HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole...3 5 LES 6 HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole 5.1 Binaire...
Transcript of HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole...3 5 LES 6 HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole 5.1 Binaire...
1
1
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
2
Prokaryoten bevatten een dynamisch cytoskelet uit meerdere
componenten
MreB: belangrijke vorm-bepalende factor in prokaryoten, actine-
analoog
– Vormt een eenvoudig cytoskelet in cellen van Bacteria en sommigeArchaea
– Vormt kleine lap-vormige filamenten die bewegen loodrecht op de lengte as aan de binnenkant van de cel, onder de membraan
– Komt niet voor in cocci (bolvormige bacteria)
– Zorgt voor de precieze localisatie van peptidoglycaansynthese enandere celwandonderdelen bij de groei van staafvormige cellen
– MreB structuur roteert >> peptidoglycaan synthese langs lengte-as
7.4 MreB en celmorfologie
Figure 7.10
2
3
Bacillus subtillis
Fasencontrast
Zelfde cellen, MreB
fluorescent gemerkt
7.4 MreB en celmorfologie
Uitschakeling van MreB gen >> coccoide cellen
Figure 7.10
4
Crescentine vorm-bepalend eiwit in komma-vormigecellen van Caulobacter crescentus
Vormt filamenten 10 nm breed in holle zijde van de cellen
Crescentine = rood gekleurd
DAPI kleuring: DNA – blauw
Gelijkaardige eiwitten in anderegebogen cellen, vb. Helicobacter
Archaea: genomen bevatten ook MreB en FtsZ genen >> zelfde
celvormen
Eukaryoten: MreB ~ actine, FtsZ ~ tubuline, crescentine ~ keratine
>> veel parallellen tussen prokaryoot en eukaryoot:
Evolutieve verwantschap
7.4 MreB en celmorfologie
Figure 7.10
3
5
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
6
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
Figures 2.10,11,12
Structuur peptidoglycaan
4
7
In cocci groeien celwanden in tegenovergestelde
richting vanuit de centrale FtsZ ring
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
Figure 7.12
Bij knopvormers is er gelokaliseerde wandsynthese
8
In FtsZ ring bij
staafjes zoals E.
coli: FtsI
Waar MreB actief is gebeurt ook
peptidoglycaan-synthese
In staafjes gebeurt groei op verschillende punten over de hele cellengte
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5
9
Productie van nieuw celwandmateriaal is een belangrijk
process bij celdeling
- Bestaande peptidoglycaanketens moeten geopend worden om nieuw materiaal tussen te schuiven
Autolysinen: maken kleine openingen ter hoogte
van de FtsZ ring of MreB
Hierin worden nieuwe bouwstenen geschoven
- Celwand is lokaal zwakker >> proces moet snel en
gecontroleerd verlopen want celwand zorgt voor
stevigheid van de cel en beheerst de turgordruk
- Bouwstenen worden binnen in de cel aangemaakt en
naar buiten getransporteerd
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
10
Bouwstenen peptidoglycaan: N-acetylglucosamine/N-acetylmuramine zuur/pentapeptide
Van binnen de cel naar buiten gebracht over het membraan
door bactoprenol: • C-55 alcohol, hydrofoob, groot
• Bindt de precursor
• Brengt hem over de membraan
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
Figure 7.13
6
11
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
12
1.Autolysinen breken β1-4 glycosidische binding tussenN-acetylglucosamine en N-acetylmuraminezuur
2.Glycosylasen werken met bactoprenol om de precursoren in de groeipunten te stoppen en katalyseren
de β1-4 glycosidische binding
Figure 7.14
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
7
13
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
Figure 7.14
3. Transpeptidasen vormen de peptide cross-links om
naburige suikerketens te verbinden
• In G-: tussen D-ala en DAP van naburige peptideketen
• Extra D-ala splitst af en zorgt zo voor energie
• In E. coli is FtsI een transpeptidase
• geremd door penicilline, autolysinen niet >> cel barst open
14
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
8
15
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
Groeicurve
16
Bacteria groeien sneller dan de meeste eukaryote micro-organismen
Generatietijd afhankelijk van medium en incubatie condities
Exponentiële groei: groei waarbij de populatie verdubbelt ineen constant tijdsinterval. Aanvankelijk stijgt het aantal cellen
niet sterk, maar dit gaat steeds sneller (exponentieel)
Relatie tussen aantal cellen bij start van exponentiële groeien aantal na een tijd van exponentiële groei
N= N02n
N = # cellen na tijd van exponentiële groei
N0 = # cellen bij start van exponentiële groei
n = # generaties van exponentiële groei
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
9
17
GroeisnelheidExponentiële groei
N= N02n
Generatietijd bij
exponentiële groei
g= t / nt = duur van
exponentiële groei
n = # generaties met
exponentiële groei
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
Figure 5.5
18
Generatietijd g(methode 1 - visueel)
Bij exponentiële groei is g afte leiden uit de groei curve (semi-log Y-as) (rechte!)
Hoe lang voor verdubbeling
# cellen?
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
10
19
Relatie tussen het aantal cellen bij de start en het aantal
na een periode van exponentiële groei:N = No2
n
Met N = aantal cellen bij einde van de meting na tijd t van
exponentiële groei
No = aantal cellen bij de start en n = aantal generaties na
tijd t van exponentiële groei
Dit levert een tweede methode om de generatietijd te
berekenen want g=t/n
Generatietijd (methode 2 – obv cel aantallen)
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
20
g = t/n
Vb. men meet N0= 5.107 t=2 N=108
>> men kan n en dus ook g berekenen
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
Generatietijd (methode 2 – obv cel aantallen)
11
21
Uit de helling van de semilog groeicurve
Helling = Δcellen = logN-logN0 = 0.301 • n = 0.301
Δtijd t t g
Generatietijd (methode 3 – obv helling groeicurve)
Helling = 0.05
0.05 = 0.301 • n/t
0.05 = 0.301 • 1/g
g = 0.301/0.05 = 6
Voorwaarde om g teberekenen is exponentiële groei
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
22
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
Bij exponentiële groei is de celtoename eerst traag, maar ze stijgt tot
ze enorm groot is.
Daarom worden voedingsmiddelen vaak schijnbaar plots slecht
(vb zure melk)
Figure 5.5
12
23
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
24
Exponentiële groei is slechts een onderdeel van de groeicyclus. In een gesloten systeem kunnen
MO niet oneindig groeienBatch cultuur: gesloten systeem, vast volume
5.3 De microbiële groeicyclus
Figure 5.7
13
25
Groeicyclus
• Lag fase– Tijdsinterval tussen inoculatie van de cultuur en start
van de exponentiële groei
• Exponentiële fase/Log fase– Cellen in meest optimale conditie, groeisnelheid
constant
• Stationaire fase– Groei snelheid van de populatie is nul
– Metabolisme zeer traag
– Ofwel is een essentieel voedingsmiddel op of is een
remmend afvalproduct te geconcentreerd aanwezig
– Soms kryptische groei
• Afstervingsfase– Cellen sterven af met constante snelheid
5.3 De microbiële groeicyclus
26
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
14
27
Continucultuur – vb. chemostaat
Open systeem, vast volume (vers medium wordt toegevoegd
en verbruikt medium wordt afgevoerd met eenzelfde snelheid)
5.4 Continucultuur
Figure 5.8
Bij evenwicht blijft volume,
aantal cellen, concentratie
aan voedsel en afvalstoffen
constant = steady state
28
5.4 Continucultuur
Figure 5.8
15
29
Celopbrengst van cultuur afhankelijk van groeisnelheid & populatie
densiteit. De manier om deze te beïnvloeden verschilt in de
verschillende types culturen:
Batch:
- concentratie limiterende
voedingsbron bepaalt cel
opbrengst
- omdat de condities
voortdurend veranderen kan
men de cel opbrengst en
groeisnelheid niet afzonderlijk
manipuleren
Chemostaat:
- concentratie limiterende
voedingsbron bepaalt cel
opbrengst (cellen/ml)
- dilutiesnelheid (snelheid
waarmee vers medium wordt
toegevoegd) bepaalt
groeisnelheid
- cel opbrengst en groeisnelheid
onafhankelijk te manipuleren
5.4 Continucultuur
30
“Batch” cultuur Continue cultuur
Te hoge dilutie >> wash out
Te lage dilutie >> honger, dood
Hogere conc. van de limiterende
voedselbron>> meer cellen,
zelfde groei snelheid
5.4 Continucultuur
Figure 5.10
Figure 5.9
16
31
Chemostat toepassingen:
- langdurige experimenten
- enzymologie
- ecologie: lage nutriënt concentraties, gemengde populaties
- aanrijkingsculturen
32
Simulator of the Human Intestinal Microbial Ecosystem (SHIME) – LabMET, UGent
Reactor Volume (ml) Residence time (h) pH
R1: stomach 200 4
R2: small intestine 200 4
R3: ascending colon 500 20 5.6–5.9
R4: transverse colon 800 32 6.1–6.4
R5: descending colon 600 24 6.6–6.9
17
33
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
34
Hoe bacteriële groei meten en opvolgen?
Rechtstreeks:
• Microscopische observeren en cellen tellen in
een staal• Staal uitplaten, incuberen en kolonies tellen
Indirect:• Turbiditeit van een groeiende cultuur meten
• Concentratiebepaling celcomponenten
18
35
Microscopische tellingen – Eenvoudig
Petroff-Hausser meetraster
Alternatief voor het tellen van vloeibare culturen:
flow cytometrie
5.6 Microscopische telling
Figure 5.13
36
Microscopische tellingen:
minder betrouwbaar maar wegens eenvoud veel gebruikt
Nadelen:
- Kleine cellen worden gemakkelijk gemist
- Precisie is moeilijk
- Cellen moeten liefst stil liggen
- Indien men kleurt is alles dood
- Indien men niet kleurt, is fasencontrast nodig
- Onderscheid levende – dode cellen vereist speciale
kleuring
- Moeilijk bij lage concentratie (< 106 cellen/ml)
- Rommel in het staal lijkt soms op cellen
5.6 Microscopische telling
19
37
Microscopische tellingen:
minder betrouwbaar maar wegens eenvoud veel gebruikt
Verschillende kleuringen laten toe:
• Fylogenetische groepen te onderscheiden
• DNA kleuring met DAPI
• Kleuringen om levende en dode cellen te onderscheiden
• Kleuring voor Archaea of Bacteria
• Specifieke kleuringen voor bepaalde
functionele/metabolische groepen
5.6 Microscopische telling
38
Alternatieve methode: flow cytometrieCeltelling in vloeibareculturen of stalen via flow cytometer
(laserlicht, fluorescentekleuring, elektronica)
5.6 Microscopische telling
Figure 19.36
20
39
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
40
Meting gebeurt door groei na te gaan: “viable cellcounts” of “plate counts”, kolonietellingen op Petri-
platen
Gebruikt medium en condities zullen bepalen wat men telt:
- Algemeen medium: veel groei (maar zelden alles)
- Selectief medium: enkel bepaalde groepen- Men telt enkel wat kan groeien
5.7 Leefbare celtellingen
21
41
Twee methoden voor viable count: in allebei cellen individueel
uitspreiden op/in medium, groeien en kolonies tellen
5.7 Leefbare celtellingen
Figure 5.14
42
Best tellen op platenmet 30-300 kolonies
Verdunningsreeks
Seriële verdunningen
CFU
Om goede tellingen tekunnen doen, moet een
staal verdund worden enmoeten meerdere
verdunningen uitgeplaatworden
5.7 Leefbare celtellingen
Figure 5.15
22
43
Spiraal plater
Mogelijke foutenbronnen voor berekening van celaantallen:
• Verschillende groeisnelheden >> kleine en grote kolonies
• Homogeniseren van stalen >> niet-homogene suspensie
of celklonters• Pipetteerfoutjes
• Te warme temperatuur medium (bij gietplating)
5.7 Leefbare celtellingen
44
Totale tellingen op platen zijn vaak onbetrouwbaar voor natuurlijke stalen (o.a. grond en water)
“The Great Plate Count Anomaly”: Microscopische
tellingen van stalen geven meestal veel meer MO dan kolonietelligen op platen met eender welk medium
Verklaring:
- Dode cellen tellen mee - De groeicondities van diverse organismen kunnen enorm
verschillen (niet alles groeit)- Cellen in rust (VBNC)
5.7 Leefbare celtellingen
23
45
Gerichte tellingen van bepaalde groepen:
Beter betrouwbaar
Zeer selectief cultuur medium.
Bv. complex medium + 10% NaCl: selecteert Staphylococcus
van de huidflora.
Bv. EMB voor coliformen in water.
5.7 Leefbare celtellingen
Kolonietellingen veel gebruikt
in voedsel- water- en klinische
microbiologie waar men
bepaalde groepen selectief wil
tellen
46
LES 6
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.1 Binaire fissie, knopvorming en biofilms
7.3 Celdeling en Fts eiwitten
7.4 MreB en celmorfologie
7.5 Peptidoglycaanbiosynthese
5.2 Kwantitatieve aspecten van groei
5.3 De microbiële groeicyclus
5.4 Continucultuur
5.6 Microscopische telling
5.7 Leefbare celtellingen
5.8 Turbiditeitsmetingen
24
47
Meten van de groeiTurbiditeitsmeting
Onrechtstreekse meting van groei ~ vertroebeling van
vloeibare cultuur
Spectrofotometer meet OD
(optische densiteit bij bepaalde
golflengte vb 540 nm OD540)
OD ~ celaantal (bij eencelligen)
Verschilt per soort MO,
medium
Gebruik van standaardcurve
5.8 Turbiditeitsmetingen
Figure 5.16
48
Groeicurve voor 2 organismen
Meten van de groei – Turbiditeitsmeting
E. coli cultuur
5.8 Turbiditeitsmetingen
Figure 5.16
25
49
Om het aantal cellen af te leiden,
heeft men een standaardcurvenodig (Relatie tsn. celaantal en OD units)
Kan variëren tussen soorten en
media
Turbiditeitsmeting
Voordelen:- Snel
- Gemakkelijk
- Niet-destructief of verstorend
Nadelen:- Moeilijk bij biofilmvorming of bij samenklittende cellen
5.8 Turbiditeitsmetingen
Figure 5.16
50
Laboratorium ≠ Buitenwereld
26
51
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.9 Microbiële temperatuurklassen
5.10 Microbieel leven in de kou
5.11 Microbiële groei bij hoge temperaturen
5.12 pH effect op microbiële groei
5.13 Osmolariteit en microbiële groei
5.14 Zuurstof en microbiële groei
5.15 Groeibeperking algemeen en door hitte
5.16 Andere fysische methoden: Straling & filtratie
5.197 Chemische beperking van microbiële groei
LES 6
52
Effect van de temperatuur op de groeisnelheidMinumum, optimum, maximum: kardinale temperaturenRange meestal minder dan 40°C
5.9 Microbiële temperatuuklassen
Figure 5.17
27
53
Verschillende categoriën MO volgens temperatuuroptima
Mesofielen: in warmbloedige dieren, in terrestrische enaquatische habitats, in gematigde en tropische streken
5.9 Microbiële temperatuuklassen
54
HOOFDSTUK 5 : Groei en groeicontrole
5.9 Microbiële temperatuurklassen
5.10 Microbieel leven in de kou
5.11 Microbiële groei bij hoge temperaturen
5.12 pH effect op microbiële groei
5.13 Osmolariteit en microbiële groei
5.14 Zuurstof en microbiële groei
5.15 Groeibeperking algemeen en door hitte
5.16 Andere fysische methoden: Straling & filtratie
5.197 Chemische beperking van microbiële groei
LES 6
28
55
Extremofielen
– Organismen die best groeien bij extreem warme of
extreem koude omstandigheden
Psychrofielen
– Organismen met koude groei-optima (<15°C); de
meest extreme bewonen permanent koude habitats
(max. 20°C)
Psychrotoleranten
– Organismen die kunnen groeien bij 0ºC maar optima
hebben van 20ºC tot 40ºC; wijder verspreid dan
psychrofielen
5.10 Microbieel leven in de kou
56
Micro-organismen uit
Antarctisch zeewater
Permanent bevroren
Lake Bonney, Antarctica
Polaromonas leeft in ijs
Figure 5.19
5.10 Microbieel leven in de kou
Garwood Gletsjer, Antarctica
29
57
Psychrofiele gemeenschappen in
zeeijs, sneeuwvelden, gletsjers:
Bacteriën en sneeuwalgen
Koude kampioen: Planococcus
halocryophilus groeit bij -15°C in
permafrost
Er is nog vloeibaar water bij -20°C
Limiet is mogelijk -40°C
Generatietijd maanden/jaren
5.10 Microbieel leven in de kou
Figure 5.20
Rode sporen van
Chlamydomonas nivalis
58
Moleculaire adaptaties psychrofielen:
• Enzymen meer flexibel (meer α helixen, minder βsheets; meer polaire en minder hydrofobe aminozuren, minder zwakke bindingen tussen EW domeinen)
• Membranen met veel (poly)onverzadigde en korterevetzuren (meer vloeibaar) >> vlotter transport
• Cold shock proteins
• Exopolysaccharide slijm op celoppervlak
• Synthese van cryoprotectantia: antivries proteinen, glycerol, bepaalde suikers
Cryoprotectantia voor culturen: glycerol, DMSO beletten vorming van ijskristallen
5.10 Microbieel leven in de kou
30
59
Onderzoek polaire microorganismen in Lab. Microbiologie
Polar regions:
• Low temperatures/ freezing-thawing cycli
• Varying light conditions, salinities and nutrient
concentrations
• High UV irradiation
• Desiccation
• Extensive ice cover
• Extremely strong winds
Extreme habitats impose a considerable
physiological stress on the living organisms
Doctoraat Stefanie Van Trappen, 2004
Karolien Peeters, 2011; Bjorn Tytgat 2016,
Guillaume Tahon 2017, Sam Lambrechts
Extra
60
Princess Elisabeth Station is located at Utsteinennunatak in the Dronning Maud Land (East Antarctica). The coordinates are 71°57' S-23°20' E.
http://www.antarcticstation.org/
Extra
31
61
Cultivation study: microbial mat samples
Extra
Bacterial diversity in Antarctica
62
Experimental approach:
10-1 (R2A A20) 10-2 (R2A A20) 10-3 (R2A A20)
10-4 (R2A A20) 10-5 (R2A A20) 10-6 (R2A A20)
Dilution series
Dilution series 10-1 10-7
MA R2A R2A/10 PYGV
4° C
15° C
20° C
4° C
15° C
20° C
4° C
15° C
20° C
4° C
15° C
20° C
Incubate under different conditions
Isolate, purify strains
1 g sample
Isolated strains
Bacterial diversity in Antarctica
Extra
32
63
1379 rep-types
(GTG5-PCR)Purify bacterial isolates
Thousands of isolates
16S rRNA
gene sequencing of
representatives
Pairwise comparison and delineation
of phylotypes at 99% similarity
Comparison with public database =
Identification Comparison with public DNA databases for assessment of geographical distribution
Dereplication
Extra
Genomic fingerprintor proteomic fingerprint
Bacterial diversity in Antarctica
Experimental approach:
64
Culturable diversity:
- many potentially new species (and genera)
- some first reports from Antarctica
- some very rare isolates
However:
Culturable diversity
is not representative of the
whole community:
cultivation
and selection bias !!
Extra
Bacterial diversity in Antarctica
33
65
KweekTotale
gemeenschap
Actinobacteria Bacteroidetes Deinococci Proteobacteria Firmicutes
Cyanobacteria Proteobacteria Actinobacteria
OP10 Verrucomicrobia TM7
Acidobacteria Planctomycetes Firmicutes
Gemmatimonadetes Deinococcus-Thermus Bacteroidetes
BRC1 Chloroflexi
Vergelijking kweek – sequenering omgevingsDNA
BB50
Extra
Bacterial diversity in Antarctica