Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up | 2011, Vereniging Deltametropool

21
INVESTEREN 14 Crisis in de Deltametropool! Een visie op de investeringsstrategie gevraagd Handreikingen voor de ruimtelij- ke investeringsstrategie met visie op de ruimtelijke hoofdstructuur. HOLLANDBLAD N o 8 2011 | BEREIKBAARHEID, BOTTOM-UP HOLLANDBLAD N o 8 — 03|2011 ONDERZOEK REDACTIONEEL PORTRET DE VERENIGING Als je nooit van rich- ting verandert… Asje van Dijk, twee ambtstermijnen als gedeputeerde Over het Regeerakkoord, regiona- le initiatieven en veranderende inzichten door de jaren heen. COLUMN Private financiering: nu of nooit 15 INTERNATIONAAL SprintStad in de Pearl River Delta 16 RANDSTAD BESTUUR Bestuurders op eieren 17 LEDEN Even kennismaken 19 INFO Verenigingsnieuws 20 01 Redactioneel Als verstokt OV-reiziger geniet ik ’s ochtends vroeg vaak van de filebe- richten en de langzame opbouw van files vanaf kwart voor zeven tot de hoogtepunten rond half negen. Het compenseert de ergernis over slecht geparkeerde transportfietsen in de stalling en de overvolle treinen. Maar natuurlijk leef ik ook op- recht mee met al die mensen die voor dag en dauw op reis moeten, zonder snel en betrouwbaar alter- natief, in een systeem waarbij een vlinder in Tokyo totale chaos op het Terbregseplein lijkt te veroorzaken. Kan dat niet anders en beter? Voor de Randstad bepleit de Vereniging Deltametropool al jarenlang een be- tere samenhang tussen ruimtelijke ordening en bereikbaarheid, o.a. door het benutten van bestaande stations en verknoping van verschil- lende vervoerswijzen. Ook Nathalie de Vries bepleitte eind januari in Cobouw kleine sleutelprojecten. Als oud spoorbouwmeester was haar op- gevallen hoeveel onbenutte ‘bereik- baarheid’ en ruimte te vinden is rond (voorstad)stations. Selectivi- teit in ontwikkeling van knooppun- ten lijkt dus de sleutel tot het realise- ren van een nieuwe samenhang tussen ruimtelijke ordening en OV. Dat is hetzelfde geluid, dat marktpar- tijen nu al jaren afgeven. Het serieus doorzetten en wellicht zelfs uitrollen van Stedenbaan en de procesvoorstel- len van OV-bureau Randstad stem- men enigszins hoopvol. Er is echter geen enkele reden om zelfgenoegzaam te zijn, noch als ver- eniging, noch als Randstad. Enkele zinnen zijn er in het Regeerakkoord aan de Randstad gewijd en die leiden direct tot een vlucht vooruit in beide vleugels, in plaats van tot een serieuze discussie over bijvoorbeeld de voorge- stelde Randstadprovincie. De Rand- stad Oploop van 2 februari jongstleden maakte één ding duidelijk, namelijk dat de steun voor dit onderdeel van het Regeerakkoord (ook) niet erg groot is. Na de provinciale verkiezingen komt er misschien weer een einde aan de ménage à trois tussen Noord- Holland, Flevoland en Utrecht. Deze vrijage is slechts in enkele van de 26 verkiezingsprogramma’s bepleit, maar leidt de aandacht af van echt samenwerken op OV-gebied. Niet op de schaal van de stadsgewesten, maar tússen de regio’s en tússen de verschillende vervoerssystemen, in- clusief fiets en auto. Voor de vaste lezers van het Holland- blad zijn in dit nummer gelukkig weer nieuwe ideeën en initiatieven te vinden, alsmede vier casussen. On- danks alle nadruk die - als erfenis van Camiel ‘spa in de grond’ Eurlings - op extra snelwegen is gelegd wordt op het nieuwe ministerie, voor het eerst sinds decennia, weer nagedacht over een andere benadering van mobili- teit. Alleen mogen deze plannen nog niet gemeld worden, hopelijk kan dit wel in de volgende editie. Reacties zijn welkom! Annemiek Rijckenberg, hoofdredacteur THEMA REGIONAAL BELEID CASUS 1 & 2 CASUS 3 & 4 DE TEKENKAMER Bereikbaarheid, bottom-up Mobiliteitsbeleid in parallelle werelden Over schaalgrootte, het ontwijken van bestuurlijke controverses en leren tuinieren. Utrecht pakt door op duurzame mobiliteit In gesprek met Frits Lintmeijer Hoe een links college beleid vorm- geeft teneinde het autogebruik terug te dringen met een regering die inzet op facilitatie van de automobiliteit. A12NU! Pleidooi voor slimmere, snellere en specifiekere infraprojecten De Kracht van Utrecht 2.0 Een burgerinitiatief op zoek naar erkenning De Langzame Stad Fluwelen revolutie met nieuwe kansen voor stad en mobiliteit Churchill Avenue sEen totaaloplossing voor de Rijnlandroute? VERENIGING DELTAMETROPOOL STELT ZICH TEN DOEL OM: GEGEVEN HET ONTSTAAN VAN DE EUROPESE UNIE, IN WEST- NEDERLAND DE IN BEGINSEL REEDS AANWEZIGE METROPOOL TOT ONTWIKKELING TE BRENGEN. 11 12 BEELDESSAY Stillevens van de mobiliteit Beelden met een paradox in zich; een schijnbare tegenstelling tus- sen chaos en orde of tussen infra- structuur en humor. 3 / 7 / 15 / 16 / 18 / 19 02 04 05 & 06 08 & 09 10 Leren van Zwitserland Bereikbaarheid Randstad vs. Zwitsers Mitelland Factoren die in onderlinge samen- hang bijdragen aan de geringe aanwezigheid van Zwitserse files. Transport global, Act local Het Oosten concentreert, het Westen verspreidt Het Westen verspreidt vracht- en personenverkeer over havens en vliegvelden, terwijl het Oosten juist concentreert. o o o Singapore Kuala Lumpur Jakarta Medan Makassar Surabaya Denpasar

description

Voor de Randstad bepleit de Vereniging Deltametropool al jarenlang een betere samenhang tussen ruimtelijke ordening en bereikbaarheid, o.a. door het benutten van bestaande stations en verknoping van verschillende vervoerswijzen. Voor de vaste lezers van het Hollandblad zijn in dit nummer gelukkig weer nieuwe ideeën en initiatieven te vinden, alsmede vier casussen. Ondanks alle nadruk die - als erfenis van Camiel ‘spa in de grond’ Eurlings - op extra snelwegen is gelegd wordt op het nieuwe ministerie, voor het eerst sinds decennia, weer nagedacht over een andere benadering van mobiliteit.

Transcript of Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up | 2011, Vereniging Deltametropool

Page 1: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

INVESTEREN

14

Crisis in deDeltametropool!

Een visie op deinvesteringsstrategie gevraagd

Handreikingen voor de ruimtelij-ke investeringsstrategie met visie op de ruimtelijke hoofdstructuur.

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

HOLLANDBLADNo 8 — 03|2011

ONDERZOEk

REDACTIONEEL

pORTRET DE VERENIGING

Als je nooit van rich-ting verandert…

Asje van Dijk, twee ambtstermijnen als gedeputeerde

Over het Regeerakkoord, regiona-le initiatieven en veranderende inzichten door de jaren heen.

COLumNPrivate financiering: nu of nooit

15

INTERNATIONAALSprintStad in de Pearl River Delta

16

RANDSTAD BESTuuRBestuurders op eieren

17

LEDENEven kennismaken

19

INFOVerenigingsnieuws

20

01

Redactioneel Als verstokt OV-reiziger geniet ik ’s ochtends vroeg vaak van de filebe-richten en de langzame opbouw van files vanaf kwart voor zeven tot de hoogtepunten rond half negen. Het compenseert de ergernis over slecht geparkeerde transportfietsen in de stalling en de overvolle treinen. Maar natuurlijk leef ik ook op-recht mee met al die mensen die voor dag en dauw op reis moeten, zonder snel en betrouwbaar alter-natief, in een systeem waarbij een

vlinder in Tokyo totale chaos op het Terbregseplein lijkt te veroorzaken. Kan dat niet anders en beter? Voor de Randstad bepleit de Vereniging Deltametropool al jarenlang een be-tere samenhang tussen ruimtelijke ordening en bereikbaarheid, o.a. door het benutten van bestaande stations en verknoping van verschil-lende vervoerswijzen. Ook Nathalie de Vries bepleitte eind januari in Cobouw kleine sleutelprojecten. Als oud spoorbouwmeester was haar op-gevallen hoeveel onbenutte ‘bereik-baarheid’ en ruimte te vinden is rond (voorstad)stations. Selectivi-teit in ontwikkeling van knooppun-

ten lijkt dus de sleutel tot het realise-ren van een nieuwe samenhang tussen ruimtelijke ordening en OV. Dat is hetzelfde geluid, dat marktpar-tijen nu al jaren afgeven. Het serieus doorzetten en wellicht zelfs uitrollen van Stedenbaan en de procesvoorstel-len van OV-bureau Randstad stem-men enigszins hoopvol. Er is echter geen enkele reden om zelfgenoegzaam te zijn, noch als ver-eniging, noch als Randstad. Enkele zinnen zijn er in het Regeerakkoord aan de Randstad gewijd en die leiden direct tot een vlucht vooruit in beide vleugels, in plaats van tot een serieuze discussie over bijvoorbeeld de voorge-

stelde Randstadprovincie. De Rand-stad Oploop van 2 februari jongstleden maakte één ding duidelijk, namelijk dat de steun voor dit onderdeel van het Regeerakkoord (ook) niet erg groot is. Na de provinciale verkiezingen komt er misschien weer een einde aan de ménage à trois tussen Noord-Holland, Flevoland en Utrecht. Deze vrijage is slechts in enkele van de 26 verkiezingsprogramma’s bepleit, maar leidt de aandacht af van echt samenwerken op OV-gebied. Niet op de schaal van de stadsgewesten, maar tússen de regio’s en tússen de verschillende vervoerssystemen, in-clusief fiets en auto.

Voor de vaste lezers van het Holland-blad zijn in dit nummer gelukkig weer nieuwe ideeën en initiatieven te vinden, alsmede vier casussen. On-danks alle nadruk die - als erfenis van Camiel ‘spa in de grond’ Eurlings - op extra snelwegen is gelegd wordt op het nieuwe ministerie, voor het eerst sinds decennia, weer nagedacht over een andere benadering van mobili-teit. Alleen mogen deze plannen nog niet gemeld worden, hopelijk kan dit wel in de volgende editie. Reacties zijn welkom!

Annemiek Rijckenberg,hoofdredacteur

THEmA REGIONAAL BELEID CASuS 1 & 2 CASuS 3 & 4 DE TEkENkAmER

Bereikbaarheid, bottom-up

Mobiliteitsbeleid in parallelle werelden

Over schaalgrootte, het ontwijken van bestuurlijke controverses en leren tuinieren.

Utrecht pakt door op duurzame mobiliteit

In gesprek met Frits Lintmeijer

Hoe een links college beleid vorm-geeft teneinde het autogebruik terug te dringen met een regering die inzet op facilitatie van de automobiliteit.

A12NU!Pleidooi voor slimmere, snellere

en specifiekere infraprojecten

De Kracht van Utrecht 2.0

Een burgerinitiatiefop zoek naar erkenning

De Langzame Stad Fluwelen revolutie met nieuwe kansen voor stad en mobiliteit

Churchill AvenuesEen totaaloplossing voor

de Rijnlandroute?

VERENIGING DELTAMETROPOOL STELT ZICH TEN DOEL OM: GEGEVEN HET ONTSTAAN VAN DE EUROPESE UNIE, IN WEST-NEDERLAND DE IN BEGINSEL REEDS AANWEZIGE METROPOOL TOT ONTWIKKELING TE BRENGEN.

11 12

BEELDESSAy

Stillevens van de mobiliteitBeelden met een paradox in zich; een schijnbare tegenstelling tus-sen chaos en orde of tussen infra-structuur en humor.

3 / 7 / 15 / 16 / 18 / 19

02 04 05 & 06 08 & 09 10

Leren van Zwitserland

Bereikbaarheid Randstad vs. Zwitsers Mitelland

Factoren die in onderlinge samen-hang bijdragen aan de geringe aanwezigheid van Zwitserse files.

Transport global, Act local

Het Oosten concentreert, het Westen verspreidt

Het Westen verspreidt vracht- en personenverkeer over havens en vliegvelden, terwijl het Oosten juist concentreert.

o

o o

o

o

oo

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

oo

o

o

o

o

o o o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

o

oAnchorage

Toronto

Vancouver

San Francisco

Los Angeles Las Vegas Phoenix

Randstad HamburgBremen

MunichFrankfurt

LuxemburgAntwerpen

Madrid

Barcelona Milan

Dubai

RiyadhMekka

Cairo

Gioia Tauro

RomeValencia

Parijs

London

New York-Newark

Charlotte

Bogotá

Cape Town

Johannesburg DurbanSão Paulo Rio de Janeiro

Medellín

MiamiOrlando

AtlantaDallas

Minneapolis DetroitChicago

Indianapolis

LouisvilleMemphis

Denver

Mumbai

Deli

Colombo

Beijing Tianjin

Dalian China Seoul

Busan

Qingdao

Shanghai

Jeju

Tokio

Osaka

Hiroshima

Fukuoka

Kagoshima

Naha

Sapporo

Xiamen

ShenzenGuangzhou Hong Kong Kaohsiung

Dayuan

Chengdu

Bangkok Manila

Lapu- Lapu CityPhuket

SingaporeKuala Lumpur

JakartaMedan

Makassar

Surabaya

Denpasar

Ho Chi Minh City

Hanoi

Adelaide Melbourne

Sydney

Brisbane

Transport Global, Act LocalHet Oosten concentreert, het Westen verspreidt

Er is een duidelijk verschil tussen de Oosterse en Westerse wereld wanneer we kijken naar de mondiale top van zowel havens als vliegvelden voor personen- en vrachtvervoer. De top bestaat hierbij uit de mondiaal 30 grootste havens, de 30 grootste vliegvelden voor per-sonen- of vrachtvervoer en de 50 drukste luch-troutes qua passagiers.

In Azië zijn enkele duidelijke top knooppunten zichtbaar met een concentratie van havens en vrachtvliegvelden, zoals Hong Kong, Shanghai, Singapore, Tokio en in kleinere mate Bangkok enDubai. Er is vanuit de Chinese regering veel aan-dacht voor de ontwikkeling van havens van Shangai (de Yangtze Delta) en van Hong Kong, Shenzen en Guangzhou (de Pearl River Delta). De Aziatische top knooppunten voor vrachtver-voer zijn meestal ook de knooppunten voor pas-sagiers luchtroutes naar andere steden in Azië.

Noord-Amerika en Europa kenmerken zich daar-entegen door een verspreiding van vracht- en personenverkeer over verschillende havens en vliegvelden. De enige knooppunten met zowel een haven als een vliegveld voor personen- en vrachtvervoer in de top zijn New York-Newark en Los Angeles, en in kleinere mate de Randstad.Samenwerking tussen de haven van Rotterdam en Antwerpen kan de positie van de lage landen versterken op het vlak van Europese vrachtverkeer.London en Parijs blijven echter de belangrijkste personenluchthavens van Europa.

Deze kaart is een product van Vereniging Delta-metropool en maakt onderdeel uit van het proj-ect Defining the Metropolis. Deze illustratie is vrij te gebruiken en te bewerken, mits Verenig-ing Deltametropool als oorspronkelijke maker genoemd wordt. Het digitale bestand is op te vragen via het agentschap van de vereniging.agentschap van de vereniging.

top 30 airports for cargo (2009, Metric Tonnes) source: Airports Council International

top 30 airports by passenger traffic (2008, passengers) source: Airports Council International

top 30 world ports by container traffic (2008, container TrafficTwenty Foot Equivalent Units) source: American Association of Port Authorities

top 50 airroutes by passenger traffic (2010, seats per month) source: Centre for Asia Pacific Aviationo o

Page 2: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

03

BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

02

Bereikbaarheid, bottom-upMobiliteitsbeleid in parallelle werelden

Frans Soeterbroek

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Zomaar twee berichten over verkeer en mobiliteit uit de media van begin februari 2011. De VVD start zijn verkiezingscampagne voor de Provinciale Staten op een parkeerplaats langs de snelweg A2 met een hernieuwd pleidooi voor meer 130 km wegen in Nederland. En het Astmafond luidt de noodklok over het feit dat 350 basisscho-len in Nederland dichter op Rijks- en provinciale wegen staan dan op grond van bescherming tegen fijnstof verantwoord is. De geplan-de bouw van tien nieuwe scholen in zones langs deze wegen zou moeten worden heroverwogen. Twee berichten die alles met elkaar te maken hebben. De verlaging van de maximum snelheid rond steden naar 80 km is jaren geleden begonnen in Overschie omdat scholen daar te dicht op de snelweg staan! Een nieuwe politieke controverse lijkt geboren, maar zo werkt dat niet in Nederland. Drie bestuurlijke mechanismen om die botsing te ontwijken treden vervolgens in werking. Allereerst: laat de op het oog strijdige ambities zo lang mogelijk naast elkaar hun eigen beloop hebben. De schooldirecties, GGD en gemeentebestuurders gaan be-kijken wat ze bij die scholen kunnen doen en de landelijke en provin-ciale politici gaan de strijd aan over de vraag of die 130 meer is dan symboolpolitiek. Het tweede mechanisme treedt in werking daar waar de wrijving tussen beide ambities niet kan worden voorkomen: wegmasseren van de pijn via aanvullende onderzoeken, aanpassing van normen en nieuwe meetmethodieken. En een derde mechanis-me is dat er uiteindelijk dure plannen worden gesmeed voor het af-vangen van fijnstof langs de wegen en het buiten de schoolgebouwen houden van fijnstof. Plannen die dan weer onderdeel worden van de dans rond de schaarser wordende geldmiddelen.

Vanuit de auto over de Erasmus-brug in Rotterdam trambanen, parkeerterreinen, gestapelde woningen, varende onderkomens en een observatiecamera die op de rivier gericht is.

BEELDESSAy

BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

zame Stad’ handen en voeten te geven. Hier botsen we namelijk op de cultuur waarbij strijdige ambi-ties zo worden geplooid dat ze ie-der hun eigen momentum behou-den. Kijk bijvoorbeeld naar de cases in Utrecht in dit Holland-blad. Rijk en gemeente slagen er in om het asfaltbeleid van het rijk en de lokale duurzame mobiliteits-strategie te behandelen als twee verschillende werelden en waar het schuurt behendige compromis-sen uit te werken. Het bovenstaande voorbeeld van verkeerssnelheid, fijnstof en gezondheid is illustratief voor het gehele verkeers- en mobiliteitsbe-leid: veel parallelle ambities waar-bij de zichtbare pijn wordt ver-doofd en de dure wensen terecht komen in een overvolle investe-ringsagenda. Want er is een over-daad aan wensen: het investeren in ‘ontbrekende schakels’ in het wegennetwerk, het verjagen van het filespook, de echt integrale be-nadering van OV, fiets en auto, een revolutionair nieuw OV-systeem voor de Randstad, de transitie naar duurzame mobiliteit, de samen-hang tussen de netwerk- en ge-biedsgerichte benadering, de elek-trische revolutie, de steden teruggeven aan voetganger en fiet-ser en dan ook nog rekeningrijden, mobiliteitsmanagement, publiek-private samenwerking en meer sturingsmacht voor de burger/mo-bilist. Al deze lonkende perspectie-ven worden wel ergens hartstochte-lijk nagestreefd, soms gecombineerd, soms strijdend om voorrang en al-tijd blijft de grote doorbraak buiten handbereik. Teleurstellingen en on-geduld worden omgezet in klaag-zangen over te weinig geld of gebrek aan daadkracht, visie, moed en inte-

graliteit. Opschalen van verant-woordelijkheden en doorzettings-macht naar instituties als een OV-autoriteit Randstad of naar een superprovincie lijkt dan al snel de uitweg uit de gesignaleerde impas-ses. Dat lijkt veel op een ontwijking-manoeuvre uit onmacht de wrijving op te zoeken en productief te maken.

klein leren denkenEr is nog een ander probleem met de ambities van het mobiliteitsbe-leid. We zijn te goed geworden in het vertalen van problemen in gro-te en meeslepende concepten en plannen. Zelden nodigen tegensla-gen en wrijvingen uit tot meer be-scheidenheid en nuchterheid en meer oog voor kleine lokale oplos-singen. Noch tot het op een speelse

wijze te lijf gaan van wrijvingen tussen al die grote ambities. Licht-heid ontbreekt in deze wereld en dat maakt niet alleen ontevreden en cynisch, maar maakt de mobili-teitswereld ook immuun voor bot-tom-up/burgerinitiatieven. Enige jaren geleden heeft een groep ei-genwijze professionals uit de bouw het bijvoorbeeld aangedurfd om rond de noordelijke randweg van Utrecht plannen uit te laten wer-ken door bewoners en automobilis-ten. Daar is uiteindelijk niets mee gedaan door de overheden omdat het niet paste in hun eigen reactie-ve participatiemodellen. De zoek-tocht van de Kracht van Utrecht of van de bewoners van de Churchill-

laan in Leiden naar aansluiting op de beleidssystemen (zie verder in dit blad) zijn daar ook voorbeelden van. Het verkeers- en mobiliteits-beleid met zijn grote systeemvraag-stukken is nog te veel een exclusie-ve wereld van de professionals. Het onvermogen om klein en licht te denken lijkt veel op de dis-cussies in de wereld van de ruim-telijke ordening en gebiedsontwik-keling. Maar juist daar zien we onder invloed van de financiële en economische crisis een beweging naar kleinschaliger denken: veel zelfkritiek op opgeblazen gebieds-strategieën en meer oog voor het lokale en het bestaande. De woor-den van Rudi Stroink: “We moeten weer leren tuinieren.” krijgen veel navolging. Dit is geen terminologie

die lijkt te passen bij de wereld van verkeersnetwerken, bereik-baarheidsoffensieven, duurzame transities en integrale sturing. Het wordt echter wel tijd dat we ook in het mobiliteitsbeleid leren tuinieren: plek voor plek op zoek naar de goede mix van leefbaar-heid en bereikbaarheid, kwakke-lende P+R voorzieningen tot leven brengen en buurt voor buurt en be-drijf voor bedrijf de verleiding van nieuwe mobiliteitspatronen orga-niseren en straat voor straat wer-ken aan een langzame stad. We moeten weer leren zien dat vernieuwingen in het mobiliteitsys-teem en mobiliteitsgedrag ook het product zijn van vele kleine initia-

tieven en dat het niet helpt om overal het label op te plakken van te gefragmenteerd. De grote sys-teemvragen zijn hiermee natuur-lijk niet van tafel want je moet op alle schaalniveaus blijven investe-ren in mobiliteit. Maar laten we onze bestuurders niet alleen vertel-len dat ze groter moeten leren den-ken. Er is behoefte aan bestuurders en professionals die met liefde en toewijding werken aan de kwaliteit van ons leven en dat zit hem vaak in kleine ingrepen en aandacht voor het lokale. Zo’n inzet helpt in ieder geval om bij de dans rond de grote investeringsagenda’s en be-stuurlijke structuren vaste grond onder de voeten te voelen.

“Het verkeers- en mobiliteitsbeleid is nog te veel

een exclusieve wereld van de professionals.”

Een nieuwe politieke controverse lijkt geboren, maar zo werkt dat niet in Nederland. Drie bestuurlij-ke mechanismen om die botsing te ontwijken treden vervolgens in werking. Allereerst: laat de op het oog strijdige ambities zo lang mo-gelijk naast elkaar hun eigen be-loop hebben. De schooldirecties, GGD en gemeentebestuurders gaan bekijken wat ze bij die scho-len kunnen doen en de landelijke en provinciale politici gaan de strijd aan over de vraag of die 130 meer is dan symboolpolitiek. Het tweede mechanisme treedt in wer-

king daar waar de wrijving tussen beide ambities niet kan worden voorkomen: wegmasseren van de pijn via aanvullende onderzoeken, aanpassing van normen en nieuwe meetmethodieken. En een derde mechanisme is dat er uiteindelijk dure plannen worden gesmeed voor het afvangen van fijnstof langs de wegen en het buiten de schoolgebouwen houden van fijn-stof. Plannen die dan weer onder-deel worden van de dans rond de schaarser wordende geldmiddelen.

parallelle wereldenWat waarschijnlijk niet zal gebeu-ren is het opzoeken van de span-ning tussen beide vraagstukken en deze gebruiken als een vliegwiel voor de vernieuwing in het lokale en regionale mobiliteitsbeleid. Want een wakeup-call over fijnstof vormt natuurlijk een prachtige aanleiding om de elektrificering van het vervoer in en rond de ste-den een impuls te geven, slimmere gebiedsstrategieën langs de wegen de ontwikkelen, de wijkaanpak met het vervoersbeleid te verbin-den en een benadering als ‘Lang-

Frans Soeterbroek is veran-derkundige en eigenaar van adviesbureau De Ruimtemaker. Verder werkt hij als procesre-gisseur bij het LEF Future Centre en als docent bij NICIS Academy. Eerder was hij onder-zoeker aan de EuR en consul-tant bij De Beuk en mede. Hij is geestelijk vader van de term ‘bestuurlijke lichtheid’.

pROFIELSCHETS

Page 3: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

03

BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

02

Bereikbaarheid, bottom-upMobiliteitsbeleid in parallelle werelden

Frans Soeterbroek

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Zomaar twee berichten over verkeer en mobiliteit uit de media van begin februari 2011. De VVD start zijn verkiezingscampagne voor de Provinciale Staten op een parkeerplaats langs de snelweg A2 met een hernieuwd pleidooi voor meer 130 km wegen in Nederland. En het Astmafond luidt de noodklok over het feit dat 350 basisscho-len in Nederland dichter op Rijks- en provinciale wegen staan dan op grond van bescherming tegen fijnstof verantwoord is. De geplan-de bouw van tien nieuwe scholen in zones langs deze wegen zou moeten worden heroverwogen. Twee berichten die alles met elkaar te maken hebben. De verlaging van de maximum snelheid rond steden naar 80 km is jaren geleden begonnen in Overschie omdat scholen daar te dicht op de snelweg staan! Een nieuwe politieke controverse lijkt geboren, maar zo werkt dat niet in Nederland. Drie bestuurlijke mechanismen om die botsing te ontwijken treden vervolgens in werking. Allereerst: laat de op het oog strijdige ambities zo lang mogelijk naast elkaar hun eigen beloop hebben. De schooldirecties, GGD en gemeentebestuurders gaan be-kijken wat ze bij die scholen kunnen doen en de landelijke en provin-ciale politici gaan de strijd aan over de vraag of die 130 meer is dan symboolpolitiek. Het tweede mechanisme treedt in werking daar waar de wrijving tussen beide ambities niet kan worden voorkomen: wegmasseren van de pijn via aanvullende onderzoeken, aanpassing van normen en nieuwe meetmethodieken. En een derde mechanis-me is dat er uiteindelijk dure plannen worden gesmeed voor het af-vangen van fijnstof langs de wegen en het buiten de schoolgebouwen houden van fijnstof. Plannen die dan weer onderdeel worden van de dans rond de schaarser wordende geldmiddelen.

Vanuit de auto over de Erasmus-brug in Rotterdam trambanen, parkeerterreinen, gestapelde woningen, varende onderkomens en een observatiecamera die op de rivier gericht is.

BEELDESSAy

BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

zame Stad’ handen en voeten te geven. Hier botsen we namelijk op de cultuur waarbij strijdige ambi-ties zo worden geplooid dat ze ie-der hun eigen momentum behou-den. Kijk bijvoorbeeld naar de cases in Utrecht in dit Holland-blad. Rijk en gemeente slagen er in om het asfaltbeleid van het rijk en de lokale duurzame mobiliteits-strategie te behandelen als twee verschillende werelden en waar het schuurt behendige compromis-sen uit te werken. Het bovenstaande voorbeeld van verkeerssnelheid, fijnstof en gezondheid is illustratief voor het gehele verkeers- en mobiliteitsbe-leid: veel parallelle ambities waar-bij de zichtbare pijn wordt ver-doofd en de dure wensen terecht komen in een overvolle investe-ringsagenda. Want er is een over-daad aan wensen: het investeren in ‘ontbrekende schakels’ in het wegennetwerk, het verjagen van het filespook, de echt integrale be-nadering van OV, fiets en auto, een revolutionair nieuw OV-systeem voor de Randstad, de transitie naar duurzame mobiliteit, de samen-hang tussen de netwerk- en ge-biedsgerichte benadering, de elek-trische revolutie, de steden teruggeven aan voetganger en fiet-ser en dan ook nog rekeningrijden, mobiliteitsmanagement, publiek-private samenwerking en meer sturingsmacht voor de burger/mo-bilist. Al deze lonkende perspectie-ven worden wel ergens hartstochte-lijk nagestreefd, soms gecombineerd, soms strijdend om voorrang en al-tijd blijft de grote doorbraak buiten handbereik. Teleurstellingen en on-geduld worden omgezet in klaag-zangen over te weinig geld of gebrek aan daadkracht, visie, moed en inte-

graliteit. Opschalen van verant-woordelijkheden en doorzettings-macht naar instituties als een OV-autoriteit Randstad of naar een superprovincie lijkt dan al snel de uitweg uit de gesignaleerde impas-ses. Dat lijkt veel op een ontwijking-manoeuvre uit onmacht de wrijving op te zoeken en productief te maken.

klein leren denkenEr is nog een ander probleem met de ambities van het mobiliteitsbe-leid. We zijn te goed geworden in het vertalen van problemen in gro-te en meeslepende concepten en plannen. Zelden nodigen tegensla-gen en wrijvingen uit tot meer be-scheidenheid en nuchterheid en meer oog voor kleine lokale oplos-singen. Noch tot het op een speelse

wijze te lijf gaan van wrijvingen tussen al die grote ambities. Licht-heid ontbreekt in deze wereld en dat maakt niet alleen ontevreden en cynisch, maar maakt de mobili-teitswereld ook immuun voor bot-tom-up/burgerinitiatieven. Enige jaren geleden heeft een groep ei-genwijze professionals uit de bouw het bijvoorbeeld aangedurfd om rond de noordelijke randweg van Utrecht plannen uit te laten wer-ken door bewoners en automobilis-ten. Daar is uiteindelijk niets mee gedaan door de overheden omdat het niet paste in hun eigen reactie-ve participatiemodellen. De zoek-tocht van de Kracht van Utrecht of van de bewoners van de Churchill-

laan in Leiden naar aansluiting op de beleidssystemen (zie verder in dit blad) zijn daar ook voorbeelden van. Het verkeers- en mobiliteits-beleid met zijn grote systeemvraag-stukken is nog te veel een exclusie-ve wereld van de professionals. Het onvermogen om klein en licht te denken lijkt veel op de dis-cussies in de wereld van de ruim-telijke ordening en gebiedsontwik-keling. Maar juist daar zien we onder invloed van de financiële en economische crisis een beweging naar kleinschaliger denken: veel zelfkritiek op opgeblazen gebieds-strategieën en meer oog voor het lokale en het bestaande. De woor-den van Rudi Stroink: “We moeten weer leren tuinieren.” krijgen veel navolging. Dit is geen terminologie

die lijkt te passen bij de wereld van verkeersnetwerken, bereik-baarheidsoffensieven, duurzame transities en integrale sturing. Het wordt echter wel tijd dat we ook in het mobiliteitsbeleid leren tuinieren: plek voor plek op zoek naar de goede mix van leefbaar-heid en bereikbaarheid, kwakke-lende P+R voorzieningen tot leven brengen en buurt voor buurt en be-drijf voor bedrijf de verleiding van nieuwe mobiliteitspatronen orga-niseren en straat voor straat wer-ken aan een langzame stad. We moeten weer leren zien dat vernieuwingen in het mobiliteitsys-teem en mobiliteitsgedrag ook het product zijn van vele kleine initia-

tieven en dat het niet helpt om overal het label op te plakken van te gefragmenteerd. De grote sys-teemvragen zijn hiermee natuur-lijk niet van tafel want je moet op alle schaalniveaus blijven investe-ren in mobiliteit. Maar laten we onze bestuurders niet alleen vertel-len dat ze groter moeten leren den-ken. Er is behoefte aan bestuurders en professionals die met liefde en toewijding werken aan de kwaliteit van ons leven en dat zit hem vaak in kleine ingrepen en aandacht voor het lokale. Zo’n inzet helpt in ieder geval om bij de dans rond de grote investeringsagenda’s en be-stuurlijke structuren vaste grond onder de voeten te voelen.

“Het verkeers- en mobiliteitsbeleid is nog te veel

een exclusieve wereld van de professionals.”

Een nieuwe politieke controverse lijkt geboren, maar zo werkt dat niet in Nederland. Drie bestuurlij-ke mechanismen om die botsing te ontwijken treden vervolgens in werking. Allereerst: laat de op het oog strijdige ambities zo lang mo-gelijk naast elkaar hun eigen be-loop hebben. De schooldirecties, GGD en gemeentebestuurders gaan bekijken wat ze bij die scho-len kunnen doen en de landelijke en provinciale politici gaan de strijd aan over de vraag of die 130 meer is dan symboolpolitiek. Het tweede mechanisme treedt in wer-

king daar waar de wrijving tussen beide ambities niet kan worden voorkomen: wegmasseren van de pijn via aanvullende onderzoeken, aanpassing van normen en nieuwe meetmethodieken. En een derde mechanisme is dat er uiteindelijk dure plannen worden gesmeed voor het afvangen van fijnstof langs de wegen en het buiten de schoolgebouwen houden van fijn-stof. Plannen die dan weer onder-deel worden van de dans rond de schaarser wordende geldmiddelen.

parallelle wereldenWat waarschijnlijk niet zal gebeu-ren is het opzoeken van de span-ning tussen beide vraagstukken en deze gebruiken als een vliegwiel voor de vernieuwing in het lokale en regionale mobiliteitsbeleid. Want een wakeup-call over fijnstof vormt natuurlijk een prachtige aanleiding om de elektrificering van het vervoer in en rond de ste-den een impuls te geven, slimmere gebiedsstrategieën langs de wegen de ontwikkelen, de wijkaanpak met het vervoersbeleid te verbin-den en een benadering als ‘Lang-

Frans Soeterbroek is veran-derkundige en eigenaar van adviesbureau De Ruimtemaker. Verder werkt hij als procesre-gisseur bij het LEF Future Centre en als docent bij NICIS Academy. Eerder was hij onder-zoeker aan de EuR en consul-tant bij De Beuk en mede. Hij is geestelijk vader van de term ‘bestuurlijke lichtheid’.

pROFIELSCHETS

Page 4: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

05

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

CASUS 1 INFRASTRuCTuuR

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

04

De Zuidas, de overkapping van de A2 en de Noord-Zuid lijn in Amsterdam zijn enkele recente voor-beelden, waarbij grootschalige infrastructuurpro-jecten zijn ingezet om stedelijke ontwikkeling op gang te brengen. Zonder in detail in te gaan op de problemen en kwaliteiten van de genoemde projec-ten, zijn drie veranderde condities te benoemen die belangrijk zijn ten opzichte van de mogelijkheden van vergelijkbare projecten in de nabije toekomst: Economische situatie: De ingrepen brengen hoge en moeilijk in te schatten kosten over lange termijn met zich mee. De overheid als voor de hand liggende (voor)financierder is steeds minder in staat en bereid deze kosten te dragen. De hoop is dat versterkte publiek- private samenwerking hier uitkomst zal bieden. Het is echter in de veran-derende economische situatie twijfelachtig of de markt deze rol kan en wil vervullen. Politieke en bestuurlijke impasse en de kwali-teit van het opdrachtgeverschap: het Rijk legt ook voor grotere publieke projecten steeds meer ver-antwoordelijkheid neer bij lagere overheden. Pro-vincies en gemeenten zijn de nieuwe aangewezen partijen om deze projecten te dragen, terwijl deze vaak over onvoldoende middelen en kennis be-schikken om soortgelijke projecten op te zetten en te begeleiden zonder geld en expertise vanuit het Rijk. Maatschappelijke weerstand: infrastructuur-projecten worden niet alleen financieel en proces-matig steeds moeilijker. Grootschalige ingrepen in de bestaande stad ervaren ook steeds meer tegen-werking vanuit de bevolking. Zo zal ‘Stuttgart 21’ ook voor Nederland gevolgen hebben. Het vroegtij-dig en serieus betrekken van de bevolking bij de planning wordt onvermijdelijk. Dit kan specifie-kere oplossingen met meer aandacht voor de con-text met zich meebrengen, maar zal de realisatie van infraprojecten niet eenvoudiger, goedkoper of sneller maken. Deze algemene tendensen spelen in meer of mindere mate ook een rol bij de A12-zone te Utrecht. Voor de transformatie van het gebied wordt hoog ingezet op de kracht van de infrastruc-turele ingreep. De A12-zone – gelegen rond de A12 tussen de knooppunten Oudenrijn en Lunetten en op de gemeentegrens tussen Utrecht, Nieuwegein

en Houten – is één van de best bereikbare plekken in het hart van de groeiregio Utrecht. Door ruimte-lijke- en bestuurlijke fragmentatie heeft de A12-zone zich decennia lang op eigen kracht ontwik-keld, in de luwte van politieke en bestuurlijke belangstelling. Ondanks, of juist door, deze ontbre-kende attentie kent het gebied een grote diversi-teit en een eigen dynamiek. De economisch uiter-mate succesvolle ‘eerste generatie’ woonboulevard is hiervan een treffend voorbeeld.

mogelijke stilstand ondanks potentieDe combinatie van de niet te ontkennen potentie van het gebied en de ontbrekende aandacht gaf in juni 2007 aanleiding tot de oprichting van stich-ting A12NU. Doel hiervan was het gebied ver-sterkt onder de aandacht te brengen en tevens al-ternatieven voor de omgang met de A12-zone en vergelijkbare gebieden te stimuleren en mede te ontwikkelen. De stichting is gestart met een nauwkeurige en vooral onbevooroordeelde verken-ning van het gebied, waarbij niet alleen de proble-men, maar ook de verborgen en onverwachte kwa-liteiten van het gebied in kaart gebracht zijn. Er is contact gezocht met niet alleen de vertegenwoordi-gers van enkele marktpartijen en gebruikers in het gebied, maar ook met ambtenaren van de rele-vante gemeentelijke, regionale en nationale over-heden. Zij zijn in eerste instantie vrijblijvend en op persoonlijke titel gevraagd om met elkaar in open dialoog te gaan over het gebied. Er was in deze fase geen sprake van een op te lossen ‘probleem’ of pro-gramma van eisen voor het gebied. Mede door de initiatieven van A12NU kwam de A12-zone snel op de politieke agenda. Een stuur- en werkgroep werd samengesteld met ver-tegenwoordigers van dezelfde partijen die al eer-der betrokken waren. In september 2009 zijn de gezamenlijke ambities gepresenteerd in het ont-wikkelingsperspectief onder de naam ‘A12 Cen-traal’. Meer of minder grootschalige infrastruc-tuuringrepen, zoals de gedeeltelijke overkapping van de A12, waren in de studie opgenomen als voorwaarde voor de ontwikkeling van het gebied. Dit ongeacht verkeerstechnische argumenten, zo-als de kruising van de A12 met twee grote water-wegen en de grote dichtheid aan afslagen, en onge-acht de verminderde economische, bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid van soortgelijke ingrepen in het algemeen. Het gevaar bestaat dan ook dat het gebied nog jaren in valse verwachting van het grote – door het Rijk gefinancierde – infra-structuurproject stilstaat of zelfs zijn dynamiek kwijtraakt door het uitblijven van de nú nodige beslissingen en investeringen.

perron XL, het alternatiefMet dit scenario voor ogen heeft stichting A12NU

de mogelijkheden van meer kleinschalige, flexibe-le en goedkopere infrastructuurprojecten voor de A12-zone onderzocht. Gekeken is naar reeds aan-wezige suboptimaal gebruikte infrastructuren. De bestaande sneltram tussen Utrecht en Nieuwe-gein is onvoldoende aangesloten op de werkgebie-den in de A12-zone. Zo maakt slechts 5% van de werknemers in de Liesbosch gebruik van het OV. En juist hier bestaat een groot (automobiel) be-reikbaarheidsprobleem dat de toekomstige ont-wikkelingsmogelijkheden beperkt. Ook de poten-tie van het P+R Westraven als transferium wordt momenteel onvoldoende benut. Onderzocht is hoe met relatief kleine middelen betere aansluitingen tussen sneltram, P+R, bus en bedrijventerrein de bereikbaarheid en leefbaarheid van het gebied kunnen verbeteren. Ontwerpresultaat is Perron XL: de herontwikkeling van het bestaande P+R Westraven tot nieuw OV knooppunt. Perron XL bestaat uit een verbreed en opge-vouwen perronlichaam dat sneltramstop, bussta-tion en parkeerfaciliteit bundelt en tegelijkertijd een nieuwe ononderbroken route vormt voor lang-zaam verkeer richting het bedrijventerrein. Het perron integreert functies die aansluiten op de be-hoeftes van de (OV) forens: kinderdagopvang, mi-nimarkt, (elektrische) fietsverhuur en sportvoor-zieningen. Perron XL kan als katalysator werken voor de hoogwaardige en duurzame ontwikkeling van de Liesbosch en het Westravengebied,. Het ef-fect van soortgelijke projecten gaat echter verder dan de directe omgeving. Kleine specifieke infra-projecten kunnen als ‘agents of sustainable chan-ge’ werken. Het OV wordt op korte termijn en voor relatief bescheiden kosten functioneler en aan-trekkelijker en het imagoprobleem wordt gekeerd. Dit kan leiden tot een blijvende toename van OV en een stagnatie van autogebruik. Het kan hier-door als trendsetter werken voor een grotere rol van het OV bij de toekomstige transformatie van het gebied. Door het strategisch betrekken van grondeigenaren, ontwikkelaars, exploitanten en vervoerders kan er op kleine schaal geëxperimen-teerd worden met innovatieve concepten voor mul-timodaliteit en nieuwe vormen van publiek-priva-te samenwerking. Het voorbeeld van Perron XL biedt dus zicht op relatief goedkope, bestuurlijk hanteerbare en maatschappelijk gedragen infrastructuurprojec-ten. Verbeteringen die nú mogelijk zijn en een di-rect positief effect kunnen hebben op de ontwikke-ling en transformatie van gebieden, zonder verdergaande ingrepen op langere termijn in de weg te staan. Het ‘grand projet’ kan altijd later nog – mocht het nodig blijken te zijn.

Gezien de veranderde economische, bestuurlijke en maatschappelijke situatie lijkt het er op dat de overkapping van een snelweg of aanleg van een nieuwe spoor- of metrolijn (even) geen optie is. Hoe kan in deze nieuwe werkelijkheid toch gebruik worden gemaakt van de structurerende werking en het ontwikkel-potentieel van infrastructuur bij actuele stedelijke opgaven?

A12NUEen pleidooi voor slimmere, snellere en specifiekere infraprojecten

Stefan Bendiks

We zijn vooral benieuwd hoe een links college met grote ambities op het ter-rein van het terugdringen van autogebruik (via OV, fiets, beprijzen en mobi-liteitsmanagement) dat beleid vorm weet te geven in samenspraak met een regering die inzet op het faciliteren van de automobiliteit. We spreken de wethouder kort na het ondertekenen van een overeenkomst van de regio met het rijk over de ring van Utrecht. Is die afstand tussen een stedelijke inzet op duurzame mobiliteit en een rijksinzet op asfalt en auto dan wel zo groot? Daar willen we graag meer over weten van een wethouder die kansen in de stad ziet om ’30 tot 35% van het autoverkeer te laten verdampen’. De structurerende werking van mobiliteitsbeleidGevraagd naar de grote uitdaging voor het Utrechtse verkeersbeleid valt de wethouder al gelijk over het woord verkeer: het gaat er juist om niet meer louter te denken en te handelen vanuit het perspectief van verkeer maar vanuit een brede visie op mobiliteit. Daarmee doelt hij in de eerste plaats op de samenhang tussen ruimtelijke ordening, infrastructuur en mobiliteit. Verkeerskundige maatregelen werken structurerend voor de stedelijke ontwik-keling en vice versa, en dat gegeven hoort de basis van je beleid te zijn, aldus de wethouder. Hij werkt aan een ambitiedocument waarin die benadering staat uitgewerkt. Gevraagd naar waar we deze omslag in de stad terug gaan zien noemt hij als voorbeeld de ontwikkeling in het gebied rond Rots-oord waar je een gebiedsstrategie op los moet laten in samenhang met de komst van het station Vaartserijn. We zullen het ook terugzien in een bij-stelling van de parkeerbalans in het stationsgebied en in de OV-strategie, waar niet meer alle troeven worden gezet op het huidige radiale systeem dat alle verbindingen vanuit en via CS laat lopen. De structurerende werking van ruimtelijk- en verkeersbeleid zie je ook terug in het gedrag van mensen. De ruimtelijke inrichting lokt bijpassend gedrag uit. “Neem de Vleutensebaan, die is ontworpen flink op door te rijden en dat doen mensen dus ook. En wij zijn dan met kunstgrepen be-zig om de snelheid op 50 te houden. Als je dat laatste wilt dan moet je die routes echt anders ontwerpen.” De benadering van shared space, waarbij de weg wordt geïntegreerd met de verbindingen voor langzaam verkeer, spreekt hem in dit verband zeer aan. Wanneer de interviewers hun verbazing uitspreken over het feit dat Utrecht anno 2010 nog de overgang moet maken van verkeers- naar mobili-teitsbeleid stelt Lintmeijer dat er sprake is van een golfbeweging. Ten tijde van de start van Leidsche Rijn was er in hoge mate aandacht voor de wissel-werking tussen stedelijke ontwikkeling en verkeer, maar dat is weggezakt. Echt nieuw is de aandacht voor die relatie in termen van binnenstedelijke knooppunten en de aandacht voor wat hij de gedragscomponent noemt. Hier-in zien we ook Lintmeijers lange staat van dienst als communicatieadviseur terug: “In de wereld van mobiliteitsmarketing is er al de aandacht voor indi-viduele reismotieven, maar is er nog geen aandacht voor verschillen in leefstij-len zoals we die kennen uit bijvoorbeeld de indeling van Motivaction.”

Dealen met de ministerDe wethouder vindt de overeenkomst die hij begin december 2010 met minis-ter Schultz van Haegen over de ring Utrecht en een OV-impuls heeft afgeslo-ten er één met zoet en zuur. Hij somt de winstpunten op: “De verbreding van de A12 is uit het verhaal geschreven omdat de noodzaak daarvan nu niet kon worden onderbouwd. We krijgen veel geld voor een echt goede inpassing van de Noordelijke randweg. Er komt een overkapping van de A27 zodat hopelijk de ecologische verbinding met Amelisweerd beter wordt ontsloten voor de stad en er is 110 miljoen voor een nieuwe tramlijn naar de Uithof.” Met de inzet in de overeenkomst op twee keer zeven rijbanen voor de A27 is Lintmeijer niet blij, maar dat hoort nu eenmaal bij onderhandelen. Hij beseft dat dit gevoelig ligt bij zijn achterban en dat de bewoners van Lunetten er niet bepaald blij mee zijn. Het is uitgerekend een GroenLinks-wethouder die nu een overeenkomst sluit met als uitgangspositie een forse

uitbreiding van asfalt, juist in het gebied dat symbool staat voor verzet te-gen het asfalt: Amelisweerd. De wethouder vertrouwt op zijn vermogen om draagvlak voor zijn keuzes te verwerven door volstrekt open te communice-ren en de keuzes goed uit te leggen. Op dit moment kan hij in ieder geval rekenen op unanieme steun van de gemeenteraad voor zijn beleid. Ook houdt hij goed contact met de stedelijke actiegroepen. Hij wijst er fijntjes op dat in de overeenkomst wordt gesproken over maximaal 2 x 7 dat dit er minder kunnen worden. Geen overeenkomst sluiten was voor de wethouder geen optie omdat hij ver-wacht dat de minister dan - met de crisis- en herstelwet in de hand - het plan voor

de A27 gewoon door zal drukken. En er is altijd nog de troost van de lange ter-mijn. De komende jaren valt er bijvoorbeeld op het terrein van het prijsbeleid weinig te verwachten, maar dat zal zeker terugkomen. Ook het OV-netwerk op orde krijgen zal een zaak van de lange adem zijn, waar met de nu gemaakte af-spraken al een grote stap wordt gezet. Lintmeijer ziet de overeenkomst als een erkenning van het Rijk dat er inte-graler naar mobiliteit gekeken moet worden en een grotere rol moet toedichten aan de OV-component. Dat ziet hij al terug in de aanpassing van de verkeers-modellen waarmee het Rijk werkt. In dit verband is er ook lof voor ‘De Kracht van Utrecht’, die zeker een rol heeft gespeeld bij de verbreding van de rijksaan-pak. De inzet van de Kracht van Utrecht om 1 op de 7 automobilisten de auto uit krijgen spreekt hem aan. Hij vindt het zelfs nog niet ambitieus genoeg en legt uit: “Je moet per gebied kijken wat realistisch is en ik zie plaatsen in de stad waar je zelfs 30 tot 35% van het autoverkeer kan laten verdampen.”

Vervoersautoriteit Randstad een stap te verLintmeijer profileert zich als een regionaal denkend bestuurder. Hij maakt zich druk over het ontbreken van een goed regionaal OV-systeem en wil graag meer inzet op het ontsluitend vermogen van het spoor. Hij bepleit snelle invoering van het systeem van hoogfrequent spoor. Voorts ziet hij kansen in het versterken van de relatie tussen Amsterdam en Utrecht en in investeringen rond de A2-kenniscorridor. Gevraagd naar zijn affiniteit met een metropolitane strategie wijst hij op het belang van samenhang en samenwerking op de schaal van de Noord-vleugel, daar liggen de concrete kansen. Hij ziet niets in de inzet van het kabinet op een vervoersautoriteit voor de Randstad. Dat acht hij echt een stap te ver. ”Je moet eerst de relaties op vleugelniveau versterken, de Randstadsamenwerking is een stap die daarna komt.” Overigens zit Lint-meijer zelf niet aan de tafel waar Rijk en regio pogen te komen tot een inte-grale aanpak van mobiliteit en ruimte via de gebiedsagenda’s. Dat zit in de portefeuille van collega Bosch. De aanpak via gebiedsagenda’s lijkt ook min-der goed op zijn netvlies te staan. De afstemming binnen het college is ech-ter uitstekend, zo benadrukt de wethouder. Sprekend over de samenwerking buiten de stadsgrenzen wordt Lintme-ijer, die ook internationale zaken in zijn portefeuille heeft, vooral enthousiast als hij het samenwerkingsverband ‘similar cities’ ter sprake brengt. De stad Utrecht heeft het initiatief genomen tot samenwerking met vergelijkbare Eu-ropese steden als Gent, Bologna, Stuttgart en Edinburgh. Allemaal middel-grote steden met een oud stadscentrum dat onder druk staat, een universiteit en een jonge bevolking. Hij ziet veel perspectief in het uitwisselen van erva-ringen en strategieën tussen deze steden. Utrecht heeft zeker als het gaat om goede lokale en regionale OV-systemen nog veel van die andere steden te leren.

REGIONAAL BELEID

Frits Lintmeijer is namens GroenLinks wethouder voor verkeer, cultuur en internati-onale zaken bij de gemeente Utrecht. Tevens is hij portefeuillehouder ‘netwerkontwik-keling mobiliteit’ van de stadregio Utrecht (BRU). Hollandblad spreekt hem over zijn verantwoordelijkheid voor verkeer en mobiliteit.

Utrecht pakt door op duurzame mobiliteitIn gesprek met Frits Lintmeijer

Frans Soeterbroek

Frits Lintmeijer (1956) is wethouder van utrecht en tevens portefeuillehouder ‘netwerkontwikkeling mobiliteit’ bij de stadregio utrecht (BRu). Hij heeft ruim 12 jaar bureau ervaring als strategisch adviseur in de publieke sector bij onder meer Berenschot en was medeoprichter van de maatschap voor Communicatie.

pROFIELSCHETS

“Ik zie niets in de inzet van het kabinet op een

vervoersautoriteit voor de Randstad.”

Stefan Bendiks is architect, stedenbouwkundige en directeur van bureau Artgineering. Hij onderzoekt en ontwerpt complexe (tussen)stedelijke gebieden, met bijzondere aandacht voor de rol van infrastructuur en verkeer. Samen met Aglaée Degros en Henri van der Vegt is hij tevens oprich-ter van Stichting A12Nu. Aan de ArtEZ Academie van Bouwkunst Arnhem ontwikkelde hij onlangs de masterspecialisatie ‘Context’.

pROFIELSCHETS

mEER INFORmATIE: www.A12Nu.NL

Page 5: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

05

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

CASUS 1 INFRASTRuCTuuR

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

04

De Zuidas, de overkapping van de A2 en de Noord-Zuid lijn in Amsterdam zijn enkele recente voor-beelden, waarbij grootschalige infrastructuurpro-jecten zijn ingezet om stedelijke ontwikkeling op gang te brengen. Zonder in detail in te gaan op de problemen en kwaliteiten van de genoemde projec-ten, zijn drie veranderde condities te benoemen die belangrijk zijn ten opzichte van de mogelijkheden van vergelijkbare projecten in de nabije toekomst: Economische situatie: De ingrepen brengen hoge en moeilijk in te schatten kosten over lange termijn met zich mee. De overheid als voor de hand liggende (voor)financierder is steeds minder in staat en bereid deze kosten te dragen. De hoop is dat versterkte publiek- private samenwerking hier uitkomst zal bieden. Het is echter in de veran-derende economische situatie twijfelachtig of de markt deze rol kan en wil vervullen. Politieke en bestuurlijke impasse en de kwali-teit van het opdrachtgeverschap: het Rijk legt ook voor grotere publieke projecten steeds meer ver-antwoordelijkheid neer bij lagere overheden. Pro-vincies en gemeenten zijn de nieuwe aangewezen partijen om deze projecten te dragen, terwijl deze vaak over onvoldoende middelen en kennis be-schikken om soortgelijke projecten op te zetten en te begeleiden zonder geld en expertise vanuit het Rijk. Maatschappelijke weerstand: infrastructuur-projecten worden niet alleen financieel en proces-matig steeds moeilijker. Grootschalige ingrepen in de bestaande stad ervaren ook steeds meer tegen-werking vanuit de bevolking. Zo zal ‘Stuttgart 21’ ook voor Nederland gevolgen hebben. Het vroegtij-dig en serieus betrekken van de bevolking bij de planning wordt onvermijdelijk. Dit kan specifie-kere oplossingen met meer aandacht voor de con-text met zich meebrengen, maar zal de realisatie van infraprojecten niet eenvoudiger, goedkoper of sneller maken. Deze algemene tendensen spelen in meer of mindere mate ook een rol bij de A12-zone te Utrecht. Voor de transformatie van het gebied wordt hoog ingezet op de kracht van de infrastruc-turele ingreep. De A12-zone – gelegen rond de A12 tussen de knooppunten Oudenrijn en Lunetten en op de gemeentegrens tussen Utrecht, Nieuwegein

en Houten – is één van de best bereikbare plekken in het hart van de groeiregio Utrecht. Door ruimte-lijke- en bestuurlijke fragmentatie heeft de A12-zone zich decennia lang op eigen kracht ontwik-keld, in de luwte van politieke en bestuurlijke belangstelling. Ondanks, of juist door, deze ontbre-kende attentie kent het gebied een grote diversi-teit en een eigen dynamiek. De economisch uiter-mate succesvolle ‘eerste generatie’ woonboulevard is hiervan een treffend voorbeeld.

mogelijke stilstand ondanks potentieDe combinatie van de niet te ontkennen potentie van het gebied en de ontbrekende aandacht gaf in juni 2007 aanleiding tot de oprichting van stich-ting A12NU. Doel hiervan was het gebied ver-sterkt onder de aandacht te brengen en tevens al-ternatieven voor de omgang met de A12-zone en vergelijkbare gebieden te stimuleren en mede te ontwikkelen. De stichting is gestart met een nauwkeurige en vooral onbevooroordeelde verken-ning van het gebied, waarbij niet alleen de proble-men, maar ook de verborgen en onverwachte kwa-liteiten van het gebied in kaart gebracht zijn. Er is contact gezocht met niet alleen de vertegenwoordi-gers van enkele marktpartijen en gebruikers in het gebied, maar ook met ambtenaren van de rele-vante gemeentelijke, regionale en nationale over-heden. Zij zijn in eerste instantie vrijblijvend en op persoonlijke titel gevraagd om met elkaar in open dialoog te gaan over het gebied. Er was in deze fase geen sprake van een op te lossen ‘probleem’ of pro-gramma van eisen voor het gebied. Mede door de initiatieven van A12NU kwam de A12-zone snel op de politieke agenda. Een stuur- en werkgroep werd samengesteld met ver-tegenwoordigers van dezelfde partijen die al eer-der betrokken waren. In september 2009 zijn de gezamenlijke ambities gepresenteerd in het ont-wikkelingsperspectief onder de naam ‘A12 Cen-traal’. Meer of minder grootschalige infrastruc-tuuringrepen, zoals de gedeeltelijke overkapping van de A12, waren in de studie opgenomen als voorwaarde voor de ontwikkeling van het gebied. Dit ongeacht verkeerstechnische argumenten, zo-als de kruising van de A12 met twee grote water-wegen en de grote dichtheid aan afslagen, en onge-acht de verminderde economische, bestuurlijke en maatschappelijke haalbaarheid van soortgelijke ingrepen in het algemeen. Het gevaar bestaat dan ook dat het gebied nog jaren in valse verwachting van het grote – door het Rijk gefinancierde – infra-structuurproject stilstaat of zelfs zijn dynamiek kwijtraakt door het uitblijven van de nú nodige beslissingen en investeringen.

perron XL, het alternatiefMet dit scenario voor ogen heeft stichting A12NU

de mogelijkheden van meer kleinschalige, flexibe-le en goedkopere infrastructuurprojecten voor de A12-zone onderzocht. Gekeken is naar reeds aan-wezige suboptimaal gebruikte infrastructuren. De bestaande sneltram tussen Utrecht en Nieuwe-gein is onvoldoende aangesloten op de werkgebie-den in de A12-zone. Zo maakt slechts 5% van de werknemers in de Liesbosch gebruik van het OV. En juist hier bestaat een groot (automobiel) be-reikbaarheidsprobleem dat de toekomstige ont-wikkelingsmogelijkheden beperkt. Ook de poten-tie van het P+R Westraven als transferium wordt momenteel onvoldoende benut. Onderzocht is hoe met relatief kleine middelen betere aansluitingen tussen sneltram, P+R, bus en bedrijventerrein de bereikbaarheid en leefbaarheid van het gebied kunnen verbeteren. Ontwerpresultaat is Perron XL: de herontwikkeling van het bestaande P+R Westraven tot nieuw OV knooppunt. Perron XL bestaat uit een verbreed en opge-vouwen perronlichaam dat sneltramstop, bussta-tion en parkeerfaciliteit bundelt en tegelijkertijd een nieuwe ononderbroken route vormt voor lang-zaam verkeer richting het bedrijventerrein. Het perron integreert functies die aansluiten op de be-hoeftes van de (OV) forens: kinderdagopvang, mi-nimarkt, (elektrische) fietsverhuur en sportvoor-zieningen. Perron XL kan als katalysator werken voor de hoogwaardige en duurzame ontwikkeling van de Liesbosch en het Westravengebied,. Het ef-fect van soortgelijke projecten gaat echter verder dan de directe omgeving. Kleine specifieke infra-projecten kunnen als ‘agents of sustainable chan-ge’ werken. Het OV wordt op korte termijn en voor relatief bescheiden kosten functioneler en aan-trekkelijker en het imagoprobleem wordt gekeerd. Dit kan leiden tot een blijvende toename van OV en een stagnatie van autogebruik. Het kan hier-door als trendsetter werken voor een grotere rol van het OV bij de toekomstige transformatie van het gebied. Door het strategisch betrekken van grondeigenaren, ontwikkelaars, exploitanten en vervoerders kan er op kleine schaal geëxperimen-teerd worden met innovatieve concepten voor mul-timodaliteit en nieuwe vormen van publiek-priva-te samenwerking. Het voorbeeld van Perron XL biedt dus zicht op relatief goedkope, bestuurlijk hanteerbare en maatschappelijk gedragen infrastructuurprojec-ten. Verbeteringen die nú mogelijk zijn en een di-rect positief effect kunnen hebben op de ontwikke-ling en transformatie van gebieden, zonder verdergaande ingrepen op langere termijn in de weg te staan. Het ‘grand projet’ kan altijd later nog – mocht het nodig blijken te zijn.

Gezien de veranderde economische, bestuurlijke en maatschappelijke situatie lijkt het er op dat de overkapping van een snelweg of aanleg van een nieuwe spoor- of metrolijn (even) geen optie is. Hoe kan in deze nieuwe werkelijkheid toch gebruik worden gemaakt van de structurerende werking en het ontwikkel-potentieel van infrastructuur bij actuele stedelijke opgaven?

A12NUEen pleidooi voor slimmere, snellere en specifiekere infraprojecten

Stefan Bendiks

We zijn vooral benieuwd hoe een links college met grote ambities op het ter-rein van het terugdringen van autogebruik (via OV, fiets, beprijzen en mobi-liteitsmanagement) dat beleid vorm weet te geven in samenspraak met een regering die inzet op het faciliteren van de automobiliteit. We spreken de wethouder kort na het ondertekenen van een overeenkomst van de regio met het rijk over de ring van Utrecht. Is die afstand tussen een stedelijke inzet op duurzame mobiliteit en een rijksinzet op asfalt en auto dan wel zo groot? Daar willen we graag meer over weten van een wethouder die kansen in de stad ziet om ’30 tot 35% van het autoverkeer te laten verdampen’. De structurerende werking van mobiliteitsbeleidGevraagd naar de grote uitdaging voor het Utrechtse verkeersbeleid valt de wethouder al gelijk over het woord verkeer: het gaat er juist om niet meer louter te denken en te handelen vanuit het perspectief van verkeer maar vanuit een brede visie op mobiliteit. Daarmee doelt hij in de eerste plaats op de samenhang tussen ruimtelijke ordening, infrastructuur en mobiliteit. Verkeerskundige maatregelen werken structurerend voor de stedelijke ontwik-keling en vice versa, en dat gegeven hoort de basis van je beleid te zijn, aldus de wethouder. Hij werkt aan een ambitiedocument waarin die benadering staat uitgewerkt. Gevraagd naar waar we deze omslag in de stad terug gaan zien noemt hij als voorbeeld de ontwikkeling in het gebied rond Rots-oord waar je een gebiedsstrategie op los moet laten in samenhang met de komst van het station Vaartserijn. We zullen het ook terugzien in een bij-stelling van de parkeerbalans in het stationsgebied en in de OV-strategie, waar niet meer alle troeven worden gezet op het huidige radiale systeem dat alle verbindingen vanuit en via CS laat lopen. De structurerende werking van ruimtelijk- en verkeersbeleid zie je ook terug in het gedrag van mensen. De ruimtelijke inrichting lokt bijpassend gedrag uit. “Neem de Vleutensebaan, die is ontworpen flink op door te rijden en dat doen mensen dus ook. En wij zijn dan met kunstgrepen be-zig om de snelheid op 50 te houden. Als je dat laatste wilt dan moet je die routes echt anders ontwerpen.” De benadering van shared space, waarbij de weg wordt geïntegreerd met de verbindingen voor langzaam verkeer, spreekt hem in dit verband zeer aan. Wanneer de interviewers hun verbazing uitspreken over het feit dat Utrecht anno 2010 nog de overgang moet maken van verkeers- naar mobili-teitsbeleid stelt Lintmeijer dat er sprake is van een golfbeweging. Ten tijde van de start van Leidsche Rijn was er in hoge mate aandacht voor de wissel-werking tussen stedelijke ontwikkeling en verkeer, maar dat is weggezakt. Echt nieuw is de aandacht voor die relatie in termen van binnenstedelijke knooppunten en de aandacht voor wat hij de gedragscomponent noemt. Hier-in zien we ook Lintmeijers lange staat van dienst als communicatieadviseur terug: “In de wereld van mobiliteitsmarketing is er al de aandacht voor indi-viduele reismotieven, maar is er nog geen aandacht voor verschillen in leefstij-len zoals we die kennen uit bijvoorbeeld de indeling van Motivaction.”

Dealen met de ministerDe wethouder vindt de overeenkomst die hij begin december 2010 met minis-ter Schultz van Haegen over de ring Utrecht en een OV-impuls heeft afgeslo-ten er één met zoet en zuur. Hij somt de winstpunten op: “De verbreding van de A12 is uit het verhaal geschreven omdat de noodzaak daarvan nu niet kon worden onderbouwd. We krijgen veel geld voor een echt goede inpassing van de Noordelijke randweg. Er komt een overkapping van de A27 zodat hopelijk de ecologische verbinding met Amelisweerd beter wordt ontsloten voor de stad en er is 110 miljoen voor een nieuwe tramlijn naar de Uithof.” Met de inzet in de overeenkomst op twee keer zeven rijbanen voor de A27 is Lintmeijer niet blij, maar dat hoort nu eenmaal bij onderhandelen. Hij beseft dat dit gevoelig ligt bij zijn achterban en dat de bewoners van Lunetten er niet bepaald blij mee zijn. Het is uitgerekend een GroenLinks-wethouder die nu een overeenkomst sluit met als uitgangspositie een forse

uitbreiding van asfalt, juist in het gebied dat symbool staat voor verzet te-gen het asfalt: Amelisweerd. De wethouder vertrouwt op zijn vermogen om draagvlak voor zijn keuzes te verwerven door volstrekt open te communice-ren en de keuzes goed uit te leggen. Op dit moment kan hij in ieder geval rekenen op unanieme steun van de gemeenteraad voor zijn beleid. Ook houdt hij goed contact met de stedelijke actiegroepen. Hij wijst er fijntjes op dat in de overeenkomst wordt gesproken over maximaal 2 x 7 dat dit er minder kunnen worden. Geen overeenkomst sluiten was voor de wethouder geen optie omdat hij ver-wacht dat de minister dan - met de crisis- en herstelwet in de hand - het plan voor

de A27 gewoon door zal drukken. En er is altijd nog de troost van de lange ter-mijn. De komende jaren valt er bijvoorbeeld op het terrein van het prijsbeleid weinig te verwachten, maar dat zal zeker terugkomen. Ook het OV-netwerk op orde krijgen zal een zaak van de lange adem zijn, waar met de nu gemaakte af-spraken al een grote stap wordt gezet. Lintmeijer ziet de overeenkomst als een erkenning van het Rijk dat er inte-graler naar mobiliteit gekeken moet worden en een grotere rol moet toedichten aan de OV-component. Dat ziet hij al terug in de aanpassing van de verkeers-modellen waarmee het Rijk werkt. In dit verband is er ook lof voor ‘De Kracht van Utrecht’, die zeker een rol heeft gespeeld bij de verbreding van de rijksaan-pak. De inzet van de Kracht van Utrecht om 1 op de 7 automobilisten de auto uit krijgen spreekt hem aan. Hij vindt het zelfs nog niet ambitieus genoeg en legt uit: “Je moet per gebied kijken wat realistisch is en ik zie plaatsen in de stad waar je zelfs 30 tot 35% van het autoverkeer kan laten verdampen.”

Vervoersautoriteit Randstad een stap te verLintmeijer profileert zich als een regionaal denkend bestuurder. Hij maakt zich druk over het ontbreken van een goed regionaal OV-systeem en wil graag meer inzet op het ontsluitend vermogen van het spoor. Hij bepleit snelle invoering van het systeem van hoogfrequent spoor. Voorts ziet hij kansen in het versterken van de relatie tussen Amsterdam en Utrecht en in investeringen rond de A2-kenniscorridor. Gevraagd naar zijn affiniteit met een metropolitane strategie wijst hij op het belang van samenhang en samenwerking op de schaal van de Noord-vleugel, daar liggen de concrete kansen. Hij ziet niets in de inzet van het kabinet op een vervoersautoriteit voor de Randstad. Dat acht hij echt een stap te ver. ”Je moet eerst de relaties op vleugelniveau versterken, de Randstadsamenwerking is een stap die daarna komt.” Overigens zit Lint-meijer zelf niet aan de tafel waar Rijk en regio pogen te komen tot een inte-grale aanpak van mobiliteit en ruimte via de gebiedsagenda’s. Dat zit in de portefeuille van collega Bosch. De aanpak via gebiedsagenda’s lijkt ook min-der goed op zijn netvlies te staan. De afstemming binnen het college is ech-ter uitstekend, zo benadrukt de wethouder. Sprekend over de samenwerking buiten de stadsgrenzen wordt Lintme-ijer, die ook internationale zaken in zijn portefeuille heeft, vooral enthousiast als hij het samenwerkingsverband ‘similar cities’ ter sprake brengt. De stad Utrecht heeft het initiatief genomen tot samenwerking met vergelijkbare Eu-ropese steden als Gent, Bologna, Stuttgart en Edinburgh. Allemaal middel-grote steden met een oud stadscentrum dat onder druk staat, een universiteit en een jonge bevolking. Hij ziet veel perspectief in het uitwisselen van erva-ringen en strategieën tussen deze steden. Utrecht heeft zeker als het gaat om goede lokale en regionale OV-systemen nog veel van die andere steden te leren.

REGIONAAL BELEID

Frits Lintmeijer is namens GroenLinks wethouder voor verkeer, cultuur en internati-onale zaken bij de gemeente Utrecht. Tevens is hij portefeuillehouder ‘netwerkontwik-keling mobiliteit’ van de stadregio Utrecht (BRU). Hollandblad spreekt hem over zijn verantwoordelijkheid voor verkeer en mobiliteit.

Utrecht pakt door op duurzame mobiliteitIn gesprek met Frits Lintmeijer

Frans Soeterbroek

Frits Lintmeijer (1956) is wethouder van utrecht en tevens portefeuillehouder ‘netwerkontwikkeling mobiliteit’ bij de stadregio utrecht (BRu). Hij heeft ruim 12 jaar bureau ervaring als strategisch adviseur in de publieke sector bij onder meer Berenschot en was medeoprichter van de maatschap voor Communicatie.

pROFIELSCHETS

“Ik zie niets in de inzet van het kabinet op een

vervoersautoriteit voor de Randstad.”

Stefan Bendiks is architect, stedenbouwkundige en directeur van bureau Artgineering. Hij onderzoekt en ontwerpt complexe (tussen)stedelijke gebieden, met bijzondere aandacht voor de rol van infrastructuur en verkeer. Samen met Aglaée Degros en Henri van der Vegt is hij tevens oprich-ter van Stichting A12Nu. Aan de ArtEZ Academie van Bouwkunst Arnhem ontwikkelde hij onlangs de masterspecialisatie ‘Context’.

pROFIELSCHETS

mEER INFORmATIE: www.A12Nu.NL

Page 6: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

BEELDESSAy

CASUS 2 BEELDVORmINGCASUS 2 BEELDVORmING

0706

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Bovendien kiezen de bestuurders nog steeds voor een asfaltstrategie. Korff de Gidts is er van overtuigd dat het een slim opzetje van Rijkswaterstaat is geweest: “Door eerst te ko-men met het idee van de nieuwe weg en dat ver-volgens los te laten lijkt een wegverbreding op-tisch een beter alternatief. Zo loodst men het eigenlijke plan voor de verbreding erdoor.” Op zoek naar breder draagvlakIn de maanden daarna wordt op meerdere fronten hard gewerkt. Allereerst moet het ver-zet tegen de weg levend worden gehouden en worden de lokale politieke partijen, in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen, aange-sproken over de asfaltstrategie. Deze lijn heeft zeker succes, niet in de laatste plaats omdat er een links college in Utrecht wordt gevormd. Het college adopteert veel van het gedachte-goed uit ‘de Kracht’ en GroenLinks levert de wethouder voor verkeer, Frits Lintmeijer.Men gaat ook op zoek naar verbreding van het maatschappelijk draagvlak. Korff de Gidts heeft een dagtaak aan lezingen op conferenties over duurzame mobiliteit, overleg met de Kamer van Koophandel en duurzame ondernemers, en het zoeken van aansluiting bij de onderzoekswereld. Daarnaast wordt er gewerkt aan de verbetering van het eigen alternatief. ‘Kracht van Utrecht 2.0’ verschijnt, met medewerking van gerenommeerde organisaties als Strukton Rail, Strategem en KPPV. In deze versie worden de alternatieven ver-der uitgewerkt via de lijn van de mobiliteitsladder, de berekeningen geactualiseerd en zijn de ervarin-gen met prijsbeleid in Stockholm naar de Utrechtse situatie vertaald.

Het onuitwisbare label van dwarsliggende actiegroepMogelijk is het te veel gevraagd om als initiatief-nemers van de Kracht van Utrecht zowel het ver-zet tegen de snelweg te leiden als het gezicht te zijn van een integrale visie op duurzame mobili-teit in stad en regio. Vooral nu het er - gezien alle bezuinigingen - nog om spant of de miljardenin-vesteringen in snelwegen wel in de richting van Utrecht komen. Veel mensen staan wel sympa-thiek tegenover de alternatieven, maar willen niet dat de lobby om deze gelden binnen te halen wordt verstoord.

Korff de Gidts en van Wijmen zien een duidelijk patroon in hoe ze her en der worden ontvangen. Volgens van Wijmen hoort men hen aan, is de toon welwillend en wordt ze zelfs succes gewenst. Ver-volgens gaat men echter direct weer over tot de oude orde van de dag. Zo is er ook aangeklopt bij Willem de Jager, de door het kabinet aangestelde ‘ambassadeur’ voor de plannen met de ring Utrecht. Ook hij kon niets voor hen betekenen on-danks zijn affiniteit met duurzame mobiliteit (oud-directeur duurzame mobiliteit Rabobank). “Zo’n man zou ook ambassadeur voor maatschap-pelijke initiatieven moeten zijn, maar zo werkt dat dus niet,” zei Korff de Gidts.

Het blijkt al met al lastig te zijn om het label van dwarsliggende actiegroep kwijt te raken en er-kend te worden als waardevol maatschappelijk ini-tiatief. Van Wijmen sluit niet uit dat zijn bedrijf last krijgt van zijn commitment aan de Kracht Van Utrecht. Sommige klanten waarschuwen hem al voor mogelijke imagoschade door de associatie met een actiestrategie. Beide heren missen de erken-ning vanuit de politiek als zijnde een waardevol burgerinitiatief. Het zou zo mooi zijn als een initia-tief vanuit de samenleving centraal zou staan en de overheid meer faciliterend is. Dat is nu allerminst het geval. Zo is de financiering een lastig punt ondanks dat alle mensen en partijen er gratis aan werken. Het lukt niet toegang te krijgen tot de gelden die overheid en kenniswereld hebben voor planvor-ming en onderzoek. Dit is en blijft momenteel een belangrijke achilleshiel voor burgerinitiatieven. Somber zijn ze echter zeker niet. Er is al veel be-reikt (zie ook het interview met wethouder Lintme-ijer) en er is een heilig geloof in de kracht van hun alternatief. Op de lange termijn zal het er toch van komen. “Electoraal is de auto de winnaar, maar dat is een kansloze strategie,” aldus van Wijmen.

“Zo’n man zou ook ambassadeur voor maat-schappelijke initiatieven moeten zijn, maar zo werkt dat dus niet.”

Vanuit de roltrap de bouwput tussen het ijdele station Luik- Guillemins en de anonieme architectuur van een stations-straat, waar auto’s en bussen zich een weg banen.

Het begint allemaal najaar 2008 wanneer de eerste plannen voor de ring Utrecht het licht zien. In één van de scenario’s ter vergroting van de capaciteit van de ring staat een nieuwe weg dwars door het natuurgebied Amelisweerd gepland. De vereniging ‘Vrienden van Amelis-weerd’ en andere lokale en regionale natuur- en milieuorganisaties luiden de noodklok en de actievoerders van het eerste uur beseffen er weer werk aan de winkel is. De voorzitter van ‘de Vrienden van Amelisweerd’ Jan Korff de Gidts ziet het gevaar van alleen maar heel hard nee roepen. Hij wil met een doortimmerd alter-natief voor de asfaltplannen komen dat aan-sluit bij de tijdgeest van duurzame mobiliteit, beprijzing en gebiedsgericht werken.

De mobiliteitsladder als houvastHet idee voor het maken van een alternatief voor de wegenbouwplannen komt in een stroomversnelling wanneer Korff de Gidts be-gin 2009 op een receptie in gesprek raakt met een inmiddels gepensioneerde ambtenaar van Rijkswaterstaat. Deze man heeft in het verle-den de betonnen bak voor de snelweg door Amelisweerd ontworpen en loopt nu, vele erva-ringen rijker, rond met het idee van een indivi-dueel mobiliteitsbudget voor reizigers. Een af-spraak wordt gemaakt om dit nader uit te werken. Uiteindelijk lukt het niet om dit idee werkbaar te krijgen, maar de gesprekken lei-den wel tot de basisformule voor het alterna-tieve plan. Het moet mogelijk zijn om met een slimme mix van maatregelen één op de zeven automobilisten uit de auto te krijgen. Dat is ge-noeg om de files op te lossen met aanmerkelijk minder extra asfalt en een nieuwe, kostbare bak in Amelisweerd overbodig te maken. Bij de uitwerking van de plannen wordt veel aandacht besteed aan het optimaliseren van het OV-systeem, een regionaal systeem van beprij-zen en mobiliteitsmanagement. De opstellers, geworteld in de ‘Vrienden van Amelisweerd’ en de Natuur- en Milieufederatie Utrecht adopteren in hun plan de zogeheten mobiliteitsladder van voormalig kamerlid Ko Verdaas. Zes stappen van integrale afweging worden hierbij doorlopen voordat men uitkomt op de aanleg van nieuwe wegen. Een aanpak die brede politieke steun heeft, maar bij de planvorming voor de ring Utrecht onzichtbaar blijft. In april 2009 wordt het plan gelanceerd met de titel ‘de Kracht van Utrecht, een duurzaam regionaal alternatief’. De kwaliteit van het le-ven en de menselijke maat in stad en regio staat voor de opstellers centraal. De term ‘kracht’ moet van deze positieve insteek getui-gen. Het plan krijgt na de lancering weinig voet aan de grond. Regio en Rijk zitten al op het spoor van een miljardenimpuls voor de ring en

in de gemeente maakt GroenLinks plaats voor de VVD. Nationaal (Eurlings), provinciaal (Ek-kers) en lokaal (de Bont) zit er daarmee een krachtig bestuurlijk blok dat wil doorpakken op de weguitbreiding. De Tweede Kamer blijkt echter wel gevoelig voor de argumenten van ‘de Kracht van Utrecht’ en het verhaal moet volwaardig moet worden meegewogen in de verdere planprocedures. On-der aanvoering van Ger Koopmans (CDA), Lia Roefs (PvdA) en Kees Vendrik (GroenLinks) wordt de druk op minister Eurlings opgevoerd. Wanneer hij weigert het plan mee te nemen komt er in juli 2009 een breed gesteunde ka-mermotie waarin dit wordt vastgelegd. Het al-ternatief staat hiermee krachtig op de politieke kaart, een groot succes voor de initiatiefne-mers. Strijd om de beeldvormingNa deze triomf wordt het lastig. De ambtena-ren van V&W en ingehuurde experts komen tot de conclusies dat asfaltplannen beter scoren af-gezet tegen het kabinetsbeleid dat inzet op het faciliteren van het autogebruik. Tevens wordt het Utrechte alternatief om financiële redenen

afgeserveerd. Gemakshalve wordt namelijk het idee van een miljardenimpuls voor de spoorlijn Utrecht-Breda (waarvoor in ‘de Kracht’ wordt gepleit) in de vergelijking opgevoerd op de be-groting van het alternatieve plan. De Kracht van Utrecht moet dus vechten tegen de beeld-vorming van een te duur plan dat te weinig pro-blemen oplost. Eind 2009 boekt de Kracht van Utrecht een overwinningsnederlaag. De ministers Eurlings en Cramer sluiten een overeenkomst met de re-gio waarin de optie van nieuwe wegen door Rhijnauwen en Leidsche Rijn van de baan is. Er wordt geen nieuwe weg aangelegd, maar ge-kozen voor verbreding van de A27 bij Amelis-weerd tot 2x7 rijbanen. Deze weg zal ter hoogte van het bos wel overkluisd worden over een lengte van ruim 250 meter. De mensen achter de Kracht van Utrecht worden van vele kanten gefeliciteerd met dit succes. Zijn zijn er echter allerminst blij mee. Het alternatief van de weg-verbreding zal qua effect namelijk niet veel uit-maken ten opzichte van een nieuwe weg op 5 km van het bestaande tracé. De overkluizing leidt door zijn beperkte omvang en ligging ook niet tot minder lawaai en luchtvervuiling.

“Een aanpak met brede politieke steun, die onzicht-baar blijft bij de planvorming voor de ring utrecht.”

we spreken Jan korff de Gidts, projectleider kracht van utrecht 2.0, over wat zijn alternatief voor de asfaltplannen tot nu toe heeft opgeleverd. Aan tafel zit pepijn van wijmen van adviesbureau Appm. De centrale vraag die we proberen te beantwoorden is: Hoe kansrijk is een maatschappelijk initiatief rond duur-zame mobiliteit wanneer de besluitvormingsmachine van Rijkswaterstaat en re-gionale overheden eenmaal in beweging is gekomen?

De Kracht van UtrechtEen burgerinitiatief op zoek naar erkenning

Frans Soeterbroek

Jan Korff de Gidts is project-leider kracht van utrecht 2.0 bij Stichting Onderzoek en Educatie Stad en Amelisweerd. Hij is teamcoach, catalysator of camjo en streeft naar ‘sociale, duur-zame innovatie’. Zijn opleiding tot milieuchemicus volgde hij aan de universiteit utrecht.

pROFIELSCHETS

mEER INFORmATIE: www.kRACHTVANuTRECHT-

INITIATIEF.NL

Page 7: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

BEELDESSAy

CASUS 2 BEELDVORmINGCASUS 2 BEELDVORmING

0706

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Bovendien kiezen de bestuurders nog steeds voor een asfaltstrategie. Korff de Gidts is er van overtuigd dat het een slim opzetje van Rijkswaterstaat is geweest: “Door eerst te ko-men met het idee van de nieuwe weg en dat ver-volgens los te laten lijkt een wegverbreding op-tisch een beter alternatief. Zo loodst men het eigenlijke plan voor de verbreding erdoor.” Op zoek naar breder draagvlakIn de maanden daarna wordt op meerdere fronten hard gewerkt. Allereerst moet het ver-zet tegen de weg levend worden gehouden en worden de lokale politieke partijen, in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen, aange-sproken over de asfaltstrategie. Deze lijn heeft zeker succes, niet in de laatste plaats omdat er een links college in Utrecht wordt gevormd. Het college adopteert veel van het gedachte-goed uit ‘de Kracht’ en GroenLinks levert de wethouder voor verkeer, Frits Lintmeijer.Men gaat ook op zoek naar verbreding van het maatschappelijk draagvlak. Korff de Gidts heeft een dagtaak aan lezingen op conferenties over duurzame mobiliteit, overleg met de Kamer van Koophandel en duurzame ondernemers, en het zoeken van aansluiting bij de onderzoekswereld. Daarnaast wordt er gewerkt aan de verbetering van het eigen alternatief. ‘Kracht van Utrecht 2.0’ verschijnt, met medewerking van gerenommeerde organisaties als Strukton Rail, Strategem en KPPV. In deze versie worden de alternatieven ver-der uitgewerkt via de lijn van de mobiliteitsladder, de berekeningen geactualiseerd en zijn de ervarin-gen met prijsbeleid in Stockholm naar de Utrechtse situatie vertaald.

Het onuitwisbare label van dwarsliggende actiegroepMogelijk is het te veel gevraagd om als initiatief-nemers van de Kracht van Utrecht zowel het ver-zet tegen de snelweg te leiden als het gezicht te zijn van een integrale visie op duurzame mobili-teit in stad en regio. Vooral nu het er - gezien alle bezuinigingen - nog om spant of de miljardenin-vesteringen in snelwegen wel in de richting van Utrecht komen. Veel mensen staan wel sympa-thiek tegenover de alternatieven, maar willen niet dat de lobby om deze gelden binnen te halen wordt verstoord.

Korff de Gidts en van Wijmen zien een duidelijk patroon in hoe ze her en der worden ontvangen. Volgens van Wijmen hoort men hen aan, is de toon welwillend en wordt ze zelfs succes gewenst. Ver-volgens gaat men echter direct weer over tot de oude orde van de dag. Zo is er ook aangeklopt bij Willem de Jager, de door het kabinet aangestelde ‘ambassadeur’ voor de plannen met de ring Utrecht. Ook hij kon niets voor hen betekenen on-danks zijn affiniteit met duurzame mobiliteit (oud-directeur duurzame mobiliteit Rabobank). “Zo’n man zou ook ambassadeur voor maatschap-pelijke initiatieven moeten zijn, maar zo werkt dat dus niet,” zei Korff de Gidts.

Het blijkt al met al lastig te zijn om het label van dwarsliggende actiegroep kwijt te raken en er-kend te worden als waardevol maatschappelijk ini-tiatief. Van Wijmen sluit niet uit dat zijn bedrijf last krijgt van zijn commitment aan de Kracht Van Utrecht. Sommige klanten waarschuwen hem al voor mogelijke imagoschade door de associatie met een actiestrategie. Beide heren missen de erken-ning vanuit de politiek als zijnde een waardevol burgerinitiatief. Het zou zo mooi zijn als een initia-tief vanuit de samenleving centraal zou staan en de overheid meer faciliterend is. Dat is nu allerminst het geval. Zo is de financiering een lastig punt ondanks dat alle mensen en partijen er gratis aan werken. Het lukt niet toegang te krijgen tot de gelden die overheid en kenniswereld hebben voor planvor-ming en onderzoek. Dit is en blijft momenteel een belangrijke achilleshiel voor burgerinitiatieven. Somber zijn ze echter zeker niet. Er is al veel be-reikt (zie ook het interview met wethouder Lintme-ijer) en er is een heilig geloof in de kracht van hun alternatief. Op de lange termijn zal het er toch van komen. “Electoraal is de auto de winnaar, maar dat is een kansloze strategie,” aldus van Wijmen.

“Zo’n man zou ook ambassadeur voor maat-schappelijke initiatieven moeten zijn, maar zo werkt dat dus niet.”

Vanuit de roltrap de bouwput tussen het ijdele station Luik- Guillemins en de anonieme architectuur van een stations-straat, waar auto’s en bussen zich een weg banen.

Het begint allemaal najaar 2008 wanneer de eerste plannen voor de ring Utrecht het licht zien. In één van de scenario’s ter vergroting van de capaciteit van de ring staat een nieuwe weg dwars door het natuurgebied Amelisweerd gepland. De vereniging ‘Vrienden van Amelis-weerd’ en andere lokale en regionale natuur- en milieuorganisaties luiden de noodklok en de actievoerders van het eerste uur beseffen er weer werk aan de winkel is. De voorzitter van ‘de Vrienden van Amelisweerd’ Jan Korff de Gidts ziet het gevaar van alleen maar heel hard nee roepen. Hij wil met een doortimmerd alter-natief voor de asfaltplannen komen dat aan-sluit bij de tijdgeest van duurzame mobiliteit, beprijzing en gebiedsgericht werken.

De mobiliteitsladder als houvastHet idee voor het maken van een alternatief voor de wegenbouwplannen komt in een stroomversnelling wanneer Korff de Gidts be-gin 2009 op een receptie in gesprek raakt met een inmiddels gepensioneerde ambtenaar van Rijkswaterstaat. Deze man heeft in het verle-den de betonnen bak voor de snelweg door Amelisweerd ontworpen en loopt nu, vele erva-ringen rijker, rond met het idee van een indivi-dueel mobiliteitsbudget voor reizigers. Een af-spraak wordt gemaakt om dit nader uit te werken. Uiteindelijk lukt het niet om dit idee werkbaar te krijgen, maar de gesprekken lei-den wel tot de basisformule voor het alterna-tieve plan. Het moet mogelijk zijn om met een slimme mix van maatregelen één op de zeven automobilisten uit de auto te krijgen. Dat is ge-noeg om de files op te lossen met aanmerkelijk minder extra asfalt en een nieuwe, kostbare bak in Amelisweerd overbodig te maken. Bij de uitwerking van de plannen wordt veel aandacht besteed aan het optimaliseren van het OV-systeem, een regionaal systeem van beprij-zen en mobiliteitsmanagement. De opstellers, geworteld in de ‘Vrienden van Amelisweerd’ en de Natuur- en Milieufederatie Utrecht adopteren in hun plan de zogeheten mobiliteitsladder van voormalig kamerlid Ko Verdaas. Zes stappen van integrale afweging worden hierbij doorlopen voordat men uitkomt op de aanleg van nieuwe wegen. Een aanpak die brede politieke steun heeft, maar bij de planvorming voor de ring Utrecht onzichtbaar blijft. In april 2009 wordt het plan gelanceerd met de titel ‘de Kracht van Utrecht, een duurzaam regionaal alternatief’. De kwaliteit van het le-ven en de menselijke maat in stad en regio staat voor de opstellers centraal. De term ‘kracht’ moet van deze positieve insteek getui-gen. Het plan krijgt na de lancering weinig voet aan de grond. Regio en Rijk zitten al op het spoor van een miljardenimpuls voor de ring en

in de gemeente maakt GroenLinks plaats voor de VVD. Nationaal (Eurlings), provinciaal (Ek-kers) en lokaal (de Bont) zit er daarmee een krachtig bestuurlijk blok dat wil doorpakken op de weguitbreiding. De Tweede Kamer blijkt echter wel gevoelig voor de argumenten van ‘de Kracht van Utrecht’ en het verhaal moet volwaardig moet worden meegewogen in de verdere planprocedures. On-der aanvoering van Ger Koopmans (CDA), Lia Roefs (PvdA) en Kees Vendrik (GroenLinks) wordt de druk op minister Eurlings opgevoerd. Wanneer hij weigert het plan mee te nemen komt er in juli 2009 een breed gesteunde ka-mermotie waarin dit wordt vastgelegd. Het al-ternatief staat hiermee krachtig op de politieke kaart, een groot succes voor de initiatiefne-mers. Strijd om de beeldvormingNa deze triomf wordt het lastig. De ambtena-ren van V&W en ingehuurde experts komen tot de conclusies dat asfaltplannen beter scoren af-gezet tegen het kabinetsbeleid dat inzet op het faciliteren van het autogebruik. Tevens wordt het Utrechte alternatief om financiële redenen

afgeserveerd. Gemakshalve wordt namelijk het idee van een miljardenimpuls voor de spoorlijn Utrecht-Breda (waarvoor in ‘de Kracht’ wordt gepleit) in de vergelijking opgevoerd op de be-groting van het alternatieve plan. De Kracht van Utrecht moet dus vechten tegen de beeld-vorming van een te duur plan dat te weinig pro-blemen oplost. Eind 2009 boekt de Kracht van Utrecht een overwinningsnederlaag. De ministers Eurlings en Cramer sluiten een overeenkomst met de re-gio waarin de optie van nieuwe wegen door Rhijnauwen en Leidsche Rijn van de baan is. Er wordt geen nieuwe weg aangelegd, maar ge-kozen voor verbreding van de A27 bij Amelis-weerd tot 2x7 rijbanen. Deze weg zal ter hoogte van het bos wel overkluisd worden over een lengte van ruim 250 meter. De mensen achter de Kracht van Utrecht worden van vele kanten gefeliciteerd met dit succes. Zijn zijn er echter allerminst blij mee. Het alternatief van de weg-verbreding zal qua effect namelijk niet veel uit-maken ten opzichte van een nieuwe weg op 5 km van het bestaande tracé. De overkluizing leidt door zijn beperkte omvang en ligging ook niet tot minder lawaai en luchtvervuiling.

“Een aanpak met brede politieke steun, die onzicht-baar blijft bij de planvorming voor de ring utrecht.”

we spreken Jan korff de Gidts, projectleider kracht van utrecht 2.0, over wat zijn alternatief voor de asfaltplannen tot nu toe heeft opgeleverd. Aan tafel zit pepijn van wijmen van adviesbureau Appm. De centrale vraag die we proberen te beantwoorden is: Hoe kansrijk is een maatschappelijk initiatief rond duur-zame mobiliteit wanneer de besluitvormingsmachine van Rijkswaterstaat en re-gionale overheden eenmaal in beweging is gekomen?

De Kracht van UtrechtEen burgerinitiatief op zoek naar erkenning

Frans Soeterbroek

Jan Korff de Gidts is project-leider kracht van utrecht 2.0 bij Stichting Onderzoek en Educatie Stad en Amelisweerd. Hij is teamcoach, catalysator of camjo en streeft naar ‘sociale, duur-zame innovatie’. Zijn opleiding tot milieuchemicus volgde hij aan de universiteit utrecht.

pROFIELSCHETS

mEER INFORmATIE: www.kRACHTVANuTRECHT-

INITIATIEF.NL

Page 8: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

Snel waar het moet, langzaam waar het kanDe gemiddelde ritlengte van een automobilist in de Randstad is ongeveer 15 km. Bij een snelheid van 50 km per uur ben je nog geen kwartier onderweg. Voor deze korte ritten wordt vaak de snelweg gebruikt. Veel automobilisten zouden het echter prima vinden als ze de haastige wereld van de snelweg niet op zou-den hoeven. En eigenlijk is de snelweg ook niet be-doeld voor het massaal afwikkelen van korte ritten. ‘Verstand op nul, blik op oneindig en een uur lang doorrijden’, dat is het idee achter snelwegen. Gedu-rende de spitsuren in de Randstad zijn lange af-standsverplaatsingen echter ver te zoeken. Hiermee is het dilemma neergezet. Voor wie ont-werp je de weg? Beide typen weggebruikers kunnen bediend worden. Tussen de stedelijke regio’s kan een hoge snelheid worden aangeboden en binnen stede-lijke regio’s kunnen snelwegen getransformeerd worden tot capaciteitswegen met een lage ontwerp-snelheid. Verkeerskundigen weten al lang dat een lage snelheid gepaard gaat met een hoge afwikke-lingscapaciteit. Snelheidsreductie is zelfs een middel om files te voorkomen. Gestaag langzaam rijden leidt niet tot grote capaciteitsverliezen en op stadsre-gionaal niveau ook niet tot schrikbarende extra reis-tijden. Ten opzichte van filesituaties kan er zelfs zeer veel reistijd bespaard worden.

De Randstad is volDe ruimtelijke verstopping rondom de snelwegen in stedelijk gebied heeft haar grenzen bereikt. Ver-tragingen zijn standaard, files blijven toenemen en de roep om meer asfalt en nieuwe tunnels klinkt luider dan ooit. De ruimte hiervoor ont-breekt echter en ondertussen groeien zowel steden als het aantal auto’s stug door. In de afgelopen 50 jaar zijn bijna vijf miljoen huizen gebouwd en is de autodichtheid gegroeid naar 210 auto’s per km2, het hoogste in Europa. Het is maar liefst vier maal zo hoog als het Europese gemiddelde. Jarenlang is de hoeveelheid asfalt gegroeid; de economische motor moest immers aan de gang blijven. In deze

periode is ook ongeveer 70% van de huidige woning-voorraad gebouwd. Lange tijd konden beide ontwik-kelingen ongestoord naast elkaar bestaan. De nega-tieve bijwerkingen, in de vorm van toenemende files en ruimtelijke verstopping, werden niet zichtbaar of niet onderkend als probleem. Tot eind jaren negen-tig. Sindsdien roept de ene partij om meer asfalt en is de ander daar uit milieuoverwegingen tegen.

moeilijk voorstelbaar, makkelijk uitvoerbaarAangaande ons Randstedelijk wegennet denken we in Nederland in termen van ‘doorstroming’ en ‘snel-heid’. De snelwegen zijn ooit ruim om de steden aan-gelegd, maar inmiddels zitten snelwegen en steden elkaar behoorlijk in de weg. We zijn al zo ver dat verschillende maatregelen moeten worden genomen om de omgeving te beschermen tegen de geluids- en milieuhinder van de snelweg. Geluidsschermen in de steden maken van de snelweg een gesloten corridor, zonder enig contact met haar omgeving. Het aan-grenzende stedelijk gebied wordt ervaren als de on-plezierige achterkant van de stad,met een ongunsti-ge positie op de woningmarkt. Er moet een nieuw evenwicht worden gevon-den tussen aantrekkelijke woongebieden, vitale werkgebieden en goede bereikbaarheid om het in-ternationale vestigingsklimaat van de Randstad te versterken. We willen graag goed wonen én au-torijden, maar de werkelijkheid is dat we veelal stilstaan in de file. Ongemerkt zijn we ons leven gaan inrichten op deze vertraging, terwijl de eco-nomie gestaag doorgroeide. Misschien dat de hui-dige crisis de Randstedelijke files tijdelijk dempt. Het probleem is daarmee echter niet opgelost. Het is de hoogste tijd om op een andere manier naar de snelweg en de stad te kijken en vertraging te leren accepteren. Zo kunnen nieuwe kansen ontstaan voor stedelijk leven en mobiliteit. Het is moeilijk voorstelbaar, maar makkelijk uitvoerbaar.

Verkeersruimte wordt stedelijke ruimteDoorstroming zal weer ontstaan als de snelwegen in binnenstedelijk gebied worden aangepast tot stads-boulevards en verknoopt met regionale en stedelijke netwerken. Onzekere reistijden door files worden in-geruild voor weliswaar langere, maar beter in te schatten reistijden zonder files door een ingrijpende reductie van de maximale snelheden. De snelheids-verlaging geeft de weg een grotere capaciteit. Het gunstigste evenwicht tussen capaciteit en verplaat-sing ligt tussen de 50 – 80 km per uur. Zo kan de snelweg transformeren in een verkeerszone zonder geluidsschermen. De stad kan er naartoe groeien en tot leven komen in een nieuwe vorm. Door de lagere snelheden volstaan smallere rijstroken, kortere in-voegstroken, kleinere knooppunten en scherpere bochten zodat veel ruimte vrijkomt voor de stad.

RandstadboulevardsMomenteel kunnen in de Randstad zeker 11 loca-ties aangewezen worden waar de intensiteit op het snelwegennetwerk en de stedelijke dynamiek elkaar raken; de Randstadboulevards. Hier liggen kansen voor extra intensivering van bebouwing, verster-king van de openbare ruimte en verlaging van de maximum snelheid. Iedere boulevard heeft een ei-gen ruimtelijke en functionele karakteristiek, af-hankelijk van de specifieke kenmerken van de locatie. De Randstadboulevards leveren de condities om in bestaand stedelijk gebied te groeien zónder uit te breiden en kostbaar landelijk gebied op te offeren. Deze ruimtewinst betekent nieuwe kansen voor verdere ontwikkeling van de bestaande stad, bin-nen haar eigen grenzen! Als een fluwelen revolutie zal het langzamere verkeer de snelweg transformeren tot een nieuw gebied met grote stedelijke en economische poten-ties en kansen. Vluchtstroken worden promena-des, bermen worden parken en geluidswallen wor-den winkels. De stad keert zich naar de weg toe, de verschillende delen van de stad worden weer met elkaar verbonden en stedelijke herstructurerings-opgaven kunnen een enorme impuls krijgen. Voor-malige achterkanten van de Randstad langs de snelweg worden trotse en levendige voorkanten aan Randstadboulevards. Als nieuwe identiteits-dragers zullen zij de schaal van de stad overstijgen en regionale of zelfs landelijke betekenis krijgen.

mobiliteit is een ruimtelijk vraagstukHet stelsel van Randstadboulevards opent de weg naar nieuwe kansen voor de ontsluiting van de Randstad als geheel. Daar waar de snelweg ver-traagd kan de weg worden verbonden met het om-liggende stedelijke en regionale netwerk. Een fijn-mazig systeem zal ontstaan dat op een veel efficiëntere manier de nieuwe Randstadmetropool zal ontsluiten. Door de verbinding tussen de ver-schillende netwerken te herstellen en de ‘missing links’ in het systeem te repareren ontstaat een nieuw netwerk met een veel grotere capaciteit en bereikbaarheid, zonder aanleg van nieuw asfalt. De hoge bevolkingsdichtheid in de Randstad be-tekent dat mobiliteitsbeleid altijd ruimtelijk beleid is. Ieder infrastructureel besluit heeft grote conse-quenties en vraagt om zorgvuldige afweging vanuit alle componenten binnen de ruimtelijke ordening. Versnelling is geen oplossing als de consequentie daarvan is een toename van vertraging, van milieu-hinder en van ruimtelijke isolatie van woonwijken. De overbelasting en storingsgevoeligheid van ons verkeerssysteem vragen om een bredere en oncon-ventionele benadering, waarbij acceptatie van ver-traging een reëel antwoord kan zijn met nieuwe kansen voor stad en mobiliteit.

Het Regeerakkoord bevat een verhoging van de maximumsnelheid op autosnel-wegen naar 130 km. Goede doorstroming zou een belangrijke bijdrage leveren aan een vitaal economisch klimaat. De vraag is echter of dit wel werkt. De on-derzoeksresultaten van Stichting Langzame Stad bewijzen het tegendeel. Een vitale economie, betere doorstroming en een aantrekkelijk stedelijk leefklimaat zijn gebaat bij structurele vertraging.

Langzame Stad Een fluwelen revolutie met nieuwe kansen voor stad en mobiliteit

Rowin petersma & wouter VeldhuismEER INFORmATIE:

www.LANGZAmESTAD.NL

Rowin Petersma (L) (1963) is sinds 2008 architect bij Inbo Amsterdam en sinds september 2010 associate. Daarvoor werkte hij 15 jaar vanuit zijn eigen bureau aan uiteenlopende projecten op zowel het gebied van binnenstedelijke nieuwbouw en verbouw als openbare ruimte en interieur. Onlangs is de door hem ontworpen school De kans in Amsterdam Nieuw-west opgeleverd.

Wouter Veldhuis (R) (1971) is architect en stedebouwkundige. Sinds 1997 is hij directeur van must, een stedebouwkundig bureau gespecialiseerd in stede-lijke vernieuwing, strategieën voor stad en infrastructuur, carto-grafie en onafhankelijk onderzoek. Samen met anderen publiceerde hij onder andere de Atlas van de Snelwegomgeving (2009), Atlas westelijke Tuinsteden (2008), Limes Atlas (2005) en Euroscapes (2003).

pROFIELSCHETS

CASUS 4 INTEGRAAL ONTwERp

0908

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Het wegennet in de Leidse regio ontbeert een vol-waardige oost-westverbinding. De huidige N206 door Leiden heeft bruggen en kruisingen als obsta-kels waardoor het verkeer regelmatig compleet vastloopt. Het is vooral het grote aandeel van fo-rensenverkeer dat hier zorgt voor filevorming in de spits. Door het ontbreken van een Leidse cen-trumring zijn er geen alternatieve routes .

VoorgeschiedenisAl meer dan 50 jaar wordt gepoogd een vol-waardige oost-westverbinding te realiseren. De voorgenomen aanleg van een randweg, het N11 West tracé, stuit op veel bezwaren. Recent on-derzoek wijst tevens uit dat dit tracé de ver-keersproblemen slechts beperkt kan oplossen. Bovendien veroorzaakt het een aantal nieuwe problemen: A. Voorschoten wordt in tweeën gedeeld; B. de groene stadsrandzone van Leiden, met vogelrijke weilanden, landgoederen en re-creatiegebieden, gaat compleet verloren. Het verlies van deze vitale groene verbindingszone in de Randstad, tussen Groene Hart en kust, is niet te compenseren met natuuraanleg elders; C. civieltechnisch is de route problematisch doordat deze deels door een veengebied loopt. Er is grote kans op verzakkingen en ondertun-nelen is een kostbare en riskante zaak; D. de leefkwaliteit van het stedelijk gebied van Leiden gaat erop achteruit. De stad raakt ingesloten tussen randwegen en spoorlijnen en komt onder een deken van geluid en luchtver-ontreiniging te liggen.

Churchill Avenue, het ontwerpOm op deze problemen een antwoord te vinden hebben enkele inwoners, met gedegen gebiedsken-nis, besloten om een nieuw alternatief te ontwik-kelen. Zij hebben zich eerst de vraag gesteld welk

tracé de beste bereikbaarheidsoplossing oplevert. Verrassend genoeg wees onderzoek uit dat dit niet het N11 West tracé is, maar dat voor bereikbaar-heid de N206-as veel belangrijker is. De N206 vormt de centrale aorta tussen alle wegverbindin-gen en levert daardoor de kortste verbinding op. Door de capaciteit van deze route te vergroten blijkt het tevens mogelijk in Leiden een robuuste stadsring te realiseren. Het streven van de ont-werpers is een geheel duurzame weg te realiseren. Door vooraf rekening te houden met alle factoren die met een wegverbinding gepaard gaan, is een innovatief tracé ontworpen dat nagenoeg geen overlast meer voor zijn omgeving veroorzaakt. De voorgestelde oplossing is een stadsauto-weg, die in de stad geheel ondertunneld is, met een verluwde wijkontsluitingsweg bovenop. Niet alleen het wegverkeer profiteert maximaal, ook fietsers, voetgangers en het OV gaan erop voor-uit. Bovengronds ontstaan mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik, er is meer ruimte voor groen in de stad, de leefkwaliteit neemt met sprongen toe, en de vastgoedwaarde stijgt langs het tracé. Door te kiezen voor een tunnel met in- en uitritten zijn er meerdere directe verbindin-gen met de stadsring van Leiden. Door deze op-lossing ontstaat er een efficiënte wisselwerking tussen het wegennet van Leiden en de doorgaan-de verkeersroute.

SuccesfactorenDe succesvolle inbreng van de inwoners heeft meerdere oorzaken. Ten eerste beschikt het team over veel creatief vermogen en de nodige deskun-digheid. Zo zijn oplossingen gevonden voor ver-keerstechnische vraagstukken die tot voor kort als onoplosbaar golden. Hierbij speelt gebiedskennis een belangrijke rol; een deel van de oplossingen betreft namelijk de voltooiing van onafgemaakte wegenprojecten in Leiden. Een tweede succesfac-

tor is de goede verstandhouding die is opgebouwd met Provinciale Statenleden. Zij toonden zich be-reid objectief naar alternatieve oplossingen te kij-ken. Op het moment dat de 1e fase MER bereke-ningen lieten zien dat de Churchill Avenue variant de beste bereikbaarheid oplevert, werd het draag-vlak binnen Provinciale Staten verder vergoot.Ge-deputeerde Asje van Dijk heeft ondersteuning ge-boden door alternatieven door te laten rekenen en uitkomsten te bespreken in een ideeëngroep. Een belangrijke factor is verder dat het team over de deskundigheid beschikt om financierings-plaatjes door te rekenen. Zo is tijdens de 1e fase MER ontdekt dat er verkeerde aannames zaten in de ramingen. De correctie hierop leverde een be-sparing op van meer dan 100 miljoen euro! De communicatie van het team naar buiten, via de drukbezochte website en het geven van serie pre-sentaties voor politieke partijen, is een derde suc-cesfactor. Hierdoor is vrij spontaan een grote groep beslissers in de regio voorstander geworden. Voor de regio Holland Rijnland is de Churchill Avenue nu de voorkeursvariant, mits aan een aantal rand-voorwaarden kan worden voldaan. Cruciaal is ook de inbreng van de Leidse burgemeester Lenferink; hij streeft zeer actief regionale samenwerking op het gebied van infrastructuur na.

VerbeterpuntenToch is niet alles koek en ei. Met regelmaat ha-pert de bereidheid van de provincie om het tracé op gelijke manier als de N11 West uit te werken. De budgetten hiervoor zijn ook totaal verschillend. Het team werkt vrijwillig, maar heeft er – omgerekend naar markttarieven – inmiddels tienduizenden euro’s aan arbeid in-gestoken. De provincie weigert tot op heden ie-dere vorm van vergoeding. Hoe anders is de aanpak van de gemeente Den Haag die deskun-dige bewoners in dit soort projecten financieel steunt bij het uitwerken van een eigen visie. Ook valt de totale desinteresse van het Rijk voor deze moderne benadering van wegontwerp op. Bij dit project wordt voor het eerst een vol-ledig integrale benadering toegepast op het ge-bied van stedenbouw, gebiedsontwikkeling en wegontwerp in één hand. Een aanpak die heel hoog in het MIRT zou moeten scoren. Voor verdere uitwerking van de steden-bouwkundige ideeën worden momenteel ont-werpateliers georganiseerd. Er zijn nog een aantal vraagstukken op te lossen omtrent ver-keersdoorstroming, tunnelveiligheid en totale kosten. Maar na raadpleging van meerdere ex-perts bestaat bij het team Churchill Avenue de overtuiging dat ook dat gaat lukken.

Churchill Avenue Een totaaloplossing voor de RijnlandRoute?

willem van der pol

De aanleg van de Rijnlandroute als ontbrekende schakel in het wegennet bij Lei-den, lijkt er nu echt te komen. Een innovatieve variant, aangedragen door een groep betrokken inwoners, gooit hoge ogen. Het betreft een tunnelroute on-der Leiden, waarbij gestreefd wordt naar maximaal draagvlak. wat verklaart het succes van dit plan tot dusver?

CASUS 3 VERTRAGING

Willem van der Pol is teamleider van het Churchill Avenue team, een burgerinitiatief. Daarnaast is hij werkzaam als senior beleids-adviseur energie, milieu en water bij de gemeente Amstelveen. Hiervoor was hij onder meer milieukundige bij Opdenkamp Adviesgroep en de provincie Noord-Holland, en zelfstandig consultant duurzame innovatie.

pROFIELSCHETS

mEER INFORmATIE: www.CHuRCHILLAVENuE.NL

Page 9: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

Snel waar het moet, langzaam waar het kanDe gemiddelde ritlengte van een automobilist in de Randstad is ongeveer 15 km. Bij een snelheid van 50 km per uur ben je nog geen kwartier onderweg. Voor deze korte ritten wordt vaak de snelweg gebruikt. Veel automobilisten zouden het echter prima vinden als ze de haastige wereld van de snelweg niet op zou-den hoeven. En eigenlijk is de snelweg ook niet be-doeld voor het massaal afwikkelen van korte ritten. ‘Verstand op nul, blik op oneindig en een uur lang doorrijden’, dat is het idee achter snelwegen. Gedu-rende de spitsuren in de Randstad zijn lange af-standsverplaatsingen echter ver te zoeken. Hiermee is het dilemma neergezet. Voor wie ont-werp je de weg? Beide typen weggebruikers kunnen bediend worden. Tussen de stedelijke regio’s kan een hoge snelheid worden aangeboden en binnen stede-lijke regio’s kunnen snelwegen getransformeerd worden tot capaciteitswegen met een lage ontwerp-snelheid. Verkeerskundigen weten al lang dat een lage snelheid gepaard gaat met een hoge afwikke-lingscapaciteit. Snelheidsreductie is zelfs een middel om files te voorkomen. Gestaag langzaam rijden leidt niet tot grote capaciteitsverliezen en op stadsre-gionaal niveau ook niet tot schrikbarende extra reis-tijden. Ten opzichte van filesituaties kan er zelfs zeer veel reistijd bespaard worden.

De Randstad is volDe ruimtelijke verstopping rondom de snelwegen in stedelijk gebied heeft haar grenzen bereikt. Ver-tragingen zijn standaard, files blijven toenemen en de roep om meer asfalt en nieuwe tunnels klinkt luider dan ooit. De ruimte hiervoor ont-breekt echter en ondertussen groeien zowel steden als het aantal auto’s stug door. In de afgelopen 50 jaar zijn bijna vijf miljoen huizen gebouwd en is de autodichtheid gegroeid naar 210 auto’s per km2, het hoogste in Europa. Het is maar liefst vier maal zo hoog als het Europese gemiddelde. Jarenlang is de hoeveelheid asfalt gegroeid; de economische motor moest immers aan de gang blijven. In deze

periode is ook ongeveer 70% van de huidige woning-voorraad gebouwd. Lange tijd konden beide ontwik-kelingen ongestoord naast elkaar bestaan. De nega-tieve bijwerkingen, in de vorm van toenemende files en ruimtelijke verstopping, werden niet zichtbaar of niet onderkend als probleem. Tot eind jaren negen-tig. Sindsdien roept de ene partij om meer asfalt en is de ander daar uit milieuoverwegingen tegen.

moeilijk voorstelbaar, makkelijk uitvoerbaarAangaande ons Randstedelijk wegennet denken we in Nederland in termen van ‘doorstroming’ en ‘snel-heid’. De snelwegen zijn ooit ruim om de steden aan-gelegd, maar inmiddels zitten snelwegen en steden elkaar behoorlijk in de weg. We zijn al zo ver dat verschillende maatregelen moeten worden genomen om de omgeving te beschermen tegen de geluids- en milieuhinder van de snelweg. Geluidsschermen in de steden maken van de snelweg een gesloten corridor, zonder enig contact met haar omgeving. Het aan-grenzende stedelijk gebied wordt ervaren als de on-plezierige achterkant van de stad,met een ongunsti-ge positie op de woningmarkt. Er moet een nieuw evenwicht worden gevon-den tussen aantrekkelijke woongebieden, vitale werkgebieden en goede bereikbaarheid om het in-ternationale vestigingsklimaat van de Randstad te versterken. We willen graag goed wonen én au-torijden, maar de werkelijkheid is dat we veelal stilstaan in de file. Ongemerkt zijn we ons leven gaan inrichten op deze vertraging, terwijl de eco-nomie gestaag doorgroeide. Misschien dat de hui-dige crisis de Randstedelijke files tijdelijk dempt. Het probleem is daarmee echter niet opgelost. Het is de hoogste tijd om op een andere manier naar de snelweg en de stad te kijken en vertraging te leren accepteren. Zo kunnen nieuwe kansen ontstaan voor stedelijk leven en mobiliteit. Het is moeilijk voorstelbaar, maar makkelijk uitvoerbaar.

Verkeersruimte wordt stedelijke ruimteDoorstroming zal weer ontstaan als de snelwegen in binnenstedelijk gebied worden aangepast tot stads-boulevards en verknoopt met regionale en stedelijke netwerken. Onzekere reistijden door files worden in-geruild voor weliswaar langere, maar beter in te schatten reistijden zonder files door een ingrijpende reductie van de maximale snelheden. De snelheids-verlaging geeft de weg een grotere capaciteit. Het gunstigste evenwicht tussen capaciteit en verplaat-sing ligt tussen de 50 – 80 km per uur. Zo kan de snelweg transformeren in een verkeerszone zonder geluidsschermen. De stad kan er naartoe groeien en tot leven komen in een nieuwe vorm. Door de lagere snelheden volstaan smallere rijstroken, kortere in-voegstroken, kleinere knooppunten en scherpere bochten zodat veel ruimte vrijkomt voor de stad.

RandstadboulevardsMomenteel kunnen in de Randstad zeker 11 loca-ties aangewezen worden waar de intensiteit op het snelwegennetwerk en de stedelijke dynamiek elkaar raken; de Randstadboulevards. Hier liggen kansen voor extra intensivering van bebouwing, verster-king van de openbare ruimte en verlaging van de maximum snelheid. Iedere boulevard heeft een ei-gen ruimtelijke en functionele karakteristiek, af-hankelijk van de specifieke kenmerken van de locatie. De Randstadboulevards leveren de condities om in bestaand stedelijk gebied te groeien zónder uit te breiden en kostbaar landelijk gebied op te offeren. Deze ruimtewinst betekent nieuwe kansen voor verdere ontwikkeling van de bestaande stad, bin-nen haar eigen grenzen! Als een fluwelen revolutie zal het langzamere verkeer de snelweg transformeren tot een nieuw gebied met grote stedelijke en economische poten-ties en kansen. Vluchtstroken worden promena-des, bermen worden parken en geluidswallen wor-den winkels. De stad keert zich naar de weg toe, de verschillende delen van de stad worden weer met elkaar verbonden en stedelijke herstructurerings-opgaven kunnen een enorme impuls krijgen. Voor-malige achterkanten van de Randstad langs de snelweg worden trotse en levendige voorkanten aan Randstadboulevards. Als nieuwe identiteits-dragers zullen zij de schaal van de stad overstijgen en regionale of zelfs landelijke betekenis krijgen.

mobiliteit is een ruimtelijk vraagstukHet stelsel van Randstadboulevards opent de weg naar nieuwe kansen voor de ontsluiting van de Randstad als geheel. Daar waar de snelweg ver-traagd kan de weg worden verbonden met het om-liggende stedelijke en regionale netwerk. Een fijn-mazig systeem zal ontstaan dat op een veel efficiëntere manier de nieuwe Randstadmetropool zal ontsluiten. Door de verbinding tussen de ver-schillende netwerken te herstellen en de ‘missing links’ in het systeem te repareren ontstaat een nieuw netwerk met een veel grotere capaciteit en bereikbaarheid, zonder aanleg van nieuw asfalt. De hoge bevolkingsdichtheid in de Randstad be-tekent dat mobiliteitsbeleid altijd ruimtelijk beleid is. Ieder infrastructureel besluit heeft grote conse-quenties en vraagt om zorgvuldige afweging vanuit alle componenten binnen de ruimtelijke ordening. Versnelling is geen oplossing als de consequentie daarvan is een toename van vertraging, van milieu-hinder en van ruimtelijke isolatie van woonwijken. De overbelasting en storingsgevoeligheid van ons verkeerssysteem vragen om een bredere en oncon-ventionele benadering, waarbij acceptatie van ver-traging een reëel antwoord kan zijn met nieuwe kansen voor stad en mobiliteit.

Het Regeerakkoord bevat een verhoging van de maximumsnelheid op autosnel-wegen naar 130 km. Goede doorstroming zou een belangrijke bijdrage leveren aan een vitaal economisch klimaat. De vraag is echter of dit wel werkt. De on-derzoeksresultaten van Stichting Langzame Stad bewijzen het tegendeel. Een vitale economie, betere doorstroming en een aantrekkelijk stedelijk leefklimaat zijn gebaat bij structurele vertraging.

Langzame Stad Een fluwelen revolutie met nieuwe kansen voor stad en mobiliteit

Rowin petersma & wouter VeldhuismEER INFORmATIE:

www.LANGZAmESTAD.NL

Rowin Petersma (L) (1963) is sinds 2008 architect bij Inbo Amsterdam en sinds september 2010 associate. Daarvoor werkte hij 15 jaar vanuit zijn eigen bureau aan uiteenlopende projecten op zowel het gebied van binnenstedelijke nieuwbouw en verbouw als openbare ruimte en interieur. Onlangs is de door hem ontworpen school De kans in Amsterdam Nieuw-west opgeleverd.

Wouter Veldhuis (R) (1971) is architect en stedebouwkundige. Sinds 1997 is hij directeur van must, een stedebouwkundig bureau gespecialiseerd in stede-lijke vernieuwing, strategieën voor stad en infrastructuur, carto-grafie en onafhankelijk onderzoek. Samen met anderen publiceerde hij onder andere de Atlas van de Snelwegomgeving (2009), Atlas westelijke Tuinsteden (2008), Limes Atlas (2005) en Euroscapes (2003).

pROFIELSCHETS

CASUS 4 INTEGRAAL ONTwERp

0908

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Het wegennet in de Leidse regio ontbeert een vol-waardige oost-westverbinding. De huidige N206 door Leiden heeft bruggen en kruisingen als obsta-kels waardoor het verkeer regelmatig compleet vastloopt. Het is vooral het grote aandeel van fo-rensenverkeer dat hier zorgt voor filevorming in de spits. Door het ontbreken van een Leidse cen-trumring zijn er geen alternatieve routes .

VoorgeschiedenisAl meer dan 50 jaar wordt gepoogd een vol-waardige oost-westverbinding te realiseren. De voorgenomen aanleg van een randweg, het N11 West tracé, stuit op veel bezwaren. Recent on-derzoek wijst tevens uit dat dit tracé de ver-keersproblemen slechts beperkt kan oplossen. Bovendien veroorzaakt het een aantal nieuwe problemen: A. Voorschoten wordt in tweeën gedeeld; B. de groene stadsrandzone van Leiden, met vogelrijke weilanden, landgoederen en re-creatiegebieden, gaat compleet verloren. Het verlies van deze vitale groene verbindingszone in de Randstad, tussen Groene Hart en kust, is niet te compenseren met natuuraanleg elders; C. civieltechnisch is de route problematisch doordat deze deels door een veengebied loopt. Er is grote kans op verzakkingen en ondertun-nelen is een kostbare en riskante zaak; D. de leefkwaliteit van het stedelijk gebied van Leiden gaat erop achteruit. De stad raakt ingesloten tussen randwegen en spoorlijnen en komt onder een deken van geluid en luchtver-ontreiniging te liggen.

Churchill Avenue, het ontwerpOm op deze problemen een antwoord te vinden hebben enkele inwoners, met gedegen gebiedsken-nis, besloten om een nieuw alternatief te ontwik-kelen. Zij hebben zich eerst de vraag gesteld welk

tracé de beste bereikbaarheidsoplossing oplevert. Verrassend genoeg wees onderzoek uit dat dit niet het N11 West tracé is, maar dat voor bereikbaar-heid de N206-as veel belangrijker is. De N206 vormt de centrale aorta tussen alle wegverbindin-gen en levert daardoor de kortste verbinding op. Door de capaciteit van deze route te vergroten blijkt het tevens mogelijk in Leiden een robuuste stadsring te realiseren. Het streven van de ont-werpers is een geheel duurzame weg te realiseren. Door vooraf rekening te houden met alle factoren die met een wegverbinding gepaard gaan, is een innovatief tracé ontworpen dat nagenoeg geen overlast meer voor zijn omgeving veroorzaakt. De voorgestelde oplossing is een stadsauto-weg, die in de stad geheel ondertunneld is, met een verluwde wijkontsluitingsweg bovenop. Niet alleen het wegverkeer profiteert maximaal, ook fietsers, voetgangers en het OV gaan erop voor-uit. Bovengronds ontstaan mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik, er is meer ruimte voor groen in de stad, de leefkwaliteit neemt met sprongen toe, en de vastgoedwaarde stijgt langs het tracé. Door te kiezen voor een tunnel met in- en uitritten zijn er meerdere directe verbindin-gen met de stadsring van Leiden. Door deze op-lossing ontstaat er een efficiënte wisselwerking tussen het wegennet van Leiden en de doorgaan-de verkeersroute.

SuccesfactorenDe succesvolle inbreng van de inwoners heeft meerdere oorzaken. Ten eerste beschikt het team over veel creatief vermogen en de nodige deskun-digheid. Zo zijn oplossingen gevonden voor ver-keerstechnische vraagstukken die tot voor kort als onoplosbaar golden. Hierbij speelt gebiedskennis een belangrijke rol; een deel van de oplossingen betreft namelijk de voltooiing van onafgemaakte wegenprojecten in Leiden. Een tweede succesfac-

tor is de goede verstandhouding die is opgebouwd met Provinciale Statenleden. Zij toonden zich be-reid objectief naar alternatieve oplossingen te kij-ken. Op het moment dat de 1e fase MER bereke-ningen lieten zien dat de Churchill Avenue variant de beste bereikbaarheid oplevert, werd het draag-vlak binnen Provinciale Staten verder vergoot.Ge-deputeerde Asje van Dijk heeft ondersteuning ge-boden door alternatieven door te laten rekenen en uitkomsten te bespreken in een ideeëngroep. Een belangrijke factor is verder dat het team over de deskundigheid beschikt om financierings-plaatjes door te rekenen. Zo is tijdens de 1e fase MER ontdekt dat er verkeerde aannames zaten in de ramingen. De correctie hierop leverde een be-sparing op van meer dan 100 miljoen euro! De communicatie van het team naar buiten, via de drukbezochte website en het geven van serie pre-sentaties voor politieke partijen, is een derde suc-cesfactor. Hierdoor is vrij spontaan een grote groep beslissers in de regio voorstander geworden. Voor de regio Holland Rijnland is de Churchill Avenue nu de voorkeursvariant, mits aan een aantal rand-voorwaarden kan worden voldaan. Cruciaal is ook de inbreng van de Leidse burgemeester Lenferink; hij streeft zeer actief regionale samenwerking op het gebied van infrastructuur na.

VerbeterpuntenToch is niet alles koek en ei. Met regelmaat ha-pert de bereidheid van de provincie om het tracé op gelijke manier als de N11 West uit te werken. De budgetten hiervoor zijn ook totaal verschillend. Het team werkt vrijwillig, maar heeft er – omgerekend naar markttarieven – inmiddels tienduizenden euro’s aan arbeid in-gestoken. De provincie weigert tot op heden ie-dere vorm van vergoeding. Hoe anders is de aanpak van de gemeente Den Haag die deskun-dige bewoners in dit soort projecten financieel steunt bij het uitwerken van een eigen visie. Ook valt de totale desinteresse van het Rijk voor deze moderne benadering van wegontwerp op. Bij dit project wordt voor het eerst een vol-ledig integrale benadering toegepast op het ge-bied van stedenbouw, gebiedsontwikkeling en wegontwerp in één hand. Een aanpak die heel hoog in het MIRT zou moeten scoren. Voor verdere uitwerking van de steden-bouwkundige ideeën worden momenteel ont-werpateliers georganiseerd. Er zijn nog een aantal vraagstukken op te lossen omtrent ver-keersdoorstroming, tunnelveiligheid en totale kosten. Maar na raadpleging van meerdere ex-perts bestaat bij het team Churchill Avenue de overtuiging dat ook dat gaat lukken.

Churchill Avenue Een totaaloplossing voor de RijnlandRoute?

willem van der pol

De aanleg van de Rijnlandroute als ontbrekende schakel in het wegennet bij Lei-den, lijkt er nu echt te komen. Een innovatieve variant, aangedragen door een groep betrokken inwoners, gooit hoge ogen. Het betreft een tunnelroute on-der Leiden, waarbij gestreefd wordt naar maximaal draagvlak. wat verklaart het succes van dit plan tot dusver?

CASUS 3 VERTRAGING

Willem van der Pol is teamleider van het Churchill Avenue team, een burgerinitiatief. Daarnaast is hij werkzaam als senior beleids-adviseur energie, milieu en water bij de gemeente Amstelveen. Hiervoor was hij onder meer milieukundige bij Opdenkamp Adviesgroep en de provincie Noord-Holland, en zelfstandig consultant duurzame innovatie.

pROFIELSCHETS

mEER INFORmATIE: www.CHuRCHILLAVENuE.NL

Page 10: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1110

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

DE TEkENkAmER

Er is een duidelijk verschil tus-sen de Oosterse en westerse wereld als we kijken naar de mondiale top van zowel havens als vliegvelden voor personen- en vrachtvervoer. De top be-staat hierbij uit de mondiaal 30 grootste havens, de 30 groot-ste vliegvelden voor personen-of vrachtvervoer en de 50 druk-ste luchtroutes qua passagiers.

In Azië zijn enkele duidelijke top knooppunten zichtbaar met een concentratie van havens en vrachtvliegvelden, zoals Hong kong, Shanghai, Singapore, Tokio en in kleinere mate Bangkok en Dubai. Er is vanuit de Chinese regering veel aandacht voor de ontwikkeling van de havens van Shangai (de yangtze Delta) en van Hong kong, Shenzhen en Gu-angzhou (de pearl River Delta). De Aziatische top knooppunten voor vrachtvervoer zijn meestal ook de knooppunten voor pas-sagiers luchtroutes naar an-dere steden in Azië.

Noord-Amerika en Europa ken-merken zich daarentegen door een verspreiding van vracht- en personenverkeer over verschil-lende havens en vliegvelden. De enige knooppunten met zowel een haven als een vliegveld voor personen- en vrachtver-voer in de mondiale top zijn New york-Newark en Los Angeles, en in kleinere mate de Randstad. Samenwerking tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen kan de positie van de Lage Lan-den versterken op het vlak van Europees vrachtverkeer. London en parijs blijven echter de be-langrijkste luchthavens voor personenvervoer van Europa.

COpyRIGHT

Deze kaart is een product van Vereniging Deltametropool en maakt onderdeel uit van het project Defining the metropo-lis. Dit project is een histori-sche beschouwing (Tijdlijn) en internationale vergelijking van de ontwikkelpatronen van de metropool (kaartenreeks). Deze illustratie is vrij te gebruiken en te bewerken, mits Vereniging Deltametropool als oorspronke-lijke maker genoemd wordt. Het digitale bestand is op tevragen via het agentschap van de vereniging.

Transport Global, Act LocalHet Oosten Concentreert, het Westen verspreidt

top 30 airports for cargo (2009, Metric Tonnes) source: Airports Council International

top 30 airports by passenger traffic (2008, passengers) source: Airports Council International

top 30 world ports by container traffic (2008, container TrafficTwenty Foot Equivalent Units) source: American Association of Port Authorities

top 50 airroutes by passenger traffic (2010, seats per month) source: Centre for Asia Pacific Aviation

o

o

Waarom lukt het al decennialang niet om het fileprobleem op te los-sen? Met elektronische hulpmid-delen wordt geprobeerd de files te lijf te gaan: rijstrooksignalering, spitsstrook hier, carpoolstrook daar en al dan niet rekening rij-den. Deze maatregelen verlichten het fileprobleem hooguit tijdelijk, maar een oplossing zijn ze niet. De wegcapaciteit is immers eindig én het autoverkeer neemt jaarlijks met enkele procenten toe. In het recente verleden is veel onderzoek gedaan naar regio’s met fileproblemen die enigszins verge-lijkbaar zijn met de Randstad zo-als de Vlaamse Ruit, het Ruhrge-bied of Noordwest-Engeland. Topotronic doet op dit moment echter juist onderzoek naar het Zwitserse Mittelland en Jura. Een vergelijkbare regio met nauwelijks fileproblemen. Het beslaat grof-weg Zwitserland ten noorden van de Alpen, telt vijf miljoen inwoners en bestaat net als de Randstad uit een polinucleair netwerk van mid-delgrote steden. Hoewel veel Zwit-sers beweren dat ook zij bezwijken onder het fileleed, staan er in Zwit-serland eigenlijk alleen files bij wegwerkzaamheden, ongevallen of op zondagavond op de wegen uit de Alpen naar de grote steden. Daarbij zijn in Zwitserland zowel het autobezit als het autogebruik veel goedkoper dan in Nederland en is een treinkaartje wezenlijk duurder. Desondanks staat er - omgerekend per persoon - de helft van het aantal files. Er zijn dus an-dere factoren die in onderlinge sa-menhang bijdragen aan de geringe aanwezigheid van Zwitserse files. Ik licht er drie uit: het Zwitserse landschap, ruimtelijke ordening en cultuur.

Zwitsers landschapAllereerst is het Zwitserse land-schap van bergen en dalen van grote invloed op de stedelijke structuur. Infrastructuur wordt hier van oudsher parallel aan de rivieren gebouwd, zodat er weinig hoogteverschillen overwonnen hoeven te worden. De verstedelij-king is lineair doordat deze in eer-ste instantie plaats vindt in de da-

len. Het zo ontstane stedelijke netwerk is zeer efficiënt voor het openbaar vervoer en aldus in hoge frequentie te ontsluiten. Er is im-mers slechts één doorgaande lijn nodig met daarover verdeeld een aantal haltes.

Ruimtelijke ordeningDe Zwitserse nationale overheid stelt wat betreft duurzame ruimte-lijke ordening vooral abstracte ei-sen. Een voorbeeld is het streven naar een grondgebruik van gemid-deld niet meer dan 400 m2 per per-soon. Ook wordt getoetst of de kan-tonale richtplannen – vergelijkbaar met de Nederlandse provinciale structuurvisies – voldoen aan deze abstracte eisen. De kantons op hun beurt toetsen de gemeentelij-ke bestemmingsplannen aan het richtplan. Opvallend hierbij is dat groene en rode contouren in het richtplan gemeengoed zijn. In de Nederlandse structuurvisies ko-men rode contouren slechts bij hoge uitzondering voor en wordt stedelijke uitbreiding doorgaans gemarkeerd met symbolen. Met als gevolg dat alleen de locatie van de uitbreiding wordt vastgelegd. De betreffende gemeente kan zo de omvang van de locatie naar wens laten uitdijen, zonder dat de pro-vincie dit kan verhinderen. Hier-door zijn steden en dorpen in Zwit-serland zo’n 20% compacter, is er in principe minder behoefte aan mobiliteit en kan de mobiliteits-vraag dus vaker met langzaam verkeer worden afgewikkeld. Er zijn nog meer oorzaken aan te wijzen voor het zuinige grondge-bruik van de Zwitser. Zwitserse gemeentes innen ongeveer een zesde van de belastingen en heb-ben relatief veel financiële macht. Zij bepalen het belastingniveau van onder meer een deel van de in-komsten- en vermogensbelasting zelf, waarmee ze onderling kun-nen concurreren om inwoners of bedrijven. Concurrentie vindt dus minder plaats door aanbieding van kavels, temeer daar Zwitserse ge-meentes geen actief grondbeleid voeren. Er is dus geen direct be-lang bij stedelijke uitbreiding. Stadsuitbreiding wordt daar-

naast tegengewerkt door de land-bouwlobby. Er moet immers ge-noeg landbouwoppervlakte zijn om de Zwitsers van de door hen ge-wenste lokale landbouwproducten te voorzien. Ook niet onbelangrijk voor een vloeiende verkeersafwik-keling is de kantonale eis dat voor elk bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de capaciteit van de wegen niet in het geding komt. Indien bijvoorbeeld een oprit van een snelweg capaciteit heeft voor 50.000 m2 kantoren en 10.000 wo-ningen, dan mag er niks meer bij totdat de oprit wordt aangepast of extra in het openbaar vervoer wordt geïnvesteerd. Rondom de Zwitserse grote ste-den is sinds de jaren tachtig fors gebouwd aan het S-Bahn netwerk. Langs de stations staan kantoor- en woongebouwen in hoge dichthe-den, eigenlijk de Stedenbaan zoals bedoeld. De Zwitserse ruimtelijke ordening is sowieso niets nieuws! Het gaat precies volgens het boek-je zoals dat in Nederland ook be-kend is. Bestemmingsplannen worden goed gehandhaafd en er wordt bovendien goed doorgekop-peld tussen bestuurslagen en structuurvisies.

CultuurDe derde en laatste factor is cul-tuur. In Zwitserland reizen niet al-leen studenten of ambtenaren met het openbaar vervoer, maar ook veel mensen die in Nederland met de auto zouden reizen. Het open-baar vervoer geniet in Zwitserland een goede reputatie. In de modal splits valt op dat de Zwitser voor het woon-werkverkeer twee maal zo veel met de trein reist en in het zakelijke verkeer is dit zelfs ruim drie maal zo veel. Dit laatste is di-rect terug te zien in het grote aan-tal eersteklascoupés in Zwitser-land. In de statistieken zien we ook terug dat de Zwitser op gemid-deld 12 km en de Nederlander op 18 km van zijn werk woont. Dit kan te maken hebben met de flexi-belere arbeids- en woningmarkt in Zwitserland, waardoor men eerder geneigd is werk en wonen op el-kaar af te stemmen. Bovendien zijn de secundaire arbeidsvoor-

waarden in Zwitserland beperkt; reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer is uit den boze en op-merkelijk is ook het niet voorko-men van leaseauto’s. Dienstauto’s bestaan wel voor werknemers in het hoogste kader. Zij geven echter vaak de voorkeur aan het Zwitser-se treincomfort, met onder meer catering en kaartverkoop aan boord. Bijkomend is de opvallende verhouding tussen burger en staat, waarbij de burger zelf in actie moet komen om zijn automobiliteit te claimen. Drie voorbeelden: Ten eerste moeten kinderen In Zwit-serland in hun eigen wijk naar school. Indien je, zoals in Neder-land toegestaan, je kind in een an-dere wijk naar school wilt sturen moet er een valide reden overlegd worden bij de gemeente. Dit ont-moedigt mobiliteit. Daarnaast geldt voor bepaalde P+R plaatsen een vergelijkbare procedure. Het is niet de bedoeling dat mensen die voor het hele traject openbaar ver-voer ter beschikking hebben hun auto op een P+R plaats neerzetten. Burgers die hier aanspraak op wil-len maken moeten daarvoor dus een gemotiveerde aanvraag indie-nen. Als laatste mogen kosten voor woon-werkverkeer met het open-baar vervoer in Zwitserland bij de belastingaangifte van het loon worden afgetrokken. Alleen indien een forens kan aantonen dat open-baar vervoer geen optie is mag ook autogebruik worden verrekend. Ook hier ligt de bewijslast dus weer bij de burger. Het kan gesteld worden dat het Zwitserse beleid – gericht op com-pacte verstedelijking en openbaar vervoer – succesvol topdown wordt ingezet, gesteund door een ruim draagvlak onder de bevolking. Met andere woorden: de bevolking heeft de rijksoverheid, onder meer via verkiezingen en de vele refe-renda, het mandaat gegeven om zich te laten ‘betuttelen’. Mis-schien in Nederland ondenkbaar, maar wellicht toch – met een hal-vering van de files in het vooruit-zicht – de overweging waard.

Met het project Leren van Zwitserland, in opdracht van de provincies Utrecht, Zuid Holland en het Stimuleringsfonds voor Architectuur, verkent Topotronic de vraag waarom er in Zwit-serland nauwelijks files staan. Samen met ontwerpbureau ZUS wordt onderzocht of de ruim-telijke conclusies ook voor Nederland uitkomst kunnen bieden.

Leren van ZwitserlandBereikbaarheid Randstad vs. Zwitsers Mittelland, wat maakt het verschil?

Arjan Harbers, Topotronic

Arjan Harbers is stedenbouw-kundige, redacteur S+RO, onderzoeker bij het planbureau voor de Leefomgeving en oprichter van bureau Topotro-nic. Hij heeft zijn opleiding gevolgd aan de Technische universiteit Eindhoven, gewerkt als stedenbouwkundige bij onder andere mVRDV en Dürig AG (Zürich) en gedoceerd aan de EOI te madrid.

pROFIELSCHETS

ONDERZOEk

Page 11: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1110

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

DE TEkENkAmER

Er is een duidelijk verschil tus-sen de Oosterse en westerse wereld als we kijken naar de mondiale top van zowel havens als vliegvelden voor personen- en vrachtvervoer. De top be-staat hierbij uit de mondiaal 30 grootste havens, de 30 groot-ste vliegvelden voor personen-of vrachtvervoer en de 50 druk-ste luchtroutes qua passagiers.

In Azië zijn enkele duidelijke top knooppunten zichtbaar met een concentratie van havens en vrachtvliegvelden, zoals Hong kong, Shanghai, Singapore, Tokio en in kleinere mate Bangkok en Dubai. Er is vanuit de Chinese regering veel aandacht voor de ontwikkeling van de havens van Shangai (de yangtze Delta) en van Hong kong, Shenzhen en Gu-angzhou (de pearl River Delta). De Aziatische top knooppunten voor vrachtvervoer zijn meestal ook de knooppunten voor pas-sagiers luchtroutes naar an-dere steden in Azië.

Noord-Amerika en Europa ken-merken zich daarentegen door een verspreiding van vracht- en personenverkeer over verschil-lende havens en vliegvelden. De enige knooppunten met zowel een haven als een vliegveld voor personen- en vrachtver-voer in de mondiale top zijn New york-Newark en Los Angeles, en in kleinere mate de Randstad. Samenwerking tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen kan de positie van de Lage Lan-den versterken op het vlak van Europees vrachtverkeer. London en parijs blijven echter de be-langrijkste luchthavens voor personenvervoer van Europa.

COpyRIGHT

Deze kaart is een product van Vereniging Deltametropool en maakt onderdeel uit van het project Defining the metropo-lis. Dit project is een histori-sche beschouwing (Tijdlijn) en internationale vergelijking van de ontwikkelpatronen van de metropool (kaartenreeks). Deze illustratie is vrij te gebruiken en te bewerken, mits Vereniging Deltametropool als oorspronke-lijke maker genoemd wordt. Het digitale bestand is op tevragen via het agentschap van de vereniging.

Transport Global, Act LocalHet Oosten Concentreert, het Westen verspreidt

top 30 airports for cargo (2009, Metric Tonnes) source: Airports Council International

top 30 airports by passenger traffic (2008, passengers) source: Airports Council International

top 30 world ports by container traffic (2008, container TrafficTwenty Foot Equivalent Units) source: American Association of Port Authorities

top 50 airroutes by passenger traffic (2010, seats per month) source: Centre for Asia Pacific Aviation

o

o

Waarom lukt het al decennialang niet om het fileprobleem op te los-sen? Met elektronische hulpmid-delen wordt geprobeerd de files te lijf te gaan: rijstrooksignalering, spitsstrook hier, carpoolstrook daar en al dan niet rekening rij-den. Deze maatregelen verlichten het fileprobleem hooguit tijdelijk, maar een oplossing zijn ze niet. De wegcapaciteit is immers eindig én het autoverkeer neemt jaarlijks met enkele procenten toe. In het recente verleden is veel onderzoek gedaan naar regio’s met fileproblemen die enigszins verge-lijkbaar zijn met de Randstad zo-als de Vlaamse Ruit, het Ruhrge-bied of Noordwest-Engeland. Topotronic doet op dit moment echter juist onderzoek naar het Zwitserse Mittelland en Jura. Een vergelijkbare regio met nauwelijks fileproblemen. Het beslaat grof-weg Zwitserland ten noorden van de Alpen, telt vijf miljoen inwoners en bestaat net als de Randstad uit een polinucleair netwerk van mid-delgrote steden. Hoewel veel Zwit-sers beweren dat ook zij bezwijken onder het fileleed, staan er in Zwit-serland eigenlijk alleen files bij wegwerkzaamheden, ongevallen of op zondagavond op de wegen uit de Alpen naar de grote steden. Daarbij zijn in Zwitserland zowel het autobezit als het autogebruik veel goedkoper dan in Nederland en is een treinkaartje wezenlijk duurder. Desondanks staat er - omgerekend per persoon - de helft van het aantal files. Er zijn dus an-dere factoren die in onderlinge sa-menhang bijdragen aan de geringe aanwezigheid van Zwitserse files. Ik licht er drie uit: het Zwitserse landschap, ruimtelijke ordening en cultuur.

Zwitsers landschapAllereerst is het Zwitserse land-schap van bergen en dalen van grote invloed op de stedelijke structuur. Infrastructuur wordt hier van oudsher parallel aan de rivieren gebouwd, zodat er weinig hoogteverschillen overwonnen hoeven te worden. De verstedelij-king is lineair doordat deze in eer-ste instantie plaats vindt in de da-

len. Het zo ontstane stedelijke netwerk is zeer efficiënt voor het openbaar vervoer en aldus in hoge frequentie te ontsluiten. Er is im-mers slechts één doorgaande lijn nodig met daarover verdeeld een aantal haltes.

Ruimtelijke ordeningDe Zwitserse nationale overheid stelt wat betreft duurzame ruimte-lijke ordening vooral abstracte ei-sen. Een voorbeeld is het streven naar een grondgebruik van gemid-deld niet meer dan 400 m2 per per-soon. Ook wordt getoetst of de kan-tonale richtplannen – vergelijkbaar met de Nederlandse provinciale structuurvisies – voldoen aan deze abstracte eisen. De kantons op hun beurt toetsen de gemeentelij-ke bestemmingsplannen aan het richtplan. Opvallend hierbij is dat groene en rode contouren in het richtplan gemeengoed zijn. In de Nederlandse structuurvisies ko-men rode contouren slechts bij hoge uitzondering voor en wordt stedelijke uitbreiding doorgaans gemarkeerd met symbolen. Met als gevolg dat alleen de locatie van de uitbreiding wordt vastgelegd. De betreffende gemeente kan zo de omvang van de locatie naar wens laten uitdijen, zonder dat de pro-vincie dit kan verhinderen. Hier-door zijn steden en dorpen in Zwit-serland zo’n 20% compacter, is er in principe minder behoefte aan mobiliteit en kan de mobiliteits-vraag dus vaker met langzaam verkeer worden afgewikkeld. Er zijn nog meer oorzaken aan te wijzen voor het zuinige grondge-bruik van de Zwitser. Zwitserse gemeentes innen ongeveer een zesde van de belastingen en heb-ben relatief veel financiële macht. Zij bepalen het belastingniveau van onder meer een deel van de in-komsten- en vermogensbelasting zelf, waarmee ze onderling kun-nen concurreren om inwoners of bedrijven. Concurrentie vindt dus minder plaats door aanbieding van kavels, temeer daar Zwitserse ge-meentes geen actief grondbeleid voeren. Er is dus geen direct be-lang bij stedelijke uitbreiding. Stadsuitbreiding wordt daar-

naast tegengewerkt door de land-bouwlobby. Er moet immers ge-noeg landbouwoppervlakte zijn om de Zwitsers van de door hen ge-wenste lokale landbouwproducten te voorzien. Ook niet onbelangrijk voor een vloeiende verkeersafwik-keling is de kantonale eis dat voor elk bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de capaciteit van de wegen niet in het geding komt. Indien bijvoorbeeld een oprit van een snelweg capaciteit heeft voor 50.000 m2 kantoren en 10.000 wo-ningen, dan mag er niks meer bij totdat de oprit wordt aangepast of extra in het openbaar vervoer wordt geïnvesteerd. Rondom de Zwitserse grote ste-den is sinds de jaren tachtig fors gebouwd aan het S-Bahn netwerk. Langs de stations staan kantoor- en woongebouwen in hoge dichthe-den, eigenlijk de Stedenbaan zoals bedoeld. De Zwitserse ruimtelijke ordening is sowieso niets nieuws! Het gaat precies volgens het boek-je zoals dat in Nederland ook be-kend is. Bestemmingsplannen worden goed gehandhaafd en er wordt bovendien goed doorgekop-peld tussen bestuurslagen en structuurvisies.

CultuurDe derde en laatste factor is cul-tuur. In Zwitserland reizen niet al-leen studenten of ambtenaren met het openbaar vervoer, maar ook veel mensen die in Nederland met de auto zouden reizen. Het open-baar vervoer geniet in Zwitserland een goede reputatie. In de modal splits valt op dat de Zwitser voor het woon-werkverkeer twee maal zo veel met de trein reist en in het zakelijke verkeer is dit zelfs ruim drie maal zo veel. Dit laatste is di-rect terug te zien in het grote aan-tal eersteklascoupés in Zwitser-land. In de statistieken zien we ook terug dat de Zwitser op gemid-deld 12 km en de Nederlander op 18 km van zijn werk woont. Dit kan te maken hebben met de flexi-belere arbeids- en woningmarkt in Zwitserland, waardoor men eerder geneigd is werk en wonen op el-kaar af te stemmen. Bovendien zijn de secundaire arbeidsvoor-

waarden in Zwitserland beperkt; reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer is uit den boze en op-merkelijk is ook het niet voorko-men van leaseauto’s. Dienstauto’s bestaan wel voor werknemers in het hoogste kader. Zij geven echter vaak de voorkeur aan het Zwitser-se treincomfort, met onder meer catering en kaartverkoop aan boord. Bijkomend is de opvallende verhouding tussen burger en staat, waarbij de burger zelf in actie moet komen om zijn automobiliteit te claimen. Drie voorbeelden: Ten eerste moeten kinderen In Zwit-serland in hun eigen wijk naar school. Indien je, zoals in Neder-land toegestaan, je kind in een an-dere wijk naar school wilt sturen moet er een valide reden overlegd worden bij de gemeente. Dit ont-moedigt mobiliteit. Daarnaast geldt voor bepaalde P+R plaatsen een vergelijkbare procedure. Het is niet de bedoeling dat mensen die voor het hele traject openbaar ver-voer ter beschikking hebben hun auto op een P+R plaats neerzetten. Burgers die hier aanspraak op wil-len maken moeten daarvoor dus een gemotiveerde aanvraag indie-nen. Als laatste mogen kosten voor woon-werkverkeer met het open-baar vervoer in Zwitserland bij de belastingaangifte van het loon worden afgetrokken. Alleen indien een forens kan aantonen dat open-baar vervoer geen optie is mag ook autogebruik worden verrekend. Ook hier ligt de bewijslast dus weer bij de burger. Het kan gesteld worden dat het Zwitserse beleid – gericht op com-pacte verstedelijking en openbaar vervoer – succesvol topdown wordt ingezet, gesteund door een ruim draagvlak onder de bevolking. Met andere woorden: de bevolking heeft de rijksoverheid, onder meer via verkiezingen en de vele refe-renda, het mandaat gegeven om zich te laten ‘betuttelen’. Mis-schien in Nederland ondenkbaar, maar wellicht toch – met een hal-vering van de files in het vooruit-zicht – de overweging waard.

Met het project Leren van Zwitserland, in opdracht van de provincies Utrecht, Zuid Holland en het Stimuleringsfonds voor Architectuur, verkent Topotronic de vraag waarom er in Zwit-serland nauwelijks files staan. Samen met ontwerpbureau ZUS wordt onderzocht of de ruim-telijke conclusies ook voor Nederland uitkomst kunnen bieden.

Leren van ZwitserlandBereikbaarheid Randstad vs. Zwitsers Mittelland, wat maakt het verschil?

Arjan Harbers, Topotronic

Arjan Harbers is stedenbouw-kundige, redacteur S+RO, onderzoeker bij het planbureau voor de Leefomgeving en oprichter van bureau Topotro-nic. Hij heeft zijn opleiding gevolgd aan de Technische universiteit Eindhoven, gewerkt als stedenbouwkundige bij onder andere mVRDV en Dürig AG (Zürich) en gedoceerd aan de EOI te madrid.

pROFIELSCHETS

ONDERZOEk

Page 12: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1716

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

De afgelopen jaren was de opkomst bij dergelijke oplopen minder groot, maar op deze avond verdrongen tweehonderd Randstedelingen zich voor de ingang van de zaal aan de Weesperstraat. Er broeit iets in de Randstad, moeten al die mensen hebben gedacht. Ik wil erbij zijn! Het is overdreven de opkomst te vergelijken met die op het Tahrirplein in Egypte waar op dat moment de veldslag tussen pro- en contra-Mubarakdemonstranten aan de gang was, maar de verwarring onder de oploopbezoekers was zeker zo groot.

kaarten Over de toekomst van de Randstad konden bestuurders tot vorig najaar vrij-elijk filosoferen, ook als het over bestuurlijke constructies ging. Dankzij het nieuwe regeerakkoord is dat verleden tijd. Het is nu ernst. Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland Jan Franssen, die zich al jaren sterk maakt voor één Randstadprovincie, herhaalde in zijn openings-verhaal dat pleidooi. Hij las het grootste deel van zijn betoog een beetje mat voor van zijn papieren, maar was des te actiever in het aansluitende vragen-blokje. Die timide presentatie kwam misschien wel doordat Franssen zich onzeker over zijn redenering moet hebben gevoeld. Hij zei absoluut vast te houden aan de drieslag van rijk, provincie en gemeente, maar zag ook de on-vermijdelijkheid van metropoolregio’s in en vond binnengemeentelijke decen-tralisatie een zaak van de gemeenten zelf. De Randstadprovincie is voor Franssen niet een eenvoudige samenvoe-ging van de beide Hollanden, Utrecht en Flevoland. Hij wil iets compacters, een provincie die bestaat uit de stedenring en het Groene Hart. Die provincie moet een duidelijk en beperkt takenpakket krijgen, maar, zo erkende hij, “de bestuurlijke energie zit op dit moment in de twee metropoolregio’s.” Franssen ziet het dan ook als onvermijdelijk dat de nieuwe grote provincie een aantal taken moet ‘doordecentraliseren’ aan die metropoolregio’s. Van harte doet hij dat echter niet. Want hij sprak de vrees uit dat in de metropoolprovincies de G3 vooral voor hun eigen belangen zullen opkomen en dat de middelgrote steden (Leiden, Haarlem, Dordrecht, Gouda) het onder-spit zullen delven. Die steden zijn volgens Franssen dus beter af onder de hoede van een provincie. Hoe we dit model met metropoolregio’s moeten interpreteren binnen de plattegrond van Thorbecke, liet hij in het midden. Sterker nog: “Ik doe verder geen uitspraken, ik houd mijn kaarten voor de borst, want je weet maar nooit op dit moment.”

provincievrijDe andere hoofdspreker, Maarten van Poelgeest, wethouder te Amster-dam, was zo mogelijk nog voorzichtiger. ”Mijn regiobestuurders letten op elk woord dat ik hierover zeg,” bekende hij achteraf. Zo duidelijk als Franssen sommige zegeningen van het Regeerakkoord prees (oprichten Randstadprovincie, opheffen stadsregio’s), zo noemde Van Poelgeest het akkoord ‘een grabbelton’. Er zullen volgens hem altijd coördinatievragen zijn en de bestuurlijke organisatie zal hybride blijven. “In de metropoolvleugels zit nu veel energie,” zei Van Poelgeest, “maar ze zijn ook te vrijblijvend. Zonder stadsregio’s gaat de coördinatie mis.” Een Rand-stadprovincie is voor Van Poelgeest veel te groot. “Stel je voor dat de Randstad-provincie in en rond de G4 de aanbesteding en organisatie van het openbaar vervoer moet gaan doen….” Hij had er duidelijk weinig vertrouwen in. Toch kwam Van Poelgeest voorzichtig met twee opties. De ene is die van kleinere provincies die de taken van de stadsregio’s overnemen. In de an-dere zag hij de metropoolregio’s als ‘provincievrije zones’. Dit laatste was een schot in de roos bij Jaap Modder, voorzitter van Stadsregio Arnhem-Nijmegen én lid van Vereniging Deltametropool. Modder prees Franssen omdat die als IPO-voorzitter toch een bestuurlijke taak zag voor de Rand-stadvleugels. Het provincievrij maken van stadsregio’s leek hem een goed idee omdat Hamburg en Bremen een dergelijke status hebben binnen Ne-dersaksen. Zo’n model kan natuurlijk in Gelderland ook goed werken, moet Modder hebben gedacht.

wanordeWat moeten we met al deze ideeën? Oud-gedeputeerde Harry Dijksma van Flevoland sprak zijn geloof uit in de wet van behoud van wanorde. Ook bij veel andere bezoekers was de scepsis tijdens de borrel na afloop bijna te voe-len. “Zo praten we al veertig jaar. Iedereen heeft ideeën, maar niemand heeft een oplossing,” zei een ambtenaar van Zuid-Holland.

Dus kijkt iedereen uit naar de brief die minister Donner in maart naar de Kamer wil zenden. Maar ook daarvan zijn de verwachtingen niet hoogge-spannen. “Donner weet ’t ook niet. Tegen iedereen die met een voorstel bij hem komt, zegt hij: werk maar uit,” wist een medewerker van een provin-ciebestuurder te melden. Paul Gerretsen, de agent van de vereniging, had na afloop gemengde gevoelens over de bijeenkomst. Hij was buitengewoon blij met de grote opkomst, maar zijn hart ligt niet bij de bestuurlijke discussies. ”Ik had gehoopt dat het meer over de inhoud van de Randstadontwikkeling zou gaan, maar de structuur is op dit moment natuurlijk een onvermijdelijk gespreksthema.” Toch hadden Franssen en Van Poelgeest de inhoud wel degelijk in hun presentaties meegenomen. De eerste besprak uitvoerig de onderwerpen waar een Randstadprovincie veel zou kunnen bereiken: infrastructuur-planning, economische strategie, het recreatief en toeristisch vestigingkli-maat en het gezond maken van de cultuursector door dubbele voorzienin-gen in de Randstad te saneren. Van Poelgeest begon zijn betoog daarentegen met de constatering dat het anno 2011 veel beter met de steden gaat dan in de jaren ’70. Hij wees op de aanhoudende groei van de steden in de Randstad, terwijl in de rest van het land de krimp toeslaat. “De komende dertig jaar zijn in de Randstad 250.000 tot 300.000 nieuwe woningen nodig. Dat is bijna net zoveel als in heel Amster-dam staat. Die vraag moeten we anders beantwoorden dan met een nieuwe ronde Vinexwijken, want dan halen we weer de dynamiek uit de steden.” Voor Van Poelgeest mag ook Den Haag de rol van Randstadcoördina-tor op zich nemen. Hij vindt dat het Rijk nu ten onrechte zijn handen van de Randstad aftrekt. Een groter decentraal belastinggebied voor gemeen-ten en provincies zou een hele verbetering zijn, meende Van Poelgeest. Franssen was het helemaal met hem eens dat het Rijk op financieel ge-bied geen fair beleid voert. De commissaris werd bijna boos in zijn veront-waardiging over ministeries die eerst taken en financiële middelen naar provincies en gemeenten decentraliseren en vervolgens elk jaar weer snoei-en op de financiële middelen. “We moeten een rem zetten op het rijk dat geld weghaalt. De rechten van de decentrale overheden moeten sterker worden.” Terug naar de structuurdiscussie. Er was vrijwel niemand tijdens de oploop die gelooft in de komst van één grote Randstadprovincie. Ook Jan Franssen zelf niet, want hij had al van minister Donner gehoord dat Den Haag vreest dat zo’n provincie een te invloedrijke concurrent in het lands-bestuur zal worden.

Groene HartDe metropoolregio’s zijn ‘in’, maar hoe groot en invloedrijk moeten die wor-den? Stel nou eens, zei iemand, dat we twee metropoolprovincies maken die uitsluitend bestaan uit de stedelijke gebieden van respectievelijk Noord-Holland (inclusief Almere) en Zuid-Holland. Die provincies zullen een groot-stedelijk karakter hebben en onderscheiden zich daarmee duidelijk van de rest van Nederland. Zij bundelen het internationaal georiënteerde, metro-politane deel van ons land. De delen van het Groene Hart die nu in Zuid-Holland en Noord-Holland liggen voegen we bij de provincie Utrecht. Dat wordt daarmee de beschermer van het open middengebied met Utrecht-stad als krachtige centrumgemeente. Dan moeten we alleen nog een oplos-sing vinden voor Noord-Holland-Noord. Een kleine, aparte provincie? Consultant Guus van de Hoef, die veel werk heeft verricht in Groot-Rotterdam en in het Groene Hart, zag dit model wel zitten. Het duidelijke onderscheid tussen hoogstedelijk en landelijk Holland sprak hem aan, zoals elk concept zijn goede kanten heeft. Maar wie komt met een plan dat op voldoende draagvlak kan rekenen en een geloofwaardig, effectief antwoord is op de metropoolvorming in Holland? Zo eindigde de Randstad Oploop met net zoveel vragen en ideeën als hij begon. Twee dagen later werd de grabbelton aan ideeën zelfs nóg beter gevuld, toen de provinciebesturen van Noord-Holland, Utrecht en Flevo-land aankondigden een fusie te onderzoeken. Is hier sprake van een vlucht vooruit, een poging te voorkomen dat de metropoolregio’s een greep naar de macht doen?

De bestuurders lopen op eieren. De eieren zijn bevrucht. Er broeit iets in bestuurlijk Nederland en iedereen is heel benieuwd wat er rond Pasen uit het ei van BZK zal kruipen

Heeft u, beste lezer, wel eens tientallen bestuurders, raadsleden en andere verant-woordelijken op eieren zien lopen? Nee? Dan was u vast niet aanwezig bij de Randstad Oploop van Vereniging Deltametropool op 2 februari in Amsterdam.

Pieter Maessen is sinds 2001 zelfstandig communicatie-advi-seur en verbonden aan De wijde Blik Communicatie-advies. Hij is gespecialiseerd in ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Na een studie politieke weten-schappen volgde een journalis-tieke loopbaan (GpD, Het parool en NRC Handelsblad) en werkte hij als woordvoerder en commu-nicatiemanager bij de ministe-ries van Defensie en VROm. Daarnaast is hij bestuurslid van de Eo wijers-stichting.

pROFIELSCHETS

RANDSTAD BESTuuR

BEELDESSAy

Hoe kunnen innovatieve infrastructuursystemen bijdragen aan het ontstaan van duurzame steden? Dit was de centrale vraag op de conferentie die de Next Generation Infrastructures Foundation organiseerde in november 2010, met openbaar vervoer en verstedelijking als belangrijke thema’s. Het was aanleiding voor het bezoek van Merten Nefs, projectleider SprintStad, aan zowel Shenzhen als Hong Kong. Shenzhen, een stad die jonger is dan Almere, is sinds de jaren tachtig uitge-groeid van een vissersdorp tot een metropool met bijna tien miljoen inwoners. Dit is vooral te danken aan de invoering van de Speciale Economische Zone. On-danks de aanwezige industrie valt de luchtvervuiling in de stad mee. Vanaf 2009 zijn in Shenzen, zoals in veel Chinese steden, brommers met verbrandingsmotor verboden. Onverwacht leidde dit tot een sterke groei van het aantal elektrische brommers, die officieel onder niet-gemotoriseerde voertuigen vallen. Hoewel het verbod was ingevoerd om de verkeersveiligheid te verbeteren, had het ook een gunstig milieueffect. Chi-Jen Yang (Duke University) spreekt zelfs van een ‘po-licy accident’ in plaats van een ‘policy success’. In Shenzen zoeven LPG-bussen en elektrische scooters voorbij op brede groene lanen. De burger mag hier binnen-kort zijn elektrische scooter zelfs met overheidssubsidie voordelig opladen. Het metrosysteem van Shenzhen is volop in ontwikkeling. Het wordt deels gebouwd door het OV-bedrijf van Hong Kong, de Mass Transit Rapid Corporation (MTR). Het marktgerichte MTR-model boekt in heel Azië grote successen. Het Rijk geeft hierbij grond uit aan een ontwikkelbedrijf dat actief betrokken is bij het planningsproces en winst probeert te maken door uitgifte van percelen rond de stations aan private investeerders. Met de opbrengsten wordt de infrastructuur direct gefinancierd, zodat overheidsinvesteringen vaak niet nodig zijn. Op station Hui Zhan Zhong Xin, waar de twee metrolijnen elkaar krui-sen, is naar Hong Kong’s model een gigantische shopping mall gebouwd, en bij de perifere stations staan fietsenstallingen. Station Zhu Zi Lin is perfect

geïntegreerd met een regionaal busstation en op grensstation Luo Hu kan men overstappen op regionale- en hogesnelheidstreinen. Vanwege de aan-trekkelijke prijs vormen taxi’s een vanzelfsprekend voor- en natransport. Tijdens de conferentie gaf Professor Mee Kam Ng (Hong Kong University) een presentatie over de aansluiting van Hong Kong op het Chinese hogesnel-heidsnetwerk en over de complexe set van actoren in dit proces. Het Chinese programma is zeer ambitieus. Tot 2012 wordt het netwerk uitgebreid tot het grootste ter wereld, met 42 hogesnelheidslijnen over 13.000 kilometer terwijl tot 2020 zelfs in totaal 120.000 km spoorlijn wordt aangelegd. Beijing be-speelt de natie als een schaakbord en houdt via de nationale infrastructuur controle over de economische ontwikkeling in het immense territorium. Het is een weinig transparant proces en door de zware top-down structuur veran-deren ontwikkelprioriteiten nauwelijks in de loop der tijd. Dit biedt megalo-mane en eenduidige projecten de ruimte. Op lokaal niveau lopen plannen steeds vaker vast in het machtsspel tussen overheden en andere stakehol-ders. In Hong Kong, dat zich binnen de republiek China kenmerkt door een ander systeem en een andere cultuur, ontstaan steeds vaker twijfels en pro-testen rondom grote infrastructuurprojecten. Om bijvoorbeeld de Guangs-hengang Express Rail Link door te trekken naar de West Kowloon Terminus moet een heel dorp wijken. Bovendien is het een relatief duur project. Met de groei van de welvaart en het eigendomsrecht is de bevolking van Hong Kong ook mondiger geworden. Kan serious game SprintStad uitkomst bieden bij de steeds complexere besluitvorming in China?

Meer over de wetenschappelijke papers, verkenning van het metrosys-teem, gesprekken met lokale professionals en een foto-impressie vindt u in het uitgebreide reisverslag deltametropool.nl/nl/sprintstad_ontmoet_parelrivier.

Reisverslag doorMerten Nefs

SprintStad in de Pearl River Delta

Vanaf de fiets op de Emsroute in Noord-Duitsland het parkeerter-rein van de touristenbussen, die de werf van cruiseschepen in papen-burg aandoen.

Vereniging Deltametropool reisde af naar Shenzhen in China om twee wetenschappelijke pa-pers over project SprintStad te presenteren en een demonstratie te geven van serious game SprintStad. Ook vond een verkenning plaats van de metrosystemen van Shenzhen en Hong Kong en zijn er gesprekken gevoerd met meerdere professionals om een beeld te krijgen van de manier waarop deze steden werken aan knooppuntontwikkeling en duurzame mobiliteit.

INTERNATIONAAL

Randstad Oploop doorPieter Maessen Bestuurders op eieren

Page 13: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1312

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

pORTRET

niet voor de regio maar voor de gehele Randstad. Hoe heeft dat zo snel kunnen ontstaan?

Leen Verbeek, PvdA-bestuurder in Noord-Holland, kreeg van het Rijk de opdracht met alle regionale partijen een vervoersautoriteit voor de Randstad te organiseren. De partijen hadden uiteenlopende bezwaren. Bijvoorbeeld van staatsrechtelijke aard, met vragen over de democratische legitimatie. Andere partijen voelden er niets voor vanwege concurrentieoverwegingen, en weer anderen vonden dat het zich tot de uitvoering moest beperken. Verbeek is met iedereen gaan praten en is erin geslaagd tot de oprichting van het OV-bureau Rand-stad te komen. Geen nieuwe autoriteit, maar een praktisch ingesteld bureau, gericht op openbaar vervoer. Het was een duidelijk alterna-tief voor een door velen als bedreiging ervaren autoriteit, die zich weleens tot een Randstadprovincie zou kunnen ontwikkelen. “Ik was en ben zelf ook geen voorstander van de Randstadprovincie, niemand kan mij duidelijk maken waar dat nou een oplossing voor is.” Toen Verbeek Commissaris van de Koning in Flevoland werd, heb ik het na een tijdje van hem overgenomen. Het kader was geschetst en de opdracht was om tot praktische verbetering van het openbaar ver-voer in de Randstad te komen. We hebben toen met alle partners besloten het nieuwe OV-bureau op te bouwen met eigen mensen. Geen nieuwe formatieplaatsen, maar van binnenuit met de juiste af-gevaardigden en eigen expertise. Daarbij kwam de afspraak dat de medewerkers van het bureau niet rapporteerden aan hun eigen gede-puteerde of wethouder, maar aan het collectief van bestuurders. En ook wij, als bestuurders, spraken het bureau als geheel aan. De steden en het ministerie van Verkeer en Waterstaat waren enthousiast over de Olympische Spelen, een stip aan de horizon in 2028. Het bleek voor het werken aan een gezamenlijke visie sturend. Heel simpel is begonnen met een inventarisatie van wat we op dit moment al hebben aan netwerk, wat in ontwikkeling is en wat de missing links zijn. Het resultaat is een totaalkaart van hoe het net er in 2028 uit zal zien en wat er beter kan. Het Randstad openbaar ver-voer werd concreet: een netwerk en de kwaliteitseisen die daarbij horen. Vervolgens kon de reiziger centraal komen te staan, het bete-kende kwaliteit koppelen aan herkenbaarheid. De branding van het product werd belangrijk en dan wordt het opeens heel spannend. Het Zuidvleugelnet en het MRA-net (Metropool regio Amsterdam net-

werk) hadden beide een eigen merk in ontwikkeling. Op een avond hebben we toen in een werksessie beiden gepresenteerd, met de af-spraak dat de naam eruit mocht. Een heel belangrijk moment, waar-bij je merkte dat een goede sfeer cruciaal is. Hans Vervat, toen wet-houder Rotterdam, zei: “Wat maakt mij nou uit wat er op die bus staat? Ja, MRA-net dat gaat natuurlijk niet, maar waarom niet R-net. Waarschijnlijk denkt iedereen bij ons in de gemeente dat het om Rotterdam-net gaat...” Kogel door de kerk! Het lag dan ook voor de hand de MRA-net branding als uitgangspunt kiezen, en de aanbeste-ding was daar ook al in gang gezet. Sfeer is dus heel belangrijk bij het creëren van een collectief en een collectief gevoel.

Vormt de vervoersautoriteit, zoals deze in het regeerakkoord staat benoemd voor het succes van het OV-bureau in deze vorm niet een bedreiging?

De vervoersautoriteit die nu in het regeerakkoord staat is, denk ik, juist mede gebaseerd op wat er met het OV-bureau is bereikt. Voor mij is van belang dat je aanpakt wat bijvoorbeeld ook de OESO als grootste opgave voor de Randstad heeft benoemd: het gebrek aan in-terne bereikbaarheid. Niet door ook de beleidsbepaling naar het OV-bureau te halen. Je moet het doen als forum voor de beleidsverken-ning. Vervolgens wordt het resultaat teruggelegd bij de verschillende partners en bij de uitvoering wordt het bureau weer ingezet. Ik zou een dergelijke vorm van Randstadautoriteit ook best voor me zien als degene die alle vervoersconcessies in de Randstad organiseert. Wij zijn daar, als provincie Zuid-Holland, dan aandeelhouder van; daar kijken we op mee. Je kunt vervolgens ook de hele aanbesteding pro-fessionaliseren en andere concessiegebieden bepalen. Gebieden die veel logischer zijn dan de toevallige geografische stads-, regio- of pro-vinciegrenzen. Hetzelfde geldt voor de aanbesteding van wegen en natuurlijk ook voor beheer en onderhoud. Echt een implementation agency. Het oude principe van scheiding van beleid en uitvoering. Eigenlijk het Rabobank model. Elk kantoor is autonoom, maar de back-office is centraal en efficiënt. Dit geheel overziend, merk je: als je nooit van richting veranderd dan kom je altijd weer op hetzelfde uit. En met het OV-bureau zijn we echt een aantal keer van richting veranderd. Niet omdat we dat van tevoren wisten, maar omdat we daar gezamenlijk als resultaat op uitkwamen.

De afgelopen jaren zagen we twee paradoxale ontwikkelingen in de pro-cesindustrie. Enerzijds het beroep op passie, emotie, beleving en over de eigen schaduw heenspringen, al dan niet dansend door de schalen en als een echte leider out-of-the-box denken. Anderzijds de roep om verzakelij-king, rekenen en tekenen, Kosten-Baten-Analyse en de introductie van business cases of verdienmodellen. Deze procesambities worden inclu-sief territoriale bestuurlijke overdaad verzwaard met nieuwe financiële toetsing, maar nu gecombineerd in het ideaal van de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse. De MKBA’s komen namelijk weer bovenop de al gekozen gebiedsagenda’s en vleugelprogramma’s, terwijl de geldmidde-len niet in omvang toenemen.

Out-of-the-box denken lukt niet bij een driedubbele matrixaanpak. Territo-riale, financiële en sectorale sturingsmechanismen verpulveren iedere po-ging tot innovatie of systeemverandering als de drijfstangen van een motor. De nu zwaar bepleitte MKBA-analyse is een instrument dat alleen kan ge-dijen wanneer doelstellingen helder geformuleerd zijn, en dat staat haaks op bottom-up procesaanpakken. Wij verzinnen dit niet zelf.

Het zojuist door NICIS gepubliceerde onderzoek van de UvA door drs. Els Beukers, prof.dr.ir. Luca Bertolini en dr. Marco te Brömmelstroet naar de knelpunten in het MKBA brengt aan het licht hoe de werelden van plannenmakers, idealisten en rekenaars van elkaar verschillen. De zogenaamde zachte effecten van plannen zijn altijd onderbelicht geble-ven, omdat de berekeningsmethodieken zijn ontleend aan de voorbeel-den van infrastructuur. Een project als Stedenbaan doet het niet goed in de traditionele infrastructurele toetsing. De vereniging bepleit om ook vanuit zachte waarden naar de infrastructuur te kijken en andere oplos-singen serieus te onderzoeken. Dit los van de aannames en vooringeno-menheden van de traditionele MKBA’s. Wij denken, net als het ministe-

rie, dat de effecten van die aanpak ook nog te monetariseren zijn, maar dan in termen van besparingen in plaats van winst. Bijvoorbeeld op on-derhoud, verander- en verbouwkosten, andere infrastructuur en door de opleving van verkommerd gebied, waar dan geen reparatieprogramma’s voor nodig zijn. Om besparingen te monetariseren is het nodig om deze af te kunnen zetten tegen een meerjarig onderhouds- en investeringspro-gramma van overheden, en dan loop je op tegen het financiële korteter-mijndenken, waarbij wordt gedacht op kasbasis en niet in termen van reserveringen en afschrijving. Nog veel huiswerk nodig dus!

U kwam in 2003, toen u als gedeputeerde Economie, Zuidplaspolder en Ruimtelijke Ordening aantrad, van buiten. U was geen Statenlid, maar adviseur. Wat was uw eerste indruk van de provincie?

Ik had al wel werk voor de provincie gedaan en wist uit mijn oplei-ding nog wel wat streekplannen waren, maar veel meer wist ik over het werk van de provincie niet. Ik zat er nog geen week en schrok waarvoor ik allemaal toestemming moest verlenen: een verklaring van geen bezwaar voor een kikkerpoel in Gouderak, voor de uitbouw van een school in Schoonhoven... Mijn hemel, wat een grote hoeveel-heid zaken waar we ons mee bemoeiden. Ik had hetzelfde ook ervaren bij de bouw van een prefab tuinhuisje, daarvoor moest de provincie goedkeuring geven. De eerste vraag aan mijn medewerkers was: kan er een schema komen van de planologische procedures? Wanneer komt wat en wie is waar bij betrokken? Het was de tijd van de dere-gulering, toen echt een hype. De tijd was rijp voor verandering. Dat betekende meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor gemeenten, maar ook dat we de regels bij de provincie moesten aanpakken. Mijn voorganger, Marcel Vissers, had de verandering al in gang gezet door helder te maken waarop de provincie eigenlijk toetste. ‘Regels voor Ruimte’, heette dat, een soort Kluwer handboek met zo’n 240 toet-singspunten. Met dat overzicht werd duidelijk dat er geen lijn meer in te herkennen was. Eén voor één de regels doorlichten was geen optie. De truc was juist om op politiek niveau met mijn collega’s over-eenstemming te krijgen dat niet ik bepaal welke regels we handha-ven, maar dat we als GS besluiten dat we helemaal geen regels meer hebben. De noodzaak en het nut van regels voor elk beleidsterrein moet dan opnieuw beargumenteerd worden. En zo zijn we geëindigd met ongeveer 90 toetsingspunten, nog te veel als je het aan buiten-staanders vraagt. Het was een van mijn eerste acties, maar het schiep de voorwaarde om als provincie te kunnen veranderen.

Minister Sybilla Dekker, van VROM, kwam in die tijd met een nieuwe sturingsfilosofie: decentraal wat kan en centraal wat moet. Van de pro-vincie werd verwacht dat ze actief en integraal het eigen belang uitwerkte en uitvoerde. Wat betekende dit voor het werk van de provincie in het ruimtelijk domein?

Stedenbaan is een mooi voorbeeld van een project waarin de provin-cie gaandeweg een integrale rol nam. Ronald Bandell, toen burge-meester van Dordrecht, zat de commissie voor. Ik kwam erin als ge-deputeerde RO, maar het was een verkeersproject. Het project ging over stations, het spoor en vervoerscapaciteit, met allemaal discus-sies over een mobiliteitsinstrument. Ik ben in die begintijd met het NIROV op studiereis geweest, naar de Amerikaanse Westkust: Seat-tle, Portland en Vancouver. Dat heeft mijn ogen geopend. Hoe je een stad mooi kunt maken door ruimte en mobiliteit slim te combineren

en ook hoe je kansen kan missen. Bijvoorbeeld in Portland, waar je op dezelfde lijn goede en slechte voorbeelden van stationsontwikkeling hebt. Ik ben toen geïnspireerd geraakt dit ook voor Stedenbaan als leitmotif te nemen. De rol van ruimtelijke ordening in Stedenbaan was toen nog heel beperkt, namelijk de ruimtelijke inpassing van nieuwe stations. Marnix Norder, destijds gedeputeerde verkeer, en ik hebben goede gesprekken gevoerd over hoe we de verbinding tussen ruimte en mo-biliteit kunnen maken. We spraken toen over een dubbele ruggen-graat: een vervoers-as en een verstedelijkings-as. Dat lag in GS en PS niet voor de hand: “Wij gaan toch als provincie niet bepalen waar je kunt bouwen, we leven in een vrij land.” Het heeft uiteindelijk ge-resulteerd in de ontwikkeling, met alle partijen, van Stedenbaanpro-fielen. Een manier om te voorkomen dat het een grijze worst wordt. Het zijn allemaal stations met hun eigen karakter, die onderling ver-bonden zijn en samen een geheel moeten vormen. Stedenbaan begon als lijn, later zijn we het veel meer gaan opvatten als een netwerk. Dat is nu in een stroomversnelling gekomen; alle onderdelen komen bij elkaar. In het R-net, zijn in sneltreinvaart de ideeën van Steden-baan en het Zuidvleugelnet op een hoger plan gebracht. De les is dat je de weg gezamenlijk moet maken: the complexity of joined action. Niemand kan het bepalen en iedereen is van alles af-hankelijk. Hoe bepaal je dan een gezamenlijke toekomst? Dat kan alleen door coproductie in het hele proces. Niet alleen in de uitvoe-ring, maar ook in het ontwikkelen van de ideeën. Daarbij moet je de durf hebben niet van te voren te willen bepalen waar het op moet uitkomen. Het blijkt dat juist een proces van telkens doelen bijstellen noodzakelijk is bij grote en complexe ruimtelijke opgaven. Het zal altijd piecemeal engineering zijn.

Het nieuwe openbaar vervoersnetwerk voor de Randstad, het R-net, lijkt dan opeens een gigantische stap. In korte tijd is men er in geslaagd een herkenbaar netwerk van hoogwaardig openbaarvervoer voor te stellen,

“Laten we proberen een aantal van… naar… situaties te benoemen.” Asje van Dijk, CDA-politicus en ervaren bestuurder is direct enthousiast om twee ambtstermijnen als gedeputeerde bij de provincie Zuid-Holland te beschouwen. Er is veel kritiek op het middenbestuur, zeker in verkiezingstijd. Onzichtbaar is dan nog een van de mildere adjectieven. Maar dat er in de beleidsterreinen, ruimte, verkeer en economie, waar Van Dijk zich de afgelopen acht jaar voor heeft ingezet, veel ontwikkeling is geweest en dat daarin de rol van de omvangrijkste en sterkst verstedelijkte provincie van Nederland aantoonbaar is veranderd, kan niet onbenoemd blijven. We concentreren ons in dit ar-tikel, gezien de omvang en het thema van dit Hollandblad, op het vervoersverhaal.

pORTRET

Asje van Dijk is gedeputeerde in Zuid-Holland. Zijn professionele carrière begint als weten-schappelijk medewerker bij de vakgroep politicologie van de Vu, waar hij ook is gepromo-veerd. Sindsdien was hij onder-meer beleidsmedewerker bij Economische Zaken, adviseur, universitair hoofddocent en lid van de Tweede kamer. Als lijsttrekker van het CDA in Zuid-Holland was hij in 2007 informateur.

pROFIELSCHETS

Als je nooit van richting verandert, kom je altijd weer bij hetzelfde uitInterview met Asje van Dijk; twee ambtstermijnen als gedeputeerde

Paul Gerretsen

Column doorAnnemiek Rijckenberg

De Randstad als proeftuin van sturingsmodellen

COLumN

Als deel van het Randstad urgent programma is anderhalf jaar geleden het OV-bureau Randstad opgericht. In eerste instantie bedacht als vervoers-autoriteit, maar het werd uiteindelijk een ov-bureau, zo’n beetje de lichtst denkbare vorm. In deze vorm is het er echter wel in geslaagd in korte tijd een aantal belangrijke slagen te maken, mede door een aantal zeer bevlogen betrokke-nen. Vorig jaar zijn in een interessante verkenning van Lacroix voor het OV-bureau Randstad, vier regionale ‘best practices’ onderzocht. In februari is het rapport met aanbevelingen vastgesteld.

Ondanks het enthousiasme van bestuurders en betrokkenen is er bij de vereniging ook bezorgd-heid over het zeer procesma-tige en op kennis georiënteerde karakter van de aanpak. Het OV-bureau heeft geen RO taken gekregen en wie zorgt er nu voor de broodnodige samenhang en selectiviteit?

Op de website van de vereniging (Hollandblad pagina) vindt u een uitgebreidere reactie.

Page 14: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1312

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

pORTRET

niet voor de regio maar voor de gehele Randstad. Hoe heeft dat zo snel kunnen ontstaan?

Leen Verbeek, PvdA-bestuurder in Noord-Holland, kreeg van het Rijk de opdracht met alle regionale partijen een vervoersautoriteit voor de Randstad te organiseren. De partijen hadden uiteenlopende bezwaren. Bijvoorbeeld van staatsrechtelijke aard, met vragen over de democratische legitimatie. Andere partijen voelden er niets voor vanwege concurrentieoverwegingen, en weer anderen vonden dat het zich tot de uitvoering moest beperken. Verbeek is met iedereen gaan praten en is erin geslaagd tot de oprichting van het OV-bureau Rand-stad te komen. Geen nieuwe autoriteit, maar een praktisch ingesteld bureau, gericht op openbaar vervoer. Het was een duidelijk alterna-tief voor een door velen als bedreiging ervaren autoriteit, die zich weleens tot een Randstadprovincie zou kunnen ontwikkelen. “Ik was en ben zelf ook geen voorstander van de Randstadprovincie, niemand kan mij duidelijk maken waar dat nou een oplossing voor is.” Toen Verbeek Commissaris van de Koning in Flevoland werd, heb ik het na een tijdje van hem overgenomen. Het kader was geschetst en de opdracht was om tot praktische verbetering van het openbaar ver-voer in de Randstad te komen. We hebben toen met alle partners besloten het nieuwe OV-bureau op te bouwen met eigen mensen. Geen nieuwe formatieplaatsen, maar van binnenuit met de juiste af-gevaardigden en eigen expertise. Daarbij kwam de afspraak dat de medewerkers van het bureau niet rapporteerden aan hun eigen gede-puteerde of wethouder, maar aan het collectief van bestuurders. En ook wij, als bestuurders, spraken het bureau als geheel aan. De steden en het ministerie van Verkeer en Waterstaat waren enthousiast over de Olympische Spelen, een stip aan de horizon in 2028. Het bleek voor het werken aan een gezamenlijke visie sturend. Heel simpel is begonnen met een inventarisatie van wat we op dit moment al hebben aan netwerk, wat in ontwikkeling is en wat de missing links zijn. Het resultaat is een totaalkaart van hoe het net er in 2028 uit zal zien en wat er beter kan. Het Randstad openbaar ver-voer werd concreet: een netwerk en de kwaliteitseisen die daarbij horen. Vervolgens kon de reiziger centraal komen te staan, het bete-kende kwaliteit koppelen aan herkenbaarheid. De branding van het product werd belangrijk en dan wordt het opeens heel spannend. Het Zuidvleugelnet en het MRA-net (Metropool regio Amsterdam net-

werk) hadden beide een eigen merk in ontwikkeling. Op een avond hebben we toen in een werksessie beiden gepresenteerd, met de af-spraak dat de naam eruit mocht. Een heel belangrijk moment, waar-bij je merkte dat een goede sfeer cruciaal is. Hans Vervat, toen wet-houder Rotterdam, zei: “Wat maakt mij nou uit wat er op die bus staat? Ja, MRA-net dat gaat natuurlijk niet, maar waarom niet R-net. Waarschijnlijk denkt iedereen bij ons in de gemeente dat het om Rotterdam-net gaat...” Kogel door de kerk! Het lag dan ook voor de hand de MRA-net branding als uitgangspunt kiezen, en de aanbeste-ding was daar ook al in gang gezet. Sfeer is dus heel belangrijk bij het creëren van een collectief en een collectief gevoel.

Vormt de vervoersautoriteit, zoals deze in het regeerakkoord staat benoemd voor het succes van het OV-bureau in deze vorm niet een bedreiging?

De vervoersautoriteit die nu in het regeerakkoord staat is, denk ik, juist mede gebaseerd op wat er met het OV-bureau is bereikt. Voor mij is van belang dat je aanpakt wat bijvoorbeeld ook de OESO als grootste opgave voor de Randstad heeft benoemd: het gebrek aan in-terne bereikbaarheid. Niet door ook de beleidsbepaling naar het OV-bureau te halen. Je moet het doen als forum voor de beleidsverken-ning. Vervolgens wordt het resultaat teruggelegd bij de verschillende partners en bij de uitvoering wordt het bureau weer ingezet. Ik zou een dergelijke vorm van Randstadautoriteit ook best voor me zien als degene die alle vervoersconcessies in de Randstad organiseert. Wij zijn daar, als provincie Zuid-Holland, dan aandeelhouder van; daar kijken we op mee. Je kunt vervolgens ook de hele aanbesteding pro-fessionaliseren en andere concessiegebieden bepalen. Gebieden die veel logischer zijn dan de toevallige geografische stads-, regio- of pro-vinciegrenzen. Hetzelfde geldt voor de aanbesteding van wegen en natuurlijk ook voor beheer en onderhoud. Echt een implementation agency. Het oude principe van scheiding van beleid en uitvoering. Eigenlijk het Rabobank model. Elk kantoor is autonoom, maar de back-office is centraal en efficiënt. Dit geheel overziend, merk je: als je nooit van richting veranderd dan kom je altijd weer op hetzelfde uit. En met het OV-bureau zijn we echt een aantal keer van richting veranderd. Niet omdat we dat van tevoren wisten, maar omdat we daar gezamenlijk als resultaat op uitkwamen.

De afgelopen jaren zagen we twee paradoxale ontwikkelingen in de pro-cesindustrie. Enerzijds het beroep op passie, emotie, beleving en over de eigen schaduw heenspringen, al dan niet dansend door de schalen en als een echte leider out-of-the-box denken. Anderzijds de roep om verzakelij-king, rekenen en tekenen, Kosten-Baten-Analyse en de introductie van business cases of verdienmodellen. Deze procesambities worden inclu-sief territoriale bestuurlijke overdaad verzwaard met nieuwe financiële toetsing, maar nu gecombineerd in het ideaal van de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse. De MKBA’s komen namelijk weer bovenop de al gekozen gebiedsagenda’s en vleugelprogramma’s, terwijl de geldmidde-len niet in omvang toenemen.

Out-of-the-box denken lukt niet bij een driedubbele matrixaanpak. Territo-riale, financiële en sectorale sturingsmechanismen verpulveren iedere po-ging tot innovatie of systeemverandering als de drijfstangen van een motor. De nu zwaar bepleitte MKBA-analyse is een instrument dat alleen kan ge-dijen wanneer doelstellingen helder geformuleerd zijn, en dat staat haaks op bottom-up procesaanpakken. Wij verzinnen dit niet zelf.

Het zojuist door NICIS gepubliceerde onderzoek van de UvA door drs. Els Beukers, prof.dr.ir. Luca Bertolini en dr. Marco te Brömmelstroet naar de knelpunten in het MKBA brengt aan het licht hoe de werelden van plannenmakers, idealisten en rekenaars van elkaar verschillen. De zogenaamde zachte effecten van plannen zijn altijd onderbelicht geble-ven, omdat de berekeningsmethodieken zijn ontleend aan de voorbeel-den van infrastructuur. Een project als Stedenbaan doet het niet goed in de traditionele infrastructurele toetsing. De vereniging bepleit om ook vanuit zachte waarden naar de infrastructuur te kijken en andere oplos-singen serieus te onderzoeken. Dit los van de aannames en vooringeno-menheden van de traditionele MKBA’s. Wij denken, net als het ministe-

rie, dat de effecten van die aanpak ook nog te monetariseren zijn, maar dan in termen van besparingen in plaats van winst. Bijvoorbeeld op on-derhoud, verander- en verbouwkosten, andere infrastructuur en door de opleving van verkommerd gebied, waar dan geen reparatieprogramma’s voor nodig zijn. Om besparingen te monetariseren is het nodig om deze af te kunnen zetten tegen een meerjarig onderhouds- en investeringspro-gramma van overheden, en dan loop je op tegen het financiële korteter-mijndenken, waarbij wordt gedacht op kasbasis en niet in termen van reserveringen en afschrijving. Nog veel huiswerk nodig dus!

U kwam in 2003, toen u als gedeputeerde Economie, Zuidplaspolder en Ruimtelijke Ordening aantrad, van buiten. U was geen Statenlid, maar adviseur. Wat was uw eerste indruk van de provincie?

Ik had al wel werk voor de provincie gedaan en wist uit mijn oplei-ding nog wel wat streekplannen waren, maar veel meer wist ik over het werk van de provincie niet. Ik zat er nog geen week en schrok waarvoor ik allemaal toestemming moest verlenen: een verklaring van geen bezwaar voor een kikkerpoel in Gouderak, voor de uitbouw van een school in Schoonhoven... Mijn hemel, wat een grote hoeveel-heid zaken waar we ons mee bemoeiden. Ik had hetzelfde ook ervaren bij de bouw van een prefab tuinhuisje, daarvoor moest de provincie goedkeuring geven. De eerste vraag aan mijn medewerkers was: kan er een schema komen van de planologische procedures? Wanneer komt wat en wie is waar bij betrokken? Het was de tijd van de dere-gulering, toen echt een hype. De tijd was rijp voor verandering. Dat betekende meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor gemeenten, maar ook dat we de regels bij de provincie moesten aanpakken. Mijn voorganger, Marcel Vissers, had de verandering al in gang gezet door helder te maken waarop de provincie eigenlijk toetste. ‘Regels voor Ruimte’, heette dat, een soort Kluwer handboek met zo’n 240 toet-singspunten. Met dat overzicht werd duidelijk dat er geen lijn meer in te herkennen was. Eén voor één de regels doorlichten was geen optie. De truc was juist om op politiek niveau met mijn collega’s over-eenstemming te krijgen dat niet ik bepaal welke regels we handha-ven, maar dat we als GS besluiten dat we helemaal geen regels meer hebben. De noodzaak en het nut van regels voor elk beleidsterrein moet dan opnieuw beargumenteerd worden. En zo zijn we geëindigd met ongeveer 90 toetsingspunten, nog te veel als je het aan buiten-staanders vraagt. Het was een van mijn eerste acties, maar het schiep de voorwaarde om als provincie te kunnen veranderen.

Minister Sybilla Dekker, van VROM, kwam in die tijd met een nieuwe sturingsfilosofie: decentraal wat kan en centraal wat moet. Van de pro-vincie werd verwacht dat ze actief en integraal het eigen belang uitwerkte en uitvoerde. Wat betekende dit voor het werk van de provincie in het ruimtelijk domein?

Stedenbaan is een mooi voorbeeld van een project waarin de provin-cie gaandeweg een integrale rol nam. Ronald Bandell, toen burge-meester van Dordrecht, zat de commissie voor. Ik kwam erin als ge-deputeerde RO, maar het was een verkeersproject. Het project ging over stations, het spoor en vervoerscapaciteit, met allemaal discus-sies over een mobiliteitsinstrument. Ik ben in die begintijd met het NIROV op studiereis geweest, naar de Amerikaanse Westkust: Seat-tle, Portland en Vancouver. Dat heeft mijn ogen geopend. Hoe je een stad mooi kunt maken door ruimte en mobiliteit slim te combineren

en ook hoe je kansen kan missen. Bijvoorbeeld in Portland, waar je op dezelfde lijn goede en slechte voorbeelden van stationsontwikkeling hebt. Ik ben toen geïnspireerd geraakt dit ook voor Stedenbaan als leitmotif te nemen. De rol van ruimtelijke ordening in Stedenbaan was toen nog heel beperkt, namelijk de ruimtelijke inpassing van nieuwe stations. Marnix Norder, destijds gedeputeerde verkeer, en ik hebben goede gesprekken gevoerd over hoe we de verbinding tussen ruimte en mo-biliteit kunnen maken. We spraken toen over een dubbele ruggen-graat: een vervoers-as en een verstedelijkings-as. Dat lag in GS en PS niet voor de hand: “Wij gaan toch als provincie niet bepalen waar je kunt bouwen, we leven in een vrij land.” Het heeft uiteindelijk ge-resulteerd in de ontwikkeling, met alle partijen, van Stedenbaanpro-fielen. Een manier om te voorkomen dat het een grijze worst wordt. Het zijn allemaal stations met hun eigen karakter, die onderling ver-bonden zijn en samen een geheel moeten vormen. Stedenbaan begon als lijn, later zijn we het veel meer gaan opvatten als een netwerk. Dat is nu in een stroomversnelling gekomen; alle onderdelen komen bij elkaar. In het R-net, zijn in sneltreinvaart de ideeën van Steden-baan en het Zuidvleugelnet op een hoger plan gebracht. De les is dat je de weg gezamenlijk moet maken: the complexity of joined action. Niemand kan het bepalen en iedereen is van alles af-hankelijk. Hoe bepaal je dan een gezamenlijke toekomst? Dat kan alleen door coproductie in het hele proces. Niet alleen in de uitvoe-ring, maar ook in het ontwikkelen van de ideeën. Daarbij moet je de durf hebben niet van te voren te willen bepalen waar het op moet uitkomen. Het blijkt dat juist een proces van telkens doelen bijstellen noodzakelijk is bij grote en complexe ruimtelijke opgaven. Het zal altijd piecemeal engineering zijn.

Het nieuwe openbaar vervoersnetwerk voor de Randstad, het R-net, lijkt dan opeens een gigantische stap. In korte tijd is men er in geslaagd een herkenbaar netwerk van hoogwaardig openbaarvervoer voor te stellen,

“Laten we proberen een aantal van… naar… situaties te benoemen.” Asje van Dijk, CDA-politicus en ervaren bestuurder is direct enthousiast om twee ambtstermijnen als gedeputeerde bij de provincie Zuid-Holland te beschouwen. Er is veel kritiek op het middenbestuur, zeker in verkiezingstijd. Onzichtbaar is dan nog een van de mildere adjectieven. Maar dat er in de beleidsterreinen, ruimte, verkeer en economie, waar Van Dijk zich de afgelopen acht jaar voor heeft ingezet, veel ontwikkeling is geweest en dat daarin de rol van de omvangrijkste en sterkst verstedelijkte provincie van Nederland aantoonbaar is veranderd, kan niet onbenoemd blijven. We concentreren ons in dit ar-tikel, gezien de omvang en het thema van dit Hollandblad, op het vervoersverhaal.

pORTRET

Asje van Dijk is gedeputeerde in Zuid-Holland. Zijn professionele carrière begint als weten-schappelijk medewerker bij de vakgroep politicologie van de Vu, waar hij ook is gepromo-veerd. Sindsdien was hij onder-meer beleidsmedewerker bij Economische Zaken, adviseur, universitair hoofddocent en lid van de Tweede kamer. Als lijsttrekker van het CDA in Zuid-Holland was hij in 2007 informateur.

pROFIELSCHETS

Als je nooit van richting verandert, kom je altijd weer bij hetzelfde uitInterview met Asje van Dijk; twee ambtstermijnen als gedeputeerde

Paul Gerretsen

Column doorAnnemiek Rijckenberg

De Randstad als proeftuin van sturingsmodellen

COLumN

Als deel van het Randstad urgent programma is anderhalf jaar geleden het OV-bureau Randstad opgericht. In eerste instantie bedacht als vervoers-autoriteit, maar het werd uiteindelijk een ov-bureau, zo’n beetje de lichtst denkbare vorm. In deze vorm is het er echter wel in geslaagd in korte tijd een aantal belangrijke slagen te maken, mede door een aantal zeer bevlogen betrokke-nen. Vorig jaar zijn in een interessante verkenning van Lacroix voor het OV-bureau Randstad, vier regionale ‘best practices’ onderzocht. In februari is het rapport met aanbevelingen vastgesteld.

Ondanks het enthousiasme van bestuurders en betrokkenen is er bij de vereniging ook bezorgd-heid over het zeer procesma-tige en op kennis georiënteerde karakter van de aanpak. Het OV-bureau heeft geen RO taken gekregen en wie zorgt er nu voor de broodnodige samenhang en selectiviteit?

Op de website van de vereniging (Hollandblad pagina) vindt u een uitgebreidere reactie.

Page 15: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

INVESTEREN

De ene na de andere crisis drukt op onze welvaartstaat. De kli-maatcrisis en de bankencrisis zijn even geluwd, maar de financiële crisis, vastgoedcrisis en economi-sche crisis zijn nog volop aanwe-zig. En aan de horizon dreigt, met de onrust in de Arabische wereld, alweer de energiecrisis. Terwijl de dijken juist op Deltahoogte zijn ge-bracht, ontbreekt het nog aan enig besef van de kwetsbaarheid van de ruimtelijk-economische hoofd-structuur van de Deltametropool onder dit crisisgeweld. Juist in tij-den van financiële krapte is visie nodig over de gewenste koers. De wegen slibben dicht, het openbaar vervoer is kwetsbaar, kantoren staan leeg, ruimtelijke synergie verdampt en steden verschralen. In infrastructuurland wordt de discussie gedomineerd door het ca-paciteitsvraagstuk (NMCA). Ver-ondersteld wordt dat als we de knelpunten in de infrastructuur maar oplossen het probleem ook is opgelost. Zo is dat immers altijd ge-daan. Maar congestie is niet op te lossen en in veel gevallen ook niet echt een probleem. Bij het open-baar vervoer gaat die vlieger al he-lemaal niet op; het gaat om be-trouwbaarheid en bereikbaarheid. Als we het product maar onaan-trekkelijk genoeg maken hebben we immers zeker geen capaciteits-probleem! Nee, dan hebben we pas echt een probleem, namelijk een economisch probleem. In ruimteland beleven we de laatste stuiptrekkingen van de volkshuisvestingsplanologie. Alsof de tijd sinds de VINEX heeft stil-gestaan worden in Almere grote woningbouwplannen gemaakt, ge-koppeld aan nog niet gerealiseerde railinfrastructuur. Steeds meer dringt echter het besef door dat het niet om capaciteitsplanning gaat, maar dat we beland zijn in een ruimtelijke concurrentie-markt. Woningen, bedrijven, kan-toren en recreatieve complexen moeten geworven worden op ruim-telijk onderscheidende locaties. Een belangrijke factor, naast de aantrekkelijkheid van de locatie, waarmee dat kan is de bereikbaar-heid. Hoeveel mensen kunnen de locatie binnen acceptabele reistijd bereiken? Of hoeveel banen zijn

vanuit een woning binnen een uur te bereiken en met welke vervoer-middelen? Dit moet sturend zijn in de ruimtelijke keuzen.

waar we wel in moeten investeren Het is misschien niet nodig een volledig Deltaplan uit te werken. Wel kunnen we handreikingen doen ten aanzien van de ruimtelij-ke investeringsstrategie – met op zijn minst enige visie op de ruimte-lijke hoofdstructuur – en daaruit voortkomende ruimtelijke investe-ringskeuzen aandragen. Selectivi-teit is nodig op basis van heldere prioriteiten. Vanuit de visie zijn in ieder geval de onderstaande inves-teringen van belang.

1) Investeren in internationale verbindingenDe Deltametropool is goed gepositi-oneerd in de internationale netwer-ken. Deze positie is echter zeker niet vanzelfsprekend. Het vraagt continu aandacht voor de verster-king van Schiphol, samen met snel-le treinverbindingen tussen de an-dere intercontinentale hubs. Naast de HSL Zuid zijn de snelle verbin-ding naar het Ruhrgebied van groot belang en het verbeteren van de connectiviteit (aantal rechtstreekse treinen) van de hoofdpolen in de Randstad. Het internationaal goe-derenvervoer vraagt om een ro-buuste en betrouwbare hoofdinfra-structuur voor vervoer per spoor en over de weg.

2) Investeren in multimodale be-reikbaarheid van Randstadkern-gebiedenBinnen de Randstad zijn kernge-bieden aan te wijzen met een con-centratie van metropolitane func-ties voor wonen, werken of recreëren. De bereikbaarheid van deze gebieden moet worden verbe-terd. In 2030 moet 25% meer men-

sen deze gebieden per auto of OV binnen een uur reistijd kunnen be-reiken. Dat vraagt ten aanzien van het OV om hogere snelheden op het spoor, het toevoegen van ontbre-kende schakels (Breda–Utrecht), hoogfrequente regionale railsyste-men en meer woningen rond OV-knooppunten. Voor het wegennet gaat het om gerichte verbeteringen van het samenhangende nationale en regionale wegennet.

3) Investeren in functiemenging van regionale woon- en werkgebiedenWe werken steeds meer thuis en re-creëren op het werk. Dit vraagt om meer functiemenging in locaties. De traditionele ruimtelijke scheiding

tussen wonen, werken en voorzie-ningen vervaagt. Monofunctionele kantoorgebieden moeten worden verrijkt met woningen, winkels en sportfaciliteiten. Woningen zijn no-dig op goed bereikbare locaties, na-bij werk- en ontmoetingsruimten en nabij concentraties van dagelijkse voorzieningen.

4) Investeren in de centrumgebie-den: openbare ruimte, tram en fietsEr is een slag nodig in de kwaliteit van het verblijven in de grote en middelgrote steden in de Rand-stad. Amsterdam en Den Haag zijn hierin reeds vergevorderd. Rotterdam heeft de binnenstad als Citylounge op de agenda staan. In steden als Utrecht, Leiden, Haar-lem en Delft kan de tram samen met de fiets de drager van het mo-biliteitssysteem zijn. Dit gepaard met een kwaliteitsslag in de open-bare ruimte. Het gaat dan niet zo-zeer om de historische centra, maar juist om de ruimten rond die binnenstad en het hoofdstation. Een investeringsimpuls is nodig om deze kwaliteitsslag mogelijk te maken.

5) Investeren in knooppuntenWerken is ontmoeten. Vervoers-knooppunten vormen de markt-pleinen van de 21e eeuw en de schakelpunten in de dagelijks acti-viteitenpatronen van mensen. In-vesteringen dienen gericht te zijn op het ontwikkelen van deze scha-kelpunten. Dat betekent een bete-re bereikbaarheid per auto, meer parkeerruimte, kwalitatief hoog-waardig OV en meer fietsenstal-lingen. Tegelijkertijd moet gezorgd worden voor de kwaliteit van de openbare ruimte en intensivering van het ruimtelijk programma.

Waar de investeringsruimte van-daan komt 1) Geen grootschalige infrastruc-tuurprojecten ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (IJmeer), maar intensiveren van de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur, 2) Herstructureren van het openbaar vervoernetwerk naar een frequente regionale railstruc-tuur met grotere eenheden en hoge-re snelheid. Het vergaand verknopen van onderliggende busnetwerken (niet subsidiëren maar investeren), 3) Acceptatie van congestie-vorming op (regionale) ringwegen van steden; het hoort er gewoon bij. Dit moet wel beheersbaar en betrouwbaar zijn, 4) Ruimte scheppen voor regi-onaal prijsbeleid. Betalen voor het gebruik van schaarse stedelijke in-frastructuur is verdedigbaar. De middelen dienen wel rechtstreeks ten goede te komen aan de kwali-teit van het mobiliteitssysteem in de stad (autotunnels, trams, fietsin-frastructuur), 5) Verder ontschotten en regio-naliseren van budgetten. Regionale overheden krijgen zo meer speel-ruimte voor de inzet ervan en het opzetten van integrale ruimtelijke projecten samen met marktpartijen.

Deze strategie zal de concurrentie-kracht van de Randstad vergroten en de synergie binnen de Randstad versterken. Samen met een beleid gericht op versterking van de ruimtelijke differentiatie en ver-bijzondering van het landelijk ge-bied zal onze groen-blauwe Delta-metropool crisisbestendig blijken én mondiaal blijven meetellen.

Er is behoefte aan een Deltaplan voor de ruimtelijke hoofdstructuur van de Randstad. In visie blinken we echter niet uit in onze coalitiecultuur. Eerder zijn we bezig met veel bestuurlijke drukte en al polderend alle ballen in de lucht te houden.

Crisis in de Deltametropool!Een visie op de investeringsstrategie gevraagd

Bas Govers

Bas Govers (1964) is hoofd van de productgroep Strategie en Beleid bij Goudappel Coffeng. Sinds zijn aantreden in 1990 houdt hij zich bezig met ambte-lijke en bestuurlijke processen van plan- en beleidsvorming op het gebied van verkeer en vervoer. Hij studeerde Civiele Techniek aan de Tu Delft, afstudeerrichtingen Verkeers-kunde en planologie met aanvul-ling Stedenbouwkunde.

pROFIELSCHETS

“ Vervoersknooppunten vormen de marktplei-

nen van de 21e eeuw en de schakelpunten in de

dagelijks activiteitenpatronen van mensen.”

1514

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

BEELDESSAy

We praten als sinds begin jaren negentig over publiekprivate financiering in ons land. Van de grond kwam het niet, terwijl in het buitenland de ene na de andere openbare weg werd aangelegd met geld uit de particuliere sector. Sterker nog: onze eigen Nederlandse pensioenfondsen - zoals ABP - investeren in buitenlandse projecten. Vooral Frankrijk is in trek.

“Private financiering in Nederland is nu een klein zielig stroompje”, schreef de commissie Private Financiering Infrastructuur onder leiding van Onno Ruding in 2007. In de aflopen tien jaar zijn slechts vier infra-structurele projecten mede met privaat geld gefinancierd. Zolang de Ne-derlandse overheid geen zicht geeft op een goed rendement, een beheerst risico en bijvoorbeeld het inflatierisico niet wil afdekken kiezen inves-teerders voor de betere voorwaarden in het buitenland. De overheid moet garant staan voor een sluitende businesscase.

In deze situatie lijkt nu echter verandering te komen. Het kabinet-Rutte heeft in het Regeerakkoord aangekondigd private investeringen in nieu-we wegen aantrekkelijker te willen maken. Met name de aanleg van een tweede snelweg tussen Amsterdam en Almere wordt als voorbeeld ge-noemd. Is de tijd nu dan eindelijk rijp voor een cultuurverandering bin-nen de overheid?

De OESO constateerde twee jaar geleden al dat onze infrastructurele voorzieningen ondermaats zijn; een schaalsprong is nodig voor het open-baar vervoer en het hoofdwegennet in de Randstad. Het overheidsbudget is hiertoe echter volstrekt ontoereikend. Een tweede oeververbinding bij

Rotterdam en de IJmeerlijn tussen Amsterdam en Almere kunnen bij-voorbeeld uitsluitend met hulp van privaat geld worden aangelegd. Ook kunnen we niet zonder doorstroomroutes tussen de grote steden, waar-voor VNO-NCW West al meer dan vijf jaar pleit. Dit zijn nieuwe rijstro-ken met weinig afslagen voor het doorgaande verkeer. Zo wordt het woon-werkverkeer op de korte afstand gescheiden van het zakelijke ver-keer op de langere afstand. Het is een belangrijk middel om de files te verminderen. Betaald rijden op deze doorgaande wegen kan de private investeringen rendabel maken.

Aannemers, banken en institutionele beleggers hebben zich al bereid ge-toond geld vrij te maken voor aanleg en exploitatie van infrastructuur. Marktpartijen worden dan verantwoordelijk voor ontwerp, bouw, financie-ring en onderhoud voor een periode van minimaal twintig jaar. Willen we onze mainports en de metropoolregio’s Amsterdam en Den-Haag/Rotter-dam zowel nationaal als internationaal bereikbaar houden, dan zal het ka-binet hun aanbod met beide handen moeten aangrijpen. Het is nu of nooit!

Bert Mooren is directeur VNO-NCW West en bestuurslid van Vereniging Deltametropool

Vanaf de brug over het kanaal Charleroi-Bussel een adaptatie van Checkpoint Charlie, van de kunste-naar Emilio Lopez menchero, die de weg verspert en het verkeer niet hindert.

Column doorBert Mooren

Private financiering: nu of nooit

COLumN

Het geld is op. Het kabinet moet bezuinigen en dat wil het ook. Premier Rutte heeft zich gezonde overheidsfinanciën ten doel gesteld. Dit gaat natuurlijk pijn doen, maar aan deze benarde situatie zit ook een voordeel: de kredietcrisis heeft de weg geplaveid voor publiekprivate financiering van infrastructuur.

Page 16: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

INVESTEREN

De ene na de andere crisis drukt op onze welvaartstaat. De kli-maatcrisis en de bankencrisis zijn even geluwd, maar de financiële crisis, vastgoedcrisis en economi-sche crisis zijn nog volop aanwe-zig. En aan de horizon dreigt, met de onrust in de Arabische wereld, alweer de energiecrisis. Terwijl de dijken juist op Deltahoogte zijn ge-bracht, ontbreekt het nog aan enig besef van de kwetsbaarheid van de ruimtelijk-economische hoofd-structuur van de Deltametropool onder dit crisisgeweld. Juist in tij-den van financiële krapte is visie nodig over de gewenste koers. De wegen slibben dicht, het openbaar vervoer is kwetsbaar, kantoren staan leeg, ruimtelijke synergie verdampt en steden verschralen. In infrastructuurland wordt de discussie gedomineerd door het ca-paciteitsvraagstuk (NMCA). Ver-ondersteld wordt dat als we de knelpunten in de infrastructuur maar oplossen het probleem ook is opgelost. Zo is dat immers altijd ge-daan. Maar congestie is niet op te lossen en in veel gevallen ook niet echt een probleem. Bij het open-baar vervoer gaat die vlieger al he-lemaal niet op; het gaat om be-trouwbaarheid en bereikbaarheid. Als we het product maar onaan-trekkelijk genoeg maken hebben we immers zeker geen capaciteits-probleem! Nee, dan hebben we pas echt een probleem, namelijk een economisch probleem. In ruimteland beleven we de laatste stuiptrekkingen van de volkshuisvestingsplanologie. Alsof de tijd sinds de VINEX heeft stil-gestaan worden in Almere grote woningbouwplannen gemaakt, ge-koppeld aan nog niet gerealiseerde railinfrastructuur. Steeds meer dringt echter het besef door dat het niet om capaciteitsplanning gaat, maar dat we beland zijn in een ruimtelijke concurrentie-markt. Woningen, bedrijven, kan-toren en recreatieve complexen moeten geworven worden op ruim-telijk onderscheidende locaties. Een belangrijke factor, naast de aantrekkelijkheid van de locatie, waarmee dat kan is de bereikbaar-heid. Hoeveel mensen kunnen de locatie binnen acceptabele reistijd bereiken? Of hoeveel banen zijn

vanuit een woning binnen een uur te bereiken en met welke vervoer-middelen? Dit moet sturend zijn in de ruimtelijke keuzen.

waar we wel in moeten investeren Het is misschien niet nodig een volledig Deltaplan uit te werken. Wel kunnen we handreikingen doen ten aanzien van de ruimtelij-ke investeringsstrategie – met op zijn minst enige visie op de ruimte-lijke hoofdstructuur – en daaruit voortkomende ruimtelijke investe-ringskeuzen aandragen. Selectivi-teit is nodig op basis van heldere prioriteiten. Vanuit de visie zijn in ieder geval de onderstaande inves-teringen van belang.

1) Investeren in internationale verbindingenDe Deltametropool is goed gepositi-oneerd in de internationale netwer-ken. Deze positie is echter zeker niet vanzelfsprekend. Het vraagt continu aandacht voor de verster-king van Schiphol, samen met snel-le treinverbindingen tussen de an-dere intercontinentale hubs. Naast de HSL Zuid zijn de snelle verbin-ding naar het Ruhrgebied van groot belang en het verbeteren van de connectiviteit (aantal rechtstreekse treinen) van de hoofdpolen in de Randstad. Het internationaal goe-derenvervoer vraagt om een ro-buuste en betrouwbare hoofdinfra-structuur voor vervoer per spoor en over de weg.

2) Investeren in multimodale be-reikbaarheid van Randstadkern-gebiedenBinnen de Randstad zijn kernge-bieden aan te wijzen met een con-centratie van metropolitane func-ties voor wonen, werken of recreëren. De bereikbaarheid van deze gebieden moet worden verbe-terd. In 2030 moet 25% meer men-

sen deze gebieden per auto of OV binnen een uur reistijd kunnen be-reiken. Dat vraagt ten aanzien van het OV om hogere snelheden op het spoor, het toevoegen van ontbre-kende schakels (Breda–Utrecht), hoogfrequente regionale railsyste-men en meer woningen rond OV-knooppunten. Voor het wegennet gaat het om gerichte verbeteringen van het samenhangende nationale en regionale wegennet.

3) Investeren in functiemenging van regionale woon- en werkgebiedenWe werken steeds meer thuis en re-creëren op het werk. Dit vraagt om meer functiemenging in locaties. De traditionele ruimtelijke scheiding

tussen wonen, werken en voorzie-ningen vervaagt. Monofunctionele kantoorgebieden moeten worden verrijkt met woningen, winkels en sportfaciliteiten. Woningen zijn no-dig op goed bereikbare locaties, na-bij werk- en ontmoetingsruimten en nabij concentraties van dagelijkse voorzieningen.

4) Investeren in de centrumgebie-den: openbare ruimte, tram en fietsEr is een slag nodig in de kwaliteit van het verblijven in de grote en middelgrote steden in de Rand-stad. Amsterdam en Den Haag zijn hierin reeds vergevorderd. Rotterdam heeft de binnenstad als Citylounge op de agenda staan. In steden als Utrecht, Leiden, Haar-lem en Delft kan de tram samen met de fiets de drager van het mo-biliteitssysteem zijn. Dit gepaard met een kwaliteitsslag in de open-bare ruimte. Het gaat dan niet zo-zeer om de historische centra, maar juist om de ruimten rond die binnenstad en het hoofdstation. Een investeringsimpuls is nodig om deze kwaliteitsslag mogelijk te maken.

5) Investeren in knooppuntenWerken is ontmoeten. Vervoers-knooppunten vormen de markt-pleinen van de 21e eeuw en de schakelpunten in de dagelijks acti-viteitenpatronen van mensen. In-vesteringen dienen gericht te zijn op het ontwikkelen van deze scha-kelpunten. Dat betekent een bete-re bereikbaarheid per auto, meer parkeerruimte, kwalitatief hoog-waardig OV en meer fietsenstal-lingen. Tegelijkertijd moet gezorgd worden voor de kwaliteit van de openbare ruimte en intensivering van het ruimtelijk programma.

Waar de investeringsruimte van-daan komt 1) Geen grootschalige infrastruc-tuurprojecten ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (IJmeer), maar intensiveren van de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur, 2) Herstructureren van het openbaar vervoernetwerk naar een frequente regionale railstruc-tuur met grotere eenheden en hoge-re snelheid. Het vergaand verknopen van onderliggende busnetwerken (niet subsidiëren maar investeren), 3) Acceptatie van congestie-vorming op (regionale) ringwegen van steden; het hoort er gewoon bij. Dit moet wel beheersbaar en betrouwbaar zijn, 4) Ruimte scheppen voor regi-onaal prijsbeleid. Betalen voor het gebruik van schaarse stedelijke in-frastructuur is verdedigbaar. De middelen dienen wel rechtstreeks ten goede te komen aan de kwali-teit van het mobiliteitssysteem in de stad (autotunnels, trams, fietsin-frastructuur), 5) Verder ontschotten en regio-naliseren van budgetten. Regionale overheden krijgen zo meer speel-ruimte voor de inzet ervan en het opzetten van integrale ruimtelijke projecten samen met marktpartijen.

Deze strategie zal de concurrentie-kracht van de Randstad vergroten en de synergie binnen de Randstad versterken. Samen met een beleid gericht op versterking van de ruimtelijke differentiatie en ver-bijzondering van het landelijk ge-bied zal onze groen-blauwe Delta-metropool crisisbestendig blijken én mondiaal blijven meetellen.

Er is behoefte aan een Deltaplan voor de ruimtelijke hoofdstructuur van de Randstad. In visie blinken we echter niet uit in onze coalitiecultuur. Eerder zijn we bezig met veel bestuurlijke drukte en al polderend alle ballen in de lucht te houden.

Crisis in de Deltametropool!Een visie op de investeringsstrategie gevraagd

Bas Govers

Bas Govers (1964) is hoofd van de productgroep Strategie en Beleid bij Goudappel Coffeng. Sinds zijn aantreden in 1990 houdt hij zich bezig met ambte-lijke en bestuurlijke processen van plan- en beleidsvorming op het gebied van verkeer en vervoer. Hij studeerde Civiele Techniek aan de Tu Delft, afstudeerrichtingen Verkeers-kunde en planologie met aanvul-ling Stedenbouwkunde.

pROFIELSCHETS

“ Vervoersknooppunten vormen de marktplei-

nen van de 21e eeuw en de schakelpunten in de

dagelijks activiteitenpatronen van mensen.”

1514

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

BEELDESSAy

We praten als sinds begin jaren negentig over publiekprivate financiering in ons land. Van de grond kwam het niet, terwijl in het buitenland de ene na de andere openbare weg werd aangelegd met geld uit de particuliere sector. Sterker nog: onze eigen Nederlandse pensioenfondsen - zoals ABP - investeren in buitenlandse projecten. Vooral Frankrijk is in trek.

“Private financiering in Nederland is nu een klein zielig stroompje”, schreef de commissie Private Financiering Infrastructuur onder leiding van Onno Ruding in 2007. In de aflopen tien jaar zijn slechts vier infra-structurele projecten mede met privaat geld gefinancierd. Zolang de Ne-derlandse overheid geen zicht geeft op een goed rendement, een beheerst risico en bijvoorbeeld het inflatierisico niet wil afdekken kiezen inves-teerders voor de betere voorwaarden in het buitenland. De overheid moet garant staan voor een sluitende businesscase.

In deze situatie lijkt nu echter verandering te komen. Het kabinet-Rutte heeft in het Regeerakkoord aangekondigd private investeringen in nieu-we wegen aantrekkelijker te willen maken. Met name de aanleg van een tweede snelweg tussen Amsterdam en Almere wordt als voorbeeld ge-noemd. Is de tijd nu dan eindelijk rijp voor een cultuurverandering bin-nen de overheid?

De OESO constateerde twee jaar geleden al dat onze infrastructurele voorzieningen ondermaats zijn; een schaalsprong is nodig voor het open-baar vervoer en het hoofdwegennet in de Randstad. Het overheidsbudget is hiertoe echter volstrekt ontoereikend. Een tweede oeververbinding bij

Rotterdam en de IJmeerlijn tussen Amsterdam en Almere kunnen bij-voorbeeld uitsluitend met hulp van privaat geld worden aangelegd. Ook kunnen we niet zonder doorstroomroutes tussen de grote steden, waar-voor VNO-NCW West al meer dan vijf jaar pleit. Dit zijn nieuwe rijstro-ken met weinig afslagen voor het doorgaande verkeer. Zo wordt het woon-werkverkeer op de korte afstand gescheiden van het zakelijke ver-keer op de langere afstand. Het is een belangrijk middel om de files te verminderen. Betaald rijden op deze doorgaande wegen kan de private investeringen rendabel maken.

Aannemers, banken en institutionele beleggers hebben zich al bereid ge-toond geld vrij te maken voor aanleg en exploitatie van infrastructuur. Marktpartijen worden dan verantwoordelijk voor ontwerp, bouw, financie-ring en onderhoud voor een periode van minimaal twintig jaar. Willen we onze mainports en de metropoolregio’s Amsterdam en Den-Haag/Rotter-dam zowel nationaal als internationaal bereikbaar houden, dan zal het ka-binet hun aanbod met beide handen moeten aangrijpen. Het is nu of nooit!

Bert Mooren is directeur VNO-NCW West en bestuurslid van Vereniging Deltametropool

Vanaf de brug over het kanaal Charleroi-Bussel een adaptatie van Checkpoint Charlie, van de kunste-naar Emilio Lopez menchero, die de weg verspert en het verkeer niet hindert.

Column doorBert Mooren

Private financiering: nu of nooit

COLumN

Het geld is op. Het kabinet moet bezuinigen en dat wil het ook. Premier Rutte heeft zich gezonde overheidsfinanciën ten doel gesteld. Dit gaat natuurlijk pijn doen, maar aan deze benarde situatie zit ook een voordeel: de kredietcrisis heeft de weg geplaveid voor publiekprivate financiering van infrastructuur.

Page 17: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1716

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

De afgelopen jaren was de opkomst bij dergelijke oplopen minder groot, maar op deze avond verdrongen tweehonderd Randstedelingen zich voor de ingang van de zaal aan de Weesperstraat. Er broeit iets in de Randstad, moeten al die mensen hebben gedacht. Ik wil erbij zijn! Het is overdreven de opkomst te vergelijken met die op het Tahrirplein in Egypte waar op dat moment de veldslag tussen pro- en contra-Mubarakdemonstranten aan de gang was, maar de verwarring onder de oploopbezoekers was zeker zo groot.

kaarten Over de toekomst van de Randstad konden bestuurders tot vorig najaar vrij-elijk filosoferen, ook als het over bestuurlijke constructies ging. Dankzij het nieuwe regeerakkoord is dat verleden tijd. Het is nu ernst. Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland Jan Franssen, die zich al jaren sterk maakt voor één Randstadprovincie, herhaalde in zijn openings-verhaal dat pleidooi. Hij las het grootste deel van zijn betoog een beetje mat voor van zijn papieren, maar was des te actiever in het aansluitende vragen-blokje. Die timide presentatie kwam misschien wel doordat Franssen zich onzeker over zijn redenering moet hebben gevoeld. Hij zei absoluut vast te houden aan de drieslag van rijk, provincie en gemeente, maar zag ook de on-vermijdelijkheid van metropoolregio’s in en vond binnengemeentelijke decen-tralisatie een zaak van de gemeenten zelf. De Randstadprovincie is voor Franssen niet een eenvoudige samenvoe-ging van de beide Hollanden, Utrecht en Flevoland. Hij wil iets compacters, een provincie die bestaat uit de stedenring en het Groene Hart. Die provincie moet een duidelijk en beperkt takenpakket krijgen, maar, zo erkende hij, “de bestuurlijke energie zit op dit moment in de twee metropoolregio’s.” Franssen ziet het dan ook als onvermijdelijk dat de nieuwe grote provincie een aantal taken moet ‘doordecentraliseren’ aan die metropoolregio’s. Van harte doet hij dat echter niet. Want hij sprak de vrees uit dat in de metropoolprovincies de G3 vooral voor hun eigen belangen zullen opkomen en dat de middelgrote steden (Leiden, Haarlem, Dordrecht, Gouda) het onder-spit zullen delven. Die steden zijn volgens Franssen dus beter af onder de hoede van een provincie. Hoe we dit model met metropoolregio’s moeten interpreteren binnen de plattegrond van Thorbecke, liet hij in het midden. Sterker nog: “Ik doe verder geen uitspraken, ik houd mijn kaarten voor de borst, want je weet maar nooit op dit moment.”

provincievrijDe andere hoofdspreker, Maarten van Poelgeest, wethouder te Amster-dam, was zo mogelijk nog voorzichtiger. ”Mijn regiobestuurders letten op elk woord dat ik hierover zeg,” bekende hij achteraf. Zo duidelijk als Franssen sommige zegeningen van het Regeerakkoord prees (oprichten Randstadprovincie, opheffen stadsregio’s), zo noemde Van Poelgeest het akkoord ‘een grabbelton’. Er zullen volgens hem altijd coördinatievragen zijn en de bestuurlijke organisatie zal hybride blijven. “In de metropoolvleugels zit nu veel energie,” zei Van Poelgeest, “maar ze zijn ook te vrijblijvend. Zonder stadsregio’s gaat de coördinatie mis.” Een Rand-stadprovincie is voor Van Poelgeest veel te groot. “Stel je voor dat de Randstad-provincie in en rond de G4 de aanbesteding en organisatie van het openbaar vervoer moet gaan doen….” Hij had er duidelijk weinig vertrouwen in. Toch kwam Van Poelgeest voorzichtig met twee opties. De ene is die van kleinere provincies die de taken van de stadsregio’s overnemen. In de an-dere zag hij de metropoolregio’s als ‘provincievrije zones’. Dit laatste was een schot in de roos bij Jaap Modder, voorzitter van Stadsregio Arnhem-Nijmegen én lid van Vereniging Deltametropool. Modder prees Franssen omdat die als IPO-voorzitter toch een bestuurlijke taak zag voor de Rand-stadvleugels. Het provincievrij maken van stadsregio’s leek hem een goed idee omdat Hamburg en Bremen een dergelijke status hebben binnen Ne-dersaksen. Zo’n model kan natuurlijk in Gelderland ook goed werken, moet Modder hebben gedacht.

wanordeWat moeten we met al deze ideeën? Oud-gedeputeerde Harry Dijksma van Flevoland sprak zijn geloof uit in de wet van behoud van wanorde. Ook bij veel andere bezoekers was de scepsis tijdens de borrel na afloop bijna te voe-len. “Zo praten we al veertig jaar. Iedereen heeft ideeën, maar niemand heeft een oplossing,” zei een ambtenaar van Zuid-Holland.

Dus kijkt iedereen uit naar de brief die minister Donner in maart naar de Kamer wil zenden. Maar ook daarvan zijn de verwachtingen niet hoogge-spannen. “Donner weet ’t ook niet. Tegen iedereen die met een voorstel bij hem komt, zegt hij: werk maar uit,” wist een medewerker van een provin-ciebestuurder te melden. Paul Gerretsen, de agent van de vereniging, had na afloop gemengde gevoelens over de bijeenkomst. Hij was buitengewoon blij met de grote opkomst, maar zijn hart ligt niet bij de bestuurlijke discussies. ”Ik had gehoopt dat het meer over de inhoud van de Randstadontwikkeling zou gaan, maar de structuur is op dit moment natuurlijk een onvermijdelijk gespreksthema.” Toch hadden Franssen en Van Poelgeest de inhoud wel degelijk in hun presentaties meegenomen. De eerste besprak uitvoerig de onderwerpen waar een Randstadprovincie veel zou kunnen bereiken: infrastructuur-planning, economische strategie, het recreatief en toeristisch vestigingkli-maat en het gezond maken van de cultuursector door dubbele voorzienin-gen in de Randstad te saneren. Van Poelgeest begon zijn betoog daarentegen met de constatering dat het anno 2011 veel beter met de steden gaat dan in de jaren ’70. Hij wees op de aanhoudende groei van de steden in de Randstad, terwijl in de rest van het land de krimp toeslaat. “De komende dertig jaar zijn in de Randstad 250.000 tot 300.000 nieuwe woningen nodig. Dat is bijna net zoveel als in heel Amster-dam staat. Die vraag moeten we anders beantwoorden dan met een nieuwe ronde Vinexwijken, want dan halen we weer de dynamiek uit de steden.” Voor Van Poelgeest mag ook Den Haag de rol van Randstadcoördina-tor op zich nemen. Hij vindt dat het Rijk nu ten onrechte zijn handen van de Randstad aftrekt. Een groter decentraal belastinggebied voor gemeen-ten en provincies zou een hele verbetering zijn, meende Van Poelgeest. Franssen was het helemaal met hem eens dat het Rijk op financieel ge-bied geen fair beleid voert. De commissaris werd bijna boos in zijn veront-waardiging over ministeries die eerst taken en financiële middelen naar provincies en gemeenten decentraliseren en vervolgens elk jaar weer snoei-en op de financiële middelen. “We moeten een rem zetten op het rijk dat geld weghaalt. De rechten van de decentrale overheden moeten sterker worden.” Terug naar de structuurdiscussie. Er was vrijwel niemand tijdens de oploop die gelooft in de komst van één grote Randstadprovincie. Ook Jan Franssen zelf niet, want hij had al van minister Donner gehoord dat Den Haag vreest dat zo’n provincie een te invloedrijke concurrent in het lands-bestuur zal worden.

Groene HartDe metropoolregio’s zijn ‘in’, maar hoe groot en invloedrijk moeten die wor-den? Stel nou eens, zei iemand, dat we twee metropoolprovincies maken die uitsluitend bestaan uit de stedelijke gebieden van respectievelijk Noord-Holland (inclusief Almere) en Zuid-Holland. Die provincies zullen een groot-stedelijk karakter hebben en onderscheiden zich daarmee duidelijk van de rest van Nederland. Zij bundelen het internationaal georiënteerde, metro-politane deel van ons land. De delen van het Groene Hart die nu in Zuid-Holland en Noord-Holland liggen voegen we bij de provincie Utrecht. Dat wordt daarmee de beschermer van het open middengebied met Utrecht-stad als krachtige centrumgemeente. Dan moeten we alleen nog een oplos-sing vinden voor Noord-Holland-Noord. Een kleine, aparte provincie? Consultant Guus van de Hoef, die veel werk heeft verricht in Groot-Rotterdam en in het Groene Hart, zag dit model wel zitten. Het duidelijke onderscheid tussen hoogstedelijk en landelijk Holland sprak hem aan, zoals elk concept zijn goede kanten heeft. Maar wie komt met een plan dat op voldoende draagvlak kan rekenen en een geloofwaardig, effectief antwoord is op de metropoolvorming in Holland? Zo eindigde de Randstad Oploop met net zoveel vragen en ideeën als hij begon. Twee dagen later werd de grabbelton aan ideeën zelfs nóg beter gevuld, toen de provinciebesturen van Noord-Holland, Utrecht en Flevo-land aankondigden een fusie te onderzoeken. Is hier sprake van een vlucht vooruit, een poging te voorkomen dat de metropoolregio’s een greep naar de macht doen?

De bestuurders lopen op eieren. De eieren zijn bevrucht. Er broeit iets in bestuurlijk Nederland en iedereen is heel benieuwd wat er rond Pasen uit het ei van BZK zal kruipen

Heeft u, beste lezer, wel eens tientallen bestuurders, raadsleden en andere verant-woordelijken op eieren zien lopen? Nee? Dan was u vast niet aanwezig bij de Randstad Oploop van Vereniging Deltametropool op 2 februari in Amsterdam.

Pieter Maessen is sinds 2001 zelfstandig communicatie-advi-seur en verbonden aan De wijde Blik Communicatie-advies. Hij is gespecialiseerd in ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Na een studie politieke weten-schappen volgde een journalis-tieke loopbaan (GpD, Het parool en NRC Handelsblad) en werkte hij als woordvoerder en commu-nicatiemanager bij de ministe-ries van Defensie en VROm. Daarnaast is hij bestuurslid van de Eo wijers-stichting.

pROFIELSCHETS

RANDSTAD BESTuuR

BEELDESSAy

Hoe kunnen innovatieve infrastructuursystemen bijdragen aan het ontstaan van duurzame steden? Dit was de centrale vraag op de conferentie die de Next Generation Infrastructures Foundation organiseerde in november 2010, met openbaar vervoer en verstedelijking als belangrijke thema’s. Het was aanleiding voor het bezoek van Merten Nefs, projectleider SprintStad, aan zowel Shenzhen als Hong Kong. Shenzhen, een stad die jonger is dan Almere, is sinds de jaren tachtig uitge-groeid van een vissersdorp tot een metropool met bijna tien miljoen inwoners. Dit is vooral te danken aan de invoering van de Speciale Economische Zone. On-danks de aanwezige industrie valt de luchtvervuiling in de stad mee. Vanaf 2009 zijn in Shenzen, zoals in veel Chinese steden, brommers met verbrandingsmotor verboden. Onverwacht leidde dit tot een sterke groei van het aantal elektrische brommers, die officieel onder niet-gemotoriseerde voertuigen vallen. Hoewel het verbod was ingevoerd om de verkeersveiligheid te verbeteren, had het ook een gunstig milieueffect. Chi-Jen Yang (Duke University) spreekt zelfs van een ‘po-licy accident’ in plaats van een ‘policy success’. In Shenzen zoeven LPG-bussen en elektrische scooters voorbij op brede groene lanen. De burger mag hier binnen-kort zijn elektrische scooter zelfs met overheidssubsidie voordelig opladen. Het metrosysteem van Shenzhen is volop in ontwikkeling. Het wordt deels gebouwd door het OV-bedrijf van Hong Kong, de Mass Transit Rapid Corporation (MTR). Het marktgerichte MTR-model boekt in heel Azië grote successen. Het Rijk geeft hierbij grond uit aan een ontwikkelbedrijf dat actief betrokken is bij het planningsproces en winst probeert te maken door uitgifte van percelen rond de stations aan private investeerders. Met de opbrengsten wordt de infrastructuur direct gefinancierd, zodat overheidsinvesteringen vaak niet nodig zijn. Op station Hui Zhan Zhong Xin, waar de twee metrolijnen elkaar krui-sen, is naar Hong Kong’s model een gigantische shopping mall gebouwd, en bij de perifere stations staan fietsenstallingen. Station Zhu Zi Lin is perfect

geïntegreerd met een regionaal busstation en op grensstation Luo Hu kan men overstappen op regionale- en hogesnelheidstreinen. Vanwege de aan-trekkelijke prijs vormen taxi’s een vanzelfsprekend voor- en natransport. Tijdens de conferentie gaf Professor Mee Kam Ng (Hong Kong University) een presentatie over de aansluiting van Hong Kong op het Chinese hogesnel-heidsnetwerk en over de complexe set van actoren in dit proces. Het Chinese programma is zeer ambitieus. Tot 2012 wordt het netwerk uitgebreid tot het grootste ter wereld, met 42 hogesnelheidslijnen over 13.000 kilometer terwijl tot 2020 zelfs in totaal 120.000 km spoorlijn wordt aangelegd. Beijing be-speelt de natie als een schaakbord en houdt via de nationale infrastructuur controle over de economische ontwikkeling in het immense territorium. Het is een weinig transparant proces en door de zware top-down structuur veran-deren ontwikkelprioriteiten nauwelijks in de loop der tijd. Dit biedt megalo-mane en eenduidige projecten de ruimte. Op lokaal niveau lopen plannen steeds vaker vast in het machtsspel tussen overheden en andere stakehol-ders. In Hong Kong, dat zich binnen de republiek China kenmerkt door een ander systeem en een andere cultuur, ontstaan steeds vaker twijfels en pro-testen rondom grote infrastructuurprojecten. Om bijvoorbeeld de Guangs-hengang Express Rail Link door te trekken naar de West Kowloon Terminus moet een heel dorp wijken. Bovendien is het een relatief duur project. Met de groei van de welvaart en het eigendomsrecht is de bevolking van Hong Kong ook mondiger geworden. Kan serious game SprintStad uitkomst bieden bij de steeds complexere besluitvorming in China?

Meer over de wetenschappelijke papers, verkenning van het metrosys-teem, gesprekken met lokale professionals en een foto-impressie vindt u in het uitgebreide reisverslag deltametropool.nl/nl/sprintstad_ontmoet_parelrivier.

Reisverslag doorMerten Nefs

SprintStad in de Pearl River Delta

Vanaf de fiets op de Emsroute in Noord-Duitsland het parkeerter-rein van de touristenbussen, die de werf van cruiseschepen in papen-burg aandoen.

Vereniging Deltametropool reisde af naar Shenzhen in China om twee wetenschappelijke pa-pers over project SprintStad te presenteren en een demonstratie te geven van serious game SprintStad. Ook vond een verkenning plaats van de metrosystemen van Shenzhen en Hong Kong en zijn er gesprekken gevoerd met meerdere professionals om een beeld te krijgen van de manier waarop deze steden werken aan knooppuntontwikkeling en duurzame mobiliteit.

INTERNATIONAAL

Randstad Oploop doorPieter Maessen Bestuurders op eieren

Page 18: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1716

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

De afgelopen jaren was de opkomst bij dergelijke oplopen minder groot, maar op deze avond verdrongen tweehonderd Randstedelingen zich voor de ingang van de zaal aan de Weesperstraat. Er broeit iets in de Randstad, moeten al die mensen hebben gedacht. Ik wil erbij zijn! Het is overdreven de opkomst te vergelijken met die op het Tahrirplein in Egypte waar op dat moment de veldslag tussen pro- en contra-Mubarakdemonstranten aan de gang was, maar de verwarring onder de oploopbezoekers was zeker zo groot.

kaarten Over de toekomst van de Randstad konden bestuurders tot vorig najaar vrij-elijk filosoferen, ook als het over bestuurlijke constructies ging. Dankzij het nieuwe regeerakkoord is dat verleden tijd. Het is nu ernst. Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland Jan Franssen, die zich al jaren sterk maakt voor één Randstadprovincie, herhaalde in zijn openings-verhaal dat pleidooi. Hij las het grootste deel van zijn betoog een beetje mat voor van zijn papieren, maar was des te actiever in het aansluitende vragen-blokje. Die timide presentatie kwam misschien wel doordat Franssen zich onzeker over zijn redenering moet hebben gevoeld. Hij zei absoluut vast te houden aan de drieslag van rijk, provincie en gemeente, maar zag ook de on-vermijdelijkheid van metropoolregio’s in en vond binnengemeentelijke decen-tralisatie een zaak van de gemeenten zelf. De Randstadprovincie is voor Franssen niet een eenvoudige samenvoe-ging van de beide Hollanden, Utrecht en Flevoland. Hij wil iets compacters, een provincie die bestaat uit de stedenring en het Groene Hart. Die provincie moet een duidelijk en beperkt takenpakket krijgen, maar, zo erkende hij, “de bestuurlijke energie zit op dit moment in de twee metropoolregio’s.” Franssen ziet het dan ook als onvermijdelijk dat de nieuwe grote provincie een aantal taken moet ‘doordecentraliseren’ aan die metropoolregio’s. Van harte doet hij dat echter niet. Want hij sprak de vrees uit dat in de metropoolprovincies de G3 vooral voor hun eigen belangen zullen opkomen en dat de middelgrote steden (Leiden, Haarlem, Dordrecht, Gouda) het onder-spit zullen delven. Die steden zijn volgens Franssen dus beter af onder de hoede van een provincie. Hoe we dit model met metropoolregio’s moeten interpreteren binnen de plattegrond van Thorbecke, liet hij in het midden. Sterker nog: “Ik doe verder geen uitspraken, ik houd mijn kaarten voor de borst, want je weet maar nooit op dit moment.”

provincievrijDe andere hoofdspreker, Maarten van Poelgeest, wethouder te Amster-dam, was zo mogelijk nog voorzichtiger. ”Mijn regiobestuurders letten op elk woord dat ik hierover zeg,” bekende hij achteraf. Zo duidelijk als Franssen sommige zegeningen van het Regeerakkoord prees (oprichten Randstadprovincie, opheffen stadsregio’s), zo noemde Van Poelgeest het akkoord ‘een grabbelton’. Er zullen volgens hem altijd coördinatievragen zijn en de bestuurlijke organisatie zal hybride blijven. “In de metropoolvleugels zit nu veel energie,” zei Van Poelgeest, “maar ze zijn ook te vrijblijvend. Zonder stadsregio’s gaat de coördinatie mis.” Een Rand-stadprovincie is voor Van Poelgeest veel te groot. “Stel je voor dat de Randstad-provincie in en rond de G4 de aanbesteding en organisatie van het openbaar vervoer moet gaan doen….” Hij had er duidelijk weinig vertrouwen in. Toch kwam Van Poelgeest voorzichtig met twee opties. De ene is die van kleinere provincies die de taken van de stadsregio’s overnemen. In de an-dere zag hij de metropoolregio’s als ‘provincievrije zones’. Dit laatste was een schot in de roos bij Jaap Modder, voorzitter van Stadsregio Arnhem-Nijmegen én lid van Vereniging Deltametropool. Modder prees Franssen omdat die als IPO-voorzitter toch een bestuurlijke taak zag voor de Rand-stadvleugels. Het provincievrij maken van stadsregio’s leek hem een goed idee omdat Hamburg en Bremen een dergelijke status hebben binnen Ne-dersaksen. Zo’n model kan natuurlijk in Gelderland ook goed werken, moet Modder hebben gedacht.

wanordeWat moeten we met al deze ideeën? Oud-gedeputeerde Harry Dijksma van Flevoland sprak zijn geloof uit in de wet van behoud van wanorde. Ook bij veel andere bezoekers was de scepsis tijdens de borrel na afloop bijna te voe-len. “Zo praten we al veertig jaar. Iedereen heeft ideeën, maar niemand heeft een oplossing,” zei een ambtenaar van Zuid-Holland.

Dus kijkt iedereen uit naar de brief die minister Donner in maart naar de Kamer wil zenden. Maar ook daarvan zijn de verwachtingen niet hoogge-spannen. “Donner weet ’t ook niet. Tegen iedereen die met een voorstel bij hem komt, zegt hij: werk maar uit,” wist een medewerker van een provin-ciebestuurder te melden. Paul Gerretsen, de agent van de vereniging, had na afloop gemengde gevoelens over de bijeenkomst. Hij was buitengewoon blij met de grote opkomst, maar zijn hart ligt niet bij de bestuurlijke discussies. ”Ik had gehoopt dat het meer over de inhoud van de Randstadontwikkeling zou gaan, maar de structuur is op dit moment natuurlijk een onvermijdelijk gespreksthema.” Toch hadden Franssen en Van Poelgeest de inhoud wel degelijk in hun presentaties meegenomen. De eerste besprak uitvoerig de onderwerpen waar een Randstadprovincie veel zou kunnen bereiken: infrastructuur-planning, economische strategie, het recreatief en toeristisch vestigingkli-maat en het gezond maken van de cultuursector door dubbele voorzienin-gen in de Randstad te saneren. Van Poelgeest begon zijn betoog daarentegen met de constatering dat het anno 2011 veel beter met de steden gaat dan in de jaren ’70. Hij wees op de aanhoudende groei van de steden in de Randstad, terwijl in de rest van het land de krimp toeslaat. “De komende dertig jaar zijn in de Randstad 250.000 tot 300.000 nieuwe woningen nodig. Dat is bijna net zoveel als in heel Amster-dam staat. Die vraag moeten we anders beantwoorden dan met een nieuwe ronde Vinexwijken, want dan halen we weer de dynamiek uit de steden.” Voor Van Poelgeest mag ook Den Haag de rol van Randstadcoördina-tor op zich nemen. Hij vindt dat het Rijk nu ten onrechte zijn handen van de Randstad aftrekt. Een groter decentraal belastinggebied voor gemeen-ten en provincies zou een hele verbetering zijn, meende Van Poelgeest. Franssen was het helemaal met hem eens dat het Rijk op financieel ge-bied geen fair beleid voert. De commissaris werd bijna boos in zijn veront-waardiging over ministeries die eerst taken en financiële middelen naar provincies en gemeenten decentraliseren en vervolgens elk jaar weer snoei-en op de financiële middelen. “We moeten een rem zetten op het rijk dat geld weghaalt. De rechten van de decentrale overheden moeten sterker worden.” Terug naar de structuurdiscussie. Er was vrijwel niemand tijdens de oploop die gelooft in de komst van één grote Randstadprovincie. Ook Jan Franssen zelf niet, want hij had al van minister Donner gehoord dat Den Haag vreest dat zo’n provincie een te invloedrijke concurrent in het lands-bestuur zal worden.

Groene HartDe metropoolregio’s zijn ‘in’, maar hoe groot en invloedrijk moeten die wor-den? Stel nou eens, zei iemand, dat we twee metropoolprovincies maken die uitsluitend bestaan uit de stedelijke gebieden van respectievelijk Noord-Holland (inclusief Almere) en Zuid-Holland. Die provincies zullen een groot-stedelijk karakter hebben en onderscheiden zich daarmee duidelijk van de rest van Nederland. Zij bundelen het internationaal georiënteerde, metro-politane deel van ons land. De delen van het Groene Hart die nu in Zuid-Holland en Noord-Holland liggen voegen we bij de provincie Utrecht. Dat wordt daarmee de beschermer van het open middengebied met Utrecht-stad als krachtige centrumgemeente. Dan moeten we alleen nog een oplos-sing vinden voor Noord-Holland-Noord. Een kleine, aparte provincie? Consultant Guus van de Hoef, die veel werk heeft verricht in Groot-Rotterdam en in het Groene Hart, zag dit model wel zitten. Het duidelijke onderscheid tussen hoogstedelijk en landelijk Holland sprak hem aan, zoals elk concept zijn goede kanten heeft. Maar wie komt met een plan dat op voldoende draagvlak kan rekenen en een geloofwaardig, effectief antwoord is op de metropoolvorming in Holland? Zo eindigde de Randstad Oploop met net zoveel vragen en ideeën als hij begon. Twee dagen later werd de grabbelton aan ideeën zelfs nóg beter gevuld, toen de provinciebesturen van Noord-Holland, Utrecht en Flevo-land aankondigden een fusie te onderzoeken. Is hier sprake van een vlucht vooruit, een poging te voorkomen dat de metropoolregio’s een greep naar de macht doen?

De bestuurders lopen op eieren. De eieren zijn bevrucht. Er broeit iets in bestuurlijk Nederland en iedereen is heel benieuwd wat er rond Pasen uit het ei van BZK zal kruipen

Heeft u, beste lezer, wel eens tientallen bestuurders, raadsleden en andere verant-woordelijken op eieren zien lopen? Nee? Dan was u vast niet aanwezig bij de Randstad Oploop van Vereniging Deltametropool op 2 februari in Amsterdam.

Pieter Maessen is sinds 2001 zelfstandig communicatie-advi-seur en verbonden aan De wijde Blik Communicatie-advies. Hij is gespecialiseerd in ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Na een studie politieke weten-schappen volgde een journalis-tieke loopbaan (GpD, Het parool en NRC Handelsblad) en werkte hij als woordvoerder en commu-nicatiemanager bij de ministe-ries van Defensie en VROm. Daarnaast is hij bestuurslid van de Eo wijers-stichting.

pROFIELSCHETS

RANDSTAD BESTuuR

BEELDESSAy

Hoe kunnen innovatieve infrastructuursystemen bijdragen aan het ontstaan van duurzame steden? Dit was de centrale vraag op de conferentie die de Next Generation Infrastructures Foundation organiseerde in november 2010, met openbaar vervoer en verstedelijking als belangrijke thema’s. Het was aanleiding voor het bezoek van Merten Nefs, projectleider SprintStad, aan zowel Shenzhen als Hong Kong. Shenzhen, een stad die jonger is dan Almere, is sinds de jaren tachtig uitge-groeid van een vissersdorp tot een metropool met bijna tien miljoen inwoners. Dit is vooral te danken aan de invoering van de Speciale Economische Zone. On-danks de aanwezige industrie valt de luchtvervuiling in de stad mee. Vanaf 2009 zijn in Shenzen, zoals in veel Chinese steden, brommers met verbrandingsmotor verboden. Onverwacht leidde dit tot een sterke groei van het aantal elektrische brommers, die officieel onder niet-gemotoriseerde voertuigen vallen. Hoewel het verbod was ingevoerd om de verkeersveiligheid te verbeteren, had het ook een gunstig milieueffect. Chi-Jen Yang (Duke University) spreekt zelfs van een ‘po-licy accident’ in plaats van een ‘policy success’. In Shenzen zoeven LPG-bussen en elektrische scooters voorbij op brede groene lanen. De burger mag hier binnen-kort zijn elektrische scooter zelfs met overheidssubsidie voordelig opladen. Het metrosysteem van Shenzhen is volop in ontwikkeling. Het wordt deels gebouwd door het OV-bedrijf van Hong Kong, de Mass Transit Rapid Corporation (MTR). Het marktgerichte MTR-model boekt in heel Azië grote successen. Het Rijk geeft hierbij grond uit aan een ontwikkelbedrijf dat actief betrokken is bij het planningsproces en winst probeert te maken door uitgifte van percelen rond de stations aan private investeerders. Met de opbrengsten wordt de infrastructuur direct gefinancierd, zodat overheidsinvesteringen vaak niet nodig zijn. Op station Hui Zhan Zhong Xin, waar de twee metrolijnen elkaar krui-sen, is naar Hong Kong’s model een gigantische shopping mall gebouwd, en bij de perifere stations staan fietsenstallingen. Station Zhu Zi Lin is perfect

geïntegreerd met een regionaal busstation en op grensstation Luo Hu kan men overstappen op regionale- en hogesnelheidstreinen. Vanwege de aan-trekkelijke prijs vormen taxi’s een vanzelfsprekend voor- en natransport. Tijdens de conferentie gaf Professor Mee Kam Ng (Hong Kong University) een presentatie over de aansluiting van Hong Kong op het Chinese hogesnel-heidsnetwerk en over de complexe set van actoren in dit proces. Het Chinese programma is zeer ambitieus. Tot 2012 wordt het netwerk uitgebreid tot het grootste ter wereld, met 42 hogesnelheidslijnen over 13.000 kilometer terwijl tot 2020 zelfs in totaal 120.000 km spoorlijn wordt aangelegd. Beijing be-speelt de natie als een schaakbord en houdt via de nationale infrastructuur controle over de economische ontwikkeling in het immense territorium. Het is een weinig transparant proces en door de zware top-down structuur veran-deren ontwikkelprioriteiten nauwelijks in de loop der tijd. Dit biedt megalo-mane en eenduidige projecten de ruimte. Op lokaal niveau lopen plannen steeds vaker vast in het machtsspel tussen overheden en andere stakehol-ders. In Hong Kong, dat zich binnen de republiek China kenmerkt door een ander systeem en een andere cultuur, ontstaan steeds vaker twijfels en pro-testen rondom grote infrastructuurprojecten. Om bijvoorbeeld de Guangs-hengang Express Rail Link door te trekken naar de West Kowloon Terminus moet een heel dorp wijken. Bovendien is het een relatief duur project. Met de groei van de welvaart en het eigendomsrecht is de bevolking van Hong Kong ook mondiger geworden. Kan serious game SprintStad uitkomst bieden bij de steeds complexere besluitvorming in China?

Meer over de wetenschappelijke papers, verkenning van het metrosys-teem, gesprekken met lokale professionals en een foto-impressie vindt u in het uitgebreide reisverslag deltametropool.nl/nl/sprintstad_ontmoet_parelrivier.

Reisverslag doorMerten Nefs

SprintStad in de Pearl River Delta

Vanaf de fiets op de Emsroute in Noord-Duitsland het parkeerter-rein van de touristenbussen, die de werf van cruiseschepen in papen-burg aandoen.

Vereniging Deltametropool reisde af naar Shenzhen in China om twee wetenschappelijke pa-pers over project SprintStad te presenteren en een demonstratie te geven van serious game SprintStad. Ook vond een verkenning plaats van de metrosystemen van Shenzhen en Hong Kong en zijn er gesprekken gevoerd met meerdere professionals om een beeld te krijgen van de manier waarop deze steden werken aan knooppuntontwikkeling en duurzame mobiliteit.

INTERNATIONAAL

Randstad Oploop doorPieter Maessen Bestuurders op eieren

Page 19: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1918

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Wat zijn de werkzaamheden van APPM?APPM organiseert de inrichting van een fysiek mooier Nederland als onaf-hankelijk project- en procesmanagementbureau tussen overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties. We organiseren concrete pro-jecten op het gebied van infrastructuur, mobiliteit, ruimte, water, vast-goed, energie en klimaat. We komen op veel verschillende plaatsen en bij allerlei organisaties. Dit geeft ons een brede kijk op wat partijen beweegt en welke ontwikkelingen er spelen. Onze rol als onafhankelijke partij zet-ten we in om barrières te slechten. We zijn niet gebonden aan een organi-satie. Dit betekent dat we niets kunnen afdwingen en dat we resultaten boeken op basis van samenwerking. Wat we doen is het vormen van slim-me coalities, waarbij we trouw blijven aan de inhoudelijke opgave. APPM kent een platte organisatie, geen hiërarchie. Geen targets, geen vaste werktijden en geen vaste werkplekken. Onze bedrijfscultuur is gebaseerd op vrijheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen.

Wat zijn de raakvlakken tussen de Vereniging Deltametropool en APPM?Zowel APPM als Vereniging Deltametropool zet zich in voor een mooier Nederland en specifiek voor een mooiere Randstad. Wij geloven sterk in de vorm van de vereniging; een netwerkorganisatie waarin publieke, private en maatschappelijke organisaties samenkomen om projecten tot stand te brengen. Dit is de werkvorm van de toekomst. Waar nu de regie bij de over-heid ligt, zullen opgaven steeds meer vanuit de samenleving worden opge-pakt. Er is sprake van een omkering, een inversie. Vereniging Deltametro-pool is een mooi voorbeeld van hoe we dit kunnen organiseren.

Wat is de reden dat APPM lid is geworden van de vereniging?Duco Stadig heeft ons vakkundig verleid. En gelukkig maar; de organisa-tievorm van de vereniging geeft invulling aan de toekomst waar wij in ge-loven en in werken. Er ligt ruimte om te experimenteren met innovatieve ideeën en opgaven in samenwerking met andere mensen en organisaties.

Wat wil APPM bereiken in samenwerking met de vereniging c.q. door haar lidmaatschap?

Concreet werken we nu met Vereniging Deltametropool aan twee projec-ten. ‘Sprintstad’ is het project om de koppeling van hoogwaardig openbaar vervoer met gebiedsontwikkeling vorm te geven. Daarnaast werkt APPM met de TU Delft en Vereniging Deltametropool aan ‘Bereikbaarheid in Crisistijd’, een strategie om bestaande infrastructuurnetwerken beter te benutten door koppelingen te maken met ruimtelijke opgaven. Door het

koppelen van verstedelijkings- en bereikbaarheidsopgaven zijn nieuwe kostbare uitleglocaties niet nodig. Het bespaarde geld kan gebruikt wor-den om binnenstedelijke opgaven te financieren. Dit zorgt er tevens voor dat we het land open en groen houden en dat we duurzaam gebruik maken van bestaande voorzieningen. Gezamenlijk onderzoeken we hoe we een beweging op gang kunnen brengen tussen publieke- en private partijen en maatschappelijke organisaties om dit onderwerp te agenderen en barriè-res te slechten. Eén van de barrières is dat de opgave op verschillende niveaus ligt. Op rijksniveau kijkt men naar nationale infrastructuurnetwerken, terwijl de gebiedsopgaven meer in de regio liggen. Deze twee niveaus moeten we meer met elkaar verbinden. Andere barrières liggen in de binnenstedelijke opgaven. Er leven institutionele vragen rond wetgeving, rondom de markt-vraag naar binnenstedelijk wonen en om de financiering van binnenstede-lijke herstructureringsopgaven.

Hoe vult APPM het lidmaatschap van de vereniging in c.q. hoe wenst APPM deze in te vullen (bijv. mede-organisatie activiteiten, projectparticipatie, ken-nisinbreng of opzetten van nieuwe samenwerkingsverbanden)?

APPM overweegt om de eerdergenoemde procesinversie nader uit te wer-ken in Deltametropoolverband. Nu de overheid niet meer vanzelfsprekend de opdrachtgever is van initiatieven in ons domein, moet worden nage-dacht over privaat opdrachtgeverschap. Hoe zit het bijvoorbeeld met finan-ciering, legitimatie, (democratische) besluitvorming en aanbestedingsre-gelgeving? Populisme kan door inversie bestreden worden, maar vergt experimenten. Deltametropool is hiervoor het ideale laboratorium. Haast is geboden, wij werpen ons daarvoor bij deze op.

Wat is uw drijfveer achter ‘Nederland Mooier Maken’?We hebben alweer een prachtige winterperiode achter de rug. Schitteren-de zonsop- en ondergangen, prachtige schaatsomstandigheden en weerga-loos besneeuwde landschappen. Als de natuur zo mooi bevriest lijkt de mens te ontdooien. We worden blijer, milder, empathischer, hulpvaardi-ger. Kortom een mooie wereld heeft een heilzaam effect op de samenleving. Wij zijn in de omstandigheid om regie te voeren en invloed te hebben op deze fysieke verschijning van onze omgeving en dus op ons welzijn. Die kans willen wij niet laten liggen. De mensen bij APPM willen graag bijdra-gen aan de ontwikkeling van ons land en een voor nieuwe generaties mooi-er Nederland maken. We maken dit waar vanuit onze vrije, onafhankelijke rol tussen partijen.

LEDEN

APPM management consultants,Pepijn van Wijmen

Even kennismaken

Vanuit het Handelshof tegenover het station van Essen in het Ruhrgebied de vreemdzame coëxistentie van verkeers- en mensenstromen op een plein dat op de schop ligt.

BEELDESSAy

Bereikbaarheid, bottom-up

Het beeldessay van Observato-rium stamt uit het archief van opnames van alledaagse situaties langs de weg en het spoor. In de foto’s is vastgelegd wat ons spon-taan enthousiast maakt als we onderweg zijn. De beelden zijn veelal gemaakt vanuit een rijden-de trein of auto. Het zijn stillevens van de mobiliteit. Ze dragen allen een paradox in zich; een schijn-bare tegenstelling tussen chaos en orde of tussen infrastructuur

en humor. De efficiënte inrichting van de wereld wordt vastgelegd, met als bijproduct een gelijkenis met de wildernis.

Beeldessay

In elke editie van het Holland-blad bepaalt een gast beel-dredacteur, in dit geval kun-stenaarsgroep Observatorium, eenmalig zijn of haar beeldende interpretatie van het thema van dat nummer. De kunst van het zoeken, selecteren en as-sembleren staat bij het maken van het beeldessay centraal. Er wordt dus geen nieuw beeld ge-maakt, maar ‘ready mades’ wor-den hergebruikt.

Kunstenaarsgroep Obser-vatorium (opgericht 1997 in Rotterdam) maakt bouwwerken en tijdelijke installaties op de raakvlakken van architectuur, sculptuur en landschapsarchi-tectuur. Volgens Observatorium is een kunstwerk idealiter drie dingen: een werk van verbeel-ding, een reflectie op de omge-ving en een bouwsteen voor ge-meenschappelijkheid. Door het publiek te betrekken bij bouw, gebruik of beheer van sculptuur en de openbare ruimte roept Observatorium tot intense waarneming en toeëigening van de omgeving op. Observatorium past het motto ook toe bij de organisatie van culturele eve-nementen en studieprojecten voor het hoger onderwijs.

www.observatorium.org

pROFIELSCHETS

Vanuit de auto op de A15 nabij Tiel de goederentrein met nieu-we auto’s die met 90 kilometer per uur uit de richting Duitsland komt.

BEELDESSAy

Vanaf de waterkering van de Elbe in Hamburg de bestelwagens en aanhangers, die in het gelid geplaatst om zes uur ’s morgens een markt vormen.

Page 20: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

1918

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Wat zijn de werkzaamheden van APPM?APPM organiseert de inrichting van een fysiek mooier Nederland als onaf-hankelijk project- en procesmanagementbureau tussen overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties. We organiseren concrete pro-jecten op het gebied van infrastructuur, mobiliteit, ruimte, water, vast-goed, energie en klimaat. We komen op veel verschillende plaatsen en bij allerlei organisaties. Dit geeft ons een brede kijk op wat partijen beweegt en welke ontwikkelingen er spelen. Onze rol als onafhankelijke partij zet-ten we in om barrières te slechten. We zijn niet gebonden aan een organi-satie. Dit betekent dat we niets kunnen afdwingen en dat we resultaten boeken op basis van samenwerking. Wat we doen is het vormen van slim-me coalities, waarbij we trouw blijven aan de inhoudelijke opgave. APPM kent een platte organisatie, geen hiërarchie. Geen targets, geen vaste werktijden en geen vaste werkplekken. Onze bedrijfscultuur is gebaseerd op vrijheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen.

Wat zijn de raakvlakken tussen de Vereniging Deltametropool en APPM?Zowel APPM als Vereniging Deltametropool zet zich in voor een mooier Nederland en specifiek voor een mooiere Randstad. Wij geloven sterk in de vorm van de vereniging; een netwerkorganisatie waarin publieke, private en maatschappelijke organisaties samenkomen om projecten tot stand te brengen. Dit is de werkvorm van de toekomst. Waar nu de regie bij de over-heid ligt, zullen opgaven steeds meer vanuit de samenleving worden opge-pakt. Er is sprake van een omkering, een inversie. Vereniging Deltametro-pool is een mooi voorbeeld van hoe we dit kunnen organiseren.

Wat is de reden dat APPM lid is geworden van de vereniging?Duco Stadig heeft ons vakkundig verleid. En gelukkig maar; de organisa-tievorm van de vereniging geeft invulling aan de toekomst waar wij in ge-loven en in werken. Er ligt ruimte om te experimenteren met innovatieve ideeën en opgaven in samenwerking met andere mensen en organisaties.

Wat wil APPM bereiken in samenwerking met de vereniging c.q. door haar lidmaatschap?

Concreet werken we nu met Vereniging Deltametropool aan twee projec-ten. ‘Sprintstad’ is het project om de koppeling van hoogwaardig openbaar vervoer met gebiedsontwikkeling vorm te geven. Daarnaast werkt APPM met de TU Delft en Vereniging Deltametropool aan ‘Bereikbaarheid in Crisistijd’, een strategie om bestaande infrastructuurnetwerken beter te benutten door koppelingen te maken met ruimtelijke opgaven. Door het

koppelen van verstedelijkings- en bereikbaarheidsopgaven zijn nieuwe kostbare uitleglocaties niet nodig. Het bespaarde geld kan gebruikt wor-den om binnenstedelijke opgaven te financieren. Dit zorgt er tevens voor dat we het land open en groen houden en dat we duurzaam gebruik maken van bestaande voorzieningen. Gezamenlijk onderzoeken we hoe we een beweging op gang kunnen brengen tussen publieke- en private partijen en maatschappelijke organisaties om dit onderwerp te agenderen en barriè-res te slechten. Eén van de barrières is dat de opgave op verschillende niveaus ligt. Op rijksniveau kijkt men naar nationale infrastructuurnetwerken, terwijl de gebiedsopgaven meer in de regio liggen. Deze twee niveaus moeten we meer met elkaar verbinden. Andere barrières liggen in de binnenstedelijke opgaven. Er leven institutionele vragen rond wetgeving, rondom de markt-vraag naar binnenstedelijk wonen en om de financiering van binnenstede-lijke herstructureringsopgaven.

Hoe vult APPM het lidmaatschap van de vereniging in c.q. hoe wenst APPM deze in te vullen (bijv. mede-organisatie activiteiten, projectparticipatie, ken-nisinbreng of opzetten van nieuwe samenwerkingsverbanden)?

APPM overweegt om de eerdergenoemde procesinversie nader uit te wer-ken in Deltametropoolverband. Nu de overheid niet meer vanzelfsprekend de opdrachtgever is van initiatieven in ons domein, moet worden nage-dacht over privaat opdrachtgeverschap. Hoe zit het bijvoorbeeld met finan-ciering, legitimatie, (democratische) besluitvorming en aanbestedingsre-gelgeving? Populisme kan door inversie bestreden worden, maar vergt experimenten. Deltametropool is hiervoor het ideale laboratorium. Haast is geboden, wij werpen ons daarvoor bij deze op.

Wat is uw drijfveer achter ‘Nederland Mooier Maken’?We hebben alweer een prachtige winterperiode achter de rug. Schitteren-de zonsop- en ondergangen, prachtige schaatsomstandigheden en weerga-loos besneeuwde landschappen. Als de natuur zo mooi bevriest lijkt de mens te ontdooien. We worden blijer, milder, empathischer, hulpvaardi-ger. Kortom een mooie wereld heeft een heilzaam effect op de samenleving. Wij zijn in de omstandigheid om regie te voeren en invloed te hebben op deze fysieke verschijning van onze omgeving en dus op ons welzijn. Die kans willen wij niet laten liggen. De mensen bij APPM willen graag bijdra-gen aan de ontwikkeling van ons land en een voor nieuwe generaties mooi-er Nederland maken. We maken dit waar vanuit onze vrije, onafhankelijke rol tussen partijen.

LEDEN

APPM management consultants,Pepijn van Wijmen

Even kennismaken

Vanuit het Handelshof tegenover het station van Essen in het Ruhrgebied de vreemdzame coëxistentie van verkeers- en mensenstromen op een plein dat op de schop ligt.

BEELDESSAy

Bereikbaarheid, bottom-up

Het beeldessay van Observato-rium stamt uit het archief van opnames van alledaagse situaties langs de weg en het spoor. In de foto’s is vastgelegd wat ons spon-taan enthousiast maakt als we onderweg zijn. De beelden zijn veelal gemaakt vanuit een rijden-de trein of auto. Het zijn stillevens van de mobiliteit. Ze dragen allen een paradox in zich; een schijn-bare tegenstelling tussen chaos en orde of tussen infrastructuur

en humor. De efficiënte inrichting van de wereld wordt vastgelegd, met als bijproduct een gelijkenis met de wildernis.

Beeldessay

In elke editie van het Holland-blad bepaalt een gast beel-dredacteur, in dit geval kun-stenaarsgroep Observatorium, eenmalig zijn of haar beeldende interpretatie van het thema van dat nummer. De kunst van het zoeken, selecteren en as-sembleren staat bij het maken van het beeldessay centraal. Er wordt dus geen nieuw beeld ge-maakt, maar ‘ready mades’ wor-den hergebruikt.

Kunstenaarsgroep Obser-vatorium (opgericht 1997 in Rotterdam) maakt bouwwerken en tijdelijke installaties op de raakvlakken van architectuur, sculptuur en landschapsarchi-tectuur. Volgens Observatorium is een kunstwerk idealiter drie dingen: een werk van verbeel-ding, een reflectie op de omge-ving en een bouwsteen voor ge-meenschappelijkheid. Door het publiek te betrekken bij bouw, gebruik of beheer van sculptuur en de openbare ruimte roept Observatorium tot intense waarneming en toeëigening van de omgeving op. Observatorium past het motto ook toe bij de organisatie van culturele eve-nementen en studieprojecten voor het hoger onderwijs.

www.observatorium.org

pROFIELSCHETS

Vanuit de auto op de A15 nabij Tiel de goederentrein met nieu-we auto’s die met 90 kilometer per uur uit de richting Duitsland komt.

BEELDESSAy

Vanaf de waterkering van de Elbe in Hamburg de bestelwagens en aanhangers, die in het gelid geplaatst om zes uur ’s morgens een markt vormen.

Page 21: Hollandblad #8 - Mobiliteit, bottom up  |  2011, Vereniging Deltametropool

VERENIGING DELTAmETROpOOL IN 2011

INFO

Het Hollandblad is het officiële orgaan van de Verenging Deltame-tropool. Het biedt een platform voor ideeën over de ontwikkeling van de Randstad. Het Hollandblad verschijnt twee keer per jaar, een abonnement op het Hollandblad is gratis voor leden. Nog beschik-bare nummers uit eerdere jaar-gangen zijn aan te vragen bij Ver-eniging Deltametropool. Alle artikelen zijn ook beschikbaar via www.deltametropool.nl.

Aanvragen, opmerkingen of bijdra-gen kunt u richten aan de redactie:

[email protected] Vereniging Deltametropool Hollandbladredactie Postbus 2885 2601 CW Delft

Vereniging Deltametropool is het jaar stevig begon-nen. Een nieuw Hollandblad, maar eerder al een druk-bezochte Randstad Oploop. Een betoog van Jan Frans-sen en een reactie door Maarten van Poelgeest, die het publiek de gelegenheid gaven het ‘geloofsartikel Rand-stad’ te peilen. Als het aan het Kabinet en Mark Rutte ligt, moet er veel veranderen. De Vereniging gaat ver-der in op een aantal punten uit het Regeerakkoord. Dat zijn we aan de erfenis van de Deltametropool ver-plicht. Wel zonder er een ‘hobby voor gevorderden’ van te maken; dus een inhoudelijk inbreng over de ontwik-keling van een van de dichtstbevolkte gebieden van de wereld – daar mag je toch iets van verwachten. In 2011 komen alle thema’s van de Deltametropool aan bod. In het domein Bereikbaarheid met Sprint-Stad. De serious game levert het juiste gesprek op met belanghebbenden in verschillende corridors van de Deltametropool. Tegelijk ontstaat een breed gedra-gen, publiek toegankelijke kennis- en gegevensbron, die transparantie biedt in plaats van hiërarchie. Be-

reikbaarheid in Crisistijd (BiC) dient als paraplu voor SprintStad, en wellicht andere initiatieven.Ook het Programma van de Metropool komt terug. In de lezingenserie City of Interaction gaat de internationale avant-garde van de metropoolontwikkeling - met me-dewerking van alle Randstad universiteiten - een voor iedereen toegankelijk kader schetsen: Hoe staat het er in de wereld voor? Mogen de 8 miljoen stedelijke Neder-landers ook wat van de metropool verwachten? Het Landschap komt als onderwerp terug op de agenda. Het is uniek, met haar waternetwerk en vele landschappen, maar nog altijd niet als kernwaarde van de stad erkend. Ook hierin werken we met be-staande initiatieven en partijen samen. De Deltametropool verkent daarnaast de randen van de Randstad. Een andere interpretatie van het concept geeft meer inzicht in waarom we het metropo-litane zouden moeten nastreven. Uitwaartse expan-sie, zeker! We nodigen u allen van harte uit dit jaar weer mee te werken en mee te denken.

Als het gaat om versterking van de internationale compe-titiviteit of de grote ruimtelijke opgaven lijkt iedereen aan te nemen, dat dat Rijkstaken zijn. Maar bij het Rijk heerst al zeker een decennium het adagium ‘decentralise-ren’. Ook marktpartijen en het maatschappelijk veld roe-pen al jaren om sterke en centrale regie voor het tegen-gaan van verrommeling, de aanleg van infrastructuur, leegstand in bedrijfsterreinen of kantoren en een sterke economische agenda. Het Regeerakkoord spreekt, zeker als het om ruimtelijke ordening gaat, juist van het tegen-overgestelde: wederom verregaande decentralisatie. Mi-nister Schultz van Haegen werkt inmiddels een beleids-lijn uit om deze ambitie te realiseren. Maar wat wordt eigenlijk met decentraliseren be-doeld? Staat het gelijk aan meer vrijheid voor burgers en

ondernemers, is het een herschikking van opgaven naar het juiste schaalniveau, of is het slechts bedoeld om de rijksfinanciën op orde te krijgen? Met het volgende Hol-landblad gaan we dieper in op de betekenis van decentra-liseren. We hopen het nieuwe rijksbeleid in een interview met de minister toegelicht te krijgen. Ook interessant zijn de consequenties en successen van eerdere decentra-lisatieprocessen. En we vragen ons af welke modellen er bestaan. Kan decentraliseren ook een andere manier van de opbouw van het belastinggebouw betekenen, en op welk schaalniveau dan? Internationale ervaringen met decentraliseren zijn ook van harte welkom.

Reacties en bijdragen kunt u indienen bij de redactie, via [email protected].

Particuliere ledenBehalve voor institutionele leden staat het lidmaatschap van de Ver-eniging Deltametropool sinds janu-ari 2008 ook open voor particulie-ren. Inmiddels zijn er ongeveer zeventig particuliere leden.

OVERZICHT LEDEN VAN DE VERENIGING DELTAmETROpOOL

Betoog Jan Franssen tijdens de Randstad Oploop - De Randstad in het Regeerakoord(Foto: Fred Ernst, Vereniging Deltametropool)

20

HOLLANDBLAD No 8 2011 | BEREIkBAARHEID, BOTTOm-up

Het vlugschrift Bereikbaarheid in Crisistijd heeft, sinds het eind zo-mer 2010 verscheen, veel reacties opgeleverd. Het pamflet over de gelijktijdige ontwikkeling van het bestaande stedelijke en mobili-teitsnetwerk vatte een - inmiddels voor velen bekend - verhaal samen, en stelde de vraag hoe je het in praktijk kan brengen. met de onschuld van relatieve onwetendheid is voorgesteld de stand van zaken in beeld te bren-gen: hoe ver is men in de verschil-lende stedelijke regio’s? De Tu Delft heeft, om vertraging te voorkomen, geïnvesteerd in een rondgang langs regio’s en een quickscan van Neder-lands onderzoek. Via het netwerk van de vereniging is al snel enthou-siasme ontstaan om verder te gaan. momenteel wordt bijvoorbeeld met Appm de mening van de vastgoed-partijen verkend, zowel van ontwik-kelaars als corporaties. persoonlijke betrokkenheid, tijd en energie is veelal in de avonduren geïnvesteerd om een stevige stap verder te komen. Hoe organiseer je een maatschappelijk gesteunde ontwikkeling, hoe ontstaat een echte alliantie? Een interessant vraagstuk, dat ook hier een belang-rijke toepassing heeft. Door focus op gebruik van het bestaande ste-delijk- en mobiliteitsnetwerk blijft daarbij de pavlov-reactie voor rijksinvesteringen achterwege. Heeft het Rijk dan geen rol? mis-schien niet, dachten we, ‘je gaat er tenslotte over of niet’. Het bleek een naïeve opvatting, in een klein land heeft – bij ontwikkeling van stad en netwerk - iedereen zijn rol.wat gebeurd er de komende tijd? De inventarisatie wordt afgerond en is deze lente beschikbaar. Onbeant-woorde vragen worden erin be-noemd, welke gecoördineerd zullen moeten worden beantwoord. Daarin ligt een rol voor het onderzoek, voor overheden en voor onderne-mers. Binnenkort kunt u het resul-taat van de eerste stap verwach-ten. Voelt u zich aangesproken? Neem dan contact op met het agentschap of een van de partners.www.deltametropool.nl/nl/BiC

BIC ON THE mOVE

SpRINTSTAD VOEGT NIEuwE CORRIDORS TOE

CALL FOR SuBmISSIONS - wAT IS DECENTRALISATIE?

SprintStad heeft sinds het laatste HollandBlad voortgang geboekt op het terrein van onderzoek, ontwikke-ling van de serious game en nieuwe samenwerkingsverbanden. Het pro-ject – over de koppeling van verbe-terde OV-mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen rond Randstedelijke vervoersknopen – heeft zich de laat-ste maanden daarnaast parallel ont-wikkeld met Bereikbaarheid in Cri-sistijd, een initiatief van Joost Schrijnen (Deltaraad) en Paul Ger-retsen (VDM). SprintStad presen-teerde in November 2011 twee we-tenschappelijke papers op de infrastructuurconferentie te Shenz-hen, China en legde contact met lo-kale professionals op het gebied van knooppuntontwikkeling in Hong Kong. Een publicatie over ruimtelij-ke karakteristieken van de stati-onsomgeving wordt op dit moment voorbereid in samenwerking met dr. Berghauser Pont en ir. Kickert van

de TU Delft. SprintStad is daar-naast gevraagd om bij te dragen aan onderzoeks- en onderwijsactiviteiten aan de UvA, Academie van Bouw-kunst Amsterdam en de hogescholen van Breda en Tilburg. Ook serious game SprintStad – waarin met sta-keholders uit de praktijk ontwikke-lingen rond OV-knooppunten worden gesimuleerd – is weer verder ontwik-keld. Programma Stedenbaan inves-teert momenteel in de game door toevoeging van de spoorcorridor Den Haag CS - Rotterdam CS. Hiermee gaat dit instrument ook daadwerke-lijk een rol spelen in de plannen en besluitvorming van Provincie Zuid-Holland omtrent de ontwikkeling van stationsgebieden. In maart 2011 wordt versie 1.1 van serious game SprintStad uitgebracht. Deze versie is gezamenlijk ontwikkeld door Ver-eniging Deltametropool, TU Delft CPS, Movares en NPC-DHV. Naast de extra spoorcorridor, als aanvul-

ling op het traject Leiden - Schiphol, wordt het nu ook mogelijk met ver-schillende economische scenario s te spelen, zoals een vastgoedcrisis. De modulaire uitbreiding van serious game SprintStad, door toevoeging van corridors, blijkt een effectieve ma-nier om met een bescheiden budget steeds meer organisaties en professio-nals bij SprintStad te betrekken.

SprintStad is een ´work in progress´ en steeds op zoek naar nieuwe pro-jectpartners zoals onderzoekers, planners en beleidsmakers. Heeft u of uw organisatie interesse in de si-mulatie van een station of spoorcor-ridor in serious game SprintStad? Neem dan contact op [email protected].

Het Hollandblad is een uitgave van Vereniging Deltametropool.

Hoofdredactie:Annemiek Rijckenberg en paul Gerretsen in samenwerking met Frans Soeterbroek.Eindredactie: Ronald Aarts in samenwerking met Catja Edens.Vormgeving:Alfons Hooikaas, AmsterdamDrukwerk:Die keure, Brugge, BEOplage:2750 ex.

Met dank aan: Stefan Bendiks, Conservatorium, Asje van Dijk, David Dooghe, Bas Govers, Arjan Harbers, Jan korff de Gidts, Lodewijk Lacroix, Frits Lintmeijer, pieter maessen, Bert mooren, merten Nefs, Rowin petersma, willem van der pol en pepijn van wijmen.

COLOFON