HOE KAN VIA VOEDING INFLAMMATIE WORDEN … · pathway die verantwoordelijk is voor inductie van...
Transcript of HOE KAN VIA VOEDING INFLAMMATIE WORDEN … · pathway die verantwoordelijk is voor inductie van...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010-2011
HOE KAN VIA VOEDING INFLAMMATIE WORDEN GETEMPERD BIJ HOND EN KAT
door
Marjolijn VERKAIK
Promotor: Dr. Adronie Verbrugghe Literatuurstudie in het kader
van de Masterproef
2
De auteur en de promotor geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor
persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor. Het auteursrecht
beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en
neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde
studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en promotor zijn niet
verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
3
Voorwoord
Het schrijven van een masterproef is een proces waarbij direct en indirect meerdere mensen
verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. Corrigeren, praktische en opbouwende tips, een
motiverende stem en een steun in de rug op moeilijke momenten hebben eraan bijgedragen mijn
allereerste masterproef tot een goed einde te brengen. Alle mensen waarop ik heb kunnen rekenen
tijdens dit proces wil ik daarvoor hartelijk bedanken.
In eerste instantie wil ik mijn promotor, dierenarts Dr. Adronie Verbrugghe, bedanken. Voor het op
gang helpen met goede artikelen, haar snelle reacties op mailtjes, het corrigeren en meedenken over
de vormgeving van de masterproef.
Verder gaat mijn dank uit naar familie en vrienden voor aanmoedigingen en morele steun. Meer
specifiek mijn verloofde, Jesse van der Velde, voor zijn motiverende stem op de momenten dat ik
zonder inspiratie zat. Mijn ouders, Wim Verkaik en Joke Verkaik, voor hun eeuwige vertouwen in mij.
Ook dank aan mijn vriendinnen die me vaak bewust en onbewust motiveerden om verder te gaan;
bedankt Janneke, Eva en Anna.
Marjolijn verkaik
Merelbeke, April 2011
4
Inhoudsopgave
Samenvatting ......................................................................................................................................... 5
1. Inleiding .............................................................................................................................................. 6
2. Literatuurstudie ................................................................................................................................. 7
2.1. DE ONTSTEKINGSREACTIE...................................................................................................... 7
2.2. WELKE MEDIATOREN SPELEN EEN ROL BIJ DE ONTSTEKINGSREACTIE ........................ 8
2.2.1. Tumor necrosis factor-alfa .................................................................................................... 9
2.2.2. Interleukines.......................................................................................................................... 9
2.2.2.1. Interleukine 1 ................................................................................................................. 9
2.2.3. Chemokines.......................................................................................................................... 9
2.2.4. Eicosanoïden ...................................................................................................................... 10
2.2.4.1. Prostaglandines........................................................................................................... 11
2.2.4.2. Leukotriënen................................................................................................................ 11
2.2.4.3. Lipoxinen ..................................................................................................................... 11
2.2.5. Platelet activating factor (PAF) ........................................................................................... 12
2.2.6. Nuclear Factor-Kappa B ..................................................................................................... 12
2.3. NUTRIËNTEN DIE INFLAMMATIE BEÏNVLOEDEN................................................................. 13
2.3.1. VETTEN.............................................................................................................................. 13
2.3.1.1. Inleiding ....................................................................................................................... 13
2.2.1.2. Vetzuurmetabolisme.................................................................................................... 13
2.2.1.3. De vetzuurcompositie van immuuncellen.................................................................... 14
2.2.1.4. Effect van omega-3 vetzuren op de ontstekingsreactie .............................................. 14
2.2.1.5. Effect van omega-6 vetzuren op de ontstekingsreactie .............................................. 16
2.2.1.6. Geoxideerde vetten ..................................................................................................... 17
2.2.1.7. Verzadigde vetzuren (VVZ) ......................................................................................... 17
2.2.1.8. Effecten van EVZ suppletie in klinische voorbeelden ................................................. 18
2.2.1.8.1. Dermatologische aandoeningen .......................................................................... 18
2.2.1.8.2. Osteoartritis.......................................................................................................... 19
2.2.1.8.3. Obesitas ............................................................................................................... 19
2.2.2. ANTIOXIDANTEN............................................................................................................... 20
2.2.2.1. Vitamine E ................................................................................................................... 21
2.2.2.2. Selenium...................................................................................................................... 21
2.2.2.3. Carotenoïden............................................................................................................... 22
2.2.3. ESSENTIËLE OLIE VAN DE ZADEN VAN PTERODON EMARGINATUS ....................... 22
2.2.4. BETA-GLUCANEN ............................................................................................................. 23
2.4. Discussie .................................................................................................................................... 24
3. Literatuurlijst.................................................................................................................................... 25
5
Samenvatting
Inflammatie of ontsteking is een complexe reactie van het immuunsysteem. Deze vindt plaats in
gevasculariseerd weefsel en is een reactie op stresserende stimuli zoals weefselbeschadiging, infectie
of blootstelling aan toxines.
Bij de ontstekingsreactie spelen verschillende mediatoren een belangrijke rol. Voorbeelden van
belangrijke mediatoren, die tevens beïnvloedbaar zijn via voeding, zijn interleukines (IL), tumor
necrosis factor-α (TNF-α), eicosanoïden, chemokines, Platelet avtivating factor (PAF) en Nuclear
Factor-kappaB (NF-κB).
Verschillende nutriënten kunnen de ontstekingsreactie beïnvloeden en dat kan zowel op een
stimulerende als remmende manier. Omega-3 vetzuren (omega-3 VZ), eicosapentaëenzuur (EPZ) en
docosahexaëenzuur (DHZ) zijn hiervan de belangrijkste, zijn diëtaire factoren die voornamelijk een
anti-inflammatoir effect uitoefenen door een wijziging in de productie van eicosanoïden en door
downregulatie van ontstekingsgenen via de NF-κB-pathway. Linolzuur en arachidonzuur, beide
behorend tot de omega-6 familie, spelen waarschijnlijk een rol bij het toenemen van de
ontstekingsreactie door activatie van NF-κB. Door deze activatie van NF-κB zal er een verhoogde
productie van TNF-α, IL-1α, IL-1β, IL-6 en andere ontstekingsmediatoren zijn. Geoxideerde en
verzadigde vetten hebben beide een pro-inflammatoir effect en dienen vermeden te worden in geval
van ontsteking. Vitamine E, selenium en carotenoïden, allen antioxidanten, hebben een anti-
inflammatoir effect en zijn cruciaal bij suppletie van onverzadigde vetzuren (OVZ) daar deze
gemakkelijk oxideren. De minder bekende β-glucanen en essentiële olie van Pterodon emarginatus
hebben beide de capaciteit om ontstekingsreacties te temperen door een verlaging van het gehalte
pro-inflammatoire cytokines. Een betere kennis van de werking van pro- en anti-inflammatoire
nutriënten zal leiden tot een beter gebruik hiervan en daardoor een mooie aanvulling zijn bij de
behandeling van ontstekingsreacties.
6
1. Inleiding
Ontstekingen bij hond en kat zijn alledaagse problemen in de geneeskunde van gezelschapdieren en
daardoor een interessant onderwerp voor onderzoek. Omdat nutritionele suppletie niet gepaard gaat
met gevaarlijke bijwerkingen en dit tevens door de eigenaar makkelijk is toe te dienen, of zelfs al
verwerkt zit in het commerciële voer, is het belang van deze behandeling bij ontstekingen groot. De
beïnvloeding van ontstekingsmediatoren, voornamelijk de eicosanoïden en de nuclear factor-kappaB-
pathway die verantwoordelijk is voor inductie van ontstekingsgenen, via voeding wordt al jaren met
succes bestudeerd. Zo is het anti-inflammatoire effect van visolie, dat rijk is aan de omega-3 vetzuren
eicosapentaëenzuur en docosahexaëenzuur al veelvuldig aangetoond bij behandeling van atopische
dermatitis (Ackerman, 1987; Ackerman, 1988)., osteoartritis (Kremer et al., 1987; Jubiz et al., 1990;
Kremer, 1996; Almendra et al., 2005) en in andere studies bij behandeling van obesitas (Ruzickova et
al., 2004; Chen et al., 2009). De beïnvloeding van de eicosanoïd-pathway berust op het feit dat het
potentieel pro-inflammatoire arachidonzuur vervangen wordt door eicosapentaëenzuur en
docosahexaëenzuur die substraat zijn voor veel minder pro-inflammatoire eicosanoïden. Het doel van
deze literatuurstudie is om al deze nutriënten die een invloed uitoefenen op de ontstekingsreactie
samen te bundelen zodat een snel overzicht van hun werking is terug te vinden.
7
2. Literatuurstudie
2.1. DE ONTSTEKINGSREACTIE
Inflammatie of ontsteking is een reactie van het immuunsysteem op weefselbeschadiging in
gevasculariseerd weefsel. Deze beschadiging kan door verschillende endogene en exogene stimuli
zoals een invasie van pathogene micro-organismen, trauma, chemische schade, necrose en
nieuwgevormde antigenen afkomstig van tumorcellen veroorzaakt worden (Brostoff et al., 2006;
Mcgavin et al., 2007). Ontsteking is, tenzij het om een auto-immuun reactie gaat, een mechanisme dat
het dier beschermt. Deze bescherming bestaat uit het afzwakken, isoleren en uiteindelijke elimineren
van de stimulus die ertoe geleid heeft dat er initieel weefselbeschadiging is ontstaan
(Mcgavin et al., 2007). Wanneer het lichaam erin is geslaagd de stimulus te elimineren kan de
herstelfase beginnen.
Afhankelijk van de duur van de ontstekingsreactie wordt er gesproken van een acute of chronische
ontstekingsreactie. De acute ontstekingsreactie is een reactie die progressief van aard is en kort van
duur, variërend van een paar uur tot enkele dagen. Men spreekt van een chronische ontsteking indien
de ontstekingsreactie gedurende meerdere weken tot maanden persisteert. Deze situatie ontstaat
wanneer het lichaam niet in staat is de oorzaak te verwijderen (Mcgavin et al., 2007).
De ontstekingsreactie is in drie componenten onder te verdelen:
1. Een verhoogde bloedtoevoer of hyperemie, naar het beschadigde weefsel;
2. Een toegenomen vermogen de capillaire wand te passeren voor grote moleculen en
cellen zoals leukocyten. Deze verhoogde permeabiliteit van de capillairen wordt veroorzaakt
door een retractie van de endotheelcellen die deze capillaire wand aflijnen. In normale
vasculaire capillairen kunnen slechts de moleculen met een moleculair gewicht kleiner dan
69.000 de wand passeren. Een voorbeeld van een dergelijk klein molecule is albumine.
3. Een massale migratie van leukocyten vanuit de venules naar het beschadigde weefsel.
Het type leukocyt dat bijgevolg aanwezig zal zijn in het beschadigde weefsel zal verschillen
naargelang de inflammatie zich in de acute, waarin zich voornamelijk neutrofielen bevinden, of
chronische fase bevindt. In deze laatst genoemde fase bevinden zich voornamelijk monocyten
en lymfocyten.
De drie bovengenoemde componenten maken het mogelijk dat ontstekingscellen, antilichamen en
moleculen van het complement systeem snel en massaal ter plaatste kunnen zijn in het ontstoken,
beschadigde weefsel en bijgevolg kunnen beginnen met het herstel van de hemostase in het
betrokken weefsel (Brostoff et al., 2006).
8
Bovendien geven de bovengenoemde componenten aanleiding tot de vijf cardinale symptomen die
gepaard gaan met ontsteking namelijk:
1. Roodheid, rubor;
2. Warmte, calor;
3. Zwelling, tumor;
4. Pijn, dolor;
5. Functieverlies, functio laesa (Burgerhout et al., 2001; Calder et al., 2009).
2.2. WELKE MEDIATOREN SPELEN EEN ROL BIJ DE ONTSTEKINGSREACTIE
De chemische mediatoren of cytokines, die vrijkomen bij een ontstekingsreactie zijn talrijk en
afkomstig van verschillende cellen waaronder neutrofielen, basofielen, macrofagen, thrombocyten,
mastcellen, endotheelcellen, gladde spiercellen, fibroblasten en de meeste epitheliale cellen.
Cytokines zijn verantwoordelijk voor de inter-cel communicatie (Plat et al., 2008). De mediatoren
kunnen op aanvraag geproduceerd worden, als reactie op activatie van ontstekingscellen, of al reeds
voorgevormd opgeslagen liggen in granules of vacuoles in ontstekingscellen. De lever produceert
tevens inactieve coagulatie-eiwitten, complement systeem eiwitten en mediatoren van bepaalde
plasma eiwitten zoals kinine. Deze inactieve mediatoren moeten met behulp van een proteolytische
splitsing in de bloedbaan geactiveerd worden (Mcgavin et al., 2007).
De werking van mediatoren, of ze nu voorgevormd, nieuw gesynthetiseerd of afkomstig zijn uit het
plasma, berust op het beïnvloeden van doelcellen na het binden op de receptoren van deze
doelcellen. Deze beïnvloeding kan inhouden dat de doelcel gewoonweg geactiveerd wordt of
aangezet wordt tot de secretie van nieuwe ontstekingsmediatoren.
Eenmaal vrijgesteld hebben de mediatoren maar een korte halfwaardetijd. Mediatoren worden
namelijk al snel na hun vrijstelling afgebroken door kinases en worden daarna, eenmaal ze niet meer
in functie zijn, opgeruimd door beschermingsmechanismen waaronder antioxidanten. Tevens kunnen
mediatoren geblokkeerd worden door endogene inhibitoren zoals complement inhibitoren. Deze
mechanismen laten zien dat het ontstekingsproces een gecontroleerd proces is en dat deze tevens op
verschillende punten beïnvloedbaar is (Mcgavin et al., 2007).
De vrijstelling van cytokines vindt plaats wanneer een receptor, in de meeste gevallen een Toll Like
Receptor (TLR), speciale “Pathogen Associated Molecular Patterns” (PAMPs) herkent en bindt. Zo’n
geactiveerde TLR zorgt daarna voor een vrijstelling van tal van cytokines (Mcgavin et al., 2007). Te
denken valt aan interleukine 1, (IL-1), IL-6, IL-12, IL-18 en tumor necrosis factor-alfa (TNFα). Tevens
secreteren de signaalcellen ook oxidatieve stoffen zoals O2-, H2O2, OH en NO en vetachtige stoffen
zoals leukotriënen en prostaglandines. Niet alleen signaalcellen zoals macrofagen, dendritische cellen
en mastcellen zijn in staat om ontstekingscytokines vrij te stellen. Leukocyten en gestationeerde
weefselmacrofagen, zoals Küppfercellen in de lever en histiocyten in bindweefsel, hebben ook deze
capaciteit om cytokines te secreteren (Tizard, 2004; Mcgavin et al., 2007).
9
Hieronder worden de belangrijkste mediatoren meer in detail besproken.
2.2.1. Tumor necrosis factor-alfa
TNF-α wordt al zeer vroeg in het ontstekingsproces gesecreteerd. Het wordt voornamelijk
geproduceerd door geactiveerde macrofagen en mastcellen en vervult meerdere functies in het
ontstekingsproces. TNF-α is in combinatie met IL-1 een zeer belangrijke speler in de
ontstekingsreactie omdat het belangrijke veranderingen in de kleine bloedvaten realiseert zoals de
activatie van adhesiemoleculen. Deze adhesiemoleculen maken de migratie van leukocyten mogelijk.
Verder verhoogt TNF-α de microbicide functie van fagocyterende cellen. TNF-α stimuleert bovendien
macrofagen in hun functie om IL-1 en prostaglandine E2 (PGE2) te secreteren.
TNF-α werkt door te binden op een receptor, de tumor necrosis factor receptor (TNFR) (Mcgavin et
al., 2007). Door deze binding wordt de transcriptie-bindingsfactor Nuclear Factor-kappaB (NF-κB)
geactiveerd. Deze factor codeert voor verschillende genen die een rol vervullen in de aangeboren en
verworven immuniteit (Tizard, 2004).
2.2.2. Interleukines
Interleukines zijn mediatoren die worden vrijgesteld door leukocyten en die daarna andere leukocyten
gaan beïnvloeden (Mcgavin et al., 2007).
2.2.2.1. Interleukine 1
Geactiveerde macrofagen en nog vele andere cellen zijn verantwoordelijk voor de productie van IL-1.
Dit zeer belangrijk inflammatoir glycoproteïne wordt in twee vormen gesecreteerd namelijk IL-1α en IL-
1β. IL-1 activeert, net zoals TNF-α, adhesiemoleculen op endotheelcellen zodat leukocyten over deze
endotheelcellen kunnen rollen en gemakkelijk de endotheelwand kunnen passeren. Tevens is een
zeer belangrijke functie van IL-1 de inductie van koorts wat een snellere deling van lymfocyten en
andere leukocyten mogelijk maakt en zodoende een zeer gunstig effect heeft op de ontstekingsreactie
(Tizard, 2004).
2.2.3. Chemokines
Chemokines zijn een bepaalde familie van chemotactische cytokines die geproduceerd worden door
alle gekernde cellen in het lichaam. Door hun chemotactische eigenschappen zijn ze in staat om
neutrofielen, macrofagen, lymfocyten evenals andere ontstekingscellen aan te trekken naar
ontstekingsexsudaten. Er bestaan zeer veel verschillende chemokines die worden onderverdeeld in
vier families te weten de α- ,β-, γ- en δ familie (Tizard, 2004).
10
2.2.4. Eicosanoïden
Eicosanoïden is een verzamelnaam voor producten die ontstaan zijn uit het
arachidonzuurmetabolisme. Voorbeelden van deze producten zijn prostaglandines, leukotriënen,
lipoxines en thromboxanen (Brostoff et al., 2007) Arachidonzuur is een essentieel meervoudig
onverzadigd vetzuur dat gevormd wordt uit het eveneens essentieel omega-6 vetzuur linolzuur.
Honden zijn in staat arachidonzuur te vormen uit linolzuur en hebben daardoor geen diëtair belang
aan arachidonzuur mits voldoende linolzuur via het dieet wordt aangevoerd. Katten daarentegen
missen deze capaciteit linolzuur om te zetten naar arachidonzuur. Zij dienen daarom arachidonzuur
via hun dieet binnen te krijgen (Case et al., 1995).
Het arachidonzuurmetabolisme wordt in gang gezet door fysische en chemische stimuli die worden
vrijgezet na beschadiging van cellen. Door een toename van het intracellulaire calcium gehalte zal het
fosfolipase A2 uit het endoplasmatisch reticulum verplaatsen naar de celmembraan en daar
arachidonzuur vrijstellen uit fosfolipiden van de celmembraan. Deze vrijstelling gebeurt vooral in
endotheelcellen en leukocyten maar vindt ook plaats in vele andere cellen. Vooral het
cytoplasmatische fosfolipase A2 is verantwoordelijk voor de vrijstelling van vrij arachidonzuur maar
ook het extracellulaire fosfolipase A2 vervult hierin een klein aandeel. De uiteindelijk gevormde lipide
mediatoren hebben hormoonachtige werkingen en vervullen een functie in de coagulatiecascade.
Tevens beïnvloeden ze bijna alle stappen van de acute ontstekingsreactie (Mcgavin et al., 2007).
Ze spelen een rol bij vasodilatatie, vasoconstrictie, spiercontracties, bloeddruk, homeostase, vorming
van bloedklonters, de lichaamstemperatuur en de secretie van maagzuur (Case et al., 1995).
Er zijn twee klassen van enzymen die instaan voor de omzetting van vrij arachidonzuur tot
eicosanoïden:
1. Cyclooxygenases (COX1, COX2 en COX3).
2. Lipoxygenases (LOX)
De prostaglandines en thromboxanen worden gevormd met behulp van COX. Lipoxinen en
leukotriënen worden gevormd met behulp van LOX (Mcgavin et al., 2007).
Fig. 1: Productie van
eicosanoïden met
behulp van COX en
LOX (Tizard, 2008)
11
2.2.4.1. Prostaglandines
Door de inwerking van COX wordt er eerst een intermediair prostaglandine, PGH2, gevormd. PGH2
wordt vervolgens omgezet door prostanoïd synthase enzymes die voor elk van de afzonderlijke
eindproducten, namelijk PGD2, PGF2, PGE2, PGI2 en TXA2, verschillend zijn. Zo zal er voor de
vorming van thromboxane A2, een thrombogeen prostaglandine dat thrombose en coagulatie
stimuleert, thromboxane synthase gebruikt worden. Voor de vorming van PGI2, een prostaglandine dat
thrombose en coagulatie juist tegenwerkt, is prostacycline synthase verantwoordelijk (Mcgavin et al.,
2007).
2.2.4.2. Leukotriënen
Door de inwerking van 5-lipoxygenase (5-LOX) worden leukotriënen en lipoxines gevormd in
leukcocyten. 5-LOX werkt hierbij samen met een eiwit, het arachidonzuur-activerend eiwit, dat ervoor
zorgt dat er een optimale binding aanwezig is tussen het arachidonzuur en 5-LOX. Het gevormde
complex wordt 5-HPETE genoemd en staat in voor de vorming van een intermediair product, het
leukotriëne A4. In neutrofielen wordt leukotriëne A4 daarna omgezet door leukotriëne A4 hydrolase tot
Leukotriëne B4. In mastcellen en eosinofielen vindt vooral een omzetting plaats tot leukotriëne C4 door
leukotriëne C4 synthetase. Vanaf het moment dat leukotriëne C4 gesecreteerd wordt vanuit de cel
wordt dit omgezet tot de leukotriënen D4 en E4.
Leukotriënen bevorderen de ontstekingsreactie en bewerkstelligen onder andere:
• een gestegen vasculaire permeabiliteit.
• chemotaxis voor leukocyten
• vasoconstrictie (Mcgavin et al., 2007).
2.2.4.3. Lipoxinen
In thrombocyten en neutrofielen worden met behulp van de LOX-pathway lipoxinen gevormd uit
arachidonzuur. Thrombocyten gebruiken hiervoor een hecht celcontact met leukocyten omdat ze niet
zelf in staat zijn arachidonzuur metabolieten te vormen. Door de celinteractie vindt er overdracht
plaats van arachidonzuur metabolieten vanuit de leukocyt naar de thrombocyt. Thrombocyten
bevatten 12-lipoxygenase en kunnen daarmee deze metabolieten omzetten tot lipoxinen A4 en B4.
Lipoxinen hebben zowel pro-inflammatoire als anti-inflammatoire eigenschappen. Deze
eigenschappen maken het mogelijk om prostaglandines, die louter pro-inflammatoir zijn, tegen te
werken. Zo kan het Lipoxine A4 de adhesie en chemotaxis van neutrofielen tegenwerken maar kan het
tegelijkertijd de adhesie van macrofagen aan endotheelcellen bevorderen (Mcgavin et al., 2007).
12
2.2.5. Platelet activating factor (PAF)
PAF is een mediator dat gevormd wordt uit fosfolipiden afkomstig van celmembranen van
thrombocyten, basofielen, mastcellen, neutrofielen, macrofagen en endotheelcellen. Er zijn twee
enzymes die instaan voor de vorming van PAF namelijk LysoPAF acetyltransferase en PAF
synthesizing phosphocholinetransferase. PAF oefent een effect uit op de ontstekingsreactie door
vasoconstrictie, thrombocytenaggregatie, leukocytenadhesie, chemotaxis en degranulatie. Verder
bevordert het de vorming van eicosanoïden uit leukocyten (Mcgavin et al., 2007).
2.2.6. Nuclear Factor-Kappa B
NF-κB is een transcriptiefactor die een rol vervult in cellulaire reacties die ontstaan bij inflammatie en
immuniteit. NF-κB wordt geactiveerd via een signaal-pathway met als trigger onder andere cytokines,
bacteriële en virale antigenen, celdoodreceptoren en stress signalen. Omdat NF-κB een cruciale rol
speelt in de regulatie van de immuunrespons op infectie kan een incorrecte regulatie van NF-κB
mogelijk tot ontstekingen leiden. NF-κB is een snel werkende transcriptiefactor omdat het al als een
inactief complex aanwezig is in de cel. Het inactieve complex omvat NF-κB en zijn gebonden inhibitor
IκB en voorkomt dat NF-κB zich naar de kern kan verplaatsen en genen tot expressie kan brengen. Na
activatie door een trigger, in figuur 1 zichtbaar als PAMP, zal er een dissociatie van dit IκB
plaatsvinden waardoor NF-κB vrij komt en zich naar de kern verplaatst (Tizard, 2004; Galli et al.,
2009). Deze dissociatie wordt mogelijk gemaakt door activatie van het IκB kinase complex (IKK).
Geactiveerd IKK fosforyleert IκB op de serines 32 en 36 en dit zorgt voor het loslaten van NF-κB.
Aangekomen in de kern zal NF-κB inflammatoire genen activeren die DNA-bindingsplaatsen bevatten
voor NF-κB (Karin et al., 2000; Mullen et al., 2009). Deze genen coderen voor verschillende
inflammatoire cytokines en chemokines zoals TNF-α en IL-1β (Tizard, 2008). Tevens zal er een
inductie plaatsvinden van vrije radicaal productie (Volman, 2008). Moleculen die de degradatie van
IκB verhinderen zullen bijgevolg een anti-inflammatoir effect uitoefenen. Via een auto-feedback
mechanisme zal de geactiveerde NF-κB weer geremd worden. Het molecule dat hiervoor
verantwoordelijk is, is IκBa (Tizard, 2004; Galli et al., 2009).
Fig.2: Schematische
weergave van een
signaaltransductie –
pathway leidend tot
NF-κB activatie
(Tizard, 2008)
13
2.3. NUTRIËNTEN DIE INFLAMMATIE BEÏNVLOEDEN
2.3.1. VETTEN
2.3.1.1. Inleiding
Vetten zijn een belangrijk onderdeel van het dieet van hond en kat. Ze leveren de meest
geconcentreerde vorm van energie, maken het eten aantrekkelijker, gemakkelijker verteerbaar en, het
belangrijkste, zijn een bron van essentiële vetzuren (EVZ) (Case et al., 1995). Naast deze nutritionele
eigenschappen van vetten zijn er nog vele andere eigenschappen die er voor zorgen dat vetten
beschouwd worden als belangrijke biologische modulatoren. Zo hebben vetzuren (VZ) invloed op de
productie van cytokines, chemotaxis en andere factoren die een rol spelen bij de immuunfunctie,
sterolmetabolisme, signaaltransductie, enzymactiviteiten en celproliferatie. De effecten van VZ worden
bewerkstelligd door onder andere de regulatie van genexpressie (Deckelbaum et al., 2006).
VZ zijn carboxylzuren die verschillen in het aantal koolstofatomen resulterend in een ketenlengte dat
varieert van 2 tot 22 koolstofatomen (Reinhart, 2006). Zo spreekt men van korte keten VZ,
middellange VZ en lange keten VZ. Tevens kunnen de VZ verzadigd, enkelvoudig onverzadigd of
meervoudig onverzadigd zijn. Voorbeelden van deze laatste categorie zijn arachidonzuur (AZ),
linolzuur (LZ) en α-linoleenzuur (α-LZ). Verzadigde vetzuren (VVZ) bevatten geen dubbele bindingen,
ze zijn volledig verzadigd met waterstofatomen. Enkelvoudig OVZ bevatten één dubbele binding en bij
meervoudig OVZ zijn dit er twee of meer. EVZ zijn allemaal lange keten VZ en zijn meervoudig
onverzadigd.
Honden en katten hebben twee families van EVZ nodig namelijk de omega-3 VZ en omega-6 VZ. Met
de term omega-3 of omega-6 geeft men aan dat de eerste dubbele binding zich ter hoogte van
respectievelijk het derde of zesde C-atoom bevindt gerekend vanaf het methyluiteinde van het
vetzuur. Van de omega-3 VZ zijn α-LZ, EPZ en DHZ de meest belangrijkste. Linolzuur en
arachidonzuur zijn de belangrijkste omega-6 VZ (Case et al., 1995).
2.2.1.2. Vetzuurmetabolisme
Naast de rol van substraat voor energieproductie en –opslag spelen de VZ ook een grote rol in het
moduleren van functies op cellulair niveau. Deze functionele rol van de VZ is vooral toe te schrijven
aan de zeer lange meervoudig onverzadigde vetzuren (PUFA) van de omega-3 en omega-6 familie.
Ze kunnen als exogene bron uit het dieet aangevoerd worden of endogeen worden aangemaakt (Galli
et al., 2009).
Honden en katten kunnen elongaties en decarboxylaties, processen die nodig zijn bij de endogene
productie van VZ, enkel uitvoeren aan het carboxyl-uiteinde van de vetzuurmolecule. Bijgevolg blijft de
plaats van de eerste dubbele binding, gezien vanaf het methyluiteinde, onveranderd en kunnen
omega-3 VZ niet omgezet worden in omega-6 VZ. De endogene productie van VZ verloopt bij hond en
kat verschillend. Zoals reeds eerder vermeld is de hond in staat om vanuit linolzuur arachidonzuur en
14
gamma-linoleenzuur te vormen welke beide tot de omega-6 VZ familie behoren. De enzymen delta-6-
desaturase en delta-5-desaturase zijn hiervoor verantwoordelijk. Als de voeding voldoende LZ bevat is
er bij de hond geen tekort aan AZ en γ-LZ te verwachten (Case et al., 1995). De kat heeft slechts een
zeer lage activiteit van delta-5-desaturase en delta-6-desaturase is zelfs volledig afwezig in de lever.
Dit maakt het bijgevolg onmogelijk voor de kat om zelf arachidonzuur te produceren (Rivers, 1975;
Rivers, 1976). De conversie van LZ tot AZ in de omega-6 serie en van ALZ tot EPH en DHZ in de
omega-3 serie kan beïnvloedt worden door diëtaire, hormonale, pharmacologische en toxicologische
factoren (Galli et al., 2009).
2.2.1.3. De vetzuurcompositie van immuuncellen
Bij knaagdieren is vastgesteld dat de fosfolipiden van immuuncellen voornamelijk, en dat is 15-20%,
uit AZ bestaan. EPZ en DHZ zijn in een veel kleinere mate aanwezig. Wanneer de inname van VZ
gewijzigd wordt bij deze dieren is er een verandering ter hoogte van de fosfolipiden meetbaar (Calder,
2008). Visolie is een zeer rijke bron van de omega-3 VZ EPZ (20:5n-3) en DHZ (22:6n-3). Wanneer
gesuppleerd in het rantsoen van hond en kat zal dit zorgen voor een stijging van de gehaltes aan deze
polyonverzadigde VZ. Er volgt een verhoogde incorporatie van EPZ en DHZ in de fosfolipiden van de
celmembraan van verschillende gespecialiseerde cellen waaronder immuuncellen en dit gaat ten
koste van AZ en andere omega-6-VZ (Calder, 2009). Ditzelfde kan ook plaatsvinden wanneer er meer
AZ gesuppleerd wordt. Uiteraard zal de verhouding AZ/EPZ en DHZ dan alleen nog maar groter
worden, hetgeen betekent dat er meer substraat aanwezig is voor de productie van pro-inflammatoire
eicosanoïden (Calder, 2008).
2.2.1.4. Effect van omega-3 VZ op de ontstekingsreactie
Het hoge aantal dubbele bindingen, de plaats van de eerste dubbele binding en de lange keten-
lengte geven de omega-3 VZ een unieke functie die verschilt van de omega-6 en omega-9 VZ.
Omega-3 VZ zijn bekend om hun gezondheidsbevorderende eigenschappen die grofweg toe te
schrijven zijn aan 4 mechanismen:
• Inhibitie of wijziging van de eicosanoïd-pathway die een cruciale rol speelt bij
ontstekingsprocessen.
• Modulatie van molecules of enzymes die belangrijk zijn bij processen van zowel de normale
als de pathologische cel.
• Incorporatie van omega-3 VZ in de celmembraan.
• Direct effect op genexpressie (Deckelbaum et al., 2006).
De omega-3 VZ DHZ en EPZ zorgen op twee manieren voor een vermindering van de
ontstekingsreactie namelijk direct en indirect (Yaqoob et al., 2007).
15
Directe beïnvloeding van de ontstekingsreactie
EPZ en DHZ gaan in competitie met het AZ in de celmembraan van inflammatoire cellen. Dit geeft een
directe onderdrukking van vorming van inflammatoire eicosanoïden zoals PGE2 en 4-series
Leucotriënen (LTB4) gewoon door het feit dat er minder AZ als substraat voorhanden is. Tevens is er
een directe onderdrukking van het metabolisme van AZ door de omega-3-VZ (Yaqoob et al., 2007).
De directe veranderingen in vetzuurcompositie zijn gerelateerd aan tijd en dosis en zijn reeds
zichtbaar na een aantal dagen (Calder, 2008).
De COX en 5-LOX enzymen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van de PG’s en LT’s gebruiken
EPZ als een alternatief substraat. Dit resulteert in de vorming van andere series PG’s en LT’s uit EPZ
en een verlaagde aanmaak van de inflammatoire mediatoren uit AZ wat geïllustreerd wordt in
onderstaande figuur. Deze alternatief gevormde mediatoren uit EPZ zijn meestal veel minder potent
dan de mediatoren die gevormd worden uit AZ en zijn laag pro- inflammatoir.
DHZ en EPZ zorgen tevens voor de vorming van anti inflammatoire en ontstekingsoplossende
resolvines (D- en E-series) en protectines. In modelsystemen hebben deze stoffen aangetoond dat ze
sterke anti-inflammatoire en ontstekingsoplossende eigenschappen bezitten. De E-resolvines worden
met behulp van COX en LOX gevormd uit EPZ en ze zijn verantwoordelijk voor krachtige anti-
inflammatoire acties in neutrofielen, macrofagen, dendritische cellen en T-cellen (Calder, 2009). Bij
een studie uitgevoerd bij muizen met colitis werd tevens aangetoond dat E-resolvines verantwoordelijk
zijn voor een verlaging van de expressie van meerdere inflammatoire genen zoals voor TNF-α,
Interleukines, COX-2 en NO-synthase (Arita, 2005; Calder, 2008). De D-resolvines zijn minstens zo
krachtig en worden gevormd door LOX met DHZ als substraat. Tevens zal er met behulp van 15-
Lipoxygenase vanuit DHZ een krachtige anti inflammatoire mediator gevormd worden, het
zogenaamde Neuroprotectine D1 (Protectine D1). Dit molecule zal zijn acties uitvoeren in neutrofielen,
macrofagen, T-cellen en microglia (Calder, 2009).
Indirecte beïnvloeding van de ontstekingsreactie
Veel van de anti-inflammatoire effecten van omega-3-VZ is toe te schrijven aan het wijzigen van de
expressie van genen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van inflammatoire mediatoren. Bij
suppletie van visolie zal er een downregulatie van genen zijn die instaan voor de productie van TNF-α,
IL-1β en IL-6. De verlaging van de gehaltes mRNA voor de desbetreffende mediatoren is niet het
gevolg van een verhoogde degradatie (Renier et al., 1993). De verandering in genexpressie wordt
veroorzaakt door directe effecten van VZ op signaal-pathways die leiden tot transcriptie factor activatie
maar dit is ook mogelijk door directe activatie van de transcriptie factoren zelf (Calder, 2009). De
omega-3-VZ beïnvloeden meerdere complexen van het NF-κB-transciptie-complex. Volgens de studie
uitgevoerd door Mullen et al., is DHZ voornamelijk verantwoordelijk voor de secretie van IL-1β en IL-6.
Zij beschrijven tevens dat EPZ meer effect heeft op de modulering van TNF-α (Mullen et al., 2009).
Een onderzoek van Calder in 2009 beschrijft het effect van EPZ en visolie op NF-κB. In humane
16
monocyten is aangetoond dat suppletie van EPZ in een onderdrukking van de fosforylatie van IκB
resulteerde. Dit leidt op zijn beurt tot het niet vrijkomen van NF-κB en bijgevolg een verlaagde
transcriptie van inflammatoire genen (Calder, 2009). De verlaagde fosforylatie van IκB is mogelijk een
gevolg van een verlaagde activatie van Mitogen Activated Protein Kinases (MAPK).
Een tweede transcriptiefactor, PPAR-γ, wordt ook verondersteld een anti-inflammatoire werking uit te
oefenen. Enerzijds oefent het een directe anti-inflammatoire werking uit en anderzijds interfereert het
met de activatie van NF-κB (van den Berghe et al., 2003).
2.2.1.5. Effect van omega-6 VZ op de ontstekingsreactie
Zoals reeds eerder besproken speelt NF-κB een zeer belangrijke rol bij het op gang brengen van de
productie van ontstekingsmediatoren. Linolzuur en arachidonzuur, beide behorend tot de omega-6
familie, spelen waarschijnlijk een rol bij het toenemen van de ontstekingsreactie door activatie van NF-
κB. Door deze activatie van NF-κB zal er een verhoogde productie van TNF-α, , Il-1α, IL-1β, IL-6 en
andere ontstekingsmediatoren zijn. Arachidonzuur is bovendien het belangrijkste substraat voor COX
en LOX enzymes leidend tot de productie van PGE2 en LT’s. PGE2 en LTB4 hebben beide een
belangrijke rol in de ontstekingsreactie.
PGE2 is verantwoordelijk voor:
• Koorts
• Verhoogde vasculaire permeabiliteit
• Pijn
LTB4 is verantwoordelijk voor:
• Verhoogde vasculaire permeabiliteit
• Aantrekken van leukocyten naar de ontstekingsplaats
• Verhoogde vrijzetting van lysosomale enzymes
• Induceert vrijstelling TNF-α, IL-1β en IL-6
Linolzuur is een van de voornaamste VZ aanwezig in plantaardige oliën. Enkele van deze
plantaardige oliën worden gebruikt in het voer van hond en kat en kunnen via deze weg een rol spelen
bij ontstekingreacties (Chapmann and Hall, 1992). In een studie uitgevoerd door Rodriques et al in
2010 werd aangetoond dat linolzuur neutrofielen activeert om pro-inflammatoire cytokines IL-1β en IL-
8 vrij te stellen. IL-8, ook wel bekend als CINC-2αβ, heeft ook een functie als chemoattractant voor
neutrofielen waardoor er potentieel nog meer pro-inflammatoire cytokines uitgescheiden kunnen
worden (Rodriques et al., 2010).
17
Belangrijk om te vermelden is dat omega-6 VZ niet alleen een pro-inflammatoire werking uitoefenen.
Vanuit gamma-linoleenzuur wordt, met behulp van het enzym elongase, het meervoudig onverzadigd
vetzuur dihomo-γ-linoleenzuur (DGLZ) gevormd. Dit vetzuur is, net als arachidonzuur, een substraat
voor de COX en LOX enzymes. Bij de degradatie van DGLZ worden er echter andere prostaglandines
gevormd namelijk van de PGE1 serie en 15-hydroxyeicosatetraaenoic zuur (15-HETE). Beide hebben
een anti-inflammatoire werking. PGE1 remt verdere vrijzetting van arachidonzuur uit de celmembraan
door inhibitie van fosfolipase A2. 15-HETE blokkeert de productie van LTB4 (Olivry et al., 2001).
Hoewel zowel omega-6 als omega-3 VZ een anti-inflammatoir effect uitoefenen, spelen de omega-3
VZ hierin de grootste rol. De absolute concentratie van deze VZ in het dieet, en vooral in de cellen en
weefsels, is belangrijker dan de ratio tussen omega-6 en omega-3 VZ (Galli et al., 2009; Yaqoob et al.,
2007).
2.2.1.6. Geoxideerde vetten
Bij de mens is reeds bekend dat oxidatie en de daarbij ontstane vrije radicalen, celschade
veroorzaken en mede aan de basis liggen van onder andere veroudering, inflammatory bowel disease
(IBD) en artritis. Wanneer geoxideerde vetten via de voeding het lichaam binnen komen is er een
verhoogde vraag naar antioxidanten om deze oxidatieve schade tegen te werken. De verhoogde
vraag uit zich in een verlaagd vitamine E gehalte in het serum bij dieren die geoxideerde vetten via
hun dieet innemen. In een studie waarin de effecten van geoxideerde vetten op antioxidant status en
immuunfunctie van honden werd onderzocht is gebleken dat geoxideerde vetten de functie van
monocyten, lymfocyten en neutrofielen wijzigt (Turek et al., 2000). Tevens is er bewijs dat de
oxidatieve stress een effect uitoefent op NF-κB met, zoals hierboven besproken, alle gevolgen van
dien op de ontstekingsreactie (Meyer et al., 1993). Deze effecten werden waargenomen bij honden
waarbij het dieet bestond uit vetten met een oxidatielevel van 100 ppm aldehyde, wat matig genoemd
mag worden. De ranzige geur van geoxideerde vetten is bij deze matige concentratie reeds waar te
nemen door de mens en een aandachtspunt bij de productie van gecommercialiseerde voeding (Turek
et al., 2000).
2.2.1.7. VVZ
VVZ bevatten geen dubbele bindingen en verschillen mede om die reden in functie in vergelijking met
de onverzadigde omega-3 en omega-6 VZ. VVZ komen voornamelijk voor in dierlijke vetten. Deze
dierlijke vetten, die de smakelijkheid van het voer verhogen, vormen een groot onderdeel van
kattenvoer (Brown, 1996). Verzadigde vetten werken pro –inflammatoir door verschillende
mechanismen:
• Opstapeling van diacylglycerol en ceramide. Ceramide is een vettig molecuul dat onder
andere instaat voor geprogrammeerde celdood (Kennedy et al., 2009)
18
• Activatie van NK-κB, proteine kinase C-θ (PKC) en Mitogen-activated protein kinases die allen
in geactiveerde toestand leiden tot cytokine productie in vetcellen (Ajuwon en Spurlock, 2005)
• Inductie van ontstekingsgenen in wit vetweefsel, immuuncellen en myotubes
• Aantrekken van immuuncellen zoals macrofagen en neutrofielen naar het vetweefsel
Verzadigde VZ hebben voornamelijk een inflammatoir effect op wit vetweefsel (Kennedy et al., 2009).
Deze inflammatoire invloed vindt plaats door stimulatie van een receptor die ook lipopolysacchariden
van bacteriën bindt namelijk de Toll Like Receptor 4 (TLR4). TLR4 activatie door VVZ zorgt voor een
verhoogde expressie van ontstekingsgenen door activatie van NF-κB. Wanneer er een overdosis
palmitaat, een VVZ, wordt gegeven neemt de hoeveelheid vetweefsel toe en deze gehypertrofieerde
vetcellen secreteren pro-inflammatoire stoffen die ook kunnen bijdragen aan systemische
ontstekingen (Bays et al., 2008). Er zal tevens een gestegen ontstekingsreactie en apoptose te zien
zijn door oxidatieve stress of endoplasmatisch reticulum stress, productie van ceramide, PKC-signalen
en reactieve zuurstof. IL-10 en TNF-α zijn twee bijkomende mediatoren die door een teveel aan
palmitaat verhoogd worden afgegeven. In humane macrofagen is aangetoond dat palmitaat
verantwoordelijk is voor een verhoogde expressie van ontstekingsgenen door NF-κB activatie (Laine
et al., 2007). VVZ kunnen tevens rechtstreeks TLR activeren in macrofagen en vetcellen van muizen.
Door deze bezetting van TLR volgt een activatie van onder ander NF-κB wat leidt tot productie van
cytokines.
2.2.1.8. Effecten van EVZ suppletie in klinische voorbeelden
2.2.1.8.1. Dermatologische aandoeningen
Canine atopische dermatitis (CAD), ook wel atopie genoemd, is een inhalatoire aandoening waarbij
een verkeerde functie van suppressor T-cellen leidt tot een verhoogde productie van IgE en een
subtype van IgG namelijk het IgGd. Suppletie van omega-3 en omega-6 VZ bij de behandeling van
CAD leidt tot vermindering van de ontstekingsreactie en daarom is CAD een primaire dermatologische
indicatie voor het gebruik van deze supplementen (Ackerman, 1995). In een studie bij gezonde
honden uitgevoerd door Campbell et al., werd aangetoond dat bij suppletie van oliën rijk aan LZ een
verhoging van DGLZ en LZ in het serum en een verhoging van LZ in de huid was waar te nemen.
Tevens werd een verlaagde concentratie van AZ in het serum waargenomen (Campbell et al., 1992).
Suppletie van enkel LZ en ALZ voor de behandeling van ontsteking bij CAD is niet voldoende omdat in
de huid, zelfs bij gezonde honden, de enzymes delta-6 en delta-5 desaturase ontbreken. De hond is
dus niet in staat GLZ vanuit LZ te vormen en EPZ vanuit ALZ. Het enzym elongase is wel actief
aanwezig in de huid en daarom zal suppletie van GLZ wel resulteren in verhoogde aanmaak van
DGLZ. EPZ kan door toevoeging van koolstofatomen ook omgezet worden in DHZ. Om deze reden is
het belangrijk om honden en katten (die sowieso deze omzetting niet kunnen maken) met
dermatologische aandoeningen te supplementeren met de langere VZ GLZ en EPZ. In het geval van
pruritis zullen niet enkel de eicosanoïden de oorzaak zijn van de klachten en bijgevolg zal suppletie
19
van VZ niet voldoende zijn de pruritis op te lossen. Nesbitt et al., stellen dat vetzuur suppletie wellicht
minder belangrijk is dan een uitgebreide wondbehandeling bij de behandeling van pruritis (Nesbitt et
al., 2003). De VZ zijn wel in staat de roodheid en ontsteking te verminderen (Ackerman, 1995). In 20%
van de gevallen worden problemen volledig opgelost met enkel suppletie van VZ (Ackerman, 1987;
Ackerman, 1988). Ook katten met huidproblemen hebben baat bij suppletie van VZ. Bewezen is dat
katten met atopie of miliaire dermatitis behandeld kunnen worden met omega-3 VZ (Miller et al.,
1993).
2.2.1.8.2. Osteoartritis
Osteoartritis, een degeneratieve aandoening, is de meest voorkomende vorm van artritis bij honden
en katten en gaat gepaard met variabele ontstekingsreacties in de synoviale membraan (Kremer et al.,
1987; Johnston, 1997). Uit verschillende studies is reeds aangetoond dat omega-3 VZ het
ontstekingsproces bij reumatoïde artritis verminderen (Kremer et al., 1987; Kremer et al., 1990;
Kremer, 1996; Berbert et al., 2005). De reden voor deze afname van ontsteking is dat eicosanoïden
gevormd uit omega-3 VZ minder potente induceerders zijn van de ontstekingsreactie. Bovendien
reduceren de omega-3 VZ de serumconcentratie en activiteit van de proteoglycaan-degraderende
enzymes matrix metalloproteïnase-2 en -9, COX-2 en pro-inflammatoire cytokines (Curtis et al., 2000;
Bauer, 2007). Bij honden gesuppleerd met visolie was bovendien een verminderde concentratie van
bicyclo-PGE2, een biomerker voor ontsteking, gemeten ter hoogte van de synoviale vloeistof (Bauer,
2007). In een studie uitgevoerd door Fritsch et al., in 2010 werd een significante toename van
drukbelasting in aangetaste ledematen gemeten bij suppletie van visolie (rijk aan de omega-3 VZ EPZ
en DHZ). Ditzelfde resultaat werd bekomen wanneer de honden werden behandeld met NSAID’s of
licofelone, een COX-LOX inhibitor. Deze studie heeft daarmee aangetoond dat honden met
osteoartritis klinisch verbeteren na suppletie van visolie (Fritsch et al., 2010). In een andere studie
waarin specifiek werd onderzocht of visolie de dosis van carprofen, een NSAID, bij honden met
osteoartritis kan verlagen werd een snellere reductie van carprofen gezien bij de testgroep. Dit is een
aanwijzing dat de omega-3 VZ uit visolie de capaciteit hebben osteoartritis te verminderen (Fritsch et
al., 2010)
Suppletie van meervoudig OVZ vraagt tegelijkertijd om een verhoogde toevoer van antioxidanten. De
VZ stapelen zich op in de weefsels die daardoor veel gevoeliger worden voor vet-peroxidatie. Een
goed vetzuursupplement voor de hond en kat zou optimaal gezien ook een antioxidant zoals vitamine
E moeten bevatten (Fritsche et al., 1992; Ackerman, 1995)
2.2.1.8.3. Obesitas
Bij honden en katten is obesitas en de daarmee gepaarde metabole stoornissen een groeiend
probleem en daardoor van toenemend belang in de geneeskunde van de gezelschapsdieren (Diez .,
Nguyen, 2006; German, 2006; Laflamme, 2006). Obesitas wordt gezien als een chronische ontsteking
die in kleine mate ook een systemisch effect uitoefent (Trayhurn, 2005; German et al., 2010).
20
Vetweefsel, wat eerder slechts als vetreservoir beschouwd werd, is in feite een immuun-metabool- en
endocrien orgaan dat betrokken is bij aandoeningen als diabetes, obesitas en het metabool syndroom.
Voornamelijk het witte vetweefsel (WAT) gelokaliseerd rondom de abdominale organen secreteert
adipokines (Fulop et al., 2006). Wood en Trayhurn stellen dat door de uitbreiding van WAT de
doorbloeding van dit weefsel daalt met hypoxie tot gevolg ( Trayhurn en Wood, 2004). Deze hypoxie
activeert “Hypoxia inducible factor-1α” (HIF-1α) transcriptie factor. Deze activatie van HIF-1α leidt tot
productie van ontstekingsadipokines (Wood et al., 2007). Een verhoogde expressie van HIF-1α leidt
tot een daling van het anti-inflammatoire adipokine adiponectine en een verhoogde aanmaak van het
pro-inflammatoire adipokine leptine. (Chen et al., 2006). WAT bestaat naast vetcellen voor een groot
deel uit macrofagen die zich opstapelen bij obese dieren (Weisberg et al., 2003). Macrofagen en
vetcellen communiceren onderling en de toegenomen aantallen macrofagen induceren ontstekings-
pathways en de secretie van TNF-α en IL-6 ( Chang, 1992; Tappia, 1995; Trayhurn, 2005).
Macrofagen zorgen tevens in vetcellen voor een up-regulatie van bepaalde ontstekingsgeassocieerde
genen zoals matrix metalloproteïnase genen (O’Hara et al., 2009). Bij obese dieren wordt in de
macrofagen een fenotypische overgang waargenomen. Hierbij veranderen de macrofagen van een
M2 vorm naar een M1 vorm. Deze M1 vorm is in staat om de expressie van pro-inflammatoire genen
zoals TNF-α te verhogen (Lumeng et al., 2007).
Omega-3 VZ staan onder andere bekend als anti-obesitas factoren (Chen et al., 2009). Bij muizen die
gesuppleerd werden met omega-3 VZ werd gewichtsverlies en een verlaging van het vetpercentage
waargenomen (Ruzickova et al., 2004). Om tot dit vetverlies te komen oefenen omega-3 VZ
verschillende mechanismen uit zoals een toegenomen lipolyse en vetzuuroxidatie, remming van de
lipogenese en het onderdrukken van de differentiatie van pre-adipocyten (Tai et al., 2010). Omega- 3
VZ worden, afhankelijk van het celtype (Hardardottir et al., 1991; Zhao et al 2004) en celtoestand
(Wallace et al., 2000) waarop ze inwerken, tevens gezien als pro-inflammatoire factoren omdat DHZ
en EPZ de secretie van IL-6 en TNF-α in macrofagen verhogen (Chang et al., 1992; Tappia et al.,
1995; Petursdottir et al., 2005). Het lijkt erop dat deze pro-inflammatoire werking van omega-3 VZ tot
uiting komt door een verlaging van de productie van PGE2, dat een TNF-α suppressor is (Lokesh et
al., 1990; Tappia et al 1995). Deze potentieel pro-inflammatoire effecten van omega-3 VZ dienen
kwantitatief en zeer accuraat geëvalueerd te worden (Tai et al., 2010).
2.2.2. ANTIOXIDANTEN
De terminologie van antioxidanten en vrije radicalen is afkomstig van de elektrochemie. Een
antioxidant is een stof dat de eigenschap heeft om een substraat te beschermen tegen oxidatie.
Oxidatie is het proces waarbij er een verlies van elektronen optreedt en een chemisch onstabiel
molecuul, een vrij radicaal, is bij dit proces het eindresultaat. Deze vrije radicalen geven aanleiding tot
celschade en zijn rijkelijk aanwezig bij ontstekingen. Een antioxidant vervult verschillende functies
waaronder het behouden van celfunctie, regulatie van second messengers, regulatie van celsignalen
en controle van genexpressie (Zicker et al., 2006). Deze controle van genexpressie wordt
voornamelijk verkregen door beïnvloeding van NF-κB maar ook andere transcriptiefactoren kunnen
beïnvloed worden. Waterstof peroxide, een vrij radicaal, is verantwoordelijk voor activatie van NF-κB
21
in functie van apoptosis. Vooral de antioxidanten die specifiek ter hoogte van de mitochondriën
inwerken zijn in staat deze signaalpathway te veranderen (Haddad, 2002; Hughes et al., 2005). Of
een antioxidant wel degelijk bescherming kan bieden tegen celschade en ontsteking is afhankelijk van
meerdere biologische factoren. Zo zal bijvoorbeeld orale suppletie van een antioxidant, zelfs al wordt
het samen met een maaltijd gegeven, niet altijd garanderen dat het geabsorbeerd en gedistribueerd
wordt tot in de weefsels (Zicker et al., 2006).
Hieronder worden de belangrijkste antioxidanten meer in detail besproken.
2.2.2.1. Vitamine E
Vitamine E is een natuurlijk vetoplosbaar vitamine dat peroxidatie van celmembranen voorkomt en
vrije radicalen neutraliseert. Deze neutralisatie van vrije radicalen gebeurt door donatie van
elektronen. Peroxidatie zorgt voor een verlies van de structurele integriteit van celmembranen en
interfereert daardoor met een normale celfunctie. Vitamine E bestaat uit een groep van chemisch
gerelateerde stoffen zoals de tocopherolen en tocotriënolen met als meest actieve vorm het α-
tocopherol. De vereiste dagelijkse hoeveelheid is afhankelijk van de hoeveelheid van selenium,
eveneens een antioxidant, en PUFA’s in het dieet van hond en kat. Vitamine E en selenium werken
synergistisch (Case et al., 1995). Bij de geriatrische hond is het bewezen dat bij een dagelijkse
inname van 2010mg/kg vitamine E per dag de immuunfunctie verbetert (Hayek et al., 1998; Gradin et
al., 2003). Bij oudere katten werd er aangetoond dat een vitamine E suppletie aan de voeding van
272-552 IU/kg, berekend op droge stof basis, resulteerde in een verbeterde immuunfunctie (Zicker et
al., 2006). Vitamine E heeft de capaciteit om, buiten zijn functie als antioxidant, ontstekingsprocessen
te beïnvloeden via modulatie van genexpressie (Morante et al., 2005; Galli et al., 2010). Yoshikawa et
al., opteren dat vitamine E een anti-inflammatoire werking uitoefent door een verminderde adhesie
tussen neutrofiel en endotheel mogelijk te maken (Yoshikawa et al., 1998). In 2004 werd gesteld door
Zingg et al., dat vitamine E een anti-inflammatoir effect uitoefent door directe beïnvloeding van de
expressie van 5 groepen van genen. Één van deze groepen omvat genen die een rol spelen bij acute
ontstekingsprocessen en celadhesie zoals, E-selecitne, ICAM-1, integrines, IL-4 en IL-1β. Deze niet-
oxidatieve werking van vitamine E vindt plaats door interactie met specifieke transcriptiefactoren. De
NF-κB-pathway speelt naar alle waarschijnlijkheid een rol bij de beïnvloeding van E-selecitne, IL-4 en
IL-1β. Vitamine E veroorzaakt een downregulatie bij zowel E-selecitne, IL-4 als IL-1β wat het anti-
inflammatoire effect verklaart (Zingg et al., 2004)
2.2.2.2. Selenium
Dit mineraal vormt een cofactor van het enzym glutathione peroxidase (GP) en is daarom essentieel
voor de werking van dit enzym. GP heeft als functie de bij vetzuur oxidatie ontstane peroxides ter
hoogte van de celmembraan te neutraliseren. Door de uitschakeling van deze peroxidases wordt de
celmembraan beschermd voor verdere oxidatie. Hiermee wordt duidelijk dat door de acties van
selenium er minder vitamine E nodig is in het lichaam (Case et al., 1995). Een verbetering van de
22
immuunfunctie is een van de gevolgen die wordt waargenomen na suppletie van selenium in het dieet
(McKenzie, 1998).
2.2.2.3. Carotenoïden
Carotenoïden worden gesynthetiseerd door planten en zijn in feite donkerrode pigmenten. De hond is
in staat om vitamine A te vormen uit carotenoïden, dit in tegenstelling tot de kat. Het meest
onderzochte carotenoïd is β-caroteen. In een onderzoek bij honden en katten, uitgevoerd door Chew
et al., werd reeds aangetoond dat na suppletie met β-caroteen verhoogde concentraties van dit
antioxidant kon worden teruggevonden in plasma en leukocyten (Chew et al., 2000). Tevens werd
aangetoond dat jonge honden een verbeterde immuunfunctie vertoonden na suppletie van β-caroteen.
Een ander bekend carotenoïd is luteïne. Ook hierbij werden verhoogde concentraties in plasma en
leukocyten waargenomen na suppletie van luteïne in het dieet. Tevens is zowel bij de hond als de kat
een verbetering van de immuunfunctie waargenomen bij toevoeging van luteïne aan het dieet (Chew
et al., 2000; Zicker et al., 2006).
2.2.3. ESSENTIËLE OLIE VAN DE ZADEN VAN PTERODON EMARGINATUS
Planten zijn al vele jaren de basis van vele biologisch actieve grondstoffen voor medicijnen. Volgens
een studie uitgevoerd door Rates in 2001 was de vraag naar het gebruik van planten als een nieuwe
bron van medicijnen stijgende (Rates S.M.K., 2001). Om deze reden wordt hier in het kort besproken
wat het mechanisme achter de anti-inflammatoire werking van deze essentiële olie is.
Pterodon emarginatus komt oorspronkelijk uit Brazilië en is een plant behorend tot de leguminosen
familie. Het anti-inflammatoir effect van de essentiële olie van deze zaden is reeds bewezen bij ratten
en muizen en wordt toegeschreven aan de hierna besproken mechanismen (Dutra et al., 2008).
1: Verlagen van het aantal polymorfnucleairen, meer specifiek de neutrofielen
Wanneer pathogenen erin slagen het lichaam binnen te dringen zijn neutrofielen de eerste lijn van
verdediging in de immunologische reactie. Desondanks deze beschermende functie van het lichaam
veroorzaken ze tevens weefselschade. Deze weefselschade wordt veroorzaakt door reactie van
neutrofielen met het omringende weefsel, lokale ontstekingsmediatoren of extracellulaire matrix en
resulteert in vrijstelling van andere mediatoren, cytokines/chemokines, NO, degraderende enzymes en
metalloproteasen (Cunha et al., 2008). Essentiële olie van Pterodon emarginatus heeft bewezen de
potentie te hebben om het aantal neutrofielen te doen dalen wat een anti-inflammatoir effect heeft
(Dutra et al., 2008).
23
2: Verlagen van het aantal pro-inflammatoire cytokines
De cytokines TNF-α en IL-1 hebben pro-inflammatoire eigenschappen en promoten daarom de lokale
of systemische ontstekingsreactie. Zowel bij ratten, muizen en konijnen is aangetoond dat beide
cytokines een belangrijke rol spelen in artritis. De essentiële olie van pterodon emarginatus heeft
bewezen de concentratie IL-1 te doen verlagen. Voor TNF-α is dit niet bewezen (Dutra et al., 2008).
2.2.4. BETA-GLUCANEN
Β-glucanen, klinisch relevante en niet specifieke immunomodulatoren, zijn koolhydraten die van zeer
veel verschillende bronnen afkomstig kunnen zijn. Ze bestaan uit vertakte glucose moleculen en
vormen een groot onderdeel van de celwand van gisten, schimmels en sommige bacteriën. Behalve
deze infectieuze bronnen kunnen Β-glucanen ook geëxtraheerd worden uit het endosperm van
sommige granen zoals haver en gerst. Dat er grote verschillen bestaan in de macromoleculaire
structuur van Β-glucanen lijkt niet meer dan logisch wanneer je kijkt naar de diversiteit van de
bronnen. De verschillen tussen de Β-glucanen onderling zijn terug te vinden in het vertakkingpatroon
van de glucose moleculen, moleculaire massa, tertiaire structuur, lading en oplosbaarheid. Al deze
eigenschappen zullen ervoor zorgen dat Β-glucanen zeer verschillende uitwerkingen hebben op de
immuunfunctie (Volman et al., 2008).
Bedirli et al., hebben in een studie, uitgevoerd bij ratten in sepsis, aangetoond dat Β-glucanen de
expressie van pro-inflammatoire cytokines en een algemene ontsteking significant kunnen
onderdrukken. Zij hebben tevens gezien dat er een verlaagde infiltratie van neutrofielen in
ontstekingsgebied was wat een goede verklaring is voor een verlaging van de pro-inflammatoire
cytokines. Er wordt gedacht dat de anti-inflammatoire werking van Β-glucanen verklaard kan worden
door down-regulatie van ICAM-1, een cel adhesie molecule, en neutrofiel accumulatie pathways
(Bedirli et al., 2007). In andere studies is ook het anti-inflammatoire effect van Β-glucanen naar voren
gekomen. Er werd een verlaging in de concentraties pro-inflammatoire cytokines TNF-α, IL-1β en IL-6
vastgesteld (Soltys et al., 1999; Lyuksutova et al., 2005; Williams et al., 2006).
24
2.4. Discussie
Voeding kan een belangrijk onderdeel zijn bij de behandeling van verschillende ontstekingsprocessen
bij hond en kat. Voeding heeft, in tegenstelling tot de geneesmiddelen die voorgeschreven worden bij
de behandeling van (chronische) ontstekingsprocessen, geen schadelijke bijwerkingen. Naast de
beïnvloeding van het ontstekingsproces zelf kan suppletie van bepaalde voedingsmiddelen bovendien
nog meer voordelen geven zoals verlaging van het vetpercentage bij obese dieren in geval van
suppletie met omega-3 VZ.
OVZ zijn de meest gebruikte vorm van supplement en naar mijn mening is visolie, dat rijk is aan de
omega-3 VZ DHZ en EPZ, de beste keus. Niet alleen vind ik dit de beste keus omdat deze dierlijke
bron voldoet aan de natuurlijke voedingspatroon van de carnivoren maar evenzeer door de bewezen
resultaten in studies. Het positieve effect van omega-3 VZ bij de behandeling van ontsteking wordt
verkregen door directe- en indirecte interacties. De directe acties leiden tot de productie van de minder
pro-inflammatoire eicosanoïden van de PGE3-serie en LTB5-serie. Verder ontstaan uit omega-3 VZ
ook anti-inflammatoire en ontstekingsoplossende resolvines en protectines. De beïnvloeding van NF-
κB en daarmee de expressie van ontstekingsgenen is een belangrijke indirecte actie om ontstekingen
te verminderen. Omega-6 VZ, die in vergelijking met omega-3 VZ minder onderzocht zijn, staan vooral
bekend om hun pro-inflammatoire werking door het verhogen van substraat voor de productie van pro-
inflammatoire eicosanoïden. Naast deze vooral pro-inflammatoire werking oefenen sommige
gevormde prostaglandines, gevormd uit omega-6 VZ, ook een anti-inflammatoir effect uit. De ratio
tussen omega-3 en omega-6 VZ blijkt minder belangrijk te zijn dan de absolute concentratie aan deze
VZ. Een aandachtspunt in de voeding is de consumptie van geoxideerde vetten en verzadigde vetten
te vermijden daar ze beide de ontstekingsreactie versterken. Geoxideerde vetten zijn waarneembaar
door de ranzige geur die ze verspreiden. Door de eigenaar attent te maken op deze geur en hem
tegelijkertijd bewaartips mee te geven kan voorkomen worden dat hond en kat hieraan worden
blootgesteld. Het toevoegen van antioxidanten is ook een goede oplossing en wordt al toegepast in de
commerciële dierenvoeders. Antioxidanten zoals vitamine E, selenium en carotenoïden, oefenen een
anti-inflammatoir effect uit door modulatie van expressie van ontstekingsgenen en door een
verminderde adhesie tussen neutrofielen en endotheelcellen mogelijk te maken.
Bij de mens is al aangetoond dat de vraag naar meer alternatieve en op plant gebaseerde therapieën
stijgende is. Ik verwacht dat deze trend ook bij gezelschapsdieren zal komen en daarom is het mijns
inziens waardevol meer onderzoek te doen naar mogelijke alternatieve behandelingen. In deze
literatuurstudie heb ik kort het anti-inflammatoire effect besproken van de essentiële olie van de zaden
van pterodon emarginatus, wat een klein begin is van de mogelijke “alternatieve” geneeskunst.
In het kort zijn drie aandoeningen osteoartritis, dermatologische aandoeningen en obesitas met
daarbij behandeling met vetzuursuppletie besproken en nuttig bevonden. Met name obesitas, wat een
groeiend probleem is bij de gezelschapsdieren, vind ik een zeer belangrijk onderdeel. Naar mijn
mening zou obesitas bij gezelschapsdieren en de invloed van voeding, beschrijving van adipokines en
de link naar het metabool syndroom een perfect onderwerp zijn voor een eventuele literatuurstudie.
25
3. Literatuurlijst
1. Brostoff J., Male D., Roitt I., Roth D.B.(2006). Immunology. Seventh edition. International edition.
Elsevier, China. p. 15. p. 529.
2. Mcgavin M.D., Zachary J.F. (2007). Pathologic basis of veterinary disease. Fourth edition. Elsevier,
China. p. 101-114, 125-128, 130, 204.
3. Burgerhout W.G., Mook G.A., de Morree J.J., Zijlstra W.G. (2001). Fysiologie, leerboek voor
paramedische opleidingen. Derde herziene druk. Elsevier, Maarssen. p. 307.
4. Tizard I.R. (2004). Veterinary immunology: an introduction. Seventh edition. Elsevier USA. p. 11,
17-22, 111.
5. Case L.P., Carey D.P., Hirakawa D.A. (1995). Canine and feline nutrition, a resource for companion
animal professionals. Mosby- Year Book, Inc, USA. p. 22-23, 36-37, 51, 96-97, 123.
6. Calder P.C. (2009). The 2008 ESPEN Sir David Cuthbertson lecture: Fatty acids and inflammation-
From the membrane to the nucleus and from the labaratory bench to the clinic. Clinical nutrition 29, 5-
12.
7. Calder P.C. (2008). The relationship between fatty acid composition of immune cells and their
function. Prostaglandins Leukotrienes and Essential Fatty Acids 79(3), 101-108.
8. Yaqoob P., Calder P.C. (2007) Fatty acids and immune function: new insights into mechanisms.
Britisch journal of Nutrition. 98(S1), S41-45.
9. Calder P.C. (2009) Polyunsaturated fatty acids and inflammatory processes: new twist in an old
tale. Biochimie 91, 791-795.
10. Renier, G., Skamene E., de Sanctis J., Radzioch D. (1993). Dietary n-3 poluunsaturated fatty acids
prevent the development of atherosclerotic lesions in mice. Modulation of macrophage secretory
activities. Arteriosclerosis ans thrombosis 13, 1515-1524.
11. Galli C., Calder P.C. (2009). Effects of fat and fatty acid intake on inflammatory and immune
responses: A critical review. Annals of nutrition and metabolism 55, 123-139.
12. Rivers J.P.W., Sinclair A.J., Crawford M.A. (1975). Inability of the cat to desaturate essential fatty
acids. Nature 258, 171-173.
13. Rivers J.P.W., A Hassam A.G., Alderson C. (1976). The absence of delta-6-desaturase activity in
the cat. The Proceedings of the Nutrition Society 35(2), 67a-68a.
14. Arita M., Yoshida M., Hong S., Tjonahen E., Glickman J.N., Petasis R.S., Blumberg C.N., Serhan
C.N., (2005). Resolvin E1 an endogenous lipid mediator derived from omega-3 eicosapentaenoic acid,
protects against 2,4,6-trinitrobenzene sulfonic acid-induced colitis. Proceedings of the National
Acadamy of Sciences of the United States of America 102(21), 7671-7676.
15. Mullen A., Loscher L.M., Roche H.M. (2009). Anti-inflammatory effects of EPA and DHA are
dependent upon time an dose-response elements associated with LPS stimulation in THP-1 derived
macrophages. Journal of Nutritional Biochemistry (2010) 21(5), 444-450.
16. Karin M., Delhase M. (2000). The I kappa B Kinase (IKK) and NF-Kappa B: key elements of
proinflammatory signalling. Seminar Immunology 12, (1), 85-98.
26
17. Van den Berghe W., Vermeulen L., Delerive P., de Bosscher B., Staels B., Haegeman G. (2003).
A paradigm for gene regulation: inflammation, NF-kappaB and PPAR. Advanced medical biological
544, 181-196.
18. Zicker S.C., Wedekind K.J., Jewell, D.E. (2006). Antioxidants in veterinary nutrition. Veterinary
clinics, small animal practice 36(6), 1183-1198.
19. Haddad J.J. (2002). Antioxidant and prooxidant mechanisms in the regulation of redox(y)-sensitive
transcription factors. Cell Signal 14(11), 879-897.
20. Hughes G., Murphy M.P., Ledgerwood E.C. (2005). Mitochondrial reactive oxygen species
regulate the temporal activation of nuclear factor kappaB to modulate tumor necrosis factor-induced
apoptosis: evidence from mitochondria-targeted antioxidants. Biochemical Journal 389(Pt1), 83-89.
21.Gradin J.L., Hall J.A., Tooley K.A., Gradin J.L., Jewell D.E., Wander R.C. (2003). Effects of dietary
n-6 and n-3 fatty acids and vitamin E on the immune response of healthy geriatric dogs. American
Journal of veterinary Research 64(6), 762-772.
22. Hayek M., Meydani S.N., Wu D et al., (1998). Vitamin E and immune response in aged dogs.
Recent advances in canine and feline nutrition, vol II. Wilmington (OH): Orange frazer Press, 295-303
23. McKenzie R.C., Rafferty T.S., Beckett G.J. (1998). Selenium: an essential element for immune
function. Immunology Today 19(8), 342-345.
24. Chew B.P., Park J.S., Weng B.C., Wong T.S., Hayek M.G., Reinhart G.A. (2000). Dietary β-
carotene is taken up by blood plasma and leukocytes in dogs. The Journal of Nutrition 130(7), 1788-
1791.
25. Chew B.P., Park J.S., Weng B.C., Wong T.S., Hayek M.G., Reinhart G.A. (2000). Dietary β-
carotene absorption by blood plasma and leukocytes in domestic cats. The Journal of Nutrition 130(9),
2322-2325.
26. Dutra R.C., Fava M.B., Alves C.C.S., Ferreira A.P., Barbosa N.R. (2009). Antiulcerogenic and anti-
inflammatory activities of the essential oil from pterodon emarginatus seeds. Journal of pharmacy and
pharmacology 61(2), 243-250.
27. Volman J.J., Ramakers D., Plat J. (2008). Dietary modulation of immune function by β-glucans
Physiology and behavior 94(2), 276-284.
28. Lyuksutova O.I., Murphey E.D., Toliver-Kinsky T.E., Lin C.Y., Cui W., Williams D.L., Sherwood
E.R. (2005). Glucan phosphate treatment attenuates burn-induced inflammation and improves
resistance to pseudomonas aeruginosa burn wound infection. Shock 23(3), 224-232.
29. Soltys J., Quinn M.T. (1999). Modulation of endotoxin- and enterotoxin-induces cytokine release
by in vivo treatment with beta-(1,6)-branched beta-(1,3)-glucan. Infection and immunity 67(1), 244-
252.
30. Williams D.L., Ozment-Skelton T., Li C. (2006). Modulation of the phosphoinositide 3-kinase
signaling pathway alters host response to sepsis, inflammation ans ischemia/reperfusion injury. Shock
25(5), 432-439.
31. Bedirli A., Kerem M., Pasaoglu H., Akyurek N., Tezcaner T., Elbeg S., Memis L., Sakrak O.,
(2007). Beta-glucan attenuates inflammatory cytokine release and prevents acute lung injury in an
experimental model of sepsis. Shock 27(4), 397-401.
27
32. Chapmann en Hall. (1992). Unsaturated fatty acids: nutritional and physiological significance.
British Nutrition Foundation.
33. Meyer M., Screck R., Baeuerle P.A. (1993). H2O2 and antioxidants have opposite effects on
activation of NF-kappa B and AP-1 in intact cells: AP-1 as secondary antioxidant-responsive factor.
The EMBO Journal 12(5), 2005-2015.
34. Turek J.J., Watkins B.A., Schoenlein I.A., Hayek M.G., Aldrich C.G. (2000). Ingestion of oxidized
lipids alters canine antioxidant status and immune function. IAMS nutrition symposium. 541-553.
35. Olivry T., Marsella R., Hillier A. (2001). The ACVD task force on canine atopic dermatitis (XXIII) :
are essential fatty acids effective ? Veterinary immunology and immunopathology: 81(3-4), 347-362.
36. Campbell K. L., Dorn G.P. (1992). Effects of oral sunflower oil and olive oil on serum and
cutaneous fatty acid concentrations in dogs. Research in Veterinary Science. 53(2), 172-178.
37. Ackerman L. (1987). Nutritional supplementation for canine dermatoses. Canine veterinary journal
28(1-2), 29-32.
38. Ackerman L. (1988). Medical and immunotherapeutic options for treating atopic dogs. Veterinary
medicine 83 (8), 790-797
39. Ackerman L. (1995). Dermatologic uses of fatty acids in dogs and cats. Symposium on fatty acid
supplements.
40. Miller Jr W.H. et al., (1993). Efficacy of DVM dermcaps liquid in the management of allergic and
inflammatory dermatoses of the cat. JAAHA 29(1), 37-40.
41. Yoshikawa T., Yoshida, N., Manabe H., Terasawa Y., Takemura T., Kondo T. (1998). Alpha-
tocopherol protects against expression of adhesion molecules on neutrophils and endothelial cells.
Biofactors 7(1-2), 15-19.
42. Galli F., Azzi A. (2010) Present trends in vitamin E research. Biofactors 36(1), 33-42.
43. Morante M., Sandoval J., Gómez-Cabrera J., Rodríquez J.L., Pallardó F.V., Vina J.R., Torres L.,
Barber T. (2005). Vitamin E deficiency induces liver nuclear factor-kappaB DNA-binding activity and
changes in related genes. Free radical research 39(10), 1127-1138.
44. Nesbitt G.H., Freeman L.M., Hannah S.S. (2003). Effect of n-3 fatty acid ratio and dose on clinical
manifestations plasma fatty acids and inflammatory mediators in dogs with pruritis. Veterinary
Dermatology 14(2), 67-74.
45. Deckelbaum R.J., Worgall T.S., Seo T. (2006). n-3 fatty acids and gene expression. American
journal of clinical nutrition 83 (supplement), 1520S-1525S.
46. Stanley J.C., Elsom R.L., Calder P.C., Griffin B.A., Harris W.S., Jebb S.A., Lovegrove J.A., Moore
C.S., Riemersma R.A., Sanders TAB. (2007). UK food standards agency workshop report: The effects
of the dietary n-6:n-3 fatty acid ratio on cardiovascular health. British journal of nutrition 98(6), 1305-
1310.
47. Johnston S.A. (1997). Joint anatomy, physiology and pathobiology. Veterinary clinics of north
america: small animal practice 27(4), 699-723.
48. Kremer J.M., Jubiz W., Michalek A. (1987). fish oil fatty acid supplementation in active rheumatoid
arthritis. A double blinded controlled, crossover study. Annals of internal medicine 106(4), 497-503.
28
49. Berbert A.A., Kondo C.R. Almendra C.L. Matsuo T., Dichi I. (2005). Supplemantation of fish oil and
olive oil in patients with rheumatoid arhritis. Nutrition 21(2), 131-136.
50. Kremer J.M. (1996). Effects of modulation of inflammatory and immune parameters in patients with
rheumatic and inflammatory disease receiving dietary supplemantation of n-3 and n-6 fatty acids.
Lipids (supplement 31): S243-S247.
51. Kremer J.M., Lawrence D.A., Jubiz W., Digiacoma R., Rynes R., Bartholomew L.E., Sherman M.
(1990). Dietary fish oil and olive oil supplementation in patients with rheumatoid arthritis. Clincal and
immunologic effects. Arthritis and Rheumatism 33(6), 810-820.
52. Curtis C.L., Hughes C.E., Flannery C.R., Little C.B., Harwood J.L., Caterson B. (2000). n-3 fatty
acids specifically modulate catabolic factors involved in articular cartilage degradation. The journal of
biological chemistry 275(2), 721-724.
53. Roush J.K., Cross A.R., Renberg W.C., Dodd C.E., Sixby K.A., Fritsch D.A., Allen T.A., Jewell
D.E., Richardson D.C., Leventhal P.S., Hahn K.A. (2010). Evaluation of the effects of dietary
supplementation with fish oil omega-3 fatty acids on weight bearing in dogs with osteoarthritis.
JAVMA, 236(1), 67-73.
54. Bauer J.E. (2007). Responses of dogs to dietary omega-3 fatt y acids. JAVMA 231(11), 1657-
1661.
55. Fritsch D.A., Allen T.A., Dodd C.E., Jewell D.E., Sixby K.A., Leventhal P.S., Brejda J., Hahn K.A.
(2010). A multicenter study of the effect of dietary supplementation with fish oil omega-3 fatty acids on
carprofen dosage in dogs with osteoarthritis. JAVMA 236(5), 535-539.
56. Reinhart G.A. (2006). Review of omega-3 fatty acids and dietary influences on tissue
concentrations. Recent advances in canine and feline nutritional research: Proceedings of the 1996
Iams international nutrition symposium. p. 235,239.
57. Brown S.A. (1996). Fatty acid supplementation and chronic renal disease. Recent advances in
canine and feline nutritional research: Proceedings of the 1996 Iams international nutrition symposium.
p. 161.
58. Kennedy A., Martinez K., Chuang C.C., LaPoint K., McIntosh M. (2009). Saturated fatty acid-
mediated inflammation and insulin resistance in adipose tissue: Mechanisms of action and
implications. The journal of nutrition, 139(1), 1-4.
59. Bays H.E., Gonzalez-Campoy J.M., Bray G.A., Kitabchi A.E., Bergman D.A., Schorr A.B., Rodbard
H.W., Henry R.R. (2008). Pathogenic potential of adipose tissue and metabolic consequences of
adipocyte hypertrophy and increased visceral adiposity. Expert review of cardiovascular therapy 6(3)
343-368.
60. Ajuwon K.M., Spurlock M.E. (2005). Palmitate activates the NF-kappaB transcription factor and
induces IL-6 and TNFalpha expression in 3T3-L1 adipocytes. The journal of nutrition 135(8), 1841-
1846.
61. Laine P.S., Schwartz E.A., Wang Y., Zhang W.Y., Karnik S.K., Musi N., Reaven P.D. (2007).
Palmitic acid induces IP-10 expression in human macrophages via NF-kappaB activation. Biochemical
and biophysical research communications 358(1), 150-155.
62. Rates S.M.K. (2001). Plants as a source of drugs. Toxicon 39(5), 603-613.
29
63. Cunha T.M., Verri W.A., Schivo I.R., Napimoga M.H., Parada C.A., Poole S., Teixeira M.M.,
Ferreira S.H., Cunha F.Q (2008). Crucial role of neutrophils in the development of mechanical
inflammatory hypernociception. Journal of leukocyte biology 83(4), 824-832.
64. Diez M., Nguyen P. (2006). The epidemiology of canine and feline obesity. Waltham focus 16(1),
2-8.
65. German A.J. (2006). The growing problem of obesity in dogs and cats. The journal of nutrition
136S, 1940S-1946S.
66. Laflamme D.P. (2006). Understanding and managing obesity in dogs and cats. Veterinary clinic
north america small animal practice 36(6), 1283-1390.
67. German A.J., Ryan V.H., German A.C., Wood I.S., Trayhurn P. (2010). Obesity, its associated
disorders and the role of inflammatory adipokines in companion animals. The veterinary journal
185(1), 4-9.
68. Trayhurn P. (2005). Adipose tissue in obesity – an inflammatory issue. Endocrinology 146, 1003-
1005.
69. Trayhurn P., Wood I.S. (2004). Adipokines: inflammation and the pleiotropic role of white adipose
tissue. Britisch journal of nutrition 92, 347-355.
70. Wood I.S., Wang B., Lorente-Cebrian S., Trayhurn P. (2007). Hypoxia increases expression of
selective facilitative glucose transporters (GLUT) and 2-deoxy-D-glucose uptake in human adipocytes.
Biophysical research communications 361, 468-473.
71. Chen B., Lam K.S., Wang Y., Wu D., Lam M.C., Shen J., Wong L., Hoo R.L., Zhang J., Xu A.
(2006). Hypoxia dysregulates the production of adiponectin and plasminogen activator inhibitor-1
independant of reactive oxygen species in adipocytes. Biochemical and biophysical research
communications 341, 549-556.
72. O’Hara A., Lim F.L., Mazzatti D.J., Trayhurn P. (2009). Molecular analysis identifies matrix
metalloproteinases (MMP’s) as key genes whose expression is upregulated in human adipocytes by
macrophage-conditioned medium. Pflugers archives- European journal of physiology 458, 1103-1114.
73. Lumeng C.N., Bodzin J.L., Saltiel A.R., (2007). Obesity induces a phenotypic switch in adipose
tissue macrophage polarization. Journal of clinical investigation 117, 175-184.
74. Ruzickova J., Rossmeisl M., Prazak T., et al (2004). Omega-3 PUFA of marine origin limit diet-
induces obesity in mice by reducing cellularity of adipose tissue. Lipids 39, 1177-1185.
75. Tai C.C., Ding, S.T. (2009). N-3 polyunsaturated fatty acids regulate lipid metabolism through
several inflammation mediators: mechanisms and implications fot obesity prevention. Journal of
nutritional biochemistry 21, 357-363.
76. Tappia P.S., Man W.J., Grimble R.F. (1995). Influence of unsaturated fatty acids on the production
of tumor necrosis factor and interleukine-6 by rat peritoneal macrophages. Molecular and cellular
biochemistry 143(2), 89-98.
77. Chang H.R., Arsenijevic D., Pechere J.C., Piquet P.F., Mensi N., Girardier L et al. (1992). Dietary
supplementation with fish oil enhances in vivo synthesis of tumor necrosis factor. Immunology Letters
34(1), 13-17.
30
78. Petursdottir D.H., Olafsdottir I., Hardardottir I. (2002). Fish oil increases tumor necrosis factor
secretion but decreases interleukin-10 secretion by murine peritoneal macrophages. Journal of
nutrition 132, 3740-3743.
79. Zhao Y., Joshi-Barve S., Barve S., Chen L.H. (2004). Eicosapentaenoic acid prevents LPS-
induced TNT-alpha expression by preventing NF-kappaB activation. Journal of the American College
of Nutrition 23(1), 71-78.
80. Wallace F.A., Miles E.A., Calder P.C. (2000). Activation state alters the effect of dietary fatty acids
on pro-inflammatory mediator production by murine macrophages. Cytokine 12, 1374-1379.
81. Hardardottir I., Kinsella J.E. (1991). Tumor necrosis factor production by murine resident peritoneal
macrophages is enhanced by dietary n-3 polyunsaturated fatty-acids. Biochimica et Biophysica acta
(BBA) – Molecular Cell Research 1095(3), 187-195.
82. Lokesh B.R., Sayers T.J., Kinsella J.E. (1990). Interleukin-1 and tumor necrosis factor synthesis by
mouse peritoneal macrphages is enhanced by dietary n-3 polyunsaturated fatty acids. Immunology
Letters 23, 281-285.
83. Rodriques H.G., Vinolo M.A.R., Magdalon J., Fujiwara H., Cavalcanti D.M.H., Farsky S.H.P.,
Calder P.C., Hatanaka E., Curi R. (2010). Dietary free oleic and linoleic acid enhances neutrophil
function and modulates the inflammatory response in rats. Lipids 45, 809-819.
84. Fritsche K.L., Cassity N.A., Huang S. (1992). Dietary (n-3) fatty acid and vitamin E interactions in
rats: Effects on vitamin E status, immune cell prostaglandin E production and primary antibody
response. The journal of nutrition 122, 1009-1018.
85. Zingg J.M., Azzi A. (2004). Non-antioxidant activities of vitamin E. Current medicinal chemistry
11(9), 1113-1133.
86. Tizard I.R. (2008). Veterinary immunology an introduction. Eighth edition. Elsevier. p. 25 en p. 77.
31
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010-2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE
Door
Marjolijn VERKAIK
32
Stageverslag in het kader van de masterproef
33
Auteursrecht
De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk
gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de
verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd
en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde
studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.
De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en
beschreven zijn.
34
Voorwoord
Of een stage een fijne en bovendien leervolle stage is hangt sterk af van de personen die je tijdens die
week begeleiden. Alle mensen die me tijdens de stageweken geholpen hebben wil ik daarvoor
hartelijk bedanken. Het waren twee fijne weken.
Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar dierenarts, Jessica Sommers en naar dierenarts, Jos de Boer.
Door hun ben ik aan de stageadressen gekomen waarvoor veel dank. Tevens hebben ze me enorm
geïnspireerd door hun gedrevenheid tijdens het werk en hun liefde voor het vak, een prachtig
voorbeeld.
Verder gaat mijn dank uit naar alle andere dierenartsen die me tijdens deze stages hebben begeleid.
Bedankt Egidius Wientjes, voor je gedrevenheid, enorme kennis en de kansen die je me gegeven
hebt. Bedankt ook Gitty Pol, Siert-Jan Boersema, Frank Admiraal, Gauke Kuiken, Ton Westerhout en
Ernst Nijenhuis.
Mijn dank gaat tevens uit naar alle assistentes, voor hun goede tips tijdens de stage. Bedankt Karin,
Lisanne, Floor, Gerjanne, Berinda, Linda en Claire.
35
Inhoudsopgave
1. Logboek stage kleine huisdieren ....................................................................................................... 36
2. Case kleine huisdieren: castratie ram ............................................................................................... 40
2.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek ......................................................................................... 40
2.2. Diagnose .................................................................................................................................... 40
2.3. Behandeling ............................................................................................................................... 40
2.4. Instructies aan de eigenaar........................................................................................................ 41
3. Analyse van structuur en management praktijk kleine huisdieren .................................................... 42
3.1. De kliniek.................................................................................................................................... 42
3.2. Visie op zorg............................................................................................................................... 42
3.3. Werkindeling............................................................................................................................... 42
3.4. Specialisaties ............................................................................................................................. 43
3.5. Specifieke activiteiten................................................................................................................. 43
3.6. Sterke en zwakke punten van de praktijk .................................................................................. 43
4. Logboek stage grote huisdieren ........................................................................................................ 43
5. Case grote huisdieren: operatief verwijderen tyloom ........................................................................ 47
5.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek ......................................................................................... 47
5.2. Probleemlijst............................................................................................................................... 47
5.3. Diagnose .................................................................................................................................... 47
5.4. Behandeling ............................................................................................................................... 47
6. Analyse van structuur en management praktijk GHD ....................................................................... 50
6.1. Doelen van de praktijk................................................................................................................ 50
6.2. Werkindeling............................................................................................................................... 50
6.3. De praktijkadministratie.............................................................................................................. 51
6.4. Specifieke activiteiten................................................................................................................. 51
6.5. Sterke en zwakke punten van de praktijk .................................................................................. 52
7. Algemene reflectie ............................................................................................................................. 53
7.1. Kleine huisdieren stage.............................................................................................................. 53
7.2. Grote huisdieren stage............................................................................................................... 54
7.3. toekomstvisie.............................................................................................................................. 55
36
1. Logboek stage kleine huisdieren
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
26-7 8.30 vaccinatie niesziekte poes
26-7 9.00 urineafname en onderzoek op kristallen
26-7 10.30 vaccinatie niesziekte kat Na de vaccinatie verband
verwisselen bij een
hospitalisatiepatiënt
26-7 11.00 vaccinatie puppy hondenziekte, parvo en ziekte
van Weil
Verder nog uitleg over dominantie
daar deze pup ondanks zijn jonge
leeftijd al erg dominant was
26-7 11.30 ex-hospitalisatie patiënt met nekhernia ontslagen Uitleg aan de eigenaar over een
katheter
26-7 12.00 vaccinatie katten- en niesziekte kat Program toediening
26-7 13.00 assisteren bij laparotomie hond
26-7 14.30 vaccinatie puppy hondenziekte, parvo en ziekte
van Weil
26-7 15.00 second opinion heupdysplasie röntgenfotos’s gemaakt
26-7 15.30 beoordeling röntgen foto’s van collega’s die om
assistentie vragen
26-7 16.00 controle achterhand na operatieve verwijdering
van een tumor op de huid
26-7 16.15 bellen met collega’s, bespreken röntgen foto’s
26-7 17.00 hond met spoed binnengebracht, bloed in
abdomen, assistentie bij exploratieve
laparotomie
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
27-7 8.30 onderzoek bij labrador met diarree en melena
27-7 9.00 onderzoek van 3 pups, opstellen
gezondheidscertificaat, eerste vaccinaties bij de
drie pups.
Onderzoek moederdier, wegname
huidmassa op achterhand
27-7 9.30 castratie kater
27-7 10.00 onderzoek van rottweiler die al lange tijd hoest. Endoscopie en RX
27-7 10.45 spoedgeval na aanrijding RX, echo en toediening infuus,
slechte prognose en geen
verbetering; uiteindelijk
euthanasie
27-7 11.30 beoordeling HD bij twee newfoundlanders
37
27-7 12.00 vaccinatie rabiës hond
27-7 12.15 pauze
27-7 13.00 vaccinatie puppy hondenziekte, parvo en ziekte
van Weil, opstellen gezondheidscertificaat
27-7 13.30 vaccinatie mopshond, onderzoek huidafkrabsel
en onderzoek manken rechter achterpoot
Microscopisch onderzoek van het
huidafkrabsel na aankleuren
preparaat. Bevestiging van
vermoeden demodex.
Onderliggende oorzaak zou
opgespoord moeten worden
27-7 14.00 meekijken bij patellaoperatie bij een kat.
27-7 15.15 diagnostiek kleuren preparaten en
microscopisch onderzoek hiervan
27-7 16.00 assisteren bij sterilisatie hond
27-7 17.00 onderzoek konijn dat slecht eet RX
27-7 17.30 onderzoek kat na aanrijding Behandeling wondes en RX
Woensdag 28 juli:
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
28-7 8.30 telefonisch spreekuur
28-7 9.00 assisteren bij sterilisatie plus verwijderen van
een goedaardige huidtumor
28-7 10.35 vaccinatie kennelhoest en leptospirose
28-7 10.55 overleg met collega’s; hond met ontsteking met
MRSA, operatie?
28-7 11.15 second opinion voor sterilisatie van teefje na een
eerdere operatie aan ectopische ureters
28-7 11.30 meekijken bij operatie megacolon
28-7 12.30 pauze
28-7 13.00 meekijken bij operatie megacolon
28-7 13.30 echo bij hond met leverfalen
28-7 14.15 cherry eye bij engelse bulldog, onderzoek of cornea nog intact is
en uitleg over operatief
verwijderen van cherry eye
28-7 14.45 onderzoek sharpei met sharpei fever Bloed genomen om naar
nierwaarden te kijken
28-7 15.15 onderzoek van pup die slecht groeit echo
28-7 16.00 onderzoek poedel met dikke buik echo
38
28-7 16.30 spoedbehandeling bij hond die chocolade heeft
gegeten
28-7 16.50 onderzoek van bordeauxdog die sinds een week
veel vermagerd is en geen energie heeft,
bloedonderzoek, echo, besluit tot
opname
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
29-7 8.30 euthanasie oude poes
29-7 9.00 sterilisatie poes
29-7 9.45 chemische castratie kater
29-7 10.00 officiële HD en ED keuring RX
29-7 10.30 onderzoek mank kitten van 3 week oud RX van achterpootje laat een
tibiafractuur zien. Er wordt
besloten niets te doen qua
therapie omdat de fractuur mooi
gepositioneerd is, de fractuur al
aan het helen is en het een jong
dier is.
29-7 11.00 vaccinatie niesziekte poes
29-7 11.15 pauze
29-7 11.45 laparoscopisch onderzoek hond na vermoeden
tumor
Tumor in lever met veel
metastasen. Eigenaren besluiten
dier te euthanaseren
29-7 13.00 vaccinatie van 2 honden en twee katten,
ontwormen van de twee katten
29-7 13.30 kittencontrole plus eerste vaccinatie
29-7 13.45 algemeen onderzoek bij kat die” het niet goed
doet”
Echo abdomen
29-7 14.45 spoedgeval; kat na aanrijding, RX en
behandeling in O2-ruimte
29-7 15.30 hond algemeen onderzoek en bloedonderzoek
29-7 16.00 onderzoek oren van franse buldog, behandelen
oormijt
29-7 16.30 onderzoek konijn met koliek?
29-7 16.45 RX bij benauwde kat, behandelen longoedeem
39
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
30-7 8.30 controle van alle gehospitaliseerde patiënten,
bloedafname, infuus aanleggen
30-7 9.30 operatie bloedoor
30-7 10.30 vaccinatie kat voor niesziekte en hond
leptospirose en kennelhoest
30-7 10.45 vaccinatie niesziekte kat
30-7 11.00 vaccinatie niesziekte kat
30-7 11.30 onderzoek hond met pijn? Bloedafname en onderzoek
30-7 12.00 onderzoek ontstoken oor plus onderzoek
jeukplekken op poten
behandeling oormijt en
jeukplekken
30-7 13.00 pauze
30-7 13.15 vaccinatie kitten kattenziekte en niesziekte
30-7 13.30 onderzoek anaalzakken hond, negatief, verder
onderzoek geeft pijnlijke rug aan, RX
30-7 14.15 euthanasie hond
30-7 14.45 onderzoek kreupele hond RX en voedingsadvies wegens
obesitas
30-7 15.15 onderzoek jonge hond met bijttrauma, hechten
tandvlees en wondverzorging
30-7 16.00 Spoed Duitse herder met maagtorsie behandeling maagkanteling, na
stabilisatie operatief vastzetten
van de maag
40
2. Case kleine huisdieren: castratie ram
2.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek
Een 2 jaar oude intacte ram werd aangeboden voor castratie. De ram werd al geruime tijd apart
gehouden in een hok en werd gecastreerd om weer bij de twee andere vrouwelijke konijnen in het hok
te kunnen verblijven. Er werd nu gekozen voor castratie omdat de ram, sinds hij alleen in het hok
verbleef minder levenslustig was en de eigenaars verwachten dat dit opgelost zou worden wanneer de
drie konijnen weer bij elkaar konden zijn. Agressie bij de ram was afwezig en daardoor niet de reden
voor castratie. Verder werden er in de anamnese geen bijzonderheden vermeld.
Op algemeen onderzoek werden geen afwijkingen gevonden.
Belangrijk te vermelden is dat de ram niet nuchter werd aangeboden voor operatie wat voor konijnen
normaal is. Konijnen kunnen niet braken waardoor er geen kans op een verslikkingspneumonie
aanwezig is. Tevens dient het gastro-intestinaal stelsel van een konijn altijd gevuld te zijn zodat de
flora niet gewijzigd wordt.
2.2. Diagnose
Niet van toepassing
2.3. Behandeling
De ram wordt gewogen en daarna onder narcose gebracht met Dexdomitor en Ketamine dat op basis
van het gewicht intramusculair in de rugspier wordt gegeven. Nadat de ram in slaap is wordt hij op een
verhoogd rekje op een warmtematje op de operatietafel gelegd en worden tevens de ogen gezalfd om
uitdroging te voorkomen. De vier poten van de ram worden vastgemaakt aan het rekje zodat ze goed
gefixeerd zijn. Ter hoogte van de neus wordt een slangetje met toevoer van zuurstof gelegd zodat de
aanvoer van zuurstof vergemakkelijkt. Ook wordt er al en pijnstiller, namelijk Metacam, en een
antibioticum toegediend. De Metacam zal ervoor zorgen dat het konijn zich na de ingreep beter voelt
en ook weer sneller gaat eten daardoor. Deze ram heeft op het scrotum weinig beharing zodat
scheren niet nodig is. Wel wordt het scrotum voordat er gesneden wordt gewassen en
gedesinfecteerd. De operatieplek wordt afgedekt met steriele operatiedoeken.
In het scrotum ter hoogte van de eerste testikel wordt een huidsnede gemaakt waardoor het testikel
tot buiten het scrotum kan worden gehaald. De epididymis, die vast zit aan het ophangligament wordt
hiervan manueel losgetrokken. Het testikel hangt nu nog maar vast aan het bloedvat en de
zaadstreng. Nu wordt er een weefselklem op de zaadstreng en bloedvat gezet en er wordt een
ligatuur geplaatst. Daarna wordt de klem verwijderd en kan onder de ligatuur de testikel verwijderd
worden door deze af te snijden.
41
Dezelfde procedure wordt herhaald aan de andere kant voor het andere testikel.
Na verwijdering van het tweede testikel wordt er gehecht. In deze praktijk kiezen ze voor de gesloten
methode omdat er door de hechtingen een verminderde kans op complicaties is. De kans op
complicaties bij de open methode is groter omdat een konijn met zijn scrotum in contact is met de
grond waar zaagsel, stro, feces en urine liggen. Bij de gesloten methode kan het dier in principe direct
weer terug in zijn hokje zonder dat er een grote kans is op ontstekingen. Bij de gesloten methode
wordt als eerste de tunica vaginales gehecht. Daarna volgen de subcutis en cutis. Zeker de
hechtingen in de huid mogen niet te strak aangetrokken worden om necrose van de huid te
voorkomen.
Wanneer alle hechtingen geplaatst zijn is een snelle recovery de volgende stap. De ram wordt
intramusculair in de rugspier geïnjecteerd met Antisedan zodat hij weer wakker wordt. Antisedan, met
als werkzame stof atipamezol, is een α-2-adrenerge- antagonist van dexdomitor en blokkeert de post-
synaptische receptoren hiervan (Diergeneesmiddelenrepertorium, 2009). Zodra het konijn wakker is
en probeert te gaan staan op zijn pootjes wordt hij naar een opnamehokje gebracht. De temperatuur
in deze ruimte is hoog wat gunstig is omdat konijnen na een narcose tijdelijk moeilijk de
lichaamstemperatuur kunnen regelen.
2.4. Instructies aan de eigenaar
Het is heel belangrijk dat het konijn binnen twaalf uur gaat eten en binnen een paar uur gaat drinken
en dit dient door de eigenaar goed opgevolgd te worden. Wanneer de eigenaar het dier dezelfde dag
nog komt ophalen wordt dit uitvoerig besproken. De eetlust moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden
door regelmatig voer aan te bieden wat het konijn lekker vindt en gewend is om te eten. Verder wordt
er uitgebreid uitgelegd hoe de konijnen weer het beste bij elkaar gezet kunnen worden. Omdat de
konijnen al een tijd niet meer bij elkaar in het hok hebben gezeten kunnen ze elkaar als vreemd
beschouwen en daarom dient dit rustig opgebouwd te worden. Ook is het zo dat de ram nog 4 weken
na de castratie vruchtbaar kan zijn en daarom wordt het advies gegeven om de konijnen nog minimaal
4 weken gescheiden te houden. In deze vier weken kan dan aandacht besteed worden om de
konijnen weer bekend te maken met elkaar. De hokken, die op dezelfde hoogt staan bij de klant,
worden dicht bij elkaar gezet en tegenover elkaar zodat de konijnen elkaar kunnen zien en ruiken.
Omdat het eten een sociaal gebeuren is voor konijnen worden de eetbakjes zo dicht mogelijk bij
elkaar gezet zodat ze het idee hebben dat ze “samen” zitten te eten.
Verder wordt er nog uitgelegd wat de tekenen van ontsteking en pijn zijn bij het konijn zodat de
eigenaar dit kan herkennen en eventueel de dierenarts kan bellen voor gericht advies. Indien de ram
veel pijn heeft en daardoor niet eet kan er nog extra Metacam worden voorgeschreven.
42
3. Analyse van structuur en management praktijk kleine huisdieren
3.1. De kliniek
De praktijk, die zich kliniek mag noemen, omvat twee vestigingen waarvan er één in Roden en één in
Groningen is gevestigd. In de kliniek, waar uitsluitend gezelschapsdieren behandeld worden, zijn 6
dierenartsen, 2 praktijkmanagers en 8 assistentes werkzaam. Van de dierenartsen zijn er 2 die fulltime
werken en vier parttime.
3.2. Visie op zorg
Eerst de goede diagnose, dan de optimale zorg is het uitgangspunt waar de kliniek naar streeft. Er
wordt op alle fronten gewerkt om hoogstaande zorg en een eerlijke afweging van de kansen te bieden
aan klanten. Het feit dat de kliniek bezig is te voldoen aan het keurmerk “sterkliniek” is hier een
prachtig voorbeeld van. Sterkliniek Dierenartsen BV is een kwaliteitssysteem dat ervoor zorgt dat elke
deelnemer zich continu verbetert. De belangen van de diereigenaren zijn enorm belangrijk in
sterklinieken en worden daarom jaarlijks bewaakt door Lloyd's Register Quality Assurance. Dit doen
ze door jaarlijks de organisatie en de deelnemers te controleren. Een onafhankelijke organisatie staat
dus in voor het toetsen van de kwaliteit en waarborgt daardoor een uniek en hoog kwaliteitsniveau
(www.sterkliniek.nl). De bijscholing van dierenartsen en assistentes is iets wat jaarlijks gebeurt en de
kwaliteit onderhoud en verbetert.
3.3. Werkindeling
De kliniek is 7 dagen per week, 24 uur per dag bereikbaar. Er wordt enkel op afspraak gewerkt wat als
voordeel heeft dat er voldoende tijd is om met de patiënt bezig te zijn. Dit sluit dan ook perfect aan bij
de visie van de kliniek: optimale zorg bieden aan het huisdier van de klant. Enkel op zaterdagochtend
is er in Roden en open inloopspreekuur van 11.00 tot 12.00. Elke dag biedt de kliniek tevens een
gratis telefonisch spreekuur aan voor klanten. Tijdens dit spreekuur heeft de klant de mogelijkheid om
rechtstreeks vragen te stellen aan de dierenarts. Deze extra service naar de klant toe is één van de
vele voorbeelden van klantenbinding.
De afspraken worden door de assistentes gemaakt en verwerkt in de computer met behulp van het
programma Daisy. Weekenddiensten worden afwisselend verdeeld over het personeel en
43
nachtdiensten zijn in deze kliniek onbestaande. Wel is er elke nacht een dierenarts telefonisch
beschikbaar voor eventuele spoedgevallen.
De assistentes in de kliniek hebben en uitgebreid takenpakket dat varieert van voorbereiden van
operaties, assisteren bij operaties, aanleggen van infusies, inplannen van afspraken, apotheekbeheer,
schoonmaken van alle ruimtes en laboratorium werk. Zij zijn onmisbaar in de praktijk en van grote hulp
voor de dierenarts. Tevens zijn er in de kliniek nog twee praktijkmanagers die zich bezighouden met
werkverdeling, werkplanning, administratie, PR en managementtaken. De taken van de
praktijkmanagers worden gedeeltelijk ondersteund door twee boekhouders.
3.4. Specialisaties
De kliniek heeft een aantal vakgebieden waar het in gespecialiseerd is te weten orthopedie, chirurgie,
diagnostiek, dermatologie en tandheelkundige zorg. Voor het vakgebied orthopedie wordt in tijden van
afwezigheid van de betreffende expert beroep gedaan op een gespecialiseerde praktijk in
Leeuwarden en vice versa.
3.5. Specifieke activiteiten
De kliniek biedt op regelmatige basis, al dan niet tegen betaling, verschillende cursussen en
themaweken aan. Op de website zijn deze handig terug te vinden onder de knop agenda. Thema’s die
aan bod komen zijn, enten van konijnen, chip, kittencheck, jonge honden avond, jonge honden check
en af en toe een EHBO-cursus. Al deze bijeenkomsten zijn een ideaal moment om aan klantenbinding
te doen.
3.6. Sterke en zwakke punten van de praktijk
Het sterkste punt in de praktijk is de eensgezindheid over de visie. Ieder personeelslid streeft ernaar
de hoogst mogelijke zorg te bieden aan de klant en dat maakt het team en de kliniek sterk. De service
naar de klant toe is zeer goed waardoor klanten graag terug komen. Een zwak punt in deze kliniek is
waarschijnlijk dat door het continue streven naar hoogstaande zorg de werkdruk voor zowel
dierenartsen als assistentes hoog is. Dit is naar mijn menig een heel groot aandachtspunt om te
zorgen dat iedereen met veel plezier blijft werken.
4. Logboek stage grote huisdieren
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
14-3 8.00 telefonisch spreekuur
44
14-3 9.30 bedrijfsbegeleiding, onthoornen kalfjes,
schaapverlossen, oestrusdetectie en
drachtdiagnose met echo
14-3 11.30 onderzoek twee zieke koeien + behandelen
melkziekte
14-3 12.00 lunch gecombineerd met werkoverleg in
samenwerking met de gezondheidsdienst
14-3 13.30 onthoornen kalfjes, oestrusdetectie,
bedrijfsbegeleiding
14-3 15.00 vergadering
14-3 16.25 naar huis
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
15-3 8.00 telefonisch spreekuur
15-3 9.30 verlossing schaap
15-3 10.00 bedrijfsbegeleiding onthoornen kalfjes, onderzoek
vaars + behandelen ophouden
nageboorte, spoelen uterus,
onderzoek zieke koe +
behandelen ketonemie
15-3 11.30 staalname mannheimia, pasteurella en
aracanobacterie met behulp van nasale swabs
bij kalveren
15-3 12.15 lunch
15-3 13.00 noodslachting koe
15-3 14.00 bedrijfsbegeleiding onthoornen kalfjes, onderzoek koe
met scherp
15-3 15.00 werkoverleg paard
15-3 16.00 naar huis
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
16-3 8.00 telefonisch spreekuur
16-3 9.15 bedrijfsbegeleiding controle op dracht en oestrus,
45
vaccineren, onthoornen
16-3 11.00 noodslachting koe met gebroken poot
16-3 11.45 verlossing schaap
16-3 12.15 pauze
16-3 13.30 bedrijfsbegeleiding onthoornen, oestrusdetectie,
drachtdiagnose met echo
16-3 14.45 verlossing kalf
16-3 15.45 verlossing schaap, behandelen ziek schaap met
antibiotica intra-uterien
16-3 16.30 naar huis
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
17-3 8.00 telefonisch spreekuur
17-3 9.00 reponeren vaginaprolaps en verlossen dood lam
van diezelfde ooi
17-3 10.00 onderzoek ziek kalf en daarna euthanaseren kalf
vanwege diagnose atresia ani, via maagsonde
melk toedienen bij verzwakt lam
17-3 11.00 Bedrijfsbegeleiding
controle op dracht en oestrus,
vaccineren, onthoornen
17-3 12.00 pauze
17-3 13.15 verlossing schaap partiële foetotomie lam
17-3 14.10 euthanaseren koe met partieel afgebroken klauw
17-3 15.00 operatief verwijderen tyloom
Datum Uur Aard consultatie Opmerkingen
18-3 8.00 telefonisch spreekuur
18-3 9.30 onderzoek zieke koe plus behandelen ketonemie
46
18-3 10.15 spoelen uterus, verwijderen dermale hechtingen
bij koe na lebmaagoperatie
18-3 11.15 verlossing kalf
18-3 12.00 pauze
18-3 13.00 bedrijfsbegeleiding
vaccineren, onthoornen,
oestrusdetectie en drachtdiagnose
met echo, behandelen
gedehydrateerd kalf
18-3 14.30 verlossing schaap
18-3 15.00 onderzoek zieke koe, spoelen uterus,
onthoornen
18-3 15.45 behandeling ketonemie
18-3 16.15 naar huis
47
5. Case grote huisdieren: operatief verwijderen tyloom
5.1. Anamnese en lichamelijk onderzoek
Een 6 jaar oude hoog productieve melkkoe werd aangeboden voor het operatief verwijderen van een
tyloom aan de rechter achterpoot. In de anamnese, die een week eerder had plaatsgevonden, was
duidelijk geworden dat de koe al vaak interdigitale dermatitis ten gevolge van Fusobacterium
necrophorum aan de rechter achterpoot heeft gehad. De poot was hierbij opgezwollen en zeer pijnlijk
wat opgemerkt werd door het erge manken van de koe. Verdere symptomen bij de koe op dit moment
zijn verminderde eetlust, en niet tochtig worden, beide symptomen die voor de boer nadelig zijn omdat
dit juist zo’n goede melkkoe is. In een eerder onderzoek is al uitgesloten dat de anoestrus door andere
oorzaken dan de pijn aan de poot wordt veroorzaakt.
Op klinisch onderzoek voor aanvang van de operatie was een duidelijk tyloom waarneembaar op de
rechter achterpoot. De koe maakte een algemene pijnlijke indruk. Verder werden er op algemeen
onderzoek geen afwijkingen gevonden.
5.2. Probleemlijst
• Tyloom rechter achterpoot
• Verminderde eetlust
• Anoestrus
• Manken
5.3. Diagnose
Tyloom rechter achterpoot
5.4. Behandeling
Omdat deze koe al zeer lang aan het manken is en het tyloom zeer groot is wordt gekozen voor
chirurgische verwijdering van het tyloom. De techniek die hiervoor gebruikt wordt is electrocauterisatie.
Bij de operatie zijn twee dierenartsen aanwezig, één met zeer veel ervaring en één met weinig
ervaring met het verwijderen van een tyloom.
De koe wordt in een speciale box gezet waarin het mogelijk is de achterpoot omhoog te takelen. De
rechterachterpoot wordt in een lus gehangen en omhoog getakeld. Verder wordt er een touw onder
het abdomen van de koe gespannen omdat deze koe de gewoonte heeft te gaan liggen tijdens een
behandeling aan de klauwen. Na de fixatie van de koe wordt het operatieveld goed schoongemaakt
48
en gedesinfecteerd. Er wordt een elastische klemband op de onderpoot gezet om het bloeden te
verminderen in het operatieveld en om de regionale intraveneuze anesthesie te kunnen toedienen.
Vooral de interdigitale ruimte proximaal van de laesie is hierbij van belang. Op de achterhand van de
koe wordt een aardingsmatje, een inactieve elektrode, gefixeerd zodat de patiënt onderdeel is van het
elektrische circuit. Na een 10-15 minuten inwerken van het anestheticum wordt op elke klauw een
draadje bevestigd zodat de klauwen maximaal uit elkaar getrokken kunnen worden. Nu er een betere
toegang is tot de interdigitaal ruimte wordt ook deze ruimte nogmaals goed gewassen en
gesteriliseerd.
Met behulp van een monopolaire electrocauter wordt er begonnen het tyloom weg te snijden. Het
belangrijkste bij deze operatie is dat het tyloom volledig wordt verwijderd. Indien dit niet lukt zal het
binnen de kortste keren weer recidiveren. Met een weefselklem wordt het tyloom gefixeerd en zoveel
mogelijk aangetrokken. Hierna wordt er rond het tyloom gesneden maar wordt er zoveel mogelijk
gezonde huid rondom gespaard. Dit zorgt ervoor dat postoperatief de wonde sneller zal genezen. Bij
deze koe was het tyloom tot zeer diep gevestigd wat de operatie bemoeilijkte. Toen het grootste
gedeelte van het tyloom eraf gesneden was werd is er ook nog zoveel mogelijk interdigitaal vetweefsel
rondom weggesneden.
Na het totale verwijderen van de tyloom werden de bloedvaten met de electrocauter dichtgebrand wat
de bloeding postoperatief zou verminderen. Nadien werd er een antibioticum poeder in de wond
gebracht en dit werd met steriele tampons afgedekt. Daarna werd de poot met watten en daar omheen
een rekverband omwikkeld. Om het geheel zo schoon en stevig mogelijk te maken werd er ook nog
zwarte tape omheen geplaatst. Toen de poot volledig verzorgd was werd de elastische klemband van
49
de onderpoot af gehaald terwijl de poot nog steeds omhoog getakeld bleef. Na ongeveer vijf minuten
werd als laatste de poot naar beneden gebracht. Er werd goed opgelet of er geen overdreven
bloeding was waar te nemen.
50
6. Analyse van structuur en management praktijk GHD
De praktijk, een maatschap, heeft een ruim werkgebied met daarin vier vestigingen. Deze bevinden
zich in Bedum, Groningen, Loppersum en Uithuizen. Het is een gemengde praktijk met ongeveer 6
dierenartsen die fulltime werken met landbouwhuisdieren (veeartsen). Verder zijn er in de praktijk nog
5 dierenartsen die zich op de kleine huisdieren richten en 1 dierenarts is gespecialiseerd in paard.
6.1. Doelen van de praktijk
De veeartsen hebben de volgende uitgangspunten voor hun praktijk opgesteld: diergezondheid,
melkkwaliteit, rendement, pro-actief en samen beter. Door middel van goede begeleiding door
dierenarts, voerleverancier en accountant plus een optimale preventieve zorg voor de dieren, zoals
het verbeteren van de bedrijfsstatus, denken de veeartsen het rendement van veel veehouders te
kunnen verbeteren.
Voor de praktijk is een nieuw strategisch plan met bijbehorende missie en doelen in ontwikkeling.
Behoud van het klantenbestand en eventuele uitbreiding, indien haalbaar, vinden ze binnen de praktijk
erg belangrijk en hier doen ze allemaal hun best voor. Voor de lange termijn wil de praktijk van de
landbouwhuisdieren zich meer en meer richten op de preventieve zorg van het melkvee. De
dierenartsen hebben allen een belangrijke stem in het overleg, maat of geen maat. De samenwerking
blijkt ook uit hun aanpak met het bedrijfsbehandelplan. Ze hebben gezamenlijk een
bedrijfsbehandelplan geschreven welke op de meeste bedrijven van toepassing kan zijn en ze delen
deze uit aan de klanten. In dit bedrijfsbehandelplan staat heel duidelijk verwoord hoe ze te werk gaan
per aandoening zodat dit zowel voor de dierenartsen als voor de klant overzichtelijk is. Bij een aantal
veehouders wordt maandelijks de voortgang doorgenomen. Deze bedrijfsbegeleiding wordt eens in de
drie maanden samen met de voerleverancier en de accountant afgestemd opdat ze tot één advies
komen.
6.2. Werkindeling
De veeartsen en paardendierenartsen werken allemaal vanuit Loppersum. Daar beginnen ze om 8.00
uur ´s ochtends met het telefonisch aannemen van visites en het beantwoorden van vragen van
De praktijk in Loppersum
waar ik tijdens mijn stage
verbleef.
51
veehouders en particulieren. De visites lopen meestal door tot ongeveer 16:00 uur waarna deze
worden ingeboekt en overige taken worden verricht.
Alle dierenartsen, maat of geen maat, hebben ook managementtaken wat zorgt voor een verbreding
van hun functie.
In de praktijk zijn verder nog vier fulltime assistentes. De meeste assistentes hebben een vaste
vestiging waar ze mee draaien. De taken die ze vervullen zijn divers en variëren van baliewerk tot
apotheekbeheer. In Loppersum worden door de assistentes ook bacteriologisch onderzoek en
antibiogrammen uitgevoerd.
Tevens is er in de praktijk een manager die zich bezighoudt met alle niet-veterinaire zaken zoals
boekhouden, administratie, beheer van de centrale apotheek, automatisering, managementtaken en
PR.
6.3. De praktijkadministratie
In de praktijk hanteren ze een managementsysteem met daarin klantenbeheer van
gezelschapsdieren, paard en landbouwhuisdieren in één. De visitebrief van veehouders moet nog
apart worden ingevoerd op de praktijk, maar de afspraken voor visites staan in de digitale outlook-
agenda die elke veearts en paardendierenarts op zijn mobiele telefoon heeft staan.
Via PiR-DAP worden de meeste gegevens van de bedrijven die bedrijfsbegeleiding hebben
geraadpleegd en op het bedrijf met de veehouder doorgenomen. Zoals ook eerder aangegeven
streven de dierenartsen ernaar om op de bedrijven met begeleiding van de DAP ook eens in de drie
maanden om tafel te gaan met de voerleverancier en de accountant zodat er één advies en plan van
aanpak wordt gegeven.
Alle producten die worden meegenomen vanuit de voorraad worden in de computer ´uitgeboekt´. Voor
alle zekerheid worden de kasten dagelijks ook nog eens nagelopen en op basis van dit
voorraadbeheer worden nieuwe bestellingen geplaatst.
6.4. Specifieke activiteiten
Op regelmatige basis biedt de praktijk de mogelijkheid voor zijn klanten om cursussen te volgen.
Voorbeelden van onderwerpen die dikwijls behandeld worden zijn schapen verlossen, ontwormen van
je paard en verantwoord antibioticagebruik.
52
6.5. Sterke en zwakke punten van de praktijk
Het sterkste punt van de praktijk vind ik de samenwerking tussen de veeartsen. Het feit dat alle
veeartsen volgens dezelfde methode werken en dit zo uitdragen naar de boer maakt je als team
sterker. Verder vind ik dat door het ruime aanbod van de cursussen voor klanten er zeer goed gewerkt
wordt aan klantenbinding. Ook de website is er zo op gericht dat de veehouder zelf tot diagnoses kan
komen door middel van instructievideo’s wat voor beide partijen positief werkt. Een aandachtspunt zou
misschien kunnen zijn dat aan kwaliteit bieden een prijskaartje hangt. In deze economisch gerichte
sector waarin de veearts werkt zou de klant wel eens naar een concurrent kunnen uitwijken vanwege
de goedkopere kosten.
53
7. Algemene reflectie
Achtereenvolgens zal ik reflecteren over:
1: stage gezelschapsdieren
2: stage grote huisdieren
3: Mijn toekomstvisie
7.1. Kleine huisdieren stage
Tijdens mijn stage gezelschapsdieren heb ik enorm kunnen genieten van de dagdagelijkse
bezigheden in de praktijk. Ik heb een zeer goed beeld gekregen hoe het eraan toegaat in een
dierenartsenpraktijk en kan met volle overtuiging zeggen dat dit de perfecte richting voor mij is. Wat
mij enorm aansprak in deze praktijk is het aanbod van zowel eerstelijns als tweedelijns patiënten. Het
feit dat de meer routinematig gegeven vaccinaties afgewisseld worden met een laparoscopie,
beoordelen van röntgenfoto’s van collega’s en onderzoeken met echo of endoscoop maakt het voor
mij heel uitdagend. Ook vind ik de variatie in het aanbod van honden, katten en konijnen erg
motiverend al is mijn voorkeur voor katten ook tijdens deze stage weer duidelijk naar voren gekomen.
Opgegroeid tussen de katten maakt dat ik me hierbij volledig op mijn gemak voel terwijl dat bij honden
nog niet altijd het geval is. Het lijkt me voor mijn eigen ontwikkeling als aankomend dierenarts een
hele mooie aanvulling om me meer te verdiepen in honden en ga dat ook zeker doen.
Hoewel er ook op theoretisch vlak nog enorm veel te leren is wordt met zo’n stage wel duidelijk dat ik
qua praktische vaardigheden nog in de kinderschoenen sta. Gelukkig kreeg ik de kans om ook deze
praktische vaardigheden te mogen oefenen. Na een hele week toedienen van vaccinaties merk ik dat
mijn zelfvertrouwen een boost heeft gekregen en dat is naar mijn mening het allerbelangrijkste. Het is
voor de meeste handelingen de mentale staat die me beperkt want ik weet dat de meeste handelingen
niet moeilijk zijn. Zoals voor het strikken van mijn veters, fietsen en autorijden zal ik ook deze
diergeneeskundige handelingen onder de knie krijgen en de stages zijn daarbij onmisbaar.
Mijn voorkeur voor snijden en bekijken wat er zich binnen in het lichaam afspeelt is iets wat er al van
jongs af aan in zat. Menig dood insect, visje en kwal is in mijn kinderjaren onder het mes gegaan en
ook tijdens deze stage kwam naar voren dat ik opereren erg interessant vind. Het assisteren bij de
vele operaties in de stageweek vond ik fantastisch en enorm inspirerend. Het hoogtepunt deze week
was dan ook de castratie van ons eigen konijn. Vanaf de anesthesie tot het hechten heb ik allemaal
zelf uitgevoerd, iets waar ik heel trots op ben.
Tijdens mijn stage heb ik met verschillende dierenartsen mogen meekijken en dat geeft een mooi
inzicht dat, hoewel we als dierenartsen allemaal “hetzelfde” worden opgeleid, je toch je eigen identiteit
als dierenarts ontwikkelt. Een van de leuke dingen in het vak als dierenarts vind ik de omgang met de
mensen en daar kan je geheel je eigen draai aan geven. Een duidelijk verhaal brengen, alle opties en
54
mogelijkheden vermelden en goed contact maken met de mensen, iets wat naar mijn mening mist in
het opleidingsprogramma, is een uitdaging en ik heb in mijn stageweek daar hele goede voorbeelden
van gekregen. Ook het brengen van slecht nieuws, iets wat mij heel moeilijk lijkt, werd op een heel
professionele en echte manier uitgevoerd. Iets waar ik tegenop zie is het euthanaseren van dieren.
Rationeel gezien ben ik in alle gevallen blij dat het dier verlost wordt uit zijn lijden maar ik merk dat ik
door de reacties van de eigenaren zelf ook emotioneel word. Dat is voor mij een grote klus om daar
professioneel mee om te gaan.
Het is me duidelijk geworden dat ik het enorm fijn vind om feedback te krijgen terwijl ik ergens mee
bezig ben. De constante aanwijzingen over mijn houding tijdens de operatie hebben ertoe geleid dat ik
nu zonder erover na te denken rechtop sta en zonder problemen steriel kan blijven. Ik heb gemerkt
dat ik met veel patiënten niet zelf tot een diagnose kon komen terwijl ik altijd wel aan de goede vragen
zat te denken bij de anamnese. Tijdens mijn tweede stage, die ik veel later in het jaar heb gedaan,
ging dit veel beter omdat ik toen de cursus ziekteleer gekregen had. Zoals vaak al gezegd wordt over
de opleiding in België is de theoretische kennis goed en dat heb ik gemerkt tijdens beide stages.
In de praktijk vond ik het samenwerkingsverband met de collega’s erg leuk. De assistentes spelen in
deze praktijk een zeer belangrijke rol en nemen veel werk van de dierenarts uit handen. De
combinatie van jonge en meer ervaren dierenartsen vind ik erg leuk en dat is ook zeker een setting
waar ik mezelf heel goed in zie functioneren. De drukte gedurende de dag vond ik behoorlijk en hier is
voor mij het enige kritische punt in de praktijk op gebaseerd. Mijn aanmerking tijdens deze week is dat
er niet voldoende rustpunten zijn ingebouwd om te kunnen pauzeren. Naar mijn mening is dat een
cruciaal punt om scherp en gemotiveerd te blijven in welk beroep dan ook.
7.2. Grote huisdieren stage
Mijn tweede stage heb ik gedaan bij een gecombineerde landbouwhuisdieren praktijk. Ik moet heel
eerlijk zeggen dat ik het voor de mensen die geen keuze kunnen maken tussen de optie grote- en
kleine huisdieren heel nuttig vind om beide stages te doen. In mijn geval vond ik ondanks dat ik een
leerzame week heb gehad deze stage minder nuttig en had ik veel liever nog een week extra in een
kleine huisdieren praktijk meegelopen. Ik heb bij mezelf gemerkt dat de economisch getinte baan van
een grote huisdieren veearts me totaal niet aanspreekt wat een goede bevestiging is van mijn
optiekeuze. Één van de uitdagingen van het beroep vind ik telkens weer te diagnosticeren wat er aan
de hand is. De variatie in het aanbod van aandoeningen bij grote huisdieren vond ik zo minimaal en
daardoor weinig uitdagend. Er zijn een paar ziektebeelden die constant terugkomen maar als ik drie
verschillende aandoeningen gezien heb bij individuele koeien dan is dat al veel.
Tijdens deze stage kwam heel duidelijk naar voren dat het individuele dier met het meeste aanspreekt.
Alle handelingen zoals onthoornen, drachtdiagnose en vaccineren konden me gek genoeg niet veel
interesseren wat vreemd te noemen is voor een optimist zoals ik. Ik wijd dit aan het feit dat ik mijn tijd
zo graag op een “zinvollere” manier had ingevuld en het drukke schema van het vijfde jaar werkt er
ook zeker aan mee.
55
Iets wat me wel aanspreekt in het beroep van veearts is de “vrijheid” die je hebt tijdens je werkdag.
Door het reizen van boerderij naar boerderij ervaar je variatie in omgeving en dat is iets wat me
aanspreekt en me een gevoel van vrijheid geeft.
De praktijk op zich functioneert naar mijn mening prima. Met name de communicatie tussen de
collega’s onderling vond ik erg goed. Ook het systeem dat de klanten elke dag tussen 8.00-9.00
kunnen bellen met vragen en bestellingen voor medicaties vond ik naar de klant toe een enorme
service. Deze dienst is voor beide partijen een voordeel, de klant kan gratis een advies inwinnen en
de dierenarts bouwt aan zijn relatie met de klant. Een heel mooi systeem dat naar mijn mening ook
goed zou functioneren in een kleine huisdieren praktijk.
Opvallend in deze groepspraktijk vond ik de gedrevenheid en goede sfeer onder de collega’s.
Gedrevenheid om een fantastisch bedrijf te creëren, goede diensten te leveren, een super relevante
website neer te zetten en om gewoon een fijne werksfeer te hebben maken dit team een team waar ik
me heel goed tussen zou voelen.
Zoals al eerder besproken spreekt het economisch getinte werk me niet aan. In het contact met de
boer, die vanzelfsprekend heel zakelijk is, miste ik de compassie met de dieren zoals je dat in de
gezelschapsdieren praktijk ziet. Ook de bedrijfsbegeleiding was een aspect wat ik minder interessant
vond, het meer praktisch bezig zijn met het dier zelf geeft mij meer voldoening.
7.3. toekomstvisie
Mede dankzij mijn stages ben ik zeker dat ik de juiste richting heb gekozen met de gezelschapsdieren.
Het individuele dier dat centraal staat, het contact met de eigenaren, de enorme mogelijkheden qua
therapie maken dit beroep voor mij uitdagend en afwisselend. Ik zie mijzelf aan het einde van de
studie het liefst in een groepspraktijk met zowel pas afgestudeerde als zeer ervaren dierenartsen. Het
lijkt mij noodzakelijk om niet alleen te starten omdat aan het begin van mijn carrière ik nog veel mag
leren. Een ervaren dierenarts die mij graag hierbij zou helpen zou hiervoor ideaal zijn. Ook de
combinatie eerstelijns en tweedelijns spreekt mij aan maar is niet noodzakelijk. Zeker in de eerste
jaren als beginnend dierenarts zal ook de eerstelijns praktijk mij voldoening geven. Heel graag zou ik
mij ook willen oriënteren op een meer holistische manier van genezen, iets wat in de studie helaas niet
aan bod komt.
Al met al vond ik de stages een hele goede aanvulling op de studie. Als laatste zou ik nog graag willen
toevoegen dat deze stages ook in het laatste jaar heel erg op hun plaats zouden zijn. Een combinatie
van stages en de kliniek zouden naar mijn mening een ideaal laatste jaar vormen.