PLUS: Professionele Voeding

13
1 PLUS : professionele voeding Door het toepassen van verschillende nieuwe denkbeelden is op het Elektuurlab een voedingseenheid (Professionele Luukse Universele Stabiele voeding) ontwikkeld waarvan de meeste eigenschappen zonder twijfel professioneel zijn. De voeding is universeel toepasbaar in een spanningsgebied tussen 1,3V en 60V. De maksimale uitgangsstroom is zonder eksterne komponent 1,5A. Met een eksterne transistor wordt de uitgangsstroom vergroot tot een maksimum van 10A kontinu. Een goede spanningsstabilisator kan in hoofdzaak worden gescheiden in drie aparte delen. Het belangrijkste deel is de referentiebron. Met de kwaliteit hiervan staat en valt de gehele voedingsstabiliteit. De andere essentiële delen zijn: een bijzonder goede verschilversterker en een ’super-emittervervolger’. Van de verschilversterker mag worden verwacht dat deze zeer nauwkeurig het verschil versterkt tussen de spanning van de referentiebron en de voedingsuitgangsspanning. Dat de verschilversterker bijzonder snel moet kunnen reageren spreekt vanzelf. Het derde hoofdbestandsdeel van de voeding, de ‘super-emittervervolger’ dient de uitgangsspanning te korrigeren tot een waarde, waarbij de verschilversterker geen te versterken ingangsspanning meer krijgt toegevoerd. Als sekundaire eis mag van een goede voeding ook worden verwacht dat deze kortsluitvast is onder alle omstandigheden. De referentiebron Van de referentiebron wordt verwacht dat deze een bizonder stabiele spanning afgeeft. Deze spanning dient zo weinig mogelijk te reageren op voedingsspannings- en temperatuurvariaties. Als referentiebron wordt vrijwel altijd een zenerdiode toegepast. In de praktijk wordt er veel vanuit gegaan dat iedere zenerdiode geschikt is als referentiebron. Het tegendeel is echter waar: de meeste zenerdioden zijn ongeschikt om te dienen als goede referentiebron. Zenerdioden zijn te onderscheiden in twee hoofdgroepen: de spanningsstabilisatoren (voltage regulator diodes) en spanningsreferentiedioden (voltage reference diodes). De eerste groep kenmerkt zich door het relatief hoge vermogen dat kan worden gedissipeerd. Dit ligt tussen ca 1W en 15W. Het vermogen dat een referentiediode kan dissiperen ligt aanmerkelijk lager (200mW tot 400mW). De genoemde spanningsstabilisatoren worden direkt gebruikt als stabilisatie-element in de hoofdvoedingslijn. De referentiedioden worden echter zo weinig mogelijk belast met een variërende stroom. Om een zenerdiode zo optimaal mogelijk zijn werk te laten doen, moet deze worden gestuurd met een konstante stroom. Figuur 1 geeft een spanningsreferentie-circuit waarbij de zenerdiode Z 1 wordt gestuurd vanuit een konstante-stroombron T 1 . De konstante stroom wordt verkregen door de basis van T 1 via twee geleidende Si-dioden (D 1 en D 2 ) op een konstant spanningsnivo te houden. Ondanks voedingsspanningsvariaties van +Ub zal de spanning over de basis-emitterjunktion van T 1 en weerstand R 2 zeer konstant zijn. Daardoor zal de emitterstroom van T 1 , evenals de kollektorstroom ook konstant zijn, zodat door zenerdiode Z 1 een konstante stroom vloeit.

description

Full construction info and design details for a voltage regulator with professional specifications built from discrete components. The article appeared in Elektuur (Dutch electronics magazine, April 1973). Although very old, it still provides excellent information. In terms of stability of the output voltage and (very low) levels of hum and noise at the output, the power supply is hard to beat. Output voltage can be set between 1.3 and 60 Volts, maximal output current ranges from 1.5 A for the simple version to 10 A for the more complex type.

Transcript of PLUS: Professionele Voeding

Page 1: PLUS: Professionele Voeding

1

PLUS : professionele voeding

Door het toepassen van verschillende nieuwe denkbeelden is op het Elektuurlab een

voedingseenheid (Professionele Luukse Universele Stabiele voeding) ontwikkeld waarvan de

meeste eigenschappen zonder twijfel professioneel zijn. De voeding is universeel toepasbaar in

een spanningsgebied tussen 1,3V en 60V. De maksimale uitgangsstroom is zonder eksterne

komponent 1,5A. Met een eksterne transistor wordt de uitgangsstroom vergroot tot een

maksimum van 10A kontinu.

Een goede spanningsstabilisator kan in hoofdzaak worden gescheiden in drie aparte delen. Het

belangrijkste deel is de referentiebron. Met de kwaliteit hiervan staat en valt de gehele

voedingsstabiliteit. De andere essentiële delen zijn: een bijzonder goede verschilversterker en een

’super-emittervervolger’.

Van de verschilversterker mag worden verwacht dat deze zeer nauwkeurig het verschil versterkt

tussen de spanning van de referentiebron en de voedingsuitgangsspanning. Dat de

verschilversterker bijzonder snel moet kunnen reageren spreekt vanzelf.

Het derde hoofdbestandsdeel van de voeding, de ‘super-emittervervolger’ dient de

uitgangsspanning te korrigeren tot een waarde, waarbij de verschilversterker geen te versterken

ingangsspanning meer krijgt toegevoerd.

Als sekundaire eis mag van een goede voeding ook worden verwacht dat deze kortsluitvast is onder

alle omstandigheden.

De referentiebron

Van de referentiebron wordt verwacht dat deze een bizonder stabiele spanning afgeeft. Deze

spanning dient zo weinig mogelijk te reageren op voedingsspannings- en temperatuurvariaties.

Als referentiebron wordt vrijwel altijd een zenerdiode toegepast. In de praktijk wordt er veel vanuit

gegaan dat iedere zenerdiode geschikt is als referentiebron. Het tegendeel is echter waar: de meeste

zenerdioden zijn ongeschikt om te dienen als goede referentiebron. Zenerdioden zijn te

onderscheiden in twee hoofdgroepen: de spanningsstabilisatoren (voltage regulator diodes) en

spanningsreferentiedioden (voltage reference diodes). De eerste groep kenmerkt zich door het

relatief hoge vermogen dat kan worden gedissipeerd. Dit ligt tussen ca 1W en 15W. Het vermogen

dat een referentiediode kan dissiperen ligt aanmerkelijk lager (200mW tot 400mW).

De genoemde spanningsstabilisatoren worden direkt gebruikt als stabilisatie-element in de

hoofdvoedingslijn. De referentiedioden worden echter zo weinig mogelijk belast met een variërende

stroom.

Om een zenerdiode zo optimaal mogelijk zijn werk te laten doen, moet deze worden gestuurd met

een konstante stroom. Figuur 1 geeft een spanningsreferentie-circuit waarbij de zenerdiode Z 1

wordt gestuurd vanuit een konstante-stroombron T1. De konstante stroom wordt verkregen door de

basis van T1 via twee geleidende Si-dioden (D1 en D2) op een konstant spanningsnivo te houden.

Ondanks voedingsspanningsvariaties van +Ub zal de spanning over de basis-emitterjunktion van T 1

en weerstand R2 zeer konstant zijn. Daardoor zal de emitterstroom van T1, evenals de

kollektorstroom ook konstant zijn, zodat door zenerdiode Z1 een konstante stroom vloeit.

Page 2: PLUS: Professionele Voeding

2

Om de zenerstroom konstant te houden, is het belangrijk dat de zenerdiode zo weinig mogelijk

wordt belast, en dat de belasting zo konstant mogelijk is.

In figuur 2 zijn twee karakteristieken van verschillende zenerdioden getekend (Iz als funktie van Uz).

Beide zenerdioden hebben een nominale waarde van 5,6V. De gestippelde karakteristiek is die van

een zener, die bedoeld is voor spanningsreferentie. Uit de karakteristiek blijkt duidelijk dat deze

zener de nominaal aangegeven waarde bij 10mA al heeft bereikt.

De andere karakteristiek is die van een spanningsstabilisator-zener. Uit deze karakteristiek blijkt dat

bij 10 mA de zenerspanning 5,4V is. Als de karakteristiek verder wordt doorgetrokken zou zijn

gebleken dat de nominale zenerspanning pas bij ca 100 mA wordt bereikt. Ook de spanning van deze

zener varieert ruim een faktor 10 meer bij eenzelfde stroomverandering, dan die van de

referentiezener.

Hieruit kan worden afgeleid dat de stabilisatiefaktor van de referentiezener ruim 10X zo groot is als

die van een stabilisatorzener.

In figuur 2 is als voorbeeld een gemiddelde karakteristiek gekozen van een spannings-

stabilisatiezener van 1,5W. Het is duidelijk dat dergelijke zeners als ze voor grotere vermogens

geschikt zijn, nog slechter stabiliseren.

In de praktijk is gebleken dat weinig zeners geschikt zijn voor spanningsreferentie. De bekendste

goed bruikbare reeks zenerdioden is de BZX79-serie van Philips. Deze serie omvat zeners in de E-

reeks tussen 4,7 en 75V (4,7-5,1-6V . . . ). De maksimale dissipatie is 400 mW. Een andere betere

Philips-serie is de BZY88, verkrijgbaar in de E-reeks tussen 3,3V en 30V. De totale

vermogensdissipatie hiervan is ook 400 mW. Als referentiezeners zijn evengoed bruikbaar, als de

genoemde Philipsserie de Siemens-reeks BZX55 en BZY85, en de Telefunkenreeks BZX71 en BZY85.

Een vrij belangrijk punt voor de konstantheid van de stroom door de zener is de karakteristiek van

de dioden D1 en D2 uit figuur 1. Dat ook deze dioden een goede spanningskonstantheid bij

variërende stroom moeten bezitten spreekt vanzelf. Figuur 3 geeft de stroom-

spanningskarakteristiek van een gemiddelde (signaal-) Si-diode. Hieruit blijkt dat de maksimale

spanningsvariatie over een dergelijke diode, bij de mogelijke stroomvariatie, zeer gering is.

Figuur 1. Het belangrijkst voor de

kwaliteit van een spanningsstabilisator

is de referentiebron. Deze bron bestaat

bij de voeding uit een zenerdiode die

wordt gestuurd vanuit een konstante

stroombron (T1). De konstante

stroombron zelf wordt gevoed vanuit

een spanning waarvan de amplitude en

rimpel niet afhankelijk zijn van de

eigenlijke voedingsbelasting.

Page 3: PLUS: Professionele Voeding

3

Figuur 2. De grafiek toont twee

zenerdiodekarakteristieken,

waarbij de zenerstroom is

uitgezet als funktie van de

zenerspanning. De gestippelde

karakteristiek heeft betrekking

op een diode met een eigen

dissipatie van 400mW; de

andere karakteristiek is die van

een 1,5W zener.

Figuur 3. In de grafiek is de

'geleidingsstroom' van een

gemiddelde (goede) Si-diode

uitgezet als funktie van de

drempelspanning. De bij de

karakteristiek gestippelde

lijnen geven het tolerantie

gebied. In wezen zou de grafiek

moeten worden omgekeerd,

omdat bij opname van de

karakteristiek de spanning

wordt vastgelegd als funktie

van de stroom.

Page 4: PLUS: Professionele Voeding

4

Het voedingsprincipe

Figuur 4 geeft een sterk vereenvoudigd schema van de voeding. De transistoren T1 en T2 vormen

hierin de verschilversterker.

T3 is het regel- en korrektie-orgaan. Op punt A krijgt deze transistor de ongestabiliseerde spanning

+Ub1 toegevoerd. De emitter van T3 (punt B) is de voedingsuitgang, waarvan wordt verwacht dat de

spanning hierop zeer konstant is.

Aan de verschilversterker wordt enerzijds de referentiespanning aangeboden (punt C). De andere

kant van de verschilversterker krijgt zijn sturing via de weerstandsdeling R1/R2 op de basis van T2. In

de gemeenschappelijke emitterleiding van T1/T2 is een konstante stroombron opgenomen. Deze

bron (Ia) zorgt dat voor verschilsignalen de emitterimpedantie zeer klein is. Dit houdt in dat bij een

eventueel verschil van het basispotentiaal van T1 en T2 het emittercircuit zich zeer laagohmig

gedraagt.

Een tweede konstante-stroombron (Ib) voorziet de basis van T3 van stroom en vormt tevens de

belasting voor de kollektor van T2. Voor gelijkgerichte stromen vormt deze bron een zeer hoge

impedantie. Dit houdt in, dat de kollektor van T2 de stroombron Ib ziet als een hoogohmige

weerstand. De versterking van T2 is derhalve voor verschilsignalen zeer groot, omdat deze kan

worden gedefinieerd als:

AT2 = RIb/ZIa

Hierin is AT 2 de versterkingsfaktor van T2 voor verschilsignalen; RIb de impedantie van stroombron Ib

(bij verwaarlozing van de basisstroom van T3 ), en ZIa de wisselstroomweerstand van stroombron Ia.

In de praktijk komt de verschilversterversterkingsfaktor van T2 overeen met de eigen versterkings-

factor van deze transistor.

Figuur 4. Een sterk vereenvoudigd

schema van de voeding. De

transistoren TJ/T2 vormen de

verschilversterker. Hieraan wordt

enerzijds de referentiespanning

aangeboden, terwijl aan de andere

zijde van deze verschilversterker de

uitgangsspanningsinformatie binnen

komt. Het eigenlijke regel- en

korrektie-element vormt transistor T3

die is geschakeld als emittervolger.

Page 5: PLUS: Professionele Voeding

5

Een groot voordeel van stroombron Ib is, dat op de basis van T3 geen terugwerking vanuit de

ongestabiliseerde voeding kan plaats vinden. Bovendien wordt de stroombron zelf ook nog gevoed

vanuit een (aparte) konstant belaste voeding (+Ub2 ).

Een klein nadeel van stroombron Ib is, dat hierdoor de korrektiesnelheid van de voeding iets trager

wordt. Daartegenover staat echter dat de gestabiliseerde uitgang volledig vrij is van bromspanning.

De voedingsbeveiliging

Om de uitgangsimpedantie van de voeding zo laag mogelijk te houden wordt de stroomsterkte-

informatie (die nodig is voor het beveiligingscircuit) afgeleid van de ongestabiliseerde voeding.

In figuur 5 is het beveiligingscircuit getekend, met een deel van de eigenlijke voeding. De beveiliging

bestaat uit de transistoren T4/T5 en de weerstanden R1 , R2 en R3. De beveiliging reageert op te grote

belastingsstromen.

Als de uitgang van de voeding (punt B in figuur 5) te zwaar wordt belast, zal over weerstand R1 een

dusdanige spanning vallen dat via R2 transistor T4 in geleiding komt. Via weerstand R3 i n de

kollektorleiding van T4 wordt ook de basis van T5 gestuurd. Daardoor komt transistor T5 in geleiding

en neemt de stroom van bron Ib op. Deze stroom vloeit, via de kollektor-emitter van T5, naar de

voedingsnul. Omdat de basis van T3 nu minder stroom krijgt zal de voedingsuitgang minder stroom

leveren.

In principe zou dan de kortsluitbeveiliging zich zo instellen dat er een evenwichtstoestand ontstaat.

Deze toestand zou er in de praktijk op neer komen, dat transistor T5 zover in geleiding komt, dat de

stroombegrenzing een waarde aanhoudt, waarbij de basis van T3 nog voldoende sturing ontvangt

om een emitterstroom te leveren die de kortsluitbeveiliging nét doet inkomen. De stroom zou dan

gewoon op een bepaalde waarde worden begrensd. Door een juiste komponentendimensionering is

de praktijk anders. Als transistor T4 eenmaal in geleiding is, wordt T5 ZO snel gestuurd dat deze

vrijwel de volledige stroom van bron Ib opneemt. Daardoor gaat T3 meer sperren en levert de

voeding nog maar een geringe stroom. Deze geringe stroom is voldoende om transistor T4 te laten

‘lekken’, en T5 goed in geleiding te houden.

De beveiliging kan weer worden gereset door de volledige belasting even weg te nemen.

Figuur 5. De kortsluitbeveiliging van de

voeding bestaat uit twee transistoren

(T4/T5) en drie weerstanden (R1, R2 en

R3). Als de voeding te veel stroom moet

leveren valt over R1 een zodanige

spanning dat T4 gaat geleiden. Via R3

krijgt dan ook T5 sturing, waardoor de

basis van regeltansistor T3 naar de

voedingsnul wordt getrokken.

Page 6: PLUS: Professionele Voeding

De beveiliging werkt goed tot belastingsstromen van ca 1 A. Daarboven is het gewenst

vervangen door een thyristor. Het voordeel van een thyristor is dat de beveiliging nog sneller

reageert.

Stroombron voeding

Zoals reeds werd gesteld is het wense

wordt gebruik gemaakt van een apart afvlakcircuit in het

geeft hiervan het schema. In deze fi

en C1. Kondensator C1 levert een afgevlakte span

Via diode D1 wordt een tweede af

drie konstante-stroombronnen. Eén van deze bron

zijn de genoemde bronnen Ia en Ib uit figuur 4.

Het komplete schema

Figuur 7 geeft het komplete schakel

alle onderdelen op de (elders bespro

In figuur 7 vormt bruggelijkrichter G met kondensator C

C1 is een kleine kapaciteit (C2) geplaatst, omdat de meeste elko’s zich bij hoge frekwenties induktief

gedragen en een relatief hoge weerstand bezitten.

Diode D1 vormt met kondensator C

vormt de stroombron die de referentiezener (D

bases van de uitgangstransistoren voedt. Deze stroombron vormt tevens de kollektorbelasting van

T6.

De transistoren T5 en T6 vormen de verschilversterker.

hiervan is de derde stroombron (Ia) opgenomen. Deze wordt gevormd door transistor T

Het regel- en korrektie-orgaan wordt gevorm

geschakeld als emittervolger.

De terugkoppeling van de uitgangs

weerstandsdeling R11, P1 en R10. Met P

De beveiliging werkt goed tot belastingsstromen van ca 1 A. Daarboven is het gewenst

vervangen door een thyristor. Het voordeel van een thyristor is dat de beveiliging nog sneller

Zoals reeds werd gesteld is het wenselijk de stroombronvoeding konstant te belasten.

wordt gebruik gemaakt van een apart afvlakcircuit in het ongestabiliseerde voedingscircuit. Figuur

geeft hiervan het schema. In deze figuur wordt de hoofdvoeding gevormd door bruggelijkrichter G

levert een afgevlakte spanning Ub1 voor de stabilisator.

wordt een tweede afvlak-kondensator (C2) gestuurd. Deze levert de spanning voor de

stroombronnen. Eén van deze bronnen zit in het referentiecircuit; de an

zijn de genoemde bronnen Ia en Ib uit figuur 4.

komplete schakelschema van de voeding. Behalve de voedingstrafo (Tr) kunnen

alle onderdelen op de (elders besproken) print worden geplaatst.

In figuur 7 vormt bruggelijkrichter G met kondensator C1 de ongestabiliseerde hoofdvoeding. Over

) geplaatst, omdat de meeste elko’s zich bij hoge frekwenties induktief

gedragen en een relatief hoge weerstand bezitten.

vormt met kondensator C3 de aparte voeding voor de drie stroombronnen.

vormt de stroombron die de referentiezener (D6) stuurt. Transistor T4 is de stroombron (Ib) die de

ren voedt. Deze stroombron vormt tevens de kollektorbelasting van

vormen de verschilversterker. In de gemeenschappelijke emitterleiding

de stroombron (Ia) opgenomen. Deze wordt gevormd door transistor T

orgaan wordt gevormd door de transistoren T8 en T

terugkoppeling van de uitgangs-spanningsinformatie naar de verschilverst

. Met P1 kan de uitgangsspanning worden ingesteld.

Figuur 6. Het afvlakken van de 'ruwe voe

gebeurt met twee verschillende circuits.

hoofdvoeding die de uitgangsspanning en

leveren wordt afgevlakt met C1. Via diode D

tweede afvlakcondensator (C2) gestuurd. Over deze

kondensator staat een konstante belasting van

stroombronnen. Daardoor is de amplitu

spanning over C2 met bijhorende rimpel

afhankelijk van belastingsvariaties van de hoofdvoeding.

6

De beveiliging werkt goed tot belastingsstromen van ca 1 A. Daarboven is het gewenst T5 te

vervangen door een thyristor. Het voordeel van een thyristor is dat de beveiliging nog sneller

lijk de stroombronvoeding konstant te belasten. Hiervoor

biliseerde voedingscircuit. Figuur 6

guur wordt de hoofdvoeding gevormd door bruggelijkrichter G

vert de spanning voor de

nen zit in het referentiecircuit; de andere twee

Behalve de voedingstrafo (Tr) kunnen

seerde hoofdvoeding. Over

) geplaatst, omdat de meeste elko’s zich bij hoge frekwenties induktief

de aparte voeding voor de drie stroombronnen. Transistor T3

is de stroombron (Ib) die de

ren voedt. Deze stroombron vormt tevens de kollektorbelasting van

pelijke emitterleiding

de stroombron (Ia) opgenomen. Deze wordt gevormd door transistor T7.

en T9. Deze zijn beide

spanningsinformatie naar de verschilversterker loopt via de

kan de uitgangsspanning worden ingesteld.

Het afvlakken van de 'ruwe voedingsspanning'

cuits. De

voeding die de uitgangsspanning en stroom moet

ia diode D1 wordt een

) gestuurd. Over deze

tor staat een konstante belasting van de

oombronnen. Daardoor is de amplitude van de

rimpel konstant, en niet

ngsvariaties van de hoofdvoeding.

Page 7: PLUS: Professionele Voeding

7

Het beveiligingscircuit wordt gevormd door de transistoren T1 en T2 met de weerstanden R1 t/m R4.

Omdat de voeding vanwege het enigszins komplekse schakelschema een wat ingewikkelde indruk

maakt, is het gemakkelijk voor de komponenten die moeten worden gekozen naar de aard van

toepassing, een soort handleiding op te stellen. Deze ‘handleiding’ vergemakkelijkt het kiezen van de

juiste komponentenwaarden voor elke toepassing van de voeding.

Er wordt met klem op gewezen dat voor de onderdelen alleen de in de schakeling en onderdelenlijst

vermelde tipen mogen worden toegepast. De uitzonderingen hierop worden bij de ‘Komponenten-

keuze’ besproken.

Komponentenkeuze

Voor het kiezen van de juiste komponentenwaarden moet eerst worden bekeken wat voor spanning

en stroom de voeding maks. moet kunnen leveren. De trafo moet uiteraard deze spanning sn stroom

kunnen afgeven. Als vuistregel kan worden aangehouden, dat de sekundaire trafospanning minimaal

gelijk moet zijn aan de maksimaal te verkrijgen gestabiliseerde voedingsspanning. Tabel 1 geeft als

richtlijn, voor verschillende vaste voedingsspanningen, de benodigde trafospanning en weerstands-

waarden voor R10, R11 en P1. Hierbij is voor de referentiezener een 5,6V tipe gekozen.

De minimaal te leveren voedingsspanning is gelijk aan de gekozen zenerspanning. Moet de voeding

lagere spanningen kunnen leveren dan kan voor de zener een kleinere waarde worden gekozen. In

de regulaire handel is 1,3V de minimum waarde.

Figuur 7. Het schakelschema van de komplete voeding. De omcirkelde nummers geven de eksterne

aansluitpunten aan. Van alle onderdelen uit het schema is alleen de trafo niet op de print aangebracht.

De hoofdvoeding wordt gevormd door bruggelijkrichter G en kondensator C1. De stroombronnen T3, T4 en T7

worden gevoed vanuit een sekundaire voeding die wordt afgeleid van de spanning over C1. Diode D6 vormt

de referentiebron. T9 is de regeI- en korrektietransistor. De omcirkelde punten 4, 5 en 6 zijn ekstern

uitgevoerd om nog een powertransistor achter T9 te kunnen opnemen.

Page 8: PLUS: Professionele Voeding

8

Tabel 1. Deze tabel kan worden gebruikt als de voeding een vaste uitgangsspanning moet leveren. Met

instelpotmeter P1 kan vrij nauwkeurig de gewenste spanning worden ingesteld. De gegeven

trafospanningswaarden gelden uiteraard voor de sekundaire trafospanning. Als vuistregel kan worden

aangehouden dat de trafospanning (effektief) minimaal gelijk moet zijn aan de gewenste gestabiliseerde

spanning. Wordt een lagere gestabiliseerde spanning gewenst dan kan voor diode D6 (uit figuur 7) een tipe

met lagere zenerspanning worden gekozen.

vaste voedings-

spanning

trafospanning R10 R11 P1

6 V 12 V 22k 1k5 2k5

7,5 V 12 V 22k 8k2 2k5

9 V 12 V 22k 12k 5k

12 V 12 V 27k 27k 5k

15 V 18 V 22k 39k 5k

18 V 18 V 10k 22k 5k

24 V 24 V 8k2 27k 5k

30 V 30 V 8k2 39k 5k

35 V 36 V 10k 56k 5k

40 V 45 V 10k 68k 5k

45 V 45 V 10k 68k 5k

50 V 60 V 10k 82k 5k

60 V 60 V 10k 100k 5k

Alle waarden gelden voor D6 = 5,6 V/400 mW

Als de voeding geheel regelbaar moet zijn, vanaf de zenerspanning tot de maksimaal gekozen

spanning, moet weerstand R11 worden vervangen door een kortsluiting. P1 blijft 10k en R10 wordt 1k

(Uzener is 5,6V). Als de zenerspanning lager wordt gekozen moet ook de weerstandswaarde van R10

dezelfde faktor kleiner worden gekozen. Anders wordt het gehele regelbereik niet meer gehaald.

Bij het kiezen van een zenerspanning lager dan 4,7V worden de stabilisatie-eigenschappen van de

voeding iets minder gunstig. In de praktijk vormt dit meestal geen bezwaar.

Afhankelijk van de gekozen maksimum stroom en trafospanning wordt bruggelijkrichter G gekozen.

Deze moet nominaal de maksimale voedingsstroom kunnen leveren. De bruggelijkrichterspanning

moet minimaal gelijk zijn aan de sekundaire trafospanning. Tabel 2 geeft enige praktische waarden

voor bruggelijkrichter G en elko C1.

Tabel 2. De waarden voor de bruggelijkrichter en kondensator C1 zijn afhankelijk van gewenste stroom en

spanning. De waarden in de tabel kunnen worden gebruikt als richtlijn. Wat betreft de werkspanning van C1

kan worden gesteld dat deze minimaal gelijk moet zijn aan 1,5x de sekundaire trafospanning. De werkspanning

van C2 uit figuur 7 moet hieraan gelijk zijn. De kapaciteit van C2 blijft altijd 1000 µF.

uitgangs

spanning

6V tot

15V

uitgangs

spanning

15V tot

20V

uitgangs

spanning

20V tot

25V

uitgangs

spanning

25V tot

45V

maksimale

belastings-

stroom

brugcel C1

(25 V)

brugcel C1

(35 V)

brugcel C1

(35 V)

brugcel C1

(80 V)

100 mA B40C1000 500 µF B40C1000 500 µF B40C1000 500 µF B80C400 500 µF

500 mA B40C1000 1000 µF B40C1000 1000 µF B40C1000 1000 µF B80C1000 1000 µF

1000 mA B40C2200 2000 µF B40C2200 2000 µF B40C2200 2000 µF B80C2200 2000 µF

2000 mA B40C2200 4000 µF B40C2200 4000 µF B40C2200 4000 µF B80C2200 4000 µF

5000 mA B40C5000 10 mF B40C5000 10 mF B40C5000 10 mF B80C5000 10 mF

Page 9: PLUS: Professionele Voeding

9

De werkspanning van C1 moet minimaal gelijk zijn aan 1,5X de sekundaire trafospanning. De

kapaciteit van C 1 wordt gekozen afhankelijk van de te leveren stroom. Ook hiervoor kan tabel 2 als

richtlijn worden benut. Kondensator C3 blijft altijd 1000 µF.

De werkspanning van deze kondensator moet minimaal gelijk zijn aan die van C1.

Zoals de voeding in figuur 7 is getekend kan deze maksimaal 1,5A leveren.

Als T9 goed wordt gekoeld is zijn maksimale dissipatie 12W kontinu. Het vermogen dat T9 opneemt is

eenvoudig te berekenen.

Dit vermogen is het produkt van de kontinu-voedingsstroom, en het spanningsverschil tussen de

gestabiliseerde- en ongestabiliseerde spanning.

Als een groter vermogen dan 12W moet worden gedissipeerd, of de uitgangsstroom moet meer dan

1,5A zijn kan een eksterne powertransistor worden aangebracht. Dit gaat vrij gemakkelijk omdat de

benodigde aansluitingen hiervoor op de print naar buiten zijn uitgevoerd. Alle omcirkelde cijfers in

figuur 7 stellen eksterne aansluitpunten voor. Zonder de genoemde eksterne powertransistor is (in

figuur 7) de stippellijn tussen de omcirkelde cijfers 5 en 6 een kortsluiting. Als een eksterne

powertransistor wordt aangebracht, moet deze kortsluiting worden weggelaten. De powertransistor

wordt dan aangesloten zoals figuur 8 laat zien. Bij voldoende koeling kan nu een vermogen van

100W worden gedissipeerd. De maksimale uitgangsstroom is in dat geval ruim 10A kontinu.

De waarde van de stroombegrenzingsweerstanden (R3 en R4 uit figuur 7) worden gekozen afhankelijk

van de maksimaal te leveren stroom. De totale waarde van deze weerstanden is ongeveer:

R3//R4 ~ 0.5 / lUb

In deze formule is de weerstandswaarde van R3//R4 in ohms; IUb is de stroombegrenzingswaarde in

amperes. Een nauwkeurige weerstandswaarde voor R3 (alleen) óf R3 en R4 parallel is meestal niet

nodig. In dat geval kan de grafiek volgens figuur 9 worden gehanteerd. In de meeste praktijkgevallen

zal R4 overbodig zijn.

Zoals reeds werd gesteld kan transistor T2 ook worden vervangen door een thyristor. Boven

voedingsstromen van 1 A is dit zelfs noodzakelijk. Voor de thyristor kan het beste een tipe worden

Figuur 8. Op de punten 4, 5 en 6 van

de voeding kan een eksterne

powertransistor T10 worden

aangesloten. Als deze voldoende

wordt gekoeld kan 100W worden

gedissipeerd. De voedingsuitgangs-

stroom wordt dan maksimaal 15A

Page 10: PLUS: Professionele Voeding

10

gebruikt dat is ondergebracht in een normale transistorbehuizing. Goed bruikbare thyristoren zijn:

2N878, 2N879, 2N880, 2N1595, 2N1596 of een tipe uit de BTX18 serie van Philips.

Uiteraard kan ook voor kleine uitgangsstromen in plaats van transistor T2 een thyristor worden

gekozen. Hiermee treden verschillende voordelen op. Als de ”houdstroom” van de thyristor kleiner

is dan de stroom uit bron T4 (figuur 7) dan zal na het in werking treden van de stroombegrenzing de

volledige belastingsstroom worden weggenomen. Reset van de voeding is dan alleen mogelijk door

de hele voeding even uit te schakelen.

De thyristoraansluitingen komen als volgt op de plaats van transistor T2: de basis van de transistor

wordt de thyristorgate, de emitter wordt de katode-aansluiting en de kollektor de thyristoranode

(zie figuur 7).

Voor de waarde van weerstand R9 (uit figuur 7) kan tot 15V uitgangsspanning 2k7 worden

aangehouden. Boven 15V moet voor R9 een waarde van 4k7 worden gekozen.

De print

Figuur 10 geeft de print lay-out voor de voeding. Figuur 11 geeft de komponentenopstelling met de

schakeling volgens figuur 7. De omcirkelde cijfers op de print korresponderen met die uit figuur 7. De

ongestabiliseerde spanning op de voedingselko is ook naar buiten uitgevoerd (punt 3). Dit heeft als

voordeel dat eventueel ekstern een ‘grotere’ afvlakelko over C1 kan worden geplaatst. Bovendien

kan vanuit dit punt bij versterkers de eindtrap worden gestuurd.

Figuur 9. Uit de grafiek kan worden afgelezen hoe groot de totale weerstandswaarde van R3 en R4

parallel uit figuur 7 moet zijn, voor een bepaalde stroomwaarde begrenzing

Page 11: PLUS: Professionele Voeding

11

Figuur 10. De printlayout van de

voeding

Figuur 11. De komponentenopstel-

ling van de schakeling volgens figuur

7 op de print.

Page 12: PLUS: Professionele Voeding

12

Op de print zijn de aansluitingen voor potmeter P1 ook naar buiten uitgevoerd. Hierop kan naar wens

ekstern de potmeter als spanningsregelaar worden aangesloten.

Figuur 12 toont een foto van de kompleet bestukte voedingsprint, zoals deze wordt gebruikt bij de

FM-kompleet. In figuur 13 is de voedingsprint getekend met een ekstern aangesloten

powertransistor (T10).

Omdat de uitgangsimpedantie van de voeding zeer laag is en de korrektiesnelheid groot, mag over

de uitgang geen elko worden geplaatst.

Er mogen wel elko’s op de voedingsuitgang worden aangesloten als vóór deze elko’s een diode is

geplaatst (in geleidingsrichting). Dit laatste is in de praktijk het geval bij de ELEKTROM. Hierin zijn op

verschillende printen voedingselko’s geplaatst. Voor deze elko’s is echter steeds een diode in de

voedingslijn opgenomen.

Tot slot geeft tabel 3 nog verschillende specifikaties van de voeding.

Figuur 13. De voedingsprint met de

eksterne transistor T10, waardoor de

dissipatie wordt vergroot tot maksimaal

100 W.

Page 13: PLUS: Professionele Voeding

13

Tabel 3.

uitgangsspanningsbereik: 5,6V t/m 60V1

ruisnivo aan de uitgang: < 40 µV

uitgangsspanningsverandering: < 1 mV per 100 mA schakelstroom

bromspanningsonderdrukking: > 100 dB

spanningsstabilisatiefaktor: > 60 dB (1000x)2

maksimale uitgangsstroom: 1,5A (zonder eksterne transistor)

maksimale uitgangsstroom: 15A (kontinu, met eksterne transistor)

maksimale vermogensdissipatie T9: 12W met koeling

maksimale vermogensdissipatie T10: 100W met koeling (ekstern)

stroombegrenzing: schakelsisteem; bij overbelasting valt de uitgangsspanning

weg

Onderdelenlijst bij de figuren 7, 8 en 11.

Weerstanden:

R1 = 10k

R2 = 2k7

R3,R4 : zie figuur 9 en tekst

R5 = 27k

R6 = 68 Ω

R7 = 180 Ω

R8 = 100 Ω

R9 = 2k7 (zie tekst)

R 10, R11 en P1: zie tabel 1 en tekst

Kondensatoren:

C1 = 1000µF, 25V (zie tekst en tabel 2)

C2,C5 = 0,1 µF

C3 = 1000µF, 25V (zie tekst)

C4 = 47n

Halfgeleiders:

D1 = BY126 of BY127, 1N4006

D2, D3, D4, Ds = BA127 of 1N914, BAY61

D6 = zenerdiode 5,6V/400mW (zie tekst)

T1, T3, T4 = BC177a of BC177b, BC257a of BC257b

T2*,T5,T6,T7 = BC107b of BC107c, BC237b, BC237c * zie tekst

T8 = BC107c of BC237c (eventueel BC107b)

T9 = BD137 of BD139

T10 = BD130 of 2N3055 (ekstern)

G = bruggelijktichter (zie tabel 2)

Tr = trafo: zie tekst en tabel 1.

Bron: Elektuur, april 1973

1 De uitgangsspanning wordt bij het minimum begrensd door de zenerspanning. Bij een lagere zenerspanning

wordt de minimale uitgangsspanning gelijk aan de nieuw gekozen zenerwaarde.

2 De spanningsstabilisatie is gedefinieerd als ri/ro, waarbij een frekwentie van 100Hz is gekozen en een

voedingskondensatorkapaciteit van 1000µF.