Groenplan Antwerpen

70
ECOLOGIE _DEEL 2 Bovenlokaal GROENPLAN 1 Groenplan Antwerpen BOVENLOKAAL GROENPLAN _ ANALYSE april 2013 Deel 2: ecologie

Transcript of Groenplan Antwerpen

Page 1: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 1

Groenplan Antwerpen

BOVENLOKAAL GROENPLAN _ ANALYSE

april 2013

Deel 2: ecologie

Page 2: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 2

VOORWOORD

Deze nota is één van de zes analysenota’s die als eerste stap in het planproces van het Groenplan werden opgemaakt:

1_ Methodiek, basisstructuur en context2_ Ecologische functie3_ Milieufunctie4_ Historische functie5_ Gebruiksfunctie6_ Flankerende functie

De nota ‘Ecologische functie’ onderzoekt de ecologische betekenis van de huidige groene ruimte in Antwerpen en de rol die het stedelijke groen kan vervullen binnen de grensoverschreidende ecologische netwerken. Het groen vormt van oorsprong immers een basisconditie waarbinnen de stad zich ontwikkeld heeft: de rijkdom aan planten- en diersoorten is niet alleen bepalend voor de basiskwaliteit van het stedelijke groen zelf maar ook voor de mate waarin dit een kwalitatieve leefomgeving voor de mens creëert.

STAD ANTWERPEN

ProjectleiderKarina Rooman

ProjectteamPieter BeckJan BelPieter-Jan BruynseelsPatrick DictusWalter De BackerMarcello Serrao

SecretariaatBedrijfseenheid StadsontwikkelingFrancis Wellesplein 1, 2018 Antwerpentel +32 3 244 52 39 I fax +32 3 248 24 [email protected]

COLOFON

TRITEL i.s.m. BUITING advies

ProjectleiderGuido Lauwaert

ProjectteamRonald BuitingRalf De JongJulie CallebautKenny VandepoelLiesbeth MullensEwald Wauters

Met medewerking van:

Laura Verlaeckt (Haven), Monique Van Dousselaer, Joke van de Maele

De Antwerpse NatuurpuntafdelingenZuidrand Rudy Leemans, Hugo Waeterschoot, e.a.Noordrand Johan Baetens, Kathleen Quick, e.a.Hobokense Polder Wim Mertens, e.a. Schijnvallei Jens Verwaerde, e.a.WAL René Maes, Willy Verschueren, e.a.Land van Reyen Erik Molenaar, e.a. Centrum Koen van Keer, e.a.

Provincie Antwerpen ANBDirk De Beer, Mieke Hoogewijs Arjen Breevaart

Page 3: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 3

1. BASISPRINCIPES STEDELIJKE ECOLOGIE1.1 Definitie ecologische functie1.1.1 Natuur en ecologie1.1.2 Betekenis van natuurlijk groen voor de stad1.2 Methoden voor het beoordelen van de ecologische functie1.2.1 Soortenbenadering1.2.2 Leefgebiedenbenadering1.2.3 Ecologisch netwerk - benadering

2. ECOLOGISCHE BASISLAAG ANTWERPEN2.1 Inventarisatie habitattypen2.1.1 Biologische waarderingskaart en natuurgerichte bodembedekkingskaart2.1.2 Vlaams ecologisch netwerk en integraal verwevings- en ondersteunend netwerk2.1.3 Natura 20002.2 Relatie met het fysisch en stedelijk systeem2.2.1 Natuurlijke complexen2.2.2 De stad als habitat

3. BESCHRIJVING VAN HET ECOLOGISCH NETWERK ANTWERPEN3.1 Kerngebieden en waardevolle complexen3.1.1 Selectie en begrenzing van de kerngebieden3.1.2 Habitattypen per kerngebied3.1.3 Soorten per kerngebied3.1.4 Ecologisch waardevolle complexen3.2 Brongebieden3.2.1 Het randstedelijke brongebied3.2.2 De Schelde en het Schelde-estuarium3.2.3 Antwerpen3.3 Ecologische verbindingen3.3.1 De noodzaak van verbindingen3.3.2 Groene vingers3.3.3 Stedelijke ecologische verbindingen (SEV’s)3.3.4 Groene haarvaten3.4 Bestaande ecologische structuur van Antwerpen

4. WAT ALS DE ECOLOGISCHE FUNCTIE VERSTERKT WORDT...4.1 Functioneren van het ecologisch netwerk4.1.1 Externe bedreigingen4.1.2 Interne invloeden4.1.3 Het optimale ecologische groengebied4.2 Evaluatie aan de hand van enkele parameters4.2.1 Beschermingsstatus4.2.2 Beheerplan4.2.3 Sigmagebieden4.2.4 Informatie betrokkenen4.3 Versterken van de kerngebieden4.3.1 Beperken van externe invloeden4.3.2 Verbeteren van het onderhoud4.3.3 Zoeken naar uitbreidings- en ondersteuningsmogelijkheden4.4 Versterken van het netwerk4.4.1 Integrale aanpak voor de waardevolle ecologische complexen4.4.2 Behouden en realiseren van stedelijke ecologische verbindingen ‘SEV’s)4.4.3 Inzetten van onderbenutte gebieden4.5 Maatregelen om het ecologisch netwerk te realiseren

55567789

1111111517191924

25252529293537373737383839414545

48484849505252525253606061616262626365

Bronnen beeldmateriaal o.a.:Beeldenbank Stad Antwerpen en Beeldenbank Arabel

Page 4: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 4

De ecologische functie van groen is de bijdrage die het stedelijke groen levert aan de natuur, de natuurwaarden en de biodiversiteit.

Page 5: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 5

1. BASISPRINCIPES STEDELIJKE ECOLOGIEIn de laatste decennia wordt het steeds duidelijker dat groen en natuur een veel belangrijkere rol spelen in de menselijke leefomgeving dan men zich lange tijd heeft gerealiseerd. Natuur in en om de stad staat voor een kwalitatief goed woon- en werkklimaat. Het heeft een positieve invloed op de belevingswaarde van de stad. Het is dus niet alleen in het belang van planten en dieren en hun intrinsieke waarde, maar ook in het belang van de stedeling zelf dat er in de stad ruimte wordt gereserveerd voor een grote variatie aan fauna en flora, hoogwaardige natuur en biodiversiteit. De deelnota Ecologie van het Groenplan heeft tot doel de ecologische waarden en potenties in Antwerpen in beeld te brengen. Daarnaast wordt uiteengezet op welke wijze de ecologische functie duurzaam in stand gehouden en versterkt kan worden en hoe ze een optimale bijdrage kan leveren aan de stedelijke omgeving van Antwerpen en de biodiversiteit in een wijdere geografische context.

1.1 Definitie ecologische functie

1.1.1 Natuur en ecologie

Het begrip ‘natuur’ wordt meestal omschreven als ‘de verzameling van datgene wat zich spontaan ontwikkelt of handhaaft, maar niet het gevolg is van een menselijke doelstelling’ (1).

Het begrip ‘ecologie’ is nog omvattender. Ecologie is de leer die zich bezig houdt met de samenhang van levende wezens met elkaar en hun omgeving (2).

‘Stadsecologie’ kan niet zonder meer worden verklaard als ‘ecologie in de stad’. Globaal worden er zes verschillende invullingen gegeven aan deze term:● Het biologische leven in de stad.● Ecologische stedelijke ontwikkeling of duurzaam stedelijk ontwerp.● Visie die vorm geeft aan ontwerp, inrichting en beheer van de stad als ecosysteem.● Stedelijk natuurbeheer en -beleid ter bevordering van natuur in en rond de stad.● Ecologische wetenschap gericht op stedelijke biotopen met ecologische methoden.● Sociale wetenschap gericht op de relaties tussen mensen en hun stedelijke omgeving.

Voor velen, waaronder zelfs natuurbeschermers, zijn stad en natuur een tegenstelling (3). In de praktijk blijkt echter dat het voorkomen van vele soorten planten en dieren in de stad wordt bevorderd of zelfs afhankelijk is van menselijke invloeden. Voorbeelden zijn de vleermuizen en muurplanten die afhankelijk zijn van bebouwing en de stinzenflora die voorkomt in parken en op landgoederen. Bebouwing, terreininrichting en grondgebruik maken dat in de stedelijke omgeving specifieke terrein- en milieucondities voorkomen. Van de randzone naar de binnenstad neemt de biodiversiteit doorgaans af, maar neemt tegelijkertijd het aantal soorten dat afhankelijk is van de stedelijke condities toe (4). In plaats van een tegenstelling tot natuur vormt de stad hiermee een eigen biotoop die, mits er op de juiste wijze mee omgesprongen wordt, op grotere schaal een bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit.

Voor het Antwerpse Groenplan wordt op basis hiervan de ecologische functie van groen gedefinieerd als de bijdrage die het stedelijke groen en alle daartoe behorende biotopen leveren aan de natuur, de natuurwaarden en de biodiversiteit.

(1) www.encyclo.nl(2) De omgeving van een organisme houdt zowel de fysische aspecten (abiotische factoren) in als alle andere

organismen die hetzelfde habitat bewonen (www.vliz.be)(3) Sukopp, 1990, Urban ecology and its application in Europe. (4) Denters, 2005, Beschermde en kwetsbare bijzondere plantensoorten in Amsterdam.

Page 6: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 6

1.1.2 Betekenis van natuurlijk groen voor de stad

Uit onderzoek (5) blijkt dat groen in en om de stad hoog wordt gewaardeerd door de inwoners, maar lang niet alleen in functie van de mogelijkheden tot recreatief gebuik van groene terreinen. Van alle groene gebieden gaat de meeste waardering uit naar natuurlijke landschappen met een historisch karakter en in het bijzonder naar bossen en natuurterreinen (6). Een groene stad biedt haar bewoners en vooral ook kinderen de mogelijkheid om in contact te komen met natuur. Natuur in de stad prikkelt de zintuigen en heeft een belangrijke educatieve functie. Zonder natuurbeleving heeft zelfs de meest duurzame stad geen toekomst (7).

In de huidige snel veranderende samenleving, die gekenmerkt wordt door een sterke tendens tot verstedelijking, kan de betekenis van natuurlijk groen in de stad in functie van het behoud en de bevordering van de biodiversiteit nauwelijks onderschat worden. Door de inherente bebouwing en verharding kunnen steden makkelijk ondoordringbare barrières voor allerlei soorten vormen waardoor populaties van elkaar gescheiden worden of zelfs verdwijnen omdat ze teveel geïsoleerd geraken. Natuurlijk groen in de stad kan dit fenomeen beperken door te voorzien in enkele voldoende grote leefgebieden en de nodige verbindingen ertussen. In functie van de biodiversiteit speelt het natuurlijk groen dan een rol ten behoeve van de dispersie van planten en dieren in en rond de stad.

Natuurlijk groen vervult in de stad ook een ondersteunende rol in functie van de benutting van verschillende stedelijke ruimten. Terreinen met natuurlijk groen vormen het leef- en voortplantingsgebied van tal van soorten, o.a. insecten en spinnen (8). Deze soorten zijn van cruciaal belang voor de bestuiving van gewassen en de natuurlijke bestrijding van ziekten en plagen, niet alleen op landbouwgronden, kwekerijen en boomgaarden, maar ook in private tuinen en publieke groene plekken in de stad zoals parken. Natuurlijk groen in de stad zorgt er dus indirect voor dat ook andere groene ruimten in de stad in een betere conditie blijven en optimaler benut kunnen worden. Doorgaans neemt het aantal soorten toe naarmate een groengebied een natuurlijker karakter heeft. Daarenboven vergt natuurlijk groen ook minder onderhoud. Soorten die spontaan in formeel groen groeien (bijvoorbeeld kruiden en grassen) worden er vaak als ‘onkruid’ beschouwd, terwijl dezelfde soorten in natuurlijk groen als aanvaarde vegetatie ervaren worden en dus niet bestreden dienen te worden.

De aanwezigheid van natuurlijk groen in de stad biedt ook een gelegenheid om het contact met de biosfeer tastbaar te maken en de wisselwerking tussen de mens en deze biosfeer te begrijpen. Natuureducatie is een belangrijke vorm van beleving, waarbij zowel kinderen als volwassenen terug in contact met hun natuurlijke leefomgeving gebracht kunnen worden.

(5) Schuttelaar & Partners, 2007, Leefbare stad, groene stad?(6) Crommentuijn, 2007, Belevingswaardenmonitor, nota ruimte 2006.(7) Meijer et al., 2010, Den Haag, groene stad met stevige ambities.(8) K. Van Keer e.a., 2010, Nieuwsbrief Belgische Arachnologische Vereniging: Gedurende vier

jaar werd de spinnenfauna in Antwerpen onderzocht, waarbij 249 soorten werden aangetroffen. Hierbij werden er 41 Rode Lijst - soorten gevonden.

Page 7: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 7

1.2 Methoden voor het beoordelen van de ecologische functie

1.2.1 Soortenbenadering

Objectief is er geen onderscheid te maken tussen de waarde van verschillende soorten planten en dieren. Elke soort heeft een zekere intrinsieke waarde. Toch kan op basis van voorkomende soorten worden aangegeven in hoeverre de ecologische functie van Antwerpen is ontwikkeld. In de regel kan worden gesteld dat een gebied ecologisch goed functioneert indien voldaan wordt aan volgende voorwaarden:

● Er is een grote biodiversiteit: er komen veel verschillende soorten planten en dieren voor.● Er komen in het gebied planten en/of dieren voor van bijzondere soorten.● Van de aanwezige soorten komen voldoende exemplaren voor om een levensvatbare populatie te vormen en een zekere mate van milieudynamiek te genereren en op te vangen.

Biodiversiteit hangt samen met de habitattypen en het is vooral de aanwezigheid van de habitatspecifieke soorten die een indicatie geeft over de mate waarin een gebied ecologisch goed functioneert.

Onder bijzondere soorten worden soorten verstaan die zeer kritisch zijn ten aanzien van hun leefomgeving of om andere redenen niet algemeen voorkomen, soorten waarvan de duurzame instandhouding wordt bedreigd en/of soorten die een sleutelpositie innemen in een ecosysteem door bijvoorbeeld een onmisbare plaats in de voedselketen.

Nadeel van deze benadering is dat het feitelijk voorkomen van soorten ook onder invloed staat van externe factoren. Zo kan een slechte bereikbaarheid maken dat soorten niet in een gebied voorkomen, terwijl het gebied daarvoor wel geschikt is. Ook kunnen in bepaalde gevallen nog lang restpopulaties van soorten voorkomen, terwijl de terreincondities al lang niet meer voldoen aan de habitateisen van deze soort. Het wel of niet voorkomen van soorten is dus niet altijd representatief voor het ecologisch functioneren van een gebied.

Page 8: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 8

(9) Alterra, 2001

1.2.2 Leefgebiedenbenadering

Los van het voorkomen van specifieke soorten kan het ecologisch functioneren van een ge-bied ook worden beoordeeld op basis van de aard en ontwikkeling van de daarin gelegen leefgebieden (biotopen) die plaats kunnen bieden aan exemplaren of (deel)populaties van planten en dieren. Ecologisch waardevolle gebieden zijn gebieden die door hun ontwikkeling, ligging, mate van rust of andere biotische en abiotische factoren een geschikte biotoop of habitat vormen voor fauna en flora. Naarmate het betreffende habitat minder algemeen voorkomt of plaats biedt aan meer bijzondere soorten, kan het gebied als ecologisch waardevoller worden beschouwd.

Het feitelijk voorkomen van soorten is vanuit deze benadering niet maatgevend. De aan- of afwezigheid van soorten is afhankelijk van meer variabelen dan louter van de aanwezigheid van een geschikt leefgebied. Een andere variabele is bijvoorbeeld de migratiemogelijkheden van en naar het gebied. Bij de afwezigheid van typerende soorten kan het habitat nog altijd geschikt zijn voor tal van andere (meeliftende) soorten. Ten opzichte van de soortenbenadering geeft de leefgebiedenbenadering daarom een meer integrale visie op het ecologisch functione-ren van een gebied.

Ook de leefgebiedenbenadering kent nadelen. Een leefgebied kan op zichzelf goed ontwikkeld zijn om plaats te bieden aan veel en/of bijzondere soorten, terwijl deze soorten om bepaalde redenen toch niet of nauwelijks voorkomen. In dat geval is de feitelijke bijdrage aan de natuur, natuurwaarde en biodiversiteit alsnog discutabel. Een combinatie van de soortenbenadering en de leefgebiedenbenadering is dan ook wenselijk, waarbij afhankelijk van de aard van een gebied en de specifieke soorten die daarin voorkomen afgewogen moet worden op welke benadering de nadruk wordt gelegd.

Page 9: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 9

1.2.3 Ecologisch netwerk - benadering

Behalve de interne biotische en abiotische factoren van de groengebieden speelt ook de ligging van de gebieden een rol. Het gaat hierbij om de ligging ten opzichte van andere terreintypen (bebouwing, industrie, wegen,...), de ligging van gebieden ten opzichte van elkaar en de weerstand van het landschap daartussen (9).

Bij het beoordelen van het ecologisch functioneren van de afzonderlijke gebieden wordt bepaald welke rol de gebieden vervullen in het totale ecologische netwerk waarvan ze deel uitmaken. Als onderdeel hiervan wordt in beeld gebracht welke habitattypen in het gebied voorkomen en voor welke dier- en plantensoorten ze van belang zijn. Zo kunnen gebieden een primaire rol spelen in de instandhouding van één of meerdere specifieke soorten of eerder een meer ondersteunende rol vervullen. Een ondersteunende functie is bijvoorbeeld het verbinden van andere terreinen doordat het betreffende gebied deel uitmaakt van een verbindingszone of -corridor of functioneert als stapsteen. Met name voor groengebieden die vergelijkbare habitat-typen omvatten, kan het onderling verbinden van groot belang zijn als het gaat om de duurzame instandhouding van de ecologische waarde ervan. Daarom worden de groengebieden niet als eilanden beschouwd, maar worden ook de onderlinge verbindingen onder de loep genomen. Met het oog op klimaatverandering en de daarmee samenhangende verschuiving van natuurlijke verspreidingsgrenzen van planten en dieren, neemt het belang van ecologische verbindingen nog steeds toe.

Bij de beoordeling van de ecologische functie wordt de aansluiting met gebieden buiten de stadsgrenzen meegenomen. In Antwerpen zijn er ook gebieden waar relatief weinig of geen groengebieden voorkomen. Dit zijn doorgaans de gebieden waarin de bevolkingsdichtheid het hoogst is. Ook voor deze gebieden wordt beoordeeld op welke wijze het groen daarin vertegenwoordigd wordt en een bijdrage kan leveren aan de natuurwaarde en natuurbeleving.

Page 10: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 10

Tabel 1, Habitattypen van Antwerpen op basis van de Bodembedekkingskaart (32-delige legende)

Habitattype Oppervlakte Percelen

Code Omschrijving Hectare % Aantal %

AGR Soortenarme graslanden en akkers 1.545,4 7,6 433,0 12,4

BNAT Akkers en zeldzame kruiden 0,4 0,0 1,0 0,0

BOSV Mesofiele bossen met voorjaarsflora 49,4 0,2 20,0 0,6

BOSZ Zure mesofiele bossen 223,1 1,1 71,0 2,0

BVN Akkers met verspreide biologische waarde 37,6 0,2 3,0 0,1

DUIN Duinvegetaties 0,0 0,0 0,0 0,0

EWAT Waterrijke gebieden: eutrofe waters 239,1 1,2 90,0 2,6

HEIDE Heide en vennen 83,7 0,4 47,0 1,3

HPGD Historisch permanent grasland: duingraslanden 0,0 0,0 0,0 0,0

HPGH Historisch permanent grasland: halfnatuurlijke graslanden 14,8 0,1 24,0 0,7

HPGS Historisch permanent grasland: soortenrijke cultuurgraslanden en zilte graslanden 288,3 1,4 203,0 5,8

HPGV Historisch permanent grasland: graslanden met belangrijke verspreide biologische waarden 4,8 0,0 5,0 0,1

JKJ Hoogstamboomgaarden 17,8 0,1 25,0 0,7

JKL Kleine landschapselementen: holle wegen (graften en bronnen) 0,0 0,0 0,0 0,0

JKN Poelen 12,6 0,1 10,0 0,3

KB Opgaande kleine landschapselementen 467,1 2,3 361,0 10,3

KLE Overige kleine landschapselementen 57,4 0,3 56,0 1,6

MBOS Eutroof moerasbos en -struweel 58,9 0,3 51,0 1,5

MHV Graslanden met verspreide biologische waarde 128,7 0,6 60,0 1,7

MOER Moerassen (excl. rietlanden) 43,9 0,2 28,0 0,8

OPSLG Struwelen: opslag en kapvlakten 0,0 0,0 0,0 0,0

PLAS Plassen 653,2 3,2 27,0 0,8

PLPRK Aanplanten en parken 1.155,1 5,7 542,0 15,5

RIET Moeras (rietland) 385,6 1,9 224,0 6,4

RUIG Ruigten 992,5 4,9 388,0 11,1

STRD Stranden 3,6 0,0 1,0 0,0

STRUW Struwelen 34,1 0,2 26,0 0,7

URB Bebouwde oppervlakte 11.461,1 56,1 915,0 26,2

XHB Graslanden met verspreide biologische waarde omwille van bomenrijen 105,3 0,5 67,0 1,9

XHV Hx-graslanden met verspreide biologische waarden 0,2 0,0 1,0 0,0

ZILT Waterrijke gebieden: slikken, schorren en zilte waters 314,8 1,5 45,0 1,3

NG Niet gespecificeerd 3.335,6 16,3 277,0 7,9

% oppervlakte % percelen

Totaal opgenomen in Antwerpen 20.418,5 3.489

Page 11: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 11

2. ECOLOGISCHE BASISLAAG ANTWERPENVoorafgaand aan de analyse van het ecologisch functioneren van het Antwerpse groen, wordt eerst een inventarisatie gemaakt van de ruimtelijke ligging en de aard van het groen in het kader van de ecologische functie.

2.1 Inventarisatie habitattypen

2.1.1 Biologische Waarderingskaart en Natuurgerichte Bodembedekkings-kaart

De Biologische Waarderingskaart (BWK) is een vlakdekkende inventaris van de Vlaamse biotopen. Het vormt een basisdocument voor iedereen die betrokken is bij onder meer natuur-behoud, ruimtelijke planning, milieueffectenrapportering en landschapszorg. Op basis van de BWK (versie 2, toestand 2010) kan het grondgebied van Antwerpen worden gecategoriseerd in habitattypen. Omdat de BWK onderscheid maakt tussen een grote verscheidenheid aan habitattypen en -subtypen is deze indeling vereenvoudigd met behulp van de 32-delige legende van de Natuurgerichte Bodembedekkingskaart (INBO, 2004). Op basis van de Natuurgerichte Bodembedekkingskaart (NBK) is per perceel aangegeven welke habitattypen voorkomen.

Afbeelding 1 toont de ruimtelijke verdeling van de verschillende habitattypen in Antwerpen volgens de NBK.

Afbeelding 2 (9) geeft de waardering weer van de verschillende gebieden. Deze waardering is bij het opstellen van de BWK door de karteerders toegekend op basis van ‘best professional judgement’ en gebaseerd op de criteria zeldzaamheid, biologische kwaliteit, kwetsbaarheid en vervangbaarheid.

In tabel 1 (10) is per habitattype aangegeven hoe deze is vertegenwoordigd binnen de grenzen van Antwerpen.

(9) Wils et al., 2004, Biologische waarderingskaart en natuurgerichte bodembedekkingskaart van het Vlaams gewest

(10) Per perceel kunnen op de NBK meerdere habitattypen zijn onderscheiden. Bij de opname van de gegevens is niet geregistreerd hoe deze habitattypen zich oppervlaktegewijs of procentueel verhouden ten opzichte van elkaar. De in tabel 1 genoemde oppervlakten en aantal percelen dienen dan ook gelezen te worden als ‘oppervlakte of aantal percelen waarin het betreffende habitattype al dan niet in combinatie met andere habitattypen voorkomt’. De oppervlakte van de percelen waarbinnen meerdere habitattypen voorkomen wordt per habitattype meegeteld. De gesommeerde oppervlakten van alle habitattypen overstijgt de totale oppervlakte van Antwerpen.

Page 12: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 12

Figuur 1: Habitattypen (NBK, versie 2, opname 1997-2010)

Scheldeboorden Linkeroever

Page 13: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 13

Figuur 2: Biologische waardering (BWK, versie 2, opname 1997-2010)

Page 14: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 14

Hobokense Polder

Blokkersdijk

Scheldeboorden Linkeroever

Oude Landen

Kuifeend

Ekers Moeras

Scheldeboorden Rechteroever

Galgenschoor

Buitenschoor

Struisbeek

Figuur 3: VEN- en IVON-gebieden

10 Antwerpse groengebieden zijn geselecteerd als Grote Eenheid Natuur (GEN)

Page 15: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 15

2.1.2 Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON)

Verdwijnen van geschikt leefgebied en de verminderde milieukwaliteit leidt net als in vele andere landen ook in Vlaanderen tot achteruitgang van plant- en diersoorten. Met het verbeteren van de milieukwaliteit en het inrichten en beheren van natuurgebieden wordt deze trend een halt toe geroepen. Vergroten van natuurgebieden maakt dat deze meer individuen en verschillende soorten kunnen bevatten en lokale populaties beter voor uitsterven kunnen worden behoed. Om populaties duurzaam in stand te houden wordt de uitwisseling tussen de verschillende leefgebieden verbeterd door het bevoordelen van duurzame populatienetwerken.

Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen van 23 september 1997 (RSV) voorziet in de afbakening van een natuurlijke structuur. De kern daarvan bestaat uit het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) waarin de functie natuur primeert. Het VEN is opgebouwd uit Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO). Daarnaast wordt het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) afgebakend. Het IVON bestaat uit Natuurverwevingsgebieden (NVWG), waarin de natuurfunctie evenwaardig en duurzaam dient samen te gaan met de functies landbouw, bosbouw en recreatie. Daarnaast zorgen Natuurverbindingsgebieden (NVBG) voor de verbindingen tussen de andere gebieden van het netwerk.

Ter ondersteuning van het afbakeningsproces van de natuurlijke structuur werd door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek een wenselijkheidskaart uitgewerkt: de Gewenste Natuur- en Bosstructuur (GNBS). Deze kaart geeft de prioritaire gebieden weer voor de afbakening van het VEN en IVON. De afbakening van deze prioritaire gebieden gebeurde hoofdzakelijk op basis van ecologische criteria.

De uiteindelijke afbakening van het VEN verloopt in twee fasen. In de inmiddels afgeronde eerste fase is circa 85.000 ha definitief afgebakend door de Vlaamse Regering (2003). De tweede fase verloopt via de ruimtelijke ordening en moet leiden tot een afbakening van in totaal 125.000 ha VEN. Momenteel is de oppervlakte van het VEN aangegroeid tot circa 86.800 ha.

(11) Website INBO, 2011

Figuur 4: Gewenste Natuur en Bosstructuur

Page 16: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 16

Figuur 4: Natura 2000-gebieden

Page 17: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 17

2.1.3 Natura 2000

Natura 2000 omvat de beschermde natuur, in uitvoering van de Europese Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen hebben tot doel het beschermen en herstellen van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, waarbij de nadruk ligt op habitats en soorten die op het Europese niveau bedreigd zijn (11). De Europese regelgeving is omgezet in Vlaamse wetgevingen. Een essentieel onderdeel van de Natura 2000 doelstellingen is de realisatie van een Europees ecologisch netwerk van beschermde gebieden, het Natura 2000 netwerk. Hiervoor zijn de zogenaamde ‘vogel- en habitatrichtlijngebieden’ afgebakend, waarvoor maatregelen en randvoorwaarden zijn geformuleerd waarmee duurzame instandhouding van soorten en habitattypen kan worden gewaarborgd of verbeterd.

Ook binnen de grenzen van Antwerpen zijn gebieden aangewezen als onderdeel van het Natura 2000 netwerk. Deze zijn in tabel 2 weergegeven.

De realisatie van het Natura 2000 netwerk gebeurt via de Europese natuurdoelen. In Vlaanderen bestaat er een onderscheid tussen de gewestelijke en de specifieke instandhoudingsdoelstellingen. De gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) tonen aan wat in het totaal in Vlaanderen nodig is om de bedreigde Europese soorten en habitats een toekomst te geven. In een volgende stap worden de globale natuurdoelen verfijnd per Natura 2000-gebied. Dit zijn de specifieke instandhoudingsdoelstellingen (S-IHD). Zij zijn van toepassing op de Natura 2000-gebieden. S-IHD vertellen welk deel van de opdracht ieder gebied voor zijn rekening moet nemen. In 2010 werden de G-IHD’s door de Vlaamse Regering goedgekeurd.

Tabel 2: Natura 2000 - gebieden binnen stad Antwerpen

Naam Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent

Habitattypen Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende plantenSchorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion)Atlantische Schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soortenOpen grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinenVan nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of HydrocharitionGrasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-Molinion)Voedselrijke ruigtenLaaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)Eikenbossen van het type Stellario-CarpinetumOverblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion glutinoso-incanae)

Soorten Bittervoorn, rivierprik, kleine modderkruiper, kamsalamander

Naam Habitatrichtlijngebied Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat

Habitattypen Geen habitattypen geformuleerd

Soorten Meervleermuis, ingekorven vleermuis

Naam Vogelrichtlijngebied Schorren en polders van de Beneden-Schelde

Soorten Aalscholver, bergeend, blauwborst, blauwe reiger, bruine kiekendief, dodaars, fuut, goudplevier, grauwe gans, grutto, kemphaan, kleine zwaan, kluut, knobbelzwaan, kolgans, krakeend, kuifduiker, kuifeend, meerkoet, nonnetje, parelduiker, pijlstaart, regenwulp, rietgans, roodkeelduiker, slobeend, smient, tafeleend, wilde eend, wilde zwaan, wintertaling, wulp

Naam Vogelrichtlijngebied De Kuifeend en Blokkersdijk

Soorten Aalscholver, bergeend, blauwe reiger, bruine kiekendief, dodaars, fuut, kleine zwaan, knobbelzwaan, krakeend, kuifduiker, kuifeend, meerkoet, nonnetje, pijlstaart, roerdomp, roodkeelduiker, slobeend, smient, tafeleend, wilde eend, wilde zwaan, wintertaling, wulp

In de S-IHD’s, die in opmaak zijn, worden naast de soorten binnen de aangemelde gebieden ook andere bijlage II- en IV-soorten meegenomen.

Page 18: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 18

Figuur 5: Natuurlijke complexen in Antwerpen

Er zijn nog 5 natuurlijke complexen in Antwerpen aanwezig

Page 19: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 19

2.2 Relatie met het fysisch en stedelijk systeem

2.2.1 Natuurlijke complexen

Op basis van de fysische onderlegger worden binnen de stad vijf natuurlijke complexen onderscheiden. Deze complexen worden gekenmerkt door onder meer een specifieke bodemvorming- en opbouw en hun landschappelijke ligging. Deze karakteristieken hebben effect op de rol die de gebieden spelen in de Antwerpse ecologie.

● Schelde-estuariumDit landschap omvat de Zeeschelde, waarvan de dynamiek door de getijden bepaald wordt. De ondergrond bestaat buiten de rivierbedding uit rivierafzettingen van afwisselend klei en zand, maar heeft een sterke antropogene beïnvloeding. Voor dit complex kenmerken habitattypen zijn:

► Slikken, schorren en zilte waters (ZILT)► Moeras en rietland (MOER, RIET), aan te treffen in de oeverzone► Ruigte en soortenarme graslanden (RUIG, AGR), op de drogere delen► Aanplanten en parken (PLPRK), opslag (OPSLG), eutrofe waters (EWAT), soortenrijke

cultuur- en zilte graslanden (HPGS), landinwaarts aan de andere zijde van de dijk

Het voorkomen van de nattere habitattypen is rechtstreeks toe te schrijven aan de aanwezigheid van de rivier. De drogere habitattypen zijn vaak direct of indirect een gevolg van de maatregelen die de mens heeft getroffen voor onder meer het fixeren van de rivierloop (dijkaanleg).

De slikken en schorren zijn relicten van een ooit zeer uitgestrekt dynamisch en ecologisch heel waardevol systeem. Ze sluiten aan op het unieke brakwater getijdengebied van het Verdronken Land van Saeftinghe. Op het grondgebied van Antwerpen vormen zowel de slikken en schorren aan de noordzijde van Linkeroever als het Groot-Buitenschoor, het Galgenschoor, het Paardenschoor, de Potpolder Lillo, de schorren tussen de Kruisschans en Liekenshoektunnel en de schorren tussen de Royerssluis en Kruisschans (Fort Sint-Filip inbegrepen) een onderdeel van dit complex. Het is dit habitattype dat het meest bepalend is voor de ecologische waarde van het complex. Vooral de overgang van de rivierloop via natte en vochtige gebieden naar hogere, drogere en soms voedselarmere terreinen maakt dat er een zeer grote variatie aan fauna en flora voorkomen.

Page 20: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 20

● ScheldevalleiDe Scheldevallei is het doorbraakdal van de Schelde doorheen de cuesta van het Land van Waas en Boom. Voordat de huidige loop van de Schelde werd gefixeerd, zocht de rivier zich een weg door het landschap. Meegevoerd sediment werd afgezet. Daardoor verlegde de rivier regelmatig haar loop. Zo is een bodempakket ontstaan waarin zware tot lichte klei wordt afgewisseld met lemig zand en zand.

De Schelde kent hier nog een getijdenwerking waarvoor een aantal bedijkte hoogwateroverstromingsvlakten aangelegd werden (o.a. Kruibeke-Basel). Op het grondgebied van Antwerpen maken de Hobokense Polder en een groot deel van Linkeroever deel uit van dit complex. Zowel de Hobokense Polder als de gebieden op Linkeroever zijn opgehoogde zones. Omdat ze jarenlang onaangeroerd bleven hebben op enkele van deze terreinen zich spontaan nieuwe natuurgebieden ontwikkeld. Dit is het geval bij Hobokense Polder, Burchtseweel, het Rot en Blokkersdijk. De andere gebieden zoals Galgenweel, Middenvijver en Sint-Annabos kennen een intensiever recreatief gebruik.

De meest voorkomende habitattypen zijn:

► Ruigte en opslag van houtige gewassen (RUIG en OPSLG)► Rietland (RIET), al dan niet in combinatie met ruigte of opslag► Historisch permanent soortenrijk cultuurgrasland en zilt grasland (HPGS)► Aanplanten en park (PLPRK)► Moerasbos (MBOS)► Heide (HEIDE)► Grasland met verspreide biologische waarden omwille van bomenrijen (XHB)► Soortenarme graslanden en akkers (AGR)

Al deze gebieden worden gekenmerkt door zandige vlakten, duinen en open waterplassen. De waterplassen ontstonden door het ophogen van de omliggende gronden. Enkele kleine beken vloeien vanuit het Waasland doorheen het gebied naar de Schelde.

Vanwege de sterke antropogene beïnvloeding van de ondergrond is een relatie tussen de voorkomende habitattypen en de bodemtypen op veel plaatsen niet direct te leggen.

Page 21: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 21

● Scheldepolder _ Steilwand Brabantse WalDe Scheldepolders omvatten een vlak landbouwgebied rond Berendrecht, Zandvliet, Stabroek en Kapellen) dat zich tussen de opgehoogde havengronden en de Brabantse Wal bevindt. Het gebied werd gewonnen op de Schelde door het indijken van de alluviale vlakten van de rivier en kwam later achter de hoge havengronden te liggen. De Scheldepolder bestaat hoofdzakelijk uit droge en vochtige zandgronden, die doorsneden worden door enkele beken die vanaf de Brabantse Wal hun weg naar de Schelde zoeken. Hier worden nog natte zee-, veen- en rivierafzettingen uit het Holoceen gevonden. Aan de oostgrens van de stad komen zandduinen voor, die de overgang vormen naar de Brabantse Wal. Dit zijn hooggelegen Pleistocene zandgronden, ontstaan door riviererosie, duinvorming door poolwinden en afzettingen. De scherpe steilrand is een gevolg van het afschuren van het hogere zandland door de Schelde.

De afwisselende grondslag is ook terug te vinden in de daarop voorkomende habitattypen. Op de lagere nattere en zwaardere gronden van de Scheldepolders zelf zijn de kenmerkende habitattypen:

► Soortenarme graslanden en akkers (AGR)► Rietland (RIET)► Hoogstamboomgaard (JKJ)

Op de hogere Brabanste Wal komen eveneens soortenarme graslanden en akkers voor, maar op de droge zandgronden zijn ook andere habitattypen aanwezig:

► Heide (HEIDE)► Zure mesofiele bossen (BOSZ)► Aanplanten en park (PLPRK)► Opslag van houtige gewassen (OPSLG)

De afwisselende habitats zorgen voor een soortenrijkdom. Interessant zijn de overgangsgebieden, de zogenaamde grenszones. Daar is een apart microklimaat ontstaan met een heel eigen planten- en dierenleven.

Page 22: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 22

● Noordelijke WetlandsEen deel van de Scheldepolders transformeerde inmiddels geleidelijk van traditionele landbouwgronden naar nieuwe natte natuur. Het betreft gebieden zoals de Kuifeend, Muisbroek, Bospolder-Ekers moeras, de Oude Landen en het Opstalvalleigebied. Tussen de hoger opgespoten haven en de polders vormen de lagergelegen waterrijke gronden een aaneenschakeling van natuurgebieden. De beken, die vanuit de polders hier aankomen, verliezen door de vlakke gronden snelheid en leiden tot een erg vochtig gebied met hoge ecologische waarde.

Het noordelijkste deel van dit complex, is de agrarische activiteit nog aanwezig en verweven met de natuur in ontwikkeling. Hier worden volgende habitattypen gevonden:

► Akkers met verspreide biologische waarden (BVN)► Soortenarme graslanden en akkers (AGR)► Graslanden met verspreide biologische waarden omwille van bomenrijen (XHB)► Aanplanten en parken (PLPRK)► Zure mesofiele bossen (BOSZ)► Moerasbos (MBOS)► Overige kleine landschapselementen (KLE)

Het overige deel van het complex staat in relatie met de beekvalleien van het Schoon Schijn, de Oude Landsebeek, de Donkse Beek en de Laarse Beek. Kenmerkend voor deze beekvalleien is het voorkomen van de habitattypen;

► Moeras (MOER)► Rietland (RIET)► Moerasbos (MBOS)► Ruigten (RUIG)► Graslanden met verspreide biologische waarden (MHV)► Soortenrijke cultuurgraslanden (HPGS)► Struweel (STRUW)

Daarnaast komen ook in deze delen van het complex graslanden met verspreide biologische waarden omwille van bomenrijen (XHB), soortenarme graslanden en akkers (AGR), aanplanten en park (PLPRK), zure mesofiele bossen (BOSZ) en overige kleine landschapselementen (KLE) voor.

Page 23: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 23

● BeekvalleienDe belangrijkste beekvalleien zijn de Struisbeek, de Hollebeek en het Schijn. De Struisbeek en het Schijn zijn nog redelijk intact aanwezig, de vallei van de Hollebeek heeft op enkele plekken plaats gemaakt voor bebouwing.

De beekvalleien worden gekenmerkt door zandleemgronden. In de nabijheid van beken zijn de gronden van oudsher voedselrijk, voldoende waterhoudend en goed bewerkbaar. Op de natste delen bevinden zich meestal de weidegronden en vloeivelden, terwijl op de minder natte delen vooral akkergronden worden bewerkt. Door de ontwikkelingen in de landbouwkundige technologie is de relatie tussen de fysische basis en het bodemgebruik langzaam verzwakt. Geleidelijk maakte de landbouw ook plaats voor andere inrichtingen.

Het overgrote deel van de beekvalleien wordt gedomineerd door de habitattypen:

► Aanplanten en park (PLPRK)► Zure mesofiele bossen (BOSZ)

In mindere mate komen ook andere habitattypen voor:

► Opslag (OPSLG)► Struwelen (STRUW)► Soortenarme graslanden en akkers (AGR)► Soortenrijke cultuurgraslanden (HPGS)► Graslanden met verspreide biologische waarden omwille van bomenrijen (XHB)► Heide (HEIDE)► Moeras en moerasbos (MOER en MBOS)► Hoogstamboomgaarden (JKJ)

Page 24: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 24

2.2.2 De stad als habitat

Volgens de gangbare definities (zie 1.1.1) kan het grootste deel van de stad Antwerpen nauwelijks als natuur bestempeld worden. Immers, nagenoeg alles wat zich binnen de stad afspeelt is op de één of andere manier het gevolg van een menselijke doelstelling. Dit wil echter niet zeggen dat zich in de stad geen ecologische processen voltrekken en dat er geen natuurwaarden gevonden kunnen worden.

Kenmerkend voor een stedelijke omgeving is dat er veel verschillende habitats aanwezig zijn, van gebieden die sterk door de mens zijn beïnvloed tot meer natuurlijke gebieden waar de menselijke impact laag is. Deze diversiteit zorgt er voor dat er veel verschillende plant- en diersoorten aanwezig kunnen zijn in en rond de stad. Groene gebieden in de stad zorgen ervoor dat soorten uit het buitengebied kunnen doordringen tot het centrum van deze stenige omgeving en daarin een tijdelijk of zelfs permanent leefgebied kunnen vinden.

Maar het gaat nog verder. De stad onderscheidt zich in abiotisch opzicht van zijn omgeving door zijn relatieve ‘stenigheid’, lagere luchtvochtigheid in de zomer, hogere temperatuur, meer lawaai, licht en drukte, sterkere vervuiling en zuurstofarmoede (12). Niet alleen zijn er plant- en diersoorten die zich onder deze omstandigheden staande weten te houden, er zijn naar schatting zelfs 50 tot 100 soorten van verschillende soortgroepen die als typisch stedelijke soorten (13) kunnen worden beschouwd. Dit gaat bijvoorbeeld om soorten die van oorsprong in bergachtige gebieden en/of zuidelijke gebieden voorkomen zoals rotsvogels, muurplanten en subtropische soorten. Muurplanten en kortsmossen op oude gebouwen, kademuren en ruderale terreinen, mussen, vleermuizen als de laatvlieger of dwergvleermuis in spouwmuren of gierzwaluwen onder dakgoten zijn hiervan goede voorbeelden (14). Een ander voorbeeld is de slechtvalk die in Europa en Amerika vanuit het gebergte via hoogbouw zijn leefgebied uitbreidt naar stadscentra waar de soort leeft van spreeuwen en duiven. Er kan worden gesteld dat de stad op zichzelf als habitat kan worden beschouwd met een kenmerkende abiotiek en dynamiek. De groene gebieden binnen de stad waarin deze abiotische kenmerken niet of minder sterk aanwezig zijn, worden daar niet toe gerekend en kunnen worden beschouwd als kleine stukjes buitengebied in de stad (15).

Veel van de stedelijke soorten staan evenwel onder druk. Net als alle andere habitats vraagt ook het stedelijke habitat om specifieke voorwaarden om goed te kunnen functioneren. Het functioneren van het stedelijke habitat wordt op hoofdlijnen beïnvloed door twee factoren:

● De ruimte die gebouwen bieden voor de vestiging van soorten.O.a. renovatie van gebouwen, waarbij moderne materialen worden gebruikt en gebouwen minder toegankelijk worden voor flora en fauna, zorgt voor een sterke afname van geschikt leefgebied.

● De aanwezigheid van min of meer natuurlijke elementen.Daaronder vallen de parken, perken, stadsbomen en het oppervlaktewater. Maar ook kleinschalige elementen als gevel- en daktuinen kunnen een bijdrage leveren aan de biodiversiteit in de stad. Ook de rol van particuliere tuinen, die gezamenlijk een aanzienlijke groene oppervlakte creëren, mag niet worden onderschat (16).

Als aanvulling op het buitengebied draagt het stedelijke habitat in positieve zin bij aan de biodiversiteit. Maar juist de typische stedelijke abiotische kenmerken vormen voor veel niet-stedelijke soorten een ongeschikte leefomgeving en/of een barrière voor migratie. Daardoor leidt de aanwezigheid van de stad tot versnippering en verkleining van het leefgebied van soorten die in het buitengebied voorkomen. De stedelijke impact kan worden verzacht door het optimaal inrichten en beheren van groengebieden in en rond de stad zodat de typische stedelijke kenmerken plaatselijk worden afgezwakt.

(12) Van der Windt et al., De rots in het weiland, biodiversiteit, ecologie en natuurontwikkeling in de stad, 2003(13) Onder stedelijke soorten worden soorten verstaan die voor hun aanwezigheid afhankelijk zijn van de

menselijke invloed en de stedelijke abiotiek.(14) Weeda et al., Diversiteit hoog houden, bouwstenen voor een geïntegreerd natuurbeheer, Wageningen, 2006(15) Van der Windt et al., De rots in het weiland, biodiversiteit, ecologie en natuurontwikkeling in de stad, 2003(16) Van Keer et al., More than one third of the Belgian spider fauna (Araneae) found within the city of Antwerp,

2010: Het onderzoek naar de aanwezigheid van spinnen heeft uitgewezen dat kleine groene eilandjes in de stad een schat aan spinnensoorten kunnen huisvesten. Vergelijking van de spinnenfauna in 120 stadstuinen toonde aan dat strak onderhouden tuinen gemiddeld 20% minder biodiversiteit kennen dan meer natuurlijke tuinen. Bij de vergelijking van grotere tuinen was dat verschil nog groter, tot meer dan 30%.

Page 25: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 25

3. BESCHRIJVING VAN HET ECOLOGISCH NETWERK VAN ANTWERPENDe ecologische functie van Antwerpen wordt niet overal even sterk vertegenwoordigd. Bepaalde delen van de stad vervullen vanuit zowel de leefgebiedenbenadering als vanuit de soortenbenadering een prominentere rol dan andere gebieden. Deze gebieden staan bovendien niet op zichzelf. In veel gevallen functioneren zij als belangrijke knooppunten in het ecologische netwerk van de stad. Dit netwerk staat op zijn beurt in verbinding met een groter geheel, namelijk de natuurgebieden, agrarische landschappen en andere open ruimte rondom de stad.

3.1 Kerngebieden en waardevolle complexen

De gebieden die een sleutelrol vervullen voor de instandhouding en ontwikkeling van de Antwerpse natuurwaarde en de biodiversiteit worden de (ecologische) kerngebieden genoemd. De kerngebieden vormen het leefgebied van bijzondere soorten, bevatten waardevolle en bijzondere habitats en/of zijn op basis van de beleidsmatige planningscontext als waardevol aangeduid. Het ecologische netwerk van Antwerpen wordt primair door de kerngebieden gedragen.

3.1.1 Selectie en begrenzing van de kerngebieden

De selectie en begrenzing van de kerngebieden is uit drie basisbronnen opgebouwd:

● De Natuurgerichte Bodembedekkingskaart, gebaseerd op de Biologische Waarderingskaart,versie 2. De waardering die hiermee aan gebieden wordt toegekend is vrij globaal en niet overal meer actueel. Toch geeft het een goede eerste indicatie van de ligging van de waardevolle gebieden.

● De planologische context , bestaande uit terreinen die geselecteerd zijn als Habitatrichtlijn-,Vogelrichtlijn- of VEN-gebied.

● De Gewenste Natuur- en Bosstructuur (GNBS).

In de praktijk blijkt dat de verspreiding van planten- en dierensoorten lang niet altijd overeenkomt met de begrenzing van waardevolle of kwetsbare gebieden. Om die reden werd de informatie uit de basisbronnen afgetoetst en aangevuld door middel van raadpleging van diverse deskundigen. Op basis van hun kennis van de groengebieden en de daarin voorkomende habitattypen en soorten zijn terreinen aangewezen en begrensd die de rol van kerngebied kunnen vervullen.

De begrenzing en ligging van de kerngebieden is weergegeven in afbeelding 6. In tabel 3 zijn de kerngebieden opgenomen, waarbij is aangegeven of ze zijn gelegen in Natura2000-, VEN/IVON- gebied of in een gebied dat op basis van de BWK als faunistisch waardevol is aangeduid. Daarnaast is aangegeven wat de huidige status van het gebied is, op basis van de informatie van de geraadpleegde deskundigen.

Page 26: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 26

Figuur 6: Kerngebieden

Er zijn 45 groene plekken in Antwerpen die als ecologisch kerngebied functioneren.

Page 27: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 27

Tabel 3: Ecologische kerngebieden van Antwerpen en hun ligging t.o.v. Natura 2000, VEN/IVON en BWK (fauna)

Kerngebied District Ligging Status Opp. ha

nr Naam

N20

00

BW

K fa

una

VEN

/IVO

N

1 Groot Buitenschoor Berendrecht-Zandvliet v/h + + bestaand 216,47

2 Scheldeplateau grens Noord Berendrecht-Zandvliet - - + te ontwikkelen 18,74

3 De Zouten Berendrecht-Zandvliet - - - bestaand 28,13

4 Reigersbos Berendrecht-Zandvliet - - - bestaand 26,59

5 Opstalvallei Berendrecht-Zandvliet - - - bestaand 49,25

6a Uitbreiding Opstalvallei binnen Antwerpen Berendrecht-Zandvliet - - - te ontwikkelen 65,23

6b Uitbreiding Opstalvallei buiten Antwerpen 105,13

7 Ruige Heide Berendrecht-Zandvliet - + - bestaand 22,88

8 Kraaienberg Berendrecht-Zandvliet - - - bestaand 60,58

9 Galgenschoor buitendijks + Potpolder Lillo Berendrecht-Zandvliet v/h + + bestaand en in inrichting 147,63

10 Galgenschoor dijk Berendrecht-Zandvliet v/h - - bestaand 47,72

11a Meeuwenbroedplaats wisselaar R2/A12 binnen Antwerpen Antwerpen v - - bestaand 2,9

11b Meeuwenbroedplaats wisselaar R2/A12 buiten Antwerpen 16,02

12 Complex De Kuifeend en de Grote Kreek met wachtboezems Verlegde Schijns

Antwerpen v + + bestaand 161,46

13 Complex Bospolder / Ekers Moeras / Muisbroek Antwerpen - + + bestaand, nog te verbeteren 92,91

14 Oude Landen Antwerpen - + + bestaand 99,42

15 Hof De Bist Ekeren - - - bestaand 20,47

16 Schorre Fort Sint-Filip / Noordkasteel Antwerpen h + + bestaand 126,18

17 Bouckenborghpark Merksem - - - bestaand, nog te verbeteren 14,15

18 Bremweide Deurne - - - bestaand 33,64

19a Ertbrugge en omgeving binnen Antwerpen Deurne - - - bestaand 34,22

19b Ertbrugge en omgeving buiten Antwerpen 29,73

20 Rivierenhof / Ruggeveld Deurne - - - bestaand 154,06

21 Boekenbergpark Deurne - - - bestaand 10,4

22 Te Boelaerpark Borgerhout - - - bestaand 16,09

23a Prieel - Spoorwegberm binnen Antwerpen Berchem - - - bestaand 7,23

23b Prieel - Spoorwegberm buiten Antwerpen 1,78

24 Begraafplaats Berchem Berchem - - - bestaand 5,34

25 Nachtegalenpark Antwerpen - - - bestaand 110,76

26 Fort 6 Wilrijk - + - bestaand 21,25

27 Neerlandpark Wilrijk - - - bestaand 30,92

28 Vallei van de Kleine Struisbeek Wilrijk - - - bestaand 15,9

29 Fort 7 Wilrijk h + - bestaand 31,42

30 Omgeving Den Brem - Hollebeek Wilrijk - - - bestaand 3,41

31 Schoonselhof Wilrijk - - - bestaand 85,61

32 Klaverblad / Cleydal / Schans 16 / Hollebeek Wilrijk - - + bestaand 178,15

33 Fort 8, Sorghvliedt en omgeving Hoboken - + - bestaand 63,02

34 Hobokense Polder Hoboken - + + bestaand 171,73

35 Groene Singel / Wolvenberg Antwerpen / Berchem / Borgerhout - - - bestaand 67,03

36 Het Rot / Middenvijver Antwerpen - + - bestaand 98,08

37 Blokkersdijk Antwerpen v + + bestaand 120,04

38 Sint Annabos Antwerpen - - - bestaand 115,69

39 Linkeroever slikken en schorren Antwerpen h + + bestaand 30,8

40 Margueriedokje Antwerpen - - - bestaand / toekomst onzeker 0,14

41 Burchtse Weel Antwerpen h - - bestaand en in ontwikkeling 65,77

42a Vlietbos binnen Antwerpen Antwerpen - + - bestaand 34,56

42b Vlietbos buiten Antwerpen 12,01

43 Galgenweel Antwerpen - - - bestaand 53,83

44 Grensstrook Berendrecht-Zandvliet - - - bestaand 42,22

45 Schelde Berendrecht-Zandvliet / Antwerpen / Hoboken

h + - bestaand 1437,61

Page 28: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 28

Tabel 4: Habitattypen per kerngebied. De habitattypen zijn gebaseerd op de Natuurgerichte Bodembedekkingskaart

Nr Naam

Soor

tena

rm g

ras

+ ak

ker

Mes

ofiel

bos

+ v

oorj

flora

Zuur

mes

ofiel

bos

Akk

er v

ersp

r bio

l waa

rde

Wat

errij

k ge

b: e

utro

of w

Hei

de e

n ve

n

Hal

fnat

gra

slan

d

Soor

tr c

ultu

ur e

n zi

lt gr

asl

Gra

sl b

el v

erp

biol

waa

rde

Hoo

gsta

mbo

omga

ard

Poel

Opg

kle

ine

land

sch

elem

Ove

r kle

ine

land

sch

elem

Eutr

moe

rasb

os +

str

uw

Gra

sl v

ersp

r bio

l waa

rde

Moe

ras

(exc

riet

l)

Stru

w: o

psla

g +

kapv

lakt

e

Plas

Aan

plan

t + p

ark

Moe

ras

(rie

tland

)

Rui

gte

Stra

nd

Stru

wee

l

Beb

ouw

de o

pp

Gra

sl v

erp

bio

w (b

omen

r)

Hx-

gras

l ver

sp b

io w

aard

e

Wat

err g

eb: s

lik, s

chor

, z w

Nie

t ges

peci

ficee

rd

AG

R

BO

SV

BO

SZ

BVN

EWAT

HEI

DE

HPG

H

HPG

S

HPG

V

JKJ

JKN

KB

KLE

MB

OS

MH

V

MO

ER

OPS

LG

PLA

S

PLPR

K

RIE

T

RU

IG

STR

D

STR

UW

UR

B

XHB

XHV

ZILT

NG

1 Groot Buitenschoor

2 Scheldeplateau grens Noord

3 De Zouten

4 Reigersbos

5 Opstalvallei

6a Uitbreiding Opstalvallei binnen Antwerpen

6b Uitbreiding Opstalvallei buiten Antwerpen

7 Ruige Heide

8 Kraaienberg

9 Galgenschoor buitendijks + Potpolder Lillo

10 Galgenschoor dijk

11a Meeuwenbroedplaats R2/A12 binnen Antwerpen

11b Meeuwenbroedplaats R2/A12 buiten Antwerpen

12 Kuifeend / Grote Kreek / Verlegde Schijns

13 Bospolder / Ekers Moeras / Muisbroek

14 Oude Landen

15 Hof De Bist

16 Schorre Fort Sint-Filip / Noordkasteel

17 Bouckenborghpark

18 Bremweide

19a Ertbrugge en omg binnen Antwerpen

19b Ertbrugge en omg buiten Antwerpen

20 Rivierenhof / Ruggeveld

21 Boekenbergpark

22 Te Boelaerpark

23a Prieel - Spoorwegberm binnen Antwerpen

23b Prieel - Spoorwegberm buiten Antwerpen

24 Begraafplaats Berchem

25 Nachtegalenpark

26 Fort 6

27 Neerlandpark

28 Vallei van de Kleine Struisbeek

29 Fort 7

30 Omgeving Den Brem - Hollebeek

31 Schoonselhof

32 Klaverblad / Cleydal / Schans 16 / Hollebeek

33 Fort 8, Sorghvliedt en omgeving

34 Hobokense Polder

35 Groene Singel / Wolvenberg

36 Het Rot / Middenvijver

37 Blokkersdijk

38 Sint Annabos

39 Linkeroever slikken en schorren

40 Margueriedokje

41 Burchtse Weel

42a Vlietbos binnen Antwerpen

42b Vlietbos buiten Antwerpen

43 Galgenweel

44 Grensstrook

45 Schelde

Page 29: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 29

3.1.2 Habitattypen per kerngebied

Om meer inzicht te krijgen in de aard en betekenis van de kerngebieden, is in tabel 4 in beeld gebracht welke habitattypen van de Natuurgerichte Bodembedekkingskaart in de kerngebieden voorkomen.

3.1.3 Soorten per kerngebied

Het brede scala van habitattypen binnen de grenzen van Antwerpen biedt een (potentieel) leefgebied voor een even zo breed scala aan soorten planten en dieren. Elk van deze soorten stelt specifieke eisen aan zijn leefomgeving. Zo zijn o.m. de oppervlakte van een gebied, de mate van verstoring en het al dan niet voorkomen van specifieke andere soorten (voedsel of waardplanten) van belang, maar ook de fysische eigenschappen zoals de nutriëntenhuishouding, de (grond)waterhuishouding en de invloed van zonlicht. De aanwezigheid en in sommige gevallen ook de afwezigheid van specifieke soorten geeft een indicatie voor het functioneren van een leefgebied en de daarin voorkomende habitats.

● Stedelijke soortenIn een stad komen specifieke soorten voor die sterk afhankelijk zijn van de stedelijke abiotiek en de aanwezigheid van de mens. Het betreft hier veelal soorten die sterk gebonden zijn aan stenige habitats en aan warme en droge omstandigheden. Voorbeelden van deze habitats zijn muren, stoepen of daken. Plantensoorten die hier voorkomen zijn soorten als muurleeuwenbek, klein glaskruid, muurvaren, tongvaren, steenbreekvaren en de mossoorten zilvermos en muurmos. Ook soorten als gierzwaluw, slechtvalk, huiszwaluw, ‘stadsduif’ en zwarte roodstaart voelen zich met name hier thuis. Er zijn ook stedelijke soorten die zowel voor hun woonruimte als voor hun voedselvoorziening sterk afhankelijk zijn van de mens, zoals de zwarte rat, het zilvervisje en de huismus.

Een specifieke groep onder de stedelijke soorten zijn de stinzenplanten. Dit zijn soorten waarvan het natuurlijke verspreidingsgebied meer zuidelijk gelegen is maar die binnen de verstedelijke context op specifieke locaties voorkomen zoals oude landgoederen, pastorietuinen, voormalige stadswallen en oude hoeves. Een goed voorbeeld hiervan in Antwerpen is het provinciaal domein Rivierenhof, dat de grootste populatie bostulp in Vlaanderen herbergt. Andere stinzenplanten die er voorkomen zijn o.a. boshyacinth en wilde narcis.

Naast het stenige stadsmilieu komen in een stad ook meer natuurlijke milieus voor, waar de invloed van de mens geringer is. De soorten die hier gevonden worden zijn niet typisch voor de stad maar komen ook daarbuiten voor.

● Havenspecifieke soorten (Soortenbeschermingsprogramma Haven van Antwerpen)In een hoogdynamische zone zoals het havengebied is het onvermijdelijk dat havenprojecten her en der waardevolle leefgebieden voor soorten aantasten en/of verdwijnen. Het Soortenbesluit van de Vlaamse Regering (2009) voorziet onder bepaalde omstandigheden of m.b.t. specifieke gevallen in een aantal algemene vrijstellingen of specifieke afwijkingsmogelijkheden. Het Soortenbeschermingsprogramma (SBP) werd in dit kader opgemaakt en betreft een vooraf opgestelde en goedgekeurde bundeling van individuele soortenbeschermingsplannen om een goede staat van instandhouding te krijgen van havenspecifieke soorten in het havengebied. De havenspecifieke soorten waarvoor individuele SBP’s worden opgemaakt zijn: visdief, zwartkopmeeuw, bruin blauwtje, moeraswespenorchis, groenknolorchis, rugstreeppad, wit bosvogeltje, meervleermuis, bruine kiekendief, blauwborst, oeverzwaluw, gierzwaluw, huiszwaluw en slechtvalk.

Page 30: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 30

● Natura 2000 - soortenBinnen Antwerpen komen ook dier- en plantsoorten voor die via de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd zijn. Onder de Vogelrichtlijn zijn voor een aantal vogelsoorten beschermde gebieden aangewezen. Voor deze soorten gelden ook speciale beschermingsmaatregelen. De omgang met deze soorten wordt in België nader geregeld via het Natuurdecreet. Ook via de Habitatrichlijn genieten een aantal dier- en plantsoorten bescherming. Zo zijn voor de soorten van bijlage II beschermde gebieden aangewezen. Voor de soorten van bijlage IV gelden speciale beschermingsmaatregelen. De omgang met deze soorten wordt eveneens geregeld in het Natuurdecreet. Aanvullend op het gebiedsgericht beleid is sinds 2009 het Soortenbesluit van kracht, dat een systematische soortenbescherming beoogt.

● Prioritaire soortenDe Provincie Antwerpen heeft een lijst vervaardigd met provinciale prioritaire soorten (17). Hiervoor zijn de voor de provincie Antwerpen typische soorten geselecteerd. Dit zijn die soorten waarvan ten minste 33% van de vindplaatsen in Vlaanderen in de provincie Antwerpen liggen. De typische soorten die op Europees niveau als kwetsbaar of bedreigd in hun voortbestaan werden beschouwd, zijn opgenomen in de lijst prioritaire soorten.

● Gebiedsspecifieke indicator- en doelsoortenDe ecologische functie van een gebied kan worden afgelezen aan de hand van onder meer de aanwezige soorten flora en fauna. Per habitattype kunnen soorten worden aangewezen die kenmerkend zijn voor de voorkomende ecotopen. Niet alleen de aanwezigheid van kenmerkende soorten is belangrijk, maar ook de condities die noodzakelijk zijn om het voorkomen van de soort duurzaam te garanderen. Sommige kenmerkende soorten zijn kritischer ten aanzien van hun leefomgeving en zijn gevoeliger voor conditiewijzigingen. Daardoor vormen ze een goede indicatie voor het ecologisch functioneren van het gebied.

In dit groenplan worden per kerngebied zowel indicator- als doelsoorten aangeduid (18).

INDICATORSOORTENDit zijn soorten die kenmerkend zijn voor een habitattype binnen het kerngebied en die tevens kritisch zijn ten aanzien van de basiscondities die bij dit habitattype horen. Deze soorten geven een goede indicatie van de ecologische kwaliteit van het gebied waarin ze voorkomen. Dergelijke soorten die duurzaam in een kerngebied voorkomen worden indicatorsoorten genoemd. Per kerngebied zijn een aantal soorten van verschillende soortgroepen aangewezen als indicatorsoort.

DOELSOORTENAanvullend aan de indicatorsoorten zijn ook doelsoorten geformuleerd. De doelsoorten zijn soorten die niet, niet permanent of in lage aantallen in het gebied voorkomen, maar die wel kenmerkend zijn voor de ecologische waarde die het betreffende gebied vertegenwoordigt of kan vertegenwoordigen mits aan de juiste voorwaarden wordt voldaan.De vestiging of toename van een doelsoort is een gevolg van de toename van de ecologische kwaliteit van het kerngebied. Doelsoorten vertegenwoordigen daarmee een zekere ambitie voor de instandhouding en ontwikkeling van een kerngebied.

Tabel 5 geeft een overzicht van de indicator- en doelsoorten die per kerngebied geselecteerd worden. De tabel is een dynamisch instrument en zal tijdens de opmaak van het groenplan en erna continu aangepast worden in functie van nieuwe informatie of evoluties in de kerngebieden zelf.

(17) Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid, 2010(18) Voor Antwerpen is eerst een initiële soortenlijst samengesteld op basis van de Natura 2000 - soorten, de

provinciale prioritaire soorten en de rode lijst soorten die voorkomen rond Antwerpen. Deze lijst is vervolgens in samenspraak met de begeleidingsgroep van deskundigen aangepast, waarbij soorten zijn toegevoegd en verwijderd. Per gebied is in overleg met de deskundigen een keuze gemaakt uit indicator- en doelsoorten. Zij vormen een weergave van de op het huidige moment beschikbare kennis bij de betrokkenen. In de publicatie ‘Provinciale prioritaire soorten’ is voor de soortgroep paddenstoelen gebruik gemaakt van de Nederlandse Rode lijst. Dit is als zodanig overgenomen.

Page 31: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 31

Page 32: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 32

Page 33: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 33

● Overzicht flora indicator- en doelsoorten per ecotoop_(habitattype)

eutroof waterrijk gebied_(EWAT)

tenger fonteinkruid gewone waternavel

heidevegetatie / stuifduin_(HEIDE / AGR / MHV)

borstelgras buntgras heidefranjemos klein tasjeskruid tandjesgras

kruipwilg struikheide zandblauwtje dwergviltkruid

bos_(BOSV / BOSZ / MBOS / KB / PLPRK)

bosanemoon boskortsteel dalkruid stippelvaren grote keverorchis

bosorchis echte guldenroede reuzezwenkgras hengel salomonszegel schaafstro

slik en schorre_(ZILT / EWAT / STRD / MOER / HPGS)

echt lepelblad heemstmoerasmelkdistelruwe biesschorrenzoutgras zeeweegbreesterrenkroos

soortenrijke sloten_(HPGS)

krabbenscheer kransvederkruid zwanebloem

Page 34: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 34

soortenrijk grasland_(AGR / BVN / HPGS / HPGV MHV / RUIG / XHB / URB)

éénjarige hardbloem bijenorchis grasklokje rapunzelklokje stijve ogentroost

weilandcomplex_(HPGS / HPGV)

bleek kweldergras

verruigd grasland_(AGR / RUIG / STRUW)

zilverhaver gevleugeld hertshooi

steenrijke ondergrond_(URB)

steenbreekvaren

park_(PLPRK / BOSV / BOSZ / MHV)

pinksterbloem

hooiland / vochtig grasland_(HPGH / RIET /RUIG)

blauwe zegge knolsteenbreek pijptorkruidgrote ratelaar spindotterbloem veldrusblauwe knoop

natte ruigte_(MOER)

moeraswespenorchis zeebiesvegetatie

Page 35: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 35

● Overzicht fauna en overige indicator- en doelsoorten

rode kelkzwam wasplaten

baardvleermuis

meervleermuis

franjestaart gewone dwergvleermuis gewone grootoorvleermuis laatvlieger

ruige dwergvleermuis rosse vleermuis watervleermuis gewone zeehond waterspitsmuis

bittervoorn rivierdonderpad rivierprik

bruine korenbout

argusvlinder

bosbeekjuffer glassnijder weidebeekjuffer zwervende pantserjuffer schorviltbij

bruin blauwtje eikenpage heivlinder kleine vuurvlinder oranjetipje

Paddestoelen

Zoogdieren

Vissen

Libellen, vlinders en insecten

Page 36: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 36

kleine heidehangmatspin

rotskampoot

moeraspareltje putkopruwborstje rietkogelspin ringpootzwartkop

schorrentandkaak stekelrugje voorkopstruikdwergspin waterspin

heidespoorspinbeekzakspin bermknobbelkopje bleek langpalpje gewone sprietspin herfststrooiselspin

kamsalamander levendbarende hagedis poelkikker rugstreeppad

Reptielen en amfibieën

Spinnen

Page 37: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 37

aalscholver

boomleeuwerik

grote zaagbek

kluut

matkop

roerdomp

bergeend blauwborst blauwe kiekendief bruine kiekendief boomvalk

boompieper bosruiter gekraagde roodstaart geoorde fuut ijsvogel

grote zilverreiger kleine waterhoen kleinste waterhoen krakeend

kuifeend kleine zilverreiger kleine zwaan lepelaar bonte specht

nachtegaal nachtzwaluw purperreiger porseleinhoen rietzanger

roodborsttapuit rosse grutto slobeend veldleeuwerik visdief

waterral

zomertortel

waterrietzanger wielewaal wilde zwaan woudaapje wulp

zwartkopmeeuw zwarte specht zwarte stern

Vogels

Page 38: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 38

Figuur 7: Ecologisch waardevolle complexen

Een aantal kerngebieden vormen samen 9 ecologisch waardevolle complexen.

Page 39: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 39

3.1.4 Ecologisch waardevolle complexen

De ecologische kerngebieden zijn aangewezen vanwege hun bovengemiddelde belang voor de natuurkwaliteit van de stad. Verschillende kerngebieden vertonen overeenkomsten in habitattypen die daarin voorkomen. Niet zelden gaat dit om kerngebieden die in hetzelfde natuurlijke complex zijn gelegen. Kijkende naar de indicatorsoorten die voor de kerngebieden zijn aangewezen kan dezelfde conclusie worden getrokken. Vaak worden in nabijgelegen kerngebieden dezelfde (indicator)soorten aangetroffen en werden dezelfde (doel)soorten voor vergelijkbare habitattypen aangewezen.

Op basis van de overeenkomsten kunnen de meeste kerngebieden worden samengenomen tot enkele ecologisch waardevolle complexen. Daarin bestaat niet alleen een ruimtelijke samenhang maar ook een wederzijdse beïnvloeding tussen specifieke habitattypen en populaties planten en dieren. Enkele kerngebieden maken geen deel uit van een ecologisch waardevol complex vanwege hun geïsoleerde ligging en/of beperkte oppervlakte. Dit doet niets af aan de waarde die deze gebieden zelf vertegenwoordigen voor de Antwerpse ecologie.

Afzonderlijke gebieden met vergelijkbare habitattypen kunnen elk exemplaren van plant- en diersoorten huisvesten en dan gezamenlijk in staat zijn om een levensvatbare populatie in stand te houden met voldoende mogelijkheden voor genetische uitwisseling. Een voorbeeld hiervan is de fortengordel, waarbinnen de forten een geschikt habitat vormen voor diverse vleermuissoorten en gezamenlijk garant staan voor duurzame populaties. Vanuit de fortengordel kunnen vleermuizen zelfs andere gebieden bevolken.

Waardevolle ecologische complexen met verschillende karakteristieken kunnen eveneens samen een hogere ecologische waarde vertegenwoordigen. Een goed voorbeeld hiervan is de opeenvolging van de complexen van de steilrand Brabantse Wal, de Polders Berendrecht en het Schelde-estuarium. Deze nabijgelegen gebieden van uiteenlopende aard vertegenwoordigen samen een brede, relatief goed ontwikkelde gradiënt van het droge schrale landschap van de wal naar het brakke getijdengebied van de rivierdelta. Dergelijke gradiënten hebben een grote ecologische betekenis.

Tabel 6: Clustering van kerngebieden in ecologisch waardevolle complexen

C1 Schelde-estuarium 1 Groot Buitenschoor 37 Blokkersdijk (deel slik en schor)

2 Scheldeplateau grens noord 38 St-Annabos (deel slik en schor)

9 Galgenschoor buitendijks / Potpolder 39 LO slikken en schorren

10 Galgenschoor dijk 41 Burchtse Weel

16 Schorre Fort St Filip / Noordkasteel 45 Schelde

C2 Steilrand Brabantse Wal 7 Ruige Heide 8 Kraaienberg

C3 Polders Berendrecht 3 De Zouten 5 Opstalvallei

4 Reigersbos 6 Uitbreiding Opstalvallei

C4 Vallei Verlegde Schijns 12 Kuifeend / Grote Kreek / Ver Schijns 14 Oude Landen

13 Bospolder / Ekers Moeras

C5 Linkeroever 36 Het Rot / Middenvijver 42 Vlietbos

37 Blokkersdijk (m.u.v. slik en schor) 43 Galgenweel

38 St-Annabos (m.u.v. slik en schor)

C6 Ertbrugge-vlakte 18 Bremweide 19 Ertbrugge

C7 Parkenverbinding 20 Rivierenhof / Ruggeveld 35 Groene Singel / Wolvenberg

25 Nachtegalenpark

C8 Hollebeekvallei 29 Fort 7 32 Klaverblad / Cleydal / Schans 16

30 Omgeving Den Brem / Hollebeek 33 Fort 8 / Sorghvliedt en omgeving

31 Schoonselhof

C9 Struisbeekvallei 26 Fort 6 28 Vallei van de Kleine Struisbeek

27 Neerlandpark

Page 40: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 40

Figuur 8: Brongebieden

De brongebieden zorgen voor soortenuitwisseling met het buitengebied.

Page 41: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 41

3.2 Brongebieden

Waar de kerngebieden het ecologische netwerk van de stad dragen, doen de brongebieden dat rondom Antwerpen. Onder brongebieden worden die gebieden verstaan van waaruit aanvoer en migratie van planten en dieren kan plaatsvinden van en naar de stad.

3.2.1 Het randstedelijke brongebied

Het geheel van natuur- en landbouwgebieden dat Antwerpen omringt fungeert als brongebied. Dit landschap is heel divers.

In het westen bestaat het hoofdzakelijk uit agrarische gebieden met lintbebouwing, sporadisch afgewisseld door een bosgebiedje. Hier worden onder andere tal van vogelsoorten als kluut, kievit en blauwborst aangetroffen. Maar ook diverse soorten vleermuizen als de laatvlieger en watervleermuis en insecten zoals de zuidelijke keizerlibel komen hier voor.

In het zuiden wordt een veel groter deel van het landschap ingenomen door de bebouwde kernen van onder andere Aartselaar, Kontich, Lint en Lier, waartussen zich een kleinschalig landschap bevindt van landbouwpercelen, bosjes en lijnvormige landschapselementen. Op enkele plaatsen staat dit kleinschalige landschap rechtstreeks in verbinding met de groengebieden binnen de grenzen van Antwerpen. Vogels als bosuil en roodborsttapuit en planten zoals bosanemoon, bleeksporig bosviooltje en gevlekte aronskelk komen hier voor.

Het oosten kernmerkt zich door grotere aaneengesloten oppervlakte bos en bosrijke urbane gebieden. Tal van libellen en juffers, vogelsoorten zoals nachtegaal en spechten worden hier aangetroffen (19).

3.2.2 De Schelde en het Schelde-estuarium

De Schelde en het Schelde-estuarium vormen een apart brongebied. Het getijdengebied met slikken en schorren vormt voor bepaalde soorten in het bijzonder een belangrijk gebied.

De noordelijk van Antwerpen gelegen rivierdelta, met het verdronken land van Saeftingen en de platen van Walsoorden en Vlakenisse, staat rechtstreeks in verbinding met de slikken en schorren van Antwerpen. Daarmee vormt het een waardevol brongebied voor planten zoals zeeaster en melkkruid, insecten zoals de schorzijdebij en de schorviltbij en vogels zoals de tureluur en de bruine kiekendief (20).

Ten zuiden van de stad kan ook de bovenloop van de Schelde, inclusief de waterlopen die vanuit het achterland in de Schelde uitmonden, als brongebied worden aangemerkt. Het rivierengebied biedt in de oeverzones plaats aan soorten als spindotterbloem en bruin cypergras en diverse vogels van oever- en rietvegetaties.

3.2.3 Antwerpen

De rol die Antwerpen vervult voor soorten die zich hebben aangepast aan een leven in de stedelijke omgeving, maakt dat Antwerpen zelf ook als brongebied kan beschouwd worden. Juist stedelijke en cultuurvolgende soorten kunnen zich vanuit de stad verspreiden naar de bebouwde kernen in het omringende landschap. Het betreft soorten als gierzwaluw, mus, muurvaren of muurleeuwenbek.

(19) Bron: waarnemingen.be(20) Bron: waarnemingen.be

Page 42: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 42

3.3 Ecologische verbindingen

3.3.1 De noodzaak van verbindingen

Als gevolg van de ontwikkeling van de stad en de omliggende kernen, zijn groene gebieden die eens aaneengesloten waren doorsneden en verkleind. Het leefgebied van veel plant- en diersoorten is hierdoor versnipperd en dit vormt voor deze soorten een bedreiging. Versnippering geeft aanleiding tot twee fenomenen (21):

● Verkleining van leefgebied

Door versnippering neemt de oppervlakte van een leefgebied af en valt het uiteen in kleinere deelgebieden. Ook de randlengte, de zone aan de rand van het leefgebied, neemt tevens toe. Vaak zijn de eigenschappen van de randzone anders dan de eigenschappen in het centrum doordat er meer verstoring optreedt. Voor sommige soorten betekent een toenemende randlengte dan ook een beperking van hun leefgebied.

Een kleiner leefgebied houdt in dat er minder individuen van een soort voor kunnen komen en dat vormt een risico. Wanneer een populatie klein wordt, bestaat de kans dat deze door een toevallige gebeurtenis zoals een plotselinge droogte, een brand of ziekte, geheel verdwijnt. Bij een grotere populatie is er een grotere kans dat enkele individuen zo’n ‘ramp’ overleven. Verder bestaat er bij kleine populaties ook kans op inteelt. Hierdoor neemt de genetische variatie in de populatie af, waardoor deze kwetsbaarder wordt voor bijvoorbeeld ziekten.

● Isolatie

Versnippering zorgt er voor dat gebieden geïsoleerd komen te liggen. Wanneer het tussenliggende landschap ongeschikt is voor een soort, worden de resterende gebieden moeilijk bereikbaar. Leefgebieden waar een soort is verdwenen kunnen daardoor moeilijk opnieuw door de betreffende soort ingenomen worden. Ook uitwisseling van individuen tussen verschillende populaties wordt lastiger, waardoor de genetische variatie beperkt wordt.

Wat de uiteindelijke effecten van versnippering zijn verschilt erg van soort tot soort. Soorten die zich moeilijk verplaatsen zullen eerder hinder ondervinden dan soorten die mobiel zijn. Ook specialistische soorten, die sterk gebonden zijn aan bepaald voedsel of een bepaalde habitat, hebben meer last van versnippering. Generalisten daarentegen, die in een groot aantal habitats kunnen overleven, zullen veel minder snel de gevolgen van versnippering voelen. Tenslotte hebben soorten die per individu een groot leefgebied nodig hebben eerder last van versnippering dan soorten met een klein leefgebied.

Om de gevolgen van versnippering te beperken kunnen gebieden met elkaar verbonden worden. Door verbindingen wordt de uitwisseling tussen leefgebieden vergroot. Kleine, lokale populaties van een soort kunnen daardoor samen een netwerk van populaties vormen waardoor de kans op het lokaal uitsterven van een soort wordt verkleind. Verbindingen zorgen er ook voor dat een soort nieuw leefgebied (opnieuw) kan bereiken. Zeker nu het klimaat verandert is dit van belang. Door de klimaatverandering worden bepaalde gebieden, vaak aan de noordkant van het areaal van een soort, geschikt leefgebied. Andere gebieden, meestal in het zuidelijke deel van het areaal van een soort, worden net minder geschikt als leefgebied. Door goed functionerende verbindingen kunnen soorten zich naar nieuwe geschikte gebieden verplaatsen.

(21) Alterra, Handboek Robuuste Verbindingen, Wageningen, 2001

Page 43: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 43

Verbindingen zorgen ervoor dat verschillende essentiële onderdelen van het leefgebied van één soort weer met elkaar worden verbonden. Veel soorten hebben een combinatie van verschillende habitats nodig om te kunnen voortbestaan. Amfibieën zoals de kamsalamander of gewone pad bijvoorbeeld hebben open water nodig om zich voort te planten. Een deel van hun leven brengen ze ook als larve in het water door, maar na de voortplantingstijd verlaten de volwassen dieren het water en zoeken hun eten op het land, waar ze ook overwinteren. Het leefgebied van deze soorten omvat daarmee water om zich voort te planten en land om eten te zoeken en te overwinteren. Een versnipperd landschap kan ertoe leiden dat de voortplantingswateren van deze soorten onbereikbaar worden. Ook diersoorten zoals vleermuizen en libellen gebruiken in hun leven meerdere verschillende habitats en ook voor een aantal vissoorten is een verbinding tussen verschillende habitattypen, in dit geval watertypen, van belang. Het gaat dan bijvoorbeeld om zeldzame soorten als fint, zeeprik en atlantische zalm, die zich voortplanten in zoet water maar als volwassen dieren in zee leven. Deze soorten hebben een zeer uitgebreid leefgebied, wat gemakkelijk wordt versnipperd door sluizen of dammen.

In het kader van dit groenplan worden drie typen verbindingen onderscheiden, die het ecologische netwerk van Antwerpen kunnen behoeden voor versnippering:

● Groene vingers● Stedelijke ecologische verbindingen (SEV’s)● Groene haarvaten

3.3.2 Groene vingers

Hoewel veel steden veel groen en natuur binnen hun grenzen hebben, zijn er slechts weinig steden waarbij het ecologisch waardevolle groen tot diep in het stadsweefsel doordringt. Antwerpen is een stad waarin dit wel het geval is. Naast de Schelde raken vanuit het zuiden het oosten nog enkele grotere natuurlijke groengebieden tot aan de stadskern. Dit zijn de ‘groene vingers’ die vanuit de rand de natuur in de stad laten doordringen.

Deze groene vingers zijn fysieke, doorgaans robuuste verbindingen die zorgen voor de ruimtelijke en ecologische samenhang tussen de stedelijke kerngebieden en de randstedelijke brongebieden. Een aantal van deze groene vingers worden gevormd door de beekvalleien die doorheen Antwerpen in de richting van de Schelde lopen.

De groene vingers zorgen voor de aansluiting van het stedelijke ecologische netwerk op het omringende natuurlijke landschap, maar zij reiken onvoldoende diep in de stad om alle kerngebieden in het ecologische netwerk te betrekken. Daarvoor is een kleinschaliger netwerk nodig.

Page 44: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 44

Figuur 9: Groene vingers

De groene vingers verbinden de ecologische kerngebieden met de brongebieden buiten de stad.

Page 45: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 45

3.3.3 Stedelijke ecologische verbindingen (SEV’s)

De ruimtelijke samenhang tussen de kerngebieden onderling wordt tot stand gebracht door de stedelijke ecologische verbindingen (SEV’s). Dit zijn corridors tussen twee of meer gebieden, waarbinnen de landschappelijke weerstand laag genoeg is voor soorten om tussen de verbonden gebieden te migreren. SEV’s kunnen fysiek ingerichte zones zijn, maar dat hoeft niet. Afhankelijk van de soortgroepen die van de verbindingen gebruik maken kunnen SEV’s ook bestaan uit gebieden waar planologische beperkingen worden opgelegd.

Fysiek ingerichte verbindingszones kunnen bestaan uit lijnvormige stroken van doorgaans 10 tot 25 m breed waarvan de inrichting is afgestemd op de te verbinden habitattypen en de daarbij beoogde plant- en diersoorten. Ook een serie van stapstenen met een beperkte onderlinge afstand, al dan niet gecombineerd met een lijnvormige strook, kunnen als ecologische verbinding functioneren.

In een aantal gevallen wellicht minder effectief, maar in een stedelijke omgeving vaak de enige mogelijkheid, is een zogenaamde planologische zone. Planologische zones zijn delen van het landschap, waartoe ook de bebouwde omgeving behoort, waaraan voorwaarden zijn gesteld in bijvoorbeeld een ruimtelijk uitvoeringsplan. Deze voorwaarden met betrekking tot de inrichting van het gebied zorgen er gezamenlijk voor dat de weerstand van het landschap dermate laag is dat de beoogde soorten of soortgroepen door of over dit landschap tussen leefgebieden kunnen migreren. Onder dergelijke voorwaarden vallen bijvoorbeeld het beperken van het aandeel verharde oppervlakte, het vaststellen van een minimum opprvlakte groen of aantal bomen en het bevorderen van de realisatie van groene daken en geveltuinen. Bouwaanvragen binnen dergelijke zone kunnen aan de opgestelde voorwaarden getoetst worden. De aard van de planologische voorwaarden is afhankelijk van de soorten waarvoor de verbinding bedoeld is.

De SEV’s in figuur 10 geven weer tussen welke Antwerpse kerngebieden uitwisselingsmogelijkheden voor flora en fauna wenselijk zijn. De ecologische relaties zijn bepaald op basis van de habitattypen en de indicator- en doelsoorten die aan deze gebieden werden toegewezen. De ecologische relaties zijn zo gesitueerd dat ze gebieden met soortgelijke habitat of plekken waar soorten voorkomen die zich zonder verbinding moeilijk kunnen verplaatsen met elkaar verbinden. Op plekken waar vooral soorten voorkomen die zich makkelijk door het landschap verplaatsen zijn verbindingen minder noodzakelijk. Tenslotte werd ook rekening gehouden met bestaande barrières die bij voorbaat onoverbrugbaar zijn. Zo zijn bijvoorbeeld in de kerngebieden Hobokense Polder en Oude Landen grotere oppervlakten ruigte en moeras aanwezig, maar werd er toch geen verbinding geselecteerd. De grote afstand tussen beide projecten en het tussenliggende stadscentrum en de haven maken een verbinding onrealistisch.

In tabel 7 wordt meer informatie over de verbindingen gegeven. Er zijn twee typen ecologische relaties te onderscheiden:● Verbindingen tussen kerngebieden van éénzelfde ecologisch waardevol complex● Verbindingen tussen kerngebieden die niet tot hetzelfde ecologisch waardevol complex

behoren

De ecologische relaties binnen éénzelfde ecologisch waardevol complex zorgen ervoor dat binnen het complex de populaties elkaar versterken en in stand houden. De andere ecologische relaties zorgen voor een betere uitwisseling tussen kerngebieden onderling. Relatie H maakt een uitwisseling van soorten tussen Nachtegalenpark, Fort 6, Neerlandpark en de brongebieden buiten de stad mogelijk. Relatie I verbindt Ertbrugge met Rivierenhof en de Groene Singel, wat zowel voor soorten van soortenrijk grasland als voor soorten van park en bos een waardevolle verbinding is. Relatie J verbindt de Hobokense Polder met de Groene Singel. Hiervan kunnen zowel soorten van grasland-vegetaties als van struweel met kleine landschapselementen profiteren.

Page 46: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 46

A

B

C

D

EF

G

H

I

J

Figuur 10: Ecologische relaties tussen kerngebieden

De ecologische relaties tussen de kerngebieden weerspiegelen een ambitie voor de stedelijke ecologische verbindingen.

Page 47: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 47

Niet alle aangegeven ecologische relaties zijn op dit moment voldoende effectief als daadwerkelijke stedelijke ecologische verbinding (SEV) aanwezig en moeten dan ook eerder gezien worden als een ambitie voor de ecologische functie van het Antwerpse groen.

Tabel 7: Ecologische relaties

Kerngebieden Habitat Soorten waarvoor verbinding waardevol kan zijn

A

1 Groot Buitenschoor slik, schor, zilt water echt lepelblad, heemst, moerasmelkdistel, schorrenzoutgras, zeeweegbree, zeebies, kluut, bergeend, bruine kiekendief, blauwborst, lepelaar, krakeend,zeehond, schorreviltbij

9 Galgenschoor buitendijks / Potpolder

10 Galgenschoor dijk

16 Schorre Fort St Filip / Noordkasteel

34 Hobokense Polder (deel slik en schor)

37 Blokkersdijk (deel slik en schor)

38 St-Annabos (deel slik en schor)

39 LO slikken en schorren

41 Burchtse Weel

45 Schelde

B 7 Ruige Heide heide en ven, mesofiel bos struikheide, zandblauwtje, heivlinder, bruin blauwtje,

kleine vuurvlinder, levendbarende hagedis, roodborsttapuit 8 Kraaienberg

C

36 Het Rot / Middenvijver moeras, moerasbos, struweel, waterrijk gebied

bruin blauwtje, rietzanger, nachtegaal, krakeend, bergeend, stekelrugje, oranjetipje, blauwborst, watervleermuis, rotskampoot, kleine vuurvlinder, waterspitsmuis

37 Blokkersdijk (m.u.v. slik en schor)

38 St-Annabos (m.u.v. slik en schor)

41 Burchtse Weel

42 Vlietbos

43 Galgenweel

D

12 Kuifeend / Grote Kreek / Ver Schijns moeras, ruigte, moerasbos, grasland doorschijnend sterrenkroos, levendbarende hagedis, porseleinhoen, roerdomp, waterspitsmuis

13 Bospolder / Ekers Moeras

14 Oude Landen

E

26 Fort 6 park, grasland, water, landschapselementen bosanemoon, salomonszegel, oranjetipje, kamsalamander, ruige dwergvleermuis, laatvlieger

27 Neerlandpark

28 Vallei van de Kleine Struisbeek

F

29 Fort 7 park, grasland, water, landschapselementen bosanemoon, dalkruid, rapunzelklokje, bruine korenbout, eikenpage, ijsvogel, laatvlieger, watervleermuis30 Omgeving Den Brem / Hollebeek

31 Schoonselhof

32 Klaverblad / Cleydal / Schans 16

33 Fort 8 / Sorghvliedt en omgeving

G

20 Rivierenhof / Ruggeveld landschapselementen, park, grasland, struweel

grasklokje, salomonszegel, bruin blauwtje, grasmus, gewone dwergvleermuis

25 Nachtegalenpark

35 Groene Singel / Wolvenberg

H

25 Nachtegalenpark park, grasland, water, landschapselementen salomonszegel, bosanemoon, eekhoorn, ijsvogel, watervleermuis, ruige dwergvleermuis

26 Fort 6

27 Neerlandpark

I

18 Bremweide grasland, struweel, park, bos bosanemoon, grasklokje, eikenpage, laatvlieger

19 Ertbrugge

20 Rivierenhof / Ruggeveld

J34 Hobokense Polder grasland, struweel, water;

landschapselementengrasklokje, salomonszegel, bruin blauwtje, kleine vuurvlinder, ruige dwergvleermuis

35 Groene Singel / Wolvenberg

Page 48: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 48

Figuur 11: Haarvaten: bomenrijen en waterlopen

De haarvaten verbinden de kerngebieden met de kleinere en/of geïsoleerde groene plekken.

Page 49: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 49

3.3.4 Groene haarvaten

Behalve de ecologische kerngebieden bevinden zich in de stad meer groene gebieden die een bijdrage leveren of kunnen leveren aan de ecologische functie. Dit betreft doorgaans kleinere gebieden, sterk geïsoleerde gebieden en/of gebieden die in de meest verdichte delen van de stad liggen. Ook deze gebieden kunnen in het ecologische netwerk van Antwerpen een versterkende of verbredende rol spelen.

Waar de groene vingers en de SEV’s de grotere gebieden en de gebieden die van primair belang zijn voor de ecologische functie van Antwerpen verbinden, zijn het de zogenaamde groene haarvaten die deze gebieden verbinden met het overige groen. De groene haarvaten bestaan uit kleinere ‘groene’ elementen zoals plantsoenen, bomenrijen en lanen, boomgroepen en individuele bomen, tuinen, dak- en geveltuinen, begroeide bermen en wateren. Vooral doorlopende elementen, zoals ononderbroken bomenrijen en doorgaande wateren kunnen een belangrijke verbindende functie vervullen. Maar ook een aaneenschakeling van verschillende elementen, zoals tuinen, bermen en plantsoenen leveren een netwerk van haarvaten die tot diep in het stedelijke weefsel doordringen.

3.4 Bestaande ecologische structuur van Antwerpen

Het Antwerpse groen, met daarbinnen de kerngebieden als belangrijkste ecologische locaties die onderling verbonden worden via de ecologische relaties (SEV’s) en groene haarvaten en die met de brongebieden in het buitengebied verbonden zijn door de groene vingers, vormt als geheel de ecologische structuur van de stad.

Als het ecologische netwerk van Antwerpen vergeleken wordt met het open ruimte - systeem dat in het s-RSA beschreven wordt, valt op dat een groot aantal van de kerngebieden en bijna alle ecologisch waardevolle complexen binnen de ‘zachte ruggengraat’ gelegen zijn. Daarmee vormt het s-RSA een context die de ecologische structuur van de stad ondersteund.

In het s-RSA worden ook een aantal open ruimte - verbindingen geselecteerd. Deze verbindingen moeten de verbanden leggen tussen groengebieden, recreatieve voorzieningen en woongebieden. De doelstellingen van deze verbindingen wijkt dus af van de ambities voor de ecologische relaties. De open ruimte - verbindingen uit het s-RSA stemmen dan ook niet volledig overeen met de SEV’s en groene vingers. Sommige open ruimte - verbindingen vervullen geen wezenlijke bijdrage aan het functioneren van het ecologisch netwerk, maar zijn wel ruimtelijk structurerend voor de stad. Dit is o.a. het geval bij de open ruimte - verbinding ter hoogte van de R2 (Frans Tijsmanstunnel). Anderzijds zijn er ecologische relaties die geen ruimtelijk structurerende rol in de stad vervullen. Een voorbeeld hiervan is de SEV tussen Ruige Heide en Kraaienberg.

Waar overeenstemmingen tussen de doelstellingen van het s-RSA en de ecologische structuur van de stad aanwezig zijn, ligt het desalniettemin voor de hand om te zoeken naar mogelijkheden om de ambities te combineren. Niet alleen legt dit minder beslag op de schaarse ruimte in de stad, ook creëert het combineren van doelstellingen extra draagvlak voor het behoud en de versterking van de groene ruimte.

Page 50: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 50

Figuur 12: Ecologisch netwerk Antwerpen

De haarvaten, SEV’s, groene vingers, kern- en brongebieden en groene ruimten vormen samen het ecologisch netwerk

Page 51: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 51

Figuur 13: s-RSA open ruimte - verbindingen / zachte ruggegraat

Page 52: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 52

4. WAT ALS DE ECOLOGISCHE FUNCTIE VERSTERKT WORDT...?

4.1 Functioneren van het ecologisch netwerk

De kerngebieden vervullen een sleutelrol voor de instandhouding en ontwikkeling van de biodiversiteit in Antwerpen. De biodiversiteit in de kerngebieden staat echter onder druk. Enerzijds zijn er processen en invloeden van buiten de kerngebieden die een verstoring en bedreiging vormen voor de plant- en diersoorten. Daarnaast zijn er ook interne factoren die een mogelijke verstoring kunnen vormen.

4.1.1 Externe bedreigingen

● VermestingVermesting is een belangrijke externe oorzaak voor het verlies aan biodiversiteit in veel gebieden in Vlaanderen (22). Landbouw, verkeer, industrie en afvalwater van huishoudens hebben gedurende de afgelopen decennia voor een veel hogere beschikbaarheid van voedingsstoffen in de bodem, water en lucht gezorgd, waardoor de soortensamenstelling van veel gebieden is veranderd. Met name stikstof en fosfor zijn tegenwoordig in veel hogere concentraties beschikbaar dan vroeger. Hoewel er de afgelopen jaren een beleid is uitgevoerd om de aanwezigheid van deze stoffen terug te dringen, zijn de concentraties nog steeds te hoog. Hierdoor blijft de biodiversiteit in veel gebieden onder druk staan.

● VersnipperingEen andere oorzaak voor het verlies aan biodiversiteit in Vlaanderen is versnippering en het verlies aan leefgebied van plant- en diersoorten (23). Verbindingen bieden de mogelijkheid om de negatieve gevolgen van versnippering te beperken. In de praktijk blijkt het tot stand brengen van succesvolle verbindingen niet eenvoudig. Zo verloopt de afbakening van natuurverwevingsgebieden (NVWG) traag en ook de afbakening van de tweede fase van VEN-gebieden verloopt slechts moeizaam (24).

● KlimaatveranderingNaast vermesting, versnippering en het verlies van leefgebied is de klimaatverandering een belangrijke bedreiging voor de biodiversiteit in natuurgebieden in Vlaanderen. Wat de precieze gevolgen zullen zijn voor plant- en diersoorten is nog niet duidelijk en verschilt ook sterk van soort tot soort. Waarschijnlijk zal vooral de verspreiding van soorten die zich moeilijk kunnen verplaatsen afnemen. Ook daarvoor is het belangrijk dat gebieden onderling verbonden zijn, zodat soorten zich kunnen verplaatsen.

Page 53: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 53

(22) Dumortier et al., Natuurrapport 2007, toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid, 2007(23) Dumortier et al., Natuurrapport 2007, toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid, 2007(24) Peymen et al., Vlaams ecologisch netwerk, 2007

4.1.2 Interne invloeden

● RecreatiedrukAntwerpen groeit nog steeds. Een toenemend aantal bewoners vergroot ook de behoefte aan ruimte voor recreatie. Sommige recreatievormen zijn dermate intensief dat ze niet te combineren zijn met een ecologisch waardevolle groene ruimte. Voor dergelijke activiteiten worden monofunctionele open ruimten ingericht (vb:kunstgrasvelden), die ten koste gaan van de biodiversiteit. Andere recreatievormen zijn eerder ‘zacht’ van aard (vb: wandelen, fietsen,...) en kunnen wel makkelijker gecombineerd worden met de aanwezigheid van ecologische waarden. Sommige soorten zijn echter bijzonder gevoelig voor verstoring door de menselijke aanwezigheid (vb: vogels tijdens broedseizoen). Een verweving van ecologische en recreatieve waarde wordt in dergelijke gevallen, al dan niet tijdelijk, eerder moeilijk omdat de toegankelijkheid van het groengebied dan in vraag wordt gesteld.

● Aanwezigheid van exotenExoten zijn soorten die geïntroduceerd werden buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied. De oorzaken kunnen velerlei zijn: sommige soorten werden doelbewust overgebracht door de mens, in andere gevallen kan het gaan om ontsnapte exemplaren of soorten die meeliften bij transporten. Sommige exoten verspreiden zich massaal in hun nieuwe omgeving en hebben een sterke negatieve invloed op de biodiversiteit. Men spreekt dan van invasieve soorten. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen dergelijke exoten de soortensamenstelling en populatieopbouw in een biotoop aanzienlijk wijzigen. Gekende voorbeelden van exoten in de Benelux zijn o.a. de reuzenberenklauw, de Amerikaanse eik, de halsbandparkiet en het damhert. Bekende invasieve soorten zijn o.a. Amerikaanse vogelkers (bospest), de roodwangschildpad, de stierkikker en Japanse duizendknoop.

● BeheerVoor sommige gebieden worden beheerplannen opgesteld, die een mogelijkheid bieden om de natuurdoelstellingen in de praktijk door te laten werken. Echter al te vaak is het bestaan van een beheerplan op zich geen garantie dat de ecologische doelstellingen meegenomen worden. In 2001 stelde het Agentschap voor Natuur en Bos een beheervisie op voor het beheer van parken en openbaar groen: het harmonisch park- en groenbeheer (HPG). Dit gaat uit van een evenwichtige samenhang tussen mensgerichte, natuurgerichte en milieugerichte beheermaatregelen. Beheerplannen die voldoen aan de doelstellingen van het HPG omvatten meestal ook maatregelen die de biodiversiteit in stand houden of zelfs verhogen.

Page 54: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 54

4.1.3 Het optimale ecologische groengebied

Als de kenmerken van de kerngebieden bekeken worden, kan een beeld gevormd worden van het ideale ecologische groengebied.

● Minimum areaalEen ecologisch goed functionerend gebied moet van voldoende omvang zijn. Binnen een redelijke oppervlakte zijn meestal ook verschillende biotopen te vinden. Daardoor ontstaan overgangszones. Juist op de overgangen is vaak een verhoogde biodiversiteit te vinden. De diversiteit zorgt ervoor dat soorten met verschillende habitateisen een geschikte leefomgeving vinden binnen hetzelfde gebied. Hoe groter een gebied is, hoe beter. Populaties worden daardoor stabieler en duurzamer. Het minimumareaal voor een goed functionerend natuurgebied is sterk afhankelijk van de habitattypen waarvoor het gebied van belang is en van de mate waarin factoren van buitenaf invloed uitoefenen op het gebied. Een algemene richtlijn kan hiervoor moeilijk worden bepaald en wordt best per gebied beoordeeld.

● Afstand tot andere groengebiedenBehalve een minimumgrootte is ook de afstand tot andere gebieden van belang. Voor veel soorten is de uitwisseling tussen de populaties van essentieel belang ter voorkoming van inteelt. Ook is de bereikbaarheid van gebieden essentieel voor de verhoging van de biodiversiteit ter plaatse. De maximale afstand die voor flora en fauna te overbruggen is, varieert sterk per soortgroep. Vogels kunnen relatief grote afstanden overbruggen, terwijl voor reptielen, amfibieën en insecten verbindingen met stapstenen per 100m en zonder sterke barrières daartussen van essentieel belang zijn. Dit geldt ook voor veel vleermuizen, die vaak lijnvormige landschapselementen gebruiken om te migreren. De ligging van het gebied ten opzichte van andere groene gebieden is dus belangrijk. De aanwezigheid en geschikte inrichting en beheer van de verbindingen speelt daarbij een belangrijke rol.

● Factor waterAls naar de inrichting van de kerngebieden gekeken wordt, blijkt ook water een belangrijke rol te spelen. Voor terreinen die rijk zijn aan oppervlaktewater en/of in directe verbinding staan met de Schelde spreekt dit voor zich. Maar ook bosrijke natuurgebieden in de stad zelf, zoals bijvoorbeeld Fort 7 (nr29), hebben vaak een watercomponent. Bij het inrichten van een gebied kan hier rekening mee gehouden worden. Eén en ander dient vanzelfsprekend te worden afgestemd op de aanwezige habitattypen en de indicator- en doelsoorten.

Page 55: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 55

● Natuurlijke processenEnkele natuurgebieden in de havenomgeving zouden eigenlijk worden bebouwd, maar kregen de kans zich spontaan te ontwikkelen. Toen zich er in korte tijd een grote biodiversiteit en bijzondere natuurwaarden bleken te ontwikkelen, is van bouwen afgezien en kon de natuur haar gang gaan. In andere gebieden binnen de stad is het de aanwezigheid van een zekere mate van (milieu)dynamiek die ervoor zorgt dat er ruimte is voor verschillende successiestadia en natuurlijke processen. Dit resulteert eveneens in een hoge biodiversiteit. Een zekere mate van ruimte voor spontane ontwikkelingen is van grote waarde.

● Oude groeiplaatsenVoor de (park)bossen zijn oude groeiplaatsen en een ongestoorde bosbodem belangrijk. Een oude bosbodem is niet te ‘creëren’ of te sturen. Groengebieden met oude bosrelicten, vaak zichtbaar aan de vegetatie, verdienen extra aandacht. Bossen met hoge natuurwaarde bestaan uit inheemse soorten en vertonen elementen van de Potentieel Natuurlijke Vegetatie (PNV). Dit heeft te maken met het feit dat meer schimmels (zwammen) en insecten gebonden zijn aan inheemse soorten dan aan exoten. De PNV is de vegetatie die ontstaat zonder menselijk ingrijpen en dient als referentie voor natuurlijke bossen. Het ideale ecologische groengebied heeft dan ook veel kenmerken van de Potentieel Natuurlijke Vegetatie.

Page 56: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 56

4.2 Evaluatie aan de hand van enkele parameters

4.2.1 Beschermingsstatus

Via wetgeving en beleid wordt aan de kerngebieden een zekere bescherming toegekend:● Ruimtelijke bestemming (gewestplan, BPA en/of RUP)● Natura 2000, VEN en IVON● Natuurreservaten (Natuurdecreet)

De meeste kerngebieden hebben een ruimtelijke bestemming die past bij hun huidige karakter: natuurgebied, parkgebied of bufferzone. Uitzonderingen hierop zijn:

nr23 Prieel woongebiednr24 Begraafplaats Berchem zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nutnr26 Fort 6 zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nutnr31 Schoonselhof (deels) zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nutnr40 Margueriedokje zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut

Twintig kerngebieden hebben een status als Natura 2000 - gebied, VEN/IVON-gebied of als natuurreservaat. De overige kerngebieden, die niet via natuurwetgeving beschermd zijn, zijn meestal eerder stedelijke groengebieden zoals parken en buffers. De vijf kerngebieden die geen ruimtelijke bescherming kennen, zijn evenmin via de natuurwetgeving beschermd. Van deze vijf zijn vooral het Prieel (nr23) en Fort 6 (nr26) kerngebieden die onder de toenemende verstedelijkingsdruk bedreigd worden.

4.2.2 Beheerplan

Voor ongeveer de helft van de kerngebieden zijn beheerplannen opgesteld. Het bestaan van een beheerplan op zich is echter geen garantie dat natuurdoelstellingen meegenomen worden in het beheer. Vooral in de gebieden waar vooral de esthetische of recreatieve betekenis dominant is, spelen de natuurdoelstellingen slechts een beperkte rol. Vooral voor de kerngebieden die als natuurreservaat erkend werd, zijn wel beheerplannen opgemaakt waarin de natuurdoelstellingen een duidelijke prominente plaats innemen.

4.2.3 Sigmagebieden

Het Sigmaplan werd opgezet ter bescherming van het Scheldebekken tegen overstromingen en de stijging van de waterspiegel. Inmiddels is op basis van nieuwe inzichten het oorspronkelijke plan bijgesteld. Naast veiligheid is een doel van het plan het herstellen van de natuurlijkheid van de Schelde. In het kader van dit plan zijn door de Vlaamse regering een aantal Sigmagebieden vastgelegd. Veelal worden deze gebieden geschikt gemaakt als overstromingsgebied, waarbij er ook ruimte is voor de ontwikkeling en versterking van natuurwaarden. Voor deze gebieden worden ook inrichtingsplannen opgesteld. De contouren van de Sigmagebieden zijn inmiddels vastgelegd door de Vlaamse regering in de kaart van het ‘meest wenselijke alternatief’. Een viertal kerngebieden zijn aangewezen als Sigmagebied. Voor gebied nr41 Burchtse Weel is reeds een herinrichtingsproject uitgevoerd.

Page 57: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 57

4.2.4 Informatie betrokkenen

Om meer informatie over het functioneren van de kerngebieden te verkrijgen werden een aantal vragen aan een groep deskundigen (25) voorgelegd:

● Wat is de staat van onderhoud (26) van de kerngebieden?Figuur 14 toont per kerngebied of de staat van onderhoud goed, matig, slecht of bedreigend is, volgens de informatie van de betrokkenen. Hieruit blijkt dat de staat van onderhoud in verschillende gebieden te wensen over laat. Als reden geldt vaak dat het beheer onvoldoende is afgestemd op de specifieke natuurwaarden van het gebied of dat reglementering en handhaving van recreatie en ander medegebruik onvoldoende is gewaarborgd. Onder andere zwerfvuil, vandalisme en verstoring door loslopende honden zijn hiervan het gevolg. Daarnaast is er in veel gebieden met oppervlaktewater onvoldoende aandacht voor de visstand (en soortensamenstelling) en de invloed van hengelsport en worden exoten onvoldoende bestreden.

● In hoeverre spelen externe invloeden een rol in de kerngebieden?Uit figuur 15 blijkt dat voor veel gebieden de externe invloeden als problematisch worden ervaren. Voor enkele gebieden geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen in de directe nabijheid ongunstige uitwerkingen (kunnen) hebben op de natuurwaarden in het gebied. Ook geldt dat door het verdwijnen van andere open (niet-natuur) gebieden, de recreatiedruk in een aantal kerngebieden toeneemt en ongewenste vormen aanneemt.

● In welke mate zijn de kerngebieden bereikbaar voor flora en fauna?Figuur 16 toont per kerngebied of de bereikbaarheid voor de indicator- en doelsoorten goed, matig of slecht is. Waar de bereikbaarheid slecht is, ligt de reden daarvoor in de meeste gevallen bij de barrièrewerking van wegen rondom het kerngebied of in de aanwezigheid of uitbreiding van bebouwing in de directe nabijheid van het betreffende kerngebied.

● Voldoet de oppervlakte van de kerngebieden?De mate waarin een gebied kan functioneren is gedeeltelijk afhankelijk van de oppervlakte ervan. Naarmate een gebied groter is, is het doorgaans minder gevoelig voor verstorende invloeden van buitenaf en zijn de effecten van bijvoorbeeld recreatief medegebruik vaak beperkter. De minimum oppervlakte voor een gebied om ecologisch goed te kunnen functioneren is afhankelijk van de daarin voorkomende habitattypen en soorten, hun kwetsbaarheid voor verstoring en hun reactie op de milieudynamiek. Specifieke habitattypen hebben vaak een minimaal areaal nodig om duurzaam in stand gehouden te kunnen worden, net zoals de meest planten en dieren een minimale populatiegrootte nodig hebben om zich staande te houden. Het spreek ook voor zich dat, naarmate er sprake is van meer of sterkere verstorende invloeden, de minimaal noodzakelijk oppervlakte voor een gebied toeneemt. Figuur 17 toont voor de Antwerpse kerngebieden in hoeverre de huidige oppervlakte volstaat voor de aanwezige en beoogde natuurwaarden. Per kerngebied is aangegeven of de oppervlakte voldoende is of dat uitbreiding wenselijk of zelfs noodzakelijk is.

(25) De deskundigen zijn de beheerders of de personen die betrokken zijn bij de instandhouding van de kerngebieden. Een overzicht van de geraadpleegde deskundigen is in bijlage opgenomen.

(26) In dit geval wordt onder staat van onderhoud ook verstaan het reguleren en handhaven van nevenfuncties, zoals recreatie en landbouw, en het beperken van externe invloeden, voor zover dat binnen de mogelijkheden van de beheerder ligt.

Page 58: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 58

Figuur 14: Evaluatie beheer

Page 59: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 59

Figuur 15: Evaluatie externe invloeden

Page 60: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 60

Figuur 16: Evaluatie bereikbaarheid

Page 61: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 61

Figuur 17: Evaluatie oppervlakte

Page 62: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 62

Tabel 8: Functioneren kerngebieden

Kerngebied Twee voornaamste bestemmingen volgens BPA/RUP en gewestplan

nr Naam

1 Groot Buitenschoor Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten

2 Scheldeplateau grens Noord Groengebieden Bufferzones

3 De Zouten Bufferzones

4 Reigersbos Parkgebieden Bufferzones

5 Opstalvallei Bufferzones

6 Uitbreiding Opstalvallei Bufferzones Reservegebied voor sliblagunering

7 Ruige Heide Natuurgebieden Zone voor recreatie (t.b.v. openluchtrecreatieve verblijven)

8 Kraaienberg Bosgebieden met ecologisch belang

9 Galgenschoor buitendijks + Potpolder Lillo Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten Bijzondere natuurgebieden (waterzuivering, afvoerleidingen en leidingstraten)

10 Galgenschoor dijk Bijzondere natuurgebieden (waterzuivering, afvoerleidingen en leidingstraten)

11 Meeuwenbroedplaats wisselaar R2/A12 Bufferzones

12 Complex De Kuifeend en de Grote Kreek met wachtboezems Verlegde Schijns

Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut

13 Complex Bospolder / Ekers Moeras / Muisbroek Natuurgebieden Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten

14 Oude Landen Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten Natuurgebieden

15 Hof De Bist Parkgebieden Gebieden voor dagrecreatie

16 Schorre Fort Sint-Filip / Noordkasteel Bijzondere natuurgebieden (waterzuivering, afvoerleidingen en leidingstraten) Natuurgebieden

17 Bouckenborghpark Parkgebieden

18 Bremweide Zone voor groen (speelweiden en -bossen) Zone voor groen (parkgebieden)

19 Ertbrugge en omgeving Agrarische gebieden Parkgebieden

20 Rivierenhof / Ruggeveld Zone voor groen (parkgebied, natuur-vallei) Zone voor groen (cultureel erfgoed en tuinen)

21 Boekenbergpark Parkgebieden

22 Te Boelaerpark Parkgebieden

23 Prieel - Spoorwegberm Woongebieden Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut

24 Begraafplaats Berchem Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut

25 Nachtegalenpark Parkgebieden

26 Fort 6 Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut

27 Neerlandpark Zone voor groen (ecologisch groen, recreatief groen)

28 Vallei van de Kleine Struisbeek Parkgebieden Bufferzones

29 Fort 7 Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten Parkgebieden

30 Omgeving Den Brem - Hollebeek Parkgebieden Woongebieden

31 Schoonselhof Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut Parkgebieden

32 Klaverblad / Cleydal / Schans 16 / Hollebeek Parkgebieden Agrarische gebieden

33 Fort 8, Sorghvliedt en omgeving Parkgebieden Gebieden voor dagrecreatie

34 Hobokense Polder Natuurgebieden

35 Groene Singel / Wolvenberg Parkgebieden Bufferzones

36 Het Rot / Middenvijver Zone voor natuur Speelbossen of speelweiden

37 Blokkersdijk Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten

38 Sint Annabos Zone voor groen Zone voor natuur

39 Linkeroever slikken en schorren Natuurgebieden Gebieden voor dagrecreatie

40 Margueriedokje Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut

41 Burchtse Weel Natuurgebied Gebieden voor dagrecreatie

42 Vlietbos Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten Gebieden voor dagrecreatie

43 Galgenweel Gebieden voor dagrecreatie

44 Grensstrook Natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten

45 Schelde Bestaande waterwegen Natuurgebieden

Page 63: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 63

Tabel 8: Functioneren kerngebieden

Kerngebied Natuurbescherming Beheerplan SIGMA-gebied Informatie beheerders en betrokkenen

nr Naam N2000 VEN/IVON Natuurreservaat(erkend of aangewezen)

opstartdatum project

Omvang Bereikbaarheid Externe invloeden Beheer

1 Groot Buitenschoor VR en HR + erkend ja Uitbreiding wenselijk Matig Problematisch Matig

2 Scheldeplateau grens Noord + ja, 2020 Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend

3 De Zouten Voldoet Matig Niet problematisch Matig

4 Reigersbos ja Voldoet Goed Niet problematisch Onbekend

5 Opstalvallei Voldoet Goed Niet problematisch Matig

6 Uitbreiding Opstalvallei Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend

7 Ruige Heide erkend ja Uitbreiding wenselijk Goed Problematisch Goed

8 Kraaienberg Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend

9 Galgenschoor buitendijks + Potpolder Lillo VR en HR + erkend ja ja, 2010 Voldoet Matig Problematisch Onbekend

10 Galgenschoor dijk VR en HR erkend ja Voldoet Matig Niet problematisch Matig

11 Meeuwenbroedplaats wisselaar R2/A12 VR Voldoet Goed Niet problematisch Goed

12 Complex De Kuifeend en de Grote Kreek met wachtboezems Verlegde Schijns

VR + erkend ja Voldoet Goed Niet problematisch Goed

13 Complex Bospolder / Ekers Moeras / Muisbroek + erkend ja Voldoet Goed Niet problematisch Matig

14 Oude Landen + erkend ja Voldoet Matig Niet problematisch Goed

15 Hof De Bist ja Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend

16 Schorre Fort Sint-Filip / Noordkasteel HR + ja, 2015 Uitbreiding wenselijk Goed Problematisch Onbekend

17 Bouckenborghpark ja Uitbreiding wenselijk Matig Problematisch Matig

18 Bremweide ja Uitbreiding wenselijk Goed Problematisch Matig

19 Ertbrugge en omgeving Uitbreiding wenselijk Goed Problematisch Slecht

20 Rivierenhof / Ruggeveld Uitbreiding wenselijk Goed Niet problematisch Matig

21 Boekenbergpark ja Uitbreiding wenselijk Slecht Niet problematisch Matig

22 Te Boelaerpark ja Uitbreiding wenselijk Slecht Problematisch Matig

23 Prieel - Spoorwegberm ja Voldoet Goed Onbekend Slecht

24 Begraafplaats Berchem Voldoet Slecht Problematisch Matig

25 Nachtegalenpark ja Voldoet Matig Problematisch Slecht

26 Fort 6 Voldoet Matig Problematisch Goed

27 Neerlandpark Uitbreiding wenselijk Matig Onbekend Goed

28 Vallei van de Kleine Struisbeek Uitbreiding wenselijk Goed Niet problematisch Bedreigend

29 Fort 7 HR erkend ja Uitbreiding wenselijk Matig Problematisch Goed

30 Omgeving Den Brem - Hollebeek Uitbreiding wenselijk Matig Problematisch Matig

31 Schoonselhof ja Voldoet Matig Niet problematisch Matig

32 Klaverblad / Cleydal / Schans 16 / Hollebeek + Uitbreiding wenselijk Matig Problematisch Bedreigend

33 Fort 8, Sorghvliedt en omgeving ja Voldoet Slecht Problematisch Goed

34 Hobokense Polder + erkend ja Uitbreiding wenselijk Slecht Problematisch Goed

35 Groene Singel / Wolvenberg erkend ja Uitbreiding wenselijk Matig Problematisch Matig

36 Het Rot / Middenvijver aangewezen Voldoet Matig Problematisch Goed

37 Blokkersdijk VR + erkend ja Uitbreiding noodzakelijk

Matig Problematisch Goed

38 Sint Annabos Voldoet Matig Problematisch Matig

39 Linkeroever slikken en schorren HR + Uitbreiding wenselijk Matig Problematisch Matig

40 Margueriedokje Voldoet Goed Niet problematisch Slecht

41 Burchtse Weel HR ja, 2010 Voldoet Goed Niet problematisch Matig

42 Vlietbos Uitbreiding noodzakelijk

Slecht Problematisch Matig

43 Galgenweel Voldoet Matig Problematisch Matig

44 Grensstrook aangewezen Voldoet Goed Niet problematisch Goed

45 Schelde HR Onbekend Goed Onbekend Onbekend

Page 64: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 64

4.3 Versterken van de kerngebieden

Slechts vier van de Antwerpse kerngebieden scoren op basis van de parameters omvang, invloeden en onderhoud positief:

nr11 Meeuwenbroedplaatsnr12 Complex Kuifeendnr14 Oude Landennr44 Grensstrook

In alle andere kerngebieden zijn één of meerdere van deze parameters voor verbetering vatbaar.

4.3.1 Beperken van externe invloeden

Een belangrijke verstoring van natuurgebieden wordt gevormd door de aanvoer van voedingsstoffen afkomstig van onder andere verkeer, landbouw en industrie. Door de emissie van deze stoffen te beperken zal de kwaliteit van de bodem en het water in de kerngebieden verbeteren, hetgeen voor een versterking van de natuurwaarden kan zorgen.

De impact van de industrie is aanwezig in de kerngebieden die grenzen aan de zuidelijke industriezones in Hoboken en Wilrijk. Fort 7 (nr29) en Klaverblad (nr32) grenzen aan het sterk verdichte en ietwat verouderde bedrijventerrein Terbeke. De afgelopen jaren daalde het aandeel productiebedrijven er ten voordele van logistiek. Voor de resterende productiebedrijven is een aanpassing aan strengere milieunormen vaak niet evident ten gevolge van ruimtegebrek. Het zoeken naar gemeenschappelijke oplossingen is noodzakelijk. Fort 8 (nr33) en Hobokense Polder (nr34) grenzen aan het bedrijventerrein langs de Schelde. In beide gevallen is er sprake van historische vervuiling. Voor Hobokense Polder is vooral de relatie met het zwaar vervuilde terrein van Petroleum-Zuid een aandachtspunt. De reconversie van het oude bedrijventerrein vormt dan ook een potentie om de situatie van het kerngebied te verbeteren. Blokkersdijk (nr37), op Linkeroever, grenst rechtstreeks aan de haven. De bufferzone ligt binnen het natuurreservaat waardoor ze aan haar rol voorbij gaat.

De relatie tussen kerngebieden en landbouw wordt vooral ter hoogte van Klaverblad (nr32) als problematisch ervaren. Door intensiever gebruik van (kam)graslanden voor hobbylandbouw (paardenweiden) dreigen kwetsbare graslandsoorten definitief te verdwijnen. Een afweging aan de draagkracht van het gebied is wenselijk.

Verkeer heeft op het grootste aantal kerngebieden een impact: Bouckenborgh (nr17), Bremweide (nr18), Ertbrugge (nr19), Te Boelaer (nr22), begraafplaats Berchem (nr24), Nachtegalenpark (nr25), Fort 6 (nr26), Fort 8 (nr33), Hobokense Polder (nr34), Groene Singel (nr35), het Rot-Middenvijver (nr36), Blokkersdijk (nr37), Sint-Annabos (nr38), Vlietbos (nr42) en Galgenweel (nr43) worden er allen door beïnvloed. Naast de instroom van voedingsstoffen wordt ook geluidshinder als een storende factor ervaren. Duurzamere technologie zou in de toekomst voor beide aspecten voor verbetering kunnen zorgen.

Een laatste externe factor, die soms met verkeersimpact samengaat, is de ontwikkelingsdruk van nieuwe infrastructuurprojecten. Het toekomstperspectief van Bremweide (nr18), Ertbrugge (nr19), het Rot-Middenvijver (nr36), Blokkersdijk (nr37) en Galgenweel (nr43) hangt af van de ontwikkelingen die het Masterplan 2020 vooropstelt met betrekking tot de 2e spoorontsluiting, de A102 en de sluiting van de Ring. Voor Groot-Buitenschoor (nr1), Galgenschoor (nr9) en schorre fort Sint-Filip (nr16) zijn de, in het kader van de Sigmawerken, geplande dijkverhogingen, bepalend.

Page 65: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 65

4.3.2 Aangepast beheer

Kerngebieden kunnen worden versterkt door een aangepast intern beheer. Voor een aantal gebieden zoals Ertbrugge (nr19), Prieel (nr23), Nachtegalenpark (nr25), Kleine Struisbeek (nr28) en Klaverblad (nr32) werd door de deskundigen aangegeven dat het huidige beheer onvoldoende is voor de instandhouding van de aanwezige natuurwaarden. Voor deze gebieden is het noodzakelijk om op korte termijn het beheer in beschouwing te nemen en toe te spitsen op de natuurwaarden. Voor Nachtegalenpark werd recent een landschapsbeheerplan goedgekeurd dat een goede basis vormt voor een aangepast beheer. Voor Ertbrugge werkt de Vlaamse overheid aan een plan met oog voor de landschappelijke waarden.

Voor nog een groot aantal andere kerngebieden kan het beheer eveneens verbeterd worden. Een aandachtpunt is daarbij de regulering, handhaving, affichering en controle van recreatie en overige vormen van medegebruik.

4.3.3 Zoeken naar uitbreidings- en ondersteuningsmogelijkheden

Voor veel kerngebieden is versterking door uitbreiding volgens de deskundigen wenselijk of zelfs noodzakelijk. Wanneer zich in de stad kansen aandienen voor vergroting van het groenareaal, verdient het de aanbeveling om dit met name te richten op deze gebieden. Vooral voor Blokkersdijk (nr37) en Vlietbos (nr42) is dit vanuit ecologisch oogpunt noodzakelijk. Bij Blokkersdijk gaat het specifiek over het creëren van een effectieve bufferzone buiten het natuurgebied. Voor het schorregebied op de rechteroever (nr16) vormen de plannen voor het Droogdokkenpark een potentie om het aandeel slikken en schorren te vergroten.

Bij de uitbreiding van kerngebieden is het wenselijk aandacht te besteden aan de aanwezigheid van abiotische en biotische gradiënten. Gradiënten in een landschap, zoals de overgang van hoog naar laag gelegen gebied, van droog naar nat of van bos naar grasland, bieden aan veel verschillende plant- en diersoorten een geschikt leefgebied (27). Hierdoor zijn gradiënten in het bijzonder belangrijk voor de biodiversiteit.

Een gebied dat i.f.v. gradiënten interessante mogelijkheden bieden om kerngebieden te versterken is het landbouwgebied ten noorden en rondom de kern van Zandvliet. Hier bevindt zich een aanzienlijke oppervlakte open gebied dat overwegend uit grootschalig landbouwgebied bestaat. Aan weerszijden van de Havenweg (A12) bevinden zich enkele extensief beheerde open gebieden met opgaande landschapselementen. Dit gebied, een uitloper van de Brabantse Wal, biedt mogelijkheden voor de versterking van de ecologische functie. Het creëren van kruidenrijke akkerranden, een geleidelijke overgang naar het oostelijke bosgebied en het plaatselijk toevoegen van kleinschalige landschapselementen kan een positieve impuls geven aan de natuurwaarden van het gebied zonder dat dit ten koste gaat van de agrarische functie. Het betreft dan geen uitbreiding van het kerngebied Ruige Heide (nr7), maar wel een versterking ervan.

Hetzelfde geldt voor de landbouwgebieden ten noorden van Ekeren. Landschappelijk is dit een fraai gebied met ecologische potenties. Door het inpassen van soortenrijke akkerranden, overhoekjes en bermen kunnen de natuurwaarden verhoogd worden, waardoor het gebied een versterking vormt voor het complex Bospolder_Ekers moeras_Muisbroek (nr13).

Op dezelfde manier kan ook het landbouwgebied ten zuidoosten van Ekeren, naast het kerngebied Oude Landen (nr14) ecologisch versterkt worden. In het kader van infrastructuurwerken werd een natuurinrichtingsvoorstel uitgewerkt om het gebied te ontwikkelen als natte natuur.

(27) Bijlsma et al., Complexe leefgebieden: het belang van gradiëntecosystemen en combinaties van ecosystemen voor het behoud van biodiversiteit, 2010: Grandiënten in een landschap blijken rijk aan soorten. Enkele redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van unieke abiotische omstandigheden en een scala aan habitats, waardoor bij veranderende omstandigheden toch geschikte leefruimte aanwezig blijft voor een soort.

Page 66: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 66

4.4 Versterken van het netwerk

4.4.1 Integrale aanpak voor de waardevolle ecologische complexen

Enkele kerngebieden vormen samen de ecologisch waardevolle complexen. In het belang van de duurzame instandhouding van de natuurwaarden is het nodig dat de complexen zowel vanuit beheer als vanuit de ruimtelijke planning meer als een geheel beschouwd worden zodat de daarin gelegen kerngebieden en overige groengebieden elkaar versterken en aanvullen. Beheer en inrichting binnen een complex dienen daarbij op elkaar afgestemd te worden. Dit houdt niet in dat er binnen het complex naar dezelfde habitattypen moet gestreefd worden. Tal van soorten hebben juist baat bij een combinatie van verschillende habitattypen die in de verschillende nabijgelegen kerngebieden kunnen worden gevonden.

Binnen een waardevol ecologisch complex dienen elementen die een barrièrewerking hebben, zoals verkeersinfrastructuur en bebouwing, herbekeken te worden zodat uitwisselingsmogelijkheden voor flora en fauna geoptimaliseerd worden. Beperkingen ten aanzien van de ecologische ontwikkeling, die optreden als gevolg van onvoldoende omvang en bereikbaarheid van kerngebieden, kunnen daarmee gedeeltelijk worden weggenomen. Bij voorkeur gebeurt dit door de realisatie van fysieke verbindingen als faunapassages of groenstroken op strategische plaatsen. In de sterkst verstedelijkte gebieden is hiervoor echter vaak onvoldoende ruimte. Afhankelijk van de doelsoorten kan met aanpassingen aan de bestaande situatie, zoals uitbreiding van het bomenbestand of andere groenelementen en de aanleg van dak- en geveltuinen, ook veel worden bereikt. Voor soortgroepen als vleermuizen kan de barrièrewerking ook worden verlaagd door het aanpassen van verlichting (28).

4.4.2 Behouden en realiseren van stedelijke ecologische verbindingen (SEV’s)

De ecologische relaties geven aan waar uitwisselingsmogelijkheden tussen gebieden wenselijk zijn. Niet alle relaties zijn momenteel daadwerkelijk aanwezig. Het behouden van de bestaande SEV’s en het realiseren van ontbrekende SEV’s (missing links (29)) versterkt het ecologische netwerk van Antwerpen. Bij plannen en ontwikkelingen in de nabijheid van de aangegeven ecologische relaties dienen de ecologische belangen voldoende in overweging genomen te worden om ruimte te creëren voor de realisatie, versterking of instandhouding van de SEV’s.

Bestaande groenelementen, die geen onderdeel uitmaken van een kerngebied en/of ecologisch waardevol complex, kunnen dienst doen als stapsteen tussen kerngebieden. Een stapsteen is een gebied dat voor de beoogde soorten qua omvang en inrichting niet optimaal geschikt is, maar dat wel geschikt is als tijdelijke rustplaats op de migratieroute tussen kerngebieden. De ideale inrichting van een dergelijke stapsteen hangt af van de soorten waarvoor de migratieroute bedoeld is. Voor soorten die zich snel over grotere afstanden door een landschap kunnen verplaatsen hoeven voortplantingsmogelijkheden niet aanwezig te zijn. Voor soorten die er langer over doen om zich te verplaatsen en voor plantsoorten is het wel noodzakelijk dat ze zich er ook voort kunnen planten. Doorgaans functioneert een stapsteen goed als hij qua inrichting en beheer in zekere mate aansluit bij de gebieden waartussen hij gelegen is.

Om een juiste afweging te maken dient voor elke SEV een lokale ontwerpopgave geformuleerd te worden. In de uitwerking daarvan dient te worden geformuleerd waar precies de missing link gerealiseerd kan worden. Er wordt ook aangegeven aan welke eisen de betreffende verbinding moet voldoen, afgestemd op de soorten en soortgroepen waarvoor de verbinding is aangewezen. Tenslotte worden concrete randvoorwaarden opgenomen en, voor zover van toepassing en de mogelijkheden dit toelaten, plannen voor fysieke maatregelen.

(28) Stone et al., Street lighting disturbs commuting bats, Bristol, 2009(29) Onder missing links wordt verstaan locaties waar met het oog op de migratiemogelijkheden voor soorten en

soortgroepen behoefte is aan stapstenen, groene corridors en/of planologische beperkingen, maar waar deze voorzieningen in de huidige situaties niet aanwezig zijn en/of niet kunnen gerealiseerd worden.

Page 67: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 67

4.4.3 Inzetten van onderbenutte gebieden

Hoewel de ecologische functie van Antwerpen voornamelijk gedragen wordt door de kerngebieden, vertegenwoordigen ook de overige groengebieden een zekere (potentiële) waarde voor de natuur.

● Braakliggende terreinen havengebiedIn het havengebied liggen tal van gebieden die bestemd zijn voor de ontwikkeling van industrie, maar momenteel braak liggen. Er moet nadrukkelijk gesteld worden dat aan deze terreinen geen permanente natuurfunctie kan worden toegeschreven die de ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst op enige wijze kunnen beperken. Desalniettemin liggen er wel kansen om deze terreinen tot het moment van ontwikkeling een tijdelijke natuurfunctie te laten vervullen (30). Een goed afgewogen beheer en eventueel tijdelijke inrichting kunnen de ecologische waarde van deze terreinen versterken zonder dat dit leidt tot kostenverhoging of beperkingen voor toekomstige ontwikkeling.

Het soortenbeschermingsprogramma definieert maatregelen waardoor de restruimtes op terreinen zodanig worden ingericht en beheerd dat de instandhouding van havenspecifieke bedreigde soorten wordt gegarandeerd. Hiermee wordt een beleidsmatig kader gecreëerd dat nodig is om de bedrijven in het havengebied de nodige rechtszekerheid te bieden voor aanwezige natuurwaarden op hun terreinen en zo de expliciete tijdelijkheid van natuur op deze gronden te garanderen. De duurzame instandhouding van bedreigde soorten wordt immers complementair gerealiseerd in het netwerk van ecologische infrastructuur.

● Kleinschalig groen in sterk verstedelijkt gebiedEen andere groep groengebieden, die niet als ecologisch kerngebied zijn aangewezen, zijn de kleinschalige groenelementen die voor een groot deel gelegen zijn in het sterk verstedelijkt gebied. De reden waarom deze terreinen niet als kerngebied zijn opgenomen is enerzijds de vaak hoge recreatiedruk die maakt dat ecologische ontwikkelingen worden bemoeilijkt en anderzijds dat aan dergelijke gebieden vaak functies zijn toegekend die zwaarder wegen dan de natuurfunctie. Dit neemt echter niet weg dat deze gebieden een bijdrage kunnen leveren aan het ecologisch functioneren van het Antwerpse groene netwerk en dat door gericht beheer deze functie versterkt kan worden.

Hetzelfde geldt voor de groene haarvaten: een verbetering van de kleinschalige verbindingen kan het functionelen van het ecologisch netwerk versterken. Dit kan door uitbreiding (creëren van nieuwe elementen of verstevigen van bestaande haarvaten), verbetering van de kwaliteit door structuuraanpassingen (verschillende vegetatielagen, type plantmateriaal,...) en beheerkeuzes.

Tenslotte kunnen ook private groenelementen (tuinen, groene daken en groene gevels) een bijdrage aan de versterking van het ecologisch netwerk verlenen. Deze elementen vormen geen rechtstreeks onderwerp van dit groenplan, maar worden wel als complementair en ondersteunend beschouwd. Voor typische stedelijke soorten zijn dit de kleinschalige stapstenen waarbinnen ze zich in de stad in stand houden.

(30) Linnartz L., Tijdelijke natuur en beschermde soorten: permanente winst, een ecologische onderbouwing, Utrecht, 2006

Page 68: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 68

Figuur 18: Gewenste ecologische structuur

Page 69: Groenplan Antwerpen

ECOLOGIE _DEEL 2

BovenlokaalGROENPLAN

► 69

4.5 Maatregelen om het ecologisch netwerk te realiseren

Om het ecologische netwerk te realiseren dienen een aantal knelpunten weggenomen te worden en zijn een aantal maatregelen nodig:

● Kerngebieden waarbij kwantitatieve uitbreiding noodzakelijk is voor de instandhouding van de natuurwaarden, worden versterkt door actief te zoeken naar terreinen aansluitend aan de betreffende kerngebieden die kunnen worden ingericht als leefgebied en/of bufferzone voor de voor het kerngebied geformuleerde indicator- en doelsoorten.

● Kerngebieden waarbij kwantitatieve uitbreiding wenselijk is voor de instandhouding van de natuurwaarden, worden versterkt door de kansen die zich aandienen te benutten voor de inrichting van nieuw leefgebied en/of bufferzone voor de voor het kerngebied geformuleerde indicator- en doelsoorten.

● Voor kerngebieden waarbij de uitwisselingsmogelijkheden voor flora en fauna (bereikbaarheid) matig of slecht is, worden de ecologische relaties versterkt. Versterking wordt gerealiseerd door de SEV’s als fysieke groenzone of planologische zone geschikt te maken voor migratie van de indicator- en doelsoorten van de betreffende kerngebieden. Ook de groene vingers kunnen op dezelfde wijze verbeterd woren.

● Voor veel kerngebieden is aangegeven dat externe invloeden de duurzame instandhouding van het kerngebied bemoeilijken en zelfs bedreigen. Deze invloeden worden beperkt door nieuwe ontwikkelingen in en rond de kerngebieden voldoende af te toetsen aan de belangen van het ecologisch netwerk.

● In de kerngebieden waar de huidige staat van onderhoud slecht of bedreigend is, wordt het beheer toegespitst op de duurzame instandhouding van het kerngebied. Voor de kerngebieden waar de staat van onderhoud matig is, worden verbeterpunten in functie van de natuurwaarden opgenomen. Indien nodig worden inrichtingsmaatregelen uitgevoerd. Hierbij worden ook de relaties met omliggende gebieden in beschouwing genomen. Er wordt tevens nadrukkelijk aandacht besteed aan de monitoring van de ontwikkelingen in de kerngebieden, zodat de resultaten van het gevoerd beleid inzichtelijk worden gemaakt en tijdig bijgesteld kunnen worden.

● Groene gebieden die zelf geen bijzondere (kwetsbare) natuurwaarden vertegenwoordigen of een rol in het ecologische netwerk kunnen opnemen, worden ingezet en geschikt gemaakt voor het opvangen of overnemen van recreatieve activiteiten, om zodoende de recreatiedruk in de kerngebieden te verlagen.

● Groene gebieden die in de huidige situatie geen bijzondere (kwetsbare) natuurwaarden vertegenwoordigen, maar wel een potentie hebben om in het ecologische netwerk als stapsteen een rol in te vullen, worden ingezet ter versterking van het netwerk.

● In de kerngebieden wordt het recreatief medegebruik aan heldere en ondubbelzinnige regels gebonden. Deze regels worden op de locatie geafficheerd en de naleving wordt gehandhaafd.

● Het belang van de groene haarvaten wordt voldoende onderkend en benut door bomen, bomenrijen, daktuinen, geveltuinen en zelfs plantsoenen zoveel mogelijk in stand te houden en de realisatie van nieuwe elementen te stimuleren.

Page 70: Groenplan Antwerpen

BovenlokaalGROENPLAN► 70