Gedichten - dbnl7 wenietteveelscrupulesoverde,van'sdichtersstandpuntuit,inferioriteitderhier...
Transcript of Gedichten - dbnl7 wenietteveelscrupulesoverde,van'sdichtersstandpuntuit,inferioriteitderhier...
Gedichten
Paul van Ostaijen
Editie Gaston Burssens
bronPaul van Ostaijen, Gedichten (ed. Gaston Burssens). De Sikkel, Antwerpen 1935 (2de druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/osta002gedi02_01/colofon.php
© 2012 dbnl / erven Gaston Burssens
5
Inleiding
Om de metMusic-Hall (1914-15) en Het Signaal (1916-18) niet bekende lezerenigszins vertrouwd te maken (men neme in aanmerking dat noch de eerste bundel,door Paul van Ostaijen zelf veroordeeld als jongelingspoëzie, noch de tweede, alsbehorende tot de poëzie van een overwonnen standpunt, naar alle waarschijnlijkheidooit zullen worden herdrukt, zo tenminste had van Ostaijen bij leven besloten); dochvooral om de lezer een volledig overzicht te geven op 's dichters evolutie in deliteratuur, gaan hier vooraf acht gedichten uitMusic-Hall en twaalf gedichten uitHet Signaal. De Feesten van Angst en Pijn, die erop volgen, behoren tot een anderstandpunt, maar vermits totnogtoe onuitgegeven, verschijnen zij hier alsverbindings-teken tussenHet Signaal en het Eerste Boek van Schmoll.Deze Feestenvan Angst en Pijn vervangen als het ware Bezette Stad, waarvan de opnameongewenst was, aangezienBezette Stad op zich zelf een niet te verbrokkelenmonumentvormt, waaruit geen enkel gedicht zou kunnen worden overgenomen zonder uit hetkader zijner localisering te worden gerukt; en waar de veren de vogel maken, leekhet niet nodig de staart van de pauw te ontsieren met enkele veren op een hoed testeken, die hierdoor als gedemodeerd een pover aspect bieden zou. Het manuscriptvan De Feesten van Angst en Pijn werd ons bereidwillig ter copiëring afgestaandoorOskar Jespers, aan wie van Ostaijen het had geschonken. Dit manuscript is eencuriositeit op zich zelf, het is op Japans papier in verschillende kleuren uitgevoerden zou er bij een eventuele druk naar het origineel, minstens even grillig uitzien alsBezette Stad. (Evenwel is er het van Ostaijense tijdsnihilisme niet als inBezette Stadtot de uiterste konsekwentie doorgedreven).Het is natuurlijk jammer dat we ons hierhebben moeten bepalen tot een droge weergave van dit zo frisse handschrift - aande schikking van den dichter hebben we echter niets veranderd - maar wij menendat de grondwaarde van een gedicht toch minder besloten ligt in een soortrhythmische typografie, die tevens is een typografisch désordre (artistique), hoe ookdit désordre de zinnen streelt. Raffinement of perversiteit? Misschien allebei, maardan een raffinement en een perversiteit zoals die te pas komen bij het tactilisme vanMarinetti. Paul van
Paul van Ostaijen, Gedichten
6
Ostaijen wilde of kon zich literair niet meer steunen op wat van hem totnogtoeverschenen was; overMusic-Hall was hij zelf in het geheel niet meer te spreken enhij dacht er soms aan zoveel exemplaren mogelijk terug te kopen om ze te verbranden.Het Signaal beschouwde hij, zoals hoger gezegd, als een eerste overwonnen standpunt.Van Ostaijen had, zeide men, zijn geloof in de mensheid verloren, in werkelijkheidhad hij dit geloof gescheiden van zijn literaire productiviteit, want het wezen derwereld verandert men niet met een gedicht en een gedicht mag niet ondergeschiktworden gemaakt aan een actie die om het even welk doel beoogt. Het gedicht is zichzelf doel. Het geloof in de mensheid is geen steunpilaar waarop gedichten wordengebouwd. Aldus getuigt van Ostaijen in zijn Self-Defense: ‘Bezette Stad was eenvergif als tegengif gebruikt. Het nihilisme van Bezette Stad cureerde mij van eenoneerlijkheid, die ik eerlijkhied waande, en van een buiten-lyrische hogeborst-zetterij.Daarna werd ik een gewoon dichter, die gedichtjes maakte voor zijn plezier. Ik maakgeen aanspraak op de medalje van burgerdeugd...’Blijft aldus nog het Eerste Boek van Schmoll, hetwelk de in portefeuille liggende
en in tijdschrift verspreide gedichten der vijf laatste jaren moest bevatten, en welkede dichter onder deze titel zich voornam te publiceren. Echter waren wij bij de keuzevan de in portefeuille nagelaten gedichten aan ons zelf overgelaten. Het was ons nietmogelijk uit te maken in hoeverre een gedicht voor Paul van Ostaijen zijn waardeverloren had, omdat - hoe goed het op zich zelf ook geweest mocht zijn - een andergedicht wellicht voor zijn gevoel het zich gestelde probleem beter en met eenvoudigermiddelen had opgelost. (Want dit toch was zijn streven: de factuur van het gedichtherleiden tot de meest simpele, soms simplistische expressie, - en toch, deze uiterstesimplificatie was een uiterst raffinement). Kortom we hebben ons verplicht gezienalle verspreide en onuitgegeven nagelaten verzen op te nemen, op gevaar af debedoelingen van den dichter te verraden. Waar we echter weten dat enerzijds vanOstaijen geen gedichten liet verschijnen dan die welke minstens zes maanden aaneigen kritiek konden weerstaan, anderzijds dat hij in portefeuille geen gedichtenbehield die hem minderwaardig schenen, en ten slotte dat hij de laatste zes maandenwelke hij te bed doorbracht, weinig of niets heeft geschreven, zo hebben
Paul van Ostaijen, Gedichten
7
we niet te veel scrupules over de, van 's dichters standpunt uit, inferioriteit der hierverschijnende gedichten uit het Eerste Boek van Schmoll. Om nochtans op dit puntde schroef nog meer aan te draaien hebben we in het Appendix van deze bundel diegedichten afgezonderd, welke ons nog te dicht bijBezette Stad en te ver van 's dichtersjongst ingenomen standpunt bleken te staan. Ook de enkele groteske gedichten, welkevan Ostaijen schreef, hebben we onder deze rubriek opgenomen. Het Eerste Boekvan Schmoll zou zijn eerste definitieve bundel zijn geweest, het boek der ‘zuiverelyriek’ zoals hij deze in zijn vele kritische opstellen heeft voorgesteld. Uit een zijnerbrieven halen wij aan: ‘Ik probeer bijna zuiver rhythmisch-muzikaal te zijn d.w.z.dat ik probeer de opvatting alleen door rhythme te doen spreken (b.v. de oneindigemoeheid wordt in Melopee niet uitgesproken, niet geavoueerd; zij klinkt er alleenin)...’ En verder: ‘Ik heb de hoop nog niet opgegeven eenmaal ergens professor inlyriek te worden!...’Met deze laatste zin kan de nuchterinleidende uiteenzetting gesloten worden. Van
Ostaijen schreef dat in December 1927, een paar maanden dus vóór zijn dood. Hetsubliem-waanzinnige van deze hoop bij een stervende ! Is dit niet de ‘derde waanzin’die men ook in zijn gedichten treft, de waanzin die van de Muzen komt? Want wiebuiten de waanzin der Muzen om tot de poorten der poëzie gaat met het geloof dathij op grond van zijn kunstvaardigheid een groot dichter zal zijn, die blijft zelfoningewijd, en zijn werk, het werk van de bezonnene, wordt door het oeuvre derwaanzinnigen in het duister gesteld. Dit toch zei Plato. Geachte lezer, mag ik U nogtoevertrouwen wat Paul van Ostaijen U tijdens zijn leven niet meer heeft kunnenzeggen, maar wat hij opschreef voor twee vrienden: ‘Het is goed te weten dat onsgeval in de Nederlandse letteren hopeloos is. Dat wil niet zeggen troosteloos. Enmoest het nochtans nodig zijn ergens een troost te zoeken, laat ons dan niet vergetendat de volgende stelling aan een wetmatigheid in de Nederlandse literatuurbeantwoordt: De Pastorij vanMastland haalt het steeds bij ons opWoutertje Pieterse.Daarom, indien dit ons welkom is onze lof zwart op wit te lezen, laat ons elkaarloven, want het is nutteloos op andere lof te wachten...’Dit maar om te zeggen dat Uw lof wat laat zal komen.Gaston BURSSENS.
Paul van Ostaijen, Gedichten
8
Bij de tweede druk
Het is nu eenmaal het lot van ieder ‘goed’ dichter met het stof van de reputatie teworden bedekt dat de tijd op allen en alles - ook op de hersenen - laat neerkomen.Dat deze tweede druk noodzakelijk werd geacht, bewijst dat de reputatie van PaulvanOstaijen thans ‘gevestigd’ is. Laat ons dit feit verheugend noemen, of onverschilliger aan voorbijgaan, of het met een weemoedige glimlach vaststellen, 2×2 = 4, ookvoor hen voor wie 5 een juistere uitkomst is.G.B.
Paul van Ostaijen, Gedichten
9
Music-Hall
Paul van Ostaijen, Gedichten
11
Herfst
Zij die vóór mij kwamen en dichters waren,zij hebben hun droefenis, in de Herfst, uitgesprokenen eenheid gevoeld tussen hun gebrokenleven, met het vaarwel aan de drommen hunner dromen,en het sterven der zonneblaren aan de dorre bomen.
Zij hebben gezegd: de Herfst was 't schoonste getij,al was hij dan ook droefeniszwaar en de baar van de zomer blij,zij wisten zich een groot geluk, toen hun leedmet het getij één was en sterk kompleet.
Maar zó kan ik de Herfst niet voelen, zó is hij niet in mij:het gulden doodgaan in rijk-trillend getij.Zó was het misschien vroeger; nu mijn droefenis inniger is,nu voel ik van de Herfst enkel d'onvolmaakte vunzige treurenis.
Nu voel ik hoe een sterrevende zonneschijnvermeerdert van dit treurende getij de werkelijke pijn;vermoeid of niet, - wie kan het weten? - draagt als een stramme vrouwde Herfst zijn lustloze dagen, zonder warmte, zonder kou.
Paul van Ostaijen, Gedichten
12
Vergelding
Ik ben gelukkig wijl ik mezelf 'n anders mens heb gevondendie mij tot nog toe als een onbekende was;hij heeft geleefd ver weg en komt nu ongeschondente voren in de Herfst, die voor mij als de schoonste Lente is.
Niet lang geledenwas een volmaakt sceptisch man te worden, mijn ideaal;alle hartstocht vergeten,het leven kalmpjes wegen en meten,zijn enkel cerebraal,en als een oud man, geheel bewust,doden elke woeste levenslust.
Dikwijls heb ik tot mezelf gezegd:Paul, je weet, het leven is niet goed, het is niet slecht,het is slechts gewoon, gewoon door en door,als het werk op je kantoor.
Je moet niet veel van het leven verwachten,je moet ook niet naar dood-zijn trachten,heel gewoon, zonder slag of stoot,zonder dat je geleefd hebt, komt de dood.
Maar het leven heeft als 'n moeder, goed,een hoorn van ik-weet-niet-wat-overvloedover het hart van den verloren zoongestrooid, - zijn ondankbaarheid ten loon.
Ik ben zó blij, ik weet niet wat ik doen moet,het is Herfst, en 't is mij of ik slechts kendehet eerste stralen van een nieuwe Lentein een tere, gele gloed.
Ik zou willen lopen en elk mensdie voorbijkomt, door de lensvan mijn geluk doen kijken.
Ik ben zó blij, wijl het levenmij ook gegevenheeft de korte angst van 't pijnlijk wachtenop de welbeminde. En dag op dagdie 'k vroeger vlieden zagin dorre eentonigheid, wordt tot een schaterlach:zonnebundels van geluk.
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
13
Ik sta nu eenmaal voorbij de grens
Ik sta nu eenmaal voorbij de grensaan dewelke ieder normaal mensmoet stilstand houden.Een vriend heeft me onlangs verweten,dat ik buiten het normale - volgens hem het goede - ben getreden.
Maar het lot - of wie? - heeft het zó gewild,want het heeft mij het ongewone voorbehouden.Niet ik ben ongewoon, maar wel mijn levenslot.Bij mijn vrienden heb ik steeds het grootste verlangen gekendom een schone liefde, in de nieuwe Lente.Maar mijn liefde ontstondop een Herfstavond,mijn grote liefde, even buiten de stad,in het wijde park, toen het door de mensen - de gewone dan? - gans verlaten was.Mijn liefde groeide sterk in de koude Winter, -enkele zeer mooie bloemen groeien dan.Daarom is mijn liefde dan ook oneindig schoon,al is zij, - 't spijt mijn vriend misschien, - wat ongewoon.
Paul van Ostaijen, Gedichten
14
Wederzien
Nu je, onverwacht, gekomen bent,voel ik me weer een zwak manen hoe ik m'ook overtuigen wil dat je liegt,ik kanhet niet, en weer is het mijn hart dat mij bedriegt.
Je hebt een zakdoek, die naar Eau de Cologne russe ruikt;nu ben ik niet meer overtuigd,ik wankel weer en kan geen woorden vinden;ik ben zó'n arme boetelingen laat me graag de handen bindendoor je heerlijke, oneerlijke lach.
Paul van Ostaijen, Gedichten
15
Plakkage (Nr. 2)
Ja, so geht es in der WeltAlles fühlt man sich entgleitenJahre, Haare, Liebe, GeldUnd die grosse Trunkenheiten,KLABUND.
Waar kraait nu weer de haan?Want 't is de tweedemaaldat ik door de welbeminde werd verraân.
Nu zal mijn levenshardheid harder worden,als ooit te voren; mijn arm hart, - ik wil niet wenen, -zal tot een harde diamant verstenen.
En elk hart dat tot mij komt: - moeder, vriend of lief, -zal ik sluiten binnen de ronde, harde wandvan dit hard hart van diamant.
Elk hongerig hart dat in die toren om liefde vraagtzal alles moeten dervenen, zonder een ogenblik geluk, verhongerd moeten sterven.
Ik zal zijn een rijk, wijdgeducht landheermet landerijen, goud en nog veel meer;maar de weelde van mijn hart te schenkenaan die mij minnen, zal ik niet meer kennen.En ik zal ook vergeten dat eens mijn hart wasals een zeer fijn, kristallijnen champagneglas.
Paul van Ostaijen, Gedichten
16
Jonge lente
In de jonge Lente, -ach, hoe dwaas,'k ben mezelf niet meer baas, -in de jonge Lentehebben twee jodinnetjes,twee trouwe vriendinnetjes,mijn hart verleiden tot een kort geluk geleid.
Nu dwaal ik zonder centen, -wij zijn ook in de jonge Lente! -alleen langsheen de grote straten,mijn portemonnaie is gans verlaten,gelijk de schatkist van de edele Statenop verkiezingen-plakkaten.
Terwijl ik zó langs de straten dwaal,heb ik mijn heel kapitaal, -ach, welk een pret, -in de hemelse dauw gezetin de hoop dat hij, in de jonge Lente,me bezorgen mag talrijke renten,zwaar door de grote percenten.
Paul van Ostaijen, Gedichten
17
Aan mijn vriend Rene Victor
Op een plein, -een fris, wijd-openplein, - waar kinderen stoeienen om hun spel verheugd zijnen waar blije meisjes voorbij komenmet knappe stap, -daar staat een boom die immer bloeienzal, door Winter en door wind:de sterke, hoge boomvan onze vriendschap,groot en vroom.
Door de tijden van onze primula-veris,als d'eerste bloesems bloeiden,is onze vriendschap ons bijgeblevenen tot een sterke boom vlug opgegroeid:een boom die niet meer buigen zal of beven.
Wij beiden voelen ons zekerzó sterk als een leger,want vaster en trouwer dan de wacht aan de Rijnzal onze vriendschap zijn.
Paul van Ostaijen, Gedichten
18
Valavond
Nu is van Californisch goud de tijd;de sterrevende zon vergaarthaar krachten voor een laatste vaart,de laatste van die dag, ter aardewaart.
Daar heeft de zon een laatste maalhaar stervensweeë gouden praalverzameld in een glazen tremportaal.
Paul van Ostaijen, Gedichten
19
Het signaal
Paul van Ostaijen, Gedichten
21
Het stille lied
Voor de zoveelste maal heb ik Botticelli over het land zien gaan,die bloemen zaait.En weer strekken de bomen hun geweldig bottende takken,levensdrift die de Japanezen begrepen.
De avond weerhoudt zich te vallen, de mensen haasten zich in dit jong getij,arme schelpvissers met de wilde hoop:thans zal de vloed hun rijkdom zijn.De huizenvlakten en toonprojecties, die zijn de afstand tussen hen en mij,
verdringen mij naar 't diepst van mijn geweten.
Doch niet meer een roes is thans de Lente die van mij gaat,niet meer het zwak geloof: dit is zich geven.Mocht het mij thans worden het bruidsgetij der wijze maagden;God in mij moet wekken, - Jezus en Lazarus tevens, -moesten ook mijn nagels in mijn vlees de vreselijkste beproeving enten:de snik, het ‘alles is volbracht’ en de drie-dagen-dood.
Nog niet heb ik het leed, het grote godsgeschenk begrepen.Nog sta ik dwaas vóór al de wonderen en ben nog steeds mijn eigen deemoed zoekend,die mij de sleutel geven moet.Thans zal ik enkel daarvoor zorgen:olie te hebben ten allen tijde, want wanneer de bruidegom komt weet geen.
Een ieder hoeft gereed te zijn,want plots kunnen lichten de schaduwen van de bomen doen zinken,dan is de bruidegom dichtbij.Hij die de bruidegom van het Leven vóór de poort laat staan,zal blijven onbevrucht een ganse leven.
Doch hij, - o mocht ik reeds een ver Hosannah horen! -die olie had, de bruidegom zal in hem de lichten omzettenen hij zal zijn hooglied mogen zingen, de klare stem van God.Dit lied dat staan zal in de werkelijkheid der dingenals de gebeurtenis van een ruimere Lente, na de hopeloze wentelingen van een lange jarereeks.
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
22
Wiegeliedje voor de geliefde
Dat trage zich toevouwen je oogleden,te dragen het loom fluweel van onze nacht.
Onze dag is geweest als bange blanke vazen, die waren blijde bloemen van ons liefdespel te scharen rij aan rij.
Nu zal je slapen, mijn teergeliefde kind,want morgen moet je de ogen openen: een zeer fris blad dat beeft in de morgenwind.
Nu zal je slapen, mijn zachte kind, in de kuil van je haren;straks is het dag, dan moeten wij weer tuilen lezen gaan.
Morgen zal er uit het Oosten een koning komen, met nieuwe bruidskleren voor ons beiden;hem zullen wij, arm in arm, als kinderen in het woud, verbeiden.
Knijp nu je ogen dicht, mijn luie luipaard,en strek je heupen naar je lust. Ach, du... du.
Paul van Ostaijen, Gedichten
23
Lied voor mezelf
Mijn Heer, mijn schip is op de zee.Ik vraag U niet: laat kalm zijn de baren nu.Wie klaagt, draagt hij niet met zich meebestendig een poel die eens zich sluiten zal over zijn hoofd?
Mijn schip zal niet liggen blijven aan de ree,te luisteren naar het spelemeien van der tijen eb en vloed,niet onder morose regenzege, noch onder zonnevree,mijn schip moet in de storm mee op zee.
Ik heb betrouwen in mijn boot, doch de baren slaan zo hoog,reeds over de voorsteven, reeds over de achtersteven.Als weer de zee vol vrede en rust is, zal dan het wrak van mijn bootniet mededrijven naar de ree?
Met mijn boot moet ik op zee.Of ik de rijke haven vinden zal weet geen; de sterren niet.Doch steeds zingen de baren: Kom met ons mee, kom met ons mee!Is het de lokstem van de Loreley?
Ik ben een koen kind dat niets weet van de kloofdie ligt tussen dood en leven.Kan een boot, mijn Heer, vergaandie niets draagt dan het licht gewicht van mijn blauwe ziel?
En zo mijn boot nochtans vergaat, mijn Heer,kan ik dan zondigen nog?Neen... neen... Al de stemmen zingen mij: Ga mee op zee,met de baren van Kristus, met de baren van de Loreley.
Paul van Ostaijen, Gedichten
24
Gulden sporen negentienhonderd zestien
In dertienhonderd en tweebeken naar de stroom, stromen naar de zee,zó de verdedigers van het vlaamse gemeente-systeem, sterk in de strijd,wal, tegen de aanval van de franse leenroerigheid;zee-wal, pal, als de Rode Zee ten tijde van de Exodewas, tocht van godsvolk naar Kanaän, tocht der Joden.
Maar negentienhonderd zestienzal, zij aan zij,pal, rij aan rij,het actieve leger groeien zien,tot een wil en tot een daad,gekromd de rug en vuist gebald, die de vijand slaaten de nacht; breekt de dag door dageraad.Negentienhonderd zestien, jaar dat woord werd,woord dat vlees werd,leger van ons land,wachtersdaad bij wachterswoord en -handVastberaân, wij staanin kamp. Wij staan.
Paul van Ostaijen, Gedichten
25
Koffiehuis
Razend gedwarrel van stemmen, tot één geraas vergroeid.Hoge klarinetklanken. Saxophoon-geluiden en wat restdaar tussen: Geweldig koperen orkest.
De buffetjuffrouw dromend. Heimwee of verlangen?Alles is hier een open raadsel. De oplossing echter vindt geen.Zacht autoritair de waard. Symbool van toekomst en verleên.
En 't eeuwig spel van spelers schijn en wezen,vast het gelaat, niet te doorlezen;behoedzaam defensief, maar de sterkte van hen die niet vrezen.
Solidariteit der spel-geruchten,van de tragisch-ernstige domino's, fatum-zwart,tot der biljartballen rood-wit luchtig vluchten.
Geblaseerde rasta's; daarnaast huiselijke dikbuiken, -alles weerom schijn, - dames die eeuwig goedig toeluiken:allen Babel-bouwers van dezelfde gebazel-innigheid.
Gebannen is de innigheid uit de straat,achtervolgde faun, binnen de koffiehuizen gedreven.De sterke muren zijn de sterke dam tussen dood en leven.
Bij 't even openen der deur klinkt wat daarbuiten is, de trem,of 't geroep van een venter, als een onheimlijke stem,heel even. Dan herneemt 't orkest zijn razende galop.
Paul van Ostaijen, Gedichten
26
Koorts
Aan Paul Verbruggen:
In mijn hoofd is een dwaze molenaar geklouterd,die één na één en langzaam, om zijn daad bewust te zijn,zijn zakken koren uitstort. Een fijne, zachte schijnvan dof stof dwarrelt in de zon; dat geeft oneindig pijn.
Niemand weet hoezeer mijn hoofd brandten mijn even roos-gekleurde handen verraden geen leed;als twee honden, die voor een hofdeur uitgestrekt liggen,slank het hoofd op de poten te rusten.
Op mijn hoofd weegt de realiteit der dingen.Getik van dactilografen, krantejochies draven,een martelende vlucht der sekonden, een zich steeds verbredende wonde,al die dingen die zo gewoon zijn, mijn pijn willen begraven.
Ik weet: er is iets meer dan dit hopeloze leven,het reële mysterie boven het onbegrijpelijke van dit zinloos zijn.Ik zoek nu naar het onbewust genieten, dat zich niet bieden wil.Slechts de straten zonder betekenis, de huizeweedom van het zelfvoldaan bestaan.
Ach, kon, in de aanwezigheid van het mysterie-weten,de onwezenlijke tastbaarheid van het geluk zich ontvouwen.Maar het goddeloos bewuste, het vreselijk onschrikbarende houdtmij neergedrukt. Een murmel die door zijn vader op het hoofd getreden wordt.
Uren, uren zonder hoop in mijn zwak hoofd,geen bloem zal haar blaren vallen latenop de tranen die ik thans niet ween.Het razende bewuste is een kerkercel:de man die moest getroffen worden heeft haar zo juist verlaten.De cel heeft tot haar doel gediend, de man is terechtgesteld.En toch leeft alles rond den man en is de cel gestorven.
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
27
Februari
Dat is het eerste van de lente in de havenstad: een volle bries van de stroom,zo vol als het gelaat van een boerejongen die in een mondharmonika blaasteen bries die over de stad vaart en even onvermoeid is als die dorpsmuzikant.De wind die de eerste maal dit jaar een zelfstandige vreugde heeft gevonden.Enkel wind te zijn, tomeloos, mateloos, ongebonden.Wind te zijn, te waaien in de boom,in al de bomen. Geen enkele vertoont groenen toch is geen enkele nog winterdood. Tijd van blijde boodschap,zelfstandige tijd die een eigen leven scheppen gaat:een eigen geboorte, een eigen leven, oogst en dood.Wind te zijn: de kerktorens, de oude heksen, te buigen, te dwingen tot kinderspel.
Wind te zijn, even dwaas tegenover de jonkvrouwelijke kathedraal.En zó'n goddelijk genot met de ernst te zwetsen:de hoed van een parlementslid vijftig meter ver te dragenof legendarisch akelig te doen achter schilden en uithangborden.
Een grote dag die de kristelijke liefde bezingt in een nog heidense roes.Als gister misschien schijnen bomen even dood. Maar de lucht is de millionnaire trilling vanleven daarrond.Geen winteravond meer, doch elk gerucht vergaat in vreugde-echo.Zo'n dwaas geluk kent een knaap die plots te zwemmen gevat heeft, of fiets te rijden.Er is nog niets tastbaars veranderd. Dat is juist het grote van het genot.Gister: alexandrijnen over wintermajesteit. En nu:de lach van een volksjongen die van een vlondertje het water invalt, het goede, warme water,-en daarom lacht.Nergens is er één detailbewijs van de nakende lente. Enkel de algemene adem.De jongen die blaast in een mondharmonika! De wind van de stroom.Over de stad, het land in. De kleine dorpen schommelend. Over de bergen!Broedergroet aan het volk van over de grenzenDe wind van onze haven die al de volkeren verfrist.De muziek van de wind: de bassen onderlijnen door een Internationale!Morgen zullen de mannelijke cello's het lied hervatten.
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
28
Marcel schwob
Ik wil de wonderlijke wonden van uw voeten zoenen,ik, de boetende, en gij die reeds gekruisigd werd.
Ik weet ook gij werd aan het kruis gekromd,mijn stille kruistochtkind.
Gij zijt de stem van de Doper,doch ik ben niet de Tetrarch. Gij zijt het gans gebeuren.
U tegenover zal ik niet zondigen,want uwe wonde ken ik, zonder dat mijn hand hare kilte voelt.
Van uwe lippen wil ik de liefde drinken,was ook uw lijf nog slechts een vreselijk offer, - de melaatse kluizenaar in de woestijn.Mijn handen zijn nog niet doorwond,de koorden snijden enkel het vlees van mijn arme armen.
Doch zeg slechts een woord, gekruisigde, en de lichten in mij zullen zich omzettentot de kaarsen van het paradijs.
Paul van Ostaijen, Gedichten
29
Francis jammes
Zo goed zijt gij als Jozef, gelukkig om het voedstervaderschap;toen schiepen de eenvoudigste liederen stemmen hen te zingen.
D'Assisen ging tot de vogelen, d'eenvoudigste wijze van geloof.Dauw van de helderste morgen was hun beider kinderlijke woord.
Jammes heeft een dorp gemaakt met nieuwe burgers:de steen, de ezel en de hond van den kantonnier. Dit is het dorp van Francis Jammes.
In zijn lichte woning is hij een huis met veel meer licht;de helderheid van de beek en de diepte van de leeuwerikwijs.
De avond is de eenvoud van een gelukkige glimworm,de avond van Francis Jammes; gemme, warm juweel van God.
Paul van Ostaijen, Gedichten
30
Vreugde
Onder de gloedende zoen van mijn levenscheppende vreugde ligt de stad;vreugde in mij, niet om welke oorzaak ook, maar om zichzelf:zo is elke grote liefde. Mijn vreugde is een absolute liefde.Dat weet ik: ik ben een schepper die een warme golf over de stad laat varen.
Op schaliedaken ligt maanlicht dol in vreugde, goud-gelukkig.Ik weet: moest de verzoeking mij op een hoogte brengenvan al de schaliedaken zou ik maanlicht stromen zien:een ziedende zee van zilveren golven uit licht lopend goud.
Veni Creator van het leven: Vreugde om de vreugde!Voel ik nu niet rusten de lippen van mijn geliefde op mijn mond?Alles stroomt naar mij toe, - gelijk het maanlicht schept een zee: haar eigen leven, -nu ben ik een beeld der volle vreugde.
Mijn moeder heeft mij thans bekeken met haar warmste ogen;nooit was de handdruk van mijn vriend echter als deze, al is mijn vriend ook ver,en nooit zoende mij zó een geliefde als deze die ik niet ken.Van de avondlijke bomen valt licht vol schittering.
Een koets zou over mijn lichaam kunnen heenrijden,dit zou mijn vreugde niet even kwetsen.Mijn vreugde zou gaan en het klingelen der sukkel-belletjesdoor het geschal van bazuinen vertalen.
Paul van Ostaijen, Gedichten
31
Babel
Gloedend bloed dat van mijn nagels valten vult de spalttussen twee tranen,die als dauw op druiven beven.
Rijp stil levenmaar bevrucht.Waarom vallen als schelpenbloemen van de booglampenen ligt het lichtzo genadig op de scharlaken schichtvan mijn bloed?
In het danshuis bekleedtlicht leed,dat ligt buiten droefenisde man die mij een monnik is.
Waarom zijn de lampen der stadde lichten van al mijn zonden?En de stappen der danseresschreden op het hart van de wereld?
Mijn zonden zijn gewijd,bedreven in het bloedig Godsverlangen.Zoeken naar het Godswezen: bang overspelvan mijn arm lichaam pijn.
Zalig zal zijn de derde dag.De klanken van bazuinenin de wind een vlag,die mij welkom heetom zoveel hellelichte zonden,die enkel beproeving waren.
O mijn broos lijfik heb u vaak geofferdmijn zielewelzijn.
Mijn lijf beproeven de lampen,want één dag zal het moeten ontbloot zijnvan het naakt verlangen,van de zonde en van het vlees.
Pijnig mij, hondsblik-zachte lampen, schrille bloemen,wellust: zomerfestoenen, witte waanzin van het winterwoud,liedjes, gigolo's. De zonde is de straatdie leidt naar een wit, maar ongedacht gelaat.
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
32
James ensor
Tentaculaire stad. Het overaardse. Geheim en wezen saam.Waarom kunnen wij niet aan de roep van deze stad weerstaan?Waarom willen wij met?
Als vreemde kluizenaars, - het hart vol verzoeking,geest die bezocht wordt door de pijn-zijde lijven van koninginnen,vrange smaad der hees verlangde vlees-beloningenom 't Godsverraad, - dwalen wij rond in de stad.
Witte wegen naar het wijde wezen van het Zijn.Godstad die ons leidt tot zonde en berouw.Zonde is onze geest enkel bevonden, om het ongeschonden levenvan berouw.
Waarom schouwen in dit berouwuw masker dieper dan het diepste masker van de dood?O meer dan een stil vermoeden valt uit de kouvan hun oogholten.O begeren in de mateloze doodschrik,maskers die wegvallen. Aangrijpende angst van het IK,maar groter het verlangen.
Over de baren gaat Kristus.Bang zijn de verslagen maskers der mensen.Ontzet weer. Alle gaan,maar geen van alle weet waarheen.
Als kinderen ter kruistocht,wier stappen machteloos vervallen in het woud,zijn wij die de stem volgen, de aarzelende of de rotsvaste.
Dauw valt soms van de takkenAls lafenis ons op de ogen.Maar de dageraadstranen verdrogenop onze hete oogleden, branden van verlangen.
Weten: stad in de ongrijpbare verte opgebouwd,opdat wij al de wegen zouden kunnen gaan: u te vinden.U te vinden! Maar dit: het wanhopig zoeken.Ahasver te zijn! Nooit rustende geest.Elke rustplaats is leugen.Zelfs over de baren gaat zoekend Kristusen zijn handen vallen in de witte mist.
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
33
Golgotha
Indien de waarheid daar iswaar mijn broeder ze mij toonde,wijlen mijn broeder Pieter-Floris; -(hij was student in de theologieaan een rooms-katholiek seminarie) -Indien het Godszoon is die ging ter Golgothaen zijn goddelijke droefeniswas de menselijke bevrijdenis,dan is het Vlaamse Volk Gods uitverkorenvolk, omdat het ging als de goddelijke vrucht uit David's huis geborenzijn steile Golgotha, gekruisigdwerd en in de dood behuizigd.
Maar God was in zijn zoon de goddelijkheidvan de herrijzenis;zó zal ook God zijn in onze strijdtot de bevrijdenis.
Paul van Ostaijen, Gedichten
35
De feesten van angst en pijnOskar Jespers opgedragen.
Paul van Ostaijen, Gedichten
37
De moordenaars
ZIJN rustig onrustig tussen pet en neusde ogen
vergaart schaduw het gelaatwisselt schaduw wisselt het gelaat
schaduwgordijn die zij zelf bewegen
door het rad van hun voetde kuip van hun lijf
EENis wijkkermislippen roerloosdaaronder beweegt een stille stroomopgewekt door 't getij van 't geschuifel
VOETENgeven mede de maat volksziel is melodie
De mensen zijn zoje zet je ogen daaropje ziet telt een minuut
telt twee minutenwat ze waard zijn
PAS OPde roest van je ogen
lacht schokkend de vergissing een zatte hoerewaardindan leg je er een tegen de lantaarnhet licht is feuilletonvaal gas-groen-grijsen naast twee bloedblaren uit zijn buik
vallenslechts schamele stuivers uit zijn buidel
AVOND wordt koud enkouder de NACHT
het koudst de hand die zich vergistwalgelijke wassebeeldenverkeerde moordWAAR een gouden ketting is is meersteek gil bloed baart goudde gil is bang goud noten van de rijksbank
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
38
Best treft het mes een beschonken heerhij voelt de wonde
de laatste snik van een vioolNiet boos is bij dat hem het leven wordt genomen
Zo is het leven
muzieksektmesscherzo
Hij is humaaneen beschonken heer begrijpt het levenen dat moordenaars ook leven moetenvóór hij sterft
zinkt zijn oog in vergiffeniszegtmoest je niet levenzou je geen moordenaar zijn
gillenteefjesdieren hoeren
het MES hoeft slechts te glinsterendan baren zijals je waardig bent geen
betere buitallegretto
flikkert het meszij kennen de waarden van 't leven
Een schabletter mag niet gevreesd zijnKrachtdadig zal je toeslaan
wil hevigheid twijfelloosFortissimo een schabletter valt in trouwe ambtbetrachting
GEVAAR is zógeschuivel
doordringt je zachte zweepslag doch diepergrijpt krachtmoedwil organiseert vastberadenheid
Angst onmiddellijk tegengifbewustzijn het gaat er om
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
39
straat omsingeldhoofd in de nekzit je das goed
en je petOo op! Los
een schabletter is een lamme beestde maag is de meest kwetsbare plaats van de huisvaderschoenen met ijzers zijn solied
vaste knal op de buiklos
losLoszucht
zakt zachtzijgt de wacht
door het eerste gevaar Is er nog een nieuwe uitgavezijn er nog veel ik
Ik moet er doorik wil
De ene valt ik wilarm opgejaagd dier dom ben gevallen
hebben me gehad Hondenmaar zo het is zo hoort het ookdat is de wereldordeDe maat is er door zijn hart weer slagnormaal
zijn pet zet hij rechtnormaal hart
rechte pethij is er door
HarmonikaOrkestrion
la chaloupée
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
40
Maskers
Blijft nauwelijks kracht de witte o witte novemberarme huizen te baren wit is de vloedsneeuw van het barensbloedBleekblauw zijn de kinderen en rood hun hoofdin gesnikte sneeuw doffe tranen van de nachtwerden pasgeborenen gewassenLicht gaf de maan die nog dom daarom lachtIn de novembermiddag sterven kinderenworden gelegd in zwakke zerk van witgratis geeft de zon het arme menselicht dat zijn moet
bij zulke dwaze dodestoetworden begraven de arme huizen zonder spoedéen na éen Als alle begraven zijn dan is
het om vijf reeds duisternisIn de novembernacht is het SabbatSabbat van al deze witte kindertjes
Geraamten knarsen en breken het krijthebben hun schamele schaduw op huizen neergeleid
Geraamten van witte o zo'n witte kindertjesdragen grote RODE MASKERS knikken en lachen
knikken en lachen door de zieke schachten van zwakke maneschijnGeruisloze bevruchting viel op de witte sneeuwkindertjes geboren dragen masker een oude eeuwzonder geluid was hun geboorte en zo is hun dansgedragen op de golven van de lichtende stad fosforescente kadanshun stappen zijn witte voeten op wittende sneeuw daartussen het
blauwe lichtzijn allen bedronken en tuimelen allen van dak tot
dakop hun hoofd
als er éen bloedt is het wit net als er een weentmaar allen danselen voort
Eén die moeder werd heeft haar even schreiend leven in sneeuw gesmoordde volgende stak zijn vader een gloedend mes in het oogdat voort sprong op het waanzinwitte dakmaar de vader lacht getroost om zulke burleske moordDe laatste van de bende sleept Kristus bij de voetendie naakt op de sneeuw zal moeten boetendan lachen de kindertjes nemen morfium en spelen baccarat
tot hun sneeuwwitte WITHEID in de kinderblanke sneeuw vergaat
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
41
De marsch van de hete zomer
BLOEDkersen
vallenkinderlippen kersen knallenrode kersen rode maandstonden van de Zonwitte kersen
vrouwebuikenvrouweborsten
blinken blaken temidden RODE
klaprozenwitte vlam rode brandwitte vlammen dansenO de wiegende vrouweheupenBAM!! bloedborsten breken
buiken botsenbuiken dansen
borsten dansen
BLOED danst
danst bamBloed begerenvrouw in maandstonden begerenPIOENEN begeren de ZON
inmaandstonden
bottende pioenenmannelijke bloemenHijgende fallus
appels barsten zaad valt droogstampers stampen alleen
doelloze rijpheidoorzaakloos schokkend
ruwe liefdehinniken merries
nieuwe klokken
BLINKEND
dorp
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
42
holvol
bollen ballenboerejongenswangen pronkappelfalli zwepen het vrouwelijke lijfstijgt schaar van stof Gierende Gordijnen
O lichtende gordijnenwarme golf
wassende golf stof schaar stijgtkudde grijze schapenverschroeien Sahara droog dor hees zijn
moe zijnmat zijnde kamelen slachten
om het waterfrisheidparelsdauw
oî oî o de o - asisfrisse dadels van de bomen
frisse vruchtende rosse regenstappen marscheren galopperen
rasrasras
het leven ademen de brede regengoed fris water
ik heb je liefblijheid dansende belletjesdans heelfijnje
8menuetHERRIJZEN HAREN
zwaar volHERRIJZEN HUIZEN
blank rillend ranken gelukkig met korte
snik-ken van vreugde
rilt nog het vrouwelijke vleesna de bevruchting
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
43
draagt zij nog lang in de rillende golvenvan haar lijfhaar vreugde voort
WASSEN WEELDERIG VRUCHTEN
hangen vleesklokkenrode bessetrossen
openen de appelbomenhun ronde volle belofte
een vrouw wast in de zomerde schoonste vrucht
de jubelendeknalt de vrucht in een schitterende lach
haar platsende rijpheid
JUBELENDE BOOM
schudt schoudersde borsten appels
wast een peer de benentot de kroon van de dijen
ligt de buik gespannenbalpoolzon
rondvolrondheidvolheid
ronde volle jubelbazuinen klawieteren gorgel
orgel diepblauwrijst vox coelesta bergblauw
helderklinkend
zinkendleven
ZingZang
Zegespringt Veulen FONTEIN blijdschap van het ganse dorpkijkt de merrie en likt de jonge beest
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
44
de gewoonste woorden zult gij herhalenzij hebben de diepte van zee
en orgelspringt een veulen arabesken die vergaan en eeuwig zijntekening die niet vergaat
Stort een arme man zijn stem die verschroeitin de brand van Zon en Zomer
zijn stemoasis verdort in Sahara
zijn stemhangt een uitgedroogde vruchtin een lucht
te blauw en te onvruchtbaarKobalt dodende overvloeddardende schichten van hard blauw gifzijn stem
een dorre boomeen dorre berkniet helgroen jubelen bladerenblaren vergaan in doodheid grijze schors
Vallenwoorden
gebrokenklokkenop aarde zweven
zijn woordenzonderrichting
eenzaam zonder eenzaamheidversmolten zonder versmeltingzakt ten gronde
het laatste geluid vande arme harmonika
Gebroken boom zonder orkaanSahara
verschroeienstijgt
schaarstof
vruchten hangenuitgeperste drogevaginae liefdeleeg
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
45
een hond weerloos licht zijn lillende vleeszijn hijgende lijfzijn dorstige tong in de zon
De zon spuwt rood op de roze tongMager rijst
de Torenzijn kracht verzwetend in een dikke pij
loden schaliekleurgebedkoordenboete
ligt zijn schaduw te zwaareen zwarte wonde diepop de verdorde tongen die de
wegen zijn
elk huis wordt apart omsingeld doorhitte en verbrandt
Snel schichten stijgen de huizen van de stadsnel en witgrote vlekken kalkend in gespannen hemelpapieromgedraaide blauwkuip
zonder dat één druppel ons laaftpijnigt priem
het lopen van het kind het ganse parkdat zijn hoepel niet breekt onder het branden van de zonsteeds even dun zijn zwakke rondheid draait
RODE BAKSTENEN PLATSEN
het aangezicht volBLOED
adersspringen
zon toe hijgen kubische kolen fonkelgoudogenonder tarwezakken zakkende last zijn zij buildragers
kruipgekromdloodrecht de zon bovende merg-blote kathedraal
straten dragen de loodrechtenvan zon en kathedraal
hoger grijpen hoger grijpen metalen wimpels tot de zonalles metaal en scherpe hoeken
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
46
HARDE GEOMETRIEalles loodrechten
en waterpasrechtenSnijden segmenten schichten koordengespannenbarstenbogen
en zijn weer barstgespandSpits doorbreken driehoekbenen kringen
paralellenzon kletst een heptagoon tot schervenduizelklirt de ruit
schuine stralen speleneven is het levenvlinder met schitterende nikkelscherven
scherpe driehoekenhet gewelf steekt in tongenplatst ovenrood en anilinregenhet krijt waanzinwit wrijvenkrijt-wrijven in karmijnrood
altijd zo glinsteren en vermoeienafgematte hengstjakker
helletocht om 3 uur namiddagin kringen springen huizendansend wild en wittombak en messing en geklir van dunst porselein
de mensen hebben geen bloed meerzuigenzuigentot de mensen wit zijn
krijt krijt krijtkinderen krijsen
niet bevredigend geslacht huilt huilt merrieluidklinkt nietalleen messing klinkt
tombak klinkt tin giertzinken daken brandengiet God
warme zink op mijn dorstdorre lippenschreeuwen krijsen klinken
klawietert hoger luide huilengieren
krijtwit krijst hijgwilKRISTUS zijn die om 3 uur ten hemel stijgt
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
47
Straathok spichtigleeft het gillen
van eenblinde
L'eau et le parfum c'est pour rienmon marquis
Sous les ponts de Parishoepels van de parkstraat vrouweklerenspuwt zon violet met
goud in kruin van golvingspuwt krijt witte hoedenspuwt benen die te bijten zijn
opdat de tanden rustenvrouwenzijn zij bloot in zomer
zo warm bloedgloed goed naaktzee ruist kleren
hun VLEES is nogeen frisheid de gebroken lijven die wij zijn
hoogrankslank
omhoogijlen
Stropijlengrenadine zo goed rood
waar ik me in badenwil
in de diepte zit kwartettonen kwirrelenniet in diepteblijven
plots verdaanlinden stomzonder geur
onbemerkt einde vanmuziek
bazelt voort dor gezoefkrekels
kriewelen de mensenin destad
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
48
FIJN en ONBEDUIDENDirisdoet
een fonteinalles iris en opaal
kristallen cylinders kristallen die door elkander gaancylinder wit kleed gaat dwars wit huis
van verschiet
rechthoektrem in de diepere rechthoekstraatsterplets
vele triangels muziek en geometrieaan een troley
davert glas auto's trems zon zilverruitenzwetend asfalt
vormen elkaar steken hoeken makenkaleïdoskoop analogieën
kontrastennieuw beeldander beeld
duizend beeldenimmer cylinders hoeken kegels prismen
schemaloodrecht zon pasrecht aarde
balkon zietmierenkrekels
speelgoedfontein
karretjesautopuf
naïef mechanisme
AVONDhuizen zinken indigo op blauw
kontrapunt daartussenrechte vlakken schalielood waar licht op ruist
muzieklevend naar het toppunt van
BLAUW
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
49
indigo is dicht bijblauwvalt de onmetelijkheid
Ruimte wegéén groot plan met huizen
hemel sterrennaast een toren
valt een sterwaarom geruisloos vuurwerklichten dansen
duizelig diamantenflitsen flikkeren
schichtenklokken bollen zwart in blauwe avondzwart indigo safiergeglinster
donkerte van een circusruimte lichten clownsen fijne équyères
toet-toet crève coeurin de avond
raapteen krantevrouw
de schervenvan een barsthart
datvieluit een auto
KRUISSTRAAT LICHT IMMER
LICHT
SOTER VERLOSSER
KRUISWEG PINKT OLIELAMP
VALT
SCHADUW OP KRISTUS'HART
dansengroen-blauw blauw-groen
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
50
over het land over het waterglimwormen
liefdespel spel van liefdetrekt de blauwe avond saam naar het kleine vlak
glimwormglimworm klein vlak avond groot vlak
licht blauwduister blauw
groeiend prismavolle vlakken
goede slaap beesten en tarwemaarzang van nachtgalen en paddenwaarde tegenwaarde
bassen en hobo's
HUIS
SNIJDT
MAAN
ZACHT HOLLANDSE KAAS
Paul van Ostaijen, Gedichten
51
Barbaarse dans
Holoho holohotatatata tatataholoho
holohoBam
Slingeren slangen door de Stiltewuiven bomen dwars door de blauwe avond
Speeltmaan
panterenop de weide
holoho holohoSlingeren
SlangenStilte
groenecobra ogen
bOrenVallenSlangen
bladerenvan de
bomenhypnose
dromen zeven honderd dagen dromen
duivenwuiven
in dromende openligende dromen
de WERELDZIJNDESlangenogende rillende Vrees van het
Verlangende lijf
HET DOODVERLANGENDE LIJFGierigSissenSlangen
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
52
verlangen vanduiven wuift
gierendesissendemond
MONDholoho
Zwarte sluiers bliksemen stenen uit donkerteligt schaduw einde dood goede dood donkerte
stilte golf breder golfschaduwzuigmensen
in uw geheimenisrillend schaduw fluweel spinneragflikkert staf duizend facetten
vrouwlicht
spinneweefseltrillende stenen waterklaar beschrijven geslacht
Slangen zoslank
Vrouw laat uw geslacht dansenlaat uw geslacht wiegen zijn zielespeluw heupen zijn de slankste bouw
Ivoren Torenuw lijf de schoonste tempelfrisse boomgaard
Hesperiedehof zichzelf een EdenAl de vruchten van de wouden wassen uit de schaduw
in uw lijfal de dromen danst gij uit
levendroom en dood
Slang en duiven samenalles hebt gij weggedanst
in de stille stappen van je dappere danslichte
dood en donkerleven
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
53
OP het blanke rillen van mijn armenwerp ikde schijnvan mijnogenen
de diepte daarvanNu worden mijn ogen koud gekust
op mijn oogleden rust de avond zwaar en lichtin de donkerte branden
geen fakkelsMijn lijf is zichzelf een licht en een duisternismijn voeten zijn andere gestalten die ik spelen doe
naar de wet van mijzelfzo zijnmijnarmen
mijn buik die zichzelf uitdaagtIk die schouw het lief dat danst
en dat ben ikdie danst hem die schouwt
en dat ben ik
LUISTERT
gij allen die éen en veel zijt voeten vingers buiknaar de wet die is en niet spreekt
zo is het zijnzo hoort het zijn
te zijn
EN ZIET
denken mijn voeten die dansenen mijn buik die danstwant dat is het spel
van het Zijninde wereld
priesteressen die uit mij komenabsolute licht
absolute schaduwzij zijn alleen
naar de wet van
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
54
MIJN ZIJN
IK zal niet kijken naar de silhoutduisternis op duisternis
licht
IS
enkel wat is reinrein zijn enkel mijn stappen
buiten is duisternisen de echo van mijn stappen op de wand is duisternis
duisternis op duisternisRode bloeddruppel op Witte duiveveren licht
wat is däär meer dan ruimteen mijn handen die volgen de golven van mijn lijf
wat is dààr meer dan tijd
Moet alles niet zó gespannen zijnals de aardedie zwaar is en
toch breektonder de lichtheid van mijn tenen
NIEMANDverstaat mij
mijn spel is zó eenvoudigniemand kan het raden
mijn handen voelenal mijn voelen dat zij nooit wisten
en mijn borstensidderenom de streling die komen moetgeen wetmaar
LOTIk LACH
ik lach niemandzelfs niet mijzelf
mijn lach is zóik lachik ben gelukkig
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
55
het wonder mijn lach niet te begrijpenik ben zo heel alleen in dans en niet eenzaam
een eiland ben ikdaarop wasteen boom
en die ben ik ookalles is warm en fris rond mijomdat ik naakt ben warm en fris
deze dolk is frisen dan weer warm
ofis mijn lijf warmen dan weer fris
Ik lief de lieve dolkwant hij glinstert mijn tanden
of sterkerhet is wonderlijk
hoeelk wonderzodichtisbij ons
schelpen zijn wonderlijkwonderen zijn schelpen te rapen
Ik steek de dolk tussenmijn borstenin mijn lijf
dat is Geen wonderen toch
NUsterf ikomdatmijn dans
sterft
Vergis ik mij nietbij dit laatste doen
draag mij weg zolangmijn lijf warm is
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
56
Fatalistisch liedje
Karmijnroodschriftdoor geen hand gesteldik weet uoorzaakloos
MANE THEKEL
fonograaf van de havenkant parodieervox coelesta
uitgemergeld landuitgemergelde mensen
wij zwalpenop zeewrak
drijvend wrakis er dan geen asiel voor zwakke mensenWrak drijven zee ziedende
zeeloeien doemenSchoon was het eensiemand speelde BACH inde buurkamerBlies de wind het wrak weer in
zeelied van het wrak
schommelend liedik en gij
ebbe en vloedleven en doodgaan
schommelend liedjeschommel de stilte
VREESvan mijn wrakzijn
mijn stemklinkt slechts verniet mijzelf
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
57
IK voel steeds de wijsvan het schommelend liedje
van het wrakBaren die knagen
knaagdierenKNaagTanden
in mijn Vleesin mijn zwakke
lendenbaren knagen
mijn krachten blootIK worstel
zo worstelt een wrak naar de kustIK worstel
mij doodschommelend liedje
over het dode
WRAK
Paul van Ostaijen, Gedichten
58
Priere impromptue 1
Mijn huis staat in de vlakte en zonder schuthet is koud in mijn huisde wind blaast het licht van de lamp dooden de sneeuw dwarrelt een nog kouder liedin mijn huisvlakte in de vlaktekind zoek ik te schuilen er is geen hoekwaar ik goed huiveren kanHet is naaktKELK zal ik nemen godsgeschenk
gelijk een groot gelukook de kelk van leed -hij die is de poort op wat niet door een poort begrensd is -neem ik van mijn lippenen valt uit mijn kinderhandengebroken
Zo is de blootheid van mijn huiszonder leed of vreugdehet is onbegrensd welniet oneindig
zo ben ik een bal in het spel van de bozeklaagdieren die hopeloos zijnomdat de weg naar God God zelf is
OVERAL ZIE IK DE HAND VAN GOD
die de verhouding zeten mij maakt tot een stille biddervóór de stomme zee en het gehuil van dingen diegeluidloos zijn
BIDDEN GOD te geven de kelk die niet teweigeren is
hij valt uit mijn handenangstig ben ik en vreemd mij dit ongekend
gebeurenNog is het leed niet zo dat ik het grijp begrippeloosin 't onverstaan van leed en vreugdeNog vlucht ik van de eenheid naar de tweeheid
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
59
Zo kan de sneeuw dwarrelen een nog kouder liedin mijn huis dat geen huis isomdat het nog MIJN huis isZo giert de wind in de kleine vlaktete midden van de vlakte
Ik weet deze woorden zijn klaar begripmijzelfen zij die zonder schutting zijn en zoekend
Zo is dit stil gestamel dan een scherpe steenuit scherpe stenen worden malse broden wanneer
HET WONDER IS
Paul van Ostaijen, Gedichten
60
Vers
Als de schreden van de danseresvallen op het hartop het harthet krimpt een vod
het is zo goed het leedvan witte witte voeten
voelen
onbewuste schreden
vanzelfsprekend leed
Paul van Ostaijen, Gedichten
61
Vers 2
Aftobbenuitmergelenwat blijftwat vergaatrhythme van kamp en fletszijnben ik ten einde van deze worstelingik weet zo is 't beginmijn God zijt Gij een Heer
ben ik een Heer
de bar dansen homo's tot levenlesbisch lui-zijn blootheid van mijn borstkoets rijdt
dwarsdoor mij
vrouw lachende wondere geilheid van haar canaque-zijde
knieënhet wilde snijden van haar sikkelbeen
in mijn begeerteDestinée
hésitationvalse
is dit het rhythme van mijn ganse gaanen plots verstard staan daarin
de homo's dansen flets gebaardriftdoorheen mijn flauwe dagen
canaque-zijde sikkelbeenAls epitafe een gramofoonDestinée
hésitationvalse
te midden zwakke blarenLaat mijhuiswaarts gaanin zwakke wroegingdat ik u liet gaan
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
62
Metaphysische jazz
Stuckenberg opgedragen.
Brakviolen
dansmuziek van lattenge bro ken violen
wij steppers incognitoen avant
The Lord is my Lifeimmer datmetbanjo'sThe Lord is my Life
autosirenentrommels
paardenklingelenBois de BoulogneTiergartenMade in Germany
GhettogeluidThe Lord is my Life
gallicische jood jazzbandopdatde poorten van Zion
vallende roos van Jericho
The Lordbanjo's whisky Jazz
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
63
Priere impromptue 2
Ik legal het dragen van valse juwelen afNog schittert geen licht dat hechter is
Ik leg de schone kleren afbesef het valse sieraad
maarnaakt heb ik kouhet licht van God
omhult mijnog niet
hij heeft warm die de hitteuitstraaltuit de gloed
van zijn opgeloste begeerte
Ik weet de wegen nog
is alles een poel
Vóór mij is het lichtof
een afgronddan moet ik gaan Het licht zal ik bereikenwaar ik vergeet dat duisternis ligtop dezelfde plaats van licht
Daar is het LICHTwaar ik het vat
aan het einde van mijn begerenwaar mijn begeren zonder geluid en zonder begeerte
in het licht vergaatIK weet de weg
de tekens zijnapocalyptisch-klaar
maar ik aarzel over het water te gaandat slechts duister is
voor wiehet licht niet ziet
Vast veertig dagenin de woestijn
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
64
in krijtwaanzin komt de verzoeking laatste dagedelstenen bieden
de kluizenaars balsemen de melaatsenhun lijf
vervalteen rotte regen van het vlees
maar hun metaphysisch Zijn schittertVerlost boven de woestijn
Kristus en Dionyzos staan hier en daarik word gekaatst
waarom speelt Kristus nu ook almet de kaatsbal
Kristus zit bij het meer van Galileaen laat Dionyzos met druivetrossen tot mij komen
de woestijn begint te schitterende krengen van hyenas verspreiden een doffe stank
daarover is onze vaderstad40 40 40 dagen voeden voedenah veertig dagen
met de lucht van de ontbinding
Paul van Ostaijen, Gedichten
65
In Memoriam Herman van den Reeck
BLOESEMS BLOEIEN BLOEMENzij worden geknakt
mensen staan het slagveldzij worden gebrokenlenden knakken
kinderen staan de straatzij spreiden armen open
zij vangen het schoten vallen
Uit de huizen lopen kinderen de straatMarathondravers hun verlangen
zij storten thope een zware zaklangs gasthuisgrijsheid vlucht
nog flets begerenwakkelende kaars
de ziel in hetONBLUSBARE LICHT
Paul van Ostaijen, Gedichten
66
Vers 3
Verzen VallenVuisten op
Venstervlakknak-knak
en nogrits rinkelenflits uit fletse flakkeren
hooghinnikend
ROODzozo
vliegt vlucht van vlam hoogen nog laagvóór de
VLAM
Ik hou van de marktschreierzielen op toonbank
schreientot schreiende straat
vol is vangeschrei
alles schreitwitte huizenschreien
krijt ei e imarktschreier mijn man
Sper Maria en Carmen in mijn kamerneergehurktspringtveerCarmen
heilige Mariaheilige Maria
bang angstalles in mijaan stukken rijten
tot hetlijf inlompen hangt
IK NAAKTHEID HET GEBEUREN
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
67
Vers 4
LallalallenLalla
lallenlillenlil
huilenvuist
vechten vuisten vechten vuistenbal
ballenvuisten ballen
vrouw van vroeger komtpostzegels gaf ik den jongen van vier hoog
vier hoogvalt een mens
vanvierhoog
spanningkuiten spannen
springensprongvalvallen
vuisten leiden lijden buitenvuisten vatten lijdenwringen vuisten lijden
wringen vuistenvod
rijtensnijdensnitsnik
sikkelbeeneen twee
jijeen twee
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
68
jijsikkelbeeneen maneen lawine
storten storten stortenstort in mij
de jongen van vier hoog lachtlachen
lillenvuistvod
in de man zijnin de jongen zijn
sikkelbeen door dwarst mijhetSnijdt -
snij - DENikgilgillengulpenlallenvallenval
spannenik word gespannen
jij jij jijwie is jij
een maneen lawine storten storten storten
WILLENWatik wil ademen
zijnvis
eenwil
ik
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
69
Vers 5
Ik zou willen een jazz op de melodie vanFrère Jacques
ik vind het jammer dat ik niet meertriktrakkan spelen in mijn geboortedorp
moeder hierzitde veelbelovende knaap
te midden protestanse feldwebels en professorenikde laatste katholiekde laatste gnostieker
HALT! HIER IS TE ZIEN DE LAATSTE KATHOLIEKde laatste heresiarkvan de leer der immanenszoon geboren uit Montanus en Maximilla
dochter uit Katarina Emmerich en Meister EckehardtSainte Madame Jeanne Marie Bouvières de la
Mothe Guyonpriez pour moi
professoren hier is de laatste gnostiekerhij rookt een sigaret terwijl hij nuttigtde Eucharistie
en tochen toch
Ik zou willen naakt zijneen bittere smaak is mijn tongmisschien is het gifben ik een zoonik ben een dochter
ik ben bangen ik zou willen een jazz op de melodie van
FRÈRE JACQUES
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
70
Vers 6
Ik kan geen postzegels verzamelenik kan geen vrouwefoto's verzamelenik kan geen amourette's collectionerenen geen wijsheid
ik kan niets meer
ik kan niets meer
Waarom doof ik de lamp nieten ga ik niet te bed
Ik wil beproevennaakt te zijnbloot wie weet wel gevroren purper
en bleekheid
Is zo niet het gans beginnende begin
Ik wil niets wetenIk wil niet vragen
waaromik niet werd een postzegelcollectioneur
Ik zal beginnen mijn débacle te gevenIk zal beginnen mijn failiet te gevenik zal mij geven een stukgereten arme grond
een vertrapte grondeen heidegrond
een bezette stadIk wil bloot zijnen beginnen
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
71
Priere impromptue 3
Godnu kom ik op de hoogvlakte
van de hoogvlakte ziet menUw LICHT
dat het licht in mij aansteektik zie de krachten van mij neergaan
dezelfde KRACHTals de krachten van opgaaner is geen VAL
Gij zijt neergangzoals Gij
opgangzijtGij zijt WAARDELOOS
nog sta ik gesnoerd aan de
BOOM VAN GOED EN KWAADen benslechts waardeloos omdat ik nog waarden ken
GIJ ZIJT
oppervlakkig in oppervlaktediep in diepteopgaan in opgangval in val
WAAROM opgaan zoeken in valwaarom is stijgen goeden vallen kwaad
de oppervlakte is zo oppervlakteals de diepte diepte
OP DE HOOGVLAKTE
IS
GEEN WAARDE MEER
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
72
Twee landelijke gedichten voor Heinrich Campendonck
Land Avond
Toeslaande Tuinslotgulpen van lampelicht legttoversteden op vlakke weideInkasteden Rocky Mountainslichtcult van het kristalgebergtelamp licht stad zonnecult op vlakke weide
Toeslaande Tuinslotenblaffende hondrinkel ketting tingelenspringende honddansende hondSpring Dansende Hond
Dans van Hond vóór Maanvan maan bezeten hondin maan Hoger Honddansen
HONDDANSEN
vóór maan dansende boomin wortels worstelende boomin takken knarsende boom
van zwart naar WIT dansende boomin maan vergaande aarde
hondsvodvallen van maan
bezeten hond
maan minuten metennachtmetriek
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
73
Land Rust
Avond rilt freel in zinkenvanzelfsprekend wondergebeuren zonder gebeurtenisal maar vallen
zinkengeluidloos worden van geluiden
afgegrensd zijnvan zich zijn
en zinkenvallen
kleine kring kleinere kringmidden en omtrek kleinste kring
Telegraafpaal bepaalt landelijkheid van landschapverhouding geeft telegraafpaalzwaluwen drukte de hoogste draad
koorddanseresroutine charme en evenwicht
en
duidelijkst feit van het princiepverhouding
rood gloeien van lakschild
wassende concentriek van avondlijke kleurigheidniet bontmaar hier alles wat daarrond
verwaastopgelost opaal
Liggen bergen één lijnslaan de kikkers één slagslaat de dorpsklok meeeven mee
STRAM STaat huisspannen bergen één lijnspannen bergen reinéén lijn
HUIS rust in Stram-Wit STaan
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
74
AngstEen dans
Thansis de dansvan het wezenuit de donkerte schichtvóór de glansvan het wezen
in licht
Dansen bevrucht zijnzwanger zijn
bangenisvan het woord
Angst werddansen is
volle buik zijnvan het zaad
van het woord
ANGST
Vormen liggen wit geboortezullen zwart zijndood
daartussenstappen stappen angst dansdansen is
naar dood geboorte dragen
VOL ANGST ZIJNWET
alle worden wordt ontwordenin het Zijnde Woordzijnalle kloven schijn in worden
schijn ontwordenduisternis en Licht
alle verschijnselen willen zijn gedragenvan geboorte licht
naarduisternisen dood
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
75
ZOgrjipt
mijn dansende lijfmijn voor angst en voor het woord bange lijfmijn in angst dansende lijf
maar toch dienaar van het Zijnheer in schijn dienaar in Zijngrijptmijn dans lijf liggende vormen in de geboorte buik
draagt ontvangenisin bangenis
in bleke schijnnaar het bescheiden-zijn
Watgeboren
isdood in eeuwigheidalle vormen worden gedragen
van naarhet niet geworden WOORDen niet ontworden
WAAR de geluiden geluidloos wordenwaar het geluidloze in ons zijn zoemtwaar het aantal wordt het ENE GETAL
waar de centrillioenen ophouden hun schijnbaanwaar de verhouding staat en beweegt
beweegt en staatwaar wij HERKENNEN over de boom van kennis
DAAR is het WOORDen dit herkennen is overal
(zoals de éne eenheid immer is in dit verschijnselvan de gescheiden tweeheid)
en dt herkennen is overal
vleesgeworden LOGOSLOGOS
VormVormtvormen
alle Vormen vormen de éne Vormbangbang
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
76
danst mijn angst sidderende blijheidvóór het herkennende phenomenen grijpen mij
dwarrelende huis rustende zeerustend huis
de volste vorm is de vlakste vlaktehet rennen van de verschijnselen
isoveral zijnde rust der dingen
het ZIJN van alle dingen is streven Niet te Zijn
te ZIJN IS NIET TE ZIJN
Het herkennen is éénslechts het HERKENNEN
en alle veelvuldigheid schijnuit de veelvuldigheid dansen vormennaar het Zijn dat één is
dansen zij in blijde angst naar het ontwordenvan het veelvuldige gewordenedansen zij uit de
vallendematerie
dansen zij het WOORD toezij zijn ontworden werkelijke dingenDING
OERVORM
WOORDAngstbang
trillen verder rillenrollen ruimte
PAPAVER
PAPAVER
Ogen liggen op vormenOgen liggen op rust
Wassen bange dingen uit rustende dingenrustende vormdoor liggende ogenwordt wassende ANGST
dansende papaver dansende papaver
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
77
eigenschaploze rust vormen worden
ANGST
Zij zijn gedragen in ruimte en tijdhet tijdeloze in tijd
het vlakke ding in ruimteuit rust Slingert Sluipende Slangdans van het sidderend papaversidderend papaverniet vatten het vliedende woordniet zijn in het woordniet zijn het woorden verlangen ZIJN HET WOORD
verlangen en niet zijnDààr danst de Angst
niet gestapte staphangendeStap
hijgend papaverOm de woordelijke schijn van het onwoordelijke wetenimmer nog met de schijnwonderlijkheid zwevenimmer vóór de ZIJNDE ONwonderlijkheid
daarover wetenen
daarvóór zwevenMET papaver mede
danst mijnoog
mijn lijf laait meemeelaaiend lijf en dansende ogenmet de stappende papavervoel de bloem ontwordenvoel het lijf verfletsenniet lichtend lijf
alle worden is ontwordenThansis de dansvan het wezenuit de donkerte schichtvóór de glansvan het wezenuit licht
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
78
Uit het ding gaat de trillende veelvuldigheidde schijnen gaan
uithet dingstaan
zij dansen hun tegenpolen uituit eenheid gaat de schijn van tweeheidOmega
Omicronschijnbaar volledige zelfdingen
endaaruit danst de vallende veelvuldigheid
DoMMelDans van de schijndingendansen polendans van OMEGA
dans van de Omicronrondedans van het vlakke vlak
dans van de boze boomdennedans wurgt
wurgenen nu danst mee ik de schijn
de poledansmijn arme zijn werd rijke schijnmijn licht werd schemeringmijn dageraad is deemsteringeen flikkering de volle glansmijn dans is vóór het wonder gaanniet in het wonder staanniet met het wonder zijn
NIET HET WONDER ZIJNzo is mijn dans vol
angstzo is mijn dans eenvolle angst
ANGSTIS
de dans van de geworden dingen naar hetOntworden
VLAMMENDELOGOS
Angst voor de VlamEENHEIDVLAM
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
79
Eerste boek van Schmoll
Paul van Ostaijen, Gedichten
81
Vorst
Is vorst
breken scherp en helder de stenen rijenwegen scheuren
Schel schelt de schelvan de trem in de duizelruimtehoge hoepelstraalhemel staalhelm
Naar klare spanbanen strammen stappenlaarzen slaan de straat tot luide ruimte
Is vorst
breken stenen scherpslaan laarzen klaarschellen de schellen schel
helderhelderhelder
duizelruimte luidt
Paul van Ostaijen, Gedichten
82
Nachtelijke optocht
Taptoe oe oe taptoestapt al maar toezwart van de nacht dat dik drukt de stijve straat
breekt licht logge luchten muziekgeschetter
Licht van de laaiende lansenlaaiende stap van de lichtende lansen
lansen van laaiende lichtdansende licht van de laaiende lansen
dansend laaien van de lichtende lansenlaaiende lanse-dans
Lansgeklettermuziekgeschetterlichtende kadans
laaiende lansenlaaiende kadans van lichtende lansenlichtende luchtkadans en dans van laaiende lansen
kadans van laaiende lansedanskadans van dans
Lichtende lampenlaaiende lampenlicht van laaiende lampendans van laaiende lampenkadans van lichtende lampen
kadans van laaiende lampendans van de lucht in waaiende lampenwaaiende dans van de lucht in laaiende lampenlaaiende kadans in de waaiende lampedans
kadans van lampedanslicht van lampen
Lansgeklettermuziekgeschetter
geschetter van klare klarinettenhelder gekletter van klare klarinettenhelder gekletter klarinettengeschetter
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
83
Stappen op straatstappen breken de straatstramme stappen breken de straat
horizontaalvertikaalvooral diagonaallampen lichten kadansklare klarinetten dansen in de lansedansklarinetten lampen en lansedans
transparant
Taptoeoe oetaptoe
Paul van Ostaijen, Gedichten
84
Verlangen
Duizend duizelkussen tuimelenomarmen sluit knelgespandperst lenden
blikken trillenwimpers sluitstenen hangen brand verlangen
geluiden fluiten huid suistcellen wereldvreemde werelden
zoengloed hong goed doodover lijven
Paul van Ostaijen, Gedichten
85
Avond Winter Straten
Witte blinde autoógenzij schuift stomde straat als zij is wit en blinden zij is ver
Haar vele verre lichten verscherpen sneeuwde sneeuw verscherpt haar vele verre lichteneenzaam en enkelvoudig dingvan heugenis gescheiden zijn banken
banken in sneeuwDoorzicht der alleeschild scherp wit waarop het zwart hard staat
voor wielrijders verboden wegeen rode lucifer ligt
hel een vlam tot d'éne sneeuwSchitteren chemisch-industrieel violet en groenin de winkel-kaats-klaartebonbonhulzen
Paul van Ostaijen, Gedichten
86
Land Mei
Regen valt bloesemvrachtveelvuldig kaarst kastanjelaarMeiMariamaand
rustas staan seringestruikenver ligt het vlondertje ding
het vlondertje is
Laat slaat meikever vensterruitwordend
mij in rustgeringe bewegingkringetje
kring
Meikever legt zichverre zoeven
rust
Paul van Ostaijen, Gedichten
87
Avond Strand Orgel
Als het orgel draait 's avondssterft het organdi
In zijn oranjekleedjeis de orang-oetan zeer netWaarom gaat de dromadaris nu niet omdanst de dromadaris nietop het orgel op het orgel
van de dijk
Want alle dieren zijn getemden de zee
is ook getemdpositiefnegatiefpositief is negatiefnegatief is toch niet positief
Hoger slaatop de maatvan de italiaanse maatmee de zeesteeds iets witter
zoals ijler steeds en blankerdrijft een klank erbovenuit en bovenop
witte brozemeeuwJammer dat de dromadaris daar niet isvan alle heren danst-ie best one-steporgandi crêpe marocainetëte de nègre feuille morteprune
marronOker grijs en roze staat de ezel als een droom
Lieve Mijnheer Boudewijn[en hij knikt
knikt knikt]
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
88
Vlerken
Nachtelijk vliegen vogels vande wilde wingerd weg
Schrikbeladen klapperen vlerkendof
in deemstering
Knakgeluid van takken veelvuldig kortontsluieren vlerken
één ogenblikniet-herkenbare ruimten
de ruimte is van knakkendevlerkenvol
Plotseling zijn vogelsschrikgeschud
tot-dingen-gestolde Angst
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
89
Feest
Schijnwerpers lichttorens vuurwerkhet laatst kwam de acrobaat
Wielrijdermensen O-monden
Medalje-keerzijdeover middernacht heen rillen soldaten(van de ruiterij kanariegeel)en bruine paarden
Het is zeer moeilijk in de nacht bruin te zijnWachteneen vergeten kommando
Memand zet een punt
Paul van Ostaijen, Gedichten
90
Vrolijk landschap
Ochtend vroeg hemel klaarer zijn aëro's van alle zijden
aëro en nog een aërolieve lieve aëro
puf pufblauw
klaprozen in koren staaner zijn nog zovele bloemenblauwe vesten in de veldenen er is een rooie rok
rood op blauw en blauw op blauwaëropuf aëropuf
Klaas en KlaartjeKlaas en Klaartje
Klaas en KlaartjeKlaar is Kees
Paul van Ostaijen, Gedichten
91
Steden
En elke nieuwe stadbloem die welktherfst vergeelt het blad
zijn alle steden zozijn zij alle zozo zijn alle
Overaloveral en nergens
overal en nergens
overaldezelfde bonbons droef in glazenparelt drank er is geen dorst
een liedje is overal van liefde en overspel
zijn alle steden zozijn zij alle zo
zo zijn zij alle
Paul van Ostaijen, Gedichten
92
Haar ogen of de goed gebruikte wensvorm
Ogen wentelen lichtenlichten laaien landenin de verte brandt een vuurmijvlamt een gloedmijen stil trilt het onbekendesterrewachten wachten mijdat ik reize
Ik vat nooit de vlam van het vuur in de verte
Paul van Ostaijen, Gedichten
93
Marc groet 's morgens de dingen
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloemploem ploem
dag stoel naast de tafeldag brood op de tafeldag visserke-vis met de pet
pet en pijpvan het visserke-visgoeiendag
DAA-AG VISdag lieve visdag klein visselijn mijn
Paul van Ostaijen, Gedichten
94
Rijke armoede van de trekharmonika
Rodica en Dodica waren aan elkaar gebondenzo heeft de vroedvrouw ze gevondenRodica en Dodicade ooievaar speelt trekharmonika
Op de trekharmonikaschilderde de schilder Rodica en DodicaRodica was net zo groot as Dodicaop die trekharmonika
Op de trekharmonikaspeel het liedje van Rodica en DodicaDodica had een vrijer lief en Rodica had er geentoch was Rodica net zo groot as Dodica
Met een lange ruk is het liedje uit op de trekharmonikaVan Rodica en DodicaDodica is dood en Rodica is roodtoch was Rodica net zo groot as Dodica
Paul van Ostaijen, Gedichten
95
De weg
Zo ook gaat de geliefdeMitri Karamasoffdood
Ons op de schoudersvalt nu laat en schuin de schaduw
des Iwan
Om het lijden dankbaar wordenen schijnbaar blijdehet scherpe vechten van spin en bij
verbeiden
Soms reeds is schoon mijn hand geslotenalsof er geen verlangenover mijn vingerslag
Het is een verre wegnaar de passieloze bergvan het blote schouwenLogosTao
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
96
Winter
De witte weg zuchtvenster een stil levenmet de twee geranienachter de ruitwaar ook leggen thansmijn ogenop de bloemendie zij schiependauw
Paul van Ostaijen, Gedichten
97
Mythos
Een hoge hand steekt in de nachten zij steekt vóór de nachtomdat de nacht alleen is gene blauwheidaan 't einde mijner ogenen voor de blauwe nacht schuift een witte duifZo een witte haas schuift vóór uw ogenover de straat neem u in achthij draagt uw leven overvan d'ene schaal naar d'andereen gij weet nietwat dit beduidt
Paul van Ostaijen, Gedichten
98
Rozelaar
Zon brandt de rozelaarzon brandt de glasscherveKindgeef acht
hier liggen glasscherven
Paul van Ostaijen, Gedichten
99
Lichtmis
Is het lichtmis licht mistop het dorp keer om de kom
Paul van Ostaijen, Gedichten
100
Het liedje van twee Sinten
Ik hou van Sint Niklaasik hou van Sinte Martinik hou van de ezel van Sint Niklaasik hou van het zwaard van Sinte Martinik hou van de ezel een oude wijs van wijze goedheid- zijn rug draagt rust door de straat onbewuste vensterik hou van het zwaard het klieft de eigen mantel- plotse scherpte van nieuwe ogen over de schijn der dingen -goed en wijs scherp en rustigik hou van de ezel van Sint Niklaasik hou van het zwaard van Sinte Martinik hou van Sint Niklaasik hou van Sinte Martin
Paul van Ostaijen, Gedichten
101
Gedichtje van Sint Niklaas
Sint Niklaasappelbaasuit het Land van Waas
heilige Pausdie ging lopenuit een deeg van speculaas
kom ons toewaartsheilige Klaaswij die wachten op een heel klein beetje honing
Zie ons lippen droogniet van 't bidden is hetwel van heel veel kou
lieve Paus lieve Paus
Laad uw ezel laad uw neger laad uw knecht- appelbaas uit het land van Waas -met veel snoep en snoeperijWij staan bij de bakkerij jou te wachtenBreng de kleinen in hun schoentjemarsepein en een citroentje(voor jouw ezel ligt het brood reeds klaar)
Breng de groten - lieve Paus lieve Paus -zonder dat zij 't gissenlaat het zachtjes door de schouw -
een klein beetje moedeneen zoen van jou
en vooralgeef Nonkel Jannu zijn houten pijp
dan krijg jij een zoenen jouw ezel ook jouw Boudewijn
appelbaasuit 't landvan Waas
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
102
Wals van kwart voor middernacht
Alsof zij iets zingen ging trilt de luiten de lieve luit achterna
tinkepinkt de piano linkepoot linkepootIk denk niet dat de luit iets zeggen zalal trilt - zij trilt toch - de luit nu weerEer de luit daarover heeft gedachtof zij zingen zal kwart vóór middernachtis het lang reeds kwart na middernachtWaarom trilt de luit dan zoklokjekwart vóór middernachtWist maar iemand datdattrillen van de luit
Lievekelievekedoderideinedo en deinende luit heeft zich bedachten zwijgt
Had ik het van dat trillen wel verwacht
Paul van Ostaijen, Gedichten
103
Polonaise
Ik zag Cecilia komenop een zomernachttwee oren om te horentwee ogen om te zientwee handen om te grijpenen verre vingers tienIk zag Cecilia komenop een zomernachtaan haar rechterhand is Hansjeaan haar linkerhand is GrietjeHansje heeft een rozekransjeGrietje een vergeet-mij-nietjede menseëter heeft ze niet gegetenik heb ze niet vergetenei ei ik en gijde ezel speelt schalmei
voor Hansje en voor GrietjeHansje met zijn rozekransjeGrietje met haar vergeet-mij-nietjezijn langs de sterren gegaan
Venus is van koperde andere zijn goedkoperde andere zijn van bliken van safraanis Janneke-maan
Twee oren om te orentwee ogen om te zien
Twee handen in het legeen verre vingers tien
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
104
Zeer kleine speeldoos
Amarillishier isin een zeepbelIris
hang de belaan een ringen de ringaan je neusAmarillis
Schudt je 't hoofdspeelt het lichtin de belmet IrisSchudt je felbreekt de belAmarillis
Waar isIrisIris is hier geweestAmarillisaan een ringen de ringaan jouw neus
WijsneusAmarillis
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
105
Berceuse presque negre
De chimpansee doet niet meeWaarom doet de chimpansee niet meeDe chimpanseeis
ziek van de zeeEr gaat zoveel water in de zeemeent de chimpansee
Paul van Ostaijen, Gedichten
106
Berceuse voor volwassenen
Wanneer de zandman nog eens komt- maar hij komt niet meer -zullen wij slapen gaan en dromenvan een droomdie niet gedroomd werd
Ach alle mensen slapen goeddie de deur op grendel weten
Paul van Ostaijen, Gedichten
107
Berceuse Nr. 2
Slaap als een reusslaap als een roosslaap als een reus van een roosreuzekerozekezoetekoeksdozeke
doe de deur dicht van de doosIk slaap
Paul van Ostaijen, Gedichten
108
Spleen pour rire
Sophie-Fritz Stuckenberg zu eigen
Het meisje dat te Pampelune geboren thans te Honoloeloe woonten in een rode lakkooi gevangen houdteen kobaltblauwe papegaai- zij schilderde hem met Ripolinkoeleurenzoals gezeid de veren blauwde snavel en de poten geel -het meisje van Pampelune te Honoloeloedat om haar hoge hals heeft een krans van purperen anemonenop haar opalen borst kleine barokkoralenen om haar dijen niets(Vogelveren dorsten haar dijen niet te dragenzo zeer zijn dun haar dunne dijen)dit pampeluner meisje dat te Honoloeloe woontken ik niet
Priez toujours pour le pauvre GaspardIl n'est pas encore mort ce soir
Paul van Ostaijen, Gedichten
109
Herfstlandschap
In de mist is trage een os met een ossewagenstappend naast de mist nooit mist zijn maatDe os van de ossewagenUit de mist in de mist met de hortende wagendut de wagenvoerder zich niet vastin een spoorloze slaap
Achter aan de wagen drijft lantaarnlichteen geringe wig van klaarte in de donkerdiepstraat
Paul van Ostaijen, Gedichten
110
Landschap
Kristalwegen schept de volle maanin vorstnacht.In donkerte drijven straten wiggen van harde klaartenhoeken scheiden steenkantscherpkluisduisternis van duizellichtMaanbomen vergaren en dragenschaduwmythosBegerend alle klaarteverlangend alle maanstraalstratenis de vijverglad en eenzaamheldere drager van het veelvoudig énevan het éne veelvoudige
licht
Paul van Ostaijen, Gedichten
111
Loreley
Kom aan mijn borstkom aan mijn borstdaar rust gij aan een lijfdat eenzaam is een bedden van uw eenzaamheiden eenzaam spelen uwe vingerslangs het ontwarren van lange wier
Achter de spiegel die verdrijftde onbestendigheid der dingenvalt van uw handen het verlangenaan mijn opalen huid verglijdendeen wezenloze droomkom aan mijn borstbed in mijn eenzaam' armenuw eenzaam lijf
Paul van Ostaijen, Gedichten
112
In gotieke letters
Slank sloegen leliesVlak voor de deurpostToen Maria neerzonkOnder het loodrechte licht- Straleneinde schitterkrullenSchommelende eischootVolmaakt ovaalZoals de buik zijn moetWaar het Woord Vlees wordt -
Paul van Ostaijen, Gedichten
113
Guido Gezelle
Plantfonteinscheut die schietstraal die spattempeest over alle dieptenstorm over alle vlaktenwilde rozelaars waaienstemmen van elzekoningen blootDiepste verteverste diepteboemekelk die schokt in de kelk van bei' mijn palmenen lief als de madeliefAls de klaproos roodo wilde papaver mijn
Paul van Ostaijen, Gedichten
114
Mijn ogen
Mijn ogen zijn omfloersde tamboerijnenal roert de hand daarbuiten luide de huidhun klank in zich gekeerd blijft dof
Mijn ogen zijn omfloersde tamboerijnenmaar heb daarmee geen medelijden
Paul van Ostaijen, Gedichten
115
Het doffe lied
Nog sloeg niet uw luie lijfhet hardst verlangenVer van vrede en bevredigingschuilt de lach - te luide en nog niet lui -in d'uiterlijkste kuilen van uw mondUw ogen zinken nietin hunner kassen vertenNog slaan de neusvleugels nietvan de binnengloedhet doffe lied
Paul van Ostaijen, Gedichten
116
De vaas
Snijd van de struik de seringenstel de bloemen in een aarden vaas
Zoals de aarden vaas draagtglad juweel van geworden kennisvan zijn kleien oorsprong de herinneringsluit gij met het laatste doen van uw handen uw verlangenin de vereniging van de bloem met de aarden vaas
Paul van Ostaijen, Gedichten
117
Rust
Leg uw hoofd zo in mijn armdat van uw voorhoofd naar uw mond mijn blik schuiveover de kam van uw neusLeg uw hoofd zoik leg op uw mond mijn handwees rust
Paul van Ostaijen, Gedichten
118
Geologie
Diepe zeeën omringen het eilanddiepe blauwe zeeën omringen het eilandgij weet nietof het eiland van de sterren is daarboven
gij weet nietof het eiland aan de aardas is
diepe zeeëndiepe blauwe zeeëndat het lood zinktdat het lood zoektdat het zinkend zoekten zinkt zoekendzoekend zijn eigen zoekenen al maar doorzinkten al maar doorzoektdiepe zeeënblauwe zeeëndiepe blauwe zeeëndiepblauwe zeeënzinkenzoekennaar de omgekeerde sterrentweemaal blauwen tweemaal bodemloosWanneer vindt het blauwe loodin de blauwe zeede groene wieren de koraalrifEen dier dat door het leven jaagt naar een gedachte vrede- een wanen in duizend duizendjarige cellen -gelijk een dier dat jaagt en aan zijn blinde vingers vindtalleen het herhalen van het gedane doengelijk een dier zozo zinkt het looddes zeemansMoest dit zinken langs uw ogen zijgen gij kende nieteen groter leegheid
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
119
Facture baroque
Soms- wanneer de boten van hun zinnen sloegenaan de immer deinende rotswandvan een reuk die openstaatop wonderlijke dierenen planten diekoortsdoorschotentussen de blauwheid van de zee en de blauwheid van de luchtslechts zijn een vergelijken -
soms slaat het verlangen der mensen zo hoog uitdat zij takelen de nederige booten ter zee gaanin de zeilen speelt de wind een waaneen oude waandie over de kim gekelderd lagtot de wind de hulzen stuk woeien uit de scherven walmt de wijn van deze waanvan deze oude waan
Geen kent het S.O.S.-gesein geenzijds der zinnekimen dat aan de boôm van onze ziel er sprieten stekendie alleen het trillen vattenvan gene zijdeSoms dringt de drang de droom tot een gestalteen wordt het lichaam droom
Paul van Ostaijen, Gedichten
120
Onbeduidende polka
Een Arlequin in watergroenversleten roze draagt Colombinede hof is groot de bomen hooghet roodste rood van de ahornop 't diepste groen van dennenWij stappen kleine stappen- hoe is de kiezel scherp aan uw satijnen schoen -het pak van Arlequin in watergroenopdat het passe bij 't versleten roze van uw roken als de schaduw zij van uw assen haarwanneer de zon däärinkleine Colombine mijn stappen zijn nog kleinernog kleinerdanjij
Paul van Ostaijen, Gedichten
121
Polderlandse arkadia
Over het bij vlekken zongeplengde dakhangt de beuk zijn loof van dieper roodRaamkozijnen glimmen groen en vattenterracotta bloemepottendaarin geraniën groeien van het esmeralden bladmet doffe kringnaar meekraplakken bloemenOp de dijkweide weidt zijn zwijneneen zwijneweider wijl hij op een schelp gebrande aardeocarina speeltDe klanken wuiven licht zo wuiven ook de beukeblarenalsof zij in hun wuiven roerloos waren
Wie met een luit in het hart door 't land gaaten in het water van zijn ogen stuwt het worden van een zangperst hij niet op zijn lippen uw Amarillis-schone naam
Paul van Ostaijen, Gedichten
122
Het dorp
Een vleermuis aan de nachthangt niet uw adem aan een vreemde ademzo gij dit beseft het dorpen de mensen nachtlij k huis aan huiséén licht - wellicht bij den pastoor -en langs uw weg een late koeIn de wig van weg en stroomis van de leegte zo het dorpalsof 't een boot was die maar voor korte tijdop anker ligt
Om het staketsel kletsthet donkere watergemetenen vreemder dan een moorden zonder gil
Gij weet dat er geen gelaat isdaar gij binnen kuntals in uw huis
En gij stoot overal der dingen oppervlakeen spiegel van uw eenzaamheideen teller van uw korte reis
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
123
De profundis
Wij zijn de overwonnenenop de zuiderstrook der lage landen langs de zeeDe zee was niet ons goedal schuren hare zoute waatren zuiver ons strandvan bitterheidSoms is een plant ons goed nogen dierenIk meen daarmee buiten de paardenschepershonden van Mechelen of Groenendaaldie na de schilders de roem van Vlaanderenover de grenzen dragenHerkennen zij in ons hun maatsder volle maatvan slagenZien paardenogen aan wier starenhet denken om het leed verglijdtin de vertede ster die ons niet begeleidt
Om de geraniën die aan de vensters onzer hoeven God roepenmet haar meekraplakken stemmenschokt de stilte en het verstarren
Paul van Ostaijen, Gedichten
124
Avendgeluiden
Er moeten witte hoeven achter de zoom staanvan de blauwe velden langs de maan's avonds hoort gij aan de verre steenwegenpaardehoevendan hoort gij alles stille waanVan verre maanfonteinen zijpelt plots water- gij hoort plots het zijpelenvan avondlij k water -de paarden drinken haastigen hinnikendan hoort men weer hun draven stalwaarts
Paul van Ostaijen, Gedichten
125
Melopee
Voor Gaston Burssens.
Onder de maan schuift de lange rivierOver de lange rivier schuift moede de maanOnder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee
Langs het hoogrietlangs de laagweischuift de kano naar zeeschuift met de schuivende maan de kano naar zeeZo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de manWaarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee
Paul van Ostaijen, Gedichten
126
Stilleven
Van de fles met helder water tot de hals gevuldvalt een éendre heldere schaduwop het helder borddat op de witte tafel weegtZo schuift over uw ogekim- een zeil aan d'einderboog -uw ziel naar een gewaand daarbuitenen schept zij de geschapen dingennaar eigenwijze wijzeEn mee over uw ogekim glijdt een mildheidmet uw kennen meeals fijne micapoeder die met een blijde schitteringde plaats der vraag bevult
Zie door het heldere glashet heldere glasen door dees' held're dubbele wandde heldere ruitop deze blauwe nachtin deze heldere ruitdie aan de nachtwand dun maar aanleuntzie het heldere glasen hoe uw oog een zielezeilop veel einders telkens schuiftals op een touwestel vlak en eenvoudig
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
127
Jong landschap
Zo staan beiden bijna roerloos in de weidehet meisje dat loodrecht aan een touw des levens hangtlegt hare lange hand op de lange rechte lijn der geitdie aan haar dunne poten de aarde averechts draagtTegen haar wit en zwart geruite schorthoudt het meisje dat ik Ursula noem- in 't spelevaren met mijn eenzaamneid -een klaproos hoog
Er zijn geen woorden die zo sierlijk zijnals ringen in zeboehorensen tijdgetaand zoals een zeboehuid -hun waarde bloot naar binnen schokkenZulke woorden las ik gaarne tot een garvevoor het meisje met de geit
Over de randen van mijn handentasten mijn handennaar mijn andere handenonophoudelijk
Paul van Ostaijen, Gedichten
128
Onbewuste avond
Van 't lauwe kroes doorgeurd ligt om de vijver loom de luchtOp de vondel staat een late zwaanZo eenzaam is niet éen van ons en roerloosNiet éen van ons laait zo hartstochtelijk een vlamzich toewaarts als dees' rode beukVan 't gipsen beeld dat thans in de schaduw staat- alleen een gipsen garve gaart schuine scherven nog van 't schaarse licht -valt een kleine rust maar op het jonge paar dat gaat voorbijmij dinggesloten en vervreemd
Zo nu de kiezel niet kraakte onder mijn tredenwas ik zonder verledenin de kom van deze stilte gegleden
Paul van Ostaijen, Gedichten
129
Oppervlakkige charleston
Als je van het meisje van Milwaukee houdtvan het meisje houdtvan het meisje van Milwaukee houdt- van de nacht vallen de sterren veelen blijven aan de huizen hangenBatschari Zigaretten Batschari ZigarettenSarotti ist so süsz und schön -Als je van het meisje van Milwaukee houdtschaak ze in een ford schaak ze in een fordde vader die is domineede broer woont te Chicagoin Oklahoma woont de olieoomen je signaal een saxophoon
schaak ze in een ford schaak ze in een fordde nergers hebben dikke lippende negers hebben dikke rode lippenJe voert je bruid naar Texas heenin Texas woont een domineein Texas woont een goeie dominee
en je signaal een saxophoonin Texas woont een domineeJe voert je bruid naar Texas heenJe stuurt een telegram naar Chicagode nacht is klaaren morgen ben je millionnairdan vin-je de methodede maan als lichtreklaam
Als je van het meisje van Milwaukee houdtschaak ze in een ford - rem niet rem niet -Je voert je bruid naar Texas heende negers hebben dikke lippende negers hebben dikke rode lippenen alle dominee's zijn goedAls je van het meisje van Milwaukee houdtvan haar houdtram rem de tremram rem
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
130
Alpejagerslied
Voor E. du Perron.
Een heer die de straat afdaalteen heer die de straat opklimttwee heren die dalen en klimmendat is de ene heer daalten de andere heer klimtvlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickxvlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx van deberoemde hoedemakers
treffen zij elkaarde ene heer neemt zijn hoge hoed in de rechterhandde andere heer neemt zijn hoge hoed in de linkerhanddan gaan de ene en de andere heerde rechtse en de linkse de klimmende en de dalendede rechtse die daaltde linkse die klimtdan gaan beide herenelk met zijn hoge hoed zijn eigen hoge hoed zijn bloedeigenhoge hoed
elkaar voorbijvlak vóór de deurvan de winkelvan Hinderickx en Winderickxvan de beroemde hoedemakersdan zetten beide herende rechtse en de linkse de klimmende en de dalendeeenmaal elkaar voorbijhun hoge hoeden weer op het hoofdmen versta mij welelk zet zijn eigen hoed op het eigen hoofddat is hun rechtdat is het recht van deze beide heren
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
131
Boere-charleston
Tulpebollen bolle tulpen tulpetuilenrozetuilenboererozen boerewangen boerelongenboerelongen ballen wangenballen bolle bekkensbugel en basson - o hop!
Marie-Katelijne Marie-Katerienwie heeft er de kleinen bugel gezienwie heeft er de groten bugel gezienen wie Gaston met zijnen basson
want dit is geen pavane of geen sarabande meerdat is geen gigue of geen allemande meeren geen wals
dat is 'nen charleston'nen boerecharlestonvan Gaston op zijnen basson
En wie heeft er de kleinen bugel gezienen wie heeft er de groten bugel gezienen wie Gaston met zijnen bassonDe kleine bugel zit in 'nen rozetuil
bij Rozaliede grote bugel zit in de sjees
bij MelanieMarie-Katelijne Marie-KaterienEn Gaston
die zit ‘In de Ton’ ik vraag u pardonBolle wangen ballen bekkensbugel en basson
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
132
Zelfmoord des zeemans
De zeemanhij hoort de stem der loreleyhij ziet op zijn horlogeen springt het water in
Paul van Ostaijen, Gedichten
133
Souvenir
Schoon d'avond valt en tussen de beide grijze gevelrijenhet donker zwaar hangt als een klos en overdadigontsteekt geen hand het licht aan de lantaarnen
Zó wentelt plots aan d'ogen u het wonder van een vreemde stadde grijze huizen van u dees' anders zo bekende stede
De zonnestralen sloegen hard aan d'aarde over dagen uit het vuur van 't rosse loof persten zij de geur der aardedaarop ons' dulle zinnen de herfst toewaarts matelijk glijden
Dees' overdaad van zinnelijke wonderen van lichten en van geurenis zó lauw en vol dat gij niet kunt begrijpen waaromaan 't einde van deze daggeen lach zich legt over uw brede mondzoals een ree languit en lui zich aan een rotswand legt
Paul van Ostaijen, Gedichten
134
Ogen
Zijn oog glijdt aan het vreemde oog dat haar oog iszoals een zeil aan d'einder schuiftdaarvan gij denkt nu schuift het om de einder omMaar lang zo glijdt het zijn glijden al maar doorzodat het roerloos hangt aan d'einderkomof roerloos ligt in d'einderkuip
Paul van Ostaijen, Gedichten
135
De oude man
Een oud man in de straatzijn klein verhaal aan de oude vrouwhet is niets het klinkt als een ijl treurspelzijn stem is witzij gelijkt een mes dat zolang werd aangezettot het staal dun werdGelijk een voorwerp buiten hem hangt deze stemboven de lange zwarte jasDe oude magere man in zijn zwarte jasgelijkt een zwarte plantZiet gij dit snokt de angst door uw mondhet eerste smaken van een narcose
Paul van Ostaijen, Gedichten
137
Appendix
Paul van Ostaijen, Gedichten
139
Aan Cendrars
Man loopt straatluide stem tussen huizenhij roeptklinkt klinker klaar
Blaise Blaise BLAIS -se
gij zijt hetCendrars
Paul van Ostaijen, Gedichten
140
Banlieue
Zandoverwegrachitisch hofje begonias baanwachtersdochterarme hand draaien
een winkel ligt aan d'overzijmet dorre dingen
suiker
Eneen herberg huwt bruideenzaam
hoekhuisdroefheid
IN DE VROEGE MORGEN
Zand wordtavond zwalpen lauwtein orgeltonen ontraderen
tijdswet
Zand wordt avondruikenen milieu voor danstent
grauw op grauw
Valt dor suiker op zandlate kinderen droef en zat
Grand Caroussel galopant à vapeur
Acetyleenlampenschitterenkleurenslap
Banlieue sterren glimmen klein en vuil
Orgel pauseertteringvreugde
zweet bronst pijnMond kust zandlippen
droog
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
141
LATRAVIATA
Moedermelk is welkde borsten barstig
de melkweg ligt dun in lichtde kom is koud
Rond middernacht een Tir Flobertschotvallen stilteeinde knetterenkastanjettenvan deallerlaatstedans
Schaduw bij slaap
en
hol
kuipleegte
toekomend jaar
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
142
Gedicht
PilulesPinkpourpersonnespâlesMaisla mixturedes trois Rois Magessoulagetous les mauxde surménageMéningiteantipode du cor de chasse aux fonds des bois
PilulesPinkpourpersonnespâleset pour les personnes qui sont blaséescomme elles sont raséestout à faitil ne reste que les colloquesd'Antoinette Breloquesla ventriloquesagesage comme un amoursimple comme bonjour(Il faudrait plutôt sage comme une image mage)
Paul van Ostaijen, Gedichten
143
Floris Jespers schildert een haven
Port Pour mon goosePort Pour rirePort ä la portée de tout le mondePort- PeinturePort Porte ouverte
S e s a m
verbe mage
Parmi lesPierresPrécieuses laPoulpe pourprePense auParadisPerdu
O p o u l p e p a r e s s e u s e
Paul van Ostaijen, Gedichten
144
Oude bekenden
Rommelen rommelen in de potwaar is Klaas en waar is ZotZot is in het stallekein het stalleke van Bethleëmbij het kerstekind
Rommelen rommelen in de potwaar is Klaas en waar is ZotKlaas zoekt naar het stallekenaar het stalleke van Bethleëmnaar het kerstekind
Rommelen rommelen in de potwat doet Klaas en wat doet Zotop een zucht zet Zot de deurvan het stalleke
zo vindt Klaas zijn wegnaar het stallekenaar het kerstekind
Dank zij Zotzijn Klaas en Zot beiden in het stalleke
bij het kerstekindrommelen rommelen in de pot
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
145
Groteske gedichtenIToiletartikel
Een mooi gezicht heeft de dagblad-postiche
CREME LA NYMPHE
zij zou zeer mooi zijn indienzij geen sproeten had
Hoe jammer wanneer een zo mooie vrouw sproeten heeftzomersproetenzoals bij deze postiche het geval isgebekt haarde boog van de wenkbrauwenen de lieve monden de volle wangenen de kuiltjesdoch zoals gezegd
hoe jammer die zomersproetenNochtans heb je
CREME LA NYMPHE
hoofdapotheek bijhuizen overal verkrijgbaarhet jammer kan worden verwijderddank zij de hoofdapotheek en de bijhuizenzijn er op de wereld geen sproeten meer
en uallerschoonste met gekrulde haren en verlokkelijke lippenudie prijkt op de laatste bladzijdevan het laatste nieuwskan ik beminnenomdat gij dank de nimfezalfvoortaan zult zijnzonder sproeten
of zomersproeten
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
146
IIDe droom van het weesje
Het weesje staart over zijn schapen heen- pluk de marguerite
zal zij komenzijn moeder -
Laat ons hopen denkt het weesjeeen limousine en een vrouw in bontzeer habilléezoals ik ze ken uit la Vie parisienneHopelijk is mijn moeder zoals een vrouwuit la Vie parisienneof als de dame van Rix La Croix †- Zoniet welk nut verlaten te zijn voorlopig weeswanneer je moeder tot je komt zonder limousinezonder ford en zonder rode renard -Dan blijf je beter wees
alles of nietsWanneer niet qui perd gagne
waarom dan wees zijnen de klare hemel wordt blauwe limousine(in de verbeelding van het weesje)Ik zal haar omhelzenhoofdzaak dat ik mijn hoofd in haar bont kan leggenzeggen: mama, gebruik jij Houbigant(- of à la Bataille-Maeterlincko ma petite maman Teindelys!)Mijn moeder zal mij zeggen: vergeet kleine dat ik je vergatdoch nu is het weer select met je zoon - efeeb - te wandelen
Ben je tevrêeIk zal haar antwoorden: mama heb je ook een lieve soubretteen steelt zij jouw dessous- Mama geef haar van jouw Quelques Fleursik mag geen vrouw lijen zonder quelques fleurs -Wolken drijven Houbigant-reuk voorbij
het dromende weesjeAls een regenwolk de blauwe hemel overtrektvertaalt het weesje in droomAch mama je hebt slechts simili-zijden kousenwaarom ben je gekomen mama
je bent niet eens demi-monde en niet van la vie parisiennezo heeft het geen zin voorlopig weesje te wezenen te worden herkend
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
147
IIIHuldegedicht aan Singer
SlingerSinger
NaaimasjienHoort
HoortFloris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekocht
WatWat
jawelJespers Singer naaimasjien
hoe zojawel
ik zeg het uFloris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekochtWaarom
waardoorwat wil hij
jawelhij zal
hoe zoCireulezwant
SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE
de bestewaarom
hoe kan datwie weetalles is schijn
Singer en Sint AugustinusGenoveva van Brabant
bezit ook een Singerdie Jungfrau von Orleans
Een Singerjaweljawel jawel jawel ik zeg het u een Singerversta-je geen nederlands mijnheerCirculez
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
148
Bitte auf Garderobe selbst zu achtenik wil een naaimasjieniedereen heeft recht op een naaimasjienik wil een Singeriedereen een SingerSinger
zangermeesterzanger
Hans Sachsheeft Hans Sachs geen Singernaaimasjienwaarom heeft Hans Sachs geen SingerHans Sachs heeft recht op een SingerHans Sachs moet een Singer hebbenjawel
dat is zijn rechtRecht door zeeLeve Hans Sachs
Hans Sachs heeft gelijkhij heeft recht op
SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE
alle mensen zijn gelijk voor SingerCirculez
een SingerPanem et Singerem
Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem
et Singerem et Singerem
Ik wil een Singerwij willen een Singerwij eisen een Singerwat wij willen is ons recht
ein fester Burg ist unser Gott
Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem
et Singerem et Singerem
Waaromhoe zowat wil hij
wat zal hij
Paul van Ostaijen, Gedichten
Paul van Ostaijen, Gedichten
149
salvation armyBananas atque Panama
de man heeft gelijkhij heeft gelijk
gelijk heeft hij jaweljaweljawel waaromwie zegt datwaar is het bewijs
jawel hij heeft gelijk
Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem
Singerem Singerem
SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE
Paul van Ostaijen, Gedichten