Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ......

114
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 KAN EN MOET SPORT ZICH AAN DE EUROPEESRECHTELIJKE MEDEDINGINGSREGELS HOUDEN? Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Tom Rommens studentennr. 20051753 Promotor: Prof. Dr. I. Govaere

Transcript of Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ......

Page 1: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2009-10

KAN EN MOET SPORT ZICH AAN DE EUROPEESRECHTELIJKE

MEDEDINGINGSREGELS HOUDEN?

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Tom Rommens

studentennr. 20051753

Promotor: Prof. Dr. I. Govaere

Page 2: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

2

VOORWOORD

Graag had ik enkele mensen bedankt zonder wiens hulp en steun deze Masterproef nooit had

kunnen geschreven worden.

Ik wil Prof dr. Inge Govaere bedanken voor de hulp die ze geboden heeft bij de afbakening

van het onderwerp en het geven van het vak Europees economisch recht dat een gigantische

hulp is geweest tijdens het schrijven van dit werk.

Faris Younes bedank ik voor het nalezen van deze masterproef.

Daarnaast had ik graag mijn ouders bedankt omdat ze mij de kans hebben gegeven om rechten

te studeren, zonder hun zegen was ik nooit zover gekomen in mijn studies.

Ik ben ook mijn vriendin Charlotte dankbaar voor de steun die ze me heeft gegeven tijdens de

soms lastige momenten.

Tenslotte bedank ik ook mijn vrienden die steeds gezorgd hebben voor de nodige ontspanning

na de gedane inspanning.

Page 3: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

3

INHOUDSOPGAVE

1. ONDERZOEKSVRAGEN EN METHODIEK ..............................................1

1.1. ONDERZOEKSVOORWERP ..........................................................................1

1.2. ONDERZOEKSVRAGEN ................................................................................1

1.3. ONDERZOEKSMETHODE .............................................................................1

2. INLEIDING .....................................................................................................5

3. SPORT EN DE EUROPESE UNIE ................................................................6

3.1. SPORTREGULERING: NATIONAAL OF INTERNATIONAAL? ..................6

3.2. STATUUT VAN SPORT EN HET ONTSTAAN VAN DE EU ........................7

3.2.1. Beginfase ..........................................................................................................7

3.2.2. Sport in de verdragen ...................................................................................... 10

3.2.3. Lissabon, de voorlopig laatste stap .................................................................. 13

3.2.4. Besluit ............................................................................................................. 15

4. DE EUROPESE RECHTSREGELS EN SPORT ........................................ 16

4.1. DIRECTE VERSUS INDIRECTE REGULERING IN SPORT ....................... 16

4.1.1. Directe regulering. .......................................................................................... 16

4.1.2. Indirecte Regulering ........................................................................................ 18

4.1.2.1. De regels inzake vrij verkeer van personen ...................................................... 19

4.1.2.2. Toepassingsvoorwaarden voor de regels van vrij verkeer................................. 20

4.1.2.2.1. Economische activiteit ................................................................................. 20

4.1.2.2.2. De nationaliteit ............................................................................................ 21

4.1.2.2.3. Grensoverschrijdend element. ...................................................................... 22

4.1.2.3. De belangrijkste zaken in verband met regels van vrij verkeer. ....................... 23

4.1.2.3.1. Donà en Walraeve Koch .............................................................................. 23

4.1.2.3.2. Bosman........................................................................................................ 24

4.1.2.3.3. Lehtonen, Deliège ........................................................................................ 29

4.1.2.3.4. Besluit en belang voor de mededingingszaken ............................................. 30

4.1.2.4. Regels inzake mededinging ............................................................................. 31

4.2. SPORT EN MEDEDINGINGSREGELS ......................................................... 33

4.2.1. Inleiding .......................................................................................................... 33

4.2.1.1. Toepassingsvoorwaarden art 101 EG. Verdrag ................................................ 34

4.2.1.1.1. Ondernemingen ........................................................................................... 34

Page 4: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

4

4.2.1.1.2. Beperking van de mededinging of misbruik van machtspositie..................... 35

4.2.1.1.3. Overeenkomst .............................................................................................. 36

4.2.1.2. Toepassingsvoorwaarden art. 102 EG-verdrag ................................................. 39

4.2.1.3. Toepassingsvoorwaarden getoetst aan sport ..................................................... 43

4.3. De zaken met betrekking tot sport en mededinging .......................................... 46

4.3.1. Meca-Medina & Majcen .................................................................................. 46

4.3.1.1. De feiten ......................................................................................................... 46

4.3.1.2. Procedure voor het gerecht van eerste aanleg ................................................... 48

4.3.1.3. Procedure voor het Hof van Justitie ................................................................. 49

4.3.1.3.1. Oordeel Hof ................................................................................................. 49

4.3.1.3.2. Wouters benadering ..................................................................................... 50

4.3.1.3.2.1. De zaak Wouters ...................................................................................... 50

4.3.1.3.2.2. Wouters-benadering toegepast op Meca-Medina & Majcen ...................... 52

4.3.1.3.3. Toepassing van de Wouters benadering in sportieve context ........................ 53

4.3.1.3.3.1. Visie geschikt voor sport? ........................................................................ 53

4.3.1.3.3.2. De ENIC zaak .......................................................................................... 55

4.3.1.3.3.3. Besluit ...................................................................................................... 56

4.3.2. De zaak Piau ................................................................................................... 57

4.3.2.1. De feiten ......................................................................................................... 57

4.3.2.2. Procedure voor het Gerecht van Eerste Aanleg ................................................ 58

4.3.2.3. Procedure voor het Hof van Justitie ................................................................. 59

4.3.2.4. Evaluatie ......................................................................................................... 61

4.3.3. Tv-rechten ....................................................................................................... 62

4.3.3.1. Inleiding: belang van uitzendrechten ............................................................... 62

4.3.3.2. Afbakening van de relevante markten .............................................................. 63

4.3.3.3. Mededingingsrechtelijke problemen bij uitzendrechten ................................... 66

4.3.3.3.1. Collectieve verkoop ..................................................................................... 66

4.3.3.3.2. Exclusiviteit ................................................................................................. 69

4.3.3.3.3. Gezamenlijke aankoop ................................................................................. 70

4.3.3.4. De Premier League zaak. ................................................................................. 72

4.3.3.5. Rechtsvergelijkend: ......................................................................................... 72

4.3.3.6. Besluit ............................................................................................................. 80

4.3.4. Formule 1 ........................................................................................................ 81

4.3.4.1. Feiten .............................................................................................................. 81

Page 5: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

5

4.3.4.2. Oplossing ........................................................................................................ 82

4.3.4.3. Besluit ............................................................................................................. 83

4.3.5. Ticketverkoop bij sportwedstrijden .................................................................. 83

4.3.5.1. WK 1990 Italië ................................................................................................ 83

4.3.5.2. WK 1998 in Frankrijk ..................................................................................... 85

4.3.5.3. Olympische Spelen 2004 in Athene ................................................................. 88

4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland ..................................................................................... 88

4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel 101 en 102 EG-verdrag ......... 90

4.4. SPORT EN STAATSSTEUN .......................................................................... 91

4.4.1. Inleiding .......................................................................................................... 91

4.4.2. De verdragsartikelen........................................................................................ 91

4.4.3. Staatssteunregels en sport? .............................................................................. 95

4.4.4. Besluit ............................................................................................................. 97

5. ALGEMEEN BESLUIT ................................................................................ 99

Page 6: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

1

1. ONDERZOEKSVRAGEN EN METHODIEK

1.1. ONDERZOEKSVOORWERP

Het onderwerp van deze masterproef behandelt de EG-mededingingsregels en de impact die

deze regels hebben op sport.

1.2. ONDERZOEKSVRAGEN

De hoofdvraag van deze masterproef is of sport zich aan de Europeesrechtelijke

mededingingsregels moet houden. Met andere woorden is de vraag of de Europese

mededingingsregels van toepassing zijn op sport.

Uit deze hoofdvraag kunnen verschillende deelvragen worden gesplitst. De vraag rijst of men

bij het opstellen van de mededingingsregels ook sport voor ogen had om deze regels op toe te

passen? Of is sport slechts later aan het toepassingsgebied van deze regels onderworpen? Er

wordt dus afgevraagd of de toepassing is geëvolueerd en wat die eventuele verandering in

zienswijze heeft teweeg gebracht.

Heeft Europa steeds aandacht geschonken aan de reglementering van sport? En is sport wel

een geschikt terrein voor Europa om zich in te mengen?

Een tweede deelvraag is of wat onder het begrip sport binnen de Europese Unie en meer

bepaald voor de toepassing van de mededingingsregels moet worden begrepen. Zijn er

bepaalde voorwaarden waaraan ‘sport’(-activiteit, -vereniging, -atleet) moet voldoen om

onder het toepassingsgebied van deze regels te vallen?

Zijn de Europese mededingingsregels al eens toegepast op sport? Dit is uiteraard een cruciale

vraag voor het onderzoek. Zijn er al veel sportzaken geweest of zijn deze eerder een

uitzondering? En bestaat er een verklaring hiervoor?

Uiteindelijk volgt de vraag of er een visie te halen valt uit de verschillende zaken die tot nu

toe beslecht zijn. Of staan deze zaken los van elkaar en wordt er niet consequent gehandeld?

De slotvraag is of uit al het voorgaande een voorspelling naar de toekomst kan gedaan

worden.

1.3. ONDERZOEKSMETHODE

Het thema van dit werk is opgebouwd uit 2 grote peilers. Enerzijds handelt het over de

Europese mededingingsregels. Anderzijds wordt het begrip ‘sport’ aangebracht. In dit werk

Page 7: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

2

zullen beide peilers eerst in een afzonderlijk perspectief besproken worden, om ze vervolgens

in confrontatie met elkaar te brengen en te bekijken wat de interactie is, of geweest is tussen

beide.

Bij de bespreking van de Europese mededingingsregels zal eerst hun ontstaan belicht worden.

Er zal gecontroleerd worden of sport oorspronkelijk al aan deze regels onderworpen was en

als het dus de bedoeling was van de Europese wetgever om de mededingingsregels in den

beginne al toe te passen op sport. Vervolgens zal de evolutie van de houding van de

mededingingsregels ten opzichte van sport bekeken worden. De wijziging in houding en

toepassing van mededingingsregels op sport zal bekeken worden en wat aan de basis van die

eventuele verandering heeft gelegen. Het is in het eerste deel dus vooral de bedoeling om een

historische evolutie van de Europese rechtsregels en hun verhouding tot sport te geven.

Bij de bespreking van de tweede peiler komt een bespreking van het begrip sport aan bod.

Meer bepaald zal bekeken worden aan welke voorwaarden sport moet voldoen om onder het

Europees Mededingingsbeleid te vallen. Er zal onderzocht worden of Europa ervoor kan

zorgen dat er rechtstreeks toepasselijke regels worden gehanteerd bij zaken van sport en

mededinging. Het onderzoek zal dus controleren of Europa specifieke regels die de relatie

tussen sport en mededinging uitvaardigt en of dit überhaupt mogelijk is. Er volgt een controle

of het mededingingsbeleid via een rechtstreekse dan wel via een onrechtstreekse weg gevolgd

wordt. Daarbij zal ook verduidelijkt worden wat het verschil is tussen directe en indirecte

Europese regelgeving en er zullen voorbeelden gegeven worden waarbij deze vormen van

regelgeving worden toegepast op sport.

De regels inzake vrij verkeer vormen ook een belangrijk aspect van Europese regelgeving en

sport. Deze zullen echter slechts summier behandeld worden, omdat dit niet het onderwerp

van dit werk uitmaakt en het ons te ver zou leiden. De toepassing van de regels inzake vrij

verkeer zal wel verduidelijkt worden op de aspecten waar er raakpunten kunnen gevonden

worden met ons onderwerp. Vooral de terughoudendheid van het Hof van Justitie bij het

behandelen van zaken waarbij zowel het vrij verkeer als de mededinging van toepassing was,

zal geanalyseerd worden. In deze zaken werd zo lang mogelijk geopteerd om de

mededingingsregels te ontwijken door ze op te lossen aan de hand van de regels van vrij

verkeer.

De hoofdbrok van het werk zal handelen over de werking van de Europeesrechtelijke

mededingingsregels op sport binnen de Europese Unie. Daarbij zal zowel aandacht

geschonken worden aan de regelen inzake kartelafspraken en misbruik van machtspositie als

aan de regelen betreffende staatssteun. Vervolgens zullen alle grote sportzaken kritisch

Page 8: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

3

besproken worden die tot op heden aan de hand van deze mededingingsregels beslecht

werden. Bij elke zaak zal een uitvoerige analyse van de feiten, de standpunten van de

verschillende partijen en de uitspraak van de gerechtelijke instantie gegeven worden. Ook

zullen precedenten die belangrijk waren voor een bepaalde zaak aangebracht worden. In

totaal zullen er 5 grote blokken zijn bij deze rechtzaken. De belangrijkste zaken zijn immers:

de Meca-Medina/Majcen zaak, de Piau-zaak, de verschillende zaken met betrekking tot de

televisierechten, de problematiek rond de Formule 1, en de geschillen inzake ticketverkoop.

De zaak Meca-Medina-Majcen handelt over de geldigheid van dopingreglementering. Bij

deze zaak zal onderzocht welke instanties dopingreglementering kunnen opleggen, en wat de

vereisten zijn opdat deze geldig zijn. We zullen zien hoe het Hof staat tegenover dergelijke

dopingreglementering.

De Piau-zaak ging over een spelersmakelaar die het Fifa-reglement inzake spelersmakelaars

aanklaagde als zijnde in strijd met de Europese mededingingswetgeving. Ook hier zal

geanalyseerd worden hoe het Hof de voorwaarden van de mededingingsregels binnen dit

kader inpast en of er al dan niet tot een schending wordt besloten en op welke motieven de

uitspraak gebaseerd wordt.

De verscheidene zaken met betrekking tot de televisierechten zullen samen onderzocht

worden aangezien zij over eenzelfde onderwerp handelen. Het gaat hierbij dus om discussies

over de collectieve verkoop van uitzendrechten. Er zal een kritisch onderzoek worden gevoerd

of dergelijke verkopen wel door de beugel kunnen volgens de Europese Mededingingsregels.

We bekijken wat de oplossingen zijn die aangeboden worden. Er zal ook rechtsvergelijkend

worden gekeken over de plas in de Verenigde Staten. De problematiek is ook daar aanwezig

en er zal geanalyseerd worden of de uitkomst van gelijkaardige problemen eenzelfde

oplossing aan het licht brengen. Indien er verschillen zijn zal ook bekeken worden welke

oplossing de geschiktste is. Hier zal er dus eerder sprake zijn van een eigen opinie.

Bij de bespreking van de discussie omtrent de Formule 1, wordt vooral aandacht geschonken

aan het statuut van de FIA ( de internationale autosportfederatie). Er zal een blik geworpen

worden op de eventuele dominante positie die deze organisatie heeft en op de misbruiken die

daar misschien uit voort komen.

Page 9: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

4

De geschillen omtrent de ticketverdeling komen veelvuldig voor, bij zeer veel grote

sportevenementen ontstaat er discussie omtrent de rechtmatigheid van de ticketdistributie.

Ook hier zal onderzocht worden hoe Europa met dergelijke problemen omgaat en de

oplossingen die er werden aangereikt.

In een eerste besluit zal dan gepoogd worden om een algemene lijn te halen uit de

behandeling van de zaken, waaruit eventueel een visie blijkt die de Europese Unie hanteert bij

het behandelen van de sportzaken.

De problematiek inzake staatssteun en sport zal een afzonderlijke kritische besproking

krijgen, aangezien het hier een beetje om een buitenbeentje gaat. De regelen inzake

staatssteun zijn duidelijk verwant met art 101 en art 102 EG-verdrag, maar worden

beoordeeld via andere criteria en toepassingsvoorwaarden. Om die reden wordt een

afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan overheidssteun en sport. Summier zullen alle voorbeelden

van steun en sport onderzocht worden. Daaruit zal de houding van de Europese commissie

met betrekking tot staatssteun in de sportwereld afgeleid worden, en of er uitzonderingen

bestaan die specifiek voor sport gemaakt worden.

Tot slot volgt een algemeen besluit, waar er getracht zal worden om een blik te werpen op de

toekomst en wat er eventueel nog verwacht mag worden op het vlak van Europees Recht en

sport.

Dit werk zal dus eerst de historische evolutie en de theorie onderzoeken, om daarna een

uitgebreide analyse te geven van de verschillende zaken waar deze theorie reeds moest

toegepast worden. Een vergelijking van de verschillende zaken en de uitspraken die reeds

gedaan werden zal proberen om de consequentie van Europa in deze materie te ontdekken.

Daaruit zal dan gepoogd worden om een voorspelling te doen naar de toekomst toe.

Page 10: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

5

2. INLEIDING

Sport en mededingingsrecht lijken twee terreinen die mijlenver uit elkaar liggen. Wanneer

men denkt aan de sportwereld zien men beelden van juichende spelers, pijnlijke blessures,

grote triomfen en zware ontgoochelingen. ‘Sport is emotie’ is een spreuk die men vaak hoort.

Mensen leven mee met de gebeurtenissen op het veld, supporteren alsof hun leven ervan

afhangt, en delen de vreugde en verdriet van de sporters als deden ze zelf mee. De

sportwereld omvat echter veel meer dan de menselijke emoties op het terrein. Door de jaren

heen is ze geëvolueerd en uitgegroeid tot een gigantisch web, dat zich uitstrekt over

verschillende aspecten van de maatschappij. Sport wordt gebruikt om mensen dichter bij

elkaar te brengen, om sociale projecten op te zetten, zelfs om bepaalde politieke statements

naar voor te schuiven. Zo is sport ook steeds meer in aanraking gekomen met de economie.

Op verschillende manieren heeft sport zich ontpopt tot een economische factor waarmee

rekening moet gehouden worden. Ook Europa heeft dit ingezien. Sport is dan ook een terrein

waaraan aandacht wordt geschonken binnen de Europese Unie. Op welke wijze dit gebeurt en

hoe dit is geëvolueerd wordt in dit werk besproken.

Page 11: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

6

3. SPORT EN DE EUROPESE UNIE

3.1. SPORTREGULERING: NATIONAAL OF INTERNATIONAAL?

Oorspronkelijk werd sport aanzien als een materie die enkel een nationaal belang diende.

Meer nog: sport en nationalisme leken perfect geschikt voor elkaar. Daar zijn verschillende

redenen voor1. Sport is immers een instrument van nationale eenheid en integratie, vooral in

opkomende naties. Het is een conservatief middel dat helpt bij de bevestiging van het sterke

nationalisme en patriotisme van sommige naties. In extreme gevallen draagt het zelfs bij tot

racisme. Hierbij kunnen we denken aan de Olympische spelen van Berlijn 1936 waar Adolf

Hitler de suprematie van het Arische ras wou aantonen. Het is voor vele landen een

bevestiging van hun onafhankelijkheid. Zo heeft Montenegro sinds de onafhankelijkheid van

Servië nu ook een eigen voetbalploeg, of probeert het Baskenland ook een onafhankelijke

ploeg op de been te krijgen die losstaat van Spanje. Zo bestaat er ook geen voetbalploeg die

Groot-Brittanië of het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigd. Wel zijn er ploegen voor

Schotland, Engeland, Wales en Noord-Ierland. In dit opzicht kan sport dus een belangrijke

symbolische waarde hebben voor sommige volkeren. Het geeft hen immers het gevoel dat ze

in sommige aspecten toch beschouwd worden als volwaardige naties. Er zijn zelfs 13 landen

die door de FIFA aanvaard worden als onafhankelijke ploeg, terwijl ze niet als een

onafhankelijke natie naar voor komen binnen de Verenigde Naties.2 Sport is nog één van de

weinige activiteiten waar een zeer sterk nationalistisch gevoel getolereerd wordt. Hele

volkeren steunen hun nationale ploeg, of nationale atleten. Wereldkampioenschappen worden

gekleurd door vlaggen, volksliederen,… In een (meestal) vriendschappelijke sfeer tussen

naties wordt elk land verenigd achter hun ploeg. Het bekendste voorbeeld is ongetwijfeld de

Oranjegekte in Nederland.

Sportsuccessen slagen erin om landen meer uitstraling te geven naar de buitenwereld toe, om

aan te tonen wie het ‘machtigste’ land is. De medaillerangschikking die steeds gehanteerd

wordt op de Olympische Spelen is een echte prestigeslag, en landen die het uitstekend doen,

voelen zich even verheven boven de rest. Vooral ten tijde van de koude oorlog, waren

confrontaties tussen de Verenigde Staten en Rusland op sportgebied van erg groot belang.

1 T. DEJONGHE, Sport in de wereld. Ontstaan, evolutie en verspreiding, Gent, Academia press. 2004, p84-85. 2 J. THORNE, A. TOMLINSON en G. WAMMEL, Understanding Sport, an introduction to the sociological en

cultural analysis of sport, Routledge, Londen & New York, 1999. p.197.

Page 12: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

7

Atleten waren krijgers die de eer en de suprematie van hun land moesten verdedigen. Atleten

die erin slagen om successen voor ‘hun’ land binnen te halen worden geëerd als nationale

helden, en krijgen hiervoor respect voor de rest van hun leven. Een overkoepelend Europees

sportgevoel ligt dus niet onmiddellijk voor de hand. Vele landen zijn immers trots op hun

nationale sportprestaties en zijn niet onmiddellijk bereid om deze prestaties onder een

Europese vlag te plaatsen. Vele sociologen stellen dan ook dat een gevoel van nationalisme

cruciaal is voor de beleving van sport voor sommige volkeren3. Het verenigt en zorgt voor

eenheid binnen een volk.

Anderzijds kan men er niet omheen dat sport de laatste decennia enorm geglobaliseerd is,

sport is een wereldwijde aangelegenheid geworden die ook grote economische belangen

verdedigt. Er wordt door velen aangenomen dat de Coca-Cola games van Los Angeles 1984

de grote stap was van sport naar een geglobaliseerde gecommercialiseerde sector4. Door het

groeien van die economische belangen, steeg ook de interesse van Europa in sport. De

Europese Unie had oorspronkelijk immers vooral een economische doelstelling, waar sport

niet echt in thuis hoorde. De groei van sport veranderde dit gegeven. Het ingrijpen van de

Europese Unie op het gebied van sport is dus steeds een moeilijke evenwichtsoefening tussen

het respect voor het nationalisme binnen sport en de toenemende internationale belangen door

de commercialisering.

3.2. STATUUT VAN SPORT EN HET ONTSTAAN VAN DE EU

3.2.1. Beginfase

De Europese Economische Gemeenschap (EEG) werd oorspronkelijk gecreëerd in 1957 door

de ondertekening van het verdrag van Rome. De EEG had als doelstelling om een situatie van

vrede en stabiliteit in Europa te scheppen. Langs politieke weg was dit doel moeilijk te

bereiken, aangezien een verregaande politieke samenwerking ‘vlak’ na de 2e wereldoorlog

zeer gevoelig lag. Dus werd ervoor geopteerd om die vrede en stabiliteit te creëren via de

economische weg. Namelijk via het verwezenlijken van een ééngemaakte

3 A. BAIRNER: “Sport and the nation state in the global era” in L. ALLISON, The global politics of sport ,

Abingdon Oxon, Routledge, 2005, 87-101. 4 T. DEJONGHE, Sport in de wereld. Ontstaan, evolutie en verspreiding, Gent, Academia press, 2004, 23.

Page 13: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

8

gemeenschappelijke markt. De EEG stelde hierbij de doelstelling om alle

tariefbelemmeringen binnen een periode van ongeveer vijftien jaar weg te werken 5. Hoewel

het verdrag bijna uitsluitend regels bevatte om vrije handel en een gemeenschappelijke markt

te verwezenlijken, was er dus ook een bedoeling aanwezig om stappen te zetten naar een

eerder politieke eenmaking van Europa. Dit staat echter niet als dusdanig in het verdrag.

Robert Schuman stelde in 1950 al dat concrete verwezenlijkingen de basis moesten zijn voor

een verdere integratie van de Europese constructie. 6 Omwille van de hoofdzakelijk

economische doelstellingen was er in het oorspronkelijke EEG verdrag geen ruimte voor sport

en andere culturele bevoegdheden. Aanvankelijk had Europa dus zijn oog niet gericht op het

reguleren van sport. De Europese regels betreffende de mededinging hadden oorsponkelijk

dus enkel economische doelstellingen. De opstellers van de regels hadden enkel de bedoeling

om de economie te reguleren, dat sport aan de regels onderworpen zou worden leek niet

waarschijnlijk.

Het streven naar verdere Europese eenmaking zorgde ervoor dat er plannen gemaakt werden

om Europa ook te laten reguleren op nieuwe beleidsdomeinen.7 Het Fouchet plan was een

initiatief om een samenwerking op meerdere gebieden te bewerkstelligen. Daarop volgde het

door het Europees parlement opgestelde Ontwerp-verdrag tot oprichting van de Europese

Unie in 1984. Hoewel geen van beide plannen goedgekeurd werd, vormden ze wel een

belangrijke aanzet tot de wijziging van het oorspronkelijke verdrag en het uitbreiden van de

bevoegdheden die aan de Europese Gemeenschap gegeven werden.

Eind jaren ’80 werd het beleidsdomein sport opnieuw door het Europees parlement

aangebracht. Het parlement benadrukte in een resolutie het belang van sport in de

maatschappij en dat de Europese gemeenschap daarom een rol dient te spelen bij het

sportbeleid.8 Er zijn 5 redenen voor de EU om tussen te komen in het sportbeleid9:

5 I.P. HENRY, “Sport the role of the European Union aand the decline of the nation state” in B. HOULIHAN,

Sport and Society A student introduction , Londen , Sage Publications, 2008, 514-517. 6 Declaration of Mr. Robert Schuman: 9 mei 1950, Verzamelingen van de institutionele documenten van de

gemeenschap van 1950 tot 1982, Luxemburg, Europees Parlement, 1982, 47. 7 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu ,2009, 42-43. 8 Resolutie van het Europees parlement, C-69/234, resolutie over sport in de Europese Gemeenschap en het

Europa van de burger, 17 februari 1989, PB.,1989.

Page 14: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

9

1. Sport als handel: sport kan in sommige gevallen invloed hebben op het handelsverkeer

binnen de Europese Unie of sport kan als handel aanschouwd worden. Dit is de reden

waarop in dit werk uitvoerig wordt ingegaan. Indien sport immers een economische

impact heeft valt zij binnen de hoofddoelstellingen van de Europese Unie, namelijk

het creëren van een vrije Interne Markt.

2. Sport als een middel van economisch herstel: het uitbreiden van de Europese

Gemeenschap zorgde er ook voor dat er meer economische ongelijkheid tussen de

lidstaten waren. Er kwam een verschil in graad van industrialisatie, en sterkte van de

economie. Het Europees Sociaal Fonds dat vooral economische doelstellingen heeft,

stelt als doelstelling het wegwerken van werkeloosheid en economische ongelijkheid.

Dit fonds werd echter ook al gebruikt om sport en ontspanning te financieren en zo de

economische activiteit aan te zwengelen. Op deze manier werd sport dus een

‘verborgen’ manier om de economie een stimulans te geven.

3. Sport en sociale integratie: sport wordt soms aangewend om sommige mensen een

grotere beleving te laten krijgen binnen de gemeenschap. In de vroege jaren 90 hield

de Europese Gemeenschap voor het eerst een budget vrij voor sport. Dit gebeurde

echter niet zonder slag of stoot. Hoewel het om een relatief klein bedrag ging, werd

het eerst afgeschaft, om vervolgens na aandringen van het Europees Parlement toch

goedgekeurd te worden. Het budget werd vooral aangewend om sociaal achtergestelde

groepen aan het sporten te krijgen. Een groot deel ging naar het ondersteunen van

sporters met een handicap.

4. Sport als een ideologisch middel: sport wordt symbolisch gebruikt om de deelnemende

lidstaten te ‘verenigen’. Sport werd reeds lang gebruikt om het nationaliteitsgevoel

aan te wakkeren: de Tour de France werd bijvoorbeeld gedeeltelijk gecreëerd om de

eenheid van Frankrijk aan te tonen. Vele landen gebruiken sport om hun

onafhankelijkheid te benadrukken. 10 De Spaanse eersteklasser Athletic de Bilbao

speelt enkel met Baskische spelers en steunt hierdoor de ideologie voor een

onafhankelijk Baskenland. De Europese Unie beseft terdege dat er via sport een

bepaalde ideologie kan gesteund worden en vindt hierin een reden om zich met sport

9 I.P. HENRY, “Sport the role of the European Union aand the decline of the nation state” in B. HOULIHAN,

Sport and Society A student introduction , Londen , Sage Publications, 2008, 514-517. 10 Zie supra: deel 3.1 Sportregulering: nationaal of international?

Page 15: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

10

in te laten. Zoals hierboven reeds vermeld is het moeilijk om het evenwicht te vinden

tussen de sterke nationale gevoelens die bepaalde landen bij sport koesteren en het

overkoepelende Europese belang dat soms kan spelen.

5. Sport als een middel van internationale relaties: sport kan ook aangewend worden om

internationale relaties aan te scherpen of te onderhouden. Als voorbeeld kan onder

meer aangehaald worden de pingpong-diplomatie van Richard Nixon om de

internationale banden met China te herstellen, of voetbalinterlands die helpen om de

internationale relaties weer te verbeteren. Hierbij kunnen we denken aan de interland

tussen de Verenigde Staten en Iran op het WK 1998 waarbij de spelers van beide

teams verbroederden op het veld. In 1999 speelde voor het eerst in 40 jaar een

Amerikaanse baseballploeg, de Baltimore Orioles tegen de nationale ploeg van Cuba.

Sport kan dus dikwijls fungeren als een symbolische stap naar het verbeteren van

vertroebelde internationale relaties.

Er kwam steeds meer kritiek op de EU omdat deze aanvankelijk enkel rekening hield met

sport wanneer deze in aanmerking kwam met de regels betreffende de

gemeenschappelijke markt. Ook het sociaal en cultureel aspect van sport moest aan bod

komen. Deze kritiek werd gedeeltelijk gehoord tijdens het opstellen van de

daaropvolgende verdragen, waarbij de Europese bevoegdheden inzake sport telkens

opnieuw bekeken werden.

3.2.2. Sport in de verdragen

In het verdrag van Maastricht 11 werd een belangrijke stap gezet naar het Europese

integratieproces. De Europese Unie werd opgericht, die voortvloeide uit de reeds bestaande

Europese Gemeenschappen. Daarbij werden de bevoegdheden geherstructureerd en

uitgebreid. De bevoegdheden werden gestructureerd in een Griekse tempelstructuur, waarin

deze werden onderverdeeld in 3 pijlers.12 De communautaire beleidsterreinen werden in pijler

1 opgenomen. De vorige EEG verdragen13 kwamen in deze pijler terecht. Daarnaast werden er

11 Verdrag betreffende de Europese Unie, ondertekend te Maastricht op 7 februari 1992 en in werking getreden

op 1 november 1993 PB., 1992, C191. 12 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu ,2009, 48. 13 EEG-verdrag (Rome 1957), Euratom-verdrag (Rome 1957), EGKS-verdrag (Parijs1951).

Page 16: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

11

ook een tweede en derde pijler gecreëerd. De 2e pijler omvat een ‘Gemeenschappelijk

Buitenlands en Veiligheidsbeleid’. De derde pijler behandelde ‘Samenwerking op het gebied

van Justitie en Binnenlandse Zaken’. Er werden voor het eerst ook beleidsdomeinen aan

Europa toegekend die niet tot doel hadden het verwezenlijken en beschermen van de

gemeenschappelijke markt. Onder meer onderwijs, volksgezondheid en cultuur werden aan de

Europese bevoegdheden toegevoegd. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat sommige

van deze terreinen erg beperkt geformuleerd werden en dat de Europese Unie dus maar

miniem kon tussenkomen. Desalniettemin was het een stap in de uitbreiding van de

bevoegdheden. Opvallend is wel dat sport als dusdanig niet vermeld staat bij de nieuw

verworven bevoegdheden van de Gemeenschap. De naamswijzigingen die Europa al had

ondergaan, van Gemeenschappelijke Markt tot de Europese Unie is weliswaar een duidelijke

aanwijzing dat er sprake is van een geleidelijke verbreding van de interesses die zich aan het

voltrekken was.14

Het verdrag van Maastricht had voorzien in een nieuwe intergourvernementele bijeenkomst

om de werking van de 2e en de 3e pijler die gecreëerd waren bij de nieuwe

bevoegdheidsverdeling te herevalueren. Een nieuwe uitbreiding van de bevoegdheden werd

niet verwacht. Er werden echter opnieuw enkele wijzigingen aangebracht, waarbij het niet-

economisch deel van de bevoegdheden versterkt werd.

De eerste ‘sportverklaring’ van de Europese Gemeenschap kwam er met het verdrag van

Amsterdam.1516 Zowel het Europees Parlement als de sportverenigingen en federaties wilden

dat Europa grotere bevoegdheden kreeg in verband met sport. Het parlement stelde dat ook

sport diende opgenomen te worden in het Europese beleid en dus aandacht verdiende.

Daarnaast wou ze ook aandacht voor de klassieke problemen die er waren in verband met

sport: de gevolgen van de interne markt, de bevordering van actieve sportbeoefening en de

bestrijding van geweld. Sportverenigingen zoals de Europese Olympische comités vroegen

ook een verwijzing in het verdrag naar sport. De sportverenigingen werden beter

14B. HOULIHAN, Sport, policy and politics, a comparative analysis, London; Routledge, 1997, 47. 15 Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot

oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijhorende akten, ondertekend te Amsterdam op 2

oktober 1997 en in werking getreden op 1 mei 1999, PB., 1997, C 340. 16 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu ,2009, 52.

Page 17: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

12

georganiseerd en door de grote commercialisering van sport, werden de belangen ook steeds

groter. Ook het Bosman-arrest 17 had een grote invloed op de verzoeken van de

sportverenigingen. Dit arrest wakkerde het besef aan dat Europa wel degelijk een grote

invloed kon hebben op sport, en dat een Europese regulering een voordeel kon zijn. Er werd

gepleit voor een afzonderlijk artikel dat verwees naar de specificiteit van sport. 18 De

Europese Commissie stond echter weigerachtig tegenover deze vraag omdat ze vreesde dat

ook andere ‘sectoren’ een specifieke verdragsbepaling zou willen.

Een afzonderlijk artikel werd niet in het EG-verdrag opgenomen, maar er werd wel een

verklaring betreffende sport aan het Verdrag van Amsterdam gehecht. De verklaring heeft

vooral een symbolische betekenis. De verklaring betekent immers dat er erkenning wordt

gegeven aan de Europese dimensie die sport heeft. Inhoudelijk heeft de verklaring minder

waarde, er werd enkel een bevestiging gegeven van het tot dan toe gevoerde beleid inzake

sport. De Sportverklaring is dan ook een minimum oplossing, die juridisch erg weinig

betekenis heeft. Het is wel een eerste stap tot het formaliseren van sport in het EG-verdrag.

Het verdrag van Nice19 was de volgende stap in de institutionele hervorming van de Europese

Unie. Deze was noodzakelijk omwille van de uitbreiding die de Europese Unie zou

ondergaan. Tien nieuwe lidstaten20 stonden immers op het punt om de Europese Unie te

vervoegen. Een hervorming was noodzakelijk om de grotere Unie nog vlot te laten

functioneren. De wijzigingen die waren voorzien waren dus vooral van institutionele aard.

Bevoegdheidsuitbreidingen stonden in principe niet op de agenda. De sportverklaring in het

verdrag van Nice heeft slechts een symbolische betekenis, te vergelijken met deze in het

verdrag van Amsterdam. Het verschil tussen beide is dat de sportverklaring in het Verdrag

van Nice niet is aangehecht aan de slotakte zoals het Verdrag van Amsterdam. Maar enkel is

opgenomen in een bijlage bij de conclusies van het voorzitterschap. De sportverklaring moest

17 HvJ, 15 december 1995, C-415/93, Union Royale Belge des Sociétés de Football Association t. Bosman, Jur.

1995, I- 4921. 18 R. PARRISCH ,”The Amsterdam Treaty: Declaring interest in sport”, Sport and the Law Journal, 1997, afl. 2,

25. 19 Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot

oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijhorende akten, ondertekend te Nice op 26 februari

2001 en in werking getreden op 1 februari 2003, PB., 2001, C 80. 20 Grieks-Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.

Page 18: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

13

dus een stap achteruit zetten en werd op een minder prominente plaats opgenomen. Hierdoor

werd ze ook minder belangrijk geacht dan de eerste sportverklaring in het Verdrag van

Amsterdam. De inhoudelijke reikwijdte van de tweede sportverklaring is wel groter dan

diegene die werd opgenomen in het verdrag van Amsterdam. Maar aangezien het hier

wederom eerder gaat om een symbolische betekenis wordt er niet verder op ingegaan.

3.2.3. Lissabon, de voorlopig laatste stap

De volgende stap in de hervorming van de Europese Unie kwam er met het Verdrag van

Lissabon. 21De tekst was gebaseerd op de verworpen22 Europese Grondwet. Het Verdrag van

Lissabon voorzag wederom niet in een grote bevoegdheidsuitbreiding voor de Europese Unie.

Het doel van het Verdrag was vooral het verduidelijken en vereenvoudigen van de huidige

bevoegdheidsverdeling. In het verdrag van Lissabon werd wel verwezen naar sport in een

afzonderlijke bepaling. Het gaat om art 165 VWEU, dat onder de hoofding “Onderwijs,

beroepsopleiding , jeugd en sport”. De bepalingen met betrekking tot sport luiden als volgt:

1. […]De Unie draagt bij tot de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening

houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en

haar sociale en educatieve functie.

2. Het optreden van de Unie is erop gericht:

[…]

De Europese dimensie van de sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en de openheid

van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke

sportorganisaties te bevorderen, en door de fysieke en morele integriteit van

sportlieden, met name jonge sporters, te beschermen.

3. De Unie en de lidstaten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake

onderwijs en sport bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa

21 Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot

oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend te Lissabon op 13 december 2007, PB., 2007, C 306. 22 Weggestemd door referenda in Frankrijk en Nederland.

Page 19: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

14

Deze bepalingen zijn vooral van belang omdat sport voor de eerste keer in de Europese

Verdragsteksten werd opgenomen. Voordien werd sport enkel opgenomen in aktes die bij het

verdrag werden gevoegd, maar nooit in het verdrag zelf. In het Verdrag van Lissabon is dit

voor het eerst wel het geval. Sport heeft echter geen apart artikel gekregen. Het werd samen

opgenomen met onderwijs, jeugd en beroepsopleiding. Waarschijnlijk gaat het hier op een

politiek signaal dat er niet al te veel belang mag gehecht worden aan het nieuw opgenomen

beleidsdomein. Sport staat immers ingeschreven bij de domeinen waar de Europese Unie geen

verregaande bevoegdheden had.

Belangrijker dan de plaats van de verdragsartikelen in verband met sport is hun inhoud23: deze

geven immers de richting en de draagwijdte aan die de Europese Unie kan uitgaan met hun

sportbeleid. De bepalingen hebben zowel betrekking op het direct als het indirect sportbeleid.

De afbakening van de bovenstaande bepalingen is zeer ruim. De Unie heeft zich een zeer

uitgebreid speelveld ter beschikking gesteld met betrekking tot sport. De enige uitgeschreven

beperkingen ‘Europese dimensie van sport’ en ‘bevordering van de Europese inzet op

sportgebied, rekening houdend met haar specifieke kenmerken’ zijn zeer vaag omschreven en

laten dus heel wat ruimte tot het voeren van een specifiek beleid. De enige voorwaarde die

lijkt vast te liggen is dat er sprake moet zijn van een grensoverschrijdend belang vooraleer

gehandeld kan worden. Louter nationale materies zullen dus niet onder Europese bevoegdheid

vallen. De doelstellingen zijn eveneens zeer ruim geformuleerd en omvatten niet veel meer

dan enkel algemene doelstellingen die door iedereen ondersteund kunnen worden. Ook hier

heeft Europa dus een zeer grote beleidsruimte. De bestaande communautaire acties kunnen

ook onder de omschreven doelstellingen gebracht worden. Door deze ruime omschrijvingen

laat de Europese Unie heel wat opties open voor een toekomstig Europees sportbeleid.

De middelen waarmee de bovenstaande doelstellingen moeten behaald worden, zijn wel strikt

omschreven. Artikel 2 , lid 5 VWEU bepaalt dat de Europese Unie de bevoegdheden van de

lidstaten niet mag overnemen en dat elke harmonisatie van wettelijke of bestuursrechtelijke

nationale bepalingen uitgesloten is. Bovendien werd hierboven ook al vermeld dat de

bevoegdheid enkel geldt als er sprake is van een Europese dimensie. Uit de expliciete

uitsluiting van harmonisatie kunnen we afleiden dat de Europese Unie slechts een beperkte rol

23 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu , 2009, 76-79.

Page 20: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

15

toegewezen krijgt. De bevoegdheid komt immers in de eerste plaats toe aan de lidstaten. De

regels die werden ingeschreven in het verdrag van Lissabon zullen dus in de praktijk slechts

een beperkte invloed hebben op het directe sportbeleid van de Europese Unie. Het grootste

belang van de sportbepalingen in het Verdrag van Lissabon is opnieuw symbolisch. Door

sport op een prominentere plaats te zetten, in het verdrag zelf, bevestigt Europa het belang dat

het aan sport hecht. Europa houdt de deur open om als het dat nodig acht een ruimer direct

beleid met betrekking tot sport te voeren. Daarnaast kan erop gewezen worden dat sport nog

steeds zal onderworpen worden aan de communautaire regelen met betrekking tot de Interne

markt. Het communautaire recht zal in de zaken waar sport en deze regelen met elkaar in

aanraking komen nog steeds van toepassing zijn.

3.2.4. Besluit

De toewijzing van niet-economische bevoegdheden aan de Europese Unie is een

stappenproces zoals hierboven werd beschreven. Beetje bij beetje poogt Europa meer

bevoegdheden te centraliseren. Hoewel het economische aspect duidelijk nog steeds de

bovenhand heeft bij deze bevoegdheden, worden deze geleidelijk aan uitgebreid. Het

opnemen van nieuwe bevoegdheden in het verdrag van Lissabon is voorlopig een nieuw

hoogtepunt in deze evolutie. Nochtans mag het belang van een dergelijke opname in het

verdrag niet overschat worden, de nieuwe bevoegdheden zijn wel ingeschreven, maar blijven

vooralsnog beperkt. Het is een illustratie van de voorzichtige wijze waarop Europa te werk

gaat bij het doorschuiven van bevoegdheden van het nationale naar het Europese niveau. De

deur werd langzaam maar zeker geopend om nieuwe bevoegdheden door te schuiven naar het

Europese niveau, maar grote stappen richting die opening werden vooralsnog niet genomen.

De terughoudendheid van sommige lidstaten om al te veel bevoegdheden door te schuiven

naar het Europese niveau heeft ervoor gezorgd dat er slechts kleine pasjes worden gezet

richting een groter Europees bevoegdheidsvlak. Sport komt ook langzaamaan binnen het

bereik van de Europese Unie. Aanvankelijk was er weinig interesse voor de regulering van

sport door Europa. Maar de evolutie die sport heeft gemaakt binnen de verdragen heeft de

mogelijkheid gecreëerd dat we in de toekomst te maken krijgen met een echt Europees

sportbeleid. Er is binnen de Europese Unie zeker een groeiende relatie tussen sport en recht.

Men spreekt zelf al voorzichtig van de “Birth of European Union Sports Law”.24Sport heeft

24 R. PARRISH, “The Birth of European Union Sports Law?”,Entertainment Law, 2003, afl. 1, 1-18.

Page 21: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

16

echter ook een economische dimensie die wel aan het Europese (mededingings)recht is

onderworpen. Sport was oorspronkelijk geen terrein waarop deze regels geacht werden actief

te zijn, maar de grote economische evolutie binnen de sportwereld hebben ervoor gezorgd dat

de regels ook van toepassing zijn op de economische aspecten van sport.

4. DE EUROPESE RECHTSREGELS EN SPORT

4.1. DIRECTE VERSUS INDIRECTE REGULERING IN SPORT

4.1.1. Directe regulering. 25

Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de twee vormen van sportbeleid die de

Europese Unie kan hanteren. Enerzijds is er directe regulering, anderzijds indirecte

regulering. Indirecte regulering wordt verderop besproken, we focussen eerst op de directe

regulering.

Men kan enkel spreken van directe regulering of een direct sportbeleid wanneer de

vertegenwoordigers van de Gemeenschap, namelijk de Europese Commissie als uitvoerend

orgaan, bewust relevante maatregelen neemt met als doel een impact te hebben op sport.

Zoals eerder vermeld is er nu voor het eerst een artikel opgenomen in het Verdrag van

Lissabon die rechtstreeks verwijst naar sport. Een dergelijk verdragsartikel kan als basis

dienen voor een direct Europees sportbeleid. Het artikel heeft echter vooral symbolische

waarde en een direct Europees sportbeleid zal voorlopig nog beperkt blijven. Dat neemt niet

weg dat Europa door de jaren heen wel al directe regulering in verband met sport heeft

doorgevoerd. Ook voor het verdrag van Lissabon en dus zonder formele wettelijke basis heeft

Europa al enkele initiatieven met betrekking tot sport doorgevoerd.

Europa toonde geen (grote) interesse in sport tot halverwege de jaren 80. Wanneer het dan

toch interesse toonde was het omdat het sport zag als een communicatiemiddel , of een manier

om reclame te maken. In het Adonnino-rapport26 werd sport omschreven als: “een belangrijk

communicatieveld tussen mensen”. Europa subsidieerde dan ook enkele sportevenementen

omdat deze organisaties de mogelijkheid hadden om mensen samen te brengen. De Europese

25 W. TOKARSKI, D. STEINBACH, K. PETRY en B. JESSE, Two players, One Goal? Sport in the European Union,

Oxford, Meyer & Meyer, 2004, 61-65. 26 Adonnino-rapport aangenomen door de Europese Raad in Milaan, juni 1995.

Page 22: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

17

Zeil Regatta werd in 1985 voor het eerst gesubsidieerd, het ging om een zeilwedstrijd die in 8

etappes van de Baltische naar de Middellandse Zee voer. In 1986 werd de Ronde van de

Toekomst voor het eerst onder Europese vlag gereden. Ook het tennis tornooi van Antwerpen

werd gesponsord. Dit is slechts een greep uit de verschillende evenementen die gesteund

werden door Europa. Maar het wijst er wel op dat de steun die werd verleend en de

wedstrijden die werden gesubsidieerd vrij willekeurig waren. Een overkoepelend plan om

gestructureerde subsidies toe te kennen was niet aanwezig.

Begin de jaren 90 werden stappen genomen om tot een beter direct sportbeleid te komen

binnen de Europese Unie. Er werd een Europees Sport Forum gecreëerd waarin de dialoog

tussen de verschillende partijen die betrokken waren met sport beter kon worden gevoerd.

Daarnaast moest er een studie komen over de impact die de regulering van de Interne Markt

had op sport.27 Er moest ook een afzonderlijk programma komen dat zich zou bezighouden

met het promoten van verschillende sportactiviteiten. Deze maatregelen kenden wisselend

succes.

In de late jaren 90 veranderde Europa zijn houding ten opzichte van sport. Het werd niet

langer enkel aanzien als een economische factor, maar ook als een deel van de Europese

identiteit.28 Sport kon ook van betekenis zijn, zelfs als ze geen economische invloed had.

Een voorbeeld van directe Europese regulering kan gevonden worden in de strijd van de

Europese Unie tegen doping.29 Voor een lange tijd heeft de Europese Unie het probleem van

doping niet onder ogen willen zien. Door deze houding schoof ze de

medeverantwoordelijkheid voor een goed anti-dopingbeleid door naar andere instanties.

Europa had wel steeds de intentie gehad om een strijd tegen doping te voeren, maar verder

dan enkele algemene verklaringen zoals de Anti-doping Conventie van 1989 kwam ze niet. Er

waren nochtans enkele aparte onderzoeken en initiatieven (vb. mogelijke maatregelen om de

verspreiding van anabole steroïden tegen te gaan.) Maar van een coherent beleid was

absoluut geen sprake. Pas in het jaar 1998, met het grote dopingschandaal in de Tour de

France, besloot Europa onder druk van de publieke opinie om het probleem van de doping aan

te pakken. De Tour van 1998 werd immers ontsierd door een nog nooit gezien

dopingschandaal waarbij onder meer de ploegen Festina en TVM de wedstrijd moesten 27 Coopers & Lybrand studie. 28 Zie supra: Deel 3.2 Statuut van sport en het ontstaan van de EU. 29 W. TOKARSKI, D. STEINBACH, K. PETRY en B. JESSE, Two players, One Goal? Sport in the European Union,

Oxford, Meyer & Meyer, 2004, 71-79.

Page 23: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

18

verlaten. Een tachtigtal renners moesten in dit schandaal de ronde verlaten. Sindsdien streeft

de Europese Unie naar een anti-dopingbeleid dat geharmoniseerd wordt over heel Europa. De

ministers van sport kwamen in het daaropvolgende jaar al enkele keren samen om een

gemeenschappelijk standpunt in de strijd tegen doping in te nemen. Daarmee wilden ze naar

de Wereld Anti-Doping Conferentie gaan die door het Internationaal Olympisch Comité werd

georganiseerd later dat jaar. Er werd onder meer overeengekomen dat er gestandaardiseerde

controles moesten gecreëerd worden en er vergelijkbare sancties moesten komen voor

overtreders van de dopingregels. Ook zouden de lidstaten een onafhankelijk anti-doping

agentschap oprichten dat gesubsidieerd werd door de lidstaten zelf.

De strijd tegen doping is een goed voorbeeld van directe regulering met betrekking tot sport.

Er wordt door Europa ingegrepen op het gebied van sport door rechtstreeks regels uit te

vaardigen die op sport een impact hebben. Op sommige sportgebieden is het aangewezen om

een geharmoniseerd Europees sportbeleid te voeren. Het dopingbeleid is daar een uitstekend

voorbeeld van, maar ook regels met betrekking tot tv-rechten, jeugdopleiding van sporters,…

zijn aangewezen gebieden om een éénduidig Europees beleid op te krijgen. Voorlopig is de

directe regulering van sport in Europa echter nog niet erg groot, maar er kan verwacht worden

dat naarmate de Europese bevoegdheden zich verder uitbreiden meer directe regulering met

betrekking tot sport zal tot stand komen.

4.1.2. Indirecte Regulering

Maatregelen en regels die zijn uitgevaardigd en die een algemene doelstelling voor ogen

hebben, die niet noodzakelijk iets met sport te maken heeft, maar uiteindelijk wel een impact

hebben op gebied van sport, noemt men indirecte regulering. Het gaat hier dus om regels die

worden uitgevaardigd en die omwille van een bepaald aanknopingspunt (een economische

factor, een werknemer, media) toch een impact hebben op sport, alhoewel dit niet de

bedoeling was van de regel op het moment dat die werd uitgevaardigd. Sport kan onder

bepaalde omstandigheden onderworpen worden aan deze algemene reguleringen. Het

Europees Hof van Justitie heeft in de zaak Walrave Koch 30 gesteld dat de Europese

rechtsregels van toepassing zijn op sport wanneer zij een economische activiteit in de zin van

artikel 2 van het verdrag vormt. Doorheen de jaren zijn er op dat punt wel enkele verfijningen

30 HvJ, 12 december 1974, C- 36/74, Walrave en Koch v.Union Cycliste Internationale , Jur. 1974, I-1424.

Page 24: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

19

gekomen maar het principe is dat Europees recht van toepassing is op de economische

aspecten van sport. De indirecte regulering met betrekking tot sport is groter dan de directe

regulering. Directe regulering bleef vooralsnog beperkt31 , maar de indirecte regulering heeft

al een grote impact gehad op de sportwereld. Twee groepen van indirecte regulering hebben al

een grote invloed gehad op sport: de regels inzake vrij verkeer en de regels inzake vrije

mededinging. Door de toenemende internationalisering en commercialisering van sport,

worden de indirecte regels steeds meer van toepassing op sport, aangezien sport een steeds

groter economisch aspect met zich meedraagt. Het lijkt alsof de Europese regels zich steeds

maar uitbreiden en een steeds groter toepassingsgebied voor hun rekening nemen. Eigenlijk

klopt dit niet. Het is integendeel sport die een steeds groter economisch aspect met zich

meedraagt en dus binnendringt in de algemene economische sector. Die sector was reeds lang

onderworpen aan de Europese regelgeving.32 Sport wordt big business en daardoor zijn de

Europese regels met betrekking tot de Interne Markt steeds meer van toepassing. Het gaat dus

om het algemeen beleid van Europa dat in aanraking komt met sport.

Ten gevolge van hun economische activiteiten worden de hoofdrolspelers op sportvlak

(atleten, clubs, federaties) onderworpen aan de reglementering van de Europese Interne

Markt. Ze verschillen dus niet van personen die andere economische activiteiten uitvoeren

zoals werknemers, bedrijven,… Sport krijgt geen uitzonderingspositie wat betreft de

toepassing van de Europese regels van vrij verkeer en vrije mededinging. Europa verleent

sport geen vrijstelling, maar toetst de sportwereld (terecht) ook aan deze regels.

4.1.2.1. De regels inzake vrij verkeer van personen

Een eerste aspect waar sport en de regels van de Interne Markt regelmatig in aanraking

komen, is de situatie waarin sport in conflict komt met de regels van vrij verkeer. De Interne

Markt (een ruimte zonder binnengrenzen) waarborgt het vrij verkeer van goederen, diensten,

personen en kapitaal (art 14 EG-verdrag). De vier vrijheden zoals ze vaak genoemd worden

hebben op zeer veel sectoren een grote invloed, ook op de sport. Vooral het vrij verkeer van

personen heeft een grote impact op de sportwereld.

31 Zie supra: Deel 4.1.1. Directe regulering. 32 W. TOKARSKI, D. STEINBACH, K. PETRY en B. JESSE, Two players, One Goal? Sport in the European Union,

Oxford, Meyer & Meyer, 2004, 79.

Page 25: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

20

De doelstelling van de regels inzake vrij verkeer van personen is om het de onderdanen van

de Europese Unie gemakkelijker te maken om hun beroep op het hele Europese grondgebied

te kunnen uitoefenen. Dit wil dus zeggen dat werknemers, zelfstandigen en dienstverleners

uit een andere lidstaat niet mogen gediscrimineerd worden, of dat regels die het vrij verkeer

van personen belemmeren ook niet toegelaten zijn.33 Op deze bepalingen zijn uiteraard

uitzonderingen toegestaan: er worden ondermeer uitzonderingen voorzien voor het

beschermen van de openbare orde, de volksgezondheid, overheidsfuncties. Daarnaast kan ook

nog toepassing worden gemaakt van de ‘rule of reason’. Dit betekent dat hoewel een bepaalde

maatregel in strijd is met het principe van het vrij verkeer van personen, deze toch in

overeenstemming kan zijn met het Europees recht. Namelijk wanneer deze zonder

onderscheid van nationaliteit wordt toegepast, wanneer een rechtvaardiging te vinden is in een

dwingende reden van algemeen nut en wanneer de maatregel doeltreffend is en niet verder

gaat dan noodzakelijk om dat doel te verwezenlijken. Opdat mensen deze regels zouden

kunnen inroepen is het noodzakelijk dat aan de toepassingsvoorwaarden voldaan is. 34

4.1.2.2. Toepassingsvoorwaarden voor de regels van vrij verkeer

4.1.2.2.1. Economische activiteit

.

Opdat er sprake zou zijn van een economische activiteit moet de sporter als werknemer of als

dienstverlener gekwalificeerd kunnen worden. Beide begrippen (werknemer en

dienstverlener) kregen door het Europees Hof van Justitie een brede invulling. In de zaak

Deliège35 werd reeds gezegd dat sportbeoefening het karakter van arbeid in loondienst of van

dienstverrichting tegen betaling kan hebben. Het grote verschil tussen de begrippen

werknemer en dienstverlener is de aanwezigheid van een gezagselement. Tennissers en

atleten worden meestal aanzien als dienstverleners omdat er bij hen geen gezagselement

aanwezig is. Daarentegen zijn ploegsporters zoals voetballers wel dikwijls onderworpen aan

een bepaald gezag. Er zijn namelijk verplichte trainingen en wedstrijden die door de

33 HvJ, 31 maart 1993, C-19/92, Kraus v. Baden-Wuerttembert , Jur. 1993, I-1663. 34 A. VERMEERSCH, “Europese spelregels gelden ook voor sport. De toepassing van Europees recht op sport.”, in

Europa in beweging. Sport vanuit Europees perspectief. J. SCHEERDER, C. VAN TUYKOM en A. VERMEERSCH

(eds.),Gent, Academia Press, 2007, 54-58. 35 HvJ, 11 april 2000, C-51/96 en C-191/97, Deliège v. Ligue Francophone de Judo et Disciplines ASBL, Jur.

2000, I-2549.

Page 26: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

21

‘werkgever’ vastgelegd worden. Hun verloning gebeurt meestal ook op een verschillende

manier. De ‘werknemers’ krijgen een salaris die hen uitbetaald wordt door de werkgever

(ploeg). Daarnaast kunnen ze misschien ook rekenen op sponsorcontracten. Onafhankelijke

sporters (dienstverrichters) worden vooral betaald met prijzengeld, eventueel aangevuld met

sponsorcontracten. In de zaken Bosman 36 (professioneel voetballer), Lehtonen 37

(professioneel basketbalspeler), Kolpak 38 (professioneel handbalkeeper), Simutenkov 39

(professioneel voetballer) werden de sporters allen als werknemers beschouwd. Enkel in de

zaak Deliège (semi-professioneel judoka) werd geoordeeld dat het om een dienstverlener

ging.

Voor de toepassing van de regels van vrij verkeer van personen is het niet noodzakelijk dat

het gaat om professionele sporters, ook amateursporters kunnen in bepaalde gevallen een

beroep doen op de regels van vrij verkeer van personen.

4.1.2.2.2. De nationaliteit

De tweede toepassingsvoorwaarde voor de toepassing van de regels betreft de nationaliteit.

Enkel de onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie kunnen een beroep doen op de

bepalingen. Maar ook onderdanen van landen die geen lid zijn van de Europese Unie kunnen

onder bepaalde voorwaarden gebruik maken van de bescherming van het Europees recht. Dit

is vooral mogelijk wanneer het land waarvan zij onderdaan zijn een akkoord heeft gesloten

met de Europese Unie. Hierdoor zijn nationaliteitsclausules in sport moeilijk houdbaar: de

Europese Gemeenschap heeft immers al met verschillende landen overeenkomsten gesloten

om hun inwoners op eenzelfde manier te behandelen als inwoners van de Unie zelf. Dit houdt

dus in dat inwoners van landen waarmee een overeenkomst werd gesloten niet

gediscrimineerd mogen worden. Onder meer in de zaken Kolpak en Simutenkov werden

dergelijke nationaliteitsclausules aangevochten. Maros Kolpak was een Slowaakse

36 HvJ, 15 december 1995, C-415/93, Union Royale Belge des Sociétés de Football Association t. Bosman, Jur.

1995, I- 4921. 37 HvJ, 13 april 2000, C-176/ 96, Lehtonen en Castors Canada Dry Namur- Braine v. Fédération royale belge

des sociétés de basketball, Jur. 2000, I-2681. 38 HvJ, 8 mei 2003, C-438/00, Deutcher Handballbund v. Kolpak, Jur. 2003, I-4135. 39 HvJ, 12 april 2005, C-265/03, Simutenkov t. Ministerio de Educacion y Cultura en Real Federacion de Futbol,

Jur. 2005, I-2579

Page 27: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

22

handbalkeeper die het reglement van de Duitse handbalfederatie aanvocht. Het reglement

stelde dat slechts 2 spelers konden opgesteld worden van buiten de Europese Unie. Kolpak

vocht dit aan door te verwijzen naar het Europa-akkoord met Slowakije . Dit akkoord

stipuleerde dat legaal tewerkgestelde Slowaakse werknemers niet mochten gediscrimineerd

worden binnen de Europese Unie op het gebied van arbeidsvoorwaarden, verloning of

ontslag. Het Hof van Justitie oordeelde dat het akkoord met Slowakije directe werking had en

dat Kolpak zich wel degelijk op dit akkoord kon beroepen om zich te verzetten tegen de

toepassing van het Duitse handbalreglement.

Ook Igor Simutenkov vocht een nationaliteitsclausule aan. 40In Spanje bepaalde het reglement

van de Spaanse voetbalbond dat er voor wedstrijden in de hoogste klasse slechts 3 spelers

van buiten de Europees Economische Ruimte41 mocht opstellen. Simutenkov, een Rus die

speelde voor de Spaanse eersteklasser Tenerife, vocht dit aan op basis van de

partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Rusland. Net als in de zaak Kolpak

kreeg de speler gelijk. Het non-discriminatiebeginsel dat opgenomen was in de overeenkomst

verhinderde de toepassing van het reglement van de Spaanse voetbalbond. Het reglement

diende dus aangepast te worden en Simutenkov haalde zijn slag thuis.

De nationaliteitsvoorwaarde die vereist wordt voor de toepassing van de regels van vrij

verkeer dient dus met een korrel zout genomen te worden. Door de vel e bilaterale akkoorden

tussen de Europese Unie en derde landen is de toepassing van de regels van vrij verkeer niet

enkel beperkt tot lidstaten van de Unie. Wanneer de gesloten akkoorden vergelijkbare non-

discriminatiebedingen bevatten, zullen de Europese regels ook van toepassing zijn op de

inwoners van deze derde landen. Een kanttekening hierbij is dat deze akkoorden geen vrij

verkeer instellen met derde landen. Wel mag een inwoner van dit land niet meer

gediscrimineerd worden omwille van zijn nationaliteit wanneer hij binnen de Europese Unie

is.

4.1.2.2.3. Grensoverschrijdend element.

Voor de toepassing van de regels is er een grensoverschrijdend element vereist. Een zuiver

interne aangelegenheid van een lidstaat valt dus niet onder het verdrag. Dat 40 F. HENDRICKX, “The Simutenkov Case: Russian Players are Equal to European Union Players”, ISLJ,

2005,afl. 3, 13-16. 41 EU en IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

Page 28: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

23

grensoverschrijdend element kan ruim geïnterpreteerd worden: in de zaak Deliège oordeelde

het Hof dat het deelnemen aan wedstrijden in een andere lidstaat al een voldoende element is.

4.1.2.3. De belangrijkste zaken in verband met regels van vrij verkeer. 42

4.1.2.3.1. Donà en Walraeve Koch

De eerste zaken in verband met sport en vrij verkeer die voor het Europese Hof van Justitie

kwamen, waren de zaken Donà43 en Walraeve Koch44. In de zaak Walraeve Koch in het jaar

1974 vochten 2 gangmakers een regel van de UCI45 aan. Die regel bepaalde dat zowel de

gangmaker als de renner die hij begeleide tijdens wereldkampioenschappen van dezelfde

nationaliteit moesten zijn. De zaak Walrave Koch heeft een dubbel belang. Ten eerste stelde

het Hof dat sport als een economische activiteit onderworpen is aan de Europese regels. Wat

ook zeer belangrijk is voor de toepassing van de regels voor de vrije mededinging. Ten

tweede stelde ze dat de toepassing van nationaliteitsclausules wel geldig was voor de

samenstelling van nationale ploegen en dat het non-discriminatiebeginsel niet van toepassing

was in dergelijke gevallen. Voor de samenstelling van nationale ploegen, is een discriminatie

dus uiteraard wel toegelaten. Er mag als voorwaarde gesteld worden dat de deelnemers aan

een wedstrijd een bepaalde nationaliteit moeten hebben.

In de zaak Donà werd een zaak aangespannen door de heer Donà, die spelers had gezocht in

opdracht van de voorzitter van een Italiaanse voetbalclub.46 De voorzitter, de heer Mantero,

had hem opgedragen om in buitenlandse voetbalclubs spelers te zoeken om zijn club te

versterken. Donà deed dit, maar de voorzitter weigerde alle spelers die zich aanboden en

bovendien wou hij de kosten van de heer Donà niet terugbetalen. Daarop spande de heer Donà

een proces aan tegen zijn voormalige opdrachtgever. Deze beriep zich echter op het reglement

van de Italiaanse voetbalbond dat stelde dat enkel spelers die aangesloten waren bij een

sportvereniging mochten deelnemen aan wedstrijden en dat in beginsel enkel personen met de

42 A. VERMEERSCH, “Europese spelregels gelden ook voor sport. De toepassing van Europees recht op sport.”, in

J. SCHEERDER, C. VAN TUYKOM en A. VERMEERSCH , Europa in beweging. Sport vanuit Europees perspectief.

(eds.),Gent, Academia Press, 2007,58-64. 43 HvJ, 14 juli 1976, 13/76, Donà t. Mantero, Jur. 1976, I-1333. 44 HvJ, 12 december 1974, 36/74, Walrave en Koch v.Union Cycliste Internationale , Jur. 1974, I-1424. 45 Union Cycliste International. 46 R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union, Manchester, Manchester University Press, 2003,

87.

Page 29: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

24

Italiaanse nationaliteit zich konden aansluiten bij een sportvereniging. De Italiaanse rechter

stelde daarom enkele vragen over de verenigbaarheid van deze voorwaarden met het Europees

recht aan het Europees Hof van Justitie. Het Hof oordeelde dat het reglement van de Italiaanse

bond inderdaad een discriminatie betrof, en dat deze een schending van de regels van vrij

verkeer uitmaakte.

Deze 2 zaken tonen duidelijk aan dat het Europees Hof een scheiding heeft gemaakt tussen

wedstrijden van nationale sportploegen tussen verschillende landen en ploegen die in een

binnenlandse competitie aantreden. Deze clubs kunnen ook in internationale competities

aantreden, maar dit zijn dan geen competities tussen landenteams. Nationaliteitsclausules zijn

in de eerste categorie van wedstrijden wel toegestaan, in de 2e categorie zijn deze echter niet

toegestaan, en mag er geen discriminatie zijn voor inwoners van de Europese Gemeenschap,

en inwoners van landen waar er eventueel een gelijkaardig akkoord mee gesloten werd.

4.1.2.3.2. Bosman

De belangrijkste en meest bekende zaak in verband met de regels van vrij verkeer is

ongetwijfeld de zaak Bosman47: de Belgische voetballer Jean-Marc Bosman was een speler

bij voetbalclub Royal Club Liégeois SA. Een club die op dat moment uitkwam in de

Belgische derde klasse. In de zomer van 1990 wilde Bosman na het verstrijken van zijn

contract, overstappen naar de Franse club US Duinkerken. Bij Luik kreeg hij immers een

contractvoorstel dat naar zijn mening financieel onvoldoende was. Hij kon 30000 Belgische

frank per maand verdienen. Dit was een grote salarisvermindering in vergelijking met zijn

vorig contract. Aangezien Bosman zijn contract niet wou verlengen werd hij op de

transferlijst geplaatst, waar hij voor een bedrag van 11.734.000 frank te koop stond. Dit was

een prijs die berekend was op basis van de voorgaande lonen die Bosman had verdiend. Geen

enkele club was echter geïnteresseerd om Bosman aan deze voorwaarden aan te trekken. Op 1

juni 1990 verstreek de periode waarbij deze vergoeding moest betaald worden en kon Bosman

worden aangetrokken via een zogenaamde ‘gratis’ transfer. Bij een gratis transfer moest er

een akkoord komen tussen de drie partijen in verband met verloning en de eventueel te

betalen transfersom. Duinkerken bood Bosman een maandloon aan van 90.000 Fr. RC Luik

47 R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union, Manchester, Manchester University Press, 2003,

91-101.

Page 30: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

25

eiste echter nog steeds een transfersom vooraleer ze Bosman naar Duinkerken wilden laten

vertrekken. Een transfersom die Duinkerken niet kon of wilde betalen. De transfer ging niet

door. Bosman zou verplicht worden een seizoen te spelen aan de voorwaarden die voorgesteld

waren door Luik. 48 Daarop daagde Jean-Marc Bosman zijn club Luik, de Belgische

voetbalbond en uiteindelijk ook de UEFA49 voor de rechter. Hij stelde dat de reglementen

van de Belgische voetbalbond en bij uitbreiding de UEFA in strijd waren met de Europese

rechtsregels. Bosman stelde dat zowel het eisen van een transfervergoeding bij het aflopen

van het contract van een voetballer, als de nationaliteitsclausules die beperkingen oplegden

aan het aantal buitenlandse spelers die een club mocht opstellen niet verenigbaar waren met

de regels inzake vrij verkeer van personen.

De zaak had intussen al de aandacht van de volledige voetbalwereld getrokken omdat de

implicaties gigantisch konden zijn en clubs vreesden dat het volledige transfersysteem zou

moeten aangepast worden. De discussie omtrent de transferregels werd eerst behandeld. Het

Hof oordeelde dat Jean-Marc Bosman voldeed aan de toepassingsvoorwaarden omtrent de

regels van vrij verkeer, zoals hierboven besproken. Het ging om een professionele speler die

als werknemer kon gekwalificeerd worden, hij had de Belgische nationaliteit en viel dus

onder de Europese regels. Ten slotte wou hij een transfer afdwingen van een Belgische naar

een Franse club. Er was dus duidelijk sprake van een grensoverschrijdend element50.

De Franse en Italiaanse regering waren reeds tussengekomen in het geding omwille van de

grote implicaties die het proces kon hebben op de voetbalwereld. Ze wilden vooral de clubs

die in hun land gevestigd waren beschermen tegen de gevolgen van een eventuele

overwinning van Bosman. Zij stelden een viervoudige argumentatie op om het

transfersysteem zoals het bestond te behouden. Ze argumenteerden dat dit systeem wel in

overeenstemming was met het Europees recht. De regeringen stelden dat de transferregels

nodig waren om het sportief en financieel evenwicht tussen clubs te bewaren. Ook dat het

systeem geschikt was om jonge talenten op te sporen en op te leiden. Daarnaast

argumenteerden ze dat het transfersysteem noodzakelijk was om de organisatie van voetbal op

wereldvlak veilig te stellen, en dat het noodzakelijk was om kosten te vergoeden die de clubs

48N. PARISIS, «l’Application des Règles de Concurrence à l’Activité Sportive » in J.-M. DE WAELE en A.

HUSTING (eds.), Sport et Union Européenne, Brussel, Editions de l’Université de Bruxelles, 2001, 105. 49 Union of European Football Associations /Union Européenne de Football Association. 50HvJ, 15 december 1995, C-415/93, Union Royale Belge des Sociétés de Football Association t. Bosman, Jur.

1995, I- 4921, r.o. 87-91.

Page 31: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

26

hadden gemaakt bij het aantrekken van de spelers. Het Hof weerlegde alle argumenten.51 Er

werd onder meer geoordeeld dat het systeem helemaal niet het evenwicht tussen de clubs

bewaarde, want dat rijkere clubs nog steeds de beste spelers konden opkopen of betalen. Er

werd geargumenteerd dat een beter systeem om het evenwicht te bewaren het invoeren van

een salary cap is. Dat is een systeem waarbij elke club slechts spelers mag betalen tot een

bepaald plafond. Eens een club dit plafond bereikt heeft, kan hij geen extra spelers meer

betalen, of wanneer het plafond overschreden wordt, zullen er zeer hoge taksen moeten

betaald worden. Dit systeem wordt toegepast in veel Amerikaanse sportcompetities zoals de

NBA.52 Een dergelijk systeem geeft veel meer waarborgen om de gelijkheid tussen clubs te

bewaren. Een bepaalde club zal immers niet al de betere spelers kunnen aantrekken, omdat ze

slechts een beperkt loonbudget heeft. Goede spelers die door dit plafond niet voldoende

betaald worden, kunnen dan enkel naar een andere ploeg, waar ze wel nog hoge salarissen

kunnen betalen aan deze spelers. Elk team heeft op die wijze een gelijke kans om zijn lonen te

verdelen.

Het Hof oordeelde dat het transfersysteem zoals het in werking was, de regels van vrij verkeer

bemoeilijkte. Voetballers werden beperkt in hun mogelijkheden om in het buitenland te spelen

doordat clubs een overgang konden blokkeren omwille van een transfersom, zelfs al had de

speler geen lopend contract meer bij die club.

Na het behandelen van het transfersysteem oordeelde het Hof over de nationaliteitsclausules.

Het Hof stelde dat het spelen van wedstrijden tot de belangrijkste activiteiten behoord van een

profvoetballer. De nationaliteitsclausules beperken voetballers dus om de belangrijkste

activiteit van hun arbeid uit te oefenen. Wederom trokken de Franse en Italiaanse regering in

de tegenaanval, en opnieuw was deze gebaseerd op 4 argumenten. Ze argumenteerden dat het

beperken van het aantal buitenlanders in de ploegen een goed middel was om de band tussen

de club en het land waarin ze gelegen is te versterken, de toeschouwers zouden zich op die

manier beter met de club kunnen identificeren. Wanneer clubs op het internationale niveau

aantreden, zorgen deze regels er bovendien voor dat zij hun land vertegenwoordigen: als er

slechts een beperkt aantal buitenlanders toegelaten wordt, is de meerderheid van de spelers

onderdaan van de betrokken lidstaat. Clubs behouden dus meer hun nationaal karakter. Een

51Ibid, r.o. 105-113. 52 National Basketball Association.

Page 32: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

27

tweede argument dat werd aangevoerd stelde dat de nationaliteitsclausules ervoor zorgden dat

de nationale ploegen van de lidstaat waarin de club gelegen was een voldoende reserve aan

spelers konden opbouwen. De clubs konden dus beter ‘hun’ nationale ploeg ondersteunen

door meer aandacht te besteden aan de opleiding en het opstellen van ‘eigen’ spelers. Het

bewaren van het evenwicht tussen clubs was opnieuw een argument dat werd aangebracht.

Het laatste argument was dat de nationaliteitsclausules waren gecreëerd na overleg met de

Europese Commissie. Opnieuw weerlegde het Hof alle argumenten.53 Op het eerste argument

werd geantwoord dat de band tussen een club en de lidstaat waarin ze is gevestigd niet als

inherent aan de sportactiviteit kan worden beschouwd. Er bestaat immers ook geen regel die

een beperking oplegt over het aantal spelers uit andere steden of streken die maximaal

toegelaten mogen worden. Het argument over het versterken van de nationale ploeg werd

ontkracht door te stellen dat sterke spelers door een transfer naar een betere competitie zich

meer kunnen ontwikkelen. Doordat deze spelers zich beter ontwikkelen zal de nationale ploeg

ook sterker worden. Het bewaren van het evenwicht tussen de clubs werd opnieuw niet

aanvaard54, nationaliteitsclausules werden ook hier niet als een geschikt middel aanzien. Op

het laatste argument antwoordde het Hof dat de Commissie helemaal niet bevoegd is om met

het verdrag strijdige regelingen goed te keuren.

Het Hof oordeelde dat zowel het transfersysteem als de nationaliteitsclausules strijdig waren

met de regels van vrij verkeer voor werknemers. Het Hof antwoordde echter niet op de vraag

of de regelingen in strijd waren met de regels inzake vrije mededinging. Het Hof verklaarde

dat de regels in strijd waren met artikel 39, maar ging niet dieper in op de vraag of ze in strijd

waren met artikel 81 en 82 van het EG-verdrag. 55 Aangezien het Hof geen termijn gaf aan de

federaties om de regels aan te passen, verloren de regels hun geldigheid vanaf het moment

van de uitspraak.

53 HvJ, 15 december 1995, C-415/93, Union Royale Belge des Sociétés de Football Association t. Bosman, Jur.

1995, I- 4921, r.o. 123-136. 54 Zie supra: voorgaande argumenten. 55 N. PARISIS, «l’Application des Règles de Concurrence à l’Activité Sportive » in J.-M. DE WAELE en A.

HUSTING (eds.), Sport et Union Européenne, Brussel, Editions de l’Université de Bruxelles, 2001, 107-116.

Page 33: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

28

Het Bosman-arrest heeft in principe geen impact op zuivere amateursport.56 Het heeft enkel

directe impact op een klein onderdeel van sporters: namelijk de gecommercialiseerde

professionals. De regels inzake vrij verkeer zijn immers slechts van toepassing wanneer het

om een economische activiteit gaat.57 Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het zeer

moeilijk is om een duidelijke lijn te trekken tussen verschillende categorieën van sporters. Het

onderscheid tussen een zuivere amateurspeler en een speler die in de lagere klassen speelt is

niet steeds even duidelijk. Het Bosman-arrest reikt dus veel verder dan men op het eerste zicht

denkt, namelijk dat het arrest enkel van toepassing is op professionelen. De gevolgen van het

Bosman-arrest waren gigantisch. Het volledige transfersysteem werd aangepast en ook

nationaliteitsclausules werden (grotendeels) afgeschaft. Door de aanpassing van het

transfersysteem heeft het arrest ook een impact op amateursport. Elke sporter kan na elk

seizoen een aansluitingskaart tekenen bij een nieuwe club. Een regel die zowel positieve als

negatieve aspecten heeft. Positief is dat een speler niet langer ‘gegijzeld’ kan worden door

zijn club: na elk seizoen is hij vrij om te gaan en te staan waar hij wil. Negatief is echter dat

clubs die investeren in jeugdwerking daar niet steeds de vruchten van kunnen plukken.

Spelers die binnen de club werden opgeleid en waar veel tijd in werd geïnvesteerd kunnen die

club zomaar de rug toekeren en met lege handen achterlaten. Er kan immers geen

transfervergoeding worden geëist. Voetbalclubs hebben hun manier van werken moeten

aanpassen, er wordt gewerkt met langere contracten, en de spelerslonen gaan omhoog.

Sommige clubs verloren ook een belangrijke vorm van inkomsten: namelijk de

transfervergoedingen die ze ontvingen bij de (door)verkoop van spelers. Het Bosman-arrest

heeft dus voor een revolutie gezorgd binnen de sportwereld en de voetbalwereld in het

bijzonder. De machtsverhouding tussen spelers en clubs zijn door dit arrest verschoven in de

richting van de spelers: zij bezitten nu de meeste macht en het zijn de clubs die zich moeten

aanpassen aan de wensen van de spelers. Spelers kunnen nu immers dreigen dat zij bij het

einde van hun contract andere oorden zullen opzoeken, en daarom een hogere verloning

willen. Het Bosman-arrest kan dus beschouwd worden als een grote doorbraak voor

sportbeoefenaars op het gebied van vrij verkeer.

56W. TOKARSKI, D. STEINBACH, K. PETRY en B. JESSE, Two players, One Goal? Sport in the European Union,

Oxford, Meyer & Meyer, 2004, 85. 57 Zie supra: Deel 4.1.2.2.1. Economische activiteit.

Page 34: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

29

4.1.2.3.3. Lehtonen, Deliège

Naast de zaak Bosman zijn er nog enkele andere grote cases geweest omtrent de verhouding

sport en vrij verkeer. De zaak Lehtonen58ging over de transferperiodes die gehanteerd werden

in het basketbal. Jyri Lehtonen was een Finse Basketballer die na het einde van de Finse

competitie werd getransfereerd naar de Belgische ploeg Castors Braine. Die ploeg wou zich

nog versterken voor de play-offs van het Belgische kampioenschap. Volgens de

internationale transfertermijnen was deze overgang echter te laat gebeurd, met als gevolg dat

Castors Braine twee forfaitnederlagen aangesmeerd kreeg. Daarop stelden Lehtonen en zijn

club (Castors Braine) een procedure in om de regels inzake transfertermijnen te wijzigen.

Tijdens deze procedure kwam de vraag voor of de toepassing van deze transfertermijnen in

strijd was met de regels van vrij verkeer en vrije mededinging. Het Hof stelde dat Lehtonen

een beroepsbasketballer was en daarom kon gekwalificeerd worden als een werknemer in het

licht van de Europese regels. 59 De federaties argumenteerden dat transfertermijnen

noodzakelijk waren voor het rechtmatig verloop van de Europese competities. Een club die op

het einde van het seizoen nog extra spelers aantrekt voor een korte periode kan immers zich

nog bijzonder zwaar versterken en zo de gehele competitie beïnvloeden. Het Hof gaf hen

hierin gelijk en stelde dat er maatregelen mochten genomen worden om het verloop van de

competitie zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. 60 Het oordeelde dat het inderdaad zo was dat

bepaalde clubs zich onredelijk zouden kunnen versterken voor het beslissende deel van het

seizoen. Zeker in competities als de Belgische waar in de play-offs de prijzen verdeeld

worden, kunnen dergelijke versterkingen de doorslag geven in de titel- of degradatiestrijd. In

paragraaf 56 stelt het Hof echter wel dat de regels die de federaties mogen opstellen niet

verder mogen gaan dan noodzakelijk is voor het doel dat vooropgesteld is. Transfers van niet-

Europese spelers waren toegestaan tot 31 maart, terwijl transfers van spelers binnen de

Europese Unie slechts tot 28 maart toegestaan waren. Het Hof stelde dat dit onderscheid wel

degelijk een beperking was die verder ging dan noodzakelijk, maar liet het finale oordeel over

aan de rechter. Er konden immers “objectieve redenen zijn die enkel sport aanbelangen,

waardoor een verschil in behandeling tussen spelers die aangesloten zijn bij een federatie

58 HvJ, 13 april 2000, C-176/ 96, Lehtonen en Castors Canada Dry Namur- Braine v. Fédération royale belge

des sociétés de basketball, Jur. 2000, I-2681. 59 HvJ, 13 april 2000, C-176/ 96, Lehtonen en Castors Canada Dry Namur- Braine v. Fédération royale belge

des sociétés de basketball, Jur. 2000, I-2681, r.o. 41-46. 60 Ibid., r.o. 53-55

Page 35: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

30

binnen de Europese Unie en spelers die aangesloten zijn bij een federatie buiten deze zone

gerechtvaardigd is”. Transfertermijnen zijn in se dus niet in strijd met de Europese regels

inzake vrij verkeer. Enkel wanneer deze de proportionaliteitstoets niet doorstaat, is er sprake

van een ongerechtvaardigde beperking van de regels inzake vrij verkeer.

In de zaak Deliège61 werd een nieuwe beperking van het vrij verkeer en de vrije mededinging

aangevochten: de selectiecriteria. Deliège was een Belgische judoka, ze ging niet akkoord met

haar niet selectie voor een internationaal judotornooi in Parijs. Omdat ze niet geselecteerd

werd voor dit tornooi miste ze een belangrijke kans om zicht te kwalificeren voor de

Olympische spelen van Atlanta 1996. Eerder had het Hof in de zaak Walraeve Koch62 al

gesteld dat de regels inzake vrij verkeer niet van toepassing waren wanneer het ging om

wedstrijden met nationale ploegen. In deze zaak werd echter geoordeeld dat regels in verband

met de deelname van individuele atleten die ongeacht hun nationaliteit bij een federatie

aangesloten zijn, onder Europese bevoegdheid vallen, en dat de regels van vrij verkeer hierop

wel toepasbaar zijn. De selectiecriteria van de Belgische judofederatie vielen dus wel onder

de toepassing van de Europese regelgeving. Het Hof besliste dat de selectiecriteria die werden

aangevochten geen verboden beperking van de regels inzake vrij verkeer waren.63 Hoewel die

regels inderdaad leiden tot een beperking van het aantal deelnemers, is dit noodzakelijk en

gebruikelijk voor een wedstrijd op internationaal topniveau. Het zijn immers de federaties die

internationale wedstrijden organiseren en daarbij komt hen ook het recht toe om de criteria

voor deelname vast te stellen. Er was dus geen schending van de regels van vrij verkeer. Op

de vraag of de criteria in strijd waren met de regels inzake vrije mededinging werd niet

geantwoord.

4.1.2.3.4. Besluit en belang voor de mededingingszaken

De regels inzake vrij verkeer hebben eerder aanleiding gegeven tot arresten van het Europees

Hof van Justitie dan de regels inzake vrije mededinging. In veel van de hierboven besproken

zaken, werden regels zowel aangevochten met de regels inzake vrij verkeer als de regels

61 HvJ, 11 april 2000, C-51/96 en C-191/97, Deliège v. Ligue Francophone de Judo et Disciplines ASBL, Jur.

2000, I-2549. 62 Zie supra: Deel 4.1.2.3.1. Donà en Walraeve Koch. 63 HvJ, 11 april 2000, C-51/96 en C-191/97, Deliège v. Ligue Francophone de Judo et Disciplines ASBL, Jur.

2000, I-2549, r.o. 64-69.

Page 36: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

31

inzake vrije mededinging. Het Hof heeft echter lange tijd zo veel mogelijk problemen

opgelost aan de hand van de regels van vrij verkeer. Eens de zaak was beantwoord op deze

wijze, achtte ze het niet noodzakelijk om de vragen ook nog te beantwoorden aan de hand van

de mededingingsregels. Niettemin hebben deze zaken ook hun belang gehad voor de

toepassing de mededingingsregels op sport: het feit dat sport onder bepaalde voorwaarden als

een economische activiteit aanzien wordt is maar één voorbeeld van de impact die de

verscheidene zaken gehad hebben. Daarnaast kunnen de eerste zaken die voor het Hof van

Justitie werden gebracht en die handelden over de verhouding tussen sport en het EG-recht als

mijlpalen beschouwd worden voor de sportwereld. Door deze arresten besefte de sportwereld

immers dat ze geen voorkeursbehandeling genoten, en net als andere sectoren onder het

toepassingsgebied van het verdrag konden vallen.

4.1.2.4. Regels inzake mededinging

Naast de regels inzake vrij verkeer kunnen ook de regels inzake vrije mededinging een

onrechtstreekse invloed hebben op de sportwereld. De mededingingsregels kunnen in twee

grote groepen onderverdeeld worden: de regels gericht tot ondernemingen enerzijds en de

regels gericht tot staten anderzijds. De eerste categorie zullen we eerst bespreken, aan de

regels betreffende staatssteun wordt een afzonderlijk hoofdstuk gewijd.

De Europese mededingingsregels gericht tot ondernemingen liggen na het verdrag van

Lissabon vervat in art 101,102 en volgende EG-verdrag.( vroeger art. 81 en 82 EG) Vooral

artikel 101 en 102 zijn van groot belang. Hun tekst luidt als volgt:

Artikel 101

1. Onverenigbaar met de interne markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen

ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde

feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe

strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd,

beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:

a)het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere

contractuele voorwaarden,

b)het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de

investeringen,

Page 37: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

32

c)het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen,

d)het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij

gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,

e)het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de

handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het

handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.

3. De bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard

- voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,voor elk besluit

of groep van besluiten van ondernemersverenigingen, en

- voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen die bijdragen

tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de

technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende

voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken

ondernemingen

a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar

zijn,

b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de

mededinging uit te schakelen.

Artikel 102

Onverenigbaar met de interne markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten

daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik

maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan.

Dit misbruik kan met name bestaan in:

a) het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere

onbillijke contractuele voorwaarden,

b) het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de

verbruikers,

c) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij

gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,

Page 38: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

33

d) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden

door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het

handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

Deze artikels geven niet de indruk dat ze sport ook voor ogen hebben als een gebied waarop

ze dienen toegepast te worden, toch valt sport onder bepaalde omstandigheden onder het

toepassingsgebied van deze verdragsartikelen. Aan welke voorwaarden sport moet

beantwoorden om onder het verdrag te vallen wordt hieronder besproken.

4.2. SPORT EN MEDEDINGINGSREGELS

4.2.1. Inleiding

Er zijn minder zaken waar sport en de mededinging met elkaar in aanraking komen dan zaken

waar sport en vrij verkeer op de agenda stonden. Rechters losten zaken immers op door de

vragen over mededinging te ontwijken en het antwoord van het rechtsprobleem enkel aan de

hand van de problematiek betreffende het vrij verkeer op te lossen64. De vragen in verband

met de mededinging werden op die manier handig ontweken. Het duurde dus een tijdje

vooraleer er een antwoord kwam op de vragen betreffende sport en mededinging. De Balog

zaak65 leek voor de doorbraak te zullen zorgen: Tibor Balog was een Hongaars voetballer die

reeds een aantal jaren in de hoogste klasse speelde. Wanneer zijn contract verstreek, weigerde

hij een nieuw contract te ondertekenen, omdat clubverantwoordelijken in de pers hadden

gezegd dat hij niet langer in de toekomstplannen van de club paste. Daarop werd hij op de

transferlijst geplaatst. Een transfer naar een Noorse club mislukte, omdat er een probleem was

met de nodige papieren, vervolgens speelde hij op uitleenbasis een half jaar in de Israëlische

hoogste klasse. Balog was een Hongaar en was op het ogenblik van de zaak nog geen

Europees onderdaan, waardoor hij zich niet kon beroepen op de zaak Bosman66. Daarom

vocht hij de transferregels aan op basis van de Europese mededingingsregels. Op de dag dat

de advocaat-generaal haar opinie aan het Hof van Justitie zou meedelen, sloten de federaties

64 Zie onder meer: zaken Bosman, Lehtonen, Deliège. 65 HvJ, C-264/98,Tibor Balog v. Royal Charleroi Sporting Club, uit het register geschrapt op 2 april 2001.

66 Zie supra: Deel 4.1.2.3.2. Bosman.

Page 39: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

34

uit vrees voor een ramp een akkoord met Balog.67 De federaties vreesden dat de uitspraak in

hun nadeel zou uitdraaien. De zaak werd geschrapt en er kwam dus geen uitspraak over een

mededingingszaak en sport. Het was wachten tot de zaken Meca-Medina & Majcen en de

zaak Piau tot er echte mededingingszaken voor de Europese rechtbanken kwamen.

4.2.1.1. Toepassingsvoorwaarden art 101 EG. Verdrag

Net als bij de zaken met betrekking tot vrij verkeer zijn er toepassingsvoorwaarden vooraleer

een sportzaak onderworpen is aan de Europese mededingingsregels.

4.2.1.1.1. Ondernemingen

De Europese mededingingsregels zijn van toepassing op ondernemingen. De regels hebben

dus enkel en alleen gelding wanneer er sprake is van een onderneming in een bepaalde case.

Ook in sportzaken is dit zo. Er staat echter geen definitie van het begrip onderneming in het

EG-verdrag. Voor de invulling van het begrip onderneming dienen we ons dus te verdiepen in

de rechtspraak, waar het al vele malen omschreven is. In de zaak Mannesmann68 werd een

onderneming omschreven als “ elke tot zelfstandig rechtssubject behorend geheel van

persoonlijk, materiële factoren en immateriële factoren, die op duurzame wijze een

economisch doel nastreven.” Het gaat hier niet echt om een definitie maar eerder om een

omschrijving, een functionele invulling. Deze omschrijving vormde de basis voor

beschikkingen van de Europese Commissie: onder meer de Christiani-Nielsen beschikking69.

Die stelde dat de regels kunnen van toepassing zijn op elke entiteit die de markt kan

beïnvloeden. Dus vanaf een entiteit een effect kan teweegbrengen zou het om een

onderneming gaan. Er werd echter één grote uitzondering gemaakt: overheden als dusdanig

werden niet als onderneming beschouwd. Daarvoor moesten ze aan 2 cumulatieve

voorwaarden voldoen: ze moest handelen in een regulerende functie en ze mocht geen

economische activiteit aan de dag leggen. Het cruciaal aspect om onder het begrip

onderneming te vallen is dus het uitoefenen van een economische activiteit. Dit werd door het

67 R. BLANPAIN, European labour law, Den Haag, Kluwer Law Internatinal, 2006, 320.

68 HvJ, 13 juli 1962, C-19/61, Mannesmann AG v. Hoge Autoriteit van de E.G.K.S., Jur. 1962, I-705. 69 69/195/EEG: Beschikking van de Commissie van 18 juni 1969 inzake een verzoek om een negatieve

verklaring (zaak IV/22548 - Christiani & Nielsen).

Page 40: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

35

Hof van Justitie bevestigd in de zaak Höfner70. Daarin werd een onderneming gedefinieerd als

elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht de rechtsvorm en wijze waarop

zij wordt gefinancierd. Het criterium is dus de economische activiteit. Alle natuurlijke en

rechtspersonen vallen hieronder ongeacht hun nationaliteit of locatie. Organisaties of

personen die niet als onderneming aangemerkt worden, zijn entiteiten die geen economische

activiteit uitoefen, alsook werknemers die optreden in dienstverband.

Met de definitie van wat een onderneming is, rezen ook nieuwe vraagtekens. Het cruciale

begrip werd nu doorgeschoven naar het begrip ‘economische activiteit’. Ook voor dit begrip

staat ook geen definitie vermeld in de Europese verdragsteksten. Wederom moet dus gekeken

worden hoe de rechtspraak dit begrip heeft ingevuld. Zonder een invulling van het begrip

‘economische activiteit’ wordt het ondernemingsbegrip immers uitgehold en wordt het

opnieuw moeilijk toepasbaar. Het begrip economische activiteit werd gedefinieerd als: “ elke

activiteit die bestaat uit het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt”. Een

winstoogmerk is niet vereist, wel het aanbieden van diensten tegen betaling.

Door deze zeer ruime definitie van het begrip onderneming, kunnen ook sportverenigingen,

federaties en clubs als ondernemingen beschouwd worden. Ondertussen kunnen zelfs

individuele topsporters onder bepaalde omstandigheden als een onderneming beschouwd

worden.

4.2.1.1.2. Beperking van de mededinging of misbruik van machtspositie

Artikel 101 EG-verdrag, bepaalt dat er vooreerst sprake moet zijn van een overeenkomst, een

besluit of een onderling afgestemd feitelijke gedraging. Deze overeenkomsten moeten

gesloten zijn tussen verschillende ondernemingen en tot gevolg hebben dat de vrije

mededinging beperkt wordt. Sportfederaties zijn al meermaals gekwalificeerd als

ondernemingsverenigingen: zowel in de zaak Piau71 als in de zaak Meca-Medina & Majcen72.

Reglementen die ze uitvaardigen werden dus snel aanzien als besluiten van

ondernemingsverenigingen. Het aspect dat de besluiten de vrije mededinging moeten

beperken, is iets dat vooralsnog niet echt veel aan bod is gekomen in sportzaken. Zoals

70 HvJ, 23 april 1991, C-41/90, Höfner en Elser v. Macrotron GmbH, Jur.1991, I-1979. 71 HvJ, 23 februari 2006, C-171/05, Piau v. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur. 2006, I-37. 72 HvJ, 18 juli 2006, C-519/04, Meca-Medina & Majcen v. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur.

2006, I-6991.

Page 41: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

36

voorheen reeds vermeld oordeelde het Hof van Justitie in sportzaken waar zowel de vrije

mededinging als het vrij verkeer aan bod kwam, vooral aan de hand van de regels inzake vrij

verkeer. De problematiek omtrent het beperken van de mededinging bleef lange tijd links

liggen.

Belangrijk is ook erop te wijzen dat de invloed die het besluit heeft op de mededinging

merkbaar moet zijn: een zeer kleine beperking van de mededinging is wel toegestaan. Er

wordt dus enkel rekening gehouden met overeenkomsten van een zekere omvang. Dit

oordeelde het Hof voor het eerst in de zaak Völk73. Dit arrest leidde tot de de-minimis

bekendmaking van de Europese Commissie. De commissie is de merkbaarheid gaan

kwantificeren door het vaststellen van bepaalde marktaandeeldrempels. Als je onder deze

drempels zit, val je niet onder de mededingingsartikelen, wanneer je erboven zit wel. Het is

echter niet zo dat wanneer je boven deze marktaandeeldrempels zit, je automatisch een

beperking van de mededinging hebt. Wanneer de drempels overschreden worden, zal geval

per geval bekeken worden of er sprake is van een beperking van de mededinging.

Het marktaandeel bestaat uit twee verschillende factoren. Enerzijds moet er rekening

gehouden worden met de relevante productmarkt, anderzijds met de relevante territoriale

markt. Aan de hand van die 2 afbakeningen wordt het marktaandeel van de verschillende

ondernemingen bepaald. De verschillende drempels variëren naargelang het over

overeenkomsten tussen concurrenten of overeenkomsten tussen niet concurrenten gaat. Voor

overeenkomsten tussen concurrenten mag het gezamenlijk marktaandeel niet groter zijn dan

10%. Overeenkomsten tussen niet concurrenten liggen onder de drempel wanneer elk van hen

een maximum aandeel hebben van 15%. Er zijn ook echter enkele hard-core restricties, dit

zijn overeenkomsten die sowieso een beperking van de mededinging inhouden, ook al hebben

de betrokken ondernemingen een marktaandeel dat kleiner is dan de reeds vermelde drempels.

4.2.1.1.3. Overeenkomst

Ook het begrip overeenkomst wordt niet gedefinieerd in het EG-verdrag. De vorm waarin een

overeenkomst gesloten wordt is irrelevant voor de toepassing van de mededingingsregels. Het

kan dus gaan om een schriftelijke overeenkomst, maar evengoed om een mondelinge

73 HvJ, 9 juli 1969, C- 5/69, Volk v S.P.R.L. Ets. J. Vervaecke, Jur. 1969, I-295.

Page 42: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

37

overeenkomst, een gentlemen’s agreement,.. . De vorm is niet van belang voor het bestaan

van de overeenkomst, maar kan uiteraard wel belangrijk zijn voor het bewijs. Een mondelinge

overeenkomst zal soms erg moeilijk te bewijzen zijn. De Europese Commissie zal immers

moeten bewijzen dat er een overeenkomst is. De twee bestanddelen die wel altijd aanwezig

moeten zijn bij een overeenkomst zijn de wilsovereenstemming, en het bestaan van minstens

twee onafhankelijke ondernemingen. Het is dus steeds belangrijk om te zien of er al dan niet

sprake is van onafhankelijke ondernemingen. Indien beide ondernemingen onder een

gezamenlijk gezag staan kan er immers geen sprake zijn van een overeenkomst tussen twee

ondernemingen. Beide ondernemingen moeten zich onafhankelijk op de markt kunnen

bewegen. Binnen één groep kan wel toepassing gemaakt worden van artikel 102 EG-

verdrag.74 Het is niet steeds duidelijk wanneer er sprake is van een eenzijdige handeling en

wanneer van een overeenkomst. Een eenzijdige handeling binnen een contractuele relatie kan

immers aanzien worden als het uitvoeren van een overeenkomst. Dat werd onder meer beslist

in de zaken AEG75, Ford76 en BMW 77. Door de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie

en de Europese Commissie is de definitie van overeenkomsten die ingaan tegen de vrije

mededinging sterk uitgebreid.78 In de Consten-Grundig zaak79 besliste het Hof dat niet enkel

horizontale overeenkomsten een inbreuk kunnen uitmaken, maar dat ook verticale

overeenkomsten een inbreuk kunnen zijn. Verder werd in dezelfde zaak beslist dat wanneer

een overeenkomst tot doel heeft de mededinging te beperken, verhinderen of verstoren ze

onmiddellijk kan veroordeeld worden als strijdig met de vrije mededinging. Er is dus geen

onderzoek nodig naar het effect die de overeenkomst heeft. Bij overeenkomsten die niet

onmiddellijk tot doel hebben om de mededinging te beperken, maar dit wel teweeg brengen is

daarentegen wel een marktonderzoek nodig.

74 Zie infra, Deel 4.2.1.2. Toepassingsvoorwaarden art. 102 EG-verdrag. 75 HvJ, 6 mei 1982, C-107/82 R, Allgemeine Elektrizitäts-Gesellschaft AEG-Telefunken AG v Commission of the

European Communities, Jur. 1982, I-3151. 76 HvJ, 17 september 1985, C-25 en 26/84, Ford - Werke AG and Ford of Europe Inc. v. Commission of the

European Communities, Jur. 1985, I-2725. 77 HvJ, 12 juli 1979, C-32/78, 36/78 en 82/78, BMW Belgium SA and others v Commission of the European

Communities, Jur. 1979, I-2429. 78R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union, Manchester, Manchester University Press, 2003,

113. 79 HvJ, 13 juli 1966, C-56 en 58-64., Établissements Consten S.à.R.L. and Grundig-Verkaufs-GmbH v

Commission of the European Economic Community,Jur. 1966.

Page 43: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

38

Ook het begrip ‘besluit van een ondernemingsvereniging’ moet verduidelijkt worden, in het

bijzonder omdat vele sportfederaties beschouwd worden als een ondernemingsvereniging.

Een ondernemingsvereniging zou er zich immers op kunnen beroepen dat het enkel eenzijdige

handelingen stelt, en zo het verbod van artikel 101 ontwijken. Het zou immers buiten het

toepassingsgebied vallen. Het begrip besluit van een ondernemingsvereniging is echter een

autonoom concept. Ook hier is het onbelangrijk of het besluit schriftelijk of mondeling is,

enkel voor de bewijsvoering kan een schriftelijk bewijs belangrijk zijn.

Ook onderling afgestemde feitelijke gedragingen kunnen in strijd zijn met de vrije

mededinging. Het gaat hier dus om een vorm van coördinatie tussen ondernemingen, die

zonder dat het tot een eigenlijke overeenkomst komt, de risico’s van de onderlinge

concurrentie welbewust vervangt door feitelijke samenwerking. In deze definitie zijn drie

belangrijke elementen aanwezig. Er moet contact zijn tussen de ondernemingen (direct of

indirect), dat contact moet ingaan tegen wat gebruikelijk en normaal is in een relatie tussen

concurrerende ondernemingen en tenslotte moet dit contact een impact hebben op het

marktgedrag van die ondernemingen. De derde voorwaarde is eerder theoretisch, want indien

aan de eerste twee voorwaarden is voldaan, veronderstelt men dat er met de informatie uit die

contacten rekening zal gehouden worden. Het Hof van Justitie heeft van deze laatste

voorwaarde zelfs een vermoeden gemaakt. Een echt mededingingsbeperkend plan is dus niet

noodzakelijk, het feit dat men aanwezig was bij het maken van een afspraak die de

mededinging kan beperken is reeds voldoende. Het is in principe zelfs niet nodig of je de

gedraging zal uitvoeren of niet. Het is niet steeds makkelijk om het onderscheid te maken

tussen een onderling afgestemde feitelijke gedraging en gewoon parallel gedrag. Parallel

gedrag is volgens het Hof niet strafbaar en geen inbreuk op de vrije mededinging. De

belangrijke voorwaarde daarbij is dat je gedrag echt onafhankelijk tot stand komt. Er mag

geen contact zijn met je concurrenten. Als één van je concurrenten zijn prijzen verhoogt, en

als reactie daarop verhoog je zelf je prijzen, is dit parallel gedrag maar geen onderling

afgestemde feitelijke gedraging. Men is ook onderling afgestemde feitelijke gedragingen

gaan verbieden om te verhinderen dat de Europese Commissie een zeer moeilijke bewijslast

zou hebben. Nu moet de Commissie enkel bewijzen dat er contact was,terwijl het anders ook

zou moeten aantonen dat er een akkoord was.

De overeenkomst, het besluit van een ondernemingsvereniging of de onderling afgestemde

feitelijke gedraging moet mededingingsbeperkend zijn. Indien ze niet mededingingsbeperkend

Page 44: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

39

is, zal artikel 101 niet van toepassing zijn. Daarom is het belangrijk te weten wat als

mededingingsbeperkend aanzien wordt en wat niet. Ten eerste zijn er gedragingen die

mededingingsbeperkend zijn uit hun aard, bijvoorbeeld prijskartels, markteverdelingen. Deze

soort van gedragingen zijn altijd verboden. Het is reeds voldoende aan te tonen dat een

dergelijk gedrag bestaat. Dat de gedraging mededingingsbeperkend is moet niet worden

aangetoond. De de-minimis regeling is voor vele van die gevallen niet van toepassing, zoals

reeds eerder vermeld bij de hard-core restricties. Voor dergelijke gedragingen kan in principe

ook nooit een vrijstelling worden verleend op basis van artikel 101 lid 3. Ten tweede zijn er

ook gedragingen die tot gevolg kunnen hebben dat de mededinging wordt beperkt. Bij deze

gedragingen moet echt worden nagegaan of er een mededingingsbeperking is. Er is hierbij een

duidelijke evolutie aan de gang in de rechtspraak van het Hof, maar vooral ook in de

beschikkingen van de Europese Commissie. In de jaren 70 en 80 was de Commissie van

oordeel dat als een gedraging de handelingsvrijheid beperkte, deze gedraging verboden was.

Sindsdien is de Europese Commissie een meer economische analyse gaan aanhangen. Men

kijkt of de gedraging een effect heeft op de markt. Daarvoor is de hulp van economisten ook

vereist, voor een analyse van de markt. Men voert een onderzoek uit naar het effect van de

gedraging op het welzijn van de consumenten.

Ten slotte dient de overeenkomst een grensoverschrijdend karakter te hebben, de

overeenkomst dient dus effect te hebben in meer dan 1 lidstaat. Overeenkomsten die enkel

effect hebben in één lidstaat of overeenkomsten die enkel uitwerking hebben buiten de EU

vallen dus niet onder het toepassingsgebied van artikel 101.

4.2.1.2. Toepassingsvoorwaarden art. 102 EG-verdrag

Artikel 102 EG verdrag gaat niet over overeenkomsten tussen 2 afzonderlijke ondernemingen,

maar wel over misbruik van machtspositie. Hoewel artikel 101 en 102 verschillende artikelen

zijn, en fungeren op een ander niveau, beogen ze elk op hun manier wel hetzelfde doel te

bereiken. Ze willen namelijk beiden daadwerkelijke mededinging in stand houden op de

gemeenschappelijke markt.

Vooraleer artikel 102 kan toegepast worden, moet er eerst aangetoond worden dat er misbruik

van machtspositie is. Daarom is het uiterst belangrijk om te weten wat een machtspositie is.

Men kan immers geen misbruik van een machtspositie maken wanneer men er geen heeft.

Daarom is het belangrijk een onderzoek te voeren naar de positie die de onderneming heeft op

Page 45: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

40

de relevante markt. Die bestaat uit 2 facetten: de relevante productmarkt en de relevante

geografische markt. Het afbakenen hiervan is zeer belangrijk, want hoe kleiner je de markt

inschat, des te groter is de kans dat er een machtspositie is. Omgekeerd geldt hetzelfde, hoe

ruimer de markt afgebakend wordt, hoe minder kans dat er een machtspositie is. De relevante

markt is dus cruciaal voor het bepalen van de eventuele machtspositie, en wanneer die

relevante markt moeilijk af te bakenen is, zal ook moeilijk bepaald kunnen worden of er

sprake is van een machtspositie. De Europese Commissie streeft er steeds naar het bestaan

van een zo eng mogelijke markt aan te tonen. Zo zal er sneller gesproken kunnen worden van

misbruik van machtspositie. Ondernemingen hebben daarentegen belang bij een zo ruim

mogelijke omschrijving van de relevante markt. Ze zullen immers minder snel geacht worden

een machtspositie te hebben indien het gaat om een erg ruime markt.

In de zaken Continental Can80 en Hoffman-La Roche81 werd een definitie gegeven van het

begrip relevante productmarkt: “ een relevante productmarkt omvat alle producten en/of

diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn

bestemd, door de consument als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden

beschouwd.” Uit deze definitie blijkt dat het criterium hier is dat de producten door de

consument als verwisselbaar worden beschouwd. Wanneer dit zo is, zal een bepaald product

behoren tot die relevante markt. In de zaak Hoffman-La Roche werd een nuance aangebracht

op de bovenstaande definitie. Het volstaat al dat de consument een bepaald product of een

bepaalde dienst al in voldoende mate substitueerbaar vindt.

De definitie van de relevante geografische markt luidt als volgt:” De relevante geografische

markt is het gebied waarbinnen de betrokken ondernemingen een rol spelen in de vraag naar

en het aanbod van goederen of diensten, waarbinnen de concurrentievoorwaarden voldoende

homogeen zijn en dat van aangrenzende gebieden kan worden onderscheiden doordat daar

duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen.” Deze beide definities zijn van groot

belang om te bepalen met welke criteria rekening moet gehouden worden bij het bepalen van

de relevante markt. Er bestaan verschillende testen om de omvang van een bepaalde markt te

meten. Onder meer de test betreffende de substitueerbaarheid aan de vraagzijde en de 80 HvJ, 21 april 1973, C-6-72 R, Europemballage Corporation and Continental Can Company Inc. v.

Commission of the European Communities, Jur. 1973, I-145. 81HvJ, 13 februari 1979, C-85/76, Hoffmann-La Roche & Co. AG v. Commission of the European Communities,

Jur. 1979, I-461.

Page 46: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

41

kruiselingse prijselasticiteitstest. Daarnaast kan ook worden gekeken naar de

substitueerbaarheid aan aanbodzijde. Eens de relevante markt bepaald is, moet nog bepaald

worden of er sprake is van een machtspositie. In de zaak United Brands 82 werd gedefinieerd

wat een machtspositie precies is. Ondernemingen hebben een machtspositie wanneer ze haar

gedrag onafhankelijk kan vaststellen van consumenten, producten, afnemers en concurrenten.

Opnieuw werd deze definitie genuanceerd in de zaak Hoffman-La Roche. Daarin werd gesteld

dat een volledige onafhankelijkheid niet nodig is, maar dat de onderneming zich wel in

belangrijke mate onafhankelijk moet kunnen gedragen. Het hebben van een machtspositie kan

niet enkel worden getoetst aan het marktaandeel, hoewel dit uiteraard een rol speelt.

Daarnaast kunnen ook andere factoren van belang zijn. Onder meer de afhankelijkheid van

een andere onderneming, de eventuele technische voorsprong die een onderneming heeft, het

bestaan van entry barriers voor het betreden van de relevante markt, de uitbouw van het

distributienet en verkoopnet van bepaalde ondernemingen, de mogelijkheid om prijzen te

bepalen, de financiële slagkracht,… Het bestaan van een eventuele machtspositie wordt

bepaald door het cumulatief effect van deze factoren. Een monopolie is dus niet noodzakelijk,

het is enkel vereist dat je in grote mate je gedrag onafhankelijk kan bepalen.

Het louter hebben van een machtspositie is niet verboden volgens artikel 102. Er moet ook

misbruik van worden gemaakt. Een onderneming kan dus zonder probleem een machtspositie

verwerven. Het verwerven of hebben van een machtspositie is immers geen inbreuk op de

vrije mededinging. Het misbruiken van de machtspositie is een vereiste vooraleer er sprake

kan zijn van een inbreuk. In artikel 102 zijn enkele voorbeelden van misbruik opgenomen,

deze opsomming is echter niet limitatief. Zo is het onder meer niet toegelaten de productie,

de afzet of de technische ontwikkeling te beperken ten nadele van de verbruikers. Het

opleggen van onredelijke verkoopsprijzen mag niet, er mogen geen verschillende

voorwaarden voor handelspartners worden opgelegd,… Misbruik is een objectief concept. Dit

wil zeggen dat er al sprake is van misbruik vanaf het zich voordoet. Het is dus niet vereist dat

er een intentie is in hoofde van de onderneming om misbruik te plegen. Er kan dus een

inbreuk zijn op de vrije mededinging zelfs indien de onderneming in kwestie dit niet bewust

gedaan heeft. Er zijn drie types van misbruik van machtspositie. Er is het structureel misbruik:

dit zijn gedragingen die de daadwerkelijke mededingingsstructuur op de markt aantasten. Dit

82HvJ, 14 februari 1978, C-27/76, United Brands Company and United Brands Continentaal BV vs Europese

Commissie, Jur. 1978, 207.

Page 47: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

42

kan gebeuren door fusies of overnames, waardoor de marktstructuur wordt aangetast. Een

opmerking hierbij is dat het verwerven van een machtspositie niet verboden is door artikel

102. Maar een bestaande machtspositie uitbreiden door overnames en hierdoor de

marktstructuur aantasten kan niet. Het vergroten van een machtspositie door interne groei is

daarentegen geen probleem. Het zijn enkel overnames en fusies die geviseerd worden. Zoals

reeds eerder vermeld is een subjectief element niet vereist. Het louter feit dat je de

marktstructuur aantast is voldoende, de onderneming moet geen misbruik willen maken. Door

de concentratieverordening83 is de problematiek van het structureel misbruik minder relevant.

Fusies en overnames worden immers op voorhand gecontroleerd en indien ze worden

toegelaten wordt aangenomen dat ze geen structureel misbruik met zich meebrengen.

Een tweede vorm van misbruik van machtspositie is het misbruik door uitbuiting. Dit is een

gedraging waarbij een onderneming met een machtspositie op de gemeenschappelijke markt

of een wezenlijk deel ervan, die positie zodanig misbruikt, zodat hij winsten kan opstrijken

die hij normaal niet zou kunnen opstrijken zonder zijn machtspositie. Ondernemingen

misbruiken hun machtspositie dus om zoveel mogelijk winst op te strijken. Een bekend

voorbeeld hierbij is de problematiek van koppelverkoop die bestaat rond Microsoft. Microsoft

koppelt zijn besturingsprogramma Windows aan softwareprogramma’s die ze zelf creëert.

Onder meer Internet Explorer en Windows Media Player worden opgenomen in Windows. De

Europese Commissie heeft geoordeeld dat het hier ging om een misbruik van machtspositie en

Microsoft daarom een boete opgelegd.

De derde vorm van misbruik is de misbruik door uitsluiting. Dit zijn praktijken die ertoe

kunnen leiden dat concurrentie van anderen wordt uitgesloten. Met andere worden dat

concurrenten uit de markt worden gedreven. Hierbij kunnen we onder meer denken aan het

misbruik van intellectuele eigendomsrechten, waardoor onredelijk lang van een

technologische voorsprong kan worden geprofiteerd. Ook extreem lage prijzen invoeren waar

de concurrentie aan kapot gaat kan gezien worden als misbruik door uitsluiting. Dit procedé

wordt predatory pricing genoemd.

83 Vo. 139/2004, vanaf 1 mei 2004.

Page 48: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

43

4.2.1.3. Toepassingsvoorwaarden getoetst aan sport

Na de analyse van de artikelen rijst uiteraard de vraag hoe sport kan ingepast worden in deze

relatief technische materie84. Een materie die bovendien vooral is geschreven om toegepast te

worden op bedrijven. Het is dus belangrijk om sport te kunnen inpassen in de begrippen die

hierboven besproken werden. Het belangrijkste aspect is dat sport verenigingen en sporters

zelf als ondernemingen beschouwd kunnen worden. Sporters en verenigingen worden aanzien

als ondernemingen indien ze zich bezighouden met het uivoeren van een economische of

commerciële activiteit waarbij ze goederen of diensten voorzien. Zelfs indien ze met deze

activiteit weinig of geen winst maken. Voor sportorganisaties ligt die economische

doelstelling niet steeds voor de hand. Ze vaardigen immers zeer veel regels uit die enkel de

sport zelf aanbelangen. We kunnen hierbij denken aan spelregels die worden uitgevaardigd

door deze federaties. Maar de federaties hebben een veel ruimere bevoegdheid dan enkel

‘zuiver sportieve regels’ 85 uit te vaardigen . Ze zijn dikwijls bezig met economische

activiteiten om hun sport te ondersteunen. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan het

verkopen van de tv-rechten, het ontvangen van ontvangstgelden en onderhandelen met

sponsors. Ook clubs kunnen aanzien worden als ondernemingen in de zin van het Europees

recht: zij betalen immers spelers, contracteren sponsors, regelen transfers,… De bedragen die

bij sommige transfers betaald worden kunnen niet anders dan bevestigen dat het hier om een

ondernemingen gaat. Denk maar aan Real Madrid dat de voorbije zomer 250 miljoen euro

spendeerde aan het aantrekken van nieuwe spelers. De transfer van sterspeler Christiano

Ronaldo alleen kostte de club meer dan 92 miljoen euro, maar er wordt verwacht dat de

commerciële opbrengsten van de transfer de club nog meer zullen opbrengen. Dit is een

uitstekend voorbeeld waarmee aangetoond kan worden dat voetbalclubs ook bezig zijn met

hun economische voortbestaan en denken als ondernemingen. Sommige clubs zijn zelfs zo ver

gegaan dat ze zich hebben laten noteren op de beurs. Dit is echter niet steeds een succes en

steeds meer worden deze clubs terug van de beurs gehaald. Zoals hierboven reeds gezegd

kunnen ook individuele sporters aanzien worden als ondernemingen aangezien zij betaald

worden voor de diensten die zij leveren.

84 R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union, Manchester, Manchester University Press, 2003,

117-118. 85 Zie infra, bij zaak Meca-Medina & Majcen.

Page 49: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

44

Daarnaast is het ook belangrijk te weten als sportreglementen overeenkomsten zijn in de zin

van artikel 101 EG-verdrag. Gezien de ruime invulling die aan het begrip overeenkomst wordt

gegeven, is er weinig twijfel dat ook bepaalde reglementen van federaties beschouwd kunnen

worden als overeenkomsten tussen verenigingen of het besluit van een

ondernemingsvereniging. De grootste moeilijkheid voor de Europese Commissie schuilt erin

het onderscheid te maken tussen regels die enkel gevolgen hebben voor de sport, en regels

waar ook economische gevolgen aan vasthangen. Er kunnen immers regels zijn die enkel een

sportieve doelstelling hebben, maar toch grote economische gevolgen kunnen hebben. Het

onderscheid en de verschillende categorieën tussen regels is niet steeds eenduidig en laat

ruimte voor interpretatie.

Ten derde is het belangrijk te weten of sport de mogelijkheid heeft om de vrije mededinging

te beperken, verhinderen of verstoren. De mededinging op het gebied van sport heeft uiteraard

een andere invulling dan de mededinging in bepaalde andere sectoren. Bij sport zal er

bijvoorbeeld geen nood zijn aan het uitroeien van de concurrentie. Grote clubs hebben er

immers belang bij dat kleinere clubs blijven bestaan. Net als in andere sectoren zal een

overeenkomst die slechts een minimale invloed heeft op de mededinging niet verboden zijn

door artikel 101. Maar er zijn dus wel degelijk horizontale en verticale overeenkomsten bij

sport die verboden zullen zijn door het Europese Mededingingsrecht. Wederom is het hier

uitermate belangrijk dat de Europese Commissie het onderscheid kan maken tussen sportieve

regels die ook implicaties hebben op de economie binnen de Europese Gemeenschap en

sportregels die geen dergelijke gevolgen hebben.

Zoals bij de uiteenzetting van de artikels reeds werd gezegd, moet een overeenkomst een

grensoverschrijdend karakter hebben, vooraleer het valt onder het toepassingsgebied van art

101 EG-verdrag. Daarom dient dit ook bij ‘sportovereenkomsten’ het geval te zijn. Het is

duidelijk dat regels die internationale federaties zoals het Internationaal Olympisch Comité

(IOC) uitvaardigen inderdaad een grensoverschrijdend karakter hebben. Hoewel deze

organisaties veel van hun bevoegdheden delegeren naar nationale instanties, hebben de regels

die zij uitvaardigen een internationale gelding. Er zijn uiteraard ook regels die enkel

uitwerking hebben binnen één land. Het aantal punten die een ploeg krijgt voor een gewonnen

partij binnen de nationale competitie heeft enkel werking binnen dat nationaal

kampioenschap. Tenslotte moet ook onderzocht worden als overeenkomsten met betrekking

Page 50: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

45

tot sport in aanmerking komen voor het uitzonderingsstatuut zoals is vermeld in artikel 101

lid 3.

Met betrekking tot artikel 102 EG verdrag rijst de vraag of er sporters zijn of

sportverenigingen die een machtspositie bekleden binnen hun relevante markt. Kunnen

sportfederaties überhaupt een machtspositie hebben? Het is niet eenvoudig om sportentiteiten

in te passen in het toepassingsgebied van artikel 102. Eerst zal moeten onderzocht worden wat

de relevante markt is. Volgens Parish86 zijn er drie soorten markten die relevant kunnen zijn

in de sportwereld. Ten eerste is er de exploitatiemarkt. Dit is de markt waar de club hun

secondaire producten aan de man brengen: het gaat om producten die een bijproduct zijn van

het sportieve dat de club aflevert. Het gaat hier om de tv-uitzendrechten, de verkoop van

merchandising (truitjes, sjaals, mascottes, posters), en om het exclusief verdelen van tickets.

Ten tweede is er de markt waarop het eigenlijke product, het sporten of de wedstrijd,

aanwezig is. Om een wedstrijd effectief te laten doorgaan zijn er regels nodig die het aantal

deelnemers beperken, en regels die de verhouding tussen de deelnemende partijen vastleggen.

Deze regels moeten ingesteld worden door een overkoepelende federatie. De derde markt is

de markt waar clubs spelers kopen en verkopen, de transfermarkt dus.

Zoals bij de uiteenzetting over het artikel 102 reeds werd gezegd is een machtspositie

afhankelijk van verschillende factoren87. De grote van het marktaandeel , de technologische

voorsprong, het bestaan van entry barriers,… Bij sport dienen deze begrippen ook op een

bepaalde manier ingevuld te worden. Sportfederaties bezitten dikwijls een uiterst sterke

positie en beschikken over een quasi-monopolie over de activiteiten van hun leden. Het

marktaandeel van verschillende internationale organisaties zoals de UEFA of de FIBA88is

meestal uiterst groot. Individuele clubs worden doorgaans niet geacht om een machtspositie te

hebben. Er zijn immers veel clubs die op ‘gelijke’ hoogte staan, en dus is het zeer moeilijk

voor een club om een machtspositie te verwerven. Enkel wanneer verschillende clubs hun

acties gaan coördineren, kan er eventueel een machtspositie ontstaan. Zo kunnen we denken

aan verschillende Belgische topclubs die samen een afzonderlijk standpunt ontwikkelden in

verband met de verkoop van de tv-rechten. De medewerking van deze clubs was immers een 86R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union, Manchester, Manchester University Press, 2003,

119. 87 Zie supra: Deel 4.2.1.2. Toepassingsvoorwaarden art 102 EG-verdrag. 88 Fédération Internationale de Basketball.

Page 51: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

46

vereiste om tot een goed akkoord te komen. Geen enkele afnemer was namelijk bereid een

rechtenpakket aan te kopen waar de wedstrijden van de topclubs niet in vervat waren. Naar

mijn mening hadden de clubs die samenspanden op dat moment een machtspositie binnen de

markt. Indien aangenomen wordt dat de sportmarkt inderdaad kan onderverdeeld worden in

drie relevante markten is het waarschijnlijker dat een bepaalde onderneming een

machtspositie zal innemen op een markt. De sportmarkt wordt immers verengd tot

verschillende deelmarkten. En zoals reeds besproken werd leiden kleinere markten tot een

grotere kans op een machtspositie binnen een bepaalde markt. De relevante geografische

markt is minder moeilijk te bepalen, de volledige EU wordt meestal als relevante markt

beschouwd. Het is niet verboden om een machtspositie te bekleden op een relevante markt.

4.3. De zaken met betrekking tot sport en mededinging

Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste rechtszaken die totnogtoe gevoerd zijn in de

sportwereld met betrekking tot de mededinging. Zoals zal blijken behelzen deze zaken een

zeer brede waaier aan onderwerpen. Sommige zijn zeer dicht bij de sport betrokken, terwijl

andere cases een groter economisch belang hebben. Het overzicht dat wordt gegeven is geen

poging om een exhausitieve opsomming te leveren. Wel wordt er gepoogd de belangrijke

zaken op een rijtje te zetten, met aandacht voor de verschillende terreinen waar sport en

mededinging met elkaar in aanraking komen.

4.3.1. Meca-Medina & Majcen

4.3.1.1. De feiten89

Deze zaak ging over twee langeafstandszwemmers die betrapt werden op het gebruik van

nandrolon na een wereldbekerwedstrijd in Brazilië. In die wedstrijd waren ze eerste en tweede

geworden. Nadat ze op dopinggebruik betrapt waren werden ze door het Internationaal

Olympisch Comité geschorst voor een periode van vier jaar. De straf werd herleid tot een

periode van twee jaar nadat een reeks wetenschappelijke experimenten had aangetoond dat

nandrolon door het menselijk lichaam zelf kan worden aangemaakt bij de consumptie van

bepaalde voedingswaren. Er werd onder meer bewezen dat het eten van het vlees van een

ongecastreerd mannelijk varken ervoor kon zorgen dat het lichaam dermate veel nandrolon 89 Europese Commissie, COMP/38158, Meca-Medina et Majcen, CIO, 1 augustus 2002.

Page 52: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

47

aanmaakte dat de grenswaarden die in het dopingreglement werden opgenomen overschreden

werd.

De twee zwemmers gingen niet akkoord met deze sanctie en poogden langs alle mogelijke

wegen de schorsing te ontlopen. Tevergeefs startten ze een procedure op bij het TAS90 om de

schorsing teniet te doen. Na het uitputten van de conventionele sportieve

beroepsmogelijkheden dienden ze in klacht in bij de Europese Commissie, ze stelden dat het

dopingreglement dat gehanteerd werd door het IOC in strijd was met de Europese

mededingingsregels. Ze argumenteerden dat het vaststellen van een grenswaarde met

betrekking tot het dopingproduct nandrolon een onderling afgestemde feitelijke gedraging

was tussen het IOC en de dopinglaboratoria die met het IOC samenwerkten. Het ging volgens

hen dus om een onderling vastgestelde feitelijke gedraging zoals in artikel 101 EG verdrag.

Bovendien stelden zij dat de beperking van de mededinging nog op bijkomende wijze

versterkt werd. Ze verwezen hierbij naar het feit dat bij de definiëring van doping gebruikt

werd gemaakt van een principe van objectieve aansprakelijkheid. Daarnaast argumenteerden

de zwemmers dat de instanties die instonden voor de arbitrage met betrekking tot geschillen

over het dopingreglement verwant waren met het IOC en daardoor de vrije mededinging nog

verder werd beperkt.

Het Internationaal Olympisch Comité verdedigde zich met verscheidene argumenten. Ten

eerste bracht het aan dat indien de klachten van beide zwemmers terecht waren, de handel

tussen de lidstaten niet merkelijk werd beïnvloed door het dopingreglement. Het

argumenteerde ook dat de sportfederaties geen ondernemingsverenigingen waren in de zin

van art 81 EG-verdrag, dit was zo omdat de federaties met betrekking tot hun strijd tegen

doping hun onafhankelijkheid behouden. Het IOC bracht vervolgens aan dat een goede anti-

dopingreglementering een noodzaak is voor de organisatie van sportwedstrijden. Dit om

gelijkheid van kansen op de overwinning en de gezondheid van de verschillende atleten te

bewaren. Aangezien het reglement noodzakelijk was, kon er geen sprake zijn van misbruik

van machtspositie of beperken van de mededinging op de vrije markt. Ten slotte stelde het dat

er wel degelijk een wetenschappelijke onderbouwing was voor de vastgestelde grenswaarde

voor nandrolon en dat het TAS wel voldoende onafhankelijkheid had.

90 Tribunal Arbitral du Sport.

Page 53: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

48

De Commissie verwierp de klacht van de beide zwemmers. Ze stelde dat hoewel het IOC kan

beschouwd worden als een vereniging van nationale en internationale

ondernemingsverenigingen, het dopingreglement inderdaad noodzakelijk was voor een goed

verloop van de sportwedstrijden. Hierbij verwees ze verschillende keren naar de Wouters-

zaak 91 ter ondersteuning van haar beslissing. David Meca-Medina en Igor Majcen

aanvaardden deze beslissing echter niet en stelden beroep in bij het Gerecht van Eerste

aanleg.92

4.3.1.2. Procedure voor het gerecht van eerste aanleg

Het Gerecht van Eerst Aanleg hield weinig rekening met de argumenten die de beide heren

aanbrachten, maar focuste op de aard en de inhoud van het dopingreglement van het IOC.93

Het Gerecht maakte in zijn argumentatie een onderscheid tussen het economische aspect van

sport en de zuiver sportieve regels, die dus buiten de economische activiteit staan.94 In de

eerste categorie horen ondermeer transferregels en verkoop van tv-rechten thuis. De tweede

categorie bestaat onder meer uit de spelregels, de samenstelling voor een nationale ploeg,…

Dit onderscheid dient toegepast te worden op de regels van vrij verkeer, maar eveneens op de

regels met betrekking tot de vrije mededinging. De belangrijkste vraag in dit geding was dus

volgens het Gerecht tot welke categorie de dopingregels van het IOC behoorden. Het Gerecht

gaf toe dat topsport inderdaad een economische activiteit was, maar dat het dopingreglement

geen economische doelstelling had. Het beoogde immers, zoals het IOC had geargumenteerd

voor de Commissie, gelijke kansen tussen atleten en het beschermen van de gezondheid van

de atleten. Het Gerecht van Eerste Aanleg besliste dat de antidopingregels geen economische

dimensie hadden, en dat het hier dus om ‘zuiver sportieve regels’ ging.95 Daarom vielen zij

91 HvJ, 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a. tegen Algemene Raad van de Nederlands Orde van Advocaten,

Jur. 2002, I-577. 92 GEA, 30 september 2004, T- 313/02, Meca-Medina & Majcen t. Commissie van de Europese

Gemeenschappen, Jur. 2004, II-3291. 93 GEA, 30 september 2004, T- 313/02, Meca-Medina & Majcen t. Commissie van de Europese

Gemeenschappen, Jur. 2004, II-3291, r.o. 42-43. 94 S. WEATHERILL, “On overlapping Legal orders: What is the ‘purely sporting’ rule?” in

B. BOGUSZ, A. CYGAN, E. SZYSZCZAK (eds.), 2007 The Regulation of Sport in the European Union, Cheltenham,

Edward Elgar, 2007, 48- 53. 95Ibid. r.o. 42-43.

Page 54: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

49

dus niet onder het toepassingsgebied van de regels van vrij verkeer en de vrije mededinging.

Er werd dus geen rekening gehouden met de argumentatie van de zwemmers die stelden dat

de regels wel een economisch karakter hadden. Het begrip ‘zuiver sportieve regels’ is dus

cruciaal in het betoog van het Gerecht. Het gaat om regels die enkel de sport aanbelangen en

in geen economische doelstelling of gevolgen hebben. Het Gerecht volgde het Oordeel van de

Europese Commissie dus en bevestigde dat het dopingreglement niet onder het

toepassingsgebied van de artikelen 101 en 102 EG-verdrag viel.96 Het Gerecht van Eerste

aanleg volgde de toepassing van de Wouters-zaak echter niet: er was immers een groot

verschil tussen beide zaken. De zaak Wouters betrof immers marktgedrag en was van

toepassing op economische activiteiten. Het Gerecht had in zijn eerdere argumentatie reeds

gesteld dat de dopingregels zuiver sportief waren en oordeelde dus dat de Wouters-zaak niet

van toepassing was op het geschil Meca-Medina & Majcen. Het Gerecht verwierp het beroep

van de atleten en bevestigde het besluit van de Commissie. Meca-Medina en Majcen lieten het

hier echter niet bij en stelden hogere voorziening in bij het Hof van Justitie. Ze

argumenteerden dat er ten onrechte geoordeeld was dat de antidopingreglementering niet

onder de werking van de regels met betrekking tot de vrije mededinging en vrij verkeer viel.

Bovendien vond ze de motivering die door het Gerecht van Eerste Aanleg in haar arrest

voerde, tegenstrijdig en ontoereikend was.97

4.3.1.3. Procedure voor het Hof van Justitie

4.3.1.3.1. Oordeel Hof

In hogere voorziening stelde het Hof van Justitie dat sport slechts onder de toepassing van het

Europese Gemeenschapsrecht valt indien het een economische activiteit betreft.98 Dit was een

bevestiging van wat onder meer in de zaak Walrave Koch reeds gezegd was.99 Daarna ging

het Hof in tegen de stelling van het Gerecht van Eerste Aanleg over het strikte onderscheid

tussen de verschillende soorten regels in de sport. Het onderscheid tussen een ‘zuiver

sportieve regel’ en regels die wel economisch gerelateerd zijn, werd dus doorprikt.

96Ibid. r.o. 60. 97HvJ, 18 juli 2006, C-519/04, Meca-Medina & Majcen v. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur.

2006, I-6991, r.o. 16. 98Ibid., r.o. 22-26. 99 Zie supra: Deel 4.1.2.3.1. Donà en Walrave Koch.

Page 55: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

50

Daarentegen maakt het Hof een onderscheid tussen de activiteiten van de sporters en de

regelgevende instanties enerzijds en de sportieve regels die deze activiteiten beheersen

anderzijds.100 Het Hof stelt dat sportzaken zowel economische als niet-economische aspecten

kan bevatten. Er mag dus niet te snel beslist worden dat een bepaalde zaak enkel over de

zuiver sportieve activiteit handelt wanneer er een grote aanwezigheid is van niet-commerciële

elementen. Voorts maakt het Hof komaf met de parallelle toepassing van de regels inzake vrij

verkeer en de regels inzake vrije mededinging.101 Er bestaat geen convergentie tussen de

beide categorieën van regels.102 Het Gerecht van Eerste Aanleg paste de twee categorieën

regels op parallelle wijze toe. Ook in voorgaande zaken werd weinig aandacht besteed aan de

verschillende manieren van toepassing van deze regels in sportzaken. Zoals voorheen reeds

werd besproken, werden in voorgaande cases steeds de regels inzake vrij verkeer onderzocht,

en werd de toepassing van de regels inzake vrije mededinging wat makkelijk terzijde

geschoven.

Het Hof van Justitie vernietigde het arrest van het Gerecht omdat het dus blijk had gegeven

van een verkeerde rechtsopvatting. Het Hof wilde hiermee niet zeggen dat er geen

gelijklopende aspecten waren bij de toepassing van beide categorieën van Europese regels,

maar uitte enkel kritiek op het strikte onderscheid dat gevoerd werd tussen zuiver sportieve

regels en regels met economische implicaties, dat gehanteerd werd door het Gerecht van

Eerste Aanleg en de gevolgen dat dit met zich meebracht.

4.3.1.3.2. Wouters benadering

4.3.1.3.2.1. De zaak Wouters103

Daarnaast greep het Hof terug naar de verwijzing die de Europese Commissie had gemaakt.

Het maakte in zijn argumentatie immers ook gebruik van de Wouters-benadering.

100, HvJ, 18 juli 2006, C-519/04, Meca-Medina & Majcen v. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur.

2006, I-6991, r.o.27. 101Ibid., r.o. 31-34. 102 S. WEATHERILL, “Anti-doping revisited the demise of the rule of “purely sporting interest?”, European

Competition Law Review , 2006, 648-650.

103 HvJ, 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a. tegen Algemene Raad van de Nederlands Orde van

Advocaten, Jur. 2002, I-577.

Page 56: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

51

De Wouters zaak ging over twee advocaten uit Nederland: de heer Wouters en de heer

Savelbergh die een samenwerkingsverband wilden aangaan met een accountancykantoor. Dit

werd echter niet toegestaan door de orde van advocaten op basis van de

samenwerkingsverordening die door dezelfde orde werd opgesteld. Die

samenwerkingsverordening zei dat advocaten samenwerkingsverbanden mochten aangaan

wanneer de praktijk van alle betrokken deelnemers vooral gericht was op de uitoefening van

een rechtspraktijk. Samenwerking met andere notarissen en belastingsadviseurs zijn volgens

deze verordening toegestaan, terwijl samenwerking met accountants niet toegelaten is. De

reden hierachter is dat de vrijheid en onafhankelijkheid van het advocatenberoep op deze

manier gewaarborgd blijft. De zaak ging via verschillende gerechtelijke wegen tot bij de Raad

van State, die enkele prejudiciële vragen stelde aan het Europese Hof van Justitie. Uit het

antwoord die het Hof van Justitie formuleerde bleek dat advocaten moeten aanzien worden als

ondernemingen zoals in artikel 101 EG-verdrag Hieruit volgde dat de Orde van Advocaten

een ondernemingsvereniging was en de verordening die door de Orde was uitgevaardigd een

besluit van een ondernemingsvereniging was.104 Het Hof oordeelde vervolgens dat er een

duidelijke beperking van de mededinging was. Een verbod aan

samenwerkingsovereenkomsten tussen advocaten en accountants beperkt immers de productie

en de technische ontwikkeling. De cliënt wordt door dit verbod een voordeel onthouden. Een

samenwerkingsverband zou er immers voor zorgen dat klanten kunnen genieten van

geïntegreerde diensten die een voordeel in prijs zouden kunnen inhouden. Het is echter niet zo

dat elk besluit van een ondernemingsvereniging die de vrije mededinging beperkt automatisch

niet toegelaten is. Artikel 101 lid 3 voorziet immers in uitzonderingen waarbij de beperking

van de mededinging toch wordt toegelaten. Het is ondernemingsverenigingen immers

toegelaten om beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van bepaalde doelstellingen

niet onmisbaar zijn. Er kan namelijk noodzaak zijn aan regels inzake deontologie,

bekwaamheid, organisatie, aansprakelijkheid,…105 Deze regels moeten zekerheid bieden over

de kwaliteit van de aangeboden diensten. Er dient dus onderzocht te worden of de beperking

van de mededinging en het verbod van deze samenwerkingsverbanden noodzakelijk is voor

het garanderen van deze doelen. Het Hof oordeelde in casu dat er inderdaad noodzaak kan

zijn aan een samenwerkingsverbod tussen advocaten en accountants, er kan immers een

104HvJ, 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a. tegen Algemene Raad van de Nederlands Orde van Advocaten,

Jur. 2002, I-577, r.o.. 45-66. 105 Ibid. r.o. 97.

Page 57: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

52

onverenigbaarheid zijn tussen beide activiteiten. De advocaten hebben een adviserende

functie terwijl accountants een meer controlerende functie hebben. Het Hof aanvaardde dus

het reglement van de Orde van Advocaten omdat ze inzag dat het mogelijk was dat een

dergelijke beperking van de samenwerking noodzakelijk was. De samenwerkingsverordening

werd dus niet aanzien als een inbreuk op artikel 101 lid 1 EG-verdrag.106

4.3.1.3.2.2. Wouters-benadering toegepast op Meca-Medina & Majcen

De Wouters-benadering houdt in dat een reglement dat eventueel in strijd is met de Europese

mededingingsregels niet in abstracto kan beoordeeld worden.107 Er moet rekening gehouden

worden met de volledige context waarin het reglement opgesteld is. Er moet onderzocht

worden of de nagestreefde doelstellingen die een reglement heeft rechtmatig zijn.Vervolgens

moet onderzocht worden als de beperking van de mededinging die het reglement met zich

meebrengt inherent zijn aan de doeleinden die nagestreefd worden. Bovendien mogen zij niet

verder gaan dan noodzakelijk voor het bereiken van deze doelen. Toegepast op de Meca-

Medina & Majcen werden dus eerst de algemene context en doelstellingen van het

dopingreglement onderzocht. Het Hof erkende dat het eerlijk verloop van een sportcompetitie,

gelijke kansen voor de atleten en de gezondheid van de atleten inderdaad waarden waren die

beschermd moesten worden. 108 De opname van sancties bij het overtreden van de

dopingreglementering was eveneens gerechtvaardigd. De regels werden dus gerechtvaardigd

door een legitiem doel. Zoals eerder besproken wil dit echter niet zeggen dat het reglement

automatisch niet onderworpen is aan artikel 101 EG-verdrag. Het straffende karakter en de

zwaarte van de sancties zou immers de mededinging nog steeds ongunstig kunnen

beïnvloeden.109 Het reglement valt dus enkel buiten het verbod van artikel 101 lid 1 EG-

verdrag indien de sancties niet verder gaan dan noodzakelijk is om het goede verloop van de

sportcompetitie te verzekeren. Een dopingreglement kan volgens het Hof van Justitie op twee

manieren verder gaan dan strikt noodzakelijk is. Ten eerste kan de drempelwaarde extreem

laag zijn. Er kan dus een dermate lage drempel worden ingesteld dat er zelfs ‘onschuldige’

106 Ibid r.o. 110. 107 HvJ, 18 juli 2006, C519/04, Meca-Medina & Majcen t. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur

2006, I-6991, r.o. 42. 108 HvJ, 18 juli 2006, C-519/04, Meca-Medina & Majcen t. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur

2006, I-6991, r.o. 43. 109 Ibid r.o. 47.

Page 58: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

53

atleten kunnen ondervallen. De waardes die gehanteerd worden, moeten dus proportioneel en

rechtvaardig zijn. Daarnaast kan ook de strengheid van de sancties overdreven zijn. Een

levenslange schorsing voor een eenmalig licht vergrijp kan niet als een goede sanctie

beschouwd worden omwille van het overdreven karakter ervan. In deze zaak verwees het Hof

met betrekking tot de drempelwaarde naar de stand van de wetenschap op het moment van het

opstellen van de regelgeving. Op basis daarvan werd geoordeeld dat de vastgestelde waarden

niet overdreven waren.110 Bovendien stelde het Hof dat de zwemmers niet concreet hadden

aangebracht op welk niveau de limiet dan wel had moeten gezet zijn. Over de omvang van de

sanctie bleef het Hof zeer bondig. Meca-Medina en Majcen hadden niet aangeklaagd dat de

sanctie overdreven zwaar was, dus besloot het Hof dat de sanctie niet onevenredig zwaar was.

Het feit dat het Hof niet dieper inging op de omvang van de sanctie kan enigszins betreurd

worden111 maar is niet geheel onlogisch. Het komt immers aan de opstellers van een dergelijk

reglement toe om de modaliteiten en de sancties die gehanteerd worden vast te leggen en niet

aan de rechtbanken. Het Hof verwierp dus, net als de Commissie en het Gerecht van Eerste

aanleg , de klacht.

4.3.1.3.3. Toepassing van de Wouters benadering in sportieve context

4.3.1.3.3.1. Visie geschikt voor sport?

De Meca-Medina & Majcen zaak heeft een groot belang. Het is immers de eerste zaak waar

het Hof van Justitie een duidelijke uitspraak heeft moeten vellen over de verenigbaarheid van

sport en de Europeesrechtelijke mededingingsregels. Bovendien koos het Hof via de Wouters-

benadering voor een inhoudelijke analyse van de problematiek van sportreglementen en de

regels van de vrije mededinging. Het pad die het Hof van Justitie bewandelt bij haar

redenering omtrent deze problematiek is te verkiezen boven de meer formalistische en

simplistische weg die gevolgd werd bij het Gerecht van Eerste Aanleg. Daar steunde het

volledige betoog immers op de nogal zwakke en kunstmatige scheidingslijn tussen ‘zuiver

sportieve regels’ en regels die wel een impact hebben op de economie. Het Hof wees er

110 Ibid r.o. 49-54. 111J.J.M. SLUIJS en M.C.A. VAN WOERKOM, “Meca-Medina en Majcen (hogere voorziening): convergentie

gepreciseerd, Wouters bevestigd.”, NTER, 2006, 248-253.

Page 59: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

54

terecht op dat de scheiding niet zo zwart-wit was als werd voorgesteld door het Gerecht van

Eerste aanleg.

De toepassing op sport van de visie die in de zaak Wouters werd gehanteerd kan evenwel

voor een dubbel probleem zorgen.112 Ten eerste vond de zaak Wouters in een context plaats

die duidelijk meer economisch was dan in sportzaken. Ten tweede was er heel wat kritiek op

de Wouters uitspraak, omdat het Hof nu ook met niet-economische belangen rekening houdt

bij het beoordelen van artikel 101 lid 1 EG-verdrag. De redenering die het Hof voert in die

zaak valt moeilijk te conceptualiseren.

Een eerste verklaring voor de Wouters benadering schuilt in de toepassing van de ‘rule of

reason’. Dit is een redenering die vaak gebruikt wordt in de Amerikaanse

mededingingsregels.113 Het komt erop neer dat alle mededingingsbeperkende aspecten en alle

mededingingsbevorderende aspecten van een overeenkomst met elkaar worden afgewogen.

Wanneer de mededingingsbevorderende aspecten zwaarder doorwegen dan de

mededingingsbeperkende, zal het mededingingsverbod niet van toepassing zijn. Een algemene

werking van de ‘rule of reason’ wordt echter niet aanvaard binnen de Europese Unie. Daarbij

wordt vooral op de verschillende structuur gewezen bij de Europese mededingingsregels in

vergelijking met de Amerikaanse regels. In de zaak Wouters wordt echter geen duidelijke

afweging van beperkende en bevorderende facetten, dus lijkt het er niet op dat men in die

casus expliciet toepassing wou maken van de ‘rule of reason’, het lijkt er eerder op dat

commentatoren er achteraf een toepassing van hebben gezien.

Een tweede reden voor de gedachtegang in de Wouters zaak betreft de doctrine van de

ondergeschikte beperkingen. Daarbij wordt de zaak Wouters dikwijls gezien als een

uitbreiding van de ‘commerciële ondergeschiktheid’ welke reeds voor Wouters bestond:

wanneer mededingingsbeperkingen tot stond komen die ondergeschikt zijn aan de

totstandkoming van een commerciële hoofdtransactie vallen deze buiten het

toepassingsgebied van de Europese mededingingregels. Een derde verklaring voor de

‘Wouters benadering is verwant met de leer van de ‘ondergeschikte beperkingen’, en betreft

112 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu , 2009, 328-332. 113 Zie infra: Deel 4.3.3.5 Rechtsvergelijkend.

Page 60: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

55

de toepassing van de Europese ‘rule of reason’. Die wordt toegepast met betrekking tot de

regels inzake vrij verkeer. In deze vorm van de ‘rule of reason’ worden dwingende vereisten

van algemeen belang bij het toetsen van de mededinging betrokken.

De’ Wouters benadering’ is geschikt voor sportzaken, omdat ze rekening houdt met de

specificiteit van sport, maar tegelijk het Europese recht niet bij voorbaat laat vallen. De

Europese Gemeenschap behoudt op deze manier steeds de mogelijkheid om een schending

van het mededingingsrecht aan te vechten. Dat de ‘Wouters benadering’ geschikt is voor

sportzaken blijkt uit het feit dat reeds verschillende zaken, zowel voor als na het arrest

Wouters, een gelijkaardige benadering hebben ondergaan. Daarbij werd evenwel niet altijd

expliciet verwezen naar het arrest Wouters, maar de gedachtegang die gevoerd werd is

gelijkend op die in de Wouters-zaak. Er werd veelal verwezen naar het arrest Goettrup-

Klim114 in sportzaken die dateren van voor de zaak Wouters. De zaak Goettrup-Klim is een

voorbeeld van de doctrine van de ‘ondergeschikte beperkingen’. Hoewel er verschillen zijn in

de redeneringen binnen beide zaken, kan men stellen dat met betrekking tot sport beide visies

te herleiden zijn tot de vraag of het betwiste reglement noodzakelijk is om de gestelde

doelstellingen te bereiken. Onder meer in het arrest Bosman115 verwees de advocaat-generaal

naar het arrest Goettrup-Klim. Na het arrest Wouters werd ook expliciet gebruik gemaakt van

de benadering in de ENIC zaak 116 : daarin werd het meervoudig eigenaarschap van

voetbalclubs betwist.

4.3.1.3.3.2. De ENIC zaak

In de ENIC zaak werd voor de eerste maal expliciet verwezen naar het Wauters arrest.117 De

UEFA- regel inzake meervoudig bezit van voetbalclubs werd aangevochten in deze zaak. Die

regel zegt dat een persoon (natuurlijke of rechtspersoon) niet rechtstreeks of onrechtstreeks

zeggenschap mag hebben over meer dan één voetbalclub die aan de UEFA-competitie voor

clubelftallen deelneemt. De UEFA had de Europese Commissie gevraagd om een vrijstelling

114 HvJ, 15 december 1994, C-250/92, Goettrup-Klim e.a. Grovvareforeninger v. Dansk Landbrugs

Grovvareselskan, AMBA, Jur. 1994 , I-5641. 115 Zie supra: Deel 4.1.2.3.2. Bosman. 116 Brief van Commissaris Mario Monti aan, ENIC, COMP/37.806: ENIC/UEFA, 2002, overweging 31. 117 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu , 2009, 338.

Page 61: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

56

op basis van artikel 101 lid 3 EG-verdrag. De Commissie stelde dat de reglementen van de

UEFA konden aangemerkt worden als het besluit van een ondernemingsvereniging in de zin

van artikel 101 lid 1 EG verdrag. Maar dat de mededingingsbeperkende gevolgen van hun

reglement inderdaad buiten de werking van dat artikel kon vallen. De Commissie nodigde

derde partijen uit om opmerkingen te maken met betrekking tot de mededingingsbeperkende

gevolgen van de reglementen, vooraleer een definitieve beslissing te vellen. ENIC, een

beleggingsmaatschappij die belangen had in zes Europese clubs diende vervolgens een klacht

in bij de Commissie. Ze stelde dat de regel van de UEFA de mededinging beperkte doordat ze

investeringen in Europese clubs verhinderde.

Voor haar definitieve beslissing verwees de Europese Commissie naar de Wouters zaak. De

hamvraag was of de beperkingen die de regel met zich meebrengt noodzakelijk zijn voor het

legitiem doel die de regel voor ogen heeft. In deze zaak was dat nagestreefde legitiem doel het

eerlijk en authentiek laten verlopen van de voetbalcompetities. Belangenvermenging tussen

verschillende clubs kunnen de indruk wekken dat sommige ploegen een verborgen agenda

hebben. In zijn besluit kwam de Commissie dan ook tot de conclusie dat de regel onder artikel

101 lid 1 valt, maar door de noodzaak om de integriteit van het verloop van de

voetbalcompetities buiten het verbod valt. Het is immers een legitiem doel dat niet

disproportioneel nagestreefd wordt.

De ENIC zaak is dus een tweede voorbeeld van de toepassing van de Wouters benadering in

sportzaken, hierbij dient opgemerkt te worden dat de ENIC zaak reeds plaatsvond voor de

zaak Meca-Medina & Majcen. De Meca-Medina en Majcen zaak kreeg echter een grotere

aandacht omwille van het feit dat deze zaak voortgezet werd tot bij het Hof van Justitie.

4.3.1.3.3.3. Besluit

De ‘Wouters benadering’ geeft het Hof van Justitie een dubbel voordeel: er wordt rekening

gehouden met de specificiteit van sport, maar tevens heeft het Hof de mogelijkheid om in te

grijpen bij een disproportionele beperking van de mededinging. Het Europese recht wordt dus

niet bij voorbaat uitgeschakeld wanneer het gaat om een zaak betreffende sport. Er blijft

immers een mogelijkheid om een dopingschorsing aan te vechten. Het Hof stelde immers dat

een onredelijke straf of onredelijk lage drempel niet aanvaard kunnen worden. Hierdoor wordt

dus nog steeds de mogelijkheid gelaten aan op doping betrapte atleten om in de toekomst de

dopingreglementering en hun sanctie aan te vechten. Mijns inziens is de Wouters benadering

Page 62: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

57

een uitstekende denkpiste om te volgen bij sportzaken. Sport is nog steeds een bijzondere

aangelegenheid in het Europees mededingingsrecht: het is iets abstracter en moeilijker toe te

passen dan ‘gewone’ economische aangelegenheden. De Wouters benadering geeft Europa de

gulden middenweg om enerzijds sport in zijn specificiteit te erkennen, maar anderzijds ook te

kunnen ingrijpen in zaken waar een grove schending van het mededingingsrecht plaatsvindt.

4.3.2. De zaak Piau

4.3.2.1. De feiten

Deze zaak handelt over de verenigbaarheid van het FIFA-reglement inzake spelersmakelaars

en het Europees mededingingsrecht. Het FIFA-reglement werd oorspronkelijk opgesteld in

1994, het voorzag in een strengere regeling en toezicht op het uitoefenen van

makelaarsactiviteiten118. Daarom werd onder meer voorgeschreven dat spelersmakelaars een

verplichte licentie moesten halen, een waarborg hebben bij de bank, een examen moesten

afleggen om de juridische en sportieve kennis van de deelnemers te testen en werden er

onverenigbaarheidsregels ingevoerd. Bovendien kon bij miskenning van de zopas genoemde

vereisten een procedure worden ingesteld waarbij sancties en geldboetes konden volgen. In

uiterste gevallen kon de licentie van de betrokken makelaars, clubs en spelers zelfs worden

ingetrokken door de FIFA. Tegen dit reglement volgde in 1998 een klacht bij de Europese

Commissie. Vooral de examenregeling moest het ontgelden, er werd geargumenteerd dat deze

te ondoorzichtig was en een inbreuk vormde op het vrij verkeer van diensten. Ook de

waarborg en het gebrek aan beroepsmogelijkheid tegen de eventuele sancties werden

aangeklaagd. Na een onderzoek van de Commissie paste de FIFA in het jaar 2000 zijn

reglement aan. Op aangeven van de Europese Commissie werd de regeling verfijnd. De regels

in verband met het examen werden duidelijker en de bankwaarborg mocht nu tevens

vervangen worden door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. In het licht van deze

wijzigingen besloot de Commissie dat een onderzoek niet langer noodzakelijk was. Er was

geen communautair belang meer. Eén betrokkene handhaafde echter zijn klacht: Laurent

118 G. GEUDENS, “Fifa-reglement spelersmakelaars niet strijdig met Europees mededingingsrecht”, Juristenkrant,

2005, afl 109, 13.

Page 63: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

58

Piau. De Commissie wees deze af in 2002119 waarop Piau hiertegen beroep aantekende bij het

Gerecht van Eerste Aanleg.120

4.3.2.2. Procedure voor het Gerecht van Eerste Aanleg

Voor het Gerecht van Eerste aanleg stelde Piau dat de meest restrictieve bepalingen van het

oorspronkelijke reglement niet ingetrokken waren. Hij stelde dat er toepassing gemaakt kon

worden van artikelen 101, 102 EG-verdrag en dat het reglement niet in aanmerking kwam

voor een vrijstelling op basis van artikel 101 lid 3.

Het Gerecht van Eerste Aanleg onderzocht eerst de aard van het aangeklaagde reglement. Ze

verklaarde dat voetbalclubs ondernemingen zijn en dat hieruit volgde dat de federaties die

deze clubs verenigen ondernemingsverenigingen zijn in de zin van art. 101 EG verdrag.121 De

FIFA die deze nationale bonden overkoepeld is dus ook een ondernemingsvereniging. Het

reglement dat door de FIFA uitgevaardigd was, is dus het besluit van een

ondernemingsvereniging. De activiteit van een spelersmakelaar is een economische activiteit

van dienstverrichting.122 Deze activiteit overstijgt de specificiteit van sport.

Het Gerecht van Eerste Aanleg stelt dat de Commissie de reglementswijziging van de FIFA

juist heeft beoordeeld. De wijziging had wel degelijk de voornaamste beperkingen van de

mededinging weggenomen. Het oordeel dat het examen nu wel voldoende waarborgen voor

de objectiviteit bezat was correct, net als het feit dat de aansprakelijkheidsverzekering geen

onevenredig zware vereiste vormde. De argumenten die Piau aanvoerde met betrekking tot het

verplicht naleven van de transferregels, de inhoud van de modelovereenkomst, het

sanctiestelsel en de beroepsmogelijkheden werden door het Gerecht van Eerste Aanleg niet

aanvaard.

Het Gerecht van Eerste Aanleg stelt dat de verplichte licentie inderdaad een beperking van de

vrije mededinging inhoudt, en dat er dus sprake is van een inbreuk zoals vermeld staat in art

119 Beschikking van de Commissie betreffende Piau t. FIFA, COMP/ 37.124, 15 april 2002, Rejection of

complaint, Web publication of non-confidential version, beschikbaar op

http://ec.europa.eu/comm/competiton/antitrust/cases/index/by_nr_74.html#i37_124. 120 GEA, 26 januari 2005, T-193/02, Piau v. Commissie van de Europese Gemeenschappen , Jur.2005, II-209. 121 GEA, 26 januari 2005, T-193/02, Piau v. Commissie van de Europese Gemeenschappen , Jur.2005, II-

209,.r.o. 69-71. 122 Ibid. r.o. 73.

Page 64: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

59

101, 1e lid. Daarom kan het enkel aanvaard worden indien het voldoet aan de

vrijstellingsvoorwaarden gesteld in het 3e lid van datzelfde artikel.123 Alweer gaf het Gerecht

van Eerste Aanleg de Europese Commissie gelijk. De Commissie had immers gesteld dat de

beperkingen die de licenties invoerden op het gebied van de vrije markt, wel degelijk in

aanmerking kwamen voor een ontheffing zoals in artikel 101 lid 3 bepaald. Het verplicht

licentiesysteem creëert immers een kwalitatieve selectie onder de makelaars. En die selectie

dient een dubbel doel: het beter beschermen van de spelers, en de professionalisering van het

beroep spelersmakelaar. Het kon veel minder beschouwd worden als een kwantitatieve

beperking. Dit lijkt me correct. Indien een persoon geslaagd is voor het makelaarsexamen, en

aan alle voorwaarden voldoet, heeft hij de toestemming van de FIFA om het beroep van

spelersmakelaar uit te oefenen. Er staat immers geen numerus clausus ingeschreven waardoor

slechts een beperkt aantal geschikte makelaars een licentie kunnen verkrijgen.

De Commissie had verklaard dat misbruik van machtspositie zoals in artikel 102 EG-verdrag

niet van toepassing was op deze zaak. Ze stelde dat de FIFA geen macht had op de markt

aangezien ze zelf niet actief is op deze markt. Het Gerecht van Eerste Aanleg week echter af

van dit standpunt. Het Gerecht stelde dat de FIFA wel degelijk een machtspositie had op de

markt van spelersmakelaars en over een collectieve machtspositie beschikte.124 Het Gerecht

achtte echter niet bewezen dat de FIFA van deze machtspositie misbruik zou gemaakt hebben.

Er werd herhaald dat er enkel kwalitatieve beperkingen werden opgelegd, die gerechtvaardigd

waren.

4.3.2.3. Procedure voor het Hof van Justitie125

Het Gerecht van Eerste Aanleg stelde de Piau in het ongelijk en oordeelde dat de Europese

Commissie de klacht terecht had afgewezen wegen een gebrek aan Communautair belang.

Piau liet het hier niet bij en stelde hogere voorziening in. Hij stelde dat met betrekking tot

artikel 101 lid 3 het Gerecht van Eerste Aanleg niet had aangetoond op welke wijze het

betwiste reglement tot verbeteringen had geleid en dat daarnaast door het Gerecht van Eerste

Aanleg een verkeerde interpretatie was gegeven aan de voorwaarde dat het betwiste besluit 123 Ibid r.o.101. 124GEA, 26 januari 2005, T-193/02, Piau v. Commissie van de Europese Gemeenschappen , Jur.2005, II-209.,

r.o. 110-115. 125 HvJ, 23 februari 2006, C-171/05 P, Piau v. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur., 2006, I-37.

Page 65: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

60

aan de betrokken ondernemingen geen beperkingen mag opleggen, die voor het bereiken van

de concrete doelstellingen niet onmisbaar zijn. Het Hof repliceerde dat het zich in beroep niet

uitspreekt over de door het Gerecht van Eerste Aanleg gemaakt analyse van de feiten.126 Over

de toepassing van artikel 102 had Piau geargumenteerd dat het Gerecht ten onrechte een

analyse had gemaakt en besloten had dat er geen inbreuk was door de FIFA. De Europese

Commissie was er immers niet op ingegaan. Het Hof weerlegde dit argument echter en stelde

dat het gerecht deze analyse kon maken op basis van de elementen die met betrekking tot

artikel 101 naar voren waren gebracht. Het Hof verwierp bovendien ook de overige

argumenten van Piau met betrekking tot de schending van andere verdragsbepalingen en

algemene rechtsbeginselen.127

Een analyse van de uitspraak van het Gerecht van Eerste aanleg leert ons dat het Gerecht het

Fifa-reglement niet beschouwt als een zuiver sportieve regel.128 Iets wat het wel deed bij het

dopingreglement van het IOC in de Meca-Medina& Majcen zaak. Het gaat hier volgens het

Gerecht niet enkel om een reglement dat alleen rekening houdt met sport, maar ook duidelijke

economische implicaties heeft. Daarom valt dit reglement niet enkel onder de bevoegdheid

van de sportinstantie. Hoewel de FIFA dit reglement heeft opgesteld, valt het niet onder haar

exclusieve bevoegdheid. Door de commerciële gevolgen van het reglement valt het dus ook

onder de verbodsbepalingen van het verdrag.

Wederom in tegenstelling tot de Meca-Medina & Majcen zaak maakte het Gerecht hier geen

gebruik van de ‘Wouters benadering ‘. Het stelde enkel dat de vrije mededinging door het

FIFA-reglement werd beperkt en dat daardoor artikel 101 lid 1 van toepassing was. Het

Gerecht van Eerste Aanleg gaf in hun oordeel een zeer ruime interpretatie aan artikel 101 lid 3

EG-verdrag. De redenering die het Gerecht hierbij volgde is wat vreemd. Artikel 101 lid 3

bevat vier cumulatieve voorwaarden: verbetering van productie of van de verdeling van

producten of verbetering van de technische of economische vooruitgang waarbij een billijk

aandeel van de daaruit voortvloeiende voorden de gebruiker ten goede komt. Zonder daarbij

evenwel beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet

onmisbaar zijn. En zonder de mogelijkheid te geven voor een wezenlijk deel van de betrokken

producten de mededinging uit te schakelen. Indien aan deze vier voorwaarden voldaan wordt, 126 Ibid. r.o. 22-23. 127 Ibid r.o. 41-91. 128 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu , 2009, 356-358.

Page 66: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

61

zal geen werking aan het eerste lid van artikel 101 lid 1 worden gegeven. Een belangrijke

vraag die rijst in de sportieve context is of socio-politieke factoren een rol kunnen spelen bij

de invulling van 101 lid 3 EG. De Commissie liet eerder uitschijnen dat dit niet zo is. Ze

vaardigde immers richtlijnen uit die stelden dat doelstellingen kunnen worden nagestreefd met

andere bepalingen van het verdrag in zoverre dat zij onder de vier hiervoor opgesomde

voorwaarden vallen. In deze zaak negeerde het Gerecht van Eerste Aanleg de richtlijnen van

de Commissie. Het Gerecht koos ervoor een erg beperkte argumentatie en analyse te geven.

Ze verwees ernaar dat er zeer weinig nationale wetgeving over het statuut van

spelersmakelaars bestond, en het binnen de Europese Unie enkel Frankrijk is die dit beroep

gereglementeerd heeft. Daarnaast verwees ze naar het feit dat er geen collectieve vereniging

van spelersmakelaars bestaat. Hieruit kwam het Gerecht tot het besluit, dat het reglement dat

Piau aanklaagde, de mededinging niet verhinderde maar leidde tot een kwalitatieve selectie,

die overeenkomt met de doelstelling van de professionalisering van de beroepscategorie van

makelaars. Het kan dus niet gezien worden als een kwantitatieve beperking van de toegang tot

het makelaarsberoep.

4.3.2.4. Evaluatie

De uitspraak in de zaak Piau staat open voor heel wat kritiek. Het Gerecht van Eerste Aanleg

gaf in vele opzichten slechts een gebrekkige argumentatie voor het toepassen van de Europase

mededingingsregels op deze zaak. De uitspraak zelf heeft geen echte uitwerking op de

sportwereld. Het Gerecht van Eerste Aanleg zelf stelde meermaals dat deze zaak niet

sportspecifiek was. Het oordeelde in deze zaak dus zonder rekening te houden met de

specificiteit van sport.129 Daarnaast stelt het Gerecht enerzijds de rol van de FIFA in vraag,

maar door een onvolledige analyse van de feiten bevestigt ze die toch in haar rol. Het Gerecht

gaat immers volledig voorbij aan de nationale wetgeving die in bepaalde landen reeds

bestond, zo was er wel degelijk een reglementering over makelaars in Nederland en België.130

Doordat de feitelijke analyse zoals hierboven besproken werd centraal stond in de uitspraak in

de uitspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg, staat die uitspraak wel degelijk open aan heel

129A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu , 2009, 358. 130 A. VERMEERSCH , “PIAU t. Commissie: sportieve competitie eindigt op 0-1”, NTER, 2005, 101-106.

Page 67: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

62

wat kritiek. De onnauwkeurige analyse van de feiten zorgt ervoor dat dit een uitspraak is die

niet goed onderbouwd is.

De uitspraak van het Hof in hogere voorziening stelde, zoals hierboven reeds gezegd dat zij

geen analyse deed van de feiten, en zo bleef de gebrekkige argumentatie van het Gerecht van

Eerste aanleg overeind.

4.3.3. Tv-rechten

4.3.3.1. Inleiding: belang van uitzendrechten

Nergens komen sport en economie zo veel met elkaar in contact als bij het onderhandelen en

het verkopen van de tv-rechten van sportwedstrijden. Vooral het voetbal heeft een gigantische

commerciële waarde en het is daarom niet verwonderlijk dat er enorme bedragen geboden

worden voor de uitzendrechten van deze wedstrijden.131 Er wordt gezegd dat professionele

sport het nieuwe Hollywood is. 132 Sport is een erg krachtig commercieel instrument en

platform om reclame te maken. De gigantische bedragen die geboden worden voor het

uitzenden van voetbalcompetities hebben de aandacht getrokken van de Europese Commissie.

De verkoop van deze rechten komt immers in aanraking met het mededingingsbeleid van

Europa. 133 Er werd al een onderzoek gevoerd naar de uitzendrechten van verschillende

Europese competities zoals de UEFA Champions League, de Bundesliga en de Engelse

Premier League. De bedragen die geboden werden voor de uitzendrechten werden immers zo

groot dat enkel grote mediaconcerns nog de mogelijkheid hadden om deze rechten te komen.

Voor tv stations is het binnenhalen van de rechten van cruciaal belang voor het slagen of falen

van hun netwerk. BSKyB haalde grote successen omdat ze opeenvolgende contracten voor het

uitzenden van de Premier League kon binnenhalen. Hoewel deze contracten het netwerk

gigantisch veel geld kostten ( in het contract van 1997 743 miljoen pond, later nog meer)

brachten ze de zender nog veel meer geld op. BSKyB werd van een verlieslatend netwerk

131 N. PARISIS, «l’Application des Règles de Concurrence à l’Activité Sportive » in

J.-M. DE WAELE en A. HUSTING (eds.), Sport et Union Européenne, Brussel, Editions de l’Université de

Bruxelles, 2001, 105. 132P. SPINK en P. MORRIS, “The Battle for TV Rights in Professional Football” in A. CAIGER en S. GARDINER

(eds.), Professional Sport in the European Union: Regulation and Re-regulation, Den Haag, T.M.C. Asser Press,

2000, 165- 196. 133 A. HUSTING, l’Union européenne et le sport. L’impact de la construction européenne sur l’activité sportive,

Lyon, Editions Juris Service, 1998, 129.

Page 68: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

63

getransformeerd in een zeer succesvol en winstgevend netwerk. Concurrent ITV Digital kon

slechts het contract voor wedstrijden van lagere klassen binnenhalen. ITV ging ten onder aan

dit contract en moest uiteindelijk zijn licentie inleveren.134 De tv-contracten zijn echter niet

alleen van belang voor de televisienetwerken, maar eveneens voor de voetbalclubs en de

federaties. De inkomsten uit de tv-rechten zijn immers een zeer grote bron van hun budget.

Het contract dat werd gesloten in 1997 in de Premier League leverde aan de clubs 26% van

hun totale inkomsten op. Er hoeft dus geen tekening bij gemaakt worden dat deze

problematiek van zeer groot belang is voor alle betrokken partijen.

4.3.3.2. Afbakening van de relevante markten

De precieze verhouding tussen de uitzendrechten en het mededingingsrecht zal in grote mate

afhankelijk zijn van de relevante markt135. De relevante geografische markt wordt normaal

gezien als nationaal aanzien, dit vooral door culturele en taalfactoren. Inwoners van een

bepaald land zijn immers meer geïnteresseerd in de nationale competitie. Zoals in het begin

van dit werk werd uiteengezet heeft sport immers een zeer groot nationaliteitsgevoel. De

laatste jaren is door de mondialisering van sport en van het voetbal in het bijzonder een

grotere internationale interesse voor buitenlandse competities. De Engelse Premier League

heeft bijvoorbeeld uitstraling over nagenoeg de hele wereld. Een grotere geografische markt

kan dus wel degelijk aanwezig zijn.

De relevante productmarkt is evenwel moeilijker vast te stellen. Er moet een onderscheid

gemaakt worden tussen betaaltelevisie en de gewone ‘gratis’ televisiezenders. Sport is immers

makkelijker substitueerbaar op gewone kabeltelevisie dan dat dit het geval zal zijn bij

betaaltelevisie. Daarnaast is er ook een vraag naar onderlinge substitueerbaarheid van

sportwedstrijden. Er werd lange tijd aangenomen dat voetbal een andere productmarkt was

dan de markt van de overige sporten. Of dit werkelijk zo is, is echter twijfelachtig. Het

verschillend succes van BSKyB en ITV toont aan dat de substitueerbaarheid van voetbal

immers varieert. BSKyB kon de wedstrijden met veel succes via pay-per-view136 aanbieden,

134R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union,Manchester, Manchester University Press, 2003,

121.

135 Zie supra: Deel 4.2.1.2. Toepassingsvoorwaarden art. 102 EG-verdrag. 136 Betalend kijken.

Page 69: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

64

terwijl dit bij ITV niet het geval was. Het verschil lag erin dat BSKyB de rechten had op de

topcompetitie, terwijl ITV enkel wedstrijden uit lagere divisies kon aanbieden. De

substitueerbaarheid van echt topvoetbal is dus niet groot, mensen zijn bereid om hier voor te

betalen, terwijl dit voor wedstrijden uit lagere divisies niet het geval is. Daar zijn ze dus

sneller bereid om het aangeboden product te vervangen door een ander en minder kostelijk

alternatief.

Een derde vraag met betrekking tot de relevante productmarkt is of er een afzonderlijke markt

bestaat voor live sportwedstrijden en een afzonderlijke markt voor opgenomen

sportwedstrijden. Wederom is er geen eenduidend antwoord op die vraag. In Nederland heeft

de mededingingsautoriteit geoordeeld dat er inderdaad sprake was van twee afzonderlijke

markten: er was een markt voor het uitzenden van live wedstrijden en een markt voor het

uitzenden van hoogtepunten. Of dit echt zo is valt echter te betwijfelen. De Nederlandse

betaalzender die de sportwedstrijden rechtstreeks uitzond kende geen succes. Dit was voor

een groot deel te wijten aan de mogelijkheid om op de gratis kanalen de hoogtepunten van de

wedstrijden te bekijken. Het is dus zeer twijfelachtig dat live sportwedstrijden als niet-

substitueerbaar worden aangeduid. In Groot-Brittannië kan men door het succes van BSKyB

het omgekeerde aannemen, daar is er geen of slechts een heel kleine substitueerbaarheid. Het

succes van programma’s waar de hoogtepunten worden uitgezonden verhinderde niet dat

BSKyB ook grote successen kende met zijn live verslaggeving van wedstrijden.

De relevante productmarkt wordt veelal opgesplitst in upstream en downstream-markten.137

De upstream-markt is de markt waar de uitzendrechten worden aangekocht en verkocht. De

markt waar ‘inhoud’ wordt verworven.138Terwijl de downstream markt slaat op de markt waar

de gekochte rechten worden aangewend om de wedstrijden aan te bieden aan de consument.

De downstream-markt is dus de markt waar er een relatie bestaat tussen de televisiezender en

de kijker.

137 J. CAPIAU, S. SABBE en A. VERMEERSCH, “Sport beter in beeld. Een Europeesrechtelijke kijk op sport en

media.” in Europa in beweging. Sport vanuit Europees perspectief. J. SCHEERDER, C. VAN TUYKOM en A.

VERMEERSCH (eds.),Gent, Academia Press, 2007, 170-173. 138 S. SABBE, “Collectieve verkoop van mediarechten door voetbalverenigingen. Een analyse aan

de hand van de Premier League zaak”, TBM, 2007, afl. 1, 77-89.

Page 70: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

65

De upstream-markt wordt door de Europese Commissie steeds streng gedefinieerd. De

relevante markt werd immers stap voor stap verengd waardoor het steeds waarschijnlijker was

dat er een misbruik was op die relevante markt139. De geleidelijke verenging kwam er eerst

toen de Commissie een aparte markt voor uitzendrechten voor sportevenementen

afbakende,140 dit werd verfijnd tot belangrijke internationale sportevenementen.141 Nog een

stap verder werd gegaan toen de Commissie in de zaak UEFA-uitzendregels stelde dat er een

aparte markt was voor de uitzendrechten op voetbalevenementen. Zelfs in die markt werd al

gewag gemaakt van een verdere opsplitsing tussen de markt voor uitzendrechten van

competities die zich elk jaar voordoen en de markt voor uitzendrechten voor competities die

zich niet elk jaar voordoen. Bij deze laatste categorie kunnen we denken aan evenementen als

het Europees Kampioenschap, het Wereldkampioenschap of de Conferderations Cup. De

eerste categorie wordt dan gevormd door de rechten op nationale competities en internationale

competities voor clubelftallen zoals de UEFA Champions League en de Europa League. In de

Premier League zaak werd nog een onderscheid gemaakt tussen de hoogste klasse en lagere

klassen. Zoals even hierboven besproken. Het steeds enger maken van deze relevante

upstream-markt hangt af van de voorkeur van de kijker.

De downstream-markten hangen in grote mate vast aan de upstream markten, door de nieuwe

technologieën zoals pay-per-view, digitale tv en on-demand video proberen de verdelers nog

beter in te spelen op de noden van de consumenten. Het vaststellen van relevante

downstream-markten vergt dus een kennis van de verschillende manieren waarop de

uitzending van sportwedstrijden de kijkers kan bereiken. Er rijzen immers steeds nieuwe

mogelijkheden om kijkers te bereiken. Zo is het in de Verenigde Staten nu reeds mogelijk om

live en integraal volledige NBA-wedstrijden op een smartphone te bekijken. Het internet is

ook een kanaal dat gebruikt kan worden om kijkers te bereiken met verslaggeving van

sportwedstrijden. Dit alles zorgt er dus voor dat er een groot verschil is tussen de

verschillende downstream-markten. Een uitzending volgen op de GSM is immers totaal iets

anders dan diezelfde wedstrijd volgen op de televisie. Er is dus een sterke interactie mogelijk

139 Zie supra: relevante markt. 140 Beschikking van deCommissie waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt

verklaard wordt, IV/M 779 Bertelsmann/CLT op grond van Verordening (EEG) 4064/89 van de Raad, 7 oktober

1996, PB 1996, C 364/3 r.o. 18. 141 I. NITSCHE, Broadcasting in the European Union:The role of public interest in Competition analysis, Den

Haag, Assser Press, 2001, 164.

Page 71: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

66

tussen upstream- en downstream-markten. Door de technologische evolutie is het immers

mogelijk dat door het bestaan van nieuwe downstream-markten ook nieuwe upstream-

markten gecreëerd worden.

4.3.3.3. Mededingingsrechtelijke problemen bij uitzendrechten

Tot nu toe zijn er 3 grote thema’s aan bod gekomen bij de zaken die naar voor gekomen zijn

omtrent de verkoop van tv-rechten. Deze 3 thema’s zijn de collectieve verkoop van tv-

rechten, de exclusieve verkoop en de manier waarop de rechten worden verworven.

Vooraleer deze 3 thema’s aan te snijden moet er eerst weer op gewezen worden dat de

verkoop van tv-rechten enkel onder het Europese Mededingingsrecht valt wanneer er voldaan

is aan de toepassingsvoorwaarden van de artikelen 101 en volgende. Europese sportclubs en

sporters werden al meermaals als ondernemingen aangemerkt en ook de potentiële bieders op

de tv-rechten kunnen aangemerkt worden als ondernemingen. Ook openbare omroepen, die in

principe geen winst nastreven, kunnen als ondernemingen worden aanzien. Dat besliste de

Europese Commissie in de Eurovisie zaak142. Aangezien de verscheidene deelnemers op de

markt van de televisierechten ondernemingen zijn, kunnen verenigingen van televisiezenders

en verenigingen van sportclubs beschouwd worden als ondernemingsverenigingen. Regels die

zij uitvaardigen kunnen dus aanzien worden als besluiten van een ondernemingsvereniging in

de zin van artikel 101 lid 1 EG-verdrag. De problematiek van de uitzendrechten kan dus

zeker ondergebracht worden onder de Europese mededingingsregels.

4.3.3.3.1. Collectieve verkoop

Het eerste grote thema dat naar voor komt bij de verkoop van uitzendrechten van

sportevenementen is de problematiek van de gezamenlijke verkoop van uitzendrechten. De

collectieve verkoop van uitzendrechten is een praktijk die al lang bestaat. De deelnemers aan

een bepaalde competitie verenigen zich en verkopen gezamenlijk de tv-rechten voor de

volledige competitie. Veelal is het zelfs zo dat toetreding een verplichting is vooraleer men

toegelaten wordt om deel te nemen aan de competitie. Zo werd de FA Premiership gecreëerd

om meer geld te verdienen aan de uitzendrechten van de wedstrijden. In België bestaat er ook

142 Beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 81 EG-verdrag, IV/32.150,

Eurovisie, 10 mei 2000, PB. 2000, L 151/18.

Page 72: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

67

een dergelijke vereniging: de Profliga. Zij verenigt alle clubs uit eerste klasse en verdedigt

hun belangen wanneer een nieuw televisiecontract dient onderhandelt te worden. Enkele jaren

terug was er opschudding binnen deze Profliga. De topclubs Anderlecht en Standard Luik

dreigden immers uit de Profliga te stappen en hun televisierechten afzonderlijk te verkopen.

Dit deden ze omwille van het feit dat ze een competitiehervorming wilden afdwingen, waarin

minder clubs zouden aantreden. De andere clubs zijn voor dit dreigement gezwicht en de

competitiehervorming werd goedgekeurd, waardoor Anderlecht en Standard binnen de

Profliga bleven. Beide clubs maakten hun dreigement om de televisierechten afzonderlijk te

verkopen niet hard.

In de verschillende zaken omtrent de televisierechten heeft de Europese Commissie zich niet

positief uitgelaten over de collectieve verkoop van televisierechten. De onderlinge

concurrentie tussen de verschillende clubs valt immers volledig weg wat betreft het aanbieden

van televisierechten. Wanneer elke club afzonderlijk zijn rechten aanbiedt, bestaat er immers

een vorm van onderlinge concurrentie en zou elke club slechts een beperkt marktaandeel

hebben. Door de collectivisering van de uitzendrechten is er echter maar één aanbieder op de

markt en die kan dus de prijs als het ware alleen bepalen. In principe is dit alleen al een

overtreding van art. 81 van het EG-verdrag. Bovendien brengt dit ook negatieve gevolgen met

zich mee op de downstream-markten. Doordat de uitzendrechten gecollectiviseerd worden,

zullen enkel grote mediaconglomeraten nog in staat zijn om deze zeer dure pakketten aan te

kopen. Kleinere concurrenten hebben dus geen kans meer om uitzendrechten aan te kopen en

worden op deze wijze uit de markt gedreven. De rechtenpakketten zullen dus enkel nog

geconcentreerd zijn bij grote concerns die dan ook de afzet op de downstream-markten

kunnen beperken en dit komt dan weer ten nadele van de consumenten.

De Europese Commissie heeft zich al verschillende malen uitgesproken over de collectieve

verkoop van uitzendrechten. In de UEFA Champions League zaak143 verzocht de UEFA om

een uitzondering met betrekking tot artikel 101 EG-verdrag. Ze wou een gezamenlijke

verkoop en marketing doen van de rechten tot de UEFA Champions League. Daaronder

diende te worden verstaan dat ze zowel de tv-rechten wou verkopen, als ook gezamenlijke

sponsoring,… De Champions League is een internationale competitie tussen clubs uit Europa,

143 Beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-verdrag en artikel

53 van de EER overeenkomst 37.576, UEFA-uitzendregels, 19 april 2001, PB. 2001, L 171/12.

Page 73: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

68

waarbij enkel clubs die in de top van hun eigen competitie spelen, toegelaten worden. Deze

competitie is het paradepaardje van de UEFA. Ze verkoopt de uitzendrechten van die

wedstrijden centraal en verdeelt de opbrengst dan grotendeels onder de deelnemers. Een deel

van de opbrengsten gaat naar andere doeleinden zoals jeugdwerking, en acties omtrent

fairplay. Deze rechten werden per 4 jaar verkocht aan netwerken. In elk land krijgt één

netwerk de rechten toebedeeld. Meestal gaat het wel om zenders die vrij te verkrijgen zijn en

niet om betaaltelevisie. De UEFA verdedigde haar beleid met verschillende argumenten. Ze

betoogde dat het gezamenlijk verkopen van de uitzendrechten ervoor zorgde dat de UEFA

Champions League een grotere bekendheid verwierf. Indien de rechten door de clubs

afzonderlijk zouden verkocht worden, zou de uitstraling van de competitie en het merk UEFA

Champions League veel minder zijn. Deze verminderde aantrekkingskracht zou negatieve

gevolgen hebben voor sponsors, clubs, toeschouwers,… De Europese Commissie opende een

zaak tegen de UEFA in 2001, ze viseerde daarbij vooral het feit dat de uitzendrechten

exclusief werden verkocht aan één netwerk per land. De Commissie zag dit immers als een

beperking van de vrije mededinging omdat op die manier enkel grote mediaconcerns in staat

zijn om de rechten aan te kopen, kleine netwerken worden zo uit de markt geduwd. Doordat

er in de UEFA Champions League veel wedstrijden op hetzelfde tijdstip geprogrammeerd

staan en de rechten maar aan één verdeler worden verkocht, worden vele wedstrijden niet

uitgezonden. Grote mediaconcerns bezitten de rechten en verkiezen om een andere wedstrijd

uit te zenden. Kleinere netwerken die interesse hebben om een wedstrijd uit te zenden krijgen

de kans niet omdat de UEFA slechts verkoopt aan één netwerk per land. Hierdoor wordt de

keuze van de kijker beperkt en is er mogelijk ook een beperking op het uitzenden van

wedstrijden via andere kanalen. De Commissie besloot dat indien er middelen waren die

minder mededingingsbeperkend waren en die hetzelfde doel konden bereiken, er geen

vrijstelling van artikel 101 lid 1 kon gegeven worden. Daarop herwerkte de UEFA haar beleid

met betrekking tot de verkoop van tv-rechten. Er werd een opsplitsing gemaakt in

verschillende pakketten waarop kon worden geboden. Op die manier konden grote netwerken

nog steeds het exclusief uitzendrecht krijgen over de populairste wedstrijden, maar kregen

kleinere netwerken ook een kans om uitzendrechten te verwerven van andere partijen.

Bovendien werd een opsplitsing gemaakt waarbij het verdelen van de beelden via andere

kanalen apart te verwerven viel. De Commissie oordeelde dat deze regeling inderdaad beter

Page 74: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

69

was om nieuwe openingen te creëren op de markt en dat de nieuwe manier van verkopen de

kijkers ten goede zou komen.144

In de Bundesliga zaak145 vroeg de Duitse voetbalbond ook een uitzondering zodat ze niet

onder het toepassingsgebied van artikel 101 EG-verdrag zou vallen. Ze wilden een

uitzondering bekomen zodat de collectieve verkoop van de uitzendrechten voor radio en

televisie niet onder de toepassing van het Europees mededingingsrecht zou vallen. De

Europese Commissie maakte echter bezwaren tegen de verkoopsregeling die gehanteerd werd.

Dit zette de Bundesliga aan om wijzigingen in deze regeling toe te passen. De belangrijkste

wijzigingen die doorgevoerd werden waren de opsplitsing van de rechten in negen

verschillende pakketten, die elk voor maximaal drie seizoenen konden verkocht worden.

Daarnaast werd ook de positie van individuele clubs versterkt, de clubs kregen immers de

mogelijkheid om hun thuiswedstrijden 24 uur na de wedstrijd aan een gratis televisiezender te

verkopen. Enkele andere maatregelen zorgen ervoor dat de clubs nog een grotere

onafhankelijkheid genoten. 146 De collectiviteit van de verkoop werd dus in zekere mate

beperkt.

4.3.3.3.2. Exclusiviteit

Het tweede grote thema is dat van de exclusiviteit van de uitzendrechten, dit is eigenlijk nauw

verbonden met de problematiek van de collectieve verkoop. Wanneer een netwerk exclusief

de rechten van een bepaald evenement kan kopen, kan hij andere netwerken verbieden om dit

evenement uit te zenden. Hierdoor kan het netwerk immers een maximaal aantal kijkcijfers

behalen en daarmee gaat uiteraard een grotere inkomst aan reclamegelden gepaard. Het

probleem daarbij is dat kleinere zenders die geen rechten kunnen aankopen, ook de

mogelijkheid ontzegd wordt om te groeien. Zij missen immers de kans om via extra 144 Beschikking 2003/778/EG van de Commissie van 23 juli 2003 inzake een procedure op grond van artikel 81

van het EG-verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst in de zaak COMP/C-2/37.398.-Gemeenschappelijke

verkoop van de commerciële rechten voor de UEFA Champions League PB L 201/25. 145 Europese Commissie, bekendmaking overeenkomstig artikel 19 lid 3 van Verordening (EG)1/2003 van de

Raad in zaak COMP/C2/37-214- Gezamenlijke verkoop van de mediarechten in de Duitse Bundesliga, PB, 2004,

C/-229/13, 19 april 2004. 146 A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu , 2009, 364.

Page 75: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

70

inkomsten uit reclame en hogere kijkcijfers zich extra te ontwikkelen. De vrees bestaat dat

men op die manier terechtkomt in een vicieuze cirkel, waarbij grote concerns steeds

machtiger worden door extra inkomsten. Die extra inkomsten kunnen ze op hun beurt dan

aanwenden om nieuwe uitzendrechten aan te kopen, waaruit dan opnieuw inkomsten worden

gepuurd,… De Europese Commissie heeft echter gesteld dat ze niet principieel tegen

exclusiviteit is. Er zal echter wel onderzocht worden als dergelijke exclusieve

overeenkomsten de mededinging niet onredelijk beperken. De Commissie wil er dus op

toezien dat de werking van de vrije markt behouden blijft en in het bijzonder dat de

marktdrempel tot toetreding niet te hoog wordt. Door de bijzonder dure aankoop van

exclusieve licenties is het immers mogelijk dat de toegang tot de markt extreem bemoeilijkt

wordt. Er zal dus geval per geval moeten onderzocht worden of de mededinging niet teveel

beperkt wordt. De Commissie verkiest contracten waarbij er slechts exclusiviteit wordt

gegeven voor een korte periode en beperkt zijn in hun omvang. Dit wil echter niet zeggen dat

lange exclusiviteitscontracten niet mogelijk zijn. De Commissie heeft wel begrip in de situatie

waar nieuwe markten aangeboord worden en de investeerder een langere periode van

exclusiviteit wil om zijn investering beter te laten renderen. Een korte periode van

exclusiviteit zou investeerders kunnen afschrikken: ze kunnen vrezen dat ze hun investeringen

niet zullen kunnen terugverdienen. Een uitzondering zoals bepaald in artikel 101 lid 3 kan

onder dergelijke omstandigheden wel worden toegestaan. Verder kunnen ook uitzonderingen

worden toegestaan wanneer de exclusieve licentie wordt ‘onderverhuurd’. Als andere

netwerken rechten of beelden kunnen aankopen is een uitzondering eveneens mogelijk. Het is

wel belangrijk erop te wijzen dat de voorwaarden die in deze overeenkomsten zijn

opgenomen van groot belang zijn. De aard en de omvang van de beelden die kunnen worden

aangekocht zullen van groot belang zijn bij de beoordeling.

4.3.3.3.3. Gezamenlijke aankoop

Het 3e grote thema dat voorkomt bij de verkoop van tv-rechten van sportevenementen is een

gevolg van de eerste twee problemen. Door de zeer hoge kostprijs van uitzendrechten

beslissen netwerken dikwijls over te gaan tot de gezamenlijke aankoop van deze rechten. De

gezamenlijke aankoop van deze rechten geeft een dubbel voordeel voor de netwerken. Ten

eerste delen ze samen in de kosten, daarnaast worden de risico’s over verschillende netwerken

Page 76: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

71

gespreid. De EBU 147 is een duidelijk voorbeeld van de vereniging van verschillende

netwerken om samen rechten op sportwedstrijden aan te kopen. Het gaat om een vereniging

van openbare omroepen. In principe zijn commerciële omroepen niet toegelaten, er zijn echter

uitzonderingen waarbij enkele commerciële omroepen toch lid zijn kunnen worden van de

EBU. De EBU koopt dus rechten op ten voordele van hun leden die deze wedstrijden dan

kunnen uitzenden. Het doel van de EBU is om een voordeel te verschaffen aan haar leden in

vergelijking met andere netwerken. De positie en handelswijze van de EBU werd al in 2

zaken besproken: Screensport vs EBU Members148 en EBU vs Eurovision zaak149. In beide

zaken stelde de Europese Commissie vast dat er een beperking van de mededinging was door

de handelswijze van de EBU.150 In de Screensport zaak weigerde de Europese Commissie een

vrijstelling van art 101 lid 1 te verlenen. De aard van de overeenkomst was namelijk zo dat

Eurosport exclusief de aangekochte beelden verkreeg van de EBU, waardoor zijn

voornaamste concurrent Screensport volledig uit de markt gesloten werd. Ook in de Eurovisie

zaak oordeelde de Commissie dat de EBU eens ze de rechten aangekocht had, misbruik

hiervan maakte. Niet-leden kregen geen enkele kans om toegang te krijgen tot de

uitzendrechten. De Commissie stelde dat indien de EBU in aanmerking wilde komen voor een

vrijstelling op basis van artikel 101 lid 3, er een correct beleid met betrekking tot het

doorverkopen van de licenties gevoerd moest worden. Het Gerecht van Eerste Aanleg

vernietigde de beschikking van de Commissie echter omdat ze vond dat zelfs het systeem van

de sublicenties de vrije markttoegang onvoldoende garandeert. De EBU heeft daarop haar

statuten en reglementen met betrekking tot haar leden aangepast. Daarna kreeg ze van de

Europese Commissie een formele vrijstelling. In die beslissing speelde vooral de reden van de

economische efficiëntie mee. De mededingingsbevorderende effecten van de maatregel zijn

namelijk groter dan de mededingingsbeperkende. Kleinere zenders die lid zijn van de EBU

kunnen nu immers ook sportwedstrijden uitzenden , dit is dus een betere verdeling voor de

consumenten. Deze kleine zenders zouden als onafhankelijke speler op de markt immers nooit

de mogelijkheid gehad hebben om de rechten aan te kopen en de wedstrijden uit te zenden.

147 European Broadcasting Union. 148 Beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag,

IV/32.524p Screensport/EBU-leden, 19 februari 1991, PB., 1991, L 63/32. 149 Beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 81 EG-verdrag, IV/32.150,

Eurovisie, 10 mei 2000, PB. 2000, L 151/18. 150 I. NITSCHE, Broadcasting in the European Union:The role of public interest in Competition analysis, Den

Haag, Assser Press, 2001, 93.

Page 77: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

72

4.3.3.4. De Premier League zaak.

In de Premier League zaak verkocht de Engelse Premiership de exclusieve rechten voor de

wedstrijden in de Premier league voor 4 seizoenen aan BSKyB. De BBC verzekerde zich van

de exclusieve rechten om opgenomen hoogtepunten van de wedstrijden uit te zenden, ook

voor dezelfde periode. Deze overeenkomst werd in het jaar 1996 verlengd voor een nieuwe

periode. In deze zaak zaten 2 grote zaken die mededingingsbeperkend zijn: de exclusiviteit en

de collectiviteit. In juni 2001 had de Europese Commissie op eigen initiatief een onderzoek

gestart naar deze collectieve verkoop. In de praktijk bleek immers dat slechts 25 procent van

alle wedstrijden live op telvisie beschikbaar was. Ook in deze zaak wijzigde de federatie haar

verkoopsregeling om te voldoen aan de eisen van de Europese Commissie151.

4.3.3.5. Rechtsvergelijkend152:

Ook in de Verenigde Staten is er een grote aandacht voor de verkoop van uitzendrechten van

sportwedstrijden. De NFL 153 wordt door velen beschouwd als het pronkstuk van de

Amerikaanse sporten. De uitzendrechten voor deze wedstrijden zijn dan ook extreem gegeerd.

Het is echter pas vanaf het jaar 1951 dat de echte doorbraak is gekomen met betrekking tot het

uitzenden van deze wedstrijden. Voorheen, tijdens de eerste 30 jaar van het bestaan van de

competitie leed de NFL sterk onder de competitie van rivaliserende kampioenschappen. In

1951 besloot het Dumont Television Network vijf NFL wedstrijden per jaar uit te zenden en

daarbovenop de titelwedstrijd. Daar is de successtory van football en televisie begonnen. In

1955 betaalde CBS154 tot 1.8 miljoen dollar per seizoen voor het uitzenden van bepaalde

wedstrijden. Op dat moment onderhandelden teams en netwerken afzonderlijk voor het sluiten

van deze contracten, van collectieve aan- of verkoop was nog geen sprake. In 1960 werd

echter een nieuwe competitie opgestart: de American Football League (AFL). Als een reactie

op deze concurrentie sloot de NFL voor het eerst een grote deal met betrekking tot

151 Commission Decision declaring a concentration to be compatible with the common market (case No.

IV/M.037 – B Sky B/ Kirch PAY TV) according to Council Regulation (EEC) No. 4064/89, 21-3-2000

152 L. HALGREEN, European Sports Law. A comperative analysis of the European and American models of

sport, Kopenhagen, Thompson, 2004, 89-107. 153 National Football League. 154 Columbia Broadcasting System.

Page 78: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

73

televisierechten. Het sloot met ABC155 een contract dat hen de rechten gaf over de wedstrijden

van een heel seizoen. In 1953 had het Department of Justice reeds een klacht ingediend tegen

de NFL. De NFL legde immers beperkingen op aan de verkoop van tv en radiorechten door

zijn leden. Deze beperkingen hielden in dat er geen wedstrijden mochten uitgezonden worden

binnen het ‘territorium’ van een andere club van de NFL. Een wedstrijd van een ploeg uit Los

Angeles mocht bijvoorbeeld niet in New York op televisie verschijnen. De Department of

Justice won de zaak, waardoor de NFL nog slechts één beperking mocht opleggen. Er mocht

enkel een verbod op een uitzending komen wanneer de club die binnen het territorium van de

uitzending zijn thuisbasis had, zelf thuis speelde. Er mocht echter geen beperking meer

worden opgelegd wanneer de club in kwestie op verplaatsing speelde of wanneer die club

helemaal niet moest spelen. Ook in 1961 diende het department of justice een klacht in tegen

de gezamenlijke verkoop van de uitzendrechten en wederom kreeg ze gelijk, hier werd een

horizontale beperking van de mededinging aangemerkt die in strijd was met de Amerikaanse

anti-trust law. Ook in de eerste zaak werd een schending van die wetgeving vastgesteld.

In de Amerikaanse mededingingszaken wordt er bijna altijd verwezen naar de Sherman Anti-

trust Act van 1890. Dit is de Amerikaanse wetgeving die de vrije mededinging moet

beschermen. De bewoordingen van deze Sherman Act zijn eerder vaag, daardoor is er steeds

ruimte voor rechterlijke interpretatie bij rechtszaken omtrent mededinging. Net zoals in de

Europese wetgeving staat er geen duidelijke definitie geformuleerd van de begrippen

‘overeenkomst’, ‘monopolie’,… De oorspronkelijke bedoeling van de Sherman Act was het

verbeteren van de welvaart voor de consument en de gemiddelde Amerikaan te beschermen

tegen machtige bedrijven die de mogelijkheid hadden over te gaan tot predatory pricing156en

andere technieken van machtsmisbruik. Door de vage bewoordingen die de Sherman Act

kenmerken is deze doelstelling niet steeds eenduidig nagestreefd omdat de wet steeds

openstond voor verschillende interpretaties.

Ook in de Sherman Act werd een onderscheid gemaakt tussen het beperken van de

mededinging door overeenkomsten tussen ondernemingen en het misbruik van machtspositie.

De Sherman Act USC § 1 behandelt de problematiek van de overeenkomsten tussen

ondernemingen. Dit artikel stelt:

155 American Broadcasting Company. 156 Zie supra: Deel 4.2.1.2. Toepassingsvoorwaarden art 102 EG-verdrag.

Page 79: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

74

“ Every contract, combination in the form of trusts or otherwise or conspiracy, in restraint of

trade… is declared to be illegal…”.

In 1911 werd een uiterst belangrijke beslissing genomen in de zaak Standard Oil of New

Jersey versus United States157 . Vanaf toen oordeelden Amerikaanse rechtbanken dat een

overeenkomst of contract enkel in strijd was met bovenstaand artikel wanneer ze onredelijk de

mededinging beperkte. Het was dus niet zo dat eender welke beperking van de mededinging

als strafbaar werd beschouwd. De Amerikaanse rechtbanken hebben twee methodes

ontwikkelt om te oordelen of er een onredelijke beperking was van de mededinging. De ‘per

se’ rule en de ‘rule of reason’. Dit onderscheid duidt aan dat sommige categorieën

handelingen altijd een onredelijke inbreuk op de vrije mededinging zijn. Dit valt de

vergelijken met de hard-core restricties die in Europa bestaan, handelswijzen die ongeacht

hun omvang onmiddellijk een inbreuk vormen op het Europees mededingingsrecht. Net zoals

in Europa worden prijszetting en marktverdeling onder deze categorie ondergebracht.

Wanneer een dergelijke handeling voorkomt zal er dus geen onderzoek komen naar de

eventuele gevolgen of bedoelingen van de ondernemingen die de overeenkomst hebben

gesloten, het feit dat een dergelijke handeling bestaat is reeds voldoende om van een inbreuk

te spreken. De rule of reason is daarentegen een afweging die gemaakt wordt tussen de

mededingingsbeperkende en de mededingingsbevorderende gevolgen die een bepaalde

overeenkomst die een overeenkomst met zich meebrengt. Sommige Amerikaanse

rechtbanken argumenteerden dat de anti-trust wetgeving in de Sherman Act slecht één groot

doel heeft. Het vergroten van de welvaart van de consument. Volgens hen zou elke

overeenkomst in dit licht moeten bekeken worden. Het Amerikaanse Supreme Court stelde in

de NSPE case evenwel dat niet alle aspecten die een jury als redelijk beschouwd, als

mededingingsbevorderende aspecten mogen beschouwd worden in de afweging van de rule of

reason. Een algemene bevinding dat een beperking een voordeel voor de consument met zich

meebrengt is dus niet altijd voldoende om een verbod op basis van de Sherman Act te

ontwijken. In de sportzaak NCAA vs. Board of Regents of the University of Oklahoma158

werd echter weer een erg ruime omschrijving van mededingingsbevorderende aspecten

gehanteerd. Dit in tegenstelling tot de NSPE zaak. Algemene bewoordingen van de

157 Standard Oil Co. of New Jersey v. United States, 221 U.S. 1 (1911). 158 NCAA vs. Board of Regents of the University of Oklahoma, 485 US 85 (1984).

Page 80: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

75

verdediging werden aanvaard toen ze stelde dat de regels die ze uitvaardigde de competitie in

de sport verbeterde. In de Verenigde Staten is het dus steeds de vraag als

mededingingsbeperkende acties of regels verboden zijn, indien ze voor het publiek een

voordeel met zich meebrengen, zoals lagere prijzen of een hogere kwaliteit,…

Een belangrijk verschil met de Europese mededingingswetgeving is dat er in de Verenigde

Staten geen artikel bestaat dat voorziet in een vrijstellingsmogelijkheid. In de Europese Unie

kan immers artikel 101 lid 3 worden toegepast, waardoor beperkingen van de mededinging

onder bepaalde voorwaarden toch toegelaten worden. In de Verenigde Staten is van een

vergelijkbaar artikel dus geen sprake. Er kan slechts een vrijstelling worden verleend op basis

van de rule of reason. In de Verenigde Staten is er in dat opzicht dus meer mogelijkheid tot

rechterlijke vrijheid. De afweging van positieve en negatieve effecten van een bepaald

akkoord zal de doorslag geven of er sprake is van een ongerechtvaardigde

mededingingsbeperking of niet.

De Sherman Act vereist meerdere actoren in paragraaf 1 en daarom argumenteerden vele

professionele competities dat zij niet onder de toepassing van dit artikel konden vallen. Ze

waren immers een zelfstandige entiteit. Ze konden daarom geen contract sluiten. Ze noemden

dit argument de ‘Single Entity Defense’. Dit argument werd echter niet aanvaard door het

Amerikaanse Supreme Court. Ze heeft daarentegen geoordeeld dat organisaties zoals de NFL

en de NBA een verzameling is van verschillende entiteiten en geen alleenstaande

ondernemingen zijn. In de Europese rechtspraak is een vergelijkbare gedachtegang te vinden.

De UEFA is immers volgens het Europees recht ook een ondernemingsvereniging en haar

besluiten zijn onderworpen aan het Europees recht. Nieuwere Amerikaanse sportfederaties als

de MLS159 zijn daarom verder gegaan in het vormen van één enkele entiteit. Deels om een

betere organisatie te kunnen bewerkstelligen, maar deels ook om aan de werking van de

Sherman Act te ontsnappen. Technisch gezien bezit de Major League Soccer alle ploegen,

elke ploeg heeft wel een eigenaar of investeerder, maar die heeft weinig beslissingsmacht. Ze

hebben enkel een financieel belang in de ploegen. Alle contracten worden daarom gesloten

met de federatie, niet met de individuele clubs of met hun eigenaars. Dit is een groot verschil

met bijvoorbeeld de teams in de NBA, waar de eigenaars zelf de contracten sluiten en een

zeer grote beslissingsmacht hebben. Dat de nieuwe structuur wel degelijk van groot belang

159 Major League Soccer.

Page 81: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

76

was, werd aangetoond in de Fraser vs Major League Soccer zaak.160 In deze zaak claimden

een groep professionele voetballers dat de Major League Soccer de Sherman Act schonden.

Het feit dat alle contracten door de federatie zelf werd gesloten was slecht voor de

mededinging binnen de competitie volgens hen. Doordat de federatie de contracten allemaal

zelf sloot konden ze volgens hen minder grote salarissen binnenrijven. Indien alle clubs zelf

zouden kunnen onderhandelen met de spelers zou er een grotere concurrentie ontstaan tussen

deze clubs. Ploegen zouden immers zelf kunnen spelers contacteren en contracteren.

Meerdere clubs kunnen dan immers een opbod doen van spelerssalarissen voor spelers die ze

willen binnenhalen. De spelers voelden zich dus benadeeld doordat enkel de federatie de

contracten kunnen sluiten. In andere competities zoals de NBA bestaat er immers wel een

ware wedloop om de hoogste contracten te kunnen bieden aan de spelers. In deze zaak

oordeelde de rechtbank echter dat de Single Entity Defense wel van toepassing was. Daaruit

volgt dus dat in deze zaak niet viel onder de Sherman Act.

Het lijkt evenwel onwaarschijnlijk dat andere federaties zoals de NBA en de NFL zich zullen

hervormen om zich ook te kunnen onttrekken aan de Sherman Act. Een nieuwe poging om

deze mastodonten onder de Single Entity Defense te krijgen zou zeer moeizaam verlopen en

hoewel het arrest Fraser een kleine opening laat, is het een quasi onmogelijke opdracht om die

federaties zo drastisch te hervormen. Nieuwe, kleinere federaties die opgericht worden zullen

echter wel proberen de weg van de MLS te volgen en niet onder het toepassingsgebied van de

Sherman Act te vallen.

Sherman Act §2 handelt over misbruik van monopolie. Dit artikel stelt:

“Every person, who shall monopolize, or attemt to monopolize, or combine or conspire with

any other person or persons, to monopolize any part of the trade or commerce…, shall be

deemed guilty of a felony…”

Net zoals in Europa is het belangrijke element die hier in §2 speelt het begrip ‘relevante

markt’ een belangrijke rol. De Amerikaanse rechtbanken hebben dit begrip gedefinieerd als

“het gebied van effectieve mededinging waarbinnen die onderneming opereert”. Ook in de

Verenigde Staten wordt de relevante markt opgedeeld in de relevante productmarkt en de

160 Fraser vs. Major League Soccer, 97 F supp. 2d 130 (2000).

Page 82: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

77

relevante geografische markt. Er loopt een grote gelijkenis tussen artikel 102 EG-verdrag en

dit artikel uit de Sherman Act. Zo wordt hier ook gesteld dat het hebben van een monopolie

op zich niet strafbaar is, er moet ook sprake zijn van onwettig gedrag. Ook bij de beoordeling

dit artikel wordt een toepassing gemaakt van de rule of reason. Er wordt dus een afweging

gemaakt tussen positieve en negatieve aspecten van een monopolie en de handelingen die

door de onderneming die een monopolie heeft gesteld worden.

Nadat de NFL de rechtszaak verloren had, keerde ze zich tot de politiek om haar slag thuis te

halen. Met succes want het Amerikaanse Congres kwam hen te hulp.161 Ze wilden het wel

mogelijk maken om de uitzendrechten gezamenlijk te verkopen. Daarom werd de Sports

Broadcasting Act gecreëerd. Deze wet verleende een vrijstelling van de mededingingsregels

voor de gezamenlijke verkoop van uitzendrechten van bepaalde professionele sporten. Het

ging om de belangrijkste en populairste sporten in de Verenigde Staten, namelijk American

football, baseball, basketball en ijshockey . Andere professionele sporten zoals voetbal,

tennis of golf vielen echter niet onder deze vrijstelling. Niet-professionele sportbeoefening

zoals de uiterst populaire college wedstrijden vielen ook niet onder het toepassingsgebied van

deze wet. De wet beschermde bovendien ploegen die gelegen zijn in een kleinere markt door

de rechten samen te verkopen met de rechten van teams die gelegen zijn in meer lucratieve

markten. Op deze manier kregen ook kleinere clubs een even groot deel van de inkomsten uit

tv-gelden toebedeeld. Er zijn wel enkele nuanceringen in deze wet opgenomen, zoals data

waarop er geen gezamenlijke verkoop mag zijn of regels met betrekking tot kleinere

organisaties van sporten die onder de werking van de wet vallen. Deze zijn hier echter niet

van belang.

De speciale behandeling die deze professionele sporten kregen, maakte het voor hen mogelijk

om zeer sterk te groeien en uit te breiden. Er stond in de wet echter nog steeds een

uitzondering die de ‘black-out provision’ werd genoemd. Deze uitzondering stelde dat de

federatie nog steeds het uitzenden van een bepaalde wedstrijd kon verbieden binnen het

‘territorium’ van een club, wanneer deze club een thuiswedstrijd afwerkt. Met deze bepaling

wou men verhinderen dat lokale televisiestations wedstrijden uitzonden die de grote 161 R. G. NOLL, “Competition Policy in European sports after the Bosman Case” in C. JEANRENAUD, S.

KÉSENNE, Competition Policy in professional sports. Europe after the Bosman Case., Antwerpen Standaard

Editions,1999, 17-44.

Page 83: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

78

netwerken elders in het land uitbrachten. Lokale fans waren hier echter niet mee akkoord:

wanneer de thuiswedstrijd immers uitverkocht was, hadden zijn geen kans om de wedstrijd op

televisie te volgen. Ze vroegen dus om onder bepaalde omstandigheden om een opheffing van

de black-out regel. De NFL gaf aanvankelijk geen gevolg aan de oproep van de fans. In de

zaak Blaich vs. NFL162 werd deze problematiek aangeklaagd. De finale van het NFL seizoen

(de Super Bowl) mocht immers niet worden uitgezonden op tv. De fans die in New York

woonden, konden op die manier de wedstrijd niet zien, want deze was uitverkocht. Er werd

aangevoerd dat de black-out regel enkel zou gelden tijdens het seizoen, en niet tijdens de

finale wedstrijden van het seizoen. Dit werd echter snel weerlegd omdat er nergens in de

Sports Broadcasting Act vermeld staat dat de black-out regel enkel zou gelden voor normale

competitiewedstrijden. De fans riepen ook erg emotionele argumenten in, dat het een

‘mensenrecht’ was om te kunnen kijken naar wedstrijden. De rechtbank stelde de NFL echter

in het gelijk.

Zelfs president Nixon vroeg de NFL om voor bepaalde wedstrijden de black-out regel op te

heffen. In 1973 gaf de NFL voor de eerste maal toestemming om de Super Bowl overal uit te

zenden. Ze deed dit vooral om het Amerikaanse Congres te sussen, die wilde dat de black-out

werd opgeheven voor wedstrijden die uitverkocht waren. Het Congres vond deze toegeving

echter niet voldoende en vaardigde een reglementering uit, waarbij wedstrijden die 72 uur op

voorhand uitverkocht waren, wel uitgezonden mochten worden in het gebied van de

wedstrijd. In 1975 verliep deze wet, maar de NFL bleef ze toch volgen. Door dit meer

genuanceerde beleid is er nog steeds een mogelijkheid tot black-out.

Het exclusief verlenen van televisierechten op zich is in de Verenigde Staten dus niet in strijd

met het Amerikaanse mededingingsrecht. Is de bedoeling of het effect van deze exclusieve

verkoop echter om het aantal uitzendingen te beperken om zo de prijs kunstmatig te verhogen

zal dit echter wel een overtreding zijn van de Sherman Act. De rechtszaken betreffende de

vrije mededinging waarbij professionele federaties of teams betrokken zijn, zijn dus een

belangrijke indicatie van de draagwijdte van de Sports Broadcasting Act. De zaak United

States Football League vs. National Football League163 was onder meer een belangrijke

aanduiding van deze draagwijdte. De United States Football League (USFL) was een

162 Blaich vs. NFL, 212 F supp. 319 (S.D.N.Y 1962). 163 United States Football League vs. National Football League 842 F 2d 1335 (2nd Cir 1988).

Page 84: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

79

competitie die werd opgericht in het jaar 1982. De competitie zou in de lente doorgaan in

tegenstelling tot de competitie van de NFL die doorgaat in de herfst en winter. Na enkele

jaren besliste de USFL echter om haar competitie te verplaatsen naar de zelfde periode als de

NFL en zo directe concurrentie met de NFL aan te gaan. De USFL diende klacht in omdat ze

vond dat de NFL verhinderde dat ze zelf een lucratief televisiecontract kon afsluiten. De NFL

had immers niet-exclusieve contracten gesloten met alle netwerken. De USFL vond dat dit

een zeer groot mededingingsbeperkend effect had, de netwerken zouden immers door dit

contract niet geneigd zijn om een contract met USFL te sluiten. De NFL kreeg gelijk in deze

zaak, er werd geoordeeld dat de Sports Broadcasting Act ook van toepassing was contracten

met verschillende netwerken. Er zou enkel een overtreding zijn wanneer het contract een

onrechtmatig monopolie zou creëren, of een onredelijke beperking van de mededinging zou

plaatsvinden. In deze zaak werd echter geoordeeld dat dit niet het geval was.

In Chicago Professional Sport Limited vs. National Basketball Association (NBA)164 lag een

complexe zaak voor, omdat niet alle televisierechten waren overgedragen aan de federatie in

dit geval de NBA. De Chicago Bulls hadden een contract gesloten met WGN een grote zender

die in Chicago gelegen was, waardoor WGN het exclusieve recht kreeg om 25 wedstrijden per

seizoen van de Bulls uit te zenden. De NBA had echter reeds bepaald dat een dergelijk

contract slechts kon gesloten worden voor een maximum van 20 wedstrijden. Nu moeten alle

inkomsten uit uitzendrechten gedeeld worden met de gehele competitie, maar toen mocht dus

een contract voor 20 wedstrijden gesloten worden waarvan de inkomsten door de club in

kwestie zelf mochten behouden worden. De zaak werd in het voordeel van de Chicago Bulls

beslecht. Zij waren immers volgens de reglementen van de NBA bezitter van de

uitzendrechten. Het resultaat van deze zaak was dat alle NBA-teams na een erg nipte

stemming beslisten om alle rechten over te dragen aan de federatie. De ploegen mochten nog

een individueel contract sluiten voor 25 wedstrijden, maar de inkomsten hiervan moesten

worden overgedragen aan de federatie.

De verkoop van tv-rechten in de Verenigde Staten heeft net als in Europa al aanleiding

gegeven tot verschillende rechtszaken. Een belangrijk verschil tussen de beide is dat in de

Verenigde Staten de wetgevende macht is opgetreden met specifieke bepalingen met

164 Chicago Professional Sport Limited vs. National Basketball Association 754 F supp. 1336 (Nd.Ill. 1991),

aff’d 961 F 2d 667 (7th Cir. 1996) 3rd denied 113 S.Ct 409 121 L. Ed. 2d 234 (1992).

Page 85: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

80

betrekking tot de verkoop van televisierechten. De wet voorziet in uitzonderingen die

collectieve verkoop van uitzendrechten vergemakkelijken en ze minder snel in botsing laten

komen met het mededingingsrecht. In Europa moet er meer onderzoek gevoerd worden naar

elk televisiecontract en de manier waarop de mededinging hierdoor wordt beïnvloed en

hebben de vrijstellingen die worden verleend geen sportspecifieke basis.

4.3.3.6. Besluit

In geen enkele andere materie komen sport en economie zoveel met elkaar in aanraking als in

de zaken betreffende de uitzendrechten. Het gaat hier om een business waar er miljarden mee

gemoeid zijn. De Europese Commissie heeft dan ook terecht geoordeeld dat er moest een

toezicht gehouden worden op deze markt. De oplossing van conflicten met betrekking tot

uitzendrechten is echter niet zo eenvoudig. De Europese Commissie bevind zich in de

moeilijke situatie om enerzijds respect te tonen voor de clubs en de televisienetwerken die

grote bedragen neertellen om de rechten te verwerven en anderzijds de vrije mededinging op

de Europese Markt te bewaren. Europa wil er immers voor zorgen dat ook kleine spelers zich

op de markt van de uitzendrechten kunnen roeren. Daarom moet er van dichtbij een toezicht

worden gehouden op de verkoop van de uitzendrechten. De modaliteiten van deze

overeenkomsten zijn van cruciaal belang om te oordelen of er een overtreding van het

mededingingsrecht is of niet. Zowel de federaties als de clubs zijn zich er terdege van bewust

dat de Commissie over hun schouder meekijkt wanneer zij onderhandelen over nieuwe

overeenkomsten. Het belangrijkste hierbij is dus dat er steeds ruimte wordt gelaten op de

markt voor andere spelers en dat sommige mediaconcerns niet een monopolie op een bepaalde

markt verwerven. Andere netwerken moeten de mogelijkheid kunnen krijgen om beelden van

sportwedstrijden uit te zenden. De Europese Commissie heeft in deze dus steeds een moeilijke

situatie waarbij gebalanceerd moet worden tussen de vrije markt en het begrip voor de

netwerken die zware inspanningen leveren om televisiecontracten binnen te halen. Europa

heeft in deze geen echte harde lijn aangenomen wat betreft de vrije mededinging, maar

verzoekt partijen bij grove beperking van de mededinging om modaliteiten aan te brengen

zodat de mededinging op een minder sterke wijze wordt beperkt.

Page 86: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

81

4.3.4. Formule 1165

4.3.4.1. Feiten

Ook de autosport is reeds in aanvaring gekomen met het Europees mededingingsrecht.166

Meer bepaald was het de FIA167 die de regels van de mededinging niet respecteerde. De FIA

is de overkoepelende organisatie verantwoordelijk voor internationale autoraces. Na enkele

klachten deelde de Europese Commissie aan de FIA mee dat ze deze beschouwde als een

onderneming die misbruik maakte van haar machtspositie. Dezelfde mededeling werd gedaan

aan twee ondernemingen die eigendom waren van Bernie Ecclestone. Het ging om Formula

One Administration Ltd (FOA), dat de uitzendrechten van het Formule 1 kampioenschap

verdeelde en International Sportsworld Communicators (ISC), die de uitzendrechten verdeelt

van enkele andere grote internationale motorsportevenementen.

De Europese Commissie zag vier zaken die voor mededingingsrechtelijke problemen

zorgden.168 Een eerste probleem is dat de FIA haar macht gebruikte om evenementen die ze

niet zelf organiseerde te blokkeren. Dit was mogelijk omdat de FIA de enige regulerende

macht in de motorsport binnen Europa is. De FIA verleent dus licenties aan rijders, teams,

circuits,… Enkel met een licentie die door de FIA is toegestaan mag er deelgenomen worden

aan de wedstrijden, of mogen er wedstrijden worden georganiseerd. Wanneer iemand zijn

licentie verliest kunnen ze dus bijna niet deelnemen aan een wedstrijd in Europa. Daarom

staan vele deelnemers weigerachtig tegenover deelname aan wedstrijden die niet door de FIA

worden georganiseerd. Aangezien de FIA zelf ook heel wat wedstrijden organiseert, kan zij

dus invloed uitoefenen op andere organisaties door het niet vrijgeven van noodzakelijke

componenten van een wedstrijd, zoals rijders en circuits.

Vervolgens bracht de Commissie aan dat de FIA haar macht wel degelijk al gebruikt had om

andere organisaties uit de markt te concurreren. Zo werd een concurrerende organisator GTR

165 R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union,Manchester, Manchester University Press, 2003,

135-137. 166A. CYGAN, “Competition and free movement issues in the regulation of Formula One motor racing” in

B. BOGUSZ, A. CYGAN, E. SZYSZCZAK (eds.), The Regulation of Sport in the European Union, Cheltenham,

Edward Elgar, 2007, 74-97. 167 Fédération Internationale de l’Automobile. 168 “ Commission opens formal proceedings into Formula One and other international motor racing series.

IP/99/434” 30 juni 1999.

Page 87: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

82

uit de markt gehouden en werd het GTR kampioenschap vervangen door een kampioenschap

dat de FIA zelf organiseerde.

Daarnaast misbruikt de FIA volgens de Europese Commissie haar macht om alle

uitzendrechten van de internationale motorsportevenementen te verwerven. De FIA vaardigde

in 1995 immers nieuwe regels uit waarbij ze zich alle uitzendrechten toe-eigende van

internationale motorsportwedstrijden waarvan ze de organisatie toestond, deze rechten werden

onmiddellijk overgedragen aan de ISC van Bernie Ecclestone. Deze televisierechten zijn van

vitaal belang voor het bestaan van de motorsport. Die sport leeft immers grotendeels van

sponsorgelden die aan hen betaald worden. Uit onderzoek is gebleken dat de omvang van de

sponsorgelden sterk stijgt naargelang de organisator kan garanderen dat een bepaalde

wedstrijd op televisie zal uitgezonden worden. De gevolgen van deze regels waren dus dat een

organisator die een internationaal kampioenschap wenste te organiseren, zijn televisierechten

moest overdragen aan de FIA, of hij dit nu wilde of niet. Hoewel de FIA in 1998 de regels wat

afzwakte, vond de Commissie nog steeds dat de federatie misbruik maakte om zo

televisierechten te verwerven. Ten slotte achtte de Commissie dat er misbruik was van

machtspositie wat betreft de Formule 1 zelf. De FIA en de FOA hadden immers

overeenkomsten gesloten waardoor een concurrerende competitie erg bemoeilijkt, zo niet

onmogelijk gemaakt werd. Zo werden met eigenaars van racecircuits overeenkomsten

afgesloten dat deze enkel mochten gebruikt worden voor Formule 1 races. De ‘Concorde-

overeenkomst’ verhindert voor een lange periode dat teams deelnemen aan een competitie die

vergelijkbaar is met de Formule 1. Bovendien werd met de netwerken die de Formule 1 races

uitzonden, overeenkomsten gesloten waarbij er gigantische schadevergoedingen moesten

betaald worden wanneer deze andere wedstrijden uitzonden die volgens de FOA als een

concurrentiële bedreiging aanzien konden worden. De Commissie wou dat het misbruik van

machtspositie ophield en dat de mededingingsbeperkende effecten van de overeenkomsten

teniet zouden worden gedaan.

4.3.4.2. Oplossing

In oktober 2001 sloot de Europese Commissie haar onderzoek naar de Formule 1 en de positie

van de FIA af.169 Dit gebeurde nadat de partijen waren overeengekomen om wijzigingen aan

te brengen in de hierboven vermelde overeenkomsten. De FIA zou in de toekomst enkel nog 169“ Commissie sluit haar onderzoek naar Formule 1 en andere vierwielige motorsporten af” IP/01/1523, 30

oktober 2001.

Page 88: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

83

een regulerende rol krijgen en bovendien werden de beperkingen die werden opgelegd aan de

eigenaars van de circuits en de tv-stations ingetrokken. De FIA ging dus akkoord gegaan om

haar eigen regels aan te passen om zo te kunnen voldoen aan de eisen die het Europees recht

stelt.

Zoals reeds gezegd werd de rol van de FIA teruggeschroefd tot een regulerende instantie,

zodat commerciële belangenconflicten uitgesloten werden. Daarnaast werden de FIA-regels

niet langer gebruikt om nieuwe wedstrijden te voorkomen of te belemmeren, tenzij om

redenen die verband houden met een veilig, eerlijk of ordentelijk verloop van

motorsportwedstrijden. Bovendien werden de interne en externe beroepsprocedures tegen

beslissingen van de FIA verbeterd. Het belangrijkste aspect was echter dat de FIA niet langer

een invloed had op de commerciële exploitatie van de Formule 1.

4.3.4.3. Besluit

In deze zaak werd een echte confrontatie voor het Gerecht van Eerste Aanleg of Hof van

Justitie vermeden. Door het akkoord dat gesloten werd tussen de Europese Commissie en de

FIA werd immers een onderhandelde oplossing gevonden. De FIA was bereid wat

aanpassingen te doen aan haar reglementen, waardoor ze niet op eenzelfde manier de

mededinging binnen Europa beperkte.

4.3.5. Ticketverkoop bij sportwedstrijden

Net zoals de verkoop van de uitzendrechten voor radio en televisie is de verkoop van tickets

een zeer grote bron van inkomsten in de sportwereld. De Europese Commissie stelde

aanvankelijk dat de verkoop van tickets inbreuken op het mededingingsrecht met zich

meebracht. Er waren vooral problemen met het alleenverkooprecht, discriminerende

verkoopsregelingen en de manier van betalen. 170

4.3.5.1. WK 1990 Italië

170 R.PARRISH, Sports law and Policy in the European Union, Manchester, Manchester University Press, 2003,

128-130.

Page 89: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

84

De eerste keer dat de verkoop van tickets voor internationale sportwedstrijden onder de

aandacht van de Europese Commissie werd gebracht was in 1990. Dit ter gelegenheid van het

WK voetbal in Italië. 171 Een Belgisch reisbureau wenste reizen aan te bieden die een

totaalpakket aanboden: vervoer, verblijf en tickets voor wedstrijden. De lokale organisatie van

het WK had echter een regel opgesteld die reisbureaus verhinderde om tickets aan te kopen en

dus dergelijke pakketreizen aan te bieden. De organisatie die bestond uit de FIFA en de

Italiaanse voetbalbond had immers een exclusief contract afgesloten met 2 Italiaanse

reisorganisaties. Deze zouden een gemeenschappelijke maatschappij oprichten die

verantwoordelijk was voor alle hotel- en vervoersdiensten die de organisatie zou vragen.

Bovendien kregen ze het alleenrecht voor de oprichting van pakketreizen. Hiervoor kregen ze

25% van de toegangsbewijzen toebedeeld. De Italiaanse dochtermaatschappij van de

reisorganisaties sloot vervolgens contracten met verschillende reisbureaus in Europa, in

België ging het om één reisbureau. Deze reisbureaus mochten pakketreizen op hun

grondgebied aan de man brengen. Reisbureaus die geen contract hadden met de Italianen

konden geen tickets verwerven en daardoor dus ook geen pakketreizen aan de man brengen.

Het Belgisch reisbureau Pauwels Travel dat geen contract had kunnen sluiten en dus geen

pakketreizen kon aanbieden diende een klacht in bij de Europese Commissie.

De Commissie startte een onderzoek en onderzocht de gevolgen van de gesloten contracten,

meer bepaald op de markt van de pakketreizen ter gelegenheid van het WK. De Commissie

besliste eerst dat het organisatiecomité gevormd door de Italiaanse bond en de FIFA, zowel

sportieve als commerciële taken vervulde. Daarom kon de organisatie bestempeld worden als

een onderneming in de zin van artikel 101 lid 1 EG-verdrag. De verschillende contracten

konden dus bestempeld worden als overeenkomsten tussen verschillende ondernemingen

volgens datzelfde artikel. Daarenboven hadden deze contracten tot gevolg dat de mededinging

binnen de Europese Gemeenschap beperkt werd. Zowel tussen reisorganisatoren als op de

markt van de verkoop van WK-pakketreizen. Het feit dat er slechts één maatschappij was die

van de organisatie tickets kon verkrijgen, betekende een enorm nadeel voor concurrerende

reisorganisaties. Bovendien konden buitenlandse reisbureaus enkel bij deze maatschappij

tickets verkrijgen indien ze pakketreizen wilden aanbieden. De Commissie aanvaardde het 171 N. PARISIS, «l’Application des Règles de Concurrence à l’Activité Sportive » in

J.-M. DE WAELE en A. HUSTING (eds.), Sport et Union Européenne, Brussel, Editions de l’Université de

Bruxelles, 2001, 110.

Page 90: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

85

argument van de organisatie dat deze maatregelen genomen waren om de veiligheid van het

evenement te garanderen niet. De genomen maatregel namelijk een mondiale exclusiviteit

was immers geen proportioneel middel om het doel namelijk de veiligheid te bereiken. Het

scheiden van de supporters kon volgens de Commissie op een minder beperkende manier

gebeuren dan de wijze waarop dit nu werd gepoogd. De regeling had een invloed op de

tussenstaatse handel omdat zonder deze er waarschijnlijk een grotere markt voor pakketreizen

had kunnen bestaan. Er was dus in dit geval een duidelijke inbreuk op artikel 101 lid EG-

verdrag. De Europese Commissie oordeelde echter dat er geen geldboete moest opgelegd

worden. Dit omwille van 3 redenen. Het feit dat ze slechts voor de eerste maal optrad op het

gebied van verkoop van tickets voor internationale sportwedstrijden. Daarnaast gaf ze aan dat

de zaak wel degelijk een bepaalde complexiteit met betrekking tot de veiligheid was en dat

de inbreuk na het WK zou ophouden te bestaan.

4.3.5.2. WK 1998 in Frankrijk

Ook naar aanleiding van het volgend WK in Frankrijk in 1998 werd een

mededingingsrechtelijke inbreuk vastgesteld door de Europese Commissie.172 Er werd in deze

zaak voor de verkoop van tickets een onderscheid gemaakt tussen inwoners van Frankrijk en

andere inwoners van de Europese Unie. Inwoners van Frankrijk konden immers reeds tickets

kopen vooraleer de loting had plaatsgevonden. Dit gebeurde via de zogenaamde blinde

verkoop, men kon tickets aankopen voor een bepaalde datum in een bepaald stadion, maar

men wist niet welke 2 ploegen er zouden spelen. Deze tickets konden dus enkel worden

aangekocht door personen die een adres in Frankrijk konden opgeven. Pas vanaf april 1998

konden toegangsbewijzen worden aangekocht door supporters die een adres elders in de

Europese Unie hadden.

In deze zaak onderzocht de Commissie de zaak in het licht van artikel 102 EG-verdrag dat een

verbod stelt op misbruik van machtspositie.173 Het organisatiecomité dat verantwoordelijk

was voor de organisatie van de ticketverkoop kon beschouwd worden als een onderneming

172A. VERMEERSCH, Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in wording en de

toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu , 2009, 390-392. 173 “Commission takes action against the local organizers of the 1998 Football World Cup finals competition in France” IP/99/541, 20 juli 1999.

Page 91: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

86

volgen artikel 102. De productmarkt werd omschreven als de markt van de blinde passen,

daaronder werd verstaan de “Pass France 98” in ‘96 en ’97 en de markt voor afzonderlijke

toegangsbewijzen in 1997. Het “Pass France 98” was een combinatie van verschillende tickets

waarvan de samenstelling van de ploegen nog niet bekend was. Het Pass verschafte toegang

tot verscheidene partijen die zouden gespeeld worden. De Europese Commissie stelde een

onderzoek in naar de vervangbaarheid van de betrokken producten. Ze onderzocht of een

prijsstijging van minstens 10% zou leiden tot een meetbare wijziging van de vraag van de

consument ten gunste van vervangende producten. Concreet werd dus onderzocht of de

stijging van de ticketprijzen met minstens 10% zou leiden tot een verschuiving van de vraag

en de vraag naar tickets voor het WK zou zakken, terwijl tickets voor andere

sportevenementen of voetbalwedstrijden een grotere vraag zouden krijgen. Er werd

geoordeeld dat een dergelijke stijging van de prijs geen aanleiding zou geven tot een

verschuiving van de vraag. Dit omwille van de populariteit van het WK in vergelijking met

andere voetbalwedstrijden, het tijdstip van het WK: juni en juli wanneer andere competities

zijn afgelopen, en een vergelijking van vraag en aanbod van toegangstickets. De relevante

geografische markt waren alle landen van de Europese Economische Ruimte. Binnen deze

marktafbakening nam het organisatiecomité een duidelijke machtspositie in. Ze mocht dus

geen misbruik maken van deze machtspositie om conform art. 102 EG-verdrag te handelen.

De Commissie oordeelde dat er sprake was van misbruik van machtspositie omwille van het

feit dat de organisatie eiste dat de koper van tickets een postadres moest hebben in Frankrijk.

Dit leidde immers tot een discriminatie van potentiële toeschouwers buiten Frankrijk. Er

werden immers ongelijke voorwaarden opgelegd waardoor de markt ten nadele van de

verbruikers beperkt werd. Het organisatiecomité betoogde dat zijn gedrag niet binnen het

toepassingsgebied van artikel 102 EG verdrag zou vallen omdat deze bepaling er niet op

gericht zou zijn de belangen van de consument rechtstreeks te verzekeren en omdat zijn

gedrag een gevolgen had voor de mededingingsstructuur. De Commissie weerlegde deze

argumentatie echter door te verwijzen naar de zaak Continental Can.174 Daarin werd gesteld

dat artikel 102 kan toegepast worden in situaties waarin het gedrag van een onderneming met

een machtspositie de belangen van de consumenten rechtstreeks schaadt, zelfs al is er geen

sprake van enig gevolg voor de mededingingsstructuur. Ook het feit dat het organisatiecomité

174 HvJ, 21 april 1973, C-6-72 R, Europemballage Corporation and Continental Can Company Inc. v.

Commission of the European Communities, Jur. 1973, I-145.

Page 92: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

87

geen financieel of concurrentievoordeel haalde uit de verkoopsregeling zorgde er niet voor dat

zijn gedrag buiten de werkingssfeer van artikel 102 viel. De organisatie argumenteerde tevens

dat de regeling werd genomen om de veiligheid van het tornooi te bewaren, door

supportersgroepen gescheiden te houden. Supporters met een postadres in Frankrijk konden

als neutraal beschouwd worden. Dit werd echter weerlegd: supporters die blind tickets kopen

op voorhand kunnen alleen als vreedzame neutrale supporters worden beschouwd, de vereiste

voor een postadres in Frankrijk is dus niet relevant. Deze regeling kon de

proportionaliteitstest niet doorstaan en werd dus beschouwd als een buitensporige beperking

van de mededinging. De Europese Commissie besloot na haar onderzoek dat het in dit geval

ging om een inbreuk op het Europese mededingingsrecht. En dat de regeling in strijd was met

de fundamentele beginselen van de gemeenschappelijke markt. Toch legde de Europese

Commissie slechts een boete op van 1000 euro. Als reden hiervoor gaf de Commissie dat de

organisatie niet op de hoogte was van het feit dat de verkoopsregeling in strijd was met de

mededingingsregels. Deze regeling was voordien immers gelijkaardig toegepast voor andere

wereldkampioenschappen. Bovendien waren er goede contacten tussen de Europese

Commissie en het organisatiecomité die leidden tot een gewijzigd regeling waarbij

toeschouwers uit de gehele Europese Unie rechtstreeks toegangstickets konden kopen. Of dit

laatste argument echt steek houdt, valt echter te betwijfelen. Na de beschikking van de

Commissie bleef er immers nog steeds een onderscheid tussen de mogelijkheid van inwoners

van Frankrijk om tickets te kopen en andere inwoners van de EG.

Het is opmerkelijk dat in beide zaken die hierboven beschreven werden, weinig tot geen

sancties opgelegd werden. De Commissie besloot nochtans in beide zaken dat het om een

duidelijke inbreuk op het Europese mededingingsrecht ging. Ze beschouwde de problematiek

in deze zaken terecht niet als sportspecifiek maar zag er de economische dimensie van in.

Enkel de problematiek omtrent de veiligheid kan als vreemd element binnen een economische

context worden aangemerkt. Het scheiden van rivaliserende supportersgroepen is een

aandachtspunt waar op gelet wordt om de veiligheid van het evenement te garanderen. Ook de

Europese Commissie aanvaard dat dit noodzakelijk is voor het veilig kunnen organiseren van

een voetbalwedstrijd. Er moeten evenwel proportionele acties worden genomen om dit doel te

bereiken. In de voorgaande twee zaken was dit niet het geval. Maatregelen die wel als

proportioneel worden beschouwd zijn onder meer een beperkt aantal tickets per persoon

verkopen en de verplichting opleggen aan federaties om enkel aan personen met hun

nationaliteit tickets te verkopen. Het veiligheidsaspect is het enige element dat nog

Page 93: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

88

sportgerelateerd is in deze zaken, en wat de problematiek van ticketverkoop in

sportwedstrijden onderscheidt van ticketverkoop voor concerten of andere culturele

evenementen. Uit de argumentering van de Commissie kan worden afgeleid dat de niet-

sanctionering van de overtredingen niet waren omwille van het feit dat sport in deze zaken

betrokken was. De Europese Commissie wou eerder een waarschuwing geven en

duidelijkheid verschaffen voor toekomstige organisatoren van gelijkaardige evenementen.

Deze aanpak wierp dan ook vruchten af, in latere tornooien zoals EURO 2000 werden de

verkoopsmodaliteiten aangepast aan de richtlijnen die de Europese Commissie in voorgaande

zaken had uitgetekend.175

4.3.5.3. Olympische Spelen 2004 in Athene

Het recentste probleem dat naar voor kwam bij de ticketverkoop bij sportevenementen is de

wijze van betaling. Zo kon er voor de Olympische spelen van 2004 in Athene enkel

rechtsreeks tickets worden gekocht van het organisatiecomité via internet indien men betaalde

met VISA. De Europese Commissie oordeelde dat het hier niet ging om een inbreuk op de

Europese mededingingsregels indien de inwoners van de Europese Unie een redelijke toegang

hadden tot tickets via andere kanalen die niet dienden betaald te worden met VISA. Deze

alternatieven waren beschikbaar aangezien bij elk nationaal Olympisch Comité tickets konden

aangekocht worden en betaald op verschillende wijzen. De zaak werd zelfs zonder formele

beslissing van de Europese Commissie gesloten, nadat de organisatie informatie had verschaft

over de verschillende manieren waarop tickets konden worden verschaft en de verschillende

betaalwijzen die konden gehanteerd worden.

4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland

Ook in 2006 was er een probleem met de betalingswijze van tickets, maar wederom werd een

oplossing gevonden en kon zonder formeel besluit verder gegaan worden. Tickets voor het

WK 2006 in Duitsland konden immers slechts bij het organisatiecomité op drie wijzen

aangekocht worden, met een Mastercard, via een overschrijving van een Duitse bankrekening

of via een internationale overschrijving. Voor consumenten buiten de eurozone maar binnen

de EU (zoals Groot-Brittannië) rees er een probleem. Indien zij geen bezitter waren van een

175 “De Commissie keurt de regelingen goed voor de kaarverkoop bij Euro 2000”, IP/00/591, 8 juni 2000

Page 94: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

89

Mastercard, konden zij enkel tickets verwerven via internationale overschrijving. Een Britse

consumentenorganisatie diende hiertegen echter klacht in omdat deze internationale

overschrijving aanzienlijke extra kosten met zich meebracht. Ook hier stelde de Commissie

dat alle consumenten binnen de Europese Unie een redelijke toegang moest krijgen tot de

markt van aankoop van toegangsbewijzen. De FIFA en de Duitse voetbalbond die de

organisatoren waren van het WK 2006 openden als antwoord op deze problemen

bankrekeningen in de 16 landen van de Europese Unie die niet tot de eurozone behoorden.

Bovendien werd over deze nieuwe betaalmogelijkheid op de website van de FIFA voldoende

informatie geplaatst.

In de zaken betreffende ticketverkoop en sport, is het opvallend dat steeds op een ‘nette’

manier tot een oplossing gekomen wordt. De Europese Commissie heeft in de zaken die

hierboven werden beschreven steeds geopteerd voor een oplossing die voortvloeide uit een

goede communicatie tussen Commissie en de instanties die instonden voor de ticketverkoop.

De Commissie heeft door deze zachtere aanpak van overtredingen van het mededingingsrecht

geen echte sancties opgelegd aan de overtreders, maar eerder een reeks richtlijnen

uitgestippeld die gevolgd moeten worden door de organisatoren van sportevenementen die in

de toekomst liggen. De organisatoren zijn zich hier terdege van bewust en proberen rekening

te houden met de uitspraken die de Europese Commissie heeft gedaan bij de vorige

organisaties van sportevenementen. Het lijkt mij een goeie oplossing van de Europese

Commissie om niet steeds repressief op te treden, maar af en toe ook te zorgen voor

verduidelijking voor de toekomstige organisatoren.

Page 95: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

90

4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel 101 en 102 EG-verdrag

De sportzaken die voorlopig in Europa gevoerd werden kunnen in twee categorieën

onderverdeeld worden. Er is namelijk een onderscheid tussen de zaken die voor het Europees

Hof van Justitie zijn gekomen: Meca-Medina en Piau, en de zaken die niet voor de rechtbank

kwamen, maar opgelost werden door de Europese Commissie. Het is opvallend dat de meeste

mededingingsrechtelijke zaken die betrekking hebben op sport in der minne geregeld worden

tussen de ‘beklaagde’ en de Europese Commissie. In deze zaken is het steeds een federatie,

een bond, een organisatiecomité of een vereniging van ploegen die beschuldigd worden van

mededingingsvervalsende praktijken. Deze federaties hebben er alle belang bij om een zaak

niet voor het gerecht te laten komen. De Commissie voert in deze zaken een onderzoek en

deelt aan de federatie mee op welk vlak de mededinging beperkt wordt door hun reglementen.

De federaties worden op deze manier dus in het defensief gedrongen en moeten hun regels

aanpassen om sancties te ontlopen. In deze zaken werd steeds een onderhandelde oplossing

gevonden, waardoor zowel de bonden als de Europese Commissie tevreden gesteld werden.

Door deze onderhandelingen en de zaken die de Europese Commissie reeds onderzocht heeft

hebben heel wat federaties nu een duidelijk beeld van wat op het gebied van mededinging

toegelaten is en wat niet. De zaken zijn als het ware een leidraad geworden die de federaties

nu kunnen volgen. Vooral op het gebied van de ticketverkoop blijkt duidelijk dat organisaties

conclusies trekken uit zaken die voorheen gevoerd werden door de Europese Commissie.

De zaken waar er wel een proces gevoerd werd, onderscheiden zich van de vorige categorie

omdat het steeds particulieren zijn die iets verwezenlijkt willen zien. Zowel in de Meca-

Medina zaak als de Piau zaak gaat het om natuurlijke personen die niet akkoord gaan met de

reglementen die opgesteld werden door de federaties. In deze zaken wordt de vrije

mededinging aangewend als een middel voor persoonlijk gewin, terwijl de andere cases

dienen om eerlijke concurrentie op de Interne Markt mogelijk te maken. Mijns inziens moet

vermeden worden dat particulieren via allerlei kunstgrepen misbruik maken van de

mededingingsregels om zelf iets gedaan te krijgen. De Europese Commissie onderzoekt

regelmatig zaken waarbij de mededinging in het gedrang komt en flagrante overtreding

worden zeker aangepakt. Particuliere zaken kunnen echter wel nuttig zijn om kleinere

verboden vormen van een mededingingsbeperking aan te klagen.

Page 96: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

91

4.4. SPORT EN STAATSSTEUN176

4.4.1. Inleiding

Een tweede grote categorie mededingingsregels is niet gericht tot ondernemingen, maar wel

tot de lidstaten zelf. Het gaat om regelen met betrekking tot de regulering van staatssteun. De

gedachtegang van Europa om een dergelijk staatssteunbeleid te voeren is als volgt: directe

steun aan ondernemingen kan de mededinging ernstig verstoren, daarom moet deze beteugeld

en gereglementeerd worden. Belangrijk is dat niet elke steun automatisch verboden is. Er

bestaan immers verschillende categorieën steunmaatregelen. Vooraleer staatsteun kan

toegelaten worden moeten de lidstaten eerst een aanmelding van deze steun doen bij de

Europese Commissie. Dit zorgt voor een stand-still, de steun mag niet gegeven worden

vooraleer de Commissie toelating heeft gegeven. De Europese Commissie wil de omvang van

de staatssteun zo veel mogelijk beperken, waar deze dan wel verleend wordt moet deze beter

gericht zijn. Daarnaast moet er oog zijn voor de economische situatie. Er moet meer

transparantie zijn en een grotere voorspelbaarheid.

Een staatssteunbeleid is dus nodig om te voorkomen dat de steun die bepaalde lidstaten aan

ondernemingen verlenen de mededinging buitensporig zou verstoren. Het toezicht is dus

nodig om de gelijkheid tussen alle ondernemingen uit verschillende lidstaten te behouden.

Zonder controle zouden er immers een concurrentiestoornis kunnen ontstaan doordat er

toetredingsdrempels kunnen worden gecreëerd voor de ondernemingen. Een belangrijke

kanttekening bij staatssteun is dat deze helemaal niet gratis is, de belastingsbetaler betaalt

voor steun aan bepaalde ondernemingen. In principe zouden ondernemingen moeten kunnen

overleven zonder steun en kunnen overleven via de markt.

4.4.2. De verdragsartikelen

De mededingingsregels zitten vervat in artikel 107 en 108 EG-verdrag.

176L. PARRET, “Sport en overheidssteun. Europa stelt grenzen maar laat toch ruimte” in Europa in beweging.

Sport vanuit Europees perspectief. J. SCHEERDER, C. VAN TUYKOM en A. VERMEERSCH (eds.),Gent, Academia

Press, 2007, 289-306 .

Page 97: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

92

Artikel 107

1. Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de

staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door

begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te

vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het

handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

Art 107 lid 1bepaalt een aantal cumulatieve voorwaarden die allen moeten vervuld worden

vooraleer je onder het verbod valt. In de eerste plaats moet er sprake zijn van staatssteun, dit

zijn geldelijke steunmaatregelen. Hieronder wordt niet alleen begrepen positieve maatregelen

waarbij geld gegeven wordt, maar ook kosteloze leningen of het opleggen van minder sociale

lasten. Indien men immers enkel staatssteun zou omschrijven als het geven van geld aan

bepaalde ondernemingen zouden deze de regels met betrekking tot staatssteun veel te

makkelijk kunnen ontwijken. Om te weten of een bepaalde maatregel van een staat steun is of

niet, wordt veelal onderzocht als de staat handelt als een markteconomie-investeerder. Dit wel

zeggen dat onderzocht wordt of de markt onder dezelfde voorwaarden, op hetzelfde ogenblik

dezelfde voordelen zou hebben toegekend. Indien het antwoord op deze vraag positief is, is er

geen sprake van staatssteun, is het antwoord echter negatief, zal het gegeven voordeel wel als

staatssteun aangemerkt worden. De steun moet bekostigd worden met staatsmiddelen of moet

uitgaan van de lidstaten. Staatssteun hoeft echter niet steeds van de gecentraliseerde overheid

te komen, ook regionale overheden of lokale autoriteiten kunnen staatssteun verlenen. Het is

niet steeds duidelijk of de overheid achter een bepaalde steunmaatregel zit of niet. De

overheid kan immers bepaalde organen aansporen om bepaalde investeringen te doen of

steunmaatregelen te verlenen. Het doorslaggevende criterium om te bepalen wanneer het gaat

om staatssteun is of de overheid controle kan uitoefenen over de beslissing om steun toe te

kennen of niet.

Een tweede voorwaarde die moet voldaan zijn vooraleer we kunnen spreken van niet

toegelaten staatssteun is dat er een mogelijke vervalsing moet zijn van de mededinging. Een

derde voorwaarde is dat de steun selectief moet zijn, dus slechts enkele ondernemingen

mogen door de maatregel bevoordeeld zijn. Algemene economische maatregelen vallen hier

dus niet onder. Het is niet altijd makkelijk om te zien of een bepaalde maatregel nu niet

toegelaten staatssteun is, dan wel een algemene economische maatregel. Ten slotte moet er

Page 98: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

93

ook een ongunstige beïnvloeding zijn van de tussenstaatse handel. Ook voor staatssteun geldt

een de-minimis regeling, beneden een bepaald bedrag moet de steun niet aangemeld worden.

2. Met de gemeenschappelijke markt zijn verenigbaar:

a) steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze

toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten;

b) steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere

buitengewone gebeurtenissen;

c) steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek

Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland, voorzover deze

steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze deling berokkende economische

nadelen te compenseren.

Dit lid somt soorten steun op die automatisch toch verenigbaar zijn met de principes van de

gemeenschappelijke markt. Een voorbeeld bij het eerste punt is het laag houden van

broodprijzen naar de consumenten toe. Ongeacht de afkomst waar het brood vandaan komt.

Het laatste punt van dit lid is een historische bepaling die enkel betrekking heeft op Duitsland.

3. Als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd:

a) steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin

de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid

heerst;

b) steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van

gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de

economie van een lidstaat op te heffen;

c) steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische

bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de

voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden

veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

d) steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te

bevorderen, wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer

en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd

dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

Page 99: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

94

e) andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met

gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie.

Dit lid somt enkele situaties op die kunnen verenigbaar zijn met de regels van de Interne

Markt. Principieel vallen deze situaties onder lid 1 van artikel 107, maar ze kunnen door de

Europese Commissie toch beschouwd worden als verenigbaar met de Interne Markt. De

Europese Commissie heeft op dit punt een grote discretionaire bevoegdheid, het Hof van

Justitie zal in deze materies dus slechts een marginale toetsing uitvoeren. Er zijn 5 puntjes

opgenomen in het 3e lid, het 5e punt is evenwel een open categorie. Er kunnen volgens dit lid

uitzonderingen gemaakt worden voor regionale steun, streken waarbij de levensstandaard

abnormaal laag is ten opzichte van de rest van Europa. Een voorbeeld dat kan gegeven

worden bij punt b is de steun die gegeven werd voor het creëren van de hogesnelheidstrein.

Ook steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde economische bedrijvigheid of

bepaalde regionale economieën te ondersteunen kan toegelaten zijn. Onder regionale steun

dient te worden verstaan regio’s die te kampen hebben met economische problemen in

vergelijking met Europa of met de lidstaat zelf. Vanuit Belgisch standpunt gezien kunnen

bepaalde regio’s van Wallonië hiervoor in aanmerking komen. In tegenstelling tot punt a van

dit lid, waar er enkel steun is toegelaten voor lidstaten die er minder goed voorstaan dan de

rest van Europa. Sectoriële steun mag worden verleend om bepaald specifieke problemen op

te lossen, maar het mag geen overlevingsstrategie zijn. De steun zou dus best degressief zijn

in de tijd en mag er niet toe leiden dat het probleem zich verplaatst naar andere sectoren. Een

recent voorbeeld van sectoriele steun kan gevonden worden bij de recente problemen van de

luchtvaart. Dit probleem trad op na de uitbarsting van de Eyjafjallajökull, de vulkaan op

IJsland die de aswolk uitstootte. Deze uitbarsting en aswolk heeft er voor gezorgd dat het

Europese luchtverkeer enkele dagen volledig lam lag. Hierdoor leden de Europese

luchtvaartmaatschappijen gigantische verliezen. De Europese Commissie heeft daarom

onlangs beslist dat steun aan de luchtvaartsector om deze verliezen op te vangen toegelaten

was.

Er zijn bovendien heel wat groepsvrijstellingen aangenomen die ervoor zorgen dat bepaalde

steunmaatregelen vrijgesteld worden, een belangrijke die reeds vermeld werd, is de de-

minimis bekendmaking. Deze stelt dat indien de steun per onderneming het bedrag van

200.000 euro over 3 jaar niet overschrijdt, de steun niet onder de toepassing van artikel 107

lid 1 valt. Door de beperkte omvang kan er immers geen sprake zijn van invloed op het

Page 100: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

95

handelsverkeer tussen de lidstaten en kan er dus geen vervalsing van de mededinging

optreden. Daarnaast zijn er onder meer vrijstellingen voor steun aan kmo’s en vrijstellingen

voor opleidingssteun en werkgelegenheidssteun.

De handhaving van deze Europese steunmaatregelen ligt gecentraliseerd bij de Europese

Commissie, deze is verantwoordelijk om te beoordelen of bepaalde steun toegelaten kan

worden of niet. Zij beoordeeld dus of de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke

markt. De procedure waarop dit gebeurd wordt beschreven in artikel 108 EG verdrag.

Daarnaast moet de nationale rechter erop toezien dat lidstaten zich houden aan de

aanmeldingsplicht zoals die wordt voorgeschreven. De nationale rechter kan evenwel niet de

verenigbaarheid van het verdrag met bepaalde steunmaatregelen beoordelen. De nationale

rechter mag enkel controleren of er in een bepaald geval sprake is van onrechtmatige steun,

hiermee wordt bedoeld: steun die reeds uitgekeerd werd, maar niet werd aangemeld bij de

Commissie en bijgevolg nog niet werd goedgekeurd. Artikel 88 lid 3 heeft rechtstreekse

werking: rechters moeten er op toezien dat rechtssubjecten beschermd worden tegen

overtredingen van de nationale overheid van het verbod op uitvoering van steunmaatregelen

in afwachting van een toelating door de Europese Commissie.

Het Europees Hof van Justitie kijkt bovendien strikt toe op de verplichting van een lidstaat om

de verleende steun terug te vorderen. Dit dient te gebeuren wanneer de Europese Commissie

een negatieve beschikking neemt.

4.4.3. Staatssteunregels en sport?

Voor de sportwereld bestaat er in principe geen enkele uitzonderingsregel wat betreft

staatssteun. Steunmaatregelen zullen dus bekeken worden als elke andere steunmaatregel

zonder een speciale behandeling voor sport. De Europese Commissie hanteert geen soepele

behandeling voor steun die sportclubs ontvangen van de overheden. De regels met betrekking

tot staatssteun zijn enkel van toepassing voor steunmaatregelen aan ondernemingen. Zoals

reeds gesteld worden sportclubs, federaties en zelfs individuele sporters als ondernemingen

beschouwd volgens het Europees mededingingsrecht. De regels met betrekking tot staatssteun

zijn dus van toepassing op de sportwereld.

Er zijn al verschillende vragen gerezen over de combinatie van sport en staatssteun, vooral

over de verenigbaarheid van steun aan clubs met financiële moeilijkheden met het EG-

Page 101: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

96

verdrag. Meestal wil de overheid helpen met het bouwen van een nieuw stadion, of de fiscale

lasten verminderen. In België was er in de periode 2004-2005 een probleem omtrent

overheidssteun in de voetbalsector. Enkele Vlaamse Europarlementsleden hadden vragen over

vermeende steun die aan de andere kant van de taalgrens verleend werd. In de Waalse media

circuleerden immers berichten dat de Waalse regering bepaalde clubs aanzienlijke hulp zou

verlenen om hen te helpen met de uitbouw en vernieuwing van hun infrastructuur. Ook in het

Vlaams parlement werd dit probleem aangekaart. Tot een formele beslissing kwam het niet in

dit debat. Het grote probleem is het grote gebrek aan transparantie en duidelijkheid met

betrekking tot steun die door de overheid verleend wordt. Er ontbreekt een duidelijke

inventaris van wie op welke manier steun ontvangt, hierdoor is het moeilijk te doorgronden of

er werkelijk sprake is van verboden staatssteun.

Ook in het buitenland zijn er al problemen geweest over de verenigbaarheid van staatssteun

met sport. In Nederland deden zich een aantal zaken voor waarbij de vraag werd gesteld of de

gemeente investeringen mocht doen in de bouw van een nieuw voetbalstadion. Onder meer in

Alkmaar en in Den Haag wou het stadsbestuur respectievelijk AZ en ADO financieel bijstaan

voor de bouw van een nieuw stadion. Deze problematiek viel samen met het debat omtrent de

uitzendrechten van sportwedstrijden. Daarom kwam er veel aandacht voor de problematiek

van sport en mededinging. De Nederlandse regering stelde daarop vragen aan de Europese

Commissie. Ze vroeg of financiële steun aan voetbalclubs staatssteun vormt. De Commissie

stelde terecht dat steun aan clubs wel degelijk als staatssteun kon worden bestempeld, dit tot

grote verbazing van gemeentes in Nederland die niet goed op de hoogte waren omtrent de

reglementering van staatssteun. De Commissie maakte wel een onderscheid tussen

verschillende wijzen waarop steun verleend wordt. Ze gaf aan welke soorten ondersteuning

wel onder de toepassing van artikel 107 EG-verdrag vallen. De Commissie had reeds eerder al

gesteld dat subsidies aan professionele voetbalclubs die schoolonderwijs geven aan jongeren

niet als staatssteun worden aangemerkt. Over de bouw van infrastructuur is de Commissie

duidelijk: indien de bouw het algemeen belang ten goede komt en geen selectieve

bevoordeling is van één bepaalde club is er geen sprake van verboden staatssteun. Is de steun

daarentegen wel selectief en beoogt ze om 1 club een voordeel te verschaffen ten opzichte van

andere, is er wel sprake van niet-toegelaten staatssteun. Indien de overheid eigenaar is of

wordt van het stadion, moet ze aan alle gegadigden onder gelijke voorwaarden ter

beschikking worden gesteld. Hiermee bedoelt men dat alle clubs die gebruik willen maken

Page 102: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

97

van de infrastructuur dit moeten kunnen tegen het betalen van een gepaste vergoeding. De

voorwaarden tot verhuren van de sportcomplexen moeten dus marktconform zijn.

Een andere zaak waar er sprake was van staatssteun en sport betrof wederom de voetbalclub

AZ. Deze zaak betrof een grondtransactie tussen de gemeente Alkmaar en de voetbalclub

AZ. De Commissie onderzocht of de verkoop van enkele percelen bouwgrond voor een

voetbalstadion met een bijhorend winkelcentrum aan te merken was als staatssteun. Deze zaak

had een lange gerechtelijke strijd tot gevolg en vooraleer de Commissie tot een oordeel kwam,

hadden het gemeentebestuur en AZ de overeenkomst al ontbonden waardoor de zaak zonder

voorwerp was. Een gelijkaardige problematiek werd door de Commissie bij de Spaanse

eersteklasser Real Madrid ontdekt. Ook hier bestond twijfel over de verkoop van grond ten

voordele van deze club.

Ook in Italië is er reeds controverse ontstaan met betrekking tot sport en staatssteun. De

Italiaanse regering besliste immers om een speciaal fiscaal regime toe te passen op

voetbalclubs. Dit regime was volgens de Europese Commissie in strijd met zowel de

Europese boekhoudkundige regels als met de Europese regels met betrekking to sport en

staatssteun. De Italiaanse voetbalclubs werden door deze behandeling begunstigd. Het ging

om de “salva-calcio” wetgeving. Na uitvoerig overleg tussen de Europese Commissie en de

Italiaanse regering werd uiteindelijk besloten dat het hier niet ging om steun, ook omdat Italië

de wetgeving op dat moment al had aangepast.

4.4.4. Besluit

Voorlopig zijn er nog niet veel zaken aan de oppervlakte gekomen die betrekking hebben tot

sport en staatssteun. De Europese Commissie heeft in deze materie dan ook geen

afzonderlijke visie ontwikkeld. Ze behandelt zaken met betrekking tot sport en staatssteun

zoals alle andere zaken die betrekking hebben op staatssteun. Een extra soepelheid of een

bijzondere aanpak is in deze voor sport dus niet weggelegd. Er zijn voorlopig te weinig zaken

om een algemeen beeld te kunnen schetsen van de visie die de Europese Commissie voor

ogen heeft met betrekking tot de relatie die bestaat tussen sport en staatssteun. Het feit dat het

Hof van Justitie in deze problematiek nog niet is moeten tussenkomen verklaart ook waarom

er nog geen vaste theorie bestaat. Zoals reeds vermeld behandelt de Commissie deze zaken

voorlopig niet anders, anderzijds laten artikel 107 en 108 van het EG-verdrag voldoende

ruimte om rekening te houden met sociale, culturele en economische factoren. Er bestaat dus

Page 103: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

98

wel degelijk een mogelijkheid dat in de toekomst wanneer er nieuwe zaken voorvallen met

betrekking tot sport en staatssteun, er wel een eenduidige visie komt van de Europese

Commissie. Voorlopig blijft de visie echter vooral erg casuïstisch en dient nog verder

uitgediept te worden.

Page 104: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

99

5. ALGEMEEN BESLUIT

Sport heeft reeds een lange weg afgelegd binnen de Europese Unie. Aanvankelijk was er

weinig tot geen aandacht voor sport. De Europese Gemeenschap werd stap voor stap

opgebouwd en richtte zich vooral op economische aspecten. De economie werd aanzien als de

beste fundering om de Europese Gemeenschap op te bouwen. Dit is logisch, want een

economische verbondenheid kan dienen als basis voor een verdere geïntegreerde

samenwerking. Naarmate deze economische samenhang en samenwerking zich verder

evolueerde kon men zich ook focussen op andere gebieden.

Met mondjesmaat worden nieuwe bevoegdheden op Europees niveau gecentraliseerd en ook

sport wordt nu geleidelijk toegevoegd als een bevoegdheidsterrein waarop de Europese Unie

zich kan manifesteren. Vooralsnog blijft de grootste macht echter geconcentreerd op nationaal

niveau. Dit kan men merken aan de geringe hoeveelheid aan directe maatregelen die de

Europese Unie heeft genomen met betrekking tot sport. Mijn inziens zal de hoeveelheid aan

directe regelgeving geleidelijk aan groeien. De evolutie in de laatste jaren wijst hier alleszins

op. De sportbevoegdheid verschuift van de nationale autoriteiten naar het Europese niveau,

het zal echter nog vele jaren duren vooraleer de grootste beslissingsbevoegdheid bij de

Europese Unie ligt. Dit is onder meer het gevolg van het feit dat sport nog steeds zeer veel

nationalistische gevoelens meebrengt. De Europese Unie zal dus geleidelijk en met respect

voor de nationale gevoelens en belangen beslissingskracht naar zich toe moeten trekken.

Voorlopig blijft de directe regelgeving van de Europese Unie de minst belangrijke categorie

van regels die een impact heeft op sport.

De belangrijkste categorie van Europese regels die de sportwereld raken zijn de indirecte

regels. Dit zijn regels die gecreëerd werden om de economische doelstellingen van de

Europese Gemeenschap te bereiken. Deze regels werden op vele gebieden onverkort

toegepast, zo ook op het gebied van sport. Doorheen de jaren is sport reeds meermaals in

aanraking gekomen met deze regels. De regels inzake vrij verkeer werden het eerst in

sportzaken aangebracht, pas later gebeurde dit ook voor de regels inzake vrije mededinging.

De vrije mededinging lijkt op het eerste zicht niet echt belangrijk voor sport. Maar wanneer

men deze problematiek van dichterbij bekijkt, blijkt dat er een hele waaier aan aspecten zijn

waar sport en mededinging elkaars pad kruisen. Er zijn problemen geweest rond de verkoop

van tv-rechten, een onderdeel waar het zuiver sportieve slechts een bijrol speelt. De verkoop

van uitzendrechten is immers duidelijk een economische aangelegenheid. Dat de

mededingingsregels hierop toegepast worden is niet meer dan logisch. Ook de verkoop van

Page 105: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

100

tickets is een aangelegenheid waar de economische belangen erg groot zijn en waar de

toepassing van de Europese mededingingsregels weinig vragen met zich meebrengt. Er is ook

duidelijk gebleken dat Europa op deze gebieden weinig tot geen rekening houdt met de

specificiteit van sport. De zaken worden behandeld als alle andere zonder een speciale

behandeling omdat het om zogenaamde sportzaken gaat.

Er zijn echter ook andere zaken die betrekking hebben op sport en mededinging beslecht.

Deze cases hebben allen een veel groter sportief karakter en de Europese Commissie bevindt

zich veel verder van economische aangelegenheden wanneer ze besluit om tussen te komen in

dergelijke zaken. De zaken Meca-Medina & Majcen en Piau liggen veel verder van de

oorspronkelijke commerciële doelstellingen van de Europese Gemeenschap. Bij deze zaken

wordt een ruimere invulling van de mededingingsregels gehanteerd, zodat ze ook onder het

EG-recht zouden vallen. Deze zaken zijn erg belangrijke precedenten, ze wijzen er immers op

dat de sportwereld wel degelijk rekening moet houden met de mededingingsbepalingen die

zijn opgenomen in het EG-verdrag. Europa heeft dus een grote invloed op het sportgebeuren

door deze indirecte reglementering. Ook op het gebied van staatssteun zal de sportwereld

nauw in de gaten gehouden worden door Europa, totnogtoe is dit echter nog beperkt gebleven.

Op grote en sluitende theorieën over de verhouding tussen sport en het Europees

mededingingsrecht is het vooralsnog wachten. Voorlopig zijn er enkel losstaande zaken naar

voor gekomen waaruit vooral blijkt dat sport geen verschillende behandeling krijgt dan andere

gebieden. Het recht van vrije mededinging heeft reeds voor enige beweging gezorgd in de

sportwereld en in de toekomst zal dit ongetwijfeld ook nog het geval zijn.

Page 106: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

101

BIBLIOGRAFIE

Akten van de Gemeenschapsinstellingen

Declaration of Mr. Robert Schuman: 9 mei 1950, Verzamelingen van de institutionele

documenten van de gemeenschap van 1950 tot 1982, Luxemburg, Europees Parlement, 1982,

47.

69/195/EEG: Beschikking van de Commissie van 18 juni 1969 inzake een verzoek om een

negatieve verklaring (zaak IV/22548 - Christiani & Nielsen).

Beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-

Verdrag, IV/32.524p Screensport/EBU-leden, 19 februari 1991, PB., 1991, L 63/32.

Verdrag betreffende de Europese Unie, ondertekend te Maastricht op 7 februari 1992 en in

werking getreden op 1 november 1993 PB., 1992, C191.

Adonnino-rapport aangenomen door de Europese Raad in Milaan, juni 1995.

Beschikking van de Commissie waarbij een concentratie verenigbaar met de

gemeenschappelijke markt verklaard wordt, IV/M 779 Bertelsmann/CLT op grond van

Verordening (EEG) 4064/89 van de Raad, 7 oktober 1996, PB 1996, C 364/3.

Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijhorende akten,

ondertekend te Amsterdam op 2 oktober 1997 en in werking getreden op 1 mei 1999, PB.,

1997, C 340.

“ Commission opens formal proceedings into Formula One and other international motor

racing series. IP/99/434” 30 juni 1999.

Commission takes action against the local organizers of the 1998 Football World Cup finals

competition in France” IP/99/541, 20 juli 1999.

Page 107: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

102

Commission Decision declaring a concentration to be compatible with the common market

(case No. IV/M.037 – B Sky B/ Kirch PAY TV) according to Council Regulation (EEC) No.

4064/89, 21-3-2000.

Beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 81 EG-verdrag,

IV/32.150, Eurovisie, 10 mei 2000, PB. 2000, L 151/18.

“De Commissie keurt de regelingen goed voor de kaarverkoop bij Euro 2000”, IP/00/591, 8

juni 2000.

Beschikking van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-

verdrag en artikel 53 van de EER overeenkomst 37.576, UEFA-uitzendregels, 19 april 2001,

PB. 2001, L 171/12.

“Commissie sluit haar onderzoek naar Formule 1 en andere vierwielige motorsporten af”

IP/01/1523, 30 oktober 2001.

Beschikking van de Commissie betreffende Piau t. FIFA, COMP/ 37.124, 15 april 2002,

Rejection of complaint, Web publication of non-confidential version, beschikbaar op

http://ec.europa.eu/comm/competiton/antitrust/cases/index/by_nr_74.html#i37_124.

Europese Commissie, COMP/38158, Meca-Medina et Majcen, CIO, 1 augustus 2002.

Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de

Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijhorende akten,

ondertekend te Nice op 26 februari 2001 en in werking getreden op 1 februari 2003, PB.,

2001, C 80.

Brief van Commissaris Mario Monti aan, ENIC, COMP/37.806: ENIC/UEFA, 2002,

overweging 31.

Beschikking 2003/778/EG van de Commissie van 23 juli 2003 inzake een procedure op grond

van artikel 81 van het EG-verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst in de zaak

Page 108: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

103

COMP/C-2/37.398.-Gemeenschappelijke verkoop van de commerciële rechten voor de UEFA

Champions League PB L 201/25.

Europese Commissie, bekendmaking overeenkomstig artikel 19 lid 3 van Verordening

(EG)1/2003 van de Raad in zaak COMP/C2/37-214- Gezamenlijke verkoop van de

mediarechten in de Duitse Bundesliga, PB, 2004, C/-229/13, 19 april 2004.

Vo. 139/2004, vanaf 1 mei 2004.

Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend te Lissabon op 13

december 2007, PB., 2007, C 306.

Rechtsspraak HvJ, 13 juli 1962, C-19/61, Mannesmann AG v. Hoge Autoriteit van de E.G.K.S., Jur. 1962, I-

705.

HvJ C-56 en 58-64., Établissements Consten S.à.R.L. and Grundig-Verkaufs-GmbH v

Commission of the European Economic Community,Jur. 1966.

HvJ, 9 juli 1969, C- 5/69, Volk v S.P.R.L. Ets. J. Vervaecke, Jur. 1969, I-295.

HvJ, 21 april 1973, C-6-72 R, Europemballage Corporation and Continental Can Company

Inc. v. Commission of the European Communities, Jur. 1973, I-145.

HvJ, 12 december 1974, C-36/74, Walrave en Koch v.Union Cycliste Internationale , Jur.

1974, I-1424.

HvJ, 14 juli 1976, C-13/76, Donà t. Mantero, Jur. 1976, I-1333.

HvJ, 14 februari 1978, C-27/76, United Brands Company and United Brands Continentaal

BV vs Europese Commissie, Jur. 1978, 207.

Page 109: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

104

HvJ, 12 juli 1979, C-32/78, 36/78 en 82/78, BMW Belgium SA and others v Commission of

the European Communities, Jur. 1979, I-2429.

HvJ, 13 februari 1979, C-85/76, Hoffmann-La Roche & Co. AG v. Commission of the

European Communities, Jur. 1979, I-461.

HvJ, 6 mei 1982, C-107/82 R, Allgemeine Elektrizitäts-Gesellschaft AEG-Telefunken AG v

Commission of the European Communities, Jur. 1982, I-3151.

HvJ, 17 september 1985, C-25 en 26/84, Ford - Werke AG and Ford of Europe Inc. v.

Commission of the European Communities, Jur. 1985, I-2725.

HvJ, 23 april 1991, C-41/90, Höfner en Elser v. Macrotron GmbH, Jur.1991, I-1979.

HvJ, 31 maart 1993, C-19/92, Kraus v. Baden-Wuerttembert , Jur. 1993, I-1663.

HvJ, 15 december 1994, C-250/92, Goettrup-Klim e.a. Grovvareforeninger v. Dansk

Landbrugs Grovvareselskan, AMBA, Jur. 1994 , I-5641.

HvJ, 15 december 1995, C-415/93, Union Royale Belge des Sociétés de Football Association

t. Bosman, Jur. 1995, I- 4921.

HvJ, 11 april 2000, C-51/96 en C-191/97, Deliège v. Ligue Francophone de Judo et

Disciplines ASBL, Jur. 2000, I-2549.

HvJ, 14 april 2000, C-176/ 96, Lehtonen en Castors Canada Dry Namur- Braine v.

Fédération royale belge des sociétés de basketball, Jur. 2000, I-2681.

HvJ C-264/98,Tibor Balog v. Royal Charleroi Sporting Club, uit het register geschrapt op 2

april 2001.

HvJ, 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a. tegen Algemene Raad van de Nederlands Orde

van Advocaten, Jur. 2002, I-577.

Page 110: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

105

HvJ , 8 mei 2003, C-438/00, Deutcher Handballbund v. Kolpak, Jur. 2003, I-4135.

GEA, 30 september 2004, T- 313/02, Meca-Medina & Majcen t. Commissie van de Europese

Gemeenschappen, Jur. 2004, II-3291.

GEA, 26 januari 2005, T-193/02, Piau v. Commissie van de Europese Gemeenschappen ,

Jur.2005, II-209.

HvJ, 12 april 2005, C-265/03, Simutenkov t. Ministerio de Educacion y Cultura en Real

Federacion de Futbol, Jur. 2005, I-2579

HvJ, 23 februari 2006, C-171/05, Piau v. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jur.

2006, I-37.

HvJ, 18 juli 2006, C-519/04, Meca-Medina & Majcen v. Commissie van de Europese

Gemeenschappen, Jur. 2006, I-6991.

Amerikaanse rechtspraak

Standard Oil Co. of New Jersey vs. United States, 221 U.S. 1 (1911) Blaich vs. NFL, 212 F supp. 319 (S.D.N.Y 1962) NCAA vs. Board of Regents of the University of Oklahoma, 485 US 85 (1984). United States Football League vs. National Football League, 842 F 2d 1335 (2nd Cir 1988) Chicago Professional Sport Limited vs. National Basketball Association 754 F supp. 1336 (Nd.Ill. 1991), aff’d 961 F 2d 667 (7th Cir. 1996) 3rd denied 113 S.Ct 409 121 L. Ed. 2d 234 (1992) Fraser vs. Major League Soccer, 97 F supp. 2d 130 (2000)

Page 111: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

106

Artikels

GEUDENS, G., “Fifa-reglement spelersmakelaars niet strijdig met Europees

mededingingsrecht”, Juristenkrant, 2005, afl. 109, 13.

HENDRICKX, F. “The Simutenkov Case: Russian Players are Equal to European Union

Players”, ISLJ, 2005, afl. 3, 13-16.

PARRISH , R., ”The Amsterdam Treaty: Declaring interest in sport”, Sport and the Law

Journal, 1997, afl. 2, 25.

PARRISH, R., “The Birth of European Union Sports Law?”,Entertainment Law, 2003, afl. 1,

1-18.

SABBE, S.,“Collectieve verkoop van mediarechten door voetbalverenigingen. Een analyse aan

de hand van de Premier League zaak”, TBM, 2007, afl. 1, 77-89.

SLUIJS, J.J.M. en VAN WOERKOM, M.C.A., “Meca-Medina en Majcen (hogere voorziening):

convergentie gepreciseerd, Wouters bevestigd.”, NTER, 2006, 248-253.

VERMEERSCH , A., “PIAU t. Commissie: sportieve competitie eindigt op 0-1”, NTER, 2005,

101-106.

WEATHERILL, S. “Anti-doping revisited the demise of the rule of “purely sporting interest?”,

European Competition Law Review , 2006, 648-650.

Boeken

ALLISON, L., The global politics of sport , Abingdon Oxon, Routledge, 2005, 194p.

BLANPAIN, R., European labour law, Den Haag, Kluwer Law Internatinal, 2006, 852p.

BONIFACE, P., L’Europe et le sport,Parijs, Iris, 2001, 35-42.

Page 112: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

107

BOGUSZ, B., CYGAN, A., SZYSZCZAK, E. (eds.), The Regulation of Sport in the European

Union, Cheltenham, Edward Elgar, 2007, 233p.

CAIGER A. en GARDINER S.(eds.), Professional Sport in the European Union: Regulation and

Re-regulation, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2000, 368 p.

DEJONGHE, T., Sport in de wereld. Ontstaan, evolutie en verspreiding, Gent, Academia press.

2004, 205p.

DE WAELE, J.-M. en HUSTING, A., Sport et Union Européenne, Brussel, Editions de

l’Université de Bruxelles, 2001, 180p.

HALGREEN, L., European Sports Law. A comperative analysis of the European and

American models of sport, Kopenhagen, Thompson, 2004, 423p.

HOULIHAN, B., Sport, policy and politics, a comparative analysis, London; Routledge, 1997,

313p.

HUSTING, A., l’Union européenne et le sport. L’impact de la construction européenne sur

l’activité sportive, Lyon, Editions Juris Service, 1998, 260p.

JEANRENAUD, C., en KÉSENNE, S., Competition Policy in professional sports. Europe after the

Bosman Case. , Antwerpen, Standaard Editions, 1999, 193p.

NITSCHE, I., Broadcasting in the European Union:The role of public interest in Competition

analysis, Den Haag, Assser Press, 2001, 193p.

PARRISH, R., Sports law and Policy in the European Union, Manchester, Manchester

University Press, 2003, 271p.

SCHEERDER, J., VAN TUYKOM, C., en VERMEERSCH, A.(eds.), Europa in beweging. Sport

vanuit Europees perspectief. Gent, Academia Press, 2007, 400p.

Page 113: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

108

SIEKMANN R. en SOEK J.(eds.), The European Union And sport. Legal and Policy documents.

, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2005, 921p.

THORNE, J., TOMLINSON, A., en WAMMEL, G., Understanding Sport, an introduction to the

sociological en cultural analysis of sport, Routledge, Londen & New York, 1999, 298 p.

TOKARSKI, W., STEINBACH, D., PETRY, K. en JESSE, B., Two players, One Goal? Sport in the

European Union, Oxford, Meyer & Meyer, 2004, 288p.

VERMEERSCH, A., Europese spelregels voor sport. Overzicht van het Europees sportbeleid in

wording en de toepassing van het Europees recht op sport., Antwerpen-Apeldoorn, Maklu ,

2009, 522p.

Bijdragen in boeken

BAIRNER, A., “Sport and the nation state in the global era” in L. ALLISON, The global politics

of sport , Abingdon Oxon, Routledge, 2005,p. 87-101.

CAPIAU, J., SABBE, S. en VERMEERSCH, A.,“Sport beter in beeld. Een Europeesrechtelijke

kijk op sport en media.” in J. SCHEERDER, C. VAN TUYKOM en A. VERMEERSCH

(eds.),Europa in beweging. Sport vanuit Europees perspectief., Gent, Academia Press, 2007,

159-193.

CYGAN, A., “Competition and free movement issues in the regulation of Formula One motor

racing” in B. BOGUSZ, A. CYGAN, E. SZYSZCZAK (eds.), The Regulation of Sport in the

European Union, Cheltenham, Edward Elgar, 2007, 74-95.

HENRY, I.P., “Sport the role of the European Union and the decline of the nation state” in B.

HOULIHAN, Sport and Society A student introduction , Londen , Sage Publications, 2008, p.

513-531.

Page 114: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2011. 2. 19. · Economische activiteit ... 4.3.5.4. WK 2006 in Duitsland.....88 4.3.6. Besluit met betrekking tot sportzaken en artikel

109

NOLL, R. G., “Competition Policy in European sports after the Bosman Case” in C.

JEANRENAUD, S. KÉSENNE, Competition Policy in professional sports. Europe after the

Bosman Case. 1999, Antwerpen Standaard Editions, 17-44.

PARISIS, N., «l’Application des Règles de Concurrence à l’Activité Sportive » in

J.-M. DE WAELE en A. HUSTING (eds.), Sport et Union Européenne, Brussel, Editions de

l’Université de Bruxelles, 2001, 103-116.

PARRET, L. “Sport en overheidssteun. Europa stelt grenzen maar laat toch ruimte” in J.

SCHEERDER, C. VAN TUYKOM en A. VERMEERSCH (eds.), Europa in beweging. Sport vanuit

Europees perspectief., Gent, Academia Press, 2007, 289-306 .

PONS, J., « Le sport et la politique européenne de la concurrence : « règles du jeu » et

exemples récents. » uit P. BONIFACE, L’Europe et le sport,Parijs, Iris, 2001, 35-42.

SPINK P. en MORRIS, P.,“The Battle for TV Rights in Professional Football” in A. CAIGER en

S. GARDINER (eds.), Professional Sport in the European Union: Regulation and Re-

regulation, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2000, 165- 196.

VERMEERSCH,A., “Europese spelregels gelden ook voor sport. De toepassing van Europees

recht op sport.”, in J. SCHEERDER, C. VAN TUYKOM en A. VERMEERSCH (eds.), Europa in

beweging. Sport vanuit Europees perspectief., Gent, Academia Press, 2007, 51-90.

WEATHERILL, S.“On overlapping Legal orders: What is the ‘purely sporting’ rule?” in

B. BOGUSZ, A. CYGAN, E. SZYSZCZAK (eds.), The Regulation of Sport in the European Union,

Cheltenham, Edward Elgar, 2007, 48- 73.

Andere

Notities uit de lessen Europees economisch recht, gedoceerd door professor I. Govaere,

jaargang 2008-2009, Universiteit Gent.