Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN...

101
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN DE BAN VAN PAN ARCHEOLOGISCHE STUDIE VAN TWEE GALLO-ROMEINSE MUZIEKINSTRUMENTEN GEVONDEN TE AALTER-LOVELD Deel I: Tekst Virginie Alfred (20050056) Promotor: Prof. Dr. Arjen Bosman Master in de archeologie Academiejaar 2008-2009 Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de archeologie

Transcript of Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN...

Page 1: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte – Vakgroep Archeologie

IN DE BAN VAN PAN

ARCHEOLOGISCHE STUDIE

VAN TWEE GALLO-ROMEINSE MUZIEKINSTRUMENTEN

GEVONDEN TE AALTER-LOVELD

Deel I: Tekst

Virginie Alfred (20050056)

Promotor: Prof. Dr. Arjen Bosman

Master in de archeologie

Academiejaar 2008-2009

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de archeologie

Page 2: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,
Page 3: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

3

Voorwoord

Dit is het eerste deel van de masterproef van Virginie Alfred. Dit deel bevat enkel de tekst.

De bijhorende figuren, kaarten, tabellen en grafieken zijn te vinden in het tweede deel.

Page 4: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

4

Abstract

This masterpaper is an archaeological study of panpipes and a tuning key which were

found in a well in the Roman military camp of Aalter-Loveld (East-Flanders, Belgium).

Most attention, however, will be given to the panpipes. After an overview of the

excavation carried out in Aalter-Loveld, an elaboration of all the known panpipes en

panpipes moulds from the Roman age, found in North-West Europe (Beglium, the

Netherlands, France, Germany, Great Britain and Switzerland) will follow. It concerns

more specifically the panpipes of Uitgeest-Dorregeest, Oosterhout, Alise-Sainte-Reine

(Alesia), Barbing-Kreuzhof, Eschenz (Tasgetium), an unknown finding-place in the

German Rhine Area, Shakenoak Farm (Wilcote-Ramsden), Bon-Encontre, Rouhling and

Rheinzabern. Next, these panpipes will be compared to the panpipes of Aalter-Loveld.

Some hypotheses will also be put forward relating to the finding-context, the chronology,

the meaning, the function, some typological aspects, etc. of the panpipes of Aalter-Loveld.

In this paper, the tuning key will be described and compared to other tuning keys from the

Roman age.

keywords: Roman archaeology, Aalter-Loveld, military camp, panpipes (fistula, syrinx),

tuning key, music archaeology

Page 5: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

5

Résumé

Cette thèse est une étude archéologique d'une flûte de Pan et d'une cheville qui ont été

trouvées dans un puits dans le camp militaire romain à Aalter-Loveld (Flandre orientale,

Belgique). La flûte de Pan sera traitée plus en détaille. Après un aperçu des fouilles

effectuées sur le site Aalter-Loveld, suit un inventaire des flûtes de Pan romaines, trouvées

en Europe du Nord-Ouest. Il s'agit plus particulièrement des flûtes de Pan de Uitgeest-

Dorregeest, Oosterhout, Alise-Sainte-Reine (Alesia), Barbing-Kreuzhof, Eschenz

(Tasgetium), d’un endroit inconnu dans Rhénanie, Shakenoak Farm (Wilcote-Ramsden),

Bon-Encontre, Rouhling et Rheinzabern. Ces flûtes de Pan sont ensuite comparées avec la

flûte de Pan de Aalter-Loveld. Enfin, quelques hypothèses seront développées sur la flûte

de Pan d’Aalter-Loveld concernant l’endroit de la découverte, la datation, la signification,

la fonction, les aspects typologiques, etc. En dernier point dans cette thèse, il y aura une

description et une comparaison de la cheville avec d’autres exemplaires datant du temps

romain.

mots-clés: archéologie romaine, Aalter-Loveld, camp militaire, flûte de Pan (fistula,

syrinx), cheville, archéologie musical

Page 6: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

6

Inhoud

Voorwoord……………………………………………………………………………... 3

Abstract………………………………………………………………………………… 4

Résumé…………………………………………………………………………………. 5

Inhoud………………………………………………………………………………….. 6

Inleiding……………………………………………………………………………….. 11

Hoofdstuk 1

Het archeologisch onderzoek te Aalter-Loveld, Oost-Vlaanderen (België)……….. 13

1.1. Het onderzoek van 1992……………………………………………………... 14

1.1.1. Situering in de ruimte…………………………………………………14

1.1.2. Voorkennis…………………………………………………………… 14

1.1.3. Aanleiding van het onderzoek……………………………………….. 14

1.1.4. De waterput…………………………………………………………... 15

1.1.4.1. Technische constructie……………………………………... 15

1.1.4.2. Vondsten…………………………………………………… 16

1.1.4.3. Datering……………………………………………………..17

1.1.4.4. Besluit……………………………………………………… 18

1.2. Het onderzoek van 2006……………………………………………………....19

1.2.1. Situering in de ruimte…………………………………………………19

1.2.2. Voorkennis…………………………………………………………… 19

1.2.3. Aanleiding van het onderzoek……………………………………….. 19

1.2.4. Sporen en structuren…………………………………………………. 20

1.2.4.1. Resten van een steenbouw…………………………………. 20

1.2.4.2. Dumpzone van afbraakmaterialen…………………………. 20

1.2.5. Vondsten……………………………………………………………... 20

1.2.5.1. Aardewerk………………………………………………….. 20

1.2.5.2. Bouwmateriaal……………………………………………... 21

1.2.5.3. Andere vondsten…………………………………………… 21

1.2.6. Interpretatie en besluit………………………………………………...21

Page 7: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

7

1.3. Het onderzoek van 2007……………………………………………………... 22

1.3.1. Situering in de ruimte…………………………………………………22

1.3.2. Aanleiding van het onderzoek……………………………………….. 22

1.3.3. Geofysische prospectietechnieken…………………………………… 22

1.3.4. Sporen en vondsten…………………………………………………... 22

1.3.5. Besluit………………………………………………………………... 23

1.4. Het onderzoek van 2008……………………………………………………... 24

1.4.1. Situering in de ruimte…………………………………………………24

1.4.2. Aanleiding van het onderzoek……………………………………….. 24

1.4.3. Sporen, structuren en vondsten………………………………………. 24

1.4.3.1. Grachten……………………………………………………. 24

1.4.3.2. Wal…………………………………………………………. 25

1.4.3.3. Toren……………………………………………………….. 25

1.4.3.4. Woonhuizen………………………………………………... 26

1.4.4. Besluit………………………………………………………………... 26

Hoofdstuk 2

De Romeinse panfluit………………………………………………………................. 27

2.1. Wat is een panfluit?.......................................................................................... 28

2.2. Functie van de panfluit in de Romeinse tijd…………………………………. 30

2.3. De legende van Pan en Syrinx……………………………………………...... 31

2.4. Overzicht van Romeinse panfluiten gevonden in Noordwest-Europa……….. 32

2.4.1. Houten panfluiten……………………………………………………..33

2.4.1.1. De panfluit van Uitgeest-Dorregeest, Noord-Holland

(Nederland)………………………………………………… 33

2.4.1.2. De panfluit van Oosterhout, Gelderland (Nederland)……… 37

2.4.1.3. De panfluit van Alise-Sainte-Reine (Alesia), Côte-d’Or,

Bourgondië (Frankrijk)…………………………………….. 40

2.4.1.4. De panfluit van Barbing-Kreuzhof, Regensburg, Beieren

(Duitsland)…………………………………………………. 43

2.4.1.5. De panfluit van Eschenz (Tasgetium), Thurgau

(Zwitserland)……………………………………………….. 45

2.4.2. Aardewerken panfluiten……………………………………………… 48

2.4.2.1. De panfluit van Eindhoven, Noord-Brabant (Nederland)….. 48

Page 8: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

8

2.4.2.2. De panfluit uit het Rijnland (Duitsland)…………………… 50

2.4.2.3. De panfluit van Shakenoak Farm, Wilcote-Ramsden,

Oxfordshire (Groot-Brittannië)……………………………. 52

2.4.3. Metalen panfluiten…………………………………………………… 54

2.4.3.1. De panfluit van Bon-Encontre, Lot-et-Garonne, Aquitanië

(Frankrijk)………………………………………………….. 54

2.4.4. Stenen panfluiten…………………………………………………….. 56

2.4.4.1. De panfluit van Rouhling, Moselle, Lotharingen

(Frankrijk)………………………………………………….. 56

2.4.5. Panfluitmallen………………………………………………………... 58

2.4.5.1. De panfluitmal van Rheinzabern, Rijnland-Palts

(Duitsland)…………………………………………………. 58

2.5. Enkele pre- en post-Romeinse panfluiten gevonden in Noordwest-Europa…. 59

2.5.1. Pre-Romeinse panfluiten…………………………………………….. 59

2.5.1.1. De panfluit van Dessau-Kleinkühnau, Saksen-Anhalt

(Duitsland)…………………………………………………. 59

2.5.2. Post-Romeinse panfluiten……………………………………………. 60

2.5.2.1. De panfluit van Arnhem-Velp, Gelderland (Nederland)…... 60

2.5.2.2. De panfluit van Cothen, Utrecht (Nederland)……………… 60

2.5.2.3. De panfluit van Albergen, Overijssel (Nederland)………… 61

2.5.2.4. De panfluit van Coesfeld-Gescher, Noordrijn-Westfalen

(Duitsland)…………………………………………………. 61

Hoofdstuk 3

De panfluit en de stemsleutel van Aalter-Loveld, Oost-Vlaanderen (België)……... 62

3.1. De panfluit van Aalter-Loveld……………………………………………….. 63

3.1.1. Algemeen…………………………………………………………….. 63

3.1.2. Vergelijking met andere Romeinse panfluiten………………………. 66

3.1.2.1. Soort site…………………………………………………… 66

3.1.2.2. Vondstcontext……………………………………………… 67

3.1.2.3. Datering……………………………………………………..67

3.1.2.4. Typologische aspecten……………………………………... 68

3.1.3. Interpretatie van verschillende aspecten van de panfluit…………….. 71

3.1.3.1. Soort site…………………………………………………… 71

Page 9: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

9

3.1.3.2. Vondstcontext en depositie………………………................ 72

3.1.3.3. Datering……………………………………………………..74

3.1.3.4. Typologische aspecten……………………………………... 74

3.1.3.5. Functie………………………………………………………76

3.2. De stemsleutel van Aalter-Loveld…………………………………………… 78

3.2.1. Algemeen…………………………………………………………….. 78

3.2.2. Vergelijking met andere stemsleutels………………........................... 79

3.2.2.1. Soort site en vondstcontext………………………………… 79

3.2.2.2. Typologische aspecten……………………………………... 79

Appendix

Muziek bij de Romeinen……………………………………………………………… 80

A.1. Inleiding……………………………………………………………………… 81

A.2. Overzicht van de belangrijkste Romeinse muziekinstrumenten……………... 83

A.2.1. Blaasinstrumenten……………………………………………………. 83

A.2.1.1. De tuba……………………………………………………... 83

A.2.1.2. De cornu……………………………………………………. 83

A.2.1.3. De lituus……………………………………………………. 83

A.2.1.4. De bucina…………………………………………………... 84

A.2.1.5. De tibia……………………………………………………... 84

A.2.1.6. De fistula…………………………………………………… 84

A.2.1.7. De hydraulus……………………………………………….. 84

A.2.2. Snaarinstrumenten…………………………………………………….85

A.2.2.1. De lyra……………………………………………………... 85

A.2.2.2. De kithara………………………………………………….. 85

A.2.2.3. De harp……………………………………………………... 85

A.2.3. Slaginstrumenten……………………………………………………...85

A.2.3.1. De scabellum……………………………………………….. 85

A.2.3.2. De sistrum………………………………………………….. 85

A.3. De functie van muziek in de Romeinse maatschappij……………………….. 86

A.3.1. Muziek in het dagelijks leven………………………………………... 86

A.3.2. Militaire muziek……………………………………………………… 86

A.3.3. Religieuze muziek……………………………………………………. 87

A.4. Wie waren de muzikanten en wat was hun status?........................................... 88

Page 10: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

10

Algemeen besluit……………………………………………………………………… 89

Dankwoord……………………………………………………………………………... 91

Verantwoording van de figuren………………………………………………………... 92

Bibliografie…………………………………………………………………………….. 93

Page 11: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

11

Inleiding

Deze masterproef is een archeologische studie van twee bijzondere vondsten die in 1992 in

Aalter-Loveld (Oost-Vlaanderen, België) aan het licht zijn gekomen, meer bepaald een

panfluit en een stemsleutel. Het archeologisch onderzoek van de site in 1992 is nooit

gepubliceerd, waardoor de twee artefacten in de vergetelheid lagen weg te kwijnen in het

opgravingsarchief van de Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa van de

Universiteit Gent (UGent). Recente opgravingen in Aalter zorgden ervoor dat ze vanonder

het stof werden gehaald en Wim De Clercq, assistent aan de Universiteit Gent, stuurde ze

naar Restaura1 voor conservatie. Het is dan ook aan hem dat ik dit interessante onderwerp

voor mijn masterproef te danken heb.

De masterproef is opgedeeld in drie hoofdstukken en één appendix. De panfluit zal hierbij

het meest uitgebreid behandeld worden, omdat dit artefact mij het meest intrigeerde.

In het eerste hoofdstuk wordt een kort overzicht gegeven van de archeologische

prospecties en opgravingen die in de loop der jaren zijn uitgevoerd op de site Aalter-

Loveld. Zo krijgt men inzicht in de ruimtelijke en chronologische context van de twee

artefacten.

In het tweede hoofdstuk wordt nagegaan wat een panfluit precies is en wordt er een

overzicht gegeven van andere panfluiten die in Noordwest-Europa (België, Nederland,

Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië en Zwitserland) werden gevonden. Deze gegevens

komen vóór het hoofdstuk over de panfluit van Aalter-Loveld zelf, omdat ze van belang

zijn voor de studie en analyse ervan.

In het derde hoofdstuk wordt er een beschrijving gegeven van de panfluit van Aalter-

Loveld en wordt ze vergeleken met de panfluiten die behandeld werden in het vorige

hoofdstuk. Ook zullen er hypotheses gevormd worden over onder andere de vondstcontext,

de datering, typologische aspecten, de betekenis en functie. Vervolgens is er een

beschrijving van de stemsleutel opgenomen in dit hoofdstuk. Deze wordt ook vergeleken

met enkele andere stemsleutels daterend uit de Romeinse tijd.

1 Restaura is een restauratieatelier in Haelen (Limburg, Nederland) die gespecialiseerd is in het conserveren

en restaureren van archeologische voorwerpen (s.n. 10 september 2007, Restaura. Over Restaura, internet).

Page 12: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

12

Tenslotte is er nog een appendix, die handelt over de muziek bij de Romeinen. Dit deeltje

is bedoeld om een algemeen beeld te krijgen van wat muziek betekende voor de Romeinen

en om bepaalde zaken, die het derde hoofdstuk slechts kort vermeld worden, uitgebreider

te kunnen bespreken en verklaren.

Ik wil met deze masterproef vooral het belang aantonen van het onderzoek van het

muzikale aspect van culturen en beschavingen om deze beter te kunnen begrijpen.

Vandaag de dag wordt dit aspect nog te veel genegeerd.

Page 13: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

Hoofdstuk 1

Het archeologisch onderzoek te Aalter-Loveld,

Oost-Vlaanderen (België)

‘It takes very special qualities to devote one’s life to

poking around in dead people’s garbage.’

(Bahn 2007, p.3)

Page 14: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

14

1.1. Het onderzoek van 19922

1.1.1. Situering in de ruimte

Het onderzoek in 1992 vond plaats in de wijk Loveld te Aalter ter hoogte van Loveldlaan

23, op perceel 590F, Sectie C (zie Kaart 3) (Thoen & Sas 1993, p.4). De site ligt op een

tertiaire opduiking van 22 m hoog en met steile flanken (zie Kaart 2) (De Clercq &

Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.27; Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67).

1.1.2. Voorkennis

Reeds in het midden van de 20ste eeuw is er sprake van enkele toevalsvondsten in het

gebied, onder andere aardewerk, een vuurbok en een bronzen beeldje van de godin

Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993, p.2).

Op 1 september 1990 werden op dit perceel al Romeinse vondsten gedaan bij

onderhoudswerken aan een vijver (zie Kaart 3). Er werden toen fragmenten Romeins

luxeaardewerk (terra sigillata, gevernist aardewerk, Pompeïaansrood aardewerk) en

gewoon aardewerk, fragmenten Romeinse dakpannen en een stuk van een maalsteen aan

het licht gebracht (Thoen & Sas 1993, pp.14-15).

Guy Van der Haegen heeft tussen 1990 en 1992 aan de hand van prospecties in Aalter het

belang van Loveld voor de Romeinse periode bevestigd (Hoorne & De Clercq &

Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993, p.2).

1.1.3. Aanleiding van het onderzoek

Er werd een onderzoek ingesteld nadat Paul Maebe in 1992 een Romeinse waterput

ontdekte in zijn tuin. De Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa van de

Universiteit Gent en vrijwillige medewerkers namen de kosten op zich (Thoen & Sas 1993,

2 voor een situering in de ruimte van Aalter-Loveld, zie Kaart 1

Page 15: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

15

p.5). Bij het onderzoek concentreerde men zich op twee zaken, namelijk op de studie van

de technische opbouw en de datering van de waterput en op de controle van vroegere

vondsten aan de vijver (Thoen & Sas 1993, p.6).

1.1.4. De waterput

Paul Maebe had de waterput (zie Kaart 4 en Figuur 1) vóór het archeologisch onderzoek al

blootgelegd en leeggehaald tot ongeveer 4,46 m onder het maaiveld, waardoor er geen

inzicht meer kon verkregen worden in de verschillende opvullingslagen. Er was bovenaan

ook al een deel van de steenconstructie verwijderd zonder dat men wist dat het om een stuk

van een waterput ging (Thoen & Sas 1993, p.6).

De waterput is opgebouwd uit twee delen. In het onderste gedeelte is de waterput namelijk

vierkant en beschoeid met houten planken, terwijl het bovenste gedeelte een ronde

steenconstructie is (Thoen & Sas 1993, p.6).

1.1.4.1. Technische constructie

De steenconstructie

Wat er nog bewaard is van het stenen gedeelte van de waterput, bevindt zich 1,62 m onder

het huidig loopoppervlak. Het bovenste gedeelte is afgebroken. Waarschijnlijk stak de

stenen constructie oorspronkelijk voor een deel boven het Romeins loopoppervlak uit. De

onderkant van het stenen gedeelte bevindt zich op een diepte van 3,60 m onder het huidig

loopoppervlak (Thoen & Sas 1993, pp.6-7).

Ter hoogte van de steenconstructie heeft de waterput een onregelmatige cirkelvorm, met

een minimale diameter van 91 cm en een maximale diameter van 100 cm. De stenen

beschoeiing bestaat uit platte Paniseliaanse zandstenen met een gemiddelde dikte van 2 à

5 cm. Af en toe bevond er zich een rood dakpanfragment of een stuk Doornikse kalksteen

tussen de zandstenen (Thoen & Sas 1993, p.7).

Page 16: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

16

De houtconstructie

De bovenkant van het houten gedeelte van de waterput bevindt zich op een diepte van

3,60 m onder het huidig loopoppervlak. De waterput is onderzocht tot op een diepte van

4,76 m onder het maaiveld. Wegens opstijgend grondwater en gevaar voor instorting kon

het onderzoek niet verder gezet worden, waardoor niet geweten is hoe diep de waterput

nog doorloopt (Thoen & Sas 1993, p.7).

Ter hoogte van de houtconstructie heeft de waterput de vorm van een vierkant met een

zijde van 92 cm. De constructie heeft een klassieke opbouw, namelijk vier verticale

hoekpijlers, bekleed met horizontale planken en gestut door middel van horizontale

dwarsbalken (Thoen & Sas 1993, p.7)

De aanlegtrechter

De aanlegtrechter was ongeveer cirkelvormig en had een diameter van ongeveer 7,70 tot

8,15 m (zie Kaart 4). Omwille van het grondwater, kon de aanlegtrechter slechts tot 3,00 m

diepte onder het maaiveld uitgegraven worden (Thoen & Sas 1993, p.9).

1.1.4.2. Vondsten

Paul Maebe heeft tijdens het uithalen van de waterput erg veel archeologische materiaal

bovengehaald, waaronder vele fragmenten Romeins aardewerk, brokken natuursteen, veel

uitzonderlijk goed bewaard hout en metalen voorwerpen (Thoen & Sas 1993, pp.10-11).

Aardewerk

De diverse categorieën Romeins luxewaar, zoals terra sigillata, terra nigra, gevernist

aardewerk enz., waren goed vertegenwoordigd (Thoen & Sas 1993, p.10).

Page 17: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

17

Natuursteen

Er zijn twee soorten natuursteen gevonden in de vulling van de waterput, met name

Doornikse kalksteen en Paniseliaanse zandsteen. De brokken Doornikse kalksteen waren

wellicht afkomstig van een afgebroken gebouw in de buurt; de brokken Paniseliaanse

zandsteen behoorden mogelijk tot het afgebroken bovenste gedeelte van de waterput

(Thoen & Sas 1993, pp.10-11).

Hout

Er zijn een aantal takken bovengehaald, alsook bewerkt hout in de vorm van planken,

balken, twee in elkaar passende eikenhouten duigen van een putemmer (zie Figuur 2)

(Thoen & Sas 1993, p.11) en uiteraard een panfluit en een stemsleutel.

Metaal

Voorbeelden van gevonden metalen voorwerpen zijn twee sestertii, één van keizer

Antonius Pius (138-161 na Chr.) en één vermoedelijk van keizer Hadrianus (117-138 na

Chr.), een fragment van een ijzeren zwengel en bijlen (zie Figuur 3) (Thoen & Sas 1993,

pp.10-11 en p.13).

1.1.4.3. Datering

Volgens Thoen en Sas (1993, p.11) behoren de steen- en houtconstructie tot eenzelfde fase.

Voor de datering van de waterput konden de onderzoekers gebruik maken van materiaal uit

twee verschillende contexten, namelijk uit de aanlegtrechter en uit de waterput zelf. De

vondsten uit de aanlegtrechter geven een terminus post quem. Bij de vondsten uit de

waterput is het moeilijker te achterhalen uit welke periode ze komen ten opzichte van het

gebruik van de waterput. Het materiaal kan er namelijk ingegooid zijn tijdens het gebruik

van de put (wat de beste datering zou opleveren); het kan er ook in gedeponeerd zijn bij de

Page 18: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

18

opgave van de put (wat een mooie terminus ante quem zou geven), maar het kan er ook pas

in terecht gekomen zijn bij de vernieling van de put of nog veel later wanneer de put open

lag (zulk materiaal zou dan een te jonge datering opleveren) (Thoen & Sas 1993, pp.11-

12).

Uit de aanlegtrechter kwam helaas enkel niet-dateerbaar aardewerk aan het licht, waardoor

niet bepaald kon worden wanneer de waterput werd aangelegd (Thoen & Sas 1993, p.12).

De losse natuursteenbrokken zaten volgens Paul Maebe vooral ter hoogte van het stenen

gedeelte van de waterput, wat erop kan wijzen dat de waterput gedempt is geweest. De

houten vondsten bevonden zich voornamelijk in het onderste gedeelte van de

steenconstructie en het bovenste gedeelte van de houtconstructie. Waarschijnlijk werd dit

materiaal gedumpt wanneer de waterput niet meer in gebruik was (Thoen & Sas 1993,

p.12).

De terra sigillata gevonden ter hoogte van de houtconstructie is gelijkaardig aan de terra

sigillata uit de steenconstructie. Ze dateren uit de periode vanaf de tweede helft van de 2de

eeuw tot de eerste helft van de 3de eeuw (Thoen & Sas 1993, p.13).

De uitbraaklaag bevatte terra sigillata uit een bredere periode, namelijk vanaf de 1ste eeuw

tot en met de 3de eeuw. De twee sestertii zijn ook uit deze laag afkomstig (Thoen & Sas

1993, p.13).

Op basis van bovenstaande gegevens namen Thoen en Sas (1993, p.13) aan dat de waterput

waarschijnlijk tijdens de tweede helft van de 2de en de eerste helft van de 3de eeuw in

gebruik was en opgegeven werd in de derde kwart van de 3de eeuw ten gevolge van

Germaanse invallen in de streek.

1.1.4.4. Besluit

De manier waarop de waterput is opgebouwd en de overvloed aan archeologisch materiaal

dat erin aanwezig was, wijst erop dat de waterput tot meer behoorde dan een gewone

agrarische nederzetting (Thoen & Sas 1993, p.16).

Page 19: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

19

1.2. Het onderzoek van 2006

1.2.1. Situering in de ruimte

De opgraving in 2006 vond plaats op een deel van perceel 591L², Afdeling 2, Sectie C. De

site ligt op dezelfde tertiaire opduiking als de vorige site (zie Kaart 2) (De Clercq &

Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.27; Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67).

1.2.2. Voorkennis

De onderzoekers van de opgravingen uitgevoerd in 2006 hadden uiteraard dezelfde

voorkennis als de onderzoekers uit 1992. Bij die voorkennis kon dan het onderzoek uit

19923 toegevoegd worden alsook een beperkte boor- en proefsleuvencampagne

ondernomen in 1993 (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67).

Op perceel 591L² werden door Guy Van der Haegen, tijdens zijn prospecties, redelijk wat

scherven gevonden en een pelta (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67).

1.2.3. Aanleiding van het onderzoek

Op het perceel zou in augustus 2006 de bouw van een villa starten. Met het akkoord van de

eigenaars Nicolas Willmarck en Sarah T’Kindt ondernam de Kale-Leie Archeologische

Dienst (KLAD) een noodopgraving op eigen kosten (Hoorne & De Clercq & Verbrugge

2007, p.67).

3 De waterput die onderzocht werd in 1992 bevindt zich ten westen van de opgegraven zone van 2006

(Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67).

Page 20: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

20

1.2.4. Sporen en structuren (zie Kaart 5)

1.2.4.1. Resten van een steenbouw

Er werden langgerekte zones met natuursteen, geïnterpreteerd als muurresten, gevonden.

De zone tussen de muren bevat brokken natuursteen en fragmenten van dakpannen. In het

verlengde van muur 5, tussen muren 1 en 4 was er een groot paalspoor (75 cm diameter).

De gevonden muurresten vormen de oostelijke hoek van een groter complex (Hoorne & De

Clercq & Verbrugge 2007, pp.67-68 en p.70).

1.2.4.2. Dumpzone van afbraakmaterialen

Parallel aan muur 2 was een ovale verkleuring in de bodem te zien. Dit spoor (3) bevatte

heel wat bouwmaterialen, alsook scherven en metalen objecten (Hoorne & De Clercq &

Verbrugge 2007, p.69).

1.2.5. Vondsten

1.2.5.1. Aardewerk

Bijna al het gevonden aardewerk is afkomstig uit spoor 3. De scherven kunnen gedateerd

worden in de 3de eeuw na Chr. (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.69).

In tegenstelling tot rurale sites uit de 3de eeuw na Chr. in de regio, vormt terra sigillata

hier een belangrijk aandeel van het totaal aantal scherven (Hoorne & De Clercq &

Verbrugge 2007, p.70).

Page 21: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

21

1.2.5.2. Bouwmateriaal

In spoor 3 werden fragmenten van dakpannen gevonden en brokken natuursteen,

waaronder veel veldsteen en redelijk wat Doornikse kalksteen. De 83 ijzeren spijkers

kunnen ook tot het bouwmateriaal gerekend worden. Het bouwmateriaal is waarschijnlijk

afkomstig van de steenbouw. De afbraak van de constructie kan aan de hand van het

aardewerk dat samen met het bouwmateriaal werd gevonden, gedateerd worden in het

midden van de 3de eeuw of later (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.70).

1.2.5.3. Andere vondsten

Naast de spijkers waren er ook andere niet-identificeerbare metalen objecten. Eén artefact

kon echter aan de hand van een röntgenfoto gedetermineerd worden als zijnde een ijzeren

speer- of lanspunt (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.70).

1.2.6. Interpretatie en besluit

Steenbouw is in het gebied tussen de Scheldevallei en de kust erg uitzonderlijk. Ook de

vroegere vondsten in de buurt – luxe importaardewerk, stenen waterput – en de opvallende

topografie wijzen erop dat de site geen normale inheems-Romeinse nederzetting was (De

Clercq & Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.27; Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007,

p.70).

De onderzoekers vermoedden dat een Romeinse legereenheid een rol had gespeeld in de

aard en ontwikkeling van de site. De vondsten wijzen er namelijk op dat de mensen die de

site hebben bewoond, deel uitmaakten van een interregionaal handelsnetwerk, waarbij men

een militair geïnspireerd patroon kan bemerken. Een bijkomend argument is dat de plaats

waar de site zich bevindt in een historische bron uit 1460 beschreven wordt als ‘daertment

heet te Kestere’, een toponiem dat zou kunnen verwijzen naar een castrum (De Clercq &

Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.27; Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.70).

Page 22: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

22

1.3. Het onderzoek van 2007

1.3.1. Situering in de ruimte

De opgraving van 2007 vond plaats op perceel 604d, Afdeling 2, Sectie C, lot 4, ter hoogte

van Loveldlaan 38. Ook dit perceel ligt op de hierboven vermelde tertiaire opduiking (zie

Kaart 2) (De Clercq & Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.27).

1.3.2. Aanleiding van het onderzoek

Het onderzoek werd uitgevoerd door de Vakgroep Archeologie van de Universiteit Gent op

vraag van David Vanhee van de Kale-Leie Archeologische Dienst, omdat het perceel door

bebouwing bedreigd was (De Clercq & Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.27).

1.3.3. Geofysische prospectietechnieken

Vóór de graafwerken werd het gebied onderzocht met behulp van geofysische

prospectietechnieken, meer bepaald met een georadar, een fluxgate magnetometer en een

elektrische weerstandsmeter (De Clercq & Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.27).

1.3.4. Sporen en vondsten

Er zijn zowel Romeinse sporen als recente sporen gevonden. Ik zal hier enkel de Romeinse

overlopen (zie Kaart 6).

De bodem bevatte in de bovenste helft van de afgegraven zone veel fragmenten veldsteen,

sterk gefragmenteerde resten dakpannen en aardewerk. Het zou hier kunnen gaan om

ingetrappeld materiaal, wat zou wijzen op een activiteitszone rond een stenen gebouw of

een restant van de randzone van een verharde weg (De Clercq & Verdonck & Hoorne et al.

2008, p.28).

Page 23: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

23

Er waren negen paalsporen. In deze sporen werden vaak stukken van dakpannen,

verbrande klei of zandleem of houtskoolbrokken gevonden. Dit kan er op wijzen dat de

palen afgebrand zijn of dat de paalgaten, na het verwijderen van de palen, gevuld zijn

geweest met brandafval (De Clercq & Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.29).

De sporen 9, 14, 15, 16, 20 en 21 liggen op één lijn, wat erop kan wijzen dat ze behoren tot

eenzelfde constructie. Het is nog niet helemaal zeker of het hier een gebouw, een palissade,

een schutting of een andere houten constructie betreft, maar de onderzoekers denken dat

het hier gaat om de lange zijde van een houten gebouw (De Clercq & Verdonck & Hoorne

et al. 2008, p.29).

Er werden ook vijf kuilen gevonden, namelijk sporen 10, 12, 13, 17 en 18. De functie van

de vier laatste kuilen is niet geweten. Kuil 10 zou een brandrestengraf kunnen zijn, maar

door de lage dichtheid aan houtskool, kan dit niet met zekerheid bevestigd worden (De

Clercq & Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.30).

Spoor 18 bevatte houtskoolbrokken en fragmenten aardewerk. Er werden ook sterk

gefragmenteerde, soms verbrande dakpannen en een stuk testa gevonden. Tegen de

zuidwand van de kuil werden drie stukken van eenzelfde tegula geplaatst. Deze dakpan

vertoonde brandsporen of sporen van overbakking. Volgens de onderzoekers zou de kuil

gediend kunnen hebben als een extractiekuil voor klei (De Clercq & Verdonck & Hoorne

et al. 2008, p.30).

1.3.5. Besluit

Deze keer werden er geen resten van steenbouw aangetroffen, maar de natuursteenbrokken

en dakpannen ingedrukt in de bodem kunnen wel wijzen op de nabijheid ervan (De Clercq

& Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.30).

Waarschijnlijk heeft er op de site een brand of een vuurgerelateerde artisanale activiteit

plaatsgevonden, aangezien er in verschillende sporen brandafval werd gevonden (De

Clercq & Verdonck & Hoorne et al. 2008, p.30).

Page 24: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

24

1.4. Het onderzoek van 2008

1.4.1. Situering in de ruimte

De opgraving van 2008 vond plaats op een perceel aan de voet van de tertiaire opduiking

in de Loveldlaan (zie Kaart 2) (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, p.1).

1.4.2. Aanleiding van het onderzoek

Het perceel werd bedreigd door bouwwerken, waardoor er besloten werd om over te gaan

tot een noodopgraving. Voor het onderzoek werkten de Kale-Leie Archeologische Dienst,

het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) en de Universiteit Gent samen

(Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, p.1).

1.4.3. Sporen, structuren en vondsten (zie Kaart 7)

1.4.3.1. Grachten

Het opgegraven gebied vertoonde een dichte concentratie aan sporen, waaronder vooral

kleine en grote paalkuilen. Er kwamen ook twee grote parallelle grachten met een

westzuidwest-oostnoordoost oriëntering aan het licht. Het gaat hier om een

verdedigingssysteem, gelijkaardig aan deze bij houtaarde castella. Beide grachten werden

drie maal heruitgegraven (zie Figuur 4) (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, pp.2-3).

In een eerste fase hadden de grachten een U- tot V-vorm. Deze fase kon aan de hand van

enkele scherven, waaronder terra rubra, gevonden in de grachten, gedateerd worden in de

vroeg-Romeinse tijd (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, p.4).

In een tweede fase werden de grachten heruitgegraven tot V-vormige grachten met een

enkelbreker (type fossa fastigata). Er werd niet veel materiaal gevonden in de grachten

Page 25: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

25

behorende tot deze fase, wat de datering bemoeilijkt (Moens & De Clercq & Laloo et al.

2009, p.4).

In de derde fase werden de grachten opnieuw heruitgegraven tot grote V-vormige grachten

met een spitse bodem type enkelbreker. In gracht 2 werd een grote hoeveelheid afval

gedumpt, waaronder aardewerk, bot en metaal. Het aardewerk wijkt wat betreft kwantiteit,

diversiteit en aard af van gelijktijdige contexten in de buurt. Wat opvalt, is het grote aantal

fragmenten terra sigillata, waaronder enkele behorend tot militair aardewerk. Op basis van

de terra sigillata kan de derde fase van de grachten geplaatst worden in de Antonijnse tijd.

De tweede fase kan zo gedateerd worden in de periode tussen de vroeg-Romeinse tijd en

de Antonijnse tijd. In de vroege 3de eeuw na Chr. bleef er quasi niets meer over van de

grachten (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, pp.4-5).

1.4.3.2. Wal

In de zone tussen de grachten werden geen Romeinse sporen aangetroffen, wat erop zou

kunnen wijzen dat er zich hier een wal bevond (zie Kaart 8), gevormd door de aarde

afkomstig uit de grachten. Ook aan de zuidzijde van gracht 2 kan er een wal geweest zijn.

De grote paalsporen tegen de grachtwand kunnen dan wijzen op palen die een palissade of

een aarden wal beschoeid met planken of zoden hebben gestut (Holzerdemauer of

Rasensodenmauer). De honderden nagels die in de gracht zijn gevonden, kunnen hier ook

op wijzen (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, pp.6-7).

1.4.3.3. Toren

Een reeks kleine paalsporen liggen deels parallel aan de gracht en vormen een hoek van

90 graden (zie Kaart 8). Deze paalsporen horen bij zes zware paalsporen die een rechthoek

vormen van 7 bij 8 m met de korte zijde ongeveer parallel aan de grachten. Deze sporen

horen bij het verdedigingssysteem en zijn waarschijnlijk een aanduiding van een toren

(Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, p.7).

Page 26: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

26

1.4.3.4. Woonhuizen

Nadat de grachten zo goed als gevuld waren, zijn er minstens twee houten constructies met

een noordoost-zuidwest oriëntering opgetrokken in de opgegraven zone (zie Kaart 9). Van

het ene gebouw (blauw) zijn slechts vier grote paalsporen gevonden die een hoek vormen.

Het andere gebouw (zwart) is vrijwel volledig te zien in de opgegraven zone. Het is een

houten éénschepige constructie van ongeveer 7 bij 14 m. Dit type huis komt vaak voor bij

civiele nederzettingen in het gebied. De houten gebouwen horen niet bij het

verdedigingssysteem. Dit wordt enerzijds aangetoond door het feit dat hun oriëntatie

afwijkt van dat van het verdedigingssysteem en anderzijds doordat deze gebouwen de

sporen uit de militaire fase oversnijden, wat wil zeggen dat ze jonger zijn dan het

verdedigingssysteem (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, pp.9-10).

1.4.4. Besluit

Dankzij het onderzoek van 2008 kon bevestigd worden dat er inderdaad een Romeinse

militaire occupatie is geweest op de tertiaire opduiking te Aalter-Loveld. De onderzoekers

menen de resten van een deel van een typische houtaarde kamp, een castellum, te hebben

ontdekt (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, p.10).

Later lijken burgers zich op de tertiaire opduiking te hebben gevestigd (zie de houten

woonhuizen) (Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009, p.11).

Page 27: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

Hoofdstuk 2

De Romeinse panfluit

‘In quibus antra videt, quae multa nubili silva

et levibus cannis nutantia semicaper Pan

nunc tenet.’

(Publius Ovidius Naso, Metamorphoses XIV, 514-516)

Page 28: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

28

2.1. Wat is een panfluit?

De panfluit (Lat.: fistula (avena, calami, cicuta, harundo, stipula); Gr.: syrinx; Fr.: flûte de

Pan; Eng.: panpipes; Du.: Panpfeife, Panflöte) is één van de oudste en meest universele

muziekinstrumenten. Er zijn bewijzen dat het sinds het Mesolithicum bestaat, maar het is

mogelijk dat het reeds vroeger voorkwam, en het is gekend van Peru tot China (Behn 1913,

p.286; Harris 1922, p.72; Megaw 1968, p.340; Reinach 1918, p.1596; Vendries 1993d,

p.75; Vorreiter 1976, p.17; Wille 1967, p.112).

De vroegste Europese iconografische voorstellingen van panfluiten, namelijk op bronzen

situlae van de Hallstattcultuur van Noordoost-Italië, dateren pas uit de 6de/ 5de eeuw

v. Chr. Op deze situlae komt de panfluit voor in scènes van de aristocratische feodale

maatschappij van die periode, zoals in offerandeprocessies, feestelijke maaltijden,

muzikale wedstrijden, enz. (zie Figuur 5). Later werd het instrument erg populair bij de

Etrusken (Baines 1992, p.248; Coles 1973, p.160; McKinnon & Anderson & Schechter et.

al. 2001, p.36).

Maar wat is een panfluit precies? Het is eerst en vooral een blaasinstrument. Het best

gekende type bestaat uit een aantal rietstengels die naast elkaar worden geplaatst en die

met elkaar worden verbonden door middel van touw, was (of pek in noordelijke gebieden)

en/ of stroken riet. Elke rietstengel is daarbij korter dan de vorige, zodat het instrument

lijkt op ‘de vleugel van een vogel’, om de metafoor van Pollux (Onomasticon IV, 69) te

gebruiken. De rietstengels zijn onderaan gesloten, ofwel op een natuurlijke manier, doordat

men ze heeft afgesneden net onder de knoop van een stengel (zie Figuur 6), ofwel doordat

men ze heeft dichtgemaakt met was. De bovenkant is open en schuin afgesneden. Er is

geen mondstuk. Om klanken te produceren blaast men in de openingen vanaf de laagste

zijde tegen de achterwand van de rietstengels. De rietstengels hadden geen vingergaten en

brachten bijgevolg elk slechts één noot voort. Dit type panfluit is kenmerkend voor de

Hellenistische en Romeinse periode en voor de Etrusken (Baines 1992, p.248; Gow 1934,

p.121; McKinnon 2001, p.867; McKinnon & Anderson & Schechter et al. 2001, p.36;

Reinach 1918, p.1596 en p.1598, Sachs 1942, p.142; Tillyard 1907, pp.166-168; Vendries

1993d, p.75; Vorreiter 1976, pp.18-19; Wille 1967, p.112).

Page 29: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

29

Iconografische voorbeelden vóór de Hellenistische periode tonen eerder panfluiten

waarvan de rietstengels alle dezelfde lengte hebben, waardoor de fluit de vorm heeft van

een rechthoek (zie Figuur 7 en 8). Om toch verschillende noten uit de rietstengels te

verkrijgen, moest men de lengte van de luchtkolom aanpassen. Dit kon men onder andere

doen door meer of minder was in de rietstengel steken (Gow 1934, p.121; McKinnon 2001,

p.867; Reinach 1918, pp.1597-1598; Tillyard 1907, p.167). Een andere mogelijkheid is dat

de natuurlijke knopen van de rietstengels wel trapsgewijs geschikt werden, maar dat men

de rietstengels niet afsneed net onder die knoop, maar wat verder, opdat de rietstengels alle

dezelfde lengte zouden hebben (zie Figuur 8) (Tillyard 1907, p.167).

Op deze twee basistypes bestonden er nog vele varianten. Zo kon de panfluit bijvoorbeeld

deels het rechthoekige type volgen en deels de vorm hebben van een vleugel (zie Figuur

voorblad) (Reinach 1918, p.1598).

Naast deze eenvoudige types bestonden er meer geperfectioneerde in meer duurzame

materialen. Klassieke auteurs vermelden enkel nog panfluiten gemaakt van ivoor, maar

dankzij archeologische vondsten, weet men dat er ook panfluiten werden gemaakt uit hout,

terracotta, brons en zelfs steen4. Bij sommige materialen bestaat het instrument niet meer

uit individuele samengevoegde pijpen, maar uit een ‘plankje’ waarin men de pijpjes

boorde. Vaak werden deze plankjes versierd met motieven die verwijzen naar het

bovenstaande ‘klassieke’ type panfluit (Baines 1992, p.248; Bogaers 1975, p.160; Reinach

1907a, p.166; Reinach 1918, p.1597; Sachs 1942, p.142; Vendries 1993d, p.75 en p.88;

Vorreiter 1976, p.18).

Het aantal pijpen van een panfluit uit de Oudheid kon variëren van vijf tot dertien, maar

meestal waren het er zeven of acht, evenveel als het aantal snaren bij een lier5 (Brodribb &

Hands & Walker 2005, p.308; McKinnon 2001, p.867; Megaw 1968, p.341; Wille 1967,

p.112).

4 Dit bewijst het belang van archeologisch onderzoek, ook voor historische periodes. 5 Dit is bepaald aan de hand van Griekse en Romeinse iconografische bronnen (McKinnon 2001, p.867).

Page 30: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

30

In de mythologie wordt de uitvinding van de panfluit over het algemeen toegeschreven aan

de Arcadische god Pan, de god van de herders (zie Figuur voorblad)6. Andere verhalen

schrijven de uitvinding toe aan Mercurius, Silenus, Hermes, Marsyas of Cybele. Deze

goden en godinnen worden dan ook vaak voorgesteld met een panfluit, maar ook Apollo,

Attis, Cadmus, Argus, Bacchus, de cycloop Polyphemus, de Sirenen, de Gratiën, Faunen,

Saters, Amors en de Gallische Sucellus kan men soms afgebeeld zien met een panfluit

(Behn 1913, p.286; Bogaers 1975, p.162; Harris 1922, p.72; Mathiesen 1999, p.223;

McKinnon 2001, p.867; Reinach 1918, p.1599; Tillyard 1907, p.166; Vendries 1993c,

pp.43-45; Wille 1967, p.112 en p.524).

2.2. Functie van de panfluit in de Romeinse tijd

De panfluit wordt door vele auteurs beschouwd als een minderwaardig herdersinstrument.

Het instrument had echter ook een plaats in volksdansen, processies (de dionysische

bijvoorbeeld), festijnen en in de pantomime (Ginsberg-Klar 1981, p.313; Reinach 1918,

p.1599, Wille 1967, p.113).

De pantomime was een, hoofdzakelijk Romeins, soort theatervoorstelling. De thema’s van

deze voorstellingen waren mythologisch en werden door een enkele toneelspeler via dans

visueel voorgesteld. Deze dans werd begeleid door een koor (chorus) en een orkest

(orchestra). Het orkest bevatte naast panfluiten ook tibiae, lieren, kitharae, cimbalen … De

maat werd geslagen door een scabellum7. Vooral vanaf de heerschappij van keizer

Augustus kreeg de pantomime veel belangstelling. Omdat men de verhalen moest kennen

en de danspassen herkennen, bleef deze belangstelling wel beperkt tot de gegoede klasse

(Bossuyt 1995, p.25; Gérold 1936, p.117; McKinnon 2001, p.867; Scott 1957, p.415;

Vendries 1993c, p.46; Wille 1967, pp.179-180).

6 infra 2.3. 7 infra A.2.3.1.

Page 31: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

31

2.3. De legende van Pan en Syrinx

‘De god vertelt hem8: ‘In Arcadië, in ’t koud gebergte

bij Nonacris, woonde te midden van een nimfenschaar

een veelgezochte nimf, Syrinx genoemd door haar vriendinnen.

Al vaak had zij opdringerige saters afgetroefd,

of godenvolk dat graag verpoost in schaduwrijke bossen

en vruchtbaar veld. Zij had haar kuisheid en haar levensstijl

Diana toegewijd. In jachtkledij, net als Diana,

leek ze wel Leto’s dochter zelf te zijn, ware het niet

dat zíj een hoornen boog had en Diana’s boog van goud was.

Zij leek het echt: toen ze een keer van de Lycaeus kwam

kreeg Pan de nimf in ’t oog en riep haar; sparrepunten kransten

zijn hoofd …’ – hij wil vertellen over Pan en hoe de nimf

doof was geweest voor zijn geroep, gevlucht was door de velden

tot zij de zandbank in de vriendelijke Ladonstroom

bereikt had; hoe ze was gestuit door water, had gesmeekt dat

haar waterzusters haar onvindbaar zouden toveren;

hoe Pan, net toen hij had verwacht Syrinx goed beet te hebben,

geen nimfelichaam, maar moerasriet in zijn handen hield

en toen zó spijtig zuchtte, dat zijn adem door de stengels

een dun geluid teweegbracht, een soort klagelijk gesuis,

en door die nieuwe klank, die zachte toon zo werd getroffen

dat hij haar zei: ‘Dit zal voortaan onze gesprekstoon zijn’

en hoe aldus haar meisjesnaam bleef leven in de rietfluit,

stengels met bijenwas aaneengevoegd, van groot naar klein …’

(Publius Ovidius Naso, Metamorphoses I, 689-712,

vertaald door d’Hane-Scheltema 2005, pp.37-38)

8 De god over wie hier sprake is, is Mercurius. Hij vertelt het verhaal over de nimf Syrinx aan Argus om hem

in slaap te krijgen en vervolgens te doden.

Page 32: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

32

2.4. Overzicht van Romeinse panfluiten gevonden in Noordwest-Europa

Er zijn in totaal twaalf panfluiten, daterend uit de Romeinse tijd, gevonden in Noordwest-

Europa (zie Kaart 10). In Nederland zijn er drie exemplaren gevonden, meer bepaald in

Uitgeest-Dorregeest, in Oosterhout en in Eindhoven. In Frankrijk kwamen er eveneens drie

aan het licht, de bekendste is deze van Alise-Sainte-Reine (Alesia), maar er zijn er ook

gevonden in Bon-Encontre en in Rouhling. In Duitsland werden ze gevonden in Barbing-

Kreuzhof, in het Rijnland (de exacte locatie is niet gekend) en in Titz-Ameln. Over deze

laatste is er hieronder geen beschrijving gegeven, omdat ik er geen informatie over heb

kunnen verkrijgen9. In Zwitserland werd er recent een panfluit gevonden in Eschenz

(Tasgetium) en in Groot-Brittannië is er één gevonden in Shakenoak Farm (Wilcote-

Ramsden). De panfluit van Aalter-Loveld, ten slotte, is de enige tot op heden bekende

Belgische panfluit. De beschrijving van dit instrument is te vinden in het derde

hoofdstuk10

.

De panfluiten zijn ingedeeld volgens de materie waaruit ze gemaakt zijn. Dit is belangrijk

voor de vergelijking van de panfluit van Aalter-Loveld met de andere panfluiten11

.

Aangezien de panfluit van Aalter-Loveld gemaakt is van hout, komen eerst de houten

panfluiten aan bod. Daarna volgen de panfluiten gemaakt van gebakken klei, de metalen

panfluiten en tenslotte de stenen panfluiten.

In de beschrijving van de panfluiten wordt met de ‘voorzijde’, de zijde bedoeld waarbij de

kortste pijpen zich links en de langste pijpen zich rechts bevinden, met de openingen van

de pijpen naar boven gericht. De andere zijde wordt, logischerwijze, aangeduid als de

‘achterzijde’. Wanneer gesproken wordt over de ‘linkerzijde’ of ‘rechterzijde’ van het

artefact, dan is dit steeds ten opzichte van de voorzijde. De pijpen zijn telkens genummerd

van de langste tot de kortste. Alle afmetingen zijn gegeven in millimeter.

9 De panfluit van Titz-Ameln werd door Susanna Rühling onderzocht in het kader van haar masterthesis aan

de Universiteit van Bonn (Rühling 2006) 10 infra 3.1.1. 11 infra 3.1.2.

Page 33: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

33

2.4.1. Houten panfluiten

Maar liefst de helft van de Romeinse panfluiten gevonden in Noordwest-Europa zijn

gemaakt uit hout. Het gaat om deze van Uitgeest-Dorregeest en Oosterhout uit Nederland,

van Alise-Sainte-Reine (Alesia) uit Frankrijk, van Barbing-Kreuzhof uit Duitsland, van

Eschenz (Tasgetium) uit Zwitserland en uiteraard deze van Aalter-Loveld uit België.

2.4.1.1. De panfluit van Uitgeest-Dorregeest, Noord-Holland (Nederland)

Situering in de ruimte en archeologische context (zie Tabel 1)

De panfluit (zie Figuur 9 tot en met 13) werd in 1982 gevonden tijdens opgravingen

uitgevoerd door de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Uitgeest-

Dorregeest. Deze site bevindt zich aan de rand van het Oer-IJ bekken. Tijdens de

Romeinse periode verzandde het estuarium, waarna een landschap van getijdenvlaktes

ontstond dat later transformeerde tot een moerassig landschap. De hoger gelegen delen in

dit landschap waren geschikt voor bewoning. Op zo’n hoger gelegen stuk land bevond zich

de landelijke Romeinse nederzetting waar de panfluit in een ondiepe kuil gevonden werd

(Tamboer 2001, p.5; van Es & Sarfatij & Woltering 1988, p.162; Woltering 1999, p.173).

Datering (zie Tabel 1)

Waarschijnlijk dateert het instrument uit dezelfde periode als de meeste andere Romeinse

importen gevonden op de site12

, namelijk de tweede helft van de 2de of de eerste helft van

de 3de eeuw na Chr. (van Es & Sarfatij & Woltering 1988, p.163; Woltering 1999, p.173).

12 verschillende soorten gedraaid aardewerk, bronzen waar, fibulae, munten (er is ook een muntschat

gevonden) (van Es & Sarfatij & Woltering 1988, p.164; Woltering 1999, p.173)

Page 34: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

34

Beschrijving (zie Tabel 1 tot en met 3)

Het betreft een buxushouten (Buxus sempervirens13

) panfluit (s.n. s.d., p.113; Tamboer

2001, p.6; Woltering 1999, p.174), gemaakt uit één houten plankje, met een maximum

bewaarde hoogte van 143 mm, een maximum bewaarde breedte van 99 mm en een

maximum bewaarde dikte van 13 mm (zie Figuur 10 voor bijkomende afmetingen)

(Woltering 1999, p.175). Het instrument heeft acht cilindervormige pijpen met een conisch

uiteinde (ze hebben als het ware de vorm van een geslepen potlood (zie Figuur 12 en 13)),

die bovenaan een diameter hebben van 8,5 mm en een lengte van 90, 83, 77, 71, 66, 62, 59

en 53 mm. De individuele pijpen worden bovenaan van elkaar gescheiden door een 2 tot

3 mm dikke houten wand. Pijpen 1 en 8 bevinden zich 5 mm van de zijkanten van het

artefact. Tussen de pijpen en de voor- en achterzijde is de dikte van het hout 1,5 tot 2,5 mm

(Woltering 1999, pp.177-178).

De panfluit heeft ongeveer een rechthoekige vorm, maar de linkeronderhoek is schuin

afgesneden. Deze schuine zijde vertoont concave en convexe golvingen en inkepingen, wat

eventueel bedoeld zou kunnen zijn voor een betere grip op het instrument (Woltering 1999,

p.175).

Bovenaan is het hout aan beide zijden (voor- en achterzijde) schuin afgesneden, waardoor

de bovenkant van de fluit de vorm heeft van een dak. Doordat het geen symmetrisch ‘dak’

is, bevinden de openingen van de pijpen zich aan de voorzijde ongeveer 2 mm lager dan

aan de achterzijde (Woltering 1999, p.177).

Onderaan, ongeveer in het verlengde van pijp 4 is er een gat met een diameter van 4 mm.

Dit gat werd vanaf de voor- en achterzijde geboord, op een onzorgvuldige manier, wat erop

zou kunnen wijzen dat dit niet uitgevoerd is geweest door de maker, maar door de

gebruiker van het instrument (Woltering 1999, p.175).

13 Buxushout is licht- tot donkergeel getint, zeer hard, fijn van nerf, zeer dicht, zeer moeilijk splijtbaar en

goed te bewerken. Het is moeilijk te drogen, maar eenmaal droog scheurt en werkt het niet meer (s.n. s.d.,

p.113).

Page 35: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

35

Een barst aan de achterzijde van het instrument in de lengte van pijp 5 werd hersteld door

middel van hars (zie Figuur 11). Dit toont aan dat het artefact werkelijk bespeeld werd

(Woltering 1999, p.177).

Het artefact is in de breedte lichtjes gebogen. De voorzijde is daarbij lichtjes concaaf en de

achterzijde bijgevolg lichtjes convex. Volgens Woltering kan dit een gevolg zijn van het

verblijf van het stuk in de bodem (Woltering 1999, p.175).

Woltering (1999, p.177) meent dat men aan de vorm van de pijpen kan zien dat deze in

twee fasen werden geboord. Er is namelijk een scheidingslijn zichtbaar die op twee

boringen wijst (zie Figuur 12). Bij pijp 6, bijvoorbeeld, kunnen we zien dat er eerst een

cilindrisch gat werd geboord, die conisch eindigde, tot een diepte van 55 mm. Woltering

denkt dat dit uitgevoerd is met behulp van een lepelboor. Daarna werd het gat tot de

huidige diepte van de pijp verder geboord, dit maal waarschijnlijk door middel van een

draaiboor. Een dergelijke scheidingslijn is ook zichtbaar bij pijpen 3 en 5 en ook, maar

minder duidelijk, bij pijp 2. Bij pijp 8 kan men zien dat er een fout gemaakt is bij het

boren. Doordat de eerste boring te diep ging, moest de maker van het instrument bij de

tweede boring nog slechts 1 mm dieper boren om tot de gewenste lengte van de pijp te

komen. Het probleem van de eerste te diepe boring is dat pijp 8 niet hetzelfde conische

uiteinde heeft als de andere pijpen. Het gevolg daarvan is dat de toon geproduceerd door

pijp 8 niet hoger, maar een beetje lager klinkt dan die van pijp 714

. Woltering oppert dat het

ook mogelijk is dat de diepere eerste boring bedoeld was om het volume in pijp 8 te

verhogen. Dit leidt hij af uit het feit dat bij moderne panfluiten de kleinste pijp een iets

grotere diameter heeft om akoestische redenen. Maar omdat geen enkele andere Romeinse

panfluit iets dergelijks vertoont, lijkt zijn eerste verklaring, dat het om een productiefout

gaat, mij meer geloofwaardig (Woltering 1999, p.177).

Versiering

De voorzijde van de panfluit is versierd met ondiepe verticale parallelle groeven (zie

Figuur 9). Deze groeven volgen de loop van de pijpen (Woltering 1999, p.177).

14 Hoe kleiner het volume van de pijp, hoe hoger de toon.

Page 36: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

36

Restauratie en conservering

Bij de opgraving brak het zachte, waterverzadigde hout in twee. De breuk liep doorheen de

lengte van pijp 7. Deze breuk werd hersteld tijdens het restauratieproces (Woltering 1999,

p.174).

Voor de conservering werd gebruik gemaakt van een variant van de polyethyleen-

glycolmethode. Bij deze methode wordt het water in het hout geleidelijk aan vervangen

door alcohol. Daarna wordt de alcohol vervangen door polyethyleen-glycol, een kunsthars

(Woltering 1999, p.174).

Het hars waarmee men in de Romeinse tijd de breuk in pijp 5 herstelde, loste op in de

alcohol. Tijdens de conservering vond er ook een krimping plaats van ongeveer 4 mm en

pijpen 7 en 8 werden tijdens het proces een beetje vervormd (Woltering 1999, p.175 en

p.177).

Page 37: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

37

2.4.1.2. De panfluit van Oosterhout, Gelderland (Nederland)

Situering in de ruimte (zie Tabel 4)

De panfluit (zie Figuur 14 tot en met 16) werd gevonden in een agrarische nederzetting aan

de Van Boetzelaerstraat in Oosterhout, een gemeente gelegen tussen Nijmegen en Arnhem.

Hier werden er tussen 1996 en 2002 opgravingen uitgevoerd (van den Broeke s.d.).

De inheems-Romeinse nederzetting ligt op een lichte verhoging in het landschap, in het

overstromingsgevoelige gebied tussen de Rijn en de Waal (van den Broeke s.d.; van den

Broeke 2002, p.12). Ze bereikte haar maximale omvang in de 1ste eeuw na Chr. (van den

Broeke s.d.) en bleef bestaan tot het midden van de 3de eeuw na Chr. (van den Broeke

2002, p.15; van den Broeke 2006, p.3).

Archeologische context (zie Tabel 4)

De panfluit werd gevonden in een waterput waarvoor een wijnton als bekleding werd

gebruikt (van den Broeke s.d.).

Datering (zie Tabel 4)

Voor het bepalen van de ouderdom van de panfluit, heeft van den Broeke (s.d.) gebruik

gemaakt van een dendrochronologische datering van een duig van de wijnton, die was

gebruikt als waterbeschoeiing voor de waterput, waarin het instrument werd gevonden.

Daaruit blijkt dat de veldatum van de zilverspar (Abies alba) gebruikt voor het maken van

de duig enkele jaren na 94 na Chr. moet liggen. De wijnton zal na een primair gebruik

waarschijnlijk rond 100 na Chr. als waterputbeschoeiing zijn hergebruikt. Daaruit leidde

van den Broeke af dat de vulling van de waterput15

, waaronder de panfluit, in de 2de eeuw

na Chr. geplaatst kan worden.

15 Een andere belangrijke vondst uit dezelfde waterput, zijn enkele schrijfplankjes (van den Broeke s.d.).

Page 38: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

38

Beschrijving (zie Tabel 4 tot en met 6)

Het gaat om een fragment van een buxushouten (Buxus sempervirens) panfluit met een

maximum bewaarde hoogte van 144 mm, een maximum bewaarde breedte van 45 mm en

een maximum bewaarde dikte van 13 mm. Het achterhalen van de oorspronkelijke vorm en

breedte van het instrument, is niet gemakkelijk omdat slechts drie pijpen bewaard zijn

gebleven. Deze zijn cilindervormig en hebben een conisch uiteinde. Ze hebben een lengte

van 95, 87 en 78 mm, bovenaan een diameter van 11 mm en hun onderlinge afstand

bedraagt 2 mm (van den Broeke s.d.).

Onderaan is er een doorboring met een diameter van 9 mm (van den Broeke s.d.).

De bewaarde delen van de onderzijde en de linkerzijde zijn afgerond. De linkerzijde

vertoont op 50 mm hoogte nog net een buitenwaartse knik. Bovenaan is het hout aan voor-

en achterzijde schuin afgesneden, waardoor de bovenkant van de fluit een dakvorm heeft

(van den Broeke s.d.).

Dicht onder de bovenrand, zowel aan de voor- als achterzijde, bevond er zich een

donkerbruine, lakachtige aankoeksel. Of deze reeds vóór de depositie op het object

aanwezig was, is niet duidelijk (van den Broeke s.d.).

Aan de afronding van de breuken aan weerszijden van het fragment, kan men zien dat de

breuken niet recent zijn. De panfluit is bijgevolg niet in complete toestand in de waterput

terecht gekomen (van den Broeke s.d.).

De overlangse breuk, die het bewaarde fragment in twee stukken verdeelt, is een recente

breuk en het gevolg van de machinale berging van de waterput, die noodzakelijk was door

het snel toestromend grondwater (van den Broeke s.d.).

Page 39: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

39

Versiering

Op de voorzijde zijn er parallelle horizontale groeven aangebracht. Bovenaan zijn dit er

zeven, zo’n 35 mm lager zijn er twee groeven te zien, nogmaals 27 mm lager zijn het er

drie en onderaan zes. Onder deze laatste groeven zijn er twee volledige puntcirkelmotieven

en rechts, aan de rand van de breuk, is nog een klein stukje te zien van een derde

cirkelmotief. De puntcirkelmotieven bestaan uit een centraal punt met daar rond twee

concentrische cirkels. De groeven en puntcirkelmotieven zijn vermoedelijk aangebracht

door de maker van het instrument. Tussen de zes groeven onderaan en de drie groeven

daarboven is een hert in het hout gekrast, waarschijnlijk door de gebruiker van het

instrument (zie Figuur 14 en 15). Ook op de achterzijde heeft de gebruiker figuurtjes

ingekrast, die men kan interpreteren als zijnde scheepjes (zie Figuur 16) (van den Broeke

s.d.).

Reconstructie

Voor de reconstructie van de panfluit, heeft men zich gebaseerd op andere min of meer

compleet bewaarde houten panfluiten, namelijk deze van Alise-Sainte-Reine (Alesia),

Eschenz (Tasgetium) en Uitgeest-Dorregeest. Bij deze panfluiten bevindt het gaatje

onderaan zich ongeveer op de middenas van het instrument. Als dit bij het exemplaar van

Oosterhout ook het geval was, dan moet de panfluit, volgens van den Broeke, minstens zes

pijpen hebben gehad. Hij gaat er namelijk van uit dat er zich een pijp bevond boven elk

puntcirkelmotief. Van den Broeke meent ook dat er een vaste verhouding bestond tussen

de hoogte en de breedte van de panfluiten van Alise-Sainte-Reine (Alesia), Eschenz

(Tasgetium) en Uitgeest-Dorregeest. Opdat de hoogte en de breedte van de panfluit van

Oosterhout een dergelijke verhouding zouden hebben, moet het stuk acht pijpen hebben

gehad (van den Broeke s.d.).

Page 40: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

40

2.4.1.3. De panfluit van Alise-Sainte-Reine (Alesia), Côte-d’Or, Bourgondië

(Frankrijk)

Situering in de ruimte (zie Tabel 7)

De panfluit (zie Figuur 17 en 18) werd op 26 juni 1906 gevonden in Alise-Sainte-Reine, in

het voormalig Keltisch oppidum Alesia, op de Mont Auxois (Bogaers 1975, p.162;

Woltering 1999, p.179).

Archeologische context (zie Tabel 7)

Het instrument bevond zich op de bodem van een waterput. De waterput was bovenaan

gevuld met puin, namelijk kalksteenblokken vermengd met as en houtskool. Daaronder

bestond de vulling grotendeels uit natte modder waarin Romeinse artefacten, waaronder de

panfluit, bewaard zijn gebleven (Reinach 1907a, p.161; Reinach 1907b, p.50; Ulbert 1961,

p.58; Vendries 1993d, p.76 en p.88; Woltering 1999, p.179). De put bevond zich in het

‘huis van de silene’ (zie Kaart 11), zo genoemd vanwege de bronzen silene die men er

gevonden heeft (Le Gall 1963, p.114 en p.161). Het aantal voorwerpen in dit gebouw en

hun verscheidenheid tonen aan dat dit geen gewoon huis was. Waarschijnlijk maakten de

voorwerpen deel uit van de voorraad van een handelaar. Het gebouw werd op het einde van

de 2de eeuw na Chr. geplunderd en in de 3de eeuw na Chr. opnieuw in gebruik genomen

(Le Gall 1963, p.162).

Datering (zie Tabel 7)

De panfluit dateert volgens Reinach uit de 3de eeuw na Chr. (Reinach 1907a, p.161;

Vendries 1993d, p.88). Andere onderzoekers menen dat de panfluit aan de hand van andere

vondsten uit de waterput gedateerd kan worden in de periode van eind 2de of begin 3de

eeuw na Chr. (Bogaers 1975, p.162; Brodribb & Hands & Walker 2005, p.308; Hands

1974, p.134; Ulbert 1961, p.58; Woltering 1999, p.179). Rabeisen (Vendries 1993d, p.76

en p.88) is dan weer eerder van mening dat het stuk dateert uit de 1ste eeuw na Chr. Ik

Page 41: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

41

veronderstel dat eind 2de – begin 3de eeuw de meest correcte datering is, vanwege de munt

van Severus Alexander (222-235 na Chr.) die eveneens deel uitmaakte van de vulling van

de waterput (Reinach 1907a, p.161). Een ander argument voor deze datering is de grote

gelijkenis met de panfluiten van Aalter-Loveld en Barbing-Kreuzhof, die beide dateren uit

de tweede helft van de 2de en de eerste helft van de 3de eeuw16

.

Beschrijving (zie Tabel 7 tot en met 9)

Het gaat om een buxushouten (Buxus sempervirens) panfluit met een maximum bewaarde

hoogte van 117 mm, een maximum bewaarde breedte van 77 mm en een maximum

bewaarde dikte van 11 mm bovenaan en 8 mm onderaan en een gewicht van 50 g. Het

instrument heeft acht cilindervormige pijpen met een conisch uiteinde, waarvan er zeven

volledig bewaard zijn gebleven. Ze hebben een lengte van 71; 63; 55; 50,5; 43,5; 39 en

35,5 mm en bovenaan een diameter van ongeveer 9 mm. Ze worden onderling van elkaar

gescheiden door een houten wand van ongeveer 2 mm dik. De kortste pijp bevindt zich 5

mm van de rechterzijde (Brodribb & Hands & Walker 2005, p.308; Hands 1974, p.133;

Reinach 1907a, pp.163-164; Ulbert 1961, p.57; Vendries 1993d, p.76 en p.88; Woltering

1999, pp.179-180).

Aan de linkerzijde is nog een restant van de achtste pijp te zien. Het feit dat er een stukje

ontbreekt aan het instrument, kan ook afgeleid worden van de versiering. Indien de

versiering symmetrisch was, dan ontbreekt er links een strookje hout van 8 mm. Onderaan

bevindt zich een gaatje met een diameter van 6 mm. Waarschijnlijk bevond dit gaatje zich

op de verticale middellijn van het instrument, wat er ook weer op wijst dat er links een

stukje ontbreekt. De lengte van de achtste pijp is gereconstrueerd tot 31,5 mm (Reinach

1907a, pp.163-164; Ulbert 1961, p.57; Woltering 1999, pp.179-180).

Oorspronkelijk werd het hout, waaruit de panfluit is gemaakt, door Matruchot

gedetermineerd als zijnde eik (Reinach 1907a, pp.162-163; Le Gall 1963, p.161). Later

werd het hout als buxushout gedetermineerd (Woltering 1999, p.179).

16 infra 3.1.3.4

Page 42: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

42

De panfluit heeft ongeveer een rechthoekige vorm, maar de linkeronderhoek is in een hoek

van 45 graden afgesneden. De bovenkant van het instrument is vanaf de voor- en

achterzijde schuin afgesneden, waardoor de bovenkant de vorm heeft van een dak (Reinach

1907a, p.162; Ulbert 1961, p.57; Woltering 1999, p.180).

De panfluit werd gebroken in twee stukken gevonden (Reinach 1907a, p.162). Reinach

vermeldt het niet nader, maar ik vermoed dat de breuk geen gevolg is van de opgraving. De

fluit is in twee stukken in de waterput gedeponeerd is geweest.

Versiering

De achterzijde is glad (Reinach 1907a, p.163), maar de voorzijde van het instrument (zie

Figuur 18) is op verschillende plaatsen versierd met parallelle groeven. Bovenaan,

ongeveer in het midden en onderaan zijn deze groeven horizontaal, links en rechts verticaal

en er zijn ook groeven te zien langs de schuine zijde linksonder. Tussen de groeven

bovenaan en in het midden zijn er twee staande en twee hangende concentrische halve

cirkels aangebracht en tussen de groeven in het midden en onderaan één hangende en één

staande concentrische halve cirkels (Brodribb & Hands & Walker 2005, p.308; Hands

1974, p.134; Woltering 1999, p.180).

Restauratie en conservering

De panfluit is, zoals hierboven vermeld, gevonden in twee afzonderlijke stukken. Deze

stukken werden voor restauratie overgebracht naar het Musée des Antiquités nationales van

Saint-Germain-en-Laye. Daar liet men het stuk eerst drogen, waardoor er in elke helft een

verticale barst ontstond en waardoor het voorwerp kromtrok. De voorkant is bijgevolg nu

concaaf. De barsten vulde men mastiek. Ook voor het terug aan elkaar hechten van de twee

helften gebruikte men mastiek Vervolgens bracht men een dikke beschermende laag

paraffineolie aan op het hout, waardoor het een donkere kleur heeft gekregen (Reinach

1907a, pp.162-163; Vendries 1993d, p.88). Naar hedendaagse normen is de restauratie en

conservering niet goed uitgevoerd.

Page 43: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

43

2.4.1.4. De panfluit van Barbing-Kreuzhof, Regensburg, Beieren (Duitsland)

Situering in de ruimte (zie Tabel 10)

Barbing-Kreuzhof ligt ongeveer 6 km ten oosten van Regensburg, aan de zuidelijke oever

van de Donau (Ulbert 1961, p.48).

Archeologische context (zie Tabel 10)

In oktober 1959 werden er graafwerken op de site uitgevoerd voor het bouwen van een

industriehaven. Bij deze graafwerkzaamheden kwamen drie lange eikenhouten planken aan

het licht. De planken vormden een deel van een vierkant en men vermoedde dat het om de

onderkant van een vierkante waterputbekisting ging. In deze waterput lagen Romeinse

artefacten, waaronder de panfluit (zie Figuur 19). In de buurt van deze waterput werden

ook resten van een fundering in metselwerk met hypocausten en tubuli gevonden. Dit wijst

op de aanwezigheid van een Romeins gebouw met een verwarmde ruimte. De waterput

maakte deel uit van een villa rustica (Dietz & Osterhaus & Rieckhoff-Pauli et al. 1979,

p.333; Ulbert 1961, p.48; Woltering 1999, p.180).

Datering (zie Tabel 10)

Het instrument kan op basis van andere vondsten uit de waterput gedateerd worden in het

einde van de 2de of het begin van de 3de eeuw na Chr. (Bogaers 1975, p.162; Brodribb &

Hands & Walker 2005, p.308; Hands 1974, p.134; Ulbert 1961, p.58; Woltering 1999,

p.180).

Page 44: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

44

Beschrijving (zie Tabel 10 tot en met 12)

Het gaat om een panfluit gemaakt van buxushout (Buxus sempervirens)17

. Het artefact is

niet volledig bewaard. Het overgebleven fragment heeft een maximum bewaarde hoogte

van 100 mm, een maximum bewaarde breedte van 40 mm onderaan en 45 mm bovenaan

en een maximum bewaarde dikte van 6 mm onderaan en 10 mm bovenaan. In totaal zijn er

vier gedeeltelijk bewaarde cilindervormige pijpen met een conisch uiteinde. Deze hebben

een lengte van 65, 57, 51 en 47 mm en bovenaan een diameter van 8,5 mm. De breuk gaat

door een gat (oorspronkelijk met een diameter van ongeveer 6 mm) dat zich onderaan

bevond. Woltering leidt op basis van de positie van dit gat en de geometrische versieringen

op de voorkant van het instrument18

af dat de linkerzijde van de panfluit, die vier pijpen

bevatte, afgebroken is. Het instrument zou oorspronkelijk dus ongeveer dubbel zo breed

zijn geweest als het bewaarde fragment. Doordat de linkerzijde afgebroken is, is ook niet

geweten of er een schuine linkeronderhoek was, zoals bij de andere houten panfluiten

(Brodribb & Hands & Walker 2005, p.308; Dietz & Osterhaus & Rieckhoff-Pauli et al.

1979, p.333; Hands 1974, p.134; Ulbert 1961, p.56; Woltering 1999, p.180). Naar analogie

met de andere panfluiten, kan men dit wel veronderstellen.

De bovenkant van het instrument is via de voor- en achterzijde schuin afgesneden,

waardoor het de vorm van een dak heeft (Ulbert 1961, p.56).

Versiering

De achterzijde van de fluit is glad en onversierd. De versiering op de voorzijde werd in het

hout gebrand met een metalen voorwerp met een breedte van 2 mm. Bovenaan zijn er drie

horizontale evenwijdige lijnen, onderaan twee en in het midden eveneens twee. De vlakken

tussen deze lijnen zijn elk opgevuld met één staande en twee hangende concentrische halve

cirkels. De afstand tussen de cirkels is 3 mm. De afstand vanaf het middelpunt is van de

binnenste cirkel naar de buitenste cirkel respectievelijk 6; 10,5; 15 en 19 mm (Brodribb &

Hands & Walker 2005, p.308; Hands 1974, p.134; Ulbert 1961, pp.56-57; Woltering 1999,

p.180).

17 De houtsoort werd gedetermineerd door A. France-Lanord, die zorgde voor de restauratie van het artefact

(Ulbert 1961, p.57) 18 in vergelijking met het patroon van de panfluit van Alise-Sainte-Reine (Alesia) (Woltering 1999, p.180)

Page 45: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

45

2.4.1.5. De panfluit van Eschenz (Tasgetium), Thurgau (Zwitserland)

Situering in de ruimte (zie Tabel 13)

De panfluit (zie Figuur 20 tot en met 26) werd gevonden aan de Römerweg in Eschenz

(Brem 2004, p.19; Brem 2005, p.3). Daar bevond zich in de Romeinse tijd de keizerlijke

vicus Tasgetium, op de zuidelijke oever van de Untersee, rond het uiteinde van een houten

brug. Het eiland Werd in de Untersee fungeerde als een ondersteunende peiler voor deze

brug. Vondsten op het eiland Werd tonen aan dat het Romeinse leger interesse had in de

regio vanaf de 1ste eeuw na Chr. Vanaf dan won de vicus aan economisch belang vanwege

de gunstige ligging aan de brug en de haven. Ongeveer één kilometer verder ten westen

werd rond 300 na Chr. een fort gebouwd op een heuvel (Brem 2005, p.4).

Archeologische context (zie Tabel 13)

De grondwatertafel is erg hoog op de site. Ze bevindt zich slechts 60 cm onder het huidige

loopoppervlak, zodat lagen daterend uit de Romeinse periode in waterlogged toestand

bewaard zijn gebleven (Brem 2005, p.3).

Het instrument werd gevonden ten zuiden van een Romeinse weg die naar de brug leidde.

Aan deze zijde van de weg waren de percelen recht op de weg georiënteerd. Op deze

percelen stonden strip houses, waarvan de achtertuinen gericht waren naar het zuiden. De

panfluit bevond zich meer bepaald in één van deze achtertuinen (Brem 2005, p.4).

In de 2de eeuw na Chr. vond een herstructurering van de achtertuinen plaats. Grotere

stenen gebouwen en een waterput werden toen gebouwd. Dit zorgde voor een bedekking

van de vroegere nederzettingslagen, waarin ook de panfluit zich bevond (Brem 2005, p.5).

Page 46: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

46

Datering (zie Tabel 13)

Aangezien de bewoningslaag, waarin de panfluit zich bevond, later werd bedekt door

stenen gebouwen, leverden deze constructies een terminus ante quem. Dit wil dus zeggen

dat het instrument jonger is dan de 2de eeuw na Chr. (Brem 2005, p.3, p.5 en p.7).

Waarschijnlijk is de fluit tussen 50 en 60 na Chr. verloren gegaan in de natte turfgrond

(Brem 2004, p.19).

Beschrijving (zie Tabel 13 tot en met 15)

Het betreft een buxushouten (Buxus sempervirens) panfluit met een maximum bewaarde

hoogte van 110 mm, een maximum bewaarde breedte van 80 mm, een maximum bewaarde

dikte van 12 mm en een gewicht van 80 g. Het instrument heeft zeven pijpen met een

conisch uiteinde. Ze hebben een lengte van 73; 62; 53,2; 45,7: 45,7; 42 en 39 mm en

bovenaan een diameter van ongeveer 8 mm (Brem 2004, p.19; Brem 2005, p.3, pp.5-6).

De panfluit is ongeveer rechthoekig, behalve dan dat de linkeronderhoek schuin is

afgesneden. De bovenrand van het instrument, waarover in de pijpen werd geblazen, is

lichtjes convex (‘dakvormig’). Onderaan, ongeveer in het verlengde van pijp 4, bevindt

zich een gaatje (Brem 2004, p.19; Brem 2005, p.6).

Versiering

De voorzijde van de fluit is bovenaan en ongeveer in het midden versierd met vier

parallelle horizontale lijnen en twee puntcirkelmotieven, gelijkaardig aan deze van de

panfluit van Oosterhout. Brem (2005, p.6) had deze puntcirkelmotieven aanvankelijk

geïnterpreteerd als mislukte boorpogingen.

Ook op de achterzijde zijn er in het midden van de bovenste helft van het artefact vier

parallelle horizontale lijnen aangebracht.

Page 47: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

47

Behandeling en conservering

Na de ontdekking van de panfluit werd ze onmiddellijk in een waterbad geplaatst tot

verdere analyse (Brem 2005, p.5).

Werner Schoch heeft een dendrochronologische analyse uitgevoerd. Hij verstrekte de

informatie dat het instrument gesneden is uit een schijf van de stam van een buxusboom

van minstens 60 tot 70 jaar oud. Tegenwoordig zijn er buxusbomen met dergelijke

diameter in Centraal-Europa, maar het is nog niet zeker of dit ook al het geval was in de

Romeinse tijd. Brem meent in ieder geval dat dit inderdaad het geval was (Brem 2005,

p.5).

De fluit werd in natte toestand met behulp van computertomografieën (CT-scans)19

onderzocht en gemeten. Dankzij dit onderzoek kon ook de binnenkant van de pijpjes

bekeken worden en kon men zien dat het hout aan de binnenkant aanzienlijk vergaan was

(zie Figuur 24 en 25). Dit verlies aan materie, wat men zo goed als niet kan zien aan de

buitenkant, kan ook aangetoond worden aan de hand van het gewicht van het instrument.

Het origineel weegt na conservering ongeveer 80 g, terwijl de replica’s 93 à 104 g wegen

(Brem 2004, p.19; Brem 2005, pp.5-6).

Nadat de panfluit uitgebreid gedocumenteerd was, ging men over tot de conservering20

ervan. De conservering is goed geslaagd; er was slechts een krimpingsgraad van minder

dan 5% (Brem 2005, p.6).

Reconstructie

Er werden reconstructies gemaakt van de panfluit op basis van de verzamelde data. Zo

werden plastic 3D-modellen vervaardigd in het Antropologischen Institut van de

Universiteit van Zürich met behulp van polymeerlasers (zie Figuur 26), alsook een houten

model door fluitmaker Martin Wenner (Brem 2005, pp.5-6).

19 gemaakt door Senior Consultant Stefan Duewell MD (Brem 2004, p.19; Brem 2005, p.5) 20 uitgevoerd door Ralf Riens en Inka Potthast (Brem 2005, p.6)

Page 48: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

48

2.4.2. Aardewerken panfluiten

De aardewerken panfluiten vormen de tweede grootste groep. Tot op heden zijn er drie

bekend, namelijk deze van Eindhoven uit Nederland, uit het Rijnland uit Duitsland en van

Shakenoak Farm (Wilcote-Ramsden) uit Groot-Brittannië.

2.4.2.1. De panfluit van Eindhoven, Noord-Brabant (Nederland)

Situering in de ruimte en archeologische context (zie Tabel 16)

De site waar de panfluit (zie Figuur 27 tot en met 30) op 2 november 1971 werd gevonden,

bevond zich op de Heestakkers, een hoger gelegen terrein in de noordoostelijke hoek van

Eindhoven. Het terrein wordt begrensd door twee waterlopen: de Dommel in het oosten en

de Sonse Waterloop in het noorden (Bogaers 1973, p.69; Rimmer 1981, p.241). Over de

context waarin het instrument werd gevonden, zijn er geen gegevens.

Datering (zie Tabel 16)

De panfluit is gemaakt in de Romeinse tijd (Bogaers 1973, p.69). Een preciezere datering

is niet gekend.

Beschrijving (zie Tabel 16 tot en met 18)

De panfluit werd gebroken in drie stukjes aan het licht gebracht. Ze is gemaakt van

roodbruin, met zand verschraalde, gebakken klei. Ze heeft een maximum bewaarde hoogte

van 47 mm en een maximum bewaarde breedte van 34 mm. Het gaat dus om een

miniatuur. De voorzijde is vlak, maar op de achterzijde is er links een brede rand die 4 à

7 mm breed is en 7,5 à 11 mm dik21

. Op deze zijde is er ook een inscriptie te zien die vóór

21 Ter herinnering: de ‘links’, is links ten opzichte van de voorzijde. De brede rand waarvan sprake is,

bevindt zich dus rechts, wanneer men naar de achterzijde kijkt.

Page 49: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

49

het bakken in de klei is aangebracht (zie Figuur 29). Ze is helaas niet goed leesbaar. Het

instrument heeft verder vijf kegelvormige pijpjes met lengtes van 5; 4; 4; 6,5; 4,5 mm en

bovenaan een diameter van 2,5 tot 4,5 mm (Bogaers 1973, p.69; Rimmer 1981, p.241).

Het stuk werd door Bogaers (1973, p.69) eerst geïnterpreteerd als een miniatuurkopie van

een grafstèle of van een votief altaar (zie Figuur 30). Hij vermoedde dat het opgesteld was

in een soort huiskapel en dat de kegelvormige gaatjes dienden om het voorwerp op een

voetstuk vast te zetten met behulp van spijkers. Door een reactie van Prof. Dr. G. Ulbert22

op het artikel van Bogaers, heeft deze laatste zijn interpretatie kunnen corrigeren. Het gaat

hier wel degelijk om een miniatuurpanfluit. Het instrument is echter niet bespeelbaar,

daarvoor zijn de pijpjes niet lang genoeg en bovendien zijn ze allemaal ongeveer even

lang. Wat was dan wel de functie van dit bijzonder voorwerp? Bogaers vindt het

nauwelijks aannemelijk dat het om speelgoed zou gaan. Hij denkt eerder aan een

wijgeschenk voor een godheid. Een deel van de inscriptie zou dan de naam van de maker

kunnen zijn. De panfluit kan volgens Bogaers ook een deel geweest zijn van een beeldje.

Voor deze interpretatie baseert hij zich op drie terracottabeeldjes van kinderen die een

panfluit bespelen die zich momenteel in het Musée des antiquités nationales te Saint-

Germain-en-Laye bevinden (zie Figuur 54) (Bogaers 1975, pp.160-162).

Ook de inscriptie pleit meer voor een interpretatie als panfluit dan als stèle. Wanneer men

het artefact met de gaatjes naar beneden houdt, leest men: D∃ / VIH, wat men volgens

Bogaers (1973, p.69) zou kunnen aanvullen tot D∃[AE] / VIH[ANSAE]. Dit betekent ‘aan

de godin Vihansa’23

. Maar aangezien de D een rare vorm heeft en de E in spiegelschrift

staat, is het logischer om de inscriptie te bekijken wanneer het artefact met de gaatjes naar

boven wordt gehouden. In deze richting staan de letters in de juiste positie, wat Bogaers

ook inzag nog vóór hij wist dat het om een miniatuurpanfluit ging. Wanneer we dan de

inscriptie bekijken, kunnen we op de eerste regel CVS of SVS lezen, wat het laatste deel

kan zijn van een persoonsnaam. Op de tweede regel kunnen we ECIT lezen, wat aangevuld

kan worden tot [F]ECIT, wat ‘heeft gemaakt’ betekend. De richting waarin de inscriptie

gelezen moet worden, deed Bogaers twijfelen aan zijn interpretatie als grafstèle of votief

altaar (Bogaers 1973, pp.69-71).

22 auteur van het artikel waarin de panfluit van Barbing-Kreuzhof wordt besproken (Ulbert 1961) 23 Vihansa is een Germaanse godin (Bogaers 1973, p.69).

Page 50: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

50

2.4.2.2. De panfluit uit het Rijnland (Duitsland)

Situering in de ruimte en archeologische context (zie Tabel 19)

Deze panfluit (zie Figuur 31) werd gevonden in het Duitse Rijngebied. De exacte locatie

van de vondst is niet gekend en er is bijgevolg dus ook niets geweten over de

archeologische context (Woltering 1999, pp.178-179).

Datering (zie Tabel 19)

Behn (1913, p.285) plaatste dit instrument in de Oudheid, maar volgens Woltering (1999,

p.179) kan er getwijfeld worden aan deze datering om twee redenen. Ten eerste is de

trapeziumvorm erg ongebruikelijk voor panfluiten uit de Oudheid en ten tweede lijkt het

op de panfluiten van Arnhem-Velp, Coesfeld-Gescher, Cothen en Albergen, die van latere

datum zijn24

. De panfluit zou dus eerder in de middeleeuwen of de Vroegmoderne tijd

geplaatst kunnen worden.

Beschrijving (zie Tabel 19 tot en met 21)

Het gaat om een panfluit gemaakt uit witte Nederrijnse klei met een maximum bewaarde

hoogte van 100 mm en een maximum bewaarde breedte van 165 mm. Het is voorzien van

een mondstuk. Dit mondstuk is aan de ene zijde 37 mm breed en versmalt tot 30 mm aan

de andere zijde. De panfluit heeft acht pijpen die 76, 70, 65, 62, 59, 54, 51 en 47 mm lang

zijn (Behn 1913, p.285; Brodribb & Hands & Walker 2005, p.308; Hands 1974, p.134;

Wille 1967, pp.112-113; Woltering 1999, p.178).

Hoe deze panfluit werd gemaakt, kan volgens Behn (1913, p.285) afgeleid worden aan de

vorm ervan. Volgens hem werd er eerst een trapeziumvormige plaat gevormd met klei en

boog men de bovenkant achterover zodat er een stompe hoek werd gevormd. Deze

omgebogen bovenkant zou dan het mondstuk worden. Daarna werden de acht pijpen

24 infra 2.5.2.1., 2.5.2.2., 2.5.2.3. en 2.5.2.4.

Page 51: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

51

geboord. Hierdoor werd de klei omhooggeduwd, waardoor er een cannelering ontstond aan

het oppervlak. De boring gebeurde doorheen de ganse lengte van de klei, waarna de

openingen aan de onderzijde van de pijpen terug dichtgemaakt werden met klei.

Page 52: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

52

2.4.2.3. De panfluit van Shakenoak Farm, Wilcote-Ramsden, Oxfordshire

(Groot-Brittannië)

Situering in de ruimte (zie Tabel 22)

Tussen 1960 en 1976 werden er te Schakenoak Farm in Oxfordshire opgravingen

uitgevoerd door A.C.C. Brodribb, A.R. Hands en D.R. Walker (Brodribb & Hands &

Walker 2005, p.xv; Hands 1974, p.132). Bij deze opgravingen werden Romeinse sites

gevonden die op de oevers lagen van een waterstroom in de Wilcotevallei (zie Kaart 12)

(Brodribb & Hands & Walker 2005, p.277).

Archeologische context (zie Tabel 22)

De panfluit (zie Figuur 32 en 33) werd gevonden in een Romeinse villa in het puin van

gebouw C (zie Kaart 13), dat waarschijnlijk een badhuis is geweest (Brodribb & Hands &

Walker 2005, p.308; Hands 1974, p.132; Woltering 1999, p.180).

Datering (zie Tabel 22)

Het instrument dateert uit het einde van de 2de eeuw na Chr. (Brodribb & Hands & Walker

2005, p.308; Hands 1974, p.132; Woltering 1999, p.180). Het einde van de 2de eeuw was

een periode van verval voor gebouw C, aangezien site C, waarin het gebouw zich bevond,

verlaten werd en enkel nog gebruikt werd als een afvaldumpplaats (Brodribb & Hands &

Walker 2005, p.277).

Page 53: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

53

Beschrijving (zie Tabel 22 tot en met 24)

Het gaat om een panfluit van roodbruin gebakken klei met een maximum bewaarde hoogte

van 124 mm, een maximum bewaarde breedte van 96 mm (de oorspronkelijke breedte zal

ongeveer 105 mm geweest zijn), een maximum bewaarde dikte van 12 mm en weegt 240

g. Het instrument heeft zeven cilindrische pijpen met een conisch uiteinde. Waarschijnlijk

waren er oorspronkelijk acht pijpen, maar de achtste is verdwenen doordat er een fragment

is afgebroken aan de kant van de kortste pijpen. De bewaarde pijpen hebben een lengte van

105, 102, 97, 86, 84, 71 en 67 mm, een diameter van 7 à 8 mm bovenaan en zijn onderling

3 à 5 mm van elkaar verwijderd (Brodribb & Hands & Walker 2005, p.308; Hands 1974,

p.133; Woltering 1999, p.181).

De panfluit is ongeveer rechthoekig, maar heeft een schuine linkeronderhoek. De ene zijde

is erg glad, terwijl de andere eerder ruw is. Onderaan bevindt zich, ongeveer in het

verlengde van pijp 4, een gat. Op de rand van de schuine linkerhoek is een ingekraste

inscriptie te zien: BELLICIN[, alsook op de onderkant: CATAVACUS (Brodribb & Hands

& Walker 2005, p.308; Hands 1974, p.132; Woltering 1999, pp.180-181).

Page 54: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

54

2.4.3. Metalen panfluiten

Tot nu is er slechts één metalen panfluit gekend, namelijk deze gevonden te Bon-Encontre

in Frankrijk. Ik vermoed dat metalen panfluiten nochtans een courant fenomeen waren in

de Romeinse tijd. De Romeinen kenden namelijk vele metalen blaasinstrumenten die

oorspronkelijk uit ander materiaal werden vervaardigd. De Romeinen kozen voor metaal

omdat dit de geluidsterkte van het instrument vergroot25

(Rebatet 1969, p.30). De reden

waarom er zo weinig metalen instrumenten zijn gevonden, is volgens mij omdat metaal, in

tegenstelling tot hout, aardewerk en steen, een herbruikbare materie is. Wanneer een

metalen artefact stuk was, kon het gemakkelijk hersmolten worden tot een ander voorwerp.

Dit kan een reden zijn waarom er zo weinig metalen panfluiten gevonden zijn.

2.4.3.1. De panfluit van Bon-Encontre, Lot-et-Garonne, Aquitanië (Frankrijk)

Situering in de ruimte en archeologische context (zie Tabel 25)

Deze panfluit (zie Figuur 34) werd in 1890 gevonden in Bon-Encontre, waarschijnlijk op

een site met een Gallo-Romeinse villa (Vendries 1993d, p.87).

Datering (zie Tabel 25)

Het instrument dateert uit de Romeinse tijd (Vendries 1993d, p.76 en p.87). Een preciezere

datering is helaas niet gekend.

Beschrijving (zie Tabel 25 en 26)

Het gaat om een bronzen panfluit waarvan zes van de oorspronkelijk zeven pijpen bewaard

zijn gebleven, echter in een zeer beschadigde toestand (Vendries 1993d, p.75 en p.87;

Woltering 1999, p.178). De onderkant van de pijpen is gesloten. De open bovenkant is

25 infra A.1. en A.2.1.

Page 55: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

55

slechts bij twee buizen bewaard (Vendries 1993d, pp.87-88). Het voorwerp heeft een

maximum bewaarde hoogte van 65 mm, een maximum bewaarde breedte 33 mm en een

maximum bewaarde dikte van 7 mm (Vendries 1993d, p.87).

De twee langste pijpen hebben een cirkelvormig gat. Reinach dacht dat deze gaten gemaakt

waren door de fabrikant van de panfluit. Wanneer de muzikant bij het blazen deze gaten

sloot met behulp van zijn vingers of openliet, kon hij meer dan één noot produceren op

deze pijpen (Vendries 1993d, p.75). Ten gevolge van de ernstige beschadiging zijn de

gaten echter vervormd en bijgevolg is het moeilijk om met zekerheid te achterhalen of deze

gaten bewust gemaakt zijn of per toeval ontstaan (Vendries 1993d, p.76).

Page 56: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

56

2.4.4. Stenen panfluiten

Ook in deze categorie kan er slechts één exemplaar ondergebracht worden, meer bepaald

de panfluit van Rouhling (Frankrijk).

2.4.4.1. De panfluit van Rouhling, Moselle, Lotharingen (Frankrijk)

Situering in de ruimte en archeologische context (zie Tabel 27)

Deze panfluit (zie Figuur 35) werd gevonden in de noordelijke vleugel van een laat-

Romeinse villa bij opgravingen uitgevoerd door E. Hubert in 1890-1891 te Rouhling.

Vandaag bevindt het stuk zich in het Musée archéologique te Metz (Vendries 1993d, p.76

en p.88).

Datering (zie Tabel 27)

Het instrument dateert waarschijnlijk uit het einde van de 3de eeuw of het begin van de 4de

eeuw na Chr. (Vendries 1993d, p.88; Woltering 1999, p.178).

Beschrijving (zie Tabel 27 en 28)

Het gaat om een marmeren panfluit met een maximum bewaarde hoogte van 90 mm, een

maximum bewaarde breedte van 230 mm en een maximum bewaarde dikte van 50 mm.

Het voorwerp heeft tien pijpen, waarvan het onderste deel is afgebroken (Homo-Lechner

1986, p.160; Vendries 1993d, p.76 en p.88; Woltering 1999, p.178). Het gaat hier volgens

Vendries (1993d, p.76 en p.88) wel degelijk om een echt instrument en niet om deel van

een standbeeld. Dit kan men volgens hem opmaken uit het feit dat de pijpen in hun volle

lengte doorheen de steen zijn geboord en dat de boring verzorgd is. Het is tot nu toe een

uniek exemplaar in de klassieke wereld. Stenen panfluiten zijn wel gekend in Zuid-

Amerika, namelijk in Peru en Bolivia.

Page 57: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

57

Versiering

Men heeft het stuk marmer zodanig vormgegeven dat deze lijkt op de ‘klassieke’ panfluit,

de panfluit gemaakt van een aantal individuele samengebonden rietpijpen26

(Vendries

1993d, p.88; Woltering 1999, p.178).

26 supra 2.1.

Page 58: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

58

2.4.5. Panfluitmallen

2.4.5.1. De panfluitmal van Rheinzabern, Rijnland-Palts (Duitsland)

Situering in de ruimte en archeologische context (zie Tabel 29)

In Rheinzabern bevond er zich in de Romeinse tijd een aardewerkproductiecentrum

(Woltering 1999, p.179).

Datering (zie Tabel 29)

De panfluitmal (zie Figuur 36) dateert uit de Romeinse periode.

Beschrijving (zie Tabel 29 en 30)

Het gaat hier om de helft van een aardewerken mal, die gediend zou hebben voor de

productie van (metalen of aardewerken?) panfluiten. De panfluiten die met deze mal

geproduceerd kunnen worden, zouden ongeveer 90 mm hoog en 72 mm breed zijn en

dertien pijpen hebben met een lengte van 53 tot 86 mm. De mal zelf is 130 mm lang, 115

mm breed en 30 mm dik (Brodribb & Hands & Walker 2005, p.308; Hands 1974, p.134;

Ludowici 1904, p.137; Woltering 1999, p.179).

De mal is voorzien van een stempel, waarop men POTTALVSFE kan lezen. Deze stempel

is afkomstig van het aardewerkproductiecentrum van Rheinzabern (Woltering 1999,

p.179).

Page 59: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

59

2.5. Enkele pre- en post-Romeinse panfluiten gevonden in Noordwest-

Europa

De bevolking van Noordwest-Europa kende niet enkel panfluiten toen het overheerst werd

door de Romeinen. Hieronder volgt een kort overzicht van enkele pre- en post-Romeinse

panfluiten om dit te bewijzen (zie Kaart 14). Een tweede reden om ook post-Romeinse

panfluiten te bespreken, is om aan te tonen dat de panfluit uit het Rijnland

hoogstwaarschijnlijk door Behn verkeerd gedateerd is geweest27

.

2.5.1. Pre-Romeinse panfluiten

2.5.1.1. De panfluit van Dessau-Kleinkühnau, Saksen-Anhalt (Duitsland)

Deze panfluit (zie Figuur 37 en Tabel 31) werd gevonden in een urne van een grafveld te

Kleinkühnau (Dessau) en kan aan de hand van de urne en de begravingspraktijk in de late

La Tène periode geplaatst worden (Behn 1913, p.286; Seelmann 1907, p.186 en p.190,

Vendries 1993b, p.31).

Het instrument is een voorbeeld van een ‘klassieke’ panfluit, namelijk een panfluit

gemaakt met rietstengels van verschillende lengte die samengehouden werden door middel

van hars (Behn 1913, p.286; Seelmann 1907, pp.190-191).

27 supra 2.4.2.2.

Page 60: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

60

2.5.2. Post-Romeinse panfluiten

2.5.2.1. De panfluit van Arnhem-Velp, Gelderland (Nederland)

De panfluit (zie Tabel 32 tot en met 34), die volgens Land (1892, pp.33-34) in de 9de eeuw

na Chr. of kort daarvóór vervaardigd werd, werd gevonden in een heuvel te Velp bij

Arnhem. Over de archeologische context zijn er geen gegevens.

Het betreft een aardwerken panfluit met een lichtgrauwe kleur. Aan de boven- en voorzijde

is het verglaasd met lichtgroene, blauwe en gele strepen. Het voorwerp is trapeziumvormig

en heeft een maximum bewaarde hoogte van 87 mm aan de ene zijde, 60 mm aan de

andere zijde en een maximum bewaarde breedte van 165 mm. Er zijn elf pijpen, die

onderaan gesloten zijn, met een lengte van 61,5; 58; 55,5; 52,5; 52,5; 47,5; 46,5; 44,5;

42,5; 41 en 38 mm (Land 1892, pp.33-34).

Volgens Land (1892, p.34) kan de panfluit op twee manieren vervaardigd zijn geweest.

Ofwel heeft men vanaf de bovenrand de elf pijpjes in de klei geboord, ofwel heeft men

staafjes omhuld met natte klei aan elkaar geplakt en daarna de staafjes voorzichtig uit de

klei gehaald, waarna de pijpjes nog eens doorboord werden. Het was volgens hem

onvermijdelijk dat de panfluit tijdens het drogen en bakken vervormde en bijgevolg

ontstemd geraakte. Hij besluit om deze reden dat de panfluit slechts een

speelgoedinstrument kan zijn geweest.

2.5.2.2. De panfluit van Cothen, Utrecht (Nederland)

Door gebrek aan gegevens, het betreft namelijk een losse vondst, kan niets gezegd worden

over de aard van de site en de context waarin het artefact werd gevonden (Verlinde 1980,

p.214).

Deze panfluit (zie Figuur 38 en Tabel 35) van grijze klei, met rechtsboven een doorboring,

hebben de onderzoekers gedateerd in de 15de of 16de eeuw na Chr. (Verlinde 1980,

p.214), maar Tamboer (1999, p.22) plaatst het iets vroeger, meer bepaald in de 14de of

15de eeuw na Chr.

Page 61: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

61

2.5.2.3. De panfluit van Albergen, Overijssel (Nederland)

Deze panfluit (zie Figuur 39 en Tabel 36 en 37) werd in juli 1978 in het Sint-

Antoniusklooster te Albergen gevonden in de funderingsresten van een stenen gebouwtje

(Verlinde 1980, pp.213-214).

Het instrument dateert uit de 16de/ 17de eeuw, is trapeziumvormig en gemaakt van witte

pijpaarde waarop nog enkele groene glazuurvlekken te zien zijn. Het heeft een maximum

bewaarde breedte van 90 mm en zes pijpen (Verlinde 1980, p.214).

2.5.2.4. De panfluit van Coesfeld-Gescher, Noordrijn-Westfalen (Duitsland)

De panfluit (zie Figuur 40 en Tabel 38 en 39) werd gevonden in het jaar 1955 in Gescher

bij Coesfeld (Salmen 1962, p.277). Er is geen nadere informatie over de archeologische

context van de vondst.

Het gaat om een instrument van gebakken grijze klei. Aan de bovenzijde van het mondstuk

is er groen glazuur. De panfluit heeft vijf pijpen met een lengte van 43, 39, 36, 33 en

30 mm en een diameter van respectievelijk 5; 4,5; 4,5; 4,5 en 4,5 mm (Salmen 1962,

pp.277-278).

Omdat de datering van het instrument niet eenduidig vastgesteld kon worden met behulp

van de archeologische context, heeft men het vergeleken met andere panfluiten die

gevonden werden in de omgeving van Coesfeld, onder andere met deze van Arnhem-Velp.

Uit deze vergelijking hebben de onderzoekers geconcludeerd dat de panfluit door

Romeinse bezettingstroepen of rondtrekkende muzikanten uit de Oudheid naar het

Rijngebied is gebracht en vandaar naar Westfalen en dat het instrument in deze streek tot

ongeveer de 11de eeuw na Chr. heeft bestaan. De panfluit van Gescher zou volgens

Salmen dan ongeveer in de 10de eeuw na Chr. geplaatst kunnen worden (Salmen 1962,

p.278).

Page 62: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

Hoofdstuk 3

De panfluit en de stemsleutel van Aalter-Loveld,

Oost-Vlaanderen (België)

‘Afwezigheid van bewijs is nog geen bewijs van afwezigheid’

(French 2008, p.73)

Page 63: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

63

3.1. De panfluit van Aalter-Loveld

3.1.1. Algemeen

Situering in de ruimte en archeologische context (zie Tabel 40)

De panfluit (zie Figuur 41 tot en met 50) werd in 1992 gevonden in een waterput

gedurende opgravingen onder leiding van Prof. Dr. Hugo Thoen (Universiteit Gent) te

Loveld bij Aalter28

(Thoen & Sas 1993). Later onderzoek heeft aangetoond dat de waterput

deel uitmaakte van een Romeins militair kamp29

(Moens & De Clercq & Laloo et al. 2009,

p.10).

Datering (zie Tabel 40)

Op basis van andere vondsten uit de waterput, de terra sigillata bijvoorbeeld, kan de

panfluit gedateerd worden in de tweede helft van de 2de of de eerste helft van de 3de eeuw

na Chr.30

.

Beschrijving (zie Tabel 40 tot en met 42)

De panfluit is gemaakt uit een plankje van buxushout (Buxus sempervirens)31

. Het artefact

heeft een maximum bewaarde hoogte van 115 mm, een maximum bewaarde breedte van

73 mm en een maximum bewaarde dikte van 6,5 mm onderaan tot 7,5 mm bovenaan.

Zeven cilindervormige pijpen met een conisch uiteinde zijn vanaf de bovenzijde in het

plankje geboord. De pijpen hebben bovenaan een diameter van 8 mm en een lengte van

ongeveer 64, 58, 55, 49, 45, 41 en 37 mm. Bovenaan worden ze van elkaar gescheiden

28 supra 1.1.4.2. 29 supra 1.4.4. 30 supra 1.1.4.3. 31 gedetermineerd door Restaura

Page 64: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

64

door een houten wand van 1,5 tot 2,3 mm dik. Tussen de pijpen en de voor- en achterzijde

is de dikte van het hout 2 tot 3 mm32

.

Het artefact heeft ongeveer een rechthoekige vorm, maar de linkeronderhoek is schuin

afgesneden.

Bovenaan is het hout via de voor- en achterzijde schuin afgesneden, waardoor de

bovenzijde van de fluit de vorm heeft van een dak. Dit schuin afsnijden is niet symmetrisch

gebeurd, waardoor de openingen van de pijpjes zich aan de voorzijde ongeveer 2 mm lager

bevinden dan aan de achterzijde.

Onderaan, ongeveer in het verlengde van pijp 5 is er een gat geboord met een diameter van

4,5 mm aan de voorzijde en 6,5 mm aan de achterzijde.

De panfluit is gebroken in twee delen gevonden in de waterput. De breuk liep doorheen

pijp 3. Aan de linkerzijde is er een stuk afgebroken, waardoor er slechts en deel van pijp 7

bewaard is gebleven. Ook de bovenste helft van de rechterzijde ontbreekt, waardoor pijp 1

niet volledig is. Deze breuken hebben wel als voordeel dat men de binnenzijde van de pijp

kan zien. Zo kan men bij pijp 1 aan de hand van een scheidingslijn opmerken dat de pijp in

twee fasen is geboord (zie Figuur 48). De eerste boring ging 25 mm diep. Een dergelijke

scheidingslijn kan men ook bemerken bij pijp 7, maar minder duidelijk doordat pijp 7 meer

beschadigd is (zie Figuur 49).

De onderzijde en wat nog overblijft van de rechterzijde zijn afgerond.

Versiering (zie Figuur 50)

De voorzijde van de panfluit is versierd met geometrische patronen. De versieringen zijn in

het hout gebrand, waarschijnlijk met behulp van een voorwerp met een gloeiende metalen

punt. Bovenaan, ongeveer in het midden en onderaan heeft men telkens twee parallelle

horizontale groeven aangebracht. Tussen de bovenste en middelste groeven zijn er twee

32 De afmetingen zijn genomen na conservatie.

Page 65: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

65

hangende concentrische halve cirkels en één hangende halve cirkel met hun middelpunt te

zien. Elk groepje concentrische halve cirkels telt vier halve cirkels. Tussen de middelste en

onderste groeven zijn er twee hangende en één staande concentrische halve cirkels

aangebracht. De hangende concentrische halve cirkels rechts en de staande concentrische

halve cirkels hebben elk vier halve cirkels. De hangende concentrische halve cirkels links

heeft drie halve cirkels. Op de achterzijde zijn ongeveer in het midden twee parallelle

groeven aangebracht.

Behandeling, restauratie en conservering

De behandeling van het voorwerp nadat het aan het licht werd gebracht, was niet erg goed.

Men heeft het object laten drogen, wat geleid moet hebben tot vervormingen. Daarna heeft

het jaren in het opgravingsarchief van de Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van

Europa van de Universiteit Gent gelegen vooraleer het door Wim De Clercq uiteindelijk

opgestuurd werd naar Restaura voor restauratie en conservering.

Reconstructie

Voor de reconstructie heb ik mij gebaseerd op de min of meer volledig bewaarde houten

panfluiten, namelijk deze van Uitgeest-Dorregeest, Alise-Sainte-Reine (Alesia) en Eschenz

(Tasgetium)33

. Bij deze instrumenten bevindt het gaatje onderaan zich ongeveer op de

middenas van het artefact. Als we veronderstellen dat dit ook het geval was bij de panfluit

van Aalter-Loveld, dan moet de panfluit oorspronkelijk acht pijpen hebben gehad. Deze

achtste pijp bevond zich dan aan de linkerzijde van het instrument en was de kortste pijp.

33 Net zoals Peter van den Broeke heeft gedaan voor de reconstructie van de panfluit van Oosterhout (supra

2.4.1.2.)

Page 66: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

66

3.1.2. Vergelijking met de andere Romeinse panfluiten

In dit deeltje zal de panfluit van Aalter-Loveld op allerlei vlakken vergeleken worden met

de Romeinse panfluiten, die besproken werden in het vorige hoofdstuk34

. Omdat de

panfluit van Aalter-Loveld gemaakt is van hout, zal er bij de vergelijking vooral aandacht

besteed worden aan de houten exemplaren.

3.1.2.1. Soort site (zie Tabel 43 en 44)

Opvallend is dat de meeste houten panfluiten op sites werden gevonden met een militair

karakter of met een band met het militaire leven. Alesia was een Keltisch oppidum, een

versterkte hoogtenederzetting, de panfluit van Eschenz (Tasgetium) bevond zich in een

vicus35

, de panfluit van Aalter-Loveld werd in een militair kamp zelf gevonden en Barbing-

Kreuzhof bevindt zich slechts enkele kilometers van Regensburg, waar er onder de

heerschappij van Marcus Aurelius (161-180 na Chr.) een Romeins kamp, Castra Regina,

gelegen was (Dietz & Osterhaus & Rieckhoff-Pauli et al. 1979, p.125). In Barbing-

Kreuzhof werden ook militaire artefacten gevonden, zoals een dolk (pugio), paardentuig,

enz. (Ulbert 1961, pp.53-55). Het is goed mogelijk dat Barbing-Kreuzhof instond voor de

bevoorrading van het leger.

De panfluit van Oosterhout werd op een agrarische nederzetting gevonden, maar ook hier

kan er een link gelegd worden met het militaire leven. Deze nederzetting werd namelijk

bewoond door Bataven. Dit volk moest geen belastingen betalen aan de Romeinen, maar

moest in ruil wel troepen leveren voor het Romeinse leger. De panfluit zou meegebracht

kunnen zijn door een Bataaf na zijn legerdienst (van den Broeke s.d.; van den Broeke

2002, p.16; van den Broeke 2006, p.1 en pp.5-6).

Bij de agrarische nederzetting Uitgeest-Dorregeest is er geen duidelijke verbinding met de

militaire wereld. Deze site bevond zich ongeveer 50 km ten noorden van de grens met het

Romeinse Rijk. In de nederzetting werden wel bewijzen gevonden dat de bewoners

contacten hadden met de Romeinen. Zo werden er, naast de panfluit, fibulae, munten,

34 supra 2.4. 35 Een burgerlijke nederzetting verbonden met een militair kamp.

Page 67: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

67

gedraaid aardewerk, bronzen waar, enz. gevonden, die via ruilhandel, uitwisseling van

geschenken, via bepaalde diensten (misschien militaire?) en dergelijke door de inheemse

bevolking verworven kunnen zijn (van Es & Sarfatij & Woltering 1988, p.163; Woltering

1999, p.173).

Is het toevallig dat de meeste buxushouten panfluiten gevonden zijn in sites met militair

karakter? De panfluiten van Shakenoak Farm (Wilcote-Ramsden), Bon-Encontre en

Rouhling werden namelijk in Romeinse villae, grote boerderijen, gevonden. Dit is een

context waar men eerder een dergelijke vondst zou verwachten, aangezien de meesten bij

een panfluit denken aan een ruraal (herders-)leven.

3.1.2.2. Vondstcontext (zie Tabel 43 en 44)

Wat nog opvalt, is dat de meeste houten panfluiten werden gevonden in waterputten,

namelijk deze van Aalter-Loveld, Oosterhout, Alise-Sainte-Reine (Alesia) en Barbing-

Kreuzhof. Aangezien hout nu eenmaal meer kans heeft om bewaard te blijven in water36

,

kan dit een vertekend beeld zijn. De panfluiten van Uitgeest-Dorregeest en Eschenz

(Tasgetium) werden namelijk in andere contexten gevonden (respectievelijk een ondiepe

kuil en een achtertuin van een strip hous) omdat het om waterlogged sites ging.

3.1.2.3. Datering (zie Tabel 43 en 44)

De houten panfluiten hebben een datering tussen de tweede helft van de 1ste eeuw en de

eerste helft van de 3de eeuw na Chr. De datering van de aardewerken panfluit van

Shakenoak Farm (Wilcote-Ramsden) valt ook in deze periode, maar de stenen panfluit van

Rouhling heeft een latere datering. Vreemd genoeg zijn er geen panfluiten gevonden met

een vroegere datering.

36 Hout is onder normale omstandigheden onderworpen aan micro-organismen die zich voeden met cellulose

en lignine, waaruit houtcellen bestaan. De meeste micro-organismen zijn enkel actief en/of kunnen enkel

overleven wanneer ze genoeg warmte, water en zuurstof hebben. In een anaerobe omgeving, een omgeving

zonder zuurstof, kan hout bijgevolg wel bewaard blijven. Een dergelijke anaerobe omgeving kan onder

andere ontstaan wanneer het hout waterlogged is, dit wil zeggen dat de cellucht van het hout vervangen is

door water (Pugsley 2003, p.5).

Page 68: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

68

3.1.2.4. Typologische aspecten

Materie (zie Tabel 43 en 44)

De panfluit van Aalter-Loveld is gemaakt van buxushout, net als alle andere houten

panfluiten. De Romeinse maatschappij had een passie voor buxushout. Volgens Pugsley

(2003, p.1 en pp.138-139) kende geen enkele andere houtsoort een zodanig wijdverspreide

erkenning in de Oudheid. Elk huishouden, tot welke status het ook behoorde, bezat houten

voorwerpen, maar buxushout is in de loop der tijd een luxehout geworden, voorbehouden

voor luxeobjecten. Omdat deze houtsoort traaggroeiend is, was het gereserveerd voor

kleine artefacten (zie Figuur 51).

Aantal pijpen (zie Tabel 43 en 44)

Er werd al vermeld dat het gebruikelijke aantal pijpen voor een panfluit bij de Grieken en

Romeinen zeven of acht was37

. Dit wordt bevestigd door de gevonden Gallo-Romeinse

panfluiten, zowel door de houten exemplaren als deze gemaakt uit een andere materie. De

panfluiten van Uitgeest-Dorregeest, Alise-Sainte-Reine (Alesia), Eschenz (Tasgetium), het

Rijnland en Shakenoak Farm (Wilcote-Ramsden) hebben zeven of acht min of meer

bewaarde pijpen. De panfluiten van Aalter-Loveld, Oosterhout, Barbing-Kreuzhof en Bon-

Encontre kunnen gereconstrueerd worden tot panfluiten met zeven of acht pijpen. De

panfluit van Eindhoven heeft er slechts vijf, maar is dan ook een miniatuur en ook de

panfluit van Rouhling, met tien pijpen en de panfluitmal van Rheinzabern, met dertien

pijpen, lijken uitzonderingen te zijn.

Lengtes van de pijpen (zie Tabel 46)

Wanneer men de lengtes van de pijpen van de Romeinse panfluiten uitzet in een grafiek

(zie Grafiek 1 en 2), kan men bemerken dat de lengtes van de pijpen van de panfluiten van

Aalter-Loveld, Alise-Sainte-Reine (Alesia), Barbing-Kreuzhof en Eschenz (Tasgetium) erg

dicht bij elkaar liggen.

37 supra 2.1.

Page 69: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

69

Vormgeving

Alle houten panfluiten hebben ongeveer een rechthoekige vorm, waarvan de

linkeronderhoek is afgesneden. Deze schuine zijde is bij de panfluit van Aalter-Loveld

recht, net als bij de panfluiten van Alise-Sainte-Reine (Alesia). Een dergelijke vorm is ook

te bemerken bij de aardewerken panfluit van Eindhoven. Er is bij deze panfluiten een

driehoek verwijderd, in tegenstelling tot de panfluiten van Oosterhout en Eschenz

(Tasgetium), waarbij er een trapezium is verwijderd.

Een ander gemeenschappelijk kenmerk van de houten panfluiten is de dakvormige

bovenkant, waarbij de openingen van de pijpen zich aan de voorzijde een paar millimeter

lager bevinden dan aan de achterzijde.

De houten panfluiten hebben ook alle een gaatje onderaan, ongeveer op de middenas van

het artefact.

De pijpen van Aalter-Loveld zijn waarschijnlijk allemaal in twee fasen geboord (bij één

pijp is dit duidelijk te zien38

), net als bij die van de panfluit van Uitgeest-Dorregeest39

. Bij

de andere panfluiten zijn er geen gegevens hieromtrent. Wat wel geweten is, is dat de

pijpen van alle houten panfluiten, alsook deze van de aardewerken panfluiten van

Eindhoven en Shakenoak Farm (Wilcote-Ramsden), cilindervormig zijn en een conisch

uiteinde hebben.

Afmetingen

Wanneer men de maximaal bewaarde hoogte, breedte en dikte van de Romeinse panfluiten

uitzet in een grafiek (zie Grafiek 3 en 4), dan valt te bemerken dat, rekening houdend met

de eventueel afgebroken stukken, de afmetingen van de panfluiten van Alise-Sainte-Reine

(Alesia) en Barbing-Kreuzhof erg dicht leggen bij deze van Aalter-Loveld. Ook de

afmetingen van de panfluiten van Uitgeest-Dorregeest en Oosterhout liggen erg dicht bij

elkaar.

38 supra 3.1.1. (Beschrijving) 39 supra 2.4.1.1.

Page 70: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

70

Versiering

De versiering van de panfluit van Aalter-Loveld lijkt sterk op die van de panfluiten van

Alise-Sainte-Reine (Alesia) en van Barbing-Kreuzhof. Deze panfluiten zijn namelijk ook

versierd met horizontale groeven en staande en hangende concentrische halve cirkels.

De panfluiten van Oosterhout en Eschenz (Tasgetium) hebben ook horizontale groeven,

maar geen concentrische halve cirkels. Deze twee instrumenten hebben

puntcirkelmotieven.

De panfluit van Uitgeest-Dorregeest lijkt met z’n verticale groeven een uitzondering op de

houten panfluiten te zijn.

Parallelle horizontale groeven op de achterzijde komen enkel voor bij de panfluiten van

Aalter-Loveld en Eschenz (Tasgetium).

Page 71: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

71

3.1.3. Interpretatie van verschillende aspecten van de panfluit

3.1.3.1. Soort site

Wat had een panfluit te zoeken in een militair kamp? Is het mogelijk dat de panfluit een

militair instrument was? Als dit het geval was, zal het alleszins niet gefunctioneerd hebben

als een signaalinstrument; daarvoor is de hese klank die de panfluit voortbrengt te zwak.

Een verband tussen het de panfluit en het Romeinse leger is mij niet gekend, maar er zou

wel een verband zijn met het Lydische leger. Zo vermeld Herodotos dat de Lydische

troepen marcheerden met begeleiding van muziekinstrumenten, waaronder de panfluit

(Mathiesen 1999, p.274). Indien de Etrusken inderdaad uit Lydia of daar in de buurt

afkomstig waren (Abraham 1985, p.40; Mountford 1964, p.207), zou dit kunnen verklaren

waarom we panfluiten vinden in Romeinse militaire kampen of in sites die een band

hebben met het militaire leven. We weten namelijk dat de Romeinen op muzikaal vlak

onder andere door de Etrusken zijn beïnvloed en van hen enkele blaasinstrumenten hebben

overgenomen die erg populair zouden worden als militaire instrumenten40

.

Een tweede bewijs van een relatie tussen de panfluit en de militaire wereld, is een situla uit

de Hallstattperiode gevonden te Wölzelach (Tirol, Oostenrijk), waarop panfluitspelende

individuen met helmen in een processiescène staan afgebeeld (zie Figuur 52). Dit zou het

oudste bewijs van militaire muziek zijn (Eibner 1994, p.307)41

.

Het is dus mogelijk dat de panfluit een band had met militairen, maar het is niet zeker dat

de Romeinen dit gebruik effectief hebben overgenomen (er zijn mij geen schriftelijke of

iconografische bronnen bekend). Indien ze het wel hebben gedaan, dan blijft de precieze

functie van de panfluit nog duister.

40 infra A.1. 41 Op dergelijke situlae werden ook soms twee personen van de hogere klasse voorgesteld, ofwel allebei

spelend op panfluiten ofwel de ene spelend op een panfluit en de andere op een lier. Waarschijnlijk geven

deze scènes een soort muzikale wedstrijd weer (Eibner 1994, p.307).

Page 72: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

72

3.1.3.2. Vondstcontext en depositie

Waarschijnlijk is het toeval dat vier van de zes houten panfluiten gevonden zijn in een

waterput, omdat, zoals hoger al vermeld42

, hout nu eenmaal meer kans heeft op bewaring

in een waterlogged omgeving.

Voorwerpen kunnen op verschillende manieren gedeponeerd worden. Ze kunnen

bijvoorbeeld gedumpt worden als vuilnis. Dit zou hier het geval kunnen zijn. Misschien

kende de waterput een secundair gebruik als afvalput en is de panfluit, omdat het kapot

was (het was namelijk overlangs in twee gebroken43

), daarom in de put gegooid.

Artefacten kunnen ook per ongeluk verloren zijn. Dit lijkt in dit geval niet op te gaan,

aangezien het mij moeilijk lijkt om iets per ongeluk te verliezen in een waterput en omdat

de panfluit in twee gebroken was bij depositie. Dit sluit volgens mij uit dat iemand op de

rand van de waterput panfluit zat te spelen en het instrument hem ontglipte, want dan zou

de fluit volledig in de put geraakt zijn. De hypothese van toevallig verlies zou eventueel

wel kunnen opgaan voor de panfluit van Eschenz (Tasgetium), zoals ook Brem opmerkt

(2005, p.7). Deze panfluit werd namelijk compleet teruggevonden in de achtertuin van een

woning.

Objecten kunnen ten slotte ook gedeponeerd zijn in het kader van een votief offer. Rituele

deposities in natte plaatsen, zoals moerassen en rivieren, zijn goed gekend uit de

Metaaltijden en bleven voortbestaan in de Romeinse tijd. Bij dergelijke deposities was het

de gewoonte om het artefact zodanig ‘kapot’ te maken dat het niet meer bruikbaar was44

.

Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat de panfluit van Aalter-Loveld in twee

delen is gevonden. Er is echter geen bewijs dat houten voorwerpen ook als offer werden

gebruikt. Dit lijkt volgens Pugsley weinig waarschijnlijk, omdat hout blijft drijven

(Pugsley 2003, p.11).

De meest logische hypothese is dus dat de panfluit als afval weggegooid is geweest. Maar

waarom heeft men het dan in de waterput gegooid? Waarom heeft men het niet simpelweg

verbrand in het haardvuur? Zo kon het artefact nog enig nut hebben. Misschien vond men

42 supra 3.1.2.2. 43 supra 3.1.1. (Beschrijving) 44 het kromtrekken van zwaarden bijvoorbeeld

Page 73: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

73

de panfluit een te ‘sacraal’ voorwerp (omwille van het verband met verschillende goden45

)

om het zomaar te verbranden en heeft men ervoor gekozen om, nadat de panfluit was

gebroken, het toch op een zekere manier te ‘offeren’ door het in een natte context te

gooien. Hebben we hier met andere woorden te maken met een combinatie van twee

soorten deposities, een afval- en een votieve depositie? Het zou uiteraard ook kunnen dat

het toeval is dat men de waterput koos als depositieplaats en moeten er helemaal geen

reden voor gezocht worden. We zullen het waarschijnlijk nooit met zekerheid weten.

‘Archaeology is rather like a vast, fiendish jigsaw puzzle invented by the

devil as an instrument of tantalising torment since:

a) it will never be finished

b) you don’t know how many pieces are missing

c) most of them are lost for ever

d) you can’t cheat by looking at the picture.’

(Bahn 2007, p.1)

Volgens Fox Strangways (1929, p.59) was de panfluit een waardevol geschenk of

erfenisstuk bij de Grieken en Romeinen, dat met zorg behandeld moest worden. Het breken

van de panfluit van een rivaal of vijand zou dé manier zijn om hem ellende aan te doen. Ik

heb geen verdere aanwijzingen in deze richting gevonden en ik weet niet waarop Fox

Strangways deze stelling baseert, dus ik kan niet bevestigen of dit inderdaad het geval was.

Indien hij gelijk heeft, zou dit een verklaring kunnen zijn voor breuk en de vondstcontext

van de panfluit. Misschien is het militaire kamp van Aalter-Loveld aangevallen door

vijanden van de Romeinen (zie sporen van brand op de site46

) en heeft één van deze

vijanden de panfluit opzettelijk gebroken en in de waterput gegooid. Of heeft de eigenaar

de panfluit net in de waterput gegooid om ze uit handen te houden van de vijand, zoals

Tamboer (2001, p.6) voorstelt?

45 supra 2.1. 46 supra 1.3.4. en 1.3.5.

Page 74: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

74

3.1.3.3. Datering

Zoals al vermeld is het vreemd dat er geen panfluiten gekend zijn met een datering vroeger

dan de tweede helft van de 1ste eeuw na Chr.47

. Werden panfluiten daarvóór enkel gemaakt

uit rietstengels en zijn ze daarom niet bewaard gebleven? Werd het instrument pas in de

Keizertijd populair? De virtuositeit, ook bij amateurs, ontwikkelde zich namelijk

voornamelijk vanaf keizer Augustus en de eerste twee eeuwen van onze jaartelling waren

op quasi alle vlakken de bloeitijd van het Romeinse Rijk (Gérold 1936, p.121; Grout &

Palisca 1994, p.24). Het feit dat er geen panfluiten daterend vóór de tweede helft van de

1ste eeuw na Chr. gevonden zijn, kan ook een gevolg zijn van de stand van het onderzoek.

3.1.3.4. Typologische aspecten

Materie

Het buxushout gebruikt voor de panfluiten is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied.

Dit weet men omdat buxus met stammen met een dergelijke diameter (bij de panfluit van

Uitgeest bijvoorbeeld, heeft men zestig jaarringen geteld) in gebieden ten noorden van de

Alpen niet voorkomt. In onze streken komt buxus enkel als struik voor (s.n. s.d., p.113;

Tamboer 2001, p.6; Ulbert 1961, p.58; Woltering 1999, p.174). Of enkel de grondstof werd

ingevoerd of de panfluiten als afgewerkt product ingevoerd werden, is niet met zekerheid

te achterhalen. De grote gelijkenis tussen de panfluiten van Aalter-Loveld, Alise-Sainte-

Reine (Alesia) en Barbing-Kreuzhof48

, doen mij echter vermoeden dat deze exemplaren in

hetzelfde atelier werden vervaardigd en dus als afgewerkt product ingevoerd werden.

47 supra 3.1.2.3. 48 De panfluiten van Aalter-Loveld, Alise-Sainte-Reine (Alesia) en Barbing-Kreuzhof hebben eenzelfde

datering, een gelijkaardige vormgeving en versiering, gelijkaardige afmetingen, mogelijk hetzelfde aantal

pijpen en de lengtes van de pijpen liggen dicht bij elkaar (supra 3.1.2.).

Page 75: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

75

Vormgeving

Het schuin afsnijden van de linkeronderhoek heeft men waarschijnlijk om esthetische

redenen gedaan. Zo hebben de panfluiten namelijk meer de ‘vleugelvorm’ van het

klassieke type van het instrument49

. Misschien een bijkomend voordeel van deze schuine

zijde, is een betere grip op het instrument tijdens het spelen.

Het gaatje onderaan het instrument, ongeveer op de middenas, diende vermoedelijk om de

panfluit vast te kunnen hangen aan een koordje. Zo kon het instrument rond de hals of pols

gehangen worden of aan een spijker aan de muur wanneer het niet gebruikt werd (Brem

2004, p.19; Reinach 1907a, p.163; Tillyard 1907, p.168; van den Broeke s.d.; Woltering

1999, p.177).

Alle houten panfluiten hebben, zoals vermeld50

, een dakvormige bovenzijde. De openingen

van de pijpen bevinden zich daarbij aan de voorzijde enkele millimeter lager dan aan de

achterzijde. Volgens Woltering (1999, p.177) is dit functioneel. Hij legt uit dat men tijdens

het spelen de lip laat rusten tegen de voorzijde en zo tegen de achterzijde blaast. Het

richten van de luchtstroom zou gemakkelijker gaan wanneer de achterzijde zich iets hoger

bevindt dan de voorzijde. Indien Woltering gelijk heeft over deze kwestie, dan hield de

panfluitspeler het instrument zodanig vast dat de voorzijde, de versierde zijde, naar zich

was gericht, terwijl de onversierde naar het publiek was gericht. Dit lijkt een beetje

vreemd. Mogelijk was de versiering niet bedoeld om het publiek te behagen, maar had een

ander doel of een andere betekenis. Misschien werd de panfluit zelfs helemaal niet in

aanwezigheid van een publiek bespeeld.

49 supra 2.1. 50 supra 3.1.2.4. (Vormgeving)

Page 76: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

76

Versiering

De versiering van de panfluiten zou, net als de schuine zijde linksonder, bedoeld kunnen

zijn om het ‘klassieke’ type van de panfluit in herinnering te brengen. De horizontale

groeven zouden dan een imitatie zijn van het touw of de reepjes riet die men gebruikte om

de individuele rietpijpen samen te binden (Reinach 1907a, p.163; Vendries 1993d, p.88).

De verticale groeven die de loop van de pijpen volgen bij de panfluit van Uitgeest-

Dorregeest zouden, volgens Woltering (1999, p.177) een imitatie kunnen zijn van de

individuele rietpijpen van een ‘klassieke’ panfluit. Dit lijkt mij een aanneembare

veronderstelling.

3.1.3.5. Functie

De panfluit zou, zoals hoger vermeld, een militaire functie kunnen hebben gehad, maar

welke precies is niet geweten51

.

Spijtig genoeg weten we niet welke troepen gelegerd waren te Aalter-Loveld. De afkomst

van de soldaten zou interessante informatie kunnen opleveren. Misschien was de soldaat

die de panfluit meebracht een Lydiër52

? Of was het een Romein die het had meegenomen

om muziek te spelen bij het kampvuur? Of was het een symbool voor het agrarische leven?

Er bestond namelijk een ‘plattelandsideologie’ bij de Romeinen. Landbouw was volgens

hen de enige eerlijke manier om geld te verdienen en elke Romein ‘verlangde’ naar een

leven op het platteland. Dit is de reden waarom leden van de senatorenstand enkel geld

mochten verdienen met landbouw en waarom de Romeinse villa zo populair was.

51 supra 3.1.3.1. 52 zie voor het verband tussen Lydiërs en panfluiten: 3.1.3.1.

Page 77: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

77

Het is ook mogelijk dat het instrument een religieuze functie had. In Oosterhout, op

dezelfde site waar de panfluit zich bevond, heeft men drie bij elkaar gelegen terracotta

beeldjes gevonden (zie Figuur 53). Het gaat om de godin Cybele en twee leeuwen, bekende

attributen van de godin (van den Broeke 2002, p.16). Is er een verband tussen de

aanwezigheid van deze beeldjes en de panfluit? Misschien vereerde een soldaat in het

kamp van Aalter-Loveld Cybele en Attis, de minnaar van Cybele, en had hij om die reden

een panfluit in zijn bezit. De panfluit was namelijk het attribuut van de god Attis53

.

Reinach (1907a, p.169) dacht dat de panfluit van Alise-Sainte-Reine (Alesia) een

kinderinstrument was. Inspiratie daarvoor haalde hij uit drie terracotta beeldjes uit het

Musée des Antiquités nationales van Saint-Germain-en-Laye (zie Figuur 54). De beeldjes

figureren kinderen die op een panfluit spelen die sterk lijken op de besproken houten

panfluiten. Een tweede argument voor een kinderinstrument die Reinach aanhaalt, zijn de

kleine afmetingen van het artefact (Ulbert 1961, pp.58-59). Dit laatste argument kan

achterhaald worden door het feit dat buxushout de afmetingen van het artefact beperken

(vanwege de dunne stammen) en door het feit dat afmetingen van de sioulets54

(zie Figuur

55), die in het begin van de 20ste eeuw nog bespeeld werden in de Pyreneeën in Frankrijk,

ook gering zijn en deze worden zowel door jongeren als volwassenen bespeeld (Homo-

Lechner & Vendries 1993, p.38; Vendries 1993d, p.88). Ik ben dus, net als de meeste

recente onderzoekers, van mening dat de houten panfluiten niet per se kinderinstrumenten

waren (wat niet uitsluit dat het ook bespeeld kon worden door kinderen).

De sioulets werden volgens Reinach (1907a, p.161) op het platteland gebruikt door

vaklieden om hun komst in het dorp aan te kondigen. Het is mogelijk dat dit gebruik

teruggaat tot een Romeins gebruik. Het is wel weinig waarschijnlijk dat dit de functie was

van de panfluit van Aalter-Loveld, aangezien die niet werd gevonden in een

plattelandsdorpje.

53 infra A.3.3. 54 panfluiten met een erg gelijkaardige vormgeving als de Romeinse houten panfluiten

Page 78: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

78

3.2. De stemsleutel van Aalter-Loveld

3.2.1. Algemeen

Situering in de ruimte en archeologische context

Dit stemsleutel (zie Figuur 56 tot en met 63) bevond zich in dezelfde waterput als de

panfluit van Aalter-Loveld55

en werd door de onderzoekers gedetermineerd als zijnde een

stemsleutel van een snaarinstrument.

Datering

Ook de stemsleutel kan, net als de panfluit, op basis van andere vondsten uit de waterput,

gedateerd worden in de tweede helft van de 2de of de eerste helft van de 3de eeuw na

Chr.56

.

Beschrijving (zie Figuur 58)

Het artefact is ongeveer 70 mm hoog. De bol heeft ongeveer een diameter van 25 mm. Het

‘hoedje’ heeft bovenaan een gaatje dat in verbinding staat met een gaatje aan de zijkant

van dit ‘hoedje’ (zie Figuur 63). Over de ganse lengte van de stemsleutel is er een gleuf te

zien. Deze gleuf is oorspronkelijk en geen breuk door het verblijf van het stuk in de bodem

of een gevolg van de opgraving. Onderaan zijn er twee kleine gaatjes aan weerzijden van

de gleuf geboord. Deze gaatjes staan in verbinding met de gleuf.

Op het ‘hoedje’ en de ‘ring’ zijn er horizontale groefjes aangebracht. Of deze versiering

waren of een functie hadden, is mij niet gekend.

55 supra 1.1.4.2. en supra 3.1.1. (Situering in de ruimte en archeologische context) 56 supra 1.1.4.3.

Page 79: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

79

3.2.2. Vergelijking met andere stemsleutels

3.2.2.1. Soort site en vondstcontext

De meeste Romeinse stemsleutels werden gevonden in een funeraire context (Vendries

1993c, p.64). De stemsleutel van Aalter-Loveld, afkomstig uit een waterput van een

militair kamp, is dus een uitzondering.

3.2.2.2. Typologische aspecten

Materie

Ook op het vlak van de materie lijkt de stemsleutel van Aalter-Loveld een uitzondering te

zijn. Alle stemsleutels die ik in de literatuur heb gevonden, zijn namelijk vervaardigd uit

been, terwijl deze van Aalter-Loveld van hout is.

Vormgeving

Gelijkenissen met andere stemsleutels (zie Figuur 64 tot en met 66) zijn de bol en de

gaatjes onderaan. De snaar werd door deze gaatjes gestoken om ze vast te hechten aan de

stemsleutel (Vendries 1993c, p.64). Wanneer men aan de stemsleutel draaide, werd de

snaar rond de ‘steel’ opgerold. Niet alle stemsleutels hebben een bol, sommige hebben een

simpele verdikking. De meeste hebben op deze verdikking of bol geen ‘hoedje’, zoals het

exemplaar van Aalter-Loveld, maar een ‘hoge piramide’. Dit kan gemakkelijker tussen

duim en wijsvinger genomen worden om de stemsleutel te draaien, dan het ‘hoedje’ van de

stemsleutel van Aalter-Loveld. Maar het opvallendste verschil is dat geen enkele andere

stemsleutel een longitudinale gleuf heeft en gaatjes bovenaan. De stemsleutel van Aalter-

Loveld is dus op vele vlakken een uniek exemplaar.

Page 80: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

Appendix

Muziek bij de Romeinen

‘Vinum et musica laetificant cor’

(Ecclesiasticus 40, 20)

Page 81: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

81

Dit deeltje heeft als doel een algemeen beeld mee te geven van welke plaats muziek innam

in het leven van de Romeinen. Hier zullen ook een aantal zaken die in het vorige hoofdstuk

vermeld worden, uitgebreider behandeld worden.

A.1. Inleiding

Het materiaal dat beschikbaar is voor de studie van de muziek bij de Romeinen betreft

vooral de instrumenten. Over de muziek zelf, de klank, is er erg weinig geweten, onder

andere doordat er geen genoteerde Romeinse muziek is overgeleverd. Over het muzikale

aspect van het Romeinse leven is dan ook het minst geschreven, ‘alsof die periode in stilte

heeft plaatsgevonden’, om het met de woorden van Homo-Lechner (1986, p.157) te

zeggen. Wat er over geschreven is, is meestal al oud en weinig betrouwbaar. Vendries

(1993a, p.9) wijst er terecht op dat de muzikale geschiedenis van de Oudheid in feite nog

volledig geschreven moet worden (Bossuyt 1995, p.24; Broeckx 1978, p.28; Mountford

1964, p.198; Pahlen 1957, p.34; Scott 1957, p.272 en p.404; Wörner 1974, p.57).

De meeste oudere werken beweren dat het enige wat men van Romeinse muziek kan

zeggen is, dat het volledig overgenomen is van de Grieken en dat de Romeinen er niets

nieuws aan hebben toegevoegd of er niets aan hebben veranderd. De Romeinen zouden

alles wat met kunst te maken had liever overgelaten hebben aan slaven, zodat ze zich

konden concentreren op veroveringen en handel (Bossuyt 1995, p.23; De Hen &

Goegebeur 1978, p.27; Pahlen 1957, p.38; Sachs & Hamburg 1979, p.42).

‘Des Romains de l’antiquité il ne faut rien attendre de bien brillant en

matière d’art.’

(Combarieu 1920, p.177)

Uiteraard moet dit genuanceerd worden. De Romeinen wel degelijk iets bijgedragen aan de

muzikale wereld. Zo hebben ze bijvoorbeeld de geluidssterkte van verschillende

instrumenten vergroot en de bucina57

zou een Romeinse uitvinding zijn (Abraham 1985,

p.42; Rebatet 1969, p.30).

57 infra A.2.1.4.

Page 82: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

82

De Romeinen werden inderdaad beïnvloed door de Grieken (vooral na hun verovering door

Rome in 146 v. Chr.), maar ook door de Etrusken, culturen uit het Oosten en uit andere

veroverde gebieden. Van de Etrusken, die een voorkeur hadden voor blaasinstrumenten,

namen de Romeinen vooral instrumenten over, meer bepaald de tuba, de cornu en de

lituus58

. Van de Grieken werden onder andere elementen uit het theater overgenomen, de

gezongen lyriek met instrumentale begeleiding, de muziektheorie en de cultus van

Dionysos (Bacchus). De cultussen van Cybele en Isis waren afkomstig uit het Oosten59

(Bossuyt 1995, pp.23-25; Broeckx 1978, p.28; De Hen & Goegebeur 1978, p.27; Grout &

Palisca 1994, p.24; Pahlen 1957, p.38; Sachs & Hamburg 1979, p.41; Scott 1957, p.404).

Deze invloeden zorgden voor het verdwijnen van de oorspronkelijke inheemse Romeinse

muziek. Enkel in sommige oud-Romeinse rituelen zijn er nog restanten van terug te vinden

(De Hen & Goegebeur 1978, p.27; Grout & Palisca 1994, p.24; Reinach 1904, p.2087;

Sachs & Hamburg 1979, p.42).

De meeste onderzoekers geloofden dat deze invloeden in chronologische volgorde

gebeurden, eerst de Etrusken, daarna de Grieken en tenslotte de invloeden uit het Oosten

(Bossuyt 1995, p.24). Dit lijkt logisch, omdat Rome eerst overheerst werd door de

Etrusken, vervolgens in contact kwam met de Grieken na de verovering van het Griekse

schiereiland en daarna met het Oosten via andere veroveringen. Maar deze invloeden staan

in feite in verband met elkaar. De Etrusken hebben bijvoorbeeld veel overgenomen van de

Grieken. We mogen namelijk niet vergeten dat de Grieken zich ook in het zuiden van de

Italiaanse laars bevonden (Magna Graecia). Indien de Etrusken afkomstig waren uit Lydia,

dan hebben ze mogelijk ook oosterse elementen meegebracht en doorgegeven aan de

Romeinen. Ook de Grieken zijn beïnvloed geweest door het Oosten, voornamelijk door de

Lydiërs en de Frygiërs (Abraham 1985, p.40; Gérold 1936, p.2; Mountford 1964, p.207;

Sachs 1943, p.272).

58 infra A.2.1.1., A.2.1.2. en A.2.1.3. 59 zie voor meer uitleg over deze cultussen: A.3.3. (infra)

Page 83: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

83

A.2. Overzicht van de belangrijkste Romeinse muziekinstrumenten

A.2.1. Blaasinstrumenten

A.2.1.1. De tuba

De tuba (zie Figuur 67), overgenomen van de Etrusken, was één van de meest gebruikte

instrumenten in het Romeinse leger. Het werd ook gebruikt bij religieuze plechtigheden.

Het was ongeveer 1,3 meter lang en recht, meestal gemaakt van brons, hoewel het ook

voorkwam in hout, leer of ijzer. Vanwege de lengte bestond het instrument uit

afzonderlijke stukken die uit elkaar konden worden gehaald (ook het mondstuk was

afneembaar (zie Figuur 70)). Het had een cilindrische vorm en een klokvormig uiteinde.

Vaak was er een riem om de tuba strak tegen de mond op zijn plaats te houden tijdens het

spelen (Bossuyt 1995, p.27; Broeckx 1978, p.28; Ginsberg-Klar 1981, p.313; Scott 1957,

p.406; Vendries 1993c, p.42).

A.2.1.2. De cornu

De cornu (zie Figuur 68 en 69) was, net als de tuba, overgenomen van de Etrusken en ook

een veel gebruikt instrument in het leger. Het werd oorspronkelijk gemaakt van hoorn,

maar later vooral van brons. Het instrument had een kegelvormig uiteinde en was gebogen.

Net als de tuba had het een afneembaar mondstuk (zie Figuur 70) (Bossuyt 1995, p.27;

Broeckx 1978, p.28; Ginsberg-Klar 1981, p.313; Scott 1957, p.407).

A.2.1.3. De lituus

Een derde van oorsprong Etruskisch en militair instrument, was de lituus (zie Figuur 71 en

72). Het werd eveneens gebruikt bij staatsaangelegenheden. Het instrument was J-vormig

(Bossuyt 1995, p.27; Ginsberg-Klar 1981, p.313; Scott 1957, p.407).

Page 84: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

84

A.2.1.4. De bucina

Over de bucina is er niet veel geweten, doordat er tot op heden nog geen zekere

iconografische voorstelling van is gevonden en omdat de beschrijvingen in klassieke

teksten tegenstrijdig zijn. Het instrument werd in de Romeinse tijd, en wordt nu nog steeds,

vaak verward met de cornu. Waarschijnlijk was het een Romeinse uitvinding en werd het

gemaakt van een dierlijk hoorn. Het werd onder andere in het leger gebruikt voor niet-

tactische signalen (Abraham 1985, p.42; Ginsberg-Klar 1981, p.313; Scott 1957, p.407;

Vendries 1993c, p.42).

A.2.1.5. De tibia

De tibia (Gr.: aulos) (zie Figuur 73) was een rietinstrument met vingergaten. Het werd in

paren gespeeld en men hield deze op hun plaats met behulp van een mondriem (zie Figuur

74). De tibia wordt soms beschouwd als het nationale instrument van de Romeinen

(Bossuyt 1995, p.25; Ginsberg-Klar 1981, p.313; Scott 1957, p.407).

A.2.1.6. De fistula

Fistula is de Romeinse benaming voor de panfluit60

.

A.2.1.7. De hydraulus

De hydraulus is een soort orgel (zie Figuur 75). Het bestond uit een aantal pijpen, een

klavier en een luchtreservoir dat deels werd gevuld met water. Het werd in werking

gebracht door waterdruk die de lucht in de pijpen stuwde, vanwaar de naam voor het

instrument (zie Figuur 76). Het werd het belangrijkste instrument in de Keizertijd en werd

gebruikt als begeleidingsinstrument bij burgerlijke en religieuze ceremonies (Broeckx

1978, p.28; Scott 1957, p.408).

60 zie voor meer uitleg over de panfluit: supra Hoofdstuk 2

Page 85: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

85

A.2.2. Snaarinstrumenten

A.2.2.1. De lyra

Lyra is de Romeinse benaming voor lier (zie Figuur 77 en 80). In de Romeinse tijd

verminderde het belang van de lier ten voordele van de kithara (Scott 1957, p.409).

A.2.2.2. De kithara

De kithara (zie Figuur 78 en 80) leek sterk op de lier, maar had een groter klankbord. Het

was het meest geliefde instrument voor solisten (Scott 1957, p.409).

A.2.2.3. De harp

De harp (zie Figuur 79 en 80) werd zittend bespeeld, het instrument rustend op de knieën.

Het was niet zo populair bij de Romeinen (Scott 1957, p.409).

A.2.3. Slaginstrumenten

A.2.3.1. De scabellum

De scabellum (zie Figuur 81) was een houten of metalen instrument bestaande uit twee

platen die met elkaar verbonden waren door middel van een scharnier. Het werd onder de

voet gebonden en gebruikt om de maat te slaan (Scott 1957, p.409).

A.2.3.2. De sistrum

De sistrum (zie Figuur 82), een Egytisch instrument, was een soort rammelaar. Het werd

gebruikt in de Isiscultus (zie Figuur 83) (Scott 1957, p.409).

Page 86: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

86

A.3. De functie van muziek in de Romeinse maatschappij

A.3.1. Muziek in het dagelijks leven

De Romeinen kenden muziek en liedjes voor allerlei gelegenheden en activiteiten. Zo

waren er onder andere jachtliederen, herdersliederen, gezelschapsliederen, oogstliederen,

ambachtsliederen, bruiloftsliederen, uitvaartliederen, liefdesliedjes, satirische liederen en

toneelmuziek. Bij welgestelden werd er tijdens het avondmaal, hoe bescheiden het ook

was, vaak muziek gespeeld (Abraham 1985, p.42; De Hen & Goegebeur 1978, p.28;

Ginsberg-Klar 1981, p.313; Reinach 1904, p.2087; Wade-Matthews 2002, p.18).

De interesse in muziek nam toe gedurende de Keizertijd. Muziek zou bij ceremonies en

staatsgelegenheden een steeds grotere rol spelen. Wanneer de keizer naar huis terugkeerde,

was er altijd muziek om hem te begroeten en tijdens triomftochten speelde een tubaspeler

dicht bij de keizer (Scott 1957, p.411 en p.413).

Muziek werd af en toe voor politieke doeleinden aangewend, vooral om het volk te

stimuleren of te kalmeren (Scott 1957, p.411).

A.3.2. Militaire muziek

Zoals gezegd waren de tuba, de cornu, de lituus en de bucina militaire instrumenten. Deze

instrumenten werden gebruikt om allerlei orders te geven. Zo luidde de tuba onder andere

de aanval of terugtocht, de bucina de nachtwake (later vervangen door de cornu) en de

cornu luidde de aflossing van de schildwachten. In tegenstelling tot de militaire

instrumenten bij de Galliërs, die dienden om de vijand af te schrikken en te imponeren,

hadden de signalen bij de Romeinen als functie de activiteiten van de soldaten te

organiseren (Scott 1957, p.411; Vendries 1993b, p.29; Vendries 1993c, p.42).

De instrumenten werden niet enkel in het kamp of tijdens de strijd gebruikt, maar ook

tijdens de marsen. Of de hulptroepen eveneens op muziek marcheerden, is niet geweten

(Vendries 1993c, p.42).

Page 87: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

87

Bepaalde klassieke teksten getuigen van nog een handige bijkomende functie van de

militaire instrumenten. Sommige veldheren lieten de aeneatores61

in het kamp blijven,

terwijl de rest van het leger reeds was vertrokken. De musici bleven de signalen luiden om

de vijand te doen geloven dat het leger nog steeds aanwezig was. Een andere tactische zet

was om de tubaspeler weg te sturen van de troepen, zodat de vijand een verkeerd idee

zouden hebben over de positie van het leger (Scott 1957, p.412).

A.3.3. Religieuze muziek

Tijdens offerplechtigheden waren vooral de tibiaspelers (tibicines) belangrijk. Zij waren

aanwezig om de ‘schadelijke’ geluiden (bijvoorbeeld het gekrijs van het offerdier)

onhoorbaar te maken voor het publiek (Bossuyt 1995, p.25; Ginsberg-Klar 1981, p.313;

Scott 1957, pp.410-411; Wade-Matthews 2002, p.19).

Ook de tuba en de cornu werden bij bepaalde ceremonies van de traditionele cultus

gebruikt, bijvoorbeeld bij het ritueel van de zuivering van een militair kamp (Vendries

1993c, p.42).

Tijdens de veroveringstochten kwamen de Romeinen in contact met allerlei vreemde

cultussen. Bepaalde daarvan werden in Rome ingevoerd, alsook de instrumenten die bij

deze cultussen hoorden. De cultussen van Bacchus, Cybele en Isis kenden het meeste

succes. De cultus van Bacchus (waarin de panfluit een rol speelde) was afkomstig van de

Grieken. De cultus van Cybele, de Magna Mater, werd in 204 v. Chr. naar Rome gebracht

tijdens de tweede Punische oorlog (218-202 v. Chr.). Het gebied van oorsprong van deze

cultus was Phrygia. De cultus van Cybele bracht onder andere de Frygische of

Berecyntische tibiae (één rechte fluit en één gebogen fluit met een klokvormig uiteinde),

cimbalen (cymbala) (zie Figuur 84) en tamboerijnen (tympana) met zich mee (zie Figuur

85). De minnaar van Cybele was Attis, die de panfluit als attribuut had. In de cultus van

Isis (afkomstig uit Egypte, veroverd door de Romeinen in 31 v. Chr.) was de sistrum het

belangrijkste instrument62

(Bossuyt 1995, p.25; De Hen & Goegebeur 1978, p.27; Scott

1957, p.405 en pp.408-409; Vendries 1993c, pp.43-44; Wille 1967, p.53).

61 spelers van blaasinstrumenten bij het leger 62 supra A.2.3.2.

Page 88: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

88

A.4. Wat was de status van de muzikanten?

Musici hadden een ereplaats in de maatschappij en kregen allerlei privileges. In de tijd van

Numa Pompilius (715-673 v. Chr.) stond de ‘gilde’ van de tibiaspelers (collegium

tibicinum Romanorum) bovenaan de lijst van de beroepsgilden. Bij de hervormingen van

Servius Tullius (579-535 v. Chr.) werden de tuba- en cornuspelers officieel onderverdeeld

in een aparte sociale klasse. Keizer Augustus stelde een collegium symphoniacorum in, een

‘gilde’ van religieuze en officiële musici in Rome. Deze collegia en groeperingen hadden

uitgebreide regels en toetredingsvoorwaarden. Al deze zaken bewijzen hoe belangrijk

muziek was voor de Romeinen (Abraham 1985, p.48; De Hen & Goegebeur 1978, pp.28-

29; Scott 1957, pp.410-411; Wade-Matthews 2002, p.19).

Aangezien muzikanten zo belangrijk waren, was een degelijke muzikale opleiding

noodzakelijk. Van een beschaafd iemand werd ook verwacht dat hij enige notie had van

muziek en muzikale termen. Als muziekleraar kon je bijgevolg royale salarissen ontvangen

(Grout & Palisca 1994, p.24; Scott 1957, p.419).

Iconografische bronnen doen vermoeden dat musici speelden zonder gebruik te maken van

genoteerde muziek. Ze speelden blijkbaar op gehoor en geheugen. Uiteraard moet men er

rekening mee houden dat het iconografisch materiaal een vertekend beeld kan geven.

Misschien speelde men wél aan de hand van genoteerde muziek, maar beeldde men dit

volgens conventie niet af (Scott 1957, p.414 en p.419). Gérold (1936, p.1) dacht dat de

Romeinen muzikale composities misschien niet belangrijk genoeg vonden om op schrift

vast te stellen. Dit lijkt mij verkeerd. Misschien was het net omdat muziek zo belangrijk

was dat men het niet op schrift stelde. Waarschijnlijk boezemde men veel meer ontzag in

door te spelen op het geheugen. Het is ook goed mogelijk dat de musici de kunst van het

muziekspelen in hun eigen beperkt groepje (de ‘musicigilden’ bijvoorbeeld) wilden

houden. Dit is handiger wanneer de kennis niet neergeschreven is. Muziek had dus

mogelijk een esoterisch karakter.

Page 89: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

89

Algemeen besluit

Al in 1992 wist men dat Aalter-Loveld een bijzondere site was, vanwege de stenen

waterput, maar het is pas in 2008 dat men sluitende bewijzen heeft gevonden dat er zich

daar eind 2de – begin 3de eeuw een militair kamp bevond. In de waterput die men in 1992

onderzocht, bevonden zich een panfluit en een stemsleutel, de onderwerpen van deze

masterproef.

In werken over de Romeinse panfluit lees je vaak dat er quasi geen archeologische

vondsten beschikbaar zijn en dat men het moet doen met iconografische en historische

bronnen wil men dit instrument bestuderen. Ik hoop dat ik heb kunnen aantonen dat het

tegendeel waar is. Gezien de vergankelijkheid (hout), breekbaarheid (ceramiek) en

herbruikbaarheid (metaal) van de materialen waarmee ze zijn gemaakt, is twaalf

panfluiten, gevonden in Noordwest-Europa, een behoorlijk aantal. Het feit dat deze

materialen bovendien niet vermeld worden door de klassieke auteurs, maakt de

archeologische vondsten nóg belangrijker om een vollediger en correcter beeld te krijgen

het instrument.

Maar aantonen dat er wel degelijk redelijk wat panfluiten gevonden zijn en dat ze nog op

een andere manier en met andere materialen konden gemaakt worden dan de ‘klassieke’

panfluit (panfluit gemaakt van aaneengebonden rietstengels), was niet het oorspronkelijke

doel van deze masterproef. Het hoofddoel was om de panfluit van Aalter-Loveld te

bestuderen. Uit deze studie is gebleken dat de panfluit van Aalter-Loveld geen alleenstaand

geval is. De panfluit vertoont sterke gelijkenissen op allerlei vlakken (soort site,

vondstcontext, datering, typologische aspecten) met andere Romeinse panfluiten die in

Noordwest-Europa werden gevonden, vooral met de houten exemplaren. Bij twee

panfluiten, namelijk deze van Alise-Sainte-Reine (Alesia) en Barbing-Kreuzhof, zijn de

gelijkenissen met de panfluit van Aalter-Loveld zelfs zo groot dat men mag

veronderstellen dat ze geproduceerd zijn in hetzelfde atelier. De belangrijkste

overeenkomst tussen de houten panfluiten is, naar mijn mening, dat de meeste, net als de

panfluit van Aalter-Loveld, gevonden zijn op militaire sites of sites die een band hebben

met de militaire wereld, wat men niet meteen zou verwachten, aangezien de meesten bij

een panfluit denken aan een rurale context.

Page 90: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

90

Ik heb ook geprobeerd te achterhalen waarom de panfluit van Aalter-Loveld zich in een

militair kamp bevond en hoe het was terechtgekomen in de waterput. Ik heb daarbij in feite

meer vragen gecreëerd dan antwoorden gegeven, maar dit hoeft niet negatief te zijn. De

meeste onderzoekers beperken zich tot een beschrijving van de panfluit, terwijl de functie

en betekenis van het instrument ons veel meer kan leren over het leven van de Romeinen.

Ik heb daarom een aantal hypotheses naar voor geschoven die bij verder onderzoek en

nieuwe vondsten (hopelijk zullen die er zijn) getoetst kunnen worden.

Om meer data te hebben voor de studie van de eventuele betekenis en functie van de

panfluit, is het belangrijk om ook eens naar een breder gebied dan enkel Noordwest-

Europa te kijken, namelijk gans het Romeinse Rijk en zelfs daarbuiten. Het zou

bijvoorbeeld zinvol zijn om het militaire aspect van de Lydiërs wat verder te bestuderen,

omdat de troepen van dit volk volgens Herodotos marcheerden met begeleiding van onder

andere panfluitmuziek. Het is ook belangrijk om niet beperkt te blijven tot de Romeinse

periode. De studie van panfluiten, daterend uit vroegere of latere periodes, kan interessante

informatie opleveren, omdat bepaalde gebruiken en voorwerpen een veel oudere oorsprong

hebben en/ of erg lang kunnen doorleven. Het voorbeeld van de sioulet, een 20ste-eeuwse

panfluit uit de Franse Pyreneeën, die typologische sterke gelijkenissen vertoont met de

Romeinse houten panfluiten, bewijst dit.

De panfluit is nu enkel bekeken vanuit de ogen van een archeoloog, maar het is

noodzakelijk om onderzoekers uit andere wetenschappen (historici, kunsthistorici,

musicologen, …) te betrekken in het onderzoek en hun bevindingen te combineren om tot

een zo volledig mogelijk beeld te komen.

De stemsleutel van Aalter-Loveld bleek een vreemd voorwerp te zijn. Het wijkt qua

vormgeving en materie sterk af van andere voorbeelden uit de Romeinse tijd. Ik heb helaas

niet kunnen achterhalen aan welk instrument het toebehoorde.

In de inleiding zei ik dat ik met deze masterproef vooral het belang van de studie van het

muzikale aspect van culturen en beschavingen om deze beter te begrijpen onder aandacht

wou brengen. Ik vermoed, en hoop, dat ik daarin ben geslaagd. Artefacten zo gedetailleerd

mogelijk beschrijven is noodzakelijk, maar niet genoeg; het zijn hun betekenis en functie

die ons meer kunnen leren over de maatschappij en het leven van toen.

Page 91: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

91

Dankwoord

Deze masterproef had niet tot stand kunnen komen zonder de steun en hulp van enkele

mensen. Daarom zou ik mijn ouders, Eric Alfred en Annick Hoebeke willen bedanken

voor hun geloof in mij, alsook mijn vriend, David Demey, voor zijn steun en geduld tijdens

de vele dagen die ik gekluisterd aan mijn computer heb doorgebracht. Mijn dank gaat ook

uit naar Prof. Dr. Bosman, Wim De Clercq, Mario Floryn en Marijke Derieuw voor hun

hulp en tips, naar Susanna Rühling en Peter van den Broeke voor het verlenen van artikels

en andere informatie. En last but nog least ben ik ook dank verschuldigd aan Nadja

Vervaet voor de prachtige tekening die ze maakte voor het voorblad.

Page 92: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

92

Verantwoording van de figuren

Logo Universiteit Gent voorblad: s.n. 18 mei 2009, Typografie, logo- en kleurgebruik,

internet

Figuur voorblad: van de hand van Nadja Vervaet (aangepast)

Page 93: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

93

Bibliografie

s.n. s.d., Houtsoorten, Houtvademecum 1, Amsterdam.

Abraham G. 1985, The Concise Oxford History of Music, Oxford University Press.

Baines A. 1992, The Oxford Companion to Musical Instruments, Oxford University Press.

Bahn P. 2007, The Bluffer's Guide to Archaeology, Londen.

Behn F. 1913, Eine antike Syrinx aus dem Rheinland, Die Musik 12, pp.285-286.

Bogaers J.E. 1973, Een Romeins raadsel uit Eindhoven, Brabants Heem XXV, pp.69-71.

Bogaers J.E. 1975, Een fluit?, Brabants Heem XXVII, pp.160-162.

Bossuyt I. 1995, Beknopt Overzicht van de Muziekgeschiedenis, Leuven.

Brem H. 2004, Eine Flöte für Pan aus Tasgetium, Instrumentum 20, p.19.

Brem H. 2005, A Roman Panpipe from Eschenz, Musica Romana, pp.3-12.

Brodribb A.C.C. & Hands A.R. & Walker D.R. 2005, The Roman Villa at Shakenoak

Farm. Oxfordshire Excavations 1960-1976, BAR British Series 395.

Broeckx J.L. 1978, Grondslagen van de muziekgeschiedenis, Antwerpen.

Coles J. 1973, Archaeology by Experiment, Londen.

Combarieu J. 1920, Histoire de la Musique. Des origines au début du XXe siècle, Tome

I : Des origines à la fin du XVIe siècle, Parijs.

Page 94: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

94

De Clercq W. & Verdonck L. & Hoorne J. et al. 2008, Geofysische prospectie en

preventief archeologisch onderzoek van een bouwperceel in het Loveld te Aalter (prov.

O.-Vl., dec. 2007). Sporen van Romeinse houtbouw, Romeinendag 2008, pp.27-31.

De Hen F. & Goegebeur R. 1978, Inleiding tot de geschiedenis van de westerse muziek,

Antwerpen.

Dietz K. & Osterhaus U. & Rieckhoff-Pauli S. et al. 1979, Regensburg zur Römerzeit,

Regensburg.

Eibner A. 1994, Music during the Hallstatt period. Observations on mousiké as depicted

on Iron Age circumalpine vessels, In: Bélis A. & Buckley A. & Homo-Lechner C. et al.

(eds.) 1994, La pluridisciplinarité en archéologie musicale. IVe rencontres internationales

du Groupe d’études sur l’archéologie musicale de l’ICTM 8-12 octobre 1990 en hommage

à Théodore Reinach, Saint-Germain-en Laye, pp.301-319.

Fox Strangways A.H. 1929, The Pipes of Pan, Music & Letters 10/1, Oxford, pp.58-64.

French T. 2008, De offerplaats, Amsterdam (vertaald door van Velzen M.).

Gérold T. 1936, Histoire de la musique des origines à la fin du XIVe siècle, Parijs.

Ginsberg-Klar M.E. 1981, The Archaeology of Musical Instruments in Germany during

the Roman period, World Archaeology 12/3, pp.313-332.

Gow A.S.F. 1934, The Panpipe of Daphnis, The Classical Review 48/4, pp.121-122.

Grout D.J. & Palisca C.V. 1994, Geschiedenis van de westerse muziek,

Amsterdam/Antwerpen (vertaald door Brand F. & Vernooy R. & van den Wijngaard O.).

Hands A.R. 1974, A Pottery Syrinx from Shakenoak Farm, The Galpin Society Journal

27, pp.132-135.

Page 95: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

95

Harris C.A. 1922, On the Divine Origin of Musical Instruments in Myths and Scriptures,

The Muscial Qarterly 8/1, pp.69-75.

Homo-Lechner C. 1986, L’archéologie sonore en France. Premiers résultats, In: Lund

C.S. (ed.) 1986, Second Conference of the ICTM Study Group on Music Archaeology 19-

23 november 1984, Publications issued by the Royal Swedish Academy of Music 53,

Stockholm, pp.157-161.

Homo-Lechner C. & Vendries C. 1993, La musique en Gaule, Archeologia 294, pp.32-

39.

Hoorne J. & De Clercq W. & Verbrugge A. 2007, Een Romeinse steenbouw te Aalter-

Loveldlaan (provincie Oost-Vlaanderen), Romeinendag 2007, pp.67-71.

Land J.P.N. 1892, Twee aloude fluiten in Nederland opgegraven, Tijdschrift der

Vereeniging voor Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis 4/1, pp.33-35.

Le Gall J. 1963, Alésia. Archéologie et histoire, Fayard.

Ludowici W. 1904, Stempel-Namen römischer Töpfer von meinen Ausgrabungen in

Rheinzabern 1901-1904, München.

Mathiesen T.J. 1999, Apollo’s Lyre. Greek Music and Music Theory in Antiquity and the

Middle Ages, University of Nebraska Press.

Mckinnon J.W. 2001, Syrinx, In: Sadie S. & Tyrrell J. (eds.) 2001, The New Grove

Dictionary of Music and Musicians 24, p.867.

McKinnon J.W. & Anderson R. & Schechter J.M. et al. 2001, Panpipes, In: Sadie S. &

Tyrrell J. (eds.) 2001, The New Grove Dictionary of Music and Musicians 19, pp.36-41.

Megaw J.V.S. 1968, Problems and non-problems in palaeo-organology. A musical

miscellany, In: Coles J.M. & Simpson D.D.A. (eds.) 1968, Studies in Ancient Europe.

Essays presented to Stuart Piggott, Leicester University Press, pp.333-353.

Page 96: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

96

Moens J. & De Clercq W. & Laloo P. et al. 2009, Aalter-Loveld 08, Jaarverslag 2008

Kale-Leie Archeologische Dienst, Aalter.

Mountford J. 1964, Music and the Romans, Bulletin of the John Rylands Library 47,

pp.198-211.

Pahlen K. 1957, Wereldgeschiedenis der muziek, ’s Gravenhage (bewerkt door Penn W.).

Pugsley P. 2003, Roman Domestic Wood. Analysis of the morphology, manufacture and

use of selected categories of domestic wooden artefacts with particular reference to the

material from Roman Britain, BAR International series 1118, Groot-Brittannië.

Rebatet L. 1969, Une histoire de la musique, Parijs.

Reinach T. 1904, Musica, In: Daremberg C. & Saglio E. & Pottier E. (eds.) 1904,

Dictionnaire des Antiquités Grecques et Romaines III/2, Parijs, pp.2072-2088.

Reinach T. 1907a, La ‘Flûte de Pan’ d’Alésia, Pro Alesia 1re Année/11, pp.161-169.

Reinach T. 1907b, La ‘Flûte de Pan’ d’Alésia, Pro Alesia 1re Année/12, pp.180-185.

Reinach T. 1918, Syrinx, In: Saglio E. & Pottier E. (eds.) 1918, Dictionnaire des

Antiquités Gracques et Romaines 4/2, pp.1596-1600.

Rimmer J. 1981, An Archaeo-Organological Survey of the Netherlands, World

Archaeology 12/3, pp.233-245.

Rühling S.R. 2006, Pan im Buchsbaum. Ein Syrinxfund aus Titz-Ameln, ongepubliceerde

masterthesis: Rheinische Friederichs-Willhelms-Universität Bonn, Institut für

Kunstgeschichte und Archäologie, Abteilung für Ur- und Frühgeschichte, Bonn.

Sachs C. 1942, The History of musical instruments, Londen.

Sachs C. 1943, The Rise of Music in the Ancient World. East and West, New York.

Page 97: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

97

Sachs C. & Hamburg O. 1979, Geschiedenis van de muziek, Utrecht/ Antwerpen.

Salmen W. 1962, Volksinstrumente in Westfalen, Studia Musicologica Academiae

Scientiarum Hungaricae 3/1/4, (Zoltano Kodály, Octogenario Sacrum), pp.271-279.

Scott J.E. 1957, Roman Music, In: Wellesz E. (ed.) 1957, Ancient and Oriental Music,

The New Oxford History of Music 1, Oxford University Press, pp.404-420.

Seelmann H. 1907, Ein Gräberfeld aus der jüngeren La Tènezeit bei Klein Kühnau (Kreis

Dessau), Zeitschrift für Ethnologie 39, pp.186-192.

Tamboer A. 1999, Ausgegrabene Klänge. Archäologische Musikinstrumente aus allen

Epochen, Zwolle (vertaald door Riek I.M. & Heinrichs S.).

Tamboer A. 2001, Muziekarcheologie als bron van een verdwenen muziekcultuur, In:

Grijp L.P. & Bossuyt I. & Delaere M. et al. (eds.) 2001, Een muziekgeschiedenis der

Nederlanden, Amsterdam, pp.2-8.

Thoen H. & Sas K. 1993, Voorlopig verslag van de opgravingen te Aalter-Loveld 1992.

Interimrapport eerste opgravingscampagne, ongepubliceerd rapport: Universiteit Gent.

Tillyard H.J.W. 1907, Instrumental Music in the Roman Age, The Journal of Helenic

Studies 27, pp.160-169.

Ulbert G. 1961, Ein römischer Brunnenfund von Barbing-Kreuzhof (Ldkr. Regensburg),

Bayerische Vorgeschichtsblätter 26, pp.48-60.

van den Broeke P.W. s.d., Gesprokkeld in Nijmegen-Oosterhout. Houten voorwerpen uit

een inheems-Romeinse nederzetting, ongepubliceerd informatie (verkregen via Peter van

den Broeke, waarvoor dank).

van den Broeke P.W. 2002, Vindplaatsen in vogelvlucht. Beknopt overzicht van het

archeologisch onderzoek in de Waalsprong 1996-2001, Archeologische Berichten

Nijmegen – Rapport 1, Nijmegen.

Page 98: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

98

van den Broeke P.W. 2006, Een Bataafse nederzetting als voorganger van het nieuwe

Oosterhout. De straatnamen van de Elten verklaard, Ulpia Noviomagus 12, Nijmegen.

van Es W.A. & Sarfatij H. & Woltering P.J. 1988, Archeologie in Nederland. De

rijkdom van het bodemarchief, Amersfoort.

Vendries C. 1993a, L’état de la recherche en Gaule. La musique oubliée …, In: Pinette M.

1993, Le carnyx et la lyre. Archéologie musicale en Gaule celtique et romaine, Besançon,

pp.9-10.

Vendries C. 1993b, Les Gaulois et la musique au Second Age du Fer, In: Pinette M. 1993,

Le carnyx et la lyre. Archéologie musicale en Gaule celtique et romaine, Besançon, pp.27-

40.

Vendries C. 1993c, La romanisation de la Gaule et les formes d’acculturation musicale,

In: Pinette M. 1993, Le carnyx et la lyre. Archéologie musicale en Gaule celtique et

romaine, Besançon, pp.41-70.

Vendries C. 1993d, Survivances musicales indigènes et particularités organologiques, In:

Pinette M. 1993, Le carnyx et la lyre. Archéologie musicale en Gaule celtique et romaine,

Besançon, pp.71-91.

Verlinde A.D. 1980, Archeologische kroniek van Overijssel over 1978/1979, Overijsselse

Historische Bijdragen 95, pp.189-214.

Vorreiter L. 1976, Bau und Stimmung der antiken Syringe (PAN-Flöten und PAN-

Pfeifen), Archiv für Musikorganologie 1/1, pp.16-33.

Wade-Matthews M. 2002, Muziekinstrumenten. De geschiedenis van de muziek en het

orkest, Utrecht (vertaald door Houtzager G.).

Wille G. 1967, Musica Romana. Die Bedeutung der Musik im Leben der Römer,

Amsterdam.

Page 99: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,

99

Woltering P.J. 1999, Roman Panpipes from Uitgeest, the Netherlands, In: Sarfatij H. &

Verwers W.J.H. & Woltering P.J. (eds.) 1999, In Discussion with the Past. Archaeological

studies presented to W.A. van Es, Zwolle/ Amersfoort, pp.173-185.

Wörner K.H. 1974, Geschiedenis van de muziek, Utrecht/ Antwerpen (vertaald door

Zijlstra M.).

Julius Pollux, Onomasticon IV, 69.

Publius Ovidius Naso, Metamorphoses I, 689-712, vertaald door d’Hane-Sheltema 2005,

Ovidius. Metamorphosen, Amsterdam.

Publius Ovidius Naso, Metamorphoses XIV, 514-516.

Ecclesiasticus 40, 20

s.n. 10 september 2007, Restaura. Over Restaura, geraadpleegd op 14 mei 2009 op

http://www.restaura.nl/over-restaura/over-restaura-fs.htm.

s.n. 18 mei 2009, Typografie, logo- en kleurgebruik, geraadpleegd op 18 mei 2009 op

http://www.ugent.be/nl/werken/organisatie/communicatie/huisstijl/elementen/logo/basic.

Page 100: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,
Page 101: Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie IN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/575/RUG01... · Victoria (Hoorne & De Clercq & Verbrugge 2007, p.67; Thoen & Sas 1993,