Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … ·...

34
Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIE Meer nog dan het monetarisme, heeft vooral de nieuw-klassieke macro-eco- nomie zich sinds het begin van de jaren ’70 aangeboden als een radicaal alternatief voor het Keynesiaans denken dat dominant was in de jaren ’60. De belangrijkste kritiek van economen als Robert Lucas, Thomas Sargent, Neil Wallace en Robert Barro op de Keynesiaanse benadering was dat deze geen ernstige micro-economische basis had en veronderstellingen maakte over de wijze waarop verwachtingen worden gevormd, die in strijd zijn met optimaliserend gedrag. Dat de traditionele Keynesiaanse modellen niet in staat waren bijvoorbeeld de stagflatie van de jaren ’70 te verklaren (cf. vorig hoofdstuk) was voor de nieuw-klassieken dan ook geen verrassing. Drie uitgangspunten (aanvaarde postulaten) staan centraal in de nieuw- klassieke benadering: (i) rationele verwachtingen, (ii) ruimende markten (ingevolge uiterst flexibele lonen en prijzen) en (iii) Lucas’ globale-aan- bodcurve. Ons eerste doel in hoofdstuk 16 is deze uitgangspunten van naderbij te bestuderen. Bijzondere aandacht gaat naar de rationele-verwach- tingenhypothese. Verder komen in hoofdstuk 16 de belangrijkste beleids- implicaties van deze uitgangspunten aan bod. Hoofdstuk 17 bespreekt de nieuw-klassieke conjunctuurtheorie. Deze heeft in de loop van de laatste 30 jaar een sterke evolutie ondergaan, zij het dat de kern dezelfde is gebleven. Deze kern is dat fluctuaties in de output en de werkgelegenheid het resultaat zijn van vrijwillige, optimale gedragswijzigingen van rationele economische agenten. In het eerste nieuw-klassiek conjunctuurmodel, de zogenaamde ‘monetary surprise theory’, werden deze gedragswijzigingen hoofdzakelijk uitgelokt door onvoorziene wijzigingen in het monetair beleid. De verande- ringen in het algemeen prijspeil waartoe deze monetaire-beleidswijzigingen leiden, zouden door de economische agenten foutief geïnterpreteerd wor- den. Theoretische kritiek en inconsistentie met de empirische realiteit dwon- gen de nieuw-klassieke macro-economen in de jaren ’80 evenwel tot de ontwikkeling van betere modellen, de zogenaamde ‘real business cycle’- Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Transcript of Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … ·...

Page 1: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Deel 5DE NIEUW-KLASSIEKE

MACRO-ECONOMIE

Meer nog dan het monetarisme, heeft vooral de nieuw-klassieke macro-eco-nomie zich sinds het begin van de jaren ’70 aangeboden als een radicaalalternatief voor het Keynesiaans denken dat dominant was in de jaren ’60.De belangrijkste kritiek van economen als Robert Lucas, Thomas Sargent,Neil Wallace en Robert Barro op de Keynesiaanse benadering was dat dezegeen ernstige micro-economische basis had en veronderstellingen maakteover de wijze waarop verwachtingen worden gevormd, die in strijd zijn metoptimaliserend gedrag. Dat de traditionele Keynesiaanse modellen niet instaat waren bijvoorbeeld de stagflatie van de jaren ’70 te verklaren (cf.vorig hoofdstuk) was voor de nieuw-klassieken dan ook geen verrassing.

Drie uitgangspunten (aanvaarde postulaten) staan centraal in de nieuw-klassieke benadering: (i) rationele verwachtingen, (ii) ruimende markten(ingevolge uiterst flexibele lonen en prijzen) en (iii) Lucas’ globale-aan-bodcurve. Ons eerste doel in hoofdstuk 16 is deze uitgangspunten vannaderbij te bestuderen. Bijzondere aandacht gaat naar de rationele-verwach-tingenhypothese. Verder komen in hoofdstuk 16 de belangrijkste beleids-implicaties van deze uitgangspunten aan bod. Hoofdstuk 17 bespreekt denieuw-klassieke conjunctuurtheorie. Deze heeft in de loop van de laatste 30jaar een sterke evolutie ondergaan, zij het dat de kern dezelfde is gebleven.Deze kern is dat fluctuaties in de output en de werkgelegenheid het resultaatzijn van vrijwillige, optimale gedragswijzigingen van rationele economischeagenten. In het eerste nieuw-klassiek conjunctuurmodel, de zogenaamde‘monetary surprise theory’, werden deze gedragswijzigingen hoofdzakelijkuitgelokt door onvoorziene wijzigingen in het monetair beleid. De verande-ringen in het algemeen prijspeil waartoe deze monetaire-beleidswijzigingenleiden, zouden door de economische agenten foutief geïnterpreteerd wor-den. Theoretische kritiek en inconsistentie met de empirische realiteit dwon-gen de nieuw-klassieke macro-economen in de jaren ’80 evenwel tot deontwikkeling van betere modellen, de zogenaamde ‘real business cycle’-

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 2: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

562 De nieuw-klassieke macro-economie562 De nieuw-klassieke macro-economie

modellen. De conjunctuur wordt in deze modellen verklaard door gedrags-wijzigingen van de economische agenten uitgelokt door reële schokken,vooral aan de aanbodzijde van de economie. In de eerste plaats gaat het danom schokken in de technologie. Belangrijke initiële bijdragen tot de ‘realbusiness cycle’-theorie werden geleverd door de Amerikaanse economenFinn Kydland, Edward Prescott en Charles Plosser. Sinds de jaren ’90 wordtde ‘real business cycle’-benadering op ruimere schaal toegepast, ook doorniet-klassieke economen.

De nieuw-klassieke modellen staan in schril contrast met de nieuw-Keyne-siaanse die sinds de jaren ’80 werden ontwikkeld. Eén element hebben zegemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische theorie De verschillen zijn evenwelveel groter. Waar bij de nieuw-Keynesianen rigiditeit van de lonen en deprijzen centraal staat, gaan de nieuw-klassieken uit van perfecte flexibiliteit.Ingevolge loon- en prijsrigiditeit is onvrijwillige werkloosheid een reëelgegeven in de nieuw-Keynesiaanse visie. Ook het feit dat volgens de nieuw-Keynesianen het monetair en het budgettair beleid invloed kunnen uitoefe-nen op de economische activiteit en de werkloosheid, volgt uit de veronder-stelling van loon- en prijsrigiditeit. Bij de nieuw-klassieken is werkloosheidper definitie vrijwillig. Verder achten zij het uitgesloten dat monetairebeleidswijzigingen – althans wanneer deze wijzigingen gekend zijn door deeconomische agenten – invloed op de reële economie zouden kunnen uit-oefenen.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 3: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Hoofdstuk 16

De nieuw-klassieke macro-economie :uitgangspunten en beleidsimplicaties

Ons doel in dit hoofdstuk is dubbel. In de paragrafen 16.1., 16.2. en 16.3.verduidelijken we de uitgangspunten van de nieuw-klassieke visie op demacro-economie. De belangrijkste van deze uitgangspunten zijn rationeleverwachtingen en perfecte loon- en prijsflexibiliteit. Verder is er de nieuw-klassieke globale-aanbodcurve die initieel werd ontwikkeld door RobertLucas. Vooral de rationele-verwachtingenhypothese krijgt onze aandacht. Inparagraaf 16.4. bespreken we de belangrijkste nieuw-klassieke beleidsimpli-caties, in het bijzonder de zogenaamde ‘policy ineffectiveness proposition’.Geanticipeerd macro-economisch vraagbeleid, vooral monetair beleid, zouvolgens deze ‘proposition’ geen enkel effect op de reële economie veroorza-ken, zelfs niet op korte termijn. Volgens de nieuw-klassieken is iederepoging van de overheid om de economie te ‘stabiliseren’ dan ook zinloos.Ze kan hoogstens tot meer onzekerheid over de prijzen leiden. Een hardercontrast met de Keynesiaanse visie kan men zich moeilijk inbeelden. Ande-re implicaties van de nieuw-klassieke uitgangspunten betreffen onder anderede mogelijkheid van pijnloze desinflatie, de Ricardiaanse equivalentie, de‘Lucas critique’, de zogenaamde ‘unpleasant monetarist arithmetic’ en hetbelang van de geloofwaardigheid van de beleidsvoerders. De mogelijkheidvan pijnloze desinflatie en de ‘Lucas critique’ komen ook in dit hoofdstukaan bod. De andere beleidsimplicaties kwamen ofwel reeds in vroegerehoofdstukken aan bod (cf. hoofdstuk 6 voor de Ricardiaanse-equivalentie-theorie), ofwel worden ze in latere hoofdstukken besproken, met name dehoofdstukken 18 en 19.

16.1. Rationele verwachtingen

Macro-economen hebben steeds het belang onderkend van de verwachtin-gen die economische agenten vormen over de toekomst. Ook bij Keyneswas dit reeds het geval. Bij gebrek aan een objectieve manier om verwach-tingen in zijn theorie te incorporeren, diende hij deze evenwel als exogeen

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 4: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

564 De nieuw-klassieke macro-economie564 De nieuw-klassieke macro-economie

te beschouwen. Vanaf de jaren ’40 werden diverse mechanismen vooropge-steld om verwachtingen te endogeniseren. De manier waarop verwachtingenworden gevormd, werd gemodelleerd (paragraaf 16.1.1.). De meest invloed-rijke benadering is ongetwijfeld de ‘rational expectations’-hypothese die in1961 door John Muth in Econometrica werd gelanceerd. Het zou echter totde vroege jaren ’70 duren vooraleer Lucas en Sargent de idee van rationeleverwachtingen zouden incorporeren in hun nieuw-klassieke theorie (para-graaf 16.1.2.).

16.1.1. Verwachtingen in de macro-economie: belang en mechanismen 1

Zowat alle belangrijke macro-economische beslissingen vereisen dat toe-komstverwachtingen worden gevormd over één of meerdere variabelen. In devorige hoofdstukken hebben we dit zeer vaak geïllustreerd. Bijvoorbeeld:– De beslissing van bedrijven om te investeren is cruciaal afhankelijk van

afzet- en winstverwachtingen.– De beslissing van beleggers om hun vermogen onder liquide vorm aan te

houden, dan wel om te beleggen in obligaties, vereist dat verwachtingenworden gevormd over de toekomstige evolutie van de rente.

– Bij de loonvorming zullen zowel werkgevers als werknemers hun loon-aanbod, respectievelijk looneisen, afstemmen op de verwachte evolutievan de prijzen.

– In de visie van Friedman is het consumptiegedrag van de gezinnen in deeerste plaats afhankelijk van hun inkomensverwachtingen (cf. permanentinkomen).

Meer dan wie ook zag Keynes het belang van verwachtingen in. Instabiliteitin de toekomstverwachtingen (optimisme, pessimisme) van de investeerderswas voor hem immers de belangrijkste bron van instabiliteit in de macro-economie. Hij zag echter geen manier om deze subjectieve verwachtingen(‘animal spirits’) objectief te modelleren. Hoe bijvoorbeeld de ongetwijfeldrelevante invloed van de evolutie van de aandelenbeurs op de verwachtingenvatten? Hoe deze evolutie zelf voorspellen? Hoe de invloed van andereelementen van massapsychologie in rekening brengen? In de mate dat onder-nemers hun toekomstverwachtingen volgens Keynes te veel laten bepalendoor voorbijgaande, dagdagelijkse schommelingen van afzetmogelijkheden,prijzen en winsten, enz. wordt alles nog moeilijker modelmatig te vertalen.Keynes opteerde er dan ook voor om de verwachtingen als exogeen aan zijnmodel op te leggen. Op die manier kon wel comparatief-statisch de invloedop de economie worden nagegaan van wijzigingen in de verwachtingen.Omgekeerd kon echter niet de invloed van de economie op de verwachtin-

1. Voor een meer omvattende behandeling van dit thema verwijzen we naar G.K. Shaw (1989).

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 5: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 565Uitgangspunten en beleidsimplicaties 565

gen worden onderzocht. Endogene wijzigingen van de verwachtingen infunctie van de feitelijke macro-economische ontwikkelingen werden doorKeynes’ model niet gevat.

Eén van de eerste pogingen om verwachtingen expliciet te modelleren,d.w.z. te endogeniseren, was de zogenaamde extrapolatieve-verwachtingen-hypothese van L. Metzler uit 1941. Volgens deze hypothese worden ver-wachtingen bepaald door de recente feitelijke waarde en de recente trendvan de te voorspellen variabele. Bijvoorbeeld zal de verwachte inflatievolgens deze hypothese bepaald worden als:

pe = p–1+α(p–1–p–2) (1). . . .

met: pe: de voor de huidige periode verwachte inflatie (verwachting gevormd.

op het einde van de vorige periode); p–1: de feitelijk geobserveerde inflatie in.

de vorige periode; α: de verwachtingscoëfficiënt. Deze coëfficiënt kan posi-tief, nul of negatief zijn. Men merkt dat vergelijking (1) diverse verwach-tingspatronen kan vatten. Als α positieve waarden aanneemt, volgt de ver-wachte inflatie de recente trend in de feitelijke inflatie. Is bijvoorbeeld defeitelijke inflatie recent gestegen (p–1>p–2), dan verwacht men een verdere

. .

stijging (pe>p–1). Als α negatief is, gaat de verwachting tegen de recente. .

trend in. Een dergelijk patroon kan bijvoorbeeld zinvol zijn voor de voor-spelling van cyclische grootheden.

Phillip Cagan introduceerde in 1956 de hypothese van ‘adaptieve ver-wachtingen’. Deze is een centrale plaats gaan innemen in diverse modellen(cf. hoofdstuk 12). De basisgedachte is dat verwachtingen slechts zullenherzien worden indien ex-post blijkt dat ze niet meer aan de realiteit beant-woorden. De aanpassing gebeurt dan met een constante fractie van degemaakte fout. Formeel uitgedrukt bekomt men, bijvoorbeeld voor deinflatieverwachtingen:

pe = pe–1+γ(p–1–pe

–1) (2). . . .

Hierbij staan γ en (p–1–pe–1) respectievelijk voor de aanpassingscoëfficiënt

. .

(0≤γ≤1) en de in de vorige periode gemaakte verwachtingsfout. In het extre-me geval dat γ=0, zijn de verwachtingen constant (pe = pe

–1). In het andere. .

uiterste (γ=1) volgt volledige aanpassing van de inflatieverwachtingen aan defeitelijke inflatie van vorige periode (pe = p–1). Mits enige uitwerking kan wor-

. .

den afgeleid dat de adaptieve-verwachtingenhypothese voorhoudt dat de ver-wachte inflatie een gewogen gemiddelde is van alle voorbije feitelijke inflatie-niveaus, met afnemende gewichten naarmate men verder teruggaat in de tijd2:

2. De uitwerking gebeurt als volgt :– herschikking van vergelijking (2) als pe = γp–1+(1–γ)pe–1 (2’)

. . .

– herneming van deze vergelijking voor de periode -1: pe–1 = γp–2+(1–γ)pe–2. . .

– substitutie hiervan in (2’) : pe = γp–1+(1–γ)γp–2+(1–γ)2pe–2 (2”). . . .

– herneming van (2’) voor de periode -2 en substitutie in (2”)– uiteindelijk resulteert vergelijking (3).

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 6: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

566 De nieuw-klassieke macro-economie566 De nieuw-klassieke macro-economie

pe=γ p–1+(1–γ)γ p–2+(1–γ)2γ p–3+...+(1–γ)n–1γ p–n+(1–γ)n pe–n (3)

. . . . . .

Opnieuw blijkt dat indien γ=1, pe=p–1. Indien γ=0 volgt dat pe=pe–n (constante

. . . .

verwachtingen). Indien 0<γ<1, worden alle feitelijk geobserveerde inflatie-niveaus uit het verleden relevant. Hun invloed daalt naarmate γ groter is. Zo isbijvoorbeeld de invloed van p–3 op de huidige inflatieverwachtingen gelijk aan

.

0.14 indien γ=0.25, 0.125 indien γ=0.5 en 0.047 indien γ=0.75. Bemerk ookdat naarmate γ en n toenemen, de invloed van pe

–n zeer snel verwaarloosbaar.

klein wordt.Een derde hypothese om verwachtingen te modelleren betreft de zogenaam-

de ‘regressieve verwachtingen’. Deze hypothese is vooral relevant voor econo-mische variabelen die gekenmerkt worden door een langetermijn-evenwichts-waarde, bijvoorbeeld wisselkoersen. De evolutie op kortere termijn van dievariabelen wordt verwacht te bestaan in een terugkeer naar de langetermijn-evenwichtswaarde. Voor een willekeurige variabele x betekent dit algebraïsch:

xe=x–1+β(x–x–1) (4)

waarbij x de langetermijn-evenwichtswaarde van x aanduidt en β de aanpas-singscoëfficiënt is (0<β<1). Variabelen die onder hun langetermijn-even-wichtswaarde liggen, worden verwacht te stijgen, en omgekeerd.

Bovenstaande modellen voor de vorming van verwachtingen zijn om meerdereredenen bekritiseerbaar. Ten eerste worden extrapolatieve en adaptieve ver-wachtingen enkel bepaald door het verleden van de te voorspellen variabele3.De toekomst, bijvoorbeeld een door de overheid aangekondigde beleids-ingreep, is niet relevant. Verwachtingen inzake andere variabelen zijn datevenmin. Ten tweede zijn systematische voorspellingsfouten de regel. Extra-polatieve, adaptieve en regressieve verwachtingen zijn te mechanisch. Ze zijndan ook moeilijk verzoenbaar met de idee van rationeel handelende economi-sche agenten. Van rationele economische agenten kan men immers verwach-ten dat ze voorspellingsregels die systematisch fouten opleveren, overboordzullen gooien.

Dat adaptieve verwachtingen tot systematische voorspellingsfouten leiden,hebben we ook in hoofdstuk 15 aangetoond (zie tabel 15.1.). Adaptieveinflatieverwachtingen zullen de realiteit systematisch onderschatten indien defeitelijke inflatie versnelt en overschatten indien de feitelijke inflatie vertraagt.In Keynesiaanse en monetaristische modellen gaan dergelijke systematischeverwachtingsfouten gepaard met systematische afwijkingen tussen de feite-lijke werkloosheid en de NAIRU, respectievelijk de natuurlijke werkloos-heidsgraad.

3. In de mate dat de langetermijn-evenwichtswaarde van de te voorspellen variabele constant is,geldt deze kritiek ook voor regressieve verwachtingen. Indien men de veronderstelling van eenconstante langetermijn-evenwichtswaarde niet maakt, is het uiteraard noodzakelijk de determi-nanten ervan te specificeren. Vergelijking (4) blijft hierbij in ieder geval in gebreke.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 7: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 567Uitgangspunten en beleidsimplicaties 567

16.1.2. Rationele verwachtingen

Met de introductie van de hypothese van ‘rationele verwachtingen’ hebbeneconomen getracht tegemoet te komen aan de fouten inherent aan extrapola-tieve, adaptieve en regressieve verwachtingen. De basis werd gelegd door J.Muth (1961) die stelde dat ‘expectations – since they are informed predic-tions of future events – are essentially the same as the predictions of therelevant economic theory’. De basis van bijvoorbeeld rationele inflatie-verwachtingen is bijgevolg de inflatietheorie zelf. Hoe logisch deze idee ookmag klinken, het duurde nog tot het begin van de jaren ’70 voor ze doorLucas, Sargent, e.a. verder werd ontwikkeld.

De hypothese van rationele verwachtingen treft men in macro-economi-sche modellen in twee versies aan: een sterke en een zwakke. De sterkeversie sluit aan bij bovenstaand citaat van Muth: de rationele verwachtingvan een bepaalde economische variabele valt samen met de mathematischevoorspelling van het model dat de betreffende variabele verklaart, gebruikmakend van alle informatie die beschikbaar is op het moment dat de ver-wachting wordt gevormd. Rationele verwachtingen (sterke versie) kunnenbijgevolg ook omschreven worden als ‘modelconsistente’ verwachtingen.Een voorbeeld, geïnspireerd door Humphrey (1978), kan dit verduidelij-ken4. Stel dat de economie als volgt in elkaar zit:

p=m+ε met E(ε)=0, E(ε.ε–i)=0 voor alle i (5). .

m=m0–ϕ(y–1–y*)+η met ϕ>0, E(η)=0, E(η.η–i)=0 voor alle i (6). .

Stel dat de inflatie p in de eerste plaats bepaald wordt door de nominale.

geldgroei m. In tweede instantie kunnen ook niet-monetaire schokken zoals.

een mislukte oogst of een olieschok, voorgesteld door ε, hun invloed doengelden. Deze schokken zijn echter ‘white noise’. Ze vertonen geen systema-tisch patroon. In statistische termen betekent dit dat de verwachtingswaardevan ε nul is, en dat ε geen seriële correlatie vertoont, d.w.z. niet gecorreleerdis met ε’s uit het verleden. De hypothese van rationele inflatieverwachtingen(sterke versie) impliceert dat de economische agenten vergelijking (5) ken-nen. Het verleden heeft hen geleerd hoe de inflatie in de realiteit in elkaarzit. Ze zullen die wetenschap gebruiken om de inflatie te voorspellen. Zezullen bijgevolg op zoek gaan naar voorspellingen/verwachtingen inzake degeldgroei. De storingsterm ε wordt logischerwijze nul verwacht. Gegeven deervaring uit het verleden [E(ε)=0, E(ε.ε–i)=0] is dit immers de besteraming die men kan maken.

4. In bijlage 1 bespreken we de betekenis en de implicaties van rationele verwachtingen in een vrijuitgebreid nieuw-klassiek model dat werd ontwikkeld door V. Argy (1994).

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 8: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

568 De nieuw-klassieke macro-economie568 De nieuw-klassieke macro-economie

Vergelijking (6) stelt de reactiefunctie van de monetaire overheid voor.Stel dat de monetaire overheid kiest voor een constante nominale groei (m0)

.

van de geldhoeveelheid tenzij de economische activiteit in de vorige periode(y-1, in logaritme) afweek van haar (constant verondersteld) potentieel niveau(y*=y*-1, eveneens in logaritme). Het monetair beleid wordt dus ten dienstegesteld van de stabilisatie van de economie: was de economische activiteitlaag (y–1<y*), dan wordt de geldgroei opgedreven, en omgekeerd. In de litera-tuur wordt ook wel gesproken van ‘leaning against the wind’. Naast deze sys-tematische component in de geldgroei kan echter ook een niet-systematischestoringsterm η optreden. De geldgroei is immers niet volledig beheersbaardoor de monetaire overheid (cf. de rol van κ, die het gedrag van het publiekweerspiegelt, in de geldbasismultiplicator). De hypothese van rationele ver-wachtingen (sterke versie) impliceert dat de economische agenten veronder-steld worden het gedrag van de monetaire overheid te kennen. Het verledenheeft hen de waarde van m0 en ϕ geleerd. Met het oog op een voorspelling

.

van m zullen ze tot slot informatie over de conjunctuur in de vorige periode.

(y-1-y*) dienen in te winnen. Aangezien deze informatie het verleden betreft,is ze te achterhalen. Tenzij meer concrete informatie beschikbaar is, wordt deverwachte waarde voor de storingsterm η op nul gesteld.

Samengevat impliceert de toepassing van rationaliteit (sterke versie) dateconomische agenten hun verwachtingen als volgt zullen vormen. Uitgaandevan de wetenschap dat:

p=m0–ϕ(y–1–y*)+η+ε (7). .

zal gelden dat:

pe=E(p⎟ I–1) (8). .

pe=E[m0–ϕ(y–1–y*)+η+ε]. .

pe=m0–ϕ(y–1–y*) (8’). .

Vergelijking (8) herhaalt wat we eerder hebben beklemtoond. De rationeleverwachting van inflatie (sterke versie) is de mathematische verwachting (E)van de inflatie op basis van alle op het eind van de vorige periode beschikbareinformatie (I–1). Deze informatie omvat kennis van het model waardoor deinflatie in de realiteit bepaald wordt (vergelijkingen 5 en 6), kennis van hetpotentieel niveau van economische activiteit (y*) en van het niveau van eco-nomische activiteit in de vorige periode (y–1), enz. Waarover op het eind vande vorige periode uiteraard nog geen informatie beschikbaar was, zijn ε en η.Een voorbeeld kan de bepaling van pe illustreren. Stel dat de monetaire over-

.

heid opteert voor m0=3% en ϕ=2/3. Rationele economische agenten zullen.

dit achterhalen. Stel verder dat informatie werd gepubliceerd waaruit blijktdat het feitelijk niveau van economische activiteit gedurende het voorbije jaar

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 9: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 569Uitgangspunten en beleidsimplicaties 569

1.5% beneden het potentieel niveau lag. Stel tot slot dat geen informatiebeschikbaar is die wijst op olieschokken (ε), uitzonderlijke geldcreatie doorde financiële sector (η), enz. Wat de feitelijke inflatie gedurende het voorbijejaar ook mag geweest zijn, rationele agenten zullen in deze omstandighedenhun inflatieverwachtingen voor het volgend jaar op 4% stellen.

Bemerk dat rationele verwachtingen niet uitsluiten dat voorspellingsfoutengemaakt worden. ‘Rational expectations’ impliceren nog geen ‘perfect forecast’.Ze impliceren geen voortdurende gelijkheid p=pe. Indien de geldgroei onver-

. .

wacht hoog of laag uitvalt (η�0), liggen voorspellingsfouten voor de hand.Bovendien kan ook de relatie tussen de inflatie en de geldgroei onverwacht ver-stoord worden (ε�0). Uiteindelijk volgt uit de vergelijkingen (7) en (8’) dat:

p–pe=η+ε. .

Een cruciaal kenmerk van rationele verwachtingen is echter dat systematischevoorspellingsfouten uitgesloten zijn [E(η+ε)=0, geen seriële correlatie].Indien zich dergelijke systematische fouten zouden voordoen, zouden econo-mische agenten hieruit leren. Ze zouden tot het inzicht komen dat ze ofwelgeen correct beeld hebben van de realiteit achter inflatie, ofwel niet allebeschikbare informatie gebruiken. Rationeel als ze zijn, zouden ze dan hunvoorspellingsregel aanpassen. Uiteindelijk zal geen enkele andere voorspel-lingstechniek in staat zijn de rationele systematisch te kloppen.

Naast de sterke versie van rationele verwachtingen onderscheiden we dezwakke versie. Deze stelt dat de economische agenten bij het vormen van hunverwachtingen zo efficiënt mogelijk de beschikbare informatie over de deter-minanten van de te voorspellen variabele gebruiken. Informatie die gratisbeschikbaar is (bijv. publieke aankondiging, eigen voorspellingsfouten uit hetverleden), zal volledig worden verwerkt bij de vorming van de verwachtin-gen. Wat de informatie betreft die niet vrij beschikbaar is (bijv. de juiste standvan de conjunctuur), zullen economische agenten een afweging maken van dekosten en de opbrengsten die met het verzamelen van deze informatiegepaard gaan. Informatie wordt gebruikt tot op het punt waar de marginaleopbrengsten van bijkomende informatie gelijk zijn aan de marginale kosten.

Het ligt voor de hand dat deze zwakke versie van rationele verwachtingengrotere voorspellingsfouten impliceert. Mogelijk is men niet op de hoogte vanhet juiste niveau van de potentiële output in de economie, ook al kan dat mitsenige inspanning worden achterhaald. Belangrijk is dit echter niet. Belangrijk iswel dat ook in de zwakkere versie systematische fouten uitgesloten worden. Deidee blijft dat rationele economische agenten leren uit hun eigen fouten. Zolanghun voorspellingsregel niet optimaal is, wordt deze aangepast.

De idee dat rationele verwachtingen modelconsistente verwachtingen zijn, isniet onbelangrijk. Ze impliceert dat er geen algemene formule bestaat voor

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 10: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

570 De nieuw-klassieke macro-economie570 De nieuw-klassieke macro-economie

bijvoorbeeld rationele inflatieverwachtingen. De rationele inflatieverwachtingin een Keynesiaans model zal totaal anders zijn dan in bovenstaand moneta-ristisch model. Het is aan de modelbouwer om te zeggen hoe de economie inelkaar zit en wat het beste model is. Rationele verwachtingen zijn de voor-spellingen van dit model, uitgaande van alle beschikbare informatie.

Het ligt voor de hand dat de hypothese van rationele verwachtingen nietonbekritiseerd is gebleven. Bijvoorbeeld, M. Friedman en E. Phelps hebbenzich zeer kritisch uitgelaten over de idee van rationele verwachtingen. Eeneerste kritiek stelt dat de economische agenten nooit alle beschikbare relevan-te informatie zullen kunnen verwerven, laat staan verwerken in hun voorspel-lingen. Men kan niet alle beschikbare informatiekanalen raadplegen. Het isduidelijk dat deze kritiek hoogstens geldt ten aanzien van de sterke versie vanrationele verwachtingen. De zwakke versie gaat precies uit van een afwegingvan de kosten van informatieverwerving en -verwerking met de baten vanbetere voorspellingen. In de mate dat de nieuw-klassieke economen in hunmodelbouw echter vooral gebruik maken van de sterke versie van rationeleverwachtingen (cf. ‘policy ineffectiveness proposition’), kan deze kritiek niethelemaal onterecht worden genoemd. Een tweede kritiek sluit hierbij aan.Deze stelt dat economische agenten nooit het correcte model van de – steedsaan verandering onderhevige – economie zullen kennen. Zelfs economen ken-nen het niet. Systematische voorspellingsfouten zijn dan niet langer uitgeslo-ten. Onderzoek terzake wat inflatie betreft, lijkt deze ongunstige conclusieeerder te bevestigen (zie bijv. Figlewski en Wachtel, 1981; Gramlich, 1983;Lovell, 1986) dan te weerleggen (zie bijv. Mullineaux, 1980). Typisch bij ditonderzoek is dat wordt uitgegaan van een enquête naar de inflatieverwachtin-gen van economen, gezinnen, bedrijfsleiders, enz. Via regressieanalyse wordtdan de volgende vergelijking geschat:

pt=a0+ a1pet + ξt

. .

waarbij : pt : de feitelijke inflatie in periode t; pet : de voor periode t verwachte

. .

inflatie zoals blijkt uit enquêtes. Verder zijn a0 en a1 te schatten parameters enis ξ de storingsterm van de regressie. Indien rationaliteit opgaat, moeten deschattingsresultaten consistent zijn met de gezamenlijke hypothese dat a0=0,a1=1 én dat de geschatte residuen geen seriële correlatie vertonen. Doorgaansworden één of meerdere van deze hypothesen verworpen.

Niettegenstaande deze empirische kritiek heeft de idee van rationele verwach-tingen zich zeer goed kunnen handhaven. De immense invloed die de hypo-these van rationele verwachtingen op de economische wetenschap heeftgehad (en nog steeds heeft) kan niet worden ontkend. Voor de voorstanders isbovenstaande kritiek trouwens weinig relevant. Wat de resultaten van empi-risch onderzoek ook mogen zijn, stelt men, indien de economische weten-schap uitgaat van winstmaximaliserende bedrijven en nutsmaximaliserende

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 11: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 571Uitgangspunten en beleidsimplicaties 571

consumenten, dan dient ze ook van rationele verwachtingen uit te gaan.Rationele verwachtingen zijn de enige die consistent zijn met economisch op-timaliserend gedrag5. Andere hypothesen impliceren immers systematischevoorspellingsfouten en zijn daarom suboptimaal. Het hoeft dan ook niet teverwonderen dat vele nieuw-Keynesiaanse economen ook van rationele ver-wachtingen uitgaan. Hun bezwaren tegen de nieuw-klassieke macro-econo-mie liggen elders, namelijk bij het gebruik van evenwichtsmodellen (zie para-graaf 16.2.). Een andere reden voor het succes van rationele verwachtingen isongetwijfeld de naamkeuze. Zo stelt Barro (1984): ‘One of the cleverestfeatures of the rational expectations revolution was the application of the term‘rational’. Thereby, the opponents of this approach were forced into thedefensive position of either being irrational or of modelling others as irra-tional, neither of which are comfortable positions for an economist’.

16.2. Marktruiming en evenwichtsmodellen

Een tweede sleutelveronderstelling van de nieuw-klassieke macro-economenis de veronderstelling van permanent ruimende, perfect competitieve markten.In hun visie zijn geobserveerde marktuitkomsten op ieder moment het resultaatvan optimalisatie door vragers en aanbieders. Grafisch gaat het om snijpuntenvan vraag- en aanbodcurven. Onlosmakelijk met deze veronderstelling verbon-den is de idee van perfecte flexibiliteit van lonen, prijzen en intresten6. Het isprecies deze flexibiliteit die ervoor zorgt dat geen enkel onevenwicht op demarkt kan overleven. Voor de arbeidsmarkt impliceert dit dat wie wil werken,ook kan werken. De werknemers zitten steeds ‘op hun aanbodcurve’. Alle werk-loosheid is bijgevolg vrijwillig. Wie niet de hoeveelheid arbeid zou kunnen leve-ren die hij wenst te leveren, zou zijn loon verlagen en op die manier diegenen diewel een baan hebben onderbieden. Het spreekt vanzelf dat Keynesianen het metdeze veronderstelling bijzonder moeilijk hebben. Zoals in hoofdstuk 12 gezien, iseen centraal thema in de Keynesiaanse visie op de macro-economie immers hetbestaan van loon- en prijsrigiditeit en onvrijwillige werkloosheid (cf. efficiënte-loonvorming, de insider-outsider-tegenstelling, coördinatieproblemen, enz.).

5. Meteen belanden we hier bij een nog fundamentelere discussie, nl. deze over het model van de‘homo economicus’. Rationele verwachtingen mogen dan wel inherent zijn aan optimaliserendgedrag, maar misschien gedragen vele mensen zich niet zo. Onderzoekers als D. Kahneman, A.Tversky en R. Thaler vonden op basis van experimenten alvast dat het feitelijk en geobserveerdgedrag niet altijd in overeenstemming is met wat de ‘homo economicus’ zou doen. Kahneman ont-ving in 2002 de Nobelprijs voor economie. Voor een zinvolle uiteenzetting hierover, zie Meeusenen Willemé (2002, p. 304-309). Heel interessant is ook de argumentatie van G. Akerlof (2002), eenandere Nobelprijswinnaar, ten voordele van een ‘behavioral macroeconomics, incorporating realis-tic assumptions grounded in psychological and sociological observation’.

6. Volledigheidshalve wijzen we erop dat in minder radicale versies soms een lichte vorm van loon-rigiditeit wordt aanvaard. Zie bijvoorbeeld het model van Argy (1994) in bijlage 1.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 12: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

572 De nieuw-klassieke macro-economie572 De nieuw-klassieke macro-economie

16.3. De ‘Lucas supply curve’

Een derde belangrijk onderdeel van de nieuw-klassieke visie op de macro-economie betreft de modellering van de AS-curve. De eerste bijdragen hiertoewerden reeds op het einde van de jaren ’60 en in het begin van de jaren ’70geleverd door Lucas en Rapping (1969), Lucas (1972) en Lucas (1973)7. Eenstandaardvoorstelling van deze AS-curve is:

Yt=Y*+b(Pt–Pet)+φt met b>0, E(φ)=0, E(φ.φ-i)=0 (9)8

Hierbij staat Yt voor het reëel macro-economisch outputniveau in de periodet, Y* voor het potentieel outputniveau dat constant wordt verondersteld, Pt

voor het algemeen prijspeil in de periode t en Pet voor de rationele verwach-

ting van het prijspeil in de periode t (verwachting gevormd op basis van allebeschikbare informatie in de periode t-1). Tot slot staat φt voor een ‘whitenoise’ aanbodschok. Zo kunnen bijvoorbeeld toevallige weersomstandig-heden of technologische schokken de productie tijdelijk doen afwijken vanhaar langetermijnniveau. Als zich geen aanbodschokken voordoen (φt=0),zijn afwijkingen tussen Yt en Y* enkel mogelijk indien de economischeagenten foutieve prijsverwachtingen hanteren. Indien het prijspeil onver-wacht hoog uitvalt (Pt>Pe

t), zal dit tot een positieve kloof leiden tussen Yt enY*. Valt het prijspeil onverwacht laag uit, dan resulteert een negatieve klooftussen Yt en Y*. Het belang van imperfecte informatie en verrassingen inde prijsontwikkeling heeft sommigen doen spreken van de ‘Lucas surprisesupply curve’. Figuur 16.1. stelt deze curve grafisch voor. We veronderstel-len dat φ=0. Bij een positieve φ zou de curve naar rechts verschuiven, bijeen negatieve φ naar links.

Figuur 16.1. De ‘Lucas supply curve’ (AS-curve).

7. Zie ook D. Romer (2001, hoofdstuk 6).8. Een evenwaardig alternatief voor deze vergelijking is de volgende : Yt =Y*+b(pt –pe

t )+φt.. .

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 13: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 573Uitgangspunten en beleidsimplicaties 573

Voor wie de vorige hoofdstukken heeft bestudeerd, zal een dergelijke AS-cur-ve niet bijzonder origineel lijken. Zowel bij Friedman in paragraaf 12.2.2. alsbij de nieuw-Keynesianen in paragraaf 12.3. vonden we een gelijkaardigesamenhang, namelijk dat onverwacht hoge prijzen gepaard gaan met hogeoutput en omgekeerd. Friedman (1968) formuleerde deze theorie bovendienvóór Lucas. Interessant zijn echter de verklaringen die bovenstaand aanbod-mechanisme moeten verantwoorden. We geven er drie:

(i) Intertemporele substitutie in het arbeidsaanbod (Lucas en Rapping, 1969)

Lucas en Rapping (1969) gaan ervan uit dat werknemers zich bij hun inter-temporele arbeidsaanbodbeslissing, d.w.z. de keuze om eerder nu dan wel inde toekomst te werken, o.a. laten leiden door de ex-ante reële rentevoet. Isdeze hoog, dan is het aangewezen nu meer te werken en in de toekomst meervrije tijd te nemen. Het nu verdiend extra reëel loon kan immers tegen inte-ressante voorwaarden naar de toekomst getransfereerd worden. Omgekeerdzal bij een hoge reële rente de actuele waarde van in de toekomst verdiendreëel loon laag zijn. Er bestaat bijgevolg een positief verband tussen de ex-ante reële rente en het huidig arbeidsaanbod.

Dit brengt ons bij het prijspeil. We weten dat de ex-ante reële rente gelijkis aan het verschil tussen de huidige nominale rente en de verwachte inflatie(R=Rn–pe). Welnu, wanneer de werknemers op een bepaald moment een

.

onverwacht (abnormaal) hoog prijspeil observeren (Pt>Pet), zullen negatieve

inflatieverwachtingen ontstaan, en bijgevolg een hoge ex-ante reële rente. Eenonverwacht hoge prijs wordt logischerwijze immers gevolgd door een prijs-daling. Het is dan aangewezen meer arbeid aan te bieden. Het positieve effecthiervan op de werkgelegenheid zal het macro-economisch outputniveaustimuleren. Indien de economische agenten een onverwacht laag prijspeilobserveren, geldt de omgekeerde redenering. Er zal dan voor meer vrije tijdgeopteerd worden (vrijwillige werkloosheid).

(ii) Foutieve inschatting van relatieve- en algemene-prijswijzigingen (Lucas,1972)

Producenten opereren doorgaans in slechts één segment van de goederen-en-dienstenmarkt. De ‘lokale’ prijs is door hen goed gekend, het algemeen prijs-peil komen ze echter slechts met vertraging te weten. Vandaar dat zich hetprobleem van ‘signal extraction’ stelt. Indien lokale producenten een prijsstij-ging op hun markt observeren, zullen ze moeten uitmaken in welke mate dezeprijsstijging relatief is (‘lokaal’, bijv. te wijten aan een gunstige verschuivingvan de vraag van de consumenten), dan wel algemeen. In het eerste geval isproductie-uitbreiding aangewezen, in het tweede geval niet. Om relatieve- vanalgemene-prijswijzigingen te onderscheiden, zullen de producenten eerst dezelaatste ramen (Pe

t). Valt het feitelijk, geobserveerd prijspeil (Pt) hoger uit, danzullen producenten dit minstens gedeeltelijk als een relatieve-prijsstijging

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 14: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

574 De nieuw-klassieke macro-economie574 De nieuw-klassieke macro-economie

beschouwen en hun productie uitbreiden. Des te meer relatieve-prijsschokkenmen in het verleden heeft geobserveerd, des te groter het gedeelte dat nu alsrelatief zal worden beschouwd. Des te groter dan ook de productierespons (b).Des te meer algemene-prijsschokken men in het verleden heeft geobserveerd,des te kleiner het gedeelte van de onverwacht hoge prijs dat nu als een relatieve-prijsstijging zal worden beschouwd, en des te kleiner de productierespons9.

Een gelijkaardig verhaal kan verteld worden over aanbieders van arbeid.Vermits deze ook slechts op ‘lokale’ segmenten van de arbeidsmarkt opereren,stelt zich voor hen evenzeer het probleem van ‘signal extraction’. Aanbiedersvan arbeid dienen zich een idee te vormen van het algemeen loonniveau (We)en dit niveau te vergelijken met de feitelijke waarnemingen die ze doen op hunlokale arbeidsmarkt (W). Indien ze bijvoorbeeld een loonstijging waarnemen,zullen ze moeten uitmaken of dit een relatieve stijging betreft dan wel eenalgemene. Enkel in het eerste geval is het aangewezen het zoekproces naar de‘meest interessante’ job te stoppen en te gaan werken. Met hun intertemporele-substitutiehypothese komen Lucas en Rapping tot dezelfde conclusie. Onver-wacht hoge lonen bieden werknemers immers een buitenkans. Ze zullen danook harder gaan werken en hun vrije tijd uitstellen tot later.

(iii) Asymmetrische informatie tussen werknemers en werkgevers

Dat asymmetrische informatie tussen werknemers en werkgevers aanleidingkan geven tot productieniveaus die afwijken van het potentieel niveau,zagen we reeds bij de bespreking van Friedmans AS(KT)-curve in paragraaf12.2.2. We herhalen kort nog even de argumentatie. Wanneer de prijzenstijgen zullen de werknemers dat in eerste instantie niet doorhebben, dewerkgevers wel. Ceteris paribus zal het reëel loon dalen, wat de vraag naararbeid zal aanmoedigen. Het aanbod van arbeid zal in eerste instantie nietveranderen aangezien de werknemers zich van niets bewust zijn. Op dearbeidsmarkt zal bijgevolg een vraagoverschot ontstaan (hogere vraag bijongewijzigd aanbod), wat de nominale lonen zal doen stijgen en voor eengedeeltelijk herstel van de reële lonen zal zorgen. Deze nominale-loonstij-ging zal door de werknemers, die nog altijd niet beseffen dat het algemeenprijspeil is gestegen, onthaald worden als een teken dat hun koopkrachthoger is dan voorheen. Ze zullen dan ook meer arbeid aanbieden. Naast devraag naar arbeid zal daarom ook het aanbod gaan stijgen, en zo ook dewerkgelegenheid en de productie.

9. Empirisch onderzoek door Lucas (1973) is consistent met deze stelling. Lucas vond dat deaanbodrespons op globale-vraagschokken en onverwachte prijswijzigingen kleiner is in de lan-den (bijv. Argentinië) waar de variabiliteit van globale-vraagschokken het grootst is. In dezelanden moeten geobserveerde prijswijzigingen immers gewantrouwd worden. De kans is zeergroot dat ze te wijten zijn aan weer een algemene, globale schok. In landen waar de globalevraag vrij stabiel is, kunnen producenten met meer vertrouwen reageren wanneer ze prijswij-zigingen observeren. De kans dat deze relatief zijn, is dan veel groter.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 15: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 575Uitgangspunten en beleidsimplicaties 575

In een iets verder uitgewerkte en meer realistische versie van de nieuw-klassieke AS-curve wordt ook ruimte gelaten voor persistentie, d.w.z. afhan-kelijkheid van het huidig aanbodniveau van zijn eigen verleden. Deze meeruitgewerkte versie zal men doorgaans aantreffen in empirisch werk (bijv.Lucas, 1973). Algebraïsch:

Yt=Y*+b(Pt–Pet)+θ(Yt–1–Y*)+φt met 0≤θ<1 (10)

In deze constellatie kan Yt afwijken van Y*, zelfs indien Pt=Pet en φt=0. Dit

zal het geval zijn indien er in de vorige periode een afwijking bestondtussen het aanbod en zijn langetermijnniveau. Ingevolge aanpassingskosten(bijv. aanwervings- en ontslagkosten, kosten die gepaard gaan met hetop- of afbouwen van de kapitaalvoorraad) kan deze afwijking zich doorzet-ten in de toekomst. Daardoor onstaat een zekere rigiditeit en ‘persistentie’in de productie- en arbeidsvolumes. Rigiditeit in prijzen of lonen aanvaar-den de nieuw-klassieken echter niet.

16.4. Nieuw-klassieke beleidsimplicaties

De combinatie van rationele verwachtingen, loon- en prijsflexibiliteit(marktruiming) en de ‘Lucas supply curve’ leidt tot een aantal interessantebeleidsimplicaties. De belangrijkste hiervan is de ‘policy ineffectivenessproposition’ (PIP). We verduidelijken deze in paragraaf 16.4.1. op een gra-fische manier. Voor een algebraïsche benadering verwijzen we naar bijlage1. Paragraaf 16.4.2. bespreekt een variant van de PIP, met name de moge-lijkheid van pijnloze desinflatie. In paragraaf 16.4.3. gaan we bondig in opde empirische relevantie van de PIP. We sluiten af in paragraaf 16.4.4. meteen korte uiteenzetting van de ‘Lucas critique’ en zijn beleidsimplicaties.

16.4.1. De ‘policy ineffectiveness proposition’

De ‘policy ineffectiveness proposition’ werd voor het eerst uiteengezet ininvloedrijke papers van Sargent en Wallace (1975, 1976) en Barro (1976).Kort samengevat houdt deze ‘proposition’ in dat de uitvoering van geantici-peerd macro-economisch vraagbeleid geen enkel effect heeft op de outputen de werkgelegenheid in de economie, zelfs niet op korte termijn10. Er zijnalleen gevolgen voor het niveau van de prijzen en de nominale lonen. Vooralwat het monetair beleid betreft, zullen de nieuw-klassieken deze stelling

10. In paragraaf 18.4. tonen we aan dat de aankondiging ervan wel output- en werkgelegenheids-effecten kan hebben.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 16: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

576 De nieuw-klassieke macro-economie576 De nieuw-klassieke macro-economie

verdedigen (neutraliteit van het geld). Wat het begrotingsbeleid betreft, isiets meer nuance nodig.

Figuur 16.2. schetst een klassiek AD-AS-schema. Aan de basis van deAS-curve ligt vergelijking (9). Oorspronkelijk bevindt de economie zich inpunt a, het snijpunt van AD1 en AS1. Het prijspeil is P1. Dit peil wordt ookdoor de aanbieders van goederen en diensten en arbeid geanticipeerd(Pe=P1). In de veronderstelling dat zich verder geen aanbodschokken (φ)voordoen, bevindt de economie zich dan ook op de langetermijn-AS-curve(Y=Y*). Stel dat de monetaire overheid dan een verhoging van de geldhoe-veelheid aankondigt. In de veronderstelling dat deze informatie geloofwaar-dig is, zullen rationele agenten ze onmiddellijk in hun prijsverwachtingendoorrekenen. Ze zullen voortaan een hoger prijspeil anticiperen11. Grafischzal de verschuiving naar rechts van de AD-curve daardoor onmiddellijk‘geneutraliseerd’ worden door een parallelle verschuiving naar links van deAS-curve. De economie zal evolueren van punt a naar punt c. Men zal nietvan de langetermijn-AS-curve afwijken, zelfs niet op korte termijn. De out-put en de werkgelegenheid zullen onveranderd blijven. Het monetair beleidis neutraal. Alleen het prijspeil en de nominale lonen zullen toenemen (P2).

Figuur 16.2. De effecten van geanticipeerd en ongeanticipeerd monetair beleid.

11. In gedachten maakt elkeen de volgende redenering. De monetaire expansie duwt de LM-curvenaar onder en de AD-curve naar rechts (althans in een gesloten economie of in een open eco-nomie met vlottende wisselkoersen). Bij een gegeven AS-curve resulteren hieruit hogere prij-zen. Aangezien ook de anderen deze redenering maken, zullen ook de anderen hogere prijzenverwachten. Grafisch verschuift de macro-economische kortetermijn-AS-curve dan naar links(boven), waardoor de prijzen verder stijgen en elkeen zijn prijsverwachting verder zal ver-hogen... met opnieuw een verschuiving naar links van de kortetermijn-AS-curve tot gevolg.Iedereen zal rationeel kunnen berekenen dat dit proces pas tot rust komt van zodra het alge-meen prijspeil P2 bedraagt. Iedereen zal dan ook onmiddellijk zijn prijsverwachtingen tot P2optrekken.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 17: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 577Uitgangspunten en beleidsimplicaties 577

Bemerk dat het voor de PIP niet noodzakelijk is dat de overheid haar beleidaankondigt. Aankondiging is bijvoorbeeld niet nodig in het geval van syste-matisch overheidsbeleid. Indien de monetaire overheid bijvoorbeeld het sta-bilisatiebeleid voert dat beschreven wordt door vergelijking (6), dan hebbende economische agenten geen aankondigingen nodig. Het verleden heefthen immers geleerd dat een periode van laagconjunctuur (hoogconjunctuur)systematisch gevolgd wordt door monetaire expansie (restrictie) en ze zul-len daar rekening mee houden. Het resultaat hiervan is dat dit stabilisatie-beleid meteen zinloos (ineffectief) wordt. De overheid slaagt er niet in dereële economie te stabiliseren, wel zal ze de prijzen destabiliseren. Enkel viaongeanticipeerd beleid kan de overheid reële effecten teweegbrengen12.Grafisch zou in het geval van ongeanticipeerde monetaire expansie enkelde AD-curve verschuiven. De economie zou in punt b belanden. VolgensLucas (1972) zouden de economische agenten de geobserveerde, maar nietverwachte prijsstijging immers gedeeltelijk interpreteren als een relatieveprijsstijging, te wijten aan een gunstige verschuiving in de smaak van deconsumenten. Ze zouden meer gaan produceren (Y3). Volgens Lucas enRapping (1969) zouden de aanbieders van arbeid de onverwachte prijsstij-ging ervaren als een aankondiging van een toekomstige prijsdaling en dusals een toename van de ex-ante reële rente. Dit zou hen tot een groterearbeidsbereidheid aanzetten, wat de productie ten goede komt.

De stelling dat de overheid er niet meer in slaagt de reële economie te stabi-liseren, maar wel het algemeen prijspeil zou destabiliseren, verdient naderetoelichting. Figuur 16.3. zorgt daarbij voor een grafische illustratie. Aan debasis van deze figuur ligt, naast de gebruikelijke AD-curve, de AS-curve diedoor vergelijking (9) wordt beschreven. Aanvankelijk bevindt de economiezich in punt a, met Pe=P=P1, φ=0 en dus Y=Y*. Stel dan dat de economiegetroffen wordt door een onvoorziene, eenmalige ongunstige aanbodschok,bijvoorbeeld een negatieve schok op de technologie die de arbeidsproducti-viteit tijdelijk doet dalen. In dit geval is φ<0. Figuur 16.3.a. toont de gevol-gen van deze schok wanneer de overheid geen enkel stabilisatiebeleid voert,figuur 16.3.b. veronderstelt een ‘leaning against the wind’-beleid zoalsbeschreven door vergelijking (6). In beide gevallen evolueert de economie ineerste instantie naar punt b. De negatieve aanbodschok doet de productieterugvallen tot Y2 en de prijzen stijgen tot P2. De verschillen tussen paneel aen paneel b situeren zich in de tweede periode. In paneel a weten de econo-mische agenten, rationeel als ze zijn, dat de overheid geen stabilisatiebeleid

12. Snowdon, Vane en Wynarczyk (1994, p. 199-200) stellen het zo : ‘If the money supply isdetermined by the authorities according to some ‘known’ rule, then the authorities will be un-able to influence output and employment even in the short run.... a systematic monetary policycan be anticipated by agents.... only departures from a known monetary rule (such as policyerrors made by the monetary authorities or an unforeseen change in policy) which are un-anticipated will influence output’.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 18: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

578 De nieuw-klassieke macro-economie578 De nieuw-klassieke macro-economie

voert. Het verleden heeft hen dat geleerd. Ze gaan er dus van uit dat degeldhoeveelheid onveranderd zal blijven, en zo ook de AD-curve. Verderhebben ze alle reden om te geloven dat de aanbodvoorwaarden in de vol-gende periode opnieuw normaal zullen zijn. De verwachte waarde voor φ isimmers nul. De AS-curve wordt bijgevolg verwacht – ceteris paribus –terug naar rechts te verschuiven. Op basis van deze gegevens zullen deeconomische agenten hun prijsverwachtingen bepalen. Vermits de AD-curveniet zal verschuiven en AS – ceteris paribus – terug naar rechts zal ver-schuiven, is P1 de enig logische prijsverwachting. De economie zal danterugkeren naar punt a. Indien de monetaire overheid wel een stabilisatie-beleid voert, zullen rationele economische agenten anders redeneren. Zebeseffen dat de laagconjunctuur waarin de economie in de eerste periodeterechtkomt, de monetaire overheid in de tweede periode tot geldexpansiezal aanzetten. De rationele verwachting is dan dat de AD-curve naar rechtszal verschuiven (AD2). Dit besef leidt tot hogere prijsverwachtingen. Wan-neer men zou blijven uitgaan van een verwachting P1, zou men immers hetfeitelijk prijspeil onderschatten. In dit geval zou AS gelijk zijn aanAS1(P

e=P1, φ=0) en AD aan AD2. De marktprijs zou dan P3 bedragen.Welke prijsverwachting is dan wel rationeel? Bemerk dat ook P3 dat nietis. Indien iedereen P3 zou verwachten, zou de AS-curve hoger liggen danAS1

13. Het snijpunt van deze hogere AS-curve en AD2 zou resulteren in eenprijspeil dat hoger is dan P3. Iedereen zou het feitelijk prijspeil dus opnieuwonderschatten. Rationeel is wel P4 te verwachten. Hieruit zou AS4 resulterenen deze snijdt AD2 ter hoogte van het feitelijk prijspeil P4. Punt c ligt infiguur 16.3.b. dus verticaal boven a.

De conclusie ligt voor de hand. Ze wordt trouwens nog duidelijker indienwe als denkoefening ook de omgekeerde beginveronderstelling zoudenmaken, namelijk φ>0. Ook in dit geval zou de economie in figuur 16.3.a.uiteindelijk in punt a belanden. In 16.3.b. zou de economie in een punt ver-ticaal onder a terechtkomen, bijvoorbeeld punt d. De nieuw-klassieke stel-ling dat het voeren van een stabilisatiebeleid door de monetaire overheidniets uitmaakt voor de reële economische activiteit (zoals in 16.3.a. komt deeconomie ook in 16.3.b. op Y* uit), maar wel voor veel grotere instabiliteitin de prijzen zorgt, is daarmee aangetoond.

Drie belangrijke bemerkingen tot slot. Ten eerste wijzen we erop dat deeffecten van geanticipeerd budgettair beleid minder eenduidig zijn. Eenelement dat de conclusie van ‘policy ineffectiveness’ kan verstoren, is degevoeligheid van het arbeidsaanbod voor het niveau van de reële rente (cf.

13. Om de AS(Pe =P3,φ=0) juist te tekenen, moet men uitgaan van de wetenschap dat bij φ=0de aangeboden productie gelijk is aan Y* indien de feitelijke prijs gelijk is aan de verwachte(zie vergelijking 9). De AS(Pe =P3,φ=0) moet dan ook de AS(LT)-curve snijden ter hoogtevan P3.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 19: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 579Uitgangspunten en beleidsimplicaties 579

Figuur 16.3. De gevolgen van stabilisatiebeleid voor de reële output en de prijzen.

Lucas en Rapping). In de mate dat een tijdelijke budgettaire expansie dereële rente tijdelijk doet stijgen zal de arbeidsbereidheid van de bevolkingtoenemen14, met als resultaat dat de stijgende vraag gevolgd wordt door stij-gend aanbod.

Ten tweede beklemtonen we de noodzakelijkheid van elk nieuw-klassiekuitgangspunt opdat aangekondigd of systematisch beleid neutraal zou zijnvoor de output en de werkgelegenheid. Indien aan één van deze uitgangs-punten niet voldaan is, zal geanticipeerd beleid wel reële effecten veroorzaken(zie hoofdstuk 13). Bij adaptieve verwachtingen zou de AS-curve pas metvertraging en veel minder sterk reageren. In het geval van loonrigiditeit (bijv.langdurige contracten) zou het voor de werknemers onmogelijk zijn hogereprijsverwachtingen onmiddellijk in de lonen (en de prijzen) door te rekenen.Rationele verwachtingen of niet, de AS-curve zou in ieder geval pas met ver-traging reageren. Op dit moment willen we dan ook even terugblikken naarparagraaf 13.4. Daar toonden we aan dat de Keynesiaanse conclusie dat hetmonetair en het budgettair beleid invloed kunnen uitoefenen op de reële eco-nomie (zelfs wanneer dat beleid perfect geanticipeerd wordt), als noodzakelij-ke voorwaarde vereist dat de nominale lonen en prijzen rigide zijn. Volledigeflexibiliteit en rationele verwachtingen zouden het beleid machteloos achter-laten (zie figuur 13.6.b.). Argy (1994, p. 256) beklemtoont de noodzaak vannog een andere veronderstelling aan de basis van de PIP, namelijk dat hetpubliek geen handicap heeft ten opzichte van de overheid inzake reactie-

14. Grafisch verschuiven IS en AD naar rechts. De prijsstijging die hieruit volgt, zal de LM-curvenaar boven doen verschuiven, met globaal een stijgende rente tot gevolg. Het feit dat de bud-gettaire expansie tijdelijk is, is belangrijk. Een blijvende budgettaire expansie (uitgavenverho-ging) kan door een verlaagde private consumptie geneutraliseerd worden, waardoor de renteniet zou stijgen (zie hoofdstuk 6, Ricardiaanse equivalentie).

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 20: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

580 De nieuw-klassieke macro-economie580 De nieuw-klassieke macro-economie

snelheid of toegang tot relevante informatie. Indien dit wel het geval is,bijvoorbeeld indien de overheid sneller dan het publiek zou weten dat deconjunctuur verslechtert, kan het stabilisatiebeleid het publiek ‘op snelheidpakken’.

Een derde bemerking betreft de andere beleidsdomeinen van de overheid.Men dient te beseffen dat de PIP niet impliceert dat de overheid totaalbuitenspel staat. De PIP betreft enkel het vraagbeleid, in het bijzonder hetmonetair beleid. De overheid behoudt evenwel de mogelijkheid om via aan-bodbeleid de economie blijvend te beïnvloeden (Y* te wijzigen).

16.4.2. De reële kosten van desinflatie – 1

Een tweede belangrijke beleidsimplicatie van de nieuw-klassieke benaderingbetreft de kosten van desinflatie. Voor monetaristen en – vooral – voorKeynesianen is desinflatie typisch een pijnlijk proces dat met een toenamevan de werkloosheid gepaard gaat. Voor nieuw-klassieken is dat niet hetgeval. In de nieuw-klassieke visie zal geanticipeerd desinflatoir beleid geenreële kosten veroorzaken, zelfs niet op korte termijn, tenminste indien datdesinflatoir beleid geloofwaardig is. Deze conclusie is logisch. Het gaatgewoon om een toepassing van de ‘policy ineffectiveness proposition’.Figuur 16.4. illustreert. Aan de basis van deze figuur ligt de ‘expectations-augmented’ Phillips-relatie tussen werkloosheid en inflatie. Voor de een-voud gaan we ervan uit dat zich geen aanbodschokken voordoen. Er geldtdan dat:

p = α+pe – β u (11). .

met: α/β = u*

De Phillips-relatie heeft niet alleen in de Keynesiaanse en de monetaris-tische, maar ook in de nieuw-klassieke macro-economie haar plaats. De ver-antwoording voor deze relatie zal evenwel verschillen. Uit vorig hoofdstukherinneren we ons de Keynesiaanse verantwoording. Deze luidt dat eenafname van de werkloosheid spanningen op de arbeidsmarkt veroorzaakt,wat tot hogere onderhandelde nominale lonen leidt en de inflatie opdrijft totboven het verwacht niveau (zie figuur 15.3.). De nieuw-klassieke verant-woording is eerder omgekeerd. Ze sluit aan bij de ‘Lucas surprise supplycurve’ (zie vergelijking 9 en voetnoot 8). Omwille van meerdere redenen,uiteengezet in paragraaf 16.3., zal een onverwacht hoog prijspeil (hogeinflatie) iedereen ertoe aanzetten meer te werken en te produceren. De reëleoutput zal dus hoger zijn dan Y*, de werkloosheid lager dan u*.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 21: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 581Uitgangspunten en beleidsimplicaties 581

Figuur 16.4. Pijnloze desinflatie in de nieuw-klassieke visie.

Oorspronkelijk bevindt de economie van figuur 16.4. zich in punt a. Zowelde feitelijke als de verwachte inflatie bedragen 10%. De werkloosheidbevindt zich op haar langetermijn-evenwichtsniveau. Stel dat de overheid deinflatie wil terugvoeren tot 3%. In het nieuw-klassiek kader van loon- enprijsflexibiliteit en rationele verwachtingen zal dit pijnloos verlopen indiende overheid erin slaagt het publiek van haar intenties te overtuigen. Indiende aankondiging door de overheid geloofwaardig is, zullen alle economi-sche agenten hun inflatieverwachtingen tot 3% beperken, waardoor de korte-termijn-Phillips-curve naar omlaag verschuift en de economie langsheen delangetermijn-Phillips-curve van a naar c evolueert.

De voorwaarde van anti-inflatoire geloofwaardigheid (‘credibility’) iscruciaal in de nieuw-klassieke visie. Wat deze geloofwaardigheid preciesinhoudt, valt echter niet gemakkelijk te omschrijven. Theoretisch kan ineerste instantie worden gesteld dat anti-inflatoire geloofwaardigheid consis-tentie vereist tussen de verwachte evolutie van de determinanten van deinflatie en de voorwaarden voor lage inflatie. Wordt de inflatie bijvoorbeeldbepaald zoals in onze vergelijkingen (5) en (6), dan zal de monetaire over-heid een geloofwaardig scenario van geldgroeibeperking moeten voorleg-gen. Worden de prijzen en de inflatie evenwel ook bepaald door de over-heidsbestedingen (zie bijlage 1), dan volstaat een geloofwaardig scenariovan geldgroeibeperking niet. Ook op het vlak van de overheidsuitgaven zaldan een duidelijk programma van beperking moeten voorliggen. Ver komt

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 22: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

582 De nieuw-klassieke macro-economie582 De nieuw-klassieke macro-economie

men met deze omschrijving echter niet. Het probleem wordt gewoon ver-legd naar de vraag wat een geloofwaardig scenario van geldgroei- en uitga-venbeperking dan wel is. Een aantal aspecten die hierbij relevant zijn,betreffen het verband tussen het monetair en het budgettair beleid (zie de‘unpleasant monetarist arithmetic’ in hoofdstuk 18) en strategische/spel-theoretische interacties tussen de beleidsvoerders en het publiek (zie ‘timeinconsistency’ in hoofdstuk 19).

Wat de praktijk betreft, maken een aantal citaten van Thomas Sargentduidelijk dat het realiseren van een anti-inflatoire geloofwaardigheid heelwat meer vereist dan het aan de macht brengen van ‘hard-nosed’ beleids-voerders die een beleid van geldgroeibeperking en begrotingssanering aan-kondigen. Voor een geloofwaardig anti-inflatoir beleid blijkt ‘a once-and-for-all, widely understood and widely agreed upon change in the monetaryor fiscal policy regime’ noodzakelijk (Sargent, 1993, p. 121). Een verande-ring is nodig in het regime en de regels volgens welke het budgettair en hetmonetair beleid gevoerd worden. Bovendien moet deze regimeveranderingalgemeen begrepen en goedgekeurd worden (onbetwist zijn), zoniet is ereen gevaar van ommekeer op korte of middellange termijn.

16.4.3. Empirische relevantie van de ‘policy ineffectiveness proposition’ ende kosten van desinflatie – 2

De nieuw-klassieke visie voorspelt dat alleen ongeanticipeerde monetaire enbudgettaire beleidsmaatregelen de reële economie kunnen beïnvloeden.Verder acht ze pijnloze desinflatie mogelijk. Gegeven het vrij revolutionairekarakter van deze voorspellingen en hun implicaties voor de rol van deoverheid in de economie, hoeft het niet te verwonderen dat een groot aantaleconomen heeft getracht deze voorspellingen te testen. Daarbij werdendiverse methoden gehanteerd. We beperken ons tot de belangrijkste bevin-dingen. Een standaardtest bestaat erin een variant van de volgende vergelij-king te schatten:

Y=a1AB+a2OB+a3AM+a4OM (12)

met: Y: reële outputAB: maatstaf voor geanticipeerd budgettair beleidOB: maatstaf voor ongeanticipeerd budgettair beleidAM: maatstaf voor geanticipeerd monetair beleidOM: maatstaf voor ongeanticipeerd monetair beleid

De ‘pure’ nieuw-klassieke stelling zou zijn dat a1=a3=0, a2>0 en a4>015.Een methodologische moeilijkheid bij deze test is het bepalen van de

15. Zoals we ook in paragraaf 16.4.1. hebben uiteengezet, zou men evenwel kunnen argumenterendat ook a1 >0. Zeker voor tijdelijke budgettaire schokken kan dit worden verantwoord.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 23: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 583Uitgangspunten en beleidsimplicaties 583

geanticipeerde componenten van het beleid. Op de één of de andere maniermoet men erin slagen de evolutie van de gebruikte budgettaire en monetairebeleidsvariabelen, bijvoorbeeld het structureel begrotingssaldo voor hetbudgettair beleid en de geldgroei of de nominale kortetermijnrente voor hetmonetair beleid, op te splitsen in een geanticipeerd gedeelte en een ongean-ticipeerd gedeelte. Het is duidelijk dat de keuzes die men hierbij maakt,bepalend kunnen zijn voor de resultaten die men bekomt wanneer men ver-gelijking (12) schat. Een vaak gehanteerde methode bestaat erin de gebruik-te budgettaire en monetaire beleidsvariabelen te regresseren op hun eigenverleden en op de waarden die andere variabelen aannamen in het verleden.Voor het monetair beleid wordt bijvoorbeeld de volgende regressievergelij-king geschat.

m=d0+d1m–1+d2m–2+d3X1–1+d4X2–1+ξ (13). . .

met: m: geldgroei in een bepaald jaar.

m–1, m–2 : geldgroei in de vorige twee jaren. .

X1–1, X2–1 : andere geldgroeideterminanten in de vorige periodeξ : storingsterm

Econometrische schatting van deze vergelijking maakt de samenhang duidelijktussen het huidig monetair beleid en variabelen die bekend zijn uit het verle-den. Van rationele economische agenten mag men verwachten dat ze dezesamenhang kennen. Rationele economische agenten moeten dus in staat zijnop basis van wat ze vandaag observeren, de geldgroei van morgen te ramen(anticiperen). Concreet zal deze geanticipeerde geldgroei gelijk zijn aan:

m=d0+d1m–1+d2m–2+d3X1–1+d4X2–1. . .ˆ ˆ ˆ ˆ ˆ ˆ

met: di : geschatte coëfficiëntˆ

De ongeanticipeerde geldgroei is dan gelijk aan m–m=ξ. .̂ ˆ

Barro (1977) was de eerste om deze methode toe te passen en op basis daar-van een variant van vergelijking (12) te schatten voor de VS. Zijn resultatenwaren in overeenstemming met de nieuw-klassieke voorspellingen. Ongean-ticipeerde geldgroei in een bepaald jaar bleek de werkloosheid significant tedoen dalen in dat jaar, alsook in de volgende twee jaren. Ongeanticipeerdegeldgroei bleek ook de economische activiteit op te drijven. Geanticipeerdegeldgroei had daarentegen geen significante effecten.

Ook al maakte deze studie aanvankelijk behoorlijk wat indruk, later werdze sterk bekritiseerd (zie bijv. Chrystal en Price, 1994, p. 69). Een deel vande kritiek betrof de gebruikte methode om de geldgroei op te splitsen in eengeanticipeerd en een ongeanticipeerd gedeelte. Verder werd erop gewezendat de vaststelling dat alleen ongeanticipeerde geldgroei tot hogere econo-mische groei en lagere werkloosheid leidt, ook consistent is met een totaalander scenario. Beschouw bijvoorbeeld een economie waarin de monetaire

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 24: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

584 De nieuw-klassieke macro-economie584 De nieuw-klassieke macro-economie

overheid voor stabiele rentevoeten opteert (een stabiele wisselkoers kanook). Wanneer deze economie getroffen wordt door positieve reële-bestedingsschokken, d.w.z. schokken op IS die – ceteris paribus – tot rente-stijging leiden, dan zal niet alleen de economische activiteit stijgen, maaromwille van de beleidsregel van de monetaire overheid ook de geldhoeveel-heid. Een hogere geldhoeveelheid is dan immers nodig om de rente laag tehouden. In de mate dat deze reële-bestedingsschokken niet gecorreleerd zijnmet de geldgroei van het verleden, zal de huidige geldgroei waartoe ze lei-den in de storingsterm van vergelijking (13) zitten. Het resultaat dat mendan bekomt is dat ongeanticipeerde geldgroei samengaat met hogere econo-mische activiteit. De verklaring hiervoor is evenwel helemaal niet nieuw-klassiek (cf. Lucas supply curve). Bovendien loopt de causaliteit in deomgekeerde richting.

Na Barro hebben zeer vele auteurs gelijkaardige studies uitgevoerd.Clinton en Chouraqui (1987) hebben de resultaten van niet minder dan 63van deze studies samengevat. Alle 63 gingen de effecten van het monetairbeleid na. In 33 studies bleek dat zowel geanticipeerde als ongeanticipeerdebeleidsmaatregelen significante effecten hadden op de reële economie. In 17studies, waaronder Barro’s, hadden alleen ongeanticipeerde maatregelen eensignificant effect. In 13 studies hadden noch geanticipeerde, noch ongean-ticipeerde studies enig significant effect. Clinton en Chouraqui besluitennegatief voor de ‘policy ineffectiveness proposition’: ‘As things stand, acount of studies rejecting the hypothesis that only monetary ‘surprises’influence real economic activity runs well ahead of those reporting empiri-cal support...’ (Clinton en Chouraqui, 1987, p. 38).

Een kritische beoordeling van de nieuw-klassieke visie volgt ook uit devaststelling dat desinflatie doorgaans wel pijnlijk is. Zoals we hebbengetoond in tabel 15.4. is er doorgaans wel een duidelijke outputkost: de‘sacrifice ratio’ is in alle landen in deze tabel beduidend positief. De enigemanier waarop nieuw-klassieke economen dit kunnen verantwoorden isdoor ongeloofwaardigheid in te roepen. Dit is een weinig comfortabelepositie. Critici zullen zich hierbij niet van de indruk kunnen ontdoen dat deuiterst strenge omschrijving door Sargent van de voorwaarden voor geloof-waardigheid (‘a widely understood en widely agreed upon change....’) indeze situatie als vluchtroute moet dienen. Keynesianen en monetaristenkunnen veel gemakkelijker verklaren waarom desinflatie pijnlijk is. Hunargumenten betreffen naast de mogelijkheid van ongeloofwaardigheid vooralloon- en prijsrigiditeit en verledengerichte verwachtingen. In de mate datdesinflatie pijnlijk is en de werkloosheid stijgt, zullen eventuele hysteresis-effecten deze pijn nog verzwaren. Om al deze elementen aan bod te latenkomen, moet vergelijking (11) worden aangepast naar analogie met verge-lijking (13) in vorig hoofdstuk.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 25: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 585Uitgangspunten en beleidsimplicaties 585

p=λ(α+pe–β u)+(1–λ)p–1 (14). . .

Wanneer we verder de mogelijkheid van hysteresiseffecten voorzien, d.w.z.:u*=a0+a1u–i (15)

met a1 : hysteresisparameter (0≤a1≤1)dan worden de determinanten van de kosten van desinflatie duidelijk. Tabel16.1. zet deze determinanten in het juiste perspectief.

Tabel 16.1. De kosten van desinflatie.

Desinflatie zal pijnlijk zijn (hoge ‘sacrifice ratio’) naarmate :

1. de lonen en de prijzen rigider zijn :– lage gevoeligheid van de reële lonen voor werkloosheid (β laag)– sterke inertie (λ laag)

2. hysteresiseffecten bestaan (a1→1)3. inflatieverwachtingen niet dalen wanneer anti-inflator beleid aangekondigd wordt

– verledengerichte verwachtingen– rationele verwachtingen, maar ongeloofwaardige aankondiging (inconsistent beleid)

Noot : De vermelde parameters β, λ en a1 verwijzen naar de vergelijkingen (14) en (15).

Ook grafisch kunnen we het belang van deze factoren aantonen. Figuur16.4. kan daarbij als referentie gebruikt worden. We herinneren ons dat deinflatie aanvankelijk 10% bedroeg en dat de beleidsvoerders haar wildenbeperken tot 3%. Onder de veronderstellingen die we in deze figuur hebbengemaakt, namelijk dat alle nieuw-klassieke voorwaarden vervuld waren endat het aangekondigd desinflatoir beleid geloofwaardig was, kon dit pijn-loos. Laat ons hiervan nu afwijken.(i) Wanneer het aangekondigd beleid niet geloofwaardig is, zal niemand

zijn rationele inflatieverwachtingen herzien en zal de Phillips-curveniet naar beneden verschuiven. De enige manier om dan de feitelijkeinflatie tot 3% te doen dalen, is meer werkloosheid te aanvaarden(beweging langsheen de Phillips-curve).

(ii) Wanneer de inflatieverwachtingen adaptief worden gevormd, maakthet geen verschil uit of de beleidsvoerder geloofwaardig is of niet. DePhillips-curve zal dan pas naar beneden verschuiven nadat de feitelijkeinflatie ook reeds gedaald is. Opnieuw is de enige manier om dit te rea-liseren, minstens tijdelijk meer werkloosheid te aanvaarden (beweginglangsheen de Phillips-curve).

(iii) Langdurige contracten kunnen ertoe leiden dat herziene inflatiever-wachtingen zich niet of niet volledig kunnen doorzetten in de feitelijkeloon- en prijsevolutie. Algebraïsch bedraagt λ in vergelijking (14) danbijvoorbeeld slechts 0.5, waardoor de neerwaartse verschuiving van dePhillips-curve beperkt blijft, hoe geloofwaardig de beleidsvoerder ookis en hoe rationeel de verwachtingen ook zijn. Indien men toch succes

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 26: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

586 De nieuw-klassieke macro-economie586 De nieuw-klassieke macro-economie

wil boeken in de strijd tegen de inflatie, zal men meer werkloosheidmoeten aanvaarden.

(iv) De mate waarin de werkloosheid moet stijgen om de beoogde inflatie-daling te realiseren, is cruciaal afhankelijk van de helling van dePhillips-curve. Deze bedraagt –λβ. Een kleine gevoeligheid van deloongroei voor werkloosheid (kleine β) en een grote mate van inertie(kleine λ), impliceren dat meer werkloosheid nodig zal zijn. DePhillips-curve is dan vlak.

(v) Toenemende werkloosheid kan tot een hogere evenwichtswerkloosheidleiden. Indien dit het geval is, zal de Phillips-curve naar boven ver-schuiven (zie paragraaf 15.1.4.). Er komt bijgevolg opwaartse druk opde inflatie, waardoor het realiseren van de doelstelling van desinflatiezoveel moeilijker zal worden.

Het slechtst denkbare scenario is dan ook dit waarbij er inertie is, waarbij delonen weinig gevoelig zijn voor werkloosheid en waarbij de arbeidsmarktkwetsbaar is voor hysteresis. Economieën met sterke insiders die zich wei-nig bekommeren om de outsiders, met een eerder passief arbeidsmarkt-beleid en met langdurige looncontracten (bijv. voor twee jaar), komen voordit scenario in aanmerking. Desinflatie zal er een pijnlijk proces zijn, hoegeloofwaardig de beleidsvoerder ook is. Mogelijk vinden we hier een ver-klaring voor het feit dat een land als Duitsland vaak de hoogste ‘sacrificeratio’ liet optekenen (zie tabel 15.4.), terwijl landen als Zweden en Noor-wegen, die nochtans niet de meest geloofwaardige monetaire beleidsvoer-ders hadden, vaak de laagste ‘sacrifice ratio’ bekwamen (Dornbusch, 1989).Deze landen hebben wel de meest flexibele lonen, een sterk ontwikkeldactief arbeidsmarktbeleid en een relatief kleine insider-outsidertegenstelling16.

16.4.4. De ‘Lucas critique’

De ‘Lucas critique’ is in de eerste plaats een kritiek op de wijze waaroptraditioneel de gevolgen van het overheidsbeleid en van beleidswijzigingenworden geëvalueerd. Doorgaans bestaat deze beleidsevaluatie uit een drietalstappen.

De eerste stap is het opstellen van een model van de economie, vaak eenAD-AS-model. De basisvergelijkingen van dit model zijn typisch vergelij-kingen voor de private consumptie, de private investeringen, de geldvraag,de productiefunctie, de loonvorming, het arbeidsaanbod, enz. Via de substi-

16. Zie ook de tabellen 11.1. en 11.2. en onze uiteenzetting van het desinflatiespel en hetCalmfors-Driffill-model in hoofdstuk 19. Ball (1994) toont het belang van een flexibele loon-vorming voor het bekomen van een lage ‘sacrifice ratio’ empirisch aan.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 27: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 587Uitgangspunten en beleidsimplicaties 587

tutiemethode kan daarna het model worden opgelost tot men een geredu-ceerde-vormvergelijking bekomt waarbij bijvoorbeeld de reële output of dewerkgelegenheid geschreven zijn in functie van de exogene variabelenalleen. Vergelijking (16) geeft een zeer eenvoudig voorbeeld van een gere-duceerde-vormvergelijking voor een gesloten economie. De reële output(Y) is een functie van de reële overheidsconsumptie (G), de nominale geld-hoeveelheid (M), de patronale-bijdragevoet (tp) en een aantal ‘push’-variabe-len uit de loononderhandelingen of de prijszetting (z). Al deze verklarendevariabelen zijn exogeen.

Y=d1G+d2M–d3tp–d4z (16)17

De parameters d1, d2 en d3 zijn beleidsmultiplicatoren. Uit vroegere hoofd-stukken weten we dat deze multiplicatoren een complexe functie zijn van deparameters van de basisvergelijkingen. Zo zijn bijvoorbeeld de multiplicatorvan de overheidsconsumptie (d1) en de multiplicator van de geldhoeveelheid(d2) afhankelijk van de marginale-consumptiequote (c), van de gevoeligheidvan de investeringen voor outputwijzigingen (a), van de rentegevoeligheidvan de investeringen (b) en van de inkomensgevoeligheid van de geldvraag(k) (zie hoofdstuk 9).

De tweede stap bestaat uit het schatten van de vergelijkingen van hetmodel. Op basis van historische gegevens en met econometrische methodenzal men trachten de waarde van de relevante parameters (c, a, b, k,...) te ach-terhalen. Eens deze parameters gekend zijn, kunnen ook de multiplicatoren(di) bepaald worden18. De laatste stap zijn beleidssimulaties. Aan de handvan het geschat model en de multiplicatoren kan worden nagegaan wat hetvermoedelijk effect is van wijzigingen in de exogene beleidsvariabelen opde reële output en alle andere endogene variabelen (de werkgelegenheid, deinflatie, het begrotingssaldo,...).

In zijn befaamd artikel stelde Robert Lucas (1976) deze werkwijze funda-menteel in vraag. Deze werkwijze gaat ervan uit dat de parameters inmacro-economische modellen stabiel zijn. Ze veronderstelt bijgevolg sta-tisch gedrag van de economische agenten: hun gedrag in het verleden zoueen voorafspiegeling zijn van hun gedrag in de toekomst. Lucas was hethiermee grondig oneens. Hij wees erop dat de parameters in bijvoorbeeldconsumptiefuncties en investeringsfuncties het optimaliserend gedrag van

17. Deze vergelijking volgt uit de confrontatie van een eenvoudige AD-curve met een eenvoudigeAS-curve. Bijvoorbeeld :

Y=Y(G,M) (AD-curve, zie hoofdstuk 9)P

+ +

P=P( t p,Y,z) (AS-curve, zie hoofdstuk 12)+ + +

18. Een alternatief bestaat erin onmiddellijk de relevante gereduceerde-vormvergelijking, bijvoor-beeld vergelijking (16), te schatten om op die manier de multiplicatoren rechtstreeks te beko-men.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 28: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

588 De nieuw-klassieke macro-economie588 De nieuw-klassieke macro-economie

economische agenten weerspiegelen binnen een bepaalde institutionele enbeleidscontext. Cruciaal zijn bovendien de rationele toekomstverwachtingenvan deze agenten19. Wijzigingen in de beleidscontext en wijzigingen in deverwachtingen zullen bijgevolg tot wijzigingen in het optimaal gedrag vande economische agenten leiden, en dus tot wijzigingen in de parameters vanmacro-economische modellen. Meteen is duidelijk waarom de traditioneleeconometrische evaluatie van beleidswijzigingen per definitie zinloos is. Degeschatte parameters en multiplicatoren waarop deze evaluatie gebaseerd is,weerspiegelen het verleden. Indien het beleid gewijzigd wordt, zijn ze nietlanger geldig. De simulatieresultaten zijn dan ook zonder betekenis.

Ryan en Mullineux (1997, p. 133) vatten de kern van de ‘Lucas critique’zeer goed samen. Ze geven bovendien Lucas’ alternatief aan. ‘The pointLucas makes is that we cannot use the aggregate demand and supply equa-tions that derive from the IS/LM-AD/AS model to conduct policy analysisbecause their parameters will typically alter as the optimal (consumptionand so on) responses of agents to the policy changes work their waythrough the model. Thus according to Lucas, we should build models usingthe basic utility functions and production functions that describe agents’behaviour and analyse these to see how agents actually react to changes inpolicy, since these are the true fundamental equations of the economic sys-tem’. Om de effecten van beleidswijzigingen te analyseren zijn volgensLucas dus geen globale, statische vergelijkingen zoals de macro-economi-sche consumptiefunctie, de IS-curve of de AD-curve noodzakelijk – dezestaan immers te ver af van het dynamisch, optimaliserend gedrag van indi-viduele economische agenten – maar wel nutsfuncties en productiefuncties,die deze optimalisering rechtstreeks vatten. In het volgende hoofdstuk zul-len we zien dat de moderne nieuw-klassieke conjunctuurtheorie Lucas’ aan-bevelingen ter harte heeft genomen.

Bijlage 1. Rationele verwachtingen in het nieuw-klas-siek model van Argy

Het model dat we in paragraaf 16.1. hebben uiteengezet om de idee vanrationele verwachtingen te illustreren was erg eenvoudig. In deze bijlagebespreken we een veel uitgebreider model voor een gesloten economie. Webaseren ons op Argy (1994, hoofdstuk 23). Ons doel is drievoudig. We wil-len (i) aantonen hoe rationele verwachtingen gevormd worden, (ii) aantonen

19. In hoofdstuk 5 (vergelijking 11) hebben we dit zelf geïllustreerd. We toonden er aan dat deconsumptierespons van rationele economische agenten op een onverwachte wijziging in hunbeschikbaar inkomen, d.w.z. de marginale-consumptiequote, in de eerste plaats afhangt van deverwachte duur van deze inkomenswijziging.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 29: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 589Uitgangspunten en beleidsimplicaties 589

dat bij rationele verwachtingen geen systematische voorspellingsfoutenmeer mogelijk zijn en (iii) de ‘policy ineffectiveness proposition’ bewijzen.

� Het model

Het model bestaat uit vijf vergelijkingen. Alle variabelen zijn uitgedrukt innatuurlijk logaritme. Figuur 16.5. stelt het model grafisch voor.

yd = a1(m–p)+a3g+a3v1 (17)

ys = y*+a2(p–pe)+a5(y–1–y*)+v2 (18)

ys = yd = y (19)

m = m0–a4(y–1–y*)+v3 (20)

g = g0–a6(y–1–y*)+v4 (21)

met: yd : reële vraag naar goederen en dienstenm: nominale geldhoeveelheidp: algemeen prijspeilg: reële overheidsconsumptieys : reëel aanbod van goederen en diensteny*: potentieel reëel outputniveaupe: rationele verwachting voor het huidig algemeen prijspeil gevormd

op het einde van de vorige periodev1: serieel ongecorreleerde vraagschok met verwachtingswaarde nul

(bijv. schok op het vertrouwen van de consumenten of de inves-teerders)

v2: serieel ongecorreleerde aanbodschok met verwachtingswaarde nulv3, v4 : schokken op de geldhoeveelheid en de overheidsconsumptieai>0, 0�a5<1

Vergelijking (17) is de vergelijking voor de globale vraag naar goederen endiensten, de AD-curve. Deze vergelijking werd afgeleid uit de IS-vergelij-king voor een gesloten economie en de LM-vergelijking (zie ook figuur16.5.)20. De vraag naar goederen en diensten zal hoger zijn naarmate de reë-le geldhoeveelheid hoger is, naarmate de overheidsconsumptie hoger is ennaarmate zich een positieve schok voordoet, bijvoorbeeld in het vertrouwenvan de investeerders (I0). Vergelijking (18) is de ‘Lucas supply curve’ (AS-curve) die in paragraaf 16.3. werd besproken. De aangeboden reële output is

20. Beschouw een eenvoudige IS-curve en een eenvoudige LM-curve, met nameyd =b1g-b2R+b1v1 (IS)R=b4yd-b5(m-p) (LM)

Schokken in andere variabelen die IS bepalen, bijvoorbeeld schokken in C0 of I0, liggen aande basis van v1. Deze zal positief zijn bij een onverwacht hoge C0 of I0 en negatief in hetomgekeerde geval. Substitutie van de LM-vergelijking in de IS-curve geeft, mits enige her-schikking, de vergelijking voor de AD-curve.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 30: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

590 De nieuw-klassieke macro-economie590 De nieuw-klassieke macro-economie

Figuur 16.5. Grafische voorstelling van Argy’s nieuw-klassiek model (gesloten econo-mie).

Noot : Een + boven een variabele duidt aan dat de betreffende curve naar rechts zal verschuivenbij een toename van deze variabele. Een – wijst op het omgekeerde.

hoger dan zijn potentieel niveau wanneer het prijspeil onderschat wordt,wanneer de output in de vorige periode hoger was dan het potentieel niveauen wanneer zich een positieve aanbodschok voordoet. De parameter a5 duidtop het persistentie-effect. Argy’s verklaring voor de rol van p–pe in deze

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 31: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 591Uitgangspunten en beleidsimplicaties 591

aanbodcurve wijkt af van de verklaringen die we in paragraaf 16.3. hebbenuiteengezet. Argy interpreteert de verwachte prijs als een determinant vande nominale lonen die op het einde van de vorige periode werden onderhan-deld en contractueel vastgelegd (cf. ons hoofdstuk 11). Het nominaal-loon-contract zou gelden voor de huidige periode21. Een onverwacht hoge prijszou dan een daling van het reëel loon impliceren, wat de bedrijven er zoutoe aanzetten de vraag naar arbeid uit te breiden en meer te produceren.Vergelijking (19) is de evenwichtsvoorwaarde op de (ruimende) goederen-en-dienstenmarkt. De vergelijkingen (20) en (21) stellen het gedrag vande monetaire en de budgettaire overheden voor. Beide volgen een ‘leaningagainst the wind’-stabilisatiebeleid. Zowel de nominale geldhoeveelheid alsde reële overheidsconsumptie worden opgedreven wanneer de economie inde vorige periode door laagconjunctuur getroffen werd. In het omgekeerdegeval wordt zowel het monetair als het budgettair beleid in de huidige perio-de strenger.

� Bepaling van de prijsverwachtingen

De vorming van de prijsverwachtingen verloopt rationeel. De werknemersen de werkgevers die de nominale lonen voor de volgende periode bepalen,worden dus verondersteld het model van de economie te kennen. Ze kennende vergelijkingen (17)-(21). Ze weten dat de prijzen tot stand komen op eenruimende goederen-en-dienstenmarkt, namelijk daar waar de AD-curve ende AS-curve elkaar snijden. Door substitutie van de vergelijkingen (17) en(18) in (19) en door herschrijving in functie van p volgt de prijsvergelijking(22).

y*+a2(p–pe)+a5(y–1–y*)+v2 = a1m–a1p+a3g+a3v1

p =a1+a2

m+a1+a2

(g+v1)+a1+a2

pe–a1+a2

y–1–a1+a2

v2–a1+a2

y*a1 a3 a2 a5 1 1–a5 (22)

Het evenwichtsprijspeil in een bepaalde periode is afhankelijk van de nomi-nale geldhoeveelheid in die periode (+), de reële overheidsconsumptie in dieperiode (+), het outputniveau van de vorige periode (–), het langetermijn-productieniveau (–), de prijsverwachting voor die periode, gevormd in devorige periode (+) en de omvang van vraag- en aanbodschokken (v1 en v2).Een hogere prijs volgt uit ontwikkelingen die de AD-curve naar rechts of deAS-curve naar links doen verschuiven. Ook grafisch komt dit tot uiting infiguur 16.5. De reden waarom hogere prijsverwachtingen tot hogere prijzen

21. Bemerk hoe Argy hier toch een zekere vorm van rigiditeit introduceert (zie ook voetnoot 6).Hij wijst er wel op dat wat hij ‘een periode’ noemt in ieder geval als kort moet worden be-schouwd. Van langdurige contracten is geen sprake.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 32: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

592 De nieuw-klassieke macro-economie592 De nieuw-klassieke macro-economie

leiden, is intuïtief duidelijk. In Argy’s interpretatie leiden hogere prijsver-wachtingen tot hogere nominale lonen en dus – voor een gegeven feitelijkprijspeil – tot hogere reële lonen. Dit zal de werkgelegenheid en het aanbodvan goederen en diensten afremmen. De AS-curve verschuift dus naar links.

Als de verwachtingen rationeel worden gevormd, dan vormt vergelijking(22) meteen de basis voor de bepaling van de prijsverwachtingen. Als deprijzen in de realiteit inderdaad tot stand komen zoals weergegeven doorvergelijking (22), dan kunnen de economische agenten niet beter doen danzich op deze vergelijking te baseren voor de bepaling van hun verwachtin-gen. Er zal dan ook gelden dat:

pe =a1+a2

me+a1+a2

(ge+ve1)+

a1+a2E[pe]

a1 a3 a2 –a1+a2

y–1–a1+a2

ve2–

a1+a2y*

a5 1 1–a5

Hierbij wordt gebruik gemaakt van het feit dat over y-1 en y* geen onzeker-heid bestaat. Hun verwachte waarde is dan ook gelijk aan hun feitelijkewaarde.

Vermits de verwachte waarde voor de vraag- en aanbodschokken v1 en v2

nul is, en vermits de verwachting van de verwachte prijs die verwachte prijszelf is22, kan deze vergelijking worden herleid tot:

pe =a1+a2

me+a1+a2

ge+a1+a2

pe–a1+a2

y–1–a1+a2

y*a1 a3 a2 a5 1–a5 (23)

Wanneer de economische agenten op het einde van de vorige periode op eenrationele manier willen bepalen wat het prijspeil in de volgende periode zalzijn, zullen ze moeten achterhalen welk monetair beleid zal gevoerd worden(me), welk budgettair beleid zal gevoerd worden (ge) en welke prijsverwach-tingen gehanteerd worden bij de loonvorming (pe). Verder dienen ze reke-ning te houden met de voorbije conjunctuur en het potentieel output-niveau. Dit is een interessant resultaat. Om hun prijsverwachtingen rationeelte vormen, zullen de economische agenten dus niet alleen in de huid van demonetaire en de budgettaire overheid moeten kruipen, ze zullen zich ookmoeten afvragen welk prijspeil de anderen verwachten. Moeilijk is dit even-wel niet. Ook de anderen zullen immers rationeel, optimaliserend te werkgaan en dus tot vergelijking (23) komen. Iedereen zal bijgevolg dezelfdeprijsverwachtingen hanteren. Vergelijking (23) kan dan eenvoudig als volgtworden opgelost:

(1–a1+a2

)pe =a1+a2

me+a1+a2

ge–a1+a2

y–1–a1+a2

y*a2 a1 a3 a5 1–a5

22. De verwachting van de onzekere, statistische variabele p is immers een bepaald getal, waar-over geen onzekerheid bestaat. Er geldt dan ook dat E(pe)=pe.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 33: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

Uitgangspunten en beleidsimplicaties 593Uitgangspunten en beleidsimplicaties 593

pe = me+a1

ge –a1

y–1 –a1

y*a3 a5 1–a5 (24)

Vergelijking (24) geeft de uiteindelijke determinanten van de rationele prijs-verwachtingen weer. Het gaat om de verwachte geldhoeveelheid, de ver-wachte overheidsconsumptie, de reële economische activiteit in de vorigeperiode en het potentieel reëel outputniveau. De laatste stap bestaat er dan inme en ge te bepalen. De rationele-verwachtingenhypothese impliceert dat deeconomische agenten achterhaald hebben volgens welke regels het monetairen het budgettair beleid gevoerd worden. Zij kennen dus de vergelijkingen(20) en (21). Hun verwachtingen voor de geldhoeveelheid en de overheids-consumptie zullen ze dan ook op basis van deze vergelijkingen bepalen, metname:

me = m0–a4(y–1 – y*) ve3 = 0 (25)

ge = g0–a6(y–1–y*) ve4=0 (26)

� Bepaling van het feitelijk prijspeil en de verwachtingsfout

Eens het verwacht prijspeil gekend is, kan bepaald worden hoe het feitelijkprijspeil in de economie tot stand komt. Substitutie van vergelijking (24) in(22) leidt – mits enig rekenwerk – tot het volgend eindresultaat voor p:

p =a1+a2

m+a1+a2

(g+v1)+a1+a2

me+a1(a1+a2)

gea1 a3 a2 a2a3

–a1

y–1–a1+a2

v2–a1

y*a5 1 1–a5 (27)

Het interessante aan dit resultaat is dat bij rationele verwachtingen het feite-lijk prijspeil niet alleen, zoals in de vorige hoofdstukken, een functie is vande feitelijke geldhoeveelheid en de feitelijke overheidsbestedingen, maarook van de verwachtingen voor de geldhoeveelheid en de overheidsbeste-dingen. Dit resultaat legt de basis van de ‘unpleasant monetarist arithmetic’die we in hoofdstuk 18 zullen bespreken.

De vergelijkingen (28) en (29) maken duidelijk dat onder rationele ver-wachtingen systematische voorspellingsfouten uitgesloten zijn. Door verge-lijking (24) van (27) af te trekken en te herschikken, bekomen we:

p– pe=a1+a2

(m–me)+a1+a2

(g–ge)+a1+a2

v1–a1+a2

v2a1 a3 a3 1

(28)

Rekening houdend met de vergelijkingen (20), (21), (25) en (26) wordt dit:

p– pe=a1+a2

v3+a1+a2

v4+a1+a2

v1–a1+a2

v2a1 a3 a3 1

(29)

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.

Page 34: Deel 5 DE NIEUW-KLASSIEKE MACRO-ECONOMIEfheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H16 … · gemeenschappelijk. Beide beogen een grondige micro-economische onder-bouwing van hun macro-economische

594 De nieuw-klassieke macro-economie594 De nieuw-klassieke macro-economie

Verwachtingsfouten ontstaan bijgevolg enkel uit onvoorziene vraagschok-ken, aanbodschokken, monetaire schokken of budgettaire schokken.

� De output en de ‘policy ineffectiveness proposition’

De oplossing voor de output bekomen we door vergelijking (28) of vergelij-king (29) te substitueren in (18). We krijgen respectievelijk:

y=a1+a2

(m–me)+a1+a2

(g–ge)+a1+a2

v1+a1+a2

v2+a1a2 a2a3 a2a3 a1

a5y–1+(1–a5)y* (30)

y=a1+a2

v3+a1+a2

v4+a1+a2

v1+a1+a2

v2+a5y–1+(1–a5)y* (31)a1a2 a2a3 a2a3 a1

De vergelijkingen (30) en (31) bewijzen de PIP. Geanticipeerde monetaireof budgettaire beleidsingrepen, d.w.z. m = me en g = ge, hebben geen enkeleffect op de reële output. Enkel ongeanticipeerde beleidsdaden (v3, v4) heb-ben gevolgen voor de reële economie. Een onverwacht hoge geldhoeveel-heid of onverwacht hoge overheidsbestedingen leiden tot een hogere econo-mische activiteit. Ook positieve vraag- en aanbodschokken (v1, v2) kunnentot een hogere activiteit bijdragen.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 561-594.