De macro-economische analyse van Bolivia na...
Transcript of De macro-economische analyse van Bolivia na...
1
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
De macro-economische analyse van
Bolivia na 1990
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Algemene Economie
Michiel Degraeve
onder leiding van
Prof. Dr. Freddy Heylen
2
3
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
De macro-economische analyse van
Bolivia na 1990
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Algemene Economie
Michiel Degraeve
onder leiding van
Prof. Dr. Freddy Heylen
4
Vertrouwelijkheidsclausule
PERMISSION
Ondertekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
geproduceerd worden, mits bronvermelding
Michiel Degraeve
5
Lijst van gebruikte afkortingen
BBP Bruto Binnenlands Product
BDI Buitenlandse Directe Investeringen
CEPAL(STAT) (Estadísticas de América Latina y el Caribe de la) Comisión
Económica para América
CPI Consumentenprijsindex
HDI Human Development Index
HIPC Heavily Indebted Poor Countries Initiative
IMF Internationaal Monetair Fonds
Inter-American
Development Bank
The International American Development Bank (IADB)
ILO Internationale Arbeidsorganisatie
KILM Key Indicators of the Labor market, ILO Database
MRW Mankiw, Romer and Weil 1992
MERCOSUR/MERCOSUL Mercado Común del Sur/Mercado Comum do Sul
NEP New Economic Policy
PWT 8.1 Penn World Tables 8.1
TFP Total factor productivity/totale factorproductiviteit
WDI World Bank Databank – World Development Indicators
YPFB Yacimientos Petrolíferos Fiscales Bolivianos
6
Lijst van figuren en tabellen
Tabellen
Tabel I: Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei van het reële BBP,in deelperioden (in constante 2005US$)
Tabel II: Jaarlijkse procentuele groei reële BBP (in constante 2005$)
Tabel III: Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei reële BBP per capita (in constante 2005$)
Tabel IV: Inflatie - Gemiddelde BBP Deflator (jaarlijkse percentages, 1985-2014)
Tabel V: GINI Index Zuid-Amerikaanse landen 1985-2014
Tabel VI: Human Development Index Zuid-Amerika (1990; 2000; 2014)
Tabel VII: Historische kapitaalelasticiteit Bolivia 1950-1989
Tabel VIII: Growth Accounting Equation: Groei en aandeel determinanten van de groei per capita in deelperiodes (1990-2014)
Tabel IX: Overheidsinkomsten uit ruwe aardolie en natuurlijk gas in miljoen US$ (2000-2008)
Figuren
Figuur I. : Reëel BBP (1960-2014, in miljarden dollar constante koopkracht pariteit 2005) en bevolkingsaantal Bolivia (1960-2014, in
miljoenen)
Figuur II: Reëel BBP per capita Zuid-Amerikaanse landen
Figuur III: Het Reëel BBP per capita van Bolivia (1966-2014)
Figuur IV: Inflatie en Output: BBP Deflator en Groei BBP (jaarlijkse percentages)
Figuur V: Participatiegraad bevolking op beroepsactieve leeftijd 1990-2014 (als % van de totale actieve bevolking 15-64)
Figuur VI: Werkgelegenheid 1990-2014 Zuid-Amerikaanse landen (als % van bevolking +15 jaar)
Figuur VII: Werkloosheid Latijns Amerika (1991-2013, als % totale beroepsactieve bevolking)
Figuur VIII: Vergelijking jaarlijkse werkloosheidpercentages en jaarlijkse groei BBP Bolivia (1991-2013)
Figuur IX: Begrotingssaldo Bolivia (als % van het BBP)
Figuur X: Overheidsinkomsten uit belastingen Zuid-Amerikaanse landen (als % van het BBP)
Figuur XI: Overheidsschuld Zuid-Amerikaanse landen als percent van BBP (1990-2014)
Figuur X: Overheidsschuld Bolivia (in miljoen dollar)
Figuur XIII : De betalingsbalans in miljoenen US$
Figuur XIV: De betalingsbalans als percent van het reëel BBP
Figuur XV: Totale Reserves (inclusief goud) als percent van het reëel BBP
Figuur XVI: Inkomensaandeel Boliviaanse bevolking per inkomensgroep (1990; 1997 ; 2004; 2011)
Figuur XVI: Poverty Headcount volgens nationale Armoedegrenzen (volgens % van bevolking)
Figuur XVII: Armoede en extreme armoede Bolivia (stedelijk en ruraal; 1997-2011)
Figuur XVIII: Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei Human Development Index (1990-2014)
Figuur XIX: Procentuele groei en aandeel voor de determinanten van de groei in het BBP per capita (1990-2014).
Figuur XX: Reëel BBP per capita en kapitaalvoorraad per capita 1966-2011
7
Figuur XXI: Bruto Kapitaalvoorraad per capita Bolivia (1966-2011)
Figuur XXII: Procentuele groei Kapitaalvoorraad per capita Zuid-Amerikaanse landen in deelperiodes (1990-2010)
Figuur XXIII: Procentuele Bevolkingsgroei deelperiodes (1990-2014)
Figuur XXIV: Gemiddelde jaarlijkse Depreciatiegraad van de kapitaalvoorraad per deelperiode (1990-2011)
Figuur XXV:: Bruto Binnenlandse Besparingen Bolivia als percent van het BBP (1966-2014)
Figuur XXVI: Spaar/investeringsquotes Zuid-Amerikaanse landen als percent BBP in deelperiodes (1990-1994; 1995-1999; 2000-2004;
2005-2009; 2010-2014)
Figuur XXVII: Buitenlandse directe investeringen Lopende Rekening en Kapitaalrekening Bolivia, als percent van het reële BBP (1970-
2014)
Figuur XXVIII: Buitenlandse directe investeringen en BBP per capita per deelperiode (1990-2004; 2005-2014)
Figuur XXIX: Gemiddelde jaarlijkse buitenlandse directe investeringen als percent BBP per deelperiode (1990-1994; 1995-1999; 2000-2004; 2005-2009; 2010-2014)
Figuur XXIX: Levensverwachting bij geboorte Bolivia
Levensverwachting bij geboorte en BBP per capita bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen (1966-1990; 1990-2013)
Figuur XXX: Kindersterfte, neonataal (per 1000 levend geborenen); 1990-2014
XXXI: Index menselijk kapitaal en BBP per capita bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen (1966-1990; 1990-2011)
Figuur XXXII: Gemiddelde jaren scholing volwassen bevolking Zuid-Amerikaanse landen (1960; 1970; 1980; 1990; 2000 en 2010)
Figuur XXXIII: Totale factorproductiviteit en BBP per capita Bolivia (1966-2011)
Figuur XXXIV: Procentuele toename Totale factorproductiviteit Zuid-Amerikaanse landen in deelperiodes (1990-2010)
Figuur XXXV: Index Totale factorproductiviteiten Zuid-Amerikaanse landen (VS = 100)
Figuur: XXXVI: Overheidsuitgaven aan O&O als percent van het BBP (1996-2012)
Figuur XXXVII: Aantal onderzoekers per miljoen inwoners Zuid-Amerikaanse landen (1996-2012)
Figuur XXXVIII: Overheidsinvesteringen Bolivia als percent van het reëel BBP (1990-2014)
Figuur XXXIX: Investeringen in productieve sectoren als percent van het reëel BBP 1990-2013 (Hydrocarbon, Mineralen en Landbouw)
Figuur XXXX: Sociale overheidsinvesteringen percent van het reëel BBP 1990-2013 (Gezondheidszorg, Onderwijs en Cultuur, Sanitair en
Huisvesting en Stadsontwikkeling)
Figuur XXXXI: Index van logistieke performantie: kwaliteit van handel- en transportinfrastructuur
Figuur XXXXII: Toegang tot elektriciteit en internet als percent van de totale bevolking Zuid-Amerikaanse landen
Figuur XXXXIII: belastinginkomsten per sector Bolivia (2004-2012)
Figuur XXXXIV: Belangrijkste exportproducten, als percent van totale export (1990-2014)
Figuur XXXXV: Vergelijking Export als percentage van het reëel BBP Zuid-Amerikaanse landen (1990-2014)
Figuur XXXXVI: Aandeel natuurlijk gas en ruwe aardolie als percent totale BBP
Figuur XXXXVII: Natuurlijk gas en ruwe aardolie, Index van hoeveelheid en prijzen
Figuur XXXXVIII: Reële effectieve wisselkoers Bolivia (1990-2014)
8
Woord vooraf
Hoewel het schrijven van een thesis in de eerste plaats een opdracht is die alleen tot een goed
einde gebracht moet worden wil ik enkele personen bedanken die dit onderzoek mee mogelijk
gemaakt hebben.
Eerst en vooral wil ik mijn promotor Freddy Heylen bedanken, in de eerste plaats voor zijn
advies en aansturen van dit onderzoek. Ondanks het feit dat ik tijdens de laatste maanden van
dit onderzoek werkstudent was, en het aansturen van de thesis per mail moest gebeuren, nam
professor Heylen de tijd om zijn feedback per mail aan mij over te maken. Ik ben professor
Heylen eveneens dankbaar voor zijn enthousiasme als lesgever macro-economie. Mijn
interesse in macro-economie werd onder meer gesterkt door het vak ‘Conjunctuur en Groei’.
Daarnaast wil ik ook het belang van de organisatie van de masteropleiding in de ‘Algemene
Economie’ onderstrepen. Niet alleen stelt deze opleiding studenten met een andere
achtergrond dan economie in staat om op een snelle en efficiënte wijze een versterkt
economisch inzicht te verkrijgen, maar de opleiding versterkt ook de kansen van de studenten
op de arbeidsmarkt. Dit laatste heb ik persoonlijk al ondervonden.
Tenslotte wil ik ook mijn ouders bedanken. Zij hebben me de mogelijkheid gegeven om te
kunnen studeren. Tijdens mijn volledige opleiding, en bij het schrijven van dit onderzoek in
het bijzonder, waren zij telkens een steun en toeverlaat, zowel voor praktische zaken, als voor
het nalezen van de vele papers en proefschriften.
9
Abstract
Bolivia is een zeer opmerkelijke casus binnen de groep van Zuid-Amerikaanse landen.
Terwijl het merendeel van de Zuid-Amerikaanse landen zich weet te ontwikkelen vanaf de
jaren ’60, bleef het welvaart in Bolivia constant. Vanaf 1990 groeide het BBP per capita wel
aan, zij het onder twee radicaal verschillende economische modellen. De jaren ’90 werden
gekenmerkt door liberaal economisch beleid dat alles in werk stelde om de Boliviaanse
economie te integreren in de wereldeconomie, om op die manier buitenlands kapitaal en
bijhorende technologie aan te trekken. Het model na 2005 is gebaseerd op een sterke groei
van de aardolie en gassector die volledig onder controle staat van de staat. Opbrengsten uit
deze sectoren worden vervolgens gebruikt om infrastructuur te bouwen, andere sectoren te
stimuleren en om miljoenen mensen uit de armoede te halen. Elk model heeft echter ook zijn
gebreken. Het liberale model slaagde er niet in om alle lagen van de bevolking te laten
genieten van de economische groei, terwijl het huidige model volledig gebaseerd is op een
driehoeksverhouding tussen de overheid, de export en de aardolie- en gassector.
10
Inhoudopgave Lijst van gebruikte afkortingen ............................................................................................................... 5
Woord vooraf .......................................................................................................................................... 8
Abstract ................................................................................................................................................... 9
Inleiding ................................................................................................................................................ 11
Overzicht ........................................................................................................................................... 12
Hoofdstuk I: Politiek-economisch overzicht van Bolivia sinds 1985 ................................................... 14
The New Political Economy: de modernisering van de Boliviaanse economie ................................ 14
Movamiento al Socialismo: de nationaliseringen onder Evo Morales .............................................. 16
Hoofdstuk II: Bolivia tussen 1990 en 2014: overzicht van de‘’stylized facts’’ .................................... 18
BBP en BBP per capita ..................................................................................................................... 19
De inflatie .......................................................................................................................................... 24
Tewerkstelling ................................................................................................................................... 26
Overheidsfinanciën ............................................................................................................................ 31
De Betalingsbalans ............................................................................................................................ 37
Sociale Indicatoren ............................................................................................................................ 39
Macro-economische situering Bolivia 1990-2014 ............................................................................ 47
Hoofdstuk III: Determinanten van de groei ........................................................................................... 50
Bronnen van economische groei ....................................................................................................... 50
Macro-economische groeitheorieën .................................................................................................. 56
Empirische analyse van de groei van de kapitaalvoorraad per capita ............................................... 60
Determinanten van de kapitaalvoorraad per capita ........................................................................... 63
Uitbreidingen aan de neoklassieke groeitherie: het ‘augmented Solow-model’ van Mankiw, Romer
en Weil .............................................................................................................................................. 71
Empirische analyse van de evolutie van het menselijk kapitaal ....................................................... 71
De totale factorproductiviteit: verklaringen vanuit de endogene groeitheorieën .............................. 77
Empirische analyse van de evolutie van de totale factorproductiviteit in Bolivia ............................ 78
Hoofdstuk IV: Driehoeksverhouding tussen de overheid, de gassector en de groei van de economie . 90
Overzicht van het belang van gas voor de overheidsinkomsten en de handelsbalans ....................... 90
Dutch disease ..................................................................................................................................... 95
Vooruitblik ........................................................................................................................................ 97
Algemeen besluit ................................................................................................................................... 98
11
Inleiding Bolivia is een zeer opmerkelijke economische casus binnen de Zuid-Amerikaanse landen.
Terwijl zowat alle landen op het Zuid-Amerikaanse continent hun BBP per capita zagen
verdubbelen tussen 1950 en 1990, groeide de levensstandaard in Bolivia niet aan. Het gebrek
aan groei van het BBP per capita in Bolivia is opmerkelijk, en zorgde dat Bolivia tussen 1950
en 1990 een grote achterstand opliep inzake welvaart ten opzichte van de andere Zuid-
Amerikaanse landen. (Wiggins, Schejtman, & Gray, 2006)
Een niet onbelangrijke oorzaak voor Bolivia’s slechte economische prestaties in de tweede
helft van de 20e eeuw is haar turbulente politieke geschiedenis, en het bijhorende slechte
economisch bestuur. Tussen 1960 en 1985 ging Bolivia enkele keren default op haar eigen
schuld, en volgden civiele en militaire regimes elkaar in snel tempo op. Ook slaagde Bolivia
er niet in haar economie te diversifiëren, wat het land zeer kwetsbaar maakte voor
asymmetrische schokken. Wanneer eind jaren ’70 de opbrengsten van de petroleum en tin-
industrie tegenvielen, die samen zestig procent van de totale export bedroegen, sloeg dit
enorme gaten in de begroting van de Boliviaanse overheid. Politieke instabiliteit, de
wereldwijde recessie in de jaren ’80, en de Latijns-Amerikaanse schuldencrisis voedden de
impasse in Bolivia verder, waardoor de economische malaise in 1985 resulteerde in de
Boliviaanse hyperinflatie, met astronomische inflatiecijfers tot 40 000%. (Morales & Sachs,
1988); (Sachs, 1987)
In vele Zuid-Amerikaanse landen stelde het IMF na de Latijns-Amerikaanse schuldencrisis in
de jaren ’80 ingrijpende hervormingen voor. In 1986 stuurde een nieuw verkozen regering in
samenwerking met het IMF aan op ingrijpende hervormingen in de Boliviaanse economie, die
niet alleen een nieuwe schuldencrisis en hyperinflatie zouden vermijden, maar meteen ook
een breuk zouden betekenen met de slechte economische prestaties van vóór de
schuldencrisis. De hervormingen van de zogenaamde New Political Economy zouden orde op
zaken moeten stellen, en een einde maken aan de stagnatie van de Boliviaanse economie in de
hoop Bolivia net zoals de andere Zuid-Amerikaanse landen te laten ontwikkelen, zij het
twintig jaar later dan de rest van het continent. (Sachs, 1989); (Green & Branford, 2013)
De opzet van deze thesis is de welvaartsontwikkeling van Bolivia na 1990 te ontleden. Aan de
hand van de neoklassieke en endogene groeitheorieën wordt een antwoord gegeven op de
vraag of er na 1990 een breuk met het verleden te merken is inzake economische groei. De te
beantwoorden onderzoeksvraag is met andere woorden: is er na 1990 wél economische groei
12
van het BBP per capita? Daarnaast worden er 3 belangrijke subvragen gesteld: (a) wat zijn de
belangrijkste determinanten van de eventuele groei van het BBP per capita?; (b) wat bepaalde
het lagere niveau van het BBP per capita ten opzichte van de buurlanden in het verleden?; en
(c) hoe verhoudt het niveau van het BBP per capita zich op het einde van de bestudeerde
periode ten opzichte van de buurlanden.
Overzicht
In een eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste macro-economische
parameters: de groei van het BBP, het inflatiecijfer, de tendensen op de arbeidsmarkt, de
overheidsfinanciën en de betalingsbalans. In een tweede hoofdstuk worden de determinerende
componenten van de welvaartscreatie geanalyseerd aan de hand van de neoklassieke en
endogene groeitheorieën. De evolutie van de componenten wordt telkens afgewogen ten
opzichte van de periode vóór 1990, en vergeleken met de evolutie van de andere onderzochte
Zuid-Amerikaanse landen om de onderzoeksvraag rond groei en de sub-vraag rond
convergentie te kunnen beantwoorden. In een laatste hoofdstuk zal het onderzoek nog kort
uitgebreid worden met een analyse van de exportprestaties van Bolivia, met een focus op de
petroleum- en mijnindustrie.
De prestaties van Bolivia zullen zoals gezegd telkens vergeleken worden met een panel van
Zuid-Amerikaanse landen. Naast de buurlanden van Bolivia (Argentinië, Brazilië, Chili,
Paraguay en Peru) werden ook overige landen uit de twee belangrijkste
vrijhandelsorganisaties in Zuid-Amerika toegevoegd: Mercosur en de Andesgemeenschap.
MEROSUR werd opgericht in 1991 door Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay. In 2012
trad Venezuela toe en in sinds 2015 maakt ook Bolivia deel uit van Mercosur. De
Andesgemeenschap, vroeger bekend als het Andes Pact, werd in 1996 opgericht uit het
voormalige Andes Pact, en bestaat uit Bolivia, Colombia, Ecuador en Peru. Chili is sinds
2006 geen officieel lid meer en is geassocieerd lidstaat (Mercosur/Mercosul, 2015);
(Comunidad Andina, 2015)
Ter volledigheid moet benadrukt worden dat dit onderzoek niet pretendeert een exhaustieve
analyse te geven van de Boliviaanse macro-economische prestaties na 1990 in al haar
facetten. Het onderzoek is explorerend bedoelt en tracht vooral een inzicht te scheppen rond
de belangrijkste oorzaken van de groei of het gebrek aan groei van het BBP per capita. Deze
oorzaken kunnen vervolgens in diepgaander onderzoek verder onderzocht worden. Dit
onderzoek heeft ook niet de ambitie om een overzicht te geven van de economische prestaties
13
van Zuid-Amerika in zijn geheel. De gegevens van andere Zuid-Amerikaanse landen worden
slechts gebruikt om de prestaties van Bolivia binnen een comparatief kader te analyseren.
14
Hoofdstuk I: Politiek-economisch overzicht van Bolivia sinds 1985 Voor we de belangrijkste macro-economische doelvariabelen bestuderen sinds 1990, is het
noodzakelijk een overzicht te bieden het economische beleid in Bolivia na de Boliviaanse
hyperinflatie in 1985 en recessie van de jaren ’80 in heel Latijns-Amerika. De periode na de
Boliviaanse hyperinflatie kan opgesplitst worden in twee periodes die gekenmerkt werden
door een erg verschillend economisch beleid. In de periode vanaf 1985 tot 2005 werd een
maatregelenpakket ter stabilisatie en liberalisering van de Boliviaanse economie
geïmplementeerd onder de noemer the New Political Economy. Na verkiezingen in 2005,
kwam Evo Morales aan de macht, die vele van de hervormingen omkeerde en onder andere
vele bedrijven in de grondstoffensector opnieuw nationaliseerde, nadat deze in de jaren ’90
geliberaliseerd waren. In dit hoofdstuk wordt een kort overzicht geschetst van het gevoerde
beleid sinds 1985 (Jemio, Candia & Evia, 2009).
The New Political Economy: de modernisering van de Boliviaanse economie
In 1985 introduceerde de nieuwe president Paz Estenssoro in zijn Stabilisation Policy
Package, een pakket maatregelen op advies van het IMF om de economie te moderniseren. In
de eerste plaats moest de economie en het inflatiecijfer gestabiliseerd worden door fiscaal
orde op zaken te stellen en een geloofwaardig monetair beleid te voeren. Daarom werden
onder andere de centrale bank onafhankelijk gemaakt, de overheidsuitgaven teruggeschroeft
en de prijzen, wisselkoers en interestvoeten geliberaliseerd (Jemio, Candia & Evia, 2009).
Naast een stabilisatiebeleid probeerde het regime van Estessoro ook de voorwaarden voor
economische groei te scheppen. Daarom werd de Boliviaanse economie opengesteld voor
internationale handel, en moderniseerde Estessoro het staatsapparaat. Zo werd er bijvoorbeeld
een ministerie van belastingen opgericht om de belastinginkomsten te verhogen. Tegelijkertijd
werd het overheidsbeslag sterk teruggebracht door onder andere belangrijke staatsbedrijven te
kapitaliseren of te privatiseren, en trachtte het plan de concurrentiepositie van Bolivia te
versterken door arbeidsvoorwaarden te verzwakken, vakbondsprotest aan banden te leggen,
de peso te devalueren en te snoeien in de vele overheidsbedrijven (Jemio, Candia & Evia,
2009). Illustratief is doordat Estessoro de voornaamste mijnen sloot omdat deze door de val
van de grondstoffenprijzen in de jaren ’80 niets meer opbrachten, 23 000 arbeiders hun job
verloren (Spatz, 2006); (Sachs, 1987).
Het stabilisatiebeleid dat opgelegd werd door het IMF en het regime Estessoro stootte op veel
protest, maar slaagde er wel in de economie te stabiliseren, het extern tekort en het
15
begrotingstekort terug te verminderen, en vooral de inflatie zeer abrupt terug te dringen.
Economische groei bleef echter uit. Daarom introduceerde de nieuwe president Gonzalo
Sanchez de Lozada in 1993 een veel verdergaande liberalisering van de Boliviaanse economie
door een de vele staatsbedrijven te kapitaliseren met buitenlandse investeerders of zelfs
volledig te privatiseren. Het ‘Plan de Todos’ zou er niet alleen voor zorgen dat het juridisch
en administratief institutioneel kader investeringen een gunstig investeerderklimaat zou
creëren voor de instroom van buitenlands kapitaal in de gekapitaliseerde en geprivatiseerde
overheidsbedrijven, het zou er ook voor zorgen dat buitenlands kapitaal ook haar weg zou
vinden naar andere bedrijven. Zowel de staatsbedrijven als de bedrijven in de private sector
waren voor 1993 inefficiënt, sterk ondergekapitaliseerd en technologisch achtergesteld.
Lozada had voor ogen dat de instroom van buitenlands kapitaal ook technologische
vernieuwing zou meebrengen, en in combinatie met het openstellen van de economie voor
buitenlandse handel en competitiviteitsverbeteringen, de economie van Bolivia zou kunnen
groeien. Vooral de in de jaren ’80 ontdekte gas- en petroleumvoorraden boden veel potentieel
ter exploitatie (Jemio, Candia & Evia, 2009).
Hoewel de inkomsten van deze privatiseringen niet het verlies aan belastinginkomsten
compenseerden, werd in het plan opgenomen dat de inkomsten van de privatiseringen en een
lening van de Wereldbank gebruikt zouden worden om een politiek institutionele hervorming
door te voeren. Ook werd er bij de Wereldbank geld vrijgemaakt om het Boliviaanse
onderwijs te stimuleren, te hervormen en te regionaliseren. Tenslotte beloofde de regering De
Lozada ook een grootschalig sociaal programma op te zetten rond pensioenen en
ziekteverzekering voor senioren, vrouwen en kinderen.
Ondanks dit programma, kwam er eind jaren ’90 grootschalig verzet tegen de
privatiseringsgolf. De voordelen van de privatiseringen vonden immers hun weg niet naar een
groot deel van de arme bevolking van Bolivia. Bepaalde sectoren hadden steeds meer
investeringen nodig. De hydrocarbon sector vereiste bijvoorbeeld grote investeringen om
pijpleidingen naar Argentinië en Brazilië te voorzien. Om deze investeringen te
bewerkstelligen zonder het begrotingsdeficit te hoog te laten oplopen, werden de
herverdelende sociale programma’s grotendeels geschrapt. Wanneer ook de economische
groei stokte na de Braziliaanse crisis en de wereldwijde recessie, liepen bijgevolg de
armoedecijfers sterk op. (Jemio, Candia & Evia, 2009).
16
Ondertussen bleef de internationale gemeenschap onder leiding van het IMF en de
Wereldbank druk zetten om verdere privatiseringen door te voeren, ondanks het feit dat het
draagvlak hiervoor onder de bevolking aangetast was. (Jemio, Candia & Evia, 2009) (Kohl &
Farthing, 2006).
Een van de bekendste voorbeelden van privatiseringen die dramatisch uitdraaiden is de
privatisering van de watervoorziening in Cochabamba ten voordele van het bedrijf Bechtel.
Deze dreef de waterprijzen vervolgens dramatisch op, tot de hele stad in opstand kwam. Na
maandenlang protest tussen 1999 en 2000 werd uiteindelijk beslist de privatisering om te
keren. Hoewel in deze casus de privatisering teniet gedaan werd was het protest van
Cochabamba symptomatisch voor de onvrede van de Boliviaanse bevolking met het liberale
beleid, en bij uitbreiding voor een groeiende afkeer ten opzichte van internationale instituties
zoals het IMF en de Wereldbank. Enkele jaren later, in 2003, brak een gelijkaardige opstand
uit wanneer een belangrijk gasbedrijf geprivatiseerd werd. Uiteindelijk werd de regering van
Gonzalo Sanchez Lozada omvergeworpen door een linkse coalitie, waarna verkiezingen
uitgeschreven werden en in 2005 Evo Morales als winnaar uit de bus kwam (The Economist,
2014) (Gumucio, 2005); (Kohl & Farthing, 2006).
Movamiento al Socialismo: de nationaliseringen onder Evo Morales
Evo Morales behaalde in de verkiezingen van 2005 een absolute meerderheid met de belofte
om de privatiseringen uit de jaren ’90 terug te draaien. Hoewel het IMF en de Wereldbank
waarschuwden dat nationaliseringen ten koste zouden gaan van buitenlandse directe
investeringen en bijhorende productiviteit, hadden deze twee instituties nog weinig krediet,
zowel bij de bevolking als bij de nieuwe administratie Morales. (Kohl & Farthing, 2006)
Morales hield zich aan zijn verkiezingsbelofte, en stelde in 2006 zijn Plan Nacional de
Desarrollo, ofwel het Nationaal Ontwikkelingsplan voor. Een echte blinde nationalisatiegolf
van de Boliviaanse economie hield dit plan echter niet in. Wel voorzag het plan een omzwaai
van het vrije markt model uit de jaren ’90, naar een eerder gemengd model met de staat als
belangrijke speler in strategische sectoren zoals de mijnbouw of de gassector. Het
economische plan van Morales zag de economie in twee belangrijke groepen sectoren:
sectoren met de mogelijkheid om grote surplussen te creëren, maar een hoog
kapitaal/arbeidsratio hebben, zoals de mijnsector, de olie en gassector en de
elektriciteitssector, ten tweede een groep sectoren met een lage productiviteit, maar wel hoge
tewerkstellingsgraad zoals de dienstensector en de landbouw. In de eerste groep sectoren zou
17
de overheid een sterke rol spelen door de sectoren te nationaliseren of de sectoren sterk te
reguleren. Op deze manier verhoogde de overheid haar greep op deze strategische sectoren, in
een poging meer inkomsten te genereren. Deze extra inkomsten zouden gebruikt kunnen
worden ter stimulatie van de sectoren met een hoge tewerkstellingsgraad, en voor
grootschalige sociale- en infrastructuur programma’s (Filho, Gonçalves & Dalla Dé, 2010).
In 2006 werd meteen de gassector genationaliseerd onder het nationale gasbedrijf YPFB, en
werden de contracten met buitenlandse kopers en bedrijven heronderhandeld. Ook de
telecomsector werd genationaliseerd in 2008. In de mijnbouwsector kreeg het bedrijf
COMIBOL een grote impuls van overheidsmiddelen, maar de overheidsbijdrage bleef bij een
grondige kapitalisatie en dus geen nationalisering. Wel werd de mijnsector sterk gereguleerd
door de overheid, en werden de belastingen fors verhoogd (Filho, Gonçalves & Dalla Dé,
2010).
De nationaliseringen en sterke overheidscontrole van de productiefste sectoren, betekende
echter niet dat buitenlands kapitaal niet meer welkom was. Vooral in de olie- en gassector, en
in de mijnbouw is buitenlands kapitaal nog zeer belangrijk. Wel werden telkens contracten
heronderhandeld en belastingen verhoogd, met als doel meer overheidsinkomsten te genereren
(Filho, Gonçalves & Dalla Dé, 2010).
Naast deze versterkte greep van de overheid op enkele strategische sectoren, zette Morales
ook grootschalige sociale programma’s op. Voorbeelden hiervan zijn enorme investeringen in
onderwijs door het bouwen van universiteiten en scholen in de meest achtergestelde streek,
namelijk de Altiplano in het noorden, het bieden van een ziekteverzekering en gratis
hospitalisatie voor moeders en hun kinderen, en het invoeren van het renta dignidad
programma: een niet-contributief pensioen voor arme ouderen. (Weisbrot, Ray & Johnson,
2009); (Filho, Gonçalves en Dalla Dé, 2010).
De gegenereerde inkomsten uit de mijnsector en de gassector werden eveneens gebruikt om
grote infrastructuurwerken op te zetten, en dit vooral om de productiviteit van de andere
sectoren op te krikken. Zo werden er tussen 2006 en 2008 zo’n 1068 tractoren verdeeld om de
productiviteit van de landbouw op te krikken. De meest tot de verbeelding sprekende
statistiek is wellicht het bouwen van de ‘Noordelijke Corridor’, een autosnelweg gebouwd in
samenwerking met Brazilië en Venezuela om de achtergestelde gebieden in het
Amazonegebied te verbinden, via de Altiplano en La Paz, met het rijke zuiden van het land.
Gedurende de eerste drie jaar bouwde de Morales administratie gemiddeld jaarlijks 160
18
kilometer méér wegen dan in de jaren ’90. (Weisbrot, Ray en Johnson, 2009); (Filho,
Gonçalves en Dalla Dé, 2010);
Hoofdstuk II: Bolivia tussen 1990 en 2014: overzicht van
de‘’stylized facts’’
Na dit kort overzicht van het gevoerde economisch beleid in de periode die we willen
bestuderen, kan in een eerste deel van de macro-economische analyse een blik geworpen
worden op de zogenaamde ‘stylized facts’: de belangrijkste indicatoren rond de performantie.
Hiervoor worden de meest voor de hand liggende macro-economische indicatoren gebruikt
zoals de groei van het BBP en het BBP per capita, de inflatie, de werkloosheid en
werkgelegenheid, en de overheidsbegroting.
Tijdens het overzicht van de geschiedenis van Bolivia werd echter ook duidelijk dat socio-
economische gegevens zoals inkomensverdeling en armoede in Bolivia steeds een belangrijke
rol gespeeld hebben. In een tweede reeks data zullen deze dan ook doorgenomen worden om
zo een gedetailleerder beeld te krijgen van de evoluties in Boliviaanse samenleving.
Tenslotte zullen deze indicatoren telkens getoetst worden aan de omliggende Zuid-
Amerikaanse landen. Het is immers erg opvallend hoe de rest van het continent vanaf de jaren
’70 een sterke groei kenden, maar in Bolivia deze groei grotendeels uitbleef. De tendensen
van de groei in Bolivia na 1990 moeten dus in perspectief geplaatst worden met de evoluties
in de rest van Zuid-Amerika. Op basis van deze vergelijking zullen we kunnen oordelen of
Bolivia achterblijft, of het aan een zelfde tempo groeit als de rest van Zuid-Amerika, of dat er
een vorm van convergentie optreedt ten opzichte van de andere landen. De landen waarmee
de resultaten van Bolivia mee worden vergeleken zijn zoals eerder vermeld Argentinië,
Brazilië, Chili, Colombia, Ecuador, Paraguay, Peru, Uruguay en Venezuela.
19
BBP en BBP per capita
De meest voor de hand liggende indicator is de groei van het BBP en het BBP per capita.
Onderstaande figuur (Figuur I) geeft de bevolkingsgroei en het BBP van Bolivia voor de
periode 1960-2014 weer.
Inzake de groei van het BBP kunnen we vier periodes onderscheiden. Tussen 1960 en 1980 is
er sprake van lichte groei, de periode 1980 tot 1987 wordt gekenmerkt door stagnatie en zelfs
een lichte daling van het reëel BBP; na de hervormingen eind jaren ’80 en begin jaren 90
groeit de economie veel sneller dan in elke voorgaande periode, en vanaf 2005 – het begin
van de legislatuur van Morales – schakelt de economie nog een versnelling hoger. De
bevolking groeit ondertussen gestaag.
Figuur I. : Reëel BBP (1960-2014, in miljarden dollar constante koopkracht pariteit 2005) en
bevolkingsaantal Bolivia (1960-2014, in miljoenen)
Bron: Reëel BBP (World Bank Databank – World Bank Development Indicators – Real GDP Constant 2005$); Bevolkingsaantal (World
Bank Databank – World Bank Development Indicators – Total Population)
De absolute waarde van het BBP leent zich niet tot internationale vergelijkingen. Om
tendensen in landen te vergelijken, los van de grootte van het BBP, zijn procentuele
groeicijfers nodig. Jaarlijkse procentuele groeicijfers zijn eveneens beschikbaar in de WDI
van de World Bank. In onderstaande tabel bekijken we de vijfjaarlijkse gemiddelden van de
gekozen Zuid-Amerikaanse landen voor de periode 1985-2014.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
0
2
4
6
8
10
12
14
16
19
60
19
62
19
64
19
66
19
68
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
90
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
20
12
20
14
Milj
oe
ne
n P
ers
on
en
Milj
ard
do
llar
(co
nst
ante
20
05
$)
BBP
Bevolkingsaantal
20
Tabel I: Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei van het reële BBP, in constante 2005US$ in deelperioden
Periode
1985-1989 1990-1994 1995-1999 2000-2004 2005-2009 2010-2014 Land
Argentinië -1.4 6.8 2.3 0.4 5.7 4.4
Bolivia 1.0 4.1 3.9 2.7 4.7 5.3
Brazilië 4.5 1.6 2.2 3.1 3.6 3.2
Chili 7.4 7.3 5.4 4.0 3.5 4.6
Colombia 4.4 4.3 1.4 3.6 4.7 4.8
Ecuador 2.8 3.3 1.4 4.0 3.8 5.0
Paraguay 6.0 3.9 2.3 1.0 3.0 7.0
Peru -0.1 2.8 3.6 3.6 6.5 5.8
Uruguay 4.2 4.3 3.1 -1.5 5.9 5.0
Venezuela,
RB 1.5 4.0 0.9 1.8 6.2 1.1
Bron: Reëel BBP (World Bank Databank – World Bank Development Indicators – Real GDP Constant 2005$);
Noot: Er werd telkens een gemiddelde genomen van de jaarlijkse groeicijfers van het BBP voor de respectievelijke landen in de bestudeerde
periode.
Ten opzichte van de andere landen in Zuid-Amerika begint Bolivia als een van de traagste
groeiers van het continent in 1985-1989, maar bevindt het zich voor de andere bestudeerde
periodes telkens in de kopgroep van bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen. In geen enkele
van de bestudeerde periodes is Bolivia de sterkste groeier, maar in tegenstelling tot veel
andere sterke groeilanden, heeft Bolivia vanaf 1990 zowel een hoog als stabiel groeitempo.
Alleen Chili en Peru hebben gelijkaardige hoge en stabiele groeicijfers. In onderstaande tabel,
die de gemiddelde groei voor de periode 1990-2014, en de periode 2005-weergeeft, is dit
duidelijk te zien. Hoewel in de periode 2005-2014 Bolivia niet de allergrootste groeier is,
hebben voor de gehele periode 1990-2014 alleen Peru en Chili een hogere groei.
Tabel II: Jaarlijkse procentuele groei reële BBP (in constante 2005$)
Land
ARG BOL BRA CHI COL ECU PAR PER URU VEN Periode
1990-2014 3.9 4.1 2.7 5.0 3.8 3.5 3.4 4.5 3.4 2.8
2005-2014 5.1 5.0 3.4 4.1 4.8 4.4 5.0 6.2 5.5 3.7 Bron: World Bank Databank – World Bank Development Indicators: Real GDP Constant 2005US$)
Noot: Er werd telkens een gemiddelde genomen van de jaarlijkse groeicijfers van het BBP voor de
respectievelijke landen in de bestudeerde periode.
Een indicator waarbij wel het absolute cijfer zich leent tot een internationale vergelijking, is
het reëel BBP per capita. Dit is het reëel BBP gedeeld door de bevolking van het
21
desbetreffende land. Op deze manier verkrijgen we data van het nationaal inkomen per
inwoner van een land. De data geven dan geen vertekend beeld ten gevolge van de grootte van
de economie. Onderstaande figuur geeft het reëel BBP per capita weer van de bestudeerde
Zuid-Amerikaanse landen.
Figuur II: Reëel BBP per capita Zuid-Amerikaanse landen
Bron: World Bank Databank – World Bank Development Indicators: Real GDP per capita at constant 2005US$)
Bovenstaande figuur geeft duidelijk weer dat, hoewel Bolivia in 1966 ook al het armste land
van alle bestudeerde landen was, de meeste Zuid-Amerikaanse landen een sterke groei van het
BBP per capita kenden tussen 1966 en 1990, terwijl deze groei voor Bolivia uitbleef. Meer
zelfs, we zien dat ten opzichte van 1966, het BBP per capita in 1990 lager ligt. Rekening
houdende met figuur I in dit hoofdstuk is dit uiteraard niet verrassend. Op die figuur was al te
zien dat de economie nauwelijks groeide tussen 1960 en 1985, terwijl de bevolking gestaag
toenam. Ten opzichte van de andere Zuid-Amerikaanse landen is de achterstand van Bolivia
daarom in de periode voor 1990 erg groot geworden. Zo is de levensstandaard van het land
met de hoogste welvaart, Chili, maar liefst 7 maal hoger dan dat van Bolivia. Het enige land
dat zich qua levensstandaard in de buurt van Bolivia bevindt, is Paraguay. Wanneer we de
overige Zuid-Amerikaanse landen met elkaar vergelijken, tekenen er zich twee groepen af.
Enerzijds is er een middengroep met landen als Colombia, Ecuador, Peru en Brazilië die zich
tussen 3500 en 6000 dollar BBP per capita bevinden, en een rijkere groep met Argentinië,
Chili, Uruguay en Venezuela. Opvallend is de opmars van Chili sinds 1985. Chili bevond zich
inzake BBP per capita in de jaren ’80 in de hierboven genoemde ‘middengroep’, en maakte
0
2000
4000
6000
8000
10000
19
66
19
68
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
90
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
BB
P p
er
cap
ita
Argentina Bolivia Brazil Chile
Colombia Ecuador Paraguay Peru
Uruguay Venezuela, RB
22
dan een opmerkelijke groei mee, om uiteindelijk een van de landen te worden met het hoogste
BBP per capita. Ook Uruguay en Argentinië kennen een opmerkelijke groei in het nieuwe
millennium.
Wanneer we de grafiek voor Bolivia van naderbij bekijken in onderstaande figuur, zien we
echter dat er zich een hele andere tendens aftekent na 1990 die niet duidelijk te zien was op de
vorige grafiek. Na de hervormingen door de NEP vanaf eind jaren ’80, groeide het BBP per
capita wél aan. Deze groei zette zich verder gedurende de hele jaren ’90. Tijdens de turbulente
periode van protesten tussen 1999 en 2003 stokte de groei, en groeide vanaf 2003 sterker aan
dan ooit. Tussen 1986 en 2014 doet er zich bijna een verdubbeling van het BBP per capita
voor. Hoewel onder de legislatuur van Morales het BBP per capita sterker aangroeide dan
tijdens het liberale beleid van de jaren ’90, kunnen we stellen dat beide beleidsregimes er in
slaagden om het BBP per capita van Bolivia te laten toenemen.
Figuur III: Het Reëel BBP per capita van Bolivia (1966-2014)
Bron: World Bank Databank – World Bank Development Indicators: Real GDP per capita at constant 2005$;
In onderstaande tabel vergelijken we de groeicijfers sinds 1985 met de andere beschouwde
Zuid-Amerikaanse landen. In de tabel is te zien we dat ten opzichte van de andere bestudeerde
landen, Bolivia vrij gemiddeld presteert inzake de groei van het BBP per capita. De regionale
tendens is een sterke groei tijdens de jaren ’90, gevolgd door een scherpe terugval van de
groei op het einde van het decennium. Na 2003 herstelt de groei zich in Zuid-Amerika. De
groei van Bolivia sluit hier zeer nauw bij aan. Bolivia bevindt zich eerder in een middengroep,
zeker als we de volledige periode 1990-2014 beschouwen. Landen als Argentinië Chili, Peru,
700
800
900
1000
1100
1200
1300
1400
1500
19
66
19
68
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
90
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
20
12
20
14
BB
P p
er
cap
ita
23
Paraguay en Uruguay vormen een kopgroep tijdens de bestudeerde periode, kort daarop
volgen Bolivia en Colombia. Voor de periode onder Morales liggen de groeicijfers per capita
hoger, zowel voor Bolivia zelf als voor de rest van de bestudeerde landen. Het BBP per capita
groeit met gemiddeld 3.8%.
Tabel III: Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei reële BBP per capita (in constante 2005$)
Periode 1985-
1989
1990-
1994
1995-
1999
2000-
2004
2005-
2009
2010-
2014
1990-
2014
2005-
2014 Land
Argentinië -2.8 5.3 1.1 -0.7 4.6 4.1 2.8 4.4
Bolivia -1.0 2.1 1.9 0.8 2.9 3.7 2.5 3.8
Brazilië 2.5 0.0 0.6 1.6 2.4 2.8 1.5 2.6
Chili 5.7 5.7 4.0 2.8 2.3 4.4 3.8 3.4
Colombia 2.2 2.4 -0.2 2.1 3.4 4.7 2.5 4.1
Ecuador 0.3 0.9 -0.7 2.3 2.0 4.2 1.7 3.1
Paraguay 3.1 1.3 0.0 -0.8 1.5 6.9 3.1 4.2
Peru -2.3 0.8 1.9 2.2 5.2 5.5 3.1 5.4
Uruguay 3.5 3.6 2.4 -1.6 5.7 5.8 3.1 5.8
Venezuela, RB -1.1 1.7 -1.1 -0.1 4.5 -0.4 0.9 2.1 Bron: World Bank Databank – World Bank Development Indicators – Real GDP per capita at constant 2005$)
Noot: Er werd telkens een gemiddelde genomen van de groeicijfers van de respectievelijke landen in de bestudeerde periode.
Concluderend kan gesteld worden dat, ondanks dat Bolivia doorheen een groot deel van de 2e
helft van de 20e eeuw nauwelijks groei vertoonde, het sinds de jaren ’90 telkens gemiddeld of
bovengemiddeld groeit ten opzichte van de Zuid-Amerikaanse buurlanden. Sinds het
aantreden van Morales is Bolivia zelfs een van de sterkere groeiers van het Zuid-Amerikaanse
continent, vooral inzake het absolute reële BBP. Het contrast van de groeicijfers vóór 1990 en
de laatste 25 jaar is zeer merkwaardig. Ook liggen de groeicijfers in Zuid-Amerika opvallend
hoog. De bestudeerde Zuid-Amerikaanse economieën groeien sterk tijdens de jaren ’90,
stagneren dan in de eerste jaren van het nieuwe millennium, om dan vanaf 2005 terug te
groeien.
Dat Bolivia door haar hogere groeicijfers zou convergeren met de rest van Zuid-Amerika is
op dit moment een te voorbarige conclusie. Wel kan met absolute zekerheid gesteld worden
dat de hervormingen in de jaren ’90 en onder Morales er in slaagden te breken met het
verleden dat gekenmerkt werd door een lage groei van het BBP en zelfs een negatieve groei
van het BBP per capita.
24
De inflatie
Een tweede belangrijke indicator die aandacht verdient, is het inflatiecijfer van Bolivia. Het
inflatiecijfer meet de procentuele verandering van het algemeen prijspeil ten opzichte van het
vorige jaar in een economie. Doorgaans wordt inflatie in verband gebracht met een positieve
outputkloof: een output boven het potentiële niveau. Zo zal bij een negatieve outputkloof het
inflatieniveau dalen. Daarnaast heeft ook het monetair beleid een sterke invloed op het
prijspeil, zeker op de lange termijn. (Mishkin, 2012)
Een te hoge inflatie heeft negatieve gevolgen voor de economie doordat onder andere
economische agenten zich constant moeten indekken tegen inflatie (shoe leather costs), de
export van het een land minder competitief wordt, en welvaart ook van arm naar rijk verdeeld
wordt. Een negatief inflatiecijfer – deflatie – is ook negatief voor de economische groei In dat
laatste geval zullen consumenten immers hun uitgaven uitstellen, wat er voor zorgt dat de
negatieve outputkloof groter wordt, en men in een negatieve deflatiespiraal terechtkomt.
Idealiter houdt een economie er een lichte en stabiele inflatie op na (Mishkin, 2012).
Zoals we in het vorige hoofdstuk al zagen, heeft Bolivia een zeer merkwaardige inflatoire
geschiedenis. Niet alleen wordt het land vaak in verband gebracht met de hyperinflatie van
’85, het land kende over de hele 2e helft van de 20
e eeuw een vrij volatiele en hoge inflatie.
Na de woelige jaren ’80 en de hyperinflatie van ’85 slaagde het economische stabilisatiebeleid
onder de NEP er erg snel in het inflatiepeil te laten zakken, zonder al te veel economische
groei af te staan. In onderstaande figuur (Figuur IV) is te zien hoe het inflatiepeil zich terug
normaal verhoudt tot de outputgroei. Vanaf de jaren ’90 is te zien immers dat schommelingen
in de groei, en de bovengemiddelde groei van het BBP zich opnieuw vertalen in
schommelingen van het inflatiepercentage. Tenslotte is het opmerkelijk dat het
inflatiepercentage hoog blijft gedurende de periode. Alleen tijdens de wereldwijde recessies
van 1999 en 2009 duiken de inflatiepercentages onder de 5 procent.
25
Figuur IV: Inflatie en Output: BBP Deflator en Groei BBP (jaarlijkse percentages)
Bron: GDP Deflator: World Bank Databank – World Development Indicators – GDP Deflator (Annual %)
GDP Growth: World Bank Databank – World Development Indicators – GDP Growth (%)
Om een oordeel te kunnen vellen of het Boliviaanse inflatiepercentage hoog was tijdens de
periode 1990-2014, dringt er zich een vergelijking met de inflatiepercentages van de andere
beschouwde Zuid-Amerikaanse landen op. Tabel IV geeft de gemiddelde jaarlijkse
inflatiepercentages van de beschouwde landen weer. Opvallend is dat na 1985, Bolivia zich
veel sneller herstelt van de inflatiecrisis dan bepaalde buurlanden zoals Argentinië, Brazilië,
Peru en Uruguay. Sterker nog: tussen 1990 en 1994 heeft Bolivia – op uitzondering van
Ecuador – de laagste inflatiepercentages van de beschouwde landen. Ook tussen 1995 en 2005
zijn de inflatiecijfers van Bolivia eerder aan de lage kant in vergelijking met de andere
beschouwde landen. Vanaf het aantreden van Morales stijgt de inflatie naar een eerder
gemiddeld niveau voor 2005-2009, en bovengemiddeld voor de periode 2009-2014. Echt
problematisch hoog lijkt deze inflatie echter niet in vergelijking met de andere landen. Toch
moet gesteld worden dat landen als Chili, Colombia en Peru, met een vergelijkbare sterke
groei als Bolivia, eerder lage inflatiepercentages hebben.
-5
0
5
10
15
20
19
85
19
86
19
87
19
88
19
89
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
GDP Deflator GDP Growth
26
Tabel IV: Inflatie - Gemiddelde BBP Deflator (jaarlijkse percentages, 1985-2014)
Periode
1985-1989 1990-1994 1995-1999 2000-2004 2005-2009 2010-2014 Country Name
Argentina 91.9 44.6 -0.2 14.3 14.9 10.9
Bolivia 68.8 12.3 7.6 4.8 7.0 8.4
Brazil 52.4 16.7 26.1 9.0 7.4 7.2
Chile 21.0 16.7 4.4 6.3 5.9 4.1
Colombia 26.2 29.6 16.0 11.7 5.5 3.5
Ecuador -7.2 6.9 -3.3 9.5 7.4 4.7
Paraguay 30.6 21.0 9.4 11.8 7.5 4.7
Peru 82.8 13.7 8.0 2.8 3.3 3.6
Uruguay 73.6 70.8 22.3 9.5 6.5 8.0
Venezuela, RB 36.7 37.2 50.2 27.9 20.2 34.5 Bron: World Bank Databank – World Development Indicators – GDP Deflator (Annual %) - Eigen berekeningen
Tewerkstelling
Een andere belangrijke indicator voor de prestaties van een economie is de manier waarop de
economie productiemiddelen gebruikt, in het bijzonder hoe de economie met de
arbeidskrachten omspringt. Arbeid heeft immers zowel een input-element (geleverde arbeid)
als een output element (tewerkstelling, loon). Om dit te analyseren zal eerst een blik
geworpen worden op het aantal personen die beschikbaar zijn voor arbeid: het percentage
personen binnen de leeftijdscategorie 15-64 die werken of bereid zijn te werken. Vervolgens
wordt bestudeerd hoeveel van deze personen de economie slaagt aan het werk te zetten: het
tewerkstellingspercentage. Tenslotte wordt gekeken naar de werkloosheidscijfers. Het begrip
werkloosheid kan op veel verschillende manieren worden ingevuld. De Internationale
Arbeidsorganisatie (ILO) stelt in haar definitie van werkloosheid drie voorwaarden. Een
werkloos persoon zijn wordt gedefinieerd als iemand die geen werk heeft, maar wel
beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en actief betrekking zoekt (Heylen, 2004).
Tewerkstelling en werkloosheid zijn belangrijke indicatoren voor de prestatie van een
economie. Zo stelde Arthur Okun dat er een vast negatief verband tussen de verandering in
werkloosheid en in economische groei. De benodigde groei om een bepaald percentage
werkloosheid weg te werken – ook gekend als de Okun coëfficient – verschilt van onderzoek
tot onderzoek, maar doorgaans is dit coëfficient hoger dan 1. Er is met andere woorden meer
dan 1 percent groei nodig om minder dan 1 percent werkloosheid weg te werken. (Heylen,
2004)
27
De meest aangewezen bron voor gegevens rond de arbeidsmarkt is de Key Indicators of the
Labour Market (KILM) Database van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Jammer
genoeg biedt deze databank slechts gegevens vanaf 1990. Ook gegevens in de WDI databank
van de Wereldbank zijn pas beschikbaar vanaf 1990. Een analyse op de lange termijn is
daarom niet mogelijk.
Figuur V: Participatiegraad bevolking op beroepsactieve leeftijd 1990-2014 (als % van de totale actieve
bevolking 15-64)
Bron: ILO Key Indicators of the Labour Market (KILM) – Labour force participation rate (ILO estimates and projections; by sex and age
group)
De ‘participatiegraad’ van een economie geeft het percentage inwoners weer die beschikbaar
zijn voor de arbeidsmarkt en op beroepsactieve leeftijd zijn. Dit zijn zowel de inwoners die
werk hebben als de inwoners die actief op zoek zijn naar werk. Uiteraard is dit percentage
sterk afhankelijk van de bevolking op beroepsactieve leeftijd, al kunnen socio-economische
factoren ook invloed hebben op de participatiegraad. Zo is het denkbaar dat tijdens een
recessie werkzoekenden gedemotiveerd worden, en niet langer zullen participeren, terwijl
bijvoorbeeld in Europa de uitbouw van een sociale zekerheidssystemen een van de oorzaken
is voor dalende participatiegraden. In bovenstaande Figuur V is de participatiegraad van de
bevolking op beroepsactieve leeftijd te zien van Bolivia en de andere beschouwde Zuid-
Amerikaanse landen. Bolivia heeft een vrij hoge participatiegraad. Gedurende de jaren ’90
steeg de participatiegraad van 67% naar 74%, met vooral een sterke stijging tussen ‘95 en ’98.
Na 2000 stijgt de activiteitsgraad gestaag (Heylen, 2004); (Börssch-Supan, 1998).
55
60
65
70
75
80
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
pe
rce
nta
ge t
ota
le b
evo
lkin
g
Argentina
Bolivia
Brazil
Chile
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela
28
In vergelijking met de andere Zuid-Amerikaanse landen heeft Bolivia een vrij hoge
activiteitsgraad. Alleen Brazilië, Peru en Uruguay gaan Bolivia voor. Opvallend is de stijging
van de participatiegraad bij Argentinië, Chili, Colombia en Peru, die zoals we in de paragraaf
rond de groei van het BBP, ook de sterkste groeiers waren in de periode 1990-2014. Dat hun
groei van het BBP per capita na 1990 te wijten zou zijn aan de stijging van de productiefactor
arbeid zou op dit moment een voorbarige conclusie zijn, maar het contrast met Bolivia die een
hoge en stabiele participatiegraad kent, tekent zich sterk af. Ondanks de sterke stijging van
hun participatiegraad, hebben Chili en Argentinië de laagste participatiegraad van de
beschouwde landen, met nauwelijks 67%. De participatiegraad is alvast geen verklarende
factor voor het verschil in BBP per capita tussen Chili, Argentinië, en Bolivia, aangezien de
twee eerstgenoemde landen een veel hoger BBP per capita hebben. Ter volledigheid wordt
vermeld dat Peru de hoogste participatiegraad van de beschouwde landen.
Vervolgens wordt er gekeken naar het percentage van de participatiegraad dat wel degelijk
aan het werk is. Dit is de werkgelegenheidsgraad. Dit cijfer duidt op de verhouding van het
aantal werkenden tot de bevolking op beroepsactieve leeftijd. De participatiegraad bestaat met
andere woorden uit de werkgelegenheidsgraad en de werkloosheidsgraad van personen op
beroepsactieve leeftijd. De Key Indicators of the Labour Market (KILM) bieden echter alleen
werkgelegenheidscijfers voor de bevolking boven de 15 jaar. Op zich hoeft dit geen probleem
te zijn, omdat werkloosheid gedefinieerd wordt door het ILO als ‘personen die actief op zoek
zijn naar werk’.
In onderstaande figuur VI is de internationale vergelijking van de werkgelegenheidsgraad te
zien voor de bevolking boven de 15 jaar. Dit is het verschil van de totale bevolking (+15 jaar)
en de werkloosheid en niet-actieve bevolking. De evolutie van de werkgelegenheidsgraad van
Bolivia is zeer vergelijkbaar met de participatiegraad van de bevolking op beroepsactieve
leeftijd (cf. supra). De werkgelegenheid stijgt gedurende de hele periode, met een sterkere
stijging midden jaren ’90. Ten opzichte van 1990 is in 2014 de werkgelegenheid met 5
procent gestegen.
We zien dat Bolivia ten opzichte van de andere beschouwde landen een zeer hoge
werkgelegenheid heeft. Alleen Peru kan hogere werkgelegenheidscijfers voorleggen, al heeft
Peru ook een hogere participatiegraad (cf. supra). Brazilië en Uruguay, die eveneens hogere
participatiegraden hebben in vergelijking met Bolivia, scoren qua werkgelegenheid dan weer
lager dan Bolivia. Terwijl Brazilië een half procentpunt beter scoorde inzake
29
participatiegraad, moet Brazilië ruim 5 % toegeven inzake werkgelegenheid. Voor Uruguay is
het contrast nog sterker. Uruguay had 2.5% meer participatiegraad dan Bolivia, maar scoort
bijna 10 % slechter inzake werkgelegenheid. De conclusies resulterend uit de
participatiegraad kunnen dan ook overgenomen worden voor de werkgelegenheidsgraad. Het
niveauverschil van het BBP per capita tussen Bolivia en rijkere Zuid-Amerikaanse landen is
niet te verklaren door verschillen in werkgelegenheidsgraad. Méér zelfs, wanneer we figuur
VI vergelijken met figuur II die het reëel BBP per capita van de beschouwde landen
weergeeft, blijkt dat de meeste rijke landen inzake BBP de laagste werkgelegenheidsgraden
vertonen.
Figuur VI: Werkgelegenheid 1990-2014 Zuid-Amerikaanse landen (als % van bevolking +15 jaar)
Bron: ILO Key Indicators of the Labour Market (KILM) – Employment to population ratio (ILO estimates and projections; by sex and age
group)
De KILM databank biedt in tegenstelling tot de data rond de werkgelegenheid wel
werkloosheidscijfers ten opzichte van de bevolking op de beroepsactieve leeftijd. Deze cijfers
zijn bruikbaarder dan de bovenstaande figuur, aangezien ze vergelijkbaar zijn met de
participatiegraad. Tijdens de jaren ’90 blijft de Boliviaanse werkloosheid vrij stabiel rond 5%,
om op het einde van het decennium kort naar de 3.5% te duiken. Tot 2005 blijft de
werkloosheid min of meer stabiel rond de 5%. Vanaf 2007 daalt de werkloosheid sterk: van
4.5% in 2007 naar een 2.9% in 2008. Het jaar 2013 toont een historisch lage werkloosheid
van amber 2.6% van de totale beroepsactieve bevolking (15-64).
Wanneer de werkloosheidscijfers vergeleken worden met de andere beschouwde Zuid-
Amerikaanse landen, is te zien dat werkloosheid in de bestudeerde periode absoluut geen
45
50
55
60
65
70
75
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Pe
rce
nta
ge t
ota
le b
evo
lkin
g o
p
be
roe
psa
ctie
ve le
eft
ijd
Argentina
Bolivia
Brazil
Chile
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela
30
probleem is in Bolivia. Gedurende zo goed als de volledige periode 1990-2014 heeft Bolivia
de laagste werkloosheidscijfers. Veel Zuid-Amerikaanse landen tonen een hoge en volatiele
werkloosheid. Vooral in de periode 1998-2005 liggen de werkloosheidscijfers erg hoog bij de
meeste Zuid-Amerikaanse landen met als uitschieters Argentinië, Colombia en Venezuela.
Alleen Peru komt in de buurt van Bolivia qua stabiliteit en niveau van de werkloosheid.
Tegen het einde van het vorige decennium dalen en convergeren de werkloosheidscijfers van
de meeste landen tot percentages tussen de 5% en 8%.
Figuur VII: Werkloosheid Latijns Amerika (1991-2013, als % totale beroepsactieve bevolking)
Bron: Key Indicators of the Labour Market (KILM) – Unemployment, total (as % of total labor force 15-65; (modeled ILO estimate)
Noot: Er zijn geen gegevens beschikbaar voor 1990. Deze zouden met data van andere bronnen zoals LABORSTA kunnen aangevuld
worden, maar aangezien deze gegevens licht verschilden met KILM data, werd geopteerd om slechts de data uit de KILM te gebruiken, net zoals bij het onderzoek van de bovenstaande parameters.
Noot: om vergelijkbaarheid van de cijfers tussen de verschillende landen mogelijk te maken, werden niet de nationale cijfers gebruikt maar
de schattingen van het ILO.
Figuur VIII: Vergelijking jaarlijkse werkloosheidpercentages en jaarlijkse groei BBP Bolivia (1991-2013)
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
Pe
rce
nta
ge t
ota
le b
ero
ep
sact
ieve
b
evo
lkin
g
Argentina
Bolivia
Brazil
Chile
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela, RB
31
Bron: Key Indicators of the Labour Market (KILM) – Unemployment, total (as % of total labor force 15-65; (modeled ILO estimate); Reëel
BBP (World Bank Databank – World Bank Development Indicators – Real GDP Constant 2005$)
Tot slot wordt het werkloosheidspercentage vergeleken met de jaarlijkse groei van het BBP
van Bolivia (Figuur VII). Volgens de wet van Okun (cf. supra) zouden we een negatief
verband moeten zien tussen de evolutie van werkloosheid en economische groei. De
berekening van het Okun-coëfficient valt echter buiten het bestek van dit onderzoek.
De groei van het reëel BBP van de jaren ’90 resulteert in een stabiele werkloosheid van rond
de 5%. De economische terugval van het eind vanaf het einde millennium door de
wereldwijde economische recessie zorgt dan weer voor een hogere werkloosheid, al is het
verrassend dat aan het begin van de recessie in 1997 ook de werkloosheid kort daalt tot 3.5%.
De sterke groei van het reëel BBP na 2005 zorgt zoals in de vorige paragraaf beschreven voor
dalende werkloosheidscijfers.
Overheidsfinanciën
Naast de groei van de economie, de inflatie en werkloosheid, zijn ook gegevens over de
overheidsfinanciën van primordiaal belang om de prestaties van een economie te analyseren.
De overheid kan immers een grote impact hebben op de economie. Zo kan het via
overheidsinvesteringen de economie op korte termijn stimuleren, en kan het ook een
herverdelende rol opnemen (Heylen, 2004); (Mishkin, 2012). Tegelijk moet de overheid ook
rekenen op inkomsten die sterk afhankelijk zijn van de economische conjunctuur. Bij
hoogconjunctuur zal het haar inkomsten sterk zien toenemen, terwijl in een recessie de lage
economische activiteit en bijhorende werkloosheid ervoor kunnen zorgen dat het
overheidsbudget ontspoort. Een sterk ontsporend begrotingssaldo en opstapelende schulden
kunnen op zijn beurt opnieuw de groei negatief beïnvloeden. In het geval van een ontspoorde
0
1
2
3
4
5
6
7
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Pe
rce
nta
ge w
erk
loo
she
id t
en
op
zich
te
van
be
roe
psa
ctie
ve b
evo
lkin
g/gr
oe
i va
n h
et
Re
ëe
l BB
P
Unemployment, total (% of total labor force) GDP growth (annual %)
32
begroting kan een overheid zich op de langer termijn verplicht zien andere uitgaven te
reduceren om de schuld te betalen (Heylen, 2004).
Gegevens rond overheidsfinanciën zijn zeer moeilijk te vinden voor Zuid-Amerika. Noch het
IMF, noch de Wereldbank hebben betrouwbare en coherente internationaal vergelijkbare
cijfers rond overheidsfinanciën. De United Nations Economic Commission for Latin America
and the Carribean1 heeft echter wel vergelijkbare economische data voor Zuid-Amerika,
onder de naam CEPALSTAT, een databank speciaal aangelegd door de United Nations
Economic Commission for Latin America and the Carribean om het gebrek aan betrouwbare
en internationaal vergelijkbare datareeksen rond onder andere overheidsfinanciën te
verhelpen. De databank is opgebouwd met gegevens uit nationale datareeksen zoals de
centrale banken van de Midden- en Zuid-Amerikaanse landen. Ook de Inter-American
Development Bank2 heeft vergelijkbare datareeksen rond overheidsfinanciën.
Een eerste indicator waarnaar gekeken zal worden is het begrotingssaldo van Bolivia tijdens
de beschouwde periode. Dit is het verschil tussen alle overheidsinkomsten en uitgaven van de
overheid. Een tekort op de begroting zal de overheidsschuld van economie in absolute cijfers
doen stijgen. Een expansief fiscaal beleid kan echter de economie op korte termijn stimuleren,
waardoor de stijging van de schuld in relatieve cijfers ten opzichte van het totale BBP kleiner
zal zijn dan de stijging in absolute cijfers. In figuur IX zien we het begrotingstekort/overschot
als een percent van het BBP.
11
http://www.cepal.org/en 2 http://www.iadb.org/
33
Figuur IX: Begrotingssaldo Bolivia (als % van het BBP)
Bron: Inter-American Development Bank – Overall Fiscal Balance (as % GDP)
Tijdens de volledige jaren ’90 is er een begrotingstekort, ondanks het stabilisatiebeleid onder
het NEP tussen 1985-1993. Vanaf 1993 verbetert het overheidstekort sterk. Niet toevallig valt
deze verbetering samen met de privatiserings- en kapitalisatiegolf van de grootste
overheidsbedrijven onder Gonzalo Sanchez de Lozada en zijn Plan de Todos. Vanaf 1993
slaagde de overheid het begrotingstekort terug te dringen. Vanaf 1999, het begin van de
recessie en de straatprotesten in Bolivia, ontspoort de begroting volledig. Pas vanaf 2005 is er
een begrotingsoverschot. Dit valt samen met het aantreden van Morales, en de nationalisaties
van de belangrijkste productieve sectoren tussen 2005 en 2008. Tijdens de legislatuur van
Morales is de begroting telkens positief, ondanks het feit dat er grote sociale
herverdeelprogramma’s en infrastructuurwerken georganiseerd werden. (cf. supra) Echt groot
is het begrotingsoverschot echter niet. In 2009, tijdens de economische crisis, is de begroting
bijna volledig in evenwicht. Na 2013 is de begroting terug negatief.
In onderstaande figuur analyseren we vervolgens de overheidsinkomsten als een percent van
het BBP. Een verbetering van het begrotingssaldo kan immers zowel bekomen worden door
besparingen, als door een grotere stijging van de overheidsinkomsten ten opzichte van de
uitgaven. Er zijn echter geen data beschikbaar voor het totale overheidsbudget. Via de proxy-
variabele van de belastingopbrengsten, kunnen we echter een inschatting maken van de
evolutie van het Boliviaanse overheidsbudget, en deze vergelijken met de andere bestudeerde
Zuid-Amerikaanse landen.
-10
-8
-6
-4
-2
0
2
41
99
0
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
34
Figuur X: Overheidsinkomsten uit belastingen Zuid-Amerikaanse landen (als % van het BBP)
Bron: CEPELSTAT Tax revenue by type of taxes as a percentage of GDP ; en World Development Indicators World Bank; Tax Revenue (as
% of GDP)
Noot: geen gegevens beschikbaar in CEPELSTAT voor Peru, Paraguay en Venezuela. Deze werden aangevuld door gegevens uit de WDI
databank. Gegevens voor Uruguay na 2003 werden eveneens aangevuld door het WDI databank. Geen gegevens beschikbaar voor Ecuador
na 2005
De belastinginkomsten van Bolivia stijgen duidelijk sterk tijdens de beschouwde periode.
Tijdens de jaren ’90, nochtans een periode met begrotingstekort, stijgen de
belastinginkomsten sterk. Dit cijfer is verrassend, aangezien de regering Estessoro en de
regering Gonzalo Sanchez de Lozada onder het liberale beleid net het overheidsbeslag fel
terugdrongen, onder meer door de verkoop van overheidsbedrijven. De verkoop van
overheidsbedrijven kan verklaren waarom de overheidsfinanciën na 1993 stegen, maar kan
het verloop voor 1993 niet verklaren. In het inleidende hoofdstuk over de New Economic
Policy, vermeldden we echter ook dat eind jaren ’80 en begin jaren ’90 sterk ingezet werd op
het versterken van de capaciteit van de Boliviaanse administraties, onder meer om belastingen
te innen.
De recessie eind jaren ’90 doen de inkomsten weer dalen. Vanaf het aantreden van Evo
Morales stijgen belastinginkomsten opnieuw, onder meer doordat er hogere belastingtarieven
geheven werden op strategische sectoren als de gassector en de mijnbouw, alsook doordat de
overheid inkomsten vergaarde door als productieve speler in deze sectoren. Uiteindelijk
blijven de overheidsinkomsten stijgen tot 21.8% van het BBP in 2013, wat meer dan 2.5 keer
5
10
15
20
25
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Argentinië Bolivia Brazilië Chili Colombia
Ecuador Paraguay Peru Uruguay Venezuela
35
zoveel is als het procentuele niveau in 1990. Rekening houdende met de enorme groei van de
Boliviaanse economie in absolute cijfers - een verdriedubbeling tussen 1990 en 2014 - is de
groei van de belastinginkomsten significant. Enerzijds kan dit toegeschreven worden aan de
groei van het overheidsbeslag, maar ongetwijfeld ook aan de inspanningen die ondernomen
werden onder Morales en (vooral) onder het liberale beleid van de jaren ’90 om de
belastinginning in Bolivia efficiënter te maken (Weisbrot, Ray & Johnson, 2009) (Filho,
Gonçalves & Dalla Dé, 2010).
Wanneer de evolutie in Bolivia vergeleken wordt met de andere Zuid-Amerikaanse landen,
valt het op dat Bolivia de sterkste groei in belastinginkomsten kent. Hoewel de algemene
tendens een stijging van de belastinginkomsten is, ziet geen enkel land haar
belastinginkomsten dusdanig stijgen als Bolivia. De meeste overheden in Zuid-Amerika
werken anno 2013 met een budget tussen de 15% en 20% van het BBP. Brazilië vertoont over
de hele periode de hoogste belastinginkomsten, gevolgd door Argentinië.
Tenslotte wordt de overheidsschuld van Bolivia beschouwd in vergelijking met de andere
bestudeerde economieën in de regio. Bolivia droeg in de jaren ’90 een historisch opgebouwde
schuld mee. Midden jaren ’90 had Bolivia een schuldgraad die 4 maal de totale waarde van
haar export bedroeg. Aangezien een dergelijke schuldgraad niet draagbaar is, werd Bolivia
opgenomen in de Heavily Indebted Poor Countries Initiative (HIPC) van het IMF en de
Wereldbank. Dit initiatief voorziet dat, indien de landen die in het initiatief opgenomen zijn
bepaalde economische maatregelen nemen, het IMF, de Wereldbank en internationale
crediteurs grootschalige schuldherschikkingen en kwijtscheldingen kunnen financieren. Zo
werd een eerste herschikking in 1999 en 2001 getroffen voor Bolivia, en werd in 2006 een
nominale schuldkwijtschelding toegestaan van 2.7 miljard dollar, ofwel een
schuldkwijtschelding van een goeie 36% van de totale schuld. In de periode na de enorme
kwijtschelding door het HIPC zorgden de begrotingstekorten en groei van het BBP per capita
voor een verdere daling van de schuldgraad ten opzichte van het BBP. (IMF, 2006)3
Wanneer de Boliviaanse schuld vergeleken wordt met de andere bestudeerde landen, is te zien
dat Bolivia vóór 2005 telkens een van de hoogste schuldgraden heeft. Tijdens de recessie aan
het begin van het nieuwe millennium ontsporen alleen de Argentijnse en Uruguayaanse
3 https://books.google.be/books?id=Zjxwp2qE-
gcC&pg=PA80&lpg=PA80&dq=debt+relief+bolivia+under+the+HIPC&source=bl&ots=LwKxik9ZWg&sig=Khxh42EaUiE-8w-JBxAMralCqf4&hl=nl&sa=X&ved=0ahUKEwjQhbK43Y7KAhVH9w4KHQpAAWUQ6AEIQzAF#v=onepage&q=debt%20relief%20bolivia%20under%20the%20HIPC&f=false
36
schuld verder. Na de grote schuldreductie is te zien dat Bolivia een van de laagste
schuldgraden van de bestudeerde economieën heeft. Opvallend is ook de lage schuld van
Chili. Gedurende zowat hele bestudeerde periode heeft Chili de laagste schuldgraad van de
bestudeerde economieën, en blijft de schuldgraad vrij stabiel.
Figuur XI: Overheidsschuld Zuid-Amerikaanse landen als percent van BBP (1990-2014)
Bron: CEPELSTAT – Public Sector – Total Gross External Debt as percentage GDP
Ter volledigheid wordt in figuur X nog de Boliviaanse schuld in miljoen dollar voorgesteld.
De schuld werd tot nu toe immers telkens als een percentage van het BBP voorgesteld, en
daar het BBP van Bolivia dermate groeide sinds 1990, kan dit een vertekend beeld geven. Zo
is er in onderstaande figuur (Figuur XII) te zien dat de Boliviaanse schuld in absolute cijfers
helemaal niet afnam. Alleen tussen 2005 en 2007 is er een afname van de schuld in absolute
cijfers te bemerken door de schuldkwijtschelding.
Figuur X: Overheidsschuld Bolivia (in miljoen dollar)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Argentinië
Bolivia
Brazilië
Chili
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela R.B
37
Bron: CEPELSTAT – Public Sector – Public Gross Debt Stock in million US$
De Betalingsbalans
De betalingsbalans van een economie is een overzicht van alle transacties die gebeuren tussen
ingezeten en niet-ingezetenen in een bepaalde periode. Het bestaat uit twee belangrijke
componenten: de lopende rekening en de kapitaal-en financiële rekening. De lopende
rekening bestaat uit de handelsbalans: de waarde van de export minus de import, het netto
factorinkomen met het buitenland en overdrachtsbetalingen. De handelsbalans is de
belangrijkste component van de lopende rekening.
De lopende rekening is een van de meest nuttige indicatoren om de balans van een economie
te analyseren. Wanneer deze rekening een tekort vertoont, wil dit zeggen dat er de import en
uitbetalingen van lonen aan niet-ingezetenen, de export en inkomende transfers overtreffen.
De kapitaal- en financiële rekening weerspiegelt het saldo van alle financiële transacties en
investeringen in een land. In theorie moet de betalingsbalans gelijk zijn aan nul, aangezien de
lopende- en de kapitaalrekening elkaar opheffen. Bij grote tekorten op de lopende rekening,
zal er immers geleend moeten worden om bijvoorbeeld de import te financieren. In praktijk is
het saldo op de betalingsbalans echter niet altijd gelijk aan nul (Worldbank, 2015); (Mishkin,
2012).
In figuur XIII zijn zowel de lopende rekening als de kapitaalrekening van Bolivia te zien,
zowel in percent van het BBP om de grootte van de overschotten/tekorten te duiden, als in
miljoenen dollars, om geen vertekend beeld te krijgen door de grote groei van de economie na
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Milj
oe
n U
S$
Total Debt (million US$)
38
2005. Tijdens de hele jaren ’90 tot 2002 vertoont de lopende rekening een sterk tekort, met
jaren tot bijna 10% van het BBP. De kapitaalrekening daarentegen vertoont een overschot om
het tekort op de lopende rekening te financieren. Op het einde van het decennium loopt het
tekort op de lopende rekening terug, en is er vanaf 2002 zowel een overschot op de
kapitaalrekening als de lopende rekening. Het is erg opvallend dat de lopende rekening
verbeterde na 1999, de periode van recessie en sociale onrust. Vanaf 2005 loopt het overschot
op de kapitaalrekening verder op, tot een overschot van 12% in 2008. Na een terugval tijdens
de economische crisis van 2009, klimt de lopende rekening terug naar een overschot van dat
van 2008. Ook de kapitaalrekening vertoont nog steeds een overschot, tot het in 2013 tekort
vertoont. Deze plotse daling van de kapitaalrekening loopt synchroon met het
begrotingstekort die we in figuur IX zagen.
Figuur XIII : De betalingsbalans in miljoenen US$
Figuur XIV: De betalingsbalans als percent van het reëel BBP
Bron: Inter-American Development Bank – Economy, Balance of Payment; Current Account as % of GDP en Current Account Balance (Mil
US$) - Inter-American Development Bank – Economy, Balance of Payment; Capital Account as % of GDP and Capital Account Balance
(Mil US$)
-700
-200
300
800
1300
1800
1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012
Milj
oe
ne
n U
S$
Lopende Rekening
Kapitaal Rekening
-10
-5
0
5
10
15
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Pe
rcce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Lopende Rekening (% van BBP)
Kapitaalrekening (% van BBP)
39
Door deze grote overschotten op beide rekeningen, is er dus sinds het begin van het nieuwe
millennium een overschot op de betalingsbalans. Daarom is het niet onlogisch dat in figuur
XV te zien is hoe de internationale reserves van Bolivia oplopen. De internationale reserves
van een land bestaan uit al het goud in handen van de centrale bank, speciale trekkingsrechten
bij het IMF, reserves bij het IMF en buitenlandse reserves in handen van de centrale bank.
(World Bank 2015)
In 1990 schommelden de internationale reserves van Bolivia rond de 10% à 15%, maar vanaf
het moment dat er op beide rekeningen een overschot is, stijgen de internationale reserves
drastisch. In 2002 bestaan de reserves maar uit 11% van het BBP, terwijl de centrale bank in
2012 51% van het BBP aan internationale reserves aanhoudt.
Figuur XV: Totale Reserves (inclusief goud) als percent van het reëel BBP
Bron: World Development Indicators – World Bank. Total Reserves (including gold) in constant 2005 US$; GDP in constant 2005 US$
Noot: Om totale reserves als percent ten opzichte van het BBP te vinden, werden de data voor de reserves gedeeld door het BBP in constante
dollar (GDP in constant 2005 US$).
Sociale Indicatoren
Het is belangrijk niet alleen indicatoren te bestuderen die de groei van een economie
weerspiegelen, maar ook indicatoren die aantonen hoe deze economische groei doorsijpelt
naar de gehele bevolking. Een verbetering van de algemene welvaart van een economie wordt
niet altijd gevolgd door een verbetering van het algemene welzijn. Zo is het mogelijk dat
slechts een klein gedeelte van de bevolking kan profiteren van de groei. Daarom wordt in
0
10
20
30
40
50
60
1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Totale Reserves, inclusief goud (als % BBP)
40
deze paragraaf zowel gekeken naar graad van ongelijkheid in Bolivia, als naar de
armoedecijfers.
De impact van economische inkomensongelijkheid op economische groei is een
veelbesproken onderwerp in de economische literatuur. Doorgaans wordt gevonden dat grote
ongelijkheid een rem zet op economische groei. Robert Barro (Barro, 1999) bestudeerde voor
een groot aantal landen de relatie tussen economische groei en ongelijkheid. Barro stelde vast
dat een stijging van de ongelijkheid in arme landen inderdaad de groei remt, maar dit niet
noodzakelijk het geval is in rijke landen, door onder meer de relatief hogere spaarvoeten van
mensen met een erg hoog inkomen. Ook vond Barro de empirische bevestiging voor de
Kuznets curve: eerst stijgt de ongelijkheid bij economische ontwikkeling, op pas in een
tweede fase te dalen. Tenslotte moet ook gesteld worden dat, hoewel Barro wel een
significant effect vond van ongelijkheid op economische groei, deze eerder zwak was. Een
diepgravende analyse van de economische literatuur rond dit onderwerp valt echter buiten het
bestek van deze masterproef. Aangezien Bolivia een erg arm land is, voldoet de theorie dat bij
arme landen economische ongelijkheid een rem zet op de economische groei.
Een aangewezen indicator om de ongelijkheid in een land te meten is de GINI Index. Deze
indicator meet de mate waarin de verdeling van het inkomen tussen individuen of
huishoudens in een economie verschilt van een perfect gelijke verdeling. Bij perfecte
gelijkheid in een economie is de GINI Index 0, terwijl bij een perfect ongelijk verdeelde
economie de GINI Index gelijk is aan 100. (Todaro, 2008)
41
Tabel V: GINI Index Zuid-Amerikaanse landen 1985-2014
Bron: World Bank Databank – World Development Indicators: GINI Index World Bank Estimate
Tabel VI geeft de GINI Index van de Wereldbank weer voor de bestudeerde Zuid-
Amerikaanse landen tussen 1985 en 2013. Het is te zien hoe begin jaren ’90 Bolivia een
relatief gelijke samenleving heeft ten opzichte van andere Zuid-Amerikaanse landen, met een
GINI-score van 42. Gedurende de jaren ’90 stijgt het GINI Index van Bolivia sterk, tot een
niveau van 63 in 2001. De sociale programma’s die opgenomen waren in het Plan de Todos
ter compensatie van de liberalisering van de economie, slaagden er dus niet in de ongelijkheid
Argentina Bolivia Brazil Chile Colombia Ecuador Paraguay Peru Uruguay
Venezuela,
RB
1985
55.6
99.9
1986 42.8
58.5
1987 45.3
59.7 56.2
50.5
53.5
1988
61.4
53.1
1989
63.3
53.6
42.4 45.3
1990
60.5 57.3
40.8
1991 46.8 42.0
51.3
1992 45.5
53.2 54.8 51.5
40.2 42.5
1993 44.9
60.1
1994 45.9 49.1
56.4
53.4
44.0
1995 48.9
59.6
51.0 58.2
42.1 47.8
1996 49.5
59.9 54.9 56.9
42.7
1997 49.1
59.8
54.9 53.7 42.7
1998 50.7 58.2 59.6 55.5
49.7
56.1 43.8 49.8
1999 49.8
59.0
58.7 58.6 54.6 56.3
48.3
2000 51.1 58.1
55.3 58.7 56.4
50.8 44.4
2001 53.3 63.0 59.3
57.8
54.8 51.8 46.2 48.2
2002 53.8 58.9 58.6
58.3
57.3 54.0 46.7 50.6
2003 53.5 60.2 58.0 54.7 54.4 55.0 55.6 53.7 46.2 50.4
2004 50.2
56.9
56.1 54.1 52.6 51.2 47.1 49.8
2005 49.3 55.0 56.6
55.0 54.1 51.4 51.8 45.9 52.4
2006 48.3 58.5 55.9 51.8 60.1 53.2 53.6 51.7 47.2 46.9
2007 47.4 56.9 55.2
59.4 54.3 52.1 51.4 47.6
2008 46.3 55.4 54.4
56.0 50.6 51.0 48.6 46.3
2009 45.3 51.4 53.9 52.0 55.9 49.3 49.7 48.0 46.3
2010 44.5 49.7
55.5 49.3 51.8 46.2 45.3
2011 43.6
53.1 50.8 54.2 46.2 52.6 45.5 43.4
2012 42.5 46.3 52.7
53.5 46.6 48.2 45.1 41.3
2013 42.3 46.7 52.9 50.5 53.5 47.3 48.3 44.7 41.9
42
te doen dalen. Vanaf 2001 daalt de GINI Index terug sterk. Bij het aantreden van Morales in
2006 noteren we een GINI score van 58.6. Wanneer we dit niveau vergelijken met de score in
2013, is te merken dat de sociale programma’s en herverdelingsmechanismen van Morales er
wel in slaagden de ongelijkheid in Bolivia terug te brengen.
In vergelijking met de andere Zuid-Amerikaanse landen scoort Bolivia vrij gemiddeld voor de
GINI Index. Opmerkelijk is dat groeilanden Chili, Colombia, Uruguay een vrij stabiele GINI
Index hebben. Peru kent dan weer een gelijkaardige daling van haar armoedecijfers als
Bolivia.
Een duidelijker beeld van de evolutie van de verdeling van de welvaart, krijgen in we in tabel
Figuur XVI waar niet langer één cijfer gegeven wordt rond de ongelijkheid, maar data
beschikbaar zijn voor hoeveel respectievelijk de armste, tweede armste, derde, vierde en
rijkste 20% van het totale inkomen bezitten.
Het wordt duidelijk dat de rijkste twintig procent van de bevolking een enorm aandeel van het
totale inkomen bezit: tussen de vijftig en zestig procent. De verschillen tussen de andere
inkomensgroepen zijn niet erg groot. De laagste twintig procent bezit zeer weinig. Wanneer
we de evolutie chronologisch bekijken, is het opmerkelijk dat 1990 het jaar is met de meest
gelijke inkomensverdeling. In alle inkomensgroepen behalve de rijkste groep, is in 1990 het
aandeel het grootst. Het jaar 1997 wordt daarentegen gekenmerkt door de meest ongelijke
verdeling. De rijkste 20% heeft maar liefst 61% van het totale inkomen, terwijl in alle andere
groepen 1997 de laagste aandelen betreft. Voor de armste 20% van de bevolking betekent dit
zelfs dat het maar 2% van het totale inkomen bezit. In 2000 en 2011 is te zien hoe de rijkste
20% aandeel verliest, en de andere inkomensgroepen er gestaag op vooruit gaan. Er kan dus
gesteld worden dat de dalende GINI-coëfficiënt te danken is aan een dalend aandeel van de
rijkere klasse, ten voordele van alle andere groepen in de bevolking. Opnieuw wordt
bevestigd dat de ongelijkheid het grootst was ten tijde van het liberale beleid. De sociale
programma’s van de regering Sanchez de Lozada hadden geen sterke herverdelende
capaciteit.
43
Figuur XVI: Inkomensaandeel Boliviaanse bevolking per inkomensgroep (1990; 1997 ; 2004; 2011)
World Bank Poverty and Equity Database: Income share lowest, second, third, fourth and highest 20%
Naast inkomensongelijkheid is het ook belangrijk een blik te werpen op de armoedecijfers van
de verschillende beschouwde landen. Het is immers mogelijk dat de ongelijkheid in een land
sterk toeneemt, terwijl op hetzelfde moment de meer en meer mensen uit de armoede
onttrokken worden omdat de economie groeit. Als indicator rond armoede gebruiken we de
Poverty Headcount van de Wereldbank. Dit is een maatstaf dat het aantal personen in
armoede ten opzichte van de totale bevolking weergeeft. Armoede wordt gemeten aan de
hand van nationale armoedecijfers. Vaak wordt armoede gedefinieerd op basis van een
bepaald inkomen aan dollar koopkrachtpariteit, zoals 1.25$ per dag. Een dergelijke definitie
leent zich echter niet tot een internationale vergelijking van armoede, omdat een bepaald
inkomen in het ene land onder de armoedegrens kan liggen, terwijl het in een ander land dit
niet het geval zou zijn. Daarom wordt er met de Poverty Headcount aan nationale
armoedecijfers gewerkt. (World Bank, 2015) Gegevens rond armoede zijn zowel in
CEPALSTAT, de databanken van het IMF, Inter-American Development Bank en de
Wereldbank beschikbaar vanaf midden jaren ’90. Voor Bolivia zijn de gegevens slechts
beschikbaar tot 2012. De analyse van de armoedecijfers is dus verplicht beperkt tot slechts
een deel van de bestudeerde periode.
Figuur XVI: Poverty Headcount volgens nationale Armoedegrenzen (volgens % van bevolking)
0
10
20
30
40
50
60
70
Inkomensaandeelvan laagste 20%
Inkomensaandeelvan tweede 20%
Inkomensaandeelvan derde 20%
Inkomensaandeelvan vierde 20%
Inkomensaandeelvan rijkste 20%
Pe
rce
nt
van
to
tale
inko
me
n
1990
1997
2004
2011
44
Bron: World Development Indicators: Poverty Headcount (national poverty line).
Noot: Geen gegevens beschikbaar voor Argentinië
Noot: De gegevens voor Bolivia na 2010 werden aangevuld met CEPALSTAT – Population living below poverty lines as % population
Bolivia heeft tijdens de hele beschouwde periode in bovenstaande figuur de hoogste
armoedecijfers. Tot 2007 schommelt het aantal personen die in armoede leven rond de 60%,
om vervolgens erg drastisch te dalen. In nauwelijks vijf jaar is het percentage gedaald tot
36%. Hoewel ook in de andere Zuid-Amerikaanse landen de armoedecijfers dalen, is de
daling van de armoede in Bolivia in vergelijking met haar buurlanden, spectaculair. De plotse
daling valt niet toevallig samen met de sociale programma’s van Morales, zoals de gratis
ziekteverzekering voor moeders, niet-contributieve pensioenen voor ouderen en transfers van
de productieve sectoren naar sectoren met lage productiviteit en hoge tewerkstelling.
In figuur XVII wordt tenslotte het onderscheid gemaakt tussen armoede en extreme armoede,
waarbij extreme armoede gedefinieerd wordt als leven onder 1.25$ consumptie per dag.
(Todaro, 2008) Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen armoede in steden, en het
platteland. Er is te zien dat de armoede op het platteland een stuk hoger ligt dan in de steden.
De armoedecijfers pieken rond het einde van het millennium, met 90% van de rurale
bevolking die in armoede leeft en 75% in extreme armoede. Tot 2007 blijven zowel de rurale
als stedelijke armoedecijfers stabiel, om dan sterk te dalen. Extreme armoede in de steden is
in 2011 gereduceerd tot 10% , en armoede tot 35%. Wel blijft de rurale armoede erg hoog. Zo
leeft in 2011 nog steeds 61% van de rurale bevolking in armoede, waarvan 41% in extreme
armoede.
Figuur XVII: Armoede en extreme armoede Bolivia (stedelijk en ruraal; 1997-2011)
0
10
20
30
40
50
60
70
Bolivia
Brazilië
Chili
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela
45
Bron: CEPALSTAT - Population living below the extreme poverty and poverty lines, by geographical area as percentage of population living
in each geographical area
Als laatste indicator wordt de Human Development Index beschouwd. Tot nu toe werden
telkens indicatoren gebruikt die sociale omstandigheden omschreven als aandelen in het
nationaal inkomen. De Human Development Index is echter schatplichtig aan de
paradigmaverandering in de economische wetenschap onder leiding van economen en
filosofen als Martha Nussbaum en Amyarta Sen, die het meten van de socio-economische
situatie van een bevolking op basis van alleen aandelen in het BBP, radicaal afwezen. Deze
nieuwe stroming ijverde om ontwikkeling en groei eveneens te beoordelen op basis van de
mogelijkheden die inwoners van een bepaald land of regio hebben, om, afhankelijk van hun
socio-economische context, te bepalen wat ze doen en wie ze zijn. Dit verlegde de focus van
louter het BBP te analyseren naar andere indicatoren zoals levensverwachting, scholing en
ongelijkheid. (Todaro 2008), (Nussbaum, 2011); (Sen, 1999)
De Human Development Index (HDI) werd naar aanleiding van deze paradigma-shift in de
economische wetenschap samengesteld door het United Nations Development Programme, en
wordt berekend op basis van indicatoren zoals levensverwachting, analfabetisme, het aantal
personen die scholing genoten hebben en per capita inkomen volgens koopkrachtpariteit
(UNDP, 2015). De Human Development Index is daarom een geschikte derde indicator om de
sociale vooruitgang in Bolivia te meten.
Tabel VI: Human Development Index Zuid-Amerika (1990; 2000; 2014)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
StedelijkeArmoedeRurale Armoede
Stedelijke ExtremeArmoedeRurale ExtremeArmoede
46
Jaar Land Argentinië Bolivia Brazil Chili Colombia Ecuador Paraguay Peru Uruguay Venezuela,
RB
1990 0.729 0.536 0.608 0.699 0.596 0.645 0.579 0.613 0.692 0.635
2000 0.762 0.603 0.683 0.752 0.654 0.674 0.623 0.677 0.742 0.673
2014 0.836 0.641 0.755 0.832 0.72 0.732 0.679 0.734 0.78 0.762
Bron: United Nations Development Programme (UNDP) –Trends in the Human Development Index, 1990-2014
In de bovenstaande tabel (Tabel VI) is te zien dat zowel in 1990, als in 2014 Bolivia nog
steeds de laagste HDI van de regio heeft. Argentinië en Chili hebben dan weer de hoogste
HDI. In onderstaande figuur (Figuur XVIII) wordt de gemiddelde jaarlijkse procentuele groei
van het HDI afgebeeld.
Figuur XVIII: Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei Human Development Index (1990-2014)
Bron: United Nations Development Programme (UNDP) –Trends in the Human Development Index, 1990-2014
Bolivia heeft tijdens de jaren ’90 een inhaalbeweging gemaakt heeft en grootste verbetering
van haar HDI gekend, met jaarlijks een groei van 1.2%. Tussen 2000 en 2010 scoort Bolivia
eerder gemiddeld, wat verrassend is aangezien in de periode 2005 en 2010 het BBP van
Bolivia sterk groeide. Tussen 2010 en 2014 groeit Bolivia opnieuw het sterkst van alle
beschouwde landen. De grotere groei tijdens de jaren ’90 moet verklaard worden door een
sterkere verbetering van de scholing en gezondheidszorg in Bolivia, aangezien de HDI sneller
groeit dan in de periode 2010-2014, terwijl dit niet het geval is voor het BBP per capita. De
regering Gonzalo Sanchez de Lozada slaagde er dus wel in om met haar sociale programma’s
de scholingsgraad en gezondheidszorg te verbeteren. Dat de sociale programma’s onder de
Lozada beter scoorden inzake onderwijs en gezondheidszorg dan de programma’s onder
Morales is een voorbarige conclusie. De lagere score tijdens de periode 2000-2010 kan onder
0
0.2
0.4
0.6
0.8
1
1.2
1.4
Pro
cen
tue
le g
roe
i HD
I
1990-2000
2000-2010
2010-2014
47
meer te wijten zijn aan de nulgroei van het BBP en de sociale onrust tussen 1999 en 2003. In
een volgend hoofdstuk rond ‘menselijk kapitaal’, gaan we hier dieper op in.
Gezien de verbetering van de armoedecijfers, de ongelijkheid en vooral de sterke vooruitgang
op de HDI, kan besloten worden dat Bolivia niet alleen inzake de groei van het BBP een
inhaalbeweging gemaakt heeft in de beschouwde periode, maar dat ook de
levensomstandigheden van de inwoners van Bolivia er sterk op vooruitging. Ook binnen het
comparatief kader scoort Bolivia een stuk beter dan ten opzichte van 1990. Desondanks deze
blijft Bolivia het hoogste armoedecijfer kennen van alle bestudeerde Zuid-Amerikaanse
landen.
Macro-economische situering Bolivia 1990-2014
Na het beschouwen van de belangrijkste macro-economische indicatoren kan een voorlopige
conclusie geformuleerd worden over de prestaties van de Boliviaanse economie tussen 1990
en 2014. Een eerste belangrijke vaststelling is dat tussen 1990 en 2014 het BBP van Bolivia
bijna verdriedubbeld, met vooral een belangrijke stijging tussen 1993-1997 en tussen 2005 en
2014, niet toevallig de periodes na de lancering van het Plan de Todos van de Lozada en het
Plan Nacional de Desarrollo onder Morales. Tijdens de jaren ’90 groeit het BBP aan
ongeveer een zelfde tempo als het Zuid-Amerikaans gemiddelde: rond de 3%. Tegen het
einde van het millennium krimpt de groei van economie net zoals alle andere beschouwde
landen, om vanaf 2005 terug sterker te groeien. In de periode na 2005 wordt Bolivia zelfs een
van de absolute koplopers van de beschouwde landen, samen met landen als Argentinië, Chili,
Peru, en Uruguay. Aangezien de bevolkingsgroei tijdens de beschouwde periode gestaag
groeit, is de groei van het BBP per capita vergelijkbaar, zij het iets zwakker. Hoewel Bolivia
het inzake de groei van het BBP en BBP per capita goed doet ten opzichte van de andere
beschouwde Zuid-Amerikaanse landen, moet toch de kanttekening gemaakt worden dat
Bolivia nog steeds een grote achterstand heeft ten opzichte van de rest van het Zuid-
Amerikaanse continent. Bolivia blijft veruit het laagste BBP per capita hebben.
Ondanks de merkwaardige inflatoire geschiedenis van Bolivia, blijft de inflatie relatief onder
controle in de bestudeerde periode. In het begin van de jaren ’90 is het inflatiepercentage erg
volatiel en hoog: boven de 10%. Naarmate het decennium vordert wordt het inflatiepercentage
stabieler en lager, ook geholpen door de lagere groei rond de millenniumwisseling. Wanneer
de groei in de tweede helft van de jaren ’00 terug aantrekt, wordt het inflatiepercentage terug
hoger en volatieler. De periode na 2005 wordt gekenmerkt door een gemiddeld
48
inflatiepercentage van 7.7%. Hoewel dit een vrij hoog percentage is, blijkt dit een eerder een
gemiddeld cijfer in vergelijking met de andere Zuid-Amerikaanse landen. Problematisch hoog
is de inflatie dus niet.
Een derde indicator de beschouwd werd was de arbeidsmarkt. De participatiegraad en
werkgelegenheidsgraad stijgen gestaag tijdens de periode, en horen tot de hoogste van de
beschouwde landen, na Peru. Inzake werkloosheid heeft Bolivia zelfs de laagste cijfers
doorheen de hele beschouwde periode. Grote schommelingen inzake aantal tewerkgestelde
personen, zijn echter niet te merken, waardoor nu al besloten kan worden dat extra input van
werknemers geen grote rol gespeeld heeft in de groei van het BBP. Ook het lagere niveau van
het BBP per capita ten opzichte van andere Zuid-Amerikaanse landen kan niet verklaard
worden door kwantitatieve de verschillen op de arbeidsmarkt.
De overheidsschuld van Bolivia is tijdens de bestudeerde periode enorm gedaald. Tijdens de
jaren ’90 had Bolivia een van de hoogste schuldgraden van alle beschouwde Zuid-
Amerikaanse landen, en deze groeide in het begin van het nieuwe millennium zelfs aan tot
89% van het BBP. Vanaf dan daalde de schuld echter drastisch, zodat in 2014 de schuld
slechts 21% van het BBP bedroeg. Dit kwam zowel door positieve begrotingssaldi in de
periode, maar vooral ook door de enorme groei van het BBP. In absolute cijfers groeide de
overheidsschuld immers nét aan. Door de grote daling van de overheidsschuld ten opzichte
van het BBP, heeft Bolivia in 2014 eerder een gemiddelde overheidsschuld ten opzichte van
de andere beschouwde landen. De regering Morales is er in geslaagd de grote schuldenlast die
op haar begroting woog te reduceren, enerzijds door de grote schuldkwijtschelding, maar
eveneens door verantwoordelijk fiscaal beleid en economische groei na 2005.
Het saldo op de lopende rekening was in de jaren ’90 negatief en werd vanaf 2002 positief.
De kapitaalrekening bleef gedurende de hele periode positief, al daalt het overschot op de
kapitaalrekening wanneer de lopende rekening ook positief werd. Vanaf 2002 is er dus zowel
een overschot op de kapitaalrekening als op de lopende rekening. Het overschot van de
lopende rekening loopt erg hoog op tussen 2005 en 2009, tot 12% van het BBP. Niet toevallig
valt deze periode samen met de grote groei van het BBP. In het laatste hoofdstuk van dit
onderzoek wordt de externe sector van nabij bestudeerd. Na 2010 matigt het overschot, al
blijven zowel de kapitaalrekening als lopende rekening positief. Het is dan ook niet toevallig
dat de internationale reserves sinds 2005 sterk toegenomen zijn, tot 44% van het BBP in 2014.
49
De groei van het BBP had ook haar invloed op de armoedecijfers en de
levensomstandigheden van de bevolking in Bolivia. Bolivia blijft de hoogste armoedecijfers
van de bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen hebben, maar de armoedereductie in de periode
2005-2014 is groot: van 62% van de bevolking naar 36%. Ook de extreme armoede daalde
drastisch. Bolivia blijft wel de laagste Human Development Index van de bestudeerde landen
hebben, maar was zowel in 1990-2000 als 2010-2014 de grootste groeier van alle de
bestudeerde landen.
50
Hoofdstuk III: Determinanten van de groei
Bronnen van economische groei
In dit hoofdstuk gaan we op zoek naar de determinerende componenten van de groei van het
BBP per capita in Bolivia op de lange termijn. We beschouwen het BBP per capita omdat
deze, meer dan het absolute BBP, de welvaart van de inwoners van Bolivia weerspiegelt.
Ook leent een onderzoek naar het BBP per capita zich beter tot internationale vergelijking.
Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, groeide de economie van Bolivia gedurende de
jaren ’90 gestaag en kende het vooral een sterke groei tussen 1993 en 1998, en in de periode
na 2005. Vooral in de periode na 2005 was het een van de sterkste groeiers van Zuid-
Amerika.
De meest voor de hand liggende modellen voor de analyse van lange-termijngroei van Bolivia
tussen 1990 en 2014, zijn de neoklassieke en endogene groeitheorieën. In de analyse van
Bolivia zal vooral gebruik gemaakt worden van het neoklassieke model dat aangereikt werd
door Robert Solow in 1957, aangevuld met enkele componenten uit de endogene groeitheorie.
(Heylen, 2004)
Een logisch uitgangspunt voor wie op zoek is naar de determinanten van economische groei
vertrekt vanuit de idee dat een economie bestaat uit de volgende productiefunctie:
Y=A. F (K,L)
Met:
Y als de reële output
L als het aantal werknemers
K de ingezette hoeveelheid kapitaal
A: de totale factorproductiviteit, de Solow-residual (alles wat men niet kan verklaren met de
toename van K en L, zoals technologische verbeteringen)
Gespecifieerd in de Cobb Douglasfunctie wordt dit Y= A (1)
waarbij de output van de economie constant zal blijven indien zowel de ingezette
hoeveelheden kapitaal en arbeid constant blijven, en de totale factorproductiviteit gelijk blijft.
De groeivoet van het BBP (per capita) kan dus als volgt geschreven worden:
51
=
(2)
Waarbij:
: de groei van de reële output (per capita)
: de groei van de totale factorproductiviteit
: de groei van de ingezette hoeveelheid kapitaal (per capita)
: de groei van de ingezette hoeveelheid arbeid
: de kapitaalelesticiteit van de output
β : de arbeidselasticiteit van de output
Vergelijking (2) wordt de growth accounting equation genoemd. Hierbij wordt de groei van
de output ( ) opgesplitst naar de drie mogelijke bronnen van economische groei: een
toename van de totale factorproductiviteit ( (bv. door technologische verbetering), een
toename van de ingezette hoeveelheid kapitaal ( , en een toename van de ingezette
hoeveelheid arbeid ( (Heylen, 2004).
Om de aandelen van de groei van A, K en L te berekenen in de groei van het de output,
moeten eerst de elasticiteiten en β geschat worden. We gaan er van uit dat de som van en
β gelijk is aan 1. De Cobb-Douglas productiefunctie van de economie kan dan herschreven
worden als volgt:
=
(3)
Over de waarde van is in de literatuur veel discussie. Volgens de neoklassieke groeitheorie
neemt de marginale productiviteit van kapitaal af, terwijl de endogene groeitheorie constante
schaalopbrengsten voorziet van kapitaal. Het is dus zaak om de kapitaalelasticiteit eerst te
schatten op basis van historische gegevens. Deze worden aangereikt in Durnbusch en
Edwards (Dornbush and Edwards, 1995)4. Op basis van de historische waarden die zij
aanreikten voor in onderstaande tabel, schatten we vanaf nu op 0.7 en β op 0.3.5
4 http://www.nber.org/chapters/c7658.pdf
5 Een kapitaalelasticiteit van 0.7 is vrij hoog. Dit strookt met de hypothese in het Solow-model dat in armere
landen kapitaal meer opbrengt. (Heylen, 2004)
52
Tabel VII: Historische kapitaalelasticiteit Bolivia 1950-1989
1950 0.66 1960 0.57 1970 0.60 1980 0.80
1951 0.66 1961 0.55 1971 0.64 1981 0.78
1952 0.66 1962 0.54 1972 0.66 1982 0.76
1953 0.64 1963 0.54 1973 0.69 1983 0.74
1954 0.63 1964 0.54 1974 0.72 1984 0.71
1955 0.63 1965 0.50 1975 0.74 1985 0.70
1956 0.63 1966 0.51 1976 0.77 1986 0.68
1957 0.63 1967 0.54 1977 0.81 1987 0.70
1958 0.61 1968 0.55 1978 0.83 1988 0.70
1959 0.59 1969 0.57 1979 0.82 1989 0.70
Bron: Dornbusch and Edwards, 1995
Vervolgens kan de growth accounting equation gemaakt worden. Uit productiefunctie (1)
leren we dat Y op de lange termijn groeit omdat
De totale factorproductiviteit A groeit (technologische verandering)
De kapitaalvoorraad groeit (door investeringen)
De aanbod van arbeid groeit (door bevolkingsgroei en immigratie) (Norton, 1998);
(Heylen, 2004).
Met de waarden voor α en β kunnen nu de aandelen van ΔA, ΔK en ΔL berekend worden in
ΔY. Dit doen we door de productiefunctie (1) aan te vullen met de geschatte waarden voor α
en β:
Y= A (1)
ΔY= A (4)
Dit betekent dat:
Een toename van A met 1%, terwijl K en L constant blijven, resulteert in een toename
van Y met 1%
Een toename van K van 1% terwijl A en L constant blijven, resulteert in een toename
van Y met0. 3%
53
Een toename van L met 1% terwijl A en K constant blijven, resulteert in een toename
van Y met 0.7%
De toename van het aantal werkenden ( werd al in een vorig hoofdstuk behandeld
(Tewerkstelling, cf. supra). Ter volledigheid zou één eenheid L gedefinieerd kunnen worden
als het aantal gewerkte uren, door het tewerkstellingscijfer te vermenigvuldigen met het
gemiddeld aantal gewerkte uren per werknemer. Het zou immers kunnen dat ondanks het feit
dat het aantal werknemers gelijk blijft, de L toch stijgt omdat diezelfde werknemers meer uren
werken. Het aantal gewerkte uren per werknemers is echter niet beschikbaar voor Bolivia,
noch in KILM, de WDI, de databanken van het IMF, CEPALSTAT, als in de databank van de
Inter-American Development Bank. Deze beperking verhindert niet noodzakelijk de analyse.
L kan hier gedefinieerd worden als eenheden werknemers in plaats van gewerkte uren, terwijl
evoluties in het aantal gewerkte uren per werknemer kunnen worden ondergebracht in de
restcategorie als ‘productiviteitsverbeteringen’. Omdat hier het BBP per capita bestudeerd
wordt, moeten de absolute cijfers van tewerkstelling gedeeld worden door de totale bevolking
(KILM, Population). ΔL wordt dus gedefinieerd als de groei van de tewerkstellingsratio. Voor
ΔK worden dezelfde gegevens gebruikt als in de berekening van en in de vorige
paragraaf: de kapitaalvoorraad per capita.
In onderstaande tabel (Tabel VIII) en staafdiagram (Figuur XIX) werden respectievelijk de
aandelen van de determinanten in ΔY, als de totale groei van de ΔA, ΔK en ΔL berekend. De
enige overgebleven onbekende in de productiefunctie is de Solow Residual ΔA. Deze
berekenen we als volgt:
=
(5)
met
54
Tabel VIII: Growth Accounting Equation: Groei en aandeel determinanten van de groei per capita in
deelperiodes (1990-2014)
Variabele
ΔY ΔK ΔL ΔK*α ΔL*β ΔA6 Periode
1990-1994 10.76% 2.58% -3.66% 1.80% -1.10% 10.05%
1995-1999 14.23% 12.29% 4.69% 8.60% 1.41% 4.22%
2000-2004 0.38% -1.22% 0.54% -0.85% 0.16% 1.07%
2005-2009 20.96% 11.53% 2.34% 8.07% 0.70% 12.19%
2010-2014 21.84% 4.92% 1.55% 3.45% 0.47% 17.93% Bron: World Development Indicators -, growth GDP per capita (annual %) ; Key Indicators of the Labour Market - Employment to
population ratio, total population ; PWT 8.1, Capital stock constant 2005 national prices (in mil. 2005 US$), Eigen berekeningen
Noot: om de werkgelegenheid per capita te bekomen, werd de werkgelegenheid gedeeld door de totale bevolking
Figuur XIX: Procentuele groei en aandeel voor de determinanten van de groei in het BBP per capita
(1990-2014)
6 De resultaten van de berekening voor de totale factorproductiviteit ΔA werden getoetst aan de data voor de
totale factorproductiviteit uit de Penn World Tables 8.1. (PWT 8.1: TFP at constant national prices (2005=1). De resultaten bleken min of meer overeen te stemmen, op enkele verschillen na. Zo vindt de PWT 8.1 een lichte daling van de TFP tussen 200-2005. Er moet echter rekening gehouden worden dat kleine verschillen mogelijk zijn, aangezien in de growth accounting equation allerhande foutenmarges opgenomen zijn voor de restfactor ΔA. Een voorbeeld hiervan is het feit dat ook het aantal gewerkte uren vervat zit in ΔA.
-5
0
5
10
15
20
25
19
90
-1
99
4
19
95
-1
99
9
20
00
-2
00
4
20
05
-2
00
9
20
10
-2
01
4
ΔY ΔK*α ΔL*β ΔA
-5
0
5
10
15
20
25
19
90
-19
94
19
95
-19
99
20
00
-20
04
20
05
-20
09
20
10
-20
14
ΔK ΔL ΔY
55
Bron: World Development Indicators -, growth GDP per capita (constant 2005 US$) ; Key Indicators of the Labour Market - Employment to
population ratio, total population; PWT 8.1, Capital stock constant 2005 national prices (in mil. 2005 US$), Annual Depreciation Rate of the
capital stock; Eigen berekeningen
Noot: In de rechtse figuur wordt de groei van de verschillende determinanten over de beschouwde periodes weergegeven. De linkse figuur
bevat de aandelen van de determinanten in de groei van het BBP.
We merken meteen op dat in vergelijking met de groei van de ratio van de werkgelegenheid
ten opzichte van de bevolking (ΔL), de totale factorproductiviteit (ΔA) en de groei van de
kapitaalvoorraad per capita (ΔK) veel belangrijker zijn als determinant om de schommelingen
in het BBP per capita (ΔY) te verklaren. Erg verrassend is dit niet, aangezien de evolutie van
de productiviteit van arbeid en het aantal gewerkte uren vervat zitten in de restcategorie van
de totale factorproductiviteit ΔA.
In de volledige beschouwde periode, behalve tussen 1995 en 1999, is de groei van de totale
factorproductiviteit (ΔA) de belangrijkste motor van de groei van het BBP per capita. Ook is
de groei van ΔA in de hele bestudeerde periode positief. De stagnering van de groei tussen
2000 en 2004 is te wijten aan een tegenvallende groei van de kapitaalvoorraad en een
constante totale factorproductiviteit. Na 2005 groeit de totale factorproductiviteit verder aan.
De kapitaalvoorraad per capita groeit ook de gehele bestudeerde aan, op een lichte daling
tussen 2000 en 2004 na. Tussen 1995 en 2000 is de kapitaalvoorraad zelfs de belangrijkste
determinant voor de groei van het BBP per capita. In deze periode daalt de groei van de totale
factorproductiviteit immers. Deze daling van de groei van ΔA wordt meer dan gecompenseerd
door de groei van ΔK in deze periode, waardoor ΔY sterker groeit dan in de vorige periode.
Ook in de periode 2005-2010 groeit de kapitaalvoorraad per capita sterk. In de andere
deelperiodes is de groei van de kapitaalvoorraad per capita minder belangrijk.
In de volgende paragrafen wordt geanalyseerd wat de oorzaken zijn van de groeivoeten van
respectievelijk ΔK en ΔA, de twee grootste oorzaken van de groei van het BBP per capita na
-4
-2
0
2
4
6
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
Jaar
lijks
e p
roce
ntu
ele
gro
ei
ΔL*β ΔK*α ΔY ΔA
56
1990. Dit wordt gedaan aan de hand van de zogenaamde macro-economische groeitheorieën.
Als eerste determinant wordt de groei van de kapitaalvoorraad geanalyseerd aan de hand van
het neoklassieke groeimodel. In latere paragrafen wordt ook de groei van de totale
factorproductiviteit geanalyseerd, door het neoklassieke model uit te breiden met de rol van
menselijk kapitaal en technologie, elementen die de endogene groeitheorie introduceerde als
determinanten voor lange-termijngroei (Heylen, 2004).
Macro-economische groeitheorieën
Het basismodel om lange-termijn groei te analyseren werd in 1956 aangeboden door Robert
Solow. Net als in de analyse van de determinanten van de groei, vertrekt het Solow-model
vanuit de neoklassieke productiefunctie Y=AF(L,K) met volgende kenmerken:
1. L en K zijn oneindig deelbaar en substitueerbaar om tot eenzelfde output Y te komen.
Technologie wordt exogeen verondersteld omdat het Solow-model er vanuit gaat dat
technologie overal beschikbaar is.
2. Een positief maar afnemend marginaal product van de productiefactoren
3. De productie Y wordt gekenmerkt door constante schaalopbrengsten.
Het model van Solow focust zich vooral op veranderingen van het BBP per capita door een
verandering in de kapitaalvoorraad. Het aantal werknemers L wordt geacht op een
gelijkaardige manier te evolueren als de bevolking. Daarom wordt het BBP per capita
uitgedrukt als
, met andere woorden de output per werknemer. De productiefunctie wordt
dan
:
= A
(6)
En de groeifunctie: y = A. (7)
Uit vergelijking (12) leren we dat de groei van het BBP per capita (of werknemer) volledig
afhankelijk is van de groei van de kapitaalvoorraad per werknemer, aangezien de technologie
A exogeen is. (Heylen, 2004)
In een gesloten economie wordt de aangroei van de kapitaalvoorraad, en dus de investeringen,
bepaald door de nationale besparingen.
57
I = S + (T – G) (8)
I = sY, waarbij s de spaarquote is in de economie.
s f(k) = i
Om de kapitaalvoorraad per capita op peil te houden, moet ook rekening gehouden worden
met de depreciatiegraad van het kapitaal en de aangroei van de bevolking. Wanneer de
bevolking zou groeien (met n), moet de kapitaalvoorraad minstens even sterk aangroeien om
de kapitaalvoorraad per capita constant te houden. Aangezien kapitaal jaarlijks met een
bepaald percentage deprecieert (met 𝛿), zijn vervanginvesteringen nodig die deze depreciatie
compenseren.
Hieruit volgt dat: Δk = i- (n + 𝛿)
Wanneer i = C groeit de kapitaalvoorraad niet aan en bevindt het zich in evenwichtsniveau k*:
‘de steady state’. In de steady state wordt al het gespaard geld gebruikt om de nodige
vervanginvesteringen te doen. De economie neigt in theorie telkens naar dit punt te evolueren.
Wanneer i groter (kleiner) is dan (n + 𝛿), dan stijgt (daalt) de kapitaalvoorraad, tot de
investeringen/spaarquote terug gelijk zijn aan (n + 𝛿). Aan deze steady state kapitaalvoorraad
hangt ook een niveau van het BBP per capita vast: wanneer de kapitaalvoorraad zich in punt
k* bevindt, blijft het BBP per capita constant, en groeit het totale BBP aan op het tempo van
de bevolkingsgroei n. Bij een stijging van de kapitaalvoorraad , zal ook het BBP per capita
tijdelijk aangroeien, tot de economie zich terug stabiliseert in een nieuwe steady state met een
hogere kapitaalvoorraad per capita: * Aangezien de depreciatiegraad 𝛿 vrij constant geacht
wordt, zijn de enige variabelen die het BBP per capita kunnen doen stijgen/dalen volgens dit
model dus een veranderingen in bevolkingsgroei en een verandering van de
spaar/investeringsquote. (Heylen, 2004)
Zoals gezegd zal een stijging (daling) van het BBP per capita zal echter slechts tijdelijk zijn,
aangezien de verhoogde (verlaagde) spaarquote ervoor zorgt dat de economie zich naar een
hoger (lager) ‘steady state’ verplaatst waar i opnieuw gelijk is aan (n + 𝛿). Dit model slaagt er
met andere woorden niet in de permanente stijgingen in het BBP per capita te verklaren,
behalve dan door permanente groei van de kapitaalvoorraad per capita. Door echter A niet
langer buiten de analyse te houden, kon een model opgesteld worden waar de productiviteit
van de werknemers (L) er jaarlijks op vooruitgaat, namelijk een constante verbetering van de
technologie. De kapitaalvoorraad wordt dan niet langer gemeten per arbeider, paar per
efficiëntie-eenheid arbeid (AL). Dit levert volgende productievergelijking op:
58
Y= .
= i- (n + 𝛿+g)
met g als constante exogene technologische groeivoet.
Dit model kan wel permanente groei van het BBP per capita verklaren. Het BBP per capita
groeit aan groeivoet g bij constante kapitaalvoorraad per capita. Veranderingen in het niveau
van de groei van het BBP per capita, worden bepaald door veranderingen in de spaarquote, de
bevolkingsgroei of exogene door veranderingen in de technologie.
Aangezien we vooral geïnteresseerd zijn in het BBP per capita van Bolivia ten opzichte van
haar buurlanden, en in dit model A exogeen en overal op eenzelfde manier beschikbaar,
verondersteld wordt, beperken we de analyse tot de bevolkingsgroei en de spaarquote. Deze
determinanten hebben uiteindelijk invloed op de kapitaalvoorraad per capita. Landen met een
hogere kapitaalvoorraad per capita, horen zoals eerder vermeld een hoger BBP per capita te
hebben. We gaan dit na voor de bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen
59
Figuur XX: Reëel BBP per capita en kapitaalvoorraad per capita 1966-2011
Bron: World Bank – World Development Indicators – GDP per capita (in constant 2005 US$); Population, total; PWT 8.1, Capital stock
constant 2005 national prices (in mil. 2005 US$), Eigen berekeningen
Noot: de gegevens in PWT 8.1 zijn slechts beschikbaar tot 2011.
In bovenstaande figuren is duidelijk een positief verband te zien tussen de kapitaalvoorraad
per capita en het BBP per capita. Landen die over een hogere kapitaalvoorraad per capita,
beschikken, hebben anno 2011 een hogere levensstandaard. De correlatie tussen
kapitaalvoorraad per capita en levensstandaard is iets minder uitgesproken voor de periode
1966-1990. Zo had Colombia bijvoorbeeld een hoge kapitaalvoorraad, maar ook een van de
laagste niveaus inzake BBP per capita. Daarnaast is duidelijk te zien dat Bolivia tussen 1966
ARG
COL ECU
PAR
URU
VEN
BRA
BOL
PER
ARG
BOL
BRA
CHI
COL ECU
PAR
PER
URU
VEN
CHI
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
0 5000 10000 15000 20000 25000 30000
BB
P p
er
cap
ita
Kapitaalvoorraad per capita
1966 1990
ARG
BOL
BRA
CHI
COL ECU PAR
PER
URU
VEN
ARG
BOL
BRA
CHI
COL
ECU
PAR
PER
URU VEN
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
10000
0 10000 20000 30000 40000 50000 60000
BB
P p
er
cap
ita
Kapitaalvoorraad per capita
1990 2011
60
en 1990 haar kapitaalvoorraad er capita maar heel gering ziet aangroeien, in tegenstelling tot
zowat alle andere bestudeerde landen. Ondanks het feit dat Bolivia ook in 1966 een van de
laagste kapitaalratio’s had, is de kloof met de rest van de het Zuid-Amerikaanse continent in
1990 hierdoor veel groter geworden. De groei van de kapitaalvoorraad van de Zuid-
Amerikaanse landen ging hand in hand met de groei van de kapitaalvoorraad per capita tussen
1966 en 1990.
Vanaf 1990 groeit Bolivia’s voorraad per capita wel aan. Bijgevolg is ook te zien hoe het BBP
per capita aangroeit. In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op de groei van de
kapitaalvoorraad na 1990.
Opmerkelijk is de opmars van bepaalde groeilanden als Chili, Uruguay, Argentinië en Peru.
De stijging van het BBP per capita in deze landen gaat telkens samen met een stijgende
kapitaalvoorraad per capita.
De hypothese uit het Solow-model van de kapitaalvoorraad per capita als belangrijkste
determinant van het niveau van de levensstandaard, kan door de correlaties het niveau van de
respectievelijke levensstandaarden en de kapitaalvoorraden van de bestudeerde landen als
geldig beschouwd worden voor de Zuid-Amerikaanse landen in de periode 1966-2011. Wel
houden we in het achterhoofd dat de groei van Bolivia na 1990 ook veroorzaakt werd door de
groei van de totale factorproductiviteit. Dit wordt in een later hoofdstuk behandeld door de
analyse te verbreden met elementen uit de endogene groeitheorie.
Empirische analyse van de groei van de kapitaalvoorraad per capita
De lage levensstandaard van Bolivia ten opzichte van de andere Zuid-Amerikaanse landen
gaat hand in hand met een lage kapitaalvoorraad per capita. In figuur XX was te zien hoe, in
tegenstelling tot de periode voor 1990, de kapitaalvoorraad per capita wel aangroeit na 1990.
Bijgevolg groeide ook het BBP per capita in de bestudeerde periode 1990-2014. Uit de
growth accounting equation uit het vorige hoofdstuk, leerden we dat de groei van de
kapitaalvoorraad een invloed had op de groei van het BBP per capita, maar dat het, op de
deelperioden 1995-2000 en 2007-2011 na, niet de grootste determinant is van de groei van het
BBP per capita. In de andere periodes was de grootste motor van de groei is immers de totale
factorproductiviteit. Deze determinant behandelen we echter pas in een later hoofdstuk.
61
In de volgende paragrafen analyseren we de kapitaalvoorraad per capita en de groei hiervan
na 1990. Onderstaande figuur toont de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita op de lange
termijn.
Figuur XXI: Bruto Kapitaalvoorraad per capita Bolivia (1966-2011)
Bron: PWT 8.1, Capital stock constant 2005 national prices (in mil. 2005 US$); World Bank - World Development Indicators:
Population, Total
Noot: geen gegevens over de kapitaalvoorraad beschikbaar na 2011
De groei van de kapitaalvoorraad per capita in Bolivia na 1990 is aanzienlijk in vergelijking
met het verleden. Tussen 1966 en 1990 daalde het, met vooral een aanzienlijke val tussen
1979 en 1985. In 1990 bereikt de kapitaalvoorraad per capita haar laagste niveau. Vanaf dat
moment groeit het gestaag aan, en kent het een grote stijging tussen 1996 en 2000. In het
vorige hoofdstuk was al te zien dat in de deelperiode 1995-2000 ΔK de belangrijkste
determinant was van de groei van het BBP per capita. In het begin van het nieuwe millennium
stokt de groei van de kapitaalvoorraad, om vanaf 2005 opnieuw sterk te stijgen. Anno 2011
bevindt de kapitaalvoorraad per capita zich op een historisch hoog niveau. De samenhang
tussen de evolutie van de kapitaalvoorraad en het BBP per capita is tekenend, en bevestigt het
belang van de kapitaalvoorraad per capita voor het niveau van het BBP per capita.
Ondanks deze groei, was te zien in de figuur waar kapitaalvoorraad en het BBP per capita van
de bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen vergeleken wordt, dat de kloof inzake
kapitaalvoorraad per capita groter werd. Of dit in relatieve cijfers zo is, wordt nagegaan in
onderstaande figuur. In deze figuur wordt het groeipercentage van de kapitaalvoorraad voor
de verschillende bestudeerde landen afgebeeld per deelperiode.
700
800
900
1000
1100
1200
1300
1400
1500
7000
7500
8000
8500
9000
9500
10000
19
66
19
68
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
90
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
20
12
20
14
BB
P p
er
cap
ita
Kap
itaa
lvo
orr
aad
pe
r ca
pit
a
Kapitaalvoorraad per capita BBP per capita
62
Figuur XXII: Procentuele groei Kapitaalvoorraad per capita Zuid-Amerikaanse landen in deelperiodes
(1990-2010)
Bron: PWT 8.1, Capital stock constant 2005 national prices (in mil. 2005 US$); World Bank - World Development Indicators:
Population, Total ; Eigen Berekeningen
Noot: geen gegevens over de kapitaalvoorraad beschikbaar na 2011 in PWT
Ondanks de groei van de kapitaalvoorraad per capita van Bolivia, is deze groei in vergelijking
met de andere bestudeerde landen niet spectaculair. Enkel in de deelperiodes 1995-2000 en
2005-2010 is de groei van de kapitaalvoorraad per capita gemiddeld te noemen. In de andere
deelperiodes is de groei van de kapitaalvoorraad in vergelijking met de andere landen laag.
Opnieuw springen de hoge groeicijfers van groeilanden als Chili, Peru en Uruguay in het
oog.
Er kan dus besloten worden dat ten opzichte van haar buurlanden, Bolivia geen spectaculaire
groei kent van de kapitaalvoorraad per capita. De groei van de kapitaalvoorraad per capita is
eerder gemiddeld. Ten opzichte van het verleden is de evolutie in Bolivia wel merkwaardig.
Daarom gaan we in de volgende paragraaf dieper in op de determinanten van de groei van de
kapitaalvoorraad per capita: de bevolkingsgroei, de spaarquote en buitenlandse directe
investeringen.
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
40
1990-1995 1995-2000 2000-2005 2005-2010
Pro
cen
tue
le g
roe
i kap
itaa
lvo
orr
aad
pe
r ca
pit
a
Argentinië Bolivia Brazilië Chili Colombia
Ecuador Paraguay Peru Uruguay Venezuela, RB
63
Determinanten van de kapitaalvoorraad per capita
Vervanginvesteringen
Een eerste belangrijke determinant is het aandeel waarmee de bruto kapitaalvoorraad jaarlijks
moet aangroeien om de netto kapitaalvoorraad in stand te houden (n + 𝛿). Dit is afhankelijk van
de bevolkingsgroei en de depreciatiegraad van kapitaal.
Figuur XXIII: Procentuele Bevolkingsgroei deelperiodes (1990-2014)
Bron: World Bank – World Development Indicators: Population, Total; Eigen Berekeningen
Bolivia kent in alle deelperiodes een vrij hoge bevolkingsgroei in vergelijking met de andere
bestudeerde landen. Vanaf 2000 heeft het zelfs de hoogste bevolkingsgroei van alle
bestudeerde landen. De regionale tendens is een afnemende bevolkingsgroei. In Bolivia neemt
de bevolkingsgroei veel minder snel af dan in de buurlanden. Landen die een grote groei van
de kapitaalvoorraad per capita kennen, vertonen een lagere bevolkingsgroei: Uruguay,
Brazilië, Chili Colombia en Peru. De relatief sterke groei van de kapitaalvoorraad per capita
en het BBP per capita van Bolivia in de periodes 1995-2000 en 2005-2014, mag in het licht
van de relatief hoge bevolkingsgroei aldus niet onderschat worden.
In onderstaande figuur (Figuur XXIV) wordt de gemiddelde depreciatiegraad van kapitaal
afgebeeld. Samen met de bevolkingsgroei, heeft de depreciatiegraad een invloed op in welke
mate er vervanginvesteringen nodig zijn om de huidige kapitaalvoorraad per capita in stand te
houden.
0
2
4
6
8
10
12
Arge
ntin
ië
Bo
livia
Brazilië
Ch
ili
Co
lom
bia
Ecuad
or
Paragu
ay
Pe
ru
Uru
guay
Ve
nezu
ela, RB
Pro
cen
tue
le b
evo
lkin
gsgr
oe
i
1990-1994
1995-1999
2000-2004
2005-2009
2010-2014
64
Figuur XXIV: Gemiddelde jaarlijkse Depreciatiegraad van de kapitaalvoorraad per deelperiode (1990-
2011)
Bron: PWT 8.1, Annual Depreciation Rate of the capital stock; Eigen berekeningen
Noot: geen gegevens beschikbaar na 2011
De depreciatiegraden van de meeste bestudeerde landen zijn vrij stabiel over de hele
periode. Alleen voor Colombia, Paraguay en Bolivia is dit niet het geval. De
depreciatiegraad van Bolivia stijgt van iets meer dan dan 3.5%, tot 4.5% in de periode
2005-2010. Na 2010 heeft Bolivia zelfs de hoogste depreciatiegraad van alle
bestudeerde landen. De regionale tendens is echter dat de depreciatiegraad in deze
periode licht afneemt.
Enorme sprongen in bevolkingsgroei en depreciatiegraad zijn niet te merken tussen
1966 en 2011 (PWT 8.1). De stijging van de kapitaalvoorraad per capita kan aldus niet
verklaard worden aan de hand van een dalend ratio van noodzakelijke
vervanginvesteringen. Aangezien Bolivia in deze periode ook de hoogste
bevolkingsgroei had, moeten we nog eens herhalen dat de matige tot gemiddelde groei
van kapitaalvoorraad per capita van Bolivia ten opzichte van de andere landen
genuanceerd moet worden. Wanneer we bijvoorbeeld de periode 2005-2009
beschouwen, heeft Bolivia een depreciatiegraad van 4.3% en een bevolkingsgroei van
6.5%, waardoor de nodige vervanginvesteringen van de kapitaalvoorraad per capita
oplopen tot 10.8%. De hogere kapitaalvoorraad die we na 1990 observeren moet
daarom resulteren uit een hogere spaar/investeringsquote in de economie. Dit gaan we
na in de volgende paragraaf.
0.00%
1.00%
2.00%
3.00%
4.00%
5.00%
Arge
ntin
ië
Bo
livia
Brazilië
Ch
ili
Co
lom
bia
Ecuad
or
Paragu
ay
Pe
ru
Uru
guay
Ve
nezu
ela
Pro
cen
tue
le
de
pre
ciat
iegr
aad
1990-1994
1995-1999
2000-2004
2005-2009
2010-2011
65
De spaar/investeringsquote
Een andere determinant van de kapitaalvoorraad per capita, is de spaarquote. We
beschouwen in onderstaande figuur de spaarquote van Bolivia op de lange termijn.
Aangezien de bevolkingsgroei en depreciatiegraad van de kapitaalvoorraad van Bolivia
niet significant wijzigde in de periode voor en na 1990 (PWT 8.1), kan de groei van de
kapitaalvoorraad per capita mogelijk verklaard worden aan de hand van een gewijzigde
spaar- en investeringsquote.
In het hoofdstuk waar het Solow-model uit de doeken gedaan werd, leerden we al
eerder dat:
I = S + (T – G)
I = sY, waarbij s de spaarquote is in de economie.
s f(k) = i
Figuur XXV:: Bruto Binnenlandse Besparingen Bolivia als percent van het BBP (1966-2014)
World Bank – World Development Indicators: Gross Domestic Savings (as % GDP)
De binnenlandse besparingen dalen vanaf 1974 drastisch, van 23% van het BBP naar
slechts 7% in 1993. Dit verklaart alvast waarom de kapitaalvoorraad per capita daalde
tussen tussen 1966 en 1990. Eerder was al te zien dat in de periode 1995-2000 de
kapitaalvoorraad per capita sterk aangroeide. In bovenstaande figuur is te zien dat in
deze periode de spaarquote inderdaad iets hoger ligt, maar dit is niet voldoende om
grote groei van de kapitaalvoorraad per capita te verklaren. In de andere periode met
een grote groei van de kapitaalvoorraad per capita – de periode na 2005 – is wel een
0
5
10
15
20
25
30
19
66
19
68
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
99
0
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
20
12
20
14
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
le B
BP
Bruto Binnenlandse Besparingen (als % BBP)
66
sterke groei van de spaarquote te merken. De besparingen bereiken een absoluut
hoogtepunt in 2011 met 27% van het BBP. Na 2011 nemen de besparingen terug licht af.
In onderstaande figuur vergelijken we de spaarquote van Bolivia met dat van de andere
bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen.
Figuur XXVI: Spaar/investeringsquotes Zuid-Amerikaanse landen als percent BBP in deelperiodes (1990-
1994; 1995-1999; 2000-2004; 2005-2009; 2010-2014)
Bron: World Bank – World Development Indicators: Gross Domestic savings (as % of GDP)
De spaarquote van Bolivia was opvallend laag voor 2005. Gedurende de drie eerste
deelperiodes heeft Bolivia veruit de laagste spaarquote van alle bestudeerde Zuid-
Amerikaanse landen. Door de grote stijging van de spaarquote na 2005 is dit in de twee
laatste deelperiodes niet langer het geval. Tussen 2005 en 2009 heeft Bolivia een
gemiddelde spaarquote, en na 2010 zelfs een bovengemiddelde spaarquote.
Buitenlandse directe investeringen
Een laatste determinant van de kapitaalvoorraad per capita kan worden geanalyseerd
nadat het Solow-Model dat voorlopig gebruikt werd licht uitgebreid wordt. Voorlopig
werd er uitgegaan van een gesloten economie. In een open economieën zijn er echter
internationale kapitaalbewegingen. De investeringsmogelijkheden in een land zijn dan
niet langer beperkt door de nationale besparingen. Wanneer we de economie open
veronderstellen, wijkt de vergelijking (13) uit het vorige hoofdstuk wijkt licht af:
I=sY-NX met NX = het saldo op de lopende rekening
0
5
10
15
20
25
30
35
40
1990-1994 1995-1999 2000-2004 2005-2009 2010-2014
Pe
rce
nt
van
he
t R
eë
el B
BP
Argentinië Bolivia Brazilië Chili Colombia
Ecuador Paraguay Peru Uruguay Venezuela, RB
67
In hoofdstuk 1 zagen we al dat de lopende rekening van Bolivia vanaf 2002 positief
werd. Dit zou betekenen dat vanaf dan een er netto meer kapitaal uitstroomde om het
overschot op de lopende rekening te compenseren. We zagen echter al dat ook de
kapitaalrekening van Bolivia ook na 2002 positief bleef. Deze paradox is te verklaren
omdat in de lopende rekening en de kapitaalrekening elkaar in theorie alleen
compenseren onder de voorwaarde dat er geen internationale transfers zijn. De
belangrijkste vorm van internationale transfers zijn inkomende en uitgaande
buitenlandse directe investeringen (Heylen, 2004).
In onderstaande figuur worden de inkomende van BDI op de lange termijn voor Bolivia
afgebeeld. De uitgaande stromen van BDI zijn immers verwaarloosbaar: tussen 2005 en
2011 gemiddeld 0.015% van het totale BBP. (World Bank, International Debt Statistics –
Foreign direct Investment, net outflows, as % of GDP)
Figuur XXVII: Buitenlandse directe investeringen Lopende Rekening en Kapitaalrekening Bolivia, als
percent van het reële BBP (1970-2014)
Bron: World Bank, International Debt Statistics – Foreign direct Investment, net inflows (as % of GDP); Inter-American Development Bank
– Economy, Balance of Payment; Current Account as % of GDP en Current Account Balance (Mil US$) - Inter-American Development Bank
– Economy, Balance of Payment; Capital Account as % of GDP and Capital Account Balance (Mil US$)
In bovenstaande figuur (Figuur XXVII) is te merken dat voor 1990, BDI nauwelijks een
rol va b t is sp ld i d Boliviaa s co omi I d jar ’9 steeg het niveau
van BDI, m t vooral grot stijgi g i d tw d h lft va d jar ’9 De grote BDI-
instromen in deze periode verklaren waarom in de periode 1995-2000 de
kapitaalvoorraad per capita steeg zonder dat de spaarquote significant toenam. In de
periode van de nationale revolutie zakte het niveau van BDI drastisch, om vanaf het
-10
-5
0
5
10
15
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
90
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
20
12
20
14
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Buitenlandse Directe Investeringen (als % BBP)
Lopende Rekening (als % BBP)
Kapitaalrekening (als % BBP)
68
begin van de legislatuur van Morales opnieuw te stijgen. Het niveau van BDI na 2005 is
cht r i t zo hoog als dat tijd s d jar ’9 Wa r d i stroom va BDI v rg l
wordt met de groei van de kapitaalvoorraad per capita, zijn zeer gelijkaardige tendensen
op te merken in de verschillende deelperiodes.
De verklaring voor de hoge BDI-strom i d jar ‘9 wordt eveneens aangereikt door
het Solow-Model. Volgens de neoklassieke groeitheorie, wordt verwacht dat in landen
met een lage steady state k* - en dus een laag BBP per capita – de marginale
productiviteit van kapitaal hoger zal zijn aangezien de productiefunctie f (k) er een
steiler verloop kent. Op voorwaarde dat landen zichzelf openstellen en apitaal ‘gastvrij
o tva g ’, zouden er daarom kapitaalstrom v rwacht mo t word va ‘rij
la d ’, aar ‘arm la d ’ Hoewel er niet meteen een maatstaf voor de hand ligt om de
‘gastvrijh id’ va co omi voor apitaali strom t b r , is h t w l
denkbaar dat het beleid van de Losada, dat heel hard inzette in het scheppen van het
juiste economische klimaat en institutionele kader om investeringen aan te trekken,
‘gastvrij r’ g acht w rd door buit la ds i v st rd rs da h t b l id va Moral s
Desalniettemin nemen BDI in Bolivia onder Morales geleidelijk toe na 2006. Dit zou
verklaard kunnen worden doordat, na het shockeffect van de verkiezing van Morales,
het investeerdersvertrouwen zich i d loop va Moral s’ l gislatuur h rstelde
(Weisbrot, Ray & Johnson, 2009).
In onderstaande figuur (Figuur XXVIII) worden de gemiddelde BDI stromen van de
bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen ten opzichte van het BBP per capita vergeleken.
Indien de hypothese uit het neoklassieke groeitheorie opgaat, verwachten we een
negatief verband tussen BBP per capita en buitenlandse directe investeringen (Heylen,
2004).
69
Figuur XXVIII: Buitenlandse directe investeringen en BBP per capita per deelperiode (1990-2004; 2005-
2014)
Bron: World Bank - International Debt Statistics, Foreign direct Investment, net inflows (as % of GDP); World Bank – World Development
Indicators: GDP per capita (constant 2005 US$)
In geen van beide periode is een lineair negatief verband te vinden tussen het BBP per
capita en de jaarlijkse gemiddelde percentages BDI. Wel is het opvallend dat Bolivia de
allerhoogste percentages BDI ten opzichte van haar BBP kan aantrekken in de periode
1990-2004. Na 2005 scoort Bolivia eerder gemiddeld. H t lib ral b l id i d jar ’9
slaagde er dus in de relatief hoogste BDI-stromen aan te trekken. Ook Peru en Colombia
(in de periode 2005-2014) zijn armere landen die hoge percentages BDI aantrekken. De
sterke prestaties van Chili in beide deelperiodes zijn dan weer volledig in strijd met de
ARG
BOL
BRA
CHI
COL
ECU PAR
PER
URU
VEN
0
1
2
3
4
5
6
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000
Jaar
lijks
e g
em
idd
eld
e B
DI (
als
% B
BP
)
BBP per capita
1990-2004
ARG BOL BRA
CHI
COL
ECU
PAR
PER URU
VEN 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000
Jaar
lijks
e g
em
idd
eld
e B
DI (
als
% B
BP
)
BBP per capita
2005-2014
70
hypothese uit de neoklassieke groeitheorie. Volgens de neoklassieke groeitheorie zou
een relatief rijk land als Chili net een zeer lage marginale opbrengstvoet van kapitaal
moeten hebben, en zou het met andere woorden helemaal niet interessant zijn om
vanuit het buitenland in Chili te investeren. (Heylen, 2004)
Wanneer we de BDI instromen per land verder opsplitsen in kleinere deelperiodes is te
zien dat de hoge scores van Bolivia voor 1990-2004 vooral te wijten zijn aan de grote
stromen tussen 1995 en 2004. De relatief lage instroom na 2005 ligt dan weer aan de
periode 2005-2009. Vanaf 2010 heeft Bolivia opnieuw een bovengemiddelde instroom
van BDI in vergelijking met de andere bestudeerde landen.
Gemiddelde jaarlijkse buitenlandse directe investeringen als percent BBP per deelperiode (1990-1994;
1995-1999; 2000-2004; 2005-2009; 2010-2014)
Bron: World Bank - International Debt Statistics: Foreign direct Investment, net inflows (as % of GDP)
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1990-1994 1995-1999 2000-2004 2005-2009 2010-2014
pre
cen
t va
n h
et
reë
el B
BP
Argentinië
Bolivia
Brazilië
Chili
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela, RB
71
Uitbreidingen aan de neoklassieke groeitherie: het ‘augmented Solow-model’ van
Mankiw, Romer en Weil
Hoewel de groei van het fysiek kapitaal deels kan verklaren waarom het BBP per capita van
Bolivia wél 1990 groeide en waarom het min of meer gelijke tred houdt met de groei van
andere landen, verklaart het niet waarom het onder de legislatuur van Evo Morales sneller en
ten opzichte van haar buurlanden bovengemiddeld is gaan groeien. In dit hoofdstuk wordt dit
verder geanalyseerd aan de hand van de aanpassingen die de ‘moderne groeitheorie’ deed aan
het Solow-Model, als reactie op bepaalde tekortkomingen van het neoklassieke model. We
hanteren de aanpak die Mankiw, Romer en Weil suggereerden met hun ‘augmented Solow-
Model’. (Heylen, 2004)
Mankiw Romer en Weil introduceerden een extra parameter in aan de vergelijking uit het
neoklassieke model: menselijk kapitaal. De vergelijking neemt dan volgende vorm aan:
Y=
Waarbij: , > 0 en + < 1
Door een extra parameter H toe voegen, wordt ook de kwaliteit van de werknemers (in de
vorm van o.a. scholing) toegevoegd als productiefactor. Eerdere veronderstellingen uit het
Solow-model zoals exogene technologie (A) en een afnemend marginaal product van kapitaal,
blijven evenwel overeind. Blijvende verschillen tussen het BBP per capita van landen hoeven
dankzij deze toevoeging niet meer verklaard worden door enorme verschillen in
kapitaalvoorraad per capita, maar kunnen ook te wijten zijn aan verschillen in menselijk
kapitaal. Aan de hand van de waarnemingen in het vorige hoofdstuk zagen we al dat de kloof
tussen bijvoorbeeld Bolivia en Argentinië qua BBP per capita (1/6) kunnen verklaard kan
worden met door de waargenomen verschillen in kapitaalvoorraad per capita (1/5) bij een
waarde voor va In het geval van Argentinië zou een dergelijk inkomensverschil
moeten resulteren uit een acht of negenvoudige kapitaalvoorraad per capita.
Empirische analyse van de evolutie van het menselijk kapitaal
De determinant ‘menselijk kapitaal’ valt zeer breed te interpreteren, en is daarom niet
eenvoudig in te schatten. In deze paper beschouwen we twee cruciale pijlers van menselijk
kapitaal: de volksgezondheid en de scholing van de actieve bevolking. We kunnen er immers
van uit gaan dat een gezondere en beter geschoolde bevolking productiever is. De twee
gekozen indicatoren zijn uiteraard niet de enige determinanten van menselijk kapitaal, maar
dekken wel een vrij brede lading. Niet toevallig zijn dit precies ook twee van de drie pijlers
72
van de Human Development Index, die al in een eerder hoofdstuk aan bod kwam. Uit de
analyse van de HDI bleek al eerder dat Bolivia het laagste HDI-niveau heeft van alle
bestudeerde landen, maar eveneens de sterkste groeier was inzake HDI van alle bestudeerde
landen in de beschouwde periode (cf. supra). De reden dat de score van de Human
Development Index niet gebruikt wordt om menselijk kapitaal te meten, is het feit dat het
BBP per capita de derde determinant die de HDI score van een land bepaald. Aangezien net
de invloed van menselijk kapitaal op het niveau van het BBP per capita bestudeerd moet
worden, is de Human Development Index bijgevolg niet geschikt voor deze vergelijking
(Todaro, 2008).
De eerste determinant van menselijk kapitaal die bestudeerd wordt is de volksgezondheid. De
meest voor de hand liggende indicator voor de volksgezondheid is de gemiddelde
levensverwachting. We bekijken de evolutie van de levensverwachting in Bolivia op de lange
termijn, en vergelijken deze vervolgens met de andere Zuid-Amerikaanse landen om te
onderzoeken of er een correlatie bestaat tussen volksgezondheid en BBP per capita.
Figuur XXIX: Levensverwachting bij geboorte, Bolivia
Bron: World Bank – World Development Indicators: Life expectancy at birth (total years)
In bovenstaande figuur (Figuur XXIX) is te zien dat de levensverwachting bij geboorte heel
stabiel verbetert. Dat het BBP per capita daalde tijdens de jaren ’70 en ’80 (cf. supra) heeft
dus helemaal geen invloed op de volksgezondheid in Bolivia. We vergelijken vervolgens deze
gegevens met de andere Zuid-Amerikaanse landen.
40
45
50
55
60
65
70
19
66
19
68
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
90
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
20
12
Aan
tal j
are
n
Levensverwachting bij geboorte
73
Levensverwachting bij geboorte en BBP per capita bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen (1966-1990;
1990-2013)
Bron: World Bank – World Development Indicators: Life expectancy at birth (total years); GDP per capita (in constant 2005 US$)
In vergelijking met de andere Zuid-Amerikaanse landen, is de levensverwachting van de
Boliviaanse bevolking laag. Zowel in 1966 en 1990 heeft Bolivia een gemiddelde
levensstandaard die 10 jaar lager ligt dan het gros van de andere Zuid-Amerikaanse landen.
Tussen 1990 en 2013 verbetert de levensverwachting aanzienlijk van Bolivia: van een
gemiddelde van 55 jaar naar 67 jaar. Hiermee lijkt Bolivia de andere landen wat in te halen, al
kan dit natuurlijk ook liggen aan het feit dat de levensverwachting van de andere bestudeerde
landen een zeker plafond hebben bereikt. Ook is te zien dat landen met het hoogste BBP per
capita zoals Argentinië, Chili en Uruguay, hebben zoals verwacht ook de hoogste
levensverwachting.
ARG
BOL
BRA
CHI COL
ECU
PAR
PER
URU
VEN
ARG
BOL
BRA
CHI
COL
ECU PAR
PER
URU
VEN
40
45
50
55
60
65
70
75
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000
Leve
nsv
erw
ach
tin
g b
ij ge
bo
ort
e
BBP per capita
1966 1990
ARG
BOL
BRA
CHI
COL
ECU PAR
PER
URU
VEN
ARG
BOL
BRA
CHI
COL
ECU
PAR
PER URU
VEN
50
55
60
65
70
75
80
85
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000
Leve
nsv
erw
ach
tin
g b
ij ge
bo
ort
e
BBP per capita
1990 2013
74
Hoewel kindersterfte op zich geen invloed heeft op de gezondheid van de actieve bevolking,
kan het wel dienen als tweede proxyvariabele voor volksgezondheid. In figuur XXX is te zien
hoe de kindersterfte in Bolivia veel hoger ligt dan in alle andere Zuid-Amerikaanse landen.
Tegelijk is de reductie van de kindersterfte significant, zowel tijdens de jaren ’90, waar het de
Losada legislatuur gratis ziekteverzekering en behandeling voor zwangere vrouwen voorzag,
al tijdens de legislatuur van Morales, die iets gelijkaardig voorzag in zijn sociaal programma.
(cf. supra)
Figuur XXX: Kindersterfte, neonataal (per 1000 levend geborenen); 1990-2014
Bron: World Bank – World Development Indicators: Mortality rate, neonatal (per 1000 live births)
De tweede pijler van menselijk kapitaal die we bestuderen, is het scholingsniveau van de
actieve bevolking, en dit vanuit de veronderstelling dat een hoger opgeleide bevolking
productiever is. Hiervoor gebruiken we de ‘Index of Human Capital per person’ data uit de
Penn World Tables 8.1. De index is gebaseerd op twee datareeksen. De eerste datareeks is de
‘educational attainment dataset’ van Barro en Lee. Deze dataset biedt zowel absolute cijfers
als gemiddelden aan over het aantal personen die respectievelijk primair, secondair en tertair
onderwijs genoten hebben, inclusief gegevens of ze al dan niet deze opleiding voltooit hebben
(Barro and Lee, 2014). Een tweede datareeks is de returns on education datareeks van
Psacharopoulos, die data voor de ‘return of investments’ van onderwijs berekende
(Psacharopoulos and Patrinos, 2004). Doordat de index van menselijk kapitaal uit PWT 8.1,
zowel de data uit Barro and Lee en Psacharopoulos, gebruikt, bevat de index zowel een
kwalitatieve als kwantitatieve indicator voor de scholingscomponent van menselijk kapitaal.
Onderstaande figuren geven een beeld van de lange termijn prestaties van Bolivia voor deze
05
1015202530354045
Arge
ntin
ië
Bo
livia
Brazilië
Ch
ili
Co
lom
bia
Ecuad
or
Paragu
ay
Pe
ru
Uru
guay
Ve
nezu
ela, RB
Kin
de
rste
rfte
(h
ead
cou
nt)
1990 1995 2000 2005 2010 2014
75
index, alsook een vergelijking van deze prestaties met de andere bestudeerde Zuid-
Amerikaanse landen. Tenslotte wordt de ‘educational attainment’ parameter uit de PWT 8.1
nog eens apart ten opzichte van de andere Zuid-Amerikaanse landen afgebeeld.
XXXI: Index menselijk kapitaal en BBP per capita bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen (1966-1990;
1990-2011)
Bron: PWT 8.1: Index of human capital per person, based on years of schooling (Barro/Lee, 2012) and returns on education
(Psacharopoulos, 1994); World Bank – World Development Indicators:); GDP per capita (in constant 2005 US$)
Noot: de gegevens rond menselijk kapitaal zijn slechts beschikbaar tot 2011
In tegenstelling tot de vergelijking met parameters in de vorige hoofdstukken, heeft Bolivia in
1966 geen achterstand inzake scholing ten opzichte van de andere bestudeerde landen. Het
land bevindt zich eerder in een middengroep van de Zuid-Amerikaanse landen. In 1990 heeft
Bolivia eerder een bovengemiddelde score op de index, en moet het alleen rijke landen als
ARG
BOL
BRA
CHI
COL ECU PAR PER
URU
ARG
BOL
BRA
CHI
COL PAR
PER URU
VEN
1.00
1.20
1.40
1.60
1.80
2.00
2.20
2.40
2.60
2.80
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000
Ind
ex
Me
nse
lijk
Kap
itaa
l
BBP per capita
1966 1990
ARG BOL
BRA
CHI
COL PAR
PER URU
VEN
ARG BOL
BRA CHI ECU
PAR URU
VEN
PER
COL
1
1.5
2
2.5
3
3.5
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000
Ind
ex
Me
nse
lijk
Kap
itaa
l
BBP per capita
76
Argentinië, Chili en Uruguay voor zich dulden. Anno 2011 heeft Bolivia de hoogste score van
alle Zuid-Amerikaanse landen. In geen enkele van de drie bestudeerde periodes is een
duidelijk verband te zien is tussen BBP per capita en de index van menselijk kapitaal. In 2011
wordt zijn de landen met de hoogste scores immers 3 van de armste landen (Bolivia, Paraguay
en Peru) en de twee rijkste landen (Argentinië en Uruguay). Daarnaast springen ook de
slechte scores van Brazilië en Venezuela in het oog, ondanks hun relatief hoge BBP per
capita.
Figuur XXXII: Gemiddelde jaren scholing volwassen bevolking Zuid-Amerikaanse landen (1960; 1970;
1980; 1990; 2000 en 2010)
Bron: Barro and Lee Educational Attainment dataset: Average Years of Schooling population (15-99)
Indien we deze gegevens toetsen aan de scholingsgraad van de actieve bevolking uit de
dataset van Barro en Lee, is te zien dat de Boliviaanse actieve bevolking in 1960 inderdaad
een van de laagste scholingsgraden kende van de bestudeerde landen, en de scholingsgraad
zowel in absolute cijfers als ten opzichte van haar buurlanden sterk toenam. In 2010 heeft de
Bolivia zelfs, op de Chilenen na, de bevolking met hoogste gemiddelde jaren scholing. Ook
vertaalt dit zich naar een lagere analfabetisme graad van de beroepsactieve bevolking: in 1992
kon slechts 80% lezen, in 2001 was dit cijfer reeds opgeklommen tot 86.7% en onder Morales
steeg dit verder naar 94.5% in 2011, het vierde hoogste cijfer van Zuid-Amerika, na
Argentinië, Chili en Uruguay (WDI, literacy rate of adult population (+15)).
Concluderend kan gesteld worden dat, om de opgebouwde kloof inzake het niveau van het
BBP per capita te verklaren, Bolivia alleen inzake volksgezondheid een achterstand vertoonde
0
2
4
6
8
10
12
1960 1970 1980 1990 2000 2010
Ge
mid
de
ld a
nta
l jar
en
sch
olin
g
Argentinië Bolivia Brazilië Chili Colombia
Ecuador Paraguay Peru Uruguay Venezuela
77
ten opzichte van de buurlanden en deze sinds 1990 een stuk kleiner geworden is. De
scholingsgraad van de actieve bevolking van Bolivia is eerder gemiddeld in 1990. De
achterstand inzake BBP per capita die Bolivia opliep tussen 1966 en 1990 kan niet verklaard
worden aan de hand van een achterstand in menselijk kapitaal.
Menselijk kapitaal kan wel een verklarende factor zijn voor een deel van de groei na 1990.
Na 1990 nemen zowel de volksgezondheid als de scholingsgraad van Bolivia toe, zowel in
absolute cijfers als ten opzichte van de andere bestudeerde landen. Bolivia’s score op de index
van menselijk kapitaal is de hoogste van alle bestudeerde landen, en de achterstand inzake
levensverwachting is een stuk kleiner geworden.
De totale factorproductiviteit: verklaringen vanuit de endogene groeitheorieën
Behalve een verbeterde voorraad menselijk kapitaal, kunnen ook productiviteitsverbeteringen
en technologische vernieuwingen bijdragen aan de economische groei. In de growth
accounting equation was immers al te zien dat de groei van de totale factorproductiviteit (ΔA)
de belangrijkste determinant was van de groei van het Boliviaanse BBP per capita. De
verbetering van het menselijk kapitaal die we in vorige paragraaf bestudeerden, kan een deel
vormen van de groei van A, maar is geen afdoende verklaring waarom in sommige
deelperioden van de bestudeerde periode 1990-2014 de groei van de totale factorproductiviteit
de grootste determinant van de groei van het BBP per capita was. Vooral in de periode 1990-
1994 en de periode na 2005 is het effect van ΔA op de groei van het BBP per capita
aanzienlijk. Aan de hand van de endogene-groeitheorie analyseren we in dit hoofdstuk de
totale factorproductiviteit (Heylen, 2004).
De endogene groeitheorie veronderstelt, in tegenstelling tot het Solow-model, technologie niet
meer exogeen, maar verklaart technologische groei door het model zelf. Technologie is niet
meer vrij beschikbaar in alle landen, maar kan verschillen tussen landen onderling. Ook wordt
de veronderstelling van afnemende marginale kapitaalopbrengsten verworpen. Er hoeft niet
noodzakelijk een convergentie tussen arme en rijke landen plaats te vinden, aangezien door
een hogere technologie ontwikkeling, de opbrengstvoet van kapitaal in rijke landen even groot
of zelfs groter kan zijn dan in arme landen (Heylen, 2004).
Anders dan het Solow-model, bestaat de endogene groeitheorie niet uit een overkoepelende
theorie die de evolutie totale factorproductiviteit verklaart. In de analyse van de
factorproductiviteit van Bolivia, putten we eerder elementen uit een hele waaier van
theorieën. In de analyse definiëren we totale factorproductiviteit erg breed: alle elementen die
78
de output van de inputfactoren arbeid en kapitaal bepalen. De analyse beperkt zich dus niet
alleen tot de stand van de technologie. We splitsen de analyse van de totale
factorproductiviteit op in drie delen, die telkens ook met een deeltheorie uit de waaier van
endogene groeitheorieën vasthangt. We bestuderen achtereenvolgens
productiviteitsverbeteringen als gevolg van investeringen in de onderzoek en
ontwikkelingssector, productiviteitsverbeteringen door van kennis spillovers ten gevolge van
(buitenlandse) investeringen, en de mate waarin productieve overheidsinvesteringen de totale
factorproductiviteit beïnvloedden (Heylen, 2004).
Empirische analyse van de evolutie van de totale factorproductiviteit in Bolivia
Voor we de evolutie van de totale factorproductiviteit beschouwen, moet een onderscheid
gemaakt worden tussen de restcategorie A die we in de growth accounting equation
gebruikten, en de ‘totale factorproductiviteit’ die we in dit hoofdstuk hanteren. Dit, omdat de
‘totale factorproductiviteit’ uit de growth accounting equation in het vorige hoofdstuk een
restcategorie was van alle determinanten die de output beïnvloedden naast de groei van K en
L. Met deze definiëring worden namelijk ook alle mogelijke foutenmarges en andere
mogelijke determinanten opgenomen. De totale factorproductiviteit in dit hoofdstuk wordt
strikter gedefinieerd als ‘de productiviteit van de inputfactoren L en K’, waar vooral
technologie, infrastructuur en menselijk kapitaal een grote rol in spelen. In onderstaande
figuur (Figuur XXXIII) beschouwen we de index van de totale factorproductiviteit van
Bolivia uit de Penn World Tables 8.1.7
7 Een overzicht van de gehanteerde methodologie in de PWT 8.1 is te vinden in Inkmaar en Timmer (2013)
http://www.rug.nl/research/ggdc/data/pwt/v80/capital_labor_and_tfp_in_pwt80.pdf
79
Figuur XXXIII: Totale factorproductiviteit en BBP per capita Bolivia (1966-2011)
Bron: Penn World Tables 8.1: TFP at constant national prices (2005=1)
Meteen valt op dat de totale factorproductiviteit in Bolivia in 1966 veel hoger lag dan in 2011.
Vooral tussen 1977 en 1986 is er een sterke daling opgetreden. Er tekent zich bovendien een
zeer sterke correlatie af tussen het BBP per capita en de TFP. Zoals we in een eerder
hoofdstuk al zagen, speelde BDI nauwelijks een rol in de Boliviaanse economie voor 1990, en
was de spaarquote erg laag en stabiel. Daarom bleef de kapitaalvoorraad per capita vrij
constant (het nam zelfs licht af), en werd de evolutie van het BBP per capita voor 1990
grotendeels bepaald door de groei van de totale factorproductiviteit. Zoals we in het vorige
hoofdstuk zagen groeide na 1990 de kapitaalvoorraad wél aan, waardoor de correlatie in de
recentste periode minder uitgesproken is. Ook de TFP steeg na 1990 terug licht, al maakte het
een knik tussen 1998 en 2003. Vanaf 2003 nam de TFP terug toe. Aangezien de data in PWT
8.1 slechts beschikbaar zijn tot 2011, kunnen we de gegevens voor de periode 2010-2014 –
waar volgens de growth accounting equation de TFP sterk toenam – niet nagaan (Barro &
Lee, 2013); (Bils & Klenow, 2000)
In onderstaande figuur wordt de groei van de totale factorproductiviteit van Bolivia
vergeleken met de andere beschouwde Zuid-Amerikaanse landen. Bolivia scoort eerder
gemiddeld in de periodes waar de groei van de totale factorproductiviteit belangrijk waren.
Argentinië scoort opvallend hoog in de periodes 1990-1995 en 2005-2010.
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
0
0.2
0.4
0.6
0.8
1
1.2
1.4
1.6
19
66
19
68
19
70
19
72
19
74
19
76
19
78
19
80
19
82
19
84
19
86
19
88
19
90
19
92
19
94
19
96
19
98
20
00
20
02
20
04
20
06
20
08
20
10
BB
P p
er
cap
ita
(xo
nst
ant
20
05
US$
)
Tota
le F
acto
rpro
du
ctiv
ite
it (
20
05
=1)
Totale Factorproductiviteit BBP per capita
80
Figuur XXXIV: Procentuele toename Totale factorproductiviteit Zuid-Amerikaanse landen in
deelperiodes (1990-2010)
Bron: Penn World Tables 8.1: TFP at constant national prices (2005=1)
Het is echter belangrijk om de productiviteit van de verschillende landen ook in absolute
cijfers na te gaan. Op die manier kan bestudeerd worden of het lage BBP per capita van
Bolivia verklaard kan worden door een lagere productiviteit van de inputfactoren. De
gegevens uit de Penn World Tables zijn echter een index ten opzichte van de eigen score in
het jaar 2005. De index is bijgevolg niet geschikt voor internationale vergelijkingen.
Internationale vergelijkbaarheid van TFP is geen sinecure. Hiervoor bestaan twee dominante
methodologieën: de ‘’cross-section growth accounting approach van Hall en Jones (1996) en
de regressiemethoden van een panel van verschillende landen door Islam (1995).
Onderstaande figuren geven de scores voor respectievelijk de aanpak van Hall en Jones
(1996) en Islam (1995) weer. De gegevens uit Islam (1995) geven de gemiddelde geschatte
TFP waarden voor de periode 1960-1985 weer, en de sample van Hall en Jones geven de
waarden voor 1988. We zagen echter al dat de TFP van Bolivia eind jaren ’80 ongeveer
hetzelfde niveau had als anno 2011. (cf. supra) Telkens wordt de TFP van de Verenigde
Staten gelijkgesteld aan 100. De indexen laten ons toe om de relatieve verschillen tussen de
Zuid-Amerikaanse landen in te schatten.
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
1990-1995 1995-2000 2000-2005 2005-2010
Pro
cen
tue
le t
oe
nam
e T
FP
Argentinië
Bolivia
Brazilië
Chili
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
81
Figuur XXXV: Index Totale factorproductiviteiten Zuid-Amerikaanse landen (VS = 100)
Bron: Inter-American Development Bank – Productivity and Factor Accumulation in Latin America and the Carribbean, A Database (2014
update): TFP
Bolivia was voor 1990 duidelijk ook een lagere totale factorproductiviteit dan de andere Zuid-
Amerikaanse landen. De achterstand is ten opzichte van andere armere Zuid-Amerikaanse
landen als Peru, Paraguay en Ecuador is echter niet groot. Rekening houdende dat de TFP van
Bolivia na 1990 sterker groeide dan deze landen, kan er van uit gegaan worden dat Bolivia
een inhaalbeweging gemaakt heeft. Ook met Colombia, hoewel Colombia een veel hogere
TFP score vertoont in bovenstaande figuur, zal de achterstand kleiner geworden zijn.
Colombia had immers gedurende de hele periode na 1990 een negatieve groei van de TFP. De
achterstand ten opzichte van landen als Argentinië, Brazilië en Uruguay en Chili is echter
groter geworden. Vooral Argentinië kende na 1990 enorme productiviteitsverbeteringen zoals
te zien was de figuur met de procentuele groeicijfers van de TFP.
Vervolgens gaan we de groei van de TFP in Bolivia na aan de hand van drie eerder genoemde
determinanten van de TFP: technologische innovatie via de O&O sector, kennis-spillovers
door investeringen, en productieve overheidsuitgaven.
Technologische innovatie via de O&O sector.
Een eerste benadering uit de endogene groeitheorie, is het idee dat technologische
verbeteringen voortkomen uit de onderzoek- en ontwikkeling sector (O&O), en dat bijgevolg
het inzetten van meer inputfactoren L en K in deze sector zal resulteren in meer
technologische vernieuwingen. Aangezien we al eerder zagen dat het BBP per capita groeit
0
20
40
60
80
100
120
Arge
ntin
ië
Bo
livia
Brazilië
Ch
ili
Co
lom
bia
Ecuad
or
Paragu
ay
Pe
ru
Uru
guay
Ve
nezu
ela
TFP
waa
rde
te
n o
pzi
chte
van
VS
Hall & Jones TFP Index Islam TFP Index
82
aan de groeivoet van technologische vernieuwingen g – die in het oorspronkelijke Solow-
model als exogeen beschouwd werd – zal de groeivoet van het BBP per capita toenemen
naarmate er meer L en K ingezet worden in de O&O sector (Heylen, 2004).
Om na te gaan of deze determinant een significante invloed had op de totale
factorproductiviteit in Bolivia, gaan we eerst na hoe groot de O&O sector in Bolivia is, hoe
deze evolueerde en hoe de Boliviaanse O&O sector zich verhoudt ten opzichte van die de
andere Zuid-Amerikaanse landen.
Figuur XXXVI: Overheidsuitgaven aan O&O als percent van het BBP (1996-2012)
Bron: World Bank Databank – World Development Indicators: Research and development expenditure (% of GDP)
Noot: geen gegevens beschikbaar voor Venezuela
Figuur XXXVII: Aantal onderzoekers per miljoen inwoners Zuid-Amerikaanse landen (1996-2012)
0
0.2
0.4
0.6
0.8
1
1.2
1.4
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Argentinië Bolivia Brazilië Chili Colombia
Ecuador Paraguay Peru Uruguay
0
200
400
600
800
1000
1200
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Aan
tal o
nd
erz
oe
kers
Argentinië Bolivia
Brazilië Chili
Colombia Ecuador
Paraguay Uruguay
83
Bron: World Bank Databank – World Development Indicators: Researchers in R&D (per million persons)
Uit bovenstaande figuren blijkt dat de O&O sector niet erg groot is, ten opzichte van Brazilië
en Argentinië, maar vele Zuid-Amerikaanse landen nog kleinere O&O sectoren hebben.
Tenzij de O&O sector significant kleiner was vóór 1990, kan besloten worden dat het lagere
niveau van het Boliviaanse BBP ten opzichte van de meeste Zuid-Amerikaanse landen, niet
verklaard kan worden aan de hand van een kleinere O&O sector. Alleen in vergelijking met
Brazilië en Argentinië is de O&O sector significant kleiner. Jammer genoeg zijn er geen
gegevens beschikbaar voor Bolivia voor 1996, waardoor de analyse niet op de lange termijn
gemaakt kan worden.
Tijdens de afgebeelde periode, groeit de O&O sector niet sterk aan. De O&O investeringen
ten opzichte van het reëel BBP dalen licht, al houden we in het achterhoofd dat het reëel BBP
een enorme groei kende. Daarom is te zien hoe het aantal onderzoekers per miljoen inwoners
wél steeg tussen 1996 en 2012. De stijging is echter niet voldoende om de grote groei van het
BBP per capita te verklaren.
Generatie van kennis en productiviteit aan de hand van ‘learning-by-doing’ en
‘kennis-spillovers’.
Een tweede theorie gaat er van uit dat technologische vernieuwing en
productiviteitsverbeteringen voortkomen als positieve externaliteit van kapitaal. Enerzijds
doordat naarmate werknemers langer met een bepaalde technologie kunnen werken, ze
productiever worden. Anderzijds gaat men uit van een positieve externaliteit ten gevolge van
investeringen. Wanneer (buitenlandse) directe investeringen nieuwe technologieën
introduceren, kunnen deze via een ‘spillover-effect’ ook voor andere economieën beschikbaar
worden. De totale factorproductiviteit en het BBP per capita zou dus moeten groeien naarmate
de spaarquote en vooral de BDI-instroom hoger is (Heylen, 2004).
Vooral vanaf het midden van de jaren ’90 kende Bolivia een grote BDI-instroom. Vreemd
genoeg zien we in deze periode geen stijging van de TFP. In tegendeel, de gegevens uit de
PWT 8.1 vertonen zelfs een lichte daling van de TFP in de periode 1995-2000, en een
constante TFP voor de deelperiode 2000-2005. De periodes 1990-1995 en 2005-2010 kennen
een ‘gemiddelde BDI instroom’, en een groei van de TFP van respectievelijk 8% en 5%.
84
Een mogelijke verklaring van het feit dat grote TFP verbeteringen in de periode met de
grootste BDI-stroom ontbraken, kan zijn dat de TFP pas verbetert naargelang werknemers
langer met een bepaalde technologie kunnen werken. De groei van de TFP zou dan pas enkele
jaren na de BDI-instroom volgen. Zo is het denkbaar dat de grote BDI-stromen in bepaalde
sectoren in de jaren ’90 onder de regering de Lozada, pas een productiviteitseffect hadden na
enkele jaren. Dit is echter niet eenvoudig na te gaan. Een dergelijke hypothese nodigt uit tot
verder onderzoek, maar valt buiten het bestek van deze masterproef.
Effecten van productieve overheidsinvesteringen
Tenslotte kan ook de overheid een positief effect hebben op de totale factorproductiviteit aan
de hand van productieve overheidsinvesteringen. Dit zijn overheidsuitgaven die de
productiviteit van arbeid en kapitaal ten goede komen. Zo kan een overheid een hele reeks
sociale investeringen uitvoeren om armoede te bestrijden, kan het inzetten op onderwijs om
het menselijk kapitaal op te drijven, en kan een overheid ook infrastructuurinvesteringen
uitvoeren om productiviteit van kapitaal op te drijven en investeringen aan te trekken. In
onderstaande figuur beschouwen we de totale publieke investeringen voor de periode 1990-
2014, onderverdeeld in drie categorieën: investeringen in productieve sectoren,
infrastructuurinvesteringen en sociale investeringen.
Figuur XXXVIII: Overheidsinvesteringen Bolivia als percent van het reëel BBP (1990-2014)
Bron: Instituto Nacional De Estadística – Gobierno: Inversión Publica Central, World Bank Databank – World Development Indicators:
GDP at market prices (constant 2005 US$); Eigen Berekeningen
0
5
10
15
20
25
30
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Totale Publieke Investeringen Productieve sectoren Infrastructuur Sociaal
85
In bovenstaande figuur is te zien dat de publieke investeringen onder Morales veel groter zijn
dan de investeringen in de jaren ’90. Tijdens de jaren ’90 dalen zelfs de
overheidsinvesteringen licht. Alleen de sociale investeringen stijgen licht, niet toevallig in de
periode van de sociale programma’s onder het Plan De Todos van de regering de Lozada.
Productieve overheidsinvesteringen kunnen geen verklaring vormen voor de groei van de
TFP tijdens de deelperiode 1990-1995, maar het gebrek aan investeringen en de lichte daling
kan wel verklaren waarom de TFP respectievelijk daalde en niet aangroeide in de periodes
1995-2000 en 2000-2003. Vanaf 2003 groeide de TFP wél aan, wat overeenkomt met de groei
van de overheidsinvesteringen in bovenstaande figuur. De stijging van de
overheidsinvesteringen onder Morales is opmerkelijk. Ondanks de groei van het reëel BBP,
vindt er meer dan een vervierdubbeling van de overheidsinvesteringen plaats ten opzichte van
het BBP. Vanaf 2009 stijgen de overheidsinvesteringen nog meer. In vorige hoofdstukken
was al te zien hoe na 2009 de begrotingsoverschotten veel kleiner waren, maar ook de TFP in
de periode 2010-2014 nog sterker steeg dan in de periode 2005-2009. We kunnen daarom de
groei van de productieve overheidsinvesteringen beschouwen als dé belangrijkste determinant
van de groei van de TFP onder de legislatuur van Morales. Dit fiscaal expansief beleid geeft
ook een verklaring waarom het BBP per capita na 2009 even sterk bleef doorgroeien, ondanks
de wereldwijde economische crisis.
In de vorige figuur was reeds te zien dat de overheidsinvesteringen in productieve sectoren in
begin jaren ’90 hoger lagen dan in de rest van de periode onder liberaal beleid. In
onderstaande figuur is te zien dat het merendeel van deze investeringen naar de gas- en
oliesector sector gingen. Ook in de periode 2010-2013 – de andere periode met een hoge groei
van de TFP – werd de sector met overheidsmiddelen gestimuleerd. Onder Morales ontvangen
ook de landbouw en de mijnsector grotere aandelen overheidsinvesteringen. Rekening
houdende dat het reële BBP sterk groeide over de hele periode, is de groei van de
investeringen in de drie sectoren in absolute cijfers nog groter.
Figuur XXXIX: Investeringen in productieve sectoren als percent van het reëel BBP 1990-2013
(Hydrocarbon, Mineralen en Landbouw)
86
Bron: Instituto Nacional De Estadística – Gobierno: Inversión Publica Central, World Bank Databank – World Development Indicators:
GDP at market prices (constant 2005 US$); Eigen Berekeningen
De infrastructuurcategorie die het meeste overheidsinvesteringen kreeg in de bestudeerde
periode, was de transportsector. Hoewel in de jaren ’90 de investeringen voor
transportinfrastructuur ook al erg hoog waren, liggen deze investeringen in de legislatuur van
Morales nog hoger: tot gemiddeld 6.3% van het reëel BBP tussen 2010 en 2013. Ook in de
andere infrastructuurcategorieën wordt er vanaf 2010 sterker geïnvesteerd. Ter volledigheid
worden in figuur XXXXI ook de sociale uitgaven per categorie afgebeeld.
Overheidsinvesteringen in infrastructuur als percent van het reëel BBP 1990-2013 (Transport, Energie,
Watervoorzieningen en Communicatie)
0
0.5
1
1.5
2
2.5
3
1990-1994 1995-1999 2000-2004 2005-2009 2010-2013
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Hydrocarbon Mineralen Landbouw
0
1
2
3
4
5
6
7
1990-1994 1995-1999 2000-2004 2005-2009 2010-2013
Pe
rce
nt
van
he
t re
Ëel B
BP
Transport Energie Watervoorzieningen Communicatie
87
Bron: Instituto Nacional De Estadística – Gobierno: Inversión Publica Central, World Bank Databank – World Development Indicators:
GDP at market prices (constant 2005 US$); Eigen Berekeningen
Figuur XXXX: Sociale overheidsinvesteringen percent van het reëel BBP 1990-2013 (Gezondheidszorg,
Onderwijs en Cultuur, Sanitair en Huisvesting en Stadsontwikkeling)
Bron: Instituto Nacional De Estadística – Gobierno: Inversión Publica Central, World Bank Databank – World Development Indicators:
GDP at market prices (constant 2005 US$); Eigen Berekeningen
Hoewel de groei van de TFP tijdens de legislatuur van Morales voor een groot stuk verklaard
kan worden aan de hand van productieve overheidsuitgaven, zagen we in het vorige hoofdstuk
reeds dat, op basis van de procentuele groeicijfers van de TFP en de TFP-indices van Hall &
Jones en Islam, Bolivia nog steeds een kleine achterstand heeft inzake het niveau van de TFP
ten opzichte van de andere bestudeerde Zuid-Amerikaanse landen. Een groot deel van deze
achterstand kan toegeschreven worden aan de lage kapitaalvoorraad en bijhorende gebrek aan
kennis-spillovers. Aangezien we in het vorige hoofdstuk al zagen dat de kloof inzake
menselijk kapitaal grotendeels gedicht was, kan de enige resterende verklaring een slechtere
infrastructuur zijn. In onderstaande figuren bekijken we respectievelijk een index voor de
kwaliteit van de transportinfrastructuur, het aantal internetgebruikers per 100 inwoners en
percentage van de bevolking dat toegang heeft tot elektriciteit. De gegevens van de index rond
transport zijn pas beschikbaar vanaf 1996. De gegevens rond toegang tot elektriciteit wordt
over de hele bestudeerde periode beschouwd, en de toegang tot internet wordt beschouwd
vanaf 2000. Aangezien internet een vrij nieuwe technologie is, zijn gegevens vóór 2000
immers weinig relevant.
0
0.2
0.4
0.6
0.8
1
1.2
1.4
1.6
1.8
2
1990-1994 1995-1999 2000-2004 2005-2009 2010-2013
Pe
rce
nt
van
he
t re
Ëel B
BP
Gezondheidszorg Onderwijs en Cultuur Sanitair Huisvesting en Stadsontwikkeling
88
Figuur XXXXI: Index van logistieke performantie: kwaliteit van handel- en transportinfrastructuur
Bron: World Bank – World Devleopment Indicators: Logistics performance index: Quality of trade and transport-related infrastructure
(1=low to 5=high)
Figuur XXXXII: Toegang tot elektriciteit en internet als percent van de totale bevolking Zuid-
Amerikaanse landen
Bron: World Bank – World Development Indicators: Access to electricity (% of population); Internet users (per 100 people)
In bovenstaande figuren is telkens te zien dat Bolivia een grote achterstand had ten opzichte
van de buurlanden inzake infrastructuur, maar dat deze achterstand significant verkleind werd
onder de Morales legislatuur. Een verrassende evolutie is de achteruitgang van Bolivia inzake
transportinfrastructuur ten opzichte van haar buurlanden tussen 2012 en 2014. In alle
categorieën blijkt Bolivia echter nog steeds de zwakste land inzake infrastructuur. Ondanks de
grote inspanningen onder Morales en de significante groei van de infrastructuur ten opzichte
2
2.2
2.4
2.6
2.8
3
3.2
3.4
2007 2010 2012 2014
Ind
ex
1-5
(5
= h
oo
g)
Argentinië
Bolivia
Brazilië
Chili
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela, RB
6065707580859095
100
Arge
ntin
ië
Bo
livia
Brazilië
Ch
ili
Co
lom
bia
Ecuad
or
Paragu
ay
Pe
ru
Uru
guay
Ve
nezu
ela, RB
pe
rce
nt
van
de
be
volk
ing
Electriciteit
1990 2000 2012
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Arge
ntin
ië
Bo
livia
Brazilië
Ch
ili
Co
lom
bia
Ecuad
or
Paragu
ay
Pe
ru
Uru
guay
Ve
nezu
ela, RB
pe
rce
nt
van
de
be
volk
ing
Internet
2000 2005 2014
89
van de andere bestudeerde landen, blijft het bouwen van een degelijke infrastructuur een
belangrijk werkpunt voor de Boliviaanse economie, vooral inzake transport.
Naast de relatief lage kapitaalvoorraad en de (kleiner geworden) achterstand in menselijk
kapitaal is ook de lagere kwaliteit van de infrastructuur een verklarende factor voor het lagere
niveau van de TFP ten opzichte van de buurlanden, en bijgevolg het lagere BBP per capita.
90
Hoofdstuk IV: Driehoeksverhouding tussen de overheid, de
gassector en de groei van de economie
Overzicht van het belang van gas voor de overheidsinkomsten en de handelsbalans
In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat er tijdens de Morales legislatuur een belangrijk
verband is tussen de groeiende rol van de overheid in de economie, en de groei van het BBP.
Onder Morales daalden de buitenlandse directe investeringen in vergelijking met de jaren ’90,
maar bleef de kapitaalvoorraad per capita toch aangroeien door een verhoogde spaarquote.
Ook de internationale reserves groeiden door een sterk handelsoverschot enorm aan.
Een tweede, en belangrijkere, motor van economische groei tijdens de Morales legislatuur,
was de groei van de totale factorproductiviteit. Deze werd vooral gestimuleerd door
productieve overheidsuitgaven. Aangezien de Boliviaanse overheid verlost was van een groot
deel van haar schulden, kon het veel vrijer de economie stimuleren. Omdat in deze periode het
budget van de overheid enorm steeg (cf. supra), slaagde de regering Morales er zelfs in om al
deze investeringen te bewerkstelligen én een surplus op de begroting te realiseren. In
hoofdstuk 1 lazen we immers al dat Morales deze investeringen wilde realiseren door grotere
belastingheffing, overheidsparticipatie en nationaliseringen in de belangrijkste productieve
sectoren.
Figuur XXXXIII: belastinginkomsten per sector Bolivia (2004-2012)
2004
Ruwe aardolie en gasMineralen: metalenGeraffineerde aardolieproductenMineralen: niet-metalenDrankenHandelTransport en opslagCommunicatieFinanciële dienstenDienstverlening
91
Bron: Instituto Nacional De Estadística – Gobierno: Recaudaciones Tributarias por actividád economica; Eigen Berekeningen
Bovenstaande figuren tonen het belang van de gassector voor de groei van de
belastinginkomsten van de overheid. In 2004 waren belastingen op ruwe aardolie en gas niets
eens belangrijke inkomstenposten voor de overheid, terwijl in 2012 het bijna de helft van de
belastinginkomsten uit economische activiteiten uitmaakt. In de figuur linksonder, waar de
inkomsten in absolute cijfers afgebeeld staan, is de stijging van de belastinginkomsten uit de
ruwe aardolie en gas nog opmerkelijker. Om de belastinginkomsten uit strategische sectoren
te verhogen, werden de belastingen en dividenden in bepaalde sectoren als de gassector, met
50% verhoogd (Viera, 2009). Rekening houdende met het feit dat deze cijfers enkel en alleen
om de belastinginkomsten inhouden, en de staatskas verder gespijsd wordt met andere
inkomensposten zoals haar aandeel van de overheid en van het staatsbedrijf YPFB, kan het
belang van de ‘hydrocarbon’ sector voor de staatskas niet genoeg benadrukt worden. De
2007 2010
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
14000
16000
18000
20000
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
12
Milj
oe
ne
n b
oliv
ian
os
2012
92
budgettaire beweegruimte van de Boliviaanse staat wordt erg beïnvloedt door de evolutie in
de sector. De overige inkomensposten zijn te zien in onderstaande tabel.
Tabel IX: Overheidsinkomsten uit ruwe aardolie en natuurlijk gas in miljoen US$ (2000-2008)
Jaar
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Inkomenspost
Totaal 456 450 414 462 565 1012 1832 1934 2647
Overheidsaandeel en andere rechten 1800 188 173 220 287 317 385 439 659
Aandeel YPFB 0 0 0 0 0 0 282 196 297
Patenten 9 8 8 7 6 5 6 4 6
Directe belastingen 0 0 0 0 0 288 682 747 924
Andere belastingen 267 254 233 235 271 401 476 547 761 Bron: Filho, and Gonçalves, 2010
Ook voor de handelsbalans is de sector van cruciaal belang. Onderstaande geeft de 9
belangrijkste exportproducten van Bolivia weer, anno 2014. In de figuur is te zien dat de
export van tin en zink tot eind jaren ’90 belangrijker was dan de export van natuurlijk gas.
Vanaf 1999 tot 2014 is een enorme stijging te zien van het aandeel van natuurlijk gas in de
export. Ter volledigheid vermelden we ook dat rond 2003 ook het aandeel van de mineralen
zoals zilver, platinum, zink, en het aandeel van ruwe aardolie stijgt.
Figuur XXXXIV: Belangrijkste exportproducten, als percent van totale export (1990-2014)
Bron: CEPALSTAT: Exports of the 10 leading products, by their percentage share each year
0
10
20
30
40
50
60
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Pe
rce
nt
van
de
to
tlae
Exp
ort
Natuurlijk gas Ruwe aardolie Zink
Zilver en platinum Tin Lood
Olieën Soja bonen Noten
93
Wanneer de evolutie van het belang van gas in de export vergeleken wordt met het aandeel van export
in het BBP van Bolivia, is te zien dat de groei van de exportsector erg gelijk loopt met met de groei
van het aandeel van gas in de export. Tussen 2000 en 2008 verdubbelt het belang van de export voor
het BBP. Door deze groei is Bolivia, terwijl het in 2000 ten opzichte van de andere Zuid-Amerikaanse
landen slechts een gemiddelde exportgrootte kende, anno 2014 het tweede grootste exportland ten
opzichte van haar BBP.
Figuur XXXXV: Vergelijking Export als percentage van het reëel BBP Zuid-Amerikaanse landen
(1990-2014)
World Development Indicators, World Bank – Exports of goods and service (%of GDP)
0
10
20
30
40
50
60
70
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Pe
rce
nt
van
he
t re
ëe
l BB
P
Argentinië
Bolivia
Brazilië
Chili
Colombia
Ecuador
Paraguay
Peru
Uruguay
Venezuela, RB
94
Figuur XXXXVI: Aandeel natuurlijk gas en ruwe aardolie als percent totale BBP
Bron: Instituto Nacional De Estadística – Estadísticas por actividad economica: Producto Interno Bruto de la extracción de petroóleo crudo y
gas natural
In onderstaande figuur is te zien hoe de productie van natuurlijk gas en ruwe aardolie een
steeds belangrijker aandeel in het BBP heeft. In vergelijking met het jaar 2000, is het belang
van de hydrocarbon-industrie verveertienvoudigd. De grote groei van de hydrocarbonsector
kan in twee effecten opgesplitst worden: het prijseffect en het volume-effect. In onderstaande
figuur is te zien dat de geproduceerde hoeveelheden gas verzevenvoudigen en de hoeveelheid
van ruwe aardolie verdubbeld. Voor natuurlijk gas worden ook de prijzen voor de export naar
respectievelijk Argentinië en Brazilië weergegeven. Aangezien telkens iets minder dan 90%
van de productie van gas geëxporteerd wordt naar de twee landen, krijgen we op deze manier
een goed beeld op de groei van de omzet van het YPFB. Voor beide landen stijgen de prijzen
vanaf 2005 duidelijk sneller, met net als voor de productie van gas, een kleine knik in 2009
ten tijde van de financiële crisis. De prijzen Argentinië en Brazilië, klokken in 2013 af op
respectievelijk een elf- en negenvoudig niveau van de prijs in 2000. De reden waarom tussen
1999 en 2007 geen prijs beschikbaar is voor Argentinië, is omdat Argentinië in die periode
geen gas importeerde uit Bolivia omdat het zelf gasvelden begon te exploiteren. Door de
opening van de pijpleiding naar Brazilië in 1999, was vanaf de eeuwwisseling een nieuwe
afzetmarkt beschikbaar voor Boliviaans gas. De export naar Brazilië is gedurende de hele
periode 2000-2014 3 tot 4 maal hoger dan de export naar Argentinië, waardoor meteen ook
verklaard kan worden waar Bolivia de hogere productie van gas kwijt kon. (Instituto Nacional
De Estadística, 2015), (Filho, Gonçalves & Dalla Dé, 2010); (Kaup, 2010)
0
5
10
15
20
25
30
1980 1985 1990 1995 2000 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
95
Figuur XXXXVII: Natuurlijk gas en ruwe aardolie, Index van hoeveelheid en prijzen
Bron: Instituto Nacional De Estadística – Estadísticas por actividad economica: Producto; Índice de cantidad de extracción de
hidrocarburos; Precios
Aanvullend aan de conclusie uit het vorige hoofdstuk, namelijk dat er een cruciaal verband
bestaat tussen de overheidsfinanciën, overheidsinvesteringen en de groei van het BBP per
capita, kan nu ook gesteld worden dat een zeer verband bestaat tussen de gassector, de
overheidsfinanciën en de export. De band tussen de overheidsfinanciën en de gassector
bestaat er uit dat belastingen op de gassector een heel grote inkomstenbron zijn voor de
overheid, en dat het succes van de gassector de overheidsfinanciën positief beïnvloedt via het
staatsbedrijf YPFB. Aangezien iets minder dan 90% van de gasproductie bestemd is voor
export naar de Argentijnse en Braziliaanse markten, en de productie van natuurlijk gas meer
dan 50% van de export uitmaakt, is de gezondheid van de exportsector ook rechtstreeks
gelinkt aan de overheidsfinanciën. (Viera, 2009)
Dutch disease
Een belangrijke uitdaging voor een niet-gediversifieerd land met grote natuurlijke
rijkdommen als Bolivia, is het vermijden van het zogenaamde ‘Dutch disease’. Dit effect, dat
uitgewerkt werd door Corden (1982), beschrijft een situatie waarbij de reële wisselkoers
apprecieert doordat de verkoop van grondstoffen een aandeel heeft in het BBP van een land.
Het proces doet zich via 2 kanalen. Ten is er het kanaal van de verschuiving van inputfactoren
in de economie. Corden splitst de economie op in drie sectoren: een sector van niet-
verhandelbare goederen (bijvoorbeeld de dienstensector), een groeiende sector van
verhandelbare goederen ((bijvoorbeeld de gassector), en een achtergebleven sector van
0
2
4
6
8
10
12
14
0
200
400
600
800
du
ize
nd
en
US$
/m3
Ind
ex
(10
0=2
00
0)
Index productie ruwe aardolie (1990=100)
Index productie natuurlijk gas (1990=100)
Prijs natuurlijk gas voor Argentinië (duizenden US$/m3)
Prijs natuurlijk gas voor Brazilië (duizenden US$/m3)
96
verhandelbare goederen (bijvoorbeeld de landbouwsector). Doordat arbeid meer opbrengt in
de groeiende sector – in de vorm van hogere lonen – trekt de groeiende sector arbeid weg uit
de achtergebleven sector. Wanneer we dit effect echter nagaan voor de Boliviaanse economie,
merken we dat de tewerkstelling in de aardolie- en gassector erg laag is: 0.04% van de totale
bevolking op beroepsactieve leeftijd. Dit kanaal is voor Bolivia verwaarloosbaar (Corden,
1982); (Viera, 2009).
Het tweede kanaal is het bestedingskanaal. Doordat een deel van de bevolking kan profiteren
van de groeiende sector, zal het meer spenderen in de niet-verhandelbare sector. Aangezien de
prijzen in deze sector niet onderhevig zijn aan internationale competitie, zullen de prijzen in
van deze goederen stijgen, en aldus ook het algemene prijspeil van de economie. Dit leidt tot
een stijging van de reële wisselkoers. Hoewel het spendeergedrag van de kleine groep
tewerkgestelden in de aardolie en gassector weinig invloed zal hebben, profiteert in het geval
van Bolivia de overheid sterk van de groeiende sector. We zagen al eerder dat de
overheidsconsumptie in de periode sterk toenam, en dat het gevaar voor dutch disease via het
bestedingskanaal reëel is. Volgens Viera (2009) zal het kanaal zich echter niet sterk voordoen,
aangezien de overheidsbestedingen vooral kapitaalbestedingen waren, en de overheid minder
invloed gehad heeft op de niet-verhandelbare sectoren. Een reële wisselkoersstijging zou zich
dus niet mogen voordoen. Wanneer we in onderstaande figuur dit toetsen aan de reële
effectieve wisselkoers - het cijfer dat de reeële waarde van een munt van een land weergeeft
tegenover een gewogen gemiddelde van de munteenheden van de handelspartners – is te zien
dat de reële effectieve wisselkoers na 2005 eerst korst stijgt, maar dan vanaf 2007 sterk
afneemt. Voorlopig lijkt het er op dat Bolivia niet onderhevig is aan dutch disease (Corden,
1982); (Viera, 2009).
97
Figuur XXXXVIII: Reële effectieve wisselkoers Bolivia (1990-2014)
Bron: CEPALSTAT, Real effective exchange rate index (2005=100)
Vooruitblik
Afhankelijk van de groei van de binnenlandse markt en nieuwe ontdekkingen, zou Bolivia aan
het huidige haar huidige capaciteit nog minstens voor 50 à 60 jaar aan gasreserves bezitten.
Vooral door de investeringen om gaasvelden te ontdekken in de jaren ’90 deden de
gasreserves van Bolivia verzevenvoudigen. Daarmee heet het, na Venezuela, de grootste
gasreserves op het Zuid-Amerikaanse continent. Indien de voorwaarden en omstandigheden
niet al niet wijzingen, heeft het economische model van Morales op de lange termijn veel
potentieel.
Op de middellange termijn is de situatie iets minder gunstig. Evo Morales kwam aan de macht
tijdens een periode van zeer gunstige energieprijzen. Door de grote omwentelingen op de
gasmarkt - grotendeels veroorzaakt door het feit dat de Verenigde Staten in nauwelijks een
decennium van een netto-importeur naar een netto-exporteur is geëvolueerd - zijn de prijzen
op de gasmarkt tanende. Aangezien in de contracten met zowel Brazilië als Argentinië
opgenomen is dat de prijzen per periode onderhandeld moeten worden op basis van de
energieprijzen op de internationale markt, zal een groei van de gassector via het prijseffect, in
de komende jaren uitgesloten zijn (Cerutti & Mansilla, 2008); (Viscidi, Sucre & Karst, 2015).
De Braziliaanse markt – de grootste afzetmarkt van Boliviaans gas – groeit niet aan door
zwakke economische prestaties van het land. Aangezien de Argentijnse markt niet groot
70
75
80
85
90
95
100
105
1101
99
0
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
Re
ële
eff
ect
ieve
wis
selk
oe
rs (
20
05
=10
0)
Reële effectieve wisselkoers(basisjaar 2005)
98
genoeg is, dringen nieuwe afzetmarkten zich op. In 2001 werd ei zo na een langdurig contract
afgesloten met Chili. Door de sociale onrust in Bolivia werd de overeenkomst echter
afgeblazen. Aangezien de pijplijn met Chili niet gebouwd zou worden, zag Bolivia ook
contracten met de Verenigde Staten en Mexico via de Chileense havens in rook opgaan. Sinds
2004 onderhandelt Bolivia echter terug met Chili over een exportcontract, op voorwaarde dat
Bolivia toegang krijgt tot een stuk kustgebied dat Chili in 1871 op Bolivia veroverde. Het
hebben van een haven zou de mogelijkheid tot nieuwe exportmarkten openen. Ook is export
mogelijk via cross-pijplijnen. Zo zou het gas geëxporteerd kunnen worden naar Brazilië, om
van daaruit naar andere landen in Zuid-Amerika geëxporteerd te worden (Viera, 2009)
(Cerutti en Mansilla, 2008). Op de middellange termijn zal dus naar nieuwe afzetmarkten
gezocht moeten worden. Op de korte termijn ziet het er naar uit dat het Boliviaanse
groeimodel niet aan diggelen geslagen zal worden door deze negatieve schokken (The
Economist, 2015); (The Economist, 2014).
Algemeen besluit
Over de hoofdonderzoeksvraag ‘’is er na 1990 groei van het BBP per capita’’ kwam al heel
snel duidelijkheid. Gedurende de hele bestudeerde groeide het BBP per capita aan, met vooral
een sterkere groei vanaf midden jaren ’90 tot 1998, en vanaf 2005 tot op heden. Vervolgens
werd een analyse gemaakt van de determinanten van de groei om een antwoord te vinden op
de subvragen.
Hoewel in de jaren ’90 als na 2005 het BBP per capita groeide, werden deze periodes
gekenmerkt door een radicaal verschil in economisch beleid. De determinanten van de groei
verschilden dan ook sterk van elkaar. In de jaren ’90 kozen de liberale regeringen voor een
beleid dat alles in werk stelde om Bolivia in de wereldeconomie te integreren. Zo werd er
sterk ingezet op buitenlandse directe investeringen, in de hoop dat de BDI-stromen de
kapitaalvoorraad per capita zouden verhogen, en de algemene productiviteit van de economie
zou verbeteren door onder andere kennis spill-overs. De belangrijkste determinant van de
groei bleek de groei van de kapitaalvoorraad per capita in deze periode. Deze groei was bijna
volledig te wijten aan de grote BDI-instroom, aangezien de overheid een begrotingstekort
vertoonde en de spaarquote in de economie laag bleef. De totale factorproductiviteit steeg
ook, al was deze stijging bepalend voor de groei van het BBP per capita. Dit kan deels
99
verklaard worden door de groei in menselijk kapitaal, al is het ook waarschijnlijk dat de
privatisering van de verouderde staatsbedrijven voor een instroom van technologie zorgde.
Na een periode van grote sociale onrust en politieke instabiliteit, gekenmerkt met een lage
groei van het BBP per capita, steeg het BBP per capita sterker dan ooit tevoren. De regering
Morales had immers het roer radicaal omgegooid, naar een economisch model waar de
overheid grote controle uitoefent op belangrijke productieve sectoren, in de eerste plaats de
sector van natuurlijke gas en ruwe aardolie. De belangrijkste determinant van de groei in deze
periode was de totale factorproductiviteit. De regering Morales investeerde massaal
overheidsmiddelen in sociale programma’s die een positieve invloed hadden op menselijk
kapitaal, en investeerde ook stevig in achtergestelde sectoren en infrastructuur. Doordat de
gassector spectaculair groeide in de periode van Morales, en ook de regering ook
geconfronteerd werd met erg gunstige gasprijzen, konden deze productieve
overheidsinvesteringen gefinancierd worden zonder de begroting in het rood ging. Er was
zelfs een stevig overschot op de begroting. Naast de productieve overheidsinvesteringen, kan
de groei van de totale factorproductiviteit eventueel ook verklaard worden door te stellen dat
kennis-spillovers zich pas na enkele jaren doorzetten naar de gehele economie. Een deel van
de groei van de TFP zou in dat geval een tweede-generatie-effect zijn van de hoge BDI-
stromen in de jaren ’90. Hoewel dit niet bewezen kan worden, is het best denkbaar dat de
regering Morales kon profiteren van het feit dat de gasindustrie grote hoeveelheden BDI
ontvangen had in de jaren ’90, en de sector bij het aantreden van Morales een stuk moderner
geworden was ten opzichte van 1990. Ook de levensbelangrijke pijplijnen en contracten
naar/en met Brazilië en Argentinië, dateren uit de liberale periode. Ondanks dat de groei van
de kapitaalvoorraad per capita niet de belangrijkste determinant van de groei was tijdens de
legislatuur van Morales, groeit de kapitaalvoorraad per capita bijna evenveel aan in de periode
2005-2009. In deze periode waren de BDI-stromen niet zo hoog als eind jaren ’90, maar steeg
de spaarquote van de economie sterk doordat onder meer de overheid grote overschotten had
op haar begroting.
Het niveau van het BBP per capita in respectievelijk 1990 en 2014 (sub vraag b en c), ten
opzichte van de buurlanden, kan eveneens verklaard worden aan de hand van de
determinanten in bovenstaande paragraaf. In de periode vóór 1990, groeide de
kapitaalvoorraad van de meeste bestudeerde landen aan, terwijl deze voor Bolivia gelijk bleef.
Bolivia vertoonde een lage spaarquote, en ontving zo goed al geen buitenlandse directe
investeringen. Ook op zowat alle posten die de TFP bepalen, had Bolivia een grote
100
achterstand op andere landen. In zowat alle sociale indicatoren vertoonde Bolivia de slechtste
score, en had het ook een sterke achterstand inzake infrastructuur. De TFP van Bolivia daalde
zelfs erg scherp vanaf de jaren ’70 tot 1900. De kloof tussen Bolivia en de andere Zuid-
Amerikaanse landen in 1990 kan dus verklaard worden door de kapitaalvoorraad die sinds
1966 constant gebleven was, en de daling van de TFP.
Anno 2014 heeft Bolivia nog steeds het laagste BBP per capita van alle bestudeerde landen,
maar de kloof met de andere landen is een stuk kleiner geworden. Hoewel de kapitaalvoorraad
per capita gegroeid is in de bestudeerde periode, ligt de kapitaalvoorraad per capita nog steeds
veel lager dan andere bestudeerde landen. Op sommige posten die de totale
factorproductiviteit bepalen, heeft Bolivia de kloof volledig gedicht. Zo is het land inzake
menselijk kapitaal (en vooral qua scholing) een van de absolute koplopers van het continent.
Ook de achterstand inzake infrastructuur wordt langzaam aan weggewerkt. Wel zou de lagere
kapitaalvoorraad per capita voor een achterstand inzake technologie kunnen zorgen, a fortiori
gezien de lagere BDI-stromen onder Morales. De lage kapitaalvoorraad per capita is
hoogstwaarschijnlijk de belangrijkste verklaring voor het lagere BBP per capita, door zowel
een direct effect als inputfactor (kapitaal), als via een indirect effect als determinant van de
TFP (technologie).
Als slotbemerking kunnen enkele pistes voor verder onderzoek voorgesteld worden. De casus
Bolivia biedt enorm veel mogelijkheden voor diepgaander onderzoek, verder bouwend op
deze zeer algemene macro-economische analyse. Zo kan de sectorale analyse waar een aanzet
toe gegeven werd in hoofdstuk IV, verder uitgebreid worden. Een onderzoek naar sectorale
TFP-waarden zou bijvoorbeeld een interessante uitbreiding zijn. Behalve diepgaandere
studies, kan deze macro-economische analyse ook uitgebreid worden met elementen die
buiten het bestek van dit onderzoek vielen. Zo kwam de monetaire economie niet aan bod, en
zou de analyse uitgebreid kunnen worden met een diepgaande analyse van de arbeidsmarkt.
Tenslotte zou binnen enkele jaren een gelijkaardige masterproef als deze kunnen gemaakt
worden, om bijvoorbeeld de ontwikkelingen tussen 2005 en 2020 te bestuderen. De nieuwe
ontwikkelingen op de gasmarkt, zetten de Boliviaanse gasmarkt onder druk, en bijgevolg ook
het volledige macro-economische model van Bolivia onder Morales..
101
Lijst van geconsulteerde bronnen
Boeken
Green, D., & Branford, Sue,. (2013) Faces of Latin America. Monthly Review Press.
Heylen, F., (2004). Macro-economie, Tweede editie. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Jones, C., (1998). Introduction to Economic Growth, Stanford: Norton.
Kohl, B., & Farthing, L., (2006). Impasse in Bolivia: Neoliberal hegemony and popular resistance. Zed Books.
Mishkin, F., (2012). The Economics of Money, Banking and Financial Markets, Tenth Edition. London: Pearson.
Spatz, J., (2006). Poverty and Inequality in the Era of Structural Reforms. Springer.
Todaro, M. P., (2008). Economic Development, 10th
edition. Prentice Hall.
Artikels
Aizenman, J., (2005). Financial Liberalization in Latin-America in the 1990s: A reassessment. National Bureau
of Economic Researc Working Paper No. 11145.
Barro, R. and J. Lee, 2013. “A new data set of educational attainment in the world, 1950–2010”. Journal of
Development Economics 104, September: 184-198.
Bils, M., & Klenow, P., (2000). Does schooling cause growth? American Economic Review Vol 91, No 4.
Börsch-Supan, A., (1998). Incentive Effects of Social Security on Labor Force Participation: Evidence in
Germany and Across Europe. Cambridge: National Bureau of Economic Research.
Cerutti, E., & Mansilla, M., (2008). Bolivia: The Hydrocarbons Boom and the Risk of Dutch Disease. IMF
Working Paper. URL <https://www.imf.org/external/pubs/ft/wp/2008/wp08154.pdf> (10/12/15)
Cohen, D. & Soto, M., (2001). Growth and human capital: good data, good results. Technical paper 179, Paris:
OECD Development Centre.
Corden, M., (1984). Booming Sector and Dutch Disease Economics: Survey and Consolidation. Oxford
Economic Papers, Vol. 36.
Corden, M., & Neary, P. (1982). Booming Sector and De-Industrialization in a Small Open Economy. The
Economic Journal, Vol. 92.
Furtado, A., Balakrishnan, R., Gracia, B., Jaramillo, L., Mansilla., Simone, A. (2006). Bolivia: Selected Issues,
International Monetary Fund.
Gumucio, P. O., (2005). Bolivia: Evolution of Poverty Under Liberal Economic Policies (1985-2003) and
Microfinance for Poverty Allevation. Helen Kellogg Institute for International Studies.
Hall, E., & Jones, C., (1996). The Productivity of Nations. Working Paper 5812, National Bureau of Economic
Research.
102
Inkmaar, R., & Timmer, P., Capital, labor and TFP in PWT 8.0. Groningen Growth and Development Centre.
URL: http://www.rug.nl/research/ggdc/data/pwt/v80/capital_labor_and_tfp_in_pwt80.pdf (05/12/15)
Islam, N., (2001). Different Approaches to International Comparison of Total Factor Productivity. Hulten, C.,
Dean, E., & Harper, M., New Developments in Productivity Analysis. University of Chicago Press
Jemio, M., Candia, F., & Evia., J. L., (2009). Reforms and Counter-Reforms in Bolivia. In: IDM Working Paper
Series, No. IDB-WP-103, Inter-American Development Bank.
Kaup, B., (2010). A Neoliberal nationalization? The Constraints on Natural-Gas-Led Development in Bolivia.
URL: <http://wmpeople.wm.edu/asset/index/bzkaup/kaup2010aneoliberalnationalization> (03/01/16)
Kohl, B., (2010). Bolivia under Morales: a work in progress. Latin American Perspectives vol 37, No 3.
Mankiw, G., Romer, D., & Weil, D. N., (1992). A Contribution to the Emprics of Economic Growth, The
Quarterly Journal of Economics. Vol. 107, no. 2. URL: http://www.jstor.org/stable/2118477> (20/12/15)
Mendonça, C., Filho, C., Gonçalves, R. S., & Dalla Déa, A., (2010). The National Development Plan as a
Political Economic Strategy in Evo Morales’s Bolivia: Accomplishments and Limitations. Latin American
Persspectives, Vol 37, No. 4, Sage Publications.
Morales, J. A., & Sachs, J., (1988). Bolivia’s Economic Crisis. National Bureau of Economic Research Working
Paper No. 2620.
Nussbaum, M., (2011). Creating Capabilities: The Human Development Approach. Harvard University Press.
Psacharopoulos, G., & Patrinos, H. A., (2004). Returns to Investment in Education: A Further Update. In:
Education Economics, Vol.12, No 2, Routledge.
Sen, A., (1999). Development as Capability Expansion. URL:
<http://morgana.unimore.it/Picchio_Antonella/Sviluppo%20umano/svilupp%20umano/Sen%20development.pdf
> (01/12/15)
Sturzenegger, F., (1995). From Stabilization to what? In: Dornbusch, R., en Edwards, S., (eds.), Reform,
Recovery, and Growth in Latin America and the Middle East. University of Chicago Press.
Viera, M. A. U., (2009). Gas Politics and Economics in Bolivia: How would it affect the development of the
potential gas market in Chile and Brazil?. University of Dundee.
Viscidi, L., Sucre, C., & Karst, L., (2015). Natural Gas Market Outlook: How Latin America and the Caribbean
can benefit from the US Shale Boom. Inter-American Development Bank. URL:
<http://www.thedialogue.org/wp-content/uploads/2015/09/Natural-Gas-Market-Outlook.pdf> (30/09/15)
Weisbrot, M., Ray, R., & Johnson, J., (2009). Bolivia: The Economy During the Morales Administration. Center
for Economic and Policy research. URL: <http://cepr.net/documents/publications/bolivia-2009-12.pdf>
(07/12/15)
Wiggins, S., Schejtman, A., & Gray, G., (2006). Bolivia Case Study: an interpretative summary. Working paper
series: No. 1, Research Programme Consortium on Improving Institutions for Pro-Poor Growth. URL: <
http://www.odi.org/sites/odi.org.uk/files/odi-assets/publications-opinion-files/1943.pdf> (29/11/15)
103
Databanken
Barro & Lee Educational Attaintment Dataset. URL: <http://www.barrolee.com> (20/12/15)
Estadísticas de América Latina y el Caribe de la Comisión Económica para América, URL:
http://estadisticas.cepal.org/cepalstat/WEB_CEPALSTAT/Portada.asp (01/12/15)
Inter-American Development Bank., URL: <http://www.iadb.org/en/inter-american-development-
bank,2837.html> (15/10/15)
Instituto Nacional De Estadística , URL: <www.ine.gob.bo>
International Labour Organisation., Key Indicators of the Labour Market. URL: <
http://www.ilo.org/global/statistics-and-databases/research-and-databases/kilm/lang--en/index.htm> (10/10/15)
Penn World Tables 8.1., URL: <http://www.rug.nl/research/ggdc/data/pwt/pwt-8.1> (14/12/15)
United Nations Development Programme, Human Development Reports. URL:
<http://hdr.undp.org/en/composite/trends> (20/11/15)
World Bank, World Bank Poverty and Equity Database. URL: <
http://povertydata.worldbank.org/poverty/home/> (10/10/15)
World Bank, International Debt Statistics. URL: < http://data.worldbank.org/data-catalog/international-debt-
statistics> (11/11/15)
World Bank, World Development Indicators. URL: < http://data.worldbank.org/data-catalog/world-
development-indicators> (07/12/15)
Kartenartikels
S.n., (3 mei 2014). Bolivia’s rentier republic. The Economist. URL:
<http://www.economist.com/news/americas/21601522-evo-morales-popular-not-invulnerable-bolivias-rentier-
republic> (10/08/15)
S.n., (26 januari 2015). Third time unlucky? The Economist. URL: <
http://www.economist.com/news/americas/21640745-evo-moraless-next-term-president-may-not-run-smoothly-
his-first-two-third-time-unlucky?zid=309&ah=80dcf288b8561b012f603b9fd9577f0e> (01/10/15)
Internetbronnen
Comunidad Andina., URL: <http://www.comunidadandina.org/> (02/01/15)
Mercado Común del Sur/Mercado Comum do Sul. URL: <http://www.mercosur.int/>