De fonologie en morfologie van het Sloveens: een...

106
De fonologie en morfologie van het Sloveens: een historisch - linguïstische benadering Liesbeth Schatteman Promotor: Dr.- ass. L. Sels Masterscriptie Master in de Oost-Europese talen en culturen, Major Slavische filologie Universiteit Gent Academiejaar 2009-2010 - mei 2010

Transcript of De fonologie en morfologie van het Sloveens: een...

De fonologie en morfologie van het Sloveens: een historisch - linguïstische benadering

Liesbeth Schatteman

Promotor: Dr.- ass. L. Sels Masterscriptie Master in de Oost-Europese talen en culturen, Major Slavische filologie Universiteit Gent Academiejaar 2009-2010 - mei 2010

Voorwoord

De zoektocht naar een geschikt onderwerp voor mijn masterscriptie was een werk van lange adem. De inspiratie tot mijn uiteindelijke onderwerp groeide tijdens de lessen Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen: vergelijkende morfologie en vormleer in de derde Bachelor , gedoceerd door Prof. Dr. J. Vereecken. Aangezien de kennis over de Sloveense taal in dit college eerder gering was, rees al snel de idee om twee van mijn interessegebieden te combineren tot één onderzoeksterrein: de historisch-vergelijkende taalkunde en het Sloveens, mijn tweede Slavische taal naast het Russisch en tevens mijn grote passie. Deze ruwe plannen heb ik vervolgens besproken met de taallector van het Sloveens, P. Ocepek, die het onderwerp ‘De evolutie van het Sloveense vocalisme’ voorstelde. Na heel wat vooronderzoek bleek dit onderzoeksveld echter niet toereikend genoeg voor de omvang en vraagstelling van een masterproef, waardoor ik twee maanden kostbare tijd verloor. Uiteindelijk bood een gesprek met Prof. Dr. J. Vereecken en Dr. -ass. L. Sels de uitkomst: ik zou de leemte van de kennis over de Sloveense taal in het college Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen invullen met een studie van de fonologie en morfologie van het Sloveens, vanuit een historisch-linguïstische invalshoek vergeleken met het Gemeenslavisch en de vroegst geattesteerde vorm hiervan, het Oudslavisch. Dankzij Prof. Dr. J. Vereecken en Dr.-ass. L. Sels had ik eind november tenslotte een solide onderwerp dat ik vol overgave kon beginnen uitdiepen. Graag zou ik een aantal personen bedanken voor hun inspiratie, steun en hulp tijdens mijn onderzoeksproces. Als eerste zou ik graag Prof. Dr. J. Vereecken bedanken voor de inspirerende colleges Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen. Zonder haar hulp zou ik niet tot dit interessante onderwerp gekomen zijn. Ook taallector P. Ocepek zou ik graag bedanken, voor de inspiratie, de grote hulp bij het zoeken van bronnenmateriaal en zijn enorme gedrevenheid om mij te helpen bij moeilijkheden in verband met de grammatica en woordenschat van de Sloveense taal. Dr.-ass. M. De Dobbeleer, die dit academiejaar het vak Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen doceerde, verdient eveneens een vermelding in mijn dankwoord, voor de hulp bij het zoeken naar een goede parabel om in mijn appendix de theorie aan de praktijk te toetsen en voor zijn antwoorden op de vele vragen omtrent het vak en mijn schrijfproces. Ook Dr. E. Schalley zou ik graag bedanken voor haar aanbod om mij te helpen bij eventuele taalkundige problemen. Tenslotte ben ik mijn promotor Dr. -ass. L. Sels veel dank verschuldigd. Ze heeft me van bij het prille begin tot het einde bijgestaan in de moeilijke momenten en heeft me steeds wijze raad en hulp geboden. Zonder haar zou ik deze masterscriptie nooit kunnen verwezenlijkt hebben. Ik wil haar bedanken voor de steun en hulp die ik van haar gekregen heb.

Inhoudsopgave

Lijst met afkortingen voor vaak gehanteerde linguïstische begrippen ......................................1

Inleiding .................................................................................................................................1

1. Alfabet (Abeceda) ..............................................................................................................4

2. Fonologie (Glasoslovje) ......................................................................................................4

2.1. Fonologisch systeem: accent, uitspraak en ritme (naglas, izgovarjava, ritem) ...............4

2.2. Vocalen (Samoglasniki) ...............................................................................................7

2.3. Consonanten (Soglasniki) ........................................................................................... 10

2.4. Klankwijzigingen ....................................................................................................... 13

2.4.1. Algemeen Slavische evoluties .............................................................................. 13

2.4.2. Specifiek Sloveense ontwikkelingen .................................................................... 16

3. Morfologie (Oblikoslovje) ................................................................................................ 23

3.1. Morfologische grammaticale categorieën ................................................................... 23

3.1.1. Geslacht (Spol) .................................................................................................... 25

3.1.2. Getal (Število) ..................................................................................................... 27

3.1.3. Naamval (Sklon) .................................................................................................. 27

3.1.4. Geanimeerd – Levenloos object (Živ - Neživ predmet) ........................................ 29

3.2. Nominale flectie ......................................................................................................... 30

3.2.1. Het substantief (Samostalnik) .............................................................................. 30

A. De klasse van de o-stammen.................................................................................. 31

B. De klasse van de a-stammen .................................................................................. 37

C. De klasse van de i-stammen ................................................................................... 39

3.2.2. Het adjectief (Pridevnik) ...................................................................................... 40

3.2.3. Het voornaamwoord (Zaimek) ............................................................................. 45

A. De persoonlijke voornaamwoorden (Osebni zaimki) ............................................. 46

B. De bezittelijke voornaamwoorden (Svojilni zaimki) .............................................. 49

C. De betrekkelijke voornaamwoorden (Oziralni zaimki) ........................................... 49

D. De aanwijzende voornaamwoorden (Kazalni zaimki) ............................................ 49

E. De onbepaalde voornaamwoorden (Nedoločni zaimki) .......................................... 50

F. De negatieve voornaamwoorden (Nikalni zaimki) .................................................. 50

G. De vragende voornaamwoorden (Vprašalni zaimki) .............................................. 51

H. Overige ................................................................................................................. 51

3.2.4. Het telwoord (Števnik) ......................................................................................... 51

3.3. Verbale morfologie .................................................................................................... 53

3.3.1. Persoon (Oseba) ................................................................................................... 54

3.3.2. Getal (Število) ..................................................................................................... 54

3.3.3. Tijd (Čas) ............................................................................................................ 55

A. Tegenwoordige tijd (Sedanjik) .............................................................................. 55

B. Verleden tijd (Preteklik) ........................................................................................ 59

C. Toekomende tijd (Prihodnjik) ................................................................................ 59

3.3.4. Wijze (Naklon) .................................................................................................... 61

3.3.5. Aspect (Glagolski vid) ......................................................................................... 64

3.3.6. Transitiviteit (Prehodnost) ................................................................................... 68

3.3.7. Actief - Passief (Aktiv - Pasiv) ............................................................................. 69

3.3.8. Onpersoonlijke werkwoordsvormen (Neosebne glagolske oblike) ........................ 70

A. Infinitief (Nedoločnik) .......................................................................................... 70

B. Supinum (Namenilnik) .......................................................................................... 70

C. Deelwoord (Deležnik) en Gerundium (Deležja) ..................................................... 70

D. Verbaalsubstantief (Glagolnik) .............................................................................. 73

4. Conclusie .......................................................................................................................... 75

Hulpmiddelen en primaire bronnen

Bibliografie

Appendix

Begrippenlijst met linguïstische termen

Vergelijkende taalstudie in de praktijk toegepast:

‘De parabel van de verloren zoon’ in het Sloveens (A) en het Oudslavisch (B) met elkaar vergeleken.

Lijst met afkortingen voor vaak gehanteerde linguïstische begrippen

Foutief voorbeeld * na desbetreffende vorm Gereconstrueerde vorm (<Gemeenslavisch) * voor desbetreffende vorm Gereconstrueerde vorm (< Indo-Europees) * voor desbetreffende vorm + (IE) Niet-gerealiseerde klank (< fonologie) / / Reële klank (< fonetiek) [ ] Accusatief acc. Adjectief adj. Datief dat. Dualis Dual. Enkelvoud Ev. Genitief gen. Gemeenslavisch Gsl. Indo-Europees I-Eur. Imperatief imper. Instrumentalis instr. Locatief loc. Mannelijk mann. Meervoud Mv. Nominatief nom. Onzijdig onz. Oudslavisch Osl. Tegenwoordige tijd pres. / t.t. Presensstam pres.stam Sloveens Slov. Substantief subst. Telwoord telw. Toekomende tijd toek.t. Voltooid deelwoord v.d. Verleden tijd v.t. Voltooid verleden tijd v.v.t. Voornaamwoord vnw. Vrouwelijk vrouw. Werkwoord ww.

1

Inleiding

Over de moderne Sloveense taalkunde is reeds uitvoerig geschreven. Het opzet van deze scriptie is dus niet een onderzoek voeren aan de hand van een geheel nieuwe vraagstelling, maar wel de reeds bestaande materie op een heldere en compacte wijze tot een transparante synthese voor de Nederlandstalige lezer verwerken. Deze synthese wordt vervolgens aangevuld met een vergelijkende studie van het Sloveens en het Gemeenslavisch (met Oudslavisch als oudste geattesteerde vorm). De omvang van deze masterscriptie en de beperking in de tijd laten echter niet toe de Sloveense taalkunde in zijn totaliteit te onderzoeken; daarom zie ik mij genoodzaakt deze uiteenzetting te beperken tot een analyse van de Sloveense fonologie en morfologie, waar mogelijk vergeleken met het Oudslavisch (en het gereconstrueerde Gemeenslavisch). Een bespreking van het lexicon en de syntax komt in deze scriptie dus niet aan bod. Daarnaast bleek ook de morfofonologie te omvangrijk om in deze scriptie te behandelen. Tenslotte valt een onderzoek naar de Sloveense dialecten, die gekenmerkt worden door een bijzondere variatie, eveneens buiten de omvang van deze masterscriptie. Bijgevoegde bibliografie, met onder meer enkele uitstekende basiswerken van Toporišič (2000, vierde uitgave), Herrity (2000), Lenček (1982) en Lečič (2009), kan bijgevolg gebruikt worden om ook deze grammaticale velden en onderzoeksterreinen te verkennen. Na een korte uiteenzetting over het Sloveense alfabet vangen we aan met het eerste grote luik van mijn masterscriptie: de Sloveense fonologie. Na een bespreking van het accent, de uitspraak en het ritme van de Sloveense taal volgt een uiteenzetting van het Sloveense klinker- en medeklinkersysteem. Vervolgens bekijken we de klankwijzigingen, eerst de algemeen Slavische evoluties, daarna de specifiek Sloveense ontwikkelingen, met waar mogelijk een vergelijking met het Gemeen- en Oudslavisch. Het tweede grote luik van mijn onderzoek gaat over de leer van de woordstructuur en woordvorming: de morfologie van het Sloveens. De Sloveense morfologie is sterk verwant aan die van de andere Slavische talen, maar vertoont eveneens enkele belangrijke punten van onderscheid. Het behoud van de dualis - een sterk punt van overeenkomst met het Oudslavisch - is daar één van, net als het verdwijnen van de vocatief als naamval voor de aanspreking. De functie van deze naamval wordt in het Sloveens ingevuld door de nominatief. In het appendix vinden we tenslotte een begrippenlijst met linguïstische termen naast een praktische oefening, waarin we een vergelijkende taalstudie maken van de ‘Parabel van de verloren zoon’. Het idee van deze praktische oefening is overgenomen uit de lessen Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen, waar aan het einde van het collegejaar een Oudslavische vertaling van een parabel op het vlak van de morfologie vergeleken wordt met het Tsjechische, Bulgaarse,

2

Russische, Oekraïnse, Poolse en Servisch-Kroatische equivalent. Daarbij werd - waar mogelijk - de historische evolutie gereconstrueerd. Op dezelfde wijze heb ik het Sloveense met het Oudslavische fragment van de ‘Parabel van de verloren zoon’ met elkaar vergeleken in deze masterscriptie. Doorheen de jaren zijn over de Sloveense taalkunde reeds verscheidene publicaties verschenen, maar de taalkundige die als de vader van de moderne Sloveense grammatica kan gezien worden, is zonder twijfel Jože Toporišič. Hij is de auteur van een reeks werken die een compleet overzicht bieden van de Sloveense taalkunde en dus uitstekend bronnenmateriaal zijn voor deze masterscriptie; tot op heden is hij niet geëvenaard in zijn onderzoek. Andere taalkundigen, zoals Peter Herrity (Slovene: a Comprehensive Grammar (2000)), Rado L. Lenček (The Structure and History of the Slovene Language (1982)) en Rada Lečič (Osnove slovenskega jezika. Slovnični priročnik (2009)), schrijven allemaal vanuit de visie van Toporišič en kunnen dus gezien worden als zijn navolgers. In dat opzicht kan het misschien vreemd ogen dat ik in deze masterscriptie frequent verwijs naar Lenček (1982) en niet zozeer naar Toporišič (2000). Ik heb hiervoor gekozen omdat Lenček in zijn The Structure and History of the Slovene Language (1982) naast de Sloveense grammatica ook de historische evolutie van het Sloveens onderzoekt, en dat is tevens een doelstelling van deze scriptie. Naast bovenstaande werken over de Sloveense taalkunde bestaan er ook vele basiswerken over de vergelijkende taalkunde van de Slavische talen. Enkele toonaangevende publicaties zijn Nahtigal (Die Slavischen Sprachen. Abriβ der vergleichenden Grammatik (1961)), De Bray (Guide to the Slavonic Languages (1969)), Meillet (Le slave commun (1965)), Comrie & Corbett (The Slavonic Languages (1993)), Vaillant (Graimmaire comparée des langues slaves (1950)), Vondrák (Vergleichende Grammatik der slavischen Sprachen (1924)) en Lehfeldt (Einführung in die Sprachwisssenschaft für Slavisten (1995)). Tenslotte heb ik ook beroep kunnen doen op een paar uitstekende bronnen over het Gemeen- en Oudslavisch: Townsend & Janda (Gemeinslavisch und Slavisch im Vergleich. Einführung in die Entwicklung von Phonologie und Flexion (2003)), Vaillant (Manuel du vieux slave. Tome I: Grammaire (1964)) en Birnbaum & Schaeken (Das altkirchenslavische Wort. Bildung, Bedeutung, Herleitung (1997)). Zoals hierboven reeds vermeld bestaat een deel van deze masterscriptie uit het vergelijken van het Sloveens met het Gemeenslavisch, met het Oudslavisch als de oudste geattesteerde vorm van het Gemeenslavisch. Het onderscheid tussen het Gemeenslavisch en Oudslavisch moet ten allen tijde duidelijk zijn: het Gemeenslavisch geldt als het prototype voor de moderne Slavische talen, d.i. als de laatste gemeenschappelijke vorm van de Slavische taal voordat de afzonderlijke Slavische talen zich beginnen ontwikkelen. Aangezien het Gemeenslavisch niet geattesteerd is, zijn we genoodzaakt om terug te

3

vallen op gereconstrueerde vormen (aangegeven door * voor de desbetreffende vorm). We kunnen aannemen dat het Oudslavisch de Slavische taal is die het dichtst aanleunt bij het Gemeenslavisch, en om die reden vergelijken we het Sloveens in deze scriptie waar mogelijk met het Oudslavisch, als oudste geattesteerde Slavische taal. Sussex & Cubberley (2006: 25-59) bieden een goed overzicht van de ontwikkeling van het Gemeenslavisch (of Protoslavisch) tot de huidige Slavische talen. Ik heb ervoor gekozen om de relaties tot het Gemeenslavisch en het Oudslavisch niet in een apart hoofdstuk onder te brengen, maar deze consequent samen te bespreken met de uiteenzetting over het Sloveens. Ik heb geprobeerd deze vergelijking zo vaak mogelijk door te trekken, maar het spreekt voor zich dat het onmogelijk is om binnen het bereik van vijftig pagina’s (de limiet voor deze masterproef) een solide bespreking van de fonologie en morfologie van het Sloveens te geven en deze vervolgens in zijn geheel te vergelijken met het Oudslavisch. Daarom zie ik mij genoodzaakt om enkel de meest opmerkelijke punten van gelijkenis of verschil uit te lichten, en daardoor is - voornamelijk in het deel van de morfologie - de vergelijking met het Oudslavisch niet volledig. Om deze leemte op te vangen heb ik bij het desbetreffende onderdeel steeds een bronverwijzing naar een goed naslagwerk gegeven. De praktische oefening in het appendix (een vergelijkende taalstudie van de Oudslavische en Sloveense equivalent van de ‘Parabel van de verloren zoon’) toont in de praktijk hoe het Sloveens en Oudslavisch zich tot elkaar verhouden. Sloveense, Oudslavische of Gemeenslavische voorbeelden heb ik vaak overgenomen uit verscheidene publicaties, maar waar mogelijk heb ik ook eigen inbreng geleverd. Ook het college Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen: vergelijkende morfologie en vormleer van Prof. Dr. J. Vereecken heeft me enkele goede voorbeelden aangereikt. Hier en daar heb ik ervoor gekozen ook de structuur van bepaalde grammaticale categorieën uit een werk over te nemen, omdat deze weergave zich bijvoorbeeld uitstekend leent om een zekere grammaticale kwestie uiteen te zetten. Dit zal aangegeven worden met een verwijzing naar de desbetreffende pagina. Voor de notatie van fonemen zijn verscheidene varianten voorhanden. In deze scriptie heb ik er in het onderdeel ‘Fonologie’ voor geopteerd om consequent de notatie van Lenček (1982) te hanteren. Om bondigheid te garanderen heb ik gebruik gemaakt van afkortingen om de vele grammaticale begrippen weer te geven. Cf. supra voor een lijst van deze afkortingen. Tenslotte heb ik in het appendix een begrippenlijst met linguïstische termen toegevoegd. Hoewel het voor linguïsten waarschijnlijk overbodig is deze taalkundige termen te verklaren, kan het voor de minder ervaren lezer aangenaam of wenselijk zijn om aangehaalde termen beter te kunnen plaatsen.

4

1. Alfabet (Abeceda)

Voor de weergave van de Sloveense taal wordt het Latijnse alfabet gebruikt, met toevoeging van diakritische tekens voor de karakteristieke klanken van het Slavische grondgebied (zie Lenček 1982: 158-159). In het Sloveense alfabet vinden we om die reden ook de grafemen č, š en ž terug. De q, w, x en y komen niet voor in de oorspronkelijke taal, al kunnen we deze grafemen wel terugvinden in vreemde woorden. Het Sloveense alfabet ziet er bijgevolg als volgt uit: Aa Bb Cc Čč Dd Ee Ff Gg Hh Ii Jj Kk Ll Mm Nn Oo Pp Rr Ss Šš Tt Uu Vv Zz Žž. Sommige van deze grafemen staan voor meerdere fonemen, dit zijn de Ee, Oo, Ll en Vv. De Qq hoort in het bovenstaande rijtje tussen de Pp en de Rr; Ww, Xx en Yy horen tussen Vv en Zz. De Sloveense taal bevat, afgezien van de combinaties lj en nj, die als één klank of als afzonderlijke klanken gerealiseerd kunnen worden, geen digrafen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Servo-Kroatisch, waar lj en nj wel als één letter voorkomen. Het Oudslavisch bevat geen tweeklanken.

2. Fonologie (Glasoslovje)

2.1. Fonologisch systeem: accent, uitspraak en ritme (naglas, izgovarjava, ritem)1

In Guide to the Slavonic Languages (De Bray 1969: 370-371) lezen we dat de Sloveense spelling het principe “één letter, één klank” hanteert, zoals bijvoorbeeld de letters c, š, č en ž aangeven. Het is een compromis tussen fonetiek en historische spelling: stemloze voor stemhebbende consonanten worden behouden, maar ze zijn beiden stemhebbend in woorden en woordgroepen, ook al gebiedt de historische schrijfwijze dat anders. Volgens datzelfde principe worden finale stemhebbende consonanten stemloos, maar ze worden consequent in hun oorspronkelijke vorm weergegeven zoals de historische spelling dat voorschrijft, dus in de stemhebbende variant. Een voorbeeld van een historische schrijfvariant is hrib /hrip/ (‘heuvel’), waarbij de finale stemhebbende consonant stemloos uitgesproken wordt. Belangrijk is volgens Lenček (1982: 169-170) ook dat het proces van de assimilatie van stemhebbende en stemloze consonanten regressief

1 Dit onderdeel van de scriptie is gebaseerd op ‘Hoofdstuk 5: Modern standaard Sloveens’ en in het bijzonder op de pagina’s 158-170 uit The Structure and History of the Slovene Language (Lenček 1982). Daar waar de informatie vervolledigd werd met andere bronnen staat steeds de desbetreffende bronvermelding.

5

plaatsvindt; dit wil zeggen dat de “stemhebbendheid” van een consonant in een woord(groep) of fonologische cluster afhangt van de stemhebbendheid van de laatste consonant in die cluster. Daarenboven oppert hij dat een assimilatie in versneld taalgebruik ook tussen twee woorden onderling kan plaatsvinden, dan wordt de d in mlad brat (‘jonge broer’) /mlat + brat/ opnieuw stemhebbend /mlad brat/ uitgesproken. Samenvattend stelt Lenček (1982: 170) dat volgende regels gelden omtrent deze assimilatie:

1) Voor een pauze en in woordfinale positie wordt een stemhebbende obstruent stemloos. Vergelijk mlad /mlat/ (‘jong’).

2) In een fonologische cluster neemt een obstruent het profiel over van de laatste consonant van de cluster. De obstruent wordt met andere woorden stemhebbend gerealiseerd als hij gevolgd wordt door een stemhebbende consonant, maar wordt stemloos indien hij gevolgd wordt door een stemloze variant. Vergelijk bijvoorbeeld svatba /svadba/ (‘bruiloft’) met sladka /slatka/ (‘zoet’).

Tenslotte merkt Lenček (1982: 170) op dat voorzetsels die eindigen op een stemhebbende consonant niet stemloos worden (in tegenstelling tot wat bovenstaande regel 1 voorschrijft) wanneer ze zich voor een woord bevinden dat met een sonorant of vocaal aanvangt. Od matere (‘van moeder [weg]’) wordt dan niet /ot matere/, de d blijft stemhebbend /od matere/. Bij de aanvang van een uiteenzetting van de fonologie van het Sloveens is het eveneens belangrijk op te merken dat er twee toegelaten fonologische systemen bestaan, die verschillen op het vlak van de prosodie of ritmeleer: een tonemisch systeem en een niet-tonemisch systeem. In het tonemische systeem maakt men bij de uitspraak van een vocaal een onderscheid wat betreft het accent, de lengte en de toonhoogte. Vocalen zijn dus al dan niet geaccentueerd, ze kunnen lang of kort zijn en hoog of laag uitgesproken worden. Dit systeem, dat tevens terug te vinden is in het Oudslavisch en later ook in het Servo-Kroatisch, is gebaseerd op de centrale dialecten. Het is volgens Rado Lenček (1982: 158; 164-166) conservatiever dan het niet-tonemische systeem, dat een onderscheid maakt op vlak van accentuering en kwantiteit, maar de toonhoogte buiten beschouwing laat. Dit niet-tonemische systeem is gebaseerd op de niet-centrale Sloveense dialecten, die in hun ontwikkelingsfase meer onderhevig waren aan innovatie dan de archaïsche Centrale dialecten. De Sloveense taal hanteert een vrij en mobiel woordaccent; het is vrij omdat de plaats van het accent in een woord kan variëren en mobiel omdat een accent ook binnen één woordparadigma van plaats kan wisselen (zie Lenček 1982: 163-165). Vergelijk

6

bijvoorbeeld de nominatief enkelvoud van lastnóst (‘eigenschap’, 2e vrouwelijke verbuiging) met de genitief enkelvoud lastností. De kwantiteit van een vocaal (lang of kort) is eveneens vrij en mobiel: een lange vocaal kan in eender welke lettergreep in een woord voorkomen en de plaats waar de lange vocaal zich bevindt kan verschuiven naargelang het woordparadigma. We kunnen dus stellen dat de plaats van het woordaccent verbonden is met de aanwezigheid van een lange vocaal; een enkelvoudig woord kan slechts één lange klinker bevatten, die bijgevolg automatisch het woordaccent krijgt. Is in het woord geen lange klinker aanwezig, dan valt het woordaccent automatisch op de laatste lettergreep. Hier is het evenwel belangrijk op te merken dat, indien men bovenstaande regel geldend wil maken, men een inventarisatie van de afwijkende gevallen moet maken, d.i. van woorden en vormen waarin sprake is van een niet-finaal accent op een korte klinker (afgezien van /ə/). Lenček (1982) biedt een aanzet tot een dergelijke inventarisatie op de pagina’s 164 en 165. In de normale spelling van de Sloveense standaardtaal plaatst men geen diakritische tekens op een klinkergrafeem om verschillen in kwantiteit (lange vs. korte klinkers), kwaliteit (gesloten vs. open klinkers) en woordaccent aan te geven, tenzij betekenisverwarring mogelijk is. Zo is het wenselijk om op de o in celό wel een diakritisch teken te plaatsen wanneer het om het bijwoord ‘zelfs’ gaat, zodat er geen verwarring mogelijk is met celo, het adjectief voor ‘heel’ (Voorbeeld uit Lenček 1982: 159). In woordenboeken en grammaticawerken worden deze diakritische tekens echter wel consequent gebruikt om de verschillen in kwantiteit, kwaliteit en accent aan te geven. Dit gebeurt aan de hand van drie diakritische tekens: het accent aigu /´/ en het accent circonflexe /ᵔ/ om een lange, benadrukte klinker weer te geven, waarbij het accent aigu een gesloten en de accent circonflexe een open toestand aangeeft. Het accent grave /`/ wordt aangewend om een korte klinker aan te duiden. Wanneer Lenček (1982: 159) ook de verschillen in tonemen wil aangeven, gebruikt hij daarvoor de volgende tekens: /´/ voor een lang, stijgend toneem, /ᵔ/ voor een lang, dalend toneem en /`/ voor een kort, dalend toneem. 2 Ook de gevocaliseerde sonant / ̥r / kan dalend of stijgend gearticuleerd worden. De stijging of daling van de toonhoogte manifesteert zich echter niet, zoals men aanvankelijk zou kunnen denken, ter hoogte van de geaccentueerde klinker, maar wel in de toonhoogte van de daaropvolgende klinker. Op de verschillen in toonhoogte kan nog uitgebreider ingegaan worden, maar in deze scriptie beperken we ons tot bovenstaande bespreking, aangezien het tonemische systeem in de huidige Sloveense taal niet meer gebruikt wordt. Om het accent grave en accent aigu te kunnen onderscheiden van de diakritische tekens die voor tonemen gebruikt worden, hanteert men de volgende symbolen om de kwaliteit (open versus gesloten) van geaccentueerde klinkers aan te geven: ẹ en ọ voor

2 Het aanduiden van verschillen wat betreft de intonatie behoort tot het terrein van het tonemische systeem.

7

gesloten, e en o voor open klinkers die in het midden van de mond open uitgesproken worden. Ter vergelijking: mlẹ́ko (‘melk’), waarbij de e gesloten, geaccentueerd en lang stijgend uitgesproken wordt, en séstra (‘zus’), waarbij de e open en eveneens geaccentueerd en lang stijgend gearticuleerd wordt. Hier gaat het woordenboek van Pletéršnik (zie De Bray 1969: 370) nog verder: hij onderscheidt twee soorten grafemen voor de realisatie van de e en twee voor de o. Het betreft hier met andere woorden twee grafemen met dezelfde fonetische waarde, die enkel qua afkomst verschillen. De ẹ manifesteerde zich vroeger in het Oudslavisch als ѣ (=ě), de ę als de Oudslavische ѧ (=ę). Volgens dezelfde logica had het Oudslavisch o waar het Sloveens nu ọ heeft, de Oudslavische ѫ manifesteert zich in het huidige Sloveens als ǫ. Bij deze uiteenzetting over de verschillende manieren van intonatie merkt De Bray in Guide to the Slavonic Languages (1969: 370) evenwel op dat moderne grammatica’s steeds vaker de intonatie buiten beschouwing laten en zowel dalende als stijgende intonatie in lange lettergrepen met het accent aigu /´/ aanduiden. Voorts worden ê en ô aangewend wanneer het de open klinkervariant betreft, terwijl men bij de gesloten variant é en ó gebruikt. Het accent grave /`/ wordt steeds voor de korte, dalende en geaccentueerde klinkers gebruikt. Tenslotte mogen we in dit onderdeel van de scriptie ook de plaats van uitspraak in de mond niet vergeten vermelden: Lenček (1982: 158) stelt dat de klankproductie in het Sloveens een gemiddelde wijze van articulatie vereist, al kan de manier van articulatie verschillen naargelang de verscheidene dialecten.

2.2. Vocalen (Samoglasniki)3

De Sloveense standaardtaal bevat acht vocalen. Naargelang de plaats van uitspraak in de mond kan volgende onderverdeling gemaakt worden: de vocalen /i/, /e/ en /ɛ/ worden vooraan gearticuleerd, /u/, /o/ en /ɔ/ achteraan en /a/ en /ə/ worden centraal uitgesproken. Wat betreft de tonghoogte kunnen we de vocalen als volgt indelen: de /a/ wordt door middel van een lage stand uitgesproken, /i/ en /u/ in een hoge stand en de overige vijf vocalen met een medium tonghoogte: de /e/ wordt in een hogere middenstand uitgesproken, de /ɛ/ in een lagere middenstand, beiden vooraan in de mond. De /o/ wordt gearticuleerd in een hogere middenstand achteraan in de mond en staat tegenover de /ɔ/, die in een lagere stand uitgesproken wordt. Lenček (1982: 160) gebruikt voor de

3 Dit onderdeel van de scriptie is gebaseerd op ‘Hoofdstuk 5: Modern standaard Sloveens’ en in het bijzonder op de pagina’s 160-163 (‘Vocalische klanken’) uit The Structure and History of the Slovene Language (Lenček 1982). Daar waar de informatie vervolledigd werd met andere bronnen staat steeds de desbetreffende bronvermelding.

8

weergave van deze verschillende klinkervarianten de /ẹ/ en /ọ/ voor de e en o die in hoge middenstand uitgesproken worden en de /e/ en /o/ voor de ɛ en ɔ die in een lage middenstand gearticuleerd worden. De acht vocalen kunnen al dan niet een accent dragen en kunnen, met uitzondering van de centrale schwa /ə/, die steeds kort is, lang of kort uitgesproken worden. Het Sloveense klinkersysteem ziet er dus als volgt uit:

Figuur 1: het klinkersysteem (Lenček 1982: 160)

Lang Kort

ī ū i u ẹ̄ ọ̄ e ə o ē ō a ā

Lange vocalen dragen steeds het woordaccent en kunnen in elke lettergreep van het woord voorkomen. Vergelijk govorí (indicatief presens derde persoon enkelvoud van het werkwoord govoriti ‘praten’) en góvori (mannelijk meervoud van het zelfstandig naamwoord govor ‘toespraak’). In de categorie van de lange vocalen kunnen we tevens onderscheid maken tussen open en gesloten varianten van de midden-vocalen: /ẹ/ en /ọ/ zijn de gesloten varianten van de e en o, /e/ en /o/ de open varianten. Korte vocalen kunnen al dan niet geaccentueerd zijn. De korte vocaal krijgt in twee situaties het woordaccent: wanneer in het woord geen lange klinker aanwezig is en in vele gevallen ook wanneer de korte vocaal zich in de finale lettergreep bevindt. Een voorbeeld van een korte, geaccentueerde klinker is de a in volgende woorden: stəza (‘pad’), brat (‘broer’). In brat bevindt zich geen lange klinker, waardoor de a automatisch geaccentueerd wordt, in stəza krijgt de a als vocaal in de eindlettergreep het woordaccent. Een korte vocaal krijgt in de eindlettergreep echter niet altijd het woordaccent; woorden als àmpak (‘maar’) en kàkšen (‘welke’) zijn hier een mooi voorbeeld van. De korte middenvocalen /e/ en /o/ zijn steeds open, tenzij ze zich voor een /j/ of /w/ bevinden, dan zijn ze gesloten. Vergelijk kmet (‘boer’) en grob (‘graf’) (kort open) met glej /glẹj/ (‘kijk!’) en vol /vọw/ (‘os’) (kort gesloten). Om aan te geven of een vocaal lang of kort en open of gesloten is, gebruikt Lenček (1982: 161-162) dus de volgende fonemen: /´/ voor een lange vocaal, /`/ voor een korte vocaal, /ẹ/ en /ọ/ voor gesloten en /e/ en /o/ voor open

9

vocalen. De centrale vocaal schwa /ə/ kan enkel het woordaccent bekomen wanneer zich in het woord geen andere klinker bevindt. De /ə/ kan onafhankelijk voorkomen of als deel van de realisatie van de gevocaliseerde sonant ̥r /ər/, die steeds lang is. Een r die niet omgeven is door een klinker wordt sowieso /ər/ uitgesproken, ook al wordt de /ə/ in deze gevallen niet geschreven. Enkel wanneer de r zich aan het woordeinde bevindt, wordt de /ə/ wel in de schrijfwijze opgenomen. Dit zien we in de woorden sm´rt /smə̀rt/ (‘dood’)en teátər /teátər/ (‘theater’). Tenslotte wijst Lenček (1982: 161) erop dat een geaccentueerde vocaal (ook ̥r valt hieronder) automatisch lang is – behalve in een eindlettergreep – en een niet-geaccentueerde vocaal automatisch kort. De Sloveense taal bevat naast vocalen en consonanten tevens een aantal tweeklanken, die gevormd worden door een vocaal gevolgd door een finale bilabiale /w/ of palataal-fricatieve /j/ (Lenček 1982: 162). Zo ontstaan volgende combinaties: aw, éw, ew, əw, iw, ów, uw; aj, éj, ij, oj, ój en tenslotte uj. Woorden die deze tweeklanken bevatten zijn bijvoorbeeld imej (2e persoon enkelvoud van het imperatief presens van het werkwoord imeti ‘hebben’) en takoj (bijwoord voor ‘zo, op die manier’). De uitspraak van de combinatie /´-əl/ aan het woordeinde varieert tussen /´-ew/ en /´-u/. Volgens deze regel wordt de mannelijke verleden tijd van een werkwoord verplicht als /´-ew/ of /´-u/ uitgesproken en dus nooit als een zuivere /l/. Wat betreft de uitspraak van een sonorant + l en een sonorant + v op het einde van een woord is de uitspraak steeds /sonorant + u/. Vergelijk de twee mogelijkheden bij mísəl (‘gedachte’) /mísəw/ en /mísu/ met um´rl /um´əru/ (‘hij is gestorven’). De uitspraakvarianten van sonoranten in combinatie met consonanten worden verder besproken onder hoofdstuk ‘2.3 Consonanten’. Klinkerfonemen kunnen volgens Lenček (1982: 162-163) op vier manieren onderscheidend zijn, gebaseerd op vier dichotomieën: spanning (gespannen – ontspannen), kwantiteit (lang – kort), zuiverheid (compact – diffuus) en zwaarte (diep of schel). Het tonemische systeem bevat eveneens de dichotomie toon (hoog – laag), maar dit onderscheid is in de standaardnorm geen vereiste, omdat het eerder toebehoort aan de archaïsche vorm van het Sloveens en aan sommige dialecten die nog steeds dit toononderscheid bevatten. Bekijken we tenslotte het klinkersysteem van het Oudslavisch. Het Oudslavisch kent twee ultrakorte reductievocalen ъ en ь, twee korte vocalen е en о en een reeks lange vocalen а, ы, ѹ, ѫ (ѭ), ѧ (ѩ), ю, и, ѣ en я waaronder twee nasaalvocalen ѫ en ѧ (die eveneens gejoteerd kunnen worden tot ѫ en ѩ). We kunnen de vocalen ook opsplitsen in harde en zachte vocalen; dan zijn de zachte vocalen ь, е, ѣ, я, и, ю, ѧ, ѩ en ѭ en de harde ъ, о, а, ы, ѹ en ѫ. Daarnaast kent het Oudslavisch nog twee gevocaliseerde sonanten лъ (ль) en ръ (рь).4

4 Zie Vaillant (1964: 27-57) voor een uiteenzetting over het Oudslavische klinkersysteem.

10

2.3. Consonanten (Soglasniki)5

Het Sloveens bevat eenentwintig consonantische fonemen. Om de consonanten in hun onderscheid goed te kunnen weergeven, kan onderstaande schematische voorstelling (Figuur 2) handig zijn. De linkse consonant in de kolom is de stemhebbende variant, de rechtse is de stemloze variant. Figuur 2: het consonantensysteem (Lenček 1982: 166)

Plaats van articulatie→ / Wijze van articulatie ↓ Bilabiaal Labiodentaal Dentaal alveolair Alveolair Palataal Velair

Plofklanken b p d t g k Fricatieven w v f z s ž š j x

Affricatieven c č Liquidae r l Nasalen m n

Noot: merk op dat bij de liquidae en de nasalen het onderscheid stemhebbend/stemloos niet meer geldt. Naast deze gebruikelijke tweedeling in plaats en manier van articulatie kunnen we de consonanten tevens fonetisch classificeren volgens sonoranten en obstruenten (zie ‘Een functionele classificatie van consonanten’; Lenček 1982: 169). Sonoranten zijn dan v, m, n, r, l en j, de obstruenten zijn b, d, g, z en ž (stemhebbend) en p, t, k, s, š, c, č, f en h (stemloos). De c, č, š, ž en j zijn de zogenaamde zachte consonanten. Drie ervan, de č, š en ž, zijn gepalataliseerd (zie hoofdstuk ‘2.4 Klankwijzigingen’ voor een uitgebreide bespreking). Wanneer we vergelijken met het Oudslavisch zien we dat de consonantensystemen vrij gelijklopend zijn. We onderscheiden drie velairen (of gutturalen) к, г en х, twee dentalen т en д, vier labialen п, б, м en в, twee sisklanken с en з en drie liquidae н, л en р . In navolging van een zachte vocaal kunnen de gutturalen, sisklanken en dentalen sterk gepalataliseerd worden, waardoor een reeks van zes chuintanten (gepalataliseerde sisklanken) ontstaat: ч, ж, ш, ц, шт en жд.

5 Dit onderdeel van de scriptie is gebaseerd op ‘Hoofdstuk 5: Modern standaard Sloveens’ en in het bijzonder op de pagina’s 166-169 (‘Consonantische klanken’) uit The Structure and History of the Slovene Language (Lenček 1982). Daar waar de informatie vervolledigd werd met andere bronnen staat steeds de desbetreffende bronvermelding.

11

De verzameling van eenentwintig Sloveense consonanten wordt aangevuld met drie allofonen, namelijk de /ʒ/, /ǯ/ en /ŋ/, die allen ontstaan door assimilaties gevormd door klankcombinaties met /c/, /č/ en /n/ . Voorbeelden hiervan zijn: Kócbek /kóʒbek/, odlóčba /odlóǯba/ (‘order’) en bánka /báŋka/ (‘bank’). Bovendien merken we volgende zaken op6:

1. De stemhebbende labiodentale fricatief /v/ wordt complementair gebruikt met de stemhebbende bilabiale fricatief /w/. De /v/ manifesteert zich voor vocalen, terwijl de /w/ de overige plaatsen inneemt. Dat gebeurt dan voornamelijk in lettergreep- en woordfinale positie. Afhankelijk van het spreektempo kan deze /w/ evenwel alterneren met de /u/. Vergelijk vás /vás/ (‘dorp’) met vsák /wsák/ of /usák/ (‘ieder, elk’). Belangrijk is ook dat een /v/ voor l, lj, r en in de combinatie /rvj/ zowel als /v/ als /w/ uitgesproken kan worden.

2. Ook de alveolaire liquida /l/ en de bilabiale fricatief /w/ komen voor in complementaire distributie en wel volgens de volgende regels: - /l/ manifesteert zich voor vocalen en /j/. Bijvoorbeeld: las (‘haar’) en pólje (‘veld’). - De grafeem l wordt /w/ gearticuleerd voor consonanten en in lettergreep- of woordfinale positie. Merk wel op dat de uitspraak van de woordfinale combinatie /´-əl/ varieert tussen /´-ew/ en /´-u/. Bijvoorbeeld: mísəl /mísəw/ of /mísu/ (‘gedachte’). - De realisatie van de grafeem l als /w/ is verplicht bij de mannelijke verleden tijd van een werkwoord. De verleden tijd van hoditi, hôdil (‘gaan’) wordt dus als /xódiw/ uitgesproken.

- Op de hierboven geformuleerde regel dat de grafeem l als /w/ gearticuleerd wordt in lettergreep- en woordfinale positie bestaan drie uitzonderingen waarbij de l wel als /l/ uitgesproken wordt: - In de genitief meervoud en in afleidingen van de substantieven op –la en –lo. Bijvoorbeeld: darílo (‘geschenk’), daríl (genitief Mv van darilo), darílce (‘gunst’), waarbij de grafeem l ook steeds als /l/ uitgesproken wordt. - Voor de uitgang –mi van de instrumentalis meervoud. Bijvoorbeeld: vol /vòw/ (‘os’), volmí /volmí/.

6 De onderstaande opsomming is ontleend aan het onderdeel ‘De consonantische klanken’ uit The Structure and History of the Slovene Language (Lenček 1982: 166-169).

12

- In literaire woorden en leenwoorden. Bijvoorbeeld: spol (‘geslacht’), kultúra (‘cultuur’).

Al kunnen over de uitspraak van de grafeem l dus een aantal regels geformuleerd worden, het staat vast dat de uitspraak van de l gecompliceerd is en aan variatie onderhevig is.

3. De r staat voor een alveolaire liquida r. In de positie voor een consonant en tussen twee consonanten in wordt deze r /ər/ uitgesproken. Voorbeelden hiervan zijn: rdeč /ərdèč/ (‘rood’) en smŕt /smə̀rt/ (‘dood’). Zie ook ‘2.2 Vocalen’ van deze scriptie.

4. De Sloveense h wordt /x/ uitgesproken en is dus een stemloze velaire fricatief. Bijvoorbeeld: híša /xíša/ (‘huis’).

5. Het Sloveens bevat eveneens de combinaties lj en nj. Deze combinaties van grafemen staan in geen geval voor de palatale fonemen /l’/ en /n’/ en ze worden tevens niet beschouwd als één grafeem zoals dat in het Servo-Kroatisch het geval is, maar ze kunnen wel als één klank uitgesproken worden. Er is dus sprake van twee mogelijke fonetische realisaties: - Wanneer ze voor een vocaal voorkomen worden lj en nj als /l + j/ en /n + j/ uitgesproken. Bijvoorbeeld: Ljubljána /ljubljána/, pólje /pólje/ (‘veld’). - Voor een consonant en in woord-finale positie wordt de /j/ niet of slechts vluchtig gerealiseerd. Bijvoorbeeld: pólj /pól/ of /pól’/ (genitief Mv van polje) en póljski /pólski/ of /pól’ski/ (‘Pools’).

Ook de uitspraak van zogenaamde dubbele consonanten is onderhevig aan variatie. De opeenvolging van twee consonanten aan een woord- of morfeemgrens wordt gewoonlijk als één enkele klank gerealiseerd, die evenwel wat verlengd wordt om de aanwezigheid van de dubbele consonanten aan te geven. Een voorbeeld van dubbele consonanten aan de grens van morfemen is oddati (‘overhandigen, geven), een voorbeeld aan een woordgrens is tuj jetnik (‘buitenlandse gevangene’) (Lenček 1982: 170-171). Net als de klinkerfonemen, die volgens Lenček (1982: 162-163 en 171) op vier manieren onderscheidend zijn volgens vier dichotomieën (en op vijf manieren in het tonemische systeem), kunnen ook de consonantenfonemen, op basis van vijf dichotomieën onderscheidend zijn: nasaliteit (nasaal – oraal), zuiverheid (compact – diffuus), zwaarte (diep of schel), continuïteit (continue – onderbroken) en “stemhebbendheid” (stemhebbend – stemloos).

13

2.4. Klankwijzigingen7

Nu we het Sloveense vocalisme en consonantisme uitvoerig besproken hebben, dienen ook de klankwijzigingen toegelicht te worden. We hebben het hier met name over de historische evolutie van het Gemeenslavisch (in de vroegst geattesteerde vorm uit zich dit in het Oudslavisch) naar de hedendaagse Sloveense taal. Vaak wordt de Sloveense voorbeeldvorm van zijn Oudslavische variant vergezeld, en waar mogelijk werd ook de Gemeenslavische (of in enkele gevallen de Indo-Europese) vorm gereconstrueerd. 8 In Guide to the Slavonic Languages (De Bray 1969: 379-384) vinden we zes algemeen Slavische evoluties, naast maar liefst 28 ontwikkelingen die eigen zijn aan het Sloveens.

2.4.1. Algemeen Slavische evoluties

Een eerste karakteristieke evolutie van het Gemeenslavisch naar de huidige Slavische talen (en in het bijzonder naar het moderne Sloveens) is de metathese van de Gemeenslavische klankgroepen tert, telt, tort, tolt. Een vocaal + een liquida (r of l) worden (in eerste instantie voor en tussen consonanten) van plaats verwisseld: de historisch gereconstrueerde vorm *ōldi ondergaat een metathese en attesteert zich als алъдии of ладии in het Oudslavisch cf. lādja (‘boot’) in het Sloveens; *bērza (cf. Osl. брѣза) evolueert in het Sloveens tot bré̦za (‘berkenboom’)9; het Indo-Europese *golva (IE) (cf. Osl. глава) evolueert naar het Sloveense glava (‘hoofd’) en het Gemeenslavische *berg (cf. Osl. брѣгъ) ontwikkelt zich op zijn beurt tot het Sloveense brĕg (‘helling’). Zowel in het Sloveens als in het Oudslavisch zien we met andere woorden een metathese van de vocaal en liquida (r of l) met vervolgens een compensatorische rekking van die vocaal. Merk op dat bovenstaande klankgroepen niet in alle talen hetzelfde evolueren. Townsend en Janda (2003: 48-54) bieden een goed overzicht van deze evolutie in de verschillende Slavische talen. Ten tweede vindt, net als in de overige Slavische talen zoals het Russisch en het

7 Voor de bespreking van de klankwijzigingen heb ik beroep gedaan op de hoofdstukken ‘Slavische karakteristieken behouden’ en ‘Karakteristieken kenmerkend voor het Sloveens’ uit Guide to the Slavonic Languages (De Bray 1969: 379-384). Daar waar de informatie vervolledigd werd met andere bronnen staat steeds de desbetreffende bronvermelding.

8 Noch de Gemeenslavische, noch de Indo-Europese taal is geattesteerd, waardoor gewerkt dient te worden met gereconstrueerde vormen. Gemeenslavische gereconstrueerde vormen worden voorafgegaan door een *, Indo-Europese vormen hebben een * voor en (IE) na de desbetreffende vorm.

9 De twee voorafgaande voorbeelden zijn afkomstig uit The Slavonic Languages (Comrie & Corbett 1993: 394).

14

Servo-Kroatisch, een eerste palatalisatie plaats. De gutturalen k, g en h veranderen voor i, e, en ə respectievelijk in č, ž, š. De c palataliseert eveneens voor i en e en wordt č. In het Oudslavisch vinden we een gelijksoortige palatalisatie: к, г en х worden respectievelijk ч, ж en ш wanneer ze gevolgd worden door een palatale vocaal. Enkele voorbeelden van deze eerste palatalisatie in het Sloveens (en vergeleken met het Oudslavisch) zijn: - roka (‘hand’) → ročica (‘handje’) cf. Osl. рѫка → рѫчица - drug (‘vriend’) → družina (‘gezin’) cf. Osl. дрѹгъ → дрѹжина - uho (‘oor’) → ušesa (‘oor’, genitief onzijdig enkelvoud) cf. Osl. ѹхо → gen. Ev. ѹшесе - resnica (‘waarheid’) → uresničiti (‘realiseren’) cf. geen Osl. equivalent geattesteerd.

Ook de tweede palatalisatie is aanwezig in het huidige Sloveens, al blijft deze verzachting van de gutturalen k, g, h tot respectievelijk c, z, s enkel bewaard in de imperatief van bepaalde werkwoorden. Merk op dat de palatalisatie van h tot s enkel in dialecten voorkomt. Belangrijk is ook dat het substantief otrok (‘kind’), dat in de nominatief meervoud een palatalisatie tot otroci bevat, kan gezien worden als een uitzondering op de regel (vergelijk bijvoorbeeld met de regelmatige verbuiging van het mannelijke substantief zdravnik (‘dokter’) → nominatief meervoud zdravniki); in het Oudslavisch zien we net hetzelfde verschijnsel: отрокъ, nom. Mv. отроци. Voorbeelden van de tweede palatalisatie bij imperatieven zijn: - peci! van de infinitief peči (‘bakken’, cf. Osl. пешти → пеци!) - vrzi! van de infinitief vreči (‘gooien, werpen’, cf. Osl. врѣшти → връзи!)

In het Oudslavisch blijft de tweede palatalisatie (к → ц, г → с en х → з) niet beperkt tot imperatieven; we zien het verschijnsel onder meer terug in рѫка → рѫцѣ (dat. en loc. vrouw. Ev.). Zie de cursus Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen van J. Vereecken op p. 36 voor meer voorbeelden.

Een vierde algemeen kenmerk van de Slavische talen is de jotatie van consonanten (Zie Trunte (2005: 207-208) voor een uiteenzetting over de jotatie in het Oudslavisch):

a) Door de invloed van de j veranderen de gutturalen k, g en h respectievelijk in č, ž en š. Dit fenomeen wordt de eerste palatalisatie genoemd. Voorbeelden zijn te vinden op pagina 13 van deze scriptie.

15

b) De dentalen d en t veranderen in combinatie met j in č en j. Vergelijk het Sloveense meja (‘grens’) met het Gemeenslavische *medja en het Osl. межда. Voor een uitleg over de Oudslavische ontwikkeling hiervan, zie Townsend en Janda (2003) op de pagina’s 71 en 72. Twee voorbeelden:

- sveča (‘kaars’) < svetiti (‘schijnen’) cf. Osl. свѣшта < свѣтити, 1e pers. Ev.

свѣштѫ - rojen (‘geboren’) < roditi (‘baren’) cf. Osl. рожденъ < родити, 1e pers. Ev.

рождѫ

c) Onder invloed van de j veranderen de sisklanken s en z in š en ž:

- kažeš (Pres. 2de pers. Ev. van kazati; ‘tonen’) cf. Osl. казати, 2e pers. Ev. кажеши

- tešeš (Pres. 2de pers. Ev. van tesati; ‘beitelen’) cf. Osl. тесати, 2e pers. Ev. тешеши

d) De liquidae l en r en de n trekken een j aan, zoals onderstaande voorbeelden aantonen:

- *valja wordt in het Sloveens volja (‘wil’) < voliti (‘wensen’) cf. Osl. воля < волити

- hranjen (Pass. Part. Verleden tijd ‘hij die gevoed werd’) < hraniti (‘voeden’) cf. Osl. хранити, 1e pers. Ev. хранѭ

- orjem (Pres. 1ste pers. Ev. van orati; ‘ploegen’) cf. Osl. орѭ < орати

In het Oudslavisch zien we dat er een verband bestaat tussen de zachte i-stammen van de werkwoorden en het voorkomen van liquidae in de stam: een zachte i-stam in combinatie met l of r geeft een verzachtend element j.

e) De labialen b, p, m en v voegen - wanneer ze zich aan het stameinde bevinden - l toe in combinatie met een zachte stamuitgang. We kunnen deze l dus als epenthetisch beschouwen. Enkele voorbeelden voor het Sloveens en Oudslavisch:10

- ljubljen (‘geliefd’) < ljubiti (‘houden van’) cf. Osl. любити, 1e pers. люблѭ - kaplja (‘druppel’) < kapati (‘druppen’) cf. Osl. капля < капати, 1e pers.

каплѭ - lomljen (‘gebroken’) < lomiti (‘breken’) cf. Osl. ломити, 1e pers. ломлѭ - pozdravljen (‘begroet’) < pozdraviti (‘groeten’) cf. Osl. поздравити, 1e pers.

поздравлѭ 10 Zie ook Townsend en Janda (2003: 73) voor meer informatie en voorbeelden.

16

f) c verandert in č:

- kličem (Pres 1ste pers. Ev van klicati; ‘roepen’) cf. Osl. клицати, 1e pers. кличѫ

g) st en zd worden šč en ž in combinatie met j:

- krščen (‘gekerstend’) < krstiti (‘kerstenen’) cf. Osl. крьстити, 1e pers крьштѫ, subst. крьштениѥ

- zagožen (‘vastgemaakt’) < zagozditi (‘vastmaken met een wig’) cf. Osl. пригвоздити, 1e pers. пригвождѫ

h) sk + j wordt eveneens šč:

- iščem (Pres 1ste pers. Ev van iskati; ‘zoeken’) cf. Osl. искати, 1e pers. иштѫ

Ook het wegvallen van consonanten is een verschijnsel dat in alle Slavische talen – en dus ook in het Sloveens – voorkomt. Merk wel op dat dit verschijnsel niet voor elke vorm uniform in alle talen voorkomt. Vergelijk:

- las < vlas* (‘haar’) cf. Osl. власъ en Russisch волос - trd < tvrd* (‘hard’) cf. Osl. тврьдъ - storiti < stvoriti* (‘doen’) cf. Osl. сътворити

Het voorkomen van de epenthese is het laatste en zesde algemene kenmerk. Het bekendste voorbeeld hiervan is de nj die vooraan aan het persoonlijk voornaamwoord mannelijk enkelvoud gehecht wordt: njega. Het Oudslavisch bedient zich eveneens van deze epenthetische n; Vaillant (1964: 73-74) beschreef dit verschijnsel in zijn Manuel du vieux Slave. In het Sloveens kan bovendien een v toegevoegd worden aan het begin van woorden die aanvangen met een klinker: vergelijk het Sloveense vogel (‘hoek’) met het Oudslavische ѫгълъ.

2.4.2. Specifiek Sloveense ontwikkelingen

Hieronder volgen de evoluties vanuit het Gemeenslavisch die karakteristiek zijn voor de Sloveense taal. Wanneer een * voor een bepaalde ontwikkeling staat, is deze ontwikkeling zuiver Sloveens, de andere ontwikkelingen zien we ook in één of meerdere andere Slavische talen (zie De Bray 1969: 381-384).

17

1) De Gemeenslavische kt en gt worden č, wanneer ze gevolgd worden door i en ь. Voorbeelden hiervan zijn noč (‘nacht’, cf. Osl. ношть) en moč (‘macht’, cf. Osl. мошть).

2) De consonanten t en d vallen weg voor een l. Als voorbeeld hiervan vinden we bij De Bray (1969: 381) plel (‘hij breide’; voltooid deelwoord op -l < plesti) naast de later ontwikkelde vorm pletel; šel (‘hij ging’; < iti); pal (‘hij viel’; voltooid deelwoord op -l < pasti) naast het eveneens latere gevormde padel; krilo (‘rok’ of ‘vleugel’). In het Oudslavisch zien we hetzelfde verschijnsel en vinden we bijgevolg respectievelijk плести, participium perfectum плелъ ; ити, participium perfectum шьлъ; пасти, participium perfectum палъ en крило.

3) De Gemeenslavische kv en gv evolueren in het Sloveens, net als in andere Zuid- en Oost-Slavische talen tot cv en zv. Dat zien we bijvoorbeeld in cvet (‘bloem’; cf. Osl. цвѣтъ) en zvezda (‘ster’; cf. Osl. звѣзда of ѕвѣзда).

4) * De Gemeenslavische nasale klanken ѧ en ѫ worden in het Sloveens respectievelijk ę en ǫ. Merk op dat deze vocalen zowel open als gesloten kunnen zijn. Voorbeelden van deze Sloveense evolutie zijn ręd, cf. het Oudslavische рѧдъ en pǫt, cf. Osl. пѫть.

5) Net als in het Servo-Kroatisch, Bulgaars en Macedonisch ontwikkelt de Gemeenslavische y zich tot i. De Oudslavische variant van deze ontwikkeling is de ы. Voorbeelden:

- misel (‘gedachte’) cf. Gsl. *myslь en Osl. мысль - biti (‘zijn’) cf. Gsl. *byti en Osl. быти

6) * De reductievocalen ь en ъ van het Gemeen- en Oudslavisch ontwikkelen zich tot de doffe schwa ə, maar kunnen soms, wanneer ze geaccentueerd zijn, evolueren tot a. Voorbeelden van beide ontwikkelingen zijn:

- və̀s (‘alle, heel’) cf. Gsl. *vьxь en Osl. : вьсь - və̀n (‘buiten’) cf. Gsl. *vьnъ en Osl. : вънъ - vȃs (‘dorp’) cf. Gsl. *vьcь en Osl. вьсь, ≠ вьсь (‘alle, heel’) - dȃn (‘dag’) cf. Gsl. *dьnь en Osl. дьнь - dáhmen (‘ik adem’) < dahníti (‘ademen’) cf. Gsl. *dъxnǫti en Osl. дъхнѫти

18

7) De Gemeenslavische ě (geattesteerd als de Oudslavische Ѣ) evolueert tot ẹ. (Vergelijk met de Servo-Kroatische evolutie van de Ѣ naar de e en in het ‘ekavski’.11) Een voorbeeld hiervan is cvẹt (‘bloem’), cf. Osl. цвѣтъ.

8) In de Slavische talen bestaat er een regel van regressieve assimilatie bij consonanten. Een consonant bepaalt dus voor de voorafgaande klankgroep of die stemhebbend dan wel stemloos is. In de Sloveense spelling wordt deze regel evenwel niet altijd consequent gehanteerd (merk op dat het hier de spelling en niet de uitspraak betreft). Bij de voorbeelden z besedo (‘met een woord’) en s prijateljem (‘met een vriend’) wordt de regel correct toegepast. In de volgende voorbeelden is er van een toepassing van deze regressieve regel echter geen sprake:

- kdo /gdo/ (‘wie?’) - določba /dolodžba/ (‘bepaling’) - glasba /glazba/ (‘muziek’)

Voor meer uitleg omtrent deze regressieve assimilatie, zie ook het onderdeel ‘2.1 Fonologisch systeem: accent, uitspraak en ritme’.

9) Gemeenslavische werkwoorden met in de stam een gutturaal (k, g, h), transformeren deze gutturaal naar č in het Sloveens: peči (‘bakken’) < Gsl. *pekti, cf. Osl. пешти en moči (‘kunnen, in staat zijn’) < Gsl. *mogti, cf. Osl. мошти.

10) Ook de vocaalcontractie, waarbij de geaccentueerde vocaal dominant is, vinden we terug in de Sloveense spelling. Voorbeelden hiervan zijn:

- igraš se (‘jij speelt’) < igraješ se* (< igrati se; ‘spelen’) cf. Osl. играѥши < играти

- bati se (‘bang zijn’) < bojati se*; cf. Osl. бояти сѧ - nimam (‘ik heb niet’) < neimam* (< ne imeti; ‘niet hebben’) - nočem (‘ik wil niet’) < nehočem* of nečem* (< ne hoteti; ‘niet willen’)

Merk op dat het fenomeen waarbij het woord voor de negatie ne aan de werkwoorden imeti (‘hebben’) of hoteti (‘willen’) in het Oudslavisch niet voorkomt, behalve bij het werkwoord быти (‘zijn’) dat voor de eerste persoon in negatie нѣсмь (‘ik ben niet’) heeft.

11 Het Servokroatisch kent drie dialecten die onderling verschillen naargelang de weergave van de Oudslavische Ѣ: het ijekavski (Ѣ wordt je), het ekavski (Ѣ wordt e) en het ikavski (Ѣ wordt i). Zie de cursus Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen van J. Vereecken op p. 6 en 7.

19

11) * Als opvulling tussen twee consonanten kan men de e (gearticuleerd als /ə/) gebruiken: mestəce, séstər (gen. vrouw. Mv. van het substantief sestra; ‘zus’; cf. Osl. сестра, gen. Mv. сестръ) , vrábəc (‘mus’; gen. mann. Ev. vrabca; cf. Osl. врабии). Daarnaast zijn ook de a~zero en i~zero -alternaties bekend in het Sloveens12.

12) Het is een algemene regel dat gepalataliseerde consonanten gevolgd worden door vocalen die vooraan in de mond gearticuleerd worden. De attestatie van de instrumentalis mannelijk en onzijdig enkelvoud kan hier als voorbeeld dienen: de regelmatige uitgang hiervan is –om, maar na een gepalataliseerde consonant wordt deze uitgang –em. Vergelijk volgende voorbeelden: selom (‘met de boodschapper; < mannelijk sel) en mestom (‘met de stad’; < onzijdig mesto) ten opzichte van kraljem (‘met de koning’; < mannelijk kralj) en konjem (‘met het paard’; < mannelijk konj). Een uitzondering op deze regel is de instrumentalis enkelvoud van (vrouwelijke) a-stammen: hier krijgen we zowel z vodo als s postajo, terwijl we bij deze laatste vorm naar de algemene regel postaje* zouden verwachten. Voor een attestatie van dit verschijnsel in het Oudslavisch kunnen we terugvallen op Trunte (2005: 38-39). We vinden daar de paradigmata van de mannelijke o-stammen, met in de instrumentalis Ev. eveneens een zachte uitgang. Belangrijk is hier dat de Oudslavische zachte ja-stammen - in tegenstelling tot hun Sloveense equivalent - geen uitzondering op de regel vormen en dus ook een zachte uitgang in de instrumentalis Ev. krijgen. Merk tenslotte op dat de Oudslavische Ѣ in het Sloveens – evenals in het Russisch en het Servo-Kroatisch – naar een a evolueert wanneer ze zich na een chuintant (č, š, ž) bevindt: bežěti* wordt dan bežati (‘vluchten’), cf. Osl. бѣжати.

13) * Een oorspronkelijk gepalataliseerde r wordt rj. Let wel, deze klank wordt nu afzonderlijk /r+j/ uitgesproken. Een voorbeeld: *morje wordt Sl. morje (‘zee’), cf. Osl. морѥ. Townsend en Janda (2003: 70-71) geven wat dat betreft enkele treffende voorbeelden voor de overige Slavische talen. Merk ook op dat het Gsl. *čuvaŕ in het Sloveens čuvár (‘bewaker’) geeft, dus met verlies van de oorspronkelijk gepalataliseerde r, al duikt deze ŕ in de verbuiging weer op: de genitief mannelijk Ev is čuvarja (Voorbeeld uit The Slavonic Languages; Comrie & Corbett 1993: 395).

12 Voor een uitgebreide bespreking van de klinker~zero -alternaties, zie onderdeel ‘3.2.1 Het substantief’.

20

14) De uitspraak van de v en l aan een lettergreep- en woordeinde en de uitspraak van de v en u bij het woordbegin (en dan in het bijzonder na een woordfinale vocaal), worden allen ṷ /w/ uitgesproken (zie ook onderdeel ‘2.3 Consonanten’):

- delal /delaṷ/ (‘hij werkte’; < delati) - rapav /rapaṷ/ (‘gerimpeld’) - vstati /ṷstati/ (‘opstaan’) - ta učenəc /ta ṷčenəc/ (‘deze leerling’)

15) De woordinitiële *je-, zoals bijvoorbeeld in het woord jezero (‘meer’; cf. Osl. ѥзеро , maar Russ. озеро) wordt behouden en wordt in een vaste regel opgenomen. De enige uitzondering hierop is het telwoord eden (en voor substantieven; ‘één’; cf. Osl. ѥдинъ, maar Russ. один). Townsend en Janda (2003: 59) stellen concreet dat de Oost-Slavische talen de woordinitiële Gsl. *je- vervangen hebben door o-, terwijl het Oudslavisch, Tsjechisch en Sloveens de je- behouden hebben. Daarnaast geven ze een reeks voorbeelden om deze theorie te staven.

16) De tweede palatalisatie (zie hoofdstuk ‘2.4.1 Algemeen Slavische evoluties’ voor meer uitleg en voorbeelden) valt deels weg en blijft enkel nog in een aantal imperatieven (en in het substantief otrok) bewaard.

17) Het Sloveens hanteert een vrij en mobiel woordaccent (zie hoofdstuk ‘2.1 Fonologisch systeem: accent, uitspraak en ritme’ voor meer uitleg en voorbeelden).

18) * Een typisch Sloveense ontwikkeling is ook die van de gesloten vocalen e en o. Het bestaan van kwalitatief gesloten vocalen is onbestaande in andere Slavische literaire talen.

19) Het gebruik van de infinitief is vrijer dan in het Bulgaars of Servo-Kroatisch. Zie Townsend en Janda (2003: 229) voor een uiteenzetting over de teloorgang van de infinitief in het Bulgaars.

20) De lj en nj worden afzonderlijk uitgesproken in de volgende gevallen: - Voor vocalen (/njiva/ ‘akker’) - In de instrumentalis vrouwelijk Ev van de i-stammen (/živaljo/ < žival ‘dier’) - In adjectieven afgeleid van dierennamen (/konjski/ ‘van het paard’ < konj) - In de nominatief Mv op –je van een aantal mannelijke substantieven. (Voor voorbeelden van deze uitzonderlijke substantieven, zie ook onderdeel ‘3.2.1 Het substantief’ onder de subcategorie ‘A. De klasse van de mannelijke o-stammen’).

21

21) Net als in het Servo-Kroatisch vindt in het Sloveens een assimilatie plaats van šs tot š. Een concreet voorbeeld hiervan is het wegvallen van de s in de uitgang van het afgeleide adjectief op –ski, bijvoorbeeld in češki (‘Tsjechisch’; < češski*).

22) * De klankencombinatie dn wordt, net als in het Wit-Russisch, gereduceerd tot n. Een eerste voorbeeld hiervan is brezno (‘afgrond’; brez betekent ‘zonder’ en dno ‘bodem’), een ander is het telwoord edən, dat voor substantieven en wordt. Het is moeilijk om de Oudslavische variant van brezno te vinden, mogelijks is dit безд(ъ)на, безд(ъ)ниѥ, безд(ъ)нъ of безд(ъ)нь (letterlijk ‘zonder bodem’). Deze vormen tonen aan dat de combinatie dn in het Oudslavisch wel behouden wordt.

23) * ts wordt vereenvoudigd tot s. Als voorbeelden geeft De Bray (1969: 384) bogatstvo*, dat zich tot bogastvo (‘rijkdom’, cf. Osl.богатьство) ontwikkelt en posedstvo*, dat posestvo (‘bezit’) wordt.

24) Een moderne klankwijziging is die van de kt en gt tot ht, zoals bijvoorbeeld in de dualis en Mv van laket (‘onderarm’): lahti of in de genitief Ev van noht (‘nagel’; cf. Osl. ногъть): nohta. Een laatste goed voorbeeld is nihče (‘niemand’), afkomstig van *nikъtože, cf. Osl. никътоже. Merk op dat men in het Russisch кто als /хтo/ articuleert, wat in het Sloveens niet het geval is.

25) Er vindt een dissimilatie plaats van k en g voor k. Voorbeelden hiervan zijn:

- lahka (‘licht’), adjectief vrouw. Ev. van lahək - mehka (‘zacht’), adjectief vrouw. Ev. van mehək - plehka (‘smakeloos’), adjectief vrouw. Ev. van plehək - hkrati (‘tegelijkertijd’), < *k krati

26) Ook kunnen we een assimilatie opmerken van de moeilijk uit te spreken lettercombinatie nb tot mb: bramba (‘verdediging’) is afgeleid van het werkwoord braniti (‘verdedigen’) en sprememba (‘verandering’) is een afleiding van het werkwoord spremeniti (‘veranderen’). In het Oudslavisch is deze innovatie onbekend, de werkwoorden бранити en прѣмѣнити kennen daar de deverbatieven прѣмѣна en брань, zonder assimilatie van nb tot mb.

27) * Een voorlaatste specifiek Sloveense ontwikkeling is de verandering van d naar j voor een s of š. Deze verandering komt vaak voor bij een adjectief dat afgeleid is van een substantief en bij de vorming van comparatieven:

22

- grajski (adjectief; ‘van het kasteel’) < grad (‘kasteel’) cf. Osl. градьскъ < градъ

- enajst (‘elf’) < enadeset* - dvajset (‘twintig’) < dvadeset* - hujši (‘kwader’; comparatief) < hud (‘kwaad’) - mlajši (‘jonger’; comparatief) < mlad (‘jong’)

Zie voor de vorming van de comparatief in het Oudslavisch het onderdeel ‘3.2.2 Het adjectief’ van deze scriptie.

28) Tenslotte wijzigt de ž naar r: možem* wordt morem (‘ik moet’; < moreti), cf. Osl. могѫ < мошти, 2e pers. можеши. Het relatieve vraagwoord kdož* wijzigt naar kdor (‘wie’), cf. Osl. къто.

In The Slavonic Languages vinden we onder de titel ‘Consonanten’ (Comrie & Corbett 1993: 394-396) nog twee andere klankwijzigingen die consonanten omvatten:

29) * /dl/ en /tl/ evolueren naar /l/, behalve in de verleden tijd van werkwoorden. Zo wordt het gereconstrueerde *mydlo milo (‘zeep’) in het Sloveens, maar de vrouwelijk verleden tijd van plesti (‘breien’) pletla, van het gereconstrueerde *pletla, laat de t niet vallen voor de l.

30) * Naast de klankverschuiving van /dj/ en /tj/ naar respectievelijk /j/ en /č/ zien we nog enkele andere verschuivingen bij Comrie & Corbett (1993: 396): - */zdj/ ontwikkelt zich tot /ž/ en /žj/: *dъzdj- wordt in het Sloveens də̏ž (‘regen’) en in de genitief enkelvoud dəžjȁ. Vergelijk met het Oudslavische дъждь. - */stj/ en /skj/ zijn gewijzigd tot /šč/ in het huidige Sloveens: *isk-j wordt iščem (‘ik zoek’; < iskati, pres. 1e persoon Ev.). Cf. Oudslavisch иштѫ < искати.

Noot (Lenček 1982: 171-172): tot slot hanteert de Sloveense taal - volgens de regels van de morfofonologie - nog twee assimilatieregels die de orthografie beïnvloeden en zowel vocalen als consonanten omvatten:

1) De spelling van het voorzetsel z/s (+ genitief of instrumentalis) hangt af van het daaropvolgende woord: begint dit met een stemhebbende consonant, een sonorant of een klinker, dan wordt het voorzetsel z aangewend. Begint het daaropvolgende woord echter met een stemloze consonant, dan wordt het voorzetsel s gebruikt. Opmerkelijk is dat voor de cluster nj eveneens het voorzetsel ž gebruikt kan

23

worden. Zo bekomen we z bratom (‘met de broer’), z ladjo (‘met de boot’), s peresom (‘met een pen’), s teboj (‘met jou’)en z njo of ž njo (‘met haar’).

2) De spelling van het voorzetsel k/h (+ datief) hangt eveneens af van het

daaropvolgende woord: begint dat woord met een k of g, dan wordt het voorzetsel h gebruikt, in alle andere gevallen gebruiken we k. Vergelijk k bratu (‘naar de broer’) met h koritu (‘naar de trog’).

De twee bovenstaande regels gelden slechts als een fractie van het gecompliceerde gebied van de morfofonologie. Aangezien voor deze masterproef tijd en ruimte ontbreekt om hier dieper op in te gaan, laten we het hierbij. De geïnteresseerde lezer kan bij Lenček (1982: 172-180) een uitgebreide bespreking vinden.

3. Morfologie (Oblikoslovje)13

3.1. Morfologische grammaticale categorieën

Dit tweede grote luik gaat over de leer van de woordstructuur en woordvorming, d.i. de morfologie van het Sloveens, waar mogelijk vergeleken met de morfologie van het Oudslavisch. De Sloveense morfologie is sterk verwant aan die van de andere Slavische talen, maar vertoont eveneens ook enkele belangrijke punten van onderscheid. Het behoud van de dualis is daar één van, net als het verdwijnen van de vocatief als naamval voor de aanspreking. De functie van deze naamval wordt in het Sloveens ingevuld door de nominatief. Wat hieronder volgt is een uiteenzetting van (een deel van) de morfologische grammaticale categorieën die samen het paradigmatische systeem van de Sloveense morfologie invullen.14 Het betreft hier grammaticale categorieën die distinctief zijn voor

13 De notatie van accenten en eventuele accentverschuivingen worden in dit deel niet weergegeven.

14 De grammaticale categorieën worden door Lenček (1982: 180- 193) in zijn ‘The Structure and History of the Slovene Language’ erg uitgebreid besproken. Volgende uiteenzetting is dan ook deels op zijn bevindingen gebaseerd. Bij de werkwoorden werden eveneens de bevindingen van Lečič (2009: 60-78) ingelast, omdat zij een helder overzicht biedt van de verscheidene grammaticale categorieën.

24

een morfologische vormklasse en waarin woorden met hun verschillende concreet-lexicale betekenissen opgedeeld worden, zodat bijvoorbeeld alle substantieven met hetzelfde geslacht tot één bepaalde morfologische vormklasse behoren. Deze categorieën kunnen enerzijds inherent zijn aan de woorden, zoals bijvoorbeeld het geslacht van substantieven of het aspect (perfectief – imperfectief) van werkwoorden. Anderzijds kunnen ze ook syntactisch toegekend zijn, zoals het geslacht en getal van adjectieven, dat zijn gehele syntactische functie toegekend krijgt door het substantief waarmee het samenhangt. Wat zijn dan concreet de grammaticale categorieën van het standaard Sloveens? In de groep van de nominale flectie zijn dat voor de substantieven geslacht, getal, naamval en geanimeerd – levensloos object, voor de adjectieven de tegenstelling onbepaald – bepaald en de trappen van vergelijking (positief – comparatief – superlatief). Ook de verbale klasse bestaat uit een reeks grammaticale categorieën; in deze klasse wordt er onderscheid gemaakt op vlak van aspect (perfectief – imperfectief), transitief – intransitief, persoon, getal (en hierbij in minder mate ook geslacht), tijd, wijze (conditionalis – indicatief), de onpersoonlijke werkwoordsvormen en het onderscheid actief ‒ passief. In deze categorieën (met uitzondering van de categorieën onpersoonlijke werkwoordsvormen en de oppositie actief - passief, die bij Lenček ontbreken) gaat Lenček (1982: 181-193) na welke subcategorie gemarkeerd is en welke bijgevolg niet. Hier zal bij de desbetreffende categorie steeds aandacht aan besteed worden. Zoals hierboven reeds gezegd zijn sommige grammaticale categorieën inherent aan bepaalde woordklassen, anderen (zoals de categorie van het getal), behoren dan weer toe aan meerdere woordklassen. De vier ‘algemene’ categorieën - geslacht, getal, naamval en de oppositie geanimeerd versus levenloos - vinden we hieronder, onder de titels 3.1.1 t.e.m. 3.1.4. De categorieën onbepaald - bepaald en de trappen van vergelijking zullen onder ‘3.2.2 Het adjectief’ besproken worden, de categorieën aspect, transitiviteit, persoon, tijd, wijze, actief - passief en de onpersoonlijke werkwoordsvormen behoren geheel toe aan de werkwoorden en vinden we daarom terug bij het onderdeel ‘3.3 De verbale morfologie’. Tot slot dient ook vermeld te worden dat de vergelijking met de morfologie van het Oudslavisch eerder gering is in de hieropvolgende uiteenzetting, omdat in deze masterscriptie de ruimte ontbreekt om deze vergelijking voor elk onderdeel consequent door te voeren. Daarom zal - bij wijze van compensatie - aan het begin van elk onderdeel een verwijzing gegeven worden naar het onderdeel in Manuel du vieux Slave van Vaillant (1964) dat de desbetreffende categorie voor het Oudslavisch bespreekt.

25

3.1.1. Geslacht (Spol)

Deze categorie is in de grammatica’s van de Slavische talen inherent aan substantieven en wordt eveneens weergegeven in de verbuiging van de adjectieven, maar is afwezig in de pronominale verbuiging. Merk op dat het Sloveens hier afwijkt van de andere talen van het Slavische grondgebied – de voornaamwoorden worden namelijk gekenmerkt door een geslacht en ook in de verbale klasse wordt het geslacht gedefinieerd, zij het dan in mindere mate. Het Sloveens kent drie geslachten – mannelijk, vrouwelijk en onzijdig -, waarvan de eerste twee natuurlijk zijn en het onzijdig levensloos. Deze laatste is gemarkeerd, omdat het onzijdig zelf geen geslacht kan toekennen, terwijl het mannelijk en vrouwelijk dat wel kunnen. Op haar beurt is het vrouwelijk gemarkeerd ten opzichte van het mannelijk, omdat het vrouwelijk geen mannelijk geslacht kan beduiden, in tegenstelling tot het mannelijk, dat de twee geslachten kan omvatten. Hoe kunnen we de drie geslachten vervolgens onderscheiden? Mannelijke substantieven hebben een nominatief enkelvoud dat eindigt op een consonant (-#) en een genitief enkelvoud op -a of -u, vrouwelijke substantieven eindigen in de nominatief Ev. op -a of -u en hebben een genitiefuitgang op -e of -i en onzijdige substantieven tenslotte hebben een nominatief Ev. dat eindigt op -o of -e en een genitiefuitgang op -a. De uitgangen voor de adjectieven volgen grotendeels die van de substantieven; mannelijke adjectieven eindigen in de nominatief Ev. op -# en in de genitief Ev. op -a, vrouwelijke adjectieven hebben een -a uitgang voor de nominatief Ev. en een -e voor de genitief en onzijdige adjectieven eindigen in de nominatief Ev. op -o of -e en in de genitief Ev. op -a. Er bestaan echter ook onverbuigbare substantieven en adjectieven; hun geslacht kan enkel syntactisch weergegeven worden. Opvallend is dat een Sloveense native speaker vandaag het geslacht van woorden onderscheidt met behulp van het adjectief of het bezittelijk voornaamwoord dat aan het betreffende substantief toebehoort, hoewel de beweging grammaticaal gezien in tegenovergestelde richting verloopt: het is het substantief dat het geslacht van het adjectief, voornaamwoord, en in sommige gevallen ook werkwoord, bepaalt. Zo herkent een native speaker in naš sluga (‘onze bediende’) het geslacht van het mannelijke sluga aan de mannelijke uitgang -# van het bezittelijk voornaamwoord naš. Van de algemene morfologische regels wordt, net als in de overige Slavische talen, meer dan eens afgeweken. Zo zijn er mannelijke substantieven die in de nominatief Ev. een -a hebben en volgens het vrouwelijke paradigma verbogen worden, zoals bijvoorbeeld sluga (‘bediende’) of vojvoda (‘hertog’). Substantieven op -e of -o die doelen op een substantief van het mannelijke of vrouwelijke geslacht, worden als onzijdig beschouwd. Fante (‘jongen’) en dekle (‘meisje’) zijn veelgebruikte voorbeelden hiervan.

26

Merk wel op dat de woorden syntactisch gezien wel hun natuurlijk geslacht volgen, het adjectief dat bij dekle hoort zal dus verbogen worden volgens het paradigma van de vrouwelijke adjectieven. Een aantal substantieven heeft zowel een mannelijk als een vrouwelijk geslacht. Zo is er mann. sled, gen. Ev. sledu t.o.v. het vrouwelijke sled, gen. Ev. sledi (‘spoor’) of het mann. lov, gen. Ev. lova t.o.v. zijn vrouwelijke tegenhanger lov, gen. Ev. lovi (‘jacht’).15 Het substantief pot (‘weg’) behoort op basis van semantische verschillen toe aan verschillende geslachten: pot, gen. pota (mann.) betekent ‘weg’, het vrouwelijke pot, gen. poti betekent ‘pad, weg’ en het onzijdige pot, pota betekent eveneens ‘weg’, maar dan in de abstracte zin van het woord (bijvoorbeeld: božja pota ‘pelgrimstochten’). Leenwoorden kunnen mannelijk (forum ‘forum’, taksi ‘taxi’, bikini ‘bikini’ e.a.) en vrouwelijk (funkcija ‘functie’, butik ‘boetiek’, lady ‘dame’ e.a.) zijn, maar nooit onzijdig. Leenwoorden die eindigen op een -o of een -u (kino ‘bioscoop’, radio ‘radio’, kanu

‘kano’ e.a.) zijn mannelijk. Wat betreft de persoonlijke voornaamwoorden hebben alle Slavische talen een derde persoon enkelvoud in de drie geslachten. Het Sloveens kent hier echter een uitbreiding naar de dualis en het meervoud; ook zij onderscheiden zich in drie geslachten. Zo bestaan naast de enkelvoudige vormen on (mann.), ona (vrouw.) en ono (onz.) ook de dualisvormen onadva (mann.), onidve of onedve (vrouw. en onz.) en de meervoudvormen oni (mann.), one (vrouw.) en ona (onz.). Ook de dualis en het meervoud van de eerste en tweede persoon bezitten de drie geslachten.16 Belangrijk is tenslotte dat de geslachten zich enkel in de nominatief onderscheiden bij de persoonlijke voornaamwoorden. Zoals reeds eerder aangehaald vinden we ook bij de werkwoorden, zij het in mindere mate, een onderscheid in geslachten terug, meer bepaald in enkelvoud, dualis en meervoud van de tegenwoordige tijd en in de dualis van de imperatief. Ook in de samengestelde vormen worden de drie geslachten behouden. Tot slot vinden de geslachten ook hun ingang bij de telwoorden. Zoals in andere Slavische talen kent het telwoord eden, ena, eno (‘één’) drie geslachten. Voor de telwoorden twee, drie en vier wordt slechts onderscheid gemaakt tussen twee vormen: het mannelijke dva (‘twee’), oba (‘beide’), trije (‘drie’) en štirje (‘vier’) versus het vrouwelijke en onzijdige dve, obe, tri en štiri. Merk ook hier op dat, net als bij de persoonlijke voornaamwoorden, geslachten enkel onderscheiden worden in de nominatief.

15 Zie Lenček (1982: 182-183) voor meerdere voorbeelden.

16 Voor een volledig overzicht van het persoonlijk voornaamwoord, zie onderdeel ‘3.2.3 Het voornaamwoord’.

27

3.1.2. Getal (Število)

Het Sloveens bezit - net als het Oudslavisch - naast het gebruikelijke enkelvoud en meervoud ook nog de dualis, de gemarkeerde categorie om het tweevoud aan te duiden. De categorie is zelfs op twee wijzen gemarkeerd; enerzijds als ‘meer dan één’, in tegenstelling tot het ongemarkeerde enkelvoud, dat meervoudigheid niet uitsluit, anderzijds impliceert de dualis ook niet-meervoudigheid (‘twee’), in tegenstelling tot het meervoud, dat in dit tweede geval de ongemarkeerde variant is (zie Lenček (1982: 185)). In de nominale verbuigingen wordt de dualis gebruikt wanneer men expliciet op het tweevoud doelt, in het verbale systeem wanneer sprake is van twee actoren. Meer specifiek heeft de dualis in de hedendaagse Sloveense taal twee functies: ten eerste vervult hij de functie van de rekenkundige dualiteit, wanneer het om twee specifieke eenheden gaat, en dus niet voor één entiteit die bestaat uit twee delen of een paar. Wanneer men dus specifiek de nadruk wil leggen op twee ogen, dan zegt men in het Sloveens moji dve očesi (‘mijn twee ogen’), in de overige gevallen zegt men simpelweg moje oči (‘mijn ogen’), in de meervoudige vorm. Ten tweede kan een dualis ook anaforisch gebruikt worden. Het telwoord dva - dve (‘twee’) en het verzameltelwoord oba - obe (‘beide’) wordt gebruikt wanneer een tweevoud voor de eerste keer vernoemd wordt. Nadat de dualis op deze manier aangetoond is, wordt de anaforische dualis, die terugverwijst naar de eerder vermelde tweevoudige entiteit, verder gebruikt in zijn eenvoudige vorm, dus zonder telwoorden. Deze anaforische dualis wordt ook de ‘nieuwe vrije dualis’ van het standaard Sloveens genoemd. Het Sloveens bezit - net als de andere Slavische talen- ook substantieven die louter enkelvoudig kunnen zijn (singularia tantum), zoals bijvoorbeeld denar (‘geld’), les (‘hout’) of sadje (‘fruit’) naast substantieven die zuiver meervoudig zijn (pluralia tantum), met als voorbeelden vrata (‘deur’) of jasli (‘trog’). Deze speciale categorieën van substantieven kunnen zowel van het mannelijke, vrouwelijke als van het onzijdige geslacht zijn. Merk ook op dat de bijhorende werkwoordsvorm meervoudig is (vrata so odprta, maar ‘de deur is open’), maar het gebruik van numeraire adjectieven (enoj, dvoj, troj, …) is eveneens mogelijk.

3.1.3. Naamval (Sklon) De grammatica van het Sloveens kent zes naamvallen: de imenovalnik (‘nominatief’, eerste naamval) die de functie van het onderwerp vervult in een zin; de tožilnik (‘accusatief’, vierde naamval), met de functie van het lijdend voorwerp van een actie; de rodilnik (‘genitief’, tweede naamval), die een zekere begrenzing kan inhouden en tevens

28

met een reeks voorzetsels kan voorkomen; de mestnik (‘locatief’, vijfde naamval), de naamval die een limiet in tijd en ruimte karakteriseert; de orodnik (‘instrumentalis’, zesde naamval), die een hele reeks functies kan vervullen die buiten de centrale syntactische relaties vallen en ten slotte de dajalnik (‘datief’, derde naamval), die de functie van het meewerkend voorwerp vervult en tevens met een aantal voorzetsels kan voorkomen. De locatief en de instrumentalis worden uitsluitend gebruikt met voorzetsels. De vocatief, de naamval voor de aanspreking, wordt niet meer gebruikt in het Sloveens. Zijn functie wordt ingevuld door de nominatief. Tussen de verschillende uitgangen van de substantieven bestaan vele syncretismen. Zo hebben de nominatief en instrumentalis Mv van het meest courante mannelijke verbuigingstype rak (‘kreeft’) dezelfde uitgang -i. Het paradigma voor het mannelijke meervoud van dit type kent dus maar vijf onderscheidingen. Voor meer voorbeelden: zie het onderdeel ‘3.2.1 Het substantief’. Alle oorspronkelijk Sloveense substantieven worden verbogen en ook een groot deel van de leenwoorden kent een verbuiging. Andere substantieven, een grote klasse van vrouwelijke substantieven en eigennamen die niet op een onbeklemtoonde -a eindigen, maar ook enkele mannelijke en onzijdige substantieven, worden niet verbogen. Enkele voorbeelden van deze vrouwelijke substantieven en eigennamen: Artemida wordt verbogen, maar Artemis, butik (‘boetiek’), species (‘soort’), lady (‘dame’), madam (‘madame, dame’) en Fani zijn onverbuigbaar. Naast deze vrouwelijke bestaat er eveneens een klein aantal mannelijke substantieven die niet verbogen worden, zoals foto en bikini. Ook adjectieven kunnen onverbuigbaar zijn; sommige dragen wel de verschillende geslachten, zoals rad, rada, rado (‘blij’), andere niet, zoals bijvoorbeeld žal (‘jammer, ongelukkig’): žal beseda (‘een ongelukkig woord’), maar evengoed toch žala beseda of nič žalega (‘niets aan te doen’, ‘het is niet erg’). Soms wordt een nieuw suffix aan een bijwoord toegevoegd, waardoor de geslachten alsnog kunnen weergegeven worden: všeč (‘leuk vinden’) wordt dan všečen, všečna, všečno (‘aangenaam’). Geleende adjectieven kennen noch een verbuiging, noch een geslacht, tenzij een nieuw suffix toegevoegd wordt voor de geslachten. Zo bestaan onder meer šik (‘chique’), fair (‘eerlijk’), lila (‘lila’) en ook in de moderne spreektaal zijn leenwoorden erg populair: fejst (‘goed’, ‘geweldig’), ledig (‘leeg’), fajn (‘prima’), prima of super. Wat betreft het betrekkelijk voornaamwoord bestaan er meerdere opties: ki (‘die, dat’) is onverbuigbaar en komt voor in combinatie met persoonlijke voornaamwoorden: fant, ki mu ga je dal (‘de jongen, die dat aan hem heeft gegeven’). Men kan echter ook kiezen voor het betrekkelijk voornaamwoord kateri (‘welke’; fant, kateri mu ga je dal) dat

29

verbogen wordt, of het eveneens verbogen (maar onregelmatige) kdor of kar. 17 Tot slot verdienen ook de hoofdtelwoorden de aandacht: zoals we reeds gezien hebben onder titel ‘3.1.1 Geslacht’, worden de telwoorden één, twee, drie en vier verbogen, met een geheel of gedeeltelijk onderscheid van geslachten in enkelvoud, dualis en meervoud. Vijf (pet) en hoger (bijvoorbeeld dvaindvajset ‘tweeëntwintig’) bezitten eveneens een verbuigingsparadigma in de Sloveense standaardgrammatica. De hoofdtelwoorden sto (‘honderd’) en tisoč (‘duizend’) worden niet verbogen. Een huidige tendens neigt echter naar een eliminatie van verbuigingsparadigmata, behalve wanneer het gaat om cijfers en niet-samengestelde hoofdtelwoorden. In de spreektaal worden de hoofdtelwoorden daarom in hun nominatief - accusatief gebruikt, in het bijzonder wanneer ze voorafgegaan worden door voorzetsels of bijwoorden. De literaire norm gebiedt od pol enajstih do pol dvanajstih (‘van half elf tot half twaalf’), de huidige spreektaal neigt naar od pol enajst do pol dvanajst.

3.1.4. Geanimeerd – Levenloos object (Živ - Neživ predmet) Deze algemeen Slavische categorie staat voor de status van het lijdend voorwerp, weergegeven door de accusatief of de genitief. Betreft het lijdend voorwerp een geanimeerd wezen, dan wordt dit weergegeven met de genitief; gaat het echter om een ding of zaak, dan kiest men voor de nominatief - accusatiefvorm. In het Sloveens treft deze regel het mannelijk Ev. van substantieven, adjectieven en voornaamwoordelijke adjectieven, in pronominale substantieven die verwijzen naar een persoon of een dier geldt de regel ook in de dualis en het meervoud. In de tegenstelling tussen levend - levenloos is het levenloze aspect gemarkeerd in oppositie tot de niet-gemarkeerde levende categorie. De categorie van de geanimeerde substantieven gaat verder dan substantieven die op mensen en dieren slaan; ook namen van ziektes (rak ‘kanker’, slepič ‘appendicitis’), paddenstoelen (jurček ‘porcini’, goban ‘boleet’), spelkaarten (as ‘aas’, križ ‘klaveren’, pik ‘schoppen’), wijnen, auto’s (ford, folksvagen), planeten (Mars, Jupiter), sportclubs (Partizan), kranten (Poročevalec) en andere substantieven als mrtvec en mrtvak (‘lijk’), duh (‘geest’) gelden als geanimeerd in de Sloveense taal.

17 Voor het volledige paradigma: zie ‘3.2.3 Het voornaamwoord’ in Figuur 20.

30

3.2. Nominale flectie Tot de nominale flectie van de Sloveense standaardtaal behoren vier verbuigingsklassen: één voor de substantieven (met drie subcategorieën), één voor de adjectieven, één voor de voornaamwoordelijke substantieven (waaronder de persoonlijke, bezittelijke, betrekkelijke, aanwijzende, onbepaalde, negatieve, vragende en andere voornaamwoorden) en tot slot de klasse van het telwoord. Voor we kunnen aanvangen met een uiteenzetting van de Sloveense nominale flectie dient nog opgemerkt te worden dat in de onderstaande voorbeeldparadigmata geopteerd is om het onderscheid in toon, toebehorend aan het tonemische systeem, niet weer te geven.

3.2.1. Het substantief (Samostalnik)18

Over de onderverdeling van de substantieven in subcategorieën bestaat een zekere onenigheid; Lenček (1982: 194 - 212) verdeelt de substantieven onder in drie klassen, op basis van hun genitiefuitgang: de klasse van de mannelijke en onzijdige substantieven met een genitief enkelvoud op -a, de klasse van de mannelijke en vrouwelijke substantieven met een genitief Ev. op -e (en een nominatief Ev op -a of -# voor vrouw. substantieven op -ev) en tenslotte de klasse van de vrouwelijke substantieven met een genitief Ev. op -i en een nominatief Ev. op -#. Comrie & Corbett (1993: 399 - 406) baseert zich op zijn beurt op de voorvaderlijke Proto-Slavische klassen en onderscheidt zo drie klassen. Als eerste is er de klasse gebaseerd op de Proto-Slavische *o-stammen, een klasse bestaande uit mannelijke en onzijdige substantieven, waartoe ook *u- en *jo-stammen en consonantale stammen behoren. De tweede klasse stamt af van de Proto-Slavische *a-, *ja- en *y-stammen en de consonantale stammen op *-er- en bevat grotendeels vrouwelijke substantieven, maar ook enkele mannelijke. De oorspronkelijke Proto-Slavische i-stammen vormen de derde klasse en zijn - afgezien van één mannelijk substantief - allemaal vrouwelijk. Naast deze drie klassen besteedt Comrie ook aandacht aan enkele afwijkende klassen; zo zijn er onverbuigbare substantieven19 en substantieven die verbogen worden volgens de paradigmata van de adjectieven, zoals dežurni (‘dienaar’, verbogen volgens mannelijke adjectieven) en dežurna (‘dienster’, vrouwelijk). De mannelijke o-stammen, de a-stammen en de i-stammen zijn volgens Comrie & Corbett (1993: 400) de meest productieve. De Bray (1969: 385 - 393) kiest eveneens voor

18 Het onderdeel ‘Substantief’ wordt in Manuel du vieux Slave (Vaillant 1964) besproken op de pagina’s 87-119.

19 Voor voorbeelden van deze onverbuigbare substantieven, zie onderdeel ‘3.1.3 Naamval’ van deze scriptie.

31

een onderverdeling in klassen op basis van de stam, maar verdeelt de substantieven onder in vier en niet in drie klassen. Ook hij baseert zich op de o-stammen, de i-stammen en de a-stammen, maar maakt van de consonantstammen (die bij Comrie onder de o-stammen vallen) een aparte klasse. In onderstaande uiteenzetting over de substantieven werd eveneens gekozen om ze in drie klassen onder te verdelen, omdat die onderverdeling de historische stammen als uitvalsbasis neemt en dat is in het opzicht van deze scriptie de meest voor de hand liggende keuze. Wanneer we de klassen van het Sloveens met die van het Oudslavisch vergelijken, zien we dat die laatste een gelijksoortige onderverdeling van de substantieven kent, maar daarbij ook de oorspronkelijke u-stammen behoudt - in tegenstelling tot het Sloveens. Zie pagina 18-51 in Das Altkirchslavische Wort van Birnbaum en Schaeken (1997) voor meer informatie over de onderverdeling van de Oudslavische substanieven volgens verschillende verbuigingssuffixen. Noot: voor we beginnen met een uiteenzetting van de drie klassen dient nog vermeld te worden dat de substantieven zich bedienen van een reeks grammaticale categorieën, meerbepaald die van het geslacht, getal, de naamval en de dichotomie tussen geanimeerd en levenloos. Zie de onderdelen 3.1.1 t.e.m. 3.1.4 voor een bespreking van deze categorieën.

A. De klasse van de o-stammen

De mannelijke o-stammen worden regelmatig verbogen. In onderstaande Figuur 3 zien we een voorbeeld van deze verbuiging, geïllustreerd door het substantief kot (‘hoek’). Merk het verschil op tussen de niet-geanimeerde verbuiging en de verbuiging voor levende wezens volgens ded (‘grootvader’; zie Figuur 4), die in de accusatief de uitgang van de genitief overneemt, zij het enkel in het enkelvoud.20 Beide voorbeeldparadigmata zijn overgenomen van Comrie & Corbett (1993: 400-401).

20 Aangezien het verschil tussen Figuur 3 en 4 enkel schuilt in de gewijzigde uitgang van de accusatief, worden in Figuur 4 enkel de nominatief, accusatief en genitief weergegeven.

32

Figuur 3: mannelijke o-stammen (niet-geanimeerd)

Ev Du Mv NOM kot kot-a kot-i GEN kot-a kot-ov kot-ov DAT kot-u kot-oma kot-om ACC kot kot-a kot-e LOC kot-u kot-ih kot-ih INSTR kot-om kot-oma kot-i

Figuur 4: mannelijke o-stammen (geanimeerd)

Ev Du Mv NOM ded ded-a ded-i GEN ded-a ded-ov ded-ov ACC ded-a ded-a ded-e

Naast deze regelmatige verbuigingen bevat deze klasse enkele varianten in stam en uitgang. Comrie & Corbett (1993: 401-402) onderscheidt elf varianten van de stam: 1. Substantieven die eindigen op -/ǝ/ + consonant, zoals bijvoorbeeld vrabec (‘mus’)

kennen de ‘klinker ~ zero -alternatie’ (genitief: vrabca). Deze alternatie is regelmatig en vaak voorkomend, maar niet dwingend voor alle gevallen (bijvoorbeeld: kes /kǝs/, genitief /kǝsa/ (‘berouw’)).

2. Bij enkele substantieven op -ǝlj /ǝl/ zien we in de positie voor vocalische uitgangen in plaats van een /ǝ~ø/-alternatie een rekking van deze suffix naar -/ǝln/. Een voorbeeld: nagelj (‘anjer’) wordt in de genitief nageljna.

3. De meeste substantieven die eindigen op -r verlengen deze met -j in niet-zero uitgangen. Zo wordt čuvar čuvarja in de genitief Ev. (zie ook ‘2.4.2 Specifiek Sloveense ontwikkelingen’ bij punt 13). Ook vele leenwoorden met een klinker aan het woordeinde voegen in hun verbuiging een tussen -j in. Alibi (‘alibi’) wordt bijvoorbeeld alibija in de genitief Ev. Ook dež (‘regen’) voegt een -j toe aan zijn verbuiging en wordt dežja in de genitief. Zie ook onderdeel ‘2.4.2 Specifiek Sloveense ontwikkelingen’ bij punt 30.

4. Sommige substantieven voegen in de dualis en het meervoud het tussenvoegsel -ov- (nooit zacht -ev-) toe, vaak als stilistische variant. Figuur 5 representeert het paradigma van grad (‘kasteel’), dat in de genitief eveneens een optionele gradu naast

33

het regelmatige grada heeft.

Figuur 5: mannelijke o-stammen met ov-tussenvoegsel (Comrie & Corbett 1993: 402)

Ev Du Mv NOM grad grad-ova grad-ovi GEN grad-a / grad-u grad-ov grad-ov DAT grad-u grad-oma grad-ovom ACC grad grad-ova grad-ove LOC grad-u grad-ovih grad-ovih INSTR grad-om grad-oma grad-ovi

5. Bij vele substantieven kunnen we een accentverschuiving opmerken, volgens

verschillende paradigmata. De wissel tussen lange en korte vocalen in het bijzonder is opmerkelijk. Bemerk bijvoorbeeld de accentwissel in jézik (‘taal’), genitief Ev. jezíka of trébuh (‘buik’), genitief Ev. trebúha.

6. Het substantief človek (‘mens’), genitief Ev. človeka kent een regelmatige verbuiging in het enkelvoud en de dualis (behalve in de genitief en locatief, waar de dualis de uitgang van het meervoud overneemt), maar heeft een onregelmatig meervoud: nom ljudje, gen ljudi, dat ljudem, acc ljudi, loc ljudeh en instr ljudmi, verbogen volgens de vrouwelijke i-stammen. In het Oudslavisch zien we hetzelfde verschijnsel, met dien verschille dat чловѣкъ regelmatig verbogen wordt in het meervoud, maar daarnaast ook het collectief людиѥ kent, dat dan eerder ‘het volk’ betekent. Zie Vaillant (1964: 89-94) voor de verbuiging van чловѣкъ en meer bepaald pagina 94 onderaan voor het collectief людиѥ.

7. Otrok (‘kind’) heeft in het meervoud nom. otroci, gen. otrok, dat. otrokom, acc. otroke, loc. otrocih en instr. otroki. Enkel nominatief en locatief meervoud zijn dus onregelmatig door de zogenaamde tweede palatalisatie van k tot c.

De mannelijke o-stammen bevatten vier varianten wat betreft de verbuigingsuitgang: 8. Stammen die eindigen op de zachte consonanten /j, c, č, š, ž, dž/ vervangen de harde

uitgangen met -o (in de instrumentalis Ev., de datief en instrumentalis Dual. en in de genitief Mv. en de datief Mv.) in uitgangen met de zachte -e. Deze varianten stammen af van de Gemeenslavische *jo-stammen en zorgen er bijvoorbeeld voor dat de instrumentalis enkelvoud van prijatelj (‘vriend’) prijateljem wordt en niet prijateljom*.

34

9. Zoals reeds bij punt 4 vermeld, hebben sommige mannelijke o-stammen een optionele genitief op -u, zoals sin (‘zoon’) genitief Ev. sina of sinu. Anderen hebben op hun beurt een optionele en vaak voorkomende accentverschuiving in de genitief Ev., zoals mož (‘echtgenoot’). Zie punt 11 voor het paradigma van dit onregelmatig substantief. Hier is een vergelijking met het Oudslavisch interessant: het Oudslavisch kent eveneens een genitief op -u bij enkele mannelijke naamwoorden op -ъ, ook de u-stammen genoemd. Vergelijk het Sl. sin met Osl. сынъ, paradigmavoorbeeld voor de Oudslavische u-stammen en met genitief Ev. сынѹ (‘zoon’). Merk op dat de genitiefuitgang op -ѹ niet optioneel is, maar als reguliere uitgang in het paradigma voorkomt. Zie Vaillant (1964: 90) voor het verbuigingsparadigma van deze klasse.

10. Naast de optionele genitiefuitgang op -u bestaat er ook een optionele, niet-geaccentueerde -je uitgang voor de nominatief Mv. van een aantal adjectieven. Enkele voorbeelden: brat (‘broer’), nom. Mv. brati of bratje; študent (‘student’), nom. Mv. študenti of študentje; ded (‘grootvader’), nom. Mv. dedi of dedje; fant (‘jongen’), nom. Mv. fanti of fantje. Ook kmet (‘boer’), gost (‘gast’), golob (‘duif’) en gospod (‘mijnheer’) behoren tot deze klasse. Merk ook op dat voor sommige substantieven deze nominatiefuitgang op -je verplicht is; meer specifiek betreft het de volgende substantieven: las (‘haar’), nom. Mv. lasje; mož (‘echtgenoot’), nom. Mv. možje en verder voz (‘wagen’), zob (‘tand’) en ljudje (nom. Mv. van človek, ‘man’).

11. Het paradigma van mož (Figuur 6) is onregelmatig: Figuur 6: mannelijke o-stammen (onregelmatig) (Comrie & Corbett 1993: 403)

Ev Du Mv NOM mož mož-a mož-je GEN mož-a mož mož DAT mož-u mož-ema mož-em ACC mož-a mož-a mož-e LOC mož-u mož-eh mož-eh INSTR mož-em mož-ema mož-mi

Merk op dat dit verbuigingsparadigma in het Sloveens als onregelmatig geldt. Tot de o-stammen behoren eveneens een reeks onzijdige substantieven. Figuur 7 toont het voorbeeldparadigma volgens mesto (‘stad’):

35

Figuur 7: onzijdige o-stammen (Comrie & Corbett 1993: 403)

Ev Du Mv NOM mest-o mest-i mest-a GEN mest-a mest mest DAT mest-u mest-oma mest-om ACC mest-o mest-i mest-a LOC mest-u mest-ih mest-ih INSTR mest-om mest-oma mest-i

Net als bij de mannelijke o-stammen vinden we ook hier enkele varianten met betrekking op de stam en de uitgang terug. We vangen aan met de varianten van de stam: 1. De ‘klinker ~ zero -alternatie’ komt frequent voor. Twee substantieven hebben -a als

klinker: dno (‘bodem’) wordt in de genitief Mv. dan of dnov, tla (‘bodem’, ‘vloer’) heeft als genitief Mv. tal. Woorden die eindigen op -j (afgezien van substantieven op /lj/ en /nj/) hebben -i in de genitief Mv.; morje (‘zee’) wordt morij. Een derde optie is dat de ruimte opgevuld wordt door de onbeklemtoonde /ǝ/, zoals bijvoorbeeld bij sukno (‘doek’), dat sukǝn wordt in de genitief Mv.. In het Oudslavisch kent de genitief meervoud van de substantieven deze ‘klinker ~ zero -alternatie’ niet; daar eindigen de substantieven op -ъ, -ь, -и of -ии. Zie ook Gasparov (2001: 76-90) voor de genitiefuitgang van de verschillende Osl. substantiefklassen.

2. Net als bij de mannelijke o-stammen zien we ook hier veel accentverschuivingen. De onzijdige o-stammen kennen één variant voor de uitgang, die ook bij de mannelijke subcategorie voorkomt: 3. Een reeks substantieven eindigt op de zachte consonanten /j, c, č, š, ž, dž/ en vervangt

de harde uitgangen met -o (in de instrumentalis Ev., de datief en instrumentalis Dual. en de datief Mv.) in uitgangen met de zachte -e. Deze ontwikkeling zagen we reeds bij de oorspronkelijke *jo-stammen en komt bijvoorbeeld in de datief Mv. van srce (‘hart’) srcem tot uiting.

Er zijn bij de onzijdige o-stammen drie subtypes met verlenging d.m.v. consonanten bekend: tien substantieven worden verbogen met een tussen -n-, veertien met een tussen -s- en tenslotte een reeks substantieven met een tussen -t-. Dit laatste verbuigingsmodel is productief geworden en bleef daardoor niet enkel beperkt tot jonge dieren, zoals

36

bijvoorbeeld žrebe (‘veulen’) of pišče (‘kuiken’), maar kende ook een extensie naar mensen, zoals het dekle (‘meisje’) of dete (‘zuigeling) en namen voor mannen, bijvoorbeeld Tone, genitief Ev Toneta. Het paradigma van deze oorspronkelijk onzijdige klasse dient nu dus ook voor enkele mannelijke en vrouwelijke substantieven. Figuur 8 toont het voorbeeldparadigma van jagnje (‘lam’) met de -t- als consonantisch tussenvoegsel en de gebruikelijke uitgangen van de onzijdige o-stammen. In het Oudslavisch behoren dergelijke substantieven tot de consonantstammen. In zijn geheel bevatten de consonantstammen mannelijke substantieven op -н-, -ен- en -мен- en op -т-, meervoudige mannelijke substantieven op -яне-, -теле- en -аре-, onzijdige substantieven op -мен-, -ѧт- en -ес- en vrouwelijke substantieven op -ер- en -ъв- (Figuur 10 en 11 tonen het Sloveense equivalent van deze vrouwelijke substantieven). Zie Vaillant (1964: 104-115) voor verbuigingsmodellen en meer informatie over deze consonantstammen. Figuur 8: onzijdige o-stammen met consonantische verlenging (Comrie & Corbett 1993: 404)

Ev Du Mv NOM jagnj-e jagnj-eti jagnj-eta GEN jagnj-eta jagnj-et jagnj-et DAT jagnj-etu jagnj-etoma jagnj-etom ACC jagnj-e jagnj-eti jagnj-eta LOC jagnje-etu jagnj-etih jagnj-etih INSTR jagnj-etom jagnj-etoma jagnj-eti

Tot slot kent ook deze klasse met consonantische tussenvoegsels 3 stamvarianten: 1. De drie subcategorieën (tussen -n-, tussen -s- en tussen -t-) bevatten verkorte

nominatief- en accusatiefuitgangen van het Ev., zonder tussenvoegsel. ‘-n-substantieven’ hebben een nom.-acc. op -e en -en- in de overige verbuiging, ‘-s-substantieven’ hebben een nom.-acc. op -o en -es- in de overige verbuigingsachtervoegsels.

2. Ook hier is er bij veel substantieven sprake van accentverschuivingen, zoals in vréme (‘weer’), genitief Ev. vreména.

3. Bij drie substantieven wijzigt de consonantische stam: uho (‘oor’) wordt ušesa in de genitief Ev., oko (‘oog’) wordt očesa en igo (‘juk’) wordt ižesa.

37

Bemerk ook de variant in de verbuigingsuitgangen: 4. Ook bij de mannelijke substantieven met tussenvoegsel -t-, die allemaal doelen op

levende wezens, geldt het gebruik van de genitief-accusatief; de accusatiefuitgang Ev. is met andere woorden gelijk aan de genitiefuitgang Ev. oče (‘vader’) heeft dus zowel in de genitief als in de accusatief očeta. Voor het vrouwelijk-onzijdige dekle (‘meisje’) geldt deze regel echter niet, hier is de accusatiefvorm gelijk aan de nominatief.

B. De klasse van de a-stammen

Figuur 9 toont het regelmatige verbuigingsparadigma van lipa (‘linde’), volgens hetgene alle vrouwelijke (en enkele mannelijke, zoals bijvoorbeeld sluga (‘bediende’)) substantieven van de a-klasse verbogen worden. Merk op dat de mannelijke substantieven op -a zowel volgens lipa als volgens kot (‘hoek’), het regelmatige verbuigingsparadigma van de mannelijke o-stammen, verbogen kunnen worden. Tot de a-stammen behoort eveneens het type van žena, dat afgezien van een nominatief en accusatief dualis op -e i.p.v. regelmatig op -i en accentverschuivingen geen afwijkingen vertoont. De oorspronkelijke *ja-stammen en *-ynji -substantieven (bijvoorbeeld boginja (‘godin’)) vormen geen paradigma meer in de huidige Sloveense taal; hiša (‘huis’) krijgt dus bijvoorbeeld geen verzachte uitgang -e in de accusatief of instrumentalis Ev., maar wordt gewoon hišo. In het Oudslavisch zijn de *ja-stammen en *-ynji -substantieven wel productief; Vaillant (1964) bespreekt ze op de pagina’s 96 tot 98 van zijn Manuel du vieux Slave. Figuur 9: a-stammen (Comrie & Corbett 1993: 405)

Ev Du Mv NOM lip-a lip-i lip-e GEN lip-e lip lip DAT lip-i lip-ama lip-am ACC lip-o lip-i lip-e LOC lip-i lip-ah lip-ah INSTR lip-o lip-ama lip-ami

38

Comrie & Corbett (1993: 404-405) onderscheidt twee stamvarianten: 1. De ‘klinker ~ zero -alternatie’ is regelmatig en in het algemeen voorspelbaar. We

onderscheiden drie mogelijke varianten: /i ~ ø/ komt voor bij woorden die eindigen op een consonant + j, zoals bijvoorbeeld ladja (‘boot’), genitief Mv. ladij. Substantieven op -nja en -lja moeten geval per geval bekeken worden, omdat zij, zoals boginja (‘godin’, genitief Mv. boginj) ook zonder tussenvocaal kunnen voorkomen. /ǝ ~ ø/-alternaties komen voor bij stameinden op een niet-resonant + resonant (bijvoorbeeld: sestra (‘zus’) wordt sestǝr in de genitief Mv.), bij een niet-resonant + resonant + /j/ (bijvoorbeeld: kaplja (‘druppel’) met genitief Mv. kapǝlj), bij een aantal combinaties van een resonant + resonant en in andere consonantische clusters. Tot deze laatste subgroep behoort bijvoorbeeld het regelmatige cerkev (‘kerk’). Ten slotte kent het Sloveens voor enkele woorden, zoals ovca (‘schaap’) ook de /a~ø/-alternatie, met als genitief Mv. ovac of ovc.

2. Een overblijfsel van de Proto-Slavische stammen in /-r/ vinden we in twee vrouwelijke substantieven van de a-stammen. Mati (‘moeder’) en hči (‘dochter’) kennen in hun paradigma -er- , behalve in de nominatief Ev.. Zie Figuur 10 van deze scriptie voor het hele paradigma.

Hieronder volgen de varianten in de uitgang: 3. Substantieven die het verbuigingsparadigma van žena (‘vrouw’) volgen kennen

eveneens accentverschuivingen, maar worden verder geregulariseerd en worden tegenwoordig steeds vaker als het regelmatige lipa (‘linde’) verbogen. Gora (‘berg’) en glava (‘hoofd’) behoren tot deze substantieven.

4. Substantieven die in de nominatief Ev. eindigen op een geaccentueerde -a worden gekenmerkt door een reeks van optionele of verplichte lange achtervoegselvocalen. (Zie Comrie & Corbett 1993: 405)

5. De substantieven op -ev , die afstammen van de oorspronkelijke Proto-Slavische *y-stammen, hebben samen met mati en hči (de twee ‘r-substantieven’) een afwijkende verbuiging voor twee vormen: ze hebben een accusatief Ev. op -ø (bijvoorbeeld mater) en een instrumentalis Ev. op -ijo of -jo (deze laatste na een combinatie van twee consonanten), twee uitgangen van de i-stammen. Figuur 10 toont het verbuigingsparadigma van mati, Figuur 11 dat van cerkev (‘kerk’).

39

Figuur 10: a-stammen, ‘r-substantieven’

Ev Du Mv NOM mati mater-i mater-e GEN mater-e mater mater DAT mater-i mater-ama mater-am ACC mater mater-i mater-e LOC mater-i mater-ah mater-ah INSTR mater-jo mater-ama mater-ami

Figuur 11: a-stammen op -ev

Ev Du Mv NOM cerkev cerkv-i cerkv-e GEN cerkv-e cerkev cerkev DAT cerkv-i cerkv-ama cerkv-am ACC cerkev cerkv-i cerkv-e LOC cerkv-i cerkv-ah cerkv-ah INSTR cerkv-ijo cerkv-ama cerkv-ami

C. De klasse van de i-stammen

De laatste verbuigingsklasse van de Sloveense substantieven is de klasse van de i-stammen. Deze klasse is - afgezien van het mannelijk meervoudig substantief ljudje (< človek (‘mens’)) geheel vrouwelijk. Figuur 12 toont het regelmatige paradigma van smrt (‘dood’). Accentverschuivingen zijn zeer gebruikelijk in deze klasse en komen onder meer voor bij kost (‘bot’, ‘been’). Figuur 12: i-stammen (Comrie & Corbett 1993: 406)

Ev Du Mv NOM smrt smrt-i smrt-i GEN smrt-i smrt-i smrt-i DAT smrt-i smrt-ma smrt-im ACC smrt smrt-i smrt-i LOC smrt-i smrt-ih smrt-ih INSTR smrt-jo smrt-ma smrt-mi

40

De i-stammen kennen twee varianten op de stam en één op de uitgang. We vangen aan met de stam-varianten: 1. Accent- en intonatieverschuivingen komen vaak voor bij éénlettergrepige en een

aantal meerlettergrepige woorden. Vier substantieven hebben korte vocalen in de nominatief-accusatief Ev. die alterneren met lange vocalen, zoals bijvoorbeeld miš (‘muis’).

2. Ook in deze verbuiging komt de ‘klinker ~ zero -alternatie’ voor; de gebruikelijke vocaal is /-ǝ-/, die voorkomt wanneer de stam eindigt op een niet-resonant + resonant. Een voorbeeld: misǝl (‘gedachte’) wordt in de genitief Ev. misli, povodǝnj (‘overstroming’) wordt povodnji.

Tenslotte kennen de i-stammen nog één variant in de uitgang:

3. Stammen die eindigen op niet-resonant + resonant of niet-resonant + resonant + /j/ hebben een instrumentalis Ev. op -ijo, een datief-instrumentalis Du. op -ima en een instrumentalis Mv. op -imi. Misel krijgt dus mislijo, mislima en mislimi in deze vormen.

3.2.2. Het adjectief (Pridevnik)21

Vooreerst moet opgemerkt worden dat ook de Sloveense adjectieven een aantal grammaticale categorieën onderscheiden; dat zijn meerbepaald geslacht, getal, naamval, geanimeerd versus levenloos, bepaald versus onbepaald en de trappen van vergelijking. De eerste vier categorieën worden uitvoerig besproken onder de titels 3.1.1 t.e.m. 3.1.4, bepaald versus onbepaald (določen - nedoločen) en de trappen van vergelijking (stopnjevanje pridevnikov) zijn inherent aan de adjectieven en daarom in dit onderdeel ingelast. Sloveense adjectieven kunnen kort of lang zijn en hiermee gepaard respectievelijk onbepaald of bepaald. Afgezien van twee adjectieven, velik (‘groot’) en majhen (‘klein’), die in hun hele verbuigingsparadigma een onderscheid kennen tussen lange en korte vorm, merken we in de overige adjectieven het verschil enkel in de nominatief mann. Ev., waar de lange vorm zich onderscheidt door de bepaalde uitgang -i. Zo betekent stari

21 Het onderdeel ‘Adjectief’ wordt in Manuel du vieux Slave (Vaillant 1964) besproken op de pagina’s 119-137.

41

človek ‘de oude man’, t.o.v. het onbepaalde star človek (‘een oude man’). Merk ook het bestaan op van een aantal adjectieven die dit onderscheid niet kennen; zo zijn er de denominale afleidingen op -v (mann. en onz.) en -in (vrouw.) die enkel onbepaald voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn bratov (‘van een broer’), kraljev (zachte mann. uitgang; ‘van een koning’) of materin (‘van een moeder’). Adjectieven die eindigen op -ji, -ski, -ški, -čki, comparatieven en superlatieven en de woorden obči (‘gemeenschappelijk, algemeen’), pravi (‘correct, juist’) en rajni (‘zaliger’) kennen enkel de bepaalde vorm. Zoals eerder gezegd zijn er ook twee adjectieven, velik (‘groot’) en majhen (‘klein’), die het onderscheid in heel hun verbuigingsparadigma weergeven; bij velik is dat merkbaar door de prosodische alternatie (de onbepaalde vormen vélik, velíka en velíko t.o.v. de bepaalde vormen vêliki, vêlika en vêliko), bij majhen gaat het simpelweg over twee verschillende vormen: majhen, majhna en majhno voor de onbepaalde en mali, mala en malo voor de bepaalde vorm. Voor sommige adjectieven uit het onderscheid zich ook in het toepassen van morfofonologische regels, van prosodische, kwalitatieve of van beiderlei aard. Vaak onderscheidt de onbepaalde vorm van het mann. Ev. zich door een ø-woordeinde, terwijl de bepaalde vorm eindigt op -i, zoals bijvoorbeeld dobər (onbep.; ‘goed’) t.o.v. dobri (bep.). Deze oppositie kan extra benadrukt worden door het aanvullend gebruik van de artikelen ta (‘die’, bepaald) of en (‘een’, onbepaald), al is deze ontwikkeling weinig bekend in de schrijftaal en eerder beperkt in de spreektaal. Figuur 13 toont het regelmatige paradigma van nov (‘nieuw’). Merk hierbij op dat een adjectief bij een geanimeerd substantief eveneens de genitief-uitgang aanneemt.

42

Figuur 13: regelmatige adjectiefverbuiging (Comrie & Corbett 1993: 412)

MANN Ev Du Mv NOM nov / nov-i nov-a nov-i GEN nov-ega nov-ih nov-ih DAT nov-emu nov-ima nov-imi ACC nov / nov-ega nov-a nov-e LOC nov-em nov-ih nov-ih INSTR nov-im nov-ima nov-imi

VROUW Ev Du Mv NOM nov-a nov-i nov-e GEN nov-e nov-ih nov-ih DAT nov-i nov-ima nov-imi ACC nov-o nov-i nov-e LOC nov-i nov-ih nov-ih INSTR nov-o nov-ima nov-imi

ONZ Ev Du Mv NOM nov-o nov-i nov-a GEN nov-ega nov-ih nov-ih DAT nov-emu nov-ima nov-imi ACC nov-o nov-i nov-a LOC nov-em nov-ih nov-ih INSTR nov-im nov-ima nov-imi

Net als bij de substantieven kunnen we ook bij de adjectieven enkele varianten in de stem en uitgang onderscheiden. We vangen aan met de stamvarianten: 1. Onbepaalde adjectieven kennen een korte klinker in het mannelijk enkelvoud, met

een lange klinker in de overige vormen. 2. Bij verschillende adjectieven zien we een mobiel accent; het adjectief mlád (‘jong’),

bepaald mládi, heeft als instr. vrouw. Ev. bijvoorbeeld mladó. 3. De ‘klinker ~ zero -alternatie’ komt regelmatig voor, zoals bij mirən (‘rustig’, mann.

Ev. onbep.), mirna (vrouw. Ev.) en gaat vaak gepaard met een vrije kwalitatieve accent-alternatie. De onbeklemtoonde schwa ə kent als variant eveneens de -a; zowel hladən (‘koud, koel’) als hladan komen voor. Komt deze -a voor in een adjectief met accent op de uitgang, dan behoudt het het accent daar gewoonlijk voor de rest van de verbuiging.

43

Voorts dienen we ook rekening te houden met één variant in de uitgang:

4. Na een zachte consonant geldt de o~e -alternatie in de nom. en acc. enkelvoud; het onzijdige Ev. wordt dus vsakdanje (‘alledaags’) ipv. vsakdanjo* en zo bekomen we tevens vroče (‘warm’) en niet vročo*.

Naast de regelmatige verbuiging bestaan er ook enkele groepen adjectieven met een afwijkende verbuiging of een bijzonder gebruik. Zo wordt het adjectief rad, rada, rado (‘graag’) uitsluitend predicatief gebruikt en dat enkel in de nominatief. Het Sloveens bevat eveneens een aantal adjectieven die onverbuigbaar zijn; we onderscheiden het attributieve peš (‘te voet’), bijvoorbeeld in peš hoja (‘een wandeling’) naast enkele attributieve / predicatieve adjectieven zoals poceni (‘goedkoop’), tešč (‘op lege maag’) en een reeks recente leenwoorden als prima en fajn (‘prima’), bež (‘beige’) en fer (‘fair’). Zie ook hoofdstuk ‘3.1.3 Naamval’ voor meer informatie. Zoals hierboven reeds kort aangehaald, bezitten de adjectieven twee inherente grammaticale categorieën, waarvan de trappen van vergelijking, bedoeld om de kwaliteit van een zeker object weer te geven in vergelijking met andere objecten of processen, er één is. Merk op dat ook enkele bijwoorden gradaties kunnen weergeven. We kunnen drie trappen onderscheiden: de positieve trap, die zuiver op zichzelf een kwaliteit meegeeft, zonder zich aan een ander object te meten. De comparatief of vergelijkende trap impliceert de vergelijking met één of meerdere objecten van dezelfde kwaliteit; de superlatief of overtreffende trap tenslotte geeft de absolute kwaliteit weer die aanwezig is in het desbetreffende object of proces. De positieve trap is niet gemarkeerd t.o.v. de comparatief en superlatief, omdat hij geen informatie prijsgeeft over enige relaties tussen objecten onderling. Wanneer we de comparatief en superlatief in oppositie stellen is deze laatste de gemarkeerde categorie, omdat hij zich onderscheidt door het superlatiefprefix ‘naj-’. Wil men vergelijken met een ander object of proces, dan heeft men daarvoor verschillende opties: kot, kakor, ko en ook od + genitief is mogelijk. De comparatief en superlatief zijn ofwel analytisch of synthetisch van aard; de synthetische vorm wordt gevormd met de suffixen -ši, -ji en -ejši, met naj- als prefix voor de superlatief. De analytische vorm bestaat uit 2 delen: bolj (‘meer’) voor de comparatief en najbolj (‘het meest’) voor de superlatief, in combinatie met een verbogen adjectief. Adjectieven die tot deze analytische groep behoren, zijn a) (deels) afgeleid van werkwoorden (zoals bijvoorbeeld najbolj vroč, ‘het warmst’), b) ongevoelig voor de onderverdeling bepaald - onbepaald (bolj divji, ‘wilder’), c) adjectieven van kleur (najbolj rdeč, ‘het roodst’), d) specifieke afleidingen op bijvoorbeeld -ast (bolj muhast, ‘grilliger’) en e) anderen zoals moker (‘nat’) en suh (‘droog’). Synthetisch gevormde comparatieven of superlatieven kunnen in uitgang variëren naargelang de stam van het

44

desbetreffende adjectief; a) het achtervoegsel -ejši wordt gehanteerd bij meerlettergreepige stammen zoals ljubezniv: ljubeznivejši; najljubeznivejši (‘aardig, aardiger, het aardigst’), bij éénlettergrepige stammen die eindigen op meer dan één consonant (bijvoorbeeld čist ‘schoon’, čistejši, najčistejši) en bij een reeks éénlettergrepige adjectieven met een stam eindigend op een consonant, zoals star, starejši, najstarejši (‘oud, ouder, oudst’); b) het achtervoegsel -ji wordt gewoonlijk toegevoegd aan stammen die, als gevolg van een klankwisseling, eindigen op /ž/, /š/ of /č/, zoals bijvoorbeeld drag (‘duur’), dražji, najdražji; c) -ši vormt het achtervoegsel bij overige palatalisaties, bijvoorbeeld van d tot j in hud (‘slecht’), hujši, najhujši. Eindigt een meerlettergreepig adjectief echter op een vocaal + k, dan valt deze laatste lettergreep weg en komt -ji of -ši in de plaats. Een voorbeeld: ozek (‘smal’), ožji, najožji. Ook bij de comparatief- en superlatiefvorming komen uitzonderingen voor, zoals lep, lepši, najlepši (‘mooi, mooier, mooist’) of geheel nieuwe vormen zoals bijvoorbeeld dober, boljši, najboljši (‘goed, beter, best’). Ook het Oudslavisch kent een comparatiefvorming; Schmalstieg (1976) bespreekt dit fenomeen op de pagina’s 60-62 van zijn An Introduction to Old Church Slavic. Het Sloveens bevat eveneens enkele bijwoorden die gradatie in kwaliteit kunnen weergeven; enkele voorbeelden: de positieve trap daleč (‘ver’), de comparatief dalje of dlje (‘verder’) en de superlatief najdalje of najdlje (‘het verst’) en de positieve trap visoko (‘hoog’), de comparatief više (‘hoger’) en tot slot de superlatief najviše (‘het hoogst’). De tweede grammaticale categorie die inherent is aan de adjectieven, is de oppositie onbepaald - bepaald. Deze categorie stelt dat adjectieven bepaald of onbepaald zijn; het gebruik van een bepaald adjectief impliceert dat men spreekt over iets dat reeds gekend is. De onbepaalde uitgang is ongemarkeerd t.o.v. de gemarkeerde bepaalde, omdat deze laatste zijn functie expliciet kan aanreiken. De uitgang van de bepaalde adjectieven is voor het mannelijk Ev. -i (vergelijk star oče (‘een oude vader’) met stari oče (‘de oude vader’)), maar deze kan nooit worden toegevoegd aan possessieve adjectieven op -ov / -ev (bratov, ‘van de broer’) en op -in (sestrin, ‘van de zus’). De uitgang van het bepaald adjectief vinden we enkel terug in de nominatief - accusatief mannelijk Ev. en dit enkel wanneer het desbetreffende adjectief attributief gebruikt wordt; bij predicatief gebruik komen dus enkel onbepaalde vormen voor. In een woordcluster van het type pralni stroj (‘wasmachine’) wordt enkel de bepaalde vorm gebruikt. Merk ook op dat een onbepaalde vorm niet kan voorkomen in combinatie met een demonstratief of possessief voornaamwoord of adjectief. De uitingen ta mlad fant me je pogledal* en moj mlad prijatelj* zijn dus grammaticaal incorrect, correct is hier ta mladi fant me je pogledal (‘die jongeman keek mij aan’) en moj mladi prijatelj (‘mijn jonge vriend’).

45

Onderstaande tabel (Figuur 14) biedt een overzicht van de verbuigingen van het Sloveense adjectief en substantief: Figuur 14: adjectief + substantief

ADJ Mann Vrouw Onz Ev Du Mv Ev Du Mv Ev Du Mv

NOM Ø/i a i a i e o/e i a GEN ega ih ih e ih ih ega ih ih DAT emu ima im i ima im emu ima im ACC Ø/i / ega a e o i e o/e i a LOC em ih ih i ih ih em ih ih

INSTR im ima imi o ima imi im ima i

SUBST Mann Vrouw Onz Ev Du Mv Ev Du Mv Ev Du Mv NOM Ø a i a i e o/e i a GEN a ov * ov * e Ø Ø a Ø Ø DAT u oma * om * i ama am u oma * om * ACC Ø/a a e o i e o/e i a LOC u ih ih i ah ah u ih ih INSTR om * oma * i o ama ami om * oma * i

* o → e na č, ž, š, c en j

3.2.3. Het voornaamwoord (Zaimek)22

Onder de Sloveense voornaamwoordelijke substantieven vallen de persoonlijke, bezittelijke, betrekkelijke, aanwijzende, onbepaalde, negatieve, vragende en andere (zoals ves, vsak en sam) voornaamwoorden. Zie voor de verhouding tot de grammaticale categorieën de onderdelen 3.1.1, 3.1.2 en 3.1.3. Hieronder volgt een overzicht van de meest voorkomende voornaamwoorden in elk van deze categorieën; de meeste ervan kunnen zowel pronominaal als bijvoeglijk gebruikt worden.

22 Het onderdeel ‘Voornaamwoord’ wordt in Manuel du vieux Slave (Vaillant 1964) besproken op de pagina’s 138-154.

46

A. De persoonlijke voornaamwoorden (Osebni zaimki)

De categorie van de persoonlijke voornaamwoorden kan worden opgedeeld in clitische vormen en niet-clitische vormen. Niet-clitische vormen vinden we in het Sloveens voor de drie personen en in de drie getallen. De personen maken geen onderscheid in geslachten in het enkelvoud, maar doen dat wel in de dualis en het meervoud, zij het enkel in de nominatief. De derde persoon Ev. kent in zijn niet-clitische vorm de drie geslachten in de nominatief en accusatief en maakt in de overige verbuiging een onderscheid tussen mann. en onz. enerzijds en het vrouwelijk anderzijds. De clitische vormen komen voor in de datief, genitief en accusatief in het enkelvoud, in het reflexief voornaamwoord en in de derde persoon dualis en meervoud, vaak met syncretisme. Bij de eerste en tweede persoon dualis en meervoud onderscheiden de clitische vormen zich slechts van de niet-clitische vormen in die zin dat ze geen woordaccent hebben. Het Sloveens maakt eveneens gebruik van een reflexief voornaamwoord se (‘zich’), dat zich slechts onderscheidt voor de naamvallen (en dus niet qua geslacht, getal of persoon) en niet in de nominatief voorkomt. Figuur 15 toont de paradigmata van de eerste, tweede en derde persoon van de persoonlijke voornaamwoorden in hun niet-clitische vorm, Figuur 16 toont de clitische vormen en Figuur 17 toont het paradigma van se. Figuur 15: persoonlijke voornaamwoorden (niet-clitisch) (Comrie & Corbett 1993: 407-408)

1e PERS Ev Du Mv Mann Vrouw/Onz Mann Vrouw/Onz

NOM jaz midva medve mi me GEN mene naju nas DAT meni nama nam ACC mene naju nas LOC meni naju/nama nas

INSTR menoj / mano nama nami

47

2e PERS Ev Du Mv Mann Vrouw/Onz Mann Vrouw/Onz

NOM ti vidva vedve vi ve GEN tebe vaju vas DAT tebi vama vam ACC tebe vaju vas LOC tebi vaju/vama vas

INSTR teboj/tabo vama vami

3e PERS EV Mann Vrouw Onz NOM on ona ono GEN njega nje njega DAT njemu njej/nji njemu ACC njega njo njega LOC njem njej/nji njem

INSTR njim njo njim

3e PERS Du Mv Mann Vrouw/Onz Mann Vrouw Onz

NOM onadva onidve oni one ona GEN njiju njih DAT njima njim ACC njiju njih LOC njiju njih

INSTR njima njimi Figuur 16: persoonlijke voornaamwoorden (clitisch) (Comrie & Corbett 1993: 409)

1 Ev 2 Ev 3 Ev 3 Du 3 Mv Refl. M/O V

GEN me te ga je ju/jih jih se DAT mi ti mu ji jima jim si ACC me te ga jo ju/jih jih se

48

Figuur 17: het reflexief voornaamwoord ‘se’ (Comrie & Corbett 1993: 407)

GEN sebe DAT sebi ACC sebe LOC sebi

INSTR seboj/sabo Belangrijk is ook op te merken dat de clitische vormen nog een belangrijke subcategorie bevatten: de gebonden clitische vormen.23 Het gaat dan meer bepaald om clitische voornaamwoorden in de accusatief, die aan een voorafgaand voorzetsel gekleefd worden. Enkele voorbeelden: náme (‘naar mij’, Ev.), náte (‘naar jou’, Ev.), nánj (‘naar hem’, mann. en onz. Ev.), nánjo (‘naar haar’, vrouw. Ev.), nánju (‘naar hen’, Dual.), nánje (‘naar hen’, Mv.) en nase (‘naar zich’, reflexief). Bij de derde persoon mann. en onz. Ev. op -nj komt de ‘klinker ~ zero -alternatie’ vaak voor; vergelijk nanj met skozənj (‘door hem, erdoor’, < skozi ‘doorheen’). Voorzetsel v (‘in, op’) wordt in deze samentrekking verlengd naar va-, zoals bijvoorbeeld in vame (‘in mij’). Figuur 18 biedt een schematisch overzicht van de persoonlijke voornaamwoorden: Figuur 18: persoonlijke voornaamwoorden

Ev Du Mv

NOM jaz ti on ono ona midva

medve/midve vidva

vedve/vidve onadva onidve

mi me

vi ve

oni one

GEN mene me

tebe te

njega ga

nje je naju vaju njiju

ju nas vas njih jih

DAT meni mi

tebi ti

njemu mu

njej ji nama vama njima

jima nam vam njim jim

ACC mene me

tebe te

njega ga

njo jo naju vaju njiju

ju nas vas njih jih

LOC pri meni

pri tebi

pri njem

pri njej pri naju pri vaju pri

njiju pri nas

pri vas

pri njih

INSTR z mano

/ z menoj

s tabo / s

teboj

z njim

z njo z nama z vama z

njima z

nami z

vami z

njimi

23 De clitische vormen die hierboven in Figuur 16 te vinden zijn, zijn dan de vrije clitische vormen.

49

Noot: de vette vormen zijn enclitisch Hieronder volgen de overige Sloveense voornaamwoorden. Ze worden allen verbogen volgens de adjectieven, afgezien van ta (‘deze, dit’, aanwijzend vnw.), kdo (‘wie’, vragend vnw.) en kaj (‘wat’, vragend vnw.) - die een afwijkende verbuiging kennen - en het onverbogen ki (‘wie’, betrekkelijk vnw.), čigar (‘wiens’, betrekkelijk vnw.) en one (‘een zekere’, aanwijzend vnw.). Daarnaast zijn ze ook ofwel onbepaald, ofwel bepaald.

B. De bezittelijke voornaamwoorden (Svojilni zaimki)

De Sloveense bezittelijke voornaamwoorden worden regelmatig verbogen volgens de bepaalde adjectieven. Tot deze categorie behoren moj (‘mijn’, Ev.), tvoj (‘jouw’, Ev.), svoj (‘… eigen’), njegov (‘zijn’, mann. en onz. Ev.) en njen (‘haar’, Ev.); najin (‘ons’, Du.), vajin (‘uw, jullie’, Du.) en njun (‘hun’, Du.); naš (‘ons’, Mv.), vaš (‘uw, jullie’, Mv.) en njihov (‘hun’, Mv.).

C. De betrekkelijke voornaamwoorden (Oziralni zaimki)

Tot de betrekkelijke voornaamwoorden behoren kdor (‘wie’), kar (‘wat’), kateri (‘die’), ki (‘die’) en čigar (‘wiens’). Zoals hierboven reeds gezegd worden ki en čigar niet verbogen. Kdor en kar worden verbogen volgens kdo en kaj, maar wijken er ook enigszins van af. Zie Figuur 20 voor hun volledige verbuiging.

D. De aanwijzende voornaamwoorden (Kazalni zaimki)

Deze categorie bevat de volgende voornaamwoorden: ta (‘deze’), tisti (‘die’), oni (‘die daar’), one (‘een zekere’), tak en takšen (‘zo’n, zulke’). De eerste drie kunnen eveneens voorkomen met het voorvoegsel le- of het achtervoegsel -le; een voorbeeld: le-tega of tegale (‘van deze’, gen. mann. Ev.) De afwijkende verbuiging van ta is terug te vinden in Figuur 19, tisti wordt verbogen als een regelmatig bepaald adjectief. Merk ook op dat ta kan dienen als bepaald lidwoord, met en (‘één’) als de onbepaalde variant.24

24 Zie onderdeel ‘3.2.2. Het adjectief’ voor meer informatie hieromtrent.

50

Figuur 19: het aanwijzend voornaamwoord ‘ta’ (Comrie & Corbett 1993: 410)

Ev Du Mv M V O M V O M V O

NOM ta ta to ta ti ti ti te ta GEN tega te tega teh teh DAT temu tej temu tema tem ACC ta/tega to to ti ti ta te te ta LOC tem tej tem teh teh

INSTR tem to tem tema temi

E. De onbepaalde voornaamwoorden (Nedoločni zaimki)

Kdo (‘een zeker iemand’), kaj (‘een zeker iets’), kateri (‘een zeker iets, - iemand’) en het hiervan afgeleide nekdo (‘iemand’), nekaj (‘iets’), nekateri (‘enkele’) en neki (‘een’) zijn de Sloveense onbepaalde voornaamwoorden. De verbuiging van kdo, kaj en de woorden die hiervan afgeleid zijn, zijn terug te vinden in Figuur 20. Figuur 20: ‘kdo’, ‘kaj’ en afgeleiden (Comrie & Corbett 1993: 410)

NOM kdo kdor nihče kaj kar nič GEN koga kogar nikogar česar česar ničesar DAT komu komur nikomur čemu čemur ničemur ACC koga kogar nikogar kaj kar nič LOC kom komer nikomer čem čemer ničemer

INSTR kom komer nikomer čim čimer ničimer

F. De negatieve voornaamwoorden (Nikalni zaimki)

Tot de negatieve voornaamwoorden behoren nihče (‘niemand’), nikdo (‘niemand’), nič (‘niets’) en noben (‘geen enkel’). Zie Figuur 20 voor de paradigmata van de eerste drie; noben wordt als een regelmatig adjectief verbogen.

51

G. De vragende voornaamwoorden (Vprašalni zaimki)

Het Sloveens kent zes vragende voornaamwoorden: kdo (‘wie’), kaj (‘wat’), kakšen (‘wat voor’), kolik (‘hoe groot’), čigav (‘wiens’) en kateri (‘welke’). Zie ook Figuur 18.

H. Overige

Naast de adjectieven in bovenstaande categorieën kent het Sloveens onder meer ook vsak (‘elke, iedere’), ves (‘helemaal, geheel’) en sam (‘zelf’). Ves wordt volledig volgens ta (Figuur 19) verbogen, afgezien van de nom. Ev. ves, vsa, vse. Ook vsakršen (‘ieder soort’), malokateri (‘enkele’), marsikdo (‘menigeen’), marsikaj (‘menig’) en kdorkoli (‘wie ook’) komen voor. Tot hier gaat de uiteenzetting van Comrie & Corbett (1993: 406-410), maar het spreekt voor zich dat de verzameling van Sloveense voornaamwoorden verder reikt dan bovenstaande uiteenzetting. Toporišič (2000:335-344) biedt een zeer compleet overzicht van de voornaamwoorden, globaal gezien opgedeeld in vier onderdelen: persoonlijke, verwijzende, bezittelijke en voornaamwoorden van hoeveelheid. Meer specifiek kan deze verdeling in elf klassen uitgesplitst worden (met onder meer de klasse van de vragende, negatieve en aanwijzende voornaamwoorden), waarmee Topirišič een overzichtelijk schema van alle Sloveense voornaamwoorden construeert op p. 335 van zijn boek Slovenska Slovnica. De voornaamwoorden die in dit onderdeel besproken zijn, zijn echter de meest gebruikte in de huidige Sloveense taal.

3.2.4. Het telwoord (Števnik)25

De Sloveense hoofdtelwoorden worden allen verbogen, al manifesteert zich in de spreektaal een trend om telwoorden boven ‘vier’, in combinatie met voorzetsels, niet langer te verbuigen. Ze onderscheiden de grammaticale categorieën geslacht en naamval (zie onderdeel 3.1.1 en 3.1.3 van deze scriptie). Het hoofdtelwoord (‘één’) wordt verbogen volgens het paradigma van de adjectieven, maar heeft voor de nominatief mann. Ev. twee vormen: eden, gebruikt als substantief en en, ena, eno, dat volgens de adjectieven verbogen wordt. De dualis van dit hoofdtelwoord wordt - vanzelfsprekend - niet gebruikt. Het meervoud bestaat wel en komt voor bij pluralia tantum, zoals bijvoorbeeld in ena vrata (‘één deur’, nom. onz. Mv.).26 En kan eveneens dienen als

25 Het onderdeel ‘Telwoord’ wordt in Manuel du vieux Slave (Vaillant 1964) besproken op de pagina’s 155-165.

26 Zie voor meer uitleg over pluralia tantum onderdeel ‘3.1.2 Getal’.

52

onbepaald lidwoord, in oppositie met het aanwijzende voornaamwoord ta, dat als bepaald lidwoord kan dienen. Zie ook onderdeel ‘3.2.2 Het adjectief’. Figuur 21 toont de verbuiging van en. Dva (‘twee’), tri (‘drie’) en štiri (‘vier’) worden eveneens volgens de adjectieven verbogen. In de nominatief meervoud heeft het mannelijk een afwijkende vorm van het vrouwelijke en onzijdige telwoord, namelijk dva, trije en štirje voor het mannelijk en respectievelijk dve, tri en štiri voor het onzijdig en vrouwelijk. Dva kent deze oppositie ook in de accusatief. Oba (mann.) en obe (vrouw. en onz.) worden net als dva en dve verbogen. Figuur 22 toont de telwoorden twee, drie en vier. Alle telwoorden hoger dan pet (‘vijf’) - behalve tisoč (‘duizend’), milijon (‘miljoen’) en milijarda (‘miljard’), die als substantieven verbogen worden - worden volgens het paradigma van pet verbogen; zie Figuur 23 voor de verbuiging. Hoofdtelwoorden zoals bijvoorbeeld šest (‘zes’), šestindvajset (‘zesentwintig’) en šestdeset (‘zestig’) volgen dus allemaal het paradigma van pet. Ook bij de hoofdtelwoorden komt de ‘klinker ~ zero -alternatie’ voor; sedəm (‘zeven’) en osəm (‘acht’) hebben de genitief sedmih en osmih. Sto (‘honderd’) kent de unieke alternatie stotih. Tenslotte is het belangrijk op te merken dat de samengestelde hoofdtelwoorden 21 tot 99 de rangorde van de Arabische cijfers volgen. Net als in het Nederlands ‘één-en-twintig’ vinden we in het Sloveens ena-in-dvajset. Telwoorden boven 100 tenslotte verbuigen enkel hun laatste component, zoals bijvoorbeeld in dva tisoč prvega leta (‘het jaar 2001’). De Sloveense rangtelwoorden, zoals prvi, prva, prvo (‘eerste’), drugi (‘tweede’), tretji (‘derde’), četrti (‘vierde’), peti (‘vijfde’) enzovoort, worden als adjectieven verbogen. Herrity (2000: 126-127) biedt een mooi overzicht van de hoofd- en rangtelwoorden. Figuur 21: hoofdtelwoord (‘één’)

"Eén" Mann Onz Vrouw NOM en eno ena GEN enega ene DAT enemu eni ACC en/enega eno eno LOC enem eni INSTR enim eno

53

Figuur 22: hoofdtelwoorden ‘twee’, ‘drie’, en ‘vier’ (Comrie & Corbett 1993: 414)

"Twee" "Drie" "Vier" M V O M V O M V O

Nom dva dve trije tri štirje štiri Gen dveh treh štirih Dat dvema trem štirim Acc dva dve tri štiri Loc dveh treh štirih Instr dvema tremi štirimi

Figuur 23: hoofdtelwoord ‘vijf’ (Comrie & Corbett 1993: 414)

NOM pet GEN petih DAT metim ACC pet LOC petih

INSTR petimi

3.3. Verbale morfologie27

De categorie van de werkwoorden (glagoli < nom. Ev. glagol ‘werkwoord’) is essentieel in het grammaticaal bestel, omdat de functies van andere woorden in de desbetreffende woordgroep of zin grotendeels afhangen van het werkwoord. Men kan dan ook zeer gedetailleerd ingaan op de verbale morfologie, maar gezien de omvang van deze scriptie zich niet leent tot zo’n uitgebreide bespreking, heb ik ervoor geopteerd om deze uiteenzetting eerder beknopt te houden. Rada Lečič biedt met haar Osnove slovenskega jezika (2009: 60-78) een overzicht dat zich perfect leent tot een schematisch, overzichtelijke samenvatting van de categorie van de werkwoorden.28 De geïnteresseerde

27 Het onderdeel ‘Werkwoord’ wordt in Manuel du vieux Slave (Vaillant 1964) besproken op de pagina’s 225-353.

28 Voorbeeldzinnen, schematische voorstellingen en dergelijke zijn in dit onderdeel dan ook af en toe overgenomen uit Osnove slovenskega jezika (Lečič 2009: 60-78) en waar mogelijk aangevuld met eigen voorbeelden.

54

lezer kan in Slovenska slovnica van Toporišič (2000: 210-227 en 345-405) een zeer volledig overzicht vinden waarin alle aspecten van het werkwoord uitvoerig behandeld worden. Aan de categorie van de werkwoorden behoort een reeks grammaticale eigenschappen toe. Net als de substantieven en adjectieven maken werkwoorden een onderscheid in geslacht en getal, hetgeen al eerder besproken werd in de onderdelen ‘3.1.1 Geslacht’ en ‘3.1.2 Getal’. Daarnaast bezitten ze ook nog enkele categorieën die uniek zijn voor de werkwoorden, meer bepaald de categorieën van het aspect, de transitiviteit, de persoon, de tijd, de wijze, de oppositie actief - passief en de onpersoonlijke werkwoordsvormen. Met het oog op het scheppen van een totaalbeeld van het Sloveense werkwoord worden alle categorieën hieronder besproken; hier en daar zijn overlappingen mogelijk met de onderdelen 3.1.1 en 3.1.2.

3.3.1. Persoon (Oseba)

Net als andere Slavische talen kent ook het Sloveens een onderscheid tussen persoonlijke en onpersoonlijke werkwoordsvormen. De persoonlijke vormen bevatten a) de eerste persoon (prva oseba), die de boodschap regeert, b) de tweede persoon (druga oseba), die aangesproken wordt en tenslotte c) de derde persoon (tretja oseba), die niet deelneemt aan het gesprek. De derde persoon is bijgevolg niet-gemarkeerd t.o.v. de eerste en tweede persoon, de tweede persoon (de persoon die de boodschap ontvangt) is op zijn beurt niet-gemarkeerd in relatie met de eerste persoon, diegene die de boodschap regeert. Het Sloveens bevat tevens een viertal onpersoonlijke werkwoordsvormen, die besproken worden in onderdeel ‘3.3.8 Onpersoonlijke werkwoordsvormen’.

3.3.2. Getal (Število) Zoals reeds gezegd bij 3.1.2 Getal kennen de Sloveense substantieven, adjectieven en voornaamwoorden een enkelvoud (ednina), dualis (dvojina) en meervoud (množina) en dat is voor de werkwoorden niet anders. Het enkelvoud houdt in dat één persoon onderwerp is van het werkwoord, het dualis wordt gebruikt wanneer het gaat om twee personen en bij drie of meer personen staat het werkwoord in het meervoud.

55

3.3.3. Tijd (Čas) Net als bij de substantieven bestaat ook bij de werkwoorden enige discussie over de onderverdeling in morfologische klassen. Meest aangenomen is echter de onderverdeling in vijf klassen, op basis van de stamuitgang van de 1e pers. Ev. in de tegenwoordige tijd, die ook door Rada Lečič (2009: 60-66) gehanteerd wordt; de klasse op -am, de klasse op -em, de klasse op -im, de klasse op -jem en tenslotte de klasse op -m.

A. Tegenwoordige tijd (Sedanjik)

Werkwoorden op -am: delati (‘doen’) Figuur 24 (Lečič 2009: 61)

Ev Dual Mv 1e pers delam delava delamo 2e pers delaš delata delate 3e pers dela delata delajo

Ook imeti (‘hebben’) wordt volgens deze klasse vervoegd, met als eerste persoon imam, in negatie nimam. Een uitzondering die tot deze klasse behoort, is het werkwoord dati (‘geven’) Figuur 25 (Lečič 2009: 62)

Ev Dual Mv 1e pers dam dava damo 2e pers daš dasta daste 3e pers da dasta dajo

56

Werkwoorden op -em: zapreti (‘sluiten’) Figuur 26 (Lečič 2009: 62)

Ev Dual Mv 1e pers zaprem zapreva zapremo 2e pers zapreš zapreta zaprete 3e pers zapre zapreta zaprejo

Tot deze klasse behoort ook een reeks werkwoorden die gekenmerkt worden door alternaties: a → an: postati, postanem (‘worden’) je → m: prijeti, primem (‘pakken’) e → am: vzeti, vzamem (‘nemen’) e → en: prizadeti, prizadenem (‘kwetsen’) e → n: začeti, začnem (‘beginnen’) ni → ne: vrniti, vrnem (‘teruggeven’) ja → je: peljati, peljem (‘rijden’) ra → er: brati, berem (‘lezen’) re → r: odpreti, odprem (‘openen’) c → č: klicati, kličem (‘roepen’) s → š: pisati, pišem (‘schrijven’) z → ž: rezati, režem (‘snijden’) sl → šlj: poslati, pošljem (‘sturen’) it → id: priti, pridem (‘komen’) t → č: hoteti, hočem (‘willen’) met als negatie nočem werkwoorden op -či: č → č: peči, pečem (‘bakken’) č → ž: leči, ležem (‘gaan liggen’) werkwoorden op -sti: s → s: nesti, nesem (‘dragen’) s → d: krasti, kradem (‘stelen’)

57

s → z: gristi, grizem (‘bijten’) s → t: plesti, pletem (‘breien’)

Werkwoorden op -im: misliti (‘denken’) Figuur 27 (Lečič 2009: 63)

Ev Dual Mv 1e pers mislim misliva mislimo 2e pers misliš mislita mislite 3e pers misli mislita mislijo

Net als misliti worden volgende werkwoorden met alternaties vervoegd: e → i: živeti, živim (‘leven’) a → i: kričati, kričem (‘schreeuwen); bežati, bežim (‘vluchten’); slišati, slišim (‘horen’) en spati, spim (‘slapen’) o → oj: bati se, bojim se (‘bang zijn’)

Werkwoorden op -jem: potovati (‘reizen’) Figuur 28 (Lečič 2009: 63)

Ev Dual Mv 1e pers potujem potujeva potujemo 2e pers potuješ potujeta potujete 3e pers potuje potujeta potujejo

Volgende werkwoorden met alternaties worden eveneens verbogen als potovati: ova/eva → uje: kupovati, kupujem (‘kopen’); nadaljevati, nadaljujem (‘voortzetten’) ja → je: dajati, dajem (‘geven’) e → ej: šteti, štejem (‘tellen’) i → ij: piti, pijem (‘drinken’) u → uj: obuti, obujem (‘schoenen aantrekken’) e → oj: peti, pojem (‘zingen’)

58

Werkwoorden op -m: vedeti (‘weten’) Figuur 29 (Lečič 2009: 63)

Ev Dual Mv 1e pers vem veva vemo 2e pers veš vesta veste 3e pers ve vesta vejo/vedo

Als vedeti worden ook jesti, jem (‘eten’) en iti, grem (‘gaan’) vervoegd. Koppelwerkwoord biti (‘zijn’) wordt als volgt vervoegd: Figuur 30: koppelwerkwoord biti (Lečič 2009: 64)

Ev Dual Mv 1e pers sem (nisem) sva (nisva) smo (nismo) 2e pers si (nisi) sta (nista) ste (niste) 3e pers je (ni) sta (nista) so (niso)

Belangrijk is evenwel dat sommige werkwoorden in de tegenwoordige tijd twee erkende vormen voor de 1e pers. Ev. bezitten, zoals bijvoorbeeld jokati, jokam of jočem (‘huilen’) of rasti, rastem of rasem (‘groeien’). Andere werkwoorden kennen twee mogelijkheden voor de 3e pers. Mv., zoals nesti, nesejo of neso (‘dragen’) of peti, pojejo of pojo (‘zingen’). Tenslotte verdienen ook de reflexieve werkwoorden (osebno povratni glagoli), die met se (‘zich’) gevormd worden, onze aandacht. Afgezien van het gezelschap van dit reflexief voornaamwoord verschillen ze niet van de hierboven vermelde werkwoorden. Een voorbeeld is igrati se (‘spelen’): Figuur 31: reflexief werkwoord (igrati se) (Lečič 2009: 64)

Ev Dual Mv 1e pers igram se igrava se igramo se 2e pers igraš se igrata se igrate se 3e pers igra se igrata se igrajo se

59

Het gebruik van reflexieve werkwoorden - meer in het bijzonder het gebruik van se - is vrij ingewikkeld, omdat de woordvolgorde zich aanpast aan se, dat zich steeds op de tweede plaats in de zin of het zinsdeel moet bevinden. Een uiteenzetting van deze kwestie behoort echter toe aan het luik ‘Syntaxis’, dat gezien de geringe omvang van deze masterproef niet besproken wordt. Voor de geïnteresseerde lezer: Toporišič (2000: 667-678) biedt een zeer volledig overzicht van de Sloveense woordvolgorde, met een schematische voorstelling op p. 671 van zijn Slovenska slovnica.

B. Verleden tijd (Preteklik)

De verleden tijd wordt gevormd door de combinatie van de tegenwoordige tijd van het koppelwerkwoord biti (‘zijn’) en het beschrijvende deelwoord op -l. Het paradigma met delati (‘werken, doen’) als voorbeeld: Figuur 32: verleden tijd < delati (Lečič 2009: 65)

Ev Dual Mv 1e pers sem sva smo 2e pers si → + delal, -a, -o sta → + delala, -i, -i ste → + delali, -e, -a 3e pers je sta so

C. Toekomende tijd (Prihodnjik)

De toekomende tijd bedient zich - net als de verleden tijd - eveneens van het koppelwerkwoord biti, maar dan in de toekomende tijd en met het beschrijvende deelwoord op -l. Het paradigma met delati (‘werken, doen’) als voorbeeld: Figuur 33: toekomende tijd < delati (Lečič 2009: 65)

Ev Dual Mv 1e pers bom bova bomo 2e pers boš → + delal, -a, -o bosta → + delala, -i, -i boste → + delali, -e, -a 3e pers bo bosta bojo/bodo

60

De drie primaire werkwoordstijden, tegenwoordige tijd of presens, toekomstige tijd en verleden tijd, worden in het Sloveens aangevuld met de voltooid verleden tijd (‘plusquamperfectum’ Lat.). Morfologisch gezien wordt de tijdsbepaling enkel in het presens uitgedrukt, de andere tijden beroepen zich op samengestelde vormen. Semantisch gezien bestaan er tussen de primaire tijden onderling enkele nuances: de tegenwoordige tijd kan impliceren dat de actie gebeurt voor het moment van spreken, simultaan of na het moment van spreken. Het gebruik van de verleden tijd wijst er unaniem op dat het moment van de actie voor het moment van het spreken gebeurt, waardoor de verleden tijd gemarkeerd is t.o.v een niet-gemarkeerde tegenwoordige tijd, die de drie tijdsaspecten - voortijdigheid, gelijktijdigheid en natijdigheid - in zich draagt. Het is hier dat het gebruik van aspectparen voor enige complexiteit kan zorgen; men spreekt van twee specifiek Sloveense karaktertrekken die ontstaan zijn door de wisselwerking van de werkwoordstijden met de aspecten. Anders dan wat men zou verwachten, kan een perfectief werkwoord in het Sloveens - in tegenstelling andere Slavische talen - ook duiden op een feit dat gelijktijdig met het moment van spreken gebeurt. Zo maakt Lenček (1982: 192) gewag van enkele perfectieve werkwoordvormen waarmee de spreker iets kan uiten dat op het moment van spreken wordt uitgevoerd. Enkele voorbeelden uit zijn The Structure and History of the Slovene Language: obljubim ... (‘ik beloof’), zapovem … (‘ik beveel’), odpovem se … (‘ik doe afstand van …’), … . Deze werkwoordsvormen wijzen duidelijk op de tegenwoordige tijd, maar ze kunnen eveneens niet afgeschreven worden in die zin dat ze hun perfectieve aspect niet langer in zich zouden dragen. Lenček (1982: 192) omschrijft ze daarom als werkwoorden die deel uitmaken van een contextuele temporele categorie, die slechts aan enkele werkwoorden eigen is (verba dicendi, werkwoorden van spreken), slechts van toepassing is op de persoon van de spreker en enkel gebruikt wordt in eenvoudige spreekformules. Een tweede complex gegeven is het weergeven van de toekomende tijd van perfectieve werkwoorden: zowel de samengestelde vorm (met de toekomende tijd van biti (‘zijn’) en de verleden tijd van een (perfectief of imperfectief) werkwoord) en de tegenwoordige tijd van dat werkwoord kunnen dienen als weergave voor de toekomst. Babico bom obiskal (pf.) / obiskoval (ipf.) jutri en babico obiščem jutri betekenen dus beiden ‘ik zal oma morgen bezoeken’. In de talrijke Sloveense dialecten worden beide vormen zonder vaste regel gebruikt; in de Sloveense standaardtaal echter gelden beide vormen als correct en gebruikelijk. De hierboven besproken contextuele temporale categorie is de enig lichte afwijking van dit gebruik. Het gebruik van de voltooid verleden tijd tenslotte is niet verplicht in de Sloveense standaardtaal, maar is in sommige dialecten nog steeds aanwezig, al gaat de functie ervan vaak verloren.

61

Tenslotte kunnen we hier ook kort het systeem van de Oudslavische tijden bespreken; de tegenwoordige tijd wordt uitgedrukt d.m.v. het imperfectief presens, de verleden tijd door de aorist, het imperfectum, het perfectum (een samengestelde tijd met de tegenwoordige tijd van быти (‘zijn’) en een participium perfectum op -лъ) of het plusquamperfectum (samengesteld met het imperfectum van ‘zijn’ en het participium perfectum). De toekomstige tijd kunnen we uitdrukken op twee manieren: door het perfectief presens, door het imperfectief presens (in de betekenis van een duratief futurum) of door een omschrijving met имѣти (‘hebben’), начѧти (‘beginnen’) of хотѣти (‘willen’) + infinitief. Het futurum exactum tenslotte kunnen we uitdrukken d.m.v. het futurum van het werkwoord быти (‘zijn’) + het participium perfectum op -лъ.

3.3.4. Wijze (Naklon)

In de categorie van de vervoegde werkwoordsvormen kunnen we een onderscheid maken op het vlak van de wijze; het Sloveens kent de indicatief, de imperatief en de conditionalis (‘voorwaardelijke wijs’). De indicatief (povedni naklon) wordt gebruikt bij de beschrijving van een gebeurtenis in de tegenwoordige, verleden of toekomende tijd. Drie voorbeelden:

- Berem knjigo in poslušam radio. - ‘Ik lees een boek en luister naar de radio.’ - Včeraj sem videla Majo in Jožeta. - ‘Gisteren heb ik Maja en Jože gezien.’ - Danes zvečer bom pospravila stanovanje. - ‘Vanavond zal ik het appartement

opruimen.’ De imperatief (velelnik) of gebiedende wijs is beperkter in gebruik: het Sloveens kent voor het enkelvoud enkel de 2e pers., voor de dualis en het meervoud de 1e en 2e pers. De vorming is geheel gebaseerd op die van de tegenwoordige tijd: Werkwoorden op -am: del-am → de-laj! Figuur 34 (Lečič 2009: 66)

Ev Dual Mv 1e pers delajva! delajmo! 2e pers delaj! delajta! delajte!

Uitzondering: gledam → glej! (‘kijk!’) en imam → imej! (‘heb!’)

62

Werkwoorden op -em: zapr-em → zapr-i! Figuur 35 (Lečič 2009: 66)

Ev Dual Mv 1e pers zapriva! zaprimo! 2e pers zapri! zaprita! zaprite!

Uitzondering: vzamem → vzemi! (‘neem!’) en verjamem → verjemi! (‘geloof!’) Merk tevens op dat werkwoorden op -či een consonantwijziging kennen van č tot c of z: teči, tečem → teci! (‘loop!’) en vreči, vržem → vrzi! (‘gooi!’) Werkwoorden op -im: govor-im → govor-i! Figuur 36 (Lečič 2009: 67)

Ev Dual Mv 1e pers govoriva! govorimo! 2e pers govori! govorita! govorite!

Uitzondering: bojim se → boj se! (‘wees bang!’) en stojim → stoj! (‘sta!’) Werkwoord op -jem: potu-jem → potu-j! Figuur 37 (Lečič 2009: 67)

Ev Dual Mv 1e pers potujva! potujmo! 2e pers potuj! potujta! potujte!

Uitzondering: dajem → dajaj! (‘geef!’)

63

Werkwoorden op -m: je-m → je-j! Figuur 38 (Lečič 2009: 67)

Ev Dual Mv 1e pers jejva! jejmo! 2e pers jej! jejta! jejte!

Uitzondering: vem → vedi! (‘weet!’), povem → povej! (‘vertel!’), sem → bodi! (‘wees!’) en grem → pojdi! (‘ga!’) De imperatief kan voor verschillende doeleinden gebruikt worden. Zo kan hij dienen om een bevel, een verzoek, goeie raad, een verbod of een uitnodiging uit te drukken. Merk tenslotte op dat het accent vaak hetzelfde is als dat van de tegenwoordige tijd, al zijn er enkele werkwoorden die in de dualis en het meervoud het accent op een andere plaats dan in het enkelvoud hebben. Een voorbeeld hiervan: govoriti (‘zeggen’) → govôri!. Noot: een imperatief in het enkelvoud kan dienen om indirect een derde (of zichzelf) aan te sporen. Men kan zo’n indirecte oproep aan een derde persoon of aan zichzelf (eerste persoon) uiten met behulp van een syntactische injunctieve constructie, ook wel de optatief29 genoemd. Enkele voorbeelden: naj misli (‘laat hem denken’; ‘moge hij denken’) of naj pomirim (‘laat ik tot rust komen’; ‘moge ik tot rust komen’). Opmerkelijk is dat, hoewel de optatief een op zich staande categorie vormt, deze wijze met zijn uitgangen van de tegenwoordige tijd grammaticaal gezien geheel aansluit bij de imperatief. De conditionalis (pogojnik) of voorwaardelijke wijs wordt gebruikt voor verschillende doeleinden; om een mogelijke tegenwoordige of niet-verwezenlijkte verleden handeling weer te geven (Če bi imel čas, bi šel na morje. - ‘Indien ik tijd zou hebben, dan zou ik naar zee gaan.’), om een ondergewaardeerde uitspraak te doen (S tem se ni bi strinjal. - ‘Daarmee zou ik niet akkoord gaan.’), als verzoek (Bi me peljal v mesto? - ‘Wil je me naar de stad voeren?’), als aanbieding (Bi kaj popili? - ‘Wil je wat gaan drinken?’), als bevel (Bi si sezul čevlje? - ‘Wil je je schoenen uitdoen?’) en tenslotte als wens (Rad bi šel na morje. - ‘Ik zou graag naar zee gaan.’). De vorming van de

29 De optatief is, naast de indicatief, de conjunctief of de imperatief een werkwoordswijze die specifiek een wens uitdrukt, waardoor hij ook de wensende wijs genoemd wordt. Een voorbeeld in het Nederlands: ‘Moge het morgen mooi weer zijn.’.

64

conditionalis is vrij eenvoudig: het is de combinatie van de conditionalis van het koppelwerkwoord biti (bi) met het beschrijvende deelwoord op -l: Figuur 39: conditionalis (Lečič 2009: 68)

Ev Dual Mv 1e pers bi bi bi 2e pers bi → + delal, -a, -o bi → + delala, -i, -i bi → + delali, -e, -a 3e pers bi bi bi

Noot: de conditionalis kent geen persoon; die moet afgeleid worden uit het persoonlijk voornaamwoord of een andere verwijzing naar de persoon.

3.3.5. Aspect (Glagolski vid)

Net als in het Russisch bevat elk Sloveens werkwoord een bepaald aspect; ofwel is het perfectief (dovršni vid, pf.), ofwel imperfectief (nedovršni vid, ipf.). Het overgrote deel van de Sloveense werkwoorden bestaat uit een aspectpaar dat deze twee aspecten weergeeft met twee verschillende werkwoorden. Vaak zijn ze opgebouwd rond één en dezelfde werkwoordsstam, zoals bijvoorbeeld het aspectpaar razumeti (pf.) en razumevati (ipf.) (‘begrijpen’), maar er bestaan eveneens aspectparen waarvan de werkwoorden in het niets op elkaar gelijken. Een voorbeeld: narediti (pf.) en delati (ipf.) (‘doen’). De aspecten verschillen niet enkel in vorm, maar ook in betekenis. Rada Lečič (2009: 68) geeft wat dat betreft het verschil goed weer: de perfectieve daad kunnen we zien als begrensd, de imperfectieve daad is dan de onbegrensde variant. De perfectief impliceert dus dat de actie gelimiteerd is, terwijl de actie van een imperfectief werkwoord als ongelimiteerd beschouwd wordt. De perfectief impliceert ook dat een actie één enkel einde bevat, een imperfectief werkwoord zegt niets over een afronding van de actie; de actie kan meerdere keren beëindigd worden, zodat er sprake is van een herhaling of een gewoonte of er kan gewoonweg geen einde bestaan, omdat het werkwoord de nadruk legt op het proces van de handeling en in het geheel niet op de afronding ervan. Hierdoor zijn de imperfectieve werkwoorden de niet-gemarkeerde categorie. Lečič (2009) biedt op de pagina’s 69 t.e.m. 71 een mooi overzicht van de vorming van perfectieve en imperfectieve werkwoorden, met telkens een ruim aanbod aan voorbeelden. Op basis van verschillende morfologische regels kunnen vele imperfectieve

65

afgeleid worden van perfectieve werkwoorden. Zo kan men door verandering van het werkwoordsuffix een imperfectief werkwoord vormen, zoals te zien is in Figuur 40: 30 Figuur 40 (Lečič 2009: 69)

Perfectief Imperfectief Betekenis

plačati plačevati betalen kupiti kupovati kopen dobiti dobivati krijgen, bekomen pasti padati vallen

poslati pošiljati sturen, zenden skočiti skakati springen

Ten tweede kan men ook d.m.v. stamverandering een imperfectief werkwoord vormen. Figuur 41 (Lečič 2009: 69)

Perfectief Imperfectief Betekenis

vrniti vračati terugkeren izbrati izbirati uitkiezen

Een derde optie is dat men het prefix van het perfectief laat vallen: Figuur 42 (Lečič 2009: 69)

Perfectief Imperfectief Betekenis

dočakati čakati (af)wachten napisati pisati (op)schrijven

Tenslotte bestaan er ook enkele aspectparen waarvan de vorm voor de perfectief en imperfectief in het niets op elkaar gelijken:

30 Daar deze voorbeelden de theorie perfect staven, zijn ze overgenomen uit Osnove slovenskega jezika van Rada Lečič (2009: 69-71).

66

Figuur 43 (Lečič 2009: 69)

Perfectief Imperfectief Betekenis

vreči metati werpen reči govoriti zeggen, praten

narediti delati doen vzeti jemati nemen

Vaak worden ook prefixen aan imperfectieve werkwoorden toegevoegd, waardoor ook de betekenis van het nieuwe perfectieve werkwoord (soms ingrijpend, soms verwaarloosbaar) verandert. Zo kunnen de prefixen do-, iz-, na-, nad-, o-, ob-, od-, po-, pre-, pred-, pri-, pod-, pro-, raz-, s-/z-, so-, u-, v-, vz- en za- aan een imperfectief werkwoord toegevoegd worden. Merk op dat het Sloveens zelfs werkwoorden kent met twee prefixen, zoals prenajesti se (‘zich helemaal overeten’) en porazdeliti (‘verdelen, uitdelen’), met de imperfectieven prenajedati se en porazdeljevati. Figuur 44 geeft de mogelijke geprefigeerde perfectieve tegenhangers van het imperfectieve pisati (‘schrijven’). Figuur 44: geprefigeerde perfectieven < pisati (Lečič 2009: 70)

Imperfectief Perfectief Betekenis pf.

napisati opschrijven

odpisati antwoorden (schriftelijk)

dopisati verderschrijven izpisati uitschrijven opisati beschrijven popisati volschrijven

pisati → prepisati overschrijven predpisati voorschrijven pripisati toeschrijven (aan) podpisati ondertekenen razpisati oproepen, uitschrijven vpisati inschrijven zapisati registreren

67

Belangrijk is hier dat deze perfectieven op hun beurt een imperfectieve tegenhanger kunnen vormen op basis van het werkwoordsuffix zoals in Figuren 40-43. Het perfectieve popisati wordt dan bijvoorbeeld ipf. popisovati. Een aantal werkwoorden kan zowel perfectief als imperfectief zijn, zoals bijvoorbeeld dedovati (‘erven’), krstiti (‘dopen’), praviti (‘vertellen’), telefonirati (‘telefoneren’) of staviti (‘wedden’). Tot deze groep werkwoorden behoren eveneens de leenwoorden op -irati, waartoe onder meer analizirati (‘analiseren’), realizirati (‘realiseren’), deformirati (‘deformeren’) en informirati (‘informeren’) behoren. Het Sloveens kent ook een aantal tweevoudige imperfectieve werkwoorden, zoals bijvoorbeeld het paar nesti en nositi (‘dragen’), waarbij de eerste vorm (in kolom één van Figuur 45) een handeling in één richting impliceert en de tweede (in de tweede kolom) niet-geprefigeerd is of een herhaling bevat (zie Figuur 45). Figuur 45: tweevoudige imperfectieve werkwoorden (Lečič 2009: 71)

nesti nositi dragen peljati voziti rijden jahati jezditi paardrijden gnati goniti aansporen teči tekati lopen

leteti letati vliegen iti hoditi gaan

Om het verschil in betekenis te begrijpen kunnen onderstaande voorbeeldzinnen helpen:

- Tekla sem v trgovino. (‘Ik ben naar de winkel gelopen.’) - Tekala sem po parku. (‘ik heb door het park gelopen.’)

- Ptica leti na drevo. (‘de vogel vliegt naar de boom.’) - Ptica leta po zraku. (‘de vogel vliegt in de lucht.’)

Bovenstaande uiteenzetting doet ons -terecht- sterk denken aan de Russische aspectparen. Er zijn echter ook enkele punten waarop beide talen van elkaar afwijken: zo is het in het Sloveens mogelijk om met een perfectief werkwoord in combinatie met bijwoorden als ‘altijd’ of ‘elke keer’ een reeks herhaalde handelingen weer te geven, zoals in volgende voorbeeldzin: vsakokrat ko je vstopila v sobo, smo vstali (‘Elke keer wanneer ze de kamer binnenkwam, stonden we op.’). In het Russisch is dat onmogelijk, omdat een perfectief werkwoord daar nooit een reeks herhaalde acties kan weergeven.

68

Tenslotte kunnen sommige werkwoorden naast perfectiviteit en imperfectiviteit ook een zekere staat (stanje) of resultaat (rezultat) uitdrukken. Postajati, 1e pers. postajam (‘worden’, ipf.) bestaat naast postati, 1e pers. postanem (pf.) en biti, sem (‘zijn’, staat). Videti (‘zien’, pf.) impliceert op zijn beurt resultaat t.o.v. het imperfectieve gledati (‘kijken’). Voor de aspectvorming en het gebruik ervan in het Oudslavisch kan men Trunte (2005: 95-96) raadplegen.

3.3.6. Transitiviteit (Prehodnost)31

Deze term duidt op het geslacht van werkwoorden; zij bezit als het ware een soort van genetische code die bepaalde eigenschappen inherent aan zich bindt. Een werkwoord is ofwel transitief, ofwel intransitief en de uiteindelijke keuze hiertussen bepaalt de relatie tussen de actie die uit het werkwoord ontspruit en de uitwerking hiervan op de actoren die deze actie ondergaan. Is een werkwoord transitief, dan regeert het twee primaire actoren: een subject (in de nominatief) en een direct object (in de genitief, datief, accusatief, locatief of instrumentalis) dat de actie ondergaat. Enkele voorbeelden van transitieve werkwoorden: gledati (‘kijken naar’), oblikovati (‘vormgeven’) of študirati (‘studeren’). Enkele voorbeeldzinnen ter illustratie:

- Vsak dan študiram slovenščino. - ‘Elke dag studeer ik Sloveens.’ - Pripravljam se na sestanek. - ‘Ik bereid me voor op de vergadering.’

Is een werkwoord intransitief, dan spreken we van slechts één primaire actor, het onderwerp. Werkwoorden als rasti (‘groeien’), goreti (‘branden’) of iti (‘gaan’) zijn hier voorbeelden van. Twee voorbeeldzinnen:

- Hitro je govorila. - ‘Ze sprak snel.’

- Cel večer smo se zabavali. - ‘We hebben ons de hele avond geamuseerd.’

Wanneer we beide categorieën in oppositie stellen is het intransitieve werkwoord niet-gemarkeerd ten opzichte van het meer specifieke transitieve werkwoord. Merk echter ook op dat intransitieve werkwoorden negatief gemarkeerd worden door hun onvermogen om een passief deelwoord of een passiefconstructie te vormen en door de beperkte mogelijkheid om het reflexief voornaamwoord se (‘zich’) aan zich te binden. Net als in

31 Voorbeelden in dit onderdeel komen gedeeltelijk uit Osnove Slovenskega jezika van R. Lečič(2009: 73), de overige voorbeelden zijn zelf aangebracht.

69

het Nederlands kan je in het Sloveens niet zeggen ‘Ik werd gekeken*’ omdat ‘gaan’ intransitief is, net als het Sloveense equivalent gledati (‘kijken’).

3.3.7. Actief - Passief (Aktiv - Pasiv)

Deze grammaticale categorie geeft weer of een persoon al dan niet de actant is van de handeling. Is hij de uitvoerder (tvornik) of bevindt hij zich in een bepaalde staat, dan is het werkwoord actief; het werkwoord bevindt zich in een passieve staat wanneer in de zin noch een uitvoerder van de actie, noch een drager van een bepaalde staat aangegeven wordt. Het werkwoord heeft tot doel een resultaat of een staat uit te drukken, vaak met de combinatie van het werkwoord biti (‘zijn’) en een deelwoord op -n of -t, soms in combinatie met se (reflexief ‘zich’). Een voorbeeld van een actieve (A) en twee passieve (P) zinsconstructies, waarvan één met biti + deelwoord één met se:

- Delavci so zgradili hišo. - ‘De arbeiders hebben een huis gebouwd.’ (A) - Hiša je bila zgrajena. - ‘Het huis werd gebouwd.’ (P) - Hiša se je zidala. - ‘Het huis werd gebouwd.’ (P)

Vaak kunnen we op basis van een actieve constructie een passiefconstructie vormen, al is dat niet altijd het geval. Een voorbeeld:

- Mama je hitro skuhala kosilo. - ‘Mama heeft snel de maaltijd klaargemaakt.’ (A) → Kosilo je bilo hitro skuhano. - ‘De maaltijd werd snel klaargemaakt.’ (P)

- Maja poje v zboru. - ‘Maja zingt in een koor.’ (A) → niet mogelijk in passief. In tegenstelling tot bovenstaande regel kan van een passiefconstructie wel steeds een actieve constructie gemaakt worden:

- Veliko se govori. - ‘Er wordt veel gezegd.’ (P) → Veliko govorijo. - ‘Men zegt veel.’ (A)

- Obleka je bila včeraj narejena. - ‘De jurk werd gisteren gemaakt.’ (P) → Obleko so včeraj naredili. - ‘Ze hebben de jurk gisteren gemaakt.’ (A)

70

3.3.8. Onpersoonlijke werkwoordsvormen (Neosebne glagolske oblike)

A. Infinitief (Nedoločnik)

Sloveense infinitieven kunnen eindigen op -ti (risati, ‘tekenen’), -či (reči, ‘zeggen’) en -sti (plesti, ‘vlechten’) en kunnen in een zin een aantal functies hebben: - In combinatie met werkwoorden die duiden op een fase of met modale

werkwoorden: Nehal je govoriti. - ‘Hij is gestopt met praten.’of Moram pospraviti avto. - ‘Ik moet de auto opruimen.’

- In combinatie met andere werkwoorden: Ne zna brati. - ‘Hij kan niet lezen.’ - In combinatie met modale uitdrukkingen: Ne maram teči - ‘Ik hou niet van joggen.’ - In combinatie met de uitdrukking van een geestelijke toestand: Sram me je plesati -

‘Ik schaam me om te dansen.’ - In combinatie met de uitdrukking van een zekere waardering: Splača se potrpeti -

‘Het loont om geduld te oefenen.’ - In de plaats van een substantief: Govoriti je srebro, molčati pa zlato. - ‘Spreken is

zilver, zwijgen is goud.’

B. Supinum (Namenilnik)

Het supinum is afgeleid van de infinitief en eindigt op -t of -č. Het wordt gebruikt in combinatie met werkwoorden van beweging, al kan het af en toe ook bij de werkwoorden dati (‘geven’) en poslati (‘zenden, sturen’) voorkomen. Enkele voorbeelden:

- Grem spat. (< spati) - ‘Ik ga slapen.’ - Šel se je obleč. (< obleči se) - ‘Hij ging zich aankleden.’ - Poslala jo je oprat perilo. (< oprati) - ‘Ze zond haar weg om de was te doen.’

C. Deelwoord (Deležnik) en Gerundium (Deležja)32

Deelwoord op -oč of -eč Dit deelwoord is bijvoeglijk in gebruik, waardoor het qua geslacht en getal het substantief - waarvan het afhankelijk is - volgt. Het is dus het antwoord op de vraag kakšen? (‘wat

32 Voor meer informatie over de deelwoorden en het gerundium, zie Toporišič (2000) op p. 403-405.

71

voor?’). Een voorbeeld: V daljavi smo videli potujočo karavano. - ‘In de verte zagen we een reizende caravan.’ Wat betreft de vorming kan men soms een beroep doen op de 1e pers. Ev. van de tegenwoordige tijd, zoals bijvoorbeeld het geval is bij potovati, potujem → potujoč (‘reizen’). Deelwoord op -l Dit beschrijvende deelwoord wordt gevormd door -ti van de infinitief te vervangen door -l. Het wordt gebruikt om samengestelde tijden als de verleden tijd, de toekomende tijd en de conditionalis te vormen. Een voorbeeld: poskusiti (‘proberen, proeven’) → poskusil - Danes sem poskusila zelo dobro vino. - ‘Vandaag heb ik een zeer goede wijn geproefd.’ Daarnaast kan het deelwoord op -l - wanneer het een bepaalde conditie impliceert - ook bijvoeglijk gebruikt worden en dus eveneens een antwoord zijn op de vraag kakšen? (‘wat voor?’). Een voorbeeld: porumenelo listje (‘vergeelde bladeren’). Figuur 46 hieronder geeft de afwijkende deelwoorden op -l: Figuur 46: afwijkende deelwoorden op -l (Lečič 2009: 75)

Infinitief Deelw. op -l Vertaling Infinitief Deelw. op -l Vertaling Infinitief Deelw. op -l Vertaling iti šel gaan pasti padel vallen tolči tolkel slaan

jesti jedel eten peči pekel bakken umreti umrl overlijden krasti kradel stelen podreti podrl afbreken usesti se usedel se gaan zitten

leči legel gaan

liggen prevesti prevedel vertalen uiti ušel ontsnappen

moči mogel kunnen priti prišel komen vesti se vedel se zich

gedragen napasti napadel aanvallen reči rekel zeggen vleči vlekel trekken

najti našel vinden seči segel reiken vreči vrgel gooien obleči oblekel aankleden sleči slekel uitkleden zaiti zašel verdwalen odpreti odprl openen streči stregel bedienen zapreti zaprl sluiten odreči odrekel ontkennen striči strigel knippen zasesti zasedel bezetten oditi odšel weggaan teči tekel rennen

Deelwoord op -n of -t Deelwoorden op -n of -t worden gebruikt voor de vorming van het passief, zoals in de zin Hiša je bila sezidana. - ‘Het huis werd gesloopt.’. Soms kan het ook attributief gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld in vključen radio - ‘aangesloten radio’. Het deelwoord kan

72

eveneens bijvoeglijk gebruikt worden wanneer het een zekere toestand of eigenschap (ten gevolge van een handeling) uitdrukt; Okno je odprto. - ‘Het raam is open / geopend.’ In beide bovenstaande gevallen geeft dit deelwoord dus - net als de deelwoorden op -č en op -l - meer info over het substantief en wordt het bijvoeglijk verbogen. Dit deelwoord kan op vijf manieren gevormd worden: - ati → an: kuhati, kuhan (‘koken; gekookt’) - eti → en: zaželeti, zaželen (‘wensen; gewenst’) - iti → en: zgraditi, zgrajen (‘bouwen; gebouwd’) - i/e/u + ti → it/et/ut: sezuti, sezut (‘uitdoen [schoenen]; uitgedaan’)

Tot deze groep behoren ook de werkwoorden op -reti, met deelwoord op -rt: odpreti, odprt (‘openen, open/geopend’).

- werkwoorden op -či en -sti: speči, spečen (‘bakken; gebakken’) en napasti, napaden (‘aanvallen; aangevallen’).

Merk op dat bij werkwoorden op -iti (en in een zeldzaam geval op -eti) klankwijzigingen mogelijk zijn: - d → j: narediti, narejen (‘doen; gedaan’) - s → š: zaprositi, zaprošen (‘verzoeken; verzocht’) - z → ž: uvoziti, uvožen (‘invoeren; ingevoerd’) - t → č: ukrotiti, ukročen (‘temmen; getemd’) - st → šč: premestiti, premeščen (‘verwisselen van plaats; van plaats verwisseld’) - n → nj: raniti, ranjen (‘verwonden; gewond’) - r → rj: natovoriti, natovorjen (‘laden; geladen’) - l → lj: hvaliti, hvaljen (‘prijzen; geprezen’) - sl → šlj: premisliti, premišljen (‘bedenken; bedacht’) - b → blj: rabiti, rabljen (‘gebruiken; gebruikt’) - p → plj: utopiti, utopljen (‘verdrinken; verdronken’) - m → mlj: razumeti, razumljen (‘begrijpen; begrepen’) - v → vlj: najaviti, najavljen (‘aankondigen; aangekondigd’) Gerundium op -č, -aje en -e Met het gerundium kunnen we uitdrukken dat de handeling gelijktijdig verloopt met het hoofdwerkwoord in de zin. Belangrijk is hierbij dat het gerundium onverbuigbaar is. Een voorbeeld: Sede nas je pozdravil. - ‘Al zittend groette hij ons.’ Het gerundium biedt met

73

andere woorden een antwoord op de vraag kako? (‘hoe?’), in tegenstelling tot de deelwoorden op -n en -t, op -l en op -č, die antwoorden op de vraag ‘wat voor?’. Voor meer informatie en voorbeeldzinnen van bovenstaande deelwoorden en het gerundium, zie Toporišič (2000) op de pagina’s 403-405.

D. Verbaalsubstantief (Glagolnik)

Het verbaalsubstantief, dat afgeleid wordt van de infinitief, kan een handeling, resultaat van een handeling of een toestand uitdrukken. In andere talen (zoals het Engels) wordt het verbaalsubstantief tot het gerundium gerekend, in het Sloveens heeft het echter een aparte status verworven. Het kan hoe dan ook geen vertakking zijn van het gerundium, omdat het antwoord geeft op de vraag kaj (‘wat’) en niet op de vraag kako (‘hoe’) en als een onzijdig substantief verbogen wordt. We kunnen het verbaalsubstantief op meerdere wijzen vormen, afhankelijk van het infinitiefsuffix: - ati → anje: kupovati, kupovanje (‘kopen; het kopen’) - eti → enje: trpeti, trpljenje (‘lijden; leed’) - iti → enje: govoriti, govorjenje (‘spreken; het gesprek, het spreken’) - i/e/u + ti → itje/etje/utje: piti, pitje (‘drinken; het drinken’), greti, gretje

(‘verwarmen; het verwarmen’) en pluti, plutje (‘varen; het varen’) Merk ook hier de werkwoorden op -reti op, met verbaalsubstantief op -rtje: odpreti,

odprtje (‘openen; opening’) - werkwoorden op -či en -sti: peči, pečenje (‘bakken; het gebakkene’) en vesti se,

vedenje (‘zich gedragen; gedrag, houding’)

Daarnaast kunnen verbaalsubstantieven ook gevormd worden d.m.v. de achtervoegsels -ø, -ba, -nja, -itev: hoditi, hoja (‘lopen; het wandelen’), služiti, služba (‘dienen; baan’), graditi, gradnja (‘bouwen; gebouw, constructie’) en rešiti, rešitev (‘oplossen; oplossing’). Merk tenslotte op dat bij werkwoorden op -iti (en in een zeldzaam geval op -eti), net als bij deelwoorden op -n en -t, klankwijzigingen mogelijk zijn:

- zvoniti → zvonjenje (‘bellen; het bellen’) - daviti → davljenje (‘wurgen; het wurgen’) - trpeti → trpljenje (‘lijden’; leed’)

Bovenstaande uiteenzetting (overgenomen van Lečič 2009: 77-78) gaat ervan uit dat het verbaalsubstantief gevormd wordt op basis van de infinitief. Herrity (2000) meent echter

74

dat het verbaalsubstantief gevormd kan worden door het suffix -je aan het passief voltooid deelwoord op -n of -t toe te voegen. Zie p. 198-199 voor zijn uiteenzetting over het verbaalsubstantief en enkele voorbeelden. In het Oudslavisch wordt het verbaalsubstantief d.m.v. het suffix -иѥ (cf. -ыѥ volgens Trunte (2005: 139)) afgeleid van het participium praeteritum passief van het werkwoord. Deze vorming is regelmatig en van toepassing op alle vervoegingsklassen. Zie ook Swan (2008: 210) of Lunt (2001: 111-112) voor meer informatie over de vorming.

75

4. Conclusie

In deze masterscriptie heb ik geprobeerd een totaalbeeld te geven van de Sloveense fonologie en morfologie, aangevuld met een historisch-linguïstische vergelijking met het Gemeenslavisch (waar mogelijk) en het Oudslavisch. Ik heb hiermee een onderwerp, dat voorheen nauwelijks besproken was in het Nederlandse taalgebied, toegankelijk gemaakt voor de geïnteresseerde lezer. Op basis van een reeks Sloveense en Oudslavische grammatica’s en bronnen over de vergelijkende taalstudie van de Slavische talen heb ik getracht een helder overzicht van de Sloveense taalkunde te bieden, getoetst aan het prototype van de Slavische talen, het Gemeenslavisch, en het Oudslavisch. Aangezien deze uiteenzetting soms zware theoretische materie bevat, heb ik waar mogelijk voorbeelden en voorbeeldzinnen (steeds vertaald naar het Nederlands) ingelast, zodat de lezer de praktische toepassing van theoretische regels in de moderne Sloveense taal concreet voor ogen kan zien. Ook de praktische oefening in het appendix - een vergelijkende taalstudie van de ‘Parabel van de verloren zoon’ - kan dienen als een ondersteuning van de theorie. In de loop van mijn onderzoek heb ik af en toe moeilijkheden ondervonden met de soms erg theoretische en daardoor moeilijke linguïstische materie. De vakgroep Slavistiek kent een sterke filologische traditie, waardoor ik met mijn taalkundige problemen vaak niet bij het personeel terechtkon. Ik hoop echter dat ik er in deze masterscriptie in geslaagd ben de theorie correct, helder en begrijpelijk uiteen te zetten. Naargelang het schrijven van mijn masterscriptie vorderde, groeide het besef dat het voor vele lezers wenselijk - en zelfs noodzakelijk - zou kunnen zijn om de erg theoretische taalkundige begrippen in een begrippenlijst onder te brengen, zodat de lezer de materie maximaal zou kunnen begrijpen. Hoewel ik als doelstelling had de Sloveense taalkunde zo volledig mogelijk te onderzoeken, heb ik achteraf gezien slechts een deel van dit omvangrijke onderzoeksterrein kunnen bespreken. De opgelegde omvang van een masterproef is immers eerder beperkt, waardoor ik - voornamelijk op het vlak van de historisch-vergelijkende taalstudie - soms genoodzaakt was om deze vergelijking slechts oppervlakkig aan te halen, of zelfs helemaal buiten beschouwing te laten. Op dat vlak bestaat er dus nog ruimte voor verder onderzoek. Daarnaast heb ik er van bij het begin voor gekozen om enkel de fonologie en morfologie te bespreken, waardoor onderzoeksvelden als de Sloveense morfofonologie, syntax, lexicologie en dialectologie nog onaangeroerd zijn in het Nederlandstalige taalgebied.

Hulpmiddelen en primaire bronnen

Cejtlin, R. M.

1999 Staroslavjanskij Slovar’ po rukopisjam X-XI vekov. Moskva: Russkij jazyk.

Geerts, Guido & Ton Den Boon

1999 Van Dale. Groot woordenboek der Nederlandse taal. Dertiende, herziende uitgave.

Utrecht: Van Dale Lexicografie.

Jagić, Vatroslav

1960 Quattuor evangeliorum versionis palaeoslovenicae codex Marianus glagoliticus,

characteribus cyrillicis transcriptum. Graz : Akademische Druck-U. Verlagsanstalt.

Snoj, Marko

2003 Slovenski etimološki slovar. Druga, pregledana in dopolnjena izdaja. Ljubljana:

Modrijan.

Bibliografie

Birnbaum, Henrik & Jos Schaeken

1997 Das altkirchenslavische Wort. Bildung, Bedeutung, Herleitung. München: Otto

Sagner.

Comrie, Bernard & Greville G. Corbett

1993 The Slavonic Languages. London: Routledge.

De Bray, R.G.A

1969 Guide to the Slavonic Languages. London: J. M. Dent & Sons LTD.

Derbyshire, William W.

1993 A Basic Reference Grammar of Slovene. Columbus: Slavica Publishers.

Gasparov, Boris

2001 Old Church Slavonic. München: Lincom Europa.

Herrity, Peter

2000 Slovene: a Comprehensive Grammar. London: Routledge.

Jaksche, Harald

1965 Slavische Akzentuation II. Slovenisch. Wiesbaden: Otto Harrassowitz.

Lečič, Rada

2009 Osnove slovenskega jezika. Slovnični priročnik. Cerkno: Založba Gaya.

Lehfeldt, W.

1995 Einführung in die Sprachwisssenschaft für Slavisten. Slavistische Beiträge 324,

Studienhilfen, Band 3. München: Otto Sagner.

Lenček, Rado L.

1982 The Structure and History of the Slovene Language. Columbus: Slavica Publishers.

Lenček, Rado L.

1966 The Verb Pattern of Contemporary Standard Slovene with an Attempt at a Generative

Description of the Slovene Verb by Horage G. Lunt. Wiesbaden: Otto Harrassowitz.

Lunt, Horace Gray

2001 Old Church Slavonic Grammar. Berlin: Mouton de Gruyter.

Meillet, A.

1965 Le slave commun. Paris: Champion.

Nahtigal, Rajko

1961 Die Slavischen Sprachen. Abriβ der vergleichenden Grammatik. Wiesbaden: Otto

Harrassowitz.

Orel, Irena

2007 Izročki za predmet razvoj slovnične zgradbe od 16. do 19. stoletja. ZSD II. Ljubljana:

Filozofska Fakulteta Univerze v Ljubljani.

Orel, Irena

2004 Razvoj slovenskega oblikoslovja. Gradivo (izročki) za del predmeta ZSD I. Ljubljana:

Filozofska Fakulteta Univerze v Ljubljani.

Orel, Irena

2007 Razvoj slovenskega jezika od 10. do 15. stoletja. Izročki za predmet ZSD I – 3. letnik.

Ljubljana: Filozofska Fakulteta Univerze v Ljubljani.

Ramovš, Fran

1995 Kratka zgodovina slovenskega jezika I. Ljubljana: Znanstvenoraziskovalni Center

Sazu.

Schmalstieg, William R.

1976 An Introduction to Old Church Slavic. Cambridge: Slavica Publishers.

Smole, Vera

2001 Vokalizem, naglas, konzonantizem. Ljubljana: Filozofska Fakulteta Univerze v

Ljubljani.

Svane, Gunnar Olaf

1985 Grammatik der Slowenischen Schriftsprache. Kopenhagen: Rosenkilde und Bagger.

Sussex, Roland & Paul Cubberley

2006 The Slavic Languages. Cambridge: University Press.

Swan, Oscar E.

2008 Old Church Slavic. Glossary. Oakland: Berkeley Slavic Specialties.

Swan, Oscar E.

2008 Old Church Slavic. Inflectional Morphology. With Notes on Syntax and Old Russian.

Oakland: Berkeley Slavic Specialties.

Townsend Charles E., Laura A. Janda

2003 Gemeinslavisch und Slavisch im Vergleich. Einführung in die Entwicklung von

Phonologie und Flexion. München: Otto Sagner.

Toporišič, Jože

2000 Slovenska slovnica. Četrta, prenovljena in razširjena izdaja. Maribor: Založba

Obzorja.

Trunte, Nikolaos H.

2005 Ein praktisches Lehrbuch des Kirchenslavischen in 30 Lektionen. Band I:

Altkirchenslavisch. München: Otto Sagner.

Vaillant, André

1950 Graimmaire comparée des langues slaves. Lyon: IAC.

Vaillant, André

1964 Manuel du vieux slave. Tome I: Grammaire. Paris: Institut d’études slaves.

Vereecken, Jeanine

s.d. Vergelijkende taalkunde van de Slavische talen. Vergelijkende fonologie en

vormleer. Gent: Universiteit Gent.

Vondrák, W

1924 Vergleichende Grammatik der slavischen Sprachen, 2 vols. Göttingen: Vandenhoeck

& Ruprecht.

Appendix

- Begrippenlijst met linguïstische termen

- Vergelijkende taalstudie in de praktijk toegepast:

‘De parabel van de verloren zoon’ in het Sloveens en het

Oudslavisch met elkaar vergeleken.

Begrippenlijst met linguïstische termen

- Affricaat: klank die als explosief begint en als spirans eindigt, bv. ‘pf’.

- Allofoon: elk van de verschillende vormen van een foneem; de tongpunt-r en de huig-r

zijn allofonen.

- Alveolair: soort van dentaal, consonant waarbij de tongpunt de tandkassen raakt; ‘s’ en

‘z’ zijn voorbeelden van alveolairen.

- Anaforisch: aanduidend; bv. het anaforisch gebruik van de pronomina, waarbij deze

terugwijzen op iemand die of iets dat reeds genoemd is, of duiden op een persoon of

zaak die uit het verband genoegzaam blijkt.

- Bilabiaal: klank met beide lippen gevormd; ‘b’, ‘p’ en ‘m’ zijn voorbeelden van

bilabialen.

- Chuintant: gepalataliseerde sisklank; in het Oudslavisch zijn ч, ж, ш, ц, шт en жд zijn

voorbeelden van chuintanten.

- Clitisch: een onbeklemtoonde vorm aannemend, vaak met reductie van volle klinkers

tot een schwa; bv. ‘je’ is de clitische vorm van ‘jij’, ‘jou’, ‘jouw’ en ‘jullie’.

- Digraaf: een combinatie van twee grafemen die samen één foneem

vertegenwoordigen.

- Enclitisch: (van woorden, m.n. van voornaamwoorden) in enge aansluiting aan het

voorafgaande woord gebruikt en daardoor met zwak accent of vervormd: in ‘wacht ie’

is ‘hij’ enclitisch gebruikt.

- Epenthese: inlassing van een klank of lettergreep in een woord, bv. de ‘d’ in

‘hoenders’.

- Flexie: het veranderen van de vormen van zelfstandige, bijvoeglijke en pronominale

woorden ter aanduiding van de grammaticale betrekkingen waarin ze voorkomen.

- Foneem: kleinste klankeenheid die een betekenisverschil aangeeft: uit het verschil in

betekenis van ‘bek’ en ‘bed’ blijkt dat ‘k’ en ‘d’ in het Nederlands fonemen zijn.

- Fonetiek: deel van de taalwetenschap dat zich bezighoudt met de bestudering van de

fysische en fysiologische aspecten van de spraakklanken.

- Fonologie: deel van de taalwetenschap dat zich bezighoudt met de fonemen: de

fonologie legt zich niet toe op de beschrijving van de klanken, maar op de bepaling

van de onderscheidende functie ervan in het taalsysteem.

- Fricatief: medeklinker met wrijvend, sissend of fluitend geluid, voortgebracht door

vernauwing van het spraakkanaal; synoniem voor glijder, spirant, tegenovergestelde

van occlusief; ‘f’, ‘s’ en ‘ch’ zijn voorbeelden van fricatieven.

- Grafeem: de gezamenlijke letters die één foneem aanduiden; schriftteken, letter.

- Gutturaal: klank die men achter in de keel vormt; ‘k’, ‘g’ en de Sloveense ‘h’ zijn

voorbeelden van gutturalen; synoniem voor keelklank; zie ook bij ‘velair’.

- Labiodentaal: met de onderlip en de boventanden gevormde medeklinker; ‘f’ en ‘v’

zijn voorbeelden van labiodentalen.

- Linguïstiek: algemene taalkunde; synoniem voor taalwetenschap.

- Liquida: benaming voor medeklinkers die bij de articulatie een vloeiend karakter, d.i.

weinig obstructie hebben; ‘l’ en ‘r’ zijn voorbeelden van liquidae; synoniem voor

vloeiklank.

- Morfeem: kleinste vormelement van een taal met een grammaticale en/of semantische

functie: gebonden morfemen, die niet zelfstandig als woord in de taal kunnen

optreden, bv. de ‘s’ van het meervoud in ‘jongens’; vrije morfemen, die zelfstandig als

woord in de taal kunnen optreden, bv. ‘beest’.

- Morfofonologie: leer van de klankvorm van fonemen; synoniem voor morfonologie.

- Morfologie: 1) leer van de wijze waarop in een taal (afgeleide en samengestelde)

woorden gevormd worden en van de verbuigings- en vervoegingsvormen van een taal;

synoniem voor vormleer. 2) de verbuigings- en vervoegingsvormen van een taal als

geheel of systeem.

- Nasaal: spraakklank gevormd met behulp van de mond- en neusholte; ‘n’, ‘m’ en ‘ѫ’

zijn voorbeelden van nasalen. - Obstruent: medeklinker geproduceerd met sterke vernauwing of afsluiting van het

spreekkanaal. Tot deze groep behoren de plosieven, fricatieven en affricaten.

- Optatief: wensende wijs (naast de indicatieve wijs en de conjunctief); een

vervoegingsparadigma om uit te drukken dat iets, een gebeuren of een handelen, als

gewenst wordt voorgesteld. Bv. ‘dat hij moge komen’.

- Palataal: medeklinker die gevormd wordt door articulatie van de tong tegen het

palatum of harde verhemelte; ‘l’ en ‘n’ zijn voorbeelden van palatalen.

- Proclitisch: < proclisis: toonloze aansluiting van een eenlettergrepig woord aan het

onmiddellijk volgend, bv. ‘kwas’ = ‘ik was’.

- Rectie: regering, beheersing; bv. ‘de rectie van de werkwoorden’.

- Sonorant: met betrekkelijk grote opening van het spreekkanaal gevormde taalklank,

die daardoor gepaard gaat met een spontane stembandtrilling; ‘v’, ‘m’, ‘n’, ‘r’, ‘l’, en

‘j’ zijn voorbeelden van sonoranten.

- Toneem: [samentrekking van toon + foneem] intonatieverschijnsel met

woordonderscheidende functie.

- Velair: (= velaar) spraakklank die dichtbij of tegen het zachte gehemelte gevormd

wordt; ‘k’, ‘g’, en de Sloveense ‘h’ zijn voorbeelden van velairen; zie ook bij

‘gutturaal’.

Noot: deze lijst werd grotendeels opgesteld met behulp van Van Dale. Groot woordenboek

der Nederlandse taal. Drie delen; dertiende uitgave (1999).

Vergelijkende taalstudie in de praktijk toegepast:

‘De parabel van de verloren zoon’ in het Sloveens (A) en het Oudslavisch (B) met elkaar vergeleken.

A. Prilika o izgubljenem sinu

11. In rekel je: ‘Neki človek je imel dva sina. 12. Mlajši med njima je rekel očetu: “Oče, daj mi delež premoženja, ki mi pripada!” In razdelil jima je imetje. 13. Čez nekaj dni je mlajši sin spravil vse stvari skupaj in odpotoval v daljno deželo. Tam je z razuzdanim življenjem pognal svoje premoženje. 14. Ko je vse zapravil, je v tisti deželi nastala huda lakota in začel je trpeti pomanjkanje. 15. Šel je in se pridružil nekemu meščanu tiste dežele, ki ga je poslal na svoje posestvo past svinje. 16. Želel se je nasititi z rožiči, ki so jih jedle svinje, pa mu jih nihče ni dal. 17. Šel je vase in dejal: “Koliko najemnikov mojega očeta ima kruha v obilju, jaz pa tukaj umiram od lakote. 18. Vstal bom in šel k očetu in mu rekel: Oče, grešil sem zoper nebo in pred teboj. 19. Nisem več vreden, da bi se imenoval tvoj sin. Vzemi me za enega od svojih najemnikov.” 20. In vstal je ter šel k očetu. Ko je bil še daleč, ga je oče zagledal in se ga usmilil; pritekel je, ga objel in poljubil.

B.

C. De parabel van de verloren zoon

11. En hij zei: ‘Iemand had twee zonen. 12. De jongste zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.” En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. 13. Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. 14. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land en ook hij begon gebrek te lijden. 15. Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land; die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden. 16. Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat. 17. Toen kwam hij tot zichzelf en zei: “Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! 18. Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; 19. ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me als een van uw dagloners.” 20. En hij ging terug naar zijn vader. Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd; snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem.

D. Bespreking

Noot: in onderstaande bespreking onderzoeken we hoe de Sloveense en Oudslavische equivalenten van elkaar verschillen. Dit doen we door te vertrekken van de Oudslavische vorm, waarna we - waar het relevant en/of mogelijk is - de verschillende stappen in de ‘evolutie’ naar het Sloveens reconstrueren. Het spreekt voor zich dat het hier niet een

evolutie maar wel een vergelijking tussen twee naast elkaar bestaande talen betreft, maar voor het gemak hanteren we het Oudslavisch als meest oorspronkelijke vorm en gebruiken we een vaste formule, zoals bijvoorbeeld ‘Osl. -ѣ wordt Slov. -e’. Het is dus noodzakelijk deze ‘wordt’ te zien in het kader van een vergelijking en niet zozeer van een evolutie.

- rekel je: - v.t. mann. Ev. < inf. reči (‘zeggen’) - inf. reči < *rek-ti, gepalataliseerd door zachte uitgang - cf. Osl. рече, aorist 3e pers. Ev. < решти = klasse v. -е-, oorspr. к palataliseert tot шт onder invloed v. zachte и-uitgang

- neki: - nom. mann. Ev. < onbepaald vnw. (‘een zekere’) - cf. Osl. единъ (= ѥдинъ) - verschillend gebruik Slov. vs. Osl.: onbepaald adj. vs. (bepaald) telwoord

- človek: - nom. mann. Ev. (‘man, mens’) - cf. Osl. чловѣкъ - Osl. cf. Slov.: wegvallen eind-reductievocaal -ъ, -ѣ wordt -e

- dva sina: - telwoord ‘twee’, gen-acc. - sina: acc. mann. Dual. na dva; < sin (‘twee zonen’) - cf. Osl. дъва сына = acc. mann. Dual. (o-klasse) - sin cf. сынъ: Gsl. *y wordt harde Osl. ы en zachte Slov. i - Osl. vs. Slov.: wegvallen eind-reductievocaal -ъ

- mlajši: - comparatief < mlad (‘jong’), nom. mann. Ev. - verzachting van d + j tot -jš- - cf. Osl. юнѣи: comparatief nom. mann. Ev. < юнъ

- med njima: - med (‘tussen’) + instr. 3e pers. Du. na comp. mlajši (‘van hen’) - niet-clitische vorm pers. vnw. (vs. jima) - cf. Osl. ею < и (= ѥю ) = gen. mann. Du. na comp. - verschillende manier van vergelijken met ander object: hier in Slov. met med + instr., in Osl. + gen. - behoud van dualis in zowel Osl. als Slov.

- očetu: - dat. mann. Ev. < oče (‘vader’) - verlenging van de stam d.m.v. consonant -t- - cf. Osl. отьцю (zachte uitgang dat. mann. Ev. -ю) < отьць - Osl. cf. Slov.: palatalisatie v. t tot č

- oče: - nom. mann. Ev. (‘vader’) - geen vocatief meer in Slov., nom. gebruikt voor aanspreking - cf. Osl. отьче, voc. mann. Ev. < отьць = zachte jo-stam met uitzonderlijke voc. op -че

- daj: - Imper. 2e pers. Ev. < dati (‘geven’) - cf. Osl. даждь < дати (athematische klasse) = 2e pers. Ev. - Osl. cf. Slov: dentaal t in combinatie met jotatie-element wordt Slov. j en Osl. жд

- mi: - pers. vnw. 1e pers. dat. Ev. (‘aan mij’) - enclitische vorm (vs. meni) - cf. Osl. ми < азъ

- razdelil je: - v.t. mann. Ev. < inf. razdeliti (‘verdelen’) - cf. Osl. раздѣли, aorist 3e Ev. < раздѣлити - Osl. cf. Slov.: -ѣ- wordt -e-

- jima: - pers. vnw. 3e pers. dat. Du. (‘aan hen (twee)’) - enclitische vorm (vs. njima) - cf. Osl. има < и = dat. mann. Du.

- imetje: - acc. onz. Ev. (‘bezit’) - verbaalsubstantief op -t- < imeti (‘hebben’) - cf. Osl. verbaalsubst. имѣниѥ op -н- < имѣти - Osl. cf. Slov.: -ѣ- wordt -e-

- sin: - nom. mann. Ev. (‘zoon’) - overblijfselen van u-stam in gen. Ev. (sina of sinu) - cf. Osl. сынъ (ŭ-stam, gen. Ev. сынѹ)

- spravil je: - v.t. mann. Ev. < inf. spraviti (‘samennemen, verzamelen’) - cf. Osl. събъравъ < събърати (=събьрати) - Slov. cf. Osl.: gebruik v.t. (opeenvolging v. acties d.m.v. in (‘en’)) cf. Osl. voortijdigheid met act. part. praet. nom. mann. Ev. op -въ

- vse: - acc. onz. Mv. (‘alles’) - bijvoeglijk bij stvari (‘dingen’; < stvar, vr. i-stam) - cf. Osl. вьсе (‘alles’, zelfstandig gebruikt) = acc. onz. Ev. - Osl. cf. Slov.: wegvallen reductievocaal -ь - < Gsl. *vьxь

- svoje: - refl. vnw. acc. onz. Ev. < svoj (‘zijn eigen’) - cf. Osl. свое < свои (=своѥ)

- zapravil je: - v.t. mann. Ev. < inf. zapraviti (‘verspillen’) - cf. Osl. иждивъшю емѹ < иждити (‘uitgeven’) - Slov.: gebruik van v.t. cf. Osl. losse datief (A. part. praet. op -н-, dat. mann. Ev.)

- tisti: - aanwijzend vnw. loc. vr. Ev. (‘die, dat’) na v (‘in’) - cf. Osl. тои = loc. vr. Ev. < тъ (‘die’) na на

- in Slov. gelijkaardige vorm v. тъ = ta, maar dat betekent ‘deze, dit’

- šel je: - v.t. mann. Ev. < inf. iti (‘gaan’) - = onregelmatige v.t. - cf. Osl. шедъ < ити - v.t. in Slov. vs. part. praet. actief in Osl.

- se: - refl. vnw. (‘zich’) - hoort bij refl. ww. pridružiti se (‘toetreden tot’) - cf. Osl. сѧ - Osl. cf. Slov: denasalisatie van ѧ tot e

- poslal je: - v.t. mann. Ev. < inf. poslati (‘zenden’) - + supinum past (‘zenden om te hoeden’) < inf. pasti - zowel in Slov. als in Osl. supinum na ‘zenden’ - cf. Osl. посъла < посълати

- past: - supinum < pasti (‘weiden, hoeden’) - cf. Osl. пастъ < пасти

- Sl.: supinum op -t, Osl. op -тъ - želel je: - v.t. mann. Ev. < inf. želeti (‘wensen, willen’)

- cf. Osl. желааше < желати = impf. 3e pers. Ev. - nasititi se: - refl. ww., inf. (‘zich voeden met’)

- cf. Osl. насытити чрѣво свое (‘zijn buik verzadigen) - Gsl. *y wordt harde Osl. ы en zachte Slov. i - refl. se wordt in Osl. omschreven met чрѣво свое

- z rožiči: - instr. mann. Mv. < rožič (‘Johannesbrood’) - vz. z + instr. (‘met’) - cf. Osl. рожецъ < рожець (= рожьць), zachte o-stam (geen voorzetsel gebruikt) - Osl. cf. Slov.: reductievocaal -ь- in sterke positie wordt i, eind- reductievocaal -ь in zwakke positie valt weg

- svinje: - acc. vr. Mv. < svinja (‘varken’) - cf. Osl. свиниѩ < свиния : nom. vr. Mv., ond. van betrekkelijke bijzin - Osl. cf. Slov.: denasalisatie van uitgang ѩ tot je

- nihče: - onbep. vnw. nom. (‘niemand’) - cf. Osl. никтоже (= никътоже) - < Gsl. *nikъtože, klankwijziging van kt tot Slov. ht.

- ni dal: - v.t. mann. Ev. < inf. dati (‘geven’) - negatie v. ww. biti (‘zijn’), 3e pers. Ev. = enclitische vorm van ne biti

- cf. Osl. не даѣше < дати = impf. 3e pers. Ev. - vase: - refl. vnw. acc. Ev. (‘zich’)

- gebonden clitische vorm: vz. v + se (‘naar/in zich’) met tussenletter -a- - cf. Osl. въ себѣ = gebruik niet-clitische vorm en niet gebonden

- koliko: - vraagwoord (‘hoeveel’) - + gen. Mv. najemnikov - cf. Osl. колико + gen. Mv.

- najemnikov: - gen. mann. Mv. < najemnik (‘dagloner’) - cf. Osl. наимъникъ (= наимьникъ) < ~ - nom. Ev.: Osl. vs. Slov.: klankwijziging van и naar je + wegvallen reductievocaal -ъ in zwakke positie

- jaz: - pers. vnw. 1e pers. nom. Ev. (‘ik’) - cf. Osl. азъ

- Osl. vs. Slov.: wegvallen eind-reductievocaal -ъ , jotatie van woordinitiële а- tot ja-

- vstal bom: - toek. t. 1e pers. mann. Ev. < vstati (‘opstaan’) - cf. Osl. въставъ < въстати - Slov. cf. Osl.: gebruik v. toek. T (opeenvolging v. acties d.m.v. in (‘en’)) cf. Osl. voortijdigheid met act. part. praet. nom. mann. Ev. op -въ

- Osl. vs. Slov.: wijziging van Osl. prefix въ- naar Slov. prefix v- en wegvallen reductievocaal -ъ

- pred: - vz. + instr. (‘voor’, bepaling van plaats) - cf. Osl. прѣдъ

- Osl. cf. Slov.: wegvallen eind-reductievocaal -ъ, -ѣ wordt -e - teboj: - pers. vnw. 2e pers. instr. Ev. na pred (‘voor jou’)

- bestaat naast tabo - cf. Osl. тобоѭ

- Osl. cf. Slov.: wegvallen deel van de uitgang (nasaal ѭ) maar behoud van jotatie, wijziging van toboj naar teboj

- nisem vreden: - pres. 1e pers. Ev. < ne biti vreden (‘niet waard zijn’) - clitische werkwoordsvorm - cf. Osl. нѣсмъ достоинъ < быти = uitz. < athem. klasse - zowel Slov. als Osl. clitisch

- da bi: - conditionalis + v.t. mann. Ev. (+ se imenoval < imenovati se: ‘zich noemen’)) - hier in het Osl. geen conditionalis gebruikt maar persoonsvorm + infinitief (‘ik ben het niet waard mezelf te noemen’)

- enega od: - gen.-acc. < en (‘één’) - bijvoeglijk gebruik telwoord (naast eden (‘één’; subst.)) - + vz. od (één van + gen.) - cf. Osl. единого отъ < единъ (= ѥдинъ) - отъ vs. od: wegvallen eind-reductievocaal -ъ, stemloze woordfinale t wordt stemhebbende d (maar stemloos uitgesproken)

- svojih: - refl. bezitt. vnw. - gen. mann. mv. < svoj (‘zijn eigen’) - cf. Osl. твоихъ < твои (‘jouw’) - gebruik refl. vorm in het Slov. cf. Osl. bezitt. vnw.

- ga: - pers. vnw. 3e pers. gen-acc. Ev. (‘hij’) - enclitische vorm (vs. njega) - cf. Osl. его (= ѥго)

- usmilil se je: - v.t. mann. Ev. < inf. usmiliti se (‘medelijden krijgen’) - cf. Osl. милъ емѹ быстъ = gebruik van adj - omschrijving in Osl. vs. refl. ww. in Slov