Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

download Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

of 17

Transcript of Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    1/17

    Morfologie en analyse van de stadsplattegrond

    onderdeel van de cursus Methoden en technieken van

    stedenbouwkundig en gebiedsgericht onderzoek

    VUB Cosmopolis 2013-2014 | docent en auteur: Paul Blondeel

    Deze tekst is leidend t.o.v. de powerpoint: bestudeer de tekst en gebruik de ppt beelden als

    illustratie erbij, niet omgekeerd.

    De zelfstudie vragen zijn telkens aangegeven met een open vierkant

    opsommingsteken. Ze geven weer hoe je de leerstof kunt verwerken en verder

    toepassen; uit het hoofd leren is geen optie (open boek).

    Inhoudsopgave

    1. wat is een stadsplattegrond? ............................................................ .......................................... 2

    a. morfologie ............................................................... ................................................................ 3

    b. de stadsplattegrond: (meerdere) lagen en (drie) bouwstenen ................................................ 5

    2. Op zoek naar oud en nieuw [publiek] domein: de tweede en de derde bouwsteen .................... 7

    a. De interactie tussen aan routines gebonden ruimte en aan ruimte gebonden routines..... 7

    b. Omgevingsspecificiteit op niveau van bouwblok, straatprofiel en stratennetwerk .................. 9

    c. Vorm en maat van het bouwblok en de daaraan gebonden routines .................................... 10

    d. De lange duur als achteruitkijkspeiegel bij de analyse van de stadsplattegrond .................. 113. De persistentie tussen privaat en publiek ............................................................... ................... 12

    a. Verstening van erf grenzen ........................................................... ........................................ 12

    b. Anomalie en ad hoc toevoeging .............................................................. ............................. 13

    4. Machtspolitiek en gebouwde omgeving - de bastides als case...................................... ........ 15

    a. De case........................................................ ................................................................. ........ 15

    b. Relaties tussen macht, maatschappij en morfologie ............................................................. 16

    slide #2fragment van de

    17deeeuwse stadsuitbreiding vanAmsterdam. Bron: Heeling jan,

    Meyer Han en Westrik John, Het

    ontwerp van de stadsplattegrond,

    SUN 2002

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    2/17

    2

    1. Wat is een stadsplattegrond?de term morfologie en morfologisch onderzoek

    de term stadsplattegrond

    lagen en bouwstenen (schalen)

    Op slide #2zie je een deel van de Amsterdamse stadsplattegrond. Het is de kaft van

    het boek het ontwerp van de stadsplattegrond waarop een deel van deze tekst gebaseerd

    is1.

    De grote kaart is een soort onderlegger, een historische kaart van het grensgebied tussen de

    16de

    eeuwse kern van Amsterdam (onderste helft) en de 17de

    eeuwse grachtengordel

    (bovenste helft) , met linksonder nog de elleboog van de Amstel. De oude stad is

    weergegeven zoals hij gebouwd is, de bestaande toestand: de bouwblokken zijn quasi

    volledig dichtgebouwd; representatieve gebouwen zijn in 3D getekend. Het bovenstede

    deel is een plankaart. Ze geeft de tracs aan van de straten en de gevels van de

    toekomstige woningen en panden. De aanduiding van het binnengebied is indicatief.

    Tussen de bestaande toestand en het gebied van de plankaart is de oude stadswal getekend

    (in stippellijn).

    De bestaande en geplande stadsplattegrond zijn sterk verschillend, hebben een andere

    morfologie. De oude stad heeft organische en gebogen straten, resulterend in relatief

    ongelijke bouwblokken, in Nederland vaak aangeduid als (stedenbouwkundige) eilanden.

    De nieuwe stad heeft zeer geplande structuur, elk bouwblok is aan minstens een zijde

    ontsloten door een kanaal, een overlangse en een dwarse weg. Hoe verschillend ook, de

    nieuwe stad sluit goed aan op de oude: de nieuwe radiale wegen sluiten aan op oude

    aanzetten in de vroegere vestigstad; het tangentile trac van de nieuwe grachten

    doubleren het traject van de Amstel-elleboog en dat van de oude grachten; een ontwatering

    die tegelijk de nieuwe wijken hyperbereikbaar maakt voor toelevering en handel over het

    water.

    De twee inzetten (rode kader) geven een nog preciezer beeld van hoe deze stadsplattegrond

    het stedelijk leven organiseert. In de onderste inzet zien we een luchtfoto van een

    bouwblok tussen Herengracht en Singel. Elke woning van het rechthoekige bouwblok

    grenst aan n van beide grachten. De bovenste deelkaart geeft de percelen weer in vier

    bouwblokken van de nieuwe stad, doorsneden door een radiale en twee tangentile

    grachten. In het bovenste segment van die deelkaart is het grote bouwlok doormidden

    gesneden met een interne ontsluitingweg. Op die weg komen vooral magazijnen en loodsen

    uit; de woningen staan met hun typische puien (gevels) aan de grachtzijde van hetbouwblok. De toen nog bomenvrije kades vormden samen met de voetpaden en rijwegen

    telkens een minihaven voor de verschillende grachtenpanden. Het 16de

    eeuwse Amsterdam

    wordt in historische teksten beschreven als het grootste magazijn van Europa: in de oude

    stad en de nieuwe wijken doet vrijwel elk stenen pand dienst als pak- en stapelhuis, ofwel

    integraal, ofwel gecombineerd met wonen in het voorste of het achterin gelegen gedeelte

    van de woning. De plattegrond en de twee inzetten geven dat goed weer.

    Indien we uitzoomen naar de vijf grote grachten die in de 16de

    en 17de

    eeuw gebouwd

    werden, wordt duidelijk welke enorme oppervlakte en groeispurt Amsterdam in die tijd

    doormaakte (ook zichtbaar op slide #71). De stad wordt een van de eerste kapitalistische

    1Heeling jan, Meyer Han en Westrik John, Het ontwerp van de stadsplattegrond, SUN 2002

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    3/17

    3

    metropolen; aan de Amsterdamse beurs worden de eerste waardepapieren uitgegeven (de

    voorloper van de actuele aandelen); in navolging van Florence en Veneti verdienen

    Amsterdammers hun rijkdom door zowel handel te drijven als handel te financieren. In

    Amsterdam echter zit het geld niet bij enkele prinsen of aristocratische families; in het

    enorme Hollandse stadsmagazijn kunnen ook gewone burgers snel geld verdienen. De

    Hollandse republiek en het stedelijk bestuur garanderen juist dat iedereen vrij handel kan

    drijven; religieuze en andere autoritaire instanties worden niet geduld; het nieuwe geloofhelpt in alles mee om de ondernemingsgeest te ondersteunen.

    Wat leert ons het bovenstaande schets en wat is de relatie ervan met de

    stadsplattegrond?

    De kaart toont weinig paleizen en kastelen; ook wanneer we uitzoomen zoals op

    slide #17. In het 17de

    eeuwse Amsterdam en in de Hollandse republiek zijn er erg veel

    ondernemende burgers en hoewel er in de republiek ook armoede heerst, is de ongelijkheid

    beduidend geringer dan elders in Europa2. De sociale en politieke rechten die

    Amsterdammers genieten zijn niet te vergelijken met die van vandaag maar tegelijk zijn zegroter dan die van andere stedelingen in die tijd. Wie handel drijft, hard werkten

    deugdzaam is, wordt geen stro breed in de weg gelegd. Maar zien we dat op de kaart?

    Natuurlijk niet, al deze informatie is achtergrond, context maar die context is wel leesbaar in

    de allerlei stollende en reeds gestolde vormen, in de specifieke maat en vorm van

    gebouwen, van bouwblokken en hun begrenzing en ontsluiting, in infrastructuren voor

    toevoer en doorvoor, in verbindingen, ontsluitingen, doorbraken en begrenzingen. De

    gebouwde omgeving leest als een tekstde plattegrond als een partituur - maar de

    betekenis van die tekst is niet helder. Hij vergt analyse.

    Op deze kaart zien we de massieve herhaling van grote en zeer goed ontsloten herenhuizen;

    een voor die dagen gigantische infrastructuur die specifiek voor handel en

    kapitaalsaccumulatie is aangelegd; een gemeenschap die kennelijk de energie, de middelen

    en de eensgezinde doelgerichtheid heeft en gedurende bijna drie eeuwen dit model

    aanhoudt. Begin twintigste eeuw zijn nog altijd delen van de grachtenstad in gebruik, ook

    economisch.

    De plattegrond vertelt niet zelf dat economisch, politieke en culturele verhaal; de kaart is

    de neerslag, het sediment van dat politiekcultureeleconomisch complex. Als gestolde

    vorm van wat eerdere generaties gedaan en genvesteerd hebben (of nalieten te doen)

    toont de kaart continuteit en lange duur (zie ook #61#65). Maar zoals gezegd is de

    leesbaarheid van de kaart altijd partieel: de geleding van de kaart, wat ze toont en verbergt

    is nooit helemaal transparant. De betekenis van de kaart is opaak. Opaak wil zeggen:

    deels ondoorzichtig zoals bij mat glas. Er zijn contouren van iets onderliggends, iets achter

    de wand. De opaciteit van de stadsplattegrond bemoeilijkt de waarneming en de lectuur

    van wat we op de kaart zien. Hoe accuraat de legende ook is, we weten nooit meteen en

    nooit helemaal wat de kaart ons toont. Vandaar de noodzaak de plattegrond te analyseren.

    a. morfologieIn de biologie verwijst morfologie naar de studie (logos) van de ruimtelijke

    verschijningsvorm van dieren en planten (morfo): de unieke morfologische structuur van

    een hertengewei naargelang het individuele hert, de ouderdom van dier en van het gewei in

    kwestie; de morfologie van berg eiken tegenover die van laagland eiken; . Op basis van

    2Mak Geert, De engel van Amsterdam, Olympus, 2012

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    4/17

    4

    die vorm kunnen soms maar niet altijd (!) kenmerken en eigenschappen worden afgeleid.

    De relatie tussen vorm en betekenis is nooit n op n.

    In ons vakgebied duidt stedelijke morfologie op de (te analyseren) ruimtelijke structuur en

    eigenheid van menselijke nederzettingen (dorpen, steden, gebieden), het proces waarmee

    ze tot stand komen en veranderen. Uit welke delen zijn steden opgebouwd? Volgens welke

    patronen? Hoe ontwikkelen ze zich, volgens welke morfologische logicas? Morfologische

    analyse gebeurt op verschillende schalen (van het individuele perceel (woningtypologie) tot

    de stadsregio en ruimer) en in diverse deeldisciplines. De ruimtelijke vorm wordt benvloed

    door erg veel factoren en processen - vandaar evenveel mogelijke subdisciplines en

    aandachtsgebieden: de morfologie in relatie tot de eigendomsstructuur; in relatie tot het

    grondgebruik; de bodemgesteldheid; de verstedelijking; de grondinname; de economische

    structuren; de politieke structuur;

    een stadsplattegrond van een wijk aangelegd in een dictatoriaal regime kan

    morfologisch specifieke kenmerken bevatten. Kun je er een aantal noemen? Zal je de

    eigendomstructuur ook kunnen zien in de plattegrond? Kan je de politieke en sociale

    structuren zien of vergt dat meer detailinformatie? Zoek zelf een plattegrond van zon

    stad en kijk of je deze vragen kunt beantwoorden of verder kunt documenteren.

    Zoek een stadsplattegrond van een dorp in bijv. de Pyreneen. Bedenk analoge vragen

    als hierboven en probeer ze te beantwoorden.

    Morfologische analyse is het droge verhaal, los van alle context die we in het

    Amsterdamse voorbeeld er net wel hebben bijgezet. De morfologie gaat pas spreken door

    die context maar ze heeft ook haar eigen techniciteit en vocabulaire. Hetfiguur grondplan

    (slide #5; rechterhelft op slide #12) is een van de basisinstrumenten om stedelijke

    morfologie in kaart te brengen. De opeenvolging van historische kaarten (al dan niet

    herwerkt tot vergelijkbare transcripties) geeft inzicht in de ontwikkelingsgang en de

    historisch-morfologische dynamiek (zie eerdere slides over bijv. de Gentse case Rabot, slides

    #43-#47). Andere basiskaarten en technieken zijn bijv. allerlei maten voor densiteit(vloer/terreinoppervlaktes (#32); bouwlagen; grondinname per perceel; private

    buitenruimte; ); Nollikaarten (slide#6) en hun hedendaagse varianten. Naast de

    technische basiskaarten zijn er allerlei analytische kaarten, bijvoorbeeld ontledend

    (samenstellende lagen worden uit elkaar gelegd) of juist samenstellend (afzonderlijke lagen

    samen gezet). Soms wordt in een analyse teruggegaan naar een vermoedelijk

    structurerende basisfiguur (reductie analyse - kaart Amsterdamse mondslide #48 ). De

    analyse kan er ook in bestaan dat de stedenbouwkundige zelf structurerende elementen

    aanduidt: een afwijkende lijn in het patroon (in Manhattan, slide #12); belangrijke assen in

    het weefsel (slide #10 voor Edinburgh).

    De klassieke functiekaart met ingekleurde percelen noemen strikt gezien geenmorfologische kaart. Waarom is dat zo?

    Hoe zou je een perceelsfunctie kaart zo kunnen bewerken dat ze morfologisch toch

    informatief wordt? Zoek zon kaart op en kijk wat er nodig is aan extra informatie of

    lagen

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    5/17

    5

    b. de stadsplattegrond: (meerdere) lagen en (drie) bouwstenenIn de diareeks #7 tot en met #12 zie je een meer operationele opvatting van de

    stadsplattegrond, zoals aangehouden door Heeling, Meyer en Westrikin het aangehaalde

    werk (zie hoger, voetnoot 1):

    :: De vijf lagen in slide 7 spreken voor zich, maar zijn zeker niet de enige denkbare of

    relevante.

    :: Dezelfde auteurs noemen behalve deze analytische lagen ook een drietal

    bouwstenen voor de stadsplattegrond, telkens op een ander schaalniveau:

    de kavels (of percelen);

    het eiland (of het bouwblok),

    het netwerk (of de morfologie van de straten).

    De stadsplattegrond zelf zoomt verder uit en integreert de drie vorige bouwstenen/schalen.

    In slide #8 en #9 wordt voor de drie bouwstenen van de stapsplattegrond telkens bepaald of

    de bouwsteen eerder gelijkvormige morfologie heeft dan wel divers is. In vier typesteden

    levert dat telkens een ander stadsplattegrond op.Net als in het Amsterdamse voorbeeld zien we hoe de stadsplattegrond ons als het ware

    tot achter de voordeur laat kijken. Hoewel het een stedenbouwkundige kaart betreft die

    vooral aangeeft hoe de publieke ruimte gestructureerd is, geeft een gedetailleerde en goed

    opgebouwde stadsplattegrond altijd ook aan hoe het stedelijk leven zich kan afspelen in

    een specifieke stad of wijk. In slide #10 en #12 is dat uitgewerkt voor de collectieve ruimtes

    in de stad Edinburgh en New York. Bij de slide over Den Haag (#49) hebben we in de les

    aangegeven dat de typische brede grondplan van de Haagse woning teruggaat op de

    zandruggen van het oude duinenlandschap: een woning met een erg brede gevel aan de

    straatzijde, relatief ondiep is en erg veel licht binnenlatend. De noord zuid georinteerde

    zandruggen lagen relatief dicht bij elkaar en werden structurerend voor het verdere

    wegennetwerk (de derde bouwsteen bij Heeling). Die wegenstructuur werkte kennelijk

    door in de bouwblokformatie en de perceelsformatie. Een zeer persistent patroon dat

    echter niet n op n teruggaat op de duinenstructuur en de zandruggen.

    Het grondplan van de typisch Parijse woning (geen slide opgenomen) is helemaal anders

    dan die van de Amsterdamse grachtenwoning of het Haagse burgerhuis; private tuinen en

    private buitenruimtes in Chicago zien er anders uit dan tuinen en private buitenruimte in de

    Amsterdamse wijk Oud Zuid (plan Berlage)(slide #9). Hoewel de grens tussen het private en

    het publieke een zeer persistente grens is (#19), benvloedt de vorm van het bouwblok en

    het stratenpatroon de manier waarop mensen wonen en leven, zowel in de private sfeer als

    daarbuiten. Lichtinval (#52), visuele assen en monumentaliteit (#51) bepalen de dagelijkse

    ervaring van de stedelijke omgeving. De lengte en maaswijdte van straten en tracs

    bepalen hoe mensen moeten lopen van A naar B (#53) en hoe hun stedelijke routines

    opgebouwd zijn. Indien we iets meer zouden uitzoomen dan in de afgedrukte slides,

    zouden we merken dat mensen erg makkelijk van sommige plekken naar andere plekken

    kunnen, andere locaties of domeinen liggen meer afgelegen (bijv. perifeer) of zijn op basis

    van de stadsplattegrond zelf achtertin gelegen. Gecombineerd met andere gegevens

    (sociale, demografische, woontypologische) kan dat duiden op meer systematisch geleding

    die bijv. ook socio-economisch is (slide #65 rechter kaart).

    Kun je op basis van de stadsplattegrond van New York (#8 en #12) iets zeggen over het

    soort stedelijk leven dat er zich afspeelt of dat door de plattegrond gefaciliteerd wordt?

    Of valt daar op basis van de kaarten alleen helemaal niets over te zeggen en heb je extrainformatie nodig? Het is een open vraag, met meer dan n juist antwoord .

    Wat kun je afkleiden uit de vergelijking tussen de plattegronden van Parijs en New York

    in slide #8? Ook hier dezelfde vraag (zonder eenduidig antwoord): welke indicaties voor

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    6/17

    6

    het leven op straat of zijn die indicaties op basis van de kaarten alleen helemaal niet te

    maken?

    In de slides zijn een aantal fotoreeksen opgenomen uit binnengebieden van

    voornamelijk 19de

    eeuwse wijken in Antwerpen (slides: #21#23; #69). De zeer diverse

    beelden geven aan welke dagelijkse woonervaring mensen hier hebben wanneer ze uit

    het raam kijken. Uit de fotos kun je ook iets afleiden over (a) de woonkwaliteit, (b)

    specifieke activiteiten in het bouwblok en (c) het dagelijks leven dat zich er telkensafspeelt? Bedenk voor de drie aspecten enkele voorbeelden op basis van de fotos.

    | Woningen aan de Ruysdaelstraat (Kuregem): weefsel en uitzondering |

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    7/17

    7

    2. Op zoek naar oud en nieuw [publiek] domein: de tweede en de derdebouwsteen

    Heeling noemt drie bouwstenen in de stadsplattegrond: het perceel, het bouwblok en het

    stratennetwerk. Het bouwblok zelf is al een belangrijke schakel tussen het private en het

    meer publieke. Het stratennetwerk brengt nog langere tijdsperiodes in en dus meer

    geschiedenis; meer lange duur.

    a. De omgevingsspecifieke interactie tussen aan routines gebonden ruimteen aan ruimte gebonden routines

    De band tussen het private wonen en het publieke leven wordt door veel factoren bepaald,

    varirend in tijd en varirend in sociale en fysieke ruimte. In het 17de

    eeuwse Amsterdam is

    het stedelijk leven anders dan in de stad van aankomst die New York was in het begin van

    de 20ste

    eeuw. Vandaag is het stedelijk leven in de Marollen anders voor mensen met een

    klein inkomen dan voor gegoede loft bewoners. Toch zijn er in de fysieke (woon)omgeving

    constantenaan te duiden waardoor specifieke ervaringen en aan die ervaring gebonden

    routines, eerder wel mogelijk zijn en andere ervaringen en routines eerder onmogelijk ofonwaarschijnlijk zijn. We zetten de aanduiding omgevingsspecifieke constantentussen

    aanhalingstekens: het gaat niet om vaste grootheden of factoren maar om plaats- en

    omgevingsspecifieke relaties tussen de ruimtelijke en gebouwde situatie enerzijds en het

    gedrag dat mensen er ontplooien, doorgaans voorbewust. Twee, drie mensen gaan in een

    volle lift vanzelf anders posities innemen dan in een verder lege lift; een zgn.

    olifantenpaadje in een volledig onbebouwd bouwblok een ander trac dan wanneer enkel

    percelen alsnog bebouwd en bewoond zijn. Een overdekte markt leidt tot andere routines

    dan een niet overdekte, ook buiten de uren dat er markt is (cf. schouwburgplein

    Antwerpen). Merk op dat we hier vooral kijken naar ruimtes buiten het strikt particuliere

    domein: collectieve, parochiale en publieke ruimtes en daarnaast ook ruimtes die behoren

    tot het zgn. nieuwe publieke domein bijv. parken of pleinen tijdens evenementen,locaties in de sfeer van ontspanning of in gebieden die slechts tijdelijk intens gebruikt

    worden3.

    De omgevingsspecifieke constante is datgene in de gebouwde omgeving dat het specifieke

    reeks van gedragingen, routines of interacties mogelijk maakt of ondersteunt. Die

    constante is dus zelf een relatie waarvan we doorgaans slechts n verschijningsvorm in de

    gaten hebben. Het gaat over telkens over een continu fenomeenwaarvan we meestal

    slechts n van de uiteindesopmerken.

    We zien het olifantenpad diagonaal door het braakliggend bouwblok maar we zien niet

    de instanties en actoren die beslist hebben om dat bouwblok bijv. al drie decennia lang

    onbebouwd te laten, de ad hoc processen die ertoe geleid hebben dat na sloop er niets

    nieuws kwam. De gebiedsspecifieke constante is niet het braak laten liggen op zich

    en ook niet het olifantenpad maar de gelijktijdigheid van beide.

    Wanneer we op die plek (of in de omgeving ervan) gelijkaardige constanten ontwaren,

    kunnen we spreken van een gebiedsspecifiek patroon.

    De aanduiding van gebiedsspecifieke constanten in een gegeven gebied of omgeving, vergt

    een eigene expertise. We reiken hier alleen de basiselementen aan. Het gaat in eerste

    instantie om een leesstrategie: hoe kan de stedenbouwkundige als onderzoeker de werking

    van een specifieke omgeving analyseren vanuit de routines die hij er ziet doorgaan; naar

    welke specifieke routines kijkt hij om die mogelijke werking te detecteren en hoe verbindt

    3Hajer M. en Reijndorp A., Op zoek naar nieuw publiek domein, NAi, 2001, pp. 21-72

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    8/17

    8

    hij die met specifieke elementen uit de omgeving, de topografie en de morfologie van die

    omgeving? Het gaat dus in de twee richtingen: wat vertellen de routines over de (structuur,

    geleding en werking) van de omgeving; welke elementen in de omgeving ondersteunt

    welke routines? Omdat stedelijke routines en woonhandelingen erg impliciet zijn, moet de

    onderzoeker alert zijn voor al die dingen die voorafgaan aan het expliciete; al die

    categorien die invloed hebben op de gegeven stedelijke situatie en nooit definitief te

    categoriseren zijn. In onderstaande voorbeelden attenderen we op dat impliciete:

    In een bouwblok van zes bouwlagen is er nog visueel en auditief contact mogelijk tussen

    de ouders (binnen) en de kinderen (buiten, beneden); in bouwblokken met meer etages

    is dergelijk contact vanaf de 7de

    bouwlaag steeds moeilijker.

    Sociale huisvestingsmaatschappijen in Amsterdam Zuid mochten gedurende een

    bepaald periode geen wooncomplexen met liften bouwen om zodoende het bestand

    van huurders te vergroenen.

    Om de stadskernen van middeleeuwse steden zijn de straten zo smal en de private

    buitenruimte zo schaars, dat bewoners de was aan de straatzijde drogen.

    In de vroeg twintigste-eeuwse wijken van Rotterdam zijn de bouwblokken zo lang dat er

    lange woonstraten waar de sociale controle veel hoger is dan in wijken met een kleineremaaswijdte tussen de straten.

    In dicht bebouwde volkwijken van Gent zoeken (allochtone) vrouwen dikwijls de rand

    van de wijk op; ze maken opwegen om niet door die smalle straatjes te moeten

    wandelen.

    Duidt in deze voorbeelden telkens het gedragsuiteinde aan en het omgevingsuiteinde.

    Probeer ook aan te geven waar die uiteinden niet goed waarneembaar zijn of schijnbaar

    in elkaar overlopen.

    De tweevoudige analyse van gebieds- of omgevingsspecifieke constanten bestaat niet uit

    puur wiskundige of objectieve stapjes: er is altijd een keuzemoment waarbij deobservator/analist specifieke routines of activiteiten naar de voorgrond haalt en waarbij ook

    zijn eigen visie op stedelijkheid meespeelt.

    In het geval van het Antwerps schouwburgplein kan de onderzoeker bijvoorbeeld

    focussen op de skatende jongeren onder de luifel (tijdens en buiten de markturen);

    ofwel op de promotiefeestjes van de stad Antwerpen (buiten de markturen) of nog op

    de bedrijfsfeestjes onder de luifel (tijdens en buiten de markturenin het verlengde

    van de schouwburghoreca). Hij moet de drie activiteiten (en uiteraard nog vele andere)

    meenemen in zijn analyse en zijn private voorkeuren juist achterwege laten.

    De onderzoeker kijkt dus niet empathisch (die jongeren moeten toch kunnen skatenof al

    goed dat die schouwburghoreca door die bedrijfsfeestjes wat extra inkomsten heeft) maar

    empirisch. Zijn morfologische analyse helpt hem daarbij. Wanneer hij een vermoedelijke

    constante in het vizier heeft, gaat hij actief op zoek naar fysiekruimtelijke en morfologische

    kenmerken die zijn vermoeden ondersteunen of het juist doorkruisen. Bij deze analysestap

    zal hij zowel naar de plek zelf kijken als naar de inbedding ervan in het weefsel (het netwerk,

    de derde bouwsteen bij Heeling):

    wat op het schouwburgplein maakt het voor skaters aantrekkelijk om juist hier te

    komen: aspecten in de gebouwde ruimte van de plek zelf (niveauverschillen, hellende

    vlakken, scherpe en harde randen, ) en in het netwerk van bouwblokken (goede

    bereikbaarheid; dichtbij maar niet in het hoogtoeristische centrum(althans tijdens de

    week). wat maakt het voor de stad Antwerpen interessant om juist hier promotiefeestjes te

    organiseren:

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    9/17

    9

    b. Omgevingsspecificiteit op niveau van bouwblok, straatprofiel enstratennetwerk

    Het feitelijke gebruik van de stad wordt in grote mate bepaald door het samenspel tussen

    bouwblok en stratennetwerk, in Heelings vocabulaire de relatie tussen de twee en de derde

    bouwsteen (#8 -#10). Bouwblok en stratennetwerk samen bepalen erg veel condities voor

    wat er in een stedelijke omgeving kan gebeuren, welke voorzieningen er waarschijnlijk

    kunnen gedijen zonder erg grote maatregelen of sloop. Het gaat om aan het bouwblok en

    het stratennetwerk gebonden stadservaring en stedelijke routines en de morfologische

    condities waarin deze ervaringen en routines tot stand komen en gedijen. wanneer die

    relatie duurzame vormen heeft, spreken we van gebiedsspecifieke constanten. Een deel van

    die constantenkunnen we terugvoeren op puur morfologische grootheden van het

    bouwblok en/of het straatprofiel en de invloed daarvan op het routineuze wonen. Een deel

    van die grootheden laat zich kwantitatief en enkelvoudig uitdrukken:

    densiteit van het bouwblok door densiteit van de panden (#19; #32)

    open of gesloten bouwblokkenander bezonning maar ook andere voorkant- en

    achterkantrelaties (#20; #24 en #25; zie ook fotos #21- #23)

    verhouding straatvloerstraatwanden aan de straatzijde (#67-#68)

    aan een plein: verhouding pleinvloerpleinwand: vergelijk Romeins plein met drie

    grote fonteinen (#39) met relatief klein maar perfecte Toscaanse plein in (# 40):

    Op het kleine Toscaanse plein zal een ander toerisme gedijen dan op het drukke Romeinse

    plein met de drie fonteinen. De maten van densiteit en de feitelijke verhoudingen zijn

    makkelijk te bepalen; niet te bepalen is wat er waar precies werkt en hoe het werkt.

    Een aantal condities behelst het bouwblok zelf en met name de relatie schil en

    binnengebied (zie ook desbetreffende paragraaf in de syllabus):

    is er collectieve binnenruimte in het bouwblok die gedeeld kan worden?

    zijn er toegangen tot het binnengebied die ontsloten kunnen worden of is dat juist geen

    vraag en moeten bestaande toegangen eerder afgesloten worden?

    wie beheert de ruimte die als collectief wordt aangeduid? Wie zou ze willen gebruiken?

    Wie gebruikt ze nu al?

    welk soort routineus gebruik zit er nu op welke locatie; bakent dat gebruik specifieke

    domeinen af en wordt die geleding ondersteund door andere gebruikers en door de

    architectuur?

    hoe verhouden toevallige gebruikers en passanten zich tot diegene die quasi permanent

    de ruimte ervaren als hun woonomgeving?

    Ook het feitelijke gebruik van de ruimte telkens een grote rol, zowel door bewoners(direct

    omwonenden), mensen die er frequent passeren, tijdelijke en neutrale gebruikers of

    gebruikers die de ruimte slechts sporadisch claimen (bijv. de stamgasten op het voetpad bij

    aanvang van het weekend). De cartografie van het feitelijke gebruik is een nog

    onderbelichte kant in stedenbouwkundig onderzoek en theorievorming.

    In de Ruysdaelstraat in Kuregem passeerden we tijdens de oefendag aan een soort

    woonerf met woningen uit het interbellum (foto op pagina 6). Bouwblok en

    stratennetwerk hebben hier aan afwijkend maat en geleding. Schets grafisch en

    beschrijf met woorden hoe dit woonerf een uitzondering is in het weefsel. Bedenk

    voorbeelden van woonroutines (en ervaringen) die in door deze structuur gefaciliteerd

    of ondersteund worden. Maak een appreciatie van dit wonen op deze plek:

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    10/17

    10

    kwaliteitsvol; voorbijgestreefd; innoverend; Motiveer uw kwalificatie metde analyse

    die je net gemaakt hebt.

    c. Vorm en maat van het bouwblok en de daaraan gebonden routinesMen kan zich voorstellen dat er in de Chicago wijken van slide (#9) een ander publiek leven

    installeert dan in de Parijse wijken uit de slide ervoor (#8). Uiteraard en opnieuw gaat het

    niet om een n op n relatie: de ruimte maakt specifieke ervaringen mogelijk of

    waarschijnlijk maar behalve de gebouwde en aangelegde ruimte zelf, spelen erg veel andere

    condities een rol. Behalve de gebouwde omgeving (vaak aangeduid als hardware) en het

    feitelijke gebruik (software), speelt ook de lokale cultuur mee, de densiteit en kwaliteit aan

    voorzieningen, de welvaart, lokale wetten en gebruiken, de tijdelijke conjunctuur in een

    gebied. Tijdens de zgn. Arabische Lente speelde het avond- en nachtleven in Cairo zich af

    volgens andere ritmes en ten dele op andere plaatsen dan voorheen.

    In de beroemde film una giornata particolare van Ettore Scola zien we twee mensen

    die niet naar de fascistische massabijeenkomst gaan in het Rome van net voor WOII. De

    twee personages zijn elk op hun manier erg eenzaam, ze wonen in een groot complex

    met gemeenschappelijk binnenterrein. trappenzalen en dakterras. De aan deze ruimtegebonden ervaringen en routines vormen een hoofdlijn in bijna heel de film. bij de twee

    hoofdfiguren maar ook bij de andere personages. De film is integraal te zien op

    Youtube. Behalve de legendarische scne op het dakterras, zijn er nog andere aan de

    ruimte gebonden routines en ervaringen. Beschrijf en benoem ze. Kun je ook

    aangeven hoe de politieke cultuur van die periode het bouwblok binnendingt?

    Morfologisch gesproken zijn we genteresseerd in juist die fysiekruimtelijke condities die wel

    degelijk doorwerken op een van die vele aspecten die het stedelijk leven (kunnen) bepalen.

    Een langwerpig en smal bouwblok genereert andere private buitenruimte dan een

    ruime en vierkante vorm; de woonkwaliteit kan er negatief door benvloed worden

    (voor Amsterdam: #31; #75-#76)hoewel de Amsterdamse wijk De Pijp met die erg

    smalle bouwblokken in de jaren 90 een van de meest geliefde wijken werd voor o.a.

    jonge starters.

    De interne draagkracht van een bouwblok kan eerder groot of klein zijn. Sommige

    bouwbloktypologien hebben een gedurende eeuwen hun eigen maat en vorm

    opgebouwd, bijv. de eertijds agrarische bouwblokmaat in de poldergemeentes van

    Nederland, later in opeenvolgende periodes verstedelijkt, gehalveerd en verkleind maar

    nog steeds met een zeer specifieke geleding en maatvoering (mondelinge toelichting in

    de lessen) (slides #29); dat geldt vandaag nog steeds voor een aantal bastide stadjes in

    Frankrijk (voor de tekst over de bastideszie verder).

    Er is een hele literatuur over de ideale bouwblokmaat, ondermeer geprezen door De Sola

    Morales in zijn medewerking aan stad aan de stroom en verwijzend naar Cerdas

    uitbreidingsplan voor Barcelona (#55). In de slides worden een aantal ideaaltypische

    stadsplattegronden (o.a. van Stevin, # 28) verbonden met specifieke bouwblokmaten in de

    Nederlandse steden (#50). Heel erg vereenvoudigend zijn er twee onderscheiden

    benaderingen om te bepalen wat ideaal is:

    Het bouwblok en meer algemeen de gebouwde massa moet gedacht en georganiseerd

    worden vanuit de publieke ruimte en haar verschijningsvorm (de Catalaanse benadering

    in de jaren 80 en 90 van vorige eeuw) .

    Het bouwblok moet gedacht worden vanuit het private woondomein en zo het publiek

    domein vormgeven. Men kan Berlages tweede uitbreidingsplan voor Amsterdam Zuidop die manier interpreteren (#26 en #59 bovenaan); zijn eerste plan (#53) sloot nog

    nauwer aan bij die gedachte net als de Engelse tuinwijk beweging waar het expliciet

    naar verwees (#54).

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    11/17

    11

    In de modernistische stedenbouw, bij onze noorderburen vertrouwder en veel beter

    uitgewerkt dan bij ons, vervalt de strakke prioriteitstelling tussen gebouwde massa en

    publieke ruimtealthans in de betere voorbeelden ervan. In het veelgeprezen ontwerp van

    Lotte Stam Beeze voor de Rotterdamse wijk Pendrecht is de publieke ruimte continu, ze

    loopt schijnbaar door onder de vaak verhoogde laagbouw. De woningen in open bouwblok

    structureren de publieke ruimte in wijken en deelbuurten; de wanden van de

    appartementsstroken bakenen geen gesloten pleinen meer af maar publieke zones waarbijgoed gekeken is naar toe-eigening en leesbaarheid door gebruik (slide #25, door de

    studenten verder te documenteren). Zie ook slides #72#74.

    Zoek informatie op over het AUP van Van Eesteren (via Google afbeeldingen bijv.).

    Analyseer het AUP eerst algemeen (de oranje en rode woonuitbreidingen bevinden zich

    over heel het stadsgebied); analyseer vervolgens de westelijke uitbreiding. Welke

    kwaliteiten zie je in dat plan? Hoe verhoudt de uitbreiding zich tot de bestaande stad?

    Welke lijnstructuur verbindt beide stadsgehelen?

    Herneem dezelfde vragen bij de documentatie die je vindt over de Rotterdamse

    Pendrecht. De laatste deelvraag (over de begrenzende lijnstructuur) valt weg.

    Herlees de passages in de syllabus over POROSITEIT (p. 10; pp. 37-38) en vergelijk zemet bovenstaande informatie en opdrachten.

    d. De lange duur als achteruitkijkspeiegel bij de analyse van destadsplattegrond

    Mondelinge toelichting over Fernand Braudel; zie ook de betreffende passages in de

    syllabus over Rabot (Gent), Antwerpen 2060 (Antwerpen Noord) en Deurne Noord.

    | Luchtfoto van de Rotterdamse wijk Pendrecht, slides #72 - #74 |

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    12/17

    12

    3. De persistentie tussen privaat en publiekverstening van perceels- en bouwblokgrenzen doorheen de geschiedenis

    enkele historische figuren in de ontwikkeling van het stedelijk bouwblok

    cultuurhistorische waarde van bepaalde figuren en woonomgevingen

    persistente morfologische relicten en anomalien

    De grens tussen privaat en publiek is een van de meest persistente grenzen in de

    (westerse) stedenbouw. Ook al speelde in de middeleeuwen een deel van het familiale

    leven zich af in de publieke ruimte (#16), ook al werden particulieren gebouwen gebruikt als

    publieke ruimtes (de Nolli kaart en analyses er op (# 6 resp. #18)), de grenzen tussen het

    private en het publieke domein kregen vanouds een gebouwde articulatie. Bekeken vanuuit

    de publieke ruimte is de perceelsgrens een eerste begrenzing en de woning een tweede

    afgrenzing.

    In het semiagrarisch landschap is de bouwblokgrens nog vaak die van het bewerkte stukland deels samenvallend met de grens van het erf (#19)vaak een nog zachte

    grensaanduiding die met de verstedelijking helemaal versteent. Na de middeleeuwen en

    vooral met de komst van het vroege handelskapitalisme, ontstaan er meer complexe

    vormen van planning en organisatie van de beschikbare ruimte (zie Amsterdams voorbeeld

    in het begin van deze tekst). We zoudenterugkijkend in de geschiedeniskunnen

    spreken van de eerste technocratische vormen van stadsplanning.

    In de 18de

    eeuw worden de laatste stadskaarten met 3D aanduiding vervangen door

    tweedimensionale weergaves; een indicatie dat plannen een meer instrumenteel en minder

    picturaal karakter krijgen. In ons gebied is de Ferraris-kaart (1777) een van de laatste

    weergaves die zoveel landschappelijk materiaal meeneemt. Later worden land- enstadskaarten technischer, met een meer abstracte weergave van lijnen, gebouwen en

    functies (bijv. de Vandermaelen kaarten reeks).

    a. Verstening van erf grenzenMilitaire model- en garnizoen steden maken de buitengrenzen van de stad nog steviger

    maar verharden ook de binnengrenzen: die van de bouwblokken en van de percelen (#28).

    De eerste vormen van afvalbeheer en afvalwaterbeheer gaan gepaard met de verhuis van

    landbouw naar de buitenrand van de stad (#61 bovenaan). Als routineuze activiteit dicht bij

    het private wonen moet tuinieren en eigen voedselvoorziening wijken voor het wonen

    zonder extensieve (groenten)tuin. In de 17de

    en 18de

    eeuw verdicht de stad en is er voor

    tuinderijen en scharrelend kleinvee steeds minder ruimte4.

    Om diverse etappes in die verstedelijking goed te kunnen lezen, is het belangrijk enkele

    ground figurepatronen te herkennen in bestaande weefsels die je analyseert. In de les

    hebben we de volgende patronen kort besproken:

    De middeleeuwse stad voor de 19deeeuwse uitbreidingen (#29 links; onderste deel #2);

    4Vanaf de 18

    deeeuw gaat daar een specialisering van het particuliere wonen mee gepaard, onder

    meer door Richard Sennett en Arnold Reijndorp beschreven: Reijndorp Arnold, De domesticatie van

    het stedelijk wonen. Het Hollands bouwblok opengelegd. In: Komossa Suzanne e.a.,Atlas van het

    Hollands bouwblok, Thoth Bussum, 2002, pp. 259-265. Sennett Richard, The Fall of public men,

    Pinguin Books 1976

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    13/17

    13

    De renaissancistische (Italiaanse) en de barokke monumentale stad (#38 resp. #51

    rechts) met de inzet van specifieke architecturale middelen om de (waargenomen)

    stadsruimte te structureren.

    De stedenbouwkundige patronen van de laatmiddeleeuwse kleine steden in bijv. Noord

    Itali (#40; #37): de gebouwde massa lijkt organisch en homogeen tot stand gekomen,

    als in n beweging.

    de Bastides: versterkte modelstadjes in het Zuidoosten van Frankrijk (#33#36) De inname van het glacis of het onbebouwde schootsveld van grote 19deeeuwse steden

    (Wenen #29, Antwerpen #61 - #65 en Breda #66)

    De 19deeeuwse stadsuitbreiding waar eerder geen schootsveld was: bijv. Plan Kalf voor

    Amsterdam (#30); de niet uitgevoerde plannen voor het nieuwe westen in Rotterdam

    (#60).

    De modernistische figuren vanaf de 20ste eeuw (o.a. Nijmegen #57); Algemeen

    Uitbreidingsplan voor Amsterdam (zgn. Nieuw West) van Van Eesteren.

    In al die stedenbouwkundige figuren neemt de stadsplattegrond specifieke vormen aan,

    herkenbaar in eigen figuren en maten. De kaart in slide #27 geeft een goed overzicht,

    althans voldoende voor deze introductiecursus.

    Bij de voortschrijdende en steeds wijzigende organisatievorm van het stedelijk bouwblok

    zouden we ook grondplannen van de bijhorende individuele woning kunnen bekijken5.

    Daarin zou duidelijk kunnen worden hoe de woning zich steeds verder specialiseert en

    opdeelt (afzonderlijke keukens in de 20ste

    eeuw) en hoevolgens sommige auteursde

    eerder opgetreden disciplinering van het publieke leven (18de

    en 19de

    eeuw) zich in de 20ste

    eeuw doorzet in de private woonruimte (slide #58). De typische stedenbouwkundige en aan

    hun tijd gebonden figuren kunnen we dus ook lezen als tijdsgebonden getuigen en

    stollingendie op zich een cultuurhistorische waarde hebben. Ook al vind je persoonlijk

    bepaalde modernistische wijken misschien minder mooi, ze hebben een getuigeniskarakter

    en een herinneringswaarde die altijd ook ten dele monumentaal geworden is6.

    Rond deze tijd (najaar 2013) wordt gevierd dat de wijken waarvoor van Van Eesteren het

    uitbreidingsplan tekende, 60 jaar bestaan. Mensen die vanouds in de woningen leven

    (reeds drie, vier generaties lang, delen hun verhalen met recente bewoners en

    nieuwkomers). dergelijke projecten worden ook ingezet om reputaties en kwaliteiten van

    specifieke woonomgevingen in het daglicht te zetten (zie bijv. wervend programma Luchtbal

    Antwerpen).

    b. Anomalie en ad hoc toevoegingBehalve de meteen aanwijsbare figuren en gehelen, zitten er in vrijwel elk stedelijk gebied

    relicten en anomalien die niet meteen hekenbaar zijn en de opaciteit van het gebied instand houden. Kaarten van opeenvolgende periodes kunnen verheldering brengen (#44-

    #47); net als reductieve analyse op basis van de morfologische opbouw zelf (#48, te lezen

    van rechts naar links)). Indien onduidelijk is welke grondstructuur aan de oorspring ligt van

    5Meer technische documentatie over de relatie tussen woonomgeving en het stedelijk wonen zelf,

    telkens beperkt tot Rotterdam en Amsterdam):

    Komossa Suzanne e.a.,Atlas van het Hollands bouwblok, Thoth Bussum, 2002, vooral pp. 251-258 en

    de projectbesprekingen (pp. 16244).

    Komossa Suzanne, Hollands bouwblok en publiek domein. Model, ideaal, regel. Vanthilt 2010

    (uitgegeven doctoraatsscriptie).6Van Herck K. en Avermaete T., Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen,

    1948-1973. Centrum Vlaamse architectuurarchieven, 2006.

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    14/17

    14

    een zgn. anomalie, kan men grasduinen in volgende kandidaten: kerkhof of begraafplaats;

    oude fabrieksperceel; (ondergrondse) waterloop of moeras;

    De term anomalie is trouwens problematisch: hij doet vermoeden dat de begraafplaats een

    uitzondering is en het omliggende weefsel de regel;. Terwijl niet bouwen op de

    begraafplaats even zinvol is als wonen en bouwen naast het kerkhof. Beide zijn zinvolle

    sedimenten van dezelfde logica.

    Dezelfde opmerking geldt voor ad hoc toevoegingen en veranderingen (#41): onder druk

    van het feitelijke wonen of nieuwe omstandigheden (bijv. woningnood of geringe

    economische middelen) gaan bewoners het oorspronkelijke plan aanpassen, bijbouwen of

    zelfs grondig vernaderen (#41). Dat dit de uitzondering zou zijn op een zuivere en door de

    architect of opdrachtgever bedachte architectuur, is in veel hedendaagse contexten niet

    houdbaar: zowel formele architectuur als zelfbouw kunnen specifieke kwaliteiten hebben,

    net zoals beide ook grote fouten en gebreken kunnen vertonen. Bovendien is de aanpassing

    lang niet altijd informeel of ad hoc. De new urbanismbeweging wil expliciet suburbane

    woningen aanbieden en schrikt er niet voor terug om vrijstaande woonstroken om te

    vormen tot gesloten bouwblokken met eengezinswoningen die geen last meer hebben van

    collectieve zones (#42).

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    15/17

    15

    4. Machtspolitiek en gebouwde omgeving - de bastidesals caseslides #33#36

    De manier waarop politieke en economische macht neerslaat in de gebouwde

    omgeving varieert naargelang de historische periode, de geleding van de machtsuitoefening

    zelf (bijv. de mate van decentralisatie); de conglomeraten waarin de macht wordt

    uitgeoefend bijv. wat betreft de competenties en wat betreft schaalniveaus. De lijst is zeker

    niet volledig. Het aanduiden van de algemene mechanismes die mediren tussen macht en

    de morfologie worden ondermeer bestudeerd in de sociale geografie, met name in de

    economische en politieke subafdelingen ervan. In deze slotparagraaf beperken we ons tot

    slechts n historische case waarin enkele aspecten van die meer algemene relaties aan de

    orde zijn: de zgn. bastide. we bespreken eerst de case zelf. daarna noemen we enkele

    algemene kenmerken tussen macht en morfologie die in het voorbeeld aan de orde zijn. De

    case behandelen we als voorbeeld; het is dus geen doorwrochte historische analyse maart

    een illustratie.

    a. De caseDe bastide is een versterkte kleine stad die in het zuidoosten van Frankrijk tot stand kwam

    vanaf de vroege 13de eeuw. De Aquitaine streek met de huidige departementen Lot en

    Dordogne, is op dat moment bezit van de Engelse kroon, samen met nog andere gebieden in

    Frankrijk (bijv. Anjou en Normandi). In feite is heel de westelijke helft van Frankrijk

    eigendom van de Engelse kroon of gelieerd aan fracties en dynastien van dat hof (zoals de

    aanspraken van de Plantagenets op Bretagne). In het laatfeodale tijdperk betekent de

    eigendomstitel inkomsten voor de adel (tienden, belastingen, ) mits de garantie van

    rechtspraak en bescherming in tijdens van oorlog en crisis. Dat systeem komt in het

    verafgelegen zuidoosten onder druk te staan. De bastide is het morfologische antwoord opdie crisis, een ideaaltypische stad die erg bepalend zal zin voor de verdere evolutie van de

    streek.

    Morfologisch bestaat de bastide steeds uit een centraal plein omgeven door arcades en er

    op uitgevende herbergen en handelshuizen; een overdekte markthal; een kerk,

    georganiseerd in een geheel van orthogonale bouwblokken. De hele stad is omgeven door

    een vestingmuur die ter hoogte van de hoofdstraten ontsloten is. Het grondplan van

    Monpazier wordt aangeduid als de best bewaarde bastide waar dit ideaaltype nog quasi

    intact is (slides #33 en verder; luchtfoto op p. 16). Behalve dit militaire karakter, is de

    bastide gericht op ambachten en

    handel (de zeer goed ontsloten markt

    en het arcadesysteem) en op

    landbouw. De grote bouwblokken

    bestaan uit brede en relatief diepe

    percelen ( 87m. bij 24 of 28 m.) waar

    behalve een woongedeelte ook klein

    vee gehouden wordt. De boeren

    bewerken hun verderaf gelegen

    pachtgronden maar ze wonen

    definitief in de bastide (dat is althans

    het formele opzet, vaak opgenomen

    in de stichtingsakte van de stad).Nieuwe bewoners moeten binnen het

    jaar hun woning bouwen, anders

    verliezen ze hun grondeigendom in

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    16/17

    16

    de bastide. Boerderijen te lande raken steeds meer in verval; er blijven wel

    seizoensgebonden huisjes bestaan (bijv. overnachtingplaatsen tijdens de oogstmaanden) die

    zich later verdichten tot zeer kleine gehuchten (lokaal aangeduid als mas).

    De bastide heeft duidelijk politieke, economische en zelfs religieuze antecedenten.

    In het dunbevolkte gebied tussen Bordeaux en Toulouse kan de Engelse kroon haar

    bestuurlijke aanspraken moeilijk hard maken; ook voor de Franse kroon is demachtsuitoefening vaak problematisch. Het reeds bestaande systeem van

    gedetacheerde ambtenaren (snchauxen later consuls) wordt geformaliseerd maar

    daardoor vergroot de bestuurlijke complexiteit.

    Er wordt een dubbele loyaliteit genstalleerd: de lokale machtuitoefening moet

    balanceren tussen de zeer specifieke noden en vragen van de lokale burgers en tegelijk

    is er de steeds problematischer wordende claim dat Parijs of Londen belastingen kan

    innen. Er zijn berichten over opstanden tegen de lokale ambtenaren die na de 100

    jarige oorlog(1337-1453) sterk toenemen.

    De FransEngelse tegenstelling is niet de belangrijkste drijfveer tot de bouw van

    bastides (pas na 1290 ontstaan er tussen de twee huizen spanningen die zich ook lokaal

    laten voelen). De eerste bastides ontstaan in de 12deeeuw en onder het gezag van de

    graaf van Toulouse die sympathiseert met de Kathaarse bevolking en die wil

    beschermen tegen de razzias van de katholieke kerk, later uitmondend in een genocide

    door Rome (de zgn. kruistocht van Albi).

    De bastides kunnen de katharen niet redden; het model wordt evenwel overgenomen

    door de nieuwe katholieke heersers, met instemming van Parijs. De nieuwe vazallen in

    Toulouse leggen de westelijke buren niets in de weg. Er worden wel bastides gebouwd

    maar er is geen spanning met de Engelse koning hertog die heel Gascogne en

    Aquitani bezit.

    Als niet de militaire redenen de drijfveer zijn, waarom is dit stadsmodel dan zo succesvol

    geweest? En wat heeft het voor de streek betekend in de latere eeuwen?

    b. Relaties tussen macht, maatschappij en morfologieDe bouw van naar schatting 500 bastides in het zuidoosten van Frankrijk kan gezien worden

    als een ruimtelijke antwoord op een situatie die in meerdere opzichten instabiel waszeker

    vanuit het standpunt van de macht. De verspreid wonende landbouwers worden verplicht

    herhuisvest in de versterkte stadjes waardoor de machtsuitoefening en belastingsinning

    veel efficinter verloopt. De woningen zijn comfortabel; de handel is gecontroleerd en er is

    bescherming tegen de dreiging van de andere partij. Hoewel er nog bastides gebouwd

    worden aan het begin van de 16de

    eeuw, is hun politiek en economisch belang tegen die tijd

    achterhaald. De claims van de koningen spelen amper een rol in de deals die er lokaalgesloten moeten worden. Reeds in de beginperiode van de bastides trekt de handel zich

    weinig aan van de dynastieke territoria: wie voor de waren betaalt is een klant; voor wie

    geld kan verdienen is het onbelangrijk of de koper belastingen betaalt aan de Franse dan

    wel aan de Engelse kroon.

    Hoewel de bastides in hun grondplan en voorzieningen dus erg hun tijd vooruit zijn, blijken

    ze veel minder geschikt voor de nieuwe handelstijd die aanbreekt. Anders dan in de Noord

    Italiaanse steden is er geen ruimte voor kapitaalsaccumulatie in de stad zelf. De

    handelsaristocratie zal dus erg vroeg de bastide verlaten en haar eigen typologie bouwen:

    het kasteeldomein, al dan niet met bijhorende wijnvelden. Op datzelfde platteland komt er

    geen structuur van kleine nederzettingen en dorpen, behalve de veel oudere steden zoalsCahors, Agen en Toulouse zelf. Die persistente nederzettingstructuur zorgt ervoor, samen

    met de dominantie van de wijnbouw, dat zowel politiek als cultureel de streek relatief

    behoudsgezind blijft. Door de afwezigheid van grote steden zal het gebied weinig

  • 7/22/2019 Morfologie en Analyse Van de Stadsplattegrond_tekst_paul Blondeel

    17/17

    17

    industrialiseren en ontstaat er geen sterke syndicale beweging. Electoraal gezien wordt de

    Sud-ouesteen blauw gewest, machtsbasis voor rechtervleugel in het Franse politieke

    landschap.

    In bovenstaande analyse hebben we zeer grove en snelle lijnen getrokken tussen de bastide

    en de verdere evolutie van de regio, zowel landschappelijk, economisch, cultuurhistorisch

    en politiek. Hoewel de bastide in die relaties een rol van betekenis heeft gespeeld, hebben

    we de relaties zo net te zwart wit getekend en dus te zwaar aangezet. Vanuit die

    overdrijving kunnen we nu enkele correcties maken en de meer algemene mechanismes

    aanduiden tussen macht en morfologie:

    De orthogonale stadsplattegrond van de ideaaltypische bastide is niet bedacht geweest

    door de machthebbers zelf. Hoogstwaarschijnlijk is het een stedelijke vorm die in de

    Kathaarse periode is ontstaan, in lokale gemeenschappen met erg egalitaire idealen. Het

    model is vanaf 1220 gebruikt en toegeigend geworden voor andere en quasi

    tegengestelde doeleinden: een belastingssysteem in stand houden, een

    seminomadische landbouwersbevolking gedwongen sedentariseren, lokale en

    bovenlokale handel garanderen of minstens de controle erop.

    De bastide is demografisch en politieke belangrijk geweest maar kan in haar eentje nietaangeduid worden als d oorzaak voor de verdere evolutie van het landschap (het quasi

    ontbreken van grotere dorpen) of voor de structuur van grootgrondbezit en bijhorende

    politieke inkleuring (geen stedelijk proletariaat; zwakke vakbonden). Er spelen veel meer

    gebeurtenissen en factoren zowel ruimtelijke als andere. de opkomst van een eigen

    Franse bourgeoisie na de 100 jarige oorlog, is in bovenstaande schets volledig

    weggelaten, hoewel een belangrijke factor in de verdere evolutie van de Sud-ouest

    De twee correcties illustreren de opaciteit tussen de pure morfologie (de vorm) en

    betekenis die we aan die vorm kunnen toekennen. Een sterke illustratie van die opaciteit is

    de vaststelling dat de Engelstalige geschiedschrijving een ander verhaal vertelt over de

    Franse bastides en andere zaken naar de voorgrond brengt dan de Franse historiografie. Inbeide lezingen blijft echter zeer merkwaardig dat deze zeer geplande stadsvorm vrijwel

    zeker niet door een afzonderlijke, plannende instantie werd bedacht maar gegroeid is als

    het ontwerp van een gemeenschap. Dat ideaaltype werd vervolgens oneigenlijk gebruikt,

    voor (machts)doelstellingen haaks op het initile model. Dat lijkt zich te herhalen voor alle

    ideaaltypes. Zo is ook het modernistisch bouwblok in zijn initile vorm bedacht geweest als

    strategie voor meer sociale gelijkheid; de toepassing van het model is gebeurd in een

    maatschappij die in haar geheel niet met zon strategie bezig was. Daardoor werden

    potentile kwaliteiten van de strategie krachteloos. Terwijl dat deficit teruggaat op de

    context (een samenleving die niet (meer) bezig is met gelijkheid), wordt het falen in de

    publieke opinie aan het ideaaltype zelf toegeschreven: vrijstaande (hoog)bouwblokken

    zouden dan bij voorbaat en in zichzelf fout zijn.

    Belangrijk voor de analyse is dat ideaaltypes op een juiste manier gelezen en

    geapprecieerd moeten worden. Daarbij speelt altijd ook de economische, culturele en

    politieke context een rol. De bastide is vanaf de 14de

    eeuw een obstakel geworden voor de

    regionale ontwikkelingniet omdat ze als morfologisch vorm tekortschoot maar

    waarschijnlijk omdat ze, uitgerekend in deze streek met deze specifieke sociaaleconomische

    structuur, een oninteressante plaats was geworden voor grote kapitaalbezitters.

    Paul Blondeel29 november 2013