CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van...

29
CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN METEN Stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden - Paper Politicologenetmaal mei 2004 (Workshop 11) - Thomas Block e.a. 1 Onderzoeker – Universiteit Gent Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (CDO) Evolueert Antwerpen in een duurzame richting? Gaat de toestand van Gent erop vooruit? Worden Mechelen en Oostende meer leefbaar? Hoe zit het met de kwaliteit van het leven in Leuven? Moeilijk te zeggen als niet duidelijk is waar we naartoe willen met de stad, wat we met ‘vooruit’ bedoelen en hoe we ‘leefbaarheid’, ‘duurzaamheid’ en ‘kwaliteit van het leven’ invullen. Pas wanneer we deze containerbegrippen hebben ontrafeld, kunnen we op zoek gaan naar meetinstrumenten die deze concepten zo goed als mogelijk (om)vatten. In deze paper wordt een onderzoeksmethode geschetst om een monitor te ontwikkelen op strategisch niveau en met ‘duurzame ontwikkeling’ als inhoudelijk, normatief kader. Deze methodiek werd ontwikkeld en toegepast door onderzoekers van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent) en het Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent). In opdracht van de Vlaamse overheid 2 gaven zij vorm en inhoud aan de Stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden. Dit instrument bestaat uit een 150-tal indicatoren opgemaakt voor elke Vlaamse centrumstad 3 en is gebaseerd op een in overleg ontworpen visie. Op 23 juni 2004 wordt de eerste editie van de Stadsmonitor gepresenteerd. Bedoeling is dat iedereen die bij de ontwikkeling van de stad betrokken is, de stadsmonitor gaat gebruiken om te leren en om discussies en keuzes te onderbouwen. In het bijzonder wil dit instrument voeding geven aan strategische plannen en beleidsprogramma’s van het stadsbestuur. Hoewel het project Stadsmonitor nog niet is afgerond – deze paper moet dan ook binnen dergelijke context worden gelezen -, wordt in hoofdzaak ingegaan op enkele vraag- 1 Deze paper is in sterke mate gebaseerd op bestaande nota’s opgemaakt door het onderzoeksteam dat de stadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE - Hogeschool Gent). Zie ook www.thuisindestad.be 2 Dit project werd gefinancierd door het Programma Beleidsgericht Onderzoek (PBO) van de Vlaamse Gemeenschap en werd begeleid door het kabinet van Minister Paul Van Grembergen en door de Cel Stedenbeleid (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). 3 I.c. Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint- Niklaas en Turnhout.

Transcript of CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van...

Page 1: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN METEN Stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden

- Paper Politicologenetmaal mei 2004 (Workshop 11) -

Thomas Block e.a.1 Onderzoeker – Universiteit Gent

Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (CDO) Evolueert Antwerpen in een duurzame richting? Gaat de toestand van Gent erop vooruit? Worden Mechelen en Oostende meer leefbaar? Hoe zit het met de kwaliteit van het leven in Leuven? Moeilijk te zeggen als niet duidelijk is waar we naartoe willen met de stad, wat we met ‘vooruit’ bedoelen en hoe we ‘leefbaarheid’, ‘duurzaamheid’ en ‘kwaliteit van het leven’ invullen. Pas wanneer we deze containerbegrippen hebben ontrafeld, kunnen we op zoek gaan naar meetinstrumenten die deze concepten zo goed als mogelijk (om)vatten. In deze paper wordt een onderzoeksmethode geschetst om een monitor te ontwikkelen op strategisch niveau en met ‘duurzame ontwikkeling’ als inhoudelijk, normatief kader. Deze methodiek werd ontwikkeld en toegepast door onderzoekers van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent) en het Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent). In opdracht van de Vlaamse overheid2 gaven zij vorm en inhoud aan de Stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden. Dit instrument bestaat uit een 150-tal indicatoren opgemaakt voor elke Vlaamse centrumstad3 en is gebaseerd op een in overleg ontworpen visie. Op 23 juni 2004 wordt de eerste editie van de Stadsmonitor gepresenteerd. Bedoeling is dat iedereen die bij de ontwikkeling van de stad betrokken is, de stadsmonitor gaat gebruiken om te leren en om discussies en keuzes te onderbouwen. In het bijzonder wil dit instrument voeding geven aan strategische plannen en beleidsprogramma’s van het stadsbestuur. Hoewel het project Stadsmonitor nog niet is afgerond – deze paper moet dan ook binnen dergelijke context worden gelezen -, wordt in hoofdzaak ingegaan op enkele vraag-

1 Deze paper is in sterke mate gebaseerd op bestaande nota’s opgemaakt door het onderzoeksteam dat de stadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE - Hogeschool Gent). Zie ook www.thuisindestad.be 2 Dit project werd gefinancierd door het Programma Beleidsgericht Onderzoek (PBO) van de Vlaamse Gemeenschap en werd begeleid door het kabinet van Minister Paul Van Grembergen en door de Cel Stedenbeleid (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap). 3 I.c. Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout.

Page 2: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 2

stukken inzake operationalisatie die aan bod komen in het eerste deel van de workshop 11: ‘Kwaliteit van het leven en politieke attitudes. Methodologische vraagstukken en empirische analyses’. De klemtoon van voorliggend document ligt dan ook op het ontwikkelingsproces van de stadsmonitor4. Vooreerst wordt stilgestaan bij het doel en functie van de stadsmonitor, vervolgens wordt uitgebreid de participatieve ontwikkeling van dit instrument geschetst, om te eindigen met enkele aspecten betreffende de implementatie van de stadsmonitor in de Vlaamse centrumsteden. In bijlage worden enkele algemene resultaten toegevoegd (i.e. de overzichtslijst van de stadsmonitor). 1. WAT IS HET DOEL VAN DE STADSMONITOR? Hieronder bevindt zich de werkdefinitie die we bij de start van het project (begin 2001) hebben ontwikkeld. Het geven van een duidelijke algemene omsch rijving was noodzakelijk om alle betrokken actoren bij het onderzoek duidelijk te maken wat de stadsmonitor is, en wat hij niet is. Het was zeker niet zo dat deze definitie discussie uitsloot: de definitie tekende alleen de bedding waarin verdere uitvoerige discussie zich kon ontwikkelen. Eerst wordt een algemene definitie gegeven, gevolgd door een meer gedetailleerde bespreking van onderdelen van deze definitie. De stadsmonitor is: A. Een meet- en leerinstrument op strategisch niveau bestemd voor alle bij de stedelijke

ontwikkeling betrokken actoren B. dat via omgevingsindicatoren evoluties toont van actoren en factoren die deel uitmaken van de

maatschappelijke omgeving van het politiek-administratief apparaat dat in en voor de stad / stedelijk gebied actief is

C. met als doel het strategisch beleid van dat apparaat in het algemeen en van het stadsbestuur in het bijzonder beter te onderbouwen door het geven van een input voor planning en beleidsprogramma’s.

D. De stadsmonitor wordt idealiter beheerd door het stadsbestuur. Ad A Een monitor is een leerinstrument voor alle bij de stedelijke ontwikkeling betrokken actoren (Vlaamse overheid, stadsbesturen, administraties, bedrijven, maatschappelijk middenveld, burgers, sectoren,…). De leereffecten zitten in de opbouw van een gemeenschappelijke perceptie bij actoren (wie ziet wat), in de communicatie en discussie over indicatoren (wat meet wat), in de discussie over de manier waarop elementen moeten of kunnen worden gewijzigd (wat moet er gebeuren), in de discussie over de verdeling van verantwoordelijkheden (wie moet wat doen) en opbouw van partnerschappen (hoe kan worden samengewerkt). Een monitor is in zijn geheel een communicatie-instrument over de stad en zijn ontwikkeling, tussen stadsbestuur, bewoners, maatschappelijk middenveld, bedrijven,… Het is een instrument op strategisch niveau:

• De monitor behoudt een brede focus (overkoepelt beleidsdomeinen); • Is gecomprimeerd (selectief gekozen indicatoren bundelen gegevens); • Is toekomstgericht (middellange termijn: 5 –10 jaar, en lange te rmijn: 10 – 20 jaar); • Heeft een lagere frequentie dan operationele monitoren.

De stadsmonitor is gericht op het geheel van de organisatie (bvb. niet op één bepaalde dienst of departement). Voor stadsbesturen betekent dat: de stadsmonitor dient op de eerste plaats voor beleidsdebatten te voeden op het niveau van de gemeenteraad, het college, het ambtelijke managementcomité, deze collectieve organen dus die verantwoordelijk zijn voor het overkoepelend functioneren van stadsbesturen en voor de grote richtingen van het beleid.

4 Aangezien de eerste editie van de stadsmonitor pas op 23 juni 2004 in primeur wordt gepresenteerd, kan geen concreet cijfermateriaal (i.c. tabellen en grafieken per indicator) in deze paper worden geïntegreerd. Er is immers datamateriaal voorhanden uit een survey die in de 13 centrumsteden werd afgenomen (o.m. inzake vertrouwen in de overheid, fierheid over de stad, tevredenheid met de stad, met de buurt, met het aanbod aan voorzieningen, etc.). Zie ook verder in deze paper en in bijlage 2.

Page 3: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 3

Ad B Een monitor meet en werkt dus met indicatoren. Algemeen wordt gesteld dat indicatoren synthetische en representatieve weergaven zijn van een groter complexer geheel van verschijnselen (bij voorkeur meetbaar gemaakt op een kwantitatieve schaal) die worden gebruikt om aan te tonen dat cijfers niet enkel feiten weergeven, maar eerder een samenvatting zijn van complexe en vage informatie (OECD, 19985). Bovendien moeten de cijfers kunnen geïnterpreteerd worden, een doel bevatten (Gordon D. en Spicker P., 19996)7. De indicatoren van de stadsmonitor zijn omgevingsindicatoren. Eigenlijk vormen ze samen een soort omgevingsscanner die de toestand van de stad zo goed als mogelijk (weliswaar op een strategisch niveau - zie Ad A) in kaart brengt. Ze evalueren dus niet bepaalde diensten (cf. supra en infra), maar tonen maatschappelijk relevante evoluties van actoren en factoren. Actoren omvat belanghebbenden en belangstellenden in de stedelijke ontwikkeling. Wat bij deze actoren gemeten wordt (houdingen, percepties, concreet gedrag,…), hoe dat gebeurt (objectieve indicatoren, subjectieve metingen) en op welke schaal wat gemeten wordt (stedelijk gebied, administratief gebied van de stad, wijken of buurten - stadsgebieden, het niveau van de individuele burgers,…) maakt deel uit van het project. Factoren zijn bundelingen van contextelementen die gedifferentieerd kunnen zijn per stedelijk gebied en die niet direct en causaal toewijsbaar zijn aan actoren: economische, geografische, sociaal-culturele, politieke, situationele, juridische, historische en technologische factoren. De monitor meet evoluties, wat betekent dat een monitor niet eenmalig kan zijn. Een consistente meting die volgehouden wordt gedurende langere tijd bepaalt de zinvolheid om met een stadsmonitor te starten. Om de 2 à 3 jaar een editie opmaken van de monitor wordt als wenselijk beschouwd. De stadsmonitor is weliswaar voor alle actoren relevant die bij de stedelijke ontwikkeling betrokken zijn (zie Ad A), maar hij heeft een bijzondere relevantie voor het politiek-administratief apparaat dat in en voor dat gebied actief is. Daarmee bedoelen we allerlei federale, Vlaamse, provinciale, stedelijke overheden die indirect (door hun algemeen beleid) en met directe acties in dat gebied actief zijn (in het geval van centrale of provinciale overheden soms via eigen afdelingen, bureaus of diensten). Het zijn al hun afzonderlijke acties en acties die uit samenwerking ontstaan, die invloed kunnen uitoefenen op de stedelijke ontwikke ling (stedelijke gebieden, stad en stadsgebieden). De monitor moet ertoe leiden dat al die onderdelen van dat apparaat een gemeenschappelijke discussiebasis hebben door een instrument te ontwikkelen dat hun gemeenschappelijke omgeving in kaart brengt (zie leerinstrument Ad A) en dat hen mogelijk maakt te communiceren over (het waarom van) hun acties (zie communicatie-instrument Ad A). Ad C De monitor moet het strategische beleidsproces van alle actoren (maatschappelijke en overheidsactoren) voeden. In dit project staan vooral de ambities van het stadsbestuur en van de Vlaamse overheid centraal. De exacte verhouding tussen de stadsmonitor en de beleidscyclus (omgevingsanalyse, doelstellingenbepaling, activiteiten en evaluatie) is cruciaal voor een goed begrip van de functie van de stadsmonitor en is al even cruciaal voor een juiste positionering in het kader van de implementatie op Vlaams en stedelijk niveau. Schema 1 tracht de positie van de stadsmonitor te verduidelijken. De stadsmonitor is één van de instrumenten die de kwaliteit van de omgevingsanalyse moet verbeteren en is bijgevolg een belangrijke input voor de volgende fasen van de beleidscyclus. Een goede omgevingsanalyse kan immers vele actoren tot nut zijn. Idealiter gaat het maken van een omgevinsgsanalyse vooraf aan het bepalen van de beleidsvisie en de strategische doelstellingen. Dergelijke analyse moet een goede status quaestionis geven van de problemen, de potenties en de verwachte ontwikkelingen op korte, middellange en lange termijn, waarmee i.c. de stad en het stedelijk beleid rekening moeten houden (vb. sociale en ecologische evoluties, politieke ontwikkelingen, maatschappelijke behoeften, waardepatronen, economische conjunctuur, demografische evoluties, etc). Daarenboven moeten de sterkten en zwakten in kaart worden

5 OECD, (1998), “Towards Sustainable Development - Environmental Indicators”, Paris: OECD. 6 GORDON, D. en SPICKER, P., (1999), “The International Glossary on Poverty”, Londen: Zed Books Ltd, CROP International Series on Poverty. 7 BLOCK, T. en VAN ASSCHE, J., (2000), “Stad op koers? Gentse Barometer voor Duurzame Ontwikkeling”, In: Overheid in Beweging, Diegem: Kluwer Editorial, N° 4, december 2000.

Page 4: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 4

gebracht zowel van elk relevant beleidsdomein als van de bestaande structuren en hun werking (i.c. netwerkanalyse)8. Met andere woorden, de indicatoren van de stadsmonitor alleen zeggen onvoldoende om tot een bruikbare omgevingsanalyse te komen. Ook andere gegevens zijn nodig (vb. contextvariabelen, meer kwalitatieve elementen, etc.).

Schema 1 : Positionering van de stadsmonitor binnen de beleids- en beheerscylcus9 De stadsmonitor is ook geen operationele monitor: hij geeft niet aan wie in welke dienst en op welk beleidsniveau morgen wat moet doen. We merken op dat dergelijke monitoren – vooral prestatiemeetsystemen of beleidseffectmetingen – momenteel zeer populair zijn. Deze monitoren bestaan uit een set van indicatoren die (meestal per beleidsdomein) aangeven hoeveel middelen zijn ingezet (input-indicatoren), welke processen het beleid in gang hebben gezet (proces- of throughput-indicatoren), en tot welke prestaties en effecten dit beleid heeft geleid (prestatie -, output- en impactindicatoren10). Voor alle duidelijkheid, dergelijke indicatoren hebben ook hun nut, maar overheden die steeds meer aandacht besteden aan de effectiviteit en de efficiëntie van het beleid (ruimer nog: aan de legitimiteit van het beleid), hebben nood aan systemen voor opvolging van de beleidscyclus in alle fasen. Niet alleen is bekend en ervaren dat beleidseffectmeting een bijzonder hachelijke en methodisch complexe materie is, ook richt deze zich slechts op de evaluatiefase van de beleidscyclus. Binnen het kader van strategische planning is er o.i. ook nood aan monitoring die de fase van beleidsvoorbereiding of de omgevingsanalyse kunnen versterken. Vandaar dat de stadsmonitor in vergelijking met prestatiemeetsystemen een andere filosofie hanteert: het betreft een omgevingsscanner die enkel de belangrijkste indicatoren bevat in het kader van een leefbare en duurzame stad en discussies moet stimuleren en voeden over de grote beleidslijnen die richtinggevend zijn voor operationele programma’s van elke overheidsorganisatie die bij de stedelijke ontwikkeling betrokken is. De stadsbesturen hebben in dat proces een bijzondere rol: ze zijn gelegitimeerd voor het algemene belang van vorige, huidige en toekomstige generaties in de stad. Ze hebben dan ook een bijzondere verantwoordelijkheid in de regie van de inspanningen van de overheidsactoren en van maatschappelijke actoren. Uiteraard is de stadsmonitor voor de stadsbesturen een richtinggevend instrument om de eigen taken en bevoegdheden bij te sturen.

8 Op basis van: Administratie Planning en Statistiek (APS), website ‘Kenniscentrum Strategisch Management’ (http://aps.vlaanderen.be). 9 Naar Bouckaert, G. en Van Dooren, W., (2002), ‘Vraag en aanbod van prestatiemting en indicatoren in de publieke sector’, In: Tussen bestuurskunde en bestuurspraktijk. Bijdragen voor duurzaam besturen in Vlaanderen, Die Keure, pp. 241-259. 10 We bedoelen hier de impact van 1 beleid (1 actor) op de maatschappelijke omgeving (i.c. de toestand in de stad).

Omgevingsanalyse

STADSMONITOR (outcome)

Beleidsvisie van de actor Strategische doelstellingen

Operationele doelstellingen

Middelen (input)

Activiteiten (proces)

Prestaties (output)

Effecten (impact)

Page 5: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 5

Met andere woorden en cruciaal voor het project; de stadsmonitor kan niet worden gezien als een evaluatie-instrument, tenzij op een zeer algemeen niveau: als een evaluatie van de collectieve effecten op de maatschappelijke omgeving van alle inspanningen die de verschillende actoren leveren. Denken we hier onder meer aan het politiek-administratieve complex dat in de stedelijke context actief is, in het bijzonder het stadsbestuur en de lokale instellingen die rechtstreeks met dat stadsbestuur verbonden zijn11. Deze vorm van evaluatie is evenwel een ‘evaluatie op meta-niveau’ van vele beleidscycli. De stadsmonitor is zeker geen evaluatie-instrument van het beleid van het stadsbestuur en is nog veel minder een instrument voor evaluatie van operationele programma’s. Het dient wel als input voor de planning en beleidsprogramma’s van enerzijds het stadsbestuur en anderzijds de Vlaamse overheid. Een nuancering is hier nog nodig: het is mogelijk dat een stadsbestuur (of een andere actor) zelf vindt dat bepaalde elementen van de stadsmonitor als rechtstreekse effectmeting van eigen beleidsinspanningen kunnen worden ingebouwd. Sommige aspecten van de monitor staan immers directer in verband met taken en bevoegdheden van een actor dan andere. In elk geval betreft het dan een eigen keuze, het wordt hen niet opgelegd. Voor alle duidelijkheid – we moeten immers niet al te naïef zijn –, bepaalde groepen (vb. oppositie, pers, etc.) kunnen en zullen de stadsmonitor waar mogelijk gebruiken om welke actor dan ook te evalueren. Wij blijven echter steeds pleiten om op een volwassen manier met dit instrument om te gaan en het doel van de stadsmonitor niet uit het oog te verliezen. Ad D De regiefunctie ligt best bij de stad en dus wordt de stadsmonitor in principe beheerd door het stadsbestuur. Dat is een logische conclusie uit alle voorgaande elementen van de definitie waarin de bijzondere rollen van het stadsbestuur werden toegelicht. ‘Beheren’ betekent dat de stadsbesturen verantwoordelijk zijn voor de opbouw, werking en opvolging van de stadsmonitor. Welke aspecten of onderdelen eventueel worden uitbesteed is een verantwoordelijkheid van het stadsbestuur, net als de opvolging van de kwaliteit waarmee dat gebeurt. ‘Beheren’ betekent ook dat het stadsbestuur waar nodig de coördinatie van aspecten op zich neemt en dat het stadsbestuur verantwoordelijk is voor het overleg over de stadsmonitor met alle belanghebbende en belangstellende actoren. 2. METHODIEK: HOE KWAM DE STADSMONITOR TOT STAND? 2.0. INLEIDING & SCHEMA In dit onderzoek werd een 2-sporenstrategie gevolgd.

• Spoor 1 had betrekking op de inhoudelijke en technisch-instrumentele opmaak van de monitor voor steden op Vlaams niveau. Hoofddoel van dit spoor was te bepalen wat onder een leefbare en duurzame Vlaamse stad wordt verstaan en hoe dit vervolgens kon worden gemeten. Participatie van alle belanghebbenden, in eerste instantie uit de 13 centrumsteden, was hierbij cruciaal.

• Spoor 2 had meer een organisatiekundige, bestuurskundige en beleidswetenschappelijke focus. Hier werd aandacht besteed aan de verschillende percepties en interpretaties die lokale actoren vanuit hun lokale inbedding aan bepaalde onderdelen van de stadsmonitor geven. De onderzoekers gingen ook na welke elementen (potenties, pijnpunten en evoluties) van cultuur, structuur en institutionele regelgeving in het lokale bestuurssysteem de implementatie van een monitor (eventueel) kunnen hinderen of bevorderen. In vier steden (Antwerpen, Oostende, Leuven en Mechelen) vond daarom intensief en diepgravend ontwikkelingsonderzoek plaats. Spoor 2 zal uitmonden in het ontwikkelen van een realistisch beleidsadvies voor de Vlaamse en stedelijke overheden over de instrumentele, procesmatige en organisatorische inbedding van de stadsmonitor. In deze vier ‘Spoor 2-steden’ werd ook nagegaan of de stadsmonitor, die op een eerder generieke manier werd ontwikkeld op spoor 1, ook tegemoet kwam aan de specificiteit van een enkele stad. Spoor 2 volgde en voedde op die manier sterk de ontwikkeling van de ‘generieke’ stadsmonitor (spoor 1).

Beide sporen worden schematisch weergegeven op volgende bladzijde (Schema 2) en verder in de paper uitgebreid toegelicht.

11 Bijvoorbeeld het OCMW, de politie, gemeentebedrijven, gemeentelijke vzw’s, etc.

Page 6: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 6

Schema 2 : Overzicht 2-sporenstrategie

2.

Ondergrond

Studiedocumenten die als onderbouw dienen voor het ontwikkelen van indicatoren:

(1) Normatief kader ‘leefbare en duurzame steden’

(2) Voorstudies Witboek Stedenbeleid (3) Visiematrix voor de Vlaamse stad

(4) Clusters met intenties

Ontwerp-indicatoren

Experten-

vergaderingen met allerlei

sleutelfiguren

Voorgrond: Generieke omgevingsindicatoren

Valorisatie en feedback

Symposium Stedenronde

Feedback verwerken Artikels

Data- management

Vraag-en aanbod

analyse Opmaak fiches per

indicator

Achtergrond en implementatie Ontwikkeling van de stadsmonitor permanent volgen en voeden vanuit Antwerpen, Gent, Mechelen, Oostende en Leuven.

(1) Inhoudelijke bruikbaarheid nagaan van resultaten op Spoor 1 (2) Onderzoek naar percepties en interpretaties omtrent de stadsmonitor, naar lokale factoren die het gebruik van het instrument

bevorderen of hinderen, naar interacties van de monitor met andere beleids- en bestuursprocessen in de stad, etc.

S P O O R

2

S P O O R

1

Andere bronnen

Survey in de 13 steden

Stedelijke monografie

Resultaten

14 rapporten (website)

1 Vlaamse monitor

(juni 2004)

+

1 per stad (okt. 2004)

+

incl. advies inzake het

gebruik van de monitor

Page 7: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

2.1. SPOOR 1: TECHNISCH-INSTRUMENTELE OPMAAK VAN DE STADSMONITOR Binnen het verloop van de technisch -instrumentele opmaak van de stadsmonitor kunnen vier fasen worden onderscheiden: (1) visievorming, (2) ontwerpen van indicatoren, (3) datamanagement en tenslotte (4) feedback en valorisatie. Deze fasen kunnen ook duidelijk worden onderscheiden in schema 2. Gegeven de inhoud van workshop 11 wordt geopteerd uitvoeriger stil te staan bij de eerste fase. 2.1.1. Fase 1: Naar een visie voor een leefbare en duurzame Vlaamse stad Binnen deze eerste fase kreeg de ondergrond of basis van de stadsmonitor vorm en inhoud. Willen we immers opvolgen of een stad in een leefbare en duurzame richting evolueert, dan is het cruciaal om te bepalen wat met een leefbare en duurzame stad wordt bedoeld. Het begrip ‘stadsmonitor’ kan eventueel vrij neutraal overkomen, de subtitel van het instrument, namelijk ‘voor leefbare en duurzame Vlaamse steden’, is dit allerminst. Tijdens de ontwikkeling van de visie(matrix) werd geopteerd enerzijds om de principes inzake ‘duurzame ontwikkeling’12 als inhoudelijke, normatieve onderligger te hanteren, en anderzijds om de studies van de Task Force Stedenbeleid13 te gebruiken om een eerste versie van de visie(matrix) te stofferen. Het normatieve kader: duurzame ontwikkeling Sinds het Brundtland-rapport14 (1987)15 en de VN-conferentie Milieu en Ontwikkeling in Rio de Janeiro (1992) is de populariteit van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ sterk toegenomen. Weinig begrippen blijken echter vatbaar voor zoveel uiteenlopende interpretaties. Toch wordt de omschrijving afkomstig uit het Brundtland-rapport algemeen geaccepteerd: “Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de behoeften van de toekomstige generaties in gevaar te brengen.” Bovendien werd een sterke klemtoon gelegd op solidariteit met de armen (‘worlds poor’) en is in de vertaling van dit concept naar de politiek wereld daar nog een sterke aandacht voor participatie bijgekomen. Met andere woorden, duurzaamheid heeft betrekking op de behoeftebevrediging van de huidige generaties, dus van alle mensen die nu leven, zowel arm als rijk, zowel in Noord als in Zuid. Zij hebben allen recht op een kwaliteitsvol en waardig leven (intragenerationele rechtvaardigheid). Echter ook de volgende generaties hebben daar recht op (intergenerationele rechtvaardigheid). Dit impliceert dat de grenzen van wat de natuur aankan, de draagkracht van de aarde, niet mogen worden overschreden. Daarmee zijn enkele basisbegrippen van duurzame ontwikkeling aangehaald: behoeften (‘needs’), rechtvaardigheid, draagkracht van de aarde. Vertaald naar een leefbare en duurzame stad betekent dit een stad waarin tezelfdertijd economische ontwikkeling, sociale rechtvaardigheid en ecologische kwaliteit worden bereikt, steeds rekening houdend met enkele institutionele normatieve principes. We lichten de 4 principes die centraal staan in ons normatieve kader kort toe (aan de hand van enkele kernwoorden16):

• Economische principes In een leefbare en duurzame stad is er een bruisende ontwikkeling met een diversiteit aan activiteiten die een maatschappelijke meerwaarde genereren. In die zin is het belangrijk dat in de stad de vraag (behoefte, wensen, koopkracht, etc.) en het aanbod (producten, diensten, vrijwillige inzet, etc.) op

12 Wanneer men spreekt over leefbaarheid, dan is de focus vaak beperkter, zowel qua schaalniveau als qua tijdsdimensie. Leefbaarheid werd oorspronkelijk in hoofdzaak geassocieerd met een beperkt territoriaal niveau (wijk of buurt), de invalshoek van het wonen (kwaliteit van de woning, kwaliteit van de woonomgeving), de beleving van bewoners over hun wijk of buurt (sociale cohesie, veiligheid). Sinds midden de jaren ’90 wordt het begrip ‘leefbaarheid’ wel steeds ruimer ingevuld. 13 Eind 2000 werd deze Task Force door het Vlaamse stedenbeleid aangesteld met deskundigen uit diverse beleidsdomeinen (in hoofdzaak academici). Zie ook volgende pagina. 14 Begin jaren tachtig riepen de Verenigde Naties een goed ondersteunde commissie in het leven om een stand van zaken op te maken van de milieu- en ontwikkelingsproblematiek en om beleidspistes te formuleren om die twee grote wereldproblemen aan te pakken. Onder voorzitterschap van de toenmalige Noorse eerste minister, Gro Harlem Brundtland, leverde de commissie in 1987 haar eindrapport af (Our Common Future): ‘duurzame ontwikkeling’ was volgens het rapport de weg die de wereld moest inslaan. 15 WCED, (1987), Our Common future, World Commission on Environment and Development, Oxford University Press, 343 p. 16 Een uitgebreide versie van het normatieve kader is te vinden op www.thuisindestad.be (luik stadsmonitor).

Page 8: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 8

elkaar worden afgestemd. De afstemming tussen vraag en aanbod gebeurt op een optimale manier, t.t.z. dat rekening wordt gehouden met zowel kwantitatieve (in hoeveelheden) als kwalitatieve (vb. de diversiteit aan functies van het aanbod) aspecten en dimensies. Uit die inspirerende confrontatie van vraag en aanbod, kunnen zich tal van activiteiten ontwikkelen. Dit principe hebben we dus vrij oorspronkelijk ingevuld.

• Sociale principes

In een leefbare en duurzame stad staat ‘sociale rechtvaardigheid’ centraal (intragenerationele solidariteit). Dit betekent onder meer dat alle vormen van sociale uitsluiting en armoede17 worden bestreden, het beginsel van gelijke kansen en het (her)verdelingsprincipes worden gerespecteerd, er openheid is voor diversiteit (dit betekent onder meer respect, tolerantie, nieuwsgierigheid naar andere culturen, etc.).

• Fysiek-ecologische principes

De intergenerationale rechtvaardigheid wordt vooral vertaald in ecologische randvoorwaarden, omdat natuurlijke rijkdommen de fysieke basis zijn en blijven voor ontwikkeling, nu en in de toekomst. In een leefbare en duurzame stad wordt daarom het milieugebruik beperkt tot binnen de grenzen van de ‘milieugebruiksruimte’18, wordt aandacht besteed aan de kwaliteit van het leefmilieu (vermijden van verontreiniging) en wordt de kwaliteit van groen- en natuurvoorzieningen (biodiversiteit) bevorderd. Ook het ontwerp, de inrichting en het onderhoud van de infrastructuur en de publieke ruimte dragen bij tot de leefbaarheid en duurzaamheid van het stedelijk leven. Vandaar dat ook aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van de infrastructuur en van de ruimte (o.m. meervoudig of multifunctioneel gebruik ).

• Institutionele principes

Leefbare en duurzame steden zijn niet enkel een verantwoordelijkheid van de overheid. De overheid kan de problemen niet alleen aanpakken en creëert niet als enige ontwikkelingskansen. Dit impliceert dat overheden en stedelijke actoren partners zijn in het streven naar leefbaarheid en duurzaamheid. Ten eerste hebben de institutionele principes van de leefbare en duurzame stad betrekking op de kwaliteiten van de algemene civiele cultuur, van de organisaties en van de processen die worden ingezet bij de sturing van de samenleving op stedelijk niveau. Deze kwaliteiten zijn met name publiek vertrouwen en legitimiteit, open schaal (de stad in relatie tot de rand, tot andere steden, tot regionalisering, Europeanisering en mondialisering), collectieve verantwoordelijkheid (responsabilisering van alle maatschappelijke actoren), participatie in alle levenssferen, verantwoording in publiek debat. In de sturing van de stedelijke samenleving is er, ten tweede, bijzondere aandacht voor de rol van de overheid in en van de stad. Die rol heeft met name betrekking op volgende kernelementen: subsidiariteit (spreiden en delen van verantwoordelijkheid), doelmatigheid (van dienstverlening, van overheidsorganisaties en van beleid), rechtmatigheid en behoorlijk bestuur, openheid, participatie en verantwoordelijkheid, integratie en afstemming (binnen en tussen besturen).

Voorstudies van het Witboek stofferen de visie In het najaar van 2001 werden door de leden van de Task Force Stedenbeleid een 15-tal teksten of voorstudies geschreven, telkens over andere beleidsdomeinen, met als doel input te leveren voor het Witboek “De eeuw van de Stad. Over stadsrepublieken en rastersteden”19. Dit Witboek werd geschreven in opdracht van het Vlaamse stedenbeleid en werd vorig jaar gepubliceerd. De 15 teksten – besproken, aangevuld of gewijzigd op verschillende workshops in de 13 centrumsteden – geven een goede status quaestionis van de ontwikkelingen, problemen en potenties waarmee de Vlaamse stad en het stedelijk beleid momenteel rekening moeten houden. Hierdoor vormden ze niet alleen belangrijke bouwstenen voor het Witboek, maar ook voor de visie(matrix) die als ondergrond diende voor (de indicatoren van) de stadsmonitor. Een eerste versie van de visiematrix (zie onder) werd immers ingevuld op basis van deze 15 teksten.

17 Armoede wordt gezien als een netwerk van sociale uitsluitingen (zie Vranken J., Geldof D., Van menxel G., (2001), Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2001. Acco: Leuven). 18 De milieugebruiksruimte geeft aan wat de grenzen van het milieugebruik zijn als we een gezond en aangenaam milieusysteem willen behouden voor de toekomstige generaties. Hierbij is er nood aan een rationeel gebruik van grond (ruimte) en milieugoederen (grondstoffen, brandstoffen, water, afval) met aandacht voor besparing, efficiëntieverbeteringen en hernieuwbare milieugoederen. Voor alle duidelijkheid moet worden aangegeven dat de grenzen aan het milieugebruik voor maatschappelijke discussie vatbaar zijn. Het is zelfs noodzakelijk om het maatschappelijk debat te stimuleren over deze milieugrenzen. 19 De Rynck, F., e.a. (2003), De eeuw van de Stad. Over stadsrepublieken en rastersteden, Brugge: Die Keure, 238 p. De 15 teksten worden als apart boekdeel (‘Voorstudies’) hierbij uitgeven (479 p.). Meer info: zie www.thuisindestad.be.

Page 9: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 9

Visiematrix met doelen en intenties inzake een leefbare en duurzame Vlaamse stad Het (participatief) ontwikkelen van een visie op het gebied van de leefbaarheid en duurzaamheid van de Vlaamse stad was/is geen evidente en eenvoudige oefening. Ook al kon worden vertrokken van een normatief kader, dan nog moesten keuzes worden gemaakt tussen verschillende invalshoeken die men kan hanteren om de concepten stedelijke leefbaarheid en duurzaamheid verder te operationaliseren. Eén van de mogelijke pistes was om per doelgroep, per categorie of per perspectief, etc. een visie te ontwikkelen. Meer concreet betekent dit dat personen die een zelfde perspectief delen of deel uit maken van eenzelfde belangengroep, samen een visie of boomstructuur zouden ontwerpen. Bij de ‘Value Tree Analysis’20 gaat men op deze manier te werk en bouwt men eerst op een participatieve manier aan waardenbomen (i.e. visies) per perspectief en combineert men nadien alle waardenbomen tot één grote waardenboom. Consensus dient dus bereikt te worden nadat de bomen apart zijn ontwikkeld. Het ontwerpen van meerdere bomen, één per perspectief of per belangengroep, lijkt o.i. slechts zinvol wanneer het gaat om een duidelijk afgelijnde materie (in tegenstelling tot de leefbaarheid en duurzaamheid van Vlaamse steden) en de perspectieven of belangengroepen beperkt zijn in aantal en goed zijn afgebakend (vb. probleem rond de aanleg van een industrieterrein: milieuperspectief versus socio -economisch perspectief). Kortom, in het kader van het project ‘stadsmonitor’ was het meer zinvol om één visie te ontwerpen en de verschillende perspectieven en belangen tijdens het ontwikkelingsproces in deze visie te integreren (op basis van consensus). Rekening houdend met het feit dat aan de visie-elementen indicatoren dienen te worden gekoppeld, bestaan er nog vrij veel verschillende invalshoeken om de genoemde container-begrippen te ontrafelen. Het onderzoeksteam onderzocht volgende potentiële indelingen:

• Op basis van actoren, stakeholders en doelgroepen Actoren moeten worden gezien als de spelers in het spel. Het spel is bijvoorbeeld het proces rond een bepaald initiatief of beleidsproces. Actoren kunnen dan individuen, organisaties, instituten, netwerken, etc. zijn, die een zekere mate van autonomie bezitten en die in een welbepaald proces, een welbepaalde positie innemen (op grond van het belang bij de zaak) en een bepaalde rol spelen21. Zowel stakeholders als doelgroepen zijn dus steeds actoren. Stakeholders kunnen worden omschreven als mensen en/of groepen die een belang (‘stake’) hebben bij één of andere initiatief (vb. actie, beleid, etc), die er een invloed op kunnen uitoefenen of die er de invloed van ondergaan22. Zij kunnen bijvoorbeeld zichzelf, een bepaalde groep, de natuur, de toekomstige generaties, etc. vertegenwoordigen. De stakeholders kunnen verschillende rollen op zich nemen en één rol kan ook door verschillende stakeholders worden gedeeld. Een doelgroep echter is een groep waarop een initiatief is gericht. Voorbeelden: In de Balanced Scorecards (2001)23 worden vaak doelgroepen opgesomd: bvb. jeugd, senioren, bejaarden en gehandicapten. Per doelgroep kunnen vervolgens kritische succesfactoren en de doelstellingen worden bepaald. Niet onbelangrijk is dat doelgroepen worden afgebakend omdat men (al dan niet expliciet) één of meerdere (algemene) doelstellingen nastreeft. Scheidslijnen tussen de invalshoeken zijn dus moeilijk te trekken (zie verder). In de beleidsbrief ‘Binnenlandse Aangelegenheden & Stedenbeleid: beleidsprioriteiten 2001-2002’ van minister Van Grembergen wordt onder meer gesteld dat men zich op enkele groepen van zowel huidige als potentiële bewoners moet richten om de stadsvlucht tegen te gaan (i.c. doelstelling). Deze groepen zijn jongeren die door de stad zijn aangetrokken, maar na hun studies of bij het vooruitzicht op kinderen de stad verlaten, kinderen die - bij gebrek aan leefkwaliteit - voor hun ouders dikwijls de oorzaak zijn om ook weer de stad te verlaten, kansarmen (problematiek segregatie en verdringing), midden en hogere inkomensgroepen, en actieve senioren. Net zoals bij de waardenboomanalyse (zie boven), lijkt deze invalshoek vooral zinvol wanneer het aantal actoren, stakeholders en/of doelgroepen is beperkt en het thema duidelijk is afgelijnd. Het leek ons daarom niet nuttig in het kader van het project ‘stadsmonitor’ de visie volgens deze invalshoek te ontwikkelen.

• Op basis van principes of pijlers (kapitaalsvormen, dimensies, sferen, facetten, etc.) Aan de hand van een paar voorbeelden trachten we hier een beeld te geven van een invalshoek die vaak wordt gebruikt om doelstellingen en/of indicatoren in te delen of om de leefomgeving te bepalen. Let wel, we willen hier niet alle indelingen die vertrekken van een viertal grote principes, pijlers of dimensies, etc. over één kam scheren. Wel trachten we onder meer duidelijk te maken dat steeds min of meer dezelfde

20 Zie onder meer: O. Renn, T. Webler, et. al., (1993), “Public participation in decision making: a three-step procedure”, In: Policy Sciences, n° 26, p. 189-214, Kluwer Academic Publ. 21 Zie: http://www.uia.ac.be/u/bockstal/iwb/einddocument/bijlage1.doc 22 Onder meer naar Freeman, Edward, R., (1984), ‘Strategic management: a stakeholder approach’, Boston: Pitman Publishing Company. 23 Vervaeke, T., Bruggeman, W. en Ooghe, H., (2001), “De Balanced Scorecard als meetinstrument voor doelgerichte sturing”, In: Overheid in Beweging, aflevering 5, 15, okt. 2001.

Page 10: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 10

pijlers terugkomen, zijnde (1) een economische pijler, (2) een sociale pijler, (3) een fysiek-ecologische pijler en (4) een institutionele pijler. Bijvoorbeeld het International Centre for Integrative Studies (ICIS) uit Maastricht hanteert een driehoeksmodel dat is gebaseerd op de noties van duurzame ontwikkeling (Rotman, J., 199824 en Rotmans en Van Asselt, 200025). We lichten dit denkkader hier uitgebreider toe omdat het meer dan de andere voorbeelden is uitgewerkt en reeds is toegepast op een stad (i.c. Maastricht). Uitgangspunt is dat een omgeving bestaat uit een aantal voorraden: economische voorraden (vb. werkgelegenheid), sociaal-culturele voorraden (vb. bevolkingssamenstelling) en ecologische voorraden (vb. biodiversiteit, waterkwaliteit). Door menselijke activiteiten vindt uitwisseling plaats tussen deze voorraden, en verandert dus de samenstelling van deze voorraden wat betreft kwantiteit en kwaliteit. De waarde van een samenhangend stel voorraden kan worden uitgedrukt in kapitaal, onder te verdelen naar economisch, sociaal-cultureel en ecologisch kapitaal. Relaties tussen de verschillende voorraden worden stromen genoemd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen intra- en interstromen. Intrastromen zijn stromen tussen voorraden die tot dezelfde kapitaalsvorm behoren en interstromen zijn stromen tussen de verschillende kapitaalsvormen. Teneinde de dynamiek van een omgeving in kaart te brengen, dient sys-tematisch de samenhang tussen korte en lange termijn ontwikkelingen te worden onderzocht. Waar voorraden de veranderingen op lange termijn (decennia) representeren, geven stromen de veranderingen op korte termijn (jaren) weer. Aan deze voorraden en stromen kunnen indicatoren worden gekoppeld. TELOS, het Brabants Centrum voor Duurzaamheidsvraagstukken, gebruikte voor de concrete uitwerking van de Duurzaamheidsbalans van Noord-Brabant 2001 een quasi identieke indeling en methode26. Aan elke kapitaalsvorm worden voorraden gekoppeld en aan deze voorraden worden één of meerdere eisen (of doelstellingen) gekoppeld. Enkele indicatoren geven tenslotte aan in hoeverre aan een eis wordt voldaan. Ook UN-CSD (Verenigde Naties - Commissie Duurzame Ontwikkeling) en het Duitse Wuppertal-instituut27 gebruiken een soortgelijke structuur om indicatoren in te delen. Wel wordt nog een belangrijke pijler toegevoegd, namelijk een institutionele. Op deze manier kan expliciet aandacht worden besteed aan participatie, gender, etc. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu28 gaf in 1998 een voorzet voor de opmaak van een Leefomgevingsbalans. Drie perspectieven stonden daarin centraal: een ecologisch, economisch en een sociaal-psychologisch perspectief. Deze invalshoek bewijst dus op verschillende niveaus zijn bruikbaarheid. Nieuwe keuzes dienen echter steeds te worden gemaakt om te bepalen hoe de visie na een eerste stap verder ontrafeld of vertakt dient te worden (op basis van beleidsdomeinen, doelstellingen, etc?). Met andere woorden, deze invalshoek wordt best gecombineerd met één of meerdere andere invalshoeken.

• Op basis van beleidsdomeinen (ook sectoren, departementen, etc) Vooral in beleidsplannen en -rapporten zien we dat men doelstellingen of indicatoren gaat indelen per geïnstitutionaliseerd beleidsdomein of per sector. Welke indeling men dan hanteert verschilt zowel tussen de steden als tussen de beleidsniveaus. Uiteraard zijn hier talloze voorbeelden voorhanden. Deze invalshoek kan echter weinig als vernieuwend worden beschouwd (bovendien wordt integratie hierdoor weinig gestimuleerd). • Op basis van algemene doelstellingen (o.b.v. beleidsnota’s, onderzoek, etc.) Een op het eerste zicht vrij evidente manier om een visie te ontrafelen en doelstellingen te bepalen inzake een leefbare en duurzame stad, is te vertrekken van enkele zeer algemene (strategische) doelstellingen. Het Nederlandse Grotestedenbeleid (GSB)29 bijvoorbeeld vertrekt van 9 doelstellingen en koppelt daaraan meerdere kernindicatoren. Bijvoorbeeld (1) Terugdringen van de werkloosheid en bevorderen van arbeidsplaatsen, (2) Versterking van de economische concurrentiepositie van de stad, (3) Versterken van de positie stedelijke woonmilieus op de regionale woningmarkt, (4) Versterken van de sociale infrastructuur in de stad, (5) Duurzaam herstel kwetsbare wijken, etc. Ook in twee projecten van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (UGent) werd getracht op een participatieve manier duurzaamheidsindicatoren te ontwerpen met als ondergrond een boomstructuur gebaseerd op (algemene) doelstellingen: met name tijdens de ontwikkeling van duurzaamheidsindicatoren voor het Kustgebied30 en voor de Kortrijkse regio31.

24 Rotmans, J., (1998), “Geïntegreerd denken en handelen, een noodzakelijk goed”, Maastricht: ICIS, 40 p. 25 Rotmans, J. en Van Asselt, M., (2000), “Towards an Integrated Approach for Sustainable City Planning”, Maastricht: ICIS, 22 p. 26 TELOS, (2001), “De duurzaamheidsbalans van Noord-Brabant 2001”, Tilburg: TELOS, juni 2001, 48 p. 27 Spangenberg, J.H. en Bonniot, O., (1998), “Sustainability Indicators - A Compass on the Road Towards Sustainability”, Wuppertal Paper, Nr. 91, Feb. 1998, 34 p. 28 RIVM, (1998), “Leefomgevingsbalans. Voorzet voor vorm en inhoud”, Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 140 p. 29 VROM raad, (2001), ‘Grotestedenbeleid voortzetten en verbouwen’, Advies over grotestedenbeleid 31 oktober 2001, p.14. en ook Verweij, A.O., Goezinne, B., Dijkstra, A., (1995), ‘Opmaat tot signalering: Instrumentontwikkeling voor de Monitor Grote -stedenbeleid’, Rotterdam: ISEO, 42 p. 30 Paredis, E. en Block, T., (2001), “Op weg naar duurzaamheidsindicatoren voor het kustgebied. Eindrapport ”, i.o.v. het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Waterwegen Kust, Brussel: TERRA -CZM (in print). 31 Maes, T., Kerkhove, G. en Van Assche, J., (2003), “Een duurzaamheidsmeter voor de Regio Kortrijk”, in opdracht van de Intercommunale Leiedal, UGent: CDO.

Page 11: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 11

Bij deze invalshoek is het echter niet evident om de eerste groep algemene of ‘strategische’ doelstellingen te bepalen. Eens deze bepaald is het relatief makkelijk om deze verder te vertalen en er uiteindelijk indicatoren aan te koppelen.

• Op basis van functies (al dan niet voorafgegaan door behoeften) In veel beleidsteksten - en meer specifiek als ze van de hand zijn van ruimtelijke (structuur)planners - spreekt men over de vier hoofdfuncties van een stad32: een woonfunctie, werkfunctie, recreatiefunctie en vervoersfunctie (verkeer, mobiliteit, verplaatsen, etc.). Andere functies worden soms her en der apart vermeld, zoals de winkelfunctie of commerciële functie (verkoop), de onderwijsfunctie (educatie), de ontmoetingsfunctie (smeltkroes van levensstijlen), de baliefunctie (kantoren, publieke voorzieningen, etc), de sociaal-culturele functie (vb. uitgaan), de pechstrookfunctie (stad als aantrekkingspool voor de minder begoeden en kansarmen), de milieu- en natuurfunctie, etc. Voor de selectie van de stedelijke gebieden in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen heeft de Vlaamse regering zich gebaseerd op een actualisering van de wetenschappelijke studie ‘Hiërarchie van de stedelijke kernen in Vlaanderen’ (1997), uitgevoerd door professor Van Hecke van de KULeuven. Voor het bepalen van het uitrustingsniveau van de steden en gemeenten werden acht functies onderzocht, met telkens een reeks indicatoren per functie: de medische functie en sociale functie (indicatoren: ziekenhuizen, medische centra, maatschappelijke dienstverlening, etc.), de culturele functie (indicatoren: academies, bioscopen, culturele centra, musea, etc.), sport, recreatie en horeca (indicatoren: sporthallen, zwembaden, hotels, restaurants, etc.), de onderwijsfunctie (indicatoren: middelbaar onderwijs, universitair onderwijs, niet-universitair hoger onderwijs en PMS-centra), de verkeersfunctie (indicatoren: spoorweg- en buslijnen en hun frequentie), diensten met loketfunctie (indicatoren: RVA-kantoren, interim-kantoren, banken, etc.), overheidsfuncties (indicatoren: bestuurscentra, gerechtelijke centra, rijkswacht, etc.) en de detailhandelsfunctie (indicatoren: een dertigtal rubrieken van de kleinhandel, reisbureaus, markten). In een Finse studie van Antikainen en Vartainen (1998)33 zien we dat ook een onderscheid kan worden gemaakt van functies per schaal. Vier schalen werden in deze studie naar voor geschoven: (1) lokaal niveau: dit slaat in hoofdzaak op de woon- en leefomgeving van de stedelingen (quality of life indicatoren), (2) regionaal niveau: hier worden de centrumfuncties die de stad vervult belicht, (3) nationaal niveau: de plaats van de stad wordt bekeken in het nationaal stedelijk systeem, en (4) globaal niveau: hier wordt de stad in een internationaal stedelijk systeem geplaatst.

Uiteraard worden in de praktijk (zoals blijkt uit de voorbeelden) deze 5 invalshoeken zelden zuiver of onvermengd toegepast. Het is immers moeilijk om een duidelijke scheidslijn te trekken tussen de vijf invalshoeken. Zo leunt bijvoorbeeld een stakeholders- of doelgroepenbenadering fel aan bij een doelstellingenbenadering, kunnen we een grote overlap vaststellen tussen een indeling op basis van functies en een indeling op basis van beleidsdomeinen, komen sommige afbakeningen van dimensies in de buurt van een afbakening op basis van algemene beleidsdomeinen, etc. Het spreekt dan ook voor zich dat deze invalshoeken konden worden gecombineerd. Zo kan men bijvoorbeeld strategische doelstellingen formuleren en vervolgens doelgroepen per doelstelling afbakenen. Ook de aanpak die binnen het project Stadsmonitor werd gekozen, is een combinatie van meerdere invalshoeken. De visie voor een leefbare en duurzame Vlaamse stad werd binnen dit project ontwikkeld aan de hand van een visiematrix. Het doel van deze visiematrix was/is de mogelijkheid creëren om – uitgaande van de behoeften - de activiteiten van stadsbewoners, stadsbesturen en stadsgebruikers te kaderen in de grote principes van duurzaamheid. De matrix is dus gebaseerd op zowel het normatieve kader (zie boven) als op de activiteiten die in de stad plaatsvinden (deze sluiten min of meer aan bij de invalshoek ‘functies’ en ‘beleidsdomeinen’). Concreet betekende dit dat in de rijen van de visiematrix de belangrijkste activiteitsdomeinen34 werden opgenomen (vb. wonen, leren/onderwijs, zich verplaatsen/mobiliteit, veiligheidszorg, werken en ondernemen, zorg en opvang, etc.), de kolommen werden bepaald door de vier grote categorieën van duurzaamheidsprincipes waartegen de activiteiten vervolgens konden worden afgewogen. In de visiematrix worden de activiteitsdomeinen (rijen) en de normatieve principes (kolommen) dus verweven met elkaar. In elke cel van de matrix werden door de onderzoekers enkele voorlopige algemene intenties en bedoelingen geformuleerd die betrekking hebben op zowel het desbetreffende activiteitsdomein als het desbetreffende normatieve principe. De voorzet van de onderzoekers moest worden gezien als ‘triggers’ tot discussie en was in sterke mate gebaseerd op de voorstudies van het Witboek (15 teksten; zie p. 8). Deze eerste versie van de visiematrix werd ter discussie voorgelegd op 21 expertenvergaderingen (per activiteitsdomein) die plaatsvonden in april en mei 2002. Ongeveer 120 experten uit de 13 centrumsteden en 55 experten uit de Vlaamse administratie, de middenveldorganisaties en de

32 Le Corbusier zag reeds in 1933 deze vier termen als ‘de’ functies van de stad. 33 Antikainen, J. en Vartiainen, P., (1998), “Framing the Urban Network in Finland - The Urban Network Study Helsinki: Ministerie binnenlandse zaken. 34 Door deze keuze is het alvast moeilijk om aspecten zoals gezondheid in de visiematrix op nemen.

Page 12: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 12

academische wereld werden toen geconsulteerd. Tijdens deze expertenvergaderingen werden intenties toegevoegd, verscherpt, geschrapt, etc., waardoor de visiematrix steeds sterker werd. De doelstelling was met alle betrokkenen een zo groot mogelijke eensgezindheid te verkrijgen, gegeven het normatieve kader. De vraag die momenteel voorligt is of we hierdoor niet een (te?) brave visie hebben ontwikkeld. Door deze aanpak werd wel alvast werk gemaakt van een draagvlak voor het instrument ‘stadsmonitor’ en werd de netwerking tussen de betrokken actoren verhoogd. Twee niet onbelangrijke neveneffecten. Om deze matrix te verfijnen en te verbeteren werd ook nog input uit vier Spoor 2-steden (intensieve opvolging in Antwerpen, Leuven, Oostende en Mechelen – zie verder) en uit een feedbackronde opgenomen. Deze feedbackronde vond plaats in februari en maart 2003, en bestond uit twee zaken: enerzijds een terugkoppeling via mail naar alle experten die werden uitgenodigd voor de expertenvergaderingen, en anderzijds enkele interviews met specialisten op het terrein. Ter illustratie geven we enkele voorbeelden van intenties (+ hun situering in de visiematrix). Let wel, door enkele voorbeelden op te sommen ontstaat het gevaar dat deze intenties te sterk ‘op zich’ worden beoordeeld. Dit is niet de bedoeling: intenties moeten vaak (quasi altijd) in combinatie met andere intenties uit het desbetreffende activiteitsdomein of principe worden gezien. In vele gevallen dienen zelfs combinaties te worden gemaakt met (groepen van) intenties uit de andere domeinen en/of principes.

• Activiteitsdomein Cultuur / Economisch principe: C1: In de stad wordt het culturele aanbod gekenmerkt door diversiteit, kwantiteit en kwaliteit. C2: In de stad kan iedereen cultureel actief zijn, zodat diverse vormen van cultuurcreatie tot ontplooiing kunnen komen. C3: De creativiteit van de kunstenaars worden gestimuleerd, zodat artistieke creatie en vernieuwing mogelijk wordt. C4: In de stad zijn er voor jongeren en volwassenen ruime mogelijkheden om te participeren aan kunst en cultuur en zo meer culturele competenties te ontwikkelen. C5: De culturele infrastructuur in de stad is divers en optimaal aangepast aan de opdracht en disciplines. C6: De culturele identiteit en uitstraling van de stad wordt behouden of verder ontwikkeld zodat inwoners zich verbonden voelen met de stad en stadsgebruikers zich aangetrokken voelen tot de culturele rijkdom van de stad. C7: In de stad wordt het cultureel erfgoed bestudeerd, bewaard, geactualiseerd en ontsloten ten behoeve van een breed publiek. • Activiteitsdomein ‘Leren/onderwijs’/Sociaal principe: L1: Het onderwijs in de stad is voldoende gedifferentieerd en voldoende territoriaal gespreid zodat elk kind, jongere én volwassene een educatief project op maat kan uitbouwen. L5: Het onderwijs in de stad geeft een gelijke waardering voor alle onderwijsvormen en onderwijsniveaus. L6: Onderwijs en vorming én opleiding bieden gelijke kansen aan kinderen, jongeren en volwassenen ongeacht het milieu waaruit ze afkomstig zijn L7: Leren omgaan met de diversiteit van de stedelijke omgeving is een uitgangspunt voor het onderwijs in de stad. L8: In de stedelijke omgeving wordt de wijk-/ buurtfunctie van de scholen versterkt. L9: Scholen kennen de achtergrond van kinderen om problemen te detecteren die een invloed hebben op de schoolcarrière. L10: In de stad is de school als leer- en werkomgeving aantrekkelijk voor leerlingen en leerkrachten.

• Activiteitsdomein ‘Ondernemen’/ Institutioneel principe: ON12/WE11: Om in een globaliserende netwerkeconomie een stabiele welvaartscreatie mogelijk te maken, werken de stedelijke actoren een economische strategie uit op verschillende schaalniveaus (van lokaal tot mondiaal), die gericht is op inbedding van het economisch weefsel in het sociaal-cultureel kapitaal van de stadsregio. ON13/WE12: In de ontwikkeling van het economisch en arbeidsmarktbeleid wordt de stadsregio beschouwd als de relevante Functioneel Economische Ruimte. Overheid en sociale actoren sturen in een netwerkverband (stedelijke allianties) het lokaal economisch weefsel en de stedelijke ondernemings- en arbeidsmarktinitiatieven aan. ON14/WE13: De strategische keuzes in het economisch en arbeidsmarktbeleid van de stad vormen onderwerp van een publiek debat. ON15: Permanent overleg garandeert dat ondernemingsactiviteiten en activiteiten in domeinen zoals wonen, mobiliteit, onderwijs en milieu en natuur op elkaar afgestemd worden. ON16: Bedrijven in de stad voeren een open communicatie over hun economisch, sociaal en milieubeleid. ON17: Netwerkcontacten tussen (lokale) ondernemingen en actoren stimuleren kennisuitwisseling en zetten aan tot innovaties. Bedrijven zijn mee met de ontwikkelingen in hun sector.

• Activiteitsdomein ‘Wonen’/Fysiek-ecologisch principe: WO9: De ruimte voor het wonen wordt zorgvuldig gebruikt met het oog op een gedifferentieerde dichtheid van het stedelijk wonen. De densiteit doet geen afbreuk aan leefbare woonkwaliteit.

Page 13: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 13

WO10: In de stad worden de woontypologieën ingepast in het karakter van de omgeving. WO11: In stadsbuurten is de woonomgeving (zowel het niet bebouwd gedeelte van het private perceel, de semi-publieke en de openbare ruimte) multifunctioneel. WO12: De bewoners en de beheerders van het woningpatrimonium gaan rationeel om met energie en grondstoffen in de woning.

• Activiteitsdomein ‘Zorg & opvang’/ Economisch principe: ZO1: Iedereen kan een beroep doen op een zorg/opvang die afgestemd is op de vraag (zorg en opvang op maat) en die maatregelen treft die minst ingrijpend zijn en die zo veel als mogelijk aansluiten op de (vertrouwde) leefomgeving. ZO2: Personen die potentieel zelfredzaam zijn, kunnen aanspraak maken op ondersteuning om zelfstandig te blijven wonen. ZO3: In het stedelijk gebied is de gezondheids- en welzijnszorg uitgebouwd op alle niveaus/echelons (nulde tot vierde lijnszorg). Basiszorg, crisisopvang en gespecialiseerde zorg worden op elkaar afgestemd. ZO4: Mantelzorgers krijgen voldoende ondersteuning. ZO5: In de stad zijn de woningen aangepast of aanpasbaar aan de noden van de bewoner.

Dergelijke opsomming zouden we kunnen geven voor alle 175 intenties uit de visiematrix35, verdeeld over de 8 activiteitsdomeinen en de 4 principes. 2.1.2. Fase 2: Naar ontwerpindicatoren gekoppeld aan de visie Binnen de tweede fase, de co-design van indicatoren36, stond een tweede reeks van experten-vergaderingen met sleutelfiguren centraal. Op deze vergaderingen werden opnieuw experten uit alle 13 Vlaamse centrumsteden, betrokken Vlaamse ambtenaren en specialisten, etc. uitgenodigd om mee te denken over hoe (o.m. binnen hun domein) de intenties uit de visiematrix verder konden worden ontrafeld en welke gewenste (ontwerp)indicatoren er konden aan worden gekoppeld. Om te vermijden dat een monitor ontstaat met enkele honderden indicatoren37, werd beslist de intenties uit de visiematrix te clusteren. Een cluster bestaat uit een aantal intenties die samengenomen een element of thema vormen waarvoor zeker één of meerdere indicatoren dienen te worden ontworpen. Er zijn rijclusters (intenties afkomstig uit een activiteitsdomein) en kolomclusters (intenties gebaseerd op een principe). In overleg met de experten werden per cluster telkens ‘gewenste’ ontwerpindicatoren naar voor geschoven. Met andere woorden, er werd niet vertrokken van cijfermateriaal dat voorhanden is, maar er werd gezocht naar (vaak nieuwe) data die de intenties zo goed als mogelijk vatten. Hieronder is ter illustratie één van de 7 rijclusters uit het activiteitsdomein ‘zich verplaatsen & mobiliteit’ weergegeven. Het thema dat de 5 intenties bindt is ‘efficiënte en evenwichtige inzet van vervoersmodi en vervoersinfrastructuur’. In overleg met mobiliteitsexperten werd vervolgens gezocht naar indicatoren die deze cluster (en de intenties) kunnen opvolgen.

CLUSTER: EFFICIENTE EN EVENWICHTIGE INZET VERVOERSMODI & -INFRASTRUCTUUR

ZV3: Aan de complexe vervoersvraag gedifferentieerd in tijd en ruimte wordt tegemoet gekomen door een efficiënte en evenwichtige inzet van vervoersmodi en -infrastructuur. Dit betekent onder meer: ZV4: De stad is op maat van voetgangers en fietsers. ZV5: Het openbaar vervoer in de stadsregio wordt uitgebouwd als een volwaardige vervoersmodus met voldoende overstapfaciliteiten en een vlotte doorstroming. ZV6: In de stad wordt pas in laatste instantie een beroep gedaan op de auto om zich te verplaatsen. ZV7: In de stad is er een gedifferentieerd parkeerbeleid waarbij bewoners hun auto makkelijk kunnen stallen.

Aandeel verplaatsingen met het openbaar vervoer

35 De volledige visiematrix zal vanaf 23 juni te vinden zijn op de website www.thuisindestad.be 36 Hiermee wordt het participatief ontwerpen van indicatoren bedoeld. 37 Bijvoorbeeld wanneer aan elke intentie uit de visiematrix twee of meer indicatoren worden gekoppeld. Voor een monitor op strategisch niveau zijn honderden indicatoren niet gewenst: in plaats van de discussie te verhelderen, zou hij de discussie eerder compliceren.

Page 14: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 14

Aandeel verplaatsingen met de fiets Aandeel verplaatsingen met te voet Aandeel verplaatsingen met de auto / motor Aandeel inwoners dat de wagen gebruikt voor woon - werk/schoolverkeer Aandeel inwoners dat de wagen gebruikt tijdens de vrije tijd Evolutie van de VF-factor (reistijdverhouding bij woon-werkverkeer tussen openbaar vervoer en de auto) Aantal (of aandeel) kilometer fietspadennetwerk Gebruik van fietspadennetwerk Aantal kwaliteitsvolle fietsstallingen Bezettingsgraad fietsenstallingen Aantal kilometer openbaar vervoersnetwerk Gemiddelde snelheid van het openbaar vervoer in de stad Aandeel bewoners dat zijn auto (makkelijk) kan stallen in een straal van 200 meter Bereikbaarheidsindex van het stadscentrum vanuit parkings in de rand en geconcentreerd op locaties Gemiddelde tijd tussen het 'stallen' van de wagen en het thuiskomen Bereikbaarheid van de belangrijke knooppunten in de stad via het openbaar vervoer Aandeel geconcentreerde parkeerruimte voor bezoekers t.o.v. bewonerskaarten Aandeel ‘doorgaand verkeer’ op wegen voor bestemmingsverkeer Reistijdverliezen of Aantal verliesuren op hoofdwegennet

Na verwerking van de input uit de vele vergaderingen en contacten38, beschikten de onderzoekers over een 60-tal rij- en kolomclusters, waaraan meer dan 400 ontwerpindicatoren zijn gekoppeld. Zoals reeds gesteld; enkel selectief gekozen indicatoren die relevante evoluties op strategisch niveau in stedelijke gebieden tonen, worden in de stadsmonitor opgenomen. Op basis van een aantal criteria werd bijgevolg bepaald voor welke ontwerpindicatoren het echt zinvol zou zijn tot volledige uitwerking en dataverzameling over te gaan. Meer concreet: er werden twee selectie-criteria gebruikt om alle ontwerpindicatoren te beoordelen, namelijk ‘relevantie’ (hebben ze een duidelijke link met de cluster?) en ‘interpreteerbaarheid’ (kan beoordeeld worden hoe de indicator moet evolueren in een leefbare en duurzame stad?). Enkel ontwerpindicatoren die voldoende hoog scoorden op deze twee criteria kwamen in aanmerking voor verdere uitwerking. De ontwerpindicatoren die aan deze twee criteria voldeden werden vervolgens ook op 2 andere criteria gescreend; i.c. ‘link met activiteiten en principes’ en ‘link met actoren’39. Op deze manier kon de basislijst worden gereduceerd tot een eerste ‘gewenste’ lijst van 111 indicatoren (selectielijst). Beslist werd om deze indicatoren - in de mate van het mogelijke - van data te voorzien. 2.1.3. Fase 3: Een zoektocht naar cijfers voor 111 indicatoren Tijdens de laatste maanden van 2003 en de eerste helft van 2004 vond de datamanagementfase plaats. Bestaande data afkomstig uit administratieve gegevens en (academisch) onderzoek werden door het onderzoeksteam opgevraagd en indien nodig bewerkt. Ook een telefonische enquête in de 13 centrumsteden vond plaats om een 30-tal indicatoren van data te voorzien en er werd een vrij grootschalige webenquête uitgevoerd bij tientallen sleutelfiguren uit de steden (per domein) om een zicht te krijgen op de kwaliteit van de netwerking. Per indicator werd steeds een technische fiche ingevuld zodat duidelijkheid bestaat over de omschrijving van de indicator (definitie), de databron, de datakwaliteit (vb. betrouwbaarheid), validiteit, doelstellingen, etc. Ook tabellen en grafieken werden voor elke indicator opgemaakt.

38 Onder meer overleg met experten uit de 13 steden, kernstuurgroepen (vertegenwoordigers van het Vlaamse niveau), stedenstuurgroepen (politieke en ambtelijke vertegenwoordigers uit de steden), onderzoek in de Spoor 2-steden, etc. 39 In tegenstelling tot prestatiemeetsystemen of beleidseffectmetingen werd hier niet gestreefd naar indicatoren waar weinig (liefst één) actoren impact op hebben, maar naar indicatoren waar vele actoren (departementen, diensten, beleidsdomeinen, etc.) en beleidsniveaus verantwoordelijkheid dragen. Dergelijke indicatoren passen in de filosofie van ‘duurzame ontwikkeling’ (zie Normatief kader, institutioneel luik) en dus in de stadsmonitor (zie boven; doel stadsmonitor).

Page 15: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 15

Bij wijze van voorbeeld hebben we in bijlage één ingevulde fiche toegevoegd met data voor de 13 centrumsteden samen. We noemen dit een ‘generieke’ fiche. Op 23 juni zullen alle generieke indicatorenfiches publiek worden gemaakt. Na de zomer worden ook ‘specifieke’ fiches per stad opgemaakt. Deze fiches omvatten meer informatie op maat van de stad. Alvast kan worden gemeld dat de lijst van 111 geselecteerde indicatoren werd uitgebreid tot 150. Dit heeft 2 oorzaken. Ten eerste werden 20 indicatoren ontdubbeld. Dit gebeurde in hoofdzaak wanneer de gewenste indicator uit twee componenten bestond die op een aparte manier worden gemeten. Zo werd ‘Deelname aan cultuur (cultuurparticipatie)’ opgesplitst in een eerder passieve component, namelijk ‘Het bijwonen van kunstzinnige activiteiten’, en een actieve component, namelijk ‘Het zelf uitoefenen van kunstzinnige activiteiten’. Ten tweede werd ook voor een kleine 20 indicatoren een ‘2de keus-indicator’ naar voor geschoven. Dergelijke oplossing werd toegepast wanneer duidelijk werd dat het quasi onmogelijk was/is om op relatief korte termijn (vb. 1 à 2 jaar) bruikbare data te ontwikkelen voor de ‘gewenste’ indicator. Zo werd bijvoorbeeld door cultuurexperten de indicator ‘Aantal vernieuwende cultuurproducties in de stad’ als gewenst beschouwd om de culturele creativiteit in de stad te meten. Binnen de grenzen van het project stadsmonitor was het echter onmogelijk om te bepalen wat als ‘vernieuwend’ kan worden beschouwd (en wie dit moet beslissen) en welke cultuurproducties in rekening moeten worden gebracht. Daarom werd voor deze indicator een ‘2de keus’ naar voor geschoven; namelijk ‘Aantal cultuurproducties in de stad’. De cultuurexperten gaan er immers van uit dat hoe meer cultuurproducties er zijn, hoe meer kans op kwaliteit en vernieuwing. In bijlage bevindt zich de overzichtslijst met de 150 indicatoren (versie 9 mei). In een eerste editie zullen ongeveer 100 indicatoren reeds voorzien zijn van cijfermateriaal (tabellen en grafieken per indicator). Voor 50 indicatoren zal een piste worden voorgesteld. Dergelijke pistes beschrijven hoe de indicator op termijn kan worden ingevuld. Er zijn momenteel weinig ingevulde indicatoren voor de activiteitsdomeinen ‘zorg en opvang’ (voor 3 van de 7 indicatoren zijn data voorhanden) en ‘leren en onderwijs ’ (5 op 12 is reeds in orde). Ook voor de indicatoren die werden gekoppeld aan de fysieke principes blijken weinig bruikbare cijfers te bestaan (slechts 4 op 15 is in orde). Hoe dan ook blijven de indicatoren waarvoor (voorlopig) geen data voorhanden zijn in de selectielijst opgenomen. Om die manier wordt het evenwicht niet verstoord en blijft duidelijk waar de hiaten zitten. 2.1.4. Fase 4: Publiek maken van de stadsmonitor, feedback en reflectie De eerste editie van de ‘generieke’ stadsmonitor zal worden voorgesteld op een symposium in het Antwerpse Provinciehuis (23 juni 2004). Vanaf die dag zullen ook alle indicatoren voor iedereen consulteerbaar zijn op een website (www.thuisindestad.be). Na de zomer wordt de stadsmonitor ook in elke centrumstad apart voorgesteld. Tijdens deze vierde en laatste fase zal feedback worden verzameld en verwerkt en zullen de onderzoekers trachten om enige reflecties te formuleren van op afstand (als het spel afstand-betrokkenheid lukt) op het ontwikkelingsproces, de functie van het instrument, ervaringen uit de Spoor 2-steden, etc. 2.2. SPOOR 2: LEREN IN & VAN ENKELE SPECIFIEKE STEDEN In vier steden40, namelijk Antwerpen, Oostende, Leuven en Mechelen (de zogenaamde ‘Spoor 2-steden’), werd intensief gewerkt rond de stadsmonitor. Dit onderzoeks luik had 2 doelen:

(1) de inhoudelijke bruikbaarheid testen van de stadsmonitor binnen de Spoor 2-steden (2) de ‘bestuurlijke’ inpasbaarheid nagaan van de stadsmonitor binnen de verschillende

contexten van de Vlaamse centrumsteden De resultaten van dit onderzoeksluik zullen pas worden afgerond na de zomer. We geven hier wel een schets van de onderzoeksvragen die hier aan bod kwamen/komen.

40 Aanvankelijk hoorde de stad Gent ook tot deze groep, maar een intensieve werking in deze stad werd nooit opgestart.

Page 16: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 16

2.2.1. Inhoudelijke bruikbaarheid getest Het eerste doel van spoor 2 was – zoals reeds gesteld – de koppeling te maken tussen het algemene proces van de stadsmonitor op spoor 1 (voor alle steden) en de specifieke situatie van Vlaamse steden. De doelstelling was de inhoudelijke bruikbaarheid van de stadsmonitor te toetsen vanuit specifieke contexten van stadsbesturen (i.c. van de Spoor 2-steden). Volgende vragen kwamen aan bod:

• In welke mate moet de algemene, generieke stadsmonitor (geldig voor alle steden), worden aangepast om deze bruikbaar te maken in een specifieke stad? Kunnen de specifieke problematieken van een specifieke stad in de stadsmonitor worden geïntegreerd? Moet de stadsmonitor dan op specifieke delen worden aangepast, is er aanvulling nodig en in welke vorm kan dat dan?

• In welke mate leidt de discussie over de stadsmonitor in één stad tot aanpassingen van de ‘generieke’ stadsmonitor?

Aangezien de meeste experten uit de Spoor 2-steden reeds van bij de beginfase ook bij het ‘generieke’ ontwikkelingsproces werden betrokken, werden veel van hun opmerkingen reeds verwerkt in dit algemene verhaal (althans wanneer ook andere centrumsteden zich hier konden in vinden). Toch is het opvallend dat wanneer nadien de vraag kwam of het voor hun stad noodzakelijk was om specifieke intenties en/of indicatoren toe te voegen, de aanvullingen relatief beperkt bleven:

• In Oostende werden na 3 intensieve werkvergaderingen (aug. – sept. 2003) 16 extra indicatoren naar voor geschoven, en werden 2 indicatoren uit de gewenste, generieke lijst minder prioritair geacht.

• In Antwerpen41 werden 20 extra expertenvergaderingen (dus enkel met Antwerpse ambtenaren, middenveldorganisaties, etc.) in de loop van 2002 en 2003 georganiseerd. Hoewel ze zich goed konden vinden in de generieke lijst werd beslist een 40-tal extra indicatoren toe te voegen.

• In Gent werd niet specifiek gezocht naar extra indicatoren, maar werd nagegaan welke indicatoren uit de “Gentse Duurzaamheidsbarometer - Editie 2002” (in totaal een 30-tal indicatoren) niet in de generieke, Vlaamse stadsmonitor zijn opgenomen. Wat opvalt is dat deze barometer meer milieu-indicatoren bevat.

• In Leuven en Mechelen wordt momenteel nog gesleuteld aan hun ‘stadsmonitor op maat van de stad’.

2.2.2. Zijn de steden klaar voor de stadsmonitor? Het tweede doel van spoor 2 sluit aan bij de aspecten D en E van de werkdefinitie (zie p. 2 van deze paper: doel stadsmonitor). In dit luik van het onderzoek stond de analyse centraal van de bestuurskundige, beleidsmatige en managementgerichte condities voor de invoering van de stadsmonitor. We noemen dit alles samen ‘de implementatiecontext’ in steden in Vlaanderen42. Het algemene onderzoeksdoel kan dan ook als volgt worden omschreven: Is de implementatie-context (bestuurskundige, beleidsmatige, managementgerichte elementen) gelijk in alle steden, is die verschillend en wat verklaart dan die verschillen? Is de implementatiecontext gunstig, ongunstig of neutraal voor de stadsmonitor en welke factoren (stadsgebonden of stads-overstijgend), verklaren het gunstige, ongunstige of neutrale karakter van die context? Als bepaalde factoren verschillende effecten hebben in de verschillende steden, wat verklaart dan die verschillen? Evolueert die implementatiecontext eventueel en is dat dan in een meer gunstige, meer ongunstige of meer neutrale richting en welke factoren verklaren dan deze evoluties? Het woord ‘implementatie’ heeft hier dus een specifieke ‘bestuurskundige en beleidsmatige’ betekenis. Het gaat hier dus niet in eerste instantie om de technische en operationele vragen die ook met een dergelijk instrument verbonden zijn: vb. wie moet wat concreet doen om de stadsmonitor uit te werken? Daarnaast bestaat ook de kans dat het instrument stadsmonitor nog niet rijp genoeg is. Het is immers niet uitgesloten dat de stadsbesturen een gunstige implementatiecontext vertonen ten

41 De Stad Antwerpen stopte extra financiële middelen in dit project om de monitor meer op maat van de Stad Antwerpen te maken. 42 Met ‘stad’ vatten we de kenmerken van het stadsbestuur (hun organisatie, structuur, middelen, cultuur,…) maar ook de kenmerken van de stedelijke omgeving. Met ‘Vlaanderen’ vatten we de politiek-administratieve relaties tussen steden en de centrale overheden maar ook de algemene kenmerken van de Vlaamse politieke en administratieve cultuur ten opzichte van monitoring, strategisch beleid, stedelijk beleid,…

Page 17: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 17

aanzien van strategische omgevingsmonitoring maar dat om verschillende redenen (vb. datagebrek) de uitgewerkte stadsmonitor in deze fase niet of nog niet aan de condities voldoet om hen daarbij te steunen. Het onderzoek van de implementatiecontext dat binnen dit projectluik werd gevoerd hebben we eerder los gezien van deze of gene invulling van een instrument-in-ontwikkeling. Met andere woorden: ook wie vindt dat een andere filosofie van de Stadsmonitor wenselijk is, of dat een andere invulling met andere data wenselijk is, zou dus aan dit onderzoek iets moeten hebben. In de 4 betrokken steden werd telkens een stuurgroep (politici en ambtenaren) gevormd. Deze stuurgroep vormde het aanspreekpunt tijdens het onderzoek. Na een soort vormingssessie volgden per stad gemiddeld een 20-tal diepte -interviews met politici, leidende ambtenaren en ambtenaren op het middenniveau (Delphi-aanpak). Ook vertegenwoordigers van de politie en het OCMW werden geïnterviewd. Bedoeling was zicht te krijgen op volgende beelden:

• Het beeld over de omgevingsgerichtheid van stadsbesturen Hoe weet een stadsbestuur wat zich in de maatschappelijke omgeving afspeelt? Zijn stadsbesturen op hun maatschappelijke omgeving gericht? Welk beeld overheerst in de interne cultuur betreffende de rol van het stadsbestuur? Is de organisatie van het stadsbestuur ‘open’ voor signalen uit de omgeving, is hun interne organisatie en informatiedoorstroming daaraan aangepast, evolueert ze in die richting, is het stadsbestuur pro-actief en communicatief, speelt het stadsbestuur regisserende rollen? • Het beeld over de beleidsvorming en de organisatie Hoe komt de beleidscyclus in steden tot stand? Hoe zijn stadsbesturen daarvoor georganiseerd en hoe evolueert die organisatie? Is de organisatie aangepast aan de ambities? Hoe werkt de organisatie inzake de beleidsvorming, zowel intern als extern (op de maatschappelijke omgeving gericht)?

• Het beeld van de stad als ‘belangengemeenschap’ Hier staat de gerichtheid op de stad van allerlei maatschappelijke actoren centraal. Zijn private markt-actoren of onderwijsactoren (bijvoorbeeld) wel op hun maatschappelijke stedelijke omgeving gericht, hebben ze beleidsruimte om met die gerichtheid iets te doen, leidt dit dan eventueel tot bijstelling van hun gedrag en beleid en tot hun sterkere inschakeling in stedelijke netwerksturing? Zijn de kenmerken van de stedelijke ruimte sturend voor hun strategie? Wordt het stadsbestuur wel aanvaard (steeds meer/steeds minder) als regisseur of aanstuurder?

In het onderzoek hebben we vastgesteld dat bij processen van beleidsvorming en organisatie-ontwikkeling in steden een reeks interveniërende variabelen optreden. Die bepalen in belangrijke mate of bepaalde implementatiecontexten veranderen en, nog belangrijker, ze bepalen in welke zin deze veranderingen optreden. De volgende interveniërende externe en interne variabelen zijn uit het onderzoek gekomen: (1) de invloed van bovenlokale overheden op inhoudelijke beleidskeuzes (invulling van de strategie), op de organisatie, op de professionalisering en de interne cultuur, op de verhouding politici-ambtenaren, (2) de financiële ruimte, (3) de omvang (schaal) van de stad, (4) omgevingskenmerken, (5) de invloed van de media, (6) de fusie -problematiek, (7) de keuzes inzake de politieke bevoegdheidsverdeling, (8) de politieke coherentie en leiderschap, (9) het stabiele dan wel turbulente karakter van de organisatie, (10) de invloed vanwege de informatisering (ICT, GIS) en (11) de traditionele politieke en ambtelijke culturen. We hebben binnen dit onderzoeksluik vastgesteld dat (1) deze interveniërende variabelen in de vier steden zichtbaar zijn, (2) deze variabelen wel een verschillende uitwerking hebben in de vier onderzochte steden, (3) het effect van deze variabelen ook afhankelijk is van lokale condities (historiek, dynamiek, autonome ontwikkeling, de kenmerken van de organisatie), en (4) deze uitwerking niet per definitie gunstig is voor de ontwikkeling naar een cultuur en structuur van stadsbesturen die de trefwoorden van het overzicht ondersteunt. Onderzoek en analyses op het kwalitatieve onderzoeksmateriaal worden momenteel afgerond. Het geheel moet uiteindelijk uitmonden in een realistisch beleidsadvies voor de Vlaamse en stedelijke overheden over de instrumentele, procesmatige en organisatorische inbedding van de stadsmonitor.

Page 18: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 18

3. EEN KORT, VOORLOPIG BESLUIT Zoals reeds gesteld in de inleiding is dit project nog niet afgerond. Bepaalde indicatoren zijn nog in ontwikkeling, een voorstelling van het geheel moet nog gebeuren, feedback van de gebruikers (in het bijzonder uit de 13 centrumsteden) op het eindresultaat moet nog worden verstrekt en verwerkt, een advies inzake het gebruik van de stadsmonitor wordt momenteel afgerond, etc. Toch hopen we met de inhoud van deze paper tegemoet te komen aan de doelstellingen van Workshop 11 (en dan specifiek van het eerste deel). We hebben getracht een methodiek te schetsen om complexe begrippen – in casu leefbaarheid en duurzaamheid in een Vlaamse stad(sregio) – te ontrafelen en vervolgens te meten. Onze operationalisatie beïnvloedde en werd gestuurd door enkele keuzes. Vooreerst is het belangrijk onze keuze te vermelden inzake het doel van de stadsmonitor. Er bestaan immers grote verschillen tussen monitoren op het vlak van bronnen, bereik, mate van detail, tijdshorizon, actualiteitsgraad, frequentie van meting, inbedding in de organisatiestructuur, etc. De stadsmonitor heeft – zoals op pag. 2 beschreven – niet tot doel om beleidseffecten te meten (tenzij op een soort meta-niveau), maar dient om de omgevingsanalyse te versterken die verschillende actoren kunnen aanwenden om hun strategisch planningsproces te voeden. Dat is dus een eerste belangrijke keuze die we hebben gemaakt. De monitor die wij voor hebben bevindt zich eerder op een systeemniveau (i.c. de stad43), niet op actorniveau. Deze keuze zorgde o.i. ook voor een zekere afstand ten opzichte van de literatuur en het onderzoek inzake ‘kwaliteit van het leven’. Wanneer we echter de indicatorenlijst bekijken tussen het stadsmonitorpro ject en andere projecten (vb. inzake ‘kwaliteit van het leven in de stad’44), stellen we wel vast dat er logische overlap bestaat. Ook de keuze om expliciet te vertrekken van een normatief kader en een visie met 175 intenties waaraan vervolgens gewenste indicatoren werden gekoppeld, is cruciaal. Op die manier trachtten we immers een ‘data driven’45 invulling van de stadsmonitor te vermijden. Welke (soorten) indicatoren uiteindelijk in de selectielijst werden opgenomen, is nu bepaald door de sterkte van de koppeling met de visie -elementen (i.c. clusters met intenties inzake een leefbare en duurzame Vlaamse stad). Ook de interpreteerbaarheid in het kader van leefbaarheid en duurzaamheid moest voldoende hoog zijn. Er werd tijdens de zoektocht naar zinvolle indicatoren geen onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve indicatoren, tussen indicatoren op basis van academisch onderzoek en indicatoren gebaseerd op administratieve gegevens, tussen ‘Pressure’ indicatoren en ‘State’-indicatoren46, etc. Wel werd steeds geopteerd om de indicatoren van kwantitatieve gegevens te voorzien. We stelden nochtans vast dat bepaalde gewenste indicatoren (vb. op het gebied van zorg en opvang) zich vrij moeilijk laten vatten louter door cijfers. Een aanvullende kwalitatieve benadering is hier eventueel wenselijk. Het is ook nooit de bedoeling geweest om de indicatoren in een complex (statistisch) causaliteitsmodel op te nemen. Gegeven een bepaalde problematiek of potentie in de stad(sregio), moeten de geselecteerde indicatoren soms apart, maar meestal samen of naast elkaar worden gezien. Hiervoor zullen de nodige leeswijzers worden meegegeven. Een derde keuze die grote gevolgen had voor de inhoud van de stadsmonitor is de sterke participatieve aanpak. Zowel de visie(matrix) als de koppeling van de indicatoren aan deze visie gebeurde in nauw overleg met honderden betrokken actoren, zowel uit de centrumsteden, Vlaamse administraties, het academische milieu en het middenveld. Dit zorgde niet alleen voor een enorme inhoudelijke input, maar ook voor een draagvlak om met dit instrument te werken. Dit draagvlak werd ook versterkt door de werkzaamheden op Spoor 2 (zie pag. 16). Door de tientallen interviews per stad met sleutelfiguren, de stuurgroepen en de vormingssessies, kregen alle betrokken (incl. de onderzoekers zelf) een goed zicht of en hoe de stadsmonitor in de structuur en cultuur van de stad voldoende kan worden ingebed.

43 Zicht krijgen op de toestand van de stad staat hier centraal, niet de werking van het stadsbestuur of een bepaalde dienst. 44 Bijvoorbeeld: Verlet, D., Reynaert, H. en Devos, C., (2002), ‘Tevredenheid over het lokaal beleid. Stad Gent’, Burgge: Vandenbroele, 189 p. 45 I.c. vertekken van bestaande gegevens in plaats van wenselijke gegevens. 46 Vooral binnen het milieudomein worden dergelijke indelingen gebruikt. Cf. DPSIR-kader (Driving Forces, Pressure, State, Impact & Response).

Page 19: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 19

BIJLAGE 1: VOORBEELD ‘GENERIEKE’ INDICATORENFICHE

BESCHRIJVING VAN DE INDICATOR

Naam van de indicator

BIBLIOTHEEKGEBRUIK

Korte definitie Aantal leden van de bibliotheek per 1.000 inwoners Uitgebreide definitie Het aantal ontleners, op basis van geregistreerde dienstverlening, van de bibliotheek,

per 1.000 inwoners.

Meeteenheid Pro mille (°/°°) Classificatie Activiteitsdomein ‘cultuur en vrije tijd’, cluster ‘stimuleren van cultuurcreatie en -

participatie’

Code (ID) ido005 BEKOMMERNIS

Beschrijving Intenties uit de visiematrix: • In de stad wordt het culturele aanbod gekenmerkt door diversiteit, kwantiteit

en kwaliteit. • In de stad zijn er voor kinderen, jongeren en volwassenen ruime

mogelijkheden om te participeren aan kunst en cultuur om zich te ontspannen en/of meer culturele competenties te ontwikkelen.

• In de stad worden de (mentale en financiële) drempels voor (gevarieerde) cultuurparticipatie verlaagd en worden acties ondernomen specifiek voor groepen die minder participeren.

Aanvulling: Lezen blijft essentieel voor elke burger. Het is een belangrijk opstap tot het verwerven van culturele competentie en tot het tot stand brengen van een zo ruim en sociaal mogelijke participatie aan cultuur. Een belangrijke partner in het bevorderen van de leescultuur en het leesplezier blijven de bibliotheken. Deze groeien steeds meer uit tot multimedia centra waar naast boeken, documentatie en tijdschriften, ook audiovisueel materiaal en nieuwe media worden aangeboden. Zo hebben ze, als publiek 'informatie- en kennishuis', ook de belangrijke taak mee te evolueren in nieuwe kennismaatschappij en de burger vertrouwd te maken met de ICT-kanalen. Bibliotheken zijn als collectieve voorziening met een up-to-date kwantitatief en kwalitatief aanbod onmisbaar in een leefbare en duurzame stad wil men de cultuur- en kenniswereld van woord, beeld en muziek voor een groot publiek toegankelijk maken.

Trefwoord(en) Cultuuraanbod; Bibliotheekgebruik; Volksontwikkeling; lezen; boeken; nieuwe media KWALITEIT VAN DE INDICATOR

Compleetheid Zinvol is deze indicator te bekijken naast ‘aantal ontleningen of aantal ontleners’ (niet in stadsmonitor), ‘Actieve culturele participatie’ (in het bijzonder het leesgedrag) en ‘Passieve culturele participatie’ (in het bijzonder bibliotheekbezoek).

Validiteit Deze indicator zegt niets over bvb. de ontleenfrequentie: gaat men éénmaal per jaar een stuk ontlenen of doet men dit wekelijks. Dit vertelt ook niet of de ontlener zelf de lezer is. Uiteraard zegt dit ook niets over de affiniteit met lees- beeld- en muziekcultuur. Men hoeft geen ontlener te zijn om veel te lezen, muziek te beluisteren of films te zien. De indicator geeft wel een beeld over de mate waarin de bibliotheek als collectieve voorziening de gemeenschap aanspreekt. Hoe meer ontleners, hoe sterker de bibliotheek i.c. collectief bezit van woord, muziek en beeldmateriaal geïntegreerd is bij de lokale gemeenschap. Meer ontleners wijzen dus op een groter bereik van de bibliotheek onder de bevolking, wat de cultuurspreiding op een democratische wijze ten goede komt (open huis, laagdrempelig, betaalbaar, e.a.). Jongeren hebben doorgaans geen eigen inkomen, zodat men mag verwachten dat in deze groep het bibliotheekbezoek couranter is. Hoe ruimer het bereik, hoe meer kans er is op een ruime(re) cultuurspreiding en waardering voor het cultureel (im)materieel erfgoed. Een zicht krijgen op het aantal ontleningen is dus interessant, maar beter is de invalshoek van participatie of het aantal ontleners van de bibliotheek ten opzichte van de totale bevolking. De data voor deze indicator zijn in sommige gevallen een aggregatie van ontlenersaantallen van verschillende bibliotheken per stad. Toen in 1978 beslist werd dat de bibliotheek een publieke gemeentelijke voorziening diende te zijn bestonden vele kleinere bibliotheekjes naast elkaar. Uiteindelijk werd beslist dat tegen 1 januari 2003 alle private openbare bibliotheken door de gemeente moesten zijn overgenomen, wat nu ook gebeurd is. In het bijzonder voor de steden Roeselare, Kortrijk en Oostende, waar sterk uitgebouwde privaatrechtelijke bibliotheken waren, werden in dit geval grote hoeveelheden collecties en ontleners overgenomen door de gemeentelijke bibliotheek. In ieder geval werden alle bestanden van voor de fusies van deze bibliotheken in deze telling opgenomen.

Page 20: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 20

Begrijpbaarheid van de titel

Begrijpbaar en herkenbaar

Begrijpbaarheid van de definitie

Begrijpbaar en herkenbaar.

OBSERVATIES

GEGEVEN TELLER Naam Aantal ontleners van alle openbare bibliotheken Databron en leverancier

Geert Roelandts, Dir. MVG, Welzijn, Volksontwikkeling en Cultuur, Afd.Volksontwikkeling en Bibliotheken Adres: Markiesgebouw - 7de verdieping, Markiesstraat 1, 1000 Brussel Tel 02/553.42.15 Fax 02/553.42.39 E-mail: [email protected]

Schaal Gemeentegrenzen Betrouwbaarheid De cijfers voor de bibliotheken en de cultuurcentra worden jaarlijks verplicht door deze

organisaties aan ons overgemaakt. Er gebeurt op het MVG een controle op consistentie (zijn er bv. opvallende afwijkingen t.o.v. vorig jaar?) en soms worden steekproefsgewijs bepaald gegevens gecontroleerd bij een plaatsbezoek.

Kostprijs Geen Vergelijkbaarheid in de tijd

Vanaf 1997.

Vergelijkbaarheid in de ruimte

Vergelijking in ruimte leveren geen probleem op voor zover er geen fusie gebeurde van POB's en PRIV. Beide zijn openbare bibliotheken. Plaatselijke Openbare bibliotheken (POB) hebben een openbaar bestuur als inrichtende macht (vrijwel altijd een gemeente) terwijl privaatrechtelijke openbare bibliotheken (PRIV) privé initiatieven zijn. Deze laatste categorie is uitdovend en vanaf 2003 moeten alle indertijd erkende privaatrechtelijke openbare bibliotheken zijn overgenomen door de gemeente waar ze gevestigd zijn. Wanneer de data per gemeente worden gesommeerd mag zo’n fusie met 2 collecties en ontlenersbestanden in principe niet merkbaar zijn. Uiteraard kan een fusie wel leiden tot een rationalisering in de collectie maar dit valt buiten deze indicator. Hetzelfde komt voor bij de COB van Hasselt, die bestuurd werd door het provinciebestuur. Die ging samen met de POB van Hasselt, zodat er wel nog twee gebouwen zijn, maar administratief vormen ze een eenheid. Het aanbod van een bibliotheek is één van de kerntaken van de gemeenten. Elke gemeente moet verplicht een hoofdbibliotheek hebben; eventuele filialen of uitleenposten gebeuren op vrijwillige basis.

Periodiciteit Jaarlijks Actualisatie Jaarlijkse data op 31/12, beschikbaar in september daarop volgend. De data van 2003

zullen pas in september 2004 bekend zijn.

Gegevensgebrek - GEGEVEN Noemer Naam Gemiddelde aantal inwoners van jaar x of de som van de inwoners op 01/01 jaar x en

inwoners op 01/01 jaar x+1 gedeeld door 2

Databron en leverancier

Bevolkingsaantallen kan men downloaden in het ECODATA-systeem: http://ecodata.mineco.fgov.be/mdn/Bevolkingsloop.jsp. NIS, jaarlijkse bevolkingsgegevens uit het Rijksregister (situatie 01/01) zijn door APS bewerkt tot gemiddelden en opgenomen op hun website (basiskaart Vlaanderen) o.m. als noemer voor migratiesaldo.

Schaal Gemeentegrenzen Betrouwbaarheid De kwaliteit van de bevolkingsgegevens uit het Rijksregister is afhankelijk van elke

schakel in de ketting: de gemeenteregisters, de overzending naar het Rijksregister, het beheer bij het Register en de verwerking op het vlak van het NIS. De gemeenteregisters vormen de theoretische informatiebasis en moeten dus worden beschouwd als de beste bron, ook al zijn ze niet perfect. In dit stadium kan er een overschatting van de bevolking zijn, omdat personen die naar het buitenland zijn verhuisd nog in de registers voorkomen. De gemeenten gaan immers niet altijd na of alle personen die zijn ingeschreven wel degelijk op hun grondgebied verblijven. Als de gemeente geen weet heeft van afwezigheid, zal haar aangifte over de loop van de bevolking aan het NIS natuurlijk in dezelfde mate fout zijn. Aan de andere kant verblijven er ook niet aangegeven personen in de gemeente, hetgeen tot een onderschatting leidt. Data worden overgezonden naar het Rijksregister en bij de doorloop op het Rijksregister kunnen correcties worden aangebracht door de informatie uit de verschillende gemeenten onderling te vergelijken. Zodoende kan dubbeltelling via de gelijktijdige inschrijving in twee gemeenten worden uitgeschakeld, en kunnen personen die ambtshalve door hun gemeente van oorsprong werden geschrapt, in een andere

Page 21: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 21

gemeente worden teruggevonden. De laatste jaren werden de registers degelijk geschoond, vooral dankzij de vernieuwing van de identiteitskaarten. Daardoor is het risico van dubbele inschrijving bijna volledig verdwenen, met uitzondering van die personen die bij twee opeenvolgende inschrijvingen een andere naam en geboortedatum zouden hebben opgegeven. Een belangrijke kwaliteitsfactor van de gegevens uit het Rijksregister en daardoor ook van de statistiektabellen van het NIS is de doorzichtigheid ervan: verbeteringen aan het bestand worden op het niveau van de individuele inlichtingen aangebracht, waardoor ze duidelijk identificeerbaar zijn.

Kostprijs Gratis Vergelijkbaarheid in de tijd

Geen probleem, jaarlijkse cijfers

Vergelijkbaarheid in de ruimte

Geen probleem, gemeentelijke cijfers

Periodiciteit Jaarlijks sinds 1991 Actualisatie 2003 is nog niet opgenomen in ECODATA, maar wel te vinden op NIS website in excel:

http://statbel.fgov.be/figures/d21_nl.asp#2

Gegevensgebrek Geen VERWERKING Berekeningsmethode

1000×NoemerTeller

FEITELIJKE DATA EN BEOORDELING

Feitelijke data in tabelvorm

1997 1998 1999 2000 2001 2002 Aalst 312 331 325 339 337 288 Antwerpen 341 291 303 265 242 230 Brugge 276 377 372 262 262 224 Genk 312 333 263 329 342 332 Gent 387 412 418 431 434 441 Hasselt 394 506 521 531 547 477 Kortrijk 360 375 359 384 376 446 Leuven 272 264 287 274 279 323 Mechelen 292 298 298 277 290 309 Oostende 313 250 244 269 417 364 Roeselare 436 471 487 496 500 376 Sint-Niklaas 527 449 450 469 340 337 Turnhout 592 621 578 555 418 375 13 steden 355 354 356 342 335 322 Vlaanderen 272 geen data 273 272 281 278

Page 22: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 22

Feitelijke data in grafiekvorm

Toelichting p.m. ADMINISTRATIEF

Datum Laatste aanpassing: 8/4/04.

Page 23: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 23

BIJLAGE 2: OVERZICHTSLIJST INDICATOREN (versie 9 mei 2004)

Nr TITEL DUURZAAMHEIDSINDICATOR DEFINITIE DUURZAAMHEIDSINDICATOR

ACTIVITEITSDOMEIN ‘CULTUUR EN VRIJE TIJD’

001 Amateurgezelschappen Aantal amateurgezelschappen per 10.000 inw.

002 Vernieuwing in de cultuurproductie Aantal ‘vernieuwende’ cultuurproducties op jaarbasis per 10.000 inw.

002a Aantal cultuurproducties Aantal cultuurproducties op jaarbasis per 10.000 inw. Cultuurproducties hebben i.c. betrekking op podiumvoorstellingen (concerten, theater, etc.) en tentoonstellingen.

003 Aanbod van culturele infrastructuur Hoeveelheid culturele infrastructuur die meer dan 25 keer per jaar wordt gebruikt voor culturele activiteiten per 10.000 inw.

004 Cultuurbezoek Aantal bezoekers (verkoopscijfers tickets) van culturele instellingen en evenementen per 1000 inw.

004_1 Aandeel bezoekers bioscoop Aantal bioscoopbezoekers per 1000 inw.

004_2 Aandeel bezoekers Culturele Centra en Kunstencentra

Aantal bezoekers aan de Culturele Centra en Kunstencentra per 1000 inw.

004_3 Aandeel bezoekers theater Aantal theaterbezoekers per 1000 inw.

004_4 Aandeel bezoekers musea Aantal museabezoekers per 1000 inw.

005 Bibliotheekgebruik Aantal leden van bibliotheek per 1000 inw. (o.b.v. geregistreerde dienstverlening)

006 Culturele participatie

006_1 Bijwonen van kunstzinnige activiteiten Aandeel van de bevolking die de afgelopen 12 maanden (regelmatig) kunstzinnige activiteiten heeft bijwoond

006_2 Zelf uitoefenen kunstzinnige actviteiten Aandeel van de bevolking die de afgelopen 12 maanden (regelmatig) zelf kunstzinnige hobby's heeft uitgeoefend (vb, dansen, toneel spelen, schilderen, keramiek, muziek, etc,)

007 Kwaliteit van het erfgoed Goede indicator zoeken rond 'kwaliteit van het erfgoed'

008 Dag- en verblijfstoerisme Aantal dag- en verblijfstoeristen (per 1000 inw.)

008_1 Verblijfstoerisme Aantal verblijfstoeristen (per 1000 inw.)

008_2 Dagtoerisme Aantal dagtoeristen (per 1000 inw.)

009 Fierheid over de eigen stad Aandeel inwoners dat 'helemaal eens' of 'eerder eens' antwoordt op de stelling 'ik ben echt fier op mijn stad'.

010 Participatie aan het verenigingsleven Aantal personen die actief lid of bestuurslid zijn in een vereniging per 1000 inw.

011 Participatie aan sport Aandeel van de bevolking dat regelmatig (vb. meermaals per maand of meer) actief aan sport doet (minimum 20 minuten)

012 Tevredenheid over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek

Aandeel van de bevolking dat tevreden is over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek

012_1 Ontevredenheid over speelvoorzieningen en -plekken

Aandeel van de bevolking dat vindt dat er in de buurt zowel onvoldoende speelvoorzieningen voor kinderen als onvoldoende geschikte plekken voor de opgroeiende jeugd zijn

012_2 Tevredenheid over voorzieningen voor ouderen in de buurt

p,m,

012_3 Tevredenheid over contact in de buurt Aandeel van de bevolking dat vindt dat het aangenaam is om in de buurt met mensen te praten

013 Tevredenheid over aanbod in sport en recreatie Aandeel van de bevolking dat 'zeer' of 'eerder' tevreden is over het aanbod aan sport- en recreatievoorzieningen in de stad

014 Tevredenheid over het cultureel aanbod Aandeel van de bevolking dat 'zeer' of 'eerder' tevreden is over het aanbod aan culturele voorzieningen in de stad

015 Tevredenheid over aanbod in uitgaansgelegenheden, restaurants en café's

Aandeel van de bevolking dat 'zeer' of 'eerder' tevreden is over het aanbod aan uitgaansgelegenheden, restaurants en café's in de stad

Page 24: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 24

ACTIVITEITSDOMEIN ‘LEREN & ONDERWIJS’

101 Spijbelgedrag in 3e jaar SO Aandeel leerlingen in het 3e jaar van het voltijds SO dat regelmatig spijbelt

102 Schoolse vertraging Aantal leerlingen met schoolse vertraging

103 Ongekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs

Aandeel leerlingen die het hoger secundair onderwijs verlaten zonder diploma

104 Participatie van laaggeschoolden aan volwassenonderwijs

Aantal laaggeschoolde 18-24 jarigen die geen onderwijs of opleiding volgen

105 Participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs (thuistaal)

Vertegenwoordiging van of aandeel allochtonen in het beroepsonderwijs op basis van thuistaal niet-nederlands

105a Participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs (nationaliteit)

Vertegenwoordiging van of aandeel allochtonen in het beroepsonderwijs op basis van nationaliteit

106 Functioneel analfabeten Aandeel functioneel analfabeten

107 Levenslang leren Aandeel bevolking tussen 25 en 64 jaar dat deelneemt aan opleidingen

108 Kwaliteit van het leer- en schoolklimaat Kwaliteitsindex van het leer- en schoolklimaat, volgens ouders en kinderen

109 De aantrekkingskracht van het secundair onderwijs in de stad

Aandeel inschreven leerlingen in het secundair onderwijs t.o.v. leerlingen in SO die in de stad woont

110 ICT in het onderwijs Aandeel leersessies met ICT in bepaalde onderwijs- en opleidingsinstellingen

111 Recrutering van basisscholen uit de buurt Aandeel lagere scholen dat rekruteert uit eigen wijk

112 Participatie van laaggeschoolde werklozen aan VDAB-beroepsopleiding

ACTIVITEITSDOMEIN "ONDERNEMEN & WERKEN"

201 Economische beslissingscentra Aandeel bedrijven met beslissingscentra in de stad/regio

202 Lokale toelevering aan de ondernemingen Mate waarin clusterbedrijven / buitenlandse bedrijven / grote bedrijven gebruik maken van lokale toelevering

203 Lokale "O&O"-samenwerking tussen ondernemingen

Aandeel bedrijven met minimaal één samenwerkings- en uitbestedingsakkoord in de strategie op vlak van O&O

204 Overlevingsgraad van ondernemingen na 3 jaar Aandeel ondernemingen dat na 3jaar nog actief is

205 Ondernemingsklimaat (uit enquête) Index van het ondernemingsklimaat (uit enquête)

206 Bedrijfsvriendelijkheid Index van de bedrijfsvriendelijkheid van de stad/regio

207 Werkgelegenheidsgraad Aantal jobs t.o.v. inwoners op beroepsactieve leeftijd d.i. 18-64 jaar (evt. gespecificeerd voor bepaalde groepen)

208 Langdurige werkloosheid Aandeel langdurige Niet-Werkende WerkZoekenden (NWWZ) - noemer NWWZ

209 Segregatie op de arbeidsmarkt naar etniciteit Segregatie-index naar etniciteit: In hoeverre komen bepaalde etnische groepen meer/minder aan bod op de arbeidsmarkt

209a Segregatie naar etniciteit onder werkzoekenden Segregatie-index naar etniciteit: in hoeverre komen bepaalde etnische groepen voor in werkzoekenden (NWWZ)

210 Segregatie op de arbeidsmarkt naar scholingsgraad Segregatie-index naar scholingsgraad: In hoeverre komen laaggeschoolden meer/minder aan bod op de arbeidsmarkt

210a Laaggeschoolde werklozen Aandeel laaggeschoolden onder de werkzoekenden

211 Mismatch tussen aangeboden en gevraagde jobs (in functie van opleiding)

Aantal vacatures naar scholingsgraad tov aantal werklozen naar scholingsgraad

211a Knelpuntenberoepen Aantal permanente knelpuntenberoepen.

212 Jobtevredenheid Aandeel van de werkende bevolking dat tevreden is over zijn/haar job

213 Werkbaarheidsgraad Aandeel werkenden met een kwaliteitsvolle job

Page 25: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 25

214 Open ondernemingsbeleid Aantal ondernemingen met open beleid t.o.v. de/haar omgeving

ACTIVITEITSDOMEIN ‘VEILIGHEIDSZORG’

301 Algemeen onveiligheidsgevoel Aandeel van de bevolking dat zich vaak tot altijd onveilig voelt

302 Mijdgedrag Aandeel van de bevolking dat altijd of vaak mijdgedrag vertoont

302a Mijdgedrag op bepaalde plekken Aandeel van de bevolking dat altijd of vaak bepaalde plekken in de stad mijdt

303 Slachtofferschapsgraad Aandeel van de bevolking dat afgelopen jaar slachtoffer was van minimum één misdrijf (aggregatie van misdrijven op persoonsniveau)

304 Criminaliteitsgraad inzake diefstal

304_1 Criminaliteitsgraad voor autodiefstal Aantal geregistreerde gevallen van autodiefstal per 1000 inwoners

304_2 Criminaliteitsgraad voor handtassendiefstal Aantal geregistreerde gevallen van handtassendiefstal per 1000 inwoners

305 Criminaliteitsgraad inzake woninginbraak Aantal geregistreerde gevallen van gewelddadige misdrijven tegen eigendom per 1000 inwoners

306 Verkeersslachtoffers Aantal doden en zwaargewonden ten gevolge van verkeersongevallen (per 1000 inwoners) - ook naar leeftijd in a'pen

307 Subjectieve verkeersonveiligheid Aandeel inwoners die hun woonbuurt 'verkeersonveilig' noemen

307a Subjectieve verkeersonveiligheid door onaangepaste snelheden

Aandeel inwoners die de onaangepaste snelheid van het verkeer als een probleem in de buurt beschouwt

308 Verloedering in de buurt Aandeel inwoners die bekladde muren, rommel op straat of vernieling van straatmeubilair in de buurt als een probleem ervaren

308_a Verloedering in de buurt door rommel op straat Aandeel inwoners die bekladde muren, rommel op straat of vernieling van straatmeubilair in de buurt als een probleem ervaren

309 Intra-familiaal geweld Aantal gevallen van intra-familiaal geweld

ACTIVITEITSDOMEIN "WONEN"

401 Spreiding van sociale huurwoningen Aandeel sociale huurwoningen in de stad t.o.v. aandeel sociale huurwoningen in de stadsrand

402 Kandidaten voor sociale huurwoningen Aantal kandidaten sociale huisvesting

402_1 Kandidaten voor sociale huurwoningen naar voorkeurgemeente

Aantal kandidaten sociale huisvesting die in de stad/gemeente willen wonen

402_2 Kandidaten voor sociale huurwoningen naar woongemeente

Aantal kandidaten sociale huisvesting die in de stad/gemeente wonen

403 Wachttijden voor een sociale woning Wachttijd sociale huisvesting voor bepaalde gezinsgrootte

404 Langdurig leegstaande woningen Aantal langdurig leegstaande woningen t.o.v. totaal aantal woningen

405 Basiskwaliteit van de woningen Aandeel woningen dat voldoet aan de basiskwaliteitsnormen

405a Kwaliteit van de woningen aandeel woningen dat in 2001 voldoet aan volgende criteria: woningkwaliteit in deelfacetten: (1) min.comfort (2) geinstall. keuken (3) dubbel glas (4) tuin (5) geen grote herstellingen (6) min. grootte

406 Woonkosten (vl) Aandeel van de (naakte e.a. ) woonkosten op het gezinsinkomen

407 Betaalbaarheid van het wonen Aandeel huishoudens die een middelgrote huur- of koopwoning (zouden) kunnen betalen

407_1 Betaalbaarheid van het wonen voor eigenaars Aandeel huishoudens die een middelgrote koopwoning (zouden) kunnen betalen

407_2 Betaalbaarheid van het wonen voor huurders Aandeel huishoudens die een middelgrote huurwoning (zouden) kunnen betalen

408 Betaalmoeilijkheden voor het wonen (vl) Aantal huishoudens dat regelmatig problemen heeft om de woonkosten te betalen

409 Algemeen migratiesaldo Algemeen migratiesaldo

Page 26: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 26

410 Migratiesaldo naar leeftijd Migratiesaldo naar leeftijd (bvb focus op leeftijden …)

411 Tevredenheid over de woonomgeving Aandeel inwoners dat tevreden is over zijn woonomgeving

411_1 Tevredenheid met buurt Aandeel inwoners dat eerder en zeer tevreden is over de buurt waarin ze wonen

411_2 Tevredenheid met stad Aandeel inwoners dat eerder en zeer tevreden is over de stad waarin ze wonen

ACTIVITEITSDOMEIN ‘ZICH VERPLAATSEN / MOBILITEIT’

501 Afgelegde afstand met de auto/motor/brom- of snorfiets

Aantal kilometer verplaatsingen met de auto / motor / brom- of snorfiets

502 Gebruik van het openbaar vervoer (modal split) Aandeel verplaatsingen met het openbaar vervoer (bus, tram, metro, trein)

502a_1 Gebruik openbaar vervoer tijdens vije tijd Aandeel inwoners dat zich tijdens de vrije tijd meestal verplaatst met het openbaar vervoer

502a_2 Gebruik openbaar vervoer voor woon-werk/school verkeer

Aandeel inwoners dat zich voor het woon-werk/school verkeer meestal verplaatst met het openbaar vervoer

503 Gebruik van de fiets (modal split) Aandeel verplaatsingen met de fiets

503a_1 Gebruik van de fiets tijdens vrije tijd Aandeel inwoners dat zich tijdens de vrije tijd meestal verplaatst met de fiets

503a_2 Gebruik van de fiets voor woon-werk/school verkeer

Aandeel inwoners dat zich voor het woon-werk/school verkeer meestal verplaatst met de fiets

504 Verplaatsingen te voet (modal split) Aandeel verplaatsingen met te voet

504a_1 Verplaatsingen te voet tijdens vrije tijd Aandeel inwoners dat zich tijdens de vrije tijd meestal te voet verplaatst

504a_2 Verplaatsingen te voet voor woon-werk/school verkeer

Aandeel inwoners dat zich voor het woon-werk/school verkeer meestal te voet verplaatst

505 Gebruik van de auto / motor / brom- of brom snorfiets (modal split)

Aandeel verplaatsingen met de auto / motor / brom- of snorfiets

505a_1 Gebruik van de auto, moto of bromfiets tijdens de vrije tijd

Aandeel inwoners dat zich tijdens de vrije tijd meestal verplaatst met de auto, de moto of bromfiets

505a_2 Gebruik van de auto, moto of bromfiets voor woon-werk/school verkeer

Aandeel inwoners dat zich voor het woon-werk/school verkeer meestal verplaatst met de auto, de motoe of de bromfiets

506 Parkeergelegenheid voor bewoners Aandeel bewoners dat zijn auto makkelijk kan stallen in een straal van 200 meter

507 Bereikbaarheid van belangrijke plaatsen via openbaar vervoer

Wie kan in afstand tot halte en wachttijd gemakkelijk een korf van belangrijke plaatsen bereiken via het openbaar vervoer

509 Toegankelijkheid van het openbaar vervoer (modi + infrastructuur)

Aandeel trams, bussen, haltes, stations (modi + infrastructuur) dat mentaal/fysiek voor iedereen (handicap ouderen kinderwagen …) vlot toegankelijk is

510 Niet-milieuvriendelijke voertuigen Aandeel niet-conforme voertuigen (niet milieuvriendelijk)

ACTIVITEITSDOMEIN ‘ZORG & OPVANG’

601 Tevredenheid van gebruikers over zorg en opvang Aandeel gebruikers dat tevreden is over (in a'pen het aanbod van) zorg en opvang

602 Wachtlijst voor geestelijke gezondheidszorg Aandeel individuen op een wachtlijst voor geestelijke gezondheidszorg

603 Wachtlijst bijzondere zorg voor personen met een handicap

Aantal personen met een handicap met dringende actieve vraag op een wachtlijst

604 Toereikendheid van aanbod aan kinderopvang Score voor nood aan kinderopvang (witte vlekken benadering)

604_1 Toereikendheid van aanbod aan dagkinderopvang Score voor nood aan dagkinderopvang (witte vlekken benadering)

Page 27: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 27

604_2 Toereikendheid van aanbod aan buitenschoolse kinderopvang

Score voor nood aan buitenschoolse kinderopvang

605 Oneigenlijk gebruik van zorg Aandeel bewoners in een instelling die er niet in thuishoren

606 Betaalbaarheid van zorg en opvang (vl) Aandeel mensen die geen beroep doen op de zorg en opvang omwille van de (te hoge) kostprijs

KOLOMCLUSTERS ‘SOCIALE PRINCIPES’

701 Zichtbaarheid van diversiteit in publieke functies naar etniciteit

Aandeel allochtonen/autochtonen in (een korf van) publieke front-desk functies

702 Zichtbaarheid van diversiteit in publieke functies naar gender

Aandeel man/vrouw in (een korf van) publieke front-desk functies

703 Diversiteit in bedrijven en publieke kaderfuncties naar etniciteit

Aandeel allochtonen in kaderfuncties van publieke diensten en bedrijven

703_1 Diversiteit in publieke kaderfuncties naar etniciteit Aandeel allochtonen in kaderfuncties van publieke diensten

704 Diversiteit in bedrijven en publieke kaderfuncties naar gender

Aandeel vrouwen in kaderfuncties van publieke diensten en bedrijven

704_1 Diversiteit in publieke kaderfuncties naar gender Aandeel vrouwen in kaderfuncties van publieke diensten

704_2 Diversiteit in private kaderfuncties naar gender Aandeel vrouwen in kaderfuncties van private diensten

705 Fysieke toegankelijkheid van publieke gebouwen (en omgeving)

705_1 Fysieke toegankelijkheid van publieke gebouwen (en omgeving) - kwantitatief

Aandeel van de publieke gebouwen dat voor iedereen fysiek toegankelijk is (ook personen met een handicap, kinderen, bejaarden, etc.)

705_2 Fysieke toegankelijkheid van publieke gebouwen (en omgeving) - kwalitatief

Toegankelijkheidsgraad van een korf van gebouwen (en omgeving): vb. station(sbuurt), administratieve diensten, cultuurcentra, scholen, ziekenhuizen, winkelcentra e.a.

706 Deelname aan het maatschappelijk leven door bepaalde doelgroepen

Aandeel van bepaalde doelgroepen dat deelneemt aan vrije tijdsactiviteiten, cultuur, vorming, verenigingsleven …

707 Huishoudens in financiële armoede (vl) Aandeel inwoners (of huishoudens?) die het afgelopen jaar moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen

707a Huishoudens met OCMW-steun Aandeel huishoudens dat één of andere vorm van OCMW-steun krijgt

708 Inkomen onder de kritische grens (vl) Aandeel huishoudens met een inkomen beneden een kritische grens

708a Huishoudens met voorkeursregeling voor bijzondere financiële steun

Aandeel huishoudens dat geniet van de voorkeursregeling voor financiële steun in de gezondheidszorg (vroegere WIGW)

709 Personen met overmatige schuldenlast Aandeel personen met een overmatige schuld t.o.v. de volwassen bevolking

ACTIVITEITSDOMEIN ‘NATUUR- & MILIEUBEHEER’

801 Groenindruk van de eigen buurt Aandeel van de bevolking dat vindt dat er voldoende groen is in de eigen buurt

802 Oppervlakte aan groen Aandeel oppervlakte privé en openbaar groen t.o.v. totale oppervlakte

803 Oppervlakte waardevolle natuur Aandeel oppervlakte aan waardevolle en zeer waardevolle gebieden t.o.v. totale oppervlakte

804 Spreiding van bereikbaar openbaar groen Aandeel inwoners met bereikbaar openbaar groen: lokaal groen binnen een straal van x m en bovenlokaal groen binnen x km

804_1 Spreiding van bereikbaar 'lokaal' groen Aandeel inwoners met bereikbaar openbaar lokaal groen binnen een straal van x m en bovenlokaal groen binnen x km (als deel van ido 854)

804_2 Spreiding van bereikbaar 'bovenlokaal' groen Aandeel inwoners met bereikbaar openbaar bovenlokaal groen binnen een straal van x m en bovenlokaal groen binnen x km

805 Totaal huishoudelijk afval Totale kg huishoudelijk afval per inwoner

806 Huishoudelijk waterverbruik Huishoudelijk leidingwaterverbruik per inwoner

Page 28: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 28

807 Lokale bijdrage tot de mondiale klimaatverandering Lokale bijdrage tot de mondiale klimaatverandering (CO2-emissies)

808 Bedrijfsinterne milieuzorg Aantal instellingen/organisaties/bedrijven/scholen met interne milieuzorg

808_1 Milieuzorg in bedrijven Aantal instellingen/organisaties/bedrijven met interne milieuzorg

808_2 Milieuzorg op school Aantal scholen met een programma 'milieuzorg op school

809 Geluidshinder Aandeel bevolking potentieel ernstig gehinderd door geluid

809a Geluidshinder in de buurt Aandeel huishoudens dat verklaart last te hebben van geluidshinder in de buurt

810 Indruk van de netheid

810_1 Indruk van de netheid in de buurt Aandeel inwoners dat 'helemaal eens' of 'eerder eens' antwoordt op de stelling 'de straten en pleinen in mijn buurt zijn over het algemeen netjes'

810_2 Indruk van de netheid in de stad Aandeel inwoners dat 'helemaal eens' of 'eerder eens' antwoordt op de stellingen 'de parken en pleinen in de stad zijn vuil en slecht onderhouden en 'het centrum van de stad is over het algemeen netjes'

811 Luchtkwaliteit Aandeel dagen met goede luchtkwaliteit (NOx, SO2, O3, PM10)

812 Kwaliteit van het oppervlaktewater Aandeel meetpunten met permanente hoge oppervlaktewaterkwaliteit (BBI)

KOLOMCLUSTERS ‘FYSIEKE PRINCIPES’

851 Medegebruik van private en semi-openbare infrastructuur

Aantal uren waarin ‘infrastructuur' van scholen, bedrijven, instellingen is opengesteld voor publieke activiteiten

851a Medegebruik van schoolgebouwen en -infrastructuur

Aantal uren ingebruikgeving van schoolgebouwen voor niet-schoolse activiteiten (uit CVT als deel van ido 851)

852 Bundeling van activiteiten Aandeel of dichtheid woningen, winkels/recreatie, bedrijvigheid in de stad en stadsregio

853 Functiedichtheid op intermodale verkeersknooppunten

Functiedichtheid bij stationslocaties, poorten/knooppunten: m2 vloeroppervlakte of aantal (diverse) functies per ha binnen een straal van x m van station, …

854 Uitrustingsniveau van de wijk Aandeel inwoners dat gewenste voorzieningen op loopafstand heeft. Naast openbaar vervoer, basisschool, buurtwinkel, groen en speelplek gewenste uitbreiding met post, huisarts, buurt- of dienstencentrum, wijkkantoor/politie, sportvoorziening, betaalbaar bewonersparkeren, kinderopvang (overleg & keuze!)

854a Uitrustingsniveau van de wijk - beperkte versie Aandeel inwoners dat openbaar vervoer, basisschool, buurtwinkel, groen en speelplek op loopafstand heeft.

854a_1 Geografische spreiding van sport- en recreatievoorzieningen

Aandeel van de bevolking dat binnen een straal van x meter over sport- en recreatievoorzieningen beschikt (uit CVT als deel van ido 854)

854a_2 Geografische spreiding van basisscholen Aandeel van de bevolking dat een basisschool heeft binnen een straal van 5km (uit LO als deel van ido 854)

854a_3 Winkelvoorzieningen in de wijk Aandeel van de bevolking dat een winkel voor dagelijkse aankopen op maximum 500m loopafstand heeft

854a_4 Basismobiliteit in de wijk Aandeel inwoners dat openbaar vervoer binnen 500 m loopafstand heeft met een maximum wachttijd van 30 min. (als deel van ido 854)

854a_5 Speel- en ontmoetingsruimte in de wijk Aandeel van de bevolking dat speel- en ontmoetingsplekken op maximum 500m loopafstand heeft

855 Langdurig ongebruikte ruimte Totale perceelsoppervlakte langdurig ongebruikte ruimte in de stad/gemeente/regio

856 Ruimte-efficiëntie Ruimte-efficiëntie (onderscheid industrie – diensten)

857 Wooninbreiding (functionele of morfologische verdichting van het bebouwde weefsel)

Aantal woningen gerealiseerd in het (stedelijk) kerngebied t.o.v. aantal woningen gerealiseerd in het buitengebied

857a_1 Woningdensiteit Aandeel woningen gelegen in buurten met een dichtheid van min. 25 won/ha

857a_2 Woningdensiteit bij nieuwbouw Aantal nieuwbouwvergunningen per ha ingenomen perceelsoppervlakte

Page 29: CONTAINERBEGRIPPEN ONTRAFELEN EN · PDF filestadsmonitor ontwikkelt: Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis en Trui Maes (CDO - UGent) en Filip De Rynck en Nathalie Vallet (HABE

Containerbegrippen ontrafelen en meten 29

858 Kwaliteit van de openbare ruimte Kwaliteitsindex van de openbare ruimte

859 Tevredenheid over de architecturale uitstraling Aandeel inwoners dat tevreden over de architecturale uitstraling van het stedelijk landschap

859_1 Tevredenheid over de uitstraling van de gebouwen in de buurt

Aandeel inwoners dat de gebouwen in zijn buurt mooi vindt

859_2 Tevredenheid over de uitstraling van de straten, pleinen, parken, monumenten en gebouwen in de stad

Aandeel inwoners dat vindt dat de straten, pleinen, parken, monumenten én gebouwen in de stad mooi zijn (aangelegd)

KOLOMCLUSTERS ‘INS TITUTIONELE PRINCIPES’

901 Vertrouwen in de medemens Aandeel inwoners dat vindt dat de meeste mensen te vertrouwen zijn

902 Vertrouwen in de overheid en instellingen Aandeel inwoners dat vertrouwen/wantrouwen heeft in de overheid en in de instellingen

902_1 Vertrouwen in de federale overheid Aandeel inwoners dat vertrouwen/wantrouwen heeft in de federale overheid

902_2 Vertrouwen in de Vlaamse overheid Aandeel inwoners dat vertrouwen/wantrouwen heeft in de gewestelijke overheid

902_3 Vertrouwen in de stedelijke overheid Aandeel inwoners dat vertrouwen/wantrouwen heeft in de stedelijke overheid

902_4 Vertrouwen in overige overheidsinstellingen Aandeel inwoners dat vertrouwen/wantrouwen heeft in de politie, het gerecht en de pers

903 Solidariteitsgraad met ouderen, personen met handicap, allochtonen en migranten

Aandeel inwoners dat zich solidair noemt/ opstelt met ouderen, personen met handicap, allochtonen en migranten

904 Solidariteitsgraad met armen in de wereld Aandeel inwoners dat zich solidair noemt/ opstelt met armen in de wereld (internationale solidariteit)

905 Tevredenheid onder inwoners over de administratieve dienstverlening

Aandeel inwoners dat tevreden is over de administratieve dienstverlening

908 Onvoldoende spreiding van informatie door de stad Aandeel inwoners dat zich onvoldoende geïnformeerd voelt over dienstverlening, activiteiten en intiatieven in de stad/regio

909 Consultatie van bewoners door het stadsbestuur Aandeel inwoners dat vindt dat het stadsbestuur voldoende de inwoners consulteert

910 Actieve betrokkenheid van de burger Aandeel inwoners dat het afgelopen jaar actief is geweest om iets in de buurt of stad te verbeteren

911 Kwaliteit van de netwerking bij leren en onderwijs

912 Kwaliteit van de netwerking bij ondernemen en werken

913 Kwaliteit van de netwerking bij wonen

914 Kwaliteit van de netwerking bij zorg en opvang

915 Kwaliteit van de netwerking bij veiligheid