Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek...

127
CIJFERBOEK LOKAAL JEUGDBELEID 2008 – 2010

Transcript of Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek...

Page 1: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010

In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis van een omvangrijke enquête bij de jeugddiensten werden cijfers, getallen en aantallen verzameld. Dit levert heel wat kwantitatieve gegevens op in verband met het gemeentelijk jeugd-beleid, die waar mogelijk worden toegelicht en in verband worden gebracht met maatschappe-lijke en beleidsontwikkelingen. Op deze manier wil het Cijferboek een bijdrage leveren aan de verdere uitbouw van een gemeentelijk jeugdbeleid.

In een eerste inhoudelijk hoofdstuk staat dit boek stil bij de bestuurlijke organisatie van de ge-meente, met een analyse van de politieke verantwoordelijken, het personeelsbestand en – dit is nieuw – ook verzelfstandiging, intergemeentelijke samenwerking en het managementteam komen aan bod.

Vervolgens wordt stilgestaan bij het interactief bestuur als een van de hoekstenen van het ge-meentelijk jeugd- en jeugdwerkbeleid. Voornamelijk de werking van de lokale jeugdraden wordt onder loep genomen. Zijdelings wordt ook gekeken naar andere participatie-initiatieven.

In een derde deel volgen de aspecten van het gemeentelijk jeugdbeleid in een uitgebreid hoofd-stuk, met aandacht voor jeugdruimte, informatie en communicatie en de samenwerking met an-dere sectoren binnen de gemeenten.

Een afsluitend hoofdstuk is volledig gewijd aan het jeugdwerkbeleid van de Vlaamse gemeente-besturen. Ondersteuningsvormen komen aan bod, alsook het gemeentelijk jeugdwerkaanbod en het particuliere aanbod. Een laatste paragraaf behandelt de jeugdwerkindex.

Vlaamse overheidAgentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, Team JeugdbeleidArenbergstraat 91000 Brussel

Vereniging van Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (VVJ)Vijverlaan 532610 Wilrijk

CijferboekLokaaL

jeugdbeLeid2008 – 2010

Page 2: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

CIJFERBOEK LOKAAL JEUGDBELEID

2008 – 2010

f

Page 3: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

2

INHOUDSTAFEL

Lijst van tabellen 4

Lijst van figuren 6

Woord vooraf 7

1 Inleiding 17

1.1 Over Atlassen, Zoekboeken en Cijferboeken 17

1.2 Oorsprong van de gegevens 19

1.3 Weergave van de gegevens 20

1.4 Nieuw: www.cijferboek.be 23

1.5 Een gezamenlijke aanpak 23

1.6 Referentiekader van het lokale jeugdbeleid 241.6.1 Gemeentelijk jeugdbeleid: een ruime definitie 251.6.2 Gemeentelijk jeugdwerkbeleid 25

1.7 Het cijferboek in vogelvlucht 26

2 Bestuurlijke organisatie van het gemeentelijk jeugdbeleid 29

2.1 Schepenen bevoegd voor jeugd 29

2.2 Gemeentelijke jeugddiensten 302.2.1 Personeel belast met jeugdzaken 312.2.2 Verhouding mannen – vrouwen 342.2.3 Statuut 352.2.4 Functie en aanwervingsniveau 362.2.5 Tijdelijk personeel zomervakantie 39

2.3 Verzelfstandiging 41

2.4 Intergemeentelijke samenwerking 43

2.5 Managementteam 45

2.6 Opmerkelijke vaststellingen… 47

3 Interactief bestuur 49

3.1 Wat is de jeugdraad? 49

3.2 Structuur jeugdraad 50

3.3 Samenstelling jeugdraad 50

3.4 Adviezen jeugdraad 52

3.5 Activiteiten jeugdraad 54

3.6 Andere participatie-instrumenten 56

3.7 Opmerkelijke vaststellingen... 58

Page 4: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

3

4 Gemeentelijk jeugdbeleid 59

4.1 Jeugdruimte 594.1.1 Jeugdruimtebeleid in het jeugdbeleidsplan 594.1.2 Gemeentelijk jeugdcentrum of polyvalent centrum 614.1.3 Andere gemeentelijke jeugdinfrastructuur 624.1.4 Fuiven 644.1.5 Speelbossen 664.1.6 Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan 67

4.2 Informatie en communicatie 694.2.1 Websites 694.2.2 Jongereninformatiepunten 724.2.3 Tijdschriften en nieuwsbrieven 744.2.4 (Info)brochures 754.2.5 Andere communicatie-instrumenten 76

4.3 Samenwerking met andere beleidsdomeinen 774.3.1 Afstemming in het jeugdbeleidsplan 784.3.2 Samenwerking in overlegstructuren 784.3.3 Samenwerkingsprojecten 80

4.4 Opmerkelijke vaststellingen... 81

5 Gemeentelijk jeugdwerkbeleid 83

5.1 Wat is jeugdwerk? 835.1.1 De definitie 835.1.2 De aard van het jeugdwerk 845.1.3 De initiatiefnemer: overheid versus particulier 855.1.4 Jeugdwerkinitiatieven 86

5.2 Gemeentelijk jeugdwerkaanbod 875.2.1 Gemeentelijke jeugdwerkprojecten 92

5.3 Het particuliere jeugdwerk 935.3.1 Aantal en soorten lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven 945.3.2 Ondersteuning door de gemeente 103

5.4 Jeugdwerkindex 1095.4.1 Wat is de jeugdwerkindex? 1095.4.2 Hoe de jeugdwerkindex gebruiken en toepassen? 1105.4.3 De jeugdwerkindex toegepast 111

5.5 Opmerkelijke vaststellingen... 119

6 Bijlagen 121

Bibliografie 123

Colofon 125

Page 5: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

4

LIJST VAN TABELLEN30 Tabel 1 – Politieke familie van de schepenen van jeugd31 Tabel 2 – Types jeugddiensten, vergelijking met 200432 Tabel 3 – Types jeugddiensten procentueel per provincie, vergelijking met 200433 Tabel 4 – Soorten jeugddiensten volgens inwonerscategorie, vergelijking met 2004, % per

inwonerscategorie van gemeente34 Tabel 5 – Evolutie verhouding mannen – vrouwen, percentages in geslacht

(n2004 = 809; n2007 = 950)35 Tabel 6 – Verhouding mannen – vrouwen binnen de verschillende functies, percentages in

geslacht (n2004 = 809; n2007 = 950)36 Tabel 7 – Statuut van de personeelsleden, vergelijking met 200437 Tabel 8 – Personeel op jeugddiensten naar functie en aanwervingsniveau37 Tabel 9 – Personeel op jeugddiensten naar functie en aanwervingsniveau – procentueel

volgens functie (n=950)38 Tabel 10 – Personeel op jeugddiensten naar functie en aanwervingsniveau – procentueel

volgens niveau (n=950) 41 Tabel 11 – Verzelfstandiging volgens aantal inwoners42 Tabel 12 – Vormen van verzelfstandiging (n=307)42 Tabel 13 – Verzelfstandigde initiatieven (n=76)44 Tabel 14 – Intergemeentelijke samenwerking op vlak van jeugdbeleid, percentages per

provincie44 Tabel 15 – Vormen van intergemeentelijke samenwerking (n=158)46 Tabel 16 – Vertegenwoordiging jeugdbeleid in het managementteam in % per categorie51 Tabel 17 – Samenstelling van de gemiddelde Vlaamse jeugdraad, vergelijking met 200452 Tabel 18 – Gemiddelde jeugdraad volgens Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen niveau 252 Tabel 19 – Aantal adviezen, vergelijking in de tijd53 Tabel 20 – Adviezen breder jeugdbeleid53 Tabel 21 – Adviezen jeugdwerkbeleid54 Tabel 22 – De organisatie van activiteiten van jeugdraden, procentueel per provincie55 Tabel 23 – Soort activiteiten van de jeugdraad, percentages per provincie56 Tabel 24 – Gemeenten met andere participatie-instrumenten, percentages per provincie57 Tabel 25 – Aantal andere participatie-instrumenten, percentages per provincie60 Tabel 26 – Aantal gemeenten dat intekende op de prioriteit jeugdwerkinfrastructuur,

indeling volgens aantal inwoners60 Tabel 27 – Thema’s binnen de prioriteit jeugdwerkinfrastructuur (n=279)61 Tabel 28 – Gemeentelijk jeugdcentrum in de Vlaamse gemeenten (n=302)62 Tabel 29 – Gemeentelijke jeugd(werk)infrastructuur, vergelijking relatieve cijfers 2004

- 200763 Tabel 30 – Andere gemeentelijke jeugdinfrastructuur (buiten jeugdcentrum), cijfers 200764 Tabel 31 – Speelstraten in het Vlaamse Gewest65 Tabel 32 – Fuifzalen in de Vlaamse gemeenten (n=300)67 Tabel 33 – Eigenaar(s) speelbossen in Vlaanderen68 Tabel 34 – Beschikt de gemeente over een goedgekeurd sectorieel BPA/RUP met een

oplossing voor zonevreemde jeugdwerkinfrastructuur?69 Tabel 35 – Gemeenten met een website voor het informeren van jeugd(werk)70 Tabel 36 – Doelgroepen van de websites (n=305)71 Tabel 37 – Soorten websites, onderverdeling per provincie73 Tabel 38 – JIPS in het Vlaamse Gewest

Page 6: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

5

75 Tabel 39 – Hoeveel gemeentebesturen maken gebruik van (info)brochures? 76 Tabel 40 – Doelgroepen van de (info)brochures (n=532 brochures)77 Tabel 41 – Percentage gemeenten dat gebruik maakt van andere communicatie-instru-

menten (n=302)88 Tabel 42 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven vergeleken in de tijd 90 Tabel 43 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven: gemiddeld aantal per gemeente volgens

inwonersklasse91 Tabel 44 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven, aantallen per provincie92 Tabel 45 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven voor specifieke doelgroepen (n=101)93 Tabel 46 – Gemeentelijke jeugdwerkprojecten (n=305)95 Tabel 47 – Particuliere jeugdwerkinitiatieven – vergelijking 1998 tot 200796 Tabel 48 – Lokaal particulier jeugdwerk in het Vlaamse Gewest, absoluut en procentueel

aantal97 Tabel 49 – Aantal lokale afdelingen van Vlaamse jeugdbewegingen – cijfers 2006-200798 Tabel 50 – Vergelijking spreiding gemeenten en particulier jeugdwerk naar inwoners-

klasse99 Tabel 51 – Vergelijking spreiding gemeenten en particulier jeugdwerk naar provincie100 Tabel 52 – Lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven volgens soort en provincie101 Tabel 53 – Evolutie van een aantal soorten lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven

(1995 – 2007)102 Tabel 54 – Evolutie van het totaal aantal jeugdhuizen (gemeentelijk en particulier) in de

tijd102 Tabel 55 – Evolutie atelierwerking105 Tabel 56 – Financiële ondersteuning van het lokale jeugdwerk vergelijking met 2004106 Tabel 57 – Soorten materiële ondersteuning 107 Tabel 58 – Vergelijking gemeentelijke materiële dienstverlening tussen 1998 en 2007108 Tabel 59 – Aantal lokale afdelingen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad – cijfers

2006-2007109 Tabel 60 – Materiële ondersteuning in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad112 Tabel 61 – De algemene jeugdwerkindex voor Vlaanderen113 Tabel 62 – Jeugdwerkindex voor de meest voorkomende jeugdwerksoorten, vergelijking

met 2004114 Tabel 63 – Vergelijking Vlaamse jeugdwerkindex van 1998 – 2007115 Tabel 64 – De particuliere jeugdwerkindex per inwonerscategorie van gemeente115 Tabel 65 – De index voor de meest voorkomende particuliere jeugdwerkinitiatieven per

inwonerscategorie van gemeente117 Tabel 66 – De particuliere jeugdwerkindex naar provincie118 Tabel 67 – Jeugdwerkindex van de vijf meest voorkomende particuliere jeugdwerkvor-

men per provincie

Page 7: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

6

LIJST VAN FIGUREN26 Figuur 1 – Jeugdwerkbeleid als beleidskruispunt in het overheidsbeleid39 Figuur 2 – Tewerkstellingstatuten tijdelijk personeel zomervakantie 40 Figuur 3 – Tewerkstellingstatuten tijdelijk personeel zomervakantie per inwonerscatego-

rie van gemeente56 Figuur 4 – Aantal andere participatie-instrumenten volgens categorie 62 Figuur 5 – Gemeenten met of zonder jeugdcentrum, evolutie in de tijd65 Figuur 6 – Aantal Vlaamse gemeenten zonder fuifzaal, volgens aantal inwoners66 Figuur 7 – Overzicht speelbossen / expliciete speelzones in een bos69 Figuur 8 – Soorten websites in het Vlaamse Gewest73 Figuur 9 – Percentage gemeenten met een JIP, naar provincie74 Figuur 10 – Evolutie aantal JIPS – 1998 tot 200775 Figuur 11 – Gebruik van tijdschriften en/of nieuwsbrieven per inwonerscategorie van

gemeente (relatieve cijfers)78 Figuur 12 – Doelstellingen en acties in jeugdbeleidsplan voor afstemming op andere

beleidsdomeinen?79 Figuur 13 – Betrokkenheid van de jeugdconsulent bij overlegstructuren van andere

beleidsdomeinen79 Figuur 14 – Projecten gericht op jeugd of structurele aandacht voor jeugd?80 Figuur 15 – Samenwerkingsprojecten met andere beleidsdomeinen89 Figuur 16 – Gemeenten met een gemeentelijke speelpleinwerking89 Figuur 17 – Gemeenten met Grabbelpas90 Figuur 18 – Gemeenten met SWAP of andere tienerwerking98 Figuur 19 – Landelijke jeugdbewegingen: aantal plaatselijke afdelingen – procentuele

verhouding103 Figuur 20 – Evolutie van het aantal jeugdhuizen sinds 1995 (gemeentelijk en particulier)112 Figuur 21 – Aantal plaatselijke jeugdwerkinitiatieven per soort113 Figuur 22 – Kaart van de algemene jeugdwerkindex voor Vlaanderen117 Figuur 23 – De particuliere jeugdwerkindex naar provincie121 Figuur 24 – Indeling van gemeenten naar provincie en gewest121 Figuur 25 – Indeling van gemeenten volgens inwonersklasse122 Figuur 26 – Indeling van gemeenten volgens gebiedsindeling (niveau 2)

Page 8: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

7

WOORD VOORAF

EEN TERUGBLIK EN SITUERING

De relaties tussen Vlaanderen en de lokale besturen zijn intens, complex en dyna-misch. De voorbij decennia, parallel aan de genese van de Vlaamse Gemeenschap, groeide er een verhouding die sterk afwijkt van de traditionele verbanden, genoeg-zaam als voogdij uitgedrukt. Nog niet zo lang geleden was het gebruik van de term ondergeschikte besturen heel gewoon; een uitdrukking van de oude natiestaat die op een centralistische wijze het land structureerde. De gemeentebesturen, met de burge-meester als vertegenwoordiger en behoeder van het centrale gezag, kregen vooral uit-voerende taken, met veel aandacht voor administratie, veiligheid en hygiëne.

Hoe anders verloopt dit samenspel vandaag, waar Vlaanderen en lokale besturen zich steeds meer als partners opstellen, afspraken maken over de meest doelmatige en de-mocratische wijze om bepaalde beleidopdrachten aan te pakken. Er zijn wellicht wei-nig bevoegdheidsdomeinen waar de Vlaamse overheid geen structurele banden met de gemeenten (en OCMW’s) opbouwde. Zo ook voor cultuur, jeugd en sport. Het decreet lokaal jeugdwerkbeleid (in toepassing vanaf 1995) zette hier ongetwijfeld een baken en gaf de stimulans tot een drastisch vernieuwde liaison tussen Vlaanderen en de lokale besturen. De daaropvolgende decreten lokaal cultuur- en sportbeleid en ook de introductie van de erfgoedconvenants vervolledigden het pallet.

Uitgangspunt: een krachtige visie op samenwerking

Het decreet lokaal jeugdwerkbeleid baseerde zich op twee hypotheses. Deze vonden integraal hun plaats in de latere decreten voor cultuur en sport en zijn als volgt samen te vatten:• Een structurele samenwerking tussen Vlaamse Gemeenschap en gemeentebestuur

zou leiden naar een beter lokaal beleid: een planmatige aanpak, een meer doeltref-fende en transparante ondersteuning van het verenigingsleven, een beter alge-meen aanbod voor alle burgers en daarbij mogelijkheden om sociaal te corrigeren. Daardoor vond het Vlaams beleid een directe en geïntegreerde voortzetting op het plaatselijke niveau en bleef er een daadwerkelijke betrokkenheid tussen centrale en decentrale overheden;

• Dit lokale beleid zou een resultaat zijn van intensieve, open en geëngageerde sa-menwerking van bestuur, middenveld en geïnteresseerde burgers. Door commu-nicatieve planning en participatief beleid zou de voorbereiding, uitvoering en bij-

Page 9: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

8

sturing van het beleidsplan als een gemeenschappelijk project vorm en inhoud krijgen… een oefening in toegepaste democratie.

Beide hypotheses stelden hoge en diverse verwachtingen aan alle betrokkenen, niet in het minst de lokale middenveldactoren, de gemeentebesturen (politici en ambtena-ren) en uiteraard ook de betrokken diensten van de Vlaamse Gemeenschap.

Vlaamse Gemeenschap versus gemeentebesturen

Zou de Vlaamse Gemeenschap in staat zijn om haar vaak regelneverige attitude achter zich te laten? Er leefden destijds nog sterke atavistische neigingen van de oude jaco-bijnse bestuurscultuur, waarbij de centrale overheid zich bemoeide met de meest ge-detailleerde richtlijnen. Het kan niet worden ontkend dat de eerste edities van het decreet lokaal jeugdbeleid en ook cultuurbeleid een bijna pedagogische opdracht in zich droegen, waarbij men de lokale besturen wilde begeleiden in het optimaliseren van hun beleidscompetenties. Allerlei richtlijnen, leidraden, extra regeltjes enz. weef-den als het ware een belerende, zelfs betuttelende cocon. Met de allerbeste bedoelin-gen en, ook dat mag gesteld, vaak op vraag van lokale spelers die zo graag over hel-dere, duidelijke richtlijnen beschikken. Gelukkig zijn deze ondertussen overbodige en – inderdaad – vaak ergerlijke stekels grotendeels verdwenen. Ze veroorzaakten kort-stondig een discussie rond planlast en administratieve lasten, waarbij vaak kind en badwater werden vermengd. In de recente wijzigingen van de decreten (jeugd en cul-tuur) werden deze euvels heel systematische aangepakt. Uiteindelijk blijft het uit-gangspunt van de Vlaamse overheid een basisvertrouwen in de handelingsbekwaam-heid van de gemeentebesturen. Dit betekent (1) geen a priori controlecultuur en (2) grote autonomie aan de lokale spelers om binnen de krijtlijnen van elk decreet plaat-selijk de beleidsinvulling te maken.

Gemeentebestuur versus middenveld en burgers

Niet alleen de verhouding Vlaanderen – gemeente, ook de relatie tussen gemeentebe-stuurders en burgers vormt een cruciaal element. Het uitgangspunt dat een jeugd-, cultuur- en sportbeleid kunnen ontstaan als een gemeenschappelijk project van be-stuur en burgers, vraagt of eist heel wat van de vele betrokkenen.

Een klassieke of oubollige visie op overheidsbeleid positioneert het bestuur als een hiërarchische actor die over de macht en mogelijkheden beschikt om aan alle touwtjes te trekken, niet in het minst omdat het over de verdeling van gemeenschapsmiddelen kan beslissen. Het argument hiertoe klinkt simpel: een gemeentebestuur is immers democratisch verkozen en dus gelegitimeerd tot beslissen. Deze grondslag voor de delegatie- of vertegenwoordigingsdemocratie blijft wezenlijk onaantastbaar, maar daardoor niet verstard of dynamisch. De voorbije decennia is de visie op de overheid drastisch gewijzigd, zowel in zijn structurele, procedurele dimensie als zeer zeker op de bestuursstijl en –cultuur. Toegenomen mondigheid en emancipatie van burgers,

Page 10: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

9

communicatie(r)evoluties e.a. zetten de klassieke eerder autoritaire positie van over-heden onder druk. Als reactie hierop vonden heel wat elementen van een eerder di-recte of participatieve democratie hun plaats binnen het frame van de delegatiedemo-cratie: adviesstructuren allerlei, referenda, actieve openbaarheid van bestuur, voorzichtige experimenten met wijkbudgetten, vragenuurtje op gemeenteraden enz. Het recente Gemeentedecreet heeft een aantal daarvan (m.i. schoorvoetend…) geïn-corporeerd. Deze structurele mogelijkheden bieden kapstokken om, met behoud van de bestuurlijke infrastructuur, het functioneren van de lokale democratie te vernieu-wen, verfrissen en levendig te maken.

Maar de hypothese van een geslaagd gezamenlijk beleidsproject noodt meer dan nieu-we en bruikbare bestuurlijke mogelijkheden. Even belangrijk zijn de stijl en de be-leidscultuur bij de bestuurders. Zelfs de beste democratische spelregels bieden geen garanties als de spelers er geen zin of enthousiasme voor opbrengen. Ook hier schuilt een belangrijke voorwaarde: beschikken de schepenen en hun ambtenaren over vol-doende competenties om in deze communicatieve aanpak het voortouw te nemen? Zijn zij bereid om hun klassieke machtsposities te verlaten en zich open en toeganke-lijk op te stellen? Willen (mogen) zij meer dan ooit investeren in processen, vaak tijd-rovend en niet altijd meteen doeltreffend? Kunnen ze weerstand bieden aan een slui-merend cynisme en defaitisme, zowel bij collegae, zichzelf als de burgers? Kortom: leven er voldoende geloof, hoop en liefde bij de plaatselijke bestuurders om te blijven investeren, steeds opnieuw, in communicatieve processen? Durven ze prestige ruilen voor gemeenschapsvorming?

Ik durf deze vragen voorzichtig met ja beantwoorden. Het voorbije decennium zijn bereidheid en competenties drastisch toegenomen. In een groot aantal gemeentebe-sturen wordt een interactief beleid meer dan met de lippen beleden, krijgt het aan-dacht en affectie.

In een breder maatschappelijk en politiek perspectief vormt deze dimensie binnen de lokale decreten een erg fundamenteel antwoord op vragen naar revitalisering van onze democratie en gemeenschapszin.

Maar… it takes two to tango. Een geslaagd participatief beleidsproject kan enkel als ook de partners zich met evenveel goesting aanbieden. Wie zijn die partners? In de eerste edities van het decreet lokaal jeugdbeleid werd heel duidelijk een onderscheid gemaakt tussen vertegenwoordigers van verenigingen (middenveld) en individuele burgers. Daarbij hoopte de decreetgever dat geïnteresseerde en geëngageerde perso-nen ook hun weg zouden vinden naar de overlegmomenten en de adviesraden. Ook deze verwachting blijft een gevoelig punt. Er zijn immers tal van bedreigende omstan-digheden en factoren. Weliswaar zijn geëngageerde personen meestal al hopeloos on-dergedompeld in hun eigen projecten, maar toch zijn juist zij bij uitstek geschikt om in deze beleidsgesprekken te stappen. Naast tijd, energie stelt zich zeker ook een pro-bleem bij de specifieke kennis en vaardigheden die in zo’n beleidsprojecten worden verwacht: een beetje kennis van en gevoel voor de overheidslogica, kunnen werken binnen een vork van ‘eigen belang’ en ‘algemeen belang’, opboksen tegen frustratie

Page 11: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

10

die vaak opduikt (traagheid, onervarenheid, soms politieke of ambtelijke afremming, spanning met collega-verenigingen, eigen belangen promoten als algemeen belang enz.). Vele valkuilen en tal van torpedo’s bedreigen een goede afloop. Analyses van de voorbije planperiodes hebben deze moeilijkheden duidelijk blootgelegd. Toch kan ook dit aspect met een bescheiden maar overtuigd positivisme worden geëvalueerd. Zeker het maatschappelijk middenveld, het plaatselijke verenigingsleven heeft zich sterk in dit verhaal geëngageerd, hierbij ondersteund en geïnspireerd door federaties, steunpunten en talrijke initiatieven van de Vlaamse administratie.

EEN POSITIEVE TUSSENBALANS

De twee hypotheses waarop de decreten lokaal jeugd-, cultuur- en sportbeleid en de erfgoedconvenants zich baseerden klonken erg pedagogisch optimistisch, bleken vaak ook moeilijk en moeizaam in hun concretisering, maar hielden m.i. stand. In een grote meerderheid van de gemeenten die zich binnen deze plannen inschreven, heb-ben de betrokkenen zich vaak van hun beste kant laten zien. Uiteraard kent iedereen tergende verhalen, anekdotes van onvermogen en slechte voorbeelden. Maar de tus-senbalans is ongetwijfeld positief, op beide hypotheses. De drie cijferboeken geven basis aan deze optimistische evaluatie: de kwaliteit maar zeker ook de omvang van de plaatselijke dienstverlening en subsidiëring mag zich verheugen in een spectaculaire verhoging. Deze evolutie ging hand in hand met een lange reeks boeiende, meestal geslaagde beleidsprocessen. Vele betrokkenen toonden zich langs hun meest mooie zijde. De competenties van bestuurders en middenvelders m.b.t. beleidsplanning, in-strumenten, communicatieve systemen enz. groeide indrukwekkend. Deze laatste vaststelling gaf ook aanleiding tot schrapping van de goedbedoelde maar ergerlijke pedagogische tics binnen de eerste versie van de decreten jeugd en cultuur.

DE CIJFERBOEKEN

In 1989, de prehistorie, verscheen de eerste Atlas Gemeentelijk Jeugdbeleid: een be-scheiden pocket, coproductie van de Vlaamse administratie Jeugd en de V.V.J., die voor het eerst een inventaris maakte van wat er in de Vlaamse gemeenten aan actoren en beleidsinstrumenten voor jeugd voorhanden was. De inleiding bevatte al een be-perkte verwerking van de gegevens, o.a. aantal jeugddiensten met welke personeelsle-den, aantal jeugdraden. Ondanks de nog prille oogst, bleken deze gegevens toch vol-doende indrukwekkend om een beleidsveld – het lokaal jeugdbeleid – dat tot dan toe eerder marginaal en zelfs met enige argwaan werd bekeken, van kracht en relevantie te voorzien. Dit was niet onbelangrijk in het licht van de oefeningen decreet lokaal jeugdwerkbeleid die toen ijverig werden gemaakt. De optimistische afspraak om deze oefening elke drie jaar te maken kreeg wonderbaarlijke invulling (en houdt stand tot op vandaag). In 1992 kwam een volgende editie, met meer aureool, hogere kwaliteit van informatie en vooral de vaststelling van een sterk groeiend werkveld. Hierbij rees de vraag of de geoogste informatie niet verder kon worden uitgewerkt. Hiermee zou-

Page 12: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

11

den al die opgevraagde gegevens kunnen worden verwerkt naar bv. grootte van ge-meente en provincie. Tegelijkertijd kon deze verwerking het beginpunt worden van een longitudinale benadering, die een vergelijking en daarmee ook een evolutie door-heen de jaren in beeld brengt. Zo ontstond ook het eerste cijferboek, een reeks tabel-len, vergelijkingen en afwegingen die weliswaar sterk kwantitatief, een aantal verwer-kingen maakten. Van bij aanvang legde dit cijferboek zichzelf een beperkte relevantie op, ingegeven door de aard van de geoogste informatie:• De bevraging beperkte zich tot het verzamelen van cijfers, aantallen. Deze vormen

op zich een vorm van kwaliteit (kwantiteit is ook een kwaliteit), maar verhullen uiteraard een zeer uiteenlopende realiteit. Dit geldt bij uitstek voor het aantal ver-enigingen, waarbij iedereen wel weet dat hier zeer grote verschillen schuilen;

• Het moment van bevraging speelt een belangrijke rol. Dit bleek duidelijk uit de evolutie binnen de cijferboeken jeugd. Naarmate de reeks werd opgebouwd, bleek dat gemeentebesturen – leveranciers van de informatie – steeds beter zicht krijgen op hun veld. De kwaliteit van gegevens in het begin van de cyclus is duidelijk min-der. Dit euvel stelt zich echter minder voor de latere versies cultuur en sport, ver-mits de knowhow het laatste decennium zeker groeide;

• De duidelijkheid van het referentiekader. Bij het peilen naar gegevens is het uiter-aard significant dat de respondenten hier dezelfde interpretaties geven. Het be-grippenkader groeide de voorbije jaren naar een redelijk sluitend geheel. Toch blij-ven er her en der onduidelijkheden.

Ondanks deze relativering beschikken deze cijferboeken ook over een aantal sterke punten, o.a. de kwaliteit van de inbrengers (de betrokken ambtenaren zijn de voorbije decennia sterk geprofessionaliseerd), de erg hoge respons die vergelijkingen per editie en in de tijd mogelijk maakt. De evoluties in tijd vormen uiteraard de meest belang-rijke troef. Voor jeugd kan dit al voor de vijfde editie (als men de eerste editie even buiten beschouwing laat), voor sport en cultuur kan er vergeleken worden met de gegevens geoogst in 1995. Want in 1996 verschenen er voor het eerst drie atlassen: gemeentelijk cultuur-, jeugd- en sportbeleid. Toenmalig minister H. Weckx gaf hier-toe opdracht, met de optie om ook voor cultuur en sport aan een reeks in de tijd te beginnen. Het bleef echter – tot nu – beperkt tot deze editie. Toch bood deze eerste drieling al een interessante basis voor een globaal panorama en meteen ook het enige referentiepunt voor de actuele cijferboeken cultuur en sport. Verder in dit cijferboek wordt daarop verder ingezoomd.

EN STRAKS?

Een beweeglijk trio

Het decreet lokaal sportbeleid (2007) vervolledigde de bestaande decreten voor lokaal jeugd- en cultuurbeleid tot een trio. Daarmee ontstond er een drie-eenheid, qua uit-gangspunten, systematiek en beleidscultuur mooi op één lijn gezet. Toch behield en behoudt elk van de sectoren heel duidelijke en specifieke accenten. Het jeugddecreet,

Page 13: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

12

in deze context het oudste, kreeg recent een belangrijke uitbreiding, nl. van jeugd-werkbeleid naar jeugdbeleid. 20% van de middelen blijven behouden voor de link jeugdwerk en moeilijk bereikbare kinderen en jongeren. Deze middelen worden enkel beschikbaar gesteld aan gemeenten die via een toets aan een pakket indicatoren, dui-delijk een relatief grotere concentratie aan jonge kansengroepen tellen. Voor alle ge-meenten gelden twee prioriteiten, nl. jeugdwerkinfrastructuur én jeugdinformatie. Beide prioriteiten sluiten ook aan bij expliciete beleidsmaatregelen op het Vlaamse niveau. Tegelijkertijd werd de planperiode bewust beperkt tot drie jaar, rekeninghou-dend met de grote spoeling van jonge mensen – toch de primaire betrokkenen in het noodzakelijke communicatieve proces. Naast deze recente evoluties blijft het grootste deel van de middelen heel duidelijk bestemd voor de ondersteuning van het plaatselijk jeugdwerk, zowel particulier als gemeentelijk.

Met het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en inte-graal lokaal cultuurbeleid, zette de Vlaamse overheid een belangrijke nieuwe stap in de ondersteuning van de gemeentebesturen. Er bestond al een lange traditie in de subsidiëring van steden en gemeenten voor hun openbare bibliotheken en hun cul-tuurcentra. Het decreet van 2001 plaatste alles in een breder perspectief. Voortaan zouden gemeenten niet enkel voor hun instellingen, maar ook voor hun doelstellin-gen worden ondersteund. Samen met de invoering van het lokaal cultuurbeleidsplan, ontvingen de gemeenten voortaan ook een forfaitaire subsidie van – afhankelijk van de grootte – 25.000 of 50.000 euro, aangevuld met 1 euro per inwoner voor de uitvoe-ring van het plan. De prioriteit voor de besteding van deze ‘1 euro – subsidie’ is voor de lopende gemeentelijke bestuursperiode ‘gemeenschapsvorming’. Samenwerkings-verbanden van gemeenten kunnen ook een subsidie krijgen voor de afstemming van het cultuuraanbod en de communicatie hierover.

Over de bibliotheken en de cultuurcentra verzamelt de Vlaamse overheid al geruime tijd gegevens. Voor het breed lokaal cultuurbeleid is dit cijferboek echter een (quasi-)nulmeting. Het is dan ook zeer voorbarig om al onmiddellijk zwaarwichtige conclu-sies te trekken. We kunnen hoogstens één en ander vaststellen, voorzichtige hypothe-sen formuleren of onze praktijkervaringen bevestigd of genuanceerd zien. Pas binnen enkele jaren zullen gevolgen getrokken kunnen worden uit bepaalde tendensen die uit cijfervergelijking blijken.

In het decreet lokaal sportbeleid staan er vier aandachtspunten centraal, nl. de onder-steuning van de sportverenigingen (waarvoor het grootste deel van de middelen wordt gereserveerd), het stimuleren van andere modellen dan de verenigingssport, met het oog op meer en diverse sportparticipatie (bv. buurtsport), een verplichte oefening sociale correctie met oog voor kansengroepen en tenslotte een planningsoe-fening rond lokale sportinfrastructuur. Dit laatste onderdeel sloot ook aan bij het sportinfrastructuurfonds dat recent in Vlaanderen werd gelanceerd. Ook werd een prioriteit gesteld, waarbij binnen de budgetten een oormerk werd geplaatst. De keuze klonk unaniem: kwaliteit van de jeugdsportbegeleiders, meteen ook een mooi be-leidskruispunt sport en jeugd.

Page 14: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

13

Samenwerking, verscheidenheid en efficiëntie

Het recente Gemeentedecreet bevat een opdracht voor een strategisch plan *, een op-dracht voor het eerste jaar van de bestuursperiode. Dit planningsjaar loopt gelijk met de planningsjaren voor het lokale jeugd-, cultuur- en sportbeleid. Een synergie ligt voor de hand, want het strategische plan is een geheel, de drie sectorplannen vormen daarvan een onderdeel. Deze link biedt heel wat mogelijkheden. Terecht wordt hierbij verwezen naar de kans om te komen tot een geïntegreerd plan vrijetijdsbesteding. De bestaande decreten geven alle kansen daartoe, daarvoor hoeven er geen aanpassingen of expliciteringen, zover de eigenheid van de deelterreinen herkenbaar blijft. Ook een integratie van toerisme kan hier probleemloos. Toch dient hierbij opgemerkt dat ze-ker het jeugdbeleid zeker niet kan worden gevat onder de term ‘vrijetijdsbesteding’, want het gaat hier over een categoriale beleidsbenadering, gebaseerd op een breed leefwereld-perspectief waarin uiteraard wel een uiterst belangrijke dimensie vrije tijd.

De roep om meer synergie lijkt vooral ingegeven vanuit de bestuurlijke, gemeentelijke logica. Overheidsplanners stellen zich vragen bij al die verschillende plannen. Een aantal elementen in deze (soms gekarikaturiseerde) analyse snijdt hout. Zo zijn er i.v.m. de beschrijving van de uitgangspositie, de grote maatschappelijke en lokale on-derstromen, een deel van het beleidsinstrumentarium enz. zeker gelijkaardige onder-delen. Een te grote versnippering van energie en tijd kan worden vermeden. Efficiëntie staat immers hoog op de waardenlijst: rendement, maximaal resultaat met zo beperkt mogelijk verlies van inzet. Het was en is ook deze aanpak die zo jammert over plan-last, administratieve overlast enz.

Toch dient deze benadering ook getemperd met een andere en wellicht veel meer fun-damentele waarde, nl. het respect, de zorg en de inzet voor het planningsproces. Een eenzijdige, eendimensionale invulling van efficiëntie kan roofbouw plegen op de communicatieve en participatieve waarden die toch als fundament van deze beleids-voering fungeren. De aandacht voor het proces, als een niet momentaan maar wel duurzaam iteratief systeem, stelt zeker eisen aan snelheid en de vlotte vooruitgang. Investeren in communicatie, met een pleiade aan instrumenten en methodes, geeft een ruimere invulling aan efficiëntie. Hiermee beoogt men immers een dubbel doel, nl. een hogere kwaliteit van output door sterke aansluiting bij de praktijk (instrumen-tele waarde) en daarbij ook een breed maatschappelijk draagvlak (communicatieve en

* De bepalingen van het gemeentedecreet, artikel 146, dat luidt als volgt: “ §1. Voor het einde van het jaar dat volgt op de gemeenteraadsverkiezingen en vóór hij beraadslaagt

over het budget voor het volgende boekjaar, stelt de gemeenteraad een meerjarenplan vast. Dat meer-jarenplan bestaat uit een strategische nota en een financiële nota. Het heeft betrekking op de hele periode waarvoor de gemeenteraad werd verkozen, te rekenen vanaf de datum van vaststelling ervan.

§2. In de strategische nota worden de beleidsdoelstellingen en de beleidsopties voor het extern en in-tern te voeren gemeentebeleid op elkaar afgestemd en geïntegreerd weergegeven.

§3. In de financiële nota wordt verduidelijkt hoe het financiële evenwicht wordt gehandhaafd en wor-den de financiële consequenties van de beleidsopties van de strategische nota weergegeven.

§4. Het ontwerp van meerjarenplan wordt op zijn minst veertien dagen vóór de vergadering waarop het wordt besproken aan ieder lid van de gemeenteraad bezorgd.”

Page 15: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

14

democratische waarden). Enkel deze aanpak kan een echt gemeenschappelijk beleids-project realiseren.

Eerdere onderzoeken naar de effecten van deze decreten wijzen op het grote gevaar van een expertocratie. De planning, zelfs in relatief eenvoudige sectoren, blijkt alras een complexe zaak. Dit uit zich zowel op het vlak van methodes (hoe organiseren we dit allemaal) als zeker m.b.t. de beleidsinstrumenten (begroting, reglementen…). Het proces wordt dan loodzwaar, tijdrovend en energievretend. En cours de route ver-kleint het peloton, ontstaat er een voorhoede die de regie opneemt. De aansluiting bij de grotere groepen verdwijnt, de elite blijft over. Dit geldt zowel voor de bestuurders (politici, ambtenaren) maar in overtreffende trap voor de middenvelders. In dit sce-nario herleidt de communicatieve planning zichzelf tot een misschien knap ogend plan, maar zonder wortels in het veld en de lokale gemeenschap. Dit gevaar is niet denkbeeldig en vraagt de hoogst mogelijke alertheid maar ook een sterke vakbe-kwaamheid van bij uitstek de betrokken ambtenaren. Maar ook hier belaagt een een-zijdig ingevulde efficiëntie de kernwaarde participatie als gedeeld beleidsproject. De vakbekwaamheid moet dus zeker ook sterk communicatief worden ingevuld. Mis-schien verdient dit aspect een veel hogere aandacht bij de selectie en vorming van deze ambtenaren, eigenlijk de communicatieve voorhoede van een gemeentebestuur en bij uitbreiding de basiswerkers van een actieve, levendige democratie.

Het behoud van een grote sectorale herkenbaarheid, veel aandacht voor diverse me-thodes en vooral de nodige tijd nemen vormen de belangrijkste remedie tegen deze bedreigende expertocratie. Deze kiest immers voor een hoog abstractieniveau, het verlaten van de concrete sectorgebonden thema’s en een overmatig accent op de be-stuurlijke techniciteit: de hitparade van de absolute afknappers.

Hoopvolle toekomst

De voorbije jaren ontstond er een politieke tegenstelling over de wijze waarop de ver-houding tussen Vlaanderen en de lokale besturen moet worden ingevuld. Een irritatie over de inefficiëntie (ook hier) en administratieve ballast van vele huidige systemen, een blijvend streven naar heldere afspraken over de kerntaken geeft voeding aan deze contramine.

Enerzijds klinkt een pleidooi om de verschillende vormen van de Vlaamse financie-ring van de gemeentebesturen te stroomlijnen via het Gemeentefonds. Hierbij zouden alle sectorale geldstromen (bv. jeugd-, cultuur- en sportbeleid) geïntegreerd worden, dus ontdaan van hun oormerk. Zo verwerven de gemeentebesturen een veel grotere autonomie in de aanwending van hun middelen, hierbij gelegitimeerd door de lokale democratie.

Anderzijds leeft er een grote voorkeur om deze oormerken juist niet af te schaffen, maar stevig te behouden. De argumenten hiervoor zijn divers. Vanuit een offensieve benadering wordt vooral gepleit voor een intensieve en specifieke relatie tussen Vlaan-

Page 16: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

15

deren en de gemeentebesturen. Via deze verhouding wint het Vlaamse beleid aan slagkracht, want de gekozen prioriteiten en thema’s krijgen een vertaling op het veld: think globally, act locally… Maar ook de defensieve reflex is begrijpelijk. De lokale actoren sport, cultuur en jeugd (zowel middenveld als schepenen en ambtenaren) vin-den in ‘hun’ decreet een stevig en werkbaar referentiekader, een (h)erkenning en ook wel bescherming van hun werkveld en een begeleiding via o.a. ambtelijke netwerken en steunpunten.

Daarbij wil ik duidelijk stellen dat mijn keuze ondubbelzinnig en met kracht gaat naar het behoud van de sectorale geldstromen van Vlaanderen naar de lokale besturen. Ik geloof sterk in de argumenten bij deze stelling en vrees ook dat de gemeentelijke aan-dacht voor deze (relatief zwakke) sectoren bescherming – maar geen betutteling – nodig heeft. Recente decreetwijzigingen maakten komaf van administratieve en overbodige regeltjes. Ik kies ervoor om als Vlaamse overheid deze relatie steeds meer via doelstel-lingen en steeds minder via instellingen in te vullen. De Vlaamse overheid biedt hierbij een ruim maar toch helder doelstellingenkader, de lokale besturen – via communica-tieve planning – vullen dit kader methodisch en met eigen instrumenten in.

Ik word in deze keuze gesteund door bv. de ervaringen in Nederland. Daar heeft men al decennia geleden een decentralisering (overdracht van bevoegdheden) doorge-voerd en de koppeling tussen het centrale en het lokale cultuur-, jeugd- en sportbeleid verbroken. Het resultaat is gekend: een centrale overheid zonder structurele betrok-kenheid verliest haar belangstelling, de oorspronkelijke middelenstroom is nooit mee geëvolueerd en eigenlijk kan men niet meer spreken van een ‘nationaal’ beleid ter zake dat ook op lokaal niveau kan beïnvloeden. Dit geeft een groot beleidsdeficit voor alle betrokkenen.

Uitdagingen

De komende jaren zullen hier van doorslaggevend belang zijn. De huidige decreten blijven wellicht actief tot en met 2013, maar hoe zullen zij verder evolueren? Mijn pleidooi voor behoud van de bestaande relatie Vlaanderen – gemeenten betekent ech-ter geen status quo. Integendeel. Er blijven moeilijke vragen en grote uitdagingen. Een aantal heb ik in deze inleiding al behandeld: de communicatieve competenties van ambtenaren, overmatige verwachtingen naar het (reeds druk bevraagde) middenveld, de dwingelandij van een foute drang naar efficiëntie. Via onze begeleidende, flanke-rende en stimulerende maatregelen blijft de Vlaamse Gemeenschap hier investeren. ISB, Locus, VVJ, Steunpunt Jeugd en Faro leveren hierbij schitterend werk. Ook onze administratie staat zeer nabij en blijft erg betrokken. Dit cijferboek vormt daarvan een tastbaar bewijs.

Toch stellen zich op Vlaams niveau nog meer vragen. Er blijft de nauwelijks geregelde en onstabiele verhouding tussen het Kunstendecreet, het Erfgoeddecreet en het de-creet lokaal Cultuurbeleid. Zeker voor de centrumsteden stellen zich hier soms acute vragen. Ook vanuit een intergemeentelijke aanpak groeien er nieuwe en enthousiaste

Page 17: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

16

praktijken. Soortgelijke moeilijke relaties vind ik ook in de ontmoeting jeugdwerk en buitenschoolse opvang en binnen het groeiende maar nog onvoldragen concept brede school.

Tenslotte blijven ook de grote maatschappelijke uitdagingen een prioritair aandachts-punt: armoede, interculturaliteit en diversiteit. Het recente Participatiedecreet (2008) biedt hiervoor een aantal flankerende maatregelen. Via de projectenregeling, de proeftuinen en het systeem van lokale netwerken armoede – vrijetijdsbesteding zorgt dit decreet voor prikkels, vernieuwing en vraagt op duurzame wijze aandacht voor de relatie van kansengroepen tot actieve participatie (deelhebben en deelnemen) in en aan het cultuur-, jeugd- en sportbeleid.

ERGO…

De drie cijferboeken over het gemeentelijk jeugd-, cultuur- en sportbeleid vormen een overzichtelijk aangrijpingspunt om de respectieve decreten, maar vooral de concrete beleidsvoering, onder de aandacht te brengen. Tot spijt van wie het benijdt: deze praxis is springlevend, dynamisch en hoopvol. Ik durf daarom complexloos de twee hypotheses die ik bij aanvang poneerde positief beantwoorden.

Ja, de lokale beleidsvoering voor jeugd, cultuur en sport is er bewijsbaar op vooruit gegaan. Zowel het plaatselijke verenigingsleven als de omkaderende voorzieningen en actoren (ambtenaren, subsidiëring, dienstverlening) vertonen een toegenomen kwali-teit.

Ja, de beleidsplanning wordt met veel inzet, eerlijkheid en enthousiasme aangepakt als een gemeenschappelijk project van overheid, verenigingen en burgers.

Het Vlaamse beleid beïnvloedde deze ontwikkelingen sterk en positief. Maar de be-langrijkste appreciatie geldt hier voor alle spelers op het veld: van bevlogen schepenen en ambtenaren tot geëngageerde en geïnspireerde middenvelders/vrijwilligers… en al diegenen die hen, ook op het Vlaamse niveau omkaderen. Sommigen van hen zorg-den ook voor dit prachtige Cijferboek.

Daarvoor mijn appreciatie en hoop dat deze slagkracht behouden blijft.

De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd en Sport

Page 18: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

17

1 INLEIDING

1.1 OVER ATLASSEN, ZOEKBOEKEN EN CIJFERBOEKEN

In 1989 publiceerden de toenmalige Dienst Jeugdwerk van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vereniging voor Vlaamse Jeugddiensten en –consulen-ten voor het eerst de Atlas Gemeentelijk Jeugdbeleid. Aan de basis daarvan lag een uitgebreide enquête bij de gemeenten over het bestaan van lokale instrumenten voor het jeugd(werk)beleid.

De atlas werd opgebouwd rond gemeentelijke steekkaarten. Daarop werden volgende gegevens gepubliceerd: demografische gegevens, de coördinaten van schepenen van jeugd en jeugdambtenaren, gegevens over de gemeentelijke infrastructuur en advies-raad, een beschrijving van ondersteuningssystemen en eigen gemeentelijke initiatie-ven en een opsomming van aantal en diversiteit van het verenigingsleven. Deze publi-catie van de Atlas Gemeentelijk Jeugdbeleid werd om de 3 jaar herhaald.

Vanaf 1993 werd de Atlas Gemeentelijk Jeugdbeleid aangevuld met een Cijferboek Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid. Sinds de implementatie van het decreet op het ge-meentelijk jeugdwerkbeleid, vanaf 19941, verzamelde men immers op het lokale ni-veau steeds meer informatie over het particuliere jeugdwerk en het gemeentelijk jeugdwerkbeleid. Het decreet vereiste immers de opmaak van een ‘jeugdwerkbeleids-plan’. Na de laatste decreetwijziging uit 20062 spreken we van een ‘jeugdbeleidsplan’. Zo een plan vraagt om een goede inventaris van de particuliere en de eigen initiatie-ven in en van de gemeente. Door deze jeugdbeleidsplannen werden de gegevens veel betrouwbaarder en nauwkeuriger dan enkele jaren geleden. Bovendien werden er vele nieuwe initiatieven ontwikkeld (Van Nieuwenhove, 2003). In het Cijferboek werd de inventaris aan gegevens op een systematische en wetenschappelijke manier verder verwerkt in tabellen en grafieken en geanalyseerd naar grootte en provinciale ligging van de gemeenten. Hierdoor werd na 1995 de Atlas herleid tot een Zoekboek, waarin enkel nog de basisgegevens van het gemeentelijke jeugdwerk werden opgenomen.

In 1995 werd een gelijkaardig initiatief ontwikkeld voor het gemeentelijke sportbeleid (Atlas Gemeentelijk Sportbeleid 1996-1998) en voor het gemeentelijk cultuurbeleid

1 Het huidige decreet van 14 februari 2003 bouwde verder op een eerder decreet, terwijl het dit ook vervangt, namelijk het decreet op het lokale jeugdwerkbeleid van 1993.

2 Decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, zoals gewijzigd bij de decreten van 23 december 2005 en 15 december 2006.

Page 19: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

18

(Atlas Gemeentelijk Cultuurbeleid 1996-1998). De drie atlassen volgden eenzelfde concept. Wat sport en cultuur betreffen, bleef het echter beperkt tot de atlas en was het een eenmalig initiatief.

1989 Eerste Atlas Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

1992 Tweede Atlas Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

1993 Eerste Cijferboek Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

1995 Derde Atlas Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

Eerste Atlas Gemeentelijk Sportbeleid

Eerste Atlas Gemeentelijk Cultuurbeleid

1996 Tweede Cijferboek Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

1998 Eerste Zoekboek Jeugdwerk

1999 Derde Cijferboek Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

2001 Tweede Zoekboek Jeugdwerk

2002 Vierde Cijferboek Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

2004 Derde Zoekboek Jeugdwerk

2005 Vijfde Cijferboek Gemeentelijk Jeugdwerkbeleid

2009 Adresboekje 2009 Lokaal Sportbeleid

Adresboekje 2009 Lokaal Cultuurbeleid

Adresboekje 2009 Lokaal Jeugdbeleid

2009 Zesde Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid

Eerste Cijferboek Lokaal Sportbeleid

Eerste Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid

In 2008 werd wat betreft sport en cultuur de draad van 1995 weer opgepakt. Ook voor het lokaal cultuur- en sportbeleid werd opnieuw een enquête gehouden bij de lokale besturen met als doelstelling: het systematisch verzamelen van de inspanningen die gemeentebesturen leveren bij het ontwikkelen van een gemeentelijk cultuur-, jeugd- en sportbeleid. Dit heeft nu tot de publicatie van 3 Cijferboeken, met hetzelfde basis-concept maar elk met een eigen actieradius, geleid, namelijk:

• Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010

• Cijferboek Lokaal Sportbeleid 2008-2010

• Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 2008-2010

Page 20: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

19

De basisgegevens over het lokale cultuur-, jeugd- en sportbeleid worden bovendien toegankelijk gemaakt via een website. Het Zoekboek werd als gevolg daarvan geredu-ceerd tot een Adresboekje.

Om continuïteit te verzekeren is dit zesde Cijferboek Jeugd grotendeels gestoeld op de vorige edities. In tegenstelling tot de vorige edities zat er evenwel vier jaar in plaats van drie jaar tussen de vorige bevraging en de huidige bevraging. De voornaamste reden voor deze keuze was het feit dat de bevraging vroeger telkens nogal ongelukkig sa-menviel met de opmaak van een nieuw beleidsplan. Niet alleen is een planningsjaar voor de lokale jeugddiensten een extra druk jaar waarbij het invullen van een om-vangrijke enquête als die voor het Cijferboek zeer ongelegen komt. Het betekende ook dat aan gemeenten gevraagd werd beleidsmaatregelen op te geven die op het moment van invoeren net voorwerp waren van evaluatie en dus kans maakten bijgestuurd te worden. Omdat 2007 opnieuw een planningsjaar was voor de jeugddiensten waardoor deze problemen zich opnieuw zouden hebben voorgedaan, werd beslist de bevraging vanaf deze editie een jaar op te schuiven, naar 2008 dus.

1.2 OORSPRONG VAN DE GEGEVENS

In het najaar van 2007 werden de te bevragen thema’s afgebakend in samenspraak met de stuurgroep en de partners verantwoordelijk voor de Cijferboeken en werd een vra-genlijst ontwikkeld. De technische uitwerking van de internettoepassing werd uitbe-steed aan de firma Ordina, die tegen het voorjaar 2008 een eerste digitale versie van de vragenlijst ontwikkelde. Na verschillende interne en externe testronden en voortdu-rende inhoudelijke en technische bijsturing, werd begin april 2008 de enquête online geplaatst waardoor deze toegankelijk werd voor de respondenten. De vragenlijst is terug te vinden op de website.

Elke Vlaamse en Brusselse gemeente werd per brief en e-mail uitgenodigd om de di-gitale enquête in te vullen tegen uiterlijk 15 mei. Om de respons te optimaliseren kregen non-respondenten achtereenvolgens twee schriftelijke (een eerste onmiddel-lijk na de deadline van 15 mei, een tweede begin juni) en een telefonische herinnering (eind juni) en werd er uitstel verleend tot begin juli om de vragenlijsten in te vullen. Respondenten die tijdens het invullen van de enquête vragen hadden of verdere toe-lichting wensten, konden steeds telefonisch contact opnemen met een medewerker wiens naam en contactgegevens duidelijk op de vragenlijst waren vermeld.

De enquête was, net als dit Cijferboek, opgedeeld in verschillende secties. Niet elke gemeente vulde elke sectie volledig in: de respons op de enquête verschilt dan ook van vraag tot vraag. Uiteindelijk hebben 316 gemeenten de enquête ingevuld. Een over-zicht:• Vlaams Gewest: 293 gemeenten vulden de enquête volledig in, 14 gedeeltelijk. Dit

maakt een totaal van 307 van de 308 Vlaamse gemeenten. Alleen vanuit Wezem-beek-Oppem, een van de zes faciliteitengemeenten uit de Vlaamse rand rond Brussel, werd geen antwoord ontvangen.

Page 21: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

20

• Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad: 6 van de 19 Brusselse gemeenten vulden alle gegevens in die voor hen van toepassing waren, 3 vulden de enquête gedeeltelijk in.

Voor het Vlaamse Gewest betekent dit een respons van quasi 100% voor de meeste vragen waardoor er dus uitspraken gedaan worden voor heel Vlaanderen.

De bevraagde gegevens hebben – tenzij anders vermeld - steeds betrekking op de situ-atie in 2007, hetzij op 31 december 2007, hetzij tijdens het refertejaar 2007. De demo-grafische gegevens (gemeenten per inwonersklasse en dergelijke) zijn afkomstig van de FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. Ze da-teren van 1 januari 2008.

Gezien het opzet van de enquête dienen de cijfers en conclusies in de Cijferboeken met de nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd. Hiervoor zijn verschillende redenen:• Voor alle gegevens geldt dat de cijfers hoofdzakelijk steunen op de perceptie van de

plaatselijke gemeentebesturen, in casu de persoon die de enquête invulde. In de meeste gevallen gebeurde dit door een functioneel gespecialiseerde ambtenaar: dit geeft hen een beroepsbekwaamheid, een vertrouwdheid met de sector die een re-delijk exacte waarneming garandeert. Maar niet in elke gemeente is deze ambte-naar van nabij bij het eigenlijke beleid betrokken. Dit kan zich uiten in een gebrek-kige, onvoldoende of foutieve perceptie.

• De Cijferboeken beschrijven vooral aantallen en verhullen op die manier de uit-eenlopende kwaliteit die hieronder schuilt. Gezien de niet steeds eenvoudige en eenduidige definiëring van sommige begrippen moeten deze aantallen bovendien vooral worden gebruikt als een indicatie van fenomenen.

1.3 WEERGAVE VAN DE GEGEVENS

Wegens het verschil in respons tussen het Vlaamse Gewest en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en gezien de specifieke context van de Brusselse gemeenten, is er voor geopteerd om in dit boek telkens het onderscheid te maken tussen beide gewes-ten. Het decreet lokaal jeugdbeleid is immers niet van toepassing binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en heeft dan ook geen rechtstreekse invloed op de Brusselse gemeentebesturen. Dit wil echter niet zeggen dat de Vlaamse overheid geen impulsen geeft aan de ontwikkeling van een jeugd(werk)beleid binnen dit gewest. Het ontwik-kelen van een jeugdbeleid aangepast aan de specifieke Brusselse situatie is de taak van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), die op basis van het decreet financieel ondersteund wordt. De VGC wordt aangemoedigd in de mate van het mogelijke sa-men te werken met de 19 lokale besturen binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofd-stad. Vermits een meerderheid van de Brusselse gemeentebesturen de vragenlijst niet heeft ingevuld, zijn deze gegevens niet representatief voor het hele gewest.

Door de (weliswaar vaak kleine) verschillen in respons per vraag wordt bovendien bij elke vraag aangegeven op hoeveel antwoorden het weergegeven resultaat gebaseerd is: n =…. Ook wordt telkens voor de indelingen volgens provincie, inwonersklasse of

Page 22: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

21

gebiedsindeling apart weergegeven hoeveel gemeenten (=respondenten) de vraag be-antwoordden.

Naargelang de relevantie van een verdere opsplitsing, worden de resultaten van de Vlaamse gemeenten per provincie, per inwonersklasse of volgens gebiedsindeling be-sproken. Deze indelingen beperken zich begrijpelijkerwijs tot de Vlaamse gemeenten.

De vijf Vlaamse provincies zijn bekend. De verdeling van de gemeenten over de ver-schillende provincies is als volgt (zie ook bijlage 1):

Provincie Aantal gemeenten %

Antwerpen 70 22,73

Limburg 44 14,29

Oost-Vlaanderen 65 21,10

Vlaams-Brabant 65 21,10

West-Vlaanderen 64 20,78

Totaal 308 100,00

Voor de bespreking volgens inwonersklasse wordt telkens volgende indeling gehan-teerd (zie ook bijlage 1):

inwonersklasse Aantal gemeenten %

< 10.000 inwoners 89 28,90

10.000 – 15.000 inwoners 83 26,95

15.001 – 20.000 inwoners 54 16,56

20.001 – 30.000 inwoners 43 13,96

30.001 – 50.000 inwoners 30 9,74

50.001 – 200.000 inwoners 10 3,25

> 200.000 inwoners 2 0,65

Totaal 308 100,00

De onderverdeling werd overgenomen uit de vorige edities van het Cijferboek Ge-meentelijk Jeugdwerkbeleid. Enige wijziging is dat de categorie 15.000 – 30.000 opge-splitst is in 15.001 – 20.000 en 20.001 – 30.000.

Ingedeeld volgens ‘gebiedsindeling’ kunnen verschillende categorieën worden onder-scheiden (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Ruimtelijke Orde-

Page 23: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

22

ring, Huisvesting, Momumenten en Landschappen, afdeling Ruimtelijke Planning, 2004). In het boek wordt de indeling op niveau 2 gehanteerd (zie ook bijlage 1).

RSV niveau 1 RSV niveau 2 RSV niveau 3 Aantal gemeenten (niveau 3)

Stedelijke gebieden (111)

Grootstedelijke gebieden (21)

Grootstedelijk gebied centrumgemeenten

2 gemeenten (Gent, Antwerpen)

Grootstedelijk gebied randgemeenten

19 gemeenten (bv. Wijnegem, Destelbergen)

Kleinstedelijke gebieden (45)

Kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau

25 gemeenten (bv. Lommel, Wetteren)

Structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden

20 gemeenten (bv. Deinze, Tienen)

Regionaalstedelijke gebieden (31)

Regionaalstedelijk gebied centrumgemeenten

11 gemeenten (bv. Aalst, Oostende)

Regionaalstedelijk gebied randgemeenten

20 gemeenten (bv. Oostkamp, Diepenbeek)

Vlaams stedelijk gebied rond Brussel (14)

14 gemeenten (bv. Drogenbos, Sint-Genesius-Rode)

Buitengebied (197) 197 gemeenten (bv. Schoten, Landen)

Stedelijke gebieden zijn die gebieden waar intense ruimtelijke, culturele en socio-eco-nomische samenhang en verweving bestaat tussen verschillende menselijke activitei-ten (wonen, diensten, werken, recreëren, ...), waar dichte bebouwing overheerst en waar het wenselijk is ontwikkelingen te stimuleren en te concentreren. Stedelijk ge-bied is aldus een beleidsmatig begrip.

Ook het ruimtelijk begrip buitengebied heeft een beleidsmatige inhoud. Buitengebied is – op het niveau van Vlaanderen bekeken – het gebied waarin de open (onbebouw-de) ruimte overweegt. Elementen van bebouwing en infrastructuur die in functio-nele samenhang zijn met de niet-bebouwde ruimte maken er onderdeel van uit en kunnen plaatselijk overwegen.

Dit Cijferboek biedt tenslotte voor heel wat onderwerpen interessant vergelijkingsma-teriaal met vorige edities. Het onderzochte werkveld is in alle opzichten dynamisch en beweeglijk. Dit maakt longitudinale vergelijkingen niet altijd gemakkelijk. Ook de basisvragenlijst is niet identiek aan deze van voorgaande edities. Toch werd getracht om zo veel mogelijk vergelijkingen in de tijd op te nemen. Naast deze vergelijkingen werd ook vaak een vergelijking gemaakt volgens inwonersklassen van gemeenten en volgens provincie.

Page 24: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

23

1.4 NIEUW: WWW.CIJFERBOEK.BE

In aanvulling op de gedrukte Cijferboeken, die een analyse van geaggregeerde gege-vens bevatten op niveau van gewest, provincie, inwonersaantal of ruimtelijke inde-ling, kunnen de gegevens per gemeente worden geraadpleegd op de nieuwe website www.cijferboek.be.

De website werd ontwikkeld door de Managementondersteunende Diensten (team Informatietechnologie en Informatiebeheer) van het Vlaams Ministerie Cultuur, Jeugd, Sport en Media.

Op www.cijferboek.be dient u eerst het toepassingsgebied te kiezen (cultuur, jeugd of sport). De website biedt twee mogelijkheden. Enerzijds kunnen de antwoorden van maximaal vijf gemeenten vergeleken worden. Deze gemeenten kunnen worden gese-lecteerd op naam of op bepaalde kenmerken (gewest, provincie, inwonersaantal, in-deling Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen). Het rapport geeft de vragen en de ant-woorden weer zoals de gemeenten ze ingevuld hebben in de vragenlijst van het Cijferboek cultuur, jeugd en sport.

Anderzijds kunnen de resultaten van een gemeente worden vergeleken met het gemid-delde van de resultaten van gemeenten die tot dezelfde categorie behoren wat betreft gewest, provincie, inwonersaantal of ruimtelijke situatie van de gemeente. Het rap-port geeft dan het resultaat van een bepaalde gemeente en vergelijkt de antwoorden met het gemiddelde van de geselecteerde referentiegroep. Hierbij wordt telkens aange-geven hoeveel gemeenten uit de referentiegroep de betreffende vraag beantwoordden. Gemeenten die de vraag niet beantwoordden, worden niet mee gerekend bij de bere-kening van de gemiddelde waarden.

Niet alle antwoorden zijn via de website beschikbaar. Hiervoor zijn zowel inhoude-lijke als technische reden. Om privacy-redenen is er bijvoorbeeld voor gekozen om de gegevens i.v.m. personeel enkel geaggregeerd weer te geven. Andere antwoorden (bv. omschrijvingen van projecten of samenwerkingsverbanden of informatie over finan-ciële middelen) zijn zo specifiek per gemeente of beperkt omschreven dat ze geen toe-gevoegde waarde bieden of moeilijk te interpreteren zijn.

1.5 EEN GEZAMENLIJKE AANPAK

Het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 kwam er in opdracht van de minister bevoegd voor jeugd Bert Anciaux en werd gerealiseerd door Ilse Holvoet van de Ver-eniging Vlaamse Jeugddiensen en –consulenten (VVJ vzw). Het onderzoek gebeurde in nauw overleg en samenwerking met het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, in het bijzonder het team Jeugdbeleid.

In het kader van het onderzoek werd een stuurgroep in het leven geroepen. De belang-rijkste taken van de stuurgroep waren adviserend en superviserend van aard. Op re-gelmatige tijdstippen gedurende het onderzoeksproces werd met de stuurgroep over-

Page 25: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

24

leg gepleegd. Belangrijke knopen werden steeds in onderling overleg doorgehakt. De leden werden zo gekozen dat zij elk vanuit hun specifieke deskundigheid een zinvolle bijdrage konden leveren aan (deel)aspecten van het onderzoek. Volgende personen maakten hier deel van uit: Ilse Holvoet en Marc Ipermans (VVJ), Erik Tjampens (Provinciale Jeugddienst Oost-Vlaanderen), Bert Bijloos (Vlaamse Gemeenschaps-commissie), Pat Rooseleer (Steunpunt Jeugd), Nicole Vettenburg (Jeugdonderzoeks-platform), Sabine Van Cauwenberghe en Hilde Plas (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), Rob De Donder (Vlaamse Jeugdraad) en Els Cuisinier en Trees De Bruycker (Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, afdeling Jeugd).

Er werd ook regelmatig overleg gepleegd met de verantwoordelijken voor het Cij-ferboek Lokaal Cultuurbeleid 2008-2010 en het Cijferboek Lokaal Sportbeleid 2008-2010.

1.6 REFERENTIEKADER VAN HET LOKALE JEUGDBELEID

Het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, zo-als gewijzigd bij de decreten van 23 december 2005 en 15 december 2006 vormt het belangrijkste wettelijke instrument om het jeugdbeleid op gemeentelijk niveau te or-ganiseren.

Sinds 1993 wordt het gemeentelijk jeugd(werk)beleid neergeschreven in het jeugd-werkbeleidsplan. Voor de beleidsperiode 2005-2007, waar dit Cijferboek vooral over handelt, waren er 299 van de 308 Vlaamse gemeenten met een door de minister goed-gekeurd jeugdwerkbeleidsplan. In de 7 Vlaamse faciliteitengemeenten, de zes van de Vlaamse rand rond Brussel en Voeren, besliste het gemeentebestuur geen jeugdwerk-beleidsplan in te dienen. Daar werd een eenvoudigere versie van het jeugdwerkbe-leidsplan opgemaakt door de gezamenlijke Nederlandstalige jeugdwerkinitiatieven. Enkel de gemeenten Bever en Herstappe kozen ervoor geen beroep te doen op de Vlaamse subsidies en dienden bijgevolg geen jeugdwerkbeleidsplan in. Voor het twee-talig gebied Brussel-Hoofdstad wordt het jeugd(werk)beleidsplan opgemaakt door de Vlaamse Gemeenschapscommissie, die decretaal onder dezelfde regelgeving valt als de gemeentebesturen, met uitzondering van de prioriteitenregeling.

Vanaf 2008 evolueerde het jeugdwerkbeleidsplan naar een jeugdbeleidsplan. Binnen het gemeentelijk jeugdbeleidsplan komt zowel het jeugdwerkbeleid van de gemeente aan bod als het breder jeugdbeleid.

Voor de lopende beleidsperiode 2008-2010 blijft de balans zo goed als ongewijzigd, alleen komt de teller nu op 300 goedgekeurde jeugdbeleidsplannen te staan. Het ge-meentebestuur van Voeren besliste ditmaal wel een beroep te doen op de Vlaamse subsidies en diende zelf een jeugdbeleidsplan in. Voor de faciliteitengemeenten uit de Vlaamse rand blijft de toestand echter ongewijzigd.

Page 26: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

25

1.6.1 Gemeentelijk jeugdbeleid: een ruime definitie

Het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid omschrijft het gemeentelijk jeugdbeleid als ‘het geheel van beleidsmaatregelen van het gemeentebestuur ten aanzien van alle levenssituaties van kinderen en jongeren.’ Deze beschrijving toont dat ‘jeugdbeleid’ een zeer brede invulling heeft aangezien ‘alle le-venssituaties’ veel verder gaat dan het jeugdwerkbeleid of het vrijetijdsbeleid voor kin-deren en jongeren.

Een gemeentebestuur kan er naar streven een jeugdbeleid te voeren dat aansluit bij alle mogelijke beleidssectoren omdat kinderen en jongeren nu eenmaal met al deze sectoren in aanraking (kunnen) komen. Dit noemt men het geïntegreerde jeugdbe-leid. Naast het jeugdwerkbeleid, en het vrijetijdsbeleid komen dan ook onder andere onderwijs, bijstand, justitie, arbeid en tewerkstelling, ruimtelijke ordening en zorg-verstrekking in het gezichtsveld.

Ook zal een degelijk jeugdbeleid zich richten naar alle kinderen en jongeren, eender uit welke maatschappelijke geleding of thuissituatie. Dit noemt men een integraal jeugdbeleid.

Binnen het bestek van dit Cijferboek worden slechts een aantal aspecten van dit brede jeugdbeleid in kaart gebracht.

Alle aspecten van dit geïntegreerde en integrale jeugdbeleid op lokaal niveau in kaart brengen overstijgt ruimschoots de mogelijkheden van dit Cijferboek. Daarom worden er keuzes gemaakt binnen deze thema’s.

1.6.2 Gemeentelijk jeugdwerkbeleid

Jeugdbeleid is tevens een bevolkingscategoriale invulling van het gemeentelijk beleid, gericht op de bevolkingscategorie jonger dan 25 jaar. Het staat daarmee haaks op de sectorale beleidsbenadering zoals bij cultuur, sport, zorg, onderwijs enz., waar men zich niet specifiek richt op een bepaalde leeftijdscategorie. De kruispunten van het categoriale jeugdbeleid en de diverse beleidssectoren, ook wel ‘beleidsrotondes’ ge-noemd, zullen op een degelijke manier moeten geordend worden.

De systematische en continue aandacht voor het jeugdwerk vormt een belangrijk deel van het gemeentelijk jeugdbeleid: het jeugdwerkbeleid. Het jeugdwerkbeleid is gesitu-eerd op het kruispunt van het categoriale jeugdbeleid en het sectorale cultuurbeleid in het algemeen en het socio-cultureel werk in het bijzonder. Figuur 1 (Redig, 1985) vi-sualiseert dit.

Page 27: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

26

Figuur 1 – Jeugdwerkbeleid als beleidskruispunt in het overheidsbeleid

beleidskruispunten of -rotondes

SPORTCULTUURONDERWIJS

BELEIDSSECTOREN (voorbeelden)

Finaliteit: welzijnsbevordering van zoveel mogelijk burgersOverheidsbeleid: federaal, gemeenschap, provincie, gemeente (territoriaal)

HUISVESTINGWERKGELEGENHEIDENZ.BELEIDSCATEGORIEËN

MIGRANTEN

ARMEN

SENIOREN

ENZ.

GEZONDHEID

JEUGD

Het jeugdwerkbeleid is volgens het decreet van 2003 ‘het geheel van beleidsmaatrege-len van het gemeentebestuur ten aanzien van het plaatselijk of intergemeentelijk jeugdwerk’. Dit jeugdwerkbeleid omvat dus de ondersteuning van particuliere jeugd-werkinitiatieven, maar ook het organiseren van eigen jeugdwerkprogramma’s3.

Het decreet somt in artikel 4 ook een aantal functies op die door het jeugdwerk (kun-nen) worden vervuld: ontmoeting, groepsvorming, spel en recreatie, creativiteit, ama-teuristische kunstbeoefening, vorming, kadervorming, dienstverlening en werken aan maatschappelijke en politieke veranderingen. De definitie, samen met deze functies, geven het Vlaamse referentiekader voor wat ‘lokaal’ jeugdwerk wordt genoemd.

1.7 HET CIJFERBOEK IN VOGELVLUCHT

Het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 bespreekt aan de hand van cijfermateri-aal verschillende aspecten die betrekking hebben op het gemeentelijk jeugdbeleid. Om de veelheid aan gegevens hanteerbaar en overzichtelijk te maken valt het Cijfer-boek na deze inleiding uiteen in vier delen.

In een eerste inhoudelijk hoofdstuk staat dit boek stil bij de bestuurlijke organisatie van de gemeente, met een analyse van de politieke verantwoordelijken, het perso-neelsbestand en – dit is nieuw – ook verzelfstandiging, intergemeentelijke samenwer-king en het managementteam komen aan bod.

Vervolgens wordt stilgestaan bij het interactief bestuur als een van de hoekstenen van

3 Een gemeente zal – idealiter – pas eigen initiatieven oprichten wanneer een bepaalde vraag naar jeugd-werkaanbod (qua moment, plaats of doelgroep) niet door het particuliere jeugdwerk kan ingevuld worden.

Page 28: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

27

het gemeentelijk jeugd- en jeugdwerkbeleid. Voornamelijk de werking van de lokale jeugdraden wordt onder loep genomen. Zijdelings wordt ook gekeken naar andere participatie-initiatieven.

In een derde hoofdstuk volgen de aspecten van het gemeentelijk jeugdbeleid in een uitgebreid hoofdstuk, met aandacht voor jeugdruimte, informatie en communicatie en de samenwerking met andere sectoren binnen de gemeenten.

Een afsluitend hoofdstuk is volledig gewijd aan het jeugdwerkbeleid van de Vlaamse gemeentebesturen. Ondersteuningsvormen komen aan bod, alsook het gemeentelijk jeugdwerkaanbod en het particuliere aanbod. Een laatste paragraaf behandelt de jeugdwerkindex.

Page 29: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

28

Page 30: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

29

2 BESTUURLIJKE ORGANISATIE VAN HET GEMEENTELIJK JEUGDBELEID

In dit eerste inhoudelijk hoofdstuk worden verschillende organisatorische aspecten van het bestuur bekeken die relevant zijn voor het gemeentelijk jeugd(werk)beleid. Zo wordt een profiel geschetst van de schepen bevoegd voor jeugd, de gemeentelijke jeugddiensten worden ontleed naar personeelsbezetting, statuten, man-vrouwver-houding, … en de impact van het Gemeentedecreet op de gemeentelijke organisatie en het jeugdbeleid wordt beschreven.

2.1 SCHEPENEN BEVOEGD VOOR JEUGD

De schepenen voor jeugd zijn overwegend mannelijk: de mannen vertegenwoordigen 61% van alle schepenen voor jeugd in de 308 gemeenten in het Vlaamse Gewest.

In een absolute meerderheid van de Vlaamse gemeenten is een schepen van de chris-tendemocratische familie bevoegd voor jeugd.4 De socialistische en liberale familie zitten ongeveer op hetzelfde niveau, net als de categorie ‘andere’ (zie Tabel 1).

Waarom precies vooral christen-democraten de bevoegdheid ‘jeugd’ krijgen toegewe-zen kan tal van verklaringen hebben, maar deze zijn niet hard te maken aan de hand van de gegevens uit de enquête. Wellicht kan dit onderwerp uitmaken van verder onderzoek.

4 Om een globaal beeld te kunnen schetsen van de politieke kleur van de schepenen van jeugd, werden de partijen gegroepeerd volgens ‘familie’. Zo werden tot de christendemocratische familie ondermeer partijen en kartels zoals CD&V, cdH, CD&V-nieuw, CD&V-plus, CD&V/N-VA… gerekend. Tot de liberale familie behoren ondermeer Open VLD en MR en kartels als Open VLD-leeft, VLD/Vivant, …. Partijen en kartels zoals sp.a, PS, sp.a-open, sp.a.ok en sp.a-spirit brachten we samen in de socialisti-sche familie. Tot de groene familie rekenen we Groen! en Ecolo. De groep ‘Andere’ wordt gevormd door lokale partijen als ‘Lijst van de Burgemeester’, ‘Nieuw’, ‘Stem’, ‘Voluit’, ‘Dynamisch’, …

Page 31: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

30

Tabel 1 – Politieke familie van de schepenen van jeugd

Aantal %

Christendemocratische familie 170 55,20

Socialistische familie 49 15,90

Liberale familie 37 12,00

Groene familie 3 1,00

Andere 49 15,90

Totaal 308 100,00

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadIn het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad is 68% van de schepenen voor jeugd een man. Wat betreft politieke partij, verschilt het beeld van het Vlaamse Ge-west: de categorie ‘andere’ is met 42% de grootste. Dit zijn hoofdzakelijk de lijsten van de burgemeesters. Verder halen de liberalen met 21% de overhand op de christendemocratische en socialistische familie (telkens 15%).

2.2 GEMEENTELIJKE JEUGDDIENSTEN

De gemeentebesturen in Vlaanderen krijgen, op enkele uitzonderingen vanuit de pro-vincie na (Oost-Vlaanderen: 0,5 voltijds equivalent (VTE) en Vlaams-Brabant: 1 VTE in 2007, gedeeltelijke subsidiëring), geen middelen van een hogere overheid om een ‘personeelslid bevoegd voor jeugd’ aan te werven. Ze zijn wel verplicht om, wanneer ze in aanmerking wensen te komen voor subsidies voor hun jeugd(werk)beleid, een personeelslid aan te duiden ter ondersteuning van de gemeentelijke jeugdraad. Toch investeren de Vlaamse gemeenten relatief veel geld in de aanwerving van een of meer-dere personeelsleden voor jeugd.

De gemeentelijke jeugddienst is een gekend begrip, maar moeilijk te vatten en zeer gevarieerd in verschijningsvorm. De personeelsleden van deze dienst profileren zich naar de bevolking als een aparte dienst. Binnen de dienst kunnen vele personeelsleden met aparte onderdelen van het jeugdbeleid actief zijn. Het is niet noodzakelijk dat deze jeugddienst een aparte ‘dienst’ is binnen het gemeentelijk organogram, maar hij zal zich wel op die manier profileren.

In de enquête werd gevraagd naar de toestand op 31 december 2007.

Page 32: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

31

2.2.1 Personeel belast met jeugdzaken

In het Vlaamse Gewest geven 295 van de 307 gemeenten aan te beschikken over per-soneel belast met jeugdzaken, ofwel 96%. De 12 gemeenten die niet beschikken over dergelijk personeel, zijn onder andere de 6 faciliteitengemeenten.

Op de jeugddienst zijn verschillende bezettingen mogelijk:• De jeugdconsulent: het gemeentebestuur beschikt over een personeelslid dat be-

last is met het volledige of een onderdeel van het jeugd- en jeugdwerkbeleid. Ge-meenten kunnen ook over meerdere jeugdconsulenten beschikken. De jeugdcon-sulent is niet automatisch diensthoofd van de jeugddienst en kan onder verschillende contracten aangeworven worden (bv. statutair of contractueel). De jeugdconsulent kan ook, als gespecialiseerd personeelslid, op een ruimere dienst werken. Bovendien kan hij of zij zowel deel uitmaken van een autonome jeugd-dienst als van een andere dienst. Het gaat hier wel over een personeelslid dat bezig is met ‘het beleid’, en niet over personeelsleden die administratieve of logistieke steun bieden (al kan dit natuurlijk wel een gedeelte van het takenpakket omvat-ten).

• Het gemeentebestuur kan ook beschikken over een combinatieambtenaar. Deze is niet enkel met jeugdbeleid bezig, maar heeft diverse bevoegdheden. Meestal zijn dit wel verwante zaken, zoals cultuur, sport of mondiale samenwerking.

• Tot slot bestaat ook nog de mogelijkheid van de intergemeentelijke jeugdconsu-lent. Hierbij delen verschillende gemeentebesturen dezelfde persoon als jeugdcon-sulent. Deze zal zijn tijd verdelen over de betreffende gemeenten.

Op een jeugddienst kunnen naast een jeugdconsulent natuurlijk ook nog andere per-soneelsleden werken, bijvoorbeeld technische medewerkers, administratief personeel, jeugdwerkers, programmatoren, animatoren, … Deze komen verder aan bod.

Tabel 2 – Types jeugddiensten, vergelijking met 2004

Type jeugddienst 2004 2007

Aantal % Tot. % Aantal % Tot. %

Een of meerdere jeugdconsulenten werkzaam in jeugddienst 193 62,90

99,00

212 69,06

96,09Een of meerdere jeugdconsulenten werkzaam in andere dienst 21 6,80 12 3,91

Een of meerdere combinatieambtenaren 78 25,40 67 21,82

Intergemeentelijke jeugdconsulent 12 3,90 4 1,30

Geen personeel belast met jeugdzaken 3 1,00 1,00 12 3,91 3,91

Totaal 307 100,00 100,00 307 100,00 100,00

Page 33: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

32

Tabel 2 geeft het type jeugddienst weer en vergelijkt met 2004. Uit deze tabel blijkt dat het relatieve aantal jeugdconsulenten dat werkzaam is in een jeugddienst lichtjes ge-stegen is. Dit gaat ten koste van de andere types jeugddiensten, zoals de jeugdconsu-lenten in een andere dienst: deze waarde is gehalveerd. Ook het aandeel combinatie-ambtenaren en intergemeentelijke jeugdconsulenten is gedaald.

Tabel 3 geeft de verdeling van de types jeugddiensten binnen de provincies weer, ver-geleken met de toestand in 2004. Enkele conclusies: • Antwerpen, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen tellen relatief gezien het groot-

ste aantal gemeenten met een of meerdere jeugdconsulenten op de jeugddienst. Limburg sluit nog net aan, maar Vlaams-Brabant telt beduidend minder jeugd-consulenten op een jeugddienst;

• In Vlaams-Brabant komen dan weer de meeste combinatieambtenaren voor, met Antwerpen in haar kielzog;

• Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant zijn de enige provincies waar intergemeen-telijke jeugdconsulenten voorkomen.

Tabel 3 – Types jeugddiensten procentueel per provincie, vergelijking met 2004

% per provincie

Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West-Vlaanderen

Een of meerdere jeugdconsulenten werkzaam in jeugddienst

2004 67,14 62,79 66,15 43,08 75,00

2007 77,14 65,91 72,31 54,69 73,44

Een of meerdere jeugdconsulenten werkzaam in andere dienst

2004 8,57 6,98 6,15 6,15 6,25

2007 1,43 6,82 1,54 6,25 4,69

Een of meerdere combinatie-ambtenaren

2004 24,29 27,91 18,46 38,46 18,75

2007 21,43 14,29 18,57 22,86 18,57

Jeugdconsulent voor verscheidene gemeenten

2004 0,00 0,00 9,23 9,23 0,00

2007 0,00 0,00 3,08 3,13 0,00

Geen personeel belast met jeugdzaken/ geen gegevens

2004 0,00 2,33 0,00 3,08 0,00

2007 0,00 4,55 3,08 10,94 1,56

Vergelijking met 2004 leert volgende zaken:• Het relatieve aandeel jeugdconsulenten in een jeugddienst kent enkel in West-

Vlaanderen een lichte daling;• De stijging van het aantal jeugdconsulenten in een jeugddienst gaat vooral ten

nadele van de jeugdconsulenten in een andere dienst, behalve in West-Vlaanderen

Page 34: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

33

en Vlaams-Brabant;• Het relatieve aandeel combinatieambtenaren daalt overal, behalve in Oost-Vlaan-

deren;• Het aantal intergemeentelijke jeugdconsulenten is sterk gedaald.

Tabel 4 maakt de vergelijking voor het Vlaamse Gewest met de cijfers uit het vorige Cijferboek. Tussen de verschillende inwonersklassen zijn er relatief grote verschillen: hoe meer inwoners, hoe groter het percentage aan jeugdconsulenten werkzaam in een jeugddienst. De combinatieambtenaren daarentegen maken de omgekeerde bewe-ging: hoe minder inwoners, hoe hoger het percentage aan combinatieambtenaren.

Tabel 4 – Soorten jeugddiensten volgens inwonerscategorie, vergelijking met 2004, % per inwonerscategorie van gemeente

Inwoners-categorie Jaar

Een of meerdere jeugd-consulen-ten werkzaam in

jeugddienst

Een of meerdere jeugd-consulen-ten werkzaam in

andere dienst

Een of meerdere combinatie-ambtenaren

Jeugdconsulent voor

verscheidene gemeenten

Geen personeel belast met

jeugdzaken/geen gegevens

< 10 000 2004 28,57 5,49 51,65 10,99 3,30

2007 37,08 7,87 44,94 4,49 5,62

10.000 2004 60,47 11,63 25,58 2,33 0,00

- 15.000 2007 65,85 2,44 26,83 0,00 4,88

15.001 2004 84,27 6,74 8,99 0,00 0,00

- 30.000 2007 86,73 2,04 7,14 0,00 4,08

30.001 2004 96,55 0,00 3,45 0,00 0,00

- 50.000 2007 90,91 6,06 0,00 0,00 3,03

50.001 2004 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00

- 200.000 2007 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00

>200.000 2004 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00

2007 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00

Hoewel de totalen per categorie van inwonersaantal grosso modo gelijk blijven, zien we binnen de categorieën toch een aantal belangrijke dalingen: • Het aantal gemeenten dat aanstipt ‘een of meerdere jeugdconsulenten werkzaam

in jeugddienst’ te hebben in de categorie 30.001 tot 50.000 inwoners is gedaald met 6%. Dit lijkt gecompenseerd te worden door het aandeel jeugdconsulenten in een andere dienst;

• Een daling van 9% is zichtbaar bij de jeugdconsulenten werkzaam in een andere dienst binnen de categorie 10.000 tot 15.000 inwoners. Dit hangt namelijk samen

Page 35: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

34

met het feit dat er nu meer respondenten gesteld hebben dat zij zich uitdrukkelijk profileren als jeugddienst. Meer aparte jeugddiensten betekent meer jeugdconsulen-ten in een jeugddienst en minder jeugdconsulenten werkzaam in een andere dienst.

De stijging van het aantal jeugdconsulenten werkzaam in een jeugddienst (+8,5%) samen met de daling van het aantal combinatieambtenaren (-7%) geeft aan dat ook de kleinere gemeenten stilaan jeugdconsulenten aanwerven.

2.2.2 Verhouding mannen – vrouwen

In de eerste Cijferboeken zagen we een duidelijk mannelijk publiek op de jeugddien-sten, waarna een vervrouwelijking ingezet werd. Nu blijft de verhouding mannen - vrouwen stabiel. Voor het Vlaamse Gewest zien we 556 vrouwen (59%) en 394 man-nen (41%) op de jeugddiensten.

In Tabel 5 en Tabel 6 zien we de evolutie ten opzichte van 2004. Tabel 5 toont hoeveel procent van de mannen en vrouwen in een bepaalde functie tewerkgesteld zijn. Tabel 6 geeft het percentage mannen en vrouwen binnen de verschillende functies. Voor 2007 is dit telkens de situatie op 31 december 2007.

Tabel 5 – Evolutie verhouding mannen – vrouwen, percentages in geslacht (n2004 = 809; n2007 = 950)

2004 in % 2007 in %

man vrouw man vrouw

Jeugdconsulent 32,83 23,54 35,03 31,47

Combinatieambtenaar 3,65 2,50 5,84 9,53

Diensthoofd 2,79 1,80

Administratief 25,23 36,25 16,24 31,29

Personeelslid met thematische inhoudelijke opdracht 1,82 2,71 2,28 4,32

Programmator/animator/jeugdwerker 31,91 30,21 24,87 16,19

Technisch/logistiek 4,56 4,79 12,94 5,40

Totaal 100,00 100,00 100,00 100,00

Enkele conclusies uit de cijfers van Tabel 5:• Het aandeel jeugdconsulenten binnen de groep mannelijke personeelsleden op de

jeugddienst is ongeveer stabiel gebleven, het aandeel vrouwelijke jeugdconsulen-ten is gestegen met 8%;

• Daar waar in 2004 nog een groter aandeel van de mannen dan van de vrouwen combinatieambtenaar waren, is dit in 2007 omgekeerd. Bij de administratieve

Page 36: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

35

krachten is het beeld ongeveer gelijkaardig gebleven;• Daar waar in 2004 nog maar een kleine 5% van de mannen op jeugddiensten te-

werkgesteld waren in technische of logistieke functies, bedraagt dit nu 13%.

Bij het bekijken van Tabel 6 blijkt dat er toch een aantal opvallende verschuivingen gebeurd zijn bij de verhouding tussen mannen en vrouwen binnen de functies:• Daar waar in 2004 de verhouding tussen mannen en vrouwen bij de combinatie-

ambtenaren nog perfect in evenwicht was, is de balans voor 2007 doorgeslagen naar de kant van de vrouwen;

• Het beeld van het vrouwelijke administratief personeel is versterkt;• Het technisch en logistiek personeel maakte de grootste ommezwaai, namelijk

van dubbel zo veel vrouwen als mannen naar dubbel zoveel mannen als vrouwen. Samengenomen met de gegevens uit Tabel 5, blijkt dat er vooral veel mannelijke nieuwkomers zijn in de technische en logistieke functies. Het technische personeel op een jeugddienst bestaat met andere woorden niet langer louter uit onderhouds-personeel, maar wordt aangevuld met technisch personeel, bijvoorbeeld voor het jeugdcentrum.

Tabel 6 – Verhouding mannen – vrouwen binnen de verschillende functies, percentages in geslacht (n2004 = 809; n2007 = 950)

2004 2007

man vrouw man vrouw

Jeugdconsulent 48,87 51,13 44,09 55,91

Combinatieambtenaar 50,00 50,00 30,26 69,74

Diensthoofd 52,38 47,62

Administratief 32,30 67,70 26,89 73,11

Personeelslid met thematische inhoudelijke opdracht 31,58 68,42 27,27 72,73

Programmator / animator / jeugdwerker 42,00 58,00 52,13 47,87

Technisch/logistiek 39,47 60,53 62,96 37,04

2.2.3 Statuut

Tabel 7 geeft het statuut van 951 personeelsleden uit 296 Vlaamse gemeenten en maakt de vergelijking met de cijfers van 2004. Toen werden de gegevens van 790 per-soneelsleden uit 232 gemeenten verzameld. Wat hierbij het meest opvalt als we de re-latieve cijfers bekijken, is de verschuiving van gesubsidieerde contractuelen naar ge-wone contractuelen onbepaalde duur. Ook het aandeel vastbenoemden is gedaald.

Page 37: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

36

Tabel 7 – Statuut van de personeelsleden, vergelijking met 2004

Aantal 2004 % 2004 Aantal 2007 % 2007

Vastbenoemd 192 24,30 208 21,87

Contractueel onbepaalde duur 234 29,62 391 41,11

Contractueel bepaalde duur 82 10,38 112 11,78

Gesubsidieerde contractueel 232 29,37 181 19,03

Sociale Maribel 18 2,28 37 3,89

Startbaan 21 2,66 8 0,84

Andere 11 1,39 14 1,47

Totaal 790 100,00 951 100,00

2.2.4 Functie en aanwervingsniveau

De niveaus van personeelsleden hebben een sterke impact op hun werking binnen het gemeentelijke apparaat. Naarmate de gemeentegrootte toeneemt, is het belangrijk dat het kader op de jeugddienst evenwichtig ingevuld wordt. Hoe groter de administratie, hoe sterker de invloed van het niveau. Zo is het personeel op A-niveau heel belangrijk voor het opvolgen van en het inspelen op het beleid. De taak van de C-niveaus ligt dan weer in het verzorgen van de administratieve ondersteuning.

Hierbij moet met een aantal elementen rekening gehouden worden:• Het gaat hier over de tewerkstellingsniveaus en niet over de diploma’s. Natuurlijk

hangen deze samen. Zo zullen B-niveaus minimaal een diploma hoger onderwijs van het korte type bezitten, maar soms zullen ze ook een diploma hoger onderwijs van het lange type of een universitair diploma hebben;

• Er is binnen de niveaus geen onderscheid gemaakt naargelang de graden. Zo is er, zeker qua loon maar ook naar impact, een groot verschil tussen een B1 en een B4, of tussen een C1 en een C4. De hogere graden binnen een niveau duiden door-gaans op meer leidinggevende bevoegdheden of meer ervaring.

De volgende drie tabellen geven het aantal personeelsleden (personen) naar aanwer-vingsniveau:• Tabel 8 geeft de absolute aantallen;• Tabel 9 geeft de relatieve waarden per functie;• Tabel 10 geeft de relatieve waarden per aanwervingsniveau.

Bij het invullen van de enquête werden uiteenlopende omschrijvingen gebruikt voor het personeel dat tewerkgesteld is op de jeugddienst. Om dit materiaal bruikbaar te maken, is het gros van de antwoorden ondergebracht in de standaardmogelijkheden. Daarbij is rekening gehouden met de definitie van de begrippen zoals die vermeld

Page 38: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

37

waren in de enquête zelf. De definities van de jeugdconsulent en de combinatieamb-tenaar vindt u terug aan het begin van dit hoofdstuk.

Tabel 8 – Personeel op jeugddiensten naar functie en aanwervingsniveau

A B C D E Totaal

Jeugdconsulent 12 254 44 3 2 315

Diensthoofd 12 9 0 0 0 21

Combinatie-ambtenaar 4 44 22 6 0 76

Personeelslid met thematische inhoudelijke opdracht 4 24 4 0 1 33

Programmator/animator/jeugdwerker 1 77 82 23 5 188

Administratief 0 7 174 53 2 236

Technisch/logistiek 0 1 8 33 39 81

Totaal 33 416 334 118 49 950

Uit de absolute aantallen kan afgeleid worden dat er 416 personeelsleden tewerkge-steld zijn op B-niveau. Samen met de 334 personeelsleden op C-niveau vormen zij de grootste groep.

Wat de verdeling over de gemeenten betreft, zijn er slechts 18 gemeenten die als hoog-ste niveau het A-niveau hanteren. Daarvan stelt Gent drie personen tewerk op A-ni-veau en Antwerpen 14. Het gros van de gemeenten start pas vanaf het B-niveau: daar gaat het om 215 gemeenten. Vanaf C-niveau zakt dit weer naar 54 gemeenten.

Tabel 9 – Personeel op jeugddiensten naar functie en aanwervingsniveau – pro-centueel volgens functie (n=950)

A B C D E Totaal

Jeugdconsulent 3,81 80,63 13,97 0,95 0,63 100,00

Diensthoofd 57,14 42,86 0,00 0,00 0,00 100,00

Combinatie-ambtenaar 5,26 57,89 28,95 7,89 0,00 100,00

Personeelslid met thematische inhoudelijke opdracht 12,12 72,73 12,12 0,00 3,03 100,00

Programmator/animator/jeugdwerker 0,53 40,96 43,62 12,23 2,66 100,00

Administratief 0,00 2,97 73,73 22,46 0,85 100,00

Technisch/logistiek 0,00 1,23 9,88 40,74 48,15 100,00

Totaal 3,47 43,79 35,16 12,42 5,16 100,00

Page 39: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

38

De procentuele waarden tonen dat 44% van de personeelsleden op B-niveau wordt tewerkgesteld, en 35% op C-niveau. Meer concreet volgens functie, vergeleken met de cijfers van 20045 blijkt dat:• 81% van de jeugdconsulenten is tewerkgesteld op B-niveau, wat een sterke stijging is in

vergelijking met 2004 (72%). 14% werkt op C-niveau: een daling van 6% ten opzichte van 2004. 4% werkt op A-niveau. Het aantal jeugdconsulenten op D-niveau is sterk gedaald: van 4% naar nog amper 1%. 2 jeugdconsulenten zijn in 2007 zelfs tewerkge-steld op E-niveau, wat onbegrijpelijk is omdat het hier gaat om een beleidsfunctie;

• Van het administratieve personeel werkt 74% op het (logische) C-niveau. Waar het in 2004 nog verrassend was dat respectievelijk 12% en 5% op D- en E-niveau werkte, lijkt nu de beweging gemaakt naar meer administratieve krachten op D-niveau: zij vertegenwoordigen nu 22%, waar het aantal personeelsleden op E-ni-veau gezakt is naar net geen 1%;

• Waar in 2004 het contrast nog groot was tussen het aantal E- en B-niveaus (67% en 3%) bij het technisch personeel, is dit nu wat gemilderd naar 48% op E-niveau en slechts een goeie 1% op B-niveau.

Tabel 10 – Personeel op jeugddiensten naar functie en aanwervingsniveau – pro-centueel volgens niveau (n=950)

A B C D E

Jeugdconsulent 36,36 61,06 13,17 2,54 4,08

Diensthoofd 36,36 2,16 0,00 0,00 0,00

Combinatie-ambtenaar 12,12 10,58 6,59 5,08 0,00

Personeelslid met thematische inhoudelijke opdracht 12,12 5,77 1,20 0,00 2,04

Programmator/animator/jeugdwerker 3,03 18,51 24,55 19,49 10,20

Administratief 0,00 1,68 52,10 44,92 4,08

Technisch/logistiek 0,00 0,24 2,40 27,97 79,59

Totaal 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00

De relatieve waarden van personeelsleden naar het niveau geven de volgende verhou-dingen (zie Tabel 10): • Procentueel gezien zijn er van de personen tewerkgesteld op A- niveau evenveel

jeugdconsulenten als diensthoofden;• Waar in 2004 nog 48% van de B-niveaus jeugdconsulenten waren, is dit nu opge-

lopen tot 61%;• De tewerkgestelden op C-niveau bestaan nog steeds vooral uit administratieve

medewerkers (52%). Het aandeel van de jeugdconsulenten is lichtjes gedaald: van 15% naar 13%. 24% zijn animatoren, programmatoren of jeugdwerkers;

5 Gebaseerd op de cijfers uit het Cijferboek jeugdwerk 2005-2007.

Page 40: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

39

• De medewerkers op D-niveau zijn ook vooral administratieve medewerkers. Het aandeel van de jeugdconsulenten is gedaald van 10% naar 2,5%;

• Op E-niveau werkt vooral technisch en logistiek personeel. Zij maken er voor bij-na 80% de dienst uit.

2.2.5 Tijdelijk personeel zomervakantie

Veel gemeentebesturen werven in de vakantieperiodes extra tijdelijk personeel aan voor hun vakantiewerking(en). Dit wordt hier in kaart gebracht. Het tijdelijk personeel dat ingeschakeld wordt voor kinderopvang (IBO, kinderdagverblijf, ...) telt hier echter niet mee. Het gaat enkel over tijdelijk extra personeel voor taken die te maken hebben met het jeugdbeleid, zoals personeel voor speelpleinwerking, Grabbelpas en dergelijke meer.

Deze personeelsleden hebben een arbeidscontract en zijn geen vrijwillige medewer-kers, zelfs niet als zij een forfaitaire kostenvergoeding krijgen uitbetaald. De gegevens slaan op de zomervakantie van 2007.

In het Vlaamse Gewest geeft 196 van de 307 gemeenten, of ongeveer twee derde, aan te werken met een of andere vorm van tijdelijke tewerkstelling voor de zomervakan-tie. De overige 111 gemeenten werken ofwel volledig met vrijwilligers, ofwel is er geen gemeentelijke speelpleinwerking. In het hoofdstuk over de gemeentelijke jeugdwerki-nitiatieven blijkt dat 229 gemeenten beschikken over een eigen speelpleinwerking. Dat maakt dat 196 gemeenten in Vlaanderen speelpleinwerking organiseren met tijdelijke krachten en dat maximum 33 gemeenten enkel rekent op vrijwilligers voor de speel-pleinwerking. Natuurlijk zijn ook mengvormen mogelijk waarbij zowel met tijdelijke krachten als met vrijwilligers gewerkt wordt.

Deze tijdelijke krachten kunnen tewerkgesteld worden in verschillende statuten (zie Figuur 2). De twee meest voorkomende tewerkstellingstatuten zijn de ‘tijdelijke te-werkstelling in de sociaal-culturele sector’ (het ‘monitorenstatuut’) en het ‘studenten-contract’.

Figuur 2 – Tewerkstellingstatuten tijdelijk personeel zomervakantie

3.056

2.074

293

0

500

1.000

1.500

2.000

2.500

3.000

3.500

Monitorenstatuut Studentencontract Ander

Page 41: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

40

Een onderverdeling over de verschillende inwonerscategorieën levert het beeld op van Figuur 3. Uit deze grafiek blijkt dat enkel in de twee grootste gemeenten (Antwerpen en Gent) het aantal personen in het monitorenstatuut niet de overhand heeft. Zij ma-ken het meest gebruik van het studentencontract. Verder stellen de gemeenten met 10.000 à 15.000 het grootste aantal tijdelijke personeelsleden aan in het monitorensta-tuut. Het studentencontract wordt het meest gebruikt door de gemeenten met 30.001 à 50.000 inwoners. Tenslotte daalt het aantal andere statuten naarmate het aantal in-woners toeneemt. Bij de grootste gemeenten komt dit zelfs helemaal niet meer voor.

Figuur 3 – Tewerkstellingstatuten tijdelijk personeel zomervakantie per inwo-nerscategorie van gemeente

0

100

200

300

400

500

600

700

800

< 10.000 10.000 - 15.000

15.001 - 20.000

20.001 - 30.000

30.001 - 50.000

50.001 - 200.000

> 200.000

Monitorenstatuut

Studentencontract

Ander

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadIn het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad beschikken zeven van de negen ge-meenten die de enquête invulden over personeel belast met jeugdzaken. In to-taal gaat het om veertien personeelsleden (zeven mannen en zeven vrouwen) met volgende functies: negen jeugdconsulenten, twee programmator/animators en drie combinatie-ambtenaren.

Van dertien van hen kennen we ook het niveau van tewerkstelling: een A-ni-veau, vijf B-niveaus, zes C-niveaus en een D-niveau. Vier personeelsleden zijn statutair, negen contractueel en een heeft een tijdelijk contract.

Vier van de negen gemeenten gaven aan te werken met tijdelijk personeel voor de zomervakantie 2007. Alle 146 personeelsleden zijn tewerkgesteld met een stu-dentencontract.

Page 42: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

41

2.3 VERZELFSTANDIGING

In de enquête werd gevraagd of er in de gemeente vormen van verzelfstandiging zijn met een opdracht die te maken heeft met het lokaal jeugdbeleid. Het kan gaan om een intern verzelfstandigd agentschap (IVA), een autonoom gemeentebedrijf (AGB), een vereniging zonder winstoogmerk (vzw), … 307 gemeenten uit het Vlaamse Gewest beantwoordden de vraag, waarvan 76 positief, ofwel 25%. Tussen de provincies zijn er geen significante verschillen. Bij de indeling volgens aantal inwoners, zijn er wel ver-schillen te zien die het vermelden waard zijn. Verzelfstandiging wordt het minst toe-gepast in de kleinste gemeenten. Naarmate er meer inwoners zijn, kiezen gemeenten vaker voor verzelfstandiging.

Tabel 11 – Verzelfstandiging volgens aantal inwoners

Aantal inwoners %ja %nee

< 10.000 (n=89) 10,11 89,89

10.000 - 15.000 (n=82) 18,29 81,71

15.001 - 20.000 (n=51) 27,45 72,55

20.001 - 30.000 (n=43) 41,86 58,14

30.001 - 50.000 (n=30) 43,33 56,67

50.001 - 200.000 (n=10) 50,00 50,00

> 200.000 (n=2) 100,00 0,00

Totaal (n=307) 24,76 75,24

Uit Tabel 12 blijkt dat de categorie ‘vzw, stichting en vennootschap’ het populairst is en voorkomt in 22% van de Vlaamse gemeenten. In het gemeentedecreet is bepaald dat al deze vormen op termijn moeten omgevormd worden naar een privaatrechtelijk extern verzelfstandigd agentschap (EVA). Dit wil zeggen dat de organisaties aan de nieuwe criteria zullen moeten voldoen, maar wel nog het privaatrechtelijke statuut van bijvoorbeeld een vzw zullen kunnen hebben. Gemeentelijke vzw’s die nu opge-richt worden, horen wel meteen aan de criteria van een privaatrechtelijke EVA te vol-doen. Het is echter zo dat de criteria pas van 1 januari 2008 in voege zijn, waardoor op het moment van de bevraging de omschakeling naar privaatrechtelijke EVA nog heel pril was. Ook de intern verzelfstandigde agentschappen (IVA) zijn nog niet ruim ver-spreid: slechts 1 stad beschikt over een IVA met betrekking tot jeugdbeleid (Kortrijk).

Page 43: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

42

Tabel 12 – Vormen van verzelfstandiging (n=307)

Vorm Aantal Percentage gemeenten

Vzw, stichting of vennootschap (privaatrechtelijke EVA) 69 22,48

Autonoom gemeentebedrijf (AGB) (publiekrechtelijke EVA) 14 4,56

Intern verzelfstandigd agentschap (IVA) 1 0,33

Tabel 13 toont ons welke initiatieven verzelfstandigd zijn in de 76 gemeenten die po-sitief antwoordden op de vraag naar verzelfstandiging. Zo is de speelpleinwerking met 39% het initiatief bij uitstek om te verzelfstandigen. Bekeken op de 307 gemeenten die de vraag beantwoordden, gaat het om een kleine 10% van de Vlaamse gemeenten. Het gemeentelijke jeugdcentrum en het lokalenbeleid vervolledigen de top-3. Welk initia-tief in welke vorm verzelfstandigd is, kan niet afgeleid worden uit de enquête. De verzelfstandiging doet zich duidelijk voor binnen het domein van het jeugdwerk(beleid) en niet binnen het brede jeugdbeleid.

Tabel 13 – Verzelfstandigde initiatieven (n=76)

Initiatief Aantal Percentage

Gemeentelijke speelpleinwerking 30 39,47

Gemeentelijk jeugdcentrum 29 38,16

Gemeentelijk lokalenbeleid 13 17,11

Gemeentelijke uitleendienst 13 17,11

Koepelorgaan gemeentelijk jeugdwerk 10 1,32

Gemeentelijke jeugdwerkprojecten voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren 7 9,21

Andere 35 46,05

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadWat het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad betreft, antwoordden negen ge-meenten op de vraag of er in de gemeente een vorm van verzelfstandiging is met een opdracht die te maken heeft met het lokaal jeugdbeleid.

Vier gemeenten antwoordden positief. In alle gevallen gaat het om vzw’s die in het leven zijn geroepen voor initiatieven zoals speelpleinwerking, jeugdcentrum, WMKJ of uitleendienst.

Page 44: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

43

2.4 INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING

De intergemeentelijke samenwerking is een nieuw onderdeel in dit Cijferboek. De Vlaamse overheid heeft de laatste jaren een beleidskader gecreëerd dat samenwerking tussen gemeentebesturen wil aanmoedigen. Zo is er niet enkel het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, maar zijn er ook de talloze ver-wijzingen in andere decreten waar op zijn minst op de mogelijkheid van intergemeen-telijke samenwerking wordt gewezen. Het is dan ook goed mogelijk dat een heel aantal informele samenwerkingsvormen in de nabije toekomst zullen geformaliseerd wor-den.

Vandaar de vraag in de enquête naar de intergemeentelijke samenwerking op vlak van het jeugdbeleid. Hier past echter wel de kanttekening bij dat niet louter gevraagd werd naar de formele samenwerkingsverbanden in het kader van het decreet intergemeen-telijke samenwerking. Ook de informele samenwerkingsverbanden zijn geïnventari-seerd.

De intergemeentelijke samenwerking kan volgens het decreet van 6 juli 2001 verschil-lende vormen aannemen (Agentschap voor Binnenlands Bestuur, 2008):

1. Interlokale vereniging:

samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid en zonder beheersoverdracht. Een overeenkomst tussen de partners, die tezelfdertijd de statuten omvat, vormt de basis. De interlokale vereniging dient vooral voor de realisatie van in omvang beperkte pro-jecten.

2. Projectvereniging:

samenwerkingsvorm met rechtspersoonlijkheid met een sterk vereenvoudigde struc-tuur. Ook hier is er geen beheersoverdracht; de statuten bepalen de werking en worden goedgekeurd door de partners. De projectvereniging is opnieuw bedoeld voor klein-schalige projecten, maar kan wel optreden als afzonderlijke rechtspersoon, met alle im-plicaties die eraan verbonden zijn (bv. de mogelijkheid eigen personeel te hebben).

3. Dienstverlenende vereniging:

samenwerkingsvorm met rechtspersoonlijkheid, zonder beheersoverdracht en met door alle partners goedgekeurde statuten. De dienstverlenende vereniging wil voor-namelijk activiteiten ontwikkelen voor de aangesloten gemeenten, op domeinen waarvoor deze geen overdracht van hun beheersbevoegdheid kunnen of willen toe-staan.

4. Opdrachthoudende vereniging:

samenwerkingsvorm met rechtspersoonlijkheid en met een beheersoverdracht die statutair vastgelegd is. Daardoor doen de gemeenten afstand van het recht om zelf-standig de opdrachten uit te voeren waarvan de realisatie op grond van hun eigen beslissing toevertrouwd is aan het samenwerkingsverband.

Page 45: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

44

Tabel 14 – Intergemeentelijke samenwerking op vlak van jeugdbeleid, percentages per provincie

Antwerpen (n=70)

Limburg (n=44)

Oost- Vlaanderen

(n=65)

Vlaams-Brabant (n=64)

West- Vlaanderen

(n=64)

Vlaams Gewest (n=307)

% ja 70,00 52,27 38,46 37,50 57,81 51,47

% nee 30,00 47,73 61,54 62,50 42,19 48,53

Van de 307 Vlaamse gemeenten die antwoordden op deze vraag (zie Tabel 14), gaven er 158 aan een vorm van intergemeentelijke samenwerking te hebben, wat iets meer is dan de helft. Samen duidden ze 168 vormen van intergemeentelijke samenwerking aan. Dit wil zeggen dat een gemeente perfect een formeel samenwerkingsverband kan hebben en ondertussen ook informeel samenwerkt met andere gemeenten.

Bij de provincies spant Antwerpen de kroon met 70% van haar gemeenten die een intergemeentelijke samenwerking op vlak van jeugdbeleid uitgebouwd hebben. West-Vlaanderen volgt op de tweede plaats met 58%. Dit hoge percentage valt voor een belangrijk deel te verklaren door de verschillende stimulansen die het provinciebe-stuur reeds gegeven heeft in het verleden om gemeenten te doen samenwerken. Vlaams-Brabant sluit het hek met 38%.

Tabel 15 – Vormen van intergemeentelijke samenwerking (n=158)

Aantal %

Informele samenwerking 110 69,62

Interlokale vereniging 28 17,72

Projectvereniging 21 13,29

Opdrachthoudende vereniging 9 5,70

Het valt het op dat de overgrote meerderheid van de vermelde intergemeentelijke sa-menwerkingsverbanden gebaseerd zijn op informele samenwerking (zie Tabel 15). 70% van de gemeenten die aangeven samen te werken, kiest namelijk voor informele samenwerking. Wanneer gemeenten kiezen voor een geformaliseerd samenwerkings-verband, is dat in meerderheid voor de eenvoudigste vorm, met name de interlokale vereniging.

De dienstverlenende vereniging is een mogelijkheid die geboden wordt in het decreet, maar die tot nog toe niet gebruikt werd door gemeenten in het kader van hun jeugdbe-leid.

Naast deze vormen van samenwerkingsverbanden, zijn er nog andere samenwer-kingsverbanden, bijvoorbeeld rond drugpreventie waarbij de politiezones als inrich-

Page 46: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

45

tende machten fungeren. Voorbeelden hiervan zijn ‘Drugpunt’ (Deinze, Zulte, De Pinte, Nazareth en Sint-Martens-Latem) en ELZA (Evergem, Lochristi, Zelzate en As-senede). Deze regionale drugpreventiediensten werken samen met een of meerdere politiezones. Zo doen de aangesloten gemeenten met gebundelde krachten aan drug-preventie, wat hen een duidelijk schaalvoordeel oplevert.

Een andere samenwerkingsvorm die vermeld werd in de enquête naast de standaard-antwoorden, is het CKO (Centrum voor Kinderopvang), waarvoor begin 2007 over heel Vlaanderen 16 proefprojecten gelanceerd werden. Deze proefprojecten liepen ook in 2008 nog even door en hebben als voornaamste doel om (groot)ouders wegwijs te maken in de verschillende mogelijkheden voor kinderopvang in de aangesloten of organiserende gemeente(n). Dit resulteert dan ook meestal in een website waarop kinderopvanginitiatieven zich kunnen registreren en waarop ouders kunnen zien waar nog een plaatsje vrij is voor hun kind. Soms wordt het CKO opgevolgd door de jeugddienst, soms door het OCMW, wat ertoe geleid heeft dat slechts enkele gemeen-ten het CKO opgaven als vorm van intergemeentelijke samenwerking op vlak van het jeugdbeleid.

Omdat deze twee vormen van intergemeentelijke samenwerking hier niet echt thuis horen, werden deze antwoorden niet meegenomen in de verwerking van de resultaten.

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadEen van de negen gemeenten die antwoordden gaf aan te beschikken over een vorm van intergemeentelijke samenwerking op vlak van jeugdbeleid. Jette koos voor een interlokale vereniging, een vorm zonder rechtspersoonlijkheid.

2.5 MANAGEMENTTEAM

Het managementteam is opnieuw een begrip dat voor het eerst voorkomt in het Cijfer-boek. Het managementteam werd namelijk ingevoerd in het Gemeentedecreet van 15 juli 2005: artikel 96 bepaalt dat er ‘in elke gemeente een managementteam’ moet zijn. Dit team ‘bestaat uit de gemeentesecretaris, de financieel beheerder en, in voorkomend geval, de adjunct-gemeentesecretaris en, desgevallend, de personeelsleden die andere functies vervullen waaraan het organogram het lidmaatschap van het management-team verbindt. De gemeenteraad is bevoegd voor de aanstelling en het ontslag van de leden van het managementteam en treedt ten aanzien van hen op als tuchtoverheid’.

Dit betekent dat de personeelsleden die belast zijn met het jeugdbeleid in de gemeente, slechts deel uitmaken van het managementteam als de gemeenteraad dit beslist heeft. Het managementteam krijgt belangrijke bevoegdheden toegedeeld in artikel 98: ‘Het managementteam ondersteunt de coördinatie van de gemeentelijke diensten bij de beleidsvoorbereiding, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie. Het management-team bewaakt de eenheid in de werking, de kwaliteit van de organisatie en de werking

Page 47: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

46

van de gemeentelijke diensten, alsook de interne communicatie’. Ook omtrent het opstellen van het organogram, de personeelsformatie en het budget vervult het ma-nagementteam een belangrijke rol (zie artikel 87, §4).

Het valt op dat hoe minder inwoners een gemeente telt, hoe minder specifieke verte-genwoordiging voor jeugd er is (zie Tabel 16). Ook opvallend is dat er in de tweede grootste categorie gemeenten (50.001 à 200.000 inwoners) geen jeugdconsulent opge-nomen is in het managementteam, maar wel een ander personeelslid dat de belangen van de jeugddienst behartigt. In vier gemeenten in deze categorie is er helemaal geen specifieke vertegenwoordiging voor jeugd. Globaal gezien daalt het percentage aan jeugdconsulenten in het managementteam naarmate er meer inwoners zijn. Waar-schijnlijk valt dit te verklaren door het feit dat naarmate de gemeenten groter worden, het organogram van de gemeente complexer wordt. De dienst waarin de jeugddienst zit ingebed is groter, zodat de kans dat het de jeugdconsulent of het diensthoofd van de jeugddienst zelf is die kan deelnemen aan het managementteam, kleiner wordt dan in kleinere gemeenten waar het aantal potentiële kandidaten voor het management-team beperkter is.

Tabel 16 – Vertegenwoordiging jeugdbeleid in het managementteam in % per categorie

Aantal inwonersVertegenwoordiging jeugdbeleid in het managementteam

Personeelslid jeugdbeleid (%)

Ander personeelslid (%)

Geen specifieke vertegen-woordiging voor jeugd (%)

Aantal respondenten

< 10.000 10,11 21,35 68,54 89,00

10.000 - 15.000 6,10 32,93 60,98 82,00

15.001 - 20.000 3,92 43,14 52,94 51,00

20.001 - 30.000 4,65 55,81 39,53 43,00

30.001 - 50.000 3,33 60,00 36,67 30,00

50.001 - 200.000 0,00 60,00 40,00 10,00

> 200.000 100,00 0,00 0,00 2,00

Totaal 6,19 38,44 55,37 307,00

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadVijf Brusselse gemeenten beantwoordden de vraag over de vertegenwoordiging in het managementteam. In één gemeente is de jeugdambtenaar vertegenwoor-digd in het managementteam. In twee gemeenten neemt een andere ambtenaar deze taak waar.

In twee gemeenten is er geen specifieke vertegenwoordiging voor jeugd.

Page 48: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

47

2.6 OPMERKELIJKE VASTSTELLINGEN…

• De stijging van het aantal jeugdconsulenten werkzaam in een jeugddienst (+8,5%) samen met de daling van het aantal combinatieambtenaren (-7%) geeft aan dat ook de kleinere gemeenten stilaan jeugdconsulenten aanwerven;

• Er is een verschuiving van gesubsidieerde contractuelen naar gewone contractue-len onbepaalde duur. Ook het aandeel vastbenoemden is gedaald;

• Er zijn slechts 18 gemeenten die op de jeugddienst als hoogste niveau het A-niveau hanteren. Het gros van de gemeenten start pas vanaf het B-niveau;

• 81% van de jeugdconsulenten is tewerkgesteld op B-niveau, wat een sterke stijging is in vergelijking met 2004 (72%). 14% werkt op C-niveau: een daling van 6% ten opzichte van 2004;

• 51% van de gemeenten heeft een vorm van intergemeentelijke samenwerking op het gebied van jeugdbeleid. Het valt op dat de overgrote meerderheid gebaseerd is op informele samenwerking. Het gaat namelijk om 70% van de gemeenten die aangeven deel uit te maken van een samenwerkingsverband;

• In 55% van de Vlaamse gemeenten is er geen specifieke vertegenwoordiging voor jeugd in het managementteam van de gemeente. Hoe minder inwoners een ge-meente telt, hoe vaker er geen specifieke vertegenwoordiging voor jeugd is. In slechts 6% van de gemeenten telt het managementteam een personeelslid belast met jeugdbeleid in haar rangen.

Page 49: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

48

Page 50: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

49

3 INTERACTIEF BESTUUR

Al van bij het ontstaan van het decreet lokaal jeugdwerkbeleid, ongeveer 15 jaar gele-den, was één van de uitgangspunten voor de opmaak en uitvoering van het jeugd-werkbeleidsplan de communicatieve planning. Deze term duidt op het permanente samenspel tussen de drie belangrijke partners binnen het lokale jeugd(werk)beleid: de schepen voor jeugd, de jeugdconsulent en het jeugdwerk en de kinderen en jongeren uit de gemeente, veelal vertegenwoordigd door de jeugdraad.

Met de laatste decreetwijziging in 2006 wou men de participatiegedachte extra kracht bijzetten en werd de term ‘interactief bestuur’ ingeschreven in het decreet. Volgende definitie wordt hieraan gegeven: ‘de bestuursstijl waarmee een overheid streeft naar een permanente en intensieve dialoog met de bevolking en het maatschappelijk mid-denveld.’

De jeugdraad, die nog steeds decretaal verankerd is, blijft bij uitstek het orgaan dat ten dienste staat van de communicatieve planning en het interactief bestuur en langs het-welk de jeugd en het jeugdwerk zijn stem kan laten horen aan het gemeentebestuur.

3.1 WAT IS DE JEUGDRAAD?

Een jeugdraad is de decretaal bepaalde raad waarover een gemeente moet beschikken wanneer ze aanspraak wil maken op subsidies van de Vlaamse overheid voor het voe-ren van een jeugdwerkbeleid. Er moet in elk van deze gemeenten een officiële jeugd-raad zijn, dit is een adviesraad die door de gemeenteraad wordt erkend. Wanneer een gemeentebestuur meerdere jeugdraden erkent (bijvoorbeeld per district, zoals in Ant-werpen), dan moet er een overkoepelende jeugdraad zijn die leden van deze andere raden als lid heeft. Enkel deze overkoepelende jeugdraad wordt als officiële raad ge-zien door de Vlaamse overheid. In deze raad kunnen geen politieke mandatarissen zetelen en het lidmaatschap mag niet gekoppeld worden aan subsidies.

Volgende personen zijn volgens artikel 11 van het decreet van 14 februari 2003 lid van de gemeentelijke jeugdraad:• De afgevaardigden van de geïnteresseerde plaatselijke of intergemeentelijke jeugd-

werkinitiatieven die een actieve werking of rekrutering kunnen aantonen binnen het grondgebied van de gemeente in kwestie;

• Geïnteresseerde jeugd uit de gemeente, gecoöpteerd door de gemeentelijke jeugd-raad.

Page 51: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

50

3.2 STRUCTUUR JEUGDRAAD

De structuur van de gemiddelde jeugdraad verschilt niet erg van de gangbare bestuur-lijke verdeling van gekende verenigingssoorten zoals vzw’s:• De algemene vergadering is de groep die de adviezen goedkeurt die de jeugdraad

aan de gemeente geeft. In sommige gemeenten kan deze groep in de praktijk een andere naam hebben;

• Het dagelijks bestuur, bestaande uit een beperkte groep van ‘leden’, staat in voor de dagelijkse organisatie van de werking van de jeugdraad.

In Vlaanderen komt de algemene vergadering gemiddeld zo’n acht keer per jaar sa-men. 66% van de jeugdraden werkt met een dagelijks bestuur. 57% beschikt over een afsprakennota met het gemeentebestuur.

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadSlechts drie van de negen gemeenten die de bevraging beantwoordden hebben een jeugdraad. Die komen een tot acht keer per jaar samen. Een van de drie jeugdraden beschikt over een dagelijks bestuur en twee hebben een afspraken-nota met het gemeentebestuur.

3.3 SAMENSTELLING JEUGDRAAD

Tabel 17 geeft de samenstelling van de ‘gemiddelde jeugdraad’ weer. Dit wil zeggen dat het totaal aantal leden van een bepaalde categorie gedeeld werd door het aantal gemeenten waarover gegevens beschikbaar waren met betrekking tot de samenstel-ling (doorgaans is dit 297). In totaal zetelen in Vlaanderen 7.731 stemgerechtigden in jeugdraden.

Dezelfde tabel maakt de vergelijking met 2004. Daaruit blijkt dat de gemiddelde lo-kale jeugdraad in Vlaanderen niet zo sterk gewijzigd is in vergelijking met drie jaar eerder. Er is een minimale vermindering van het aantal leden, maar ook een lichte stijging van het aantal samenkomsten van de algemene vergadering. De conclusies verschillen dus niet zo sterk van die van 2004.

De gemiddelde jeugdraad anno 2007:• Bevat maximum 2/3 leden van hetzelfde geslacht en voldoet dus aan artikel 200 §2

van het Gemeentedecreet;• De overgrote meerderheid van de leden is nog steeds afgevaardigd door het jeugd-

werk;• Als waarnemers worden gerekend: de schepen van jeugd en andere politieke man-

datarissen, maar ook bijvoorbeeld de jeugdconsulent die volgens artikel 12 van het decreet van 14 februari 2004 als secretaris van de algemene vergadering mag op-

Page 52: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

51

treden. Het kan ook gaan om externe deskundigen of gemeenteraadsleden (die nooit deel kunnen uitmaken van de jeugdraad).

• Het aantal vergaderingen per jaar ligt vrij hoog. Zo komt de algemene vergadering 8 keer per jaar samen, en het dagelijks bestuur 6 keer per jaar (eens om de twee maand).

Tabel 17 – Samenstelling van de gemiddelde Vlaamse jeugdraad, vergelijking met 2004

Algemene vergadering 2004 2007

Aantal stemgerechtigde leden 28 26

waarvan aantal vertegenwoordigers jeugdwerk 22 21

waarvan aantal vertegenwoordigers politieke jongerenbewegingen 2 1

waarvan leden ten individuele titel 4 3

Aantal waarnemers 3 3

Aantal mannen 16 15

Aantal vrouwen 12 12

Aantal leden met etnisch-cultureel diverse achtergrond - 0,3

Aantal vergaderingen per jaar 7 8

Dagelijks bestuur 2004 2007

Aantal leden 7 5

Aantal vertegenwoordigers van jeugdwerkinitiatieven 4 3

Aantal vergaderingen per jaar 6 6

Deze tabel is niet geschikt als vergelijkingsbasis voor jeugdraden. Daarvoor zijn de getallen te veel afhankelijk van variabelen zoals de gemeentegrootte en het aantal jeugdwerkinitiatieven binnen een gemeente.

Tabel 18 toont dat de regionaalstedelijke gebieden gemiddeld het grootste aantal stemgerechtigden tellen in hun jeugdraad. Uit de enquête blijkt dat het ook enkel in deze categorie is dat leden met een etnisch-cultureel diverse achtergrond goed verte-genwoordigd zijn, namelijk 31 personen gespreid over 31 gemeenten. Dat geeft een gemiddelde van 1 dergelijk lid per gemeente. Voor Vlaanderen is dit slechts 0,3. Personen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond zijn personen:• die al geruime tijd in Vlaanderen wonen en door de migratiegeschiedenis van hen-

zelf of van hun (groot)ouders affiniteit hebben met meer dan een cultuur, waar-van er minstens een niet met West-Europa geassocieerd wordt;

• uit niet-West-Europese landen die zich recent vestigden in Vlaanderen, bijvoor-beeld door asiel of gezinshereniging.

Page 53: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

52

Tabel 18 – Gemiddelde jeugdraad volgens Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen niveau 2

RSV niveau 2 Stemgerechtigden

Buitengebied 19

Grootstedelijke gebieden 36

Kleinstedelijke gebieden 36

Regionaalstedelijke gebieden 47

Vlaams stedelijk gebied rond Brussel 20

Gemiddelde Vlaams Gewest 26

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadIn de drie Brusselse jeugdraden zijn er tussen de 6 en 18 stemgerechtigde leden. 23 van hen zijn mannen en 23 zijn vrouwen.

3.4 ADVIEZEN JEUGDRAAD

De belangrijkste opdracht van de jeugdraad is het formuleren en opvolgen van advie-zen aan het gemeentebestuur. In dit stukje wordt bekeken welke formele, geschreven adviezen de jeugdraad verstrekt heeft in de loop van 2006 en 2007.

Het aantal adviezen over jeugdwerkbeleid is afgenomen in vergelijking met 2002 - 2003, grotendeels door de veranderde procedure: gemeenten moeten geen aparte jaar-plannen en werkingsverslagen meer opmaken. Deze zijn nu vervangen door de ver-antwoordingsnota. 2003 was echter geen planningsjaar, 2007 wel. Bovendien zijn er nog steeds twee verplichte adviezen nodig (verantwoordingsnota en jeugdbeleidsplan versus jaarplan en werkingsverslag), wat de daling toch opmerkelijk maakt. Dat wordt duidelijk in Tabel 19. In Tabel 20 en Tabel 21 wordt het soort advies nader bekeken.

Tabel 19 – Aantal adviezen, vergelijking in de tijd

Jaar Adviezen jeugdwerk Adviezen jeugdbeleid Totaal

2002 2.181 1.259 3.440

2003 2.206 1.248 3.454

2006 1.669 614 2.283

2007 2.036 797 2.833

Page 54: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

53

Tabel 20 – Adviezen breder jeugdbeleid

Soort advies breder jeugdbeleid 2006 2007

Jongeren en uitgaan: fuiven, optredens,… 161 202

Speelruimte en groene ruimte 140 162

Jongereninformatie 65 93

Mobiliteit/verkeer 49 50

Lokaal sociaal beleid / jeugdwelzijn / maatschappelijke achterstelling 24 49

Lokaal cultuurbeleid 30 48

Ruimtelijke ordening 40 48

Milieu 32 41

Veiligheid en preventie 35 41

(Buitenschoolse) kinderopvang 14 27

Lokaal sportbeleid 11 22

Andere 13 14

Totaal 614 797

Tabel 21 – Adviezen jeugdwerkbeleid

Soort advies jeugdwerkbeleid 2006 2007

Adviezen jeugdwerkbeleid 921 1.026

Adviezen jeugdbeleidsplan 597 753

Werking jeugdraad 119 218

Andere 32 39

Totaal 1.669 2.036

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadEen van de drie Brusselse jeugdraden heeft de afgelopen jaren geen adviezen gegeven. De andere jeugdraden gaven in 2007 respectievelijk 2 en 12 adviezen, verspreid over jeugdwerkbeleid en breder jeugdbeleid.

Page 55: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

54

3.5 ACTIVITEITEN JEUGDRAAD

Naast adviseren kan de jeugdraad ook organiseren, iets wat volgens de cijfers in Tabel 22 vlijtig gedaan werd in 2007. Antwerpen en Oost-Vlaanderen spannen hier de kroon, Limburg sluit de rangen met toch nog 81%.

Tabel 22 – De organisatie van activiteiten van jeugdraden, procentueel per provincie

Antwerpen (n=69)

Limburg (n=42)

Oost- Vlaanderen

(n=63)

Vlaams-Brabant (n=60)

West- Vlaanderen

(n=64)

Vlaams Gewest (n=298)

% ja 89,86 80,95 90,48 88,33 89,06 88,26

% nee 10,14 19,05 9,52 11,67 10,94 11,74

De soorten activiteiten van jeugdraden kunnen in een aantal categorieën onderge-bracht worden: zie Tabel 23.

Enkele conclusies bij Tabel 23:• West-Vlaanderen staat sterk aan kop bij het aantal culturele activiteiten. Dit kan

voor een belangrijk deel verklaard worden door de provinciale ondersteuning voor cultuurprojecten.

• Spel, ontspanning en recreatie zijn de populairste activiteiten over heel Vlaande-ren.

• Sociale actie, sport en cultuur zijn het minst populair, wat ergens logisch is door-dat andere actoren reeds actief zijn op dit gebied in de gemeente.

• In totaal gaat het over 1.265 activiteiten.

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadDe drie Brusselse jeugdraden organiseerden in 2007 samen 12 activiteiten. Voornamelijk sport en cultuur kwamen hier aan bod.

Page 56: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

55

Tab

el 23 – Soort activiteiten van

de jeu

gdraad

, percen

tages per provin

cie

ProvincieCultuur

Enquêtes/jeugd-

onderzoek

Fuiven/feesten

Info en vorm

ingSociale actie

Spel, ontspanning,

recreatieSport

AndereTotaal

Antwerpenaantal

2549

5362

14144

019

366

procent6,83

13,3914,48

16,943,83

39,340,00

5,19100,00

Limburg

aantal21

2822

345

650

14189

procent11,11

14,8211,64

17,992,65

34,390,00

7,41100,00

Oost-Vlaanderenaantal

1744

4440

1582

413

259

procent6,56

16,9916,99

15,445,79

31,661,54

5,02100,00

Vlaams-Brabant

aantal13

3739

367

581

8199

procent6,53

18,5919,60

18,093,52

29,150,50

4,02100,00

West-Vlaanderen

aantal42

3248

387

782

5252

procent16,67

12,7019,05

15,082,78

30,950,79

1,98100,00

Vlaams Gewest

aantal118

190206

21048

4277

591265

procent9,33

15,0216,28

16,603,79

33,750,55

4,66100,00

Page 57: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

56

3.6 ANDERE PARTICIPATIE-INSTRUMENTEN

Naast de jeugdraad kunnen gemeenten ook andere permanente instrumenten instel-len om kinderen en/of jongeren aan het lokale beleid te laten participeren. Uit Tabel 24 blijkt dat vooral de Limburgse gemeenten op deze mogelijkheid ingaan. Dit ge-beurt het minst in Oost-Vlaanderen. De tabel geeft procentueel weer hoeveel gemeen-ten per provincie gebruik maken van andere participatie-instrumenten.

Tabel 24 – Gemeenten met andere participatie-instrumenten, percentages per provincie

Antwerpen (n=69)

Limburg (n=42)

Oost- Vlaanderen

(n=63)

Vlaams-Brabant (n=60)

West- Vlaanderen

(n=64)

Vlaams Gewest (n=298)

% ja 42,86 60,47 25,40 45,31 34,38 40,46

% nee 57,14 39,53 74,60 54,69 65,63 59,54

Er zijn verschillende verschijningsvormen van participatie-instrumenten. Tabel 25 en Figuur 4 geven een overzicht. Daaruit blijkt dat de kindergemeenteraad6 nog steeds het populairst is en dat het gebruik van een jeugdparagraaf7 nog steeds minimaal is. Ook jeugdonderzoek gebeurt niet zoveel. Dit laten de gemeenten vaak uitvoeren door een universiteit of andere externe organisatie.

Figuur 4 – Aantal andere participatie-instrumenten volgens categorie

4,73%

5,92%

38,46%

20,71%

28,40%

1,78%

Kindergemeenteraad

Via website

Jeugdonderzoek

Jeugdparagraaf

Tienerraad

Andere

6 Een kindergemeenteraad bestaat uit kinderen die door andere kinderen ‘verkozen’ zijn om te zetelen. In de kindergemeenteraad laten kinderen hun stem horen, onder begeleiding van volwassenen. De beslissingen kunnen bindend zijn voor het gemeentebestuur, afwijken kan dan enkel mits grondige motivatie.

7 De jeugdparagraaf maakt deel uit van een integraal jeugdbeleid en is een beleidsinstrument dat be-paalde gemeentelijke beslissingen toetst op kind- en jeugdvriendelijkheid. In welke beleidsdomeinen dit gebeurt, kan vooraf vastgelegd worden door de gemeenteraad.

Page 58: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

57

Tab

el 25 – Aan

tal and

ere particip

atie-instru

men

ten, p

ercentages p

er provincie

Provincie (aantal gem

eenten die antwoordden)Jeugdparagraaf

JeugdonderzoekKinder

(gemeente) raad

Via websiteTienerraad

Andere

Antwerpen (n=70)aantal

44

187

130

procent5,71

5,7125,71

10,0018,57

0,00

Limburg (n=43)

aantal0

216

108

2

procent0,00

4,6537,21

23,2618,60

4,65

Oost-Vlaanderen (n=63)aantal

00

94

60

procent0,00

0,0014,29

6,359,52

0,00

Vlaams-Brabant (n=64)

aantal2

414

710

0

procent3,13

6,2521,88

10,9415,63

0,00

West-Vlaanderen (n=64)

aantal2

08

711

1

procent3,13

0,0012,50

10,9417,19

1,56

Vlaams Gewest (n=304)

aantal8

1065

3548

3

procent2,63

3,2921,38

11,5115,79

0,99

Page 59: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

58

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadSlechts een van de negen Brusselse gemeenten verklaarde dat er ook andere par-ticipatie-instrumenten aanwezig zijn. Het gaat om een kindergemeenteraad en een website.

3.7 OPMERKELIJKE VASTSTELLINGEN...

• Het aantal leden van de jeugdraad en het dagelijks bestuur van de jeugdraad is licht gedaald. Het aantal vergadermomenten is daarentegen licht gestegen. In to-taal zetelen in Vlaanderen 7731 stemgerechtigden in jeugdraden;

• Het aantal adviezen over jeugdwerkbeleid en breder jeugdbeleid zijn duidelijk af-genomen in vergelijking met 2002 – 2003. Dit is ten dele te wijten aan de veran-derde procedure: gemeenten moeten geen aparte jaarplannen en werkingsversla-gen meer opmaken. Deze zijn nu vervangen door de verantwoordingsnota. 2003 was echter geen planningsjaar, 2007 wel. Bovendien is er nog steeds een verplicht advies nodig over de verantwoordingsnota.

• De kindergemeenteraad is nog steeds het populairst bij de andere participatie- instrumenten en het gebruik van een jeugdparagraaf is nog steeds minimaal.

Page 60: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

59

4 GEMEENTELIJK JEUGDBELEID

Binnen het opzet van dit Cijferboek werd vooral gepolst naar die aspecten van het breder jeugdbeleid die impulsen krijgen door middel van de prioriteiten vanuit de Vlaamse overheid. Het gaat in de eerste plaats om jeugdruimte. Hier wordt ook wel een belangrijk onderdeel van het jeugdwerkbeleid in kaart gebracht, namelijk het jeugdwerkinfrastructuurbeleid van de Vlaamse gemeenten. Het jeugdinformatiebe-leid is een ander domein van het breder jeugdbeleid dat wordt bekeken. Om het hoofdstuk af te sluiten wordt getracht een beeld te geven van de samenwerking van de jeugddienst met andere diensten (bv. cultuur, sport en welzijn) met het oog op een gecoördineerd jeugdbeleid.

4.1 JEUGDRUIMTE

4.1.1 Jeugdruimtebeleid in het jeugdbeleidsplan

Bij de opmaak van het jeugdwerkbeleidsplan 2005-2007 konden de gemeentebesturen intekenen op de prioriteit jeugdruimte. 92% van de bevraagde gemeenten geeft aan dit gedaan te hebben. Uit de cijfers van de afdeling Jeugd blijkt dat voor de periode 2005-2007 95% van de gemeentebesturen met een goedgekeurd jeugdwerkbeleidsplan inte-kende op de prioriteit jeugdruimte (Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, 2007). Dit hield in dat gemeenten extra middelen konden krijgen (verho-ging van de trekkingsrechten met 20%), als ze bereid waren extra inspanningen te leve-ren op het vlak van jeugdwerkinfrastructuur en ruimte voor de jeugd in de gemeente. Jeugdwerkinfrastructuur is per definitie deze infrastructuur – gemeentelijk en particu-lier – die ten dienste staat van het lokale jeugdwerk. Onder jeugdruimte worden alle publieke ruimten verstaan die direct of indirect ten dienste staan van kinderen en jon-geren in de gemeente. Het gaat hier dan om het skatepark, de fuifzaal en het gemeente-lijke speelpleintje, maar ook om de straat, het dorpsplein, de fietspaden, …

Voor de periode 2008-2010 werd de prioriteit gedeeltelijk hernomen. Het idee van ‘jeugdruimte’ in brede zin werd verlaten en jeugdwerkinfrastructuur werd naar voor geschoven als prioriteit binnen het jeugdwerkbeleid. 91,5% van de gemeenten gaf aan in te tekenen op de prioriteit bij een respons van 305 gemeenten. Uit Tabel 26 blijkt dat alle gemeenten met meer dan 30.000 inwoners opnieuw dit engagement opnamen. Uit de gegevens van de afdeling Jeugd blijkt dat het aantal gemeenten dat intekende op de prioriteit jeugdruimte uiteindelijk nog hoger lag dan de gerapporteerde cijfers. Van de 300 gemeenten met een goedgekeurd jeugdbeleidsplan 2008-2010 zijn er slechts 3 die niet intekenden op deze prioriteit. Ook de faciliteitengemeenten uit de Vlaamse rand tekenden allemaal in op de prioriteit.

Page 61: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

60

Tabel 26 – Aantal gemeenten dat intekende op de prioriteit jeugdwerkinfrastruc-tuur, indeling volgens aantal inwoners

Aantal inwoners %Ja %Nee

< 10.000 (n=88) 87,50 12,50

10.000 - 15.000 (n=82) 91,46 8,54

15.001 - 20.000 (n=51) 90,20 9,80

20.001 - 30.000 (n=42) 92,86 7,14

30.001 - 50.000 (n=30) 100,00 0,00

50.001 - 200.000 (n=10) 100,00 0,00

> 200.000 (n=2) 100,00 0,00

Totaal (n=305) 91,48 8,52

Gemeenten die intekenden op de prioriteit jeugdwerkinfrastructuur konden kiezen tussen een aantal thema’s. Tabel 27 geeft een overzicht. Daaruit blijkt dat gemeenten het vaakst inzetten op veiligheid. Op de tweede plaats komt, weliswaar met meer dan 30% minder, de beschikbaarheid. De categorie hygiëne en sanitair vervolledigt de top-3. Dit toont aan dat er in het merendeel van de gemeenten nog veel werk is om de jeugdwerkinitiatieven van degelijke huisvesting te voorzien. Vandaar wellicht dat thema’s als duurzaamheid en geluidsisolatie ver achteraan eindigen. Dit is evenwel opvallend omdat het niet de eerste keer is dat jeugdwerkinfrastructuur naar voren geschoven werd als prioriteit.

Tabel 27 – Thema’s binnen de prioriteit jeugdwerkinfrastructuur (n=279)

Thema Aantal %

Veiligheid 234 83,87

Beschikbaarheid 145 51,97

Hygiëne en sanitair 129 46,24

Inrichting van de directe omgeving 128 45,88

Inbraak- en vandalismepreventie 95 34,05

Duurzaamheid 94 33,69

Ruimtelijke inplanting 86 30,82

Geluidsisolatie 65 23,30

Andere 41 14,70

Page 62: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

61

Binnen het thema ‘jeugdruimte’ zijn er verschillende domeinen waarrond acties kun-nen ontwikkeld worden. Dit Cijferboek focust op het gemeentelijk jeugdcentrum of polyvalent centrum, de andere gemeentelijke jeugdinfrastructuur, fuiven en speel-bossen/expliciete speelzones in een bos die beschikbaar zijn voor het jeugdwerk en de jeugd van de gemeente. Tenslotte komt het gemeentelijke ruimtelijk structuurplan aan bod.

4.1.2 Gemeentelijk jeugdcentrum of polyvalent centrum

Een gemeentelijk jeugdcentrum is een accommodatie, in eigendom of exclusieve ex-ploitatie van het gemeentebestuur en specifiek ter beschikking gesteld van het ge-meentelijke jeugdbeleid. In deze accommodatie wordt minimaal een aanbod van ge-meentelijke dienstverlening (met name de jeugddienst), ontmoeting/opvang en vrijetijdsprogrammatie gegroepeerd. Het beheer van de accommodatie gebeurt in sa-menspraak met de gebruikers en betrokkenen.

Een polyvalent centrum met expliciete jeugdfuncties is een accommodatie, in eigen-dom of exclusieve exploitatie van het gemeentebestuur, dat niet specifiek voor het jeugdbeleid ter beschikking wordt gesteld, maar waar toch onderdak wordt geboden aan een of meerdere expliciete jeugdfuncties.

Tabel 28 – Gemeentelijk jeugdcentrum in de Vlaamse gemeenten (n=302)

Aantal %

Gemeenten met een gemeentelijk jeugdcentrum 82 27,15

Gemeenten met een polyvalent centrum met expliciete jeugdfuncties 33 10,93

Gemeenten zonder gemeentelijk jeugdcentrum, maar met plannen voor een jeugdcentrum in de nabije toekomst (JBP 2008-2010) 41 13,58

Gemeenten zonder gemeentelijk jeugdcentrum, zonder plannen voor een dergelijke infrastructuur in de nabije toekomst (JBP 2008-2010)

156 51,66

Uit Tabel 28 kan afgeleid worden dat 38% van de gemeenten in het Vlaamse Gewest die de vraag beantwoordden, beschikt over een gemeentelijk jeugdcentrum of een polyvalent centrum met expliciete jeugdfuncties.

Een vergelijking in de tijd leert dat er na de lichte daling in 2004, opnieuw een stijging is in het relatief aantal gemeenten dat beschikt over een gemeentelijk jeugdcentrum in Vlaanderen. Figuur 5 geeft een overzicht.

Page 63: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

62

Figuur 5 – Gemeenten met of zonder jeugdcentrum, evolutie in de tijd

82,83

17,17

75,09

24,91

78,57

21,43

72,85

27,15

0102030405060708090

Geen gemeentelijk jeugdcentrum Gemeentelijk jeugdcentrum

% 1998

% 2001

% 2004

% 2007

4.1.3 Andere gemeentelijke jeugdinfrastructuur

Het gemeentebestuur kan verschillende types infrastructuur ter beschikking stellen van de jeugd en het jeugdwerk, bijvoorbeeld repetitielokalen. Het gaat hier over repe-titielokalen die specifiek geschikt zijn voor pop- en rockmuzikanten. Ook de jeugd-verblijfscentra zijn opgenomen in deze lijst: dit is accommodatie bestemd voor een meerdaags verblijf van jeugdgroepen.

298 Vlaamse gemeenten beantwoordden deze vraag. In Tabel 29 zijn enkel de soorten infrastructuur opgenomen die al in 2004 voorkwamen.

Tabel 29 – Gemeentelijke jeugd(werk)infrastructuur, vergelijking relatieve cijfers 2004 - 2007

Infrastructuur % 2004 (n=232)

% 2007 (n=304)

Jeugdhuisaccomodatie 53,88 55,92

Repetitielokaal 25,00 37,50

Skatepark buiten 18,97 72,04

Jeugdverblijfcentrum 12,93 10,20

Lokaal voor tienerwerking 11,21 17,76

Vergelijking met 2004 levert een aantal opvallende vaststellingen op: • Het outdoor skatepark heeft een spectaculaire opgang gemaakt in drie jaar tijd:

daar waar in 2004 nog maar een kleine 20% van de gemeenten een skatepark bui-ten hadden, is dit in 2007 opgelopen tot meer dan 70%;

Page 64: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

63

• Een stijging van het aanbod repetitielokalen: van 25% naar 38% van de gemeen-ten;

• Een belangrijke relatieve stijging in het aantal gemeenten dat lokalen voor tiener-werking aanbiedt: van 11% naar 18%;

• Het aantal gemeenten dat jeugdhuisaccommodatie aanbiedt blijft ongeveer sta-biel: van 54% naar 56%.

Tabel 30 toont de situatie in 2007. Enkele vaststellingen: • Speelstraten zijn de vaakst voorkomende gemeentelijke jeugdaccommodatie, maar

het outdoor skatepark komt in het grootste aantal gemeenten voor;• Ook veel voorkomend zijn de vergaderzalen en de jeugdhuisaccommodatie. In ab-

solute cijfers zijn er het meest vergaderzalen, wat wellicht wil zeggen dat veel ge-meenten de lokalen in hun jeugdcentra, gemeenschapscentra, cultuurcentra, … ter beschikking stellen van of verhuren aan de jeugd als vergaderzalen.

Tabel 30 – Andere gemeentelijke jeugdinfrastructuur (buiten jeugdcentrum), cijfers 2007

Type infrastructuur Aantal in type Aantal gemeenten % van 304 gemeenten

Skatepark buiten 342 219 72,04

Vergaderzaal 652 176 57,89

Jeugdhuisaccommodatie 237 170 55,92

Repetitielokaal 206 114 37,50

Speelstraat 749 106 34,87

Hangplek voor tieners of jongeren 283 98 32,24

Lokaal voor tienerwerking 66 54 17,76

Jeugdverblijfscentrum 45 31 10,20

Skatehal/binnenspeeltuin 12 12 3,95

Geen 2 2 0,66

Omdat de speelstraten in zo’n hoog aantal voorkomen, zijn deze gegevens in Tabel 31 uitgesplitst naar het aantal inwoners. Er is namelijk een direct verband tussen het aantal inwoners en het aantal speelstraten dat ingericht wordt: hoe meer inwoners, hoe meer speelstraten. Bij de kleinste gemeenten is dit gemiddeld nog niet 1 speel-straat per gemeente. Vanaf 50.000 inwoners schiet het gemiddelde de hoogte in.

Page 65: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

64

Tabel 31 – Speelstraten in het Vlaamse Gewest

Aantal inwoners Respons Aantal speelstraten Gemiddelde

< 10.000 86 59 0,69

10.000 - 15.000 79 88 1,11

15.001 - 20.000 50 88 1,76

20.001 - 30.000 42 96 2,29

30.001 - 50.000 30 114 3,80

50.001 - 200.001 10 110 11,00

> 200.000 2 194 97,00

Totaal 299 749 2,51

4.1.4 Fuiven

Meer en meer gemeenten bouwen een eigen fuifbeleid uit met als basis het streven naar minstens 1 geschikte fuiflocatie op hun grondgebied. Dit is echter niet eenvoudig in tijden van strenge milieuwetgeving, achterdochtige buren en vooroordelen tegen-over fuivende jongeren. Het is een hele klus om alle betrokken partijen met elkaar te verzoenen en te komen tot een gedragen compromis.

Een gemeentebestuur hoeft echter niet steeds zelf voor een fuifzaal te zorgen. Het kan best zijn dat er reeds een particuliere fuifzaal aanwezig is. In dat geval kan de ge-meente ervoor kiezen om deze locatie te optimaliseren door samen te werken met de eigenaars en te ijveren voor een veilige en aangename fuiflocatie. Ook afspraken ma-ken met organisatoren van fuiven hoort daarbij.

Tabel 32 geeft een overzicht van het aantal gemeenten met en zonder fuifzaal, parti-culier of in eigendom van het gemeentebestuur. In Vlaanderen zijn er gemiddeld bijna drie fuifzalen per gemeente. De hoogste gemiddelden zijn voor de gemeenten met meer dan 50.000 inwoners. Enkel in de categorie van 10.000 tot 15.000 zijn er meer gemeentelijke dan particuliere fuifzalen.

In 2004 beschikte precies de helft van het aantal gemeenten dat antwoordde op deze vraag over een eigen fuifzaal. In 2007 is dit maar liefst 62% (85 op 300). Het gaat hier zowel om zalen met als zalen zonder milieuvergunning, de particuliere fuifzalen niet meegerekend. 21% van de gemeenten beschikt helemaal niet over een fuifzaal in de gemeente. Een onderverdeling naar aantal inwoners ziet u in Figuur 6.

Page 66: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

65

Tabel 32 – Fuifzalen in de Vlaamse gemeenten (n=300)

Aantal inwoners Respons Geen fuifzaal

Gemeentelijke fuifzaal

Particuliere fuifzaal

Totaal aantal fuifzalen

Gemiddeld aantal fuifzalen

< 10.000 85 26 59 66 125 1,47

10.000 - 15.000 80 18 89 77 166 2,08

15.001 - 20.000 51 7 71 93 164 3,22

20.001 - 30.000 42 5 59 73 132 3,14

30.001 - 50.000 30 6 25 79 104 3,47

50.001 - 200.000 10 0 20 85 105 10,50

> 200.000 2 0 8 27 35 17,50

Totaal 300 62 331 500 831 2,77

Figuur 6 – Aantal Vlaamse gemeenten zonder fuifzaal, volgens aantal inwoners

31

23

14 12

20

0 005

101520253035

< 10.000

10.000 - 15.000

15.001 - 20.000

20.001 - 30.000

30.001 - 50.000

50.001 - 200.000

> 200.000

% gemeenten zonder fuifzaal

Als het gaat om dienstverlening naar de jeugd toe op vlak van fuiven, beperkt zich dit al lang niet meer tot het ter beschikking stellen van infrastructuur. De organisatoren van fuiven hebben immers heel dikwijls administratieve vragen. Het concept van het fuif- of feestloket biedt hierop een antwoord. In de ene gemeente is dit al uitgebreider dan in de andere gemeente: op sommige plaatsen kan zowat iedereen er terecht die ook maar iets organiseert waar bij wijze van spreken meer dan tien personen op aan-wezig zijn. 41% van de gemeenten in Vlaanderen (n=303) beschikt reeds over een fuif- of feestloket.

Met het uitbreiden van het fuifbeleid komt ook de reglementering meer in het dag-licht te staan. Zo beschikt een gemeente over de mogelijkheid om een apart politiere-glement op te stellen waarin de regels voor de organisatie van een fuif zijn vastgelegd. 100 op de 302 Vlaamse gemeenten geeft aan te beschikken over dergelijk reglement, ofwel een derde.

Page 67: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

66

4.1.5 Speelbossen

Dat kinderen de mogelijkheid moeten hebben om buiten te spelen leek lang vanzelf-sprekend, maar door de voortzettende verstedelijking van Vlaanderen werd steeds meer groene bespeelbare ruimte ingericht als woonzone of industriegebied. Meer en meer mensen zijn zich bewust geworden van deze bedreiging en daarom zijn er steeds luider klinkende stemmen die pleiten voor het behoud van deze speelplaatsen, of, waar die al verdwenen waren, voor het inrichten van nieuwe groene speelzones. Speel-bossen worden daarbij quasi in een adem genoemd, al is dit niet het meest gemakke-lijke om te realiseren. Gemeenten die echter kiezen voor de inrichting van een speel-bos, kunnen hiervoor rekenen op de nodige financiële steun vanuit de Vlaamse overheid.

Uit het onderzoek blijkt dat 179 op 303 Vlaamse gemeenten of 59% van de Vlaamse gemeenten op hun grondgebied een speelbos of expliciete speelzone in een bos ter beschikking hebben voor het jeugdwerk. Wellicht is dit toch opvallend hoge percen-tage een effect van de prioriteit jeugdruimte in de jeugdbeleidsplannen, maar gezien dit niet gevraagd is in de vorige editie kan hier geen vergelijking gemaakt worden.

Figuur 7 – Overzicht speelbossen / expliciete speelzones in een bos

Speelbos of expliciete speelzone in een bosja

nee

onbekend

Tabel 33 geeft een beeld van wie de eigenaars zijn. In veruit de meeste gevallen is het speelbos in eigendom de lokale overheid, namelijk het gemeentebestuur of het Open-baar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Het eigenaarschap kan even-wel gedeeld worden met een andere actor, zoals een privaat persoon of bedrijf.

Page 68: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

67

Tabel 33 – Eigenaar(s) speelbossen in Vlaanderen

Aantal gemeenten % in 179 gemeenten

Gemeentebestuur of OCMW 121 67,60

Vlaams Gewest (‘domeinbossen’) 49 27,37

Privé (met toegankelijkheidsreglement) 38 21,23

Provinciebestuur 20 11,17

Andere 19 10,61

4.1.6 Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

Volgens het decreet van 18 mei 1999 is elke gemeente in het Vlaamse Gewest verplicht om een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) op te stellen. Daarin geeft de gemeente in grote lijnen aan wat haar ruimtelijke visie is op haar grondgebied. Hierbij moet rekening gehouden worden met de plannen die reeds op gewestelijk en provin-ciaal niveau vastgelegd zijn. Een sleutelspeler hierbij is de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (GECORO). Zij behandelen onder andere eventuele be-zwaarschriften over het ontwerp van GRS.

Deze GECORO is met andere woorden het orgaan waartoe jeugdraden en jeugddien-sten zich moeten wenden als ze willen dat er naar hun stem geluisterd wordt in dit beleidsdomein. Blijkbaar vinden jeugd en ruimtelijke ordening elkaar niet altijd, want in slechts iets minder dan de helft (141 van de 297) van de gemeenten zijn er aan-dachtspunten met betrekking tot jeugdruimte opgenomen in het ruimtelijk struc-tuurplan.

In sommige gemeenten staan jeugdlokalen (of bijvoorbeeld ook sportterreinen) op gronden die door het Gewestplan voor een andere bestemming werden aangeduid. Deze lokalen zijn zonevreemd. In deze gevallen kan het gemeentebestuur op basis van rondzendbrief RO 98/05 van minister Baldewijns een Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) opstellen dat, indien goedgekeurd door de Vlaamse overheid, leidt naar een wettelijke regeling zodat de accommodatie kan behouden blijven. In gemeenten die reeds voldoen aan de decretale voorwaarden om zelf ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) op te stellen kan dit eventueel via een RUP.

Tabel 34 is een momentopname van de stand van zaken in verband met de aanpak van zonevreemde jeugdwerkinfrastructuur. Deze vraag werd ingevuld door de jeugdcon-sulenten en geeft dus hun perceptie op dit vlak weer, wat kan afwijken van wat een personeelslid op de dienst ruimtelijke ordening ingevuld zou hebben.

Page 69: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

68

Tabel 34 – Beschikt de gemeente over een goedgekeurd sectorieel BPA/RUP met een oplossing voor zonevreemde jeugdwerkinfrastructuur?

Aantal %

Nee, en ook niet gepland 138 46,62

Nee, maar een dergelijk BPA/RUP is in voorbereiding 80 27,03

Ja 78 26,35

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadIn het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad beantwoordden acht van de negen-tien gemeenten de vraag of ze over een jeugdcentrum of polyvalent centrum beschikken. Bij twee gemeenten is dit het geval. Van de zes andere gemeenten gaven er vijf aan geen jeugdcentrum te hebben en ook geen plannen voor een dergelijke infrastructuur in de toekomst, 1 Brusselse gemeente heeft wel plan-nen.

Wat de vraag naar andere gemeentelijke jeugdwerkinfrastructuur betreft gaven slechts zes gemeenten een antwoord. Dit betekent dat deze cijfers zeker niet mo-gen veralgemeend worden naar het volledige gewest. Wat wel meteen opvalt, is het grote aantal hangplekken voor tieners of jongeren: twee gemeenten gaven aan elk over tien dergelijke plaatsen te beschikken in de gemeente. Verder bieden vier op de zes gemeenten jeugdhuisaccommodatie aan en drie op de zes een re-petitielokaal.

Drie gemeenten gaven aan samen zeven speelstraten te organiseren: het gaat om twee gemeenten met minder dan 50.000 inwoners en 1 gemeente met meer dan 50.000 inwoners die vijf van de zeven speelstraten organiseert.

Vier van de negen gemeenten die antwoordden op de vraag over fuiven, gaven aan over een gemeentelijke fuifzaal met milieuvergunning te beschikken. Een gemeente heeft een particuliere fuifzaal met milieuvergunning op haar grond-gebied. In de andere vier gemeenten is er geen fuifzaal.

Twee Brusselse gemeenten gaven aan over een speelbos of expliciete speelzone in een bos te beschikken. In beide gevallen is het gemeentebestuur of het OCMW eigenaar.

Page 70: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

69

4.2 INFORMATIE EN COMMUNICATIE

Vanaf de beleidsperiode 2008-2010 konden gemeenten extra middelen ontvangen voor de uitbouw van een gemeentelijk jeugdinformatiebeleid binnen het jeugdbe-leidsplan. De cijfers die hier worden weergegeven gaan over de toestand in het jaar 2007 en zeggen dus nog niets over de invloed van de prioriteit op het lokale jeugdbe-leid. Ze kunnen echter wel dienen als een nulmeting, om het effect van de prioriteit in een volgend Cijferboek te kunnen bespreken. Het aantal gemeenten dat intekende op de prioriteit werd niet bevraagd in de enquête.

4.2.1 Websites

Gemeenten kunnen niet achterblijven in de evolutie naar meer digitale informatiever-spreiding, zeker als het gaat over het informeren van de jeugd en het jeugdwerk. Deze doelgroep kan hier immers vlot mee overweg en gebruikt het internet dan ook fre-quent als bron van informatie. Dat gemeenten het belang van een goede website in-zien, blijkt uit de cijfers in Tabel 35: 80% van de Vlaamse gemeenten beschikt over een website waarop ze informatie zetten die gericht is naar de jeugd en het jeugdwerk.

Tabel 35 – Gemeenten met een website voor het informeren van jeugd(werk)

Aantal %

Vlaams GewestJa 245 80,07

Nee 61 19,93

Uit Figuur 8 met de soorten websites blijkt ongeveer 80% van de gemeenten een on-derdeel ‘jeugd’ heeft op de gemeentelijke website. In 17% van de gemeenten is er bo-vendien een zelfstandige website van de jeugdraad en/of de jeugddienst.

Figuur 8 – Soorten websites in het Vlaamse Gewest

80,08%

17,84%

17,01%

6,64%

4,98%

Onderdeel gemeentelijke website

Zelfstandige website jeugddienst

Zelfstandige website jeugdraad

Zelfstandige website jeugdcentrum

Zelfstandige website vzw of andere aan het gemeentebestuur verbonden instantie

Page 71: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

70

Tabel 37 splitst uit naar provincie. Per provincie wordt weergegeven waar de gemeentelijke informatie voor jeugd zich situeert. In de tabel worden ook de absolute aantallen weerge-geven aangezien gemeenten meerdere soorten websites kunnen hebben. De percentages zijn berekend ten opzichte van het aantal gemeenten dat de vraag beantwoordde.

Dit legt een aantal interessante verschillen bloot:• in Antwerpen heeft meer dan 90% van de gemeenten een jeugdluik op de gemeen-

telijke website terwijl dit in de andere provincies ongeveer driekwart is;• West-Vlaanderen telt opmerkelijk meer zelfstandige websites van een jeugdcentrum;• Limburg telt relatief gezien het meeste aantal zelfstandige websites van de jeugd-

dienst;• Vlaams-Brabant scoort goed bij de zelfstandige websites van de jeugdraad. Wel-

licht vormt dit een compensatie voor het relatief lage aandeel websites van het jeugdcentrum en de jeugddienst. Deze provincie telt bovendien relatief gezien het grootste aantal kleine gemeenten en telt ook een aantal faciliteitengemeenten in haar rangen. Dit kan een verklaring kan zijn voor de lagere scores van jeugdcen-trum en jeugddienst.

Bij de doelgroepen (Tabel 36) staan de jongeren en het jeugdwerk op nummer 1 en 2. Dit is logisch aangezien het gaat over websites om jeugd(werk) te informeren. In een tiende van de gemeenten is deze website eigenlijk gericht naar de hele bevolking. In combinatie met de vorige tabel wil dit zeggen dat gemeenten de website voor de jeugd wel vaak inbedden in de algemene, gemeentelijke website, maar dat die toch een spe-cifiek jonge doelgroep heeft. De gemeentebesturen verwachten met andere woorden dat hun jongeren de weg zullen vinden naar dat deel van de gemeentelijke website dat voor hen bestemd is. Het onderzoek ‘Zeg Jong!’ van vzw Onderzoekscentrum Kind en Samenleving gaat dieper in op hoe de lokale overheid best communiceert met jonge-ren. Het voerde dit onderzoek uit in 2004 in opdracht van de afdeling Jeugd. (voet-noot: www.k-s.be - onderzoek - overzicht afgelopen onderzoeksprojecten).

Opvallend is evenwel dat bijna 70% van de gemeenten aangeeft dat kinderen de doel-groep zijn van hun website, terwijl de ouders maar in 6% van de gemeenten de doel-groep vormen. Nochtans zijn de ouders voor kinderen hun eerste bron van informa-tie, zeker als het over activiteiten gaat. Daarom is het belangrijk om de ouders niet uit het oog te verliezen.

Tabel 36 – Doelgroepen van de websites (n=305)

Aantal % op 305 gemeentenJongeren 269 88,20

Jeugdwerk 235 77,05

Kinderen 212 69,51

Specifieke doelgroep 34 11,15

Hele bevolking 31 10,16

Ouders 18 5,90

Andere 3 0,98

Page 72: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

71

Tab

el 37 – Soorten w

ebsites, on

derverd

eling p

er provincie

Antwerpen (n=55)

Limburg

(n=37)Oost-Vlaande-

ren (n=47)Vlaam

s-Brabant (n=54)

West-Vlaande-ren (n=48)

Vlaams Gewest

(n=241)

aantal

5129

3443

36193

Onderdeel gemeentelijke website

%92,73

78,3872,34

79,6375

80,08

aantal

32

41

616

Zelfstandige website jeugdcentrum%

5,455,41

8,511,85

12,56,64

aantal

1113

94

643

Zelfstandige website jeugddienst%

2035,14

19,157,41

12,517,84

aantal

95

914

441

Zelfstandige website jeugdraad%

16,3613,51

19,1525,93

8,3317,01

aantal

10

34

412

Zelfstandige website vzw of andere aan het gem

eentebestuur verbonden instantie%

1,820

6,387,41

8,334,98

Page 73: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

72

4.2.2 Jongereninformatiepunten

Wat is een jongereninformatiepunt?

De JIPS hebben traditioneel een vrij sterke relatie met de lokale jeugddienst. Een JIP of Jongereninformatiepunt is een plaats waar jonge mensen, in hun eigen woon- of leefomgeving, op een vlotte maar correcte wijze en op hun leefstijl geënt, aan infor-matie geraken: een plaats voor eerste hulp bij vragen. Een JIP kan tot nu toe enkel opgericht worden door een gemeentebestuur of een JAC (Jongerenadviescentrum, dat een deelwerking is van een Centrum voor Algemeen Welzijn (CAW)). Het JIP biedt jongeren een bijdrage om hun eigen zelfstandigheid te vergroten en vertrekt heel dui-delijk vanuit de belangen van jongeren, als individu en als categorie. In Vlaanderen zijn er zo’n 100 JIPS.

JIPS zijn herkenbaar aan een gemeenschappelijk logo, een kwaliteitslabel. Dit staat garant voor de volgende kwaliteiten:• Het is gespecialiseerd in antwoorden op typische vragen van jongeren, zowel met

betrekking tot hun rechten en plichten, maar zeker ook over allerlei vrijetijds- en sociaal-juridische thema’s. Daarvoor beschikt het JIP over een accurate en actuele databank en over gespecialiseerde mensen om deze vragen correct te beantwoor-den, niet zelden via een doorverwijzing;

• Het JIP is neutraal en biedt uiteraard ook informatie van derden, na toetsing van de kwaliteit ervan;

• Het situeert zich in de directe leefwereld (de gemeente, de buurt, het uitgangscen-trum), van jonge mensen – niet alleen in een grootstedelijke omgeving. Dit heeft zowel te maken met de vestigingsplaats als de uren van bereikbaarheid;

• Het JIP is heel duidelijk onderdeel van een ruimer netwerk van jeugdinformatie en –hulpverlening.

JIPS worden erkend en begeleid door het VIPjeugd8, dat de taak van de vzw Delta hierin overgenomen heeft en sinds 1 januari 2007 instaat voor de centrale regie en ondersteuning van de JIPS.

JIPS in cijfers

De gegevens die hier gebruikt worden, zijn afkomstig van de enquête voor dit Cijfer-boek. Dit in tegenstelling tot de gegevens van 2004 die toen zijn opgevraagd bij vzw Delta die het JIP-netwerk in Vlaanderen coördineerde en begeleidde. Dit wil zeggen dat voor 2007 zowel de officiële als de officieuze JIPS meegerekend zijn. Het gaat im-mers om de perceptie van de jeugddiensten zelf. Zo heeft de stad Gent geen officieel JIP, wel een officieus jongereninformatiepunt. Antwerpen heeft dan weer wel een of-ficieel JIP.

Voor 2004 zijn de categorieën 15.001 à 20.000 en 20.001 à 30.000 samengenomen. De uitsplitsing is pas in deze editie voor de eerste keer gemaakt.

8 Vlaams InformatiePunt Jeugd, website: www.vipjeugd.be.

Page 74: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

73

Tabel 38 – JIPS in het Vlaamse Gewest

< 10.000 10.000 - 15.000

15.001 - 20.000

20.001 - 30.000

30.001 - 50.000

50.001 - 200.000 > 200.000 Totaal

Respons in 2004 94 87 89 26 10 2 308

Respons in 2007 89 81 50 42 30 10 2 304

Aantal gemeenten met een JIP 2004 1 7 33 22 8 2 73

Aantal gemeenten met een JIP 2007 5 19 16 20 21 8 2 91

% gemeenten met een JIP 2004 1,06 8,05 37,08 84,62 80,00 100,00 23,70

% gemeenten met een JIP 2007 5,62 23,46 32,00 47,62 70,00 80,00 100,00 29,93

Uit Tabel 38 kunnen een aantal zaken afgeleid worden:• De relatieve aanwezigheid van een JIP in de verschillende categorieën gemeenten

vertoont een normaal verloop: hoe meer inwoners een gemeente telt, hoe vaker de gemeente over minstens één JIP beschikt;

• Vergeleken met 2004 is er een stijging van bijna 6,5% van het aantal gemeenten dat over een JIP beschikt. De sterkste stijging zit in de categorie 10.000 tot 15.000 in-woners.

Figuur 9 – Percentage gemeenten met een JIP, naar provincie

21 20

2623

33

2832

3027 27

35

30

0

5

10

15

20

25

30

35

40

Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West-Vlaanderen

Vlaams Gewest

% 2004

% 2007

Uit Figuur 9 blijkt dat het relatief aantal gemeenten met een JIP niet drastisch ver-schilt per provincie. Het grootste verschil is er tussen West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. West-Vlaanderen scoorde in 2004 ook al hoog.

Page 75: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

74

Limburg scoorde in 2004 het laagst, terwijl ze nu bijna aan het gemiddelde komen. Voor 2007 is het zo dat 25 gemeenten in de categorie beneden de 15.000 inwoners in Limburg ligt. Dat wil dus zeggen dat de relatieve stijging van het aantal JIPS bijna vol-ledig toe te schrijven valt aan de toename in de provincie Limburg.

Figuur 10 toont dat het aantal JIPS steeds is blijven stijgen, hoewel de stijging steeds minder scherp wordt. De cijfers van 2007 geven enkel het aantal gemeenten aan met (minstens) een JIP, niet het totale aantal JIPS.

Figuur 10 – Evolutie aantal JIPS – 1998 tot 2007

53

7785

91

0102030405060708090

100

1998 2001 2004 2007

4.2.3 Tijdschriften en nieuwsbrieven

Naast de relatief nieuwe elektronische communicatiekanalen, blijven de klassieke tijdschriften en nieuwsbrieven nog steeds bestaan. Het is echter wel zo dat ook al een aantal hiervan reeds gedigitaliseerd zijn. In de volgende tabellen komen de tijdschrif-ten en nieuwsbrieven voor het informeren van de jeugd en het jeugdwerk aan bod.

In het Vlaamse Gewest maken 196 van de 302 gemeenten gebruik van tijdschriften of nieuwsbrieven voor het informeren van de jeugd en het jeugdwerk. Dit is 65%. Meer dan de helft van die publicaties wordt nog steeds op papier gedrukt. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat veel invullers het gemeentelijke infoblad opgaven als tijdschrift voor het informeren van de jeugd. Een klein derde is digitaal en een klein vijfde van de publicaties wordt zowel digitaal als op papier uitgegeven.

In Figuur 11 zien we dat hoe meer inwoners, hoe vaker gemeenten gebruik maken van tijdschriften en/of nieuwsbrieven om de jeugd te informeren.

Page 76: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

75

Figuur 11 – Gebruik van tijdschriften en/of nieuwsbrieven per inwonerscategorie van gemeente (relatieve cijfers)

57,47 53,09

68,00 73,81

93,33

80,00

100,00

0

20

40

60

80

100

120

< 10.000

10.000 - 15.000

15.000 - 20.000

20.001 - 30.000

30.001 - 50.000

50.001 -

200.000

> 200.000

4.2.4 (Info)brochures

Gemeenten kunnen naast tijdschriften en nieuwsbrieven ook gebruik maken van (info)brochures voor hun communicatie naar kinderen en jongeren toe. Het kan gaan om een brochure met activiteiten in de zomervakantie, infobrochures over de organi-satie van een fuif, … De verschillende leeftijdsgroepen kunnen dus aan bod komen.

In Vlaanderen maken 15 gemeenten meer gebruik van (info)brochures dan van tijd-schriften of nieuwsbrieven (211 ten opzichte van 196, zie Tabel 39). Dit is een licht overwicht. Bij het bekijken van het aantal publicaties echter, zijn de (info)brochures duidelijk het populairst: 535 (info)brochures bij 302 gemeenten. Dat betekent een ge-middelde van 1,8 brochures per gemeente. Bij de tijdschriften/nieuwsbrieven be-draagt het gemiddelde 1 per gemeente.

Tabel 39 – Hoeveel gemeentebesturen maken gebruik van (info)brochures?

aantal %

Ja 211 69,87

Nee 91 30,13

Totaal 302 100,00

Page 77: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

76

Tabel 40 – Doelgroepen van de (info)brochures (n=532 brochures)

Aantal %

Kinderen 329 61,84

Jongeren 299 56,20

Bevolking gemeente 253 47,56

Jeugdwerk 138 25,94

Ouders 24 4,51

Andere 6 1,13

Wat opvalt in Tabel 40, is dat het jeugdwerk als doelgroep op zich ver achterkomt bij de categorieën kinderen, jongeren en bevolking gemeente. Naar ouders toe zijn amper brochures opgemaakt, hoewel zij de eerste informatiebron zijn van kinderen als het gaat over activiteiten.

4.2.5 Andere communicatie-instrumenten

Voorbeelden van andere communicatie-instrumenten zijn de massamailings via ge-wone en elektronische post, collectieve SMS’en, e-mailgroepen, RSS-feed, chatbox, weblog, internetcommunity, medewerking aan regionale of lokale radio… Daarvan zijn de collectieve SMS’en en de e-mailgroepen het populairst. In het algemeen geven 206 op de 302 gemeenten aan gebruik te maken van andere communicatie-instru-menten dan de nieuwsbrieven/tijdschriften en (info)brochures.

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadZes van de negen Brusselse gemeenten die antwoordden, gaven aan over een website te beschikken waarop ze informatie plaatsen die gericht is naar jeugd en het jeugdwerk. Vijf van deze websites zijn een onderdeel van de gemeentelijke website, 1 gemeente heeft een ander soort website. Jongeren zijn vijf keer de beoogde doelgroep, de hele bevolking twee keer, jeugd-werk en kinderen elk een keer. Zes Brusselse gemeenten maken gebruik van tijdschriften en nieuwsbrieven voor het informeren van de jeugd en het jeugdwerk. In vijf gevallen gaat het om het papieren gemeentelijk infoblad en in een geval over een digitale jongeren-nieuwsbrief. Slechts drie gemeenten geven aan dat ze ook gebruik maken van (info)brochu-res om kinderen en jongeren te informeren. Andere communicatie-instrumen-ten zoals affiches, flyers en mailings komen eveneens in drie Brusselse gemeen-ten voor.

Page 78: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

77

Tabel 41 – Percentage gemeenten dat gebruik maakt van andere communicatie-instrumenten (n=302)

Categorie Communicatie-instrument %

Elektronisch Chatbox 0,66

Collectieve SMS’en (SMS naar een grote groep tegelijkertijd) 6,29

E-mail-groepen 36,09

Internetcommunity (MSN, Myspace, Googlegroups, ...) 8,94

RSS-feed 0,66

weblog 1,66

Gedrukt Affiches 48,34

Flyers 51,32

Gemeentelijk infoblad 60,60

Massamailings via gewone post 30,13

Pers Informatiezuilen en -borden 59,02

Lichtkrant 22,44

Medewerking aan regionale televisie 21,95

Medewerking aan regionale/lokale radio 13,66

Persberichten 63,41

Regionale bladen (Streekkrant, contact, zone00, ...) 60,00

Andere Eigen aanbod kadervorming voor het jeugdwerk 17,22

Infosessies op maat in scholen, verenigingen, ... 19,21

Andere 1,66

4.3 SAMENWERKING MET ANDERE BELEIDSDOMEINEN

Het brede, geïntegreerde jeugdbeleid wordt inhoudelijk uiteraard niet enkel gestuurd door de prioriteitenregeling vanuit Vlaanderen (die jeugdruimte en jeugdinformatie naar voor schuift). Een gemeentelijk jeugdbeleid wordt bovenal bepaald door de kan-sen en uitdagingen die zich lokaal voordoen. Steeds meer wordt verwacht van de jeugddienst dat die een jeugdbeleid voert over de verschillende diensten en sectoren in een gemeente heen. De meest voorkomende partners en samenwerkingsvormen wor-den in deze paragraaf toegelicht.

Page 79: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

78

4.3.1 Afstemming in het jeugdbeleidsplan

Gemeentebesturen krijgen de mogelijkheid om in hun jeugdbeleidsplan doelstellin-gen en acties op te nemen die tot doel hebben het jeugdbeleid beter af te stemmen op het beleid van andere domeinen, zoals cultuur, sport, kinderopvang en lokaal sociaal beleid. Bij dit laatste beleidsdomein zijn in 2008 deuren opengegaan voor een nauwe(re) samenwerking tussen de sectoren jeugd en welzijn, met name door de op-maak van een gemeentelijk lokaal sociaal beleidsplan. Heel vaak werden jeugddien-sten hierbij betrokken, wat een kruisbestuiving kon teweegbrengen tussen het jeugd-beleidsplan en het lokaal sociaal beleidsplan.

Zoals blijkt uit Figuur 12 is dit in 163 gemeenten gebeurd en werden in het jeugdbe-leidsplan doelstellingen en acties opgenomen die afgestemd waren op andere beleids-domeinen. In 137 gemeenten is dit niet gebeurd. De afstemming met andere beleids-domeinen gebeurt het meest met de sector cultuur.

Figuur 12 – Doelstellingen en acties in jeugdbeleidsplan voor afstemming op andere beleidsdomeinen?

73

6052 54

27

4048 46

0

10

20

30

40

50

60

70

80

Cultuur(n=301)

Sport(n=301)

Kinderopvang(n=301)

Lokaal sociaal beleid(n=300)

% Ja

% Nee

4.3.2 Samenwerking in overlegstructuren

Naast de kruisbestuiving in de beleidsplannen is samenwerking ook mogelijk door een gezamenlijke overlegstructuur op te zetten of hier deel van uit te maken. Of de jeugddienst ook effectief betrokken is bij een bepaald overleg in een ander beleidsdo-mein, hangt voor een groot deel af van tijd, ruimte en menselijke relaties. Voor het overleg rond kinderopvang blijkt het een vanzelfsprekendheid te zijn dat de jeugdcon-sulent hier bij betrokken is (zie Figuur 13). Voor de andere domeinen liggen de cijfers nog redelijk laag, wat erop kan wijzen dat daar nog werk aan de winkel is. Enkel pre-ventieoverleg springt er nog uit met 83 gemeenten waar de jeugdconsulent hierbij betrokken is. Het gaat met andere woorden om een vierde van de Vlaamse gemeenten.

Page 80: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

79

Figuur 13 – Betrokkenheid van de jeugdconsulent bij overlegstructuren van andere beleidsdomeinen

88

48

89

67

32

12

52

11

33

68

0

20

40

60

80

100

Lokaal overleg kinderopvang

(n=287)

Algemeen welzijnsoverleg

(n=114)

Jeugdwelzijnsoverleg (n=54)

Preventieoverleg (n=123)

Integratieraad (n=41)

% Ja

% Nee

In deze verschillende overlegstructuren kan een werkgroep jeugd opgericht worden, of kunnen er projecten georganiseerd worden die specifiek gericht zijn op de categorie jeugd. Figuur 14 geeft een overzicht. Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk dat er in 58 ge-meenten structureel aandacht is voor jeugd in het algemeen welzijnsoverleg, tegen-over 57 gemeenten waar dat niet het geval is. In 15 integratieraden is er structureel aandacht voor jeugd en in 42 gemeenten worden integratieprojecten georganiseerd die specifiek op de categorie jeugd gericht zijn.

Figuur 14 – Projecten gericht op jeugd of structurele aandacht voor jeugd?

50

20

62

38

14

4350

9

50

80

38

63

86

5750

91

0

20

40

60

80

100

Algemeen welzijnsoverleg

(n= 115)

Welzijns-projecten(n=299)

Preventie-raad

(n=123)

Integratie-raad

(n=40)

Integratie-projecten(n=298)

Mobiliteits-projecten(n=299)

Milieu-projecten(n=298)

Andereprojecten(n= 299)

% Ja

% Nee

Page 81: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

80

4.3.3 Samenwerkingsprojecten

Naast het deelnemen aan overlegstructuren van andere beleidsdomeinen, kan een ge-meente er ook voor kiezen om intersectorale projecten te organiseren, zonder dat die noodzakelijk moeten opgenomen zijn in een of ander beleidsplan. Zo blijken cultuur en sport gegeerde partners voor het samen organiseren van projecten voor de vrije tijd van kinderen en jongeren (zie Figuur 15).

Figuur 15 – Samenwerkingsprojecten met andere beleidsdomeinen

60 62

4240 38

58

0

10

20

30

40

50

60

70

Cultuur (n=301) Sport (n=301) Kinderopvang (n=300)

% Ja

% Nee

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadSlechts bij twee van de negen Brusselse gemeenten die deelnamen aan de bevra-ging, werden doelstellingen en acties die afgestemd zijn op cultuur opgenomen in het jeugdbeleidsplan. Voor sport is dit maar bij een gemeente het geval.

De jeugdconsulent wordt in twee gemeenten betrokken bij het preventieoverleg. In drie gemeenten worden er binnen de preventie-, milieu- en mobiliteitsraad projecten georganiseerd die specifiek gericht zijn op de categorie jeugd (bijvoor-beeld schoolbemiddeling, preventie geweld op, school en schoolverzuim, straat-werk, milieu op school, …).

Daarnaast zijn er vijf Brusselse gemeenten die er voor kiezen om intersectorale projecten te organiseren met de domeinen cultuur, sport en kinderopvang.

Page 82: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

81

4.4 OPMERKELIJKE VASTSTELLINGEN...

Jeugdruimte• 91,5% van de gemeenten gaf aan in te tekenen op de prioriteit jeugdruimte. Alle

gemeenten met meer dan 30.000 inwoners tekenden opnieuw in op de prioriteit;• 38% van de gemeenten in het Vlaamse Gewest beschikt over een gemeentelijk

jeugdcentrum of een polyvalent centrum met expliciete jeugdfuncties;• Het outdoor skatepark heeft een spectaculaire opgang gemaakt in drie jaar tijd;• Maar liefst 62% van de gemeenten heeft een eigen fuifzaal;• 41% van de gemeenten in Vlaanderen beschikt reeds over een fuif- of feestloket;• 59% van de Vlaamse gemeenten heeft een speelbos of expliciete speelzone in een

bos ter beschikking voor het jeugdwerk.

Informatie en communicatie• 80% van de Vlaamse gemeenten beschikt over een website waarop ze informatie

zetten die gericht is naar kinderen en jongeren. In ongeveer 60% van de gevallen gaat het om een onderdeel van de gemeentelijke website;

• Bijna 70% van de gemeenten geeft aan dat kinderen de doelgroep zijn van hun website, terwijl de ouders maar in 6% van de gemeenten de doelgroep vormen. Nochtans zijn de ouders voor kinderen hun eerste bron van informatie, zeker als het over activiteiten gaat. Daarom is het belangrijk om de ouders niet uit het oog te verliezen. Dit fenomeen is ook zichtbaar bij de (info)brochures;

• Hoewel de gemeenten met minder dan 10.000 inwoners 29% uitmaken van de Vlaamse gemeenten, is daar slechts 6% van de JIPS gevestigd. Het is voor deze gemeenten immers niet evident om te voldoen aan de voorwaarden voor een er-kend JIP. Omgekeerd maken de gemeenten met 30.001 à 50.000 inwoners maar 10% uit van de Vlaamse gemeenten, maar is daar wel 23% van de JIPS gevestigd;

• In het Vlaamse Gewest maakt 65% van de gemeenten gebruik van tijdschriften en/of nieuwsbrieven voor het informeren van de jeugd en het jeugdwerk. Meer dan de helft van die publicaties wordt nog steeds op papier gedrukt.

Samenwerking met andere beleidsdomeinen• In het jeugdbeleidsplan kunnen doelstellingen en acties opgenomen worden die

tot doel hebben het jeugdbeleid beter af te stemmen op het beleid binnen andere sectoren. Dit gebeurt het meest met cultuur. Op de tweede plaats komt sport en daarna de kinderopvang;

• In bijna 90% van de gemeenten waar een lokaal overleg kinderopvang aanwezig is, is de jeugdconsulent hier bij betrokken;

• Samenwerkingsprojecten met andere sectoren blijken goed aan te slaan: heel wat jeugddiensten werken samen met cultuur- en/of sportdienst voor de organisatie van activiteiten, evenementen en dergelijke meer.

Page 83: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

82

Page 84: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

83

5 GEMEENTELIJK JEUGDWERKBELEID

Om een goed zicht te krijgen op wat het gemeentelijk jeugdwerkbeleid precies in-houdt, moeten een aantal termen gedefinieerd worden. Daarom volgt eerst een defi-nitie van wat jeugdwerk nu precies is en wie de organisator is. Dat kan zowel een particulier initiatief zijn als de gemeentelijke overheid zelf die initiatieven voor de jeugd inricht. Initiatieven die de gemeente niet zelf organiseert, kan ze wel financieel of materieel ondersteunen. Dit komt allemaal aan bod in de volgende stukken.

5.1 WAT IS JEUGDWERK?

5.1.1 De definitie

‘Jeugdwerk’ is een vrij gekend begrip in Vlaanderen. Vele Vlamingen zijn er zelf ‘bij geweest’ als lid of als toevallige bezoeker in het jeugdhuis of op een jeugdbewegings-fuif, een grabbelpasactiviteit of kamp. Diegenen die er nooit van dichtbij bij betrok-ken waren, kennen het jeugdwerk dan weer als een groep jongeren in uniform die voorbij trekt, een eigenaardig tentenkamp, massa’s fietsen en bromfietsen aan een ‘op een café lijkend rijhuis’ en bijhorend ‘lawaai’ op vrijdag- en zaterdagavond.

Ook de media hebben aandacht voor het jeugdwerk, zoals bij de dag van de jeugdver-eniging, een grootse activiteit vanuit de jeugdwerkkoepels, of in een talkshow in de categorie ‘goede herinneringen van een Bekende Vlaming’. Daarnaast blijft het aantal websites van jeugdwerkinitiatieven stijgen. Zo zijn er bij www.jeugdwerknet.be on-dertussen al meer dan 4.600 organisaties terug te vinden.

In artikel 2, 2° van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid (gewijzigd bij decreten van 23 december 2005 en 15 december 2006) wordt jeugdwerk als volgt gedefinieerd:

‘groepsgericht sociaal-cultureel werk op basis van niet-commerciële doelen voor of door de jeugd, die daaraan deelneemt op vrijwillige basis, in de sfeer van de vrije tijd, onder educatieve begeleiding en georganiseerd door particuliere jeugdverenigingen, of door gemeentelijke of provinciale openbare besturen.’

Elementen uit deze definitie zijn onder andere: • Groepsgericht sociaal-cultureel werk: voor het lokale jeugdwerk is het groepsgerich-

te een cruciaal aspect. Het culturele moet hier nog steeds geïnterpreteerd worden als

Page 85: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

84

de beleidssector die zich plaatst naast onderwijs, zorg en welzijn, gezondheid enzo-voort. Cultureel duidt hier zeker ook op aspecten zoals vorming, ontplooiing, ont-spanning, creativiteit, amateuristische kunstbeoefening, enzovoort;

• Niet-commerciële doelen: het jeugdwerk hoort thuis bij de social-profit. Dit sluit een gedeeltelijk commerciële werking niet uit, maar inkomsten uit commerciële activiteiten worden terug in de jeugdvereniging geïnvesteerd;

• Jeugd: de bevolkingsgroep van 3 tot en met 25 jaar. Het jeugdwerk trekt zelden leden aan van onder de zes jaar (met uitzondering van het speelpleinwerk). De bovengrens is arbitrair, maar zeker voor het plaatselijke jeugdwerk zijn de leden (incl. de animatoren/begeleiders) uitzonderlijk ouder dan 25 jaar;9

• In de vrije tijd: dit begrip verduidelijkt dat jeugdwerk zich afspeelt buiten de on-derwijs- en gezinstijd. Met vrije tijd wordt hier eigenlijk bedoeld de resttijd na de verplichte tijd. Dit is de tijd die overblijft na de tijd die nodig is voor bijvoorbeeld hygiëne, gezinsleven en arbeid of school;

• Onder educatieve begeleiding en ter bevordering van de algemene en integrale ontwikkeling van de jeugd die daaraan deelneemt: dit is nieuw toegevoegd aan de definitie en duidt specifiek op het pedagogische aspect van het jeugdwerk: kinde-ren en jongeren gaan er naartoe om zich te amuseren, maar de leiding heeft de taak om spel en leren aan elkaar te koppelen;

• Deelname op vrijwillige basis: dit aspect duidt op minstens drie belangrijke di-mensies:

• Deelname aan het jeugdwerk wordt niet door de maatschappij opgelegd, in tegenstelling tot onder andere de leerplicht;

• Het betekent echter ook dat deelname aan het jeugdwerk, zeker bij oudere kinderen, vooral een eigen, vrije keuze is… of zou moeten zijn. Het is na-tuurlijk heel moeilijk om dit aspect, bijvoorbeeld bij jonge kinderen, te ope-rationaliseren;

• Ook wanneer men animator of begeleider is van een jeugdwerkinitiatief zal men dit doorgaans als een vrijwillig engagement beschouwen.10

• De organisator is niet meer specifiek vermeld in de definitie, wat alle mogelijkhe-den openlaat.

5.1.2 De aard van het jeugdwerk

Op basis van de methodisch-pedagogische benadering van het jeugdwerk, kunnen er ruwweg twee soorten jeugdwerk beschreven worden:

9 In het decreet van 3 maart 2004 houdende erkenning en subsidiëring van hostels, jeugdverblijfcentra, ondersteuningsstructuren en de vzw Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme is jeugd gedefinieerd als de leeftijdsgroep van 3 tot 25 jaar. Het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid spreekt dan weer over ‘personen tot en met 30 jaar, of een deel van deze bevolkingsgroep’.

10 De wetgeving in België voorziet wel dat vrijwilligers een onkostenvergoeding kunnen krijgen. Daaren-boven kunnen er binnen bepaalde jeugdwerkinitiatieven ook professionele werknemers actief zijn, maar vaak is dit ‘ter ondersteuning’ van de vrijwilligerswerking.

Page 86: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

85

• Eerstelijns jeugdwerk: jeugdverenigingen of initiatieven die zich direct naar de kinderen en jongeren richten. Typische voorbeelden zijn de lokale jeugdbewegin-gen, speelpleinen, ateliers, jeugdhuizen, … ;

• Tweedelijns jeugdwerk: dit jeugdwerk richt zich vooral op de ondersteuning, bege-leiding, vorming, informatieverstrekking, … van het eerstelijns jeugdwerk. De doelgroep bestaat doorgaans uit verantwoordelijken in het jeugdwerk: (bege)lei-ding, animatoren, jeugdleiders, … Dit tweedelijns jeugdwerk komt meestal niet voor op het lokale niveau, maar ontwikkelt zich eerder bovenlokaal.

Het jeugdwerk is aanwezig op verschillende territoriale niveaus. Naast het lokale jeugdwerk, waarover dit hoofdstuk gaat, manifesteert het zich ook op het interge-meentelijke, het provinciale en het Vlaamse niveau.

De ondersteuning van het lokale jeugdwerk, dat steeds als eerstelijns jeugdwerk mag beschreven worden, zal voor een groot deel door de gemeente gebeuren. Er is wel een belangrijke verbinding tussen het tweedelijns jeugdwerk en het plaatselijke jeugd-werk. De grote meerderheid van het lokale jeugdwerk is sterk verbonden met het lan-delijke jeugdwerk, vaak via tussenstructuren (o.a. op provinciaal niveau). Deze link is erg belangrijk voor methodische, organisatorische en andere ondersteuning. Het zijn in vele gevallen de landelijke koepels van jeugdbewegingen die inhoudelijke, themati-sche of praktische sturing geven aan de lokale afdelingen.

5.1.3 De initiatiefnemer: overheid versus particulier

De definitie van lokaal jeugdwerk doet uitspraak over de status van de organisator, namelijk zowel particuliere verenigingen als lokale besturen. Deze bepaling heeft minstens twee dimensies: een juridische en een politiek-maatschappelijke.

De juridische dimensie is op het eerste zicht erg duidelijk: ofwel situeert de initiatief-nemer zich in het private recht (bijvoorbeeld een vzw of een feitelijke vereniging), ofwel in het publieke recht (zoals bij een gemeentebestuur of een OCMW).

Burgers mogen zich in Vlaanderen vrij verenigen en hun eigen project gestalte geven. Dit is met andere woorden particulier of privé-initiatief. Het begrip particulier slaat dan ook duidelijk op een part, of een gedeelte van de belangen: het dient primair de eigen (particuliere) belangen van een beperkte groep van burgers. Het zijn met an-dere woorden burgers die samen besluiten om een initiatief op te richten dat voldoet aan de definitie van jeugdwerk. Hierin onderscheidt het zich van het overheidsinitia-tief dat eigenlijk het algemeen belang dient en daarom ook gestuurd wordt door de formele gemeenschap en met gemeenschapsmiddelen wordt betaald. Deze verhou-ding kent een lange en soms turbulente geschiedenis, waarin politieke ideologieën zich duidelijk hebben geprofileerd (onderwijspact, cultuurpact, …).

Page 87: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

86

In Vlaanderen wordt in deze context vaak verwezen naar het subsidiariteitprincipe (wat het particulier initiatief kan dragen moet niet door het overheidsinitiatief geor-ganiseerd worden). Gevolg van dit principe: de overheid zal zich vooral voorwaarden-scheppend (faciliterend) opstellen en zich ver van het zogenaamde uitvoerende werk houden. Buurland Nederland is hiervan een schoolvoorbeeld.

Ook in het jeugdwerkbeleid speelt dit verschil, vandaar dat het Cijferboek het onder-scheid maakt tussen beide initiatiefnemers. Er kan worden vastgesteld dat naar aantal initiatieven het particulier jeugdwerk nog steeds staat voor de overgrote meerderheid. Wel stijgt het aantal gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven nog steeds (onder andere het speelpleinwerk en de tienerwerkingen). Het is wel zo dat grote steden als Antwerpen steeds meer de organisatie van activiteiten uitbesteden. Dit was echter niet opgenomen in de enquête, waardoor er over deze initiatieven geen cijfers beschikbaar zijn.

De juridische status is niet altijd significant voor de aard van het jeugdwerk:• Er bestaan nogal wat zogenaamde paragemeentelijke vzw’s. Deze verenigingen

zijn naar juridische status privaatrechtelijk, maar in de feiten vaak een gemeente-lijk initiatief met grote (volledige) afhankelijkheid van het gemeentelijke apparaat;

• Anderzijds zijn er een aantal zuiver gemeentelijke initiatieven die toch in een heel grote autonomie opereren en die bijna niet te onderscheiden zijn van particuliere soortgenoten (bijvoorbeeld speelpleinwerkingen). De cultuur van deze jeugd-werk-initiatieven is eigenlijk niet verschillend van deze van hun particuliere collega’s.

In vele gevallen is het verschil tussen overheids- en particulier jeugdwerk voor de deelnemers immers amper merkbaar en te herleiden tot de rechtspersoon. De initia-tieven zelf dragen een jeugdwerkaureool, met hierbij veel betrokkenheid van en auto-nomie voor de jonge verantwoordelijken. Toch is het onmiskenbaar dat met de toene-mende relevantie van gemeentelijke jeugddiensten, deze diensten zich ook in toenemende mate op het veld zijn gaan manifesteren. Wellicht speelt ook het feit dat de meeste jeugdconsulenten rechtstreeks uit het jeugdwerk afkomstig zijn en erg han-delingsgericht zijn. Dit compenseert het ambtelijke werk en speelt uiteraard in op een politieke gevoeligheid, waarbij een gemeentebestuur daadwerkelijk kan vertellen wat er met de belastingsgelden gebeurt.

5.1.4 Jeugdwerkinitiatieven

Vaak wordt gesproken over een ‘jeugdwerking’, maar het begrip werking blijkt typisch Vlaams en wordt in Nederland niet begrepen. Met ‘werking’ wordt het geheel van de output bedoeld, dus wat het jeugdwerk aanbiedt.

Veruit het meeste jeugdwerk wordt als vereniging ontwikkeld: de jeugd(werk)vereni-ging. Het begrip ‘vereniging’ slaat ook letterlijk op het ‘zich verenigen’ van een aantal (jonge) mensen die samen activiteiten voor de jeugd zullen organiseren. Men zou hier ook het begrip ‘organisatie’ kunnen gebruiken: jeugd(werk)organisatie.

Toch geldt dit niet voor alle soorten jeugdwerk, want het jeugdwerk georganiseerd door

Page 88: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

87

de overheid kan niet als vereniging beschreven worden. Ook het projectmatige of tijde-lijke van heel wat jeugdwerk kan niet onder de noemer ‘vereniging’ gevat worden.

Vandaar dat het Cijferboek kiest voor het wat neutrale en weinig bindende begrip ‘initiatief ’. Met jeugdwerkinitiatief wordt dan ook het geheel van verschijningsvor-men bedoeld waarin het lokale jeugdwerk zich ontplooit.11

Voor het goede begrip van de termen die gebruikt worden, staan hieronder enkele definities. Deze gelden ook voor de particuliere jeugdwerkinitiatieven die verder wor-den besproken.

De speelpleinwerking is een gestructureerd aanbod op een bepaalde plaats gedurende een zekere periode met een bepaalde vorm van inschrijving en voornamelijk voor kinderen.

Spelanimatie-initiatieven zijn minder formeel dan een speelpleinwerking, minder ge-structureerd, op wisselende plaatsen, zonder inschrijving, eventueel zonder regelmaat en dergelijke.

Een jeugdmuziekatelier is een jeugdwerkinitiatief dat zich tot doel stelt kinderen of jongeren in groepsverband op een creatieve manier te laten experimenteren met mu-ziek. In die zin onderscheidt het jeugdmuziekatelier zich van een muziekschool, die zich in eerste instantie op de individuele muzische vorming richt (en bijgevolg geen jeugdwerk is) en van de jeugdgroepen voor amateuristische kunstbeoefening in de muzikale sfeer zoals jeugdkoren en jeugdfanfares, waar het gezamenlijk produceren van bestaande muziekwerken de centrale doelstelling is (en die bijgevolg wel als jeugdwerk kunnen gezien worden).

5.2 GEMEENTELIJK JEUGDWERKAANBOD

Een groot aantal gemeenten organiseert zelf jeugdwerk binnen de grenzen van hun grondgebied. Wanneer bepaalde noden binnen een gemeente niet ingevuld kunnen worden door het particuliere initiatief, kunnen gemeentebesturen immers overgaan tot het zelf organiseren van initiatieven. Ze kunnen dit ook overlaten aan een verzelf-standigde entiteit zoals een gemeentelijke vzw, een autonoom gemeentebedrijf (AGB) of een andere vorm van interne verzelfstandiging. Het gemeentelijk aanbod vult leemten op, en focust voornamelijk op activiteiten of doelgroepen die het particuliere initiatief niet of moeilijk kan aanbieden of bereiken.

Binnen het gemeentelijk jeugdwerk vallen twee categorieën te onderscheiden:• gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven: dit zijn, net als bij de particuliere initiatie-

ven, werkingen die meerdere jaren voortgezet worden en waarbij er sprake is van een vorm van jaarwerking;

• gemeentelijke jeugdwerkprojecten: dit zijn projecten of programma’s die eenmalig 11 Bepaalde jeugdwerkinitiatieven (zoals werkingen maatschappelijk kwetsbare jongeren (WMKJ’s)) ge-

bruiken diverse ‘jeugdwerkmethodieken’ zoals de jeugdhuis-, jeugdbewegings-, atelier- of speelplein-methodiek. Toch vormen zij een apart jeugdwerkinitiatief.

Page 89: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

88

werden georganiseerd of die wel een jaarlijkse traditie kennen, maar slechts een korte tijdsduur hebben (bijvoorbeeld Roefel, Week van de Jeugd,…) en waarbij er dus geen sprake is van een of andere vorm van jaarwerking.

Tabel 42 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven vergeleken in de tijd

JeugdwerkinitiatiefAantal

gemeenten in 2001

% op 307

gemeenten

Aantal gemeenten

in 2004

% op 307

gemeenten

Aantal gemeenten

in 2007

% op 287

gemeenten

Speelpleinwerking 234 76,22 255 83,06 224 78,05

Grabbelpas 155 50,49 171 55,70 154 53,66

Spelanimatie-initiatief 110 35,83 70 22,80 73 25,44

SWAP (2001 en 2004: + tienerwerking) 221 71,99 190 61,89 141 49,13

Jeugdhuis, jeugdclub (2001 en 2004: ‘jongerenontmoeting’) 80 26,06 63 20,52 63 21,95

Andere gemeentelijke tienerwerking (niet SWAP) - - - - 77 26,83

Jeugdatelier (2001 en 2004: zonder jeugdmuziekateliers) 65 21,17 60 19,54 46 16,03

Kleuterwerking 83 27,04 55 17,92 43 14,98

Jeugdmuziekatelier - - - - 29 10,10

Kinder- en jeugdboerderij - - - - 14 4,88

Ander jeugdwerkinitiatief - - - - 13 4,53

Tabel 42 toont de evolutie van een aantal gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven in de tijd, vanaf 2001, zowel in absolute aantallen als in percentages. Roefel werd deze editie meegenomen in het onderdeel ‘gemeentelijke jeugdwerkprojecten’. Uit deze vergelij-king komen een aantal vaststellingen:• De gemeentelijke speelpleinwerking is altijd al heel populair geweest en bereikt in

2007 een hoogtepunt met wel 93% (zie Figuur 16);• Grabbelpas zakt weer ongeveer naar hetzelfde niveau van 2001, na de stijging in

2004 (zie Figuur 17);• De tienerwerkingen zijn aan een sterke remonte bezig na de daling in 2004: alles

samen zijn er in 2007 218 SWAP- en tienerwerkingen, ofwel in 72% van de ge-meenten tegenover 62% in 2004. Dit wijst erop dat het ondersteunende werk van verschillende organisaties zijn vruchten heeft afgeworpen (zie Figuur 18).

Page 90: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

89

Figuur 16 – Gemeenten met een gemeentelijke speelpleinwerking

Gemeentelijke speelpleinwerkingja

nee

onbekend

Figuur 17 – Gemeenten met Grabbelpas

Grabbelpasja

nee

onbekend

Page 91: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

90

Figuur 18 – Gemeenten met SWAP of andere tienerwerking

Tienerwerkingja

nee

onbekend

Tabel 43 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven: gemiddeld aantal per gemeente volgens inwonersklasse

Inwonerscategorieën < 10.000 10.000 - 15.000

15.001 - 20.000

20.001 - 30.000

30.001 - 50.000

50.001 - 200.000 > 200.000 Vlaams

Gewest

Respons per categorie 80 74 49 43 29 10 2 287

Speelpleinwerking 0,76 0,82 0,82 0,86 0,69 0,50 0,00 0,78

Grabbelpas 0,29 0,50 0,67 0,74 0,69 0,70 1,00 0,54

SWAP 0,34 0,45 0,59 0,60 0,66 0,50 1,00 0,49

Tienerwerking (niet SWAP) 0,23 0,19 0,29 0,33 0,45 0,40 0,00 0,27

Spelanimatie-initiatief 0,21 0,15 0,22 0,30 0,45 0,50 1,50 0,25

Jeugdhuis, jeugdclub 0,20 0,16 0,18 0,35 0,21 0,50 0,00 0,22

Jeugdatelier 0,10 0,12 0,24 0,23 0,17 0,20 0,00 0,16

Kleuterwerking 0,10 0,08 0,18 0,21 0,28 0,30 0,00 0,15

Jeugdmuziekatelier 0,06 0,07 0,14 0,16 0,17 0,00 0,00 0,10

kinder- en jeugdboerderij 0,01 0,03 0,02 0,02 0,14 0,40 0,50 0,05

Andere 0,08 0,03 0,04 0,05 0,00 0,00 0,50 0,05

Absoluut aantal initiatieven 190 192 167 166 113 40 9 877

Gemiddeld aantal initiatieven per categorie 2,38 2,59 3,41 3,86 3,90 4,00 4,50 3,06

Page 92: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

91

Tabel 43 geeft een overzicht van het gemiddeld aantal gemeentelijke jeugdwerkinitia-tieven per gemeente in het Vlaamse Gewest, ingedeeld volgens inwonerscategorie.

Enkele conclusies:• Het algemeen beeld is dat de gemeenten relatief meer eigen jeugdwerkinitiatieven

organiseren naarmate het aantal inwoners stijgt. Enkel de categorie ‘Ander jeugd-werkinitiatief ’ komt het meest voor in de kleinste gemeenten;

• De grootste steden scoren opvallend veel nullen, wat kan verklaard worden door het feit dat meer en meer dergelijke initiatieven uitbesteed worden en dus niet meer louter ‘gemeentelijk’ zijn, zoals waar hier naar gevraagd werd;

• Speelpleinwerking, Grabbelpas en SWAP vormen de top-3 van de gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven. Opmerkelijk is dat dit de initiatieven zijn die het sterkst ondersteund worden door vzw’s die werken op Vlaams niveau, namelijk de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk en de Vereniging voor Vlaamse Jeugddiensten en –consulenten.

Tabel 44 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven, aantallen per provincie

Provincie Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West- Vlaanderen

Vlaams Gewest

Respons per provincie 68 38 62 56 63 287

Speelpleinwerking 50 22 51 46 55 224

Grabbelpas 54 21 27 27 25 154

SWAP 54 16 21 23 27 141

Tienerwerking (niet SWAP) 14 12 15 10 26 77

Spelanimatie-initiatief 21 7 13 17 15 73

Jeugdhuis, jeugdclub 10 16 9 11 17 63

Jeugdatelier 14 4 11 11 6 46

Kleuterwerking 12 7 8 6 10 43

Jeugdmuziekatelier 2 7 8 5 7 29

kinder- en jeugdboerderij 5 2 1 1 5 14

Andere 4 2 3 3 1 13

Absoluut aantal initiatieven 240 116 167 160 194 877

Gemiddeld aantal initiatieven per provincie

3,53 3,05 2,69 2,86 3,08 3,06

Page 93: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

92

Tabel 44 geeft een beeld van het aantal gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven die geor-ganiseerd worden in de Vlaamse provincies. Antwerpen staat op de eerste plaats, on-danks het feit dat de stad Antwerpen zelf de meeste initiatieven uitbesteedt en deze hier dus niet in meegerekend zijn.

De gemeenten kunnen ook initiatieven voor specifieke doelgroepen op poten zetten. 101 gemeenten deden dit ook. Een overzicht vindt u in Tabel 45.

Tabel 45 – Gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven voor specifieke doelgroepen (n=101)

Jeugdwerkinitiatief Aantal initiatieven

Gemiddelde per gemeente

Werkingen maatschappelijk kwetsbare jeugd (WMKJ) 68 0,67

Jeugdwerkinitiatieven voor gehandicapte kinderen en jongeren 53 0,52

Specifieke jeugdwerkinitiatieven voor laaggeschoolde jongeren 34 0,34

Andere 4 0,04

Totaal 159 1,57

Tabel 44 en Tabel 45 samengenomen, toont dat de gemeenten in totaal 1.036 jeugd-werkinitiatieven organiseerden in 2007. Dit geeft een gemiddelde van 3,61 initiatieven per gemeente. In 2001 was dit nog 4,46 en in 2004 3,70.

5.2.1 Gemeentelijke jeugdwerkprojecten

In totaal organiseren 190 Vlaamse gemeenten op de 305 eigen jeugdwerkprojecten, ofwel 62%.

Roefel scoorde in 2004 nog in 107 gemeenten en kwam al van 133 in 2001 en 185 in 1998. De teller staat in 2007 op 75. Het aantal gemeenten dat Roefel organiseert blijft dus verder dalen, hoewel er nog steeds een behoorlijk aantal gemeenten zijn die dit organiseren. Het gaat dan om een Roefel volgens het oorspronkelijke concept, of een gelijkaardig initiatief.

Andere populaire projecten zijn een dag, week of weekend van de jeugd en de dag van de jeugdbeweging (zie Tabel 46).

Page 94: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

93

Tabel 46 – Gemeentelijke jeugdwerkprojecten (n=305)

Project Totaal %

Dag/Week(end) van de Jeugd 129 42,30

Dag van de Jeugdbeweging 107 35,08

Roefel (of gelijkaardige opvolger) 78 25,57

Andere 203 66,56

Totaal 517 -

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadDe negen gemeenten die de bevraging beantwoordden beschikken allemaal over gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven. Het gaat om 17 speelpleinwerkingen, 5 spelanimatie-initiatieven, 4 jeugdhuizen of jeugdclubs, 1 plusserswerking, 3 jeugdateliers, 1 jeugdmuziekatelier, 1 kinderboerderij, 2 WMKJ’s en 1 jeugdwer-kinitiatief voor gehandicapte kinderen en jongeren.

Slechts twee gemeenten organiseren zelf gemeentelijke jeugdwerkprojecten (Roefel en Dag van de Jeugd).

5.3 HET PARTICULIERE JEUGDWERK

Het particuliere jeugdwerk beperkt zich tot jeugdwerk met een privaatrechtelijke sta-tus. Dit jeugdwerk toont zichzelf in diverse ‘werkvormen’ of soorten. Elk van deze soorten heeft een eigen ontstaansgeschiedenis en ontwikkelde een eigen identiteit die als een specifiek methodisch en pedagogisch project kan beschreven worden. Het is belangrijk om te herinneren aan de periode voorafgaand aan het decreet op het ge-meentelijke jeugdwerkbeleid. Tot en met 1994 subsidieerde het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks een aantal van deze plaatselijke werksoorten. Ge-koppeld aan deze subsidiesystemen werd de werksoort gedefinieerd, via een aantal criteria. Tot op heden hebben deze definities nog een belangrijke nawerking, want heel wat van de vroegere werkvormen bestaan nog altijd, weliswaar in een geactuali-seerde versie. Dit Cijferboek onderscheidt de volgende werkvormen van gemeentelijk particulier jeugdwerk:• Jeugdbewegingen, met als belangrijkste componenten Chiro, Scouting (Scouts en

Gidsen Vlaanderen en FOS), KSJ-VKSJ-KSA, KLJ en VNJ;• Jongerenbewegingen, met als voorbeeld MJA en KAJ;• Zelforganisaties allochtone jeugd;• Politieke jongerenbeweging;

Page 95: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

94

• Thematische jeugdvereniging;• Studentenvereniging;• Jeugdhuis, jeugdclub;• Jeugdatelier;• Jeugdmuziekatelier;• Amateuristische kunstbeoefening (jeugdfanfares, koren, toneelverenigingen,…);• Jeugdverenigingen met als doel het organiseren van fuiven, concerten of (muziek)

festivals;• Speelpleinwerking;• Werking voor maatschappelijk kwetsbare jeugd;• Vormingsinitiatieven voor werkende/werkloze jongeren;• Jeugdwerk voor kinderen en jongeren met een handicap;• Andere jeugdwerkinitiatieven.

De verschillende verschijningsvormen van het jeugdwerk kenden elk een eigen ge-schiedenis en evolutie, die vaak gepaard ging met staatshervormingen, overheidsvi-sies en verzuiling/ontzuiling. Binnen dit Cijferboek kunnen deze diverse werkvormen niet verder geduid worden, maar ondanks het feit dat ze allemaal een heel eigen ver-schijningsvorm en geschiedenis kennen, kunnen ze toch als een geheel onder de noe-mer ‘jeugdwerk’ gevat worden.

5.3.1 Aantal en soorten lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven

De cijfers van het aantal en de soorten particuliere jeugdwerkinitiatieven zijn afkom-stig van 304 Vlaamse gemeenten. In totaal gaven de jeugddiensten een goeie 5.100 plaatselijke, particuliere jeugdwerkinitiatieven op in het Vlaamse Gewest.

In vergelijking met 2004 zijn er minder jeugdwerkinitiatieven geregistreerd. Dit kan grotendeels verklaard worden door het feit dat er meer uitsplitsingen gemaakt zijn en door verschuivingen naar gemeentelijke initiatieven, waardoor onder andere de cate-gorie ‘andere’ sterk afgeslankt is. De categorieën werden ook strenger geïnterpreteerd, waardoor initiatieven zoals de sport- en cultuurverenigingen en -organisaties eruit gefilterd zijn.

Het aantal politieke jongerenbewegingen gaat van 437 naar 496. Daardoor maken ze nu bijna 10% uit van het totale aantal jeugdwerkinitiatieven.

Bij de particuliere jeugdhuizen en jeugdclubs is een duidelijke vermindering te zien in de absolute aantallen. Het gaat om een daling van 61 initiatieven. Dit is ten dele te verklaren door het achterwege laten van de gemeentelijke jeugdhuizen (van welke het aantal is gestegen). Een andere verklaring is mogelijk vanuit de continue vernieuwing bij de jeugdhuizen. Het is namelijk zo dat er een aantal jaren geleden een pak jeugd-huizen zijn opgestart, waarvan er nu opnieuw een aantal van tussenuit vallen omdat er na de opstartploeg niet onmiddellijk vervanging was. Deze cijfers worden verder uitgediept in dit hoofdstuk onder het punt over de evolutie van het aantal lokale par-ticuliere jeugdverenigingen tussen 1995 en 2007.

Page 96: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

95

Een opvallende daler is de categorie amateuristische kunstbeoefening, die duikelt van 12% naar nog een kleine 8%. Dit is te verklaren door de opname van een aantal nieuwe categorieën, waar een zekere overlapping kan opgetreden zijn. Een voorbeeld hiervan zijn de jeugdverenigingen met als doel het organiseren van fuiven, concerten of (mu-ziek)festivals. Bovendien werden in het vorige Cijferboek behoorlijk wat muziek-, woord- en dansacademies meegerekend onder deze categorie, wat nu niet het geval was. Tenslotte blijven nogal wat initiatieven voor amateuristische kunstbeoefening schippe-ren tussen jeugd en cultuur, waarbij de ene ze bij jeugd telt en de andere bij cultuur.

De particuliere speelpleinwerkingen zijn ongeveer stabiel gebleven. Het lage percen-tage (3,7%) moet gerelativeerd worden omdat deze werkvorm ook terug te vinden is bij de gemeentelijke initiatiefnemers (zie hoger).

In 2004 waren er 60 jeugdateliers. De opsplitsing naar jeugdmuziekateliers werd toen nog niet gemaakt. In 2007 is dit wel gebeurd: nu lieten de jeugddiensten 55 jeugdate-liers en 32 jeugdmuziekateliers optekenen, wat het totaal op 87 brengt.

Onder de thematische jeugdverenigingen zijn jeugdwerkinitiatieven gerekend die ge-loofsgeoriënteerd zijn, verenigingen die zich toespitsen op natuur en/of wetenschap, verenigingen rond maatschappelijke thema’s en dergelijke meer.

In de categorie initiatieven voor maatschappelijk kwetsbare jeugd zijn voor deze editie opgenomen: • De werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren (WMKJ’s) (75);• De specifieke jeugdwerkinitiatieven voor laaggeschoolde werkende/werkloze jon-

geren (18): hierin zitten onder andere de vormingsinitiatieven, die nu dus geen aparte categorie meer vormen. Mocht dit toch nog apart genomen worden, dan zou dit aantal gestegen zijn. Het aantal WMKJ’s daarentegen zou gedaald zijn met 35. Dit kan te maken hebben met een zekere ‘rationalisering’ binnen de sector.

Tabel 47 vergelijkt het aantal particuliere jeugdwerkinitiatieven in de provincies van 1998 tot 2007.

Tabel 47 – Particuliere jeugdwerkinitiatieven – vergelijking 1998 tot 2007

Provincie Initiatieven 1998

Initiatieven 2001

Initiatieven 2004

Initiatieven 2007

Verschil 1998 - 2007

Antwerpen 1.396 1.354 1.586 1.405 9

Limburg 855 818 886 755 -100

Oost-Vlaanderen 1.163 1.102 1.179 1.142 -21

Vlaams-Brabant 943 976 1.050 804 -139

West-Vlaanderen 1.238 1.142 1.269 1.040 -198

Vlaams Gewest 5.595 5.392 5.970 5.146 -449

Page 97: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

96

In 2004 was er een sterke toename van het aantal verenigingen voor amateuristische kunstbeoefening, wat toen zorgde voor een globale stijging van het aantal particuliere jeugdwerkinitiatieven. Voor 2007 zijn die duidelijker gedefinieerd in de enquête, waardoor het aantal initiatieven opnieuw lager ligt. Bovendien is de daling in het aantal initiatieven ook bevestigd in de cijfers van de afdeling Jeugd over het aantal lokale afdelingen van nationale koepelorganisaties. Enkel in Antwerpen is er een mi-nieme stijging.

Tabel 48 – Lokaal particulier jeugdwerk in het Vlaamse Gewest, absoluut en procentueel aantal

Soort jeugdwerk2004 2007

Aantal % Aantal %

Jeugdbeweging 2.223 37,39 2.057 39,97

Politieke jongerenbeweging 437 7,35 496 9,64

Jongerenbeweging 442 7,43 459 8,92

Jeugdhuis, jeugdclub 470 7,90 409 7,95

Amateuristische kunstbeoefening 737 12,39 399 7,75

Studentenvereniging - - 267 5,19

Speelpleinwerking 179 3,01 188 3,65

Jeugdmuziekatelier 106 1,78 116 2,25

Jeugdverenigingen met als doel het organiseren van fuiven, concerten of (muziek)festivals - - 111 2,16

Thematische jeugdvereniging - - 97 1,88

Jeugdwerk voor kinderen en jongeren met een handicap 75 1,26 96 1,87

Initiatief voor maatschappelijk kwetsbare jeugd 110 1,85 93 1,81

Zelforganisaties allochtone jeugd 71 1,19 85 1,65

Jeugdatelier 121 2,03 75 1,46

Vormingsinitiatieven voor werkende/werkloze jongeren 11 0,18 0 0,00

Andere 964 16,21 198 3,85

Totaal 5.946 100,00 5.146 100,00

Wanneer we de cijfers die de gemeentebesturen hebben opgegeven, vergelijken met het aantal lokale afdelingen die de Vlaamse jeugdbewegingen zelf aan de Vlaamse overheid doorgeven, blijkt de lichte daling van het aantal lokale jeugdbewegingen te

Page 98: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

97

kloppen (zie Tabel 48). Het aantal lokale afdelingen van de jeugdbewegingen die er-kend zijn als landelijk jeugdwerk is gedaald met 107 of bijna 5%. De grootste daling is te zien in de provincie Vlaams-Brabant waar het aantal lokale afdelingen gedaald is met 8%. In Antwerpen is dit slechts 3%. Deze cijfers zijn afkomstig van de afdeling Jeugd. Aangezien de ledenaantallen van de jeugdbewegingen niet dalen, betekent dit dat het gemiddelde aantal leden per lokale afdeling groter wordt. Op basis van deze cijfers is evenwel niet uit te maken of de daling te wijten is aan het verdwijnen van een aantal kleinere groepen die er niet langer in slagen om te overleven, dan wel of het eerder om een verdere fusieoperatie gaat van jongens- en meisjesgroepen, die vroeger meestal als aparte afdelingen werkten en erkend waren. Dit verdient verder onder-zoek.

De totalen van de jeugd- en jongerenbewegingen in Tabel 49 kunnen vergeleken wor-den met de cijfers in Tabel 48 die uit de enquête gehaald werden. Er zit evenwel een verschil in beide totalen aangezien in de eerste tabel ook de verenigingen meegeteld zijn die niet beschikken over een koepel of andere ondersteuningsstructuur op Vlaams of provinciaal niveau. Anderzijds blijkt er ook een verschil te zijn bij de perceptie van een aantal jeugdbewegingen. Jeugdbewegingen die beschikken over een gescheiden werking van jongens en meisjes worden door het gemeentebestuur of door hun koepel niet steeds gezien als aparte vereniging of apart initiatief.

Tabel 49 – Aantal lokale afdelingen van Vlaamse jeugdbewegingen – cijfers 2006-2007

Jeugdwerkinitiatief

aantal afdelingen 2006-2007

Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West- Vlaanderen Totaal

Chirojeugd Vlaanderen 281 143 168 181 183 956

Scouts en Gidsen Vlaanderen 211 58 123 102 70 564

KLJ 63 42 65 39 82 291

KSA-KSJ-VKSJ 44 59 72 15 98 288

FOS 10 1 21 8 14 54

VNJ 10 2 12 4 8 36

Totaal 619 305 461 349 455 2.189

Aantal 2004 483 322 378 378 475 2.296

Page 99: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

98

Figuur 19 – Landelijke jeugdbewegingen: aantal plaatselijke afdelingen – procen-tuele verhouding

44%

26%

13%

13%

2%2%

Chirojeugd Vlaanderen

Scouts en Gidsen Vlaanderen

KLJ

KSA-KSJ-VKSJ

FOS

VNJ

Lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven per inwonersklasse van gemeente

Tabel 50 – Vergelijking spreiding gemeenten en particulier jeugdwerk naar inwonersklasse

< 10.000 10.000 - 15.000

15.001 - 20.000

20.001 - 30.000

30.001 - 50.000

50.001 - 200.000 > 200.000 Totaal

Aantal gemeenten 86 82 51 43 30 10 2 304

Aantal jeugdwerk 624 912 781 777 813 656 583 5.146

% gemeenten 28,29 26,97 16,78 14,14 9,87 3,29 0,66 100,00

% jeugdwerk 12,13 17,72 15,18 15,10 15,80 12,75 11,33 100,00

12% van de jeugdwerkinitiatieven in Vlaanderen zijn terug te vinden in de kleinste gemeenten (zie Tabel 50). De meeste jeugdwerkinitiatieven zijn gevestigd in de ge-meenten met 10.000 à 15.000 inwoners (bijna 18%).

De vergelijking van het aantal particuliere jeugdwerkinitiatieven per soort en per in-wonerscategorie van gemeente wordt meegenomen bij de berekening van de jeugd-werkindex, waar ze beter geduid kan worden.

Lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven per provincie

Bij het opdelen van de gegevens volgens provincie moet rekening gehouden worden met het feit dat deze provincies onderling sterk kunnen verschillen, zowel op vlak van

Page 100: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

99

het aantal inwoners als op vlak van het aantal gemeenten. Daarom zijn naast de abso-lute aantallen, ook de percentages weergegeven. De jeugdwerkindex (zie verder) zal een nog meer genuanceerd beeld geven.

Tabel 51 toont dat 23% van de Vlaamse gemeenten die geantwoord hebben op deze vraag in Antwerpen ligt en dat 27% van het aantal jeugdwerkinitiatieven in deze pro-vincie ligt. Deze cijfers over het relatief aandeel van het jeugdwerk zijn heel gelijkaar-dig met wat we zagen in 2004. De enige verschillen zitten bij Oost-Vlaanderen (nu 2% meer) en Vlaams-Brabant (nu 2% minder).

Tabel 51 – Vergelijking spreiding gemeenten en particulier jeugdwerk naar provincie

Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West-Vlaanderen Totaal

Aantal gemeenten 70 43 64 64 63 304

Aantal jeugdwerk 1.405 755 1.142 804 1.040 5.146

% gemeenten 23,03 14,14 21,05 21,05 20,72 100,00

% jeugdwerk 27,30 14,67 22,19 15,62 20,21 100,00

Tabel 52 geeft de aantallen per werksoort en per provincie. Dit betekent bijvoorbeeld dat er in West-Vlaanderen 34 studentenbewegingen en 41 speelpleinwerkingen zijn. Bij de jeugdwerkindex (zie verder) zal dit aantal gekoppeld worden aan een meer rele-vante maat, namelijk het aantal jongeren.

Page 101: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

100

Tabel 52 – Lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven volgens soort en provincie

Jeugdwerkinitiatief Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West- Vlaanderen Totaal

Jeugdbeweging 582 280 457 304 434 2.057

Politieke jongerenbeweging 146 57 106 92 95 496

Jongerenbeweging 106 86 79 64 124 459

Jeugdhuis, jeugdclub 93 59 76 104 77 409

Amateuristische kunstbeoefening 104 75 75 69 76 399

Studentenvereniging 102 32 94 5 34 267

Speelpleinwerking 23 41 60 23 41 188

Jeugdmuziekatelier 21 26 24 26 19 116

Jeugdverenigingen met als doel het organiseren van fuiven, concerten of (muziek)festivals

26 27 29 17 12 111

Thematische jeugdvereniging 25 18 14 13 27 97

Jeugdwerk voor kinderen en jongeren met een handicap 34 5 18 21 18 96

Initiatief voor maatschappelijk kwetsbare jeugd 25 15 17 16 20 93

Zelforganisaties allochtone jeugd 49 13 14 8 1 85

Jeugdatelier 20 2 17 13 23 75

Andere 49 19 62 29 39 198

Totaal 1.405 755 1.142 804 1.040 5.146

% verdeling 27,30 14,67 22,19 15,62 20,21 100,00

De evolutie van het aantal lokale particuliere jeugdverenigingen tussen 1995 en 2007

Een vergelijking met het allereerste Cijferboek (1992) is quasi onmogelijk omdat de toen verzamelde gegevens een hoge mate van onbetrouwbaarheid kenden. Dit had ook te maken met het gegeven dat een relatief groot aantal gemeentebesturen amper bij het jeugdwerk betrokken was.12 Pas na 1993 werd jeugdwerkbeleid een echte be-

12 Natuurlijk kenden deze gemeenten het jeugdwerk reeds, maar de subsidiëring van jeugdwerkinitiatie-ven verliep hoofdzakelijk via de Vlaamse overheid.

Page 102: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

101

voegdheid van de lokale besturen. Ook 1995 was nog niet optimaal qua dataverwer-king. De besturen waren nog volop aan het bouwen aan een juiste perceptie van het jeugdwerk.

Dit Cijferboek neemt dan ook 1998 als eerste relevant referentiepunt, maar waar mo-gelijk zal toch een vergelijking opgenomen worden met meetjaar 1995.

Tabel 53 – Evolutie van een aantal soorten lokale particuliere jeugdwerkinitiatie-ven (1995 – 2007)

1995 1998 2001 2004 2007

Jeugdbewegingen 2.673 2.050 1.891 2.223 2.057

Jongerenbewegingen 661 964 976 442 459

Politieke jeugdverenigingen 414 425 459 437 496

Speelpleinwerkingen 380 437 268 179 188

Jeugdhuizen, jeugdclubs 375 411 436 470 409

Tabel 53 vergt enige verduidelijking, eerst en vooral met betrekking tot de jeugd- en jongerenbewegingen:• In 2001 bleek het duidelijk dat er een terugloop was van het aantal lokale jeugdbe-

wegingen. Deze terugloop kon toen verklaard worden door de stijging van het aantal jongerenbewegingen en door de fusie van bestaande werkingen, veelal jon-gens- en meisjesgroepen die de handen in elkaar sloegen. Een juister cijfer voor 2001 bekomt men wanneer de categorie ‘jeugdwerk voor jongeren met een handi-cap’ hierbij opgeteld wordt. Het cijfer zou dan op 1.932 komen te liggen. In 1998 zaten deze werkingen hier immers standaard in;

• Anno 2004 is er een spectaculaire stijging, maar dit is een foute interpretatie. Er werd in de enquête immers gekozen om KLJ in te delen bij de jeugdbewegingen, terwijl deze initiatieven in 2001 onder de jongerenbewegingen vielen. Als de jon-geren- en jeugdbewegingen samen geteld worden, dan is er toch een daling met 206 afdelingen sinds 2001;

• In 2007 lijkt het aantal jeugdbewegingen weer gedaald, maar is de KLJ opnieuw in-gedeeld bij de jongerenbewegingen. Bij optelling van beide categorieën is er een min-der sterke daling, namelijk van 149 afdelingen. Dit is een tendens die ook zichtbaar was in de cijfers van de afdeling Jeugd over de jeugdbewegingen met een koepel.

Ook met betrekking tot de speelpleinwerkingen is enige verduidelijking noodzakelijk. Uit de cijfers blijkt een sterke daling sinds 1998 met opnieuw een lichte stijging in 2007. • Tot 2004 was er inderdaad een sterke achteruitgang van particuliere speelplein-

werkingen, maar daartegenover stond een stijging van het aantal gemeentelijke initiatieven. Tot en met 1999 werden de particuliere en gemeentelijke werkingen overigens bij elkaar opgeteld;

Page 103: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

102

• De gebruikte operationalisering in de Cijferboeken tot en met 2001 week enigszins af van de operationalisering die de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk (VDS) ge-bruikte voor hun vijfjaarlijkse speelpleinenquête(Vlaamse Dienst Speelpleinwerk, 2000). In 2005 lagen beide operationaliseringen dichter bij elkaar;

• Volgens het rapport van VDS in 2005 was nog slechts 21,2% van alle speelplein-werkingen in particuliere handen. Volgens de cijfers uit de enquête voor het Cijfer-boek is dit ‘opnieuw’ 40%, wat kan betekenen dat het vermoeden van de onder-zoekers in verband met de representativiteit van de steekproef juist is. Er zullen inderdaad in verhouding meer gemeentelijke dan particuliere werkingen bij geze-ten hebben. Het cijfer voor 2007 leunt dan ook meer aan bij de 37% van 2000 uit de VDS speelpleinenquête.

Uit Tabel 53 bleek een sterke daling van het aantal particuliere jeugdhuizen. Wanneer bij dit cijfer echter ook de gemeentelijke jeugdhuizen geteld worden, is er alsnog een stijging van 29 jeugdhuizen en komt het totaal op 499. Dit betekent dat de jeugdhui-zen nog steeds aan een klim bezig zijn, wat waarschijnlijk te maken heeft met de vrije in- en uitloop van deze initiatieven. In Tabel 54 en Figuur 20 wordt deze stijging ge-nuanceerd in beeld gebracht.

Tabel 54 – Evolutie van het totaal aantal jeugdhuizen (gemeentelijk en particulier) in de tijd

Jeugdhuizen, jeugdclubs 1995 1998 2001 2004 2007

Aantal 375 411 436 470 499

% groei t.o.v. 1995 9,6 16,27 25,33 33,07

% groei t.o.v. 1998 6,08 14,36 21,41

% groei t.o.v. 2001 7,8 14,45

% groei t.o.v. 2004 6,17

Het aantal jeugdhuizen steeg sinds 1995 met 33%, de sterkste stijging was er van 1995 tot 1998 (10%). Na de bescheiden stijging in 2004 is de aangroei in 2007 afgeslankt tot 6%.

Tabel 55 – Evolutie atelierwerking

1998 2001 2004 2007

Jeugdateliers 135 108 121 130

Jeugdmuziekateliers 125 130 106 148

Page 104: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

103

Figuur 20 – Evolutie van het aantal jeugdhuizen sinds 1995 (gemeentelijk en particulier)

375

411 436

470

499

0

100

200

300

400

500

600

1995 1998 2001 2004 2007

Het aantal jeugdateliers is, 2001 buiten beschouwing gelaten, vrij stabiel gebleven (zie Tabel 55). De kleine stijgingen en dalingen zijn waarschijnlijk te verklaren door de mogelijke ‘gelijkschakeling’ qua perceptie met de initiatieven voor amateuristische kunstbeoefening (737 initiatieven in 2004).

De grootste stijging zit bij de jeugdmuziekateliers, die na een daling in 2004 opnieuw sterk toegenomen zijn in 2007. Hier hoort evenwel de opmerking bij dat in 2007 voor het eerst ook de gemeentelijke jeugdmuziekateliers meegerekend werden. Dat zijn er 32 van de 148, wat de particuliere jeugdmuziekateliers op 116 brengt. Dat is nog steeds een bescheiden stijging ten opzichte van 2004.

5.3.2 Ondersteuning door de gemeente

Binnen het gemeentelijk jeugdwerkbeleid staat het stimuleren, ondersteunen en facilite-ren van het particuliere jeugdwerk – de jeugdwerkinitiatieven – vrij centraal. Dit is niet enkel traditioneel de basis van het jeugdwerkbeleid, maar met de komst van het jeugd-werkbeleidsplan (sinds 1995) is deze opdracht sterk geëxpliciteerd en tot het vanzelf-sprekende beleid van een gemeente gaan behoren. De manieren waarop een gemeente-bestuur de lokale jeugdverenigingen effectief kan ondersteunen, zijn zeer divers. Toch kunnen drie grote categorieën van ondersteuning onderscheiden worden:• Het geven van subsidies: hierbij geven gemeentebesturen financiële middelen aan

de verenigingen. Dit kunnen werkingsmiddelen zijn, maar ook geoormerkte mid-delen voor kampen, vorming, tijdelijke projecten, …

In een aantal gevallen geven gemeentebesturen ook financiële steun aan individu-ele jongeren. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij vormingssubsidies en subsidies voor internationale uitwisseling;

• Het verlenen van materiële steun: de gemeente biedt logistieke steun aan de ver-enigingen. Ook hier zijn vele mogelijkheden zoals het beheren van een uitleen-

Page 105: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

104

dienst, het ter beschikking stellen van lokalen, hulp bij het transport, ter beschik-king stellen van medewerkers bij de organisatie van kampen, … ;

• Het voorzien in begeleiding, advies en informatie: het gemeentebestuur, en zeker de gespecialiseerde personeelsleden beschikken over heel wat informatie en ken-nen vaak de bovenlokale ondersteuningsmogelijkheden.

Het Cijferboek heeft vooral oog voor de eerste twee soorten van dienstverlening. Het decreet op het gemeentelijke jeugdwerkbeleid van 14 februari 2003 speelt hier een grote rol. Dit decreet geeft het gemeentebestuur een hele resem impulsen voor deze ondersteuning.

In het bestek van dit Cijferboek is onvoldoende ruimte om de kwalitatieve aspecten van deze begeleiding onder de loep te nemen. Reglementen en ondersteuning zijn im-mers, idealiter, het gevolg van een goed aanvoelen en interpreteren van de noden en behoeften, en een goed beheer. Het Cijferboek staat stil bij de aanwezigheid van be-paalde soorten van dienstverlening, maar kijkt niet naar interne kwaliteiten zoals het gelijkheidsbeginsel, de gemeentelijke boekhouding, …

Financiële ondersteuning

Van de 306 Vlaamse gemeenten die de vraag invulden, zijn er 123 die subsidies op naam toekennen, ofwel 40%. Dit doen ze in totaal voor 317 verenigingen. Van de 123 gemeenten werken er:

• zonder convenant13: 140 (=44%, 2004: 57%)• met convenant: 177 (=56%, 2004: 43%)

In 2004 waren er slechts 103 gemeenten die een subsidie op naam in de begroting toekenden aan een of meerdere verenigingen. In de mate waarin dit als vergelijkings-basis kan dienen, zien we wel een verschuiving naar het werken met een convenant.

Tabel 56 toont de soorten reglementen die gemeenten hebben. De items waar geen aantallen of percentages ingevuld zijn, werden niet bevraagd in dat jaar waardoor er dus ook geen cijfers beschikbaar zijn. De percentages zijn telkens gebaseerd op het totaal aantal gemeenten dat op de vraag heeft geantwoord (277 in 2004, 299 in 2007). De aantallen geven het aantal gemeenten weer die over een bepaald reglement be-schikken. Een aantal vaststellingen kan gemaakt worden:• De cijfers van de werkingssubsidies tonen een tendens van forfaitaire subsidies

naar subsidies die via punten toegekend worden;• Nog steeds hebben bijna alle gemeenten een subsidie voor kadervorming;• De subsidies voor culturele, milieu- en andere projecten voor het jeugdwerk zijn in

vergelijking met 2004 allemaal in meerdere of mindere mate gestegen;• Het aandeel gemeenten dat een subsidie geeft voor kleine herstellingen is gedaald,

maar in 2007 is er een nieuwe categorie bijgekomen met subsidies in het kader van

13 Een convenant is een overeenkomst tussen de vereniging en het gemeentebestuur waarin de criteria vastgelegd worden waaraan de vereniging moet voldoen om recht te hebben op subsidies. Indien niet aan deze criteria is voldaan, ontvangt de vereniging geen subsidie, ook al is dit een subsidie op naam.

Page 106: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

105

de prioriteit jeugdwerkinfrastructuur in het hoofdstuk ‘jeugdwerkbeleid’ van het gemeentelijke jeugdbeleidsplan: deze komen voor in 18% van de gemeenten. In het hoofdstuk over jeugdruimte zien we dat 91,5% van de gemeenten ingetekend heeft op deze prioriteit;

• De subsidies voor startende initiatieven zijn verminderd tot de helft;• De subsidies voor vervoer, kampen en fuiven zijn ongeveer stabiel gebleven.

Tabel 56 – Financiële ondersteuning van het lokale jeugdwerk vergelijking met 2004

Soort reglement2004 2007

Aantal % op 277 Aantal % op 299

Werkingssubsidies forfaitair 82 29,60 128 42,81

Werkingssubsidies via punten 274 98,92 255 85,28

Kadervorming 274 98,92 290 96,99

Projecttoelagen totaal 434 410

Culturele projecten 73 26,35 96 32,11

Milieuprojecten 45 16,25 55 18,39

Activiteiten 48 17,33 - -

Veiligheidsprojecten 33 11,91 - -

Internationale/mondiale projecten

Andere projecten/algemeen

38

197

13,72

71,12

-

259

-

86,62

Kleine herstellingen, onderhoud, verfraaiing van jeugdlokalen 201 72,56 202 67,56

Aankoop/Bouw/grote verbouwing jeugdlokalen 159 57,40 174 58,19

Andere vormen van subsidies in het kader van de prioriteit jeugdwerkinfrastructuur - - 55 18,39

Kampsubsidie 214 77,26 229 76,59

Vervoerssubsidie 132 47,65 150 50,17

Huur-/energietoelage 90 32,49 115 38,46

Subsidies voor startende initiatieven 189 68,23 99 33,11

Fuiven (diverse vormen) 45 16,25 42 14,05

Jeugdinformatie - - 50 16,72

Korting op retributies - - 76 25,42

Goedkope lening - - 29 9,70

Subsidies voor projecten om de participatie van bijzondere doelgroepen te verhogen - - 68 22,74

Subsidies voor structurele extra inspanningen om andersvali-den te laten participeren - - 60 20,07

Subsidies voor structurele extra inspanningen om kansarmen te laten participeren - - 65 21,74

Andere 247 89,17 15 5,02

Page 107: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

106

Materiële ondersteuning

Binnen de materiële dienstverlening scoren de uitleendiensten nog steeds vrij hoog (zie Tabel 57). Zo’n 88% van de gemeenten voorziet in een uitleendienst voor feest- en evenementenmateriaal, 68% heeft een uitleendienst met audiovisueel materiaal. Deze dienstverlening is vaak niet beperkt tot het jeugdwerk alleen, maar staat meestal open voor alle socio-culturele en sportverenigingen. Het ter beschikking stellen van aan-plakzuilen of informatiepanelen vervolledigt de top-3 met 72%.

Tabel 57 – Soorten materiële ondersteuning

Soort materiële dienstverlening Aantal gemeenten

% op 303 gemeenten

Uitleendienst feest- en evenementenmateriaal 266 87,79

Aanplakzuilen/informatiepanelen 217 71,62

Uitleendienst audiovisueel materiaal 207 68,32

Uitleendienst veiligheidsmateriaal 194 64,03

Vervoer van materiaal door eigen vrachtwagens 180 59,41

Ter beschikking stellen en/of laten controleren van brandpreventie- en bestrijdingsmateriaal 171 56,44

Uitleendienst sportmateriaal 156 51,49

Drukkerij/kopiedienst 150 49,50

Klusjesdienst kleine klussen (bv. gras afmaaien, kleine herstellin-gen aan particuliere jeugdlokalen, ...) 142 46,86

Assistentie bij grootschalige manifestaties 136 44,88

Opvolging veiligheidswetgeving speelterreinen 135 44,55

Uitleendienst - spel- en knutselmateriaal 126 41,58

Structurele samenwerking met de brandweer rond brandpreventie 122 40,26

Uitleendienst - didactisch materiaal/gespecialiseerde bib 75 24,75

Klusjesdienst grote werken 72 23,76

Uitleendienst – kampeermateriaal 52 17,16

Gebruik maken van informatica 41 13,53

Structurele samenwerking met de politie rond diefstalpreventie 25 8,25

Andere 16 5,28

Page 108: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

107

Tab

el 58 – Vergelijk

ing gem

eentelijke m

ateriële dien

stverlenin

g tussen

1998 en 2007

1998

20012004

2007

Totaal gem

eenten m

et deze steun

% op 297

gemeenten

Totaal gem

eenten m

et deze steun

% op 289

gemeenten

Totaal gem

eenten m

et deze steun

% op 243

gemeenten

Totaal gem

eenten m

et deze steun

% op 304

gemeenten

% verschil tussen 1998

en 2007

% verschil tussen 2004

en 2007

Uitleendienst feest- en evenementenm

ateriaal0

0,00236

81,66203

83,54266

87,5087,50

31,03

Uitleendienst audiovisueel materiaal

23378,45

18363,32

17069,96

20768,09

-11,1621,76

Ter beschikking stellen van lokalen op perm

anente basis210

70,71175

60,55158

65,02269

88,4928,10

70,25

Vervoer van materiaal m

et eigen vrachtwagens202

68,01171

59,17115

47,33180

59,21-10,89

56,52

Ter beschikking stellen van lokalen op tijdelijke basis

18562,29

16155,71

10543,21

10634,87

-42,700,95

Drukkerij/kopiedienst172

57,91145

50,17116

47,74150

49,34-12,79

29,31

Klusjesdienst126

42,42138

47,7535

14,40142

46,7112,70

305,71

Uitleendienst sportmateriaal

00,00

13346,02

12953,09

15651,32

51,3220,93

Gebruik maken van internet en/of telefonie

6220,88

10235,29

6024,69

4113,49

-33,87-31,67

Uitleendienst didactisch materiaal

(incl. boeken en strips)72

24,2464

22,1565

26,7575

24,674,17

15,38

Uitleendienst kampeerm

ateriaal0

0,0054

18,6944

18,1152

17,1117,11

18,18

Uitleendienst spel- en knutselmateriaal

00,00

00,00

00,00

12641,45

41,4541,45

Uitleendienst veiligheidsmateriaal

00,00

00,00

00,00

19463,82

63,8263,82

Andere7

2,3624

8,3069

28,4016

5,26128,57

-76,81

Page 109: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

108

Tabel 58 maakt de vergelijking met vorige edities van het Cijferboek. Daarin zijn ook de antwoorden opgenomen over het ter beschikking stellen van lokalen, waardoor het totaal aantal gemeenten uit het Vlaamse Gewest komt op 304 in vergelijking met 303 in de vorige tabel.

In vergelijking met vorige edities zijn dit de twee meest opvallende tendensen:

1. Daar waar in 2004 nog in 22% van de gemeenten het jeugdwerk kon gebruik ma-ken van internet of telefonie van het gemeentebestuur, is dit in 2007 nog 13%. Erg verwonderlijk is dit niet, gezien steeds meer verenigingen zelf over internet beschik-ken in hun lokalen;

2. 269 of 89% van de Vlaamse gemeenten stellen een lokaal ter beschikking op per-manente basis aan minstens 1 jeugdwerkinitiatief. In 2004 was dit een stuk minder: toen ging het om 65,29% van de gemeenten. Een omgekeerde tendens zien we bij het aantal gemeenten dat lokalen ter beschikking stelt op tijdelijke basis: 106 of 35% in 2007 (daaronder zijn gerekend: fuiven en optredens, grote en kleine keukens, multi-medialokalen, overnachtingplaatsen en vergaderaccommodatie) tegenover 43% in 2004. Gemeenten zijn dus meer en meer bereid om lokalen permanent ter beschik-king te stellen van het jeugdwerk.

Tweetalig gebied Brussel-HoofdstadOp vlak van lokaal particulier jeugdwerk zijn er wat de jeugdbewegingen betreft cijfers bekend voor het hele tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad (zie Tabel 59).

Tabel 59 – Aantal lokale afdelingen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad – cijfers 2006-2007

Jeugdwerkinitiatief Aantal

Chirojeugd Vlaanderen 12

Scouts en Gidsen Vlaanderen 11

KLJ 0

KSA-KSJ-VKSJ 0

FOS 2

VNJ 0

Totaal 25

Cijfers van de andere lokale particuliere jeugdwerkinitiatieven slaan dan weer enkel op de negen Brusselse gemeenten die de bevraging beantwoordden. Het gaat om twee jongerenbewegingen, zeven jeugdhuizen of jeugdclubs, een jeugd-

Page 110: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

109

groep voor amateuristische kunstbeoefening, drie studentenverenigingen, een jeugdatelier, een muziekatelier, twee tienerwerkingen, een kleuterwerking, twee speelpleinwerkingen, twee jeugdvakantie-organisaties, vier WMKJ’s en een zel-forganisatie voor allochtone jongeren.

Vijf gemeenten geven nominatimsubsidies, zeven werken met forfaitaire wer-kingsubsidies en een gemeente hanteert een puntensysteem voor het toekennen van werkingsmiddelen. Daarnaast bestaan er in vier gemeenten nog aanvullen-de subsidies voor projecten, culturele activiteiten, vervoer, …

Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad ziet de materiële ondersteuning aan het jeugdwerk door de gemeenten er gelijkaardig uit als in het Vlaamse Ge-west (zie Tabel 60): ook daar staat de uitleendienst van feest- en evenementen-materiaal op nummer een. Zes gemeenten beantwoordden de vraag, wat slechts een derde is van alle Brusselse gemeenten.

Tabel 60 – Materiële ondersteuning in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad

Soorten materiële ondersteuning Aantal

Uitleendienst - feest en evenementenmateriaal 5

Assistentie bij grootschalige manifestaties 3

Uitleendienst - audiovisueel materiaal 3

Uitleendienst - sportmateriaal 3

Drukkerij/kopiedienst 2

Uitleendienst - spel- en knutselmateriaal 2

Aanplakzuilen/informatiepanelen 1

Vervoer van materiaal door eigen vrachtwagens 1

5.4 JEUGDWERKINDEX

5.4.1 Wat is de jeugdwerkindex?

De index lokaal jeugdwerk of jeugdwerkindex drukt het aantal lokale jeugdwerkiniti-atieven uit per 1.000 jonge inwoners (0 t.e.m. 24 jaar). Deze index geeft met andere woorden de ‘densiteit’ van het jeugdwerk weer.

Er horen wel enkele kanttekeningen bij deze index:• De index geeft het aantal initiatieven weer, maar zegt niets over de kwaliteit van

Page 111: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

110

deze initiatieven of over interne kwantitatieve zaken zoals het aantal deelnemers of begeleiders, het aantal openingsuren per jaar,… ;

• De index is tevens een erg ruwe maat aangezien alle initiatieven, gemeentelijk en particulier, worden samengeteld;

• De index wordt nu en dan verfijnd, naar organisator (gemeente versus particulier) en naar werkvorm; maar dit laatste gebeurde enkel wanneer bepaalde jeugdwerk-soorten in voldoende mate voorkomen;

• De index wordt berekend op het totaal aantal kinderen en jongeren beneden de 25 jaar, en dit terwijl, op speelpleinwerk, Grabbelpas en sommige kleuterinitiatieven na, niet gerekruteerd wordt beneden de 6 jaar. Bovendien richten enkel de jeugd-bewegingen zich zowel naar kinderen als naar jongeren.

De index lokaal jeugdwerk is ondanks deze knelpunten een belangrijk instrument voor het Vlaamse jeugdbeleid. Het aantal jeugdwerkinitiatieven is een belangrijk in-strument om een evolutie te volgen en hierop hypotheses te baseren.

5.4.2 Hoe de jeugdwerkindex gebruiken en toepassen?

Hoe de jeugdwerkindex berekenen?

Het berekenen van de jeugdwerkindex gebeurt als volgt:• Het totaal aantal jeugdwerkinitiatieven in Vlaanderen, een provincie, een ge-

meente, … wordt gedeeld door het totaal aantal jonge inwoners tussen 0 en 24 jaar van het Vlaamse Gewest, de provincie, de gemeente, ….;

• Dit getal wordt vermenigvuldigd met 1.000;• Deze uitkomst drukt uit hoeveel jeugdwerkinitiatieven er per 1.000 jonge inwo-

ners voorkomen.

Het Cijferboek berekent verschillende soorten indexen:• Een algemene Vlaamse jeugdwerkindex, op basis van alle plaatselijke initiatieven

en op basis van de volledige jonge bevolking – dus voor particuliere en gemeente-lijke jeugdwerkinitiatieven samen;

• Een jeugdwerkindex voor het particuliere plaatselijke jeugdwerk. Hierbij wordt nog verfijnd naar inwonersklassen en gemeente, en ook naar sommige jeugdwerk-soorten die voldoende voorkomen om een bruikbare index te berekenen;

• Een jeugdwerkindex voor het gemeentelijke jeugdwerk met gelijkaardige verfijning.

Berekenen voor de eigen gemeente?

Het is eenvoudig om voor elke gemeente apart de jeugdwerkindex te berekenen. Dit kan interessant zijn om de eigen index te vergelijken met bijvoorbeeld de jeugdwerk-index van de inwonerscategorie van de gemeente (is er in deze gemeente meer of min-der aanbod dan in het gemiddelde van de inwonerscategorie?) of ook voor de provin-cie (alhoewel dit minder relevant is dan volgens inwonerscategorie).

Page 112: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

111

Een voorbeeld uit de fictieve gemeente ‘Jeugdegem’ verduidelijkt dit:• Jeugdegem telt 5.000 inwoners in de leeftijdsgroep 0 tot en met 24 jaar en er zijn 13

jeugdwerkinitiatieven (12 particuliere verenigingen en 1 gemeentelijke vakantie-speelpleinwerking);

• De jeugdwerkindex voor Jeugdegem is: (13 gedeeld door 5.000) x 1.000 of in ge-wone cijfers 0,0026 x 1.000 = 2,6;

• In Jeugdegem zijn er 2,6 jeugdwerkinitiatieven per 1.000 jonge inwoners;• De particuliere jeugdwerkindex is 2,4 (12 delen door 5.000) x 1.000 en zegt ons dat

er 2,4 particuliere jeugdwerkinitiatieven zijn in Jeugdegem per 1.000 inwoners.

Nu kan er vergeleken worden:• met de Vlaamse jeugdwerkindex. Deze is 3,7 dus scoort Jeugdegem met 2,6 duide-

lijk onder het Vlaamse gemiddelde. Er zijn in Jeugdegem minder jeugdwerkinitia-tieven dan gemiddeld in Vlaanderen. Er is een verschil van 1,1 met het Vlaamse gemiddelde. Dit is een relatief groot verschil;

• Jeugdegem telt 5.000 inwoners. De particuliere jeugdwerkindex voor de inwoners-categorie < 10.000 is 3,49. De particuliere index voor Jeugdegem is 2,4. Ook hier scoort Jeugdegem dus ver onder het gemiddelde voor die inwonerscategorie;

• met de provinciale jeugdwerkindex. Jeugdegem ligt in Antwerpen. Daar is de par-ticuliere index 2,89. Jeugdegem scoort dus iets onder het Antwerpse gemiddelde;

• Men zou dus kunnen zeggen dat Jeugdegem op alle vlakken slecht scoort, maar zomaar zeggen dat de gemeente haar naam geweld aandoet, is echter onjuist. Dit omdat niet geweten is om welke kwaliteit en bereik het gaat bij de jeugdwerkiniti-atieven van deze gemeente. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de aanwezige particu-liere jeugdwerkinitiatieven veel meer kinderen bereiken dan in andere gemeenten het geval is;

• Er kan ook een vergelijking gemaakt worden tussen bijvoorbeeld de aanwezigheid van jeugdbewegingen. In Jeugdegem zijn er 7 jeugdbewegingen. Dit betekent een jeugdbewegingsindex van (7 / 5.000 x 1.000 =) 1,4. Er zijn in Jeugdegem dus 1,4 jeugdbewegingen per 1.000 jonge inwoners. De jeugdbewegingsindex voor de in-wonerscategorie van Jeugdegem is 1,51, dus scoort Jeugdegem hier net onder het gemiddelde.

5.4.3 De jeugdwerkindex toegepast

De algemene jeugdwerkindex voor het Vlaamse Gewest

Bij de berekening van de index werden particuliere en gemeentelijke initiatieven bij elkaar geteld. Wie een initiatief onderneemt, is voor de deelnemer van ondergeschikt belang. Het is vooral de beschikbaarheid van initiatieven die belangrijk is.

Page 113: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

112

Figuur 21 – Aantal plaatselijke jeugdwerkinitiatieven per soort

5.146

1.182

6.328

0

1.000

2.000

3.000

4.000

5.000

6.000

7.000

particulier jeugdwerk gemeentelijk jeugdwerk totaal lokaal jeugdwerk

Figuur 21 toont de verhouding binnen de index. Er zijn in Vlaanderen ongeveer 6.300 initiatieven waargenomen in 2007. Hiervan wordt er 81% particulier georganiseerd en 19% gemeentelijk. In Vlaanderen zijn er 1.711.817 kinderen en jongeren in de 305 ge-meenten die dit deel van de enquête ingevuld hebben. Op basis daarvan kan de alge-mene jeugdwerkindex berekend worden. Er werd bewust voor gekozen om de reste-rende drie gemeentes niet mee te rekenen omdat dit het beeld – weliswaar miniem – zou vervormen.

Tabel 61 – De algemene jeugdwerkindex voor Vlaanderen

Particulier jeugdwerk

Gemeentelijk jeugdwerk

Algemene Vlaamse index

Alle jeugdwerkinitiatieven 5.146 1.182 6.328

Jeugdwerkindex 2007 3,01 0,69 3,70

Er zijn 3,70 jeugdwerkinitiatieven per 1.000 inwoners of, ruwweg, 1 jeugdwerkinitia-tief per 270 kinderen en jongeren (zie Tabel 61).

Page 114: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

113

Figuur 22 – Kaart van de algemene jeugdwerkindex voor Vlaanderen

Jeugdwerkindex

8,00 - 17,46 ( 7)

5,80 - 7,99 ( 28)

4,20 - 5,79 ( 91)

2,86 - 4,19 (113)

0,13 - 2,85 ( 75)

onbekend ( 13)

Tabel 62 – Jeugdwerkindex voor de meest voorkomende jeugdwerksoorten, vergelijking met 2004

Jeugdwerksoort

Index particulier jeugdwerk

Index gemeentelijk jeugdwerk

Vlaamse index

2004 2007 2004 2007 2004 2007

Jeugdhuis, jeugdclub 0,27 0,24 0,04 0,05 0,31 0,29

Speelpleinwerking 0,10 0,11 0,15 0,16 0,25 0,27

Jeugdbeweging 1,30 1,20 - - 1,30 1,20

Jongerenbeweging 0,26 0,27 - - 0,26 0,27

Politieke jongerenbeweging 0,26 0,29 - - 0,26 0,29

Grabbelpas e.d. 0,00 0,02 0,10 0,20 0,10 0,22

Tienerwerkingen (incl. SWAP) 0,00 0,02 0,11 0,13 0,11 0,15

Amateuristische kunstbeoefening 0,43 0,23 0,00 0,00 0,43 0,23

• Jeugdbewegingen zijn nog steeds de meest voorkomende jeugdwerkvorm, name-lijk 1,2 initiatieven per 1.000 jonge inwoners. In 2004 was dit nog 1,3. Op de twee-de plaats komen de jeugdhuizen en jeugdclubs;

• Vooral de politieke jongerenbewegingen zijn een prominente plaats gaan innemen en staan op gelijke voet met de jeugdhuizen en jeugdclubs ;

• Er is 0,29 jeugdhuis, jeugdclub per 1.000 jonge inwoners, dus gemiddeld is er in Vlaanderen 1 jeugdhuis per 3.448 jonge inwoners.

Page 115: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

114

De jeugdwerkindex is vooral een veelzeggende indicator wanneer hij bekeken wordt over de jaren heen. Dit levert het volgende beeld op van Tabel 63. In het bovenste ge-deelte staat de Vlaamse jeugdwerkindex, waarin zowel de particuliere als de gemeen-telijke initiatieven zijn meegerekend. In het onderste gedeelte wordt de opsplitsing gemaakt naar soort initiatief: particulier of gemeentelijk.

Tabel 63 – Vergelijking Vlaamse jeugdwerkindex van 1998 – 2007

1998 2001 2004 2007

Vlaamse jeugdwerkindex 3,89 3,93 4,14 3,70

parti-culier

gemeen-telijk

parti-culier

gemeen-telijk

parti-culier

gemeen-telijk

parti-culier

gemeen-telijk

Aantal initiatieven 5.435 1.088 5.392 1.378 5.970 1.127 5.146 1.182

Jeugdwerkindex 3,26 0,63 3,13 0,8 3,49 0,66 3,01 0,69

Na de stijging van de afgelopen edities duikt de algemene Vlaamse jeugdwerkindex voor het eerst naar beneden, zelfs tot onder het peil van 1998. Dit kan voor een groot deel verklaard worden door de uitzuivering die er gebeurd is in de antwoorden: waar vroeger een aantal sport- en cultuurverenigingen, academies, … meegeteld werden, zijn die nu achterwege gelaten. Deze worden immers in beeld gebracht in de Cijferboe-ken van respectievelijk sport en cultuur. Bovendien werd vóór 2004 ook de culturele programmering meegenomen in de cijfers. Tenslotte zit ook de algemene waargeno-men daling van de jeugd- en jongerenbewegingen hier voor iets tussen.

De particuliere jeugdwerkindex

De particuliere jeugdwerkindex is 3,01. Deze index bekomt men door het totaal van het aantal lokale particuliere initiatieven (5.146) te delen door het aantal kinderen en jongeren in de 305 gemeenten die antwoordden (1.711.817) en deze uitkomst met 1.000 te vermenigvuldigen. Er komen met andere woorden 3,01 particuliere jeugd-werkinitiatieven voor per 1.000 inwoners.

Tabel 64 geeft de huidige particuliere jeugdwerkindex per inwonerscategorie van ge-meente weer, vergeleken met die van 2004. Hieruit zijn een aantal zaken af te leiden:• Globaal gezien ligt de particuliere jeugdwerkindex overal lager dan in 2004, wat over-

eenstemt met de vaststellingen in het hoofdstuk over het lokale verenigingsleven;• In de kleinste gemeenten is de particuliere jeugdwerkindex merkelijk hoger dan in

de andere categorieën van gemeenten. Zij tellen immers minder jonge inwoners dan grotere gemeenten, maar vaak zijn er wel evenveel initiatieven aanwezig als in die grotere gemeenten;

• De gemeenten met 30.001 à 50.000 inwoners scoren het laagst. Het verschil met de kleinste gemeenten is kleiner geworden in vergelijking met 2004;

Page 116: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

115

• De afwijking ten opzichte van de Vlaamse index is kleiner geworden in Antwerpen en Gent. Dit betekent voor hen een inhaalbeweging. De grootste stijgers in deze steden zijn de zelforganisaties van allochtone jeugd (+ 12) en de politieke jonge-renverenigingen (eveneens + 12).

Tabel 64 – De particuliere jeugdwerkindex per inwonerscategorie van gemeente

Inwonerscategorie Aantal initiatieven

Aantal jonge inwoners

Particuliere jeugdwerkindex

Afwijking van de Vlaamse index

2004 2007 2004 2007

< 10.000 624 178.960 4,12 3,49 0,63 0,48

10.000 - 15.000 912 284.445 3,52 2,19 0,03 -0,82

15.001 - 20.000 781 251.7013,56

2,480,07

-0,53

20.001 - 30.000 777 289.080 2,16 -0,85

30.001 - 50.000 813 296.432 3,33 2,11 -0,16 -0,90

50.001 - 200.000 656 209.277 3,92 2,98 0,43 -0,03

> 200.000 583 201.922 2,38 3,09 -1,11 0,08

Totaal 5.146 1.711.817 3,49 3,01 0,00 0,00

Tabel 65 – De index voor de meest voorkomende particuliere jeugdwerkinitiatie-ven per inwonerscategorie van gemeente

< 10.000 10.000 - 15.000

15.001 - 20.000

20.001 - 30.000

30.001 - 50.000

50.001 - 200.000 > 200.000 Totaal

Jeugdhuis, jeugdclub 0,38 0,28 0,28 0,20 0,22 0,25 0,08 0,24

Speelpleinwerking 0,14 0,12 0,10 0,06 0,09 0,15 0,14 0,11

Jeugdbeweging 1,51 1,36 1,27 1,16 1,14 1,12 0,85 1,20

Jongerenbeweging 0,32 0,33 0,25 0,26 0,26 0,35 0,09 0,27

Politieke jongerenbeweging 0,36 0,35 0,35 0,33 0,26 0,22 0,13 0,29

Amateuristische kunstbeoefening 0,28 0,23 0,27 0,02 0,24 0,24 0,11 0,23

Totaal 3,01 2,67 2,51 2,26 2,21 2,33 1,40 2,34

Aantal inwoners 0 t.e.m. 24 jaar 178.960 284.445 251.701 289.080 296.432 209.277 201.922 1.711.817

Page 117: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

116

• De jeugdbewegingen zijn het best vertegenwoordigd in de kleinste gemeenten (tot 10.000 inwoners) en het minst in de grootsteden (Antwerpen en Gent). Er is een geleidelijke afname van het aantal initiatieven per 1.000 inwoners naarmate de gemeentegrootte stijgt;

• De index van de politieke jongerenbewegingen heeft een inhaalbeweging gemaakt in de grootste categorie (Antwerpen en Gent) in vergelijking met de cijfers in het vorige Cijferboek, maar ligt toch nog steeds ver achter bij de andere categorieën. Dit zegt echter niets over het aantal leden van deze bewegingen. Zo kan het best zijn dat, hoewel er in verhouding minder politieke jongerenbewegingen zijn, ver-houdingsgewijs veel meer leden bij aangesloten zijn dan bij de politieke jongeren-bewegingen in gemeenten met minder inwoners. Onderzoek naar het aantal leden viel buiten het bestek van dit Cijferboek;

• De jeugdhuizen zijn merkelijk meer aanwezig in de kleinste gemeenten;• Antwerpen en Gent hebben voor alle initiatieven de laagste jeugdwerkindex, be-

halve voor de speelpleinwerking. Hun scores halen het gemiddelde dan ook duide-lijk naar beneden.

Voor dit Cijferboek is de categorie van 15.001 à 30.000 inwoners voor het eerst uitge-splitst in twee categorieën van 15.001 à 20.000 en 20.001 à 30.000 inwoners. Voor deze editie werd ervoor gekozen om deze categorie uit te splitsen omwille van de vergelijk-baarheid met de edities voor cultuurbeleid en sportbeleid. In de vergelijkingen werd het onderscheid bij de cijfers van 2007 behouden.

Tussen 1998 en 2001 was er een toename van het verschil tussen kleinere en grotere gemeenten. Anno 2004 leek deze trend stil te vallen. Toen week ook de categorie van 10.000 tot 15.000 inwoners steeds minder af van het gemiddelde, al was er nog steeds een grote kloof met de gemeenten uit de kleinste categorie. In 2007 is de index van de twee kleinste categorieën opnieuw gestegen naar ongeveer het niveau van 1998. Ook in de categorie met 50.001 tot 200.000 inwoners zien we deze evolutie. Zij temperen steeds meer het verschil met de Vlaamse index dat zijn dieptepunt bereikte in 2001. In vergelijking met 2004 gaan alle categorieën in 2007 er globaal gezien op vooruit ten opzichte van de Vlaamse index.

Zonder uitspraak te willen doen over het effect van provinciale ligging, kan een opde-ling per provincie interessant zijn voor de provinciale beleidsactoren (Tabel 66 en Fi-guur 23).

Page 118: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

117

Tabel 66 – De particuliere jeugdwerkindex naar provincie

Provincie Totaal jeugdwerk

Aantal jonge inwoners

Jeugdwerk- index

Verschil met Vlaamse index

Antwerpen 1.405 486.370 2,89 -0,12

Limburg 755 230.304 3,28 0,27

Oost-Vlaanderen 1.142 385.753 2,96 -0,05

Vlaams-Brabant 804 296.416 2,71 -0,30

West-Vlaanderen 1.040 312.974 3,32 0,31

Totaal 5.146 1.711.817 3,01 0,00

Figuur 23 – De particuliere jeugdwerkindex naar provincie

2,893,28

2,962,71

3,323,01

0

0,5

1

1,5

2

2,5

3

3,5

Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West-Vlaanderen

Vlaams gemiddelde

• De provincies verschillen onderling niet alleen sterk op vlak van aantal jonge in-woners, ook het aantal jeugdwerkinitiatieven ligt ver uit elkaar. Het verschil tus-sen het hoogste en het laagste aantal is echter gezakt van 700 naar 650 (1.405 Ant-werpen – 755 Limburg);

• Daar waar in 2004 enkel Antwerpen en Oost-Vlaanderen onder het Vlaams ge-middelde scoorden, vervoegt Vlaams-Brabant hen in 2007. De verschillen tussen de provincies onderling zijn echter kleiner geworden: in 2004 lagen de hoogste en de laagste score 0,90 uit elkaar, in 2007 is dit nog 0,61;

• Limburg en West-Vlaanderen hebben nog steeds de hoogste densiteit.

Page 119: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

118

Tabel 67 – Jeugdwerkindex van de vijf meest voorkomende particuliere jeugd-werkvormen per provincie

Provincie Jeugdhuis, jeugdclub

Speelplein-werking

Jeugd- beweging

Jongeren-beweging

Politieke jongeren-beweging

Amateuris -tische kunst-

beoefening

Antwerpen 0,19 0,05 1,20 0,22 0,30 0,21

Limburg 0,26 0,18 1,22 0,37 0,25 0,33

Oost-Vlaanderen 0,20 0,16 1,18 0,20 0,27 0,19

Vlaams-Brabant 0,35 0,08 1,03 0,22 0,31 0,23

West-Vlaanderen 0,25 0,13 1,39 0,40 0,30 0,24

Vlaams Gewest 0,24 0,11 1,20 0,27 0,29 0,23

• Voor de jeugdbewegingen zijn de schommelingen eerder beperkt. West-Vlaande-ren kent het meeste aantal jeugdbewegingen per 1.000 jonge inwoners, Vlaams-Brabant het minste;

• De verenigingen voor amateuristische kunstbeoefening hebben hun tweede plaats moeten afstaan aan de politieke jongerenbewegingen die een sterke vooruitgang gemaakt hebben in vergelijking met 2004;

• In Vlaams-Brabant blijken nog steeds de meeste jeugdhuizen voor te komen per 1.000 jonge inwoners;

• In West-Vlaanderen komen de meeste jongerenbewegingen voor.

Page 120: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

119

5.5 OPMERKELIJKE VASTSTELLINGEN...

Gemeentelijk jeugdwerkaanbod• De tienerwerkingen zijn aan een sterke remonte bezig na de daling in 2004: alles

samen zijn er in 2007 218 SWAP- en tienerwerkingen, ofwel in 72% van de ge-meenten tegenover 62% in 2004. Dit wijst erop dat het ondersteunende werk van verschillende organisaties zijn vruchten heeft afgeworpen. Dit contrasteert met een dalend aantal grabbelpasinitiatieven;

• De grootste steden scoren opvallend lager in het organiseren van jeugdwerkinitia-tieven en projecten, wat kan verklaard worden door het feit dat meer en meer dergelijke initiatieven uitbesteed worden en dus niet meer louter ‘gemeentelijk’ zijn, zoals hier naar gevraagd werd;

• Roefel scoorde in 2004 nog 107 gemeenten en kwam al van 133 in 2001 en 185 in 1998. De teller staat in 2007 op 75. Het aantal gemeenten dat Roefel organiseert blijft dus verder dalen, hoewel er nog steeds een behoorlijk aantal gemeenten zijn die dit organiseren. Het gaat dan om een Roefel volgens het oorspronkelijke con-cept, of een gelijkaardig initiatief.

• Speelpleinwerking, Grabbelpas en SWAP vormen de top-3 van de gemeentelijke jeugdwerkinitiatieven. Opmerkelijk is dat dit de initiatieven zijn die het sterkst ondersteund worden door vzw’s die werken op Vlaams niveau.

Particuliere jeugdwerkinitiatieven• Het aantal jeugdbewegingen is gedaald, zowel volgens de cijfers uit de enquête als

volgens de cijfers van de afdeling Jeugd. De ledenaantallen van de nationale koe-pels zijn echter niet beduidend veel gewijzigd, wat betekent dat er nu gemiddeld meer leden zijn per lokale afdeling;

• De politieke jongerenbewegingen hebben een sterke opgang gemaakt. Dit kan te wijten zijn aan de sterke versnippering van het politieke landschap en het zoeken naar lokale verankering van de jongerenafdelingen van de verschillende politieke partijen.

• 40% van de speelpleinwerkingen is in particuliere handen;• Als de particuliere en gemeentelijke jeugdhuizen samengeteld worden, is er een

stijging van 29 jeugdhuizen in vergelijking met 2004. Het totaal komt voor 2007 dan op net geen 500 jeugdhuizen. Dat betekent dat de jeugdhuizen nog steeds aan een klim bezig zijn. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de vrije in- en uitloop van deze initiatieven;

• De jeugdmuziekateliers zijn na een daling in 2004, opnieuw sterk toegenomen in 2007. Hier hoort evenwel de opmerking bij dat in 2007 voor het eerst ook de ge-meentelijke jeugdmuziekateliers meegerekend werden. Dat zijn er 32 van de 148, wat de particuliere jeugdmuziekateliers op 116 brengt. Dat is nog steeds een be-scheiden stijging ten opzichte van 2004;

• Gemeenten zijn meer en meer bereid om lokalen permanent ter beschikking te stellen van het jeugdwerk.

Page 121: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

120

Jeugdwerkindex• Er zijn 3,70 jeugdwerkinitiatieven per 1.000 inwoners of, ruwweg, 1 jeugdwerkini-

tiatief per 270 kinderen en jongeren. De particuliere jeugdwerkindex is 3,01 met de hoogste densiteit in Limburg en West-Vlaanderen;

• Jeugdbewegingen zijn nog steeds de meest voorkomende jeugdwerkvorm, name-lijk 1,2 initiatieven per 1.000 jonge inwoners. In 2004 was dit nog 1,3. Op de twee-de plaats komen de jeugdhuizen en jeugdclubs;

• Vooral de politieke jongerenbewegingen zijn een prominente plaats gaan innemen en staan op gelijke voet met de jeugdhuizen en jeugdclubs. Hier wordt uiteraard geen uitspraak gedaan over ledenaantallen, welke toch een opmerkelijk verschil zou kunnen aantonen.;

• Er is 0,29 jeugdhuis, jeugdclub per 1.000 jonge inwoners, dus gemiddeld is er in Vlaanderen 1 jeugdhuis per 3.448 jonge inwoners. Vlaams-Brabant heeft de hoog-ste densiteit op vlak van jeugdhuizen.

Page 122: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

121

6 BIJLAGEN

Figuur 24 – Indeling van gemeenten naar provincie en gewest

Limburg

Antwerpen

West-Vlaanderen

Antwerpen (70)Limburg (44)Oost-Vlaanderen (65)Vlaams-Brabant (65)West-Vlaanderen (64)

Vlaams Gewest (308)Brussels Hoofdstedelijk Gewest (19)

Oost-Vlaanderen

Vlaams-BrabantBHG

Vlaams Gewest

Figuur 25 – Indeling van gemeenten volgens inwonersklasse

Aantal inwoners per gemeente

> 200.000 (2)

50.001 - 200.000 (10)

30.001 - 50.000 (30)

20.001 - 30.000 (43)

15.001 - 20.000 (54)

10.000 - 15.000 (83)

< 10.000 (89)

BHG: Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Page 123: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

122

Figuur 26 – Indeling van gemeenten volgens gebiedsindeling (niveau 2)

Text

grootstedelijk gebied centrumgemeenten (2)

grootstedelijk gebied randgemeenten (19)

regionaalstedelijk gebied centrumgemeenten (11)

regionaalstedelijk gebied randgemeenten (20)

structuurondersteunend kleinstedelijk gebied (20)

kleinstedelijk gebied provinciaal niveau (25)

Vlaams stedelijk gebied rond Brussel (14 + Asse)

buitengebied (197)

Page 124: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

123

BIBLIOGRAFIE

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, afdeling Jeugd (2007). Kroniek Afdeling Jeugd 2006. Brussel.

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen (2008). Jaarverslag 2006-2007.

Agentschap voor Binnenlands Bestuur (2008). Geraadpleegd op 17 december 2008, op http://www.binnenland.vlaanderen.be/islob/samenwerkingsverb.htm

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen, afdeling Ruimtelijke Planning (2004). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: samenvatting. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Redig, Guy (1985). Jeugd, Welzijn en beleid. VVJ.

Van Nieuwenhove, Kai (2003). Kortetermijnonderzoek m.b.t. de implementatie van het decreet op het lokale jeugd- en jeugdwerkbeleid. Wilrijk: VVJ.

Vlaamse Dienst Speelpleinwerk (2000). Vijfjaarlijkse enquête, uitgevoerd door Kind en Samenleving. Meise.

Page 125: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

124

Page 126: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

125

COLOFON

Het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008 - 2010 is een uitgave van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, in samenwerking met Vereni-ging Vlaamse Jeugddiensen en –consulenten (VVJ vzw).

Stuurgroep: Ilse Holvoet en Marc Ipermans (VVJ), Erik Tjampens (Provinciale Jeugddienst Oost-Vlaanderen), Bert Bijloos (Vlaamse Gemeenschapscommissie), Pat Rooseleer (Steunpunt Jeugd), Nicole Vettenburg (Jeugdonderzoeksplatform), Sabine Van Cauwenberghe en Hilde Plas (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), Rob De Donder (Vlaamse Jeugdraad) en Els Cuisinier en Trees De Bruycker (Agent-schap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, afdeling Jeugd).

Verwerking gegevens: Ilse Holvoet

Cartografie: Greta Sienap (Studiedienst Vlaamse Regering)

Auteur: Ilse Holvoet

Eindredactie: Ilse Holvoet

Verantwoordelijke uitgever: An Vrancken (Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen)

Opmaak: Artefact, www.artefact.be

Druk: De Riemaecker Printing

Oplage: 1.800 exemplaren

Wettelijk Depot: D/2009/3241/132

Page 127: Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010 · 2020-03-17 · eid 2008 – 2010 In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis

Cijferboek LokaaL jeugdbeLeid 2008 – 2010

In het Cijferboek Lokaal Jeugdbeleid 2008-2010 vindt u gegevens over het lokaal jeugdbeleid. Op basis van een omvangrijke enquête bij de jeugddiensten werden cijfers, getallen en aantallen verzameld. Dit levert heel wat kwantitatieve gegevens op in verband met het gemeentelijk jeugd-beleid, die waar mogelijk worden toegelicht en in verband worden gebracht met maatschappe-lijke en beleidsontwikkelingen. Op deze manier wil het Cijferboek een bijdrage leveren aan de verdere uitbouw van een gemeentelijk jeugdbeleid.

In een eerste inhoudelijk hoofdstuk staat dit boek stil bij de bestuurlijke organisatie van de ge-meente, met een analyse van de politieke verantwoordelijken, het personeelsbestand en – dit is nieuw – ook verzelfstandiging, intergemeentelijke samenwerking en het managementteam komen aan bod.

Vervolgens wordt stilgestaan bij het interactief bestuur als een van de hoekstenen van het ge-meentelijk jeugd- en jeugdwerkbeleid. Voornamelijk de werking van de lokale jeugdraden wordt onder loep genomen. Zijdelings wordt ook gekeken naar andere participatie-initiatieven.

In een derde deel volgen de aspecten van het gemeentelijk jeugdbeleid in een uitgebreid hoofd-stuk, met aandacht voor jeugdruimte, informatie en communicatie en de samenwerking met an-dere sectoren binnen de gemeenten.

Een afsluitend hoofdstuk is volledig gewijd aan het jeugdwerkbeleid van de Vlaamse gemeente-besturen. Ondersteuningsvormen komen aan bod, alsook het gemeentelijk jeugdwerkaanbod en het particuliere aanbod. Een laatste paragraaf behandelt de jeugdwerkindex.

Vlaamse overheidAgentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, Team JeugdbeleidArenbergstraat 91000 Brussel

Vereniging van Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (VVJ)Vijverlaan 532610 Wilrijk

CijferboekLokaaL

jeugdbeLeid2008 – 2010