Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014...

77
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere schoolkinderen met en zonder hulp van de ouders Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting- en bevordering Door Charlotte Beyts Promotor: Prof. Greet Cardon Begeleider: Sara D’Haese

Transcript of Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014...

Page 1: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2013-2014

Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van

fysieke activiteit bij lagere schoolkinderen met en zonder hulp van

de ouders

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Gezondheidsvoorlichting- en bevordering

Door Charlotte Beyts

Promotor: Prof. Greet Cardon

Begeleider: Sara D’Haese

Page 2: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere
Page 3: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2013-2014

Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van

fysieke activiteit bij lagere schoolkinderen met en zonder hulp van

de ouders

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Gezondheidsvoorlichting- en bevordering

Door Charlotte Beyts

Promotor: Prof. Greet Cardon

Begeleider: Sara D’Haese

Page 4: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

1

Abstract

In deze studie worden de validiteit en betrouwbaarheid van de FPAQ voor het meten

van de fysieke activiteit en sedentair gedrag bij 80 Vlaamse lagere schoolkinderen

tussen negen en twaalf jaar nagegaan. Hiervan vulden enerzijds 43 kinderen de FPAQ

zonder hulp van de ouders in, anderzijds kregen 37 kinderen wel hulp van de ouders. Er

wordt verwacht dat de validiteit en betrouwbaarheid met hulp van de ouders betere

resultaten oplevert.

De betrouwbaarheid van de FPAQ werd nagegaan door een test-hertest met een interval

van acht dagen. Voor de categorische variabelen werden kappa coëfficiëten berekend.

Voor de continue variabelen werd gebruik gemaakt van intraclass correlation

coëfficiënten. De validatie van de FPAQ gebeurde aan de hand van de ActiGraph

accelerometer. De accelerometerdata werden verzameld gedurende acht opeenvolgende

dagen. Daarna werden de Pearson correlatie coëfficiënten berekend tussen de resultaten

van de FPAQ en de accelerometerdata.

De betrouwbaarheid in de groep zonder hulp van de ouders was matig tot goed. De

meeste kappacoëfficiënten en ICC hadden waarden tussen 0,206 en 0,649. De

betrouwbaarheid in de groep met ouders was goed tot zeer goed, met de meeste waarden

tussen 0,325 en 0,792. Zoals verwacht zijn de resultaten beter in de laatste groep.

De validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit in de groep zonder

ouders was redelijk in het algemeen met r= 0,222. Ook de validiteit in de groep met

ouders was redelijk goed met r= 0,312. Zoals verwacht zijn de resultaten ook hier beter

in de groep met ouders. De validiteit voor het meten van sedentair gedrag was laag in

beide groepen (r= 0,150 in de groep zonder ouder en r=0,065 in de groep met ouder).

Aantal woorden masterproef: 15 900 (exclusief bijlagen en literatuurlijst)

Page 5: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

2

Inhoudstafel Abstract ............................................................................................................................. 1

Lijst figuren en tabellen .................................................................................................... 3

Lijst bijlagen ..................................................................................................................... 3

Dankwoord ....................................................................................................................... 4

1. Inleiding .................................................................................................................... 5

1.1. Wat is fysieke activiteit .......................................................................................... 5

1.2. Belang van fysieke activiteit bij kinderen .......................................................... 6

1.2.1 Fysieke gezondheid .................................................................................... 6

1.2.2. Mentale gezondheid .................................................................................... 7

1.2.3. Cognitieve en motorische ontwikkeling ..................................................... 8

1.2.4. Tracking ...................................................................................................... 9

1.3. Aanbevelingen ................................................................................................... 9

1.4. Methodes om fysieke activiteit te meten ......................................................... 11

1.4.1. Objectieve methodes................................................................................. 11

1.4.2. Subjectieve methodes ............................................................................... 17

1.5. Gevalideerde vragenlijsten............................................................................... 20

1.5.1. IPAQ ......................................................................................................... 20

1.5.2. PDPAR ..................................................................................................... 21

1.5.3. WHO HBSC ............................................................................................. 21

1.5.4. Fels PAQ .................................................................................................. 22

1.6. Sedentair gedrag .............................................................................................. 22

1.7. Probleemstelling .............................................................................................. 23

2. Materialen en methode ............................................................................................ 25

2.1. Deelnemers ...................................................................................................... 25

2.2. Procedure ......................................................................................................... 26

2.3. Materiaal .......................................................................................................... 27

2.3.1. FPAQ ........................................................................................................ 27

2.3.2. Accelerometer ........................................................................................... 29

2.3.3. Dagboekje ................................................................................................. 30

2.4. Statistische analyse .......................................................................................... 31

2.4.1. Betrouwbaarheid ....................................................................................... 31

Page 6: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

3

2.4.2. Validiteit ................................................................................................... 32

3. Resultaten ................................................................................................................ 32

3.1. Beschrijvende statistiek ................................................................................... 32

3.2. Betrouwbaarheid .............................................................................................. 33

3.2.1. Groep zonder hulp ouders ........................................................................ 33

3.2.2. Groep met hulp ouders ............................................................................. 34

3.3. Validiteit .......................................................................................................... 35

3.3.1. Groep zonder hulp ouders ........................................................................ 36

3.3.2. Groep met hulp ouders ............................................................................. 37

4. Discussie.................................................................................................................. 38

4.1. Betrouwbaarheid .............................................................................................. 38

4.2. Validiteit .......................................................................................................... 40

4.3. Beperkingen ..................................................................................................... 46

4.4. Sterke punten ................................................................................................... 49

5. Conclusie ................................................................................................................. 50

Literatuurlijst .................................................................................................................. 52

6. Bijlagen ................................................................................................................... 58

Lijst figuren en tabellen

Tabel 1 Resultaten betrouwbaarheid

Tabel 2 Resultaten validiteit

Figuur 1 Bland Altman plot groep zonder ouders

Figuur 2 Bland Altman plot groep met hulp ouders

Lijst bijlagen

Bijlage 1: FPAQ zonder hulp ouders

Bijlage 2: FPAQ met hulp ouders

Page 7: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

4

Dankwoord

Het voltooien van deze masterproef zou mij nooit gelukt geweest zijn zonder de hulp

van een aantal mensen. Daarom zijn hier een paar woorden van dank zeker op hun

plaats.

Ten eerste wil ik alle deelnemende kinderen en hun ouders bedanken. Zij hebben

enthousiast meegewerkt en hun deelname ernstig genomen, waardoor ik goede

gegevens had om mee aan de slag te gaan. De personeelsleden en de directie van de

deelnemende school verdienen eveneens een dankuwel voor hun open ontvangst en

medewerking. In het bijzonder wil ik dan ook de leerkrachten van de deelnemende

klassen bedanken. Zij waren heel behulpzaam en offerden een deel van hun kostbare tijd

op om dit onderzoek mogelijk te maken.

Ten tweede wil ik mijn promotor, prof. Greet Cardon, en begeleider, Sara D’Haese,

bedanken voor de zeer nauwgezette en diepgaande hulp en begeleiding gedurende het

gehele proces van deze masterproef.

Als laatste wil ik ook mijn ouders bedanken voor het vertrouwen dat ze in mij gesteld

hebben en de kansen die ze mij gegeven hebben, en blijven geven.

Page 8: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

5

1. Inleiding

1.1. Wat is fysieke activiteit

De meest gebruikte definitie van fysieke activiteit (FA) is die van Caspersen en

collega’s (Caspersen, Powell & Christerson, 1985). Zij definiëren fysieke activiteit als

elke beweging van het lichaam die gegenereerd wordt door de skeletale spieren en die

resulteert in energieverbruik. Dit energieverbruik kan zowel absoluut als relatief

gekwantificeerd worden. Het absolute energieverbruik wordt uitgedrukt in kilojoules of

in kilocalorieën, daar waar het relatieve energieverbruik uitgedrukt wordt in

metabolische equivalenten, ofwel MET’s. Eén MET komt overeen met het

energieverbruik als men rustig neerzit. De hoeveelheid verbruikte energie bij andere

activiteiten wordt dan uitgedrukt in een veelvoud hiervan.

Aan de hand van de metabolische equivalenten kan men fysieke activiteit opdelen in

verschillende intensiteiten. Bij licht intense FA verbruikt men tussen de 1.6 en 2.9

MET. Dit is ongeveer de hoeveelheid energie die men verbruikt wanneer men

rechtstaand darts of biljart speelt. Bij matig intense FA verbruikt men tussen de 3.0 en

5.9 MET, bijvoorbeeld bij een stevige wandeling. Bij zware intensiteit verbruikt men

meer dan 6.0 MET, wat overeenkomt met onder andere hardlopen (Haskell et al., 2007;

Strath et al., 2013).

Naast de intensiteit kan ook de aard van FA verschillen. Hier wordt voornamelijk een

onderscheid gemaakt tussen aerobe en anaerobe activiteiten. Bij aerobe activiteiten ligt

de nadruk eerder op uithouding en zullen de spieren minder snel verzuren. Hierdoor kan

een goede algemene conditie opgebouwd worden. Bij anaerobe activiteiten worden de

spieren tegen een bepaalde weerstand opgespannen waardoor ze sneller verzuren en

deze activiteiten minder lang volgehouden kunnen worden. Bij dit soort activiteiten

worden de bot- en spiersterkte echter optimaal gestimuleerd (Janssen, 2007).

Volgens Haerens, Vereecken, Maes en De Bourdeaudhuij (2010) zijn er vier dimensies

aan FA verbonden. Zij beschouwen intensiteit, van lichte over matige naar zware

intensiteit, en aard, bijvoorbeeld joggen als aerobe FA en gewichtheffen als anarobe FA,

Page 9: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

6

elk als een dimensie, met daarnaast ook de frequentie van FA en de duur. De duur wordt

gedefinieerd als de tijd die men aan een stuk door beweegt.

1.2. Belang van fysieke activiteit bij kinderen

1.2.1 Fysieke gezondheid

Het belang van FA bij kinderen wordt duidelijk wanneer gekeken wordt naar de

effecten van FA op de gezondheid. Ten eerste is er een duidelijk verband tussen FA

enerzijds en overgewicht en obesitas anderzijds, namelijk hoe minder FA, hoe groter de

kans op overgewicht en obesitas (Lindsey et al., 2014; Strong et al., 2005).

Ten tweede is er een significante verhoging van het vetpercentage wanneer er te weinig

aan beweging wordt gedaan (Janssen en LeBlanc, 2010; Strong et al., 2005). Mede

dankzij dit verband met obesitas en een gestegen totaal vetpercentage zorgt voldoende

FA bij kinderen voor een belangrijke risicoreductie voor bepaalde cardiovasculaire

ziektes.

Zo heeft beweging een gunstig effect op bepaalde parameters van het metabool

syndroom, al is niet goed geweten hoeveel beweging hiervoor precies vereist is (Janssen

& Le Blanc, 2010; Strong et al., 2005; World Health Organisation, 2010b).

Ook op de ideale cholesterolwaarden heeft FA een positieve invloed. Een constante,

matig tot zwaar intensieve FA is vereist om de HDL-lipoproteïnen, dit is de “goede”

cholesterol, te verhogen en de triglyceriden te verlagen (Janssen & LeBlanc, 2010;

Strong et al., 2005). Verder zorgt een matig tot zwaar intensieve FA er voor dat de

bloeddruk significant daalt bij kinderen met hypertensie.

Naast cardiovasculaire aandoeningen kunnen een hoge BMI en hoog vetpercentages een

risico vormen voor het ontwikkelen van ziektes als astma (Ali & Ulrik, 2013; Strong et

al., 2005). Het is nog onduidelijk of obesitas in de kindertijd reeds op jonge leeftijd de

kans op het ontwikkelen van astma verhoogt, maar volgens een studie van Porter et al.

(2012) hebben kinderen met obesitas wel een significant verhoogde kans op het

ontwikkelen van astma op volwassen leeftijd. Deze kans stijgt nog eens naarmate het

Page 10: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

7

overwicht langer blijft bestaan. Ondanks het bewezen verband tussen obesitas en astma

blijft de causale factor ter discussie staan (Ali & Ulrik, 2013).

Ten derde zorgt FA via de spierbewegingen voor een positieve invloed op het

musculoskeletaal stelsel. Dit houdt enerzijds in dat de spiergroepen versterkt worden

door deze regelmatig aan te spreken tijdens het bewegen en sporten. Sterkere spieren

zorgen voor verhoogde uithouding en zijn een maat voor de algemene fitheid van

kinderen (Janssen & LeBlanc, 2010; Strong et al., 2005).

Anderzijds heeft FA een significant effect op het botweefsel. De spieren hangen

namelijk via pezen vast aan het botweefsel en door de contractie en relaxatie bij

beweging wordt er druk uitgeoefend op de botten. Door de aldus veroorzaakte

drukverschillen wordt de botmineralisatie gestimuleerd wat uiteindelijk de botdensiteit

bevordert (Rowlands, Ingledew, Powell & Eston, 2004). Deze effecten zijn reeds in de

kindertijd zichtbaar en uiten zich door een bevorderde fysieke groei en maturatie. Ook

op de volwassen leeftijd zullen deze merkbaar blijven door bijvoorbeeld een verminderd

risico op osteoporose. Om de besproken effecten te bekomen spreekt het voor zich dat

alle spiergroepen aan bod moeten komen tijdens de FA en dat ook anaerobe activiteit

ingepland moet worden, waarbij de spieren onder weerstand versterkt kunnen worden

(Janssen, 2007; Janssen & LeBlanc, 2010; Strong et al., 2005).

1.2.2. Mentale gezondheid

Daarnaast ondervindt ook de mentale gezondheid een positieve invloed van regelmatig

bewegen. FA wordt geacht een matig tot sterk positieve invloed te hebben op depressie

en angst bij kinderen, afhankelijk van het soort activiteit dat uitgevoerd wordt (Janssen

& LeBlanc, 2010). Ondanks de suggestie van een positieve invloed, blijft eenduidig en

sterk bewijs schaars. Een ander aspect van mentale gezondheid is het zogenaamde self-

concept, wat inhoudt hoe iemand zichzelf ziet en hoe men over zichzelf denkt. Vooral

self-concept op vlak van fysieke capaciteit zou significant verbeteren onder invloed van

FA, maar ook het algemene self-concept zou licht verbeteren door regelmatig aan

beweging te doen (Strong et al., 2005).

Page 11: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

8

Bij al deze gezondheidsvoordelen bestaat er een duidelijke dosis-responsrelatie: hoe

meer FA en over het algemeen ook hoe meer intens, hoe duidelijker het voordeel

(Janssen, 2007; WHO, 2010b). Toch is het belangrijk zich hier niet op vast te pinnen.

Reeds de kleinste stijging in hoeveelheid FA heeft vaak al een groot positief effect op

de gezondheid (Janssen & LeBlanc, 2010).

1.2.3. Cognitieve en motorische ontwikkeling

Naast het effect op de gezondheid heeft FA ook een positieve invloed heeft op de

schoolprestaties van kinderen (Strong et al., 2005). Uit het onderzoek van Donnelly en

Lambourne (2011) blijkt dat de cognitieve functies van fitte kinderen, die een betere

cardiovasculaire functie hebben, significant beter zijn dan die van kinderen die te

weinig aan FA doen en aldus een slechtere basisconditie hebben. Vooral taken waarvoor

concentratie, een goed geheugen en grote cognitieve controle nodig is, zullen opvallend

beter uitgevoerd worden. Het verhogen van FA zal ook een significant positieve invloed

hebben op complexe mentale processen zoals zelf-monitoring en zelf-controle. Een

hoger vetpercentage en BMI zouden dan weer aanleiding geven tot slechtere

schoolresultaten, al blijft het onduidelijk of dit veroorzaakt wordt door het overwicht an

sich of dat er inmenging is van psychosociale variabelen (Donnelly & Lambourne,

2011).

Tevens worden ook de motorische capaciteiten van kinderen beter ontwikkeld onder

invloed van voldoende FA. Hierbij is het van belang op te merken dat het soort FA dat

aan kinderen aangeboden wordt, aangepast dient te worden aan de leeftijd en de

ontwikkelingsfase van het kind (Strong et al., 2005; WHO, 2010b).

Samengevat kan men dus stellen dat FA noodzakelijk is voor het behouden van een

gezond lichaamsgewicht, het voorkomen van een aantal chronische ziektes en het

bekomen van een optimale ontwikkeling van zowel cognitieve als motorische

vaardigheden van het kind.

Page 12: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

9

1.2.4. Tracking

Wat hierboven besproken werd, zijn voornamelijk de voordelen van FA voor het kind.

Er zijn echter studies die suggereren dat wanneer men reeds op kinderleeftijd een fysiek

actief gedragspatroon vertoont, dit patroon ook verdergezet wordt op volwassen leeftijd.

Dit wordt aangeduid met de term “tracking”. Onderzoek van Malina (1996) levert

slechts zwak bewijs voor tracking van FA van de kindertijd tot in de volwassenheid.

Wel is tracking van zogenaamde activity indicators, bijvoorbeeld sportparticipatie en

attitude, duidelijk aanwezig. Om deze indicatoren zo positief mogelijk te krijgen is het

belangrijk dat reeds in de kindertijd met voldoende beweging of sport gestart wordt. In

een systematische review van Craigie, Lake, Kelly, Adamson en Mathers (2011) blijkt

dat er meestal een matig bewijs van tracking van FA van de kindertijd naar de

volwassenheid kan geleverd worden. Evenwel zou dit meestal een onderschatting zijn

van de werkelijke tendens omwille van methodologische moeilijkheden. Al bij al kan

men dus besluiten dat het aanmoedigen van FA bij kinderen ook belangrijk is omdat het

fysiek actieve gedrag ook op volwassen leeftijd in alle waarschijnlijkheid verdergezet

zal worden (Cardon et al., 2005; Gubbels, Van Assema & Kremers, 2013; Hulens et al.,

2001).

1.3. Aanbevelingen

Uit een review van Janssen uit 2007 blijkt dat kinderen idealiter 90 minuten per dag

bewegen, dit iedere dag van de week. Evenwel werd in diezelfde studie gevonden dat

dit onhaalbaar lijkt voor veel kinderen, waardoor ze al op voorhand afhaken. Toch mag

de richtlijn niet te laagdrempelig zijn om kinderen die reeds bepaalde FA vertonen toch

te stimuleren. Daarom werd de uiteindelijke richtlijn gehouden op minstens 60 minuten

FA per dag. Deze richtlijn werd ook bevestigd door Janssen en LeBlanc (2010) en werd

overgenomen door de WHO in 2009 in de “Global recommendations on physical

activity for health”. Omdat het bij kinderen niet evident is om ze 60 minuten aan een

stuk te laten bewegen, worden de richtlijnen aangepast aan hun bewegingspatroon.

Aldus kunnen de 60 minuten opgesplitst worden over de loop van de dag in periodes

van vijf minuten per keer. Een tijdspanne van minder dan vijf minuten is onvoldoende

om de gezondheidsvoordelen ten volle te benutten.

Page 13: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

10

Naast de hoeveelheid is ook de intensiteit een belangrijke parameter van FA. Uit het

onderzoek van Janssen en LeBlanc (2010) blijkt dat om een voordelig effect te

verkrijgen, een lage intensiteit onvoldoende is. Daarom raadt men aan de 60 minuten in

te vullen met een FA aan matige tot zware intensiteit.

Zoals reeds vermeld kan men een onderscheid maken tussen aerobe en anaerobe FA. De

aerobe vorm zorgt voor een goede basisconditie en kan perfect ingebed worden in

spelletjes, op de speelplaats enzovoort. Deze moet de voornaamste vorm van bewegen

zijn bij kinderen. Bij anaerobe activiteiten wordt de bot- en spiersterkte optimaal

gestimuleerd. Daarom wordt aangeraden deze vorm van bewegen minstens drie maal

per week in te bouwen in het activiteitenprofiel van kinderen (Janssen, 2007; Janssen &

LeBlanc, 2010).

In de aanbevelingen van de WHO wordt ook aandacht besteed aan de inhoud van de

activiteiten die aan kinderen aangeboden worden. Er moeten bijvoorbeeld verschillende

types van activiteiten aan bod komen, om voldoende variatie aan te bieden. Bovendien

worden de activiteiten best ingepland in een vrijetijdscontext die aangenaam is voor het

kind. Aldus kan een positieve connotatie met sport en beweging ontwikkelen (Janssen,

2007).

Voor de kinderen in Vlaanderen werden de richtlijnen vastgelegd in de “Vlaamse

consensustekst over gezonde voeding en beweging” door de vzw Eetexpert.be. Daarin

wordt gesteld dat kinderen dagelijks minstens één uur matig tot zwaar intense FA

(MVPA) moeten verrichten. Zij mogen dit verspreiden over de gehele dag maar moeten

minstens tien minuten aan een stuk door bewegen. Verder wordt aangeraden minstens

drie keer per week 60 minuten een aërobe activiteit aan zware intensiteit uit te voeren.

Ook spier- en botversterkende FA wordt minstens drie keer per week aangeraden.

Een groot deel van de Vlaamse kinderen behalen deze richtlijnen evenwel niet. In een

studie van Spittaels et al. (2012) wordt de FA bij Vlaamse kinderen tussen 8 en 13 jaar

gemeten aan de hand van accelerometers. Daaruit blijkt dat slechts 26% van deze groep

de richtlijnen voor MVPA haalt. Verloigne et al. (2012) onderzochten de MVPA van

Page 14: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

11

Belgische kinderen tussen 10 en 12 jaar aan de hand van accelerometers en bekwamen

nog slechtere resultaten. Slechts 1,7% van de meisjes en 14% van de jongens voldeden

aan de richlijn van 60 minuten MVPA per dag.

1.4. Methodes om fysieke activiteit te meten

Om te meten of er aan de aanbevelingen voldaan werd, werden verschillende methoden

om de FA te meten ontwikkeld. Naast het kwantificeren van de FA is het ook van

belang te weten op welke wijze deze ingevuld werd, om zo op maat gemaakte

interventies te kunnen evalueren. Er zijn vier dimensies die FA karakteriseren, namelijk

het type van FA, de frequentie, de duur en de intensiteit (Haerens et al., 2010; Strath et

al., 2013). Zoals reeds werd aangegeven bij de aanbevelingen is het bewegingspatroon

van kinderen karakteristiek. Zo wordt de meeste FA gehaald uit spelletjes en wordt de

duur dat kinderen bewegen vaak onderbroken (Janssen, 2007). Het is dan ook belangrijk

dat deze kennis meegenomen wordt in het kiezen van de meest geschikte methode om

FA bij kinderen te meten. Bovendien is het belangrijk dat de gebruikte methode het

natuurlijke bewegingspatroon van de kinderen niet beïnvloedt (Ellery, Weiler & Hazell,

2014; Laporte, Montoye & Caspersen, 1985).

Hier worden alle voor handen zijnde technieken kort besproken en wordt specifiek

toegelicht of de methode praktisch toepasbaar is voor kinderen. Ook worden de

validiteit en betrouwbaarheid van de verschillende instrumenten weergegeven. De

validiteit geeft weer of het instrument meet wat het moet meten. Een instrument om FA

te meten zou dus een zo exact mogelijke benadering van de werkelijke FA moeten

geven om valide te zijn. De betrouwbaarheid geeft weer of het instrument telkens

dezelfde resultaten in dezelfde omstandigheden geeft (Laporte et al., 1985).

1.4.1. Objectieve methodes

Directe observatie, de doubly labelled water methode en indirecte calorimetrie zijn

vormen van objectieve methodes en worden door Sirard en Pate (2001) als de gouden

standaard beschouwd waartegen andere methodes gevalideerd kunnen worden. Andere

Page 15: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

12

objectieve methodes zijn het meten van de hartslag en het gebruik van pedometers en

accelerometers.

1.4.4.1. Directe observatie

Hierbij kijkt de onderzoeker rechtstreeks toe terwijl de studiedeelnemer FA uitvoert. Er

zijn verschillende instrumenten voor directe observatie die gevalideerd zijn en een

goede interobserver betrouwbaarheid vertonen (Sirard & Pate, 2001). Een instrument

heeft een goede interobserver betrouwbaarheid wanneer de resultaten van het instrument

niet afhankelijk zijn van de onderzoeker die het instrument gebruikt en toepast.

Bovendien kan de onderzoeker extra informatie halen uit de context waarin de FA

wordt uitgevoerd (Strath et al., 2013). Desondanks zijn er toch wat nadelen aan directe

observatie verbonden. Ten eerste betekent deze techniek een hoge last voor de

onderzoeker en is deze daarom niet geschikt voor grootschalig onderzoek. Ten tweede

kan er reactiviteit van de studiedeelnemer op de onderzoeker ontstaan. Hierdoor kan een

verstoring van de werkelijkheid optreden wat de resultaten minder betrouwbaar maakt

(Sirard & Pate, 2001).

1.4.1.2. Doubly labeled water methode

Bij deze techniek drinkt de deelnemer met isotopen gemerkt water. Zowel het

waterstofatoom als het zuurstofatoom wordt vervangen door voor de mens

ongevaarlijke isotopen. In het lichaam wordt het opgedronken water enerzijds

gerecycleerd in water, waar zowel het waterstof- als het zuurstofatoom voor gebruikt

worden, en anderzijds in CO2, waarvoor enkel het zuurstofatoom gebruikt wordt. Bij het

uitvoeren van FA zal de CO2-productie verhogen waardoor de ratio aan gemerkt water

ten opzichte van gemerkt CO2 zal veranderen. Dit is een gevalideerde methode om de

totale FA te meten bij zowel volwassen als bij kinderen (Speakman, 1998). Hoewel

deze techniek makkelijk te incorporeren is in het dagelijkse leven en er weinig

reactiviteit naar de onderzoeker toe bestaat, zijn er enkele nadelen aan verbonden. Ten

eerste zijn de isotopen zeer duur waardoor de doubly labeled water methode niet

geschikt is voor grote onderzoeken (Sirard & Pate, 2001). Ten tweede kan de FA enkel

Page 16: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

13

over een periode van een tot drie weken gemeten worden door de tijd die de isotopen

nodig hebben om te vervallen (Speakman, 1998; Strath et al., 2013). Hierdoor gaat heel

wat informatie over de duur, de aard en de hoeveelheid van FA verloren. Als laatste is

de deelnemer verplicht een accuraat voedingsdagboek bij te houden wat deze techniek

minder geschikt maakt voor kinderen (Sirard & Pate, 2001).

1.4.1.3. Indirecte calorimetrie

Het principe van indirecte calorimetrie houdt in dat het energieverbruik berekend wordt

uit het O2-verbruik en de CO2-uitstoot (Strath et al., 2013). Hoewel de validiteit bewezen

is bij volwassenen, is er onduidelijkheid bij kinderen. Bovendien is het benodigd

materiaal, een gesloten cabine waarin de luchtbestanddelen kunnen gemeten worden,

duur, niet praktisch bruikbaar in grote groepen en belemmert het het natuurlijke

bewegingspatroon van kinderen (Sirard & Pate, 2001). Desalniettemin heeft deze

methode zeker zijn nut in de validatie van andere methodes en het meten van FA in

experimentele, gecontroleerde settings (Strath et al., 2013).

1.4.1.4. Hartslagfrequentie

De FA kan geschat worden met behulp van de monitoring van de hartslagfrequentie

door het lineair verband tussen het hartritme en de O2-consumptie. Dit wil zeggen dat

het hartritme zal stijgen als de O2-consumptie stijgt, wat wijst op inspanning en FA.

Deze methode is zowel bij volwassenen als bij kinderen valide bevonden. Een eerste

voordeel van deze techniek is dat de aard (aërobe of anaërobe FA) en intensiteit van de

FA kan nagegaan worden. Voorts is het een kosteneffectieve methode die makkelijk toe

te passen is en die weinig last bij de onderzoeker en deelnemer veroorzaakt, door het

voor handen zijn van kleine meettoestellen. Daarnaast vertoont deze techniek echter

problemen bij het registreren van FA van lage intensiteit (Platat & Jarrar, 2012;

Vanhelst, Hardy, Gottrand & Béghin, 2012). In die range kan de hartslag namelijk

gemakkelijk verstoord worden door sympatische activiteit als emotionele of

lichamelijke stress. Bovendien duurt het een tijdje eer de hartslag stijgt bij FA. Deze

periode wordt de lag-periode genoemd. Ook na de FA is er een lag-periode waarbij de

hartslag hoog blijft terwijl men reeds gestopt is met de FA (Strath et al., 2013). Gezien

Page 17: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

14

het intermittente bewegingspatroon van kinderen is dit vooral bij hen een

problematische zaak. Daarboven speelt de fitheid een belangrijke factor in hoe snel de

hartslag van het kind stijgt. Als fitte kinderen aan FA doen, zal hun hartslag minder snel

stijgen dan die van minder fitte kinderen, ondanks gelijke duur en intensiteit.

Desondanks blijft deze techniek vaak gebruikt bij kinderen (Eston, Rowlands &

Ingledew, 1998).

1.4.1.5. Pedometer

De pedometer is een klein toestel dat ter hoogte van de heup bevestigd wordt. De meest

simpele modellen zijn voorzien van een springveer die bijhoudt hoeveel stappen de

persoon zet. Dit aantal stappen kan dan gecorreleerd worden aan de hoeveelheid

verbruikte energie en zo een maat voor de FA geven. Rowe, Mahar, Raedeke en Lore

(2004) hebben aangetoond dat pedometers betrouwbaar zijn wanneer ze gebruikt

worden bij kinderen. Wanneer zes opeenvolgende dagen metingen werden uitgevoerd,

bedroeg de intraclass correlatiecoëfficiënt (ICC) 0,79. Eston, Rowlands en Ingledew

(1998) bewezen de validiteit van de pedometer bij kinderen. De Pearson

correlatiecoëfficiënt (r) bedroeg namelijk 0,622 indien de pedometerwaarden

vergeleken werden met de hartslagfrequentie.

Wat de pedometer aantrekkelijk maakt in het onderzoek naar FA bij kinderen is dat hij

klein, licht, draagbaar, goedkoop en niet invasief is. Bovendien treedt er geen

reactiviteit van de kinderen op de pedometer op, waarbij de kinderen bijvoorbeeld meer

gaan bewegen omdat ze de meter dragen (Sirard & Pate, 2001; Butte, Ekelund &

Westerterp, 2012). Een mogelijk nadeel is dat de pedometers niet of onvoldoende en

incorrect gedragen worden (Ellery et al., 2014). Uit onderzoek van Cardon en De

Bourdeaudhuij (2007) blijkt het tegendeel waar te zijn: de compliantie onder kinderen

ligt hoog en zowat alle kinderen blijken het dragen van het toestel zelfs leuk te vinden.

Toch leent de pedometer zich niet altijd tot gebruik in het onderzoek. Er is bijvoorbeeld

geen informatie verkrijgbaar over de aard en intensiteit van de FA. Het toestel kan ook

niet gedragen worden bij wateractiviteiten, waardoor een deel van de FA verloren kan

gaan. Dit kan eventueel opgelost worden door het bijhouden van een

Page 18: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

15

bewegingsdagboek, maar dat haalt de objectiviteit naar beneden en is praktisch minder

haalbaar bij kinderen (Sirard & Pate, 2001).

1.4.1.6. Accelerometer

De accelerometer is een toestel met de vergelijkbare grote van een pedometer. Het meet

de versnelling die gemaakt wordt wanneer men beweegt aan de hand van een piëzo-

elektrisch kristal dat onder invloed van de versnelling potentiaalverschillen opwekt. Uit

de aldus gemeten versnelling kan men een maat voor FA berekenen. Het is evenals de

pedometer een goed bruikbaar toestel omwille van zijn grootte, makkelijke bediening,

robuustheid, draagbaarheid en onderhoud, en hij veroorzaakt geen reactiviteit bij de

kinderen (Butte et al., 2012; Eston et al., 1998). Bovendien geven accelerometers

informatie over de intensiteit, de frequentie en de duur van FA (Strath et al., 2013). Net

als de pedometer geeft de accelerometer geen probleem naar compliantie toe gezien

kinderen hem graag dragen (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2007).

Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen de toestellen die de versnelling enkel

in het verticale vlak meten, de zogenaamde uni-axiale accelerometers, en de toestellen

die de versnelling in drie vlakken registreren, de zogenaamde tri-axiale accelerometers.

Beide soorten zijn valide bevonden bij kinderen, waarbij r tussen de accelerometerdata

en de data uit de hartslagmonitoring en O2-consumptie telkens hoger dan 0,50 waren

(Trost, McIver & Pate, 2005; Ott, Pate, Trost, Ward & Saunders, 2000). Zowel Eston et

al. (1998) als Ott et al. (2000) hebben onderzocht welke van de twee de beste resultaten

bij kinderen geven. Om de tri-axiale accelerometer te kunnen vergelijken met de uni-

axiale, werd de data van de drie assen afzonderlijk geanalyseerd waarna een

driedimensionale vector werd berekend. Deze kon dan vergeleken worden met de data

van de uni-axiale accelerometer. Hieruit blijkt dat de tri-axiale accelerometer de beste

resultaten geeft. Dit heeft voornamelijk te maken met de aard van FA bij kinderen. De

meeste beweging halen kinderen namelijk uit het spelen, waarbij niet in een enkel vlak

bewogen wordt, maar in alle drie de vlakken.

Ook belangrijk met betrekking tot het bewegingspatroon van kinderen is de tijd tussen

twee metingen, het interval of de epoch, en de lengte van de periode dat het toestel

Page 19: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

16

gedragen moet worden. Kinderen bewegen vaak maar in korte periodes. Het interval

tussen twee metingen moet dus kleiner zijn dan bij volwassenen om geen periodes van

FA te missen. Dit komt neer op een epoch van 5 à 15 seconden (Vanhelst et al., 2012).

Om een voldoende betrouwbaar beeld te krijgen van het bewegingspatroon van

kinderen is een periode van ongeveer zeven dagen vereist. Zo zijn zowel week- als

weekenddagen vertegenwoordigd in de analyse (Trost et al., 2005).

Een eerste nadeel van de accelerometer is dat hij gelimiteerd is in het beoordelen van

bepaalde fysieke activiteiten (Butte et al., 2012). Dit omvat onder meer fietsen,

bewegingen met minimale torsobewegingen (Sirard & Pate, 2001) en wateractiviteiten,

aangezien het toestel niet waterdicht is. Dit probleem kan eventueel verholpen worden

door het toevoegen van een bewegingsdagboek, waarin de activiteiten die zonder

accelerometer uitgevoerd werden ook opgenomen worden. Dit zorgt voor een completer

beeld van de werkelijk uitgevoerde FA (De Meester, De Bourdeaudhuij, Deforche,

Ottevaere & Cardon, 2011). Een tweede nadeel van de accelerometer is het ontbreken

van informatie over de context van de FA, al kan ook dit probleem verholpen worden

door het toevoegen van een bewegingsdagboek. Daarnaast kunnen bepaalde niet-

bewegingsgerelateerde zaken ook een registratie veroorzaken. Dit zijn voornamelijk

zaken die een of andere vorm van versnelling veroorzaken zoals het rijden op een

motorfiets (Vanhelst et al., 2012).

Een laatste nadeel van de accelerometer is dat er geen standaardprocedure bestaat om de

output te verwerken (Sirard & Pate, 2001; Butte et al., 2012). Dit geldt ook voor het

bepalen van de cut-points. Deze grenswaarden worden gebruikt om sedentair gedrag en

licht, matig en zwaar intense fysieke activiteit te onderscheiden. Meestal gebeurt dit aan

de hand van een vergelijking die de relatie tussen het aantal counts per minuut en de

verbruikte energie beschrijft, al kan men ook gebruikt maken van andere methodes

zoals de ROC-curve. Er bestaan specifieke cut-points die speciaal voor het gebruik bij

kinderen ontwikkeld zijn, maar er is weinig consensus welke van die cut-points men het

best gebruikt (Trost, Loprizi, Moore & Pfeiffer, 2011).

Page 20: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

17

1.4.1.7. Andere

Naast deze objectieve methodes zijn er nog verschillende andere die praktisch minder

bruikbaar of nog niet of onvoldoende gevalideerd zijn. Deze omvatten onder meer

multiple sensor systems en load transducers (Ellery et al., 2014; Butte et al., 2012).

Multiple sensor systems maken gebruik van verschillende sensoren die over het gehele

lichaam bevestigd worden. Door het gebruik van gecombineerde sensoren kan een

betere inschatting van het totale energieverbruik gegeven worden. Dit is dan de maat

voor FA. Deze systemen zijn echter niet praktisch en duur. Bovendien zijn ze

onvoldoende gevalideerd bij kinderen (Arvidsson, Slinde & Huthén, 2009).

Load transducers, ook wel voetcontact monitoren genoemd, worden aan de voet of

enkel gedragen en meten de versnelling van de voet. Daarnaast kan ook de snelheid van

de beweging, de afstand die afgelegd wordt en verschillende bewegingspatronen

geregistreerd worden. Er bestaat echter ook weinig validiteit voor het gebruik van load

transducers bij kinderen (Butte et al., 2012).

Ook GPS systemen kunnen ingezet worden. Deze kunnen FA echter niet kwantificeren,

maar ze kunnen wel extra contextuele informatie verschaffen indien gebruikt met

andere methodes (Ellery et al., 2014). Omwille van de mindere relevantie worden deze

hier niet besproken.

1.4.2. Subjectieve methodes

Bij de subjectieve methodes wordt de inschatting van FA niet gemaakt aan de hand van

verschillende metingen maar aan de hand van inschattingen die de proefpersoon of een

naaste van de proefpersoon geeft over zijn of haar FA. Dit kan heel veel verschillende

soorten informatie opleveren al zijn de resultaten mogelijks onderhevig aan zaken als

sociale wenselijkheid, herinneringsbias en misinterpretatie van vragenlijsten. Vooral bij

kinderen zijn subjectieve methodes minder geschikt omdat hun cognitieve functies nog

niet ten volle ontwikkeld zijn. Hierdoor kunnen zij zich moeilijker herinneren wanneer

zij precies aan FA gedaan hebben, hoe lang, … (Ellery et al., 2012; Vanhelst et al.,

2012). Dit wordt bevorderd door de aard van hun FA: zij bewegen voornamelijk al

Page 21: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

18

spelend, wat ongestructureerd is. Hierdoor wordt de FA moeilijker onthouden en

gerapporteerd.

De validatie van subjectieve methodes kan gebeuren aan de hand van bovengenoemde

objectieve methodes, zoals bijvoorbeeld de accelerometer (Sirard & Pate, 2001). De

gekozen objectieve methode wordt dan beschouwd als de gouden standaard, die de

beste benadering van de werkelijke FA geeft. Een subjectieve methode is pas valide als

de resultaten van de meting voldoende correleren met deze gouden standaard.

1.4.2.1. Zelf gerapporteerde vragenlijsten

Zelf gerapporteerde vragenlijsten zijn vragenlijsten over FA die ingevuld worden door

de proefpersoon zelf. De vragen kunnen handelen over zowat alle dimensies van FA

alsook over de context waarin deze uitgevoerd werd. Er zijn reeds veel verschillende

soorten van deze vragenlijsten ontwikkeld. De meeste gebruikte voor kinderen is de

IPAQ-Children die reeds gevalideerd is (Kowalski, Crocker & Faulkner, 1997; Lindsey

et al., 2014; Vanhelst et al., 2012).

Een belangrijk criterium voor het gebruik van een welbepaalde vragenlijst is dat de

vragenlijst niet reactief mag zijn. Dit wil zeggen dat hij geen invloed heeft op het

bevraagde gedrag, waardoor de resultaten onnauwkeurig zouden worden. Verder moet

de vragenlijst praktisch zijn, bij de doelpopulatie passen en zowel betrouwbaar als

valide zijn (Plattat & Jarrar, 2012). Vooral op het laatste criterium scoren vragenlijsten

slecht. Ze zijn vaak minder valide dan de objectieve methodes en dan vooral voor het

meten van FA met lage intensiteit (Strath et al., 2013).

Ook aan het criterium dat ze bij de doelpopulatie moeten passen wordt vaak slechts

gedeeltelijk voldaan. De ontwikkelde vragenlijsten zijn voornamelijk angelsaksisch en

niet aangepast of gevalideerd voor de specifieke meetpopulatie (Plattat & Jarrar, 2012).

Desondanks biedt het gebruik van een vragenlijst enkele belangrijke voordelen. Ten

eerste ligt de kost ervan laag, ten tweede zijn ze makkelijk te verspreiden en ten derde

leveren ze slechts een lage last voor zowel onderzoeker als deelnemer. Zij lenen zich

dus goed voor grootschalig onderzoek (Kowalski et al., 1997; Strath et al., 2013).

Page 22: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

19

Bovendien verkrijgt de onderzoeker veel informatie over de context van FA. Daarom is

het van groot belang dat er populatiespecifieke vragenlijsten ontwikkeld worden die

gevalideerd worden aan de hand van een van bovenstaande objectieve methodes (Plattat

& Jarrar, 2012).

1.4.2.2. Interviewer-administered questionnaires

Zoals reeds werd aangegeven, hebben kinderen het moeilijk zich alles goed te

herinneren. Dit euvel kan verholpen worden door een getrainde interviewer de

vragenlijsten te laten afnemen. Deze kan de kinderen dan op correcte wijze sturen naar

een goed en duidelijk antwoord op de vragen. Ondanks dit majeure voordeel kan het

inschakelen van een tweede persoon een significante bias met zich meebrengen,

waardoor de methode minder betrouwbaar wordt. Bovendien brengt hij extra kosten met

zich mee en extra werklast voor de onderzoeker (Sirard & Pate, 2001).

1.4.2.3. Proxy report

Deze vragenlijsten worden niet ingevuld door de proefpersoon zelf, maar door een

naaste. In het geval van kinderen zijn dat meestal de ouders of de leerkrachten. Hiermee

wordt de herinneringsbias veroorzaakt door de slechtere cognitieve functies van de

kinderen wel omzeild, maar wordt een extra bias gecreëerd door het invoegen van een

tweede persoon. Over de validiteit van dit soort vragenlijsten bestaat geen consensus,

dus verder onderzoek is zeker vereist (Sirard & Pate, 2001). Bovendien zijn proxy

reports ook duurder en meer arbeids- en tijdsintensief dan de zelf gerapporteerde

vragenlijsten (Lindsay et al., 2014).

1.4.2.4. Dagboek of logboek

In het dagboek of logboek worden gegevens over FA gedetailleerd vastgelegd waardoor

er veel informatie over duur, frequentie, type en context aanwezig is (Strath et al.,

2013). Daarom wordt het dagboek soms gebruikt in combinatie met bijvoorbeeld een

pedometer of een accelerometer. Zo worden kwantitatieve gegevens van FA gekoppeld

aan informatie over de context. Het bijhouden van zo’n dagboek veroorzaakt echter een

hoge deelnemerslast. Bovendien heeft deze methode zijn nut wel bewezen bij

Page 23: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

20

volwassenen maar is het gebruik niet aan te raden bij kinderen wegens niet praktisch

haalbaar (Sirard & Pate, 2001).

1.5. Gevalideerde vragenlijsten

Er zijn reeds veel verschillende vragenlijsten ontwikkeld om de FA bij kinderen te

kunnen beoordelen. De bekendste en meest gebruikte is de International Physical

Activity Quesionnaire (IPAQ) of een aangepaste versie ervan, zoals de IPAQ-Children

of de PAQA. Verder is er ook de WHO health behaviour in schoolchildren

questionnaire (HBSC), de Fels PAQ en de previous day physical activity recall

(PDPAR). Gezien de besproken moeilijkheden bij het afnemen van vragenlijsten bij

kinderen, is het belangrijk dat alvorens een vragenlijst gebruikt wordt, deze ook

gevalideerd wordt. Deze validatie gebeurt aan de hand van een of meerdere objectieve

meetmethodes.

1.5.1. IPAQ

De IPAQ werd aanvankelijk ontwikkeld om FA in verschillende dimensies bij

volwassenen te meten. Gezien het internationale karakter van deze vragenlijst werd hij

vertaald in verschillende talen en gebruikt over de hele wereld. Er bestaan veel studies

die de validiteit van de IPAQ onderzocht hebben. Het resultaat hiervan is overwegend

positief: men kan concluderen dat de IPAQ valide is om FA bij volwassenen te meten

(Kim, Park & Kang, 2012). Gezien het succes van de IPAQ bij volwassenen, is men de

toepassing bij kinderen gaan testen. Hieruit bleek dat de vragenlijst niet valide is bij

kinderen (Rangul, Holmen, Kurtze, Cuypers & Midthjell, 2008), waarop aangepaste

vragenlijsten ontwikkeld werden. Een voorbeeld is de PAQA, waarin vragen die enkel

op volwassenen van toepassing zijn, werden verwijderd en vragen over school

gerelateerde FA werden toegevoegd. Uit onderzoek van Arvidssons, Slinde en Hulthèn

(2005) is gebleken dat ondanks een algemene onderschatting van FA, de PAQA wel

valide is om het energieverbruik in te schatten en zo een maat van FA te geven. Ook de

IPAQ-Children werd aangepast aan de specifieke omgeving en het specifieke gedrag

van kinderen. Deze vragenlijst werd in 1997 door Kowalski, Crocker en Faulkner als

een valide meetinstrument bevonden (r tussen 0,33 en 0,73). Naast het aanpassen van de

IPAQ aan kinderen, werd hij ook aangepast aan specifieke landen of regio’s waar hij

Page 24: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

21

gebruikt werd. De NPAQ (Netherlands physical activity questionnaire) werd in

Nederland gebruikt en is in plaats van een zelf gerapporteerde vragenlijst een proxy

report, waarbij de vragen door de ouders ingevuld moeten worden. Deze werd door

Janz, Broffitt en Levy valide bevonden (r=0,33) (2005).

In Vlaanderen werd de FPAQ, de Flemish physical activity questionnaire, opgesteld om

de FA bij de Vlaamse schoolkinderen te kunnen beoordelen. Philippaerts et al.

beoordeelde de validiteit ten opzichte van een accelerometer en de betrouwbaarheid van

de FPAQ reeds in 2006. Toen werd bevonden dat ze zowel betrouwbaar als valide is, dit

bij adolescenten tussen de twaalf en de achttien jaar.

1.5.2. PDPAR

De previous day physical activity recall is een zelf gerapporteerde vragenlijst die van bij

de ontwikkeling is aangepast aan het niveau van kinderen. Gezien de beperkte

cognitieve functies van kinderen wordt in de PDPAR enkel gevraagd naar de FA van de

vorige dag. Die dag wordt onderverdeeld in periodes van 30 minuten zodat het voor

kinderen makkelijker is hun FA in de tijd te plaatsen. Bovendien wordt een lijst gegeven

waarin de soort FA in grote, algemene groepen wordt weergegeven waaruit de kinderen

dan kunnen kiezen (Trost, Ward, McGraw & Pate, 1999). Zowel Weston, Petosa en

Pate (1997) als Trost et al. (1999) hebben deze vragenlijst als valide bevonden om de

relatieve hoeveelheid FA in een groep kinderen in te schatten (r tussen 0,35 en 0,43).

Dit wil zeggen dat de PDPAR gebruikt kan worden om kinderen uit een bepaalde groep

te rangschikken op basis van hun FA (bijvoorbeeld van weinig actief tot heel actief).

1.5.3. WHO HBSC

De WHO ontwikkelde een vragenlijst voor kinderen die onderwerpen in verband met

gezondheid en levenswijze bevraagt, de “health behaviour in school children

questionnaire”. In dit kader wordt ook FA onderzocht waarvoor de frequentie en de

duur van de FA uitgevoerd buiten de schooluren bevraagd wordt. Een eerste studie naar

Page 25: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

22

de validiteit bij Australische jongeren (12 tot 16 jaar) wees op een vrij goede validiteit

bij het meten van de FA met matige tot zware intensiteit (Booth, Okely, Chey &

Bauman, 2001). Rangul et al. onderzocht in 2008 eveneens de validiteit van de HBSC

ten opzichte van het O2-verbruik, maar dan bij Noorse jongeren tussen de 13 en de 16

jaar oud, en bekwam gelijkaardige resultaten (r tussen 0,29 en 0,39).

1.5.4. Fels PAQ

De Fels physical activity questionnaire is een voor kinderen aangepaste versie van de

Baecke PAQ voor volwassenen, die reeds gevalideerd werd (Philippaerts, Westerterp &

Lefevre, 2001). Vragen over bijvoorbeeld werkgerelateerde beweging werden

geschrapt en vragen die meer passen bij het dagelijkse leven van kinderen en hun

natuurlijke bewegingspatroon werden er aan toegevoegd. De Fels PAQ moet door de

kinderen zelf ingevuld worden en bevraagt de FA die gewoonlijk wordt uitgevoerd. De

validiteit is voldoende bij lagere schoolkinderen (R tussen 0,29 en 0,36) (Treuth, Hou,

Young & Maynard, 2005).

1.6. Sedentair gedrag

Onder sedentair gedrag (SG) vallen activiteiten waarbij het energieverbruik lager dan

1,5 MET is en er sprake is van uiterst minimale beweging. Dit zijn zittende of liggende

activiteiten zoals tv-kijken, lezen, op de computer werken en autorijden of, in het geval

van kinderen, in de auto zitten. Slapen wordt niet beschouwd als SG (Atkin et al., 2012;

Dietz, 1996; Lubans et al., 2011). SG is niet zomaar het ontbreken van FA. Aangezien

er geen correlatie is tussen FA en SG bij kinderen, kan men deze onafhankelijk van

elkaar beschouwen (Santaliestra-Pasías et al., 2013). Iemand die dus voldoet aan de

richtlijnen voor FA kan toch in hoge mate SG vertonen (Reilly, Coyle, Kelly, Burke,

Grant & Paton, 2003; Spittaels et al., 2012).

SG heeft onafhankelijk van FA een grote invloed op de gezondheid van kinderen

(Atkins et al., 2012; Dietz, 1996; Lubans et al., 2011). Een hoge mate van SG is

voornamelijk positief gecorreleerd aan overgewicht en obesitas (Dietz, 1996; Lubans et

al., 2011; Santaliestra-Pasías et al., 2013; Spittaels et al., 2012). Daarnaast is SG een

risicofactor op het ontwikkelen van het metabool syndroom en cardiovasculaire

Page 26: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

23

aandoeningen (Santaliestra-Pasías et al., 2013; Spittaels et al., 2012). Bovendien treedt

er ook tracking op van SG vanuit de kindertijd naar de volwassenen toe (Dietz, 1996).

Om SG te meten zijn dezelfde methodes mogelijk als voor het meten van FA. De meest

gebruikte methodes zijn echter de zelf gerapporteerde vragenlijsten en de accelerometer.

In de vragenlijsten wordt SG voornamelijk bevraagd door het peilen naar

schermgerelateerde activiteiten. Dit komt meestal neer op de tijd die men besteedt aan

tv-kijken (Lubans et al., 2011). Toch is alleen dit aspect van SG bevragen onvoldoende

om een correcte inschatting van het totale SG te kunnen maken en zouden ook andere

zittende activiteiten als lezen en in de auto zitten bevraagd moeten worden (Atkin et al.,

2012; Reilly et al., 2003; Spittaels et al., 2012). De validiteit van de aanwezige

vragenlijsten zijn onvoldoende onderzocht bij kinderen en verder onderzoek hiernaar is

nodig (Lubans et al., 2011). De validiteit van de accelerometer om SG te meten is

daarentegen wel goed bevonden (Atkin et al., 2012; Lubans et al., 2011; Reilly et al.,

2003). Men kan de accelerometer dus gebruiken als gouden standaard om de validiteit

van vragenlijsten over SG te bepalen.

In de “Vlaamse consensustekst in verband met evenwichtige voeding en beweging” van

de vzw Eetexpert.be worden richtlijnen voor het SG weergegeven. Voor kinderen en

jongeren tussen 6 en 18 jaar wordt aangeraden het SG buiten de schooluren te beperken

tot twee uur per dag. Uit de studie van Spittaels et al. (2012), waarin SG gemeten werd

met behulp van accelerometers, blijkt dat kinderen tussen 8 en 13 jaar 53% van de

draagtijd van de accelerometer sedentair zijn. Dit komt ongeveer overeen met zeven uur

per dag. Er wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen de tijd op school en de tijd

buiten de schooluren. Toch zijn er aanwijzingen dat een groot deel van de Vlaamse

kinderen de aanbevelingen voor SG niet halen.

1.7. Probleemstelling

Het behalen van de norm voor FA bij kinderen, namelijk 60 minuten per dag matige tot

zwaar intensieve FA, leidt tot heel wat voordelen. Op vlak van fysieke gezondheid

vermindert voldoende FA de kans op het ontwikkelen van obesitas, cardiovasculaire

Page 27: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

24

ziektes en metabole aandoeningen aanzienlijk. De algemene fitheid blijft beter op peil

en de ontwikkeling van gezonde botten en spieren wordt gestimuleerd. Ook voor een

goede mentale gezondheid en de optimale groei en maturatie van kinderen is voldoende

beweging van primordiaal belang.

Toch haalt een groot deel van de kinderen de norm voor FA niet, ook niet in Vlaanderen

(O’Donovan et al., 2010, Verloigne et al., 2012). Dit uit zich onder meer in de

wereldwijde stijging van overgewicht en obesitas bij kinderen (WHO, 2010a), een

gevaarlijke trend die sinds enige tijd ook in België en Vlaanderen op te merken is (Brug

et al., 2012; Hulens et al., 2001). Ondanks verschillende Vlaamse initiatieven om de

aandacht op dit probleem te vestigen en naar oplossingen te zoeken, blijft de nood aan

promotie van FA bij de Vlaamse kinderen hoog.

Om FA op een doeltreffende manier te kunnen promoten en het effect van deze

interventies objectief te kunnen meten, is het noodzakelijk de verschillende dimensies

van FA, namelijk de duur, aard, intensiteit en frequentie, correct te kunnen meten en

beoordelen, evenals de context waarin de FA plaatsvindt. Hiervoor zijn verschillende

instrumenten beschikbaar, zowel objectieve als subjectieve. Na een grondige evaluatie

van deze methodes, blijkt dat zelf gerapporteerde vragenlijsten de beste instrumenten

zijn om op grote schaal in te zetten. Bovendien verschaffen zij veel informatie over de

dimensies en context van de FA.

Aangezien zo’n vragenlijst aangepast dient te zijn aan de doelpopulatie, werd voor de

Vlaamse schoolgaande kinderen en jongeren de FPAQ ontwikkeld. De validiteit en

betrouwbaarheid bij twaalf- tot achttienjarige Vlaamse schoolkinderen werd reeds door

Philippaerts et al. (2006) bevestigd. Dit is echter nog niet gebeurd bij negen- tot

twaalfjarige Vlaamse schoolkinderen. Gezien de cognitieve verschillen die tussen beide

leeftijdscategorieën voorkomen, is hier wel degelijk nood aan.

Bovendien zijn er aanwijzingen dat kinderen niet altijd cognitief in staat zijn zelfstandig

een zelfgerapporteerde vragenlijst in te vullen. Daarom werd ook een variant van de

FPAQ ontwikkeld waarbij men beroep doet op de hulp van een volwassene die dicht bij

Page 28: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

25

het kind staat, bijvoorbeeld de ouders, om de vragenlijst in te vullen. Ook voor deze

variant is het belangrijk de validiteit en betrouwbaarheid na te gaan. Er wordt verwacht

dat de validiteit en betrouwbaarheid bij de variant waarbij de ouders helpen beter zal

zijn dan wanneer de kinderen de FPAQ alleen invullen, gezien hun cognitieve

beperkingen.

Ondanks de sterke aanwijzingen dat SG een aanzienlijke invloed heeft op de

gezondheid van kinderen, onafhankelijk van de effecten van FA, ligt de focus van deze

scriptie op de FA. Toch kan het interessant zijn ook het aspect SG te bekijken en de

validiteit en betrouwbaarheid van de FPAQ hiervoor te bepalen.

Concreet gesteld zijn dit de drie onderzoeksvragen. Wat is de concurrente

criteriumvaliditeit ten opzichte van accelerometers en de test-hertest betrouwbaarheid

van de FPAQ voor het meten van de FA en het SG bij negen- tot twaalfjarige Vlaamse

schoolkinderen indien de ouders niet meehelpen bij het invullen ervan? Wat is de

validiteit en betrouwbaarheid van de FPAQ voor het meten van de FA en het SG bij

negen- tot twaalfjarige Vlaamse schoolkinderen indien de ouders wel meehelpen bij het

invullen? En welke variant vertoont dan de beste resultaten qua validiteit en

betrouwbaarheid voor het meten van de FA en het SG bij negen- tot twaalfjarige

Vlaamse schoolkinderen?

2. Materialen en methode

2.1. Deelnemers

De deelnemers aan het onderzoek waren tussen negen en twaalf jaar oud. Daarom

werden telkens twee klassen uit het vierde, vijfde en zesde leerjaar gekozen. De

geboortedatum werd in de klas gevraagd aan de deelnemende kinderen.

Een klas van elk leerjaar vulde de vragenlijst in in de klas, zonder hulp van de ouders.

Zowel het vierde, vijfde als zesde leerjaar zijn dus vertegenwoodigd in deze groep.

Hiervoor werd aan de ouders van in totaal 71 leerlingen de toestemming tot deelname

gevraagd. Uiteindelijk gaven 42 ouders hun toestemming, wat een responsratio van 59%

Page 29: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

26

geeft. De andere klas van elk leerjaar was de groep waarbij wel hulp van een ouder

ingeroepen werd voor het invullen van de vragenlijst. Hiervoor werd aan de ouders van

in totaal 73 leerlingen de toestemming tot deelname gevraagd. Met de toestemming van

37 ouders bekomen we in deze groep een responsratio van 51%.

De toestemming tot deelname werd bekomen door een formulier waarop de ouder of

voogd werd gevraagd aan te duiden of hun kind al dan niet mocht deelnemen aan het

onderzoek. Een begeleidende brief gaf meer informatie over het doel en de opzet van

het onderzoek. Er werd ook benadrukt dat deelname niet verplicht was en dat de

toestemming op elk moment en zonder consequenties kon ingetrokken worden.

2.2. Procedure

Nadat de goedkeuring van het ethisch comité verkregen was, werd de directeur van een

basisschool in Oost-Vlaanderen gecontacteerd. Dit is de convenience sampling. Toen zij

toestemde in de deelname, werden de toestemmingsformulieren van het ethisch comité

door haar ondertekend. Vervolgens werden de toestemmingsformulieren voor de ouders

van de deelnemende leerlingen uitgedeeld. Een week later werden deze formulieren

opgehaald. Wie toestemming kreeg van zijn of haar ouders kreeg een accelerometer en

een activiteitendagboek mee. De verschillende types accelerometer (GT1M, GT3X en

GT3X+) werden ad random verdeeld onder de deelnemende kinderen in de

verschillende klassen. Bovendien werd de leerling gevraagd, afhankelijk van de groep

waarin hij of zij zat, onmiddellijk de FPAQ invullen in de klas of de FPAQ mee naar

huis nemen om deze met behulp van de ouder of voogd in te vullen. De vragenlijsten

die in de klas werden afgenomen, werden meteen weer opgehaald. De vragenlijsten die

door de ouders mee werden ingevuld, werden de dag nadien door de leerkracht

opgehaald in de klas. Voor het uitdelen van de vragenlijsten werd in de klas telkens

uitleg gegeven over het onderzoek, het doel van het onderzoek en de werking van de

vragenlijst. De kinderen hadden toen de mogelijkheid extra uitleg te vragen. Bovendien

mochten de kinderen die de vragenlijst zelfstandig invulden vragen stellen aan de

onderzoeker of aan de leerkracht tijdens het invullen van de vragenlijst.

Page 30: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

27

Het tweede invulmoment vond acht dagen later plaats, op het einde van de objectieve

meting. Toen werden ook de accelerometers en dagboekjes van de kinderen opgehaald

en de FPAQ werd voor de tweede keer uitgedeeld. Opnieuw werd aan de kinderen die

hem alleen invulden gevraagd dit meteen in de klas te doen. Deze werden direct na het

invullen weer opgehaald. Ook nu hadden de kinderen de mogelijkheid vragen te stellen

voor en tijdens het invullen van de vragenlijst. De kinderen die de vragenlijst invulden

met behulp van de ouders, namen de vragenlijst mee naar huis. Hen werd gevraagd die

de volgende dag weer mee te brengen naar school. Er werd afgesproken dat het nog

ontbrekende materiaal verzameld zou worden en twee weken later opgehaald zou

worden.

2.3. Materiaal

2.3.1. FPAQ

De FPAQ werd ontwikkeld om de beoordeling van FA bij kinderen uit Vlaanderen

mogelijk te maken. Hiervoor wordt gevraagd naar de FA in verschillende contexten

zoals beweging op school en in de vrije tijd, gedurende een normale week (zie bijlage 1

en 2). Meer specifiek wordt er gevraagd naar het meest gebruikte transport van en naar

school, waarbij wandelen, fietsen, met de auto en met het openbaar vervoer tot de

antwoordmogelijkheden behoren. Ook de duur van de trip naar school wordt gevraagd,

waarbij het aantal minuten aangeduid kan worden. Daarnaast worden het wandelen en

fietsen in de vrije tijd, waarbij aangegeven wordt dat het niet gaat over wandelen of

fietsen naar school of als sport. Bij deze vragen wordt ook het onderscheid gemaakt

tussen wandelen en fietsen in de week en wandelen en fietsten in het weekend. Er wordt

gevraagd het aantal minuten dat men wandelt of fietst aan te duiden. Met de items over

transport naar school en wandelen en fietsen in de vrije tijd krijgt men dus een beeld van

het aandeel van actief transport in de totale FA.

De items over FA op school gaan na hoeveel lesuren de kinderen sport- en zwemles

hebben. De antwoordmogelijkheden bestaan uit 1 uur, 2 uur, 3 uur, 4 uur en andere,

waarbij de duur vrij ingevuld mag worden, voor de sportlessen. Daarnaast wordt

gevraagd of de kinderen deelnemen aan school- en klastornooien en of ze ook tijdens de

Page 31: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

28

speeltijden, onder de middag en voor en na school sporten of bewegen op de

speelplaats.

Als laatste indicator voor de FA wordt gevraagd naar sporten in de vrije tijd. De FPAQ

biedt de mogelijkheid om maxiamaal drie sporten in te vullen. Er kan aangeduid worden

of de kinderen deze sporten in clubverband uitoefenen, of er wordt deelgenomen aan

wedstrijden en wat de normale frequentie van het beoefenen van de sport tijdens een

week is. De duur van de sport gedurende een totale week wordt gevraagd in aantal uren

en minuten. Het SG, de tijd die de kinderen zittend doorbrengen, wordt eveneens

bevraagd. Meer specifiek wordt gevraagd hoe lang de kinderen TV kijken, video- of

computerspelletjes spelen, op internet zitten, hun huiswerk maken, lezen, en in de auto

zitten. Zittende activiteiten die niet onder een van deze categorieën vallen, werden

gebundeld onder andere activiteiten. Er werd een onderscheid gemaakt tussen SG

tijdens de week en in het weekend (Cardon et al., 2005).

Voor deze studie werden twee varianten van de vragenlijst gebruikt. Voor de eerste

variant werd de kinderen gevraagd deze zelfstandig in te vullen in de klas. Voor de

tweede variant werd de kinderen gevraagd de vragenlijst met behulp van de ouders in te

vullen. Deze variant van de FPAQ was aangepast aan het gebruik door ouders, maar de

vragen over de FA van kinderen waren dezelfde als in de eerste variant (zie bijlage 1 en

bijlage 2).

Om de vergelijking tussen de accelerometerdata en de gegevens uit de FPAQ mogelijk

te maken, werden alle waarden uitgedrukt in minuten per week. Hiervoor werd eerst het

aantal minuten FA per week berekend in vijf categorieën. Deze zijn het actieve transport

per week, het actieve transport van en naar de school, de sportlessen op school, andere

activiteiten op school en het sporten in de vrije tijd. Van de aldus bekomen variabelen

werden de boxplots opgevraagd en de waarden afgetopt om uitbijters te weren uit de

analyse. Vervolgens werd het totaal aantal minuten FA per week, of de totale FA graad,

berekend door deze vijf op te tellen. Ten slotte werd de MVPA berekend door de totale

FA graad te vermenigvuldigen met 0.80, om activiteiten aan lichte intensiteit er uit te

filteren. Het aantal minuten SG werd berekend door de tijd van de verschillende

Page 32: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

29

categorieën bij elkaar op te tellen, dit apart voor de weekdagen en de weekenddagen. De

tijd op een normale weekdag werd vermenigvuldigd met factor vijf, de tijd op een

weekenddag met factor twee. Deze resultaten werden met elkaar opgeteld om het aantal

minuten per week te bekomen.

2.3.2. Accelerometer

De validatie van de vragenlijst moet zoals reeds vermeld, gebeuren aan de hand van een

objectieve meetmethode. In dit geval is gekozen voor de accelerometer als gouden

standaard, meer bepaald de ActiGraph. Meerdere studies hebben reeds de validiteit van

de ActiGraph bewezen ten opzichte van de doubly labelled water methode, de gouden

standaard (Plasqui, Bonomi & Westerterp, 2012). De gebruikte accelerometers waren

van het type GT1M, GT3X en GT3X+. Dit werd bepaald volgens beschikbaarheid. De

GT1M en de GT3X hebben dezelfde afmetingen en gewicht: 3,8cm x 3,7cm x 1,8 cm en

27 gram. De GT3X+ meet 4.6cm x 3,3cm x 1,5cm en weegt 19 gram. De GT3X en de

GT3X+ zijn tri-axiale accelerometers. De types verschillen vooral in geheugencapaciteit

en de levensduur van de batterij eens die volledig is opgeladen (John & Freedson,

2012). Het is mogelijk de resultaten van GT1M, de GT3X en de GT3X+ met elkaar te

vergelijken wanneer enkel de counts die op de verticale as van de tri-axiale

accelerometers geregistreerd worden, gebruikt worden in de analyse (Sasaki, John &

Freedson, 2011), wat hier het geval is.

Er werden acht opeenvolgende dagen metingen uitgevoerd. De accelerometers werden

met behulp van een elastische riem bevestigd op de rechterheup, boven van de knie. De

toestellen werden ingesteld om het aantal verticale versnellingen, ofwel counts, te meten

met telkens een interval, ofwel epoch, van 15 seconden.

Voor het uitdelen van de accelerometers werd in de klas een algemene uitleg gegeven

over het doel en de werking van de meters. Verder werd ook duidelijk gesteld hoe en

wanneer deze precies gedragen worden. Indien de kinderen iets niet duidelijk was,

mochten ze klassikaal vragen stellen aan de onderzoeker. Daarbovenop kregen ze ook

een handleiding over de accelerometers mee, die ze alleen of samen met hun ouders nog

eens konden doornemen.

Page 33: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

30

De data van de accelerometers werden verwerkt met behulp van de Meterplus 4.2

software. De eerste en de laatste dag werden geweerd uit de data-analyse wegens

onvolledige en onnauwkeurige meting. Dit waren namelijk de dagen dat de meters

uitgedeeld werden. Daarnaast werden enkel weekdagen met minstens tien uur draagtijd

en weekenddagen met minstens acht uur draagtijd al valide dagen beschouwd. Periodes

waarin gedurende 20 opeenvolgende minuten geen counts geregistreerd werden, werden

beschouwd als non-wearing time en werden van de totale draagtijd afgetrokken. Enkel

kinderen waarvan minstens drie valide weekdagen en minstens een valide weekenddag

beschikbaar waren, werden opgenomen in de studie.

Bij de verwerking van de accelerometerdata werden de cut-points van Evenson

gebruikt. Uit onderzoek van Trost et al. (2011), waarbij verschillende cut-points

gebruikt bij de ActiGraph accelerometer met elkaar vergeleken werden, blijkt namelijk

dat deze de meest accurate waren en bovendien het beste pasten bij kinderen van alle

leeftijden. SG wordt geclassificeerd als 100 counts per minuut of minder. Licht intense

FA wordt geclassificeerd als meer dan 100 counts per minuut, matig intense FA vanaf

2296 counts per minuut of meer en zwaar intense FA als 4012 counts per minuut of

meer (Evenson, Cattellier, Gill, Ondrak & McMurray, 2008).

De totale MVPA van de accelerometers werd berekend door de counts die de matige en

zware intensiteit aangeven per dag op te tellen en dit vervolgens te delen door vier.

Aangezien de deze counts met een epoch van 15 seconden gemeten werden, bekomt

men zo het aantal minuten MVPA per dag. Hierna werden de valide weekdagen

opgeteld en gedeeld door het aantal valide dagen, evenals de valide weekenddagen. Zo

bekomt men een gemiddeld aantal minuten per weekdag en per weekenddag. Het totaal

aantal minuten per week bekomt men door vijf keer het gemiddeld aantal minuten per

weekdag op te tellen bij twee keer het aantal minuten per weekenddag. Het SG gemeten

door de accelerometer, werd op dezelfde manier berekend, maar dan met de counts die

geclassificeerd zijn als SG.

2.3.3. Dagboekje

Aangezien de accelerometer onder bepaalde omstandigheden niet gedragen kan worden,

bijvoorbeeld bij het slapen, zwemmen en douchen, werd aan de kinderen gevraagd om

Page 34: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

31

een dagboekje bij te houden voor de activiteiten waarbij de accelerometer niet gedragen

werd. In dit dagboekje konden de kinderen noteren hoe lang de accelerometer uitgedaan

was, welke activiteit ondertussen uitgevoerd werd en of deze activiteit lastig was. Bij

het verwerken van de accelerometerdata werd ook rekening gehouden met de FA die in

deze dagboekjes gerapporteerd werd. Aldus kan men een meer volledig beeld verkrijgen

van de werkelijke FA van de kinderen. Om in te schatten aan welke intensiteit een

bepaalde activiteit of sport voldoet, werd gebruik gemaakt van het “Compendium of

Energy Expenditures for youth” (Ridley, Ainsworth & Olds, 2008).

2.4. Statistische analyse

De beschrijvende karakteristieken en de statistische analyses werden uitgevoerd met

behulp van het programma SPSS Statistics 22.

2.4.1. Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van de vragenlijsten kan worden nagegaan door middel van een

test-hertest. Hierbij worden de vragenlijsten tweemaal ingevuld, elk op een verschillend

tijdstip maar in gelijkaardige condities. Het interval tussen de twee invulmomenten mag

niet te klein zijn, omdat de deelnemers zich hun antwoorden dan nog kunnen

herinneren, maar het mag ook niet te groot zijn, zodat de omstandigheden nog te

vergelijken zijn (Tessier, Vuillemin & Briançon, 2008). In dit onderzoek werd voor een

interval van acht dagen gekozen. De eerste test werd vlak voor de objectieve metingen

afgenomen, de tweede test op het einde ervan.

Er werd gebruik gemaakt van kappa-coëfficiënten en intraclass-coëfficiënten (ICC’s)

om de betrouwbaarheid van respectievelijk categorische en continue variabelen te

berekenen. Daarnaast werd ook het percentage van overeenkomst berekend. Waarden

boven 0,7 worden als uitstekend beschouwd, waarden onder 0,5 als matig en waarden

onder 0,3 als onvoldoende (Landis & Koch, 1977).

Page 35: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

32

2.4.2. Validiteit

De concurrente criteriumvaliditeit van de FPAQ werd berekend door de Pearson

correlatiecoëfficiënt tussen de totale MVPA (matig tot zware fysieke activiteit) van de

accelerometerdata en de MVPA uit de vragenlijsten. Om de vergelijking tussen deze

twee mogelijk te maken werden alle waarden in minuten per week uitgedrukt.

Bovendien werden Bland-Altmann plots uitgezet voor de MVPA uit de

accelerometerdata en de MVPA uit de vragenlijst. Hierin wordt het gemiddelde van de

accelerometerwaarden en de waarden uit de FPAQ uitgezet ten opzichte van het verschil

tussen deze twee waarden. Hier werden de waarden uit de FPAQ afgetrokken van de

accelerometerwaarden. Zo kan gekeken worden of er sprake is van overschatting of

onderschatting van de FA in de FPAQ. Het gemiddelde verschil en de limits of

agreement ( dit is twee maal de standaarddeviatie) worden gerapporteerd en aangeduid

op de grafiek.

De vragenlijst die gebruikt werd voor het berekenen van de validiteit is de vragenlijst

die het eerst is ingevuld. Dit zijn namelijk dezelfde omstandigheden als wanneer de

vragenlijst als volwaardig instrument zou worden gebruikt. Daarenboven wordt

hierdoor de kans op reactiviteit door de accelerometer geminimaliseerd.

3. Resultaten

3.1. Beschrijvende statistiek

Er waren 43 deelnemers in de groep die zonder de hulp van hun ouders de vragenlijst

invulden (groep zonder hulp ouders). Hun leeftijd lag tussen de negen en de twaalf jaar,

met een gemiddelde van 10,38 jaar (±0,882). In deze groep waren 21 jongens (48,80%)

en 22 meisjes (51,20%). Van twee kinderen waren de accelerometerdata niet

beschikbaar. Een accelerometer werd niet tijdig ingeleverd en van de andere konden de

gegevens niet gelezen worden door de apparatuur. Na aanvulling van de

accelerometerdata met de dagboekjes bleek dat 40 kinderen een voldoende aantal valide

weekdagen en 35 kinderen een voldoende aantal valide weekenddagen had.

Page 36: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

33

In de groep met hulp van de ouders waren er 37 deelnemers. Ook hier lag de leeftijd van

de deelnemers tussen de negen en de twaalf jaar oud, dit maal met een gemiddelde van

10,49 jaar (±1,044). Hier deden 13 jongens (35,10%) en 24 meisjes (64,9%) mee aan

het onderzoek. Na aanvulling van de accelerometerdata met de dagboekjes hadden 34

kinderen een voldoende aantal valide weekdagen en 28 kinderen een voldoende aantal

valide weekenddagen.

3.2. Betrouwbaarheid

De test-hertest betrouwbaarheid werd berekend voor de vragen in verband met transport

naar school, lessen lichamelijke opvoeding op school, andere sportactiviteiten op

school, wandelen en fietsen als actief transport in de vrije tijd, sporten in de vrije tijd en

het SG.

3.2.1. Groep zonder hulp ouders

De betrouwbaarheid bij kinderen die de vragenlijst invulden zonder hulp van de ouders

is zeer uiteenlopend (zie tabel 1). Voor sommige items ligt deze zeer laag. Dit is het

geval voor zowat alle vragen die peilen naar het SG, met kappacoëfficiënten tussen

0,012 en 0,509. Ook de vragen over FA op school scoren vrij zwak, met

kappacoëfficiënten tussen 0,183 en 0,645. Ook de ICC’s liggen laag met -0,020 voor de

duur van de sportles en 0,439 voor de duur van de zwemles.

De betrouwbaarheid van de items over FA in de vrije tijd ligt daarentegen vrij hoog,

met kappacoëfficiënten tussen 0,206 en 0,889 en ICC’s die allen boven 0,50 zijn. Ook

de meeste items die actief transport bevragen vertonen een goede betrouwbaarheid, met

waarden tussen 0,279 en 0,914. De percentages van overeenkomst komen in de meeste

gevallen overeen met de kappacoëfficiënten en de ICC. Dit wil zeggen dat als een item

een hoger percentage van overeenkomst vertoont, er vaak ook betere resultaten op vlak

van betrouwbaarheid zijn. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 1.

Page 37: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

34

3.2.2. Groep met hulp ouders

De betrouwbaarheid van de FPAQ als de ouders meehelpen, ligt laag voor de items die

SG bevragen, met kappacoëfficiënten tussen 0,126 en 0,660. Enkel huiswerk tijdens de

week en internetgebruik tijdens het weekend scoren boven de 0,50. De vragen over FA

op school hebben een kappacoëfficiënt tussen 0,560 en 0,786, behalve FA voor of na

school en het aantal uren sport en zwemmen op school. De vragen over sport in de vrije

tijd scoren goed, met kappacoëfficiënten en ICC’s tussen 0,640 en 1. Enkel de tijd van

sport 1 en sport 2 hebben een ICC onder 0,50. Ook de items in verband met actief

transport scoren goed en hebben kappacoëfficiënten en ICC tussen 0,240 en 0,928. Ook

hier zijn de percentages van overeenkomst meestal in overeenstemming met de

resultaten voor betrouwbaarheid, behalve voor de duur van de sport- en zwemlessen op

school en FA voor of na school. Die vertonen een kappacoëfficiënt onder 0,30, maar

een hoog percentage van overeenkomst. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 1.

Tabel 1 Resultaten betrouwbaarheid

Groep zonder hulp ouders Groep met hulp ouders

Item FPAQ κ ICC % κ ICC %

Sedentair gedrag week TV/DVD 0,012 24,4 0,434 57,1 Computerspellen 0,432 53,5 0,419 53,6 Internet 0,509 62,8 0,477 61,5 Huiswerk 0,477 61,9 0,539 67,9 Lezen 0,390 53,5 0,378 55,6 Auto zitten 0,252 51,2 0,325 53,6 Andere 0,356 51,2 0,395 53,6 Sedentair gedrag weekend

TV/DVD 0,213 39 0,261 42,9 Computerspellen 0,227 37,5 0,339 46,4 Internet 0,390 52,5 0,660 73,1 Huiswerk 0,356 50,0 0,404 57,1 Lezen 0,404 54,8 0,222 37,0 Auto zitten 0,169 38,1 0,442 57,1 Andere 0,269 42,9 0,126 28,6 FA school

Sportles 0,512 70,7 0,296 68,0 Tijd sportles -0,020 * Andere activiteiten # 92,7 0,611 89,3 Tijd andere 0,183 29,3 0,681 74,1 Tijdens speeltijd 0,362 68,3 0,708 85,7 Tijdens middagpauze 0,627 82,9 0,786 89,3

Page 38: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

35

Voor/na school 0,639 82,9 0,186 82,1 Woensdagnamiddag 0,645 82,9 0,632 92,9 Klas- of schooltornooi 0,381 80,5 0,560 78,6 Actief transport week Naar school 0,914 95,1 0,928 96,4 Tijd naar school 0,602 70,7 0,838 89,3 Wandelen 0,469 73,8 0,928 96,4 Tijd wandelen 0,387 0,515 Fietsen 0,279 63,4 0,512 78,6 Tijd fietsen 0,384 0,240 Actief transport weekend Wandelen 0,534 78,0 0,716 85,7 Tijd wandelen 0,806 0,896 Fietsen 0,367 73,2 0,505 75 Tijd fietsen 0,599 0,883 Sport in de vrije tijd Aantal sporten 0,765 83,7 0,903 92,9 Sport 1 club 0,537 86,8 1 100 Sport 1 wedstrijd 0,889 94,4 1 100 Sport 1 frequentie 0,463 57,9 0,640 71,4 Sport 1 duur 0,727 0,490 Sport 2 club 0,649 83,3 1 100 Sport 2 wedstrijd 0,433 76,5 0,792 90,9 Sport 2 frequentie 0,360 50,0 0,694 81,8 Sport 2 duur 0,574 0,362 Sport 3 club # 77,8 1 100 Sport 3 wedstrijd # 85,7 1 100 Sport 3 frequentie 0,206 33,3 0,692 75 Sport 3 duur 0,933 1

* Onvoldoende gegevens

# Te lage variantie om kappacoëfficiënten te berekenen

3.3. Validiteit

De validiteit van de gehele FPAQ voor het meten van de FA bij kinderen werd

nagegaan door de Pearson correlatiecoëfficiënt (R) tussen het totaal aantal minuten

MVPA per week uit de accelerometerdata en het totaal aantal minuten MVPA per week

uit de FPAQ te berekenen. Daarnaast werd ook de correlatie tussen het totaal aantal

minuten MVPA uit de accelerometerdata en de FA tijdens actief transport naar school,

sport op school, andere sportactiviteiten op school, actief transport in de vrije tijd en

sport in de vrije tijd nagegaan. Alle gebruikte data werden omgezet naar minuten per

week. De validiteit van de FPAQ voor SG werd nagegaan door de Pearson

Page 39: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

36

correlatiecoëfficiënt tussen het totaal aantal minuten SG in een normale week uit de

FPAQ en uit de accelerometer te berekenen.

3.3.1. Groep zonder hulp ouders

De validiteit van de FPAQ wanneer de kinderen hem alleen invullen is matig tot laag,

met r tussen -0,278 voor sportles op school en 0,254 voor sportactiviteiten op school

(zie tabel 2). Uit de Bland Altman plot kan men afleiden dat er geen spake is van een

systematische bias. Alle waarden zijn namelijk mooi verdeeld rond het gemiddelde d

(figuur 1). Toch verschilt d significant van nul (P=0,016), wat wijst op een lichte

onderschatting van de FPAQ voor het inschatten van de algemene MVPA.

De validiteit van de FPAQ voor SG is laag, met r=0,150. De resultaten zijn

weergegeven in tabel 2.

Gemiddelde verschil (d) = 103,0836

Standaard deviatie (SD) = 227,75651

Limits of agreement (d+2SD en d-2SD) = 558,59662 en -352,42942

Figuur 1 Bland Altman plot groep zonder ouders

Page 40: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

37

3.3.2. Groep met hulp ouders

De validiteit van de FPAQ wanneer de kinderen geholpen worden door de ouders is

matig tot goed, met r tussen 0,020 voor sportles op school en 0,355 voor

sportactiviteiten op school (zie tabel 2). Opvallend hierbij is de zeer lage correlatie met

actief transport in de vrije tijd waarbij r=-0,162. Ook hier is geen sprake van een

systematische neiging tot overschatting of onderschatting van de FA bij kinderen,

aangezien de waarden zich evenredig rond het gemiddelde verdelen (figuur 2). Toch is

het gemiddelde verschil significant verschillend van nul (P=0,002), wat eveneens wijst

op een onderschatting door de FPAQ. De validiteit van de FPAQ voor SG is zeer laag

met r=0,065. De resultaten zijn weergegeven in tabel 2.

Gemiddelde verschil (d) = 162,2138

Standaard deviatie (SD) = 249,00673

Limits of agreement (d+2SD en d-2SD) = 660,22726 en -335,79966

Figuur 2 Bland Altman plot groep met hulp ouders

Page 41: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

38

Tabel 2 Resultaten validiteit

Groep zonder hulp ouders Groep met hulp ouders

FA uit FPAQ R P R P

Totale MVPA 0,222 0,223 0,312 0,100

Actief transport school 0,058 0,749 0,298 0,117

Sportles op school -0,278 0,111 0,020 0,922

Sportactiviteiten op school 0,254 0,147 0,355 0,059

Sport in de vrije tijd 0,196 0,260 0,332 0,078

Actief transport in vrije tijd 0,147 0,399 -0,162 0,400

Sedentair gedrag 0,150 0,437 0,065 0,751

4. Discussie

4.1. Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van de FPAQ is over het algemeen redelijk tot goed. In de groep

die de vragenlijst zonder hulp van de ouders invulde variëren de coëfficiënten tussen de

-0,02 en 0,933, waarbij vragen over sedentair gedrag en FA op school slechter scoren

dan vragen over FA in de vrije tijd en vragen over actief transport. Dit komt overeen

met de resultaten in studies naar betrouwbaarheid van een zelf-gerapporteerde

vragenlijst bij kinderen in dezelfde leeftijdsgroep. In een review waarin 17 studies zijn

opgenomen, blijkt dat de betrouwbaarheidscoëfficiënten tussen 0.20 en 0.90 liggen

(Kohl, Fulton & Caspersen, 2000). Het interval tussen de test en de hertest verschillen

wel danig in deze review: het kleinste interval bedraagt 12 uur tussen de twee tests, het

grootste bedraagt acht jaar. Dit kan een invloed hebben op de betrouwbaarheid

aangezien de kinderen bij een klein interval zich de antwoorden nog kunnen herinneren,

maar bij een groot interval, zeker over een aantal jaar, kunnen de omstandigheden in

grote mate verschillen.

In deze studie bedraagt het interval acht dagen. In drie studies met een gelijkaardig

interval werden kappacoëfficiënten en ICC’s van respectievelijk 0,48 tot 0,70 (Treuth et

al., 2005), 0,30 tot 0,99 (Wong, Leatherdale & Manske, 2006) en 0,33 tot 0,75

gevonden (Hong, Trang, van der Ploeg, Hardy & Dibley, 2012). De betrouwbaarheid

Page 42: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

39

van de FPAQ ingevuld door kinderen is dus matig tot goed, zeker voor het inschatten

van FA in de vrije tijd en als actief transport. Bovendien liggen de resultaten in dezelfde

lijn als andere studies bij dezelfde leeftijdsgroep.

In de groep die de vragen lijst met hulp van de ouders invulden variëren de

coëfficiënten tussen 0.126 en 1. Hier vertonen vooral de items rond sedentair gedrag een

slechte betrouwbaarheid, terwijl items rond FA op school, FA in de vrije tijd en actief

transport wel goede waarde vertoonden. In de review van Kohl et al. (2000) werden ook

proxy reports opgenomen die beroep deden op ouders. Hier zijn de resultaten opnieuw

vergelijkbaar. Bij de NPAQ werden de ouders van kinderen tussen vier en zeven jaar

bevraagd. Hier lagen de kappacoëfficiënten tussen 0,21 en 0,48 en de ICC’s tussen 0,30

en 0,66 (Janz et al., 2005). Over het algemeen scoort de FPAQ qua betrouwbaarheid dus

beter dan de NPAQ. In ander onderzoek met de ouders als proxy reporter werden ICC’s

tussen 0,04 en 0,64 gevonden (Lau, Engelen & Bundy, 2013). Ook hier behaalt de

FPAQ iets betere resultaten. Een mogelijke verklaring waarom de FPAQ een hogere

betrouwbaarheid heeft, is dat de vragenlijst niet alleen door de ouders ingevuld wordt,

wat wel het geval is bij proxy reports. Het is namelijk de bedoeling dat kinderen hem

invullen met behulp van de ouders. Door het overleg met de kinderen is het mogelijk

dat de ouders beter zicht krijgen in de activiteiten van hun kinderen en meer consistent

zijn in hun antwoorden. Bovendien is het percentage van overeenkomst bij de vraag wie

het kind meehelpt 89,3%. Dit percentage betekent dat de overgrote meerderheid van

diegene die de vragenlijst mee helpt in te vullen tweemaal dezelfde persoon is. Dit zou

de betrouwbaarheid kunnen bevorderen in tegenstelling tot wanneer twee keer een

andere persoon meehelpt. De andere studies geven dit percentage evenwel niet mee, dus

hier kunnen geen harde conclusies gevormd worden.

Uit de vergelijking van beide onderzoeksgroepen is duidelijk dat voor de meeste items

de groep met ouders een betere betrouwbaarheid tonen. Toch is er een gelijkaardige

tendens waarneembaar bij beide groepen, waarbij dezelfde items een relatief goede of

relatief slechte betrouwbaarheid tonen.

Page 43: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

40

Dat sommige items een betere betrouwbaarheid hebben dan andere, heeft waarschijnlijk

te maken met de regelmaat waarmee de handelingen in de deze items uitgevoerd

worden (Biddle, Gorely, Pearson & Bull, 2011; Philippaerts et al., 2006). Het transport

naar school gebeurt bijvoorbeeld dagelijks volgens een vast patroon, waardoor deze

items bij zowel de groep kinderen als de groep ouders een zeer goede betrouwbaarheid

hebben. Sport in de vrije tijd is dikwijls gestructureerd en scoort bijgevolg eveneens

goed op vlak van betrouwbaarheid bij de beide groepen. De vragen rond sport- en

zwemlessen op school hebben daarentegen een betrekkelijk lage betrouwbaarheid, ook

al zijn deze met een zekere regelmaat ingepland in de week. Dit zou kunnen te maken

hebben met de vraagstelling en de verschillende antwoordmogelijkheden. Er wordt

gevraagd het aantal lesuren aan te duiden. In de antwoordmogelijkheden kan men

kiezen tussen 1 uur, 2 uur, 3 uur, 4 uur of andere (zie bijlage 1 en 2). Maar voor

sommige ouders en kinderen is het onduidelijk hoe lang een lesuur in de realiteit duurt

en of de exacte duur ingecalculeerd moet worden in het antwoord. Bijgevolg werd ook

de verwerking van deze gegevens bemoeilijkt.

4.2. Validiteit

De validiteit van de wekelijkse MVPA uit de FPAQ in de groep zonder hulp van de

ouders in relatie met de wekelijkse MVPA gemeten door de accelerometer is laag, met

een correlatiecoëfficiënt van 0,222. Dit is een slechter resultaat dan de validiteit die in

andere studies bekomen werd. Bij kinderen onder de tien jaar is de validiteit meestal

onvoldoende en worden veelal proxy reports ingezet. Bij kinderen boven de tien jaar

ligt de correlatiecoëfficiënt meestal tussen 0,30 en 0,50 (Kohl et al., 2000). De Pearson

correlatiecoëfficiënten van de Fels PAQ liggen tussen 0,08 en 0,34 bij kinderen uit

dezelfde leeftijdscategorie. De validiteit van de gehele vragenlijst ligt hoger dan die van

de FPAQ met een correlatiecoëfficiënt van 0,34, al wordt niet gespecifieerd of het over

de MVPA gaat, wat in onze studie wel het geval is (Treuth et al., 2005). Twee andere

studies rapporteren wel de correlatie tussen de MVPA uit de accelerometerdata en uit de

vragenlijst. Deze studies bekomen respectievelijk 0,44 (Wong et al., 2006) en 0,25

(Hong et al., 2012) als correlatiecoëfficiënt.

Page 44: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

41

De validiteit van de FPAQ ligt dus over het algemeen lager dan de validiteit van andere

vragenlijsten voor kinderen. Dit zou te wijten kunnen zijn aan de gemiddelde leeftijd

van de deelnemers. In deze studie bedraagt de gemiddelde leeftijd 10,38 jaar. Dit is

lager dan in de meeste andere studies. Kinderen jonger dan tien jaar hebben het

moeilijker dan oudere kinderen om zelfstandig een vragenlijst in te vullen door een

lagere cognitieve ontwikkeling (Ellery et al., 2012; Kohl et al., 2000; Mindell, Coombs

& Stamatakis, 2014). In de groep zonder hulp van de ouders scoren de items over actief

transport het slechtst, met een Pearson correlatiecoëfficiënt van 0,058. Ook de items

over sport in de vrije tijd en actief transport in de vrije tijd vertonen een slechte

correlatie met de totale MVPA. De gerapporteerde FA uit de sportles op school en

andere sportactiviteiten op school correleren wel goed met de totale MVPA berekend uit

de accelerometercounts, met een Pearson correlatiecoëfficiënt van respectievelijk -0,278

en 0,254. Dit wijst er op dat de FPAQ zonder hulp van de ouders het best bruikbaar zou

zijn voor het inschatten van deze items.

De validiteit in de groep met hulp ouders ligt hoger met een Pearson

correlatiecoëfficiënt van 0,332. Dit betekent dat de FPAQ een matig goede validiteit

toont wanneer ouders meehelpen bij het invullen ervan. Dit is in overeenstemming met

de resultaten van studies waar ouders ingeschakeld werden om de vragenlijst in te

vullen. De correlatiecoëfficiënten bedroegen namelijk tussen de 0,33 en 0,49 (Bacardi-

Gascón, Reveles-Rojas, Woodward-Lopez, Crawford & Jiménez-Cruz, 2012; Janz et

al., 2005; Lau et al., 2013). Toch kan men deze resultaten niet volledig vergelijken

aangezien de FPAQ geen volledige proxy report is. Uit de resultaten van onze studie

kan men besluiten dat de FPAQ, ingevuld met hulp van de ouders, goed bruikbaar kan

zijn voor het inschatten van de algemene MVPA bij kinderen tussen 9 en 12 jaar.

In tegenstelling tot de groep zonder hulp van de ouders vertonen de items over sportles

op school een slechte correlatie met de totale MVPA (R=0,020) bij de groep met hulp

van de ouders. Ook de items die FA tijdens actief transport in de vrije tijd bevragen

vertonen een slechte correlatie (r=-0,162). De items over sport in de vrije tijd (r=0,332),

actief transport naar school (r=0,355) en andere sportactiviteiten op school (r=0,298)

scoren wel goed op vlak van validiteit. De FPAQ is dus goed bruikbaar voor het

Page 45: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

42

inschatten van FA in context van sport in de vrije tijd, actief transport naar school en

sportactiviteiten op school als de ouders helpen bij het invullen van de vragenlijst, naast

het inschatten van de totale MVPA. Voor het inschatten van de FA tijdens de

sportlessen op school vertoont de FPAQ betere resultaten wanneer de ouders niet

meehelpen.

Wanneer men de vergelijking tussen de twee onderzoeksgroepen maakt, kan men

besluiten dat de FPAQ een betere betrouwbaarheid en validiteit heeft als een ouder of

voogd de kinderen meehelpt bij het invullen ervan. Dit zou wederom verklaard kunnen

worden door de cognitieve capaciteit van de kinderen. Deze zouden nog te laag zijn om

een vragenlijst zelfstandig in te vullen, zeker als ze jonger dan tien jaar zijn (Kohl et al.,

2000; Mindell et al., 2014). Bovendien worden de ouders niet ingeschakeld als proxy

reporter maar als iemand die de kinderen helpt de vragenlijst zo juist mogelijk in te

vullen. Zo verkrijgt men de informatie uit eerste hand, namelijk de kinderen, maar

worden deze cognitief geholpen door de ouders, waardoor de vragenlijst accurater kan

worden ingevuld.

Een eerste belangrijk punt dat bij de interpretatie van de resultaten in verband met de

validiteit in rekening moet worden gebracht is het feit dat de accelerometers vaak een

algemene onderschatting van de werkelijke FA weergeven. Dit komt ten eerste doordat

het metertje niet in alle omstandigheden gedragen kan worden, wat wel deels

opgevangen wordt door de dagboekjes. Toch ontbreken hier van een aantal kinderen

bruikbare gegevens omdat de dagboekjes niet of onduidelijk werden ingevuld. Ten

tweede werden enkel de metingen van de verticale as van de accelerometer gebruikt in

de analyse, aangezien de GT1M ook enkel in dit vlak metingen uitvoert. Sommige

bewegingen zoals fietsen worden hierdoor niet goed geregistreerd (Philippaerts et al.,

2006).

Een tweede punt van aandacht is dat er in het algemeen een tendens tot overschatting

van FA in de resultaten van een vragenlijst aanwezig is. Dit kan verklaard worden door

twee fenomenen. Ten eerste is er bij een vragenlijst over gezondheidsgedrag vaak

sprake van sociale wenselijkheid, de zogenaamde social desirability bias. Zowel

Page 46: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

43

volwassenen als kinderen hebben de neiging hun gedrag beter voor te stellen dan dat het

in werkelijkheid is, omdat dit beter strookt met de heersende sociale normen. Dit

fenomeen geldt evenzeer bij het bevragen van beweging. Uit verschillende onderzoeken

blijkt dat de FA systematisch overschat wordt, bij kinderen aan wie gevraagd werd zelf

een vragenlijst in te vullen (Ainsworth, Caspersen, Matthews, Mâsse, Baranowski &

Zhu, 2012; Hong et al., 2012; Klesges et al. 2004; Mindell et al., 2014) en bij de ouders

wanneer deze optreden als proxy reporter (Lou et al., 2013).

Ten derde kan er sprake zijn van de zogenaamde intensiteitsbias. Dit betekent dat

kinderen en hun ouders vaak denken dat ze intensiever bewogen hebben dan dat ze in

werkelijkheid gedaan hebben. Zij hanteren dus een andere norm voor de intensiteit van

FA dan de onderzoekers (Ainsworth et al., 2012; Lou et al., 2013).

Ten vierde kan er een herinneringsbias optreden. Bij ouders is dit vaak te wijten aan het

zich voornamelijk herinneren van de actiefste weken in plaats van de normale weken

(Mindell et al., 2014). Kinderen daarentegen hebben het in het algemeen vaak moeilijk

zich bepaalde zaken te herinneren (Hong et al., 2012; Kohl et al., 2000). Dit uit zich

onder meer in de moeilijkheid waarmee kinderen zich een volledige dag kunnen

herinneren en waarmee ze de duur en intensiteit van FA kunnen inschatten. Vaak

voegen ze verschillende activiteiten samen in een enkele gebeurtenis. Door deze

moeilijkheden kan een gebrek aan motivatie voor het volledig invullen van de

vragenlijst optreden (Economos, Hennessy, Sacheck, Shea & Naumova, 2010).

De herinneringsbias bij kinderen wordt enerzijds veroorzaakt door hun gebrekkige

cognitieve capaciteiten, vooral bij de jongere kinderen (Ellery et al., 2012; Kohl et al.,

2000; Vanhelst et al., 2012). Anderzijds speelt ook de aard van de FA bij kinderen een

grote rol. Zij halen hun beweging namelijk uit grotendeels ongestructureerde FA zoals

spelen en korte eindjes lopen of fietsen. Aangezien hier geen regelmaat in zit, is het

moeilijker zich dergelijke episodes van FA te herinneren (Biddle et al., 2011; Economos

et al., 2010). Sommige onderzoekers proberen dit probleem op te lossen door enkel de

FA van de vorige dag te bevragen. Dit geeft betere resultaten naar validiteit toe, maar

om een beeld te krijgen van hoe een gemiddelde week er uit ziet, moet de test

Page 47: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

44

verschillende dagen na elkaar afgenomen worden. Dit zorgt dan weer voor een

verhoogde last voor zowel onderzoeker als deelnemer (Economos et al., 2010; Welk,

Corbin & Dale, 2000). Een andere mogelijkheid is om navraag te doen naar het

algemene bewegingspatroon. Hierbij hoeven de kinderen zich niets specifieks te

herinneren en wordt er minder beroep gedaan op hun cognitieve capaciteiten. Aldus kan

men een idee krijgen welke kinderen in grote mate aan FA doen en welke niet.

Daartegenover staat dat er minder informatie over de context gekregen wordt (Welk et

al., 2000). De FPAQ probeert hier een gulden middenweg te vinden door het algemene

bewegingspatroon te bevragen gedurende de week met extra vragen over de context,

zoals de duur, frequentie en plaats waar de FA werd uitgevoerd.

Uit de Bland-Altmann plots blijkt dat er geen sprake is van een systematische

overschatting van de FPAQ om de FA in te schatten. In tegendeel: het gemiddelde

verschil in zowel de groep zonder hulp van de ouders als in de groep met hulp van de

ouders (respectievelijk 103,08 en 162,21 minuten) verschilt significant van nul (P=

0,016 en P= 0,002 respectievelijk), wat wijst op een lichte onderschatting van de FPAQ

om de FA in te schatten. Aangezien dit geen systemisch effect is, kan er geen correctie

doorgevoerd worden.

Dit effect is in tegenspraak met de gevonden literatuur. Het kan wijzen op een te sterke

correctie van de antwoorden bij het verwerken van de FPAQ. Bij de vragen over duur

werd bijvoorbeeld telkens de ondergrens gekozen om de berekeningen op uit te voeren

(zie bijlage 1 en 2). Ook werd de uiteindelijke FA vermenigvuldigd met factor 0,80 om

de FA aan lichte intensiteit er uit te filteren. Deze factor kan te groot zijn, en zou in de

toekomst verder onderzocht moeten worden. Voorts hanteren de cut-points van Evenson

een vrij lage ondergrens, wat tot overschatting van de accelerometers kan leiden (Trost

et al., 2011). Ook het toevoegen van de data uit de dagboekjes kan een invloed hebben

op de resultaten.

De validiteit van de FPAQ voor het meten van SG in de groep zonder hulp van de

ouders is laag met r=0,150. Ook in de groep met hulp van de ouders is de validiteit laag

met r=0,065. Het is moeilijk deze resultaten te vergelijken met het resultaat van andere

Page 48: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

45

vragenlijsten. Ten eerste wordt het SG vaak bevraagd door een enkel item, namelijk de

tijd dat men TV kijkt. Enkel dit aspect van SG bevragen blijkt echter onvoldoende om

een goede inschatting van de totale SG te kunnen maken (Reilly et al., 2003).

Bovendien worden in de FPAQ ook andere domeinen van SG bevraagd, zoals

internetgebruik, lezen en huiswerk maken (zie bijlage), wat vergelijken moeilijk maakt.

Ten tweede worden de resultaten van de validiteit van een vragenlijst voor het meten

van SG heel vaak niet vermeld in de studie en zijn er over het algemeen weinig studies

beschikbaar (Atkin et al., 2012; Lubans et al. 2011).

De lage validiteit voor SG kan verklaard worden door een aantal zaken. Ten eerste

ontbreken in de FPAQ items over zittend gedrag op school, waar de kinderen toch een

significant deel van de tijd doorbrengen. Door SG op school niet te bevragen kan men

geen volledig beeld krijgen van SG gedurende een normale week.

Ten tweede kunnen ook hier moeilijkheden optreden om zich SG te herinneren. Men

merkt vaak niet op wanneer men neerzit en voor hoe lang. Bovendien is SG

intermittent, waarbij een periode van zitten onderbroken wordt door bijvoorbeeld even

recht te staan om iets te halen, en occasioneel (Atkin et al., 2012). Hier zou men ook de

oorzaak kunnen zoeken voor het feit dat de groep zonder ouders een betere validiteit

vertoont dan de groep met ouders. De kinderen weten namelijk beter wat ze deden

tijdens het SG. Zij kunnen de tijd dan aftoetsen aan bijvoorbeeld de duur van een TV

programma of aan het aantal bladzijden van een boek dat ze gelezen hebben.

Ten derde werd in de FPAQ gevraagd hoeveel tijd de kinderen besteden aan een

bepaalde sedentaire activiteit, maar werd er geen rekening gehouden met de

mogelijkheid dat twee of meerdere sedentaire activiteiten tegelijk kunnen uitgevoerd

worden. Kinderen kunnen bijvoorbeeld een boek lezen voor tv of in de auto. Als dit het

geval is wordt de duur van het SG vertweevoudigd, wat een invloed heeft op de

resultaten.

Ten vierde kan de accelerometer aan de oorzaak liggen van de lage resultaten. Enerzijds

kan de accelerometer geen inschatting maken van de lichaamshouding waarin men zich

Page 49: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

46

bevindt. Daardoor kan de meter periodes waarin het kind rechtstaat foutief inschatten

als SG en periodes waarin het kind neerzit of -ligt als lichte FA (Atkin et al., 2012;

Lubans et al., 2011). Anderzijds worden alle counts onder 100 beschouwd als sedentair

gedrag en spreekt men pas van een periode waarin de accelerometer niet gedragen werd

wanneer er gedurende 20 opeenvolgende minuten geen counts geregistreerd werden.

Als zo’n periode minder lang duurt, kan het zijn dat dit nog meegerekend wordt als SG,

ook al werd de accelerometer uitgedaan (Atkin et al., 2012). Door deze periode zo kort

mogelijk te maken, is de kans hierop wel aanzienlijk verkleind.

4.3. Beperkingen

Deze studie heeft enkele belangrijke beperkingen. Eerst en vooral is de

onderzoeksgroep klein, met 43 deelnemers in de groep kinderen en 37 deelnemers in de

groep ouders, die allen uit dezelfde school en dus min of meer dezelfde regio komen.

Ondanks dat het aantal deelnemers van dezelfde grootteorde is als vergelijkbare

validiteitsstudies, brengt dit verschillende implicaties met zich mee.

Ten eerste kan er geen onderscheid gemaakt worden in de betrouwbaarheid en validiteit

van de FPAQ bij verschillende leeftijdscategorieën. Zeker in de groep kinderen is dit

van belang. De deelnemers die ouder zijn dan tien jaar, zijn cognitief meer capabel om

een vragenlijst zelfstandig in te vullen dan jongere kinderen. Aangezien ook kinderen

van elf en twaalf jaar deelgenomen hebben, zou het kunnen dat de FPAQ een betere

betrouwbaarheid en validiteit vertoont voor deze categorie kinderen, dan voor de

deelnemers die jonger zijn dan tien jaar..

Ten tweede kan er ook geen onderscheid gemaakt worden naargelang geslacht. Uit

verschillende onderzoeken zijn er aanwijzingen dat jongens en meisjes een ander

patroon van FA en een andere manier van rapporteren vertonen (Collings et al., 2014;

Trost et al., 2002). Het is dus mogelijk dat deze versie van de FPAQ geschikter is voor

het meten van de FA voor een van beide geslachten.

Ten derde kunnen geen algemene conclusies getrokken worden over de validiteit en

betrouwbaarheid van de FPAQ voor alle Vlaamse kinderen tussen negen en twaalf jaar.

Page 50: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

47

Daarvoor zal meer onderzoek moeten gebeuren met een grotere geografische spreiding,

een groter sample size en een betere vertegenwoordiging van verschillende socio-

demografische groepen (Kohl et al., 2000).

Vervolgens werden alle metingen uitgevoerd binnen het tijdsbestek van een week.

Gezien bepaalde FA beïnvloed wordt door de weersomstandigheden, zoals wandelen en

fietsen als actief transport, bestaat de mogelijkheid dat de resultaten van deze studie te

lijden hebben onder seizoensgebonden factoren (Rich, Griffiths & Dezateux, 2012).

Ook in andere studies wordt te kennen gegeven dat specifieke weersomstandigheden

een invloed kunnen hebben op validiteit en betrouwbaarheid van een vragenlijst

(Bacardi-Gascón et al., 2012; Kohl et al., 2000). Door het korte tijdsbestek waarin de

meting plaatsvonden, kan men hierover echter geen hard oordeel vellen.

Verder heerst er nog steeds geen consensus over het gebruikt van een uni-axiale dan wel

een tri-axiale accelerometer bij het inschatten van de FA bij kinderen. Ook al werd de

uni-axiale meter valide bevonden, toch blijkt dat deze vaak een onderschatting van de

werkelijke FA geeft (Welk et al., 2000). Door het specifieke bewegingspatroon van

kinderen missen metingen in een vlak bewegingen die een tri-axiale accelerometer wel

kan registreren. In deze studie werden slechts de metingen in het verticale vlak gebruikt

omdat ook uni-axiale accelerometers gebruikt werden. De vraag blijft of dit al dan niet

een impact heeft gehad op het bepalen van de validiteit van de FPAQ.

Ook over het gebruik van cut-points bestaat nog geen consensus, wat vergelijken met

andere studies moeilijk maakt. Hoewel Trost et al. (2011) aanraden de cut-points

volgens Evenson te gebruiken, zeker in onderzoek waarbij men de FA bij kinderen

tracht te meten, blijkt dat nog niet alle onderzoekers deze raad opvolgen. Toch is het aan

te raden dat men in de toekomst met de zelfde cut-points werkt, ten einde vergelijkbare

resultaten te bekomen en de validiteit en betrouwbaarheid van een vragenlijst over FA

bij kinderen beter te kunnen beoordelen.

Een andere beperking is dat alle resultaten van de FPAQ voor MVPA vergeleken

werden met de totale MVPA gemeten door de accelerometers. Dit wil zeggen dat

Page 51: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

48

bijvoorbeeld de gerapporteerde MVPA op school niet gecorreleerd wordt met de MVPA

die door de accelerometer op school gemeten is. Dit kan betekenen dat een bepaald

onderdeel van de FA in de FPAQ wel een goede correlatie vertoond met de

accelerometerdata onder die specifieke omstandigheden en dus wel een goede validiteit

vertoont. Deze gegevens zijn beschikbaar als een tijdsfilter gebruikt wordt bij het

verwerken van de data. Dit is in dit onderzoek niet gebeurd aangezien de focus lag op

het onderzoeken van de validiteit van de FPAQ voor het meten van de totale MVPA.

Toch kan het aangewezen zijn dit in de toekomst meer in detail te onderzoeken en een

onderscheid te maken tussen MVPA op school en MVPA in de vrije tijd.

Als laatste kunnen een aantal bedenkingen geplaatst worden in hoeverre de FPAQ

aangepast is aan de doelpopulatie, namelijk schoolgaande kinderen tussen negen en

twaalf jaar. De vragenlijst moet zowel bij de levenssfeer en bewegingspatroon van de

kinderen passen als bij hun cognitieve vermogens (Ainsworth et al., 2012; Plattat &

Jarrar, 2012). In de FPAQ wordt aandacht besteed aan de verschillende

omgevingsmogelijkheden waarin FA kan plaatsvinden, zoals op school, in een

sportclub, als transport, … Op vlak van omgeving is de FPAQ dus aangepast aan de

doelpopulatie.

Op vlak van aanpassing aan het cognitieve vermogen echter, is er eventueel verbetering

mogelijk. Er werd bij het afnemen van de vragenlijst namelijk opgemerkt dat vooral de

jongere kinderen het moeilijk hadden met bepaalde vragen en ook met de

antwoordmogelijkheden. Dit probleem kan eventueel opgelost worden door het

taalniveau aan te passen aan dat van de kinderen, met korte zinnen en minder tekst. Zo

geraken ze ook niet gedemotiveerd wanneer ze de vragenlijst onder ogen krijgen. In een

studie van Economos, Henessy, Sacheck, Shea en Naumova (2010) werd geprobeerd

een vragenlijst over FA af te nemen met behulp van tekeningen van bepaalde sporten en

andere activiteiten. Toch scoorde ook deze manier van vragen laag op vlak van

validiteit, waarmee de test vergelijkbaar is met andere vragenlijsten.

Volgens sommige onderzoekers zijn antwoordmogelijkheden die een bepaalde tijdsduur

afbakenen niet geschikt om de duur van FA van kinderen te bevragen (Biddle, Gorely,

Page 52: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

49

Pearson & Bull, 2011; Kohl et al., 2000). Kinderen hebben namelijk een heel

ongestructureerd bewegingspatroon waarbij ze zelden een paar minuten aan een stuk

door bewegen. De meeste beweging halen ze uit het spelen, waarbij er slechts met

intervallen FA voorkomt. Daardoor is het voor hen moeilijk correct in te schatten

hoeveel ze in totaal bewogen hebben op een dag of in een week. Toch is een van de

majeure voordelen van het gebruik van een vragenlijst dat er veel informatie over de

context en de dimensies van FA verkregen wordt, dus ook over de duur.

4.4. Sterke punten

Ondanks deze beperkingen heeft de opgezette studie zeker een aantal sterke punten. De

periode waarover de Actigraph gedragen werd is een sterkte. Er werd namelijk gevraagd

de meter acht dagen te dragen, waaronder ook twee weekenddagen. Aangezien het

gemiddelde aantal valide dagen 6,8 bedraagt, droegen de kinderen de accelerometer vrij

getrouw. Door het gemiddelde per dag in de weekdagen en de weekenddagen te

berekenen en dit bij elkaar op te tellen, verkrijgt men een vrij realistisch beeld van hoe

een normale, gemiddelde week er uit ziet op vlak van FA.

Ook het gebruik van de bewegingsdagboekjes biedt voordelen. Ten eerste kan men na

deze te onderzoeken, vaststellen dat de accelerometers onder zowat alle

omstandigheden en activiteiten werden gedragen. Voornamelijk bij activiteiten waar

water aan te pas kwam, zoals zwemmen en waterspelletjes spelen, werd de meter

uitgelaten. Dit werd dan ook gevraagd aan de kinderen. Verder werden enkel sporten als

judo, voetbal en ballet als reden vermeld om de meter uit te doen.

Ten tweede kan men de FA verkregen uit de accelerometergegevens aanvullen met de

gegevens uit het dagboekje. Uit de tijdsduur en het type FA werd het aantal minuten

MVPA berekend, onder meer op basis van het “Compendium of Energy Expenditures

for youth” van Ridley (Ridley et al., 2008). Door dit aantal op te tellen bij het aantal

minuten MVPA berekend uit de accelerometerdata, verkrijgt men een completer en

juister beeld van de werkelijke FA van de kinderen.

Een laatste sterk punt is dat de ouders niet als proxyreporter optreden. Wanneer men de

ouder vraagt om de vragenlijst alleen in te vullen, zijn de resultaten vaak niet veel beter

Page 53: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

50

dan wanneer de kinderen hem alleen invullen. Zij kunnen namelijk slecht inschatten

hoeveel de kinderen op school bewegen en wat het aandeel aan FA in het spelen van de

kinderen is (Lou et al., 2013; Mindell et al., 2014). Door de kinderen en de ouders te

laten samenwerken bij het invullen van de vragenlijst krijgt men informatie van de

kinderen zelf, die cognitief geholpen worden door hun ouders. Zij kunnen bepaalde

vragen en antwoordmogelijkheden uitleggen en verduidelijken. De ouders kunnen de

kinderen ook bijsturen bij die vragen waar ze wel weten wat de FA van de kinderen is,

zoals sporten in clubverband en transport naar school. Aldus kan een betere inschatting

gemaakt worden van de werkelijke FA van kinderen gedurende een normale week.

5. Conclusie

Op basis van deze studie kan men besluiten dat de FPAQ een matige tot goede

betrouwbaarheid en een matige validiteit heeft om de algemene MVPA bij negen- tot

twaalfjarige schoolkinderen uit Vlaanderen in te schatten. Zoals verwacht stijgen de

betrouwbaarheid en validiteit wanneer de ouders meehelpen bij het invullen ervan. Om

een correcter beeld van de werkelijke MVPA te verkrijgen is het dus aan te raden de

ouders mee in te schakelen bij het invullen van de FPAQ.

Wanneer de kinderen geen hulp van de ouders krijgen bij het invullen van de FPAQ is

de vragenlijst het meest geschikt om de FA tijdens sportactiviteiten op school in te

schatten, naast een vrij goede bruikbaarheid om de algemene MVPA in te schatten.

Voor de andere items is de FPAQ niet bruikbaar als de ouders niet meehelpen bij het

invullen ervan.

Wanneer de ouders meehelpen bij het invullen van de vragenlijst, is de FPAQ het best

bruikbaar voor de items rond actief transport naar school, sportactiviteiten op school en

sport in de vrije tijd. Voor het inschatten van de FA tijdens de sportles op school, het

actief transport in de vrije tijd en het SG is de FPAQ onder deze omstandigheden niet

geschikt.

Page 54: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

51

Aangezien meehelpen bij het invullen wel een verhoogde onderzoekslast voor de ouders

met zich meebrengt en er meer logistieke problemen kunnen opduiken, zou het goed

zijn de FPAQ na te kijken en aan te passen aan het niveau van deze kinderen waar

mogelijk. Dan kunnen de vragenlijsten in de klas ingevuld en meteen weer opgehaald

worden. Zo gaan er minder vragenlijsten verloren, worden de ouders niet gestoord en

neemt de procedure minder tijd in beslag voor de onderzoeker.

Ook voor de items rond SG kan revisie van de FPAQ aangewezen zijn, aangezien de

validiteit in beide onderzoeksgroepen laag was. SG op school kan bijvoorbeeld

toegevoegd worden om zo een meer volledig beeld van de werkelijke SG te verkrijgen.

Toch kan dit besluit niet veralgemeend worden naar alle negen- tot twaalfjarige

Vlaamse schoolkinderen. Daarvoor is de onderzoeksgroep te klein en moet er meer

onderzoek gebeuren bij grotere groepen die ook een grotere sociodemografische

spreiding hebben. Het is ook aan te raden te onderzoeken of er verschillen zijn in de

validiteit van de FPAQ naargelang leeftijd of geslacht. Verder kan bij volgend

onderzoek een onderscheid gemaakt worden tussen de tijd op school en de vrije tijd bij

het verwerken van de accelerometerdat. Zo kan men de FPAQ en de accelerometerdata

nauwkeuriger met elkaar vergelijken. Ten slotte moet de validiteit en betrouwbaarheid

van de FPAQ ook in andere leeftijdscategorieën nagegaan worden.

Page 55: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

52

Literatuurlijst

Ainsworth, B. E., Caspersen, C. J., Matthews, C. E., Masse, L. C., Baranowski, T., &

Zhu, W. M. (2012). Recommendations to Improve the Accuracy of Estimates of

Physical Activity Derived From Self Report. Journal of Physical Activity &

Health, 9, S76-S84.

Ali, Z., & Ulrik, C. S. (2013). Obesity and asthma: A coincidence or a causal

relationship? A systematic review. Respiratory Medicine, 107(9), 1287-1300.

doi: DOI 10.1016/j.rmed.2013.03.019

Arvidsson, D., Slinde, F., & Hulthen, L. (2005). Physical activity questionnaire for

adolescents validated against doubly labelled water. European Journal of

Clinical Nutrition, 59(3), 376-383. doi: DOI 10.1038/sj.ejcn.1602084

Arvidsson, D., Slinde, F., & Hulthen, L. (2009). Free-living energy expenditure in

children using multi-sensor activity monitors. Clin Nutr, 28(3), 305-312. doi:

10.1016/j.clnu.2009.03.006

Atkin, A. J., Gorely, T., Clemes, S. A., Yates, T., Edwardson, C., Brage, S., . . . Biddle,

S. J. (2012). Methods of Measurement in epidemiology: sedentary Behaviour.

Int J Epidemiol, 41(5), 1460-1471. doi: 10.1093/ije/dys118

Bacardi-Gascon, M., Reveles-Rojas, C., Woodward-Lopez, G., Crawford, P., &

Jimenez-Cruz, A. (2012). Assessing the Validity of a Physical Activity

Questionnaire Developed for Parents of Preschool Children in Mexico. Journal

of Health Population and Nutrition, 30(4), 439-446.

Bayer, O., Jarczok, M., Fischer, J., von Kries, R., & De Bock, F. (2012). Validation and

extension of a simple questionnaire to assess physical activity in pre-school

children. Public Health Nutrition, 15(9), 1611-1619. doi: Doi

10.1017/S1368980012001243

Biddle, S. J., Gorely, T., Pearson, N., & Bull, F. C. (2011). An assessment of self-

reported physical activity instruments in young people for population

surveillance: Project ALPHA. Int J Behav Nutr Phys Act, 8, 1. doi:

10.1186/1479-5868-8-1

Booth, M. L., Okely, A. D., Chey, T., & Bauman, A. (2001). The reliability and validity

of the physical activity questions in the WHO health behaviour in schoolchildren

(HBSC) survey: a population study. Br J Sports Med, 35(4), 263-267.

Brug, J., van Stralen, M. M., Te Velde, S. J., Chinapaw, M. J., De Bourdeaudhuij, I.,

Lien, N., . . . Manios, Y. (2012). Differences in weight status and energy-

balance related behaviors among schoolchildren across Europe: the ENERGY-

project. PLoS One, 7(4), e34742. doi: 10.1371/journal.pone.0034742

Butte, N. F., Ekelund, U., & Westerterp, K. R. (2012). Assessing Physical Activity

Using Wearable Monitors: Measures of Physical Activity. Medicine and Science

in Sports and Exercise, 44, S5-S12. doi: Doi 10.1249/Mss.0b013e3182399c0e

Cardon, G., & De Bourdeaudhuij, I. (2007). Comparison of pedometer and

accelerometer measures of physical activity in preschool children. Pediatric

Exercise Science, 19(2), 205-214.

Page 56: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

53

Cardon, G., Philippaerts, R., Lefevre, J., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A. L., &

Bourdeaudhuij, I. D. (2005). Physical activity levels in 10-to 11-year-olds:

clustering of psychosocial correlates. Public Health Nutrition, 8(7), 896-903.

Caspersen, C. J., Powell, K. E., & Christenson, G. M. (1985). Physical activity,

exercise, and physical fitness: definitions and distinctions for health-related

research. Public Health Rep, 100(2), 126-131.

Chau, N., Chau, K., Mayet, A., Baumann, M., Legleye, S., & Falissard, B. (2013). Self-

reporting and measurement of body mass index in adolescents: refusals and

validity, and the possible role of socioeconomic and health-related factors. Bmc

Public Health, 13, 815. doi: 10.1186/1471-2458-13-815

Collings, P. J., Wijndaele, K., Corder, K., Westgate, K., Ridgway, C. L., Dunn, V., . . .

Brage, S. (2014). Levels and patterns of objectively-measured physical activity

volume and intensity distribution in UK adolescents: the ROOTS study. Int J

Behav Nutr Phys Act, 11, 23. doi: 10.1186/1479-5868-11-23

Craigie, A. M., Lake, A. A., Kelly, S. A., Adamson, A. J., & Mathers, J. C. (2011).

Tracking of obesity-related behaviours from childhood to adulthood: A

systematic review. Maturitas, 70(3), 266-284. doi: DOI

10.1016/j.maturitas.2011.08.005

De Meester, F., De Bourdeaudhuij, I., Deforche, B., Ottevaere, C., & Cardon, G.

(2011). Measuring physical activity using accelerometry in 13-15-year-old

adolescents: the importance of including non-wear activities. Public Health

Nutrition, 14(12), 2124-2133. doi: 10.1017/S1368980011001868

Deforche, B., Lefevre, J., De Bourdeaudhuij, I., Hills, A. P., Duquet, W., & Bouckaert,

J. (2003). Physical fitness and physical activity in obese and nonobese Flemish

youth. Obesity Research, 11(3), 434-441. doi: Doi 10.1038/Oby.2003.59

Dietz, W. H. (1996). The role of lifestyle in health: the epidemiology and consequences

of inactivity. Proc Nutr Soc, 55(3), 829-840.

Donnelly, J. E., & Lambourne, K. (2011). Classroom-based physical activity, cognition,

and academic achievement. Prev Med, 52, S36-S42. doi: DOI

10.1016/j.ypmed.2011.01.021

Economos, C. D., Hennessy, E., Sacheck, J. M., Shea, M. K., & Naumova, E. N.

(2010). Development and testing of the BONES physical activity survey for

young children. BMC Musculoskelet Disord, 11, 195. doi: 10.1186/1471-2474-

11-195

Ellery, C. V. L., Weiler, H. A., & Hazell, T. J. (2014). Physical activity assessment

tools for use in overweight and obese children. International Journal of Obesity,

38(1), 1-10. doi: Doi 10.1038/Ijo.2013.125

Eston, R. G., Rowlands, A. V., & Ingledew, D. K. (1998). Validity of heart rate,

pedometry, and accelerometry for predicting the energy cost of children's

activities. Journal of Applied Physiology, 84(1), 362-371.

Evenson, K. R., Catellier, D. J., Gill, K., Ondrak, K. S., & McMurray, R. G. (2008).

Calibration of two objective measures of physical activity for children. Journal

of Sports Sciences, 26(14), 1557-1565. doi: Pii 906177578 Doi

10.1080/02640410802334196

Haerens, L., Vereecken, C., Maes, L., & De Bourdeaudhuij, I. (2010). Relationship of

physical activity and dietary habits with body mass index in the transition from

childhood to adolescence: a 4-year longitudinal study. Public Health Nutrition,

13(10A), 1722-1728. doi: Doi 10.1017/S1368980010002284

Page 57: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

54

Haskell, W. L., Lee, I. M., Pate, R. R., Powell, K. E., Blair, S. N., Franklin, B. A., . . .

American Heart, A. (2007). Physical activity and public health: updated

recommendation for adults from the American College of Sports Medicine and

the American Heart Association. Circulation, 116(9), 1081-1093. doi:

10.1161/CIRCULATIONAHA.107.185649

Hong, T. K., Trang, N. H., van der Ploeg, H. P., Hardy, L. L., & Dibley, M. J. (2012).

Validity and reliability of a physical activity questionnaire for Vietnamese

adolescents. Int J Behav Nutr Phys Act, 9, 93. doi: 10.1186/1479-5868-9-93

Hulens, M., Beunen, G., Claessens, A. L., Lefevre, J., Thomis, M., Philippaerts, R., . . .

Vansant, G. (2001). Trends in BMI among Belgian children, adolescents and

adults from 1969 to 1996. Int J Obes Relat Metab Disord, 25(3), 395-399. doi:

10.1038/sj.ijo.0801513

Janssen, I. (2007). Physical activity guidelines for children and youth. Applied

Physiology Nutrition and Metabolism-Physiologie Appliquee Nutrition Et

Metabolisme, 32, S109-S121. doi: Doi 10.1139/H07-109

Janssen, I., & LeBlanc, A. G. (2010). Systematic review of the health benefits of

physical activity and fitness in school-aged children and youth. International

Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 7. doi: Artn 40 Doi

10.1186/1479-5868-7-40

Janz, K. F., Broffitt, B., & Levy, S. M. (2005). Validation evidence for the Netherlands

physical activity questionnaire for young children: the Iowa bone development

study. Res Q Exerc Sport, 76(3), 363-369.

John, D., & Freedson, P. (2012). ActiGraph and Actical Physical Activity Monitors: A

Peek under the Hood. Medicine and Science in Sports and Exercise, 44, S86-

S89. doi: Doi 10.1249/Mss.0b013e3182399f5e

Kim, Y., Park, I., & Kang, M. (2013). Convergent validity of the international physical

activity questionnaire (IPAQ): meta-analysis. Public Health Nutrition, 16(3),

440-452. doi: 10.1017/S1368980012002996

Klesges, L. M., Baranowski, T., Beech, B., Cullen, K., Murray, D. M., Rochon, J., &

Pratt, C. (2004). Social desirability bias in self-reported dietary, physical activity

and weight concerns measures in 8- to 10-year-old African-American girls:

results from the Girls Health Enrichment Multisite Studies (GEMS). Prev Med,

38 Suppl, S78-87. doi: 10.1016/j.ypmed.2003.07.003

Kohl, H. W., Fulton, J. E., & Caspersen, C. J. (2000). Assessment of physical activity

among children and adolescents: A review and synthesis. Prev Med, 31(2), S54-

S76. doi: DOI 10.1006/pmed.1999.0542

Kowalski, K. C., Crocker, P. R. E., & Faulkner, R. A. (1997). Validation of the physical

activity questionnaire for older children. Pediatric Exercise Science, 9(2), 174-

186.

Kowalski, K. C., Crocker, P. R. E., & Kowalski, N. P. (1997). Convergent validity of

the physical activity questionnaire for adolescents. Pediatric Exercise Science,

9(4), 342-352.

Landis, J. R., & Koch, G. G. (1977). Measurement of Observer Agreement for

Categorical Data. Biometrics, 33(1), 159-174. doi: Doi 10.2307/2529310

LaPorte, R. E., Montoye, H. J., & Caspersen, C. J. (1985). Assessment of physical

activity in epidemiologic research: problems and prospects. Public Health Rep,

100(2), 131-146.

Page 58: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

55

Lau, J., Engelen, L., & Bundy, A. (2013). Parents' Perceptions of Children's Physical

Activity Compared on Two Electronic Diaries. Pediatric Exercise Science,

25(1), 124-137.

Lindsay, A. R., Hongu, N., Spears, K., Idris, R., Dyrek, A., & Manore, M. M. (2014).

Field Assessments for Obesity Prevention in Children and Adults: Physical

Activity, Fitness, and Body Composition. Journal of Nutrition Education and

Behavior, 46(1), 43-53.

Lubans, D. R., Hesketh, K., Cliff, D. P., Barnett, L. M., Salmon, J., Dollman, J., . . .

Hardy, L. L. (2011). A systematic review of the validity and reliability of

sedentary behaviour measures used with children and adolescents. Obesity

Reviews, 12(10), 781-799. doi: 10.1111/j.1467-789X.2011.00896.x

Malina, R. M. (1996). Tracking of physical activity and physical fitness across the

lifespan. Research Quarterly for Exercise and Sport, 67(3), S48-S57.

Manios, Y., Androutsos, O., Moschonis, G., Birbilis, M., Maragkopoulou, K.,

Giannopoulou, A., . . . Kourlaba, G. (2013). Criterion validity of the Physical

Activity Questionnaire for Schoolchildren (PAQ-S) in assessing physical

activity levels: the Healthy Growth Study. J Sports Med Phys Fitness, 53(5),

502-508.

Mindell, J. S., Coombs, N., & Stamatakis, E. (2014). Measuring physical activity in

children and adolescents for dietary surveys: practicalities, problems and pitfalls.

Proceedings of the Nutrition Society, 73(2), 218-225. doi: Doi

10.1017/S0029665113003820

O'Donovan, G., Blazevich, A. J., Boreham, C., Cooper, A. R., Crank, H., Ekelund, U., .

. . Stamatakis, E. (2010). The ABC of Physical Activity for Health: a consensus

statement from the British Association of Sport and Exercise Sciences. J Sports

Sci, 28(6), 573-591. doi: 10.1080/02640411003671212

Ott, A. E., Pate, R. R., Trost, S. G., Ward, D. S., & Saunders, R. (2000). The use of

uniaxial and triaxial accelerometers to measure children's "free-play" physical

activity. Pediatric Exercise Science, 12(4), 360-370.

Philippaerts, R. M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A. L., De Bourdeaudhuij, I., &

Lefevre, J. (2006). Validity of a physical activity computer questionnaire in 12-

to 18-year-old boys and girls. International Journal of Sports Medicine, 27(2),

131-136. doi: DOI 10.1055/s-2005-837619

Philippaerts, R. M., Westerterp, K. R., & Lefevre, J. (2001). Comparison of two

questionnaires with a tri-axial accelerometer to assess physical activity patterns.

International Journal of Sports Medicine, 22(1), 34-39. doi: 10.1055/s-2001-

11359

Plasqui, G., Bonomi, A. G., & Westerterp, K. R. (2013). Daily physical activity

assessment with accelerometers: new insights and validation studies. Obesity

Reviews, 14(6), 451-462. doi: Doi 10.1111/Obr.12021

Platat, C., & Jarrar, A. (2012). Reliability and validity of a physical activity

questionnaire in children. International Journal of Food Sciences and Nutrition,

63(6), 637-644. doi: Doi 10.3109/09637486.2011.644766

Porter, M., Wegienka, G., Havstad, S., Nageotte, C. G., Johnson, C. C., Ownby, D. R.,

& Zoratti, E. M. (2012). Relationship between childhood body mass index and

young adult asthma. Annals of Allergy Asthma & Immunology, 109(6), 408-+.

doi: DOI 10.1016/j.anai.2012.09.009

Page 59: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

56

Rangul, V., Holmen, T. L., Kurtze, N., Cuypers, K., & Midthjell, K. (2008). Reliability

and validity of two frequently used self-administered physical activity

questionnaires in adolescents. Bmc Medical Research Methodology, 8. doi: Artn

47

Reilly, J. J., Coyle, J., Kelly, L., Burke, G., Grant, S., & Paton, J. Y. (2003). An

objective method for measurement of sedentary behavior in 3- to 4-year olds.

Obesity Research, 11(10), 1155-1158. doi: 10.1038/oby.2003.158

Rich, C., Griffiths, L. J., & Dezateux, C. (2012). Seasonal variation in accelerometer-

determined sedentary behaviour and physical activity in children: a review. Int J

Behav Nutr Phys Act, 9, 49. doi: 10.1186/1479-5868-9-49

Ridley, K., Ainsworth, B. E., & Olds, T. S. (2008). Development of a Compendium of

Energy Expenditures for Youth. International Journal of Behavioral Nutrition

and Physical Activity, 5. doi: Artn 45 Doi 10.1186/1479-5868-5-45

Rowe, D. A., Mahar, M. I., Raedeke, T. D., & Lore, J. (2004). Measuring physical

activity in children with pedometers: Reliability, reactivity, and replacement of

missing data. Pediatric Exercise Science, 16(4), 343-354.

Rowlands, A. V., Ingledew, D. K., Powell, S. M., & Eston, R. G. (2004). Interactive

effects of habitual physical activity and calcium intake on bone density in boys

and girls. J Appl Physiol (1985), 97(4), 1203-1208. doi:

10.1152/japplphysiol.00182.2004

Santaliestra-Pasias, A. M., Mouratidou, T., Verbestel, V., Bammann, K., Molnar, D.,

Sieri, S., . . . Moreno, L. A. (2013). Physical activity and sedentary behaviour in

European children: the IDEFICS study. Public Health Nutrition, 1-12. doi:

10.1017/S1368980013002486

Sasaki, J. E., John, D., & Freedson, P. S. (2011). Validation and comparison of

ActiGraph activity monitors. Journal of Science and Medicine in Sport, 14(5),

411-416. doi: DOI 10.1016/j.jsams.2011.04.003

Sirard, J. R., & Pate, R. R. (2001). Physical activity assessment in children and

adolescents. Sports Medicine, 31(6), 439-454. doi: Doi 10.2165/00007256-

200131060-00004

Speakman, J. R. (1998). The history and theory of the doubly labeled water technique.

American Journal of Clinical Nutrition, 68(4), 932s-938s.

Spittaels, H., Van Cauwenberghe, E., Verbestel, V., De Meester, F., Van Dyck, D.,

Verloigne, M., . . . De Bourdeaudhuij, I. (2012). Objectively measured sedentary

time and physical activity time across the lifespan: a cross-sectional study in

four age groups. Int J Behav Nutr Phys Act, 9, 149. doi: 10.1186/1479-5868-9-

149

Strath, S. J., Kaminsky, L. A., Ainsworth, B. E., Ekelund, U., Freedson, P. S., Gary, R.

A., . . . Nursing, C. C. S. (2013). Guide to the Assessment of Physical Activity:

Clinical and Research Applications A Scientific Statement From the American

Heart Association. Circulation, 128(20), 2259-2279. doi: DOI

10.1161/01.cir.0000435708.67487.da

Strong, W. B., Malina, R. M., Blimkie, C. J. R., Daniels, S. R., Dishman, R. K., Gutin,

B., . . . Trudeau, F. O. (2005). Evidence based physical activity for school-age

youth. Journal of Pediatrics, 146(6), 732-737. doi: DOI

10.1016/j.jpeds.2005.01.055

Page 60: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

57

Tessier, S., Vuillemin, A., & Briancon, S. (2008). Review of physical activity

questionnaires validated for children and adolescents. Science & Sports, 23(3-4),

118-125. doi: DOI 10.1016/j.scispo.2007.10.011

Treuth, M. S., Hou, N., Young, D. R., & Maynard, L. M. (2005). Validity and reliability

of the Fels physical activity questionnaire for children. Med Sci Sports Exerc,

37(3), 488-495.

Trost, S. G., Loprinzi, P. D., Moore, R., & Pfeiffer, K. A. (2011). Comparison of

Accelerometer Cut Points for Predicting Activity Intensity in Youth. Medicine

and Science in Sports and Exercise, 43(7), 1360-1368. doi: Doi

10.1249/Mss.0b013e318206476e

Trost, S. G., McIver, K. L., & Pate, R. R. (2005). Conducting accelerometer-based

activity assessments in field-based research. Medicine and Science in Sports and

Exercise, 37(11), S531-S543. doi: DOI 10.1249/01.mss.0000185657.86065.98

Trost, S. G., Pate, R. R., Sallis, J. F., Freedson, P. S., Taylor, W. C., Dowda, M., &

Sirard, J. (2002). Age and gender differences in objectively measured physical

activity in youth. Medicine and Science in Sports and Exercise, 34(2), 350-355.

doi: Doi 10.1097/00005768-200202000-00025

Trost, S. G., Ward, D. S., McGraw, B., & Pate, R. R. (1999). Validity of the previous

day physical activity recall (PDPAR) in fifth-grade children. Pediatric Exercise

Science, 11(4), 341-348.

Vanhelst, J., Hardy, L., Gottrand, F., & Beghin, L. (2012). Technical aspects and

relevance of physical activity assessment in children and adolescents in free-

living conditions. Archives De Pediatrie, 19(11), 1219-1225. doi: DOI

10.1016/j.arcped.2012.08.020

Verloigne, M., Van Lippevelde, W., Maes, L., Yildirim, M., Chinapaw, M., Manios, Y.,

. . . De Bourdeaudhuij, I. (2012). Levels of physical activity and sedentary time

among 10-to 12-year-old boys and girls across 5 European countries using

accelerometers: an observational study within the ENERGY-project.

International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 9. doi: Artn

34Doi 10.1186/1479-5868-9-34

Vzw Eetexpert.be. Vlaamse consensustekst over gezonde voeding en beweging.

Opgehaald 4 augustus, 2014, van

www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=12328

Welk, G. J., Corbin, C. B., & Dale, D. (2000). Measurement issues in the assessment of

physical activity in children. Research Quarterly for Exercise and Sport, 71(2),

S59-S73.

World Health Organisation. (2010). Childhood overweight and obesity on the rise.

Opgehaald 19 mei, 2014, van

http://www.who.int/dietphysicalactivity/childhood/en/

World Health Organisation, (2010). Global Recommendations on Physical Activity for

Health. Opgehaald 22 mei, 2014, van

http://www.who.int/dietphysicalactivity/factsheet_young_people/en/

Wong, S. L., Leatherdale, S. T., & Manske, S. R. (2006). Reliability and validity of a

school-based physical activity questionnaire. Medicine and Science in Sports

and Exercise, 38(9), 1593-1600. doi: DOI

10.1249/01.mss.0000227539.58916.35

Page 61: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

58

6. Bijlagen

Bijlage 1: FPAQ zonder hulp ouders

ENKELE VRAGEN OVER NAAR SCHOOL GAAN

1. Hoe ga je meestal naar school?

(Kleur 1 bolletje)

O te voet

O met de fiets

O met de auto

O met de bus, trein of tram

2. Hoelang duurt het ongeveer om van jouw huis naar school te gaan met het

gekozen transportmiddel bij vraag 1?

O 1-5 minuten

O 6-10 minuten

O 11-15 minuten

O 16-20 minuten

O meer dan 20 minuten

3. Ga je tijdens de middag naar huis, bij je grootouders of ergens anders?

O Ja

O Nee

Zo ja; wanneer ga je dan tijdens de middag naar huis, bij je grootouders of

ergens anders?

O maandag O dinsdag O donderdag O vrijdag

Zo ja; HOE ga je tijdens de middag meestal naar huis, bij je grootouders of

ergens anders?

O te voet

O met de fiets

O met de auto

O met de bus, trein of tram

Page 62: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

2

ENKELE VRAGEN OVER DE TURN- EN ZWEMLESSEN

4. Hoeveel uur turnen en zwemmen krijg je tijdens de week op school?

(1 bolletje kleuren voor turnen en 1 bolletje kleuren voor zwemmen. Indien het juiste

antwoord er niet tussen staat, vul dan het juiste antwoord in bij ‘iets anders’)

Turnen+ Zwemmen Zwemmen

O 1 uur per week O geen

O 2 uur per week O 1 uur per week

O 3 uur per week O 1 uur om de 14 dagen

O 4 uur per week O 1 uur per maand

O iets anders: _________________ O iets anders: ________________

ENKELE VRAGEN OVER SPORT OP SCHOOL

5. Aan welke sportactiviteiten doe je soms mee op school?

LET OP! Hierbij mag je de turnlessen en zwemlessen niet meetellen!

Je mag meerdere antwoorden kleuren.

O sport tijdens de speeltijd

O sport tijdens de middagpauze

O sport tijdens voor of na school

O sport op woensdagnamiddag

O klas- en schooltornooien

O ik doe geen sportactiviteiten op school naast de turnles en de zwemles

6. Hoeveel UREN sport je op school? (Alle uren opgeteld.)

LET OP! Hierbij mag je de turnlessen en zwemlessen niet meetellen!

Kleur 1 bolletje.

O nooit

O af en toe

O 1 uur per maand

O 2 uur per maand

O 3 uur per maand

O 1 uur per week

O 2 uur per week

O 3 uur per week

O 4 uur per week

O meer dan 4 uur per week

Page 63: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

3

ENKELE VRAGEN OVER WANDELEN IN JE VRIJE TIJD

7. Ga je tijdens de WEEK (maandag-vrijdag) soms ergens TE VOET naartoe

tijdens je vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker, de winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! wandelen als sport mag je niet meerekenen

wandelen van en naar school mag je ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 8

O Ja; zo ja, hoeveel minuten wandel je dan gemiddeld PER DAG

tijdens de week?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

8. Ga je tijdens het WEEKEND (zaterdag-zondag) soms ergens TE VOET naartoe

tijdens je vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker, de winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! wandelen als sport mag je niet meerekenen

wandelen van en naar school mag je ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 9

O Ja; zo ja, hoeveel minuten wandel je dan gemiddeld PER DAG

tijdens het weekend?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

Page 64: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

4

ENKELE VRAGEN OVER FIETSEN IN JE VRIJE TIJD

9. Ga je tijdens de WEEK (maandag-vrijdag) soms ergens met DE FIETS naartoe

tijdens je vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker, de winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! fietsen als sport mag je niet meerekenen

fietsen van en naar school mag je ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 10

O Ja; zo ja, hoeveel minuten fiets je dan gemiddeld PER DAG tijdens

de week?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

10. Ga je tijdens het WEEKEND (zaterdag-zondag) soms ergens met de FIETS

naartoe tijdens je vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker, de winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! fietsen als sport mag je niet meerekenen

fietsen van en naar school mag je ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 11

O ja; zo ja, hoeveel minuten fiets je dan gemiddeld PER DAG tijdens

het weekend?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

Page 65: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

5

ENKELE VRAGEN OVER SPORTEN IN JE VRIJE TIJD

11. Geef de drie belangrijkste sporten die je tijdens je vrije tijd het meest doet

LET OP! De les lichamelijke opvoeding (turnen en zwemmen) en sport op school tellen

niet mee.

O Ik beoefen geen sport => Ga dan naar vraag 12

O Mijn eerste sport is: ____________________________________

Doe je deze sport in een club?

O ja

O neen

Doe je mee aan wedstrijden?

O ja

O neen

Hoe vaak doe je deze sport? (Kleur 1 bolletje)

O af en toe maar zeker niet elke week => Ga naar ‘mijn tweede sport’

O 1 keer per week

O 2 keer per week

O 3 keer per week Hoeveel uur per week

beoefen O 4 keer per week je deze sport?

O 5 keer per week (alle uren opgeteld)

O 6 keer per week ____uur en ____minuten per

week

O 7 keer per week

O meer dan 7 keer per week

Mijn eerste sport

Page 66: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

6

O Ik beoefen geen tweede sport => Ga dan naar vraag 12

O Mijn tweede sport is: ____________________________________

Doe je deze sport in een club?

O ja

O neen

Doe je mee aan wedstrijden?

O ja

O neen

Hoe vaak doe je deze sport? (Kleur 1 bolletje)

O af en toe maar zeker niet elke week => Ga naar ‘mijn derde sport’

O 1 keer per week

O 2 keer per week

O 3 keer per week Hoeveel uur per week

beoefen O 4 keer per week je deze sport?

O 5 keer per week (alle uren opgeteld)

O 6 keer per week ____uur en ____minuten per

week

O 7 keer per week

O meer dan 7 keer per week

Mijn tweede sport

Page 67: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

7

O Ik beoefen geen derde sport => Ga dan naar vraag 12

O Mijn derde sport is: ____________________________________

Doe je deze sport in een club?

O ja

O neen

Doe je mee aan wedstrijden?

O ja

O neen

Hoe vaak doe je deze sport? (Kleur 1 bolletje)

O af en toe maar zeker niet elke week => Ga naar vraag 12

O 1 keer per week

O 2 keer per week

O 3 keer per week Hoeveel uur per week

beoefen O 4 keer per week je deze sport?

O 5 keer per week (alle uren opgeteld)

O 6 keer per week ____uur en ____minuten per

week

O 7 keer per week

O meer dan 7 keer per week

Mijn derde sport

Page 68: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

8

ENKELE VRAGEN OVER ANDERE DINGEN DIE JE DOET IN JE VRIJE TIJD

12. Hoeveel uur per dag doe je deze zittende activiteiten tijdens DE WEEK?

(maandag – vrijdag) (kleur telkens 1 bolletje)

LET OP - Denk aan alles wat je doet tussen opstaan en naar bed gaan.

- De uren op school mag je niet meerekenen.

13. Hoeveel uur per dag doe je deze zittende activiteiten tijdens HET WEEKEND?

(maandag – vrijdag) (kleur telkens 1 bolletje)

LET OP - Denk aan alles wat je doet tussen opstaan en naar bed gaan.

Page 69: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

1

Bijlage 2: FPAQ met hulp ouders

ENKELE VRAGEN OVER NAAR SCHOOL GAAN

9. Hoe gaat uw kind meestal naar school?

(Kleur 1 bolletje)

O te voet

O met de fiets

O met de auto

O met de bus, trein of tram

10. Hoelang duurt het ongeveer om van bij u huis naar school te gaan met

het gekozen transportmiddel bij vraag 1?

O 1-5 minuten

O 6-10 minuten

O 11-15 minuten

O 16-20 minuten

O meer dan 20 minuten

11. Gaat uw kind tijdens de middag naar huis, bij de grootouders of

ergens anders?

O Ja

O Nee

Zo ja; wanneer gaat uw kind dan tijdens de middag naar huis, bij de

grootouders of ergens anders?

O maandag O dinsdag O donderdag O vrijdag

Zo ja; HOE gaat uw kind tijdens de middag meestal naar huis, bij de

grootouders of ergens anders?

O te voet

O met de fiets

O met de auto

O met de bus, trein of tram

ENKELE VRAGEN OVER DE TURN- EN ZWEMLESSEN

12. Hoeveel uur turnen en zwemmen krijgt uw kind tijdens de week op

school?

(1 bolletje kleuren voor turnen en 1 bolletje kleuren voor zwemmen. Indien het

juiste antwoord er niet tussen staat, vul dan het juiste antwoord in bij ‘iets anders’)

Turnen+ Zwemmen Zwemmen

O 1 uur per week O geen

Page 70: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

2

O 2 uur per week O 1 uur per week

O 3 uur per week O 1 uur om de 14

dagen

O 4 uur per week O 1 uur per maand

O iets anders: _________________ O iets anders: ________________

ENKELE VRAGEN OVER SPORT OP SCHOOL

13. Aan welke sportactiviteiten doet uw kind soms mee op school?

LET OP! Hierbij mag u de turnlessen en zwemlessen niet meetellen!

U mag meerdere antwoorden kleuren.

O sport tijdens de speeltijd

O sport tijdens de middagpauze

O sport tijdens voor of na school

O sport op woensdagnamiddag

O klas- en schooltornooien

O ik doe geen sportactiviteiten op school naast de turnles en de

zwemles

14. Hoeveel UREN sport uw kind dan op school? (Alle uren opgeteld.)

LET OP! Hierbij mag u de turnlessen en zwemlessen niet meetellen!

Kleur 1 bolletje.

O nooit

O af en toe

O 1 uur per maand

O 2 uur per maand

O 3 uur per maand

O 1 uur per week

O 2 uur per week

O 3 uur per week

O 4 uur per week

O meer dan 4 uur per week

Page 71: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

3

ENKELE VRAGEN OVER WANDELEN IN DE VRIJE TIJD

15. Gaat uw kind tijdens de WEEK (maandag-vrijdag) soms ergens TE

VOET naartoe tijdens de vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker,

de winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! wandelen als sport mag u niet meerekenen

wandelen van en naar school mag u ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 8

O Ja; zo ja, hoeveel minuten wandelt uw kind dan gemiddeld

PER DAG tijdens de week?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

16. Gaat uw kind tijdens het WEEKEND (zaterdag-zondag) soms ergens TE

VOET naartoe tijdens de vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker,

de winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! wandelen als sport mag u niet meerekenen

wandelen van en naar school mag u ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 9

O Ja; zo ja, hoeveel minuten wandelt uw kind dan gemiddeld

PER DAG tijdens het weekend?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

Page 72: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

4

ENKELE VRAGEN OVER FIETSEN IN JE VRIJE TIJD

9. Gaat uw kind tijdens de WEEK (maandag-vrijdag) soms ergens met DE

FIETS naartoe tijdens je vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker, de

winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! fietsen als sport mag je niet meerekenen

fietsen van en naar school mag je ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 10

O Ja; zo ja, hoeveel minuten fietst u dan gemiddeld PER DAG

tijdens de week?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

10. Gaat u tijdens het WEEKEND (zaterdag-zondag) soms ergens met de

FIETS naartoe tijdens de vrije tijd? (bv. naar de sportclub, de bakker, de

winkel,…..)

(Kleur 1 bolletje)

LET OP! fietsen als sport mag u niet meerekenen

fietsen van en naar school mag u ook niet meerekenen

O Nee => ga naar vraag 11

O ja; zo ja, hoeveel minuten fietst uw kind dan gemiddeld PER

DAG tijdens het weekend?

O 1-10 minuten

O 11-20 minuten

O 21-30 minuten

O 31-40 minuten

O 41-50 minuten

O 51-60 minuten

O 1 uur – 1 uur 10 minuten

O meer dan 1 uur 10 minuten

Page 73: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

5

ENKELE VRAGEN OVER SPORTEN IN JE VRIJE TIJD

14. Geef de drie belangrijkste sporten die uw kind tijdens de vrije tijd het

meest doet

LET OP! De les lichamelijke opvoeding (turnen en zwemmen) en sport op school

tellen niet mee.

O Mijn kind beoefent geen sport => Ga dan naar vraag 12

O De eerste sport van mijn kind is: ____________________________________

Doet uw kind deze sport in een club?

O ja

O neen

Doet uw kind mee aan wedstrijden?

O ja

O neen

Hoe vaak doet uw kind deze sport? (Kleur 1 bolletje)

O af en toe maar zeker niet elke week => Ga naar ‘tweede sport’

O 1 keer per week

O 2 keer per week

O 3 keer per week Hoeveel uur per week

beoefent O 4 keer per week uw kind deze

sport?

O 5 keer per week (alle uren opgeteld)

O 6 keer per week ____uur en ____minuten per

week

O 7 keer per week

O meer dan 7 keer per week

O Mijn kind beoefent geen tweede sport => Ga dan naar vraag 12

O De tweede sport van mijn kind is: ________________________________

Doet uw kind deze sport in een club?

O ja

Eerste sport

Tweede sport

Page 74: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

6

O neen

Doet u mee aan wedstrijden?

O ja

O neen

Hoe vaak doet uw kind deze sport? (Kleur 1 bolletje)

O af en toe maar zeker niet elke week => Ga naar ‘Derde sport’

O 1 keer per week

O 2 keer per week

O 3 keer per week Hoeveel uur per week

beoefent O 4 keer per week uw kind deze sport?

O 5 keer per week (alle uren opgeteld)

O 6 keer per week ____uur en ____minuten per

week

O 7 keer per week

O meer dan 7 keer per week

O Mijn kind beoefent geen derde sport => Ga dan naar vraag 12

O De derde sport van mijn kind is: ____________________________________

Doet uw kind deze sport in een club?

O ja

O neen

Doet uw kind mee aan wedstrijden?

O ja

O neen

Hoe vaak doet uw kind deze sport? (Kleur 1 bolletje)

O af en toe maar zeker niet elke week => Ga naar vraag 12

O 1 keer per week

O 2 keer per week

O 3 keer per week Hoeveel uur per week

beoefent O 4 keer per week uw kind deze sport?

O 5 keer per week (alle uren opgeteld)

O 6 keer per week ____uur en ____minuten per

week

Mijn derde sport

Page 75: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

7

O 7 keer per week

O meer dan 7 keer per week

ENKELE VRAGEN OVER ANDERE DINGEN DIE JE DOET IN JE VRIJE TIJD

15. Hoeveel uur per dag doet uw kind deze zittende activiteiten tijdens DE

WEEK? (maandag – vrijdag) (kleur telkens 1 bolletje)

LET OP - Denk aan alles wat uw kind doet tussen opstaan en naar bed gaan.

- De uren op school mag u niet meerekenen.

16. Hoeveel uur per dag doe je deze zittende activiteiten tijdens HET

WEEKEND? (zaterdag - zondag) (kleur telkens 1 bolletje)

Page 76: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere

8

LET OP - Denk aan alles wat uw kind doet tussen opstaan en naar bed gaan.

Page 77: Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van ......Academiejaar 2013-2014 Betrouwbaarheid en validiteit van de FPAQ voor het meten van fysieke activiteit bij lagere