Bedrijfseconomie H1-8

19

Click here to load reader

Transcript of Bedrijfseconomie H1-8

Page 1: Bedrijfseconomie H1-8

ElementaireBedrijfseconomie

Deel 1 van 3 : Hoofdstuk 1 t/m 8Ook verkrijgbaar : Deel 2 : Hoofdstuk 9 tot en met 15Ook verkrijgbaar : Deel 3 : Hoofdstuk 16 tot en met 23

Bronvermelding:

Titel:Elementaire BedrijfseconomieVeertiende druk Auteur: Prof. Dr. R. Slot en Drs. G.H. MinnaarUitgever: Stenfert KroeseISBN: 90 207 3241 2

Aantal pagina’s boek: 347Aantal hoofdstukken boek: 23

De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel na-streeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse ver-wijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.

Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2004 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per email aan [email protected].

Page 2: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

2

Inhoudsopgave

Inleiding Terreinverkenning

Hoofdstuk 1 Het werkterrein van de bedrijfseconomie pag. 3

Afdeling I Kostenberekening

Hoofdstuk 2 Inleiding in de kostenberekening pag. 4Hoofdstuk 3 De standaardkostprijsberekening: de kostensoorten pag. 6Hoofdstuk 4 Constante en variabele kosten pag. 9Hoofdstuk 5 Directe en indirecte kosten pag. 11Hoofdstuk 6 De betekenis van de standaardkostprijs voor de verschillende

doeleinden van de kostenberekening pag. 13Hoofdstuk 7 De variabelekostencalculatie en het verkoop- en productieplan pag. 15Hoofdstuk 8 Investeringsvraagstukken pag. 17

Page 3: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

3

Hoofdstuk 1 Het werkterrein van de bedrijfseconomie

1.1

Economische wetenschap omvat vele onderdelen. De bedrijfseconomie is hier één van. Het economisch handelen is hetgeen deze wetenschap bestudeert. En dan gaat het met name om het keuzehandelen. Hoe kan ik zo goed mogelijk mijn middelen besteden om mijn totale be-hoeften mee te bevredigen? En dit kan plaats vinden in de gezinshuishouding, of bij een be-drijfs- of productiehuisvesting. De bedrijfseconomie bestudeert in dit geheel het economisch handelen in de bedrijfshuishouding.

1.2

De hoofdtaak van de bedrijfseconomie is het verklaren van hetgeen in de bedrijfshuishouding heeft plaats gevonden. Hiertoe dient zij te onderzoeken hoe dit tot stand komt en welke facto-ren hiervan op invloed zijn. Voor de leiding van een onderneming is de bedrijfseconomie vaak een onmisbaar geheel binnen een organisatie.

1.3

Er zijn vele keuzemogelijkheden binnen het keuzehandelen waarbinnen de bedrijfseconomie studie verricht. Er zijn vele mogelijkheden van keuzevraagstukken. Onder meer bij het op-richten van een onderneming en nadat de onderneming is opgericht komen er ongetwijfeld vragen of het bedrijf beter gemaakt kan worden. Voorbeelden van vragen zijn te vinden op pagina 4 en 5. Aan de hand van de vragen die op worden gesteld, is vooraf een lange termijn planning opge-steld. Wat zijn de doelen voor de komende jaren is daarbij de vraag. Vanuit die vraag worden er deelvragen opgesteld, de zogenaamde bedrijfseconomische vragen die onder meer op het gebied van investeren, uitbreiding of samenwerking liggen.Vaak ligt dit strategische plan op een periode van 3 tot 5 jaar. Vanuit dit strategische lange termijn plan wordt een plan op korte termijn vastgesteld. Vaak blikken ondernemingen een jaar vooruit, door middel van budgette-ring.Nadat de budgettering is opgesteld, wil men gedurende het lopende jaar weten op wat voor winst c.q. verlies men behaalt aan het einde van het jaar. Daarom is periodieke winstbepaling ook van zeer groot belang in dit geheel.

1.4

In de vorige paragraaf werden enkele vragen opgesomd. De vraag is natuurlijk nog wel hoe op welke wijze de leiding haar keuze maakt. Het antwoord is heel simpel, winstmaximalisatie op lange termijn is het begrip waarop men stuurt. In dit boek zal dat ook naar voren komen. Naast dit winststreven zijn er ook andere niet-geldelijke motieven. Bijvoorbeeld in de vorm van sociaal ethische vraagstukken, maatschappelijke verantwoordelijkheid en verantwoorde-lijkheid voor het milieu.

1.5

Dit is een opsomming over de indeling van het boek.

Page 4: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

4

Hoofdstuk 2 Inleiding in de kostenberekening

2.1

Er wordt in deze paragraaf uitgegaan van een productieonderneming. Kosten worden daarbij omschreven als het geheel van de waarde van de productiemiddelen die de bedrijfshuishou-ding bij haar productieproces opoffert, uitgedrukt in geld. Een drietal punten is hierbij van belang. De productie is veel ruimer dan alleen de fabricage van goederen. Ook bijvoorbeeld het leveren van diensten is productie. Ten tweede is in de gegeven omschrijving het kostenbe-grip niet beperkt tot de geldswaarde va de noodzakelijke of vermijdbare offers van het proces. Als derde wordt opgemerkt dat er verschil zit tussen kosten en uitgaven. Het voorbeeld hierbij is de afschrijvingskosten. Dit zijn wel kosten, maar geen uitgaven. Op pagina 14 staan enkele voorbeelden.

2.2

Een belangrijk hulpmiddel ter uitvoering van het bedrijfsbeheer is de kostenberekening. Dit komt ter sprake bij de oprichting van het bedrijf en wanneer het bedrijf ‘draait’. Naast deze lange termijn planningen, dienen er ook berekeningen te worden gemaakt om het huidige zo gunstig mogelijk te benutten.

Page 5: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

5

Dit bereikt zij door zich af te vragen hoe nu het beste geproduceerd kan worden gedurende een bepaalde periode (planning korte termijn) en op welke wijze dit zo goedkoop mogelijk gedaan kan worden.De redenen om tot een kostencalculatie over te gaan zijn dan ook: inzicht verkrijgen in de optimale verkoop- of productieplan voor een komende periode en om gegevens te verkrijgen over beheersing van de efficiency van het proces.Er is een bepaalde wijze van kostprijsberekening voorhanden die het mogelijk maakt om alle doelen in één keer te verwezenlijken. Dit wordt de standaardkostprijsberekening genoemd. In de komende hoofdstukken zal hier kennis mee worden gemaakt.

Page 6: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

6

Hoofdstuk 3 De standaardkostprijsberekening; de kostensoorten

3.1

De standaardkostprijs van een product is de som van de toegestane kosten per geproduceerde eenheid. Deze kostprijs is opgebouwd door de standaardhoeveelheden te vermenigvuldigen met de standaardprijzen. Vaak dient er onderzocht te worden wat nu een standaard is voor een bepaald product. Een simpelere vorm is om standaarden af te leiden uit recente gegevens van het verleden. Men moet dan deze lijn doortrekken naar de toekomst. Er moet natuurlijk wel goed uit worden gekeken of de verbruiken toen een taakstellend of normatief karakter hadden. Uiteindelijk dienen de standaarden met een redelijke mate van inspanning behaald worden. Dit geldt voor beide vormen. Er zijn evenwel mogelijkheden om het gebruik te verminderen, door bijvoorbeeld duurdere efficiëntere machines aan te schaffen of door meer arbeidskrachten in te zetten. Nadat de standaardprijzen bekend zijn worden deze voor de komende periode vastgesteld op het niveau van de werkelijke inkoopprijzen. Hieruit zullen voor- en nadelen uit voortvloeien, die op het einde ongeveer aan elkaar gelijk zullen zijn. De standaardkostprijsberekening is dus een voorcalculatie. Dit wordt vóór de start van de productie berekend. Op pagina 20 staat een opsomming van verschillende kostensoorten. Onder een kostensoort wordt een groep kosten verstaan die voortvloeien uit de aanvaarding van een bepaalde categorie productiemiddelen. De indeling op pagina 20 is de categorische indeling.Voor het geheel in dit hoofdstuk wordt er vanuit gegaan dat een bedrijf één soort product ver-vaardigt.

3.2

De hoeveelheid grondstof voor een product kan bepaald worden op technische gegevens over hetgeen dat het product aan grondstof moet bevatten of door middel van de cijfers van afval en uitval, welke in bepaalde concrete situaties toelaatbaar zijn.Dus samenvattend kan worden gezegd dat een product niet alleen de gewenste hoeveelheid grondstof bevat, maar ook een hoeveelheid verloren grondstof (afval) en een hoeveelheid grondstof die normaal begrepen is in de halffabrikaten en in de afgekeurde producten (uitval).Er volgen nu enkele voorbeelden in het boek vanaf pagina 20.De verrekening met de hulpstoffen gaat eigenlijk op dezelfde wijze, met daarbij de opmerking dat hulpstoffen geheel niet in het product worden opgenomen. Hulpstoffen dienen ter verge-makkeling van het eigenlijke productieproces. Bijvoorbeeld olie en smeermiddelen, katalyso-ren.

3.3

Voor de kosten van menselijke arbeidskracht is er een hoeveelheids- en prijsprobleem. Hoe-veel tijd zijn ze kwijt met de vervaardiging van de productie en tegen welke prijs moet dit vergoed worden? Dit kan worden bepaald aan de hand van bewegings- en tijdsstudies ener-zijds en anderzijds wordt de prijs bepaald aan de hand voor het loonstelsel wat voor hun gel-dend is. De CAO is hiervan op invloed binnen bepaalde bedrijfstakken en daarnaast heeft het bedrijf hierin ook veel te zeggen.Er zijn enkele verschillende loonstelsels. De makkelijkste is tijdloon. Tijdloon wordt per peri-ode uitgekeerd, onafhankelijk van de geleverde prestaties. Recht tegen over deze vorm van loon staat het stukloon. Hierin wordt loon uitgekeerd op hetgeen je geproduceerd hebt. Dus

Page 7: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

7

zeer prestatiegericht. Een combinatie van deze twee is het premieloonstelsel. Een werknemer ontvangt een basisloon, met daarop een premie voor een geleverde prestatie, waarbij de tijds-eenheid een uitgangsnorm is. Tijdloon wordt vaak uitgekeerd bij werkzaamheden die niet goed meetbaar zijn, stukloon daarentegen is wel goed meetbaar.Er wordt ook nog een opmerking gemaakt over het nettoloon en het brutoloon. Het nettoloon is het werkelijk loon wat de arbeider ontvangt, het brutoloon is de som van alle loonkosten per arbeider voor de werkgever. Dus inclusief sociale premies e.d.De paragraaf wordt afgesloten met een voorbeeld.

3.4

Hèt kenmerk van een duurzaam productiemiddel (dpm) is dat het niet na één productieproces verloren gaat. Maar gedurende een bepaalde reeks. En dat gebeurt door middel van afschrij-ving op het dpm. De afschrijvingen kunnen op verschillende manieren worden berekend. Al-lereerst dient af te worden gevraagd wat de economische levensduur is van het productiemid-del, ten tweede welk bedrag moet in totaal worden afgeschreven en als laatste op welke wijze moet dit verdeeld worden over de genoemde periode.De economische levensduur is vaak korter dan de technische levensduur. De technische le-vensduur geeft de periode weer om een dpm in een bepaalde aanwending te gebruiken. Dit heeft te maken met de complementaire kosten. Deze komen gedurende de technische levens-loop op een steeds hoger niveau te liggen. Op pagina 25 is een tweetal voorbeelden opgeno-men.Als tweede vraag werd genoemd welk bedrag nu moet worden afgeschreven. Vaak is dit de aanschafprijs verminderd met de prijs die nog opgebracht wordt door het dpm, aan het eind van de economische levensduur (restwaarde).Ten derde moet worden afgevraagd op welke wijze nu afgeschreven dient te worden. Er zijn in het boek een viertal methoden genoemd. Hiervoor verwijs ik naar het boek, pagina 26. Hier worden ze opgesomd met daarbij volgend een voorbeeld die de berekening weergeeft.

Wanneer moet nu een bepaalde methode toegepast worden? Als uitgangspunt hiervoor geldt dat de som van de afschrijvingen en rente hetzelfde verloop dienen te hebben als de netto-waarde van de prestaties van het dpm. De nettowaarde is het verschil tussen de geldswaarde van de productie en de complementaire kosten. Figuur 1 op pagina 27 geeft dit weer. Dit is uitgewerkt in een voorbeeld op pagina 28.

Het stijgende verloop van de complementaire kosten kan men opvangen door een egalisatie-rekening. De druk van deze kosten kunnen dan gelijkmatig verdeeld worden over een aantal jaren, zodat de last verdeeld wordt. Het saldo van deze rekening komt op de balans. Een voor-beeld hiervan is het onderhoudsfonds of de rentekosten op het dpm. Als een bedrijf meerdere dpm’s in gebruik heeft dan kan er sprake zijn van een zogenaamd ideaalcomplex. Het maakt dat niet uit welke vorm gekozen wordt ter afschrijving. Een voor-beeldje hiervan is op pagina 30 opgenomen.

3.5

De grond is vaak een eeuwigdurend productiemiddel, de waarde hiervan gaat bij productie niet achteruit. Dit kan alleen als grond dient ter vestigingsplaats van de onderneming. Anders wordt het natuurlijk als het een agrarisch bedrijf betreft.

Page 8: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

8

Daarnaast zijn er grondsoorten die op grond van vrije natuurweergave moeten worden afge-schreven. Bijvoorbeeld mijnbouw en veenderij. Er is dan sprake van een uitputtende voorraad delfstoffen. Op pagina 31 staat nog een klein voorbeeldje.

De kosten van diensten van derden zijn vaak in vele ondernemingen. Bedrijven huren andere bedrijven in om de werkzaamheden te doen en betaalt daar een vergoeding voor. De BTW wordt daarbij niet meegenomen, aangezien dit gekort kan worden op de af te dragen BTW. Bijvoorbeeld in het geval van bepaalde transporten, de opwekking van energie en de verzeke-ring van risico’s. Ook kunnen bepaalde bewerkingen van het productieproces uitgevoerd wor-den door derden. Een voorbeeld is opgenomen op pagina 32.

De kosten van belastingen kunnen opgedeeld worden in twee groepen. De belastingen op de goederen en diensten, bijvoorbeeld de grondbelasting, accijnzen en de invoerrechten. De tweede groep betreft de belastingen die geheven worden op de winst van het bedrijf in de vorm van inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. De eerste groep is kostprijsverho-gend.De fiscale winstberekening, die bij de tweede groep wordt gehanteerd, wijkt af van de be-drijfseconomische winstberekening. Een tweetal regels is daarbij van belang: de rente over eigen vermogen zijn geen kosten, maar behoort tot fiscale winst en hetzelfde geldt voor het verschil tussen historische kosten van een dpm en de vervangingsprijs daarvan.

Rentekosten ontstaan doordat er in zeker vermogen in bepaalde dpm’s zit. Het bedrijf heeft geld moeten lenen om dit te kunnen financieren en betaalt in de vorm van rente (interest) een vergoeding hiervoor. Maar ook op de vlottende activa kunnen rentekosten betaald moeten worden. Zie voorbeeld halverwege pagina 33. Ook dient er rente over het eigen vermogen (alternatieve kosten) betaald te worden. En dat moet allemaal in de kostprijs ingecalculeerd worden. De hoogte van de rente kan men afleiden uit de op dat moment geldende normen op de financiële markten.Tenslotte is op pagina 34 t/m 36 een samenvatting opgenomen in de vorm van een voorbeeld.

Page 9: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

9

Hoofdstuk 4 Constante en variabele kosten

4.1

In het vorige hoofdstuk werd de categorische indeling van kosten besproken, maar dit kan ook in constante en variabele kosten. Het verschil tussen deze twee soorten zit in het feit of ze afhankelijk zijn van de bedrijfsdrukte. Bedrijfsdrukte wordt omschreven als de mate waarin een bedrijf in een bepaalde periode haar capaciteiten benut. Dit wordt in het vervolg de pro-ductieomvang genoemd. Het constant zijn van kosten houdt in dat deze niet door een verande-ring in de bedrijfsdrukte veranderen. Sommige kosten kunnen constant zijn omdat ze beïn-vloed worden door juridische, sociale of economische factoren. De figuur op pagina 40 laat zien hoe de constante kosten weergegeven kunnen worden in een grafiek. De horizontale lijn geeft de constante kosten weer, onder alle omstandigheden gelijkblijvend.Een gevolg van aanwezigheid van vaste productiemiddelen wordt de bottleneck genoemd. Dat is het een knelpunt voor vele bedrijven, omdat daar de omvang van de capaciteit bepaald wordt door het vermogen van de productie, dat verhoudingsgewijs in geringste mate aanwezig is.

4.2

Er worden bij de variabele kosten een tweedeling gemaakt. De eerste vorm is weer te zien in de figuur op pagina 41. Hier is te zien of de kosten rechtevenredig stijgen (proportioneel), minder dan rechtevenredig (degressief) of meer dan rechtevenredig (progressief). De kosten veranderen hier dus wel als de productieomvang verandert.Degressie ontstaat vaak bij een grote partij inkoop van goederen bij bedrijven van zeer lage bedrijfsdrukte. En progressie staat hier lijnrecht tegenover. Bij zeer hoge bedrijfsdrukte. In het tussenliggende gebied zijn de kosten vaak proportioneel met de productieomvang. Er zit vaak eerst een degressief verloop in, vervolgens een proportioneel en uiteindelijk een progressief. Zie figuur 4, pagina 41.Proportioneel variabele kosten blijven per eenheid gelijk, mocht de productie vergroot c.q. verkleind worden. Tenslotte is er een voorbeeld opgenomen vanaf pagina 41.

De tweede indeling is de trapsgewijze en de niet-trapsgewijze indeling. Er wordt ook wel ge-sproken over sprongsgewijze of discontinu variabel bij trapsgewijs en bij niet-trapsgewijs over continu variabele kosten. Figuur 6 op pagina 43 geeft dit weer.Het trapsgewijze kenmerkt zich doordat dpm bijvoorbeeld een week kan worden gehuurd, zodoende gaat dit per trede omhoog.Een opmerking moet nog worden geplaatst. Sommige kosten kunnen deels constant zijn en deels variabel, dit zijn gemengde kosten. Zie ter afsluiting enkele voorbeelden op pagina 43/44.

4.3

De kostprijs is afhankelijk van de productieomvang. Constante kosten worden bij een meer-productie steeds minder, variabele kosten zijn eerst degressief, vervolgens proportioneel en uiteindelijk progressief. Figuur 7 beeldt dit verloop uit.Zo’n calculatie kan bij een standaardkostprijsberekening niet worden toegepast. De bedrijfs-drukte kan niet variëren bij een standaardkostprijs, dus hier moet ook een standaard voor wor-

Page 10: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

10

den gevonden, waarop men de berekening kan loslaten. Dit wordt de normale productie ge-noemd. De volgende formule geeft de berekening van de standaardkostprijs weer:

Totale constante kosten + totale variabele kosten bij normale bezettingNormale bezetting

De normale bezetting is de rationele capaciteit van het bedrijf wat naar schatting in de loop van de jaren zal benut worden. De rationele capaciteit is de werkelijk aanwezige capaciteit minus de irrationele capaciteit. Er worden een zestal voorbeelden gegeven waardoor de nor-male bezetting beneden de rationele capaciteit ligt. Zie pagina 45.

Door deze oorzaken is er in de regel een rationele overcapaciteit aanwezig. Dit is rationeel omdat zij geen gevolg is van onjuiste beleidsbeslissingen, maar bij een goede en juiste be-drijfsvoering optreedt en onvermijdbaar is.Irrationele overcapaciteit is er als een bedrijf door een planning te ruim is opgezet. Deze kos-ten dienen buiten de standaardkostprijs te worden gelaten. Het voorgaande kan in formule-vorm weergegeven worden: Cs/N. Zie voor de begrippen, pagina 46, 2e alinea.

Een opmerking wordt nog gemaakt: overcapaciteit is geen onderbezetting. Onderbezetting is er als de werkelijke productie beneden de normale productie is, of andersom, dan is er over-bezetting. Alles wordt nog eens in een figuur weergegeven op pagina 46.Ter afsluiting van het hoofdstuk worden nog 2 voorbeelden gegeven.

Page 11: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

11

Hoofdstuk 5 Directe en indirecte kosten

5.1

Tot nu toe heeft het boek alleen huishoudingen beschreven die één soort product vervaardi-gen, dit heet homogene productie. Vaak produceert men ook meerdere soorten productie, dit wordt heterogene productie genoemd. De vraag die dan gesteld kan worden is welk aandeel van de totale kosten toe te rekenen zijn aan de producten. Voor de directe kosten is het ant-woord feitelijk heel simpel. Directe kosten zijn kosten waarvan een aantekening in de vorm van magazijnbonnen of werkbriefjes gemaakt wordt ten behoeve van welk product ze ge-maakt worden, zodat direct kan worden gezegd voor welk product deze kosten een last wor-den.Bij de indirecte kosten wordt geen registratie bijgehouden. Omdat dit bij deze kosten teveel werk is of omdat dit te bewerkelijk is. Voor het toch kunnen toekennen van deze kosten zijn een aantal verbijzonderingmethoden ontwikkeld. Deze komen in de volgende paragraaf aan bod.Eén opmerking dient nog te worden gemaakt. Zowel de directe als de indirecte kosten kunnen zowel vast als variabel zijn van aard. In de grijze tabel op pagina 51 staan enkele voorbeelden van deze vorm van kosten.

5.2

De makkelijkste vorm van verbijzonderen is de delingscalculatie. De totale kosten worden hierbij gedeeld door de totale productie. Dit kan alleen plaatsvinden bij bedrijven met homo-gene productie.Een tweede vorm is de equivalentiemethode. Hierbij worden meerdere producten verhou-dingsgewijs belast.In het voorbeeld, onder aan pagina 51 wordt dit uitgelegd en duidelijk ge-maakt.Als derde wordt de opslagmethode genoemd. Hierbij worden de indirecte kosten toegekend naar mate waarin zij ze veroorzaken. Dit gebeurt door middel van één of meerdere opslagen op de directe kosten. Het hoeft niet zo te zijn dat het gehele bedrag een opslag krijgt, maar bijvoorbeeld een deel van het totale bedrag of een bepaald hoeveelheidelement. Er zijn twee vormen: de verfijnde methode en de primitieve. Met de laatste zal worden gestart.Bij de primitieve vorm worden alle indirecte kosten verrekend door middel van één opslag. Zie het voorbeeld op pagina 52 en 53. Om een opslagpercentage te berekenen wordt nog wel eens uitgegaan van historische gegevens. Dit is niet wenselijk, omdat de kosten in de loop van de jaren ook stijgen, dus er moet uit worden gegaan van de begrote kosten.Bij de verfijnde opslagmethode worden de indirecte kosten gesplitst in groepen naar hun aard gezien. Je krijgt dan bijvoorbeeld een groep indirecte grondstofkosten, indirecte arbeidskosten etc. Er wordt voor elk van deze kosten nagegaan met welk element van de bijbehorende direc-te kosten de indirecte kosten het meeste overeenkomen. Op deze wijze worden deze kosten doorbelast. Zie ook het voorbeeld op pagina 54.Een vierde indeling is de productiecentramethode of de kostenplaatsenmethode. Via dit sys-teem worden de indirecte kosten aan de producten toegerekend via kostenplaatsen. Het proces wordt opgedeeld in verschillende deelgebieden en er wordt berekend welk aandeel iedere af-deling heeft tot de vervaardiging van het product. Er zijn drie verschillende soorten koste-plaatsen. Hulpkostenplaatsen zijn geen concrete afdelingen, maar hebben wel kosten ten be-hoeven van het kostenverbijzonderingsproces. Bijvoorbeeld een afdeling Huisvesting die het gebouw verhuurt.

Page 12: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

12

Zelfstandige kostenplaatsen verlenen diensten aan de productie. Bijvoorbeeld een afdeling Onderhoud.Hoofdkostenplaatsen zijn de afdelingen waar het eigenlijke productieproces plaats vindt. De toewijzing van de kosten geschiedt niet op basis van categorie (kostensoort), maar is organisa-torisch (kostenplaats) van aard. Vanaf de 4e alinea op pagina 55 wordt dit uitgelegd. Het valt op dat de kostenplaatsenmethode nauwkeuriger is als de anderen, het komt de effici-ency ten goede, maar is wel meer bewerkelijker.Vanaf pagina 58 wordt een vraagstuk uitgewerkt, waar voorgaande in wordt behandeld.

De modernste vorm van kostenverbijzondering is de ABC-methode. ABC staat voor Activity Based Costing. De kostenplaats staat hier niet centraal, maar de activiteit. Er wordt geanaly-seerd welke activiteiten er allemaal nodig zijn om een product te vervaardigen. Alle bij elkaar horende activiteiten worden gegroepeerd en vormen zo een activiteitencentrum (costpool).Voorbeelden hiervan vind je op pagina 60. De totale indirecte kosten worden toegerekend aan de verschillende activiteitencentra. Daarna wordt per centrum het tarief bepaald per eenheid van de kostenveroorzakende factor. De laatste stap is de toerekening aan de eindproducten. Het bijbehorend voorbeeld vind je op pagina 60 t/m 62. Bekijk ook de verschillen tussen de kostenplaatsenmethode en de ABC methode.

5.3

In de laatste paragraaf worden nog enkele speciale verbijzonderingsvraagstukken vermeld. Allereerst de verkoopkosten. Deze kosten zijn in te delen in twee groepen, namelijk de kosten ter verkrijging van orders (reclamekosten e.d.) en de kosten ter uitvoering van deze orders (magazijnkosten, verpakkingskosten, kredietverlening e.d.). De tweede groep is de groep van de initiële kosten. Dit zijn kosten die gemaakt worden terinvoering van een nieuw product, een nieuwe methode van produceren of een nieuwe manier van verkopen. Dit zijn ondermeer aanloopkosten, researchkosten, reclamekosten ter introduc-tie e.d. Deze kosten gelden voor de gehele productie, dus moet het totaal ook gedeeld worden door de gehele productie om opgenomen in de kostprijs.Zie ook voor een nadere toelichting pagina 64 en 65, voorbeelden.De derde groep is de gemeenschappelijke kosten. Vaak worden deze kosten gemaakt ter ver-betering van de onderneming, bijvoorbeeld om economische of technische redenen. Ook wordt nog opgemerkt dat kosten van een gemeenschappelijk productieproces (vaak bij ijzer en gas) de gemeenschappelijke kosten zijn. Specifieke kosten zijn kosten die aanwijsbaar zijn naar een product. Gemeenschappelijke kosten kunnen niet verbijzonderd worden, wel kunnen deze verdeeld worden. Er wordt dan een indeling gemaakt naar hoofdproducten en bijproduc-ten. Zie het voorbeeld, pagina 66 e.v.Als vierde groep wordt opgemerkt dat er invloeden zijn van het seizoen waarin wordt gepro-duceerd. Het kan zijn dat een bedrijf bepaalde maanden op volledige capaciteit draait en de overige maanden op een minieme capaciteit of zelfs stilligt. In het boek zijn drie vraagstukken uitgewerkt die de theorie weergeeft. Zie pagina 68 t/m 72.

Page 13: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

13

Hoofdstuk 6 De betekenis van de standaardkostprijs voor de verschillende doeleinden van de kostenberekening

6.1

De vraag die gesteld wordt is wat het nut van de standaardkostprijs (skp) is ten behoeve van het verkoopplan. Zoals de eerder beschreven omschrijving van een skp weergeeft, kan dit een handig hulpmiddel zijn voor het verkoopplan. De skp kan dienen als minimumverkoopprijs, anders wordt verlies gemaakt. Dit is wel mogelijk, maar dan in tijden van geringe vraag is dit moeilijk te vermijden. Daarnaast moet er vanuit worden gegaan dat de verkochte hoeveelheid gelijk moet zijn aan de normale productie, gezien vanuit het feit dat de skp gelijk is aan de verkoopprijs. Anders kan het bedrijf niet in stand worden gehouden. Als derde wordt nog op-gemerkt dat het kan zijn dat er een opslag moet komen voor een taakstellingsrisico, om zo het verschil tussen de werkelijke kosten en de standaardkosten te minimaliseren. Deze vormen zijn van belang met de nodige beperkingen van de minimumverkoopprijs. Ook de maximum-verkoopprijs kan van belang zijn vanuit het perspectief van de skp. Met name wanneer een onderneming monopolist is zal zij haar prijs moeten matigen, zodat het niet te aanlokkelijk wordt voor concurrenten om mee te profiteren van de hoge winsten.6.2

Kostenbewaking is van groot belang ter beheersing van de kosten. Een vorm van beheersing kan zijn dat de kosten gebudgetteerd worden en deze worden vervolgens periodiek gecontro-leerd. Dit geheel wordt bedrijfsbudgettering genoemd. De budgettering is in veel gevallen voor de leiding de aanzet om een bedrijfsplan op te stellen voor de komende periode. Hieruit resulteert de voorlopige begrote winst. Daarnaast ligt voor elk onderdeel een taakstelling klaar voor de afdelingshoofden. Het budget dient tevens voor deze hoofden als machtiging wat ze uit mogen geven de komende periode. Het budget is als vierde functie een controlemiddel. De werkelijkheid wordt vergeleken met de actualiteit. Hieruit kan op worden gemaakt of men op koers ligt voor het totaal van de periode. Er wordt achtereenvolgens een verkoopbudget, pro-ductiebudget en een kostenbudget opgesteld. Vaak ook in deze volgorde, omdat het ene voortvloeit uit het andere. Hert verkoopbudget en het kostenbudget vormen de basis voor de gebudgetteerde winst, ofwel het exploitatiebudget.Als nevenbudgetten kunnen ondernemingen een liquiditeitsbegroting en een prognosebalans opnemen. Al deze drie tezamen wordt het masterbudget genoemd.Er zijn verschillende vormen van budgettering mogelijk. De vaste budgettering is een vorm waarbij een afdeling een vast bedrag krijgt toebedeeld. Vaak is dit bij een afdeling die niet meetbaar is en waarbij de kosten constant zijn. Ook variabele budgettering komt voor. Hier wordt per afdeling een vast bedrag per prestatie-eenheid toegekend. De prestaties zijn ui-teraard meetbaar hier. De derde vorm is gemengde budgettering. Hierbij wordt een vast be-drag toegekend van constante kosten en een variabel deel. Dat variabel deel bestaat uit een vast bedrag per meetbare prestatie-eenheid. De vierde vorm is flexibele budgettering. Dit be-tekend dat het totale bedrag van budget zich aanpast aan het verloop van de noodzakelijk te maken kosten bij verschillende bezettingsgraden.Nu volgt een voorbeeld op pagina 78 en 79.Belangrijk in dit voorbeeld is dat er achteraf budgetverschillen worden berekend. En deze kunnen worden opgedeeld in efficiencyverschillen en prijsverschillen. Daarnaast kan het be-zettingsverschil berekend worden door de volgende formule: (Werkelijke – normale productie) / budgettarief constante kosten.

Page 14: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

14

Bij de hoeveelheidsverschillen kan zowel vermenigvuldigd worden met de budgetprijs en met de werkelijke prijs. Op budgetprijs is het meest gebruikelijk. Voor de tweede opmerking ver-wijs ik naar het boek vanaf pagina 81. Daarna volgt vanaf pagina 83 nog een volledig uitge-werkt voorbeeld met betrekking tot de verschillenanalyse.

6.3

Deze paragraaf wil duidelijk maken dat een juiste balanswaardering van belang is voor het inzicht in het vermogen en om de winst te bepalen. Daarbij is een juiste weergave van de skp van groot belang. Onder mee voor de goederen in bewerking (halffabrikaten0 en voor de eindproducten. De voorraden worden in zijn algemeenheid gewaardeerd tegen skp op de ba-lans.Zo wordt de skp een waarderingsmaatstaf. Een voordeel hiervan is dat balansen van ver-schillende perioden gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Een bijzondere vorm van kostenberekening is de direct-costing methode. Hierbij worden per product alleen de variabele kosten berekend. De constante kosten gaan in zijn geheel naar de verlies- en winstrekening. Als deze wijze gehanteerd wordt, dan komt op de balans de voor-raad tegen variabele kosten. Het nadeel hiervan is dat het vermogen geen getrouw beeld meer geeft en de winstberekening wordt beïnvloed. Dit wordt toegelicht op pagina 87 en 88 aan de hand van een voorbeeld.

6.4

Van groot onderscheid is het niet, maar het verschil tussen stuk- en massaproductie heeft en-kele praktische gevolgen. Bij massaproductie stelt het bedrijf zelf de aard van het product vast, waarbij gezamenlijke afnemers haar wensen kenbaar kan maken. Bij stukproductie wordt op de wens van elke individuele klant ingegaan.Bij massaproductie zijn vaak meerdere producten te vinden op de productielijnen, dit is dan ook heterogene productie. Homogene massaproductie komt zelden voor. Stukproductie is vanzelfsprekend heterogeen van aard en wordt op bestelling geproduceerd. Massaproductie kan op voorraad produceren, maar ook op bestelling. Voor de skp berekening zijn enkele las-tige punten op te merken. Bij stukproductie is het moeilijk om standaarden van hoeveelheid vast te stellen. Ten tweede is het calculatieobject bij massaproductie het productieproces, bij stukproductie is dit de order. Vooraf wordt een globale berekening gemaakt en wanneer de order ook wordt uitgevoerd een nauwkeuriger berekening. Als derde wordt nog genoemd dat nacalculatie bij stukproductie dikwijls per kostendrager plaats vindt. Dit gebeurt om de juist-heid van de voorcalculatie vast te stellen.

Page 15: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

15

Hoofdstuk 7 De variabelekostencalculatie en het verkoop- en productieplan

7.1

De variabelekostencalculatie is een vorm van toerekenen van kosten die erop gericht is om de bepalingen van de variabele kosten per eenheid product weer te geven. Dit kan op verschil-lende manieren. Direct costing is hier één vorm van. Hierbij wordt de kostenadministratie van een bedrijf zo ingericht dat de variabelekostengegevens daaruit periodiek rechtstreeks be-schikbaar komen. De constante kosten gaan, zoals ook al eerder opgemerkt, naar de verlies-en winstrekening. Direct costing kan gecombineerd worden met de integrale- of standaard-kostprijsberekening.

7.2Deze paragraaf beschrijft een zestal voorbeelden. Ik wil hiervoor graag naar het boek verwij-zen, vanaf pagina 92. Persoonlijk vind ik het geheel goed duidelijk. Enkele begrippen worden hieronder wel besproken.

De break-even analyse is van belang in het tweede voorbeeld. Dit is het punt waarop de kos-ten en de opbrengsten aan elkaar gelijk zijn. Dit komt tot uitdrukking in de afzet.In voorbeeld 5 wordt gesproken over prijsdiscriminatie. Dat is er wanneer hetzelfde product op verschillende markten op grond van uiteenlopende afzetsituaties een verschillende prijs wordt berekend.

Na het zesde voorbeeld wordt vanaf pagina 102 de break-even-analyse nog een keer behan-deld, en wel in twee verschillende vormen. Allereerst de target-return break-even-analyse. Hier wordt berekend hoe groot de afzet/omzet dient te zijn om quitte te spelen, maar ook om een bepaald rendement op investeringen te be-halen. Dit wordt de Return On Investment (ROI) genoemd.De break-even-afzet wordt als volgt berekend:(Totale constante kosten + ROI) / (verkoopprijs – totale variabele kosten)Voor een voorbeeld, zie pagina 104.De tweede vorm is het bepalen van het break-even-punt bij de integrale kostencalculatieme-thode. Bij deze toepassing bestaat de commerciële kostprijs zowel uit de variabele als de vaste kosten. De formule luidt als volgt:

(totale constante kosten / Normale productie)+ (totale variabele kosten / werkelijke productie)

Het verkoopresultaat wordt nu bepaald door: afzet * (verkoopprijs – integrale kostprijs)En het bezettingsresultaat: (werkelijke productie – normale productie) * constante productie-kosten.

Voor de verkopen geschiedt onderstaande formule op dezelfde wijze. Alleen dan moet er met de verkoopkosten worden vermenigvuldigd. Voor een voorbeeld zie pagina 105 en 106.

7.3

Tot nu toe gingen we ervan uit dat bedrijven zelf produceren. Er is ook nog een mogelijkheid tot uitbesteden. Dat is wanneer een bedrijf een gedeelte van het productieproces toebedeelt

Page 16: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

16

aan derden. Dit kan tijdelijk van aard zijn, maar kan ook een permanente functie hebben. Tij-delijke uitbesteding komt vaak voor wanneer de maximale capaciteit bereikt is, of wanneer vanuit kostenoogpunt uitbesteden goedkoper is. Hiervoor dient natuurlijk wel eerst onderzoek gedaan te zijn. Ook hier wordt dit toegelicht met een voorbeeld, zie pagina 107.

7.4

Voor de wiskundige liefhebber.

7.5

De commerciële economie bestaat onder meer uit het bepalen van de kwaliteit van het pro-duct, het assortiment, de afzetkanalen en de reclame. De behandeling hiervan valt buiten het boek, maar het is goed om dit te noemen. Dit is meer marketinggericht. Door middel van marktonderzoek kan de onderneming wel informatie inwinnen over de mogelijkheden die de markt voortbrengt. Om dit onderzoek goed uit te voeren is het van belang dat verschillende groepen in de vorm van economen, psychologen en statistici, goed met elkaar kunnen samen-werken.

Page 17: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

17

Hoofdstuk 8 Investeringsvraagstukken

8.1

Investeren is het vastleggen van vermogen in activa. Dit kan zijn op het gebied van vaste acti-va, maar ook vlottende activa. Investeringen zijn in te delen in oprichtings- en uitbreidingsin-vesteringen enerzijds, anderzijds zijn er de vervangingsinvesteringen.

8.2

Wanneer er sprake is van oprichtings- of uitbreidingsinvestering, dan is het van belang dat er een goede vestigingsplaats wordt gekozen. Kostenberekeningen zijn van grote waarde hierbij. De totale kosten dienen hierbij als uitgangspunt. In de ene gemeente krijgt het bedrijf meer subsidie dan in een andere. Ook kunnen in de ene plaats de arbeidskosten lager zijn dan de andere. Het uitgangspunt derhalve is dat de juiste plek is waartegen zo laag mogelijke kosten geproduceerd kan worden.

8.3

Een tweede vraag die gesteld dient te worden bij een oprichtings- of uitbreidingsinvestering is in hoeverre de bedrijfsgrootte of de capaciteit voldoende is. Vaak is er geen verband tussen de hoogte van de totale kosten en de capaciteit. Er moet worden afgewogen bij welke productie-omvang de totale kosten het laagst zijn. Dit wordt de optimale bedrijfsgrootte genoemd, of het optimum. Dit is de meest gunstige economische verhouding tussen capaciteit en kosten.

8.4

De vraag wat de optimale gebruiksduur is wordt in deze paragraaf uitgelegd. Het is logisch dat naarmate de levensduur van een dpm langer is, de afschrijvings- en rentekosten des te lager worden. Maar de complementaire (bijkomende) kosten worden in de regel stukken ho-ger. Onder de optimale gebruiksduur wordt dan ook het volgende verstaan: het laagste punt van de som van de afschrijvings-, rente- en complementaire kosten per eenheid product. Op het einde van pagina 115 wordt dit verduidelijkt door middel van een getallenvoorbeeld, met wat geplaatste opmerkingen en extra voorbeelden loopt dit door t/m pagina 120.

Als een onderneming een machine koopt om arbeid te besparen is dit een diepte-investering. Als deze aanschaffing van dezelfde mechanische graad is, dan is dit een breedte-investering. De veroudering die optreedt heet economische slijtage.

8.5

Soms komen bedrijven voor de vraag te staan om zelf te produceren of om het te kopen. Aan de hand van een voorbeeld wordt dit uitgelegd, zie pagina 121 en 122.

8.6

Ondernemingen houden voorraad aan. Dit kan geschiedden op twee wijzen. De vaste mini-mumvoorraad (veiligheidsvoorraad), die dient voor het opvangen van stagnatie en onverwacht gebruik. Je hebt altijd wat liggen. De tweede wijze is de wisselende voorraad. Dat komt door-

Page 18: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

18

dat de ingekochte grond- en hulpstoffen geleidelijk worden verbruikt. Figuur 11 op pagina 122 geeft deze beide wijzen weer. De vraag die ondernemingen dienen te beantwoorden is hoe vaak nu besteld moet worden. Bij weinig bestellingen zullen er weinig bestelkosten zijn, mogelijk een kwantumkorting en hoge opslagkosten. Andersom kan natuurlijk ook. Bestel-kosten zijn kosten voor het bestellen en het afwikkelen daarvan. Opslagkosten zijn de kosten van grondstoffenmagazijn, de rente over het geïnvesteerd vermogen in de voorraad en het risico van prijsdalingen. De optimale bestelhoeveelheid is dat aantal waarbij het totaal van de bestel- en opslagkosten zo laag mogelijk gehouden wordt. Zie voor een voorbeeld pagina 123 en 124.

8.7

Om alle investeringsmogelijkheden onder de loep te nemen, zijn er verschillende selectiemo-gelijkeheden. De drie meest toegepaste worden behandeld. De eerste is de gemiddelderende-mentsmethode. De investering wordt beoordeeld op het gemiddelde rendement wat zij ople-vert. De verhouding tussen de netto winst en het in het project geïnvesteerde vermogen wor-den beoordeeld ten opzichte van elkaar. Voor een voorbeeld zie pagina 125.De terugverdientijd is de tweede mogelijkheid. Er wordt onderzocht in welke tijd de investe-ring zichzelf heeft terug verdiend uit de kasoverschotten. Een bezwaar hierbij is dat kasover-schotten die na de terugverdientijd vallen niet worden meegenomen in de berekening.De derde methode is de discounted-cashflow methode. Er zijn twee varianten hierbij. De eer-ste variant is de internerentevoetmethode. Met behulp van een rentetabel wordt berekend met welk percentage de contante waarde dient te worden berekend. Zie voor een voorbeeld pagina 126.

Page 19: Bedrijfseconomie H1-8

www.studentsonly.nl Voor al jouw HBO & WO uittreksels!Bron: Elementaire Bedrijfseconomie – Prof. Dr. R. Slot & Drs. G.H. Minnaar

19

De tweede variant is de nettocontantewaardemethode. Hierbij worden kasoverschotten con-tant gemaakt tegen een bepaald rentepercentage, dit wordt de minimale rendementseis ge-noemd. Het totale op te leveren bedrag wordt vervolgens vergeleken met de investering, het saldo geeft dan aan of de investering uit kan of niet. Op pagina 127 wordt dit met getallen verduidelijkt. Over de nettocontantewaarde is nog een meer gecompliceerd vraagstuk opge-nomen vanaf pagina 128.