ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN...

57
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN HYPOSPADIAS Filip POELAERT Promotor: Prof. Dr. Piet Hoebeke Scriptie voorgedragen in de 2 de Master in het kader van de opleiding MASTER IN DE GENEESKUNDE

Transcript of ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN...

Page 1: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

FACULTEIT GENEESKUNDE EN

GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2011 - 2012

ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN HYPOSPADIAS

Filip POELAERT

Promotor: Prof. Dr. Piet Hoebeke

Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding MASTER IN DE GENEESKUNDE

Page 2: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie

beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander

gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van

resultaten uit deze scriptie.”

2 mei 2012

Filip Poelaert prof. dr. Piet Hoebeke

Page 3: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Inhoudstafel

Abstract _______________________________________________________________________________________ 1

Inleiding _______________________________________________________________________________________ 3

1. Hypospadias ……………………………………………………………………………… 3 1.1. Beschrijving ………………………………....…………………………………………… 3

1.2. Ontstaan ………………………………...……...………………………………………… 3

1.3. Incidentie …………………………….………...………………………………………… 3

1.4. Presentatie ………………………………………………...……………………………… 3

1.5. Indeling …………………………………………………...……………………………… 4

1.6. Geassocieerde aandoeningen ………..………………………...…….…………………… 5

2. Behandeling ……………………………………………………………………………… 5 2.1. Doelstellingen ………...…………...……………………………...……………………… 5

2.2. Tijdstip van operatie ………………………………………………...…………………… 6

2.3. Technieken ………………………...………………………………...…………………… 6

2.3.1. Problematiek ……………………………………………...………………………… 6

2.3.2. Principes …………………………...……………………...………………………… 6

2.4. Complicaties ………………………………………………………...…………………… 7

3. Onderzoek ………………………………....……………………………………………… 8

4. Scriptiedoelstellingen …………………………………………………………………… 8

Methodologie _________________________________________________________________________________ 9

1. Onderzoekspopulatie …………………………………………………………………… 9

2. Gegevensverzameling ……………….…….…………………………………………… 9

3. Gegevensopmaak …………………………………………………….………………… 10

4. Data-analyse ………………………………………………………..…………………… 12

5. Literatuuronderzoek …………………………………………………………………… 12

Resultaten __________________________________________________________________________________ 13

1. Algemeen ………………………………………………………………...……………… 14 1.1. Graad van hypospadias ………………………………….…………………...………… 14

1.2. Operatietechnieken ………………………………………...………………...………… 14

1.3. Leeftijd …………………………………………………………..………...…………… 15

1.4. Comorbiditeit ……………………………………………………………...…………… 16

1.5. Chirurg ………………………………………………………...…...……...…………… 17

2. Evolutie …………………………………………………...……………………………… 18 2.1. Operaties …………………………………………………………………………...…… 18

Page 4: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

2.2. Chirurg …………………………………...………………...…………………………… 18

2.3. Graad van hypospadias …………………...……………...……...……………………… 19

2.4. Leeftijd ……………………………………………………...………………...………… 19

3. Complicaties …………………………………………...………………………………… 20 3.1. Soorten ………………………………………………………………...………...……… 20

3.2. Aantal operaties ……………………………………………………….…...…………… 21

3.3. Redenen voor heringreep …………………………………...………………...………… 22

3.4. Soorten heringrepen ……………………………………………...…………...………… 25

3.5. Kans op heringreep ………………...…………………………………….…...………… 25

3.6. Tijd tot heringreep ………………………….…………………………………...……… 27

3.7. Andere factoren ……………………………….……………………………...………… 29

3.8. Leeftijd bij 1e operatie …………………………………………………………..……… 31

4. Follow-up ……………………………………………………...………………………… 32 4.1. Algemeen …………………………………………………...…………………...……… 32

4.2. Uroflowmetrie ………………………...……………………………...………………… 33

5. Subgroepanalyses ……………………………………………………………………… 35 5.1. Preputioplastie ……………………………………………….…………….…………… 35

5.2. Kromstand …………………………………………………...…………….…………… 35

5.3. Dartosflap ……………………………………………………...……………..………… 35

5.4. Draad ………………………………………………………...………………………… 36

5.5. Flaplengte ……………………………….……………………...……………….……… 36

5.6. Uroflows ………………....……………………………………...……………………… 36

Discussie ____________________________________________________________________________________ 37

1. Onderzoekspopulatie ………………………………………………………………...… 37

2. Algemene resultaten …………………………………………………………………… 38 2.1. Presentatie ……………….…………………………………...…………………...……… 38

2.2. Operatie ………………………………………………………...………………………… 39

3. Complicaties ……………………………………………………...……………………… 40

4. Opvolging ………………………………………………………………...……………… 45

5. Aanbevelingen …………………………………………………………...……………… 46

6. Tekortkomingen en toekomst …………………………………...…………………… 47

7. Conclusie ………………………………………………………………………………… 47

Referentielijst ______________________________________________________________________________ 48

Page 5: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Abstract | 1

Abstract

INLEIDING

Hypospadias is een van de meest voorkomende congenitale afwijkingen bij mannen. Het is

gekenmerkt door een urethra die niet op top van de glans uitmondt, maar meer naar proximaal toe, aan

de ventrale zijde van de penis. De presentatie van hypospadias is vaak typisch, doch kan zeer

gevarieerd zijn. De ernst van de aandoening is niet volledig in te schatten aan de hand van de op zicht

geëvalueerde positie van de meatus. Een chirurgische aanpak is vereist wil men de hypospadie en

eventuele (geassocieerde) afwijkingen corrigeren. Door de voortdurende evolutie in de technieken en

de vele andere variabele factoren is het niet gemakkelijk om de resultaten van

hypospadiashersteloperaties op grote schaal te evalueren. Daarnaast maakt het gebrek aan objectieve

en uniforme beschrijvende parameters het moeilijk om verschillende onderzoeken samen te doen

smelten tot een grotere onderzoekspopulatie. Dit onderzoek tracht om aan de hand van de beschikbare

gegevens over de hypospadiashersteloperaties uitgevoerd in een tertiair referentiecentrum voor

hypospadias, een totaalbeeld te bieden van de behandeling van hypospadias. Rekening houdend met

de patiënt in zijn geheel en zijn volledige verhaal met betrekking tot de hypospadias kan dit mogelijks

bijdragen tot betere inzichten in de problematiek rond hypospadiasherstelingrepen om zo te komen tot

een betere uitkomst voor patiënten met hypospadias.

METHODOLOGIE

Aan de hand de operaties geregistreerd als hypospadiasherstel in het UZ Gent, werd een lijst van

patiënten opgesteld die geopereerd waren in de periode 1997-2010 (n=1061). Hieruit werden de

patiënten, geboren tussen 6/1997 en 6/2005, geselecteerd (n=543) en alle beschikbare gegevens

omtrent hun (eventuele) hypospadias en opvolging werden verzameld in een database tot en met de

datum van 4 juli 2011. Uiteindelijk werd zo een cohorte van 474 patiënten gecreëerd die een primair

herstel van hun hypospadias ondergingen in het UZ Gent. Retrospectieve analyse van de opgemaakte

database gebeurde aan de hand van SPSS 20.

RESULTATEN

Ongeveer 50% van de patiënten presenteerde zich met een (sub)coronair gelokaliseerde meatus. De

gemiddelde leeftijd waarop de eerste ingreep met betrekking tot de hypospadias gebeurde, was 22,55

maand. Ongeveer 70% van de patiënten (n=330) werden vóór hun 2e verjaardag geopereerd. Van de

473 patiënten waarvan de operatiegegevens bekend zijn, onderging 75,9% (n=359) slechts één

ingreep, wat neerkomt op een gemiddelde van 1,33 operaties per patiënt.

Heroperatie ten gevolge van een complicatie gebeurde gemiddeld 25,22 maanden na het initiële

hypospadiasherstel. Naast fistel en meatusstenose bleken esthetische redenen in 31,3% (n=35) bij te

Page 6: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Abstract | 2

dragen tot indicatie voor heringrijpen. De gemiddelde post-operatieve opvolgingstijd bedraagde 34,03

maanden.

DISCUSSIE

Bij rapportage van de resultaten van de behandeling van hypospadias dient rekening gehouden te

worden met de vele variabelen die meebepalend zijn. De vroegdiagnostiek van hypospadias kan

bevorderd worden door bewustwording van de verschillende presentatievormen. Goede resultaten

blijken haalbaar in de behandeling van hypospadias voor de meeste patiënten. De gebruikte

hersteltechniek is vaak gekozen aan de hand van de uitgebreidheid van de hypospadias. Bij

uitgesproken vormen is er meer kans op complicaties. Het zoeken naar een universele techniek die in

alle gevallen gebruikt kan worden, blijkt niet aan de orde.

Verschillen in techniek, gebruikte materialen en ervaring van de chirurg bepalen mogelijks mee de

kans op heringreep. Rekening houden met de mogelijkheid van complicaties en objectiveren van alle

complicaties, ook op lange termijn, wordt aangeraden.

Door de variabiliteit waarmee de behandeling van hypospadias te maken heeft, is het uitvoeren van

prospectieve gerandomiseerde onderzoeken die grote patiënten aantallen bevatten en rekening houden

met veranderende technieken en mogelijke complicaties op lange termijn, zeer moeilijk.

Een systematische beschrijving van alle variabelen zowel bij de diagnose, behandeling als opvolging,

kan gecombineerd met een doordacht studieconcept bijdragen tot een correcter beeld van de uitkomst

na hypospadiaschirurgie. Dit onderzoekswerk kan een basis vormen om te anticiperen op mogelijke

problemen bij het uitvoeren van nieuwe onderzoeken.

CONCLUSIE

Dit onderzoek biedt een uitgebreide retrospectieve analyse van de resultaten van

hypospadiasherstelingrepen uitgevoerd in een tertiair referentiecentrum. Hierdoor konden enkele

aanbevelingen met betrekking tot de behandeling van hypospadias geformuleerd worden. Daarnaast

toont dit onderzoek dat een kritische houding aangewezen is bij het interpreteren van resultaten van

hypospadiaschirurgie mede omwille van de, nog te vaak, onomzichtige rapportage in de huidige

literatuur.

Page 7: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Inle iding | 3

Inleiding

1. Hypospadias

1.1. Beschrijving

Hypospadias is een van de meest voorkomende congenitale afwijkingen bij mannen. Het is

gekenmerkt door een urethra die niet mooi op de tip van de glans penis uitmondt. De meatus bevindt

zich echter meer naar proximaal toe, aan de ventrale zijde van de penis, variërend van een distale

glandulaire lokalisatie tot een proximale perineale lokalisatie (zie verder).

1.2. Ontstaan

Gedurende de 6e week van de embryonale ontwikkeling vormt de urethrale groeve zich aan de ventrale

zijde van het genitale tuberkel terwijl dit een lengtegroei vertoont. Hypospadias is het gevolg van een

gefaalde vorming of sluiting van de urethrale plooien (bij de peniele vorm) of een abnormale

kanalisatie van de urethrale plaat binnenin de glans penis (bij de glandulaire vorm). Normaliter is de

peniele urethra volledig gesloten tegen week 14 van de ontwikkeling. In de meer uitgesproken vormen

van hypospadias is er ook een defectieve fusie van de labioscrotale zwelling.(1,2)

De oorzakelijke basis kan waarschijnlijk gezocht worden in genetische, endocriene, maternele en/of

omgevingsfactoren.(3,4) Maar een volledige beschrijving van de exacte etiopathogenese is echter nog

onbestaande.

1.3. Incidentie

Hypospadias komt voor bij naar schatting 0,3-0,4% van de levend geboren jongens.(1,5) De afgelopen

decennia is er een sterke toename van de incidentie gerapporteerd, die waarschijnlijk deels kan

verklaard worden door de betrokkenheid van omgevingsfactoren.(2-4) Naast andere geografische

verschillen in voorkomen, hieronder vermeld, is deze stijging voornamelijk beschreven in de Westerse

landen.(5,6)

1.4. Presentatie

De diagnose van hypospadias zou omwille van de kenmerkende presentatie direct bij de geboorte of

kort daarna moeten gesteld kunnen worden. Naast de hypospade meatus presenteert hypospadias zich

namelijk met nog andere afwijkingen. In de typische gevallen is dit een gespleten voorhuid aan de

ventrale zijde en een ventrale kromstand. Het gespleten preputium hangt als het ware als een kapje

over de glans. Meestal is ook een gespleten glans te bemerken. Toch is het mogelijk dat de diagnose

niet onmiddellijk bij de geboorte wordt gesteld en de patiënt pas later gediagnosticeerd wordt,

bijvoorbeeld wanneer de ouders een arts consulteren met de vraag tot circumcisie van hun zoon.

Page 8: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Inle iding | 4

Bij de Megameatus Intact Preputium (MIP) vorm is de voorhuid intact, wat met zich meebrengt dat de

diagnose vaak moeilijker – en dus pas later – gesteld wordt.

De kromstand naar ventraal, die soms zeer uitgesproken kan zijn, benoemt men ook wel als

chordee.(4,7) Daarnaast kan er een rotationele component, een gespleten scrotum of penoscrotale

transpositie aanwezig zijn. Naargelang de uitgebreidheid van de aandoening zijn de afwijkingen al dan

niet meer uitgesproken.

1.5. Indeling

De indeling van hypospadias gebeurt in de praktijk naargelang de lokalisatie van de meatus.

Veelgebruikt is een drie-gradige classificatie in anterieur/distaal, intermediar/midden en

posterieur/proximaal.

Bij graad 1 bevindt de meatus zich ter hoogte van

de glans, bij graad 2 ter hoogte van de schacht en

bij graad 3 ter hoogte van het scrotum of

perineum. Echter verschillende indelingen zijn

beschreven.(8,9)

Mogelijke lokalisaties voor de urethra uitmonding,

van distaal naar proximaal, zijn: glandulair,

coronair, subcoronair, distaal peniel, midpeniel,

proximaal peniel, penoscrotaal, scrotaal en

perineaal (zie figuur 1).(3)

In de Westerse landen is distale hypospadias aanwezig bij ongeveer 65% van de patiënten.(10-12)

Intermediaire en proximale hypospadias komen ongeveer in gelijke mate voor bij de overige gevallen.

In Azië echter rapporteert men een relatief hogere incidentie van proximale hypospadias.(13)

De indeling van hypospadias in 3 graden is eerder praktisch van aard. Rekening houdend met de

embryonale vorming van de normale gesloten urethra, kan er gesteld worden dat de mogelijke

lokalisatie van de meatus urethrae bij hypospadias eerder een continuüm van mogelijkheden is dan een

duidelijke te classificeren groep van lokalisaties. Daarnaast houdt de indeling op basis van lokalisatie

van de meatus geen rekening met andere factoren zodat de werkelijke ernst van de aandoening niet

altijd correct wordt ingeschat door deze indeling in 3 graden.(14) Door gebruik te maken van een

algemene classificatie die meerdere factoren beschrijft, kan de vorm en ernst van de hypospadias beter

ingeschat worden en vooral beter vergeleken worden in het kader van multi-center onderzoeken.

De algemene classificatie, zoals voorgesteld door Hadidi et al., beschrijft naast de initiële plaats van de

meatus, ook de plaats van de urethra uitmonding na chordee correctie, of de voorhuid volledig is, hoe

de glans eruit ziet, de breedte van de urethrale plaat, de eventuele graad van peniele rotatie en de

aanwezigheid van scrotale transpositie.(8)

Figuur 1: Mogelijke lokalisaties van de meatus bij hypospadias (naar voorbeeld van van der Zanden et al.)

Page 9: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Inle iding | 5

1.6. Geassocieerde aandoeningen

Hypospadias kan voorkomen als een solitaire aandoening, maar kan tevens voorkomen met andere

aangeboren afwijkingen. Meestal is de kans op een andere afwijking groter bij de meer uitgesproken

vormen van hypospadias.(4,15) Wanneer men nadenkt over de mogelijke oorzakelijke factoren van

hypospadias en de periode van ontstaan in de embryonale ontwikkeling is de gedachte van associatie

met andere aandoeningen niet onwaarschijnlijk. Cryptorchidie en inguinale hernia zijn de meest

voorkomende afwijkingen geassocieerd aan hypospadias. Naast andere afwijkingen van de urinaire

tractus kunnen er ondermeer congenitale hartafwijkingen geassocieerd voorkomen.(13) Geassocieerde

afwijkingen worden soms beschreven in het kader van de zogenoemde VACTERL associatie van

congenitale afwijkingen. Dit beschrijft het meer dan willekeurig geassocieerd voorkomen van

Vertebral defects, Anal atresia, Cardiac defects, Tracheo-Esophageal fistula, Renal anomalies en

Limb abnormalities.(1)

Verder kan de hypospadias kaderen in een groter geheel van uitingen van een endocriene stoornis. Hoe

uitgebreider de vorm, hoe groter de kans op een Disorder of Sex Development (DSD).(2,4)

2. Behandeling

2.1. Doelstellingen

Bij de behandeling van hypospadias wordt er getracht een functioneel en esthetisch resultaat te

bekomen dat een normaal ontwikkeld mannelijk geslachtsorgaan (zo goed als mogelijk) evenaart. Dit

alles met zo weinig mogelijk complicaties. De enige mogelijkheid om hypospadias te corrigeren is

door middel van een chirurgische aanpak. Er wordt gepoogd om de doelstellingen door middel van één

enkele chirurgische ingreep te bereiken.(10,16)

Natuurlijk kunnen de doelstellingen individueel per patiënt verschillen. Bij milde vormen van

glandulaire hypospadias kan het zijn dat er geen uitgesproken functioneel of esthetisch probleem is,

zodat een ingreep zich niet opdringt. Echter is er naast de hypospade meatus meestal ook een gespleten

preputium aanwezig. In andere gevallen, zoals bij zeer uitgesproken vormen van hypospadias of na

multipele mislukte ingrepen, kan niet steeds gestreefd worden naar een orthotope meatus maar neemt

men soms al genoegen met een (kleine) functionele verbetering.

Functioneel kan de ventraal uitmondende urethra ervoor zorgen dat een vlotte mictie verstoord is.

Daarnaast kunnen er op later leeftijd bij coïtus problemen ontstaan door eventuele kromstand en de

heterotope meatus. Esthetisch zorgen de abnormaal gelokaliseerde meatus en andere afwijkingen zoals

de gespleten glans, gespleten preputium, afwezig frenulum, kromstand, rotatie, penoscrotale

transpositie en/of gespleten scrotum ervoor dat een herstel wenselijk kan zijn. Eventuele andere

(geassocieerde) aandoeningen vereisen ook hun verdere uitwerking en aanpak.

Page 10: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Inle iding | 6

De hele hypospadiasproblematiek zorgt ervoor dat er ook een psychologische component (zowel bij de

ouders als bij de patiënt) in het verhaal van hypospadiasherstel aanwezig is.(17)

2.2. Tijdstip van operatie

Over de jaren heen is het tijdstip van operatie steeds vervroegd. Momenteel wordt aangenomen dat

hypospadias best zo vroeg mogelijk wordt gecorrigeerd. De meeste aanbevelingen stellen voor om de

(eerste) ingreep tussen de 6 en 12 maand te laten gebeuren.(10,15,18,19) Een reden om niet vroeger in te

grijpen, kan het anesthesie risico en het algemene risico van een operatie zijn. Toch zijn er berichten

dat ingrijpen vanaf 3-4 maand niet nadelig zou zijn.(20) Later ingrijpen zou, zeker indien er

complicaties optreden die op hun beurt ook een herstel vereisen, een grotere psychologische impact

hebben op de patiënt. Ook wordt er verondersteld dat correctie op latere leeftijd meer complicaties en

problemen met de nazorg met zich meebrengt.(17,18)

2.3. Technieken

2.3.1. Problematiek

Omwille van de gevarieerde presentatie van hypospadias is er geen uniforme techniek beschreven die

in alle vormen en alle omstandigheden bruikbaar is. Honderden technieken en aanpassingen zijn

inmiddels beschreven.(21-24) De veelheid aan technieken spoort sommige auteurs ertoe aan om een

nieuwe term te introduceren en te spreken van hypospadiologie.(25,26) Door de veelheid en complexiteit

van de technieken gebeurt het herstel het best door een ervaren chirurg die regelmatig dergelijke

operaties uitvoert, meestal een (kinder-)uroloog.(10,26,27)

Tijdens de operatie blijkt de uitgebreidheid van de hypospadias soms ernstiger te zijn dan initieel

beoordeeld. De op zicht geëvalueerde positie van de meatus is niet voldoende om op voorhand de

ernst van de hypospadias volledig in te schatten en de meest geschikte techniek is meestal pas

peroperatoir te kiezen. Factoren die in rekening dienen gehouden te worden zijn eventuele chordee, het

aspect en lokalisatie van de meatus, de vorm en volume van de glans, de kwaliteit van de urethrale

plaat en van de huid die de distale urethra bedekt en de aanwezigheid van voldoende corpus

spongiosum weefsel.(7,14,25,28)

2.3.2. Principes

De principes bij de verschillende hypospadiashersteloperaties zijn grotendeels dezelfde. Men tracht de

kromstand aan te pakken, de urethracontinuïteit te herstellen en de meatus orthotoop te brengen. Een

glanuloplastie en herstel van de peniele huid zijn nodig voor het ventrale aspect van de penis te

corrigeren. Eventueel is ook een scrotoplastie vereist.(2)

Door de veelheid aan technieken en modificaties is het praktisch moeilijk geworden om deze allemaal

uitgebreid te beschrijven. Toch kan men de meerderheid der technieken groeperen aan de hand van het

gebruikte concept. Zo zijn er technieken die trachten de meatus als het ware op te trekken naar de top

van de glans. Voorbeelden hiervan zijn de Meatal Advancement and Glanuloplasty Incorporated

Page 11: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Inle iding | 7

(MAGPI) techniek, de Glans Approximation Procedure (GAP) techniek en de Arap-modificatie van

de MAGPI techniek. Daarnaast is er een groep technieken die een buis vormen tot de top van de glans,

door tubularisatie van de urethrale plaat. Dit kan primair gebeuren – maar daarvoor is de urethrale

plaat vaak niet breed genoeg – of na incisie van de urethrale plaat. Dit laatste wordt gebruikt in de

Tubularized Incised Plate (TIP) urethroplastie, beschreven door Snodgrass et al. in 1994. Een andere

groep van technieken maakt gebruikt van een gesteelde, gevasculariseerde flap afkomstig van het

preputium. Hiervan zijn de Transverse Island Flap (TIF) urethroplastie, Longitudinal Island Flap

(LIF) techniek en andere onlay technieken een voorbeeld. Eventueel kan er gebruik gemaakt van een

vrije flap of combinatie van bovenstaande technieken. In ernstige gevallen kan het nodig zijn om te

werken in twee tijden.(8,23,29,30)

Wanneer er na degloving van de penis en verwijderen van de chordee een significante kromming blijft

bestaan, kan er een kromstandcorrectie gebeuren doormiddel van een plicatuur zoals bij de Nesbit-

procedure.(15,23)

Afhankelijk van de gebruikte techniek is het mogelijk om voorhuidsparend te werken en een

preputioplastie te verrichten. De wens van de ouders kan mede een rol spelen in de beslissing om de

voorhuid al dan niet te bewaren. Indien een nieuw herstel zich opdringt omwille van complicaties bij

het inïtiele herstel, kan het preputium van nut zijn voor het chirurgisch herstel. Indien er bij de initiële

ingreep gekozen is voor een volledige circumcisie, is het echter niet mogelijk om voorhuidweefsel te

gebruiken.(31,32)

2.4. Complicaties

Zoals iedere operatie brengt ook het herstel van hypospadias risico’s met zich mee. Vroegtijdige

complicaties zijn ondermeer een bloeding, hematoom, wondinfectie, wondloslating, necrose,

urineweginfectie en urineretentie. Later kunnen complicaties zoals een urethrocutane fistel,

meatusstenose, urethra strictuur, urethra divertikel en recurrente of persisterende kromstand

voorkomen.(2) Naast een volledig of gedeeltelijk loskomen van het herstel kunnen er ook cosmetische

complicaties zoals littekens of inclusiecysten voorkomen. Al deze complicaties kunnen ertoe leiden

dat een operatie aangewezen is. Soms is echter een volledige revisie van het initiële

hypospadiasherstel nodig. Op lange termijn kan een ontoereikende functionele en/of esthetische

outcome leiden tot psychologische en seksuele problemen.(17,33)

Er is een constante evolutie in het gebruik van technieken. Zo heeft de TIP techniek aan populariteit

gewonnen in de afgelopen jaren, mede dankzij de relatief eenvoudige werkwijze en uitstekende

esthetische resultaten.(24,29,34-36) Daarnaast wordt het gebruik van deze techniek ook meer en meer

toegepast in uitgesproken vormen van hypospadias.(15,37-40) Toch zijn er berichten dat deze techniek

zou kunnen aanleiding geven tot meer complicaties, met name meatusstenosen.(41,42)

Page 12: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Inle iding | 8

3. Onderzoek

Door de voortdurende evolutie is het niet gemakkelijk om lange termijn resultaten op grote schaal te

evalueren van de meest recente technieken. De meeste vergelijkende onderzoeken tussen technieken

onderling of naar techniekspecifieke complicaties zijn retrospectief en betreffen een kleine

patiëntenpopulatie. Verschillende auteurs kaarten de tekortkomingen van de beschikbare

studieresultaten omtrent de technieken en opvolging van hypospadiasherstel aan. Velen raden aan om

verder, eventueel prospectief, onderzoek te verrichten op een grotere patiëntenpopulatie zodat de

resultaten van hypospadiasherstel beter beoordeeld kunnen worden.(2,18,25,32,33,43)

Daarnaast is het niet ondenkbaar dat verschillende factoren de resultaten van de hersteloperatie

beïnvloeden. Denk maar aan de verschillende presentatievormen en ernst van de hypospadias,

eventuele geassocieerde aandoeningen, de leeftijd bij operatie, het gebruik van de techniek, verschillen

in gebruikte materialen of verzorging, de ervaring van de chirurg en ga zo maar door. De

verschillende opvolgingstijd en gebrek aan objectieve uniforme beschrijvende parameters van het

uiteindelijk resultaat maken het naast de bovenstaande variabele factoren moeilijk om verschillende

onderzoeken samen te doen smelten tot een grotere onderzoekspopulatie.(34)

4. Scriptiedoelstellingen

Zoals hierboven aangehaald is hypospadias een zeer frequente, zich met veel variatie presenterende,

congenitale aandoening waarvoor verschillende hersteltechnieken beschreven zijn.

De dienst urologie van het Universitair Ziekenhuis te Gent (UZ Gent) is een tertiair,

referentiecentrum voor hypospadias. Het heeft een lange ervaring in het uitvoeren van

hypospadiashersteloperaties door middel van verschillende technieken.

Dit onderzoek tracht om de beschikbare data met betrekking tot de hypospadiasoperaties uitgevoerd in

het UZ Gent samen te brengen, te analyseren en te rapporteren. Hierbij zal rekening gehouden worden

met de patiënt in zijn geheel en zijn volledige verhaal met betrekking tot de hypospadias.

Het doel is om de resultaten van dit retrospectief monocentrisch onderzoek te kaderen in een groter

geheel. Mogelijks kan dit zo bijdragen tot betere inzichten in de problematiek rond

hypospadiashersteloperaties en zo te komen tot een betere uitkomst voor patiënten met hypospadias.

Page 13: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Methodologie | 9

Methodologie

1. Onderzoekspopulatie

Als uitgangsbasis voor het opstellen van een patiëntenpopulatie werd gebruik gemaakt van een

elektronische lijst van zowel de aangevraagde ingrepen als van de therapieën gecategoriseerd onder

hypospadiasherstel in het UZ Gent. De eerste elektronisch geregistreerde ingreep op deze lijst dateert

van 13 oktober 1997 en de recentste datum van operatie was 6 mei 2010. Vanuit deze lijst van 1645

(aangevraagde of uitgevoerde) operaties werd een lijst van patiënten opgesteld met uniek

patiëntennummer (n=1061). Dit aantal is reeds gecorrigeerd voor de patiënt die vermeld bleek te staan

onder twee verschillende patiëntennummers.

Door te vertrekken vanuit een lijst van (aangevraagde) operaties met betrekking tot hypospadias werd

ervoor gezorgd dat een zo breed mogelijke groep werd geselecteerd om zo geen enkele patiënt met

hypospadias te missen. Bij latere analyse werden patiënten die geen hypospadias bleken te hebben dan

ook uitgesloten (zie verder).

Voor het onderzoek werd goedkeuring gevraagd en verkregen van het Ethisch Comité verbonden aan

het UZ Gent.

Omwille van hieronder vermelde redenen is er gekozen om een verdere selectie te maken aan de hand

van de geboortedatum van de patiënten. Van twee patiënten bleek de geboortedatum niet

achterhaalbaar. Enerzijds is het mogelijk dat door het tijdsvenster van de operatielijst een selectie

wordt gemaakt van patiënten die meerdere malen geopereerd zijn voor hun hypospadias (en eventuele

complicaties) of die pas op oudere leeftijd voor een eerste maal een operatie ondergingen. Anderzijds

is het onmogelijk om een langdurige follow-up te hebben indien de patiënt nog maar een paar jaar oud

is. Uit die optiek is er gekozen om enkel de patiënten te includeren die geboren zijn in de periode juni

1997 tot en met mei 2005. Deze acht volledige jaren leverde een uiteindelijk aantal van 543 patiënten

op.

2. Gegevensverzameling

Van de initiële patiëntenselectie werd getracht alle beschikbare data omtrent hun (eventuele)

hypospadias te verzamelen. Dit gebeurde via het Elektronisch Patiënten Dossier van het UZ Gent.

Hierbij werd ook de ingescande versie van het oorspronkelijke papieren dossier op de dienst urologie

geraadpleegd. De operatieverslagen en brieven alsook de resultaten van technische onderzoeken zoals

uroflowmetrie werden doorgenomen.

Page 14: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Methodologie | 10

Alle relevante gegevens van al deze patiënten werden opgelijst in een Microsoft Excel bestand. Deze

gegevens omvatten ondermeer informatie over de graad van hypospadias, eventuele relevante

patiëntenkarakteristieken zoals comorbiditeit en familiale anamnese van hypospadias, de

geboortedatum en de kalenderdatum van alle operaties ter hoogte van het geslachtsorgaan, verslagen

van deze operaties, de uitvoerende chirurg, gegevens van elke consultatie waarin de hypospadias aan

bod kwam, uroflow waarden (T100, Qmax en V) en bijkomende opmerkingen.

Bij 82 patiënten was het papieren dossier niet beschikbaar in een elektronische versie. Deze

ontbrekende dossiers werden opgevraagd en eventuele bijkomende informatie werd toegevoegd aan

het gegevensbestand. Van de 82 opgevraagde papieren patiëntendossiers werden er 3 niet

teruggevonden.

De gegevensverzameling werd afgesloten op 4 juli 2011. Er werd gezorgd dat de gegevens tot en met

deze datum voor iedere patiënt aangevuld zijn.

3. Gegevensopmaak

Het hypospadiasverhaal werd per patiënt samen met het verdere verloop en opvolging samengevat in

een Microsoft Word bestand. Deze patiëntenfiches werden samen met een Arts-Specialist in Opleiding

Urologie overlopen om interpretatiefouten met betrekking tot bijvoorbeeld de gebruikte techniek te

vermijden. Tevens werd hierbij nagegaan hoe de veelheid aan variabelen verder gegroepeerd kon

worden om tot een relevante analyse te komen. Hiervoor werd een nieuw Microsoft Excel

gegevensbestand aangemaakt dat de meer gecategoriseerde gegevens oplijst aan de hand van een

aantal uniforme variabelen. Na voltooiing van dit bestand werden de gegevens geïmporteerd in het

IBM SPSS Statistics 20.0 programma. Daarin gebeurde verdere opkuis en classificatie van de

gegevens aan de hand van analyse van de variabelen. Verdere opmaak van de variabelen gebeurde

door deze in te delen in nominale, ordinale of continue variabelen. Tevens werden nieuwe variabelen

berekend aan de hand van de beschikbare gegevens om verdere analyse te vergemakkelijken.

Negenenzestig patiënten werden uitgesloten voor verdere analyse (zie tabel 1). Hiertoe behoren

enerzijds de patiënten die geen hypospadias bleken te hebben, anderzijds de patiënten die voordien

reeds buiten het UZ Gent geopereerd waren voor de hypospadias (cripple). Daarnaast waren er 8

patiënten waarvan de graad van hypospadias niet kon worden bepaald (missing).

Deze selectie op basis van (de graad van) hypospadias vormt een essentieel onderdeel in het tot stand

komen van een goede patiëntenpopulatie voor dit onderzoek. Het is logisch dat de patiënten die geen

hypospadias hebben niet worden meegerekend in een onderzoek over de behandeling van hypospadias.

Daarom is het ook nodig om de 8 patiënten, waarvan geen voldoende informatie beschikbaar is om de

graad van hun (eventuele) hypospadias te bepalen, uit te sluiten. Daarnaast is tevens de groep van 45

patiënten die reeds elders een hypospadiasherstel had ondergaan geen geschikte vergelijkingsbasis

Page 15: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Methodologie | 11

wanneer men deze samen zou nemen met patiënten die een primair herstel ondergingen in het UZ

Gent.

Tabel 1: Patiënten uitgesloten voor verdere analyse (in absoluut aantal en percentage van totaal) Beschrijving Aantal Percentage Geen hypospadias 16 2,9

verder onbepaald 4 iatrogene/traumatische hypospadie 2 ontdubbelde urethra 1 orthotope meatus met intact preputium 1 penoscrotale transpositie 3 epispadias 5

Cripple 45 8,3 Missing 8 1,5 Totaal 69 12,7

Samenvattend kan er gesteld worden dat dit onderzoek de patiënten, geboren van juni 1997 tot juni

2005, bevat die een primair hypospadiasherstel ondergingen in het UZ Gent tijdens de periode van 13

oktober 1997 tot en met 6 mei 2010. Gegevens over hun opvolging waaronder eventuele complicaties

en heroperaties werden meegerekend in dit onderzoek tot en met de datum van 4 juli 2011 (zie figuur

2 en figuur 3).

Figuur 3: Tijdsverloop van patiëntengegevens

Figuur 2: Schematisch overzicht van de opbouw van de patiëntenpopulatie

Page 16: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Methodologie | 12

4. Data-analyse

De analyse van de opgemaakte database gebeurde in het programma SPSS aan de hand van de

beschikbare analysetechnieken. Naast de beschrijvende statistiek werd ook vergelijkende statistiek

uitgevoerd door middel van verschillende hypothesetesten. Bij categorische variabelen werd gebruik

gemaakt van ondermeer de χ²-test en de Fisher’s Exact-test. Voor continue variabelen bij vergelijking

tussen twee ongepaarde steekproeven was dit de Mann-Whitney U-test en bij vergelijking tussen

meerdere steekproeven de Kruskal-Wallis-test, beiden in geval van niet-parametrische steekproeven.

Correlatietesten en andere hypothesetesten werden ook uitgevoerd. Er werd steeds nagegaan of aan de

voorwaarden voor het uitvoeren van de respectievelijke hypothesetest werd voldaan. Waar nodig

werden de relevante resultaten vermeld.

Een p-waarde kleiner dan 0,05 werd als statistisch significant beschouwd. Er werd steeds tweezijdig

getest. Grafische voorstellingen en figuren van de analyse werden met behulp van SPSS en/of Excel

geproduceerd.

5. Literatuuronderzoek

Relevante artikels werden gezocht door middel van elektronische zoekopdrachten in de ‘MEDLINE’

digitale databank. De volgende zoektermen werden gebruikt en onderling gecombineerd: hypospadias,

hypospadiasrepair, urethroplasty, techniques, procedure, follow-up, longterm, outcome, results,

uroflow en uroflowmetry. Enkel artikels in het Engels, Frans, Duits of Nederlands werden

geselecteerd. Informatie werd uiteindelijk verzameld aan de hand van 59 wetenschappelijke artikelen.

Deze werden gekozen op basis van de grootte van het onderzoek, de inhoudelijke kwaliteit van de

publicatie en de mogelijks complementaire informatie die ze konden leveren aan de inhoud van deze

scriptie. Daarnaast werden ook enkele boeken met betrekking tot embryologie en operatietechnieken

geraadpleegd.(1,8,30)

Page 17: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 13

Resultaten

1. Algemeen

1.1. Graad van hypospadias

Informatie over de verschillende hypospadiasvormen was in te delen in de categorieën opgelijst in

tabel 2. Er zijn geen ontbrekende gegevens te bemerken omwille van de selectiewerkwijze zoals

beschreven in de methodologie (cfr supra). Hierdoor zijn ook geen patiënten met reeds geopereerde

vormen of zonder hypospadias te vinden in de beschreven gegevens.

Tabel 2: Geobserveerde vormen van hypospadias

Aantal Percentage Orthotope meatus met gespleten preputium 11 2,3 Megameatus Intact Preputium 3 0,6

Glandulair 53 11,2 Glandulair met gesloten preputium 4 0,8 (sub)coronair 231 48,7 (sub)coronair met gesloten preputium 4 0,8

Distaal peniel 60 12,7 Midpeniel 54 11,4 Proximaal peniel 32 6,8

Penoscrotaal 19 4,0 Penoscrotaal met penoscrotale transpositie 3 0,6 Totaal 474

Om deze verscheidenheid aan vormen gemakkelijker te rapporteren wordt hieronder gebruikt gemaakt

van een indeling in een distale groep, midpeniele hypospadias en een proximale groep (zie figuur 4).

De distale groep (n=366) bevat alle vormen vanaf distaal peniele hypospadias en meer naar distaal. De

proximale groep (n=54) groepeert de proximaal peniele en penoscrotale vormen. Dit alles om tot een

gemakkelijkere selectie van interessante subgroepen te komen.

Figuur 4: Indeling in 3 groepen

Page 18: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 14

1.2. Operatietechnieken

Bij de onderzoekspopulatie zijn verschillende technieken gebruikt voor het (primaire) herstel van de

hypospadias (zie tabel 3). Zoals in de inleiding beschreven zijn de technieken voor hypospadiasherstel

in te delen volgens het gebruikte principe bij herstel. Andere en gecombineerde technieken zijn in een

aparte categorie ingedeeld. In totaal was er bij 7 patiënten onvoldoende informatie beschikbaar over de

gebruikte operatietechniek.

Tabel 3: Gebruikte technieken voor primair herstel

Techniek Distale groep Midpeniel Proximale groep Aantal Percentage Incisie

TIP 155 27 7 189 40,5 Meatusoptrekking

GAP 63 1 64 13,7 MAGPI 86 86 18,4 Arap 18 18 3,9 SNODPI 3 3 0,6

Onlay LIF 12 22 32 66 14,1 TIF 1 3 10 14 3,0 Mathieu 1 1 0,2 Niet anders omschreven 2 2 0,4

Andere LIF+TIP 4 4 8 1,7 TIF+TIP 1 1 2 0,4 Meatoplastie 2 2 0,4 Circumcisie 9 9 1,9 Preputioplastie 3 3 0,6

Totaal 360 53 54 467 100 Missing 6 1 0 7

De gebruikte technieken variëren significant in functie van de graad van hypospadias. In de distale

groep werd er meer gebruik gemaakt van de TIP techniek en technieken gebaseerd op

meatusoptrekking. Bij de proximale groep gebeurden voornamelijk onlay-procedures (zie figuur 5).

Figuur 5: Indeling techniek per hypospadiasvorm en algemeen (n=467)

Page 19: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 15

In de groep patiënten met een orthotope meatus en gespleten preputium (n=11) gebeurde in 3 gevallen

een circumcisie en in 3 gevallen een preputioplastie. Daarnaast werd bij 4 patiënten de GAP techniek

toegepast en bij de overblijvende patiënt een meatoplastie (niet verder gespecifieerd).

De overige 6 gevallen die uitsluitend een circumcisie ondergingen, betroffen patiënten met een

glandulaire vorm van hypospadias.

1.3. Leeftijd

De oudste patiënt is geboren op 6/6/1997 en voor het eerst geopereerd op 10/12/1998. De patiënt die

het eerst geopereerd werd, op 10/8/1998, is geboren op 29/6/1997. De jongste patiënt, geboren op

30/5/2005, werd voor het eerst geopereerd op 27/10/2006. Voor de geboortedata liggen het

rekenkundig gemiddelde, mediaan en het midden tussen de eerst- en laatstgeborene dicht tegeneen,

wat een gelijkmatige spreiding van de geboortedata inhoudt.

Tabel 4: Gegevens over de geboortedata en data van de 1e ingreep

Geboortedatum (dd/m/yyyy) Datum 1e operatie (dd/m/yyyy) Eerste 06/6/1997 10/8/1998 Laatste 30/5/2005 15/4/2010 Gemiddelde 11/8/2001 15/7/2003 Mediaan 28/8/2001 18/7/2003

De leeftijd waarop voor een eerste maal een ingreep met betrekking tot de hypospadias gebeurde, is

gemiddeld 22,55 maand (zie tabel 5). Eén patiënt, geboren op 24/1/1999, werd bij deze analyse niet in

achting genomen omwille van multipele operaties in het kader van een DSD.

Tabel 5: Beschrijvende parameters van de leeftijd van 1e operatie (n=473)

Leeftijd van 1e operatie (in maanden) Gemiddelde 22,55 95%BI van het gemiddelde [20,78-24,32] SD 19,58 Mediaan 16 Range [4-134] IQR [11-26]

De vroegste operatie gebeurde op 4 maand, de laatste op 11 jaar en 2 maand. Elf patiënten waren

ouder dan 7 jaar voor ze voor de eerste maal geopereerd werden voor hun hypospadias. Daarnaast

blijkt dat 69,76% van de patiënten (n=330) vóór hun 2e verjaardag geopereerd werden (zie figuur 6).

Figuur 6: Cumulatieve weergave van de operatieleeftijd (n=473)

Page 20: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 16

Bij indeling van de leeftijd van 1e operatie naar graad van hypospadias, is de gemiddelde leeftijd van

de distale groep significant ouder dan die van de midpeniele (p=0,003) en proximale groep (p<0,001).

Wanneer er wordt gekeken naar de leeftijd bij 1e operatie ingedeeld per techniek, zien we dat de

gemiddelde leeftijd van operatie ook tussen de verschillende technieken verschilt. Bij verder

onderzoek blijkt dit verschil te zitten tussen de incisie- en meatusoptrekkingsgroep (p=0,032), tussen

de meatusoptrekkings- en onlay-groep (p=0,05) en tussen de onlay- en andere technieken-groep

(p=0,025). Maar door de Bonferroni correctie blijft dit verschil statistisch onbeduidend.

Tabel 6: Beschrijvende parameters van operatieleeftijd per graad en per techniek

Indeling Gemiddelde 95%BI van het gemiddelde SD Mediaan Range IQR

Graad van hypospadias

Distale groep (n=366) 24,58 [22,39-26,76] 21,12 17,5 [4-134] [11-30] Midpeniel (n=53) 16,40 [13,43-19,36] 10,76 13 [5-55] [8-21,5] Proximale groep (n=54) 15,94 [12,51-19,38] 12,58 12 [6-61] [9-17]

Techniek

Incisie (n=189) 20,73 [18,12-23,34] 18,22 15 [4-134] [10-25] Meatusoptrekking (n=171) 25,70 [22,49-28,92] 21,31 18 [6-122] [12-34] Onlay (n=83) 17,90 [15,05-20,75] 13,06 14 [5-61] [9-21] Andere (n=24) 32,42 [19,86-44,98] 29,74 18 [6-120] [12,5-46,3]

1.4. Comorbiditeit

De hypospadias kaderde bij 3 patiënten (0,6%) in een groter geheel van een DSD. Twee patiënten

(3,7%) bij de proximale groep en één patiënt (1,85%) bij de midpeniele groep.

In totaal werd er bij 5,4% van de patiënten melding gemaakt van comorbide afwijkingen (n=26), soms

deel uitmakend van een genetische afwijking. Een overzicht van de afwijkingen met hun frequentie in

deze onderzoekspopulatie is weergegeven in tabel 7. Aangeboren hart- of aorta-afwijkingen hebben

hierin het grootste aandeel (34,6% van de vermelde comorbiditeit).

Figuur 7: Spreiding van de leeftijd bij 1e operatie per graad en per techniek

Page 21: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 17

Tabel 7: Beschreven comorbiditeit bij de onderzoekspopulatie

Hypospadiasvorm Afwijking(en) Aantal Distale groep Fragiel X drager 1 18q deletie 1 Smith-Lemli-Opitz syndroom 1 Mentale retardatie 1 Autisme 1 Gehoorstoornis, ADHD, ASS 1 Cheilo(palato)schisis 2 Ptose van een ooglid 1 Slokdarmatresie 1 Coarctatio aortae 2 (perimembraneus) VSD 2 Tetralogie van Fallot 3 Groeihormoondeficiëntie, VSD, Fanconi-anemie, … 1 Midpeniel DSD 1 Syringocoele 1 Proximale groep Anale atresie 1 Bardet-Biedl syndroom 1 Smith-Lemli-Opitz syndroom 1 Coarctatio aortae, von Willebrand ziekte 1 DSD 2

Bij analyse van de familiale voorgeschiedenis met betrekking tot hypospadias bleek dat bij de

proximale groep van hypospadias geen andere gevallen bekend waren. Dit tegenover 13 gevallen

(3,6%) in de distale groep en 3 patiënten (5,6%) in de midpeniele groep. In de distale groep waren 3

paar tweelingbroertjes elkeen aangetast, 1 patiënt had een tweelingbroer zonder hypospadias.

Daarnaast waren er nog 7 patiënten met een positieve familiale anamnese voor hypospadias. Eenmalig

was dit de vader, in de overige gevallen een of meerdere broer(s). Bij de midpeniele groep had in 2

gevallen de vader ook hypospadias en in 1 geval de broer. In totaal was er dus bij 3,4% van de

hypospadias patiënten een positieve familiale anamnese (n=16).

Uit de zoektocht naar mogelijke hormonale en andere risicofactoren voor de hypospadias bleek dat bij

de distale groep 1 patiënt te zijn waarvan de moeder gekend was met mogelijks DES gebruik in de

zwangerschap. Twee patiënten waren prematuur geboren (één in de distale groep en één in de

proximale groep). Daarnaast bleek dat er in de proximale groep een patiënt met behulp van IVF en

twee patiënten door middel van ICSI tot ontwikkeling waren gekomen.

1.5. Chirurg

Van twee patiënten was geen informatie te vinden over wie de behandelende arts was die de eerste

hersteloperatie uitvoerde. Uit analyse blijkt dat het merendeel der patiënten slechts één chirurg had die

naast de initiële operatie, ook eventuele complicaties herstelde. In 68% (n=321) van de patiënten was

dit PH, in 28,6% (n=135) was dit EVL. In een kleine minderheid werden eventuele complicaties door

een andere chirurg hersteld (n=14). Hiertoe behoren ook de patiënten die eerst door PH geopereerd

werden en nadien door EVL (n=7) en omgekeerd (n=4).

Page 22: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 18

2. Evolutie

2.1. Operaties

In totaal werden er 628 ingrepen uitgevoerd op de 473 patiënten wiens operatiedata gekend zijn (zie

verder). De evolutie van het aantal initiële ingrepen, opgedeeld in functie van de gebruikte techniek, is

opgelijst in tabel 8.

Tabel 8: Aantal initiële ingrepen per jaar (ingedeeld per techniek)

2.2. Chirurg

Tabel 9: Evolutie van het aantal operaties per chirurg (n=473)

Uit de gegevens in tabel 9 is opnieuw af te leiden dat het merendeel van de operaties uitgevoerd

werden door PH, gevolgd door EVL.

Techniek 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Incisie 4 8 16 31 22 29 29 24 16 3 2 2 3 Meatusoptrekking 4 21 9 16 20 17 14 21 31 12 3 2 1 Onlay 1 8 11 13 3 13 8 12 11 2 1 - - Andere - 1 1 4 4 4 - 4 2 2 - 2 - Missing - 2 - 3 1 - - - - - - - - Totaal 9 40 37 67 50 63 51 61 60 19 6 6 4

Chirurg 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 PH 8 28 29 45 35 49 29 41 37 12 2 4 2 EVL 1 7 6 18 14 13 21 18 23 7 4 2 1 Andere of

verschillende - 5 2 4 1 1 1 1 - - - - 1

Missing - - - - - - - 1 - - - - - Totaal 9 40 37 67 50 63 51 61 60 19 6 6 4

Figuur 8: Aantal initiële ingrepen per jaar (ingedeeld per techniek)

Page 23: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 19

2.3. Graad van hypospadias

Tabel 10: Hypospadiasgevallen per geboortejaar (ingedeeld per vorm) (n=474)

De verhoudingen tussen de hypospadiasvormen blijven bewaard, indien ze worden ingedeeld

naargelang het geboortejaar van de patiënt.

2.4. Leeftijd

Er is geen statistisch significant verschil te vinden tussen de leeftijd bij 1e operatie en het geboortejaar

(p=0,09).

Hypospadiasvorm 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Distale groep 17 52 43 47 47 45 39 54 22 Midpeniel 1 7 10 4 7 7 6 8 4 Proximale groep - 6 8 8 2 6 9 12 3 Totaal 18 65 61 59 56 58 54 74 29

Figuur 9: Hypospadiasgevallen per geboortejaar (ingedeeld per vorm)

Figuur 10: Leeftijd bij 1e operatie in functie van het geboortejaar

Page 24: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 20

De leeftijd bij 1e operatie verschilt niet-significant tussen de jaren van operatie 2000 tot en met 2005

(p=0,32). Na 2005 is de leeftijd bij 1e operatie wel significant verschillend ten opzichte van de periode

2000-2005 (zie figuur 11).

3. Complicaties

3.1. Soorten

Uit de beschrijvingen van de consultatiebrieven postoperatief en verder in de opvolging blijkt dat er

verschillende complicaties zijn opgetreden. Voor sommige complicaties was er een heringreep vereist

(zie verder). Andere echter vereisten geen verder ingrijpen en werden verder opgevolgd.

In de periode binnen het jaar na het initiële hypospadiasherstel zijn onder andere de volgende

complicaties beschreven: bloeding, fistel, meatusstenose, glansloslating, zwelling/oedeem, kromstand,

torsie, (hypertrofisch) litteken, preputiumherstelloslating, urinaire retentie, pyelonefritis, candida

dermatitis, urethrastenose, inclusiecyste, wondloslating, preputiumverkleving/vernauwing, balanitis,

huidoverschot, burried aspect van de penis en onesthetisch resultaat.

Complicaties die pas na een jaar na de eerste ingreep optraden zijn ondermeer: fistel, meatusstenose,

urineweginfectie, (hypertrofisch) litteken, eczeem, fimosis, inclusiecyste, obstructieve flow,

voorhuidsverklevingen, glansloslating, webbed penis en weefselbrugjes.

Daarnaast zijn bij latere consultaties ook pijnklachten bij mictie of bij erectie, functionele

mictieklachten zoals overactieve blaas en enuresis, alsook resterende hypospadie beschreven. Bij

verdere analyse werden 4 grote categorieën van complicaties aangemaakt: fistel, meatusstenose,

esthetische bezwaren en andere. Daarnaast werd ook het eventueel gecombineerd voorkomen

gecategoriseerd.

Figuur 11: Leeftijd bij 1e operatie in functie van het operatiejaar

Page 25: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 21

3.2. Aantal operaties

Van de 473 patiënten waarvan de operatiegegevens bekend zijn, onderging 75,9% (n=359) slechts één

ingreep. De overige 24,1% (n=114) had een of meerdere nieuwe operaties nodig (zie tabel 11). In

totaal waren 628 ingrepen nodig voor de behandeling van 473 patiënten. Dit is een gemiddelde van

1,33 operaties per patiënt (zie tabel 13).

Tabel 11: Benodigd aantal ingrepen per patiënt (n=473)

Hieronder wordt ook de onderverdeling per hypospadiasvorm en per techniek gemaakt.

Tabel 12: Aantal uitgevoerde ingrepen per patiënt (per vorm en per techniek)

Tabel 13: Gemiddeld aantal operaties in totaal (per graad en per techniek)

Aantal operaties Aantal patiënten Percentage

1 359 75,9 2 87 18,4 3 17 3,6 4 6 1,3 5 4 0,8

Indeling 1 2 3 4 5

Graad van hypospadias

Distale groep (n=366) 288 (78,7%) 63 9 4 2 Midpeniel (n=53) 42 (79,2%) 8 3 - - Proximale groep (n=54) 29 (53,7%) 16 5 2 2

Techniek

Incisie (n=189) 138 (73%) 41 8 - 2 Meatusoptrekking (n=171) 139 (81,3%) 26 3 2 1 Onlay (n=83) 57 (68,7%) 17 5 3 1 Andere (n=24) 20 (83,3%) 3 1 - -

Indeling Gemiddelde SD Totaal (n=473) 1,33 0,69

Graad van hypospadias

Distale groep (n=366) 1,28 0,62 Midpeniel (n=53) 1,26 0,56 Proximale groep (n=54) 1,74 1,03

Techniek

Incisie (n=189) 1,34 0,66 Meatusoptrekking (n=171) 1,25 0,60 Onlay (n=83) 1,48 0,86 Andere (n=24) 1,21 0,51

Figuur 12: Aantal operaties per patiënt procentueel uitgedrukt ten opzichte van de totale patiëntenpopulatie

Page 26: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 22

Wanneer men het aantal operaties oplijst per hypospadiasvorm en verder indeelt per gebruikte

techniek dan is te merken dat de groepen soms kleinere patiënten aantallen omvatten en soms niet

altijd vergelijkbare groepen vormen (zie tabel 14).

Tabel 14: Aantal operaties per hypospadiasvorm, ingedeeld per techniek Graad van hypospadias

Aantal operaties Totaal 1 2 3 4 5

Distale groep Techniek 1e

operatie

Incisie 115 33 6 0 1 155 Meatusoptrekking 138 26 3 2 1 170 Onlay 13 2 - 1 - 16 andere 17 2 - - - 19

Totaal 283 63 9 3 2 360

Midpeniel Techniek 1e

operatie

Incisie 21 4 2 - - 27 Meatusoptrekking 1 - - - - 1 Onlay 20 4 1 - - 25

Totaal 42 8 3 - - 53

Proximale groep Techniek 1e

operatie

Incisie 2 4 - - 1 7 Onlay 24 11 4 2 1 42 andere 3 1 1 - - 5

Totaal 29 16 5 2 2 54

3.3. Redenen voor heringreep

Zoals hierboven aangegeven (zie 3.1.) vergden sommige complicaties geen heringrijpen. Een nieuwe

operatie met gekende operatiedatum kon samen met de reden voor deze heringreep de functie

vervullen van objectiveerbare complicatieparameter bij verdere analyse. De categorieën van redenen

voor heringreep zijn opgelijst in tabel 15. Bij 2 patiënten kon de reden voor heroperatie niet worden

achterhaald.

Tabel 15: Redenen voor heroperatie

Reden voor 1e heroperatie (n=114)

voor 2e heroperatie (n=27)

Fistel 36 6 Meatusstenose 27 10 Esthetisch 20 4 Andere 9 2 Fistel + Esthetisch 10 3 Fistel + Meatusstenose 2 1 Fistel + Andere 3 - Meatusstenose + Esthetisch 2 1 Esthetisch + Andere 2 - Fistel+ Meatusstenose + Esthetisch 1 - Missing 2 0

Beschreven esthetische redenen voor een 1e heroperatie waren ondermeer litteken, huidoverschot,

hypertroof litteken, inclusie/sebumcyste, bifid scrotum, overblijvende kromstand/torsie, resterende

penoscrotale transpositie en esthetisch onvoldoende. Onder de categorie ‘Andere’ vielen

glansloslating, loslating van het herstel, loslating van het preputiumherstel, (lymf)oedeem,

urethradivertikel en urethrastenose. Voor een 2e heroperatie zijn bijkomend een webbed penis /

penoscrotale webbing en korte ventrale huid beschreven als esthetische redenen.

Page 27: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 23

In totaal was in 46,4% (n=52) een fistel, in 28,6% (n=32) meatusstenose, in 31,3% (n=35) esthetiek en

in 12,5% (n=14) een andere reden, de indicatie (in sommige gevallen complementair) om over te gaan

tot een 1e heroperatie (zie figuur 11). In geval er een 2e heroperatie nodig was (n=27), waren de

percentages respectievelijk 37% (n=10), 44,4% (n=12), 29,6% (n=8) en 7,4% (n=2).

Belangrijk hierbij is dat deze percentages niet zomaar opgeteld kunnen worden omdat bij sommige

patiënten een gecombineerd voorkomen van complicaties de reden was voor heroperatie. Toch geven

ze de mogelijkheid om de categorieën van redenen voor heringreep te vergelijken (zie tabel 16, figuur

14 en figuur 15).

Tabel 16: Indicaties voor 1e heringreep uitgedrukt in patiëntenaantallen (ingedeeld per graad en per techniek)

Figuur 14 en figuur 15 geven elk het procentueel voorkomen van de heringreepredenen voor, zowel

binnen de patiënten die een heringreep nodig hadden onderling als binnen de totale patiëntengroep. Bij

vergelijking van het fistelpercentage bij de totale patiëntenpopulatie werd er een verschil aangetoond

tussen de distale en proximale groep (p=0,001) en tussen de midpeniele en proximale groep (p=0,011).

Er was geen statistisch significant verschil tussen de distale en midpeniele groep te bewijzen, ook niet

bij de andere heringreepredenen. Met betrekking tot esthetische indicatie voor heringreep, werd

Indeling Fistel Meatusstenose Esthetisch Andere Missing Totaal

Graad van hypospadias

Distale groep (n=366) 34 25 22 9 78 Midpeniel (n=53) 4 4 5 1 11 Proximale groep (n=54) 14 3 8 4 2 25

Techniek

Incisie (n=189) 22 20 14 4 51 Meatusoptrekking (n=171) 13 8 11 5 32 Onlay (n=83) 15 2 10 4 2 24 Andere (n=24) 2 1 - 1 4 Missing (n=1) 1 1

Figuur 13: Redenen voor heringreep na initieel herstel

Page 28: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 24

aangetoond dat er een verschil was tussen de distale en proximale groep, zowel bij de totale

patiëntenpopulatie als bij de groep patiënten die een heringreep nodig hadden.

Bij het vergelijken van de technieken onderling, kon worden aangetoond dat bij de totale

patiëntenpopulatie de kans op heringreep voor een fistel verschilt tussen de meatusoptrekking- en

onlay-groep (p=0,012). Binnen de groep van patiënten die een heringreep nodig hadden, was de kans

op fistel als indicatie voor deze heringreep echter niet statistisch verschillend.

Zowel tussen de incisie- en meatusoptrekking-technieken onderling, als tussen de incisie- en onlay-

technieken onderling, was de kans op heringreep voor een meatusstenose significant verschillend.

Indien er werd gekeken binnen de groep patiënten waarbij de initiële ingreep niet volstond, verdween

de significantie tussen de incisie- en meatusoptrekkingsgroep (p=0,137) met betrekking tot

meatusstenose. Echter het verschil met de onlay-technieken bleef aantoonbaar (p=0,003).

Figuur 14: Procentueel voorkomen van de heringreepredenen (per hypospadiasvorm)

Figuur 15: Procentueel voorkomen van de heringreepredenen (per techniek)

Page 29: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 25

3.4. Soorten heringrepen

De techniek gebruikt bij een heringreep was logischerwijze afhankelijk van de reden waarvoor deze

heringreep nodig was. De mogelijke complicaties na een eerste hypospadiasherstel werden hierboven

al besproken alsook hun eventueel gecombineerd voorkomen. Beschrijvingen van de hersteloperaties

waren onder andere fistelsluiting, littekencorrectie, meatoplastie, cyste excisie en esthetische correctie.

Negen patiënten ondergingen een TIP herstel, 3 patiënten een MAGPI herstel en 2 patiënten een LIF

herstel. Ook de Arap-modificatie van de MAGPI techniek en de Mathieu-techniek werden gebruikt.

Bij twee patiënten diende enkel een circumcisie te gebeuren (allebei na preputioplastie bij de initiële

ingreep). Bij de ene omwille van fimosis, bij de ander wegens loslating van het preputiumherstel.

Bij de 4 patiënten waarbij het aard van de heringreep niet verder werd beschreven, bleken de redenen

voor heringrijpen de volgende te zijn: meatusstenose, fistel en inclusiecyste; urethrastenose; fistel en

resterende penoscrotale transpositie. Bij de overblijvende patiënt werd ook geen reden voor het

heringrijpen gespecificeerd.

3.5. Kans op heringreep

Na de initiële ingreep was de kans op heringreep 24,1%. Indien een heringreep nodig was, bedroeg de

kans op een 3e ingreep 23,68%. Daarna steeg de kans achtereenvolgens naar 37% en 40% (zie figuur

16).

Er blijkt een statistisch significant verband te zijn tussen de graad van hypospadias en het al dan niet

ondergaan van slechts één ingreep (p<0,001). Tussen de distale en midpeniele groep is er geen

verschil (p=0,926). Maar tussen de distale en de proximale groep enerzijds, en de midpeniele en

proximale groep anderzijds, wel (respectievelijk p<0,001 en p=0,05). Bij de proximale groep bedraagt

de kans op heringreep namelijk 46,3%.

Eenzelfde verband is tussen de techniek-principes onderling niet aan te tonen (p=0,084). Echter wel

tussen GAP en MAGPI (p=0,001), waarbij er bij de MAGPI-techniek meer patiënten dan verwacht

voldoende hebben aan het initiële hypospadiasherstel. Van de patiënten die een MAGPI ingreep

ondergingen (n=86), had slechts 9,3% (n=8) van de patiënten nood aan een of meerdere heringrepen.

Figuur 16: Kans op nieuwe operatie na ingreep

Page 30: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 26

Na selectie van de distale groep was er opnieuw geen verband te vinden tussen de kans op een nieuwe

ingreep na primair herstel en het gebruikte principe van techniek (p=0,277). Ook niet tussen de incisie-

techniek (n=155) en meatusoptrekking-techniek (n=170) (p=0,13). Binnen de midpeniele en proximale

groep was er tevens geen statistisch significant verband aan te tonen (respectievelijk p=0,858 en

p=0,357). Een samenvatting van de kans op heringreep na het initiële hypospadiasherstel is te vinden

in tabel 17.

Tabel 17: Overzicht van de kans op heringreep

Graad van hypospadias Kans op heringreep

Distale groep (n=366) Techniek 1e

operatie

Incisie (n=155) 25,8% Meatusoptrekking (n=170) 18,8% Onlay (n=16) 18,8% Andere (n=19) 10,5%

Algemeen 21,3%

Midpeniel (n=53) Techniek 1e

operatie

Incisie (n=27) 22,2% Meatusoptrekking (n=1) 100% Onlay (n=25) 20%

Algemeen 20,8%

Proximale groep (n=54) Techniek 1e

operatie

Incisie (n=7) 71,4% Onlay (n=42) 42,9% Andere (n=5) 40%

Algemeen 46,3%

Wanneer men kijkt naar de verschillende technieken binnen het meatusoptrekkingscategorie bij de

distale groep van hypospadias was de kans op heringreep na initieel hypospadiasherstel bij GAP,

MAGPI en de Arap-modificatie respectievelijk 31,8% (20 op 63), 9,3% (8 op 86) en 16,67% (3 op

18). Het verband tussen de techniek en het al dan niet volstaan van een enkele ingreep was statistisch

significant (p=0,004). Het verschil bevond zich tussen de GAP en MAGPI techniek (p=0,001). Bij het

vergelijken van de TIP en MAGPI techniek binnen de distale groep, was de kans op heringreep ook

statistisch significant verschillend (p=0,002). Hoewel er, indien MAGPI was gebruikt voor het initieel

herstel, een grotere kans was na een 2e ingreep om een nog een 3e ingreep nodig te hebben (zie figuur

18), was dit verschil niet statistisch significant aantoonbaar.

Figuur 17: Kans op nieuwe operatie na ingreep per techniek en per hypospadiasvorm

Page 31: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 27

3.6. Tijd tot heringreep

Bij de 114 patiënten die een heringreep nodig hadden, was er gemiddeld een tijdsinterval van 25,22

maanden tussen het initiële hypospadiasherstel en de daaropvolgende heringreep. Twee patiënten

ondergingen deze heringreep binnen de maand. Bij de ene werd het hypospadiasherstel (in casu TIP)

ongedaan gemaakt omdat de mictie niet op gang kwam en onderging pas 3 jaar later een nieuwe

ingreep om het ongedaan gemaakte hypospadiasherstel te corrigeren. De andere patiënt ontwikkelde

een meatusstenose na circumcisie van het gespleten preputium.

Tabel 18: Beschrijvende parameters van de tijd tot 1e heringreep (in maanden)

Indeling Gemiddelde 95%BI van het gemiddelde SD Mediaan Range IQR

Algemeen (n=114) 25,22 [20,36-30,08] 26,19 14 [0-114] [6-33,3]

Graad van hypospadias

Distale groep (n=78) 25,04 [18,85-31,22] 27,43 11 [0-114] [6-35,5] Midpeniel (n=11) 30,91 [13,02-48,80] 26,63 20 [5-92] [7-48] Proximale groep (n=25) 23,28 [14,03-32,53] 22,40 19 [5-104] [8-28,5]

Techniek

Incisie (n=51) 24,35 [17,05-31,66] 25,97 13 [0-106] [6-34] Meatusoptrekking (n=32) 30,31 [19,33-41,29] 30,45 18,5 [1-114] [6-58] Onlay (n=26) 23,85 [14,79-32,90] 22,41 21 [5-104] [8-29,3] Andere (n=4) 5,75 [0-12,42] 4,19 6,5 [0-10] [1,5-9,3]

Figuur 18: Kans op heringreep per techniek binnen de distale groep

Figuur 19: Spreiding van de tijd tot 1e heringreep per graad en per techniek (in maanden)

Page 32: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 28

Indien een heringreep nodig was, dan gebeurde dit bij 47,37% (n=54) van de patiënten binnen het

eerste jaar na het initiële hypospadiasherstel. Bij 37,72% (n=43) gebeurde dit na de eerste 2 jaar

volgend op het initiële herstel (zie figuur 20).

Er was geen statistisch significant verschil in de gemiddelde tijd tot eventuele heringreep aan te tonen

tussen de verschillende groepen van hypospadiasvormen onderling en ook niet tussen de groepen van

technieken onderling. De categorie van ‘Andere’-technieken (n=4) werd niet in rekening gehouden.

Figuur 21 en figuur 22 geven een grafische voorstelling van het percentage patiënten dat (nog) geen

heringreep nodig had in functie van de tijd verlopen na de initiële ingreep. Enerzijds per

hypospadiasvorm (figuur 21), anderzijds per gebruikte techniek bij de 1e ingreep (figuur 22).

Figuur 20: Cumulatieve weergave van de tijd tot 1e heringreep (n=114)

Figuur 21: Percentage patiënten zonder heringreep in functie van de tijd na initiële ingreep (per hypospadiasvorm)

Page 33: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 29

3.7. Andere factoren

Buiten de hierboven beschreven factoren (hypospadiasvorm en gebruikte techniek) werden nog andere

factoren bepaald die zouden kunnen bijdragen tot een geslaagd hypospadiasherstel in 1 tijd. Hiervoor

werden de patiënten opgesplitst in een groep die voldoende had aan één ingreep (n=359) en in een

groep die meerdere ingrepen nodig had (n=114).

Wanneer er werd gekeken naar de behandelende chirurg, had bij PH 80,4% (258 op 321) van de

patiënten voldoende aan het initiële herstel. Bij EVL was dit 73,3% (99 op 135). Het procentueel

verschil was echter niet statistisch significant (p=0,096).

Tabel 19: Beschrijvende parameters met betrekking tot leeftijd en opvolging Eenmalige ingreep Factor Gemiddelde 95%BI van het

gemiddelde SD Mediaan Range

ja Leeftijd bij 1e operatie (n=359) 24 [21,82-26,17] 20,97 17 [6-124] Opvolgingsleeftijd (n=329) 50,02 [46,40-53,63] 33,32 39 [8-164] Post-op follow-up tijd (n=329) 26,19 [22,84-29,54] 30,87 14 [0-145]

neen Leeftijd bij 1e operatie (n=114) 17,99 [15,50-20,48] 13,42 13 [4-65] Opvolgingsleeftijd (n=113) 75,13 [68,24-82,02] 36,97 73 [15-153] Post-op follow-up tijd (n=113) 56,85 [49,76-63,94] 38,06 53 [6-138]

De gemiddelde leeftijd bij 1e operatie verschilt significant tussen de 2 groepen (p=0,002). Ook de

gemiddelde opvolgingsleeftijd en post-op follow-up tijd verschillen (p<0,001). Deze factoren worden

verderop nog extra besproken.

Omwille van de hoge variabiliteit en lage patiënten aantallen, werd de kans op eenmalige ingreep voor

patiënten met een congenitale afwijking of familiale voorgeschiedenis niet verder geanalyseerd. Toch

Figuur 22: Percentage patiënten zonder heringreep in functie van de tijd na initiële ingreep (per techniek)

Page 34: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 30

werd steeds een hoger aantal patiënten geobserveerd in de groep die één enkele ingreep onderging ten

opzichte van de groep van patiënten die meerdere ingrepen vereisten.

Het percentage van patiënten die slechts eenmalig een ingreep ondergingen, varieerde in functie van

het geboortejaar (zie tabel 20). Ook bij vergelijking tussen de geboortejaargroepen die meer dan 50

patiënten bevatten (p=0,008). Bij vergelijking van de opeenvolgende jaren, was enkel tussen de groep

geboren in 2003 een statistisch significant verschil met de groep geboren in 2004 (p=0,049).

Tabel 20: Evolutie slaagpercentage van de initiële ingreep in functie van het geboortejaar

Dezelfde oefening kon gemaakt worden in functie van het operatiejaar (zie tabel 21).

Tabel 21: Evolutie slaagpercentage van de initiële ingreep in functie van het operatiejaar

Eenmalige ingreep 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Ja 15 41 39 46 49 46 46 52 25 Nee 3 24 21 13 7 12 8 22 4 Percentage 83,3 63,1 65 78 87,5 79,3 85,2 70,3 86,2

Eenmalige ingreep 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Ja 7 24 21 46 42 50 40 47 54 15 5 6 2 Nee 2 16 16 21 8 13 11 14 6 4 1 0 2 Percentage 77,8 60 56,8 68,7 84,0 79,4 78,4 77,0 90,0 78,9 83,3 100 50

Figuur 23: Evolutie slaagpercentage van de initiële ingreep in functie van het geboortejaar

Figuur 24: Evolutie slaagpercentage van de initiële ingreep in functie van het operatiejaar

Page 35: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 31

Daarbij was over het algemeen het percentage van patiënten met een eenmalige ingreep verschillend

(p=0,007). Bij selectie van enkel die operatiejaren met meer dan 50 uitgevoerde operaties was de p-

waarde echter 0,085. Toch was de slaagkans van het initiële hypospadiasherstel significant

verschillend tussen de operaties uitgevoerd in 2001 in vergelijking met die in 2006 (p=0,003).

Van de patiënten waarbij vermeld werd dat er een preputioplastie (n=69) bij het initiële

hypospadiasherstel werd uitgevoerd, bleef het bij 86,96% (n=60) bij deze eenmalige ingreep. Dit was

significant verschillend van de groep patiënten waarbij expliciet vermeld werd dat er een volledige

circumcisie werd uitgevoerd (215 op 290). Bij 187 patiënten werd een dartosflap gebruikt bij de eerste

operatie. Hiervan ondergingen 32,1% (n=60) een heringreep. Opmerkelijk was het verschil met de

resterende patiënten (54 op 286 of 18,9%) of met die patiënten waarbij de vermelding van geen

dartosflap-gebruik werd gemaakt (12 op 89 of 13,5%).

Bij 430 patiënten werd de gebruikte draad bij de initiële ingreep vermeld. Vicryl werd gebruikt in

76,98% (n=331) van de gevallen, monocryl in 22,10% (n=95) en bij 4 patiënten werd zowel vicryl als

monocryl gebruikt. De kans op heringreep was significant verschillend (p=0,016) tussen de vicryl- en

de monocryl-groep (28,4% vs. 15,8%).

3.8. Leeftijd bij 1e operatie

Hierboven werd al aangehaald dat de patiënten die een heroperatie nodig hadden, een gemiddelde

leeftijd bij 1e operatie hadden die jonger was in vergelijking met de patiënten die geen heringreep

nodig hadden. Om verder te analyseren in welke mate de leeftijd bij 1e operatie mogelijks een invloed

had op het al dan niet ondergaan van een heringreep, werden eerst 5 groepen gecreëerd en onderling

vergeleken. Deze groepen bestonden respectievelijk uit patiënten jonger dan 7 maand bij het initiële

herstel, tussen 7 en 13 maanden oud, vanaf 13 tot en met 24 maanden oud, vanaf 25 maanden tot en

met 72 maanden oud, en een groep meer dan 72 maanden oud.

Tabel 22 lijst de kans op het niet moeten ondergaan van een heringreep in functie van deze

operatieleeftijdscategorieën op.

Tabel 22: Evolutie van de kans op een eenmalige ingreep in functie van de operatieleeftijdscategorie (n=473)

Statistische significantie kon in de opeenvolgende groepen niet worden bereikt (p-waarden

respectievelijk: 0,338; 0,129; 0,296; 0,214; bij vergelijking tussen groep 4 en 5 werd gebruik gemaakt

van de Fisher’s Exact test, bij de andere andere vergelijkingen werd de χ²-test gebruikt).

Bij groepering van de patiënten in 2 groepen, namelijk een groep jonger dan 2 jaar bij 1e operatie en

een groep vanaf 2 jaar, was de kans op het voldoende hebben aan één enkele ingreep wel significant

verschillend (p=0,004). Bij de groep jonger dan 2 jaar bij 1e operatie was deze kans 72,12% (n=238) in

Eenmalige ingreep 1 2 3 4 5 Ja 15 101 129 102 12 Nee 10 44 38 22 0 Percentage 60 69,7 77,2 82,3 100

Page 36: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 32

vergelijking met 84,62% (n=121) bij de groep die 2 jaar of ouder was (p=0,004). De gemiddelde

follow-up tijd na de 1e operatie verschilde ook significant (39,1 maanden vs. 21,8 maanden; p<0,001).

4. Follow-up

4.1. Algemeen

Door de variabele leeftijd van het eerste hypospadiasherstel waren er twee parameters te beschrijven:

enerzijds de periode tussen de datum van 1e operatie en de datum van laatste consulatie (post-op

follow-up tijd), anderzijds de leeftijd die de patiënt had bij laatste consultatie (opvolgingsleeftijd).

Deze parameters werden onder ‘3.7. Andere factoren’ al even aangehaald.

Van 31 patiënten werd, buiten gegevens over de operatie, geen verdere gegevens gevonden over

opvolging in de dagen volgend op de operatie of later. Daarnaast was bij 26 patiënten de datum van

laatst gekende consultatie minder dan 1 maand volgend op de operatie. Nog 69 patiënten extra werden

niet langer dan 2 maand opgevolgd. Bij 280 patiënten (63,3%) viel de dag van laatste consultatie

minstens 1 jaar na de datum van 1e operatie (zie figuur 25).

Tabel 23: Beschrijvende parameters van de post-op follow-up tijd en opvolgingsleeftijd (n=442)

Indeling Gemiddelde 95%BI van het gemiddelde SD Mediaan Range IQR

Post-op follow-up tijd 34,03 [30,72-37,34] 35,44 22 [0-145] [3-57] Opvolgingsleeftijd 56,44 [53,07-59,80] 35,96 45 [8-164] [28-77]

De laatst opgenomen datum van consultatie in de database was 4/7/2011. Bij de beschrijvingen van de

laatst gekende status waren onder andere volgende opmerkingen te vinden: fraai, subcoronaire meatus,

licht obstructieve flow, vernauwde meatus maar afwachten, wat rest hypospadie, meatus subcoronair

maar zonder functionele bezwaren, beetje hypertrofisch randje en verlittekening ventraal, verkleefd

preputium, preputium goed reduceerbaar, fraai voorhuidsherstel en kleine inclusiecyste zonder

bezwaren. Ook (pijn)klachten van de patiënt werden beschreven zoals jeuk of pijn bij mictie of bij

erectie.

Figuur 25: Percentage niet meer opgevolgde patiënten in functie van de maanden na 1e operatie (n=442)

Page 37: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 33

De gemiddelde post-op follow-up tijd verschilde significant tussen de distale groep (30,43 maanden)

en de proximale groep (54,88 maanden) (p<0,001). Tussen het gemiddelde van de midpeniele (36,6

maanden) en de proximale groep werd de significantie niet bereikt (p=0,078). Ook de gemiddelde

opvolgingsleeftijd verschilde significant tussen de distale (54,66 maanden) en proximale groep (70,69

maanden) (p=0,002). Maar hier was tussen de midpeniele (53,73 maanden) en proximale groep ook

een significant verschil te vinden (p=0,015).

Bij het vergelijken van de gemiddelde post-op follow-up tijd tussen de verschillende technieken, bleek

dat deze van de onlay-groep (49,96 maanden) significant verschilde met de andere technieken. Zowel

met de incisie-groep (30,48 maanden; p<0,001), de meatusoptrekkingsgroep (31,44 maanden;

p<0,001), als met de groep van andere technieken (21,70 maanden; p=0,003). De gemiddelde

opvolgingsleeftijd was bij de onlay-groep (68,09 maanden) significant verschillend van de incisie-

groep (50,58 maanden; p<0,001) en meatusoptrekkingsgroep (57,48 maanden; p=0,025). Het verschil

in opvolgingsleeftijd tussen de incisie-groep en meatusoptrekkingsgroep was niet significant

(p=0,068).

4.2. Uroflowmetrie

Van 207 patiënten (43,8%) was een uroflow beschikbaar. Bij de distale groep was dit bij 41,5%

(n=152), bij de midpeniele groep 39,6% (n=21) en bij de proximale groep 63% (n=34). Ingedeeld per

techniek gaf dit bij achtereenvolgens de incisie, meatusoptrekking, onlay en andere groep

respectievelijk 41,7% (n=77), 42,7% (n=73), 56,6% (n=47) en 50% (n=8). In totaal waren 310

uroflows opgenomen in de database. Bij selectie van de laatst beschikbare uroflow bleek dat het

geloosde volume bij deze uroflow bij 59 patiënten meer dan 50% van het verwachte blaasvolume

(volgens de formule EBC = 30 + (leeftijd x 30)) was. Bij 37 patiënten was het plasvolume van de laatste

uroflow <20% van het verwachte blaasvolume.

Figuur 26: Spreiding van de post-op follow-up tijd per hypospadiasvorm en per techniek

Page 38: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 34

In geval van een toenemend aantal uroflows per patiënt was de kans progressief groter dat de patiënt

een heringreep had ondergaan (zie figuur 27).

Bij het analyseren of er een verband was tussen de leeftijd bij laatste uroflow, de leeftijd bij 1e operatie

en de waarden van de laatste uroflow (T100, Qmax en V), bleek dat de leeftijd bij laatste uroflow een

verband toonde met de laatste T100, Qmax en V (p<0,001; rs respectievelijk 0,311, 0,351 en 0,471). De

leeftijd bij 1e operatie vertoonde dit verband niet. Het geloosd volume bij de laatste uroflow vertoonde

een significant correlatie (p<0,001) met de T100 (rs=0,756) en Qmax (rs=0,605). De T100 was niet

significant in relatie staande met de Qmax (p=0,153). Het verband tussen de Qmax bij de laatste uroflow

en de leeftijd bij deze laatste uroflow was, onderverdeeld per techniek, ook aan te tonen: bij de incisie-

groep (p=0,016; rs=0,273), bij de meatusoptrekkingsgroep (p=0,025; rs=0,263) en bij de onlay-groep

(p<0,001; rs=0,538). Bij selectie van de uroflows met een geloosd volume van >50% van het

verwachte blaasvolume, was er echter geen statistisch significant verband tussen de Qmax en de leeftijd

bij laatste uroflow (p=0,08). Figuur 28 geeft de Qmax in functie van de leeftijd weer, bij alle laatst

gekende uroflows, opgedeeld per gebruikte techniek bij 1e operatie (met lineaire trendlijn).

Figuur 28: Aantal uroflows per patiënt (in functie van een eenmalige ingreep of niet)

Figuur 27: Trend van de evolutie van de Qmax per techniek

Page 39: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 35

5. Subgroepanalyses

5.1. Preputioplastie

Zoals eerder al aangehaald (zie 3.7. Andere factoren) ondergingen 69 patiënten een preputioplastie. De

gebruikte techniek bij de initiële ingreep werd omschreven als TIP (n=18), MAGPI (n=20), GAP

(n=19), Arap (n=6), meatoplastie (n=3) of preputioplastie (n=1). Bij 2 patiënten werd geen techniek

vermeld. Van de groep patiënten die een voorhuidsherstel ondergingen had 13,04% (n=9) een 2e

ingreep nodig. Dit was bij 3 patiënten te wijten aan loslating van het voorhuidsherstel (waarvan bij 2

patiënten in combinatie met een fistel) en bij 1 patiënt omwille van fimosis. Bij de overige 5 patiënten

die een heringreep nodig hadden was dit te wijten aan fistel(s), glansloslating of meatusstenose. De

gebruikte techniek voor het initieel herstel bij de patiënten die een heringreep nodig hadden, was GAP

(n=4), TIP (n=2), MAGPI (n=2) of Arap. In het uiteindelijke verloop werd bij 5 patiënten de melding

gemaakt dat de voorhuid niet meer aanwezig was.

Van de totale groep patiënten die een preputioplastie onderging, waren er 4 patiënten waarbij geen

opvolging bij vermeld was. De gemiddelde post-op follow-up tijd was bij de overige patiënten 27,69

maanden [0-117] en de opvolgingsleeftijd gemiddeld 51,66 maanden [11-142]. Van 18 patiënten was

de opvolging na het hypospadiasherstel met preputioplastie minder dan 6 maanden.

5.2. Kromstand

Bij 24% (n=113) van de patiënten werd er een expliciete vermelding gemaakt van (forse) kromstand

of ‘tilting’ van de glans. Van 11 patiënten was gekend dat ze een kromstandcorrectie volgens Nesbit

ondergingen. Dit was zo bij 6 van de 14 patiënten (42,9%) die een TIF herstel ondergingen, alsook bij

6,1% (n=4) van de uitgevoerde LIF ingrepen en bij 1,7% (n=1) van de GAP ingrepen. De vorm van

hypospadias was (sub)coronair (n=1), midpeniel (n=1), proximaal peniel (n=3) of penoscrotaal (n=6).

Vier patiënten (36,4%) hadden nood aan een 2e ingreep (en 3e ingreep in dit geval). De reden van

heringrijpen was een fistel, meatusstenose of de nood aan correctie van het litteken.

5.3. Dartosflap

Het gebruik van een flap van dartosweefsel werd beschreven bij 139 patiënten van de distale groep, 32

patiënten van de midpeniele en 16 patiënten van proximale groep. Dit is respectievelijk 38%, 60% en

30% van de overeenkomstige hypospadiasvormcategorie. Een dartosflap werd gebruikt bij volgende

technieken: TIP (n=152), GAP (n=14), MAGPI, SNODPI, LIF (n=14), TIF (n=5) en gecombineerd

gebruik van TIP en TIF.

Bij selectie van de patiënten die een TIP herstel ondergingen bij de distale groep, bleek 72,3% (n=86)

geen 2e herstel te hebben ondergaan. Bij de overeenkomstige groep (distale hypospadiasvorm en TIP

herstel) waarbij geen dartosweefsel werd gebruikt, was dit 73,7% (n=14). Verdere analyse van de kans

op een fistel als reden voor heringreep tussen deze twee groepen werd uitgevoerd. Hieruit bleek dat 14

Page 40: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Resultaten | 36

van de 33 heringrepen (42,4%) een fistel als reden hadden bij de dartosflapgroep, in tegenstelling tot 4

van de 5 heringrepen (80%) bij de groep waarbij geen dartosflap was gebruikt. Statistische

significantie kon echter niet worden bekomen.

5.4. Draad

Het gebruik van monocryl nam toe ten opzichte van het gebruik van vicryl. In het operatiejaar 2000,

waarbij vicryl voor 35 ingrepen werd gebruikt, werd er nog geen vermelding gemaakt van monocryl.

Dit terwijl in 2005 57,14% (n=32) van de ingrepen waarbij het gebruikte type draad vermeld was,

gebruik gemaakt was van monocryl. Zoals in ‘3.7. Andere factoren’ beschreven, was de kans op

heringreep verschillend tussen de vicryl- en de monocryl-groep (28,4% vs. 15,8%). In de monocryl-

groep betrof het in 81,05% (n=77) van de gevallen een distale vorm van hypospadias ten opzichte van

in 75,83% (n=251) bij de vicryl-groep. De TIP techniek werd bij de vicryl-groep in 48,18% (n=159)

van de initiële ingrepen gebruikt, bij de monocryl-groep was dit 21,05% (n=20). Technieken

gebaseerd op meatal advancement, werden dan weer meer gebruikt bij de monocryl-groep: 52,63%

(n=50) ten opzichte van 30,60% (n=101) bij de vicryl-groep.

5.5. Flaplengte

Bij 74 patiënten werd de lengte van de gebruikte onlay-flap vermeld. Deze varieerde van 0,5cm tot

5cm, met een gemiddelde van 2,3cm. Bij een flaplengte van ≥ 2,5cm was heroperatie nodig in 38,7%

(12 op 31). Dit in vergelijking met 23,3% (10 op 43) bij een flaplengte van <2,5cm.

5.6. Uroflows

Achtendertig patiënten die maar één operatie ondergingen, hadden meer dan 1 uroflow beschikbaar.

Bij het verwijderen van de uroflows waarbij minder dan 50% van het verwachte blaasvolume was

geloosd, bleven slechts 8 patiënten over met meerdere uroflows. Hiervan waren drie patiënten

geopereerd door middel van MAGPI, twee door middel van TIP en twee door middel van een onlay

techniek. Een grafische voorstelling van hun Qmax in functie van hun leeftijd is weergegeven in figuur

29. De data was te gevarieerd en te beperkt in aantal om besluiten te kunnen trekken omtrent een

verschil in evolutie bij de verschillende technieken.

Figuur 29: Evolutie van de Qmax in functie van de leeftijd (per techniek)

Page 41: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 37

Discussie

1. Onderzoekspopulatie

Het beschikken over een adequate onderzoekspopulatie vormt de basis voor een goed onderzoek. Dit

onderzoek tracht om de behandeling van hypospadias te analyseren. Hierbij dient met enkele zaken

rekening gehouden te worden.

De selectie van patiënten gebeurde aan de hand van operaties uitgevoerd in een tertiair

referentiecentrum voor hypospadias. Eerst en vooral betreft het hier dus patiënten die wel degelijk een

operatie ondergingen. Daarnaast stellen de huidige richtlijnen dat het aangeraden is om het (primaire)

hypospadiasherstel te laten gebeuren voor de leeftijd van 18 maanden.(15) Aangezien de uitgevoerde

ingrepen in het UZ Gent pas vanaf eind 1997 elektronisch geregistreerd zijn op gebruikte operatielijst,

werd de keuze gemaakt om een cohorte patiënten van acht opeenvolgende geboortejaren te

onderzoeken (cfr Methodologie). Hierdoor is het mogelijk om een reële situatie te creëren van een

patiënt die geboren wordt met hypospadias, vroegtijdig gediagnosticeerd en geopereerd wordt, en

waarbij de follow-up in de daaropvolgende jaren is geregistreerd.

De patiënten die reeds een hypospadiasherstel ondergingen in een ander ziekenhuis werden

uitgesloten, mede omdat informatie over het initiële ingreep vaak ontoereikend was om de aard van

het herstel te bepalen.

De datum van 1e operatie werd als een belangrijk tijdspunt ingesteld bij de analyse van het

hypospadiasverhaal per patiënt. Daardoor krijgt in dit onderzoek een revisie-ingreep niet dezelfde

waarde toebedeeld als een primair herstel. Andere onderzoeken over hypospadiaschirurgie maken

echter niet altijd het onderscheid tussen patiënten met een primair herstel en patiënten die (met

dezelfde techniek) een revisie van hun initiële hypospadiasherstel ondergingen.(24,44,45)

Door te werken met een groep patiënten geselecteerd op basis van hun geboortejaar ontstaat er als het

ware een soort opbouw- en uitdoofeffect. Dit is te zien bij weergave van de gegevens in functie van

het operatiejaar. In 1997 werd bij deze patiëntenpopulatie nog geen enkele ingreep uitgevoerd. Daarna

stijgt het aantal initiële ingrepen van 9 in 1998, naar 40 in 1999. In 2007 daalt het aantal ingrepen naar

19 ten opzichte van 60 het jaar voordien en dooft daarna het aantal uitgevoerde ingrepen nog verder uit

(zie figuur 8). Ook de leeftijd bij 1e operatie ligt hoger in de operatiejaren 2007-2010 (zie figuur 11).

Dit alles is echter een normaal fenomeen door de variatie in leeftijd waarop het initiële

hypospadiasherstel gebeurt en ondersteunt dan ook de beslissing om te werken met een selectie op

basis van het geboortejaar met een ruim tijdsinterval tussen het laatste geboortejaar en het laatst

geregistreerde operatiejaar.

Page 42: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 38

2. Algemene resultaten

Elke beschrijving van cijfergegevens bij de resultaten ging gepaard met het maken van bepaalde

keuzes. Zowel bij het categoriseren van de gegevens als bij het rapporteren ervan is er getracht om de

klinische relevantie in achterhoofd te houden. Daarnaast is het onmogelijk om de bijna honderd

variabelen opgenomen in de database elk, samen met hun onderlinge combinaties, in deze

masterscriptie op te lijsten.

2.1. Presentatie

Uit de beschrijvingen van de verschillende hypospadiasvormen blijkt dat de presentatie van

hypospadias zeer variabel is. Toch blijkt dat bij deze onderzoekspopulatie de meatus in ongeveer de

helft van de gevallen (sub)coronair gelokaliseerd is. Ook andere auteurs geven aan dat het percentage

van patiënten met een distale vorm van hypospadias 60-70% bedraagt.(9-11) In China echter beschrijft

Wu et al. dat proximale hypospadias in 2/3e van de gevallen gezien wordt. Mogelijks is dit mede te

wijten aan een onderdetectie en een mindere vraag naar correctie van distale vormen zodat het

percentage distale vormen relatief gezien lager is dan proximale gevallen.(13)

Zoals hierboven al aangegeven zijn patiënten met hypospadias die geen operatie ondergingen bij dit

onderzoek niet opgenomen. Onderzoek van Springer et al. geeft aan dat sommige chirurgen bij een

glandulaire vorm niet altijd een correctie als voorkeur hebben.(23)

De ernstclassificatie van hypospadias aan de hand van de locatie van de meatus blijft een onderwerp

voor discussie.(25) Zoals in de inleiding beschreven, zijn ook andere factoren mee bepalend voor de

ernst van de aandoening en blijkt soms peroperatoir dat de vorm meer uitgesproken is dan initieel

beoordeeld. Het onderscheid tussen coronair, subcoronair en distaal peniel is soms moeilijk te bepalen

en wordt soms door elkaar gebruikt zoals geobserveerd bij de gegevensverzameling voor dit

onderzoek. Hadidi et al. stelt voor om de meatuslocatie te omschrijven als glandulair, distaal of

proximaal. De distale vorm omvat dan zowel (sub)coronaire, distaal peniele als midpeniele

hypospadias. De proximale vorm groepeert de proximaal peniele, penoscrotale, scrotale en perineale

lokalisaties van de meatus.(8) Voor de analyse bij dit onderzoek werd gekozen om te werken met een

distale groep, midpeniele hypospadias en een proximale groep (cfr 1.1. graad van hypospadias bij de

resultaten). De midpeniele categorie werd behouden om als het ware een buffer te vormen tussen de

distale groep en proximale groep. Deze tussengroep bleek van belang te zijn om de overgang van

distaal naar proximaal op verschillende vlakken beter te illustreren. Braga et al. adviseert om toch een

onderscheid te maken tussen proximaal peniele vormen en penoscrotale vormen om de resultaten te

beoordelen van herstel van meer uitgesproken vormen van hypospadias.(37) Echter bij deze

retrospectieve analyse wordt gepoogd een totaalbeeld te vormen van de behandeling van hypospadias

en niet te focussen op de meer uitgesproken vormen. In deze onderzoeksgroep is bij 13,6% van de

penoscrotale vormen initieel ook penoscrotale transpositie aanwezig.

Page 43: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 39

Een zeldzame groep patiënten zijn deze met de MIP vorm (n=3). Bij de glandulaire en (sub)coronaire

vormen van hypospadias is uitzonderlijk de voorhuid intact, respectievelijk in 7% en 1,7% van de

gevallen. In totaal presenteerde 2,3% van de patiënten in deze groep zich met een intact preputium.

Eveneens in 2,3% van de patiënten kwam een gespleten preputium met orthotope meatus voor. Hierbij

werd in 45% de meatus gemanipuleerd. In de overige gevallen werd bij de helft gekozen voor

circumcisie, bij de andere helft voor preputioplastie.

Beschrijving van de comorbiditeit toont aan dat hypospadias inderdaad associatie vertoont met

bepaalde andere aandoeningen. Zo werd hier bij 5,4% van de patiënten melding gemaakt van

comorbide afwijkingen. De grootste groep van geassocieerde afwijkingen is de congenitale

hartafwijking. Bij bijna 2% van de onderzoekspopulatie is een hart- of aorta afwijking

gediagnosticeerd, terwijl men dit in de algemene populatie bij 6 à 8 per 1000 levendgeborenen

verwacht. Verder is te zien dat hoe proximaler de hypospadiasvorm hoe meer kans er is dat het kadert

binnen een DSD.

De zeldzame recessief overervende aandoeningen Smith-Lemli-Opitz syndroom (7-dehydrocholesterol

reductase deficiëntie) en Laurence-Moon-Bardet-Biedl syndroom worden hier geobserveerd in een

relatief kleine groep van 474 patiënten. Ook zien we het familiale voorkomen weerspiegeld in de

resultaten. Zo is er, van de 4 paar tweelingbroers, maar 1 patiënt waarbij zijn tweelingbroer geen

hypospadias heeft. In totaal is bij 3,4% van de patiënten een positieve familiale anamnese

gerapporteerd in dit onderzoek. Geschat wordt dat hypospadias in 7% familiaal voorkomt.(4,46)

Deze bevindingen suggereren opnieuw de betrokkenheid van genetische factoren.

2.2. Operatie

Het aanbevolen tijdstip om hypospadias te corrigeren is vóór de leeftijd van 18 maanden.(15) Dit omdat

de genitale bewustwording ongeveer rond 18 maand optreedt.(29) Hoewel er bij de resultaten geen

statistisch significant verschil te vinden was tussen de leeftijd bij 1e operatie in functie van het

geboortejaar, kan men aan de hand van figuur 10 stellen dat er misschien toch een trend te zien is van

minder ‘outliers’ (patiënten die pas op oudere leeftijd zijn geopereerd). Hierbij dient echter wel het

verschil in de mogelijke follow-up tijd opgemerkt te worden.

De gemiddelde leeftijd van 1e operatie bij deze onderzoekspopulatie was 22,55 maanden en bijna 70%

van de patiënten werd vóór hun 2e verjaardag voor de eerste maal geopereerd. Uit de analyse blijkt

verder dat de gemiddelde operatieleeftijd bij de distale groep ouder is dan deze bij de midpeniele en

proximale groep. Aangezien de onlay-technieken meer gebruikt worden voor de meer proximale

vormen van hypospadias weerspiegelt dit zich ook in een jongere leeftijd bij 1e operatie bij deze groep

van technieken. Een verklaring voor het verschil in operatieleeftijd kan misschien gezocht worden in

een latere diagnose bij minder uitgesproken gevallen van hypospadias. Een vroegere diagnosestelling

kan leiden tot een vroegere hypospadiascorrectie en kan de gemiddelde leeftijd van 1e operatie voor

hypospadias verder naar beneden brengen. Op jongere leeftijd, wanneer het kind nog luiergebonden is,

Page 44: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 40

kan ook de nazorg van de operatie gemakkelijker verlopen. Uit analyse blijkt nog dat de meeste

patiënten 1 chirurg hebben, die in geval van complicaties, ook de heringreep uitvoert. Een goede uitleg

aan de ouders, die ook de mogelijke complicaties bespreekt, zodat er geen breuk in vertrouwen

optreedt, kan verklaren waarom er geen andere chirurg wordt geconsulteerd voor de heringreep.

De gebruikte technieken voor primair hypospadiasherstel zijn gevarieerd. Ondanks de stelling dat er

honderden verschillende technieken en aanpassingen zijn beschreven in de literatuur, blijkt uit dit

onderzoek dat het beheersen van een handvol technieken volstaat in de behandeling van hypospadias.

Bij de analyse van gegevens is hier gekozen om de technieken in te delen in 4 grote groepen. Dit

voornamelijk om de TIP techniek en technieken die gebruik maken van een onlay-flap gemakkelijk te

kunnen onderscheiden. De gebruikte technieken variëren significant in functie van de graad van

hypospadias. Door de variabele presentatie van hypospadias dient de techniek gevalspecifiek gekozen

te worden en het zoeken naar een universele techniek die in alle gevallen toegepast wordt, lijkt niet

aan de orde. Wanneer men de gebruikte technieken uitzet in functie van het operatiejaar is er hier geen

duidelijke toename in het gebruik van TIP te observeren. Hoewel TIP toegepast kan worden bij de

meeste hypospadiasvormen, is het slechts bij 40,5% van de patiënten gebruikt voor het primair

hypospadiasherstel. De trend om TIP ook te gebruiken in meer proximale vormen, kan het aandeel van

TIP mogelijks doen toenemen. Beschrijvingen van andere auteurs suggereren een vermindering van

het aantal complicaties bij het toepassen van TIP binnen de proximale vormen, die toegeschreven

wordt aan techniekveranderingen, een beter herkennen van de geschiktheid van de urethrale plaat voor

TIP en de leercurve van de chirurg.(39,40)

Bij de gegevensverzameling voor dit onderzoek is gebleken dat de gebruikte techniek niet altijd

uitgebreid is beschreven. Daarnaast kunnen kleine aanpassingen en evoluties in technieken, eventueel

door ervaringen van de chirurg, moeilijk in beeld worden gebracht. Ook de gebruikte naamgeving kan

verschillen. Zo wordt in het UZ Gent de term ‘SNODPI’ gebruikt om een combinatie van de

Snodgrass techniek en MAGPI techniek te omschrijven.

Bij 1 op 4 patiënten werd een (forse) kromstand of ‘tilting’ van de glans expliciet vermeld. Toch is

slechts bij 11 patiënten van deze cohorte een extra correctie van de kromstand beschreven. Dit wijst

erop dat de chordee vaak eenvoudig los te maken is en de kromstand niet inherent te wijten is aan een

afwijking in de urethrale plaat. De nood aan een kromstandcorrectie volgens Nesbit is er meer in meer

proximale vormen van hypospadias.

3. Complicaties

Het objectiveren van de complicaties en het tijdstip beschrijven waarop deze optreden is moeilijk uit te

voeren, zeker bij een retrospectief onderzoek. Bij onderzoeken die de resultaten van een techniek

trachten te beschrijven wordt vaak geen rekening gehouden met de verscheidenheid aan complicaties

Page 45: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 41

die kunnen optreden, alsook het mogelijk gecombineerd voorkomen hiervan. Een fistel is vaak het

gemakkelijkst te observeren.(26) Echter de cosmetische resultaten alsook meatusstenosen of meatale

regressie zijn minder makkelijk om te objectiveren, ook omdat er niet altijd een heringreep wordt

uitgevoerd. Daarnaast wordt er in de literatuur niet altijd een exacte omschrijving gegeven van wat als

complicatie meegerekend wordt bij analyse en wat niet. Door de subjectieve beoordeling van

cosmetische, functionele en psychologische resultaten, en door de verschillen in evaluatie, is het

moeilijk om resultaten tussen publicaties onderling te vergelijken.(14)

Verschillende complicaties zijn beschreven na de uitgevoerde hypospadiasingrepen, gaande van een

onmiddellijk postoperatief optredende complicatie als bloeding, oedeem of infectie, tot persisterende

complicaties zoals fistel, stenose of loslating van het herstel. Bij dit onderzoek wordt gekeken naar de

uitgevoerde heroperaties en de opgegeven reden(en) om de complicaties enigszins te objectiveren. Dit

alles wordt gerapporteerd in functie van het initiële hypospadiasherstel. Hierdoor wordt het mogelijk

om (retrospectief) een tijdstip te bepalen waarop een complicatie zich manifesteert. Daarnaast is het

door het analyseren van de beschrijvende parameters mogelijk om risicofactoren te achterhalen die

mogelijks de kans op heroperatie vergroten.

Een ontbrekende datum van heroperatie in de opgestelde database geeft aan dat de overeenkomstige

patiënt niet teruggekomen is. Dit kan er enerzijds op wijzen dat de patiënt een ander ziekenhuis heeft

opgezocht voor een complicatie, maar kan er anderzijds ook op wijzen dat er helemaal geen

complicatie is opgetreden. Daarom kan men niet stellen dat een ontbrekende datum een tekortkoming

vormt voor dit retrospectief onderzoek maar wel dat de heringreepkansen aangegeven bij de resultaten

een zekere ondergrens vormen van opgetreden complicaties.

Bij deze onderzoekspopulatie heeft 75,9% voldoende aan de initiële ingreep (weliswaar tot op datum

van 4 juli 2011). De overige 24,1% heeft reeds een of meerdere nieuwe operatie(s), verband houdend

met de hypospadias, nodig gehad. Aan de hand van de tijd tot heringreep (zie 3.6. bij de resultaten) is

te zien dat dit cijfer stabiliseert na een aantal jaren (zie verder). Analyse toont aan dat de proximale

groep significant meer kans heeft op een heringreep, wat ook aannemelijk is omdat het een

uitgebreidere hypospadiasvorm betreft. Ook andere auteurs hebben reeds hogere

complicatiepercentages beschreven bij proximale vormen van hypospadias.(12,28,37,38,47,48) Dit toont aan

dat een techniek die meer in distale vormen gebruikt wordt niet zonder nuancering vergeleken kan

worden met een techniek die meer in proximale gevallen wordt gebruikt.

Verder blijkt uit de analyse dat, als de techniek opgenomen in de database onder ‘MAGPI’ gebruikt is

voor het initiële herstel, de patiënt geopereerd met deze techniek minder kans heeft op een heringreep

ten opzichte van andere technieken. Ook binnen de distale groep is dit verschil met TIP en GAP

zichtbaar. Zoals andere auteurs stellen, kan de MAGPI (of aanverwante) techniek dus zorgen voor

goede resultaten.(20,49) Naast TIP blijft MAGPI door chirurgen dan ook de meest gewenste techniek

door om te gebruiken in glandulaire hypospadiasvormen.(23)

Page 46: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 42

Wanneer er wordt gekeken naar de aard van de complicaties is te zien dat een fistel de meest

voorkomende indicatie is om over te gaan tot een herstelingreep. Daarnaast blijkt dat heringrijpen voor

een esthetisch probleem geen zeldzaam fenomeen is, zeker wanneer rekening wordt gehouden met het

gecombineerd voorkomen met andere indicaties tot heroperatie. Bij interpretatie van het procentueel

voorkomen van de heringreepredenen (zie figuur 14 en 15) kan het optreden van een specifieke

complicatie vergeleken worden tussen verschillende hypospadiasvormen of technieken. Optellen van

de complicatiepercentages heeft echter geen nut ten gevolge van het mogelijks gecombineerd

voorkomen van complicaties. Een patiënt met een proximale vorm van hypospadias heeft na het

initiële hypospadiasherstel meer kans op een fistel in vergelijking met een patiënt uit de distale of

midpeniele groep. Dit wordt zowel globaal gezien bij de totale patiëntenpopulatie als bij de groep

patiënten die een heringreep nodig hadden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de sterkere

associatie tussen de proximale groep en het gebruik van onlay-technieken. Ook met betrekking tot

esthetische indicatie voor heroperatie blijkt dit vaker voor te komen bij de proximale vorm ten

opzichte van de distale vorm. Liu et al. geeft bij het onderzoeken naar de patiënttevredenheid op lange

termijn aan dat patiënten die meerdere operaties ondergingen, zoals vaker bij uitgesproken vormen van

hypospadias, meer klachten hebben over het voorkomen van hun geslachtsorgaan.(50)

Een patiënt die geopereerd is aan de hand van een techniek waarbij de urethrale plaat wordt

ingesneden, heeft meer kans dat hij omwille van een meatusstenose een heringreep zal dienen te

ondergaan in vergelijking met andere technieken. Als er een complicatie optreedt na het initiële

hypospadiasherstel, is het bij de incisie-groep ook waarschijnlijker dat dit een meatusstenose betreft in

vergelijking met de onlay-groep. De berichten dat TIP aanleiding zou geven tot meer meatusstenosen

worden bij deze analyse dus ook aangetoond.(36,41,42) Verschillende aanpassingen aan de TIP techniek

zijn beschreven om te proberen het voorkomen van complicaties te verminderen.(29,41,45,51-53)

Zoals hierboven aangegeven wordt bij andere studies vaak enkel rekening gehouden met complicaties

zoals fistel, meatusstenose of loslating, terwijl het esthetische aspect vaak buiten beschouwing blijft.

Slechts uitzonderlijk wordt getracht om de esthetische resultaten van hypospadiasherstel objectief te

evalueren.(33,50) Rekening houden met en objectiveren van de esthetische uitkomst na

hypospadiaschirurgie is dus aangeraden. Ook vanuit het standpunt van de patiënt is het belangrijk om

alle complicaties na te gaan, ook op lange termijn.(25)

Globaal genomen wordt er bij deze onderzoekspopulatie geobserveerd dat er geen verschil is in kans

op een nieuwe operatie na het primaire herstel of na een ingreep omwille van een opgetreden

complicatie. Op zich hoeft een eenmalige heringreep dus niet te wijzen op een verhoogde kans op

verdere complicaties. In geval van bijkomende complicaties neemt de kans op heringreep echter wel

toe. Ook andere auteurs beschrijven dat zogenaamde cripples het slechter doen in zin van het optreden

van complicaties.(21,54) Dit vormt naast het vaak ontbreken van de nodige voorgeschiedenis een

bevestiging voor de keuze, bij het begin van dit onderzoek, om cripples uit te sluiten.

Page 47: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 43

Bij de zoektocht naar andere factoren die zouden kunnen bijdragen tot een geslaagd

hypospadiasherstel in 1 tijd, zijn enkele zaken op te merken. Zo is gebleken dat de gemiddelde leeftijd

bij 1e operatie significant verschilt tussen de groep patiënten die slechts 1 ingreep ondergingen en de

groep patiënten die een of meerdere heringrepen nodig hadden. Gecombineerd met het feit dat de

gemiddelde post-op follow-up tijd korter is bij de groep patiënten met slechts 1 ingreep, vormt dit stof

voor een delicate interpretatieoefening. Men kan bedenken dat wanneer er geen complicaties optreden,

de patiënt minder teruggezien wordt op consultatie waardoor de post-op follow-up tijd logischerwijze

korter is. Maar anderzijds kan men ook stellen dat indien de patiënt minder lang opgevolgd is,

mogelijke complicaties niet geregistreerd zijn. Toch blijkt uit de resultaten ook dat de proximale groep

patiënten – en geassocieerd ook de onlay-groep – langer opgevolgd is na de initiële operatie,

waarschijnlijk mede omwille van meer complicaties. Daarnaast is bij de opzet van dit onderzoek

rekening gehouden met het mogelijk maken van een ruime opvolgingsperiode door het tijdsinterval

tussen gegevensverzameling en geboortedatum (zie eerder). Dit alles pleit in het voordeel van de

redenering dat patiënten zonder complicaties gewoon minder lang zijn opgevolgd juist omdat er geen

complicaties zijn opgetreden. Om de gemiddeld oudere leeftijd bij 1e operatie te verklaren (ongeveer 6

maanden verschil) bij de groep van ongecompliceerde patiënten kan men rekening houden met het feit

dat de patiënten met een distale vorm van hypospadias bij deze onderzoekspopulatie gemiddeld op

oudere leeftijd zijn geopereerd en het is juist deze groep die minder kans op heroperatie heeft.

Daarnaast heeft een patiënt die op oudere leeftijd wordt geopereerd een kortere (mogelijke)

opvolgingsperiode, wat inherent is aan het bepalen van een eindpunt van gegevensverzameling. Onder

3.8. bij de resultaten is te zien dat, zelfs bij opsplitsen in kleine leeftijdscategorieën, het percentage van

patiënten met eenmalige ingreep een stijgende trend vertoont. Daardoor is het onwaarschijnlijk dat

deze trend volledig te wijten is aan selectie van patiënten met minder lange opvolging. Andere

onderzoeken suggereren dat uitstellen van hypospadiaschirurgie kan leiden tot meer

complicaties.(20,55,56) Men zou kunnen stellen dat uit dit onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn

dat opereren op (iets) oudere leeftijd zou leiden tot meer heringrepen. Hierbij wordt echter niet

gekeken naar operaties die op tienerleeftijd worden uitgevoerd, zoals tijdens of na de puberteit. De

bevinding bij dit onderzoek dat de iets later geopereerde patiënten niet meer kans hebben op een

noodzakelijk heringrijpen, dient echter het opereren op jonge leeftijd niet te ontmoedigen. Zoals eerder

gesteld kan de psychologische impact van opereren na 18 maanden niet achterwege gelaten worden.

Bovenstaande bemerkingen met betrekking tot de verschillen in opvolging tussen verschillende

groepen tonen aan dat interpretatie van de gegevens zeer moeilijk is. Er zijn zoveel variabelen die

kunnen meespelen in het beïnvloeden van de cijfergegevens dat het vastpinnen op één parameter

mogelijks kan leiden tot het trekken van foute conclusies. Deze scriptie probeert deze variatie van

mogelijke beïnvloedende factoren dan ook aan te kaarten.

Page 48: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 44

In de literatuur wordt er gesproken van een leercurve bij hypospadiaschirurgie.(26) Ook bij de

resultaten van dit onderzoek is te zien dat het slaagpercentage van de initiële ingreep in functie van het

operatiejaar een stijgende trend vertoont (zie figuur 24). Ook de chirurg kan voor een procentueel

verschil in slaagpercentage zorgen. Kocherov et al. stelt dat het gebruik van veranderende technieken

en significante verbeteringen van de instrumenten en draden, mogelijks een impact kan hebben op de

klinische uitkomst van de patiënten.(19) Binnen deze onderzoekspopulatie is ook aangetoond dat de

kans op heringreep significant verschillend is tussen de vicryl- en de monocrylgroep. Subgroepanalyse

toont echter ook dat de karakteristieken met betrekking tot hypospadiasvorm en gebruikte techniek

niet dezelfde zijn tussen de twee groepen van gebruikte hechtdraad bij het initiële hypospadiasherstel.

In de veronderstelling dat monocryl tot betere resultaten leidt dan vicryl, kan het toenemende gebruik

van monocryl beschreven in deze onderzoekspopulatie op zich al voldoende zijn om de stijgende trend

in slaagpercentage van de initiële ingreep mee te verklaren. Vergelijking met andere literatuur leert dat

de vele variabele factoren kunnen leiden tot verschillende resultaten met betrekking tot de gebruikte

draad.(57,58)

Algemeen wordt aangenomen dat het gebruik van dartosweefsel om het urethroplastie te

vervolledigen, een beschermende rol speelt in het voorkomen van fistels.(51,53) Bij analyse bij deze

onderzoekspopulatie is initieel gezien dat patiënten waarbij een dartosflap gebruikt werd bij de eerste

operatie, een hogere kans hebben op heringreep. Verdere subanalyse geeft aan dat het verschil in

heringreepkans verdwijnt indien men factoren als hypospadiasvorm en techniek probeert uit te

schakelen. Dit is opnieuw een voorbeeld van het feit dat er rekening gehouden dient te worden met de

vele variabelen indien men echt objectief de resultaten tussen gebruikte technieken wil vergelijken. Bij

subgroepanalyse van het fistelpercentage is te zien dat er inderdaad minder fistels worden

geobserveerd in geval van dartosflap gebruik in vergelijkbare gevallen (weliswaar zonder statistische

significantie).

Opvallend bij dit onderzoek is dat de patiënten die een voorhuidherstel ondergingen opmerkelijk

weinig complicaties vertonen. Slechts 13% had nood aan een 2e ingreep, waarbij een complicatie van

het voorhuidherstel op zich slechts in 4 van de 9 gevallen de reden voor heringrijpen was. In het

uiteindelijke verloop is slechts in 7,2% van de gevallen de melding gemaakt dat de voorhuid niet meer

aanwezig is. Ook andere auteurs stellen dat het verrichten van een preputioplastie bij geselecteerde

patiënten niet moet leiden tot meer complicaties.(31,32)

Een andere observatie bij deze onderzoekspopulatie is dat bij onlay-technieken waarbij gebruik is

gemaakt van een langere flap, er meer kans op heroperatie is in vergelijking met ingrepen waarbij een

kortere flap gebruikt is. Intuïtief is dit aannemelijk, doordat het opgevulde defect uitgebreider is en dus

een grotere flaplengte vereist is, dat de kans op complicaties groter is dan wanneer het een klein defect

betreft.

Page 49: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 45

4. Opvolging

Hierboven is al uitvoerig besproken dat variatie in de opvolgingstijd kan bijdragen tot verschillen in

het observeren van complicaties. De uiteindelijke resultaten van hypospadiaschirurgie evalueren is een

zeer complex gebeuren. Retrospectief onderzoek kan de verschillende variabelen enkel beschrijven,

maar ook prospectief onderzoek heeft te maken met dezelfde beperkingen van de opvolgingstijd. Door

het gespreid in de tijd optreden van complicaties, dient er steeds een eindpunt gekozen te worden

waarop patiëntengegevens worden geanalyseerd. Bij dit onderzoek is de opvolgingsleeftijd opgesplitst

in de leeftijd bij 1e operatie en de post-op follow-up tijd om deze variabelen in kaart te brengen. Dit is

een van de weinige onderzoeken die het optreden van complicaties tracht weer te geven in functie van

de tijd na operatie. Vaak rapporteren andere onderzoeken de verschillen in opvolging onvolledig,

ontbreekt een exacte omschrijving van de complicaties en gebeurt de analyse aansluitend op de

operatiejaren waardoor een langere follow-up periode onmogelijk wordt gemaakt. Een punt waarop dit

onderzoek het verschil tracht te maken is juist om de mogelijkheid te creëren dat complicaties die later

optreden ook opgenomen worden bij de analyse van de behandeling van hypospadias.

Uit analyse is gebleken dat er bij deze onderzoekspopulatie gemiddeld 25,22 maanden zit tussen het

initiële hypospadiasherstel en de daaropvolgende heringreep (wanneer deze vereist is). Er is geen

statistisch verschil in de gemiddelde tijd tot heringreep tussen de verschillende hypospadiasvormen en

hersteltechnieken onderling aangetoond. Toch is er te zien dat indien er een complicatie optreedt, deze

slechts in 47,37% van de gevallen binnen het jaar na het initiële hypospadiasherstel wordt

gecorrigeerd. Bij 37,72% van de gevallen is dit zelfs pas na 2 jaar. Voor een adequate beschrijving van

de resultaten van hypospadiaschirurgie dient er dus rekening gehouden te worden met het feit dat niet

alle complicaties binnen het jaar na operatie optreden. Figuur 20 en 21 geven dan ook weer dat pas na

tenminste 3 jaar er stilaan een stabilisatie optreedt. Indien men de post-op follow-uptijd beperkt tot 3

jaar neemt, mist men in deze onderzoekspopulatie nog steeds minstens 1/5e van de patiënten die een

heringreep nodig hadden. Door de methodologie van deze studie bedraagt de theoretische

opvolgingsleeftijd maximaal 14 jaar. Conceptueel gezien zou het pas bij een oneindig lange

opvolgingstijd mogelijk zijn om alle complicaties te diagnosticeren. Dus zou men kunnen stellen dat

er in de realiteit nog meer dan 1 op 5 van de patiënten met complicaties worden gemist indien men

zich zou beperken tot 3 jaar follow-up. Vele andere studies houden door hun opbouw maar rekening

met complicaties opgetreden binnen het jaar na initieel hypospadiasherstel. Lange termijn resultaten

zijn ook nodig om nieuwere technieken adequaat te kunnen evalueren.(43)

In totaal werd bij deze onderzoekspopulatie bij 59% een consultatie meer dan 1 jaar postoperatief

geregistreerd. De gemiddelde post-op follow-uptijd bedraagt 34,03 maand.

De bevindingen bij de resultaten tonen aan dat retrospectieve analyse van de uroflowmetrie-resultaten

zeer moeilijk is. Naast de vele ontbrekende gegevens, is er ook een selectie van meerdere uroflows bij

gecompliceerde patiënten aan te tonen. Daarnaast vormt het verband tussen het geloosde volume of de

Page 50: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 46

leeftijd bij de uroflow-afname en de Qmax een uitdaging om de uroflowmetrie-resultaten tussen

verschillende patiënten te vergelijken. De leeftijd bij 1e operatie blijkt in dit onderzoek geen verband te

houden met veranderingen in het urinedebiet. Verschillende normogrammen zijn beschreven om een

obstructief flowpatroon te objectiveren en daarnaast wordt gesteld dat er een voldoende groot geloosd

volume dient te zijn om de uroflow te interpreteren.(59,60) Voor dit laatste werkt men meestal aan de

hand van een percentage van het verwachte blaasvolume voor een bepaalde leeftijd. De neourethra die

bij hypospadiasherstel wordt gecreëerd kan op zich al mogelijks een afwijkend flowpatroon

geven.(25,44) In de literatuur is er interesse naar het de invloed van incisie van de urethrale plaat op het

flowpatroon.(61,62) Een obstructief flowpatroon kan optreden in asymptomatische patiënten en kan

spontaan verbeteren, maar kan ook verslechteren zelfs vele jaren postoperatief.(60) Ondanks de

moeilijkheden bij het retrospectief analyseren wordt de nut van uroflowmetrie in de praktijk hier zeker

niet in vraag gesteld.

5. Aanbevelingen

Referentiecentrum

Hypospadias kan adequaat behandeld worden door middel van chirurgisch herstel. De ervaring van de

chirurg kan samen met de gebruikte technieken een belangrijke rol spelen. In een referentiecentrum

kan er gezorgd worden voor voldoende blootstelling aan de verschillende presentaties van hypospadias

en kan men aan de hand van bedrevenheid in een handvol technieken goede resultaten behalen.

Systematische beschrijving

Hypospadias is een frequente aandoening met zeer variabele presentatie. Bevorderen van de

bewustwording hiervan kan leiden tot een vroegere diagnose en therapie.(6) Het systematisch

gestructureerd beschrijven van zowel de hypospadiasvorm, gebruikte operatietechniek en opvolging

bij elke patiënt kan leiden tot een gemakkelijkere analyse van de werkelijke resultaten van de

behandeling hypospadias. Een totaalbeeld behouden is belangrijk met betrekking tot het analyseren

van complicaties, zeker bij retrospectieve analyse.

Langere opvolging

Veel van de complicaties zijn pas merkbaar enkele jaren na het initiële herstel. Bij onderzoekswerk is

het belangrijk om een lange follow-up mogelijk te maken bij het studiedesign om correct het

voorkomen van complicaties te kunnen beschrijven. Deze tekortkoming van de meeste bestaande

literatuur dient men in rekening te houden bij het interpreteren van de resultaten. In de praktijk dient

een langdurige follow-up van patiënten niet als onnodig geacht te worden.(15)

Page 51: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Discuss ie | 47

6. Tekortkomingen en toekomst

Hierboven zijn reeds enkele tekortkomingen van dit onderzoek besproken. Echter de meeste zijn

onvermijdelijk, zowel door het retrospectieve aspect als door de variabiliteit waarmee de behandeling

van hypospadias te maken heeft. Er is getracht om bij interpretatie van de gegevens rekening te

houden met mogelijke selectiebias en confounders. Het retrospectief selecteren van een grotere

patiëntengroep kan, door evolutie in de behandeling van hypospadias, zorgen voor een sterkere

beïnvloeding van de resultaten. Toch is het gebruiken van de gegevens van een groot aantal patiënten

de enige mogelijkheid om objectieve resultaten te bekomen.

De beschreven resultaten zijn van toepassing op deze specifieke onderzoekspopulatie, eigen aan UZ

Gent in deze welomschreven periode. Voorzichtigheid is dus geboden om de bevindingen niet zonder

kritische ingesteldheid toe te passen op de algemene populatie van patiënten met hypospadias of te

vergelijken met onderzoeken uitgevoerd op andere locaties die een andere onderzoekspopulatie

omvatten. Dit onderzoekswerk kan een basis vormen om te anticiperen op mogelijke problemen bij het

uitvoeren van nieuwe onderzoeken. Een verdere informatisering van patiëntengegevens kan bijdragen

tot het vergemakkelijken van het analyseren van de resultaten op grotere patiëntenpopulaties. Dit kan

ook zorgen voor een beter patiëntgericht beeld en initiatieven zoals het E-Health platform kunnen

verschillende contacten in het kader van hypospadias, ook buiten één welbepaald centrum, beter in

kaart brengen.

7. Conclusie

Dit onderzoek biedt een uitgebreide analyse van de resultaten van hypospadiasherstelingrepen

uitgevoerd in een tertiair referentiecentrum. Ondanks de tekorten die inherent zijn aan een

retrospectieve analyse, werd getracht te anticiperen op mogelijke problemen om de gevonden

resultaten toepasbaar te maken voor de reële situatie. Dit leidt tot een aantal aanbevelingen die in

rekening gehouden kunnen worden met betrekking tot de behandeling van hypospadias.

In de huidige literatuur gebeurt de rapportage van resultaten omtrent hypospadiaschirurgie nog te vaak

onomzichtig. Een kritische houding is dan ook aangewezen wanneer men resultaten tussen

verschillende onderzoeken wenst te vergelijken.

Page 52: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Referentie l i j st | 48

Referentielijst

1. Schoenwolf GC, Bleyl SB, Brauwer PR, Francis-West PH. Larsen’s Human Embryology, 4th edition. Philadelphia: Churchill Livingstone; 2009. p. 521,532-535.

2. Baskin LS, Ebbers MB. Hypospadias: anatomy, etiology, and technique. J Pediatr Surg. 2006 Mar;41(3):463-72.

3. van der Zanden LF, van Rooij IA, Feitz WF, Franke B, Roeleveld N, et al. Aetiology of hypospadias: a systematic review of genes and environment. Hum Reprod Update. 2012 Feb 26. Epub ahead of print

4. Kraft KH, Shukla AR, Canning DA. Hypospadias. Urol Clin North Am. 2010 May;37(2):167-81.

5. Nassar N, Bower C, Barker A. Increasing prevalence of hypospadias in Western Australia, 1980-2000. Arch Dis Child. 2007 Jul;92(7):580-4.

6. Pierik FH, Burdorf A, Nijman JM, de Muinck Keizer-Schrama SM, Weber RF, et al. A high hypospadias rate in The Netherlands. Hum Reprod. 2002 Apr;17(4):1112-5.

7. De Sy WA. Which technic for which form of hypospadias?. Ann Urol (Paris). 1996;30(4):160-6.

8. Hadidi AT, A.F. Azmy AF. Hypospadias Surgery: An Illustrated Guide. Berlin: Springer-Verlag; 2004.

9. Hansson E, Becker M, Aberg M, Svensson H. Analysis of complications after repair of hypospadias. Scand J Plast Reconstr Surg Hand Surg. 2007;41(3):120-4.

10. Leung AK, Robson WL. Hypospadias: an update. Asian J Androl. 2007 Jan;9(1):16-22.

11. Manzoni G, Bracka A, Palminteri E, Marrocco G. Hypospadias surgery: when, what and by whom? BJU Int. 2004 Nov;94(8):1188-95.

12. Ozturk H, Onen A, Otçu S, Kaya M, Ozturk H. The outcome of one-stage hypospadias repairs. J Pediatr Urol. 2005 Aug;1(4):261-6.

13. Wu WH, Chuang JH, Ting YC, Lee SY, Hsieh CS. Developmental anomalies and disabilities associated with hypospadias. J Urol. 2002 Jul;168(1):229-32.

14. Mouriquand PD, Gorduza DB, Noché ME, Targnion A. Long-term outcome of hypospadias surgery: current dilemmas. Curr Opin Urol. 2011 Nov;21(6):465-9.

15. Hoebeke P, ed. Hypospadias. In: Guidelines on Paediatric Urology. EAU; 2012. Available from: http://www.uroweb.org/gls/pdf/21_Paediatric_Urology.pdf. Accessed May 2, 2012.

16. Abu-Arafeh W, Chertin B, Zilberman M, Farkas A. One-stage repair of hypospadias--experience with 856 cases. Eur Urol. 1998 Oct;34(4):365-7.

17. Schönbucher VB, Landolt MA, Gobet R, Weber DM. Psychosexual development of children and adolescents with hypospadias. J Sex Med. 2008 Jun;5(6):1365-73.

18. Weber DM, Schonbucher VB, Gobet R, Gerber A, Landolt MA. Is there an ideal age for hypospadias repair? A pilot study. J Pediatr Urol. 2009 Oct;5(5):345-50.

19. Kocherov S, Prat D, Koulikov D, Ioscovich A, Chertin B, et al. Outcome of hypospadias repair in toilet-trained children and adolescents. Pediatr Surg Int. 2012 Apr;28(4):429-33.

20. Perlmutter AE, Morabito R, Tarry WF. Impact of patient age on distal hypospadias repair: a surgical perspective. Urology. 2006 Sep;68(3):648-51.

21. Riccabona M, Oswald J, Koen M, Beckers G, Lusuardi L, et al. Comprehensive analysis of six years experience in tubularised incised plate urethroplasty and its extended application in primary and secondary hypospadias repair. Eur Urol. 2003 Dec;44(6):714-9.

Page 53: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Referentie l i j st | 49

22. Wilkinson DJ, Farrelly P, Kenny SE. Outcomes in distal hypospadias: A systematic review of the Mathieu and tubularized incised plate repairs. J Pediatr Urol. 2010 Dec 13. Epub ahead of print

23. Springer A, Krois W, Horcher E. Trends in hypospadias surgery: results of a worldwide survey. Eur Urol. 2011 Dec;60(6):1184-9.

24. Germiyanoğlu C, Nuhoğlu B, Ayyildiz A, Akgül KT. Investigation of factors affecting result of distal hypospadias repair: comparison of two techniques. Urology. 2006 Jul;68(1):182-5.

25. Snodgrass W, Macedo A, Hoebeke P, Mouriquand PD. Hypospadias dilemmas: a round table. J Pediatr Urol. 2011 Apr;7(2):145-57.

26. Horowitz M, Salzhauer E. The 'learning curve' in hypospadias surgery. BJU Int. 2006 Mar;97(3):593-6.

27. Snyder CL, Evangelidis A, Hansen G, St Peter SD, Murphy JP, et al. Management of complications after hypospadias repair. Urology. 2005 Apr;65(4):782-5.

28. de Mattos e Silva E, Gorduza DB, Catti M, Valmalle AF, Mouriquand P, et al. Outcome of severe hypospadias repair using three different techniques. J Pediatr Urol. 2009 Jun;5(3):205-11.

29. Snodgrass WT. Snodgrass technique for hypospadias repair. BJU Int. 2005 Mar;95(4):683-93.

30. Snodgrass WT, ed. Hypospadias. In: Campbell-Walsh Urology, 10th Edition. Wein AJ, Kavoussi LR, Novick AC, Partin AW, Peters CA. Philadelphia: WB Saunders; 2011. p. 3503-3535.

31. Papouis G, Kaselas C, Skoumis K, Kaselas V. Repair of distal hypospadias and preputioplasty in one operation. Risks and advantages. Urol Int. 2009;82(2):183-6.

32. Elganainy EO, Hameed DA, Abdelsalam YM, Abdelaziz MA. Prepuce preserving versus conventional Mathieu urethroplasty for distal hypospadias - A prospective randomized study. J Pediatr Urol. 2011 Jun 4. Epub ahead of print

33. Rynja SP, de Jong TP, Bosch JL, de Kort LM. Functional, cosmetic and psychosexual results in adult men who underwent hypospadias correction in childhood. J Pediatr Urol. 2011 Oct;7(5):504-15.

34. Braga LH, Lorenzo AJ, Salle JL. Tubularized incised plate urethroplasty for distal hypospadias: A literature review. Indian J Urol. 2008 Apr;24(2):219-25.

35. Ververidis M, Dickson AP, Gough DC. An objective assessment of the results of hypospadias surgery. BJU Int. 2005 Jul;96(1):135-9.

36. Akbiyik F, Tiryaki T, Senel E, Mambet E, Atayurt H, et al. Clinical experience in hypospadias: results of tubularized incised plate in 496 patients. Urology. 2009 Jun;73(6):1255-7.

37. Braga LH, Pippi Salle JL, Lorenzo AJ, Skeldon S, Bagli DJ, et al. Comparative analysis of tubularized incised plate versus onlay island flap urethroplasty for penoscrotal hypospadias. J Urol. 2007 Oct;178(4 Pt 1):1451-6.

38. Snodgrass W, Yucel S. Tubularized incised plate for mid shaft and proximal hypospadias repair. J Urol. 2007 Feb;177(2):698-702.

39. Snodgrass W, Bush N. Tubularized incised plate proximal hypospadias repair: Continued evolution and extended applications. J Pediatr Urol. 2011 Feb;7(1):2-9.

40. Ghanem MA, Nijman RJ. Outcome analysis of tubularized incised urethral plate using dorsal dartos flap for proximal penile hypospadias repair. J Pediatr Urol. 2010 Oct;6(5):477-80.

41. Elganainy EO, Abdelsalam YM, Gadelmoula MM, Shalaby MM. Combined Mathieu and Snodgrass urethroplasty for hypospadias repair: a prospective randomized study. Int J Urol. 2010 Jul;17(7):661-5.

42. Acimi S. Comparative study of two techniques used in distal hypospadias repair: tubularized incised plate (Snodgrass) and tubularized urethral plate (Duplay). Scand J Urol Nephrol. 2011 Feb;45(1):68-71.

Page 54: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Referentie l i j st | 50

43. Wilcox D, Snodgrass W. Long-term outcome following hypospadias repair. World J Urol. 2006 Aug;24(3):240-3.

44. Gürdal M, Tekin A, Kireççi S, Sengör F. Intermediate-term functional and cosmetic results of the Snodgrass procedure in distal and midpenile hypospadias. Pediatr Surg Int. 2004 Mar;20(3):197-9.

45. Ferro F, Vallasciani S, Borsellino A, Atzori P, Martini L. Snodgrass urethroplasty: grafting the incised plate--10 years later. J Urol. 2009 Oct;182(4 Suppl):1730-4.

46. Fredell L, Kockum I, Hansson E, Holmner S, Nordenskjöld A, et al. Heredity of hypospadias and the significance of low birth weight. J Urol. 2002 Mar;167(3):1423-7.

47. Sujijantararat P, Chaiyaprasithi B. Comparative outcome between transverse island flap onlay and tubularized incised plate for primary hypospadias repair. Asian J Surg. 2009 Oct;32(4):229-33.

48. Moursy EE. Outcome of proximal hypospadias repair using three different techniques. J Pediatr Urol. 2010 Feb;6(1):45-53.

49. Hoebeke P, De Sy W. The Arap modification of the MAGPI: experience in 72 patients. Ann Urol (Paris). 1996;30(4):170-3.

50. Liu G, Yuan J, Feng J, Geng J, Wang T, et al. Factors affecting the long-term results of hypospadias repairs. J Pediatr Surg. 2006 Mar;41(3):554-9.

51. el-Kassaby AW, Al-Kandari AM, Elzayat T, Shokeir AA. Modified tubularized incised plate urethroplasty for hypospadias repair: a long-term results of 764 patients. Urology. 2008 Apr;71(4):611-5.

52. Snodgrass W, Cost N, Nakonezny PA, Bush N. Analysis of risk factors for glans dehiscence after tubularized incised plate hypospadias repair. J Urol. 2011 May;185(5):1845-9.

53. Braga LH, Lorenzo AJ, Suoub M, Bägli DJ. Is statistical significance sufficient? Importance of interaction and confounding in hypospadias analysis. J Urol. 2010 Dec;184(6):2510-5.

54. Karabulut A, Sunay M, Erdem K, Erol D, et al. Retrospective analysis of the results obtained by using Mathieu and TIP urethroplasty techniques in recurrent hypospadias repairs. J Pediatr Urol. 2008 Oct;4(5):359-63.

55. Dodson JL, Baird AD, Baker LA, Docimo SG, Mathews RI. Outcomes of delayed hypospadias repair: implications for decision making. J Urol. 2007 Jul;178(1):278-81.

56. Ziada A, Hamza A, Abdel-Rassoul M, Habib E, Daw M, et al. Outcomes of hypospadias repair in older children: a prospective study. J Urol. 2011 Jun;185(6 Suppl):2483-5.

57. Cimador M, Castagnetti M, Milazzo M, Sergio M, De Grazia E. Suture materials: do they affect fistula and stricture rates in flap urethroplasties? Urol Int. 2004;73(4):320-4.

58. Guarino N, Vallasciani SA, Marrocco G. A new suture material for hypospadias surgery: a comparative study. J Urol. 2009 Mar;181(3):1318-22.

59. Kaya C, Kucuk E, Ilktac A, Ozturk M, Karaman MI. Value of urinary flow patterns in the follow-up of children who underwent Snodgrass operation. Urol Int. 2007;78(3):245-8.

60. Andersson M, Doroszkiewicz M, Arfwidsson C, Abrahamsson K, Holmdahl G. Hypospadias repair with tubularized incised plate: Does the obstructive flow pattern resolve spontaneously? J Pediatr Urol. 2011 Aug;7(4):441-5.

61. Scarpa MG, Castagnetti M, Berrettini A, Rigamonti W, Musi L. Urinary function after Snodgrass repair of distal hypospadias: comparison with the Mathieu repair. Pediatr Surg Int. 2010 May;26(5):519-22.

62. Holmdahl G, Karström L, Abrahamsson K, Doroszkiewicz M, Sillén U. Hypospadias repair with tubularized incised plate. Is uroflowmetry necessary postoperatively? J Pediatr Urol. 2006 Aug;2(4):304-7.

Page 55: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Bijlage Lijst met gebruikte afkortingen

MIP Megameatus Intact Preputium

VACTERL Vertebral defects, Anal atresia, Cardiac defects, Trachea-Esophageal fistula, Renal

anomalies, Limb abnormalities

DSD Disorder of Sex Development

MAGPI Meatal Advancement and Glanuloplasty Incorporated

GAP Glans Approximation Procedure

TIP Tubularized Incised Plate

TIF Transverse Island Flap

LIF Longitudinal Island Flap

UZ Universitair Ziekenhuis

T100 plastijd (s)

Qmax maximaal urinedebiet (ml/s)

V geloosd volume (ml)

BI Betrouwbaarheidsinterval

SD Standaarddeviatie

IQR Interquartile Range

ADHD Attention Deficit and Hyperactivity Disorder

ASS Autisme Spectrum Stoornis

VSD Ventrikel Septum Defect

DES Diethylstilbestrol

IVF In Vitro Fertilisatie

ICSI Intracytoplasmatische Sperma Injectie

EBC Expected Bladder Capacity

Page 56: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Abstract posterpresentatie (Aanvaard voor de 23rd Annual Meeting in Zurich, 2012, van de European Society for Paediatric Urology)

HYPOSPADIAS REPAIR IN A SINGLE REFERENCE CENTRE: LONG TERM FOLLOW-UP IS MANDATORY TO DETECT THE REAL COMPLICATION RATE !

Anne-Françoise SPINOIT, Filip POELAERT, Erik VAN LAECKE, Luitzen-Albert GROEN and Piet HOEBEKE University Hospital Ghent, Urology, Ghent, BELGIUM

INTRODUCTION

Hypospadias is one of the most common congenital disorders affecting the male external genitalia, for which several reconstructive techniques are used. We report the hypospadias repair activity of a single reference center and analyze it focusing on the importance of long time follow-up. PATIENTS AND METHODS

A list of surgeries registered as hypospadias repair (n= 1061) between 1997 and 2010 was created, patients born between 06/1997 and 06/2005 were selected (n=543). A database was created with information about hypospadias characteristics, surgical repair and follow-up, which was retrospectively analyzed with SPSS 19. RESULTS

Starting with a database of 543 patients, patients who had a first repair in our center (n=474) were selected for further analysis. Patients having no hypospadias (n=16), referred to our center for complications of previous surgery (n= 45) or with missing data (n=8) were excluded. Distal penile hypospadias was reported in 77.2% (n=366), midpenile in 11.4% (n=54) and proximal in 11.4% (n=54) of children. Technique for initial repair was based on an incised plate technique in 39.9% (n=189), on meatal advancement in 36% (n=171), on an onlay flap in 17.3% (n=82) and on other or combined techniques in 5.3% (n=25). Insufficient information to determine technique was reported in 1.5% (n=7). Mean age at first operation was 22.55 months [4-134], mean follow-up time after the first surgery 33.98 months [0-145]. Seventy-five% of children (n=360) underwent only one operation and had a good long term outcome; in 25 % reoperation was needed, of which 47.37% ( n= 54) in the first year of follow-up. CONCLUSIONS

Overall, a good long term outcome without further complications could be reached in 75% of our cases. In the 25 % of patients who needed one reoperation only, 47.37 % appeared in the first year after surgery indicating the need for long term follow up when reporting on outcomes of hypospadias repair.

Page 57: ANALYSE VAN DE ACTUELE BEHANDELING VAN ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/892/783/RUG01-001892783...FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2011 - 2012 ANALYSE

Poster voor presentatie (Aanvaard voor de 23rd Annual Meeting in Zurich, 2012, van de European Society for Paediatric Urology)