‘Een kerkorganist moet altijd handig zijn’ · 2013. 12. 30. · In eerste instantie ga ik uit...

3
‘Een kerkorganist moet altijd handig zijn AUTEUR ERIK VAN DER HEIJDEN FOTOGRAFIE ERIK VAN DER HEIJDEN COPYRIGHT 2006 WWW.ORGELNIEUWS.NL GRAFISCHE VORMGEVING GéRARD VAN BETLEHEM

Transcript of ‘Een kerkorganist moet altijd handig zijn’ · 2013. 12. 30. · In eerste instantie ga ik uit...

  • ‘Een kerkorganist ’moet altijd handig zijn

    auteur erik van der heijden fotografie erik van der heijdencopyright 2006 www.orgelnieuws.nl grafische vormgeving gérard van betlehem

  • � ‘een kerkorganist moet altijd handig zijn’www.orgelnieuws.nl �

    ganist van de Oranjekerk op een pneumatisch Van Leeuwen-orgel en vervolgens was ik zestien jaar lang cantor-organist van de Duin-zichtkerk, waar ik de beschikking had over een goed mechanisch tweeklaviers van Vulpen-orgel. Daar had ik het enorm naar mijn zin. In 1988 werd ik benoemd tot hoofdorganist van de Sint-Jan in Gouda als opvolger van Klaas Boersma. De wijkgemeenten die in de Sint-Jan kerken behoren tot de Gereformeerde Bond, maar men heeft een vrij ruime blik. Er wordt ritmisch gezongen en naast de psalmen zingen we ook uit het Liedboek voor de Kerken en de Evangelische Liedbundel. Ik voel me daar goed thuis.

    Heb je altijd al een lespraktijk gehad?Lesgeven deed ik al toen ik nog op het conservatorium studeerde. Ik gaf les voor vijf gulden per uur… Momenteel geef ik les aan een muziekschool in Den Haag. Daar heb ik zegge en schrijve één orgel-leerling en twee klavecimbelleerlingen, maar ik geef er ook theorie-lessen. Daarnaast heb ik een kleine privé-lespraktijk. Al met al vind ik dat genoeg. Ik wil ook tijd hebben om zelf met muziek bezig te zijn, te studeren en te componeren.

    ‘een kerkorganist moet altijd handig zijn’

    Kun je iets vertellen over je muzikale achtergrond?Ik ben geboren in Haarlem maar ik ben opgegroeid in Bloemen-daal. Van mijn zevende tot mijn zestiende had ik pianoles bij Miep Dijkstra, een leerlinge van Piet van Egmond. Daarna had ik les van Piet van Egmond. Dat was niet eens zozeer mijn eigen keuze, maar het sprak vanzelf dat ik bij de leraar van Miep Dijkstra verder zou gaan. Van Egmond gaf heel degelijk les en bereidde me voor op een conservatoriumstudie. Aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag studeerde ik bij Adriaan Engels en Wim van Beek. Engels legde de nadruk op techniek. Toonladders kreeg je op allerlei ma-nieren met pedaal en manuaal: gelijke beweging en tegenbeweging, in tertsen en sexten, twee tegen drie en drie tegen vier, daarnaast drie- en vierklanken, lang en kort gebroken, kortom, de techniek werd zeer grondig behandeld. Engels was streng, maar je kreeg wel een goede technische basis mee waarop je verder kon bouwen.Als organist begon ik in De Hoeksteen in Santpoort. Ik was daar hulporganist. Er stond daar een prachtig Van Vulpen-orgel met een mooi eigentijds front. Tijdens mijn studie in Den Haag was ik in verschillende kerken aldaar organist. Ik begon daar in de Vrije Katholieke Kerk op een pneumatisch Pels-orgel, daarna was ik or-

    ‘Een kerkorganist moet altijd handig zijn’auteur erik van der heijden fotografie erik van der heijden

    www.orgelnieuws.nl

    Hij wil ‘handige organisten’ kweken, die

    meer kunnen dan het spelen van een

    melodietje met een eenvoudige bege-

    leiding. Hij voltooide onlangs het eerste

    deel van zijn zesdelige orgelmethode

    Organo Pleno. Een gesprek met Christiaan

    Ingelse, organist van de Sint-Janskerk in

    Gouda.

  • Hoe ben je ertoe gekomen om een methode voor orgel te schrijven?Ik liep al jaren met de gedachte om een methode te schrijven die specifiek gericht is op het orgel. De meest gebruikte methode is die van Folk Dean. Daar wordt veel lelijks over gezegd, maar dat vind ik niet in alle opzichten terecht. Het probleem is eigenlijk dat er geen echt leuke methodes bestaan. Voor die tijd zit de methode van Folk Dean best goed in elkaar, al vinden we het nu misschien wat oubol-lig. Via via hoorde ik dat ook Dick Sanderman overwoog een nieuwe methode te schrijven en dat daar eventueel meer mensen betrokken bij zouden worden. Daarop heb ik contact met hem opgenomen. Er was toen al veel gediscussieerd over de opzet, een discussie die bij mijn weten tot in de vakbladen is gevoerd. Aanvankelijk zouden we de methode samen ontwikkelen, maar wegens tijdgebrek moest Dick afhaken. Begin 2005 ben ik toen zelf begonnen, in goed over-leg met Dick. Hij heeft wel meegekeken en waar nodig correcties aangebracht. Mijn vrouw Anneke, die aan het conservatorium en aan de PABO heeft gestudeerd, heeft ook meegekeken. Aan haar pedagogische en didactische achtergrond heb ik veel gehad. Zij heeft bovendien de prachtige en kleurige aquarel gemaakt die op de voorkant prijkt.Het eerste deel van de methode heb ik op enkele keyboardleerlin-gen getest en de meeste daarvan hadden daar wel lol in. Dat vond ik een goede graadmeter.

    Hoe gaat dat in zijn werk, zo’n methode ontwikkelen?Je maakt een plan, een ontwerp, een volgorde van onderwerpen maar gaandeweg stel je dat bij.Ik wist wel hoe ik wilde beginnen: vanuit het ritme. Op het conser-vatorium had ik methodieklessen voor piano van een zekere mijn-heer Schonk en van hem heb ik zeldzaam veel geleerd. Hij had een heel praktische benadering. Hij vond dat beginnende leerlingen niet moeten tellen maar in elementaire waarden als kort en lang moeten denken. Je begint dan met je oren in plaats van zo iets abstracts als tellen. Dat werkt heel goed, hoewel je dat na enige tijd, wel los moet laten. Schonk demonstreerde met een proefleerling hoe je noten kunt leren lezen met behulp van een alfabetcirkel, die ook in mijn methode staat. Ik heb veel van zijn ideeën overgenomen.

    Het is een methode voor orgel, maar wat is de doelgroep? Organisten in het algemeen of een specifieke groep?De doelgroep wordt gevormd door kerkorganisten. Dat was ook het verzoek van de uitgever. Ik richt me met deze methode op kinderen - maar ook wel op volwassenen - die kerkorganist willen worden. De methode is dan ook gedacht vanuit de orgelklank. Vanaf het begin krijgen de leerlingen te maken met registraties. Ik vind het belangrijk dat de beginnende leerling al vroeg geconfronteerd wor-den met de diversiteit aan klanken. Bij Adriaan Engels werd nooit over registratie gesproken, hij registreerde voor ons zonder erover te praten. Ik zat al lang en breed op het conservatorium, maar van orgelklank wist ik vrijwel niets! In het begin van de methode leg ik vrij weinig uit over orgelklank - al te veel technische details zouden immers al snel te belastend kunnen werken - maar ik probeer de leerlingen wel te stimuleren om te experimenteren met registers.

    Hoe belangrijk is de leraar?De leraar is belangrijk bij het gebruik van mijn methode. Hij moet stimuleren, bijsturen, advies geven, de leerling verder op weg helpen. Een goede docent is onmisbaar! Al vanaf het begin zijn er oefenin-

    gen waarbij de leraar een eigen partij speelt. Dat maakt het voor de leerling ook uitdagend.

    Ik denk dat een groot deel van je doelgroep te maken heeft met elektronische orgels of piano’s, in ieder geval in de thuissituatie. Is dat bezwaarlijk?In eerste instantie ga ik uit van een pijporgel, maar ik realiseer me ook dat dit niet de gangbare praktijk is. Op elektronisch orgel werkt de methode ook, zelfs op piano kan hij gebruikt worden. Het is in mijn ogen overigens niet verkeerd wanneer je begint met pianospe-len voor je overstapt naar het orgel. Ik wil voorkomen dat organisten stijve harken worden. Ik denk dan aan de handigheid van pianisten, die makkelijk in allerlei stijlen be-geleiden, die greepvaardigheid hebben, die octaveren als dat beter werkt. Het gaat me niet om de pianotechniek, maar wel om de soe-pelheid. Ik streef ernaar om de leerlingen handigheid mee te geven, zonder dat het direct muzikaal ingewikkeld wordt. Folk Dean doet dat goed: zo af en toe staat er een speels walsje of een pittige mars tussen. Ik probeer ook om de leerling vanaf het begin oog te laten krijgen voor grotere verbanden, voor overzicht en structuur. Daar-naast is er al snel aandacht voor gevarieerde speeltechnieken en arti-culatie. Staccato, legato en portato komen vanaf het begin voor.

    Ben je op specifieke problemen gestuit?Zo’n methode schrijven is een heuse zoektocht! Wat je als docent jarenlang op intuïtie hebt gedaan, ga je vastleggen. Dat is best span-nend. Het moeilijke aan het schrijven van de methode is, dat je niet te veel in de plaats van de leraar moet gaan staan. Dat was één van de eerste opmerkingen die mijn vrouw Anneke terecht maakte. Je moet niet te expliciet zijn en ook niet belerend. Je moet ook niet

    teveel ineens willen vertellen. Wat schrijf je wel en wat niet? In het begin had ik geschreven over de handhouding en zo, maar een goe-de leraar zegt dat zelf en houdt dat in de gaten, dus dat heb ik later geschrapt.Een van de problemen van Folk Dean is dat er veel stukken in ma-jeur staan. Dat is niet goed. Vanaf het begin probeer ik majeur en mineur af te wisselen. Ik vind het belangrijk dat leerlingen spelenderwijs met theorie te maken krijgen. Het uitleggen van toonladders (in deel 2) is een ta-melijk lastige zaak, maar het is wel de basis voor veel andere zaken. Wanneer ik de drieklanken behandel, grijp ik terug op het hoofd-stuk over de toonladders om dan het begrip majeur en mineur, gro-te en kleine terts uit te leggen. De hele en halve tonen die je bij de toonladders moet uitleggen is op dat moment al informatie genoeg. Van uit de grote en kleine drieklank en de daarbij horende grote en kleine tertsen kun je de begrippen majeur en mineur veel beter uitleggen en laten horen! Dat zijn dingen waar je goed over moet nadenken.

    Wat komt er zoal aan bod in je methode? Orgelliteratuur, het kerklied, lichte muziek?De orgelliteratuur komt vermoedelijk vanaf deel drie aan bod. Waarschijnlijk begin ik dan met stukjes uit de barok, iets in de richting van Türk of zo. Daar moet ik langzamerhand wel over na gaan denken…. Regelmatig komt het kerklied aan bod. Vooral in het begin is het niet eenvoudig om steeds weer een kerklied te vin-den dat aansluit bij de behandelde stof. Ik ben er niet vies van om ook eens een klassiek thema te nemen. Geen hedendaagse populaire liedjes. Dat heeft vooral te maken met de auteursrechten. Ik heb er wel naar gezocht. Zo wilde ik, om op een speelse manier de toon-

    ladder muzikaal te illustreren, het liedje do-re-mi uit de Sound of Music opnemen, maar dat kost een kapitaal aan rechten! Ik vind wel dat de lichte muziek aan bod moet komen, omdat je daar als kerkorganist in veel kerken mee te maken krijgt. Daar heb ik niet zo’n moeite mee. Jongeren moeten zich toch ook kunnen uiten in de kerk? Je moet ze niet wegjagen door star vast te houden aan het oude vertrouwde. Mijn ideaal is een mix van oud en nieuw, waarin het Geneefse psalter een voorname plaats inneemt. Nee, niet zoiets als Nederland zingt, dat is me te eenzijdig.

    Wat voor leraar ben je zelf?Ik denk dat ik redelijk streng kan zijn, maar ik ben wel heel vriende-lijk. Als het nodig is confronteer ik de leerling met de gevolgen van bepaalde handelwijzen, bijvoorbeeld als ze niet of nauwelijks gestu-deerd hebben. Belangrijk is dat iemand het spelen leuk vindt. Ik heb in mijn praktijk leerlingen gehad die weinig muzikaliteit had-den maar met hard studeren een heel acceptabel resultaat bereikten. Dat geeft veel voldoening.

    Je richt je op aanstaande kerkorganisten. Wat voor plek neemt het harmoniseren en het improviseren in?Het harmoniseren zelf wordt in de methode niet behandeld. Daar-voor kun je terecht bij de methode Harmoniseren van Sietze de Vries, of bij het boekje In goede harmonie van Bert Matter en Pe-ter Molenaar. Het improviseren valt ook buiten het bestek van de methode. Ik ben wel van plan om naar het boek Sietze de Vries te verwijzen. Koraalzettingen komen uiteraard wel aan bod.

    Hoe ga je om met het pedaalspel?Het pedaalspel komt vooral in deel 5 en 6 aan de orde. In het begin behandel ik dan de beweging van de voet, zodat men zich bewust wordt dat de enkel een draaipunt is. De oefeningen zullen veel rus-ten bevatten, zodat je goed leert indrukken, ontspannen en optillen. Het is heel belangrijk om daar een motoriek in op te bouwen, vind ik.

    Ik heb de indruk dat je je vooral op protestantse organis-ten richt met deze methode. Klopt dat?Net als Folk Dean gebruik ik al snel eenvoudige melodieën van kerkliederen en die zijn inderdaad protestants… Het typische kerk-organistschap leeft denk ik veel meer bij protestanten dan bij katho-lieken. Maar ik denk dat ook katholieke organisten hun voordeel kunnen doen met deze methode. Ik sluit overigens niet uit dat ik Gregoriaans in mijn methode verwerk, dat lijkt me wel leuk. Boven-dien is dat de bron van veel melodieën die we in de kerk gebruiken. Ja, daar voel ik wel voor.

    Wat is het einddoel van je methode?Aan het eind van de methode, na deel zes, moet de leerling goed een koraal kunnen spelen, uiteraard met pedaal en met uitkomende stem in verschillende liggingen. Verder moet hij of zij literatuur kunnen spelen op het niveau van de acht kleintjes van Bach. En na-tuurlijk moet een kerkorganist over handigheid beschikken…

    www.orgelnieuws.nlwww.orgelnieuws.nl‘een kerkorganist moet altijd handig zijn’ ‘een kerkorganist moet altijd handig zijn’�