Postelectoraal onderzoek 2014 EUROPESE …...3 INLEIDING Achtergrond Deze enquête werd meteen na de...

Post on 07-Mar-2020

2 views 0 download

Transcript of Postelectoraal onderzoek 2014 EUROPESE …...3 INLEIDING Achtergrond Deze enquête werd meteen na de...

1

Directorate-General for Communication

PUBLIC OPINION MONITORING UNIT

Brussel, oktober 2014

Postelectoraal onderzoek 2014

EUROPESE VERKIEZINGEN 2014

BEKNOPTE SAMENVATTING

Onderzoeksgebied: EU28

Bevolking: 27.331 Europeanen in de kiesgerechtigde leeftijd (vanaf

18 jaar/vanaf 16 jaar in Oostenrijk)

Methodologie: persoonlijke interviews (CAPI)

Periode: 30 mei - 27 juni 2014, uitgevoerd door TNS Opinion

INLEIDING ............................................................................................................................... 3

I. PARTICIPATIE ............................................................................................................ 18

II. DE VERKIEZINGEN ................................................................................................... 21

III. ONTHOUDING ............................................................................................................ 31

IV. HOUDING TEN OPZICHTE VAN EUROPA ............................................................ 38

V. INTERESSE IN DE EUROPESE VERKIEZINGEN EN POLITIEK IN HET

ALGEMEEN ................................................................................................................ 63

VI. INFORMATIE EN BLOOTSTELLING AAN EEN CAMPAGNE ............................ 75

Afdeling analyse van de publieke opinie

Jacques Nancy +32 2 284 24 85

EPEurobarometer@europarl.europa.eu

2

Attentie

Deze enquête werd verricht in het kader van het contract verkiezingsavond 2014 (op basis

van traditionele persoonlijke interviews, net als bij de postelectorale enquête van 2009).

De correctiecriteria bij deze enquête waren geslacht, leeftijd, woonplaats alsmede deelname

aan de Europese verkiezingen en uitgebrachte stem.

3

INLEIDING

Achtergrond

Deze enquête werd meteen na de Europese verkiezingen van mei 2014 op het terrein door

TNS Opinion verricht. Ze heeft tot doel beter inzicht te verkrijgen in de redenen waarom de

Europese kiezers al dan niet aan deze stembusgang hebben deelgenomen.

Zoals altijd bij dit soort enquêtes moet er rekening worden gehouden met de achtergrond, met

name de nationale, Europese en internationale context in de periode dat de enquête wordt

verricht.

Zoals nu al zes jaar lang het geval is, wordt de Europese context van deze enquête van het

Europees Parlement vooral bepaald door de gevolgen van de monetaire, financiële,

economische en sociale crisis.

Meer nog, in tegenstelling tot bij de Europese verkiezingen in 2009, is de politieke situatie in

de EU de voorbije jaren gekenmerkt door belangrijke politieke veranderingen:

De Europese Unie heeft er een lidstaat bij, namelijk Kroatië.

Naar aanleiding van de innovaties in het Verdrag van Lissabon is het aantal leden van het

Europees Parlement gezakt van 766 tot 751.

Voor het eerst werd een kandidaat voor het voorzitterschap van de Europese Commissie

voorgedragen door de Europese Raad, in het licht van de resultaten van de Europese

verkiezingen. Het Europees Parlement heeft dankzij zijn nieuwe bevoegdheid op 15 juli

2014 Jean-Claude Juncker aan het hoofd van de Commissie verkozen.

Bovendien moesten de burgers van verscheidene lidstaten ook op nationaal niveau gaan

stemmen: er vonden gelijktijdige verkiezingen plaats in België (federale en regionale

verkiezingen), in Litouwen (presidentiële verkiezing), in Griekenland (lokale

verkiezing), in Duitsland (lokale verkiezingen), in Ierland (lokale verkiezingen), in Italië

(provinciale en gemeenteraadsverkiezingen), in Malta (lokale verkiezingen) en in het

Verenigd Koninkrijk (lokale verkiezingen).

4

DE BELANGRIJKSTE UITKOMSTEN

1. Participatie:

De participatie aan de Europese verkiezingen van 2014 bedraagt 42,54 % (43 % in

2009).

Achter dit Europese gemiddelde gaan belangrijke verschillen tussen de 28 lidstaten

schuil, tot wel 76,5 procentpunten tussen België (89,6 %) en Slowakije (13,1 %).

Bijgevolg stellen we vast dat de participatie aanzienlijk toenam in zeven landen,

nagenoeg stabiel bleef in zes landen en een grote terugval kende in 15 andere landen

(met name in de meeste landen die sinds 2004, 2007 en 2013 lid zijn van de EU).

2. De redenen voor het al dan niet gaan stemmen:

De belangrijkste motieven van de burgers die naar de stembus zijn getrokken, zijn

(zoals in 2009): om hun burgerplicht te vervullen, omdat ze altijd stemmen, om een

politieke partij te steunen waarmee ze zich verbonden voelen.

Deze "traditionele" redenen worden onmiddellijk gevolgd door de specifiek Europese

redenen: om hun steun te betuigen aan de EU, omdat "u zich Europeaan of burger van

de EU voelt", of "u de dingen in beweging kunt zetten wanneer u in de Europese

verkiezingen uw stem uitbrengt".

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de institutionele bepalingen van het

Verdrag van Lissabon werd er een nieuw punt toegevoegd aan de lijst die werd

voorgelegd aan de respondenten die op 25 mei 2014 gingen stemmen: "Om de keuze

van voorzitter van de Europese Commissie mee te bepalen".

Van de 3 antwoorden die kiezers konden opgeven als reden om te gaan stemmen,

koos gemiddeld 5 % dit punt. Het is interessant om vast te stellen dat dit cijfer in drie

landen de grens van 10 % bereikte of overschreed: in Oostenrijk (12 %), Duitsland

(10 %) en Luxemburg (10 %).

Uit de meest door de niet-kiezers geciteerde redenen blijkt, zoals in 2009, een gebrek

aan vertrouwen in en belangstelling voor de politiek in het algemeen: "gebrek aan

vertrouwen in of ontevreden over politiek in het algemeen", "niet geïnteresseerd

in politiek", "stemmen heeft geen nut of stemmen verandert niets".

Er moet worden benadrukt dat de redenen voor het niet gaan stemmen die te maken

hebben met een zekere terughoudendheid ten aanzien van de EU, niet tot de

meest gekozen antwoorden behoren: gebrek aan interesse in Europese

aangelegenheden, ontevredenheid met het EP, gebrek aan kennis over de EU, tegen de

EU zijn en gebrek aan een publiek debat.

5

3. Zaken die aanleiding gaven tot de stem:

Voor de burgers die tijdens de Europese verkiezingen naar de stembus trokken, was de

werkloosheid de belangrijkste aanleiding voor hun stem.

Volgens de burgers is de tweede belangrijkste aanleiding de economische groei.

Het thema immigratie, dat op de derde plaats komt, kent een aanzienlijke stijging in

de EU ten opzichte van 2009.

4. De houding ten opzichte van de Europese Unie:

Het lidmaatschap in de EU wordt door een absolute meerderheid van de

respondenten gezien als een "goede zaak".

Een grote meerderheid van zowel stemmende als niet-stemmende Europeanen blijft

verbondenheid voelen ten aanzien van de Unie.

Bovendien voelt een absolute meerderheid van de Europeanen zich nog steeds

"burger van de EU", hoewel dit gevoel beduidend afneemt in de landen die het

zwaarst door de crisis werden getroffen.

We stellen daarentegen vast dat de meeste Europeanen van mening zijn dat het

Europees Parlement geen rekening houdt met hun belangen, wat een stijging

betekent ten opzichte van 2009.

Het vertrouwen van de burgers in de instellingen van de EU wordt aangetast. Zo

neemt het in 15 lidstaten af ten opzichte van 2009. Vooral in landen die zwaar

getroffen zijn door de crisis, zoals Griekenland, Spanje, Italië, Portugal en ook

Frankrijk.

5. Interesse voor de Europese verkiezingen:

Een absolute meerderheid van de respondenten meent dat ze "de nodige informatie

voorhanden had" om te kunnen kiezen op wie ze zou stemmen.

6

6. Herinnering media-aandacht:

Zoals in 2009 werd de Europeanen gevraagd of ze zich iets konden herinneren van

de "informatiecampagne om burgers aan te sporen om te gaan stemmen". Dit

was het geval bij meer dan zes Europeanen op tien.

Achter dit Europese gemiddelde gaan echter belangrijke internationale verschillen

schuil. Zo merken we bij deze vraag een kloof tot wel 45 procentpunten tussen de 28

landen van de EU (tussen Zweden: 89 % en België: 44 %).

7. Sociaaldemografische tendensen:

U vindt als bijlage bij deze samenvatting een gedetailleerde sociaaldemografische analyse

van een aantal vragen van de enquête.

Enkele van de belangrijkste tendensen zijn:

De kloof tussen mannen en vrouwen die gaan stemmen, wordt dieper en bereikt 4

procentpunten. In 2009 was dit nog 2 procentpunten.

Zoals in 2009 zijn de kaderleden, directeurs en zelfstandigen het meest naar de

stembus gegaan. We merken echter op dat de opkomst bij studenten en werklozen is

toegenomen.

Hoewel zij zich het meest positief uitlaten over de EU, zijn het opnieuw de jongeren

(18-24) die zich het meest van stemmen hebben onthouden.

Vooral vrouwen, lager opgeleide personen en huisvrouwen/-mannen herinneren

zich het minst van de informatiecampagne om burgers aan te sporen te gaan

stemmen.

7

I. DEELNAME

A. Op het niveau van de EU28 stabiliseert de deelname aan de verkiezingen

Uiteindelijk bedraagt het percentage voor deelname aan de Europese verkiezingen van

2014 42,54 %.

B. Op het niveau van de lidstaten is de deelname sterk verschillend1

Het verschil tussen het land waar de deelname het grootst is (België 89,6 %,

stemplicht en gelijktijdige parlementsverkiezingen) en het land waar de deelname het

kleinst is (Slowakije 13,1 %) bedraagt 76,5 procentpunten.

C. Nationale evoluties in de deelname2

We stellen vast dat de deelname in zeven landen aanzienlijk is toegenomen ten

opzichte van 2009: in Litouwen (47,3 %, +26,3), Griekenland (60 %, +7,4), Zweden

(51,1 %, +5,6), Duitsland (48,1 %, +4,8), Roemenië (32,4 %, +4,7), Kroatië (25,24 %,

+4,43) en Frankrijk (42,4 %, +1,8).

De deelname is stabiel (+/- 1 punt) in zes lidstaten: in België, Oostenrijk, Finland,

Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Polen.

De deelname neemt in de andere lidstaten af, met de grootste daling in Letland, met

-23,5 punten (tot 30,2 %).

1 In België, Luxemburg, Griekenland en Cyprus is er stemplicht.

2 Op het ogenblik dat de berekeningen werden verricht, waren de cijfers voor Finland en het Verenigd

Koninkrijk nog niet definitief.

3 In het geval van Kroatië gaat het om een vergelijking met 2013.

8

II. PROFIEL VAN DE STEMMERS

A. De stemmers beslissen later dan in 2009 om te gaan stemmen

Het moment waarop men beslist om te gaan stemmen, ligt dicht bij de

verkiezingsdag.

Het merendeel (45 %) van de stemmers verklaart dat ze altijd op deze manier

hebben gestemd. Toch kent dit antwoord een daling met 5 punten (50 % in 2009) in

het voordeel van een datum die dichter bij de verkiezingsdag ligt.

We merken immers een lichte stijging op van stemmers die verklaren dat ze in de

maanden vóór de verkiezingsdag (23 %, +2), in de weken (14 %, +1), in de dagen

(10 %, +1), of op de dag zelf (7 %, +1) beslissen om te gaan stemmen.

Nationaal gezien:

Stemmers die enkele maanden of enkele weken vóór de verkiezingen beslissen

om te gaan stemmen, komen het vaakst uit Griekenland (48 %), Italië (47 %),

Ierland en Zweden (beide 43 %).

Stemmers die enkele dagen vóór de verkiezingen beslissen, komen het vaakst uit

Tsjechië (19 %), Denemarken en Nederland (beide 18 %), en Zweden (17 %).

B. Redenen om te stemmen

De rangorde van de opgegeven beweegredenen blijft dezelfde als in 2009.

De redenen die het vaakst door stemmers werden vermeld, zijn "dit is uw plicht als

burger" (41 %, -6) en "u stemt altijd" (41 %, +1). Daarna volgt "om de politieke

partij te steunen waar u zich mee verbonden voelt" (22, -2 %).

Vervolgens komen drie louter Europese redenen, namelijk:

"u bent pro-Europees" (14 %, -2);

"u voelt zich Europeaan" (13 %, =);

"u kunt een verschil maken door tijdens de Europese verkiezingen te

stemmen" (12 %, -7).

Bij de daarop volgende antwoorden zijn er drie belangrijke veranderingen merkbaar:

"om zaken te veranderen" neemt als beweegreden om te stemmen af (12 %, - 7), terwijl de

redenen die verband houden met het "uiten van afkeuring ten aanzien van de EU" (7 %, +5)

en met het "uiten van afkeuring ten aanzien van de nationale overheid" (10 %, +5)

toenemen.

9

C. Zaken die aanleiding geven voor de stem

Tegen de achtergrond van de huidige crisis vormt de werkloosheid (45 %, +8) de

grootste aanleiding om te gaan stemmen.

De economische groei komt op de tweede plaats (40 %, -1).

Er dient te worden opgemerkt dat beide zaken ook in 2009 in de rangorde bovenaan

kwamen, maar dat ze van plaats zijn verwisseld ten opzichte van 2009.

Immigratie (23 %, +7) neemt sterk toe ten opzichte van 2009.

Toekomst van de pensioenen blijft stabiel op 22 %.

De rol van de EU op het internationale toneel kent een lichte daling (20 %, -2).

Opmerkelijk is dat de antwoorden in verband met de gemeenschappelijke munt met

5 procentpunten toenemen tot 17 %.

De antwoorden die het meest achteruitgaan ten opzichte van 2009 zijn terrorisme

(7 %, - 4) en de strijd tegen klimaatverandering (12 %, - 4).

Nationaal gezien:

De werkloosheid wordt het vaakst vermeld in Griekenland (73 %, +13), Cyprus

(67 %, +28), Spanje (66 %, +1) en Italië (65 %, +29), oftewel de landen die het

zwaarst onder de crisis te lijden hadden.

De economische groei wordt het vaakst genoemd in Portugal (55 %, +12),

Letland (50 %, -7) en Litouwen (49 %, -5).

Immigratie neemt als aanleiding om te gaan stemmen in 19 lidstaten toe en kent

in sommige lidstaten zelfs een verdubbeling, bv. in het Verenigd Koninkrijk

(42 %, +21 procentpunten ten opzichte van 2009) en Frankrijk (21 %, +11).

10

III. PROFIEL VAN DE NIET-STEMMERS

Uiteindelijk bedraagt het percentage onthoudingen bij de Europese verkiezingen van

2014 57,46 %.

A. Het profiel van de niet-stemmers wordt bevestigd ten opzichte van 2009

Uit deze analyse blijkt dat bijna een op de vijf niet-stemmers op de dag zelf van de

verkiezingen heeft besloten om zich te onthouden.

Om de resultaten voor deze vraag te kunnen analyseren, hebben we de classificatie

gebruikt die uit een na de verkiezingen van 2009 verrichte desk research naar voren

kwam. Uit een vergelijking met 2009 blijkt dat het profiel van de niet-stemmers

weinig verschillen vertoont.

1. De onvoorwaardelijke niet-stemmers

Zij stemmen nooit. Zij vertegenwoordigen 24 % van de niet-stemmers en hun aantal

is met 2 procentpunten toegenomen ten opzichte van 2009.

2. De bewuste niet-stemmers

Het gaat hier om personen die in de maanden (18 %, zoals in 2009) of in de weken

(13 %, -2) vóór de verkiezingsdag hebben besloten om zich te onthouden. Zij vormen

in totaal 31 % van de niet-stemmers (-2).

3. De impulsieve niet-stemmers

Zij vertegenwoordigen in totaal 34 % van de niet-stemmers: zij die in de dagen(15 %,

-1) vóór de verkiezingsdag beslissen om niet te gaan stemmen of op de dag van de

verkiezingen zelf (19 %, +3).

4. De ongespecificeerde niet-stemmers

Deze niet-stemmers, goed voor 11 % (-2) van alle stemonthouders, weten niet

precies wanneer ze hebben besloten om niet te gaan stemmen bij de Europese

verkiezingen. Dit cijfer ligt 2 procentpunten lager dan in 2009.

Nationaal gezien:

De impulsieve niet-stemmers zijn het talrijkst in Denemarken (57 %, +15),

Nederland (56 %, +12) en Zweden (43 %, -1).

Opmerkelijk is dat in het Verenigd Koninkrijk de ongespecificeerde niet-

stemmers het talrijkst zijn (23 %, +6).

11

B. Redenen om niet te gaan stemmen

Hoewel "geen vertrouwen in de politiek in het algemeen", net zoals in 2009, het

vaakst als reden wordt aangehaald door de niet-stemmers, neemt dit antwoord af

(23 %, -5).

Nationaal gezien wordt dit antwoord het vaakst gegeven in Cyprus (56 %, +12),

Spanje (41 %, +17) en Bulgarije (38 %, -7). Omgekeerd wordt het heel weinig

gegeven in Denemarken (7 %), België (8 %) en Luxemburg (9 %).

De tweede meest voorkomende reden is geen interesse in politiek, met 19 % (+2).

Nationaal gezien wordt dit antwoord het vaakst gegeven in Hongarije (32 %, +3),

Spanje (30 %, +4) en Portugal (27 %, +4).

Daarna volgt "mijn stem heeft geen invloed/verandert niets" (14 %, -3).

Op nationaal niveau zien we dat "mijn stem heeft geen invloed" het vaakst wordt

genoemd in Bulgarije (29 %, -2), Cyprus (25 %, +4) en Letland (22 %,

-16). Omgekeerd wordt het heel weinig genoemd in Denemarken en het Verenigd

Koninkrijk (beide 6 %), en in Ierland (8 %).

Het is belangrijk op te merken dat de reden in verband met het gebrek aan kennis

over de EU, het EP of de EP-verkiezingen pas op de 9e plaats komt met 7 % (-3).

Nationaal gezien komt dit antwoord het vaakst voor in Zweden (22 %) en Nederland

(15 %).

12

IV. HOUDING VAN DE EUROPEANEN TEGENOVER DE

VERKIEZINGEN

1. Lidmaatschap in de EU

Deze vraag in verband met het EU-lidmaatschap komt niet voor in de postelectorale

enquête van 2009. De vergelijking gebeurde op basis van verschillende sinds de lente

van 2009 uitgevoerde Eurobarometer-enquêtes.

De antwoorden bevestigen dat het gevoel van lidmaatschap stabiel blijft: een

absolute meerderheid van de respondenten vindt dat het EU-lidmaatschap een

"goede zaak" is (51 %).

Er zijn echter verschillen tussen stemmers en niet-stemmers: 63 % van de

stemmers denkt dat het EU-lidmaatschap een "goede zaak" is tegenover 42 % van de

niet-stemmers.

Er dient te worden opgemerkt dat 29 % van de Europeanen vindt dat het EU-

lidmaatschap "noch een goede noch een slechte zaak is": dit is 22 % bij de stemmers

en 34 % bij de niet-stemmers.

Nationaal gezien:

Het EU-lidmaatschap wordt het meest als een "goede zaak" gezien in Luxemburg

(78 %), België (69 %) en Malta (68 %).

Het tegenovergestelde is waar voor Tsjechië (27 %), Italië (35 %) en Cyprus

(37 %).

2. Verbondenheid met uw land, met Europa

Negen op tien respondenten voelt zich verbonden met het eigen land (90 %, -1 ten

opzichte van 2009).

Terzelfder tijd voelt 62 % (-2) van hen zich verbonden met Europa.

Het is belangrijk te vermelden dat zowel de stemmers als de niet-stemmers zich in

meerderheid met Europa verbonden voelen, hoewel de percentages vrij

verschillend zijn (respectievelijk 72 % en 56 %).

13

Nationaal gezien:

De landen waar het gevoel van verbondenheid met Europa het kleinst is, zijn

Griekenland (41 %, -12), Cyprus (41 %, -15) en Italië (45 %, -14).

Het Verenigd Koninkrijk (47 %) behoort ook tot de landen waar het gevoel van

verbondenheid met Europa het kleinst is. Toch merken we hier een stijging van

13 procentpunten ten opzichte van 2009.

3. Gevoel van burgerschap van de EU

63 % (-1) van de respondenten voelt zich "burger van de EU".

Dit gevoel komt in meerderheid voor bij zowel de stemmers als de niet-stemmers,

hoewel de percentages sterk uit elkaar liggen (respectievelijk 72 % en 56 %).

Nationaal gezien:

In 24 lidstaten voelt een absolute meerderheid van de respondenten zich

"burger van de EU".

Ook hier is de daling het grootst in de landen die het zwaarst door de crisis zijn

getroffen: Cyprus (52 %, -19), Griekenland (46 %, -17) en Italië (45 %, -16).

4. Vertrouwen in de instellingen van de EU

Bij deze vraag in verband met het vertrouwen stellen we dezelfde dalende tendens

vast als bij de Eurobarometers van de afgelopen jaren.

Zo zegt 43 % dat ze vertrouwen heeft in de instellingen. In de postelectorale enquête

van 2009 was dit nog 50 %.

Het blijk van vertrouwen bedraagt 55 % bij de stemmers tegenover 35 % bij de

niet-stemmers.

52 % (+12) van de Europese burgers heeft geen vertrouwen in de Europese

instellingen.

Nationaal gezien:

Het vertrouwen in de Europese instellingen neemt in 15 lidstaten op 274 af ten

opzichte van 2009. De daling van het vertrouwen is bijzonder groot in enkele van

4 In 2009 was Kroatië nog geen lid van de Europese Unie.

14

de landen die het zwaarst door de crisis zijn getroffen: in Italië (35 %, -25),

Portugal (34 %, -24), Spanje (38 %, -21), Cyprus (48 %, -18), Griekenland (39 %,

-12) en Frankrijk (36 %, -10).

Het is interessant om op te merken dat een aanzienlijk percentage van burgers

antwoordt dit niet te weten in Polen (13 %), het Verenigd Koninkrijk (10 %) en

Estland (9 %).

5. Het Europees Parlement houdt rekening met de zorgen van de Europese burgers

De zorgen van de burgers, die ongetwijfeld zijn toegenomen door de crisis, zijn zo

groot dat uit de antwoorden blijkt dat ze een weerslag hebben op de instellingen.

54 % van de respondenten vindt dat het Europees Parlement geen "rekening houdt

met de zorgen van de Europese burgers". In 2009 was dit amper 41 %.

De stemmers vinden met 47 % dat het Europees Parlement geen rekening houdt met

hun zorgen. De niet-stemmers zijn met 59 % om dit te denken.

Daarentegen vindt 38 % van de respondenten dat het Europees Parlement wel

rekening houdt met hun zorgen: 48 % bij de stemmers, 31 % bij de niet-stemmers.

Nationaal gezien:

Het gevoel dat het Europees Parlement rekening houdt met de zorgen van de

burgers neemt af in 19 lidstaten. In tegenstelling tot in 2009 is die daling het

grootst in Spanje (27 %, -26), Cyprus (35 %, -25) en Slowakije (35 %, -22).

Het gevoel neemt toe in 8 lidstaten, met name in Malta (63 %, +5), Duitsland

(48 %, +5) en Bulgarije (39 %, +4).

15

V. INTERESSE VOOR DE POLITIEK IN HET ALGEMEEN

Op dit moment verklaart een absolute meerderheid van de EU-burgers dat ze niet "in

politiek geïnteresseerd is" (54 %), maar de enorme verschillen tussen de lidstaten

onderling lopen op tot 43 procentpunten.

Toch moet er worden opgemerkt dat dit gebrek aan interesse bij de stemmers 37 %

bedraagt tegenover 68 % bij de niet-stemmers.

Nationaal gezien:

De desinteresse voor de politiek is het grootst in Kroatië (75 %), Tsjechië en

Portugal (beide 71 %), alsook in Roemenië (70 %).

Ze is minder uitgesproken in Denemarken (32 %), Luxemburg en Duitsland

(beide 33 %).

16

VI. INFORMATIE EN HERINNERING AAN CAMPAGNE

A. Voldoende informatie om te stemmen

57 % (+4) van de Europese burgers vindt dat ze "de nodige informatie voorhanden had"

om te kunnen kiezen op wie ze tijdens de Europese verkiezingen zou gaan stemmen.

Dit geldt voor 75 % van de stemmers en 44 % van de niet-stemmers.

Nationaal gezien:

In 26 van de 28 landen heeft een absolute meerderheid van de burgers

verklaard over de nodige informatie te beschikken om te kunnen stemmen.

Er is sprake van een positieve evolutie in 16 landen, waaronder in de eerste

plaats Bulgarije (65 %, +16), Litouwen (71 %, +14) en het Verenigd Koninkrijk

(55 %, +13).

Slechts in twee landen vindt een absolute meerderheid dat ze niet over de nodige

informatie beschikt: in Portugal (54 %, +4) en Tsjechië (53 %, +5).

B. Herinnering aan campagne

Op de vraag of ze zich iets kunnen herinneren van "de informatiecampagne om

burgers aan te sporen om te gaan stemmen" tijdens de Europese verkiezingen,

antwoordde 65 % (-2) van de respondenten "ja".

Dit antwoord behaalt een absolute meerderheid bij zowel de stemmers (73 %) als de

niet-stemmers (58 %).

Nationaal gezien:

Achter dit Europese gemiddelde gaan echter aanzienlijke nationale verschillen

schuil. Zo wordt er voor deze vraag een kloof van 45 procentpunten vastgesteld

tussen het eerste land, Zweden (met 89 %) en het laatste, België (met 44 %).

17

18

I. PARTICIPATIE

1. Participatie

1) Europees gemiddelde

Opkomst bij de Europese verkiezingen (%EU)

19

2) Nationale resultaten

Opkomst bij de Europese verkiezingen van 22 tot 25 mei 2014 in de 28 lidstaten

20

3) Nationale ontwikkelingen

Opkomst bij de Europese verkiezingen van 22 tot 25 mei 2014 in de 28 lidstaten - Vergelijking met de vorige verkiezingen (%)

De resultaten van de vorige Europese verkiezingen in Kroatië zijn voor 2013

21

II. DE VERKIEZINGEN

1. Het moment waarop men beslist om te gaan stemmen

1) Europees gemiddelde

Basis : respondenten die hebben gestemd

22

Basis : respondenten die hebben gestemd

23

2) Nationale resultaten

Basis : respondenten die hebben gestemd

24

3) Nationale ontwikkelingen

Basis : respondenten die hebben gestemd

25

2. De redenen om te gaan stemmen

1) Europees gemiddelde

Basis : respondenten die hebben gestemd

26

2) Nationale resultaten

Basis : respondenten die hebben gestemd

27

3) Nationale ontwikkelingen

Basis : respondenten die hebben gestemd

28

3. Wat staat er op het spel bij deze verkiezingen

1) Europees gemiddelde

Basis : respondenten die hebben gestemd

29

2) Nationale resultaten

Basis : respondenten die hebben gestemd

30

3) Nationale ontwikkelingen

Basis : respondenten die hebben gestemd

31

III. ONTHOUDING

1. Het moment waarop men beslist om zich te onthouden

1) Europees gemiddelde

Basis : respondenten die niet hebben gestemd

32

Basis : respondenten die niet hebben gestemd

33

2) Nationale resultaten

Basis : respondenten die niet hebben gestemd

34

3) Nationale ontwikkelingen

Basis : respondenten die niet hebben gestemd

35

2. De redenen voor onthouding

1) Europees gemiddelde

Basis : respondenten die niet hebben gestemd

36

2) Nationale resultaten

Basis : respondenten die niet hebben gestemd

37

3) Nationale ontwikkelingen

Basis : respondenten die niet hebben gestemd

38

IV. HOUDING TEN OPZICHTE VAN EUROPA

1. Lidmaatschap van de EU: een goede of een slechte zaak?

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

39

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

40

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

41

Basis: alle respondenten

42

2. Gehechtheid aan Europa

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

43

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

44

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

45

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

46

3. Gehechtheid aan het land

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

47

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

48

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

49

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

50

4. Het gevoel een Europese burger te zijn

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

51

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

52

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

53

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

54

5. Vertrouwen in de Europese instellingen

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

55

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

56

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

57

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

58

6. De mate waarin het Europees Parlement rekening houdt met de

bekommernissen van de Europese burgers

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

59

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

60

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

61

Basis: alle respondenten

62

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

63

V. INTERESSE IN DE EUROPESE VERKIEZINGEN EN POLITIEK IN HET

ALGEMEEN

1. Interesse in politiek

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

64

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

65

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

66

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

67

2. Het belang van te weten welke kandidaten als MEP werden verkozen

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

68

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

69

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

70

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

71

3. Het belang van te weten van welke politieke partij de meeste parlementsleden

zijn verkozen in de Europese verkiezingen

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

72

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

73

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

74

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

75

VI. INFORMATIE EN BLOOTSTELLING AAN EEN CAMPAGNE

1. Mate waarin men geïnformeerd is vóór de dag van de verkiezingen

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

76

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

77

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

78

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten

79

2. Herinnering van een campagne die mensen aanzet om te gaan stemmen

1) Europees gemiddelde

Basis: alle respondenten

80

2) Kiezers / Onthouders bij de Europese verkiezingen

Basis: alle respondenten

81

3) Nationale resultaten

Basis: alle respondenten

82

4) Nationale ontwikkelingen

Basis: alle respondenten