Post on 24-May-2015
De inhoud van dit thema:
1-1
1.2 Soorten plannen
1.3 Een plan maken voor een activiteit
1.4 Voorbeeld van een activiteit
1.5 In de praktijk
Samenvatting organisatiegebonden plannen:
1-2
• beleidsplan of strategisch plan (3 tot 5 jaar)
• jaarplan per onderdeel/afdeling (afgeleid van
beleidsplan)
• deelplannen, bijvoorbeeld:
- pedagogisch beleidsplan
- nieuwbouwplan
- fusieplan
- sociaal beleidsplan
Samenvatting deelplannen:
1-3
• behandelplan (arts, psycholoog, psychiater)
• begeleidingsplan (disciplines die vooral begeleiden)
• verpleegplan (verpleging en verzorging)
• activiteitenplan (activiteitenbegeleider)
• handelingsplan (basisschool en voortgezet onderwijs)
Voorbereiden van een plan:
1-4
• analyseren doelgroep• behoefte peilen• doelen bepalen• evaluatiepunten vaststellen• kiezen uit activiteitenrepertoire• inventariseren middelen• keuze bepalen• inlichten van betrokkenen• plan uitwerken
Aandachtspunten tijdens de uitvoering:
1-5
• plan en draaiboek bewaken
• uitvoering begeleiden en coördineren
• groepsproces begeleiden
Vijf stappen van de methodische begeleidingscyclus:
2-1
1 beginsituatie vaststellen
2 probleem formuleren
3 doel formuleren
4 een plan maken en uitvoeren
5 begeleiding evalueren en bijstellen
De inhoud van dit thema:
2-2
2.2 Beginsituatie vaststellen
2.3 Probleem formuleren
2.4 Doel formuleren
2.5 Een plan maken en uitvoeren
2.6 Begeleiding evalueren en bijstellen
2.7 In de praktijk
Beginsituatie wordt bepaald door:
2-3
• soort instelling
• financiële kaders
• nieuwe cliënt
• bestaande cliënt
PES-formule voor probleemformulering:
2-4
• P = probleem: wat kan iemand niet
• E = etiologie: wat is de oorzaak
• S = symptomen: wat zijn de verschijnselen
Volgens de SMART-formule is een doel:
2-5
• Specifiek
• Meetbaar
• Acceptabel
• Realistisch
• Tijdgebonden
Volgens de RUMBA-formule is een doel:
2-6
• Relevant
• Understandable (begrijpelijk)
• Measurable (meetbaar)
• Behavorial (concreet gedrag)
• Attainable (haalbaar)
Vijf W-vragen om een begeleidingsplan op te zetten:
2-7
• Wie
• Wat
• Waar
• Waarmee
• Wanneer
De PDCA-cyclus:
2-8
• Plan: maak een plan
• Do: voer het uit
• Check: controleer de voortgang
• Act: handel
Evaluatie:
2-9
het vaststellen en beoordelen van acties of activiteiten
om op basis van dat oordeel conclusies voor het
vervolgtraject te trekken, te onderscheiden in:
• procesevaluatie: beoordeling van de manier waarop
het resultaat tot stand is gekomen
• productevaluatie: beoordeling van het resultaat zelf
Vier onderdelen draaiboek:
3-1
• voorbereidingsdraaiboek
• dagdraaiboek
• uitvoering
• afronding en evaluatie
De inhoud van dit thema:
3-2
3.2 Het voorbereidingsdraaiboek
3.3 Het dagdraaiboek
3.4 De uitvoering van het draaiboek
3.5 De afsluiting van het evenement
3.6 De evaluatie
3.7 Werken met vrijwilligers
3.8 In de praktijk
Onderdelen voorbereidingsdraaiboek:
3-3
1 aanstellen coördinator2 organisatiecomité en werkgroep(en) aanstellen3 succescriteria in kaart brengen4 sterke en zwakke punten inventariseren5 grote lijnen vaststellen6 het team definitief samenstellen7 plan van aanpak maken8 begroting maken9 eventuele contracten afsluiten10 vrijwilligers werven en begeleiden
Onderdelen dagdraaiboek:
3-4
• het programma
• de planning
• de materiaallijst
• eventueel: het wedstrijdschema
• EHBO
• omschrijving programmaonderdelen en
plattegrond
Uitvoering draaiboek:
3-5
• coördinatie
• communicatie
• controle
Afsluiting evenement:
3-6
• eventueel een prijsuitreiking
• bedanken van betrokkenen
• afbouwen evenement
Evaluatie:
3-7
het bepalen van de waarde van een activiteit om op
basis van dat oordeel conclusies te trekken voor het
vervolgtraject:
• procesevaluatie: beoordeling van de manier
waarop het resultaat tot stand is gekomen
• productevaluatie: beoordeling van het resultaat
zelf
Werken met vrijwilligers:
3-8
• een vrijwilligerscoördinator aanstellen
• vrijwilligers werven
• een vrijwilligersbestand aanleggen
• taken inventariseren
• vrijwilligers plaatsen
• vrijwilligers introduceren
De inhoud van dit thema:
4-1
4.2 Geschiedenis van begeleiden4.3 Begrippen begrepen4.4 Wat behoeften zijn en hoe ze ontstaan4.5 Van begeleidingsbehoefte naar
begeleidingsactiviteit4.6 Helpen4.7 Beroepshouding4.8 Onderdelen van beroepshouding4.9 Relatie met de cliënt4.10 In de praktijk
Integratie zorg en welzijn blijkt uit:
4-2
• beleidsmatige aanpak overheid
• competenties beroepsopleidingen
• wegvallen van ‘muren’
Begrippen rond begeleiden:
4-3
• behandelen
• verzorgen
• zorg
• verplegen
• hulpverlenen
• begeleiden
Begeleiden:
4-4
het geheel van activiteiten en handelingen dat je
beroepsmatig en bedoeld en bewust uitvoert om
een
cliënt te helpen bij het oplossen van zijn
problemen
Behoeften:
4-5
• vanuit je jezelf
• vanuit de omgeving
Drie soorten innerlijke behoeften:
4-6
• situationele behoeften
• ontwikkelingsgebonden behoeften
• basisbehoeften
Van begeleidingsbehoefte naar begeleidingsactiviteit;
twee uitgangspunten:
4-7
1 niet elke behoefte vraagt om een
begeleidingsactiviteit
2 de cliënt bepaalt zelf zijn behoefte
Valkuilen bij koppelen van activiteiten aan behoeften:
4-8
• overvraging
• teveel accent op problemen
• geen oog voor wat goed gaat
Enkele mogelijkheden om te helpen:
4-9
• probleem overnemen
• samen doen
• alleen probleemdeel overnemen
• aanwijzingen geven
Beroepshouding:
4-10
de manier waarop je je bij de uitoefening van je
beroep
en in relatie met de cliënt gedraagt
Belang van beroepshouding:
4-11
• herkenbaar voor cliënten
• onderlinge afstemming binnen team
• beleid van instelling wordt uitgedragen
Onderdelen beroepshouding:
4-12
• inlevingsvermogen
• respect
• echtheid
Belang van inlevingsvermogen:
4-13
• cliënt voelt zich begrepen
• cliënt stelt zich makkelijker open
• cliënt is meer bereid na te denken over eigen
gedrag
Hoe kun je respect tonen?
4-14
• echte belangstelling voor iemand hebben
• waardering uiten
• vriendelijk, beleefd, warm zijn
• vertrouwen geven
• geduld tonen
Echtheid:
4-15
zoveel mogelijk en gemeend jezelf zijn in je
relatie met
een cliënt
Kenmerken van de relatie cliënt-begeleider:
4-16
• beperkte keuzevrijheid cliënt en begeleider
• afhankelijkheid
• emotionele binding
• deskundigheid en bekwaamheid
Oorzaken voor emotionele binding:
4-17
• frequentie van het contact
• duur van het contact
• intensiteit van het contact
Ongewenste gevolgen van emotionele binding:
4-18
• bevoordelen van degene met wie je een
emotionele binding hebt
• het kan (te) vermoeiend zijn
De inhoud van dit thema:
5-1
5.2 Begrippen begrepen
5.3 Zelfvertrouwen
5.4 Zelfvertrouwen stimuleren
5.5 Ontdekken eigen mogelijkheden
5.6 Opkomen voor jezelf
5.7 Gedragsverandering
5.8 Begeleiden bij praktische situaties
5.9 In de praktijk
Begrippen begrepen:
5-2
• zelfstandigheid:
de mate van onafhankelijkheid van anderen
• zelfredzaamheid:
de mate waarin iemand tot zelfzorg in staat is
• zelfzorg:
zorg die iemand aan zichzelf besteedt op
fysiek, emotioneel, sociaal en financieel gebied
Zelfvertrouwen:
5-3
de mate waarin iemand in uiteenlopende
omstandigheden vertrouwt op eigen kunnen en
op de
eigen besluit- en meningsvorming
Aspecten van zelfvertrouwen:
5-4
• zelfkennis
• zelfbeeld
• eigenwaarde
• identiteit
Stimuleren zelfvertrouwen:
5-5
• positieve benadering
• opsporen oorzaken gebrek aan zelfvertrouwen
• accepteren van minder goede eigenschappen
Positieve benadering:
5-6
• ga uit van de positieve kant
• zeg bewust iets positiefs tegen de cliënt
• gebruik woorden met een positieve betekenis
Hulp bij ontdekken eigen mogelijkheden:
5-7
• ondersteunen bij omgaan met nieuwe situaties
• opvangen bij teleurstellingen
• stimuleren en motiveren
Assertiviteit:
5-8
psychische weerbaarheid; het op een tactvolle
manier
opkomen voor je eigen mening, wensen of
belangen
Ondersteuning bij assertiviteit:
5-9
• bepaal doelen en activiteiten
• confronteer en zoek oplossingen
• observeer en analyseer gebeurtenissen
• toon zelf voorbeeldgedrag
Gedrag staat in relatie tot:
5-10
• de persoon zelf met alles wat bij hem of haar
hoort
• de fysieke omgeving
• de sociale omgeving
Begeleiding bij gedragsverandering:
5-11
• geef inzicht in eigen gedrag
• geef cliënt zelf verantwoordelijkheid voor
oplossing
• bied ondersteuning
Budget:
5-12
een van tevoren vastgesteld bedrag waar je in een
periode van tevoren vastgestelde (begrote) uitgaven
van moet doen
De inhoud van dit thema:
6-1
6.2 Ethiek
6.3 Gevoelens en emoties
6.4 Verantwoordelijkheid
6.5 Grenzen
6.6 Privacy
6.7 Macht
6.8 In de praktijk
Ethiek:
6-2
moraalwetenschap; filosofie van het juiste
handelen ten
opzichte van medemensen, dieren of natuur
Ethische normen in zorg en agogisch werk:
6-3
• vragen rond leven en dood
• menswaardige behandeling
• voorkeursbehandeling
Ethisch dilemma:
6-4
moeilijke keuze rondom een ethische vraag:
• op individueel niveau
• in groter verband
Dilemma:
moeilijke keuze
Ethische keuzes;
waar krijg je mee te maken?
6-5
• wensen en behoeften van de cliënt
• andere beroepsbeoefenaren
• collega's
• je eigen normen en waarden (geweten)
Beroepsethiek:
6-6
afspraken of ongeschreven regels, die je kunnen
helpen
te bepalen wat je wel en niet moet doen in situaties
waarin het geweten een rol speelt
Emoties:
6-7
positieve of negatieve afwijkingen van de
basisstemming
Affecten:
heftige gemoedsaandoening; hevig gevoel
Omgaan met eigen emoties:
6-8
• ken je eigen gevoelsleven
• accepteer je eigen emoties
• weet hoe je op emoties reageert
• weet hoe je ongewenste reacties kunt beïnvloeden
Aspecten van omgaan met emoties van cliënten:
6-9
• ken het gevoelsleven van de cliënt
• respecteer de emoties van een cliënt
• weet hoe de cliënt zijn emoties uit
• weet hoe je ongewenste reacties kunt beïnvloeden
Verantwoordelijkheid:
6-10
handelen naar beste geweten en hier
verantwoording
(rekenschap) over afleggen
Grenzen voor professioneel handelen worden bepaald
door:
6-11
• de wet
• instellingsregels en protocollen
• je beroepsgroep
• je persoonlijke grenzen
Privacybescherming wordt onder andere
geregeld door:
6-12
• wetgeving
• instellingsregels
• beroepsgroep
• persoonlijke waarden en normen
Macht:
6-13
het vermogen om de ander, tegen zijn zin, je wil
op
te leggen
Invloed:
het vermogen om iets of iemand te bewerken
Machtsgebruik en machtsmisbruik:
6-14
• machtsgebruik:
je wil opleggen in het belang van de cliënt of de
organisatie
• machtsmisbruik:
je wil opleggen voor eigenbelang of verkeerde
machtsmiddelen gebruiken
Machttypen:
6-15
• formele macht
• sanctiemacht
• deskundigheidsmacht
• argumentatiemacht
• referentiemacht
• informatiemacht
De inhoud van dit thema:
7-1
7.2 Begrippen begrepen
7.3 Informatie geven
7.4 Voorlichting geven
7.5 Advies geven
7.6 Doorverwijzen
7.7 Informatiebronnen
7.8 Preventie en voorlichting
7.9 Maatschappelijke preventie
7.10 In de praktijk
Informatie, voorlichting en advies:
7-2
• informatie:
losse gegevens
• voorlichting:
losse gegevens gecombineerd tot een samenhangend verhaal
• advies:
voorlichting, specifiek gericht op jouw persoonlijke vraag en situatie
Informatie:
7-3
• kan bestaan uit één gegeven, een paar
gegevens of veel gegevens
• heeft alleen een kennisdoel: de ander van iets
op de hoogte brengen
Voorlichting:
7-4
• uitgebreider dan informatie
• geordende en gestructureerde gegevens
Voorlichting moet:
7-5
• toepasselijk zijn
• volledig zijn
• betrouwbaar zijn
Soorten voorlichting:
7-6
• voorbereid of onvoorbereid- voorbereid bij gevoelige of ingewikkelde zaken- onvoorbereid bij eenvoudige onderwerpen waar je
veel van weet• mondeling of schriftelijk
- mondeling bij individuen en bij eenmalige voorlichting
- schriftelijk bij meerdere mensen en als herhaling
nuttig is• individueel of groepsgewijs
- individueel door middel van een voorlichtingsgesprek
- groepsgewijs door middel van een presentatie of
schriftelijk
Cliënten vragen advies als:
7-7
• het om een ingewikkelde situatie of probleem
gaat
• de gevolgen van een keuze zwaar wegen
• ze zelf geen besluit kunnen nemen
Voorbeelden van weerstand tegen adviezen:
7-8
• verdringingsweerstand
• overdrachtsweerstand
• ziektewinstweerstand
• weerstand vanuit gewetensfunctie
Doorverwijzen:
7-9
• als je zelf onvoldoende kennis hebt
• als je niet bevoegd bent informatie te geven
• als het niet om jouw werkterrein gaat
Valkuilen bij doorverwijzen:
7-10
• werken op je gevoel
• dreigementen uiten
• paaien
Informatievragen kunnen betrekking
hebben op:
7-11
• onderwijs en scholing
• werken en wonen
• jusitiële maatregelen
• opvoedingsondersteuning
Hoe kom je aan informatie?
7-12
• protocollen en handboeken
• brochures
• gemeentegidsen
• internet
Drie vormen van preventie:
7-13
• primaire preventie : voorkomen door oorzaken
weg te nemen
• secundaire preventie : voorkomen door
vroegtijdige opsporing
• tertiaire preventie : voorkomen van erger
Organisaties met preventieactiviteiten:
7-14
• GGD
• klinische zorginstellingen
• arbodiensten
Onderzoek en ontwikkeling preventieprogramma:
7-15
• Wat zijn de risicogroepen?
• Welke zijn de risicofactoren?
• Welke factoren werken beschermend (preventief)?
• Hoe kunnen de risicofactoren worden
teruggedrongen?
De inhoud van dit thema:
8-1
8.2 Begrippen begrepen
8.3 Vriendschap en intimiteit
8.4 Seksualiteit
8.5 Belangrijke levensgebeurtenissen
8.6 In de praktijk
Vriendschap, relatie, intimiteit:
8-2
• vriendschap:
een gelijkwaardige verbondenheid tussen twee of meer mensen op basis van structurele wederzijdse belangstelling en sympathie
• relatie:
een min of meer structurele betrekking tussen twee of meer mensen
• intimiteit:
vertrouwelijkheid
Vier gebieden van intimiteit:
8-3
• lichamelijk
• geestelijk
• combinatie van geestelijk en lichamelijk
• seksueel
Functies van vriendschap:
8-4
• voorzien in een elementaire sociale behoefte
• ervaringen, gevoelens, belangstelling delen
• identiteit ontwikkelen of bevestigen
• ontspanning
Kenmerken vriendschappen van kinderen vanaf drie
jaar:
8-5
• belangrijkste intieme band is die met het opvoedingsmilieu
• het kind is nog niet gericht op het zelf aangaan en onderhouden van intimiteit
• het kind wisselt met enige regelmaat van vriendjes en vriendinnetjes
• kinderen zoeken speelkameraadjes voor spel of andere activiteiten die ze samen kunnen doen
• er wordt nog geen onderscheid in geslacht gemaakt
Kenmerken vriendschappen van kinderen van zeven
tot twaalf jaar:
8-6
• de belangrijkste intimiteit blijft de thuissituatie
• de kinderen zijn meer gericht op het aangaan en onderhouden van intimiteit met anderen
• onderlinge solidariteit wordt belangrijker
• vriendjes en vriendinnetjes wisselen minder vaak
• de kinderen hebben een voorkeur voor omgaan met het eigen geslacht
• het accent ligt bij jongens op meer samen doen
• het accent ligt bij meisjes op meer samen praten
Kenmerken vriendschappen jongeren van twaalf tot
zeventien jaar:
8-7
• samen delen van intimiteiten
• vriendschappen zijn heftiger en kwetsbaarder
• sociale vaardigheden gaan een rol spelen
• toenemende belangstelling voor andere geslacht
• intiemste vriendschap met eigen geslacht
Kenmerken vriendschappen jongeren vanaf zeventien
jaar:
8-8
• naast vriendschappen ook langdurige en
diepgaande relaties
• uitbreiding sociaal netwerk
Ongewenste intimiteit:
8-9
gedrag waarmee het persoonlijke levensgebied van een
persoon betreden wordt en dat door die persoon als
ongewenst, vervelend, hinderlijk of bedreigend wordt
ervaren
Seksualiteit:
8-10
uiting op het gebied van het geslachtsleven
Een belangrijke gebeurtenis:
8-11
een gebeurtenis die belangrijk is als de cliënt
deze als
zodanig ervaart
Twee theoretische modellen bij verlieservaringen:
8-12
• de fasentheorie van Elisabeth Kübler-Ross
• de takentheorie van J. William Worden
De fasentheorie van Elisabeth Kübler-Ross:
8-13
theorie over het verliesverwerkingsproces bij mensen
dat in fasen verloopt:
• fase 1: ongeloof, ontkenning
• fase 2: boosheid
• fase 3: vervanging
• fase 4: acceptatie
• fase 5: verwerking
Takentheorie J.William Worden:
8-14
theorie over het verliesverwerkingsproces bij
mensen
dat vier taken kent:
• aanvaarden van het verlies
• verwerken van de pijn
• aanpassen van het leven zonder degene die er
niet meer is
• alles emotioneel een plek geven en verder leven
De inhoud van dit thema:
9-1
9.2 Verscheidene begeleidingsstijlen
9.3 Didactische vaardigheden
9.4 Motiveren en stimuleren
9.5 Leerstijlen
9.6 Samenvatting begeleidingsstijlen
9.7 In de praktijk
Stijlen van leiding geven/begeleiden:
9-2
• traditionele indeling
• indeling Ohio State University
• het model van Hersey en Blanchard
• coaching
Traditionele indeling begeleidingsstijlen:
9-3
• autocratisch begeleiden
• democratisch begeleiden
• ‘laissez-faire’ begeleiden
Begeleidingsstijlen volgens Ohio State University:
9-4
• instrumenteel begeleiden
• ondersteunend begeleiden
• participerend begeleiden
Situatiegericht begeleiden:
9-5
niet één vaste begeleidingsstijl gebruiken, maar de stijl
aanpassen aan de specifieke cliënt, de specifieke
begeleidingsbehoefte en de specifieke situatie
Coaching:
9-6
het ondersteunen en stimuleren van cliënten in hun
persoonlijke leven door onder meer:
• (nieuwe) uitdagende doelen te vinden
• de weg erheen in kaart te brengen
• nieuwe vaardigheden te leren
• aan te moedigen om die doelen te bereiken
• indien nodig bij te sturen
Didactiek:
9-7
het overdragen van kennis en vaardigheden
Algemeen gangbare didactische methoden:
9-8
• demonstreren
• voorzeggen
• reflecteren
• geleide instructie
Motiveren en stimuleren:
9-9
• motiveren:
het geven van de juiste prikkel om iemand
enthousiast te maken iets te doen of te laten
• stimuleren:
iemand aansporen iets te doen of te laten op
basis van overtuigingskracht
Factoren die de motivatie beïnvloeden:
9-10
• innerlijke factoren
• externe factoren
• culturele factoren
Instrumentaliteitstheorie; drie aannamen:
9-11
1 gedrag wordt bepaald door een combinatie van
krachten zowel gelegen in het individu als in de
omgeving
2 mensen nemen bewust besluiten aangaande hun
eigen gedrag
3 mensen kiezen uit verschillende soorten gedrag
op grond van de verwachting dat een specifiek
soort gedrag tot het gewenste resultaat zal leiden
Manieren van leren:
9-12
• cognitief
• psychomotorisch
• sociaal-affectief
Aspecten van sociaal-affectief leren:
9-13
• reactieve vaardigheden: het reageren op mensen
• interactieve vaardigheden: het omgaan met mensen
Fasen in het cyclische leerproces:
9-14
• ervaringen opdoen, concreet ervaren
• observeren en reflecteren
• formuleren en ordenen, abstracte begripsvorming
• experimenteren
Leerstijlen volgens Kolb:
9-15
• beschouwers/waarnemers
• denkers
• beslissers
• doeners
De inhoud van dit thema:
10-1
10.2 Soorten groepen
10.3 Interne functies van groepen
10.4 Interne groepsprocessen
10.5 Het analyseren van groepen
10.6 In de praktijk
Soorten groepen:
10-2
• formele en informele groepen
• primaire en secundaire groepen
• homogene en heterogene groepen
Vier interne functies van groepen:
10-3
• verschaffen van sociale identiteit aan de leden
• creëren van een referentiekader
• bieden van de mogelijkheid zich van anderen te
onderscheiden
• verschaffen van de mogelijkheid om invloed uit
te oefenen op de omgeving van de groep
Groepsprocessen:
10-4
• toetreding tot groepen
• het ontstaan van sociale structuren
• verandering van groepsstructuur en -cultuur
• beïnvloeding van groepsstructuur en -cultuur
Problemen bij socialisatie:
10-5
• identiteit
• macht
• nut
• acceptatie
Sociale structuur:
10-6
• sociaal geïntegreerde rollen
• taakgerichte rollen
• neutrale rollen
Externe oorzaken voor veranderingen in de
groepsstructuur:
10-7
• technologische veranderingen
• ontstaan van organisatorische zwaktes
• dreiging van buitenaf
Methoden voor beïnvloeden groepsstuctuur en -
cultuur:
10-8
• beïnvloeding groepsgrootte
• beïnvloeding machtsconcentratie
• stijl van begeleiden
• cohesie
• cultuurafstemming
Analyse van een groep:
10-9
1 doel van de analyse vaststellen
2 systematisch verzamelen van informatie, met:
• het sociogram
• inventarisatie heterogeniteit/homogeniteit
• sterkte/zwakte-analyse
3 trekken van conclusies
De inhoud van dit thema:
11-1
11.2 Inrichting van de leefruimte
11.3 Zorg voor ordelijkheid
11.4 De uitvoering van huishoudelijke taken
11.5 Ondersteuning bij huishoudelijke taken
11.6 Zorg voor gebruiks- en spelmaterialen
11.7 Zorg voor planten
11.8 Verzorging van dieren
11.9 Voorraadbeheer
11.10 In de praktijk
Inrichting; houd rekening met:
11-2
• visie op inrichten
• visie op doelgroep
• kenmerken van doelgroep
• kleurgebruik
• verlichting
Ordelijkheid:
11-3
• alles op een vaste plaats
• alles op een vaste tijd
• regelmatig schoonmaken en wassen
• bij uitzonderingen: regels aanpassen
Huishoudelijke taken:
11-4
• verzorgen van maaltijden
• verzorgen van koffie- en theepauzes
• afruimen en afwassen
• de was verzorgen
• schoonmaken
• voorraden beheren
Pauzes verzorgen:
11-5
• laat cliënten helpen
• zorg voor een rustige, opgeruimde omgeving
• gebruik sfeermakers
Aandachtspunten bij verzorgen van de was:
11-6
• kennis van stoffen
• etiket met wasvoorschrift lezen
• kennis van kleuren
Schoonmaken:
11-7
• droog stofvrij maken (tapijt, hout, textiel)
• nat reinigen (gladde oppervlakken)
• in een bepaalde volgorde
Voorraadbeheer:
11-8
• binnen minimum en maximum grenzen
• splitsing werkvoorraad en buffervoorraad
• levensmiddelen volgens de FIFO-methode
• gebruiksartikelen: geen werkvoorraad
• verbruiksartikelen: één stuk in werkvoorraad
Veiligheidsaspecten bij huishoudelijke taken:
11-9
• klimmen
• gebruik (giftige) schoonmaakmiddelen
• tillen
• arbovoorschriften
Ondersteunen bij huishoudelijke taken:
11-10
• stimuleren tot samenwerken
• hulpmiddelen gebruiken
• duidelijke instructies geven
Stimuleren tot samenwerking:
11-11
• aanspreken op groepsverantwoordelijkheid
• noodzaak duidelijk maken
• aspect gezelligheid onderstrepen
Onderhoud spelmateriaal:
11-12
• regelmatig schoonmaken
• tijdig vervangen
Kamerplanten verzorgen:
11-13
• cactussen en vetplanten weinig water
• bladplanten en bloeiende planten meer water
• veel water bij hoge temperaturen
• minder water bij lage temperaturen
• informatie inwinnen bij de bloemist bij ziekten
en ongedierte
Katten en honden:
11-14
• vragen veel aandacht
• vragen veel tijd
• kosten geld in het onderhoud
Vogels en vissen:
11-15
• zijn goedkoop in onderhoud
• vogels vragen op z'n tijd wel aandacht, vissen niet
• vogelkooi onderhouden kost weinig tijd, een
aquarium goed onderhouden kost meer tijd
Voorraadbeheer door:
11-16
• procedures volgen
• inventarislijsten aanleggen en bijhouden
• ontbrekend materiaal signaleren
• registratiesysteem bijhouden
• voorraad regelmatig controleren op fouten en
gebreken; tijdig vervangen
• nieuw materiaal inpassen in opbergsystemen
De inhoud van dit thema:
12-1
12.2 Brandgevaar
12.3 Ondeugdelijk materiaal
12.4 Vermissing
12.5 Onverantwoord gedrag van cliënten
12.6 Bedrijfshulpverlening (BHV)
12.7 In de praktijk
Oorzaken van brand:
12-2
• open vuur
• brandgevaarlijke stoffen
• chemische vloeistoffen
Wat te doen bij brand:
12-3
• handelen volgens protocol
• brandweer bellen
• zuurstoftoevoer naar vlammen afsluiten
• bij vlam in de pan: deksel op de pan
• vlucht via vluchtwegen
Materiaal:
12-4
• moet voldoen aan veiligheidsnormen
• moet bij mankementen vervangen of
gerepareerd worden
• moet goed onderhouden worden
Mankementen, let op:
12-5
• kapotte onderdelen
• ontbrekende onderdelen
• niet goed functionerende of vastlopende
bewegende onderdelen
• losse of blootliggende bedrading bij elektrische
apparaten
• combinatie water/vocht en elektriciteit
• loszittende stekkers
Voorkomen van vermissing:
12-6
• regelmatig controleren aanwezigheid
• afspraken maken wat te doen als je elkaar kwijt raakt
• deuren vergrendelen (alleen als instellingsbeleid!)
Vermist! Wat nu?
12-7
• laat andere cliënten niet aan hun lot over
• ga na waar en wanneer de cliënt vermist raakte
• zoek op logische plaatsen
• meld het volgens het instellingsprotocol
Taken bedrijfshulpverlener:
12-8
• preventie van brand en ongevallen
• handelend optreden bij brand en calamiteiten:
contactpersoon met de hulpdiensten, ontruiming
in gang zetten, gevolgen beperken, enzovoort
• verlenen van eerste hulp (EHBO-functie)
De inhoud van dit thema:
13-1
13.2 Verzorgende en agogische beroepen13.3 Helpen of juist niet?13.4 Stimuleren tot zelfzorg13.5 Respecteren van de fysieke integriteit13.6 Helpen bij persoonlijke verzorging13.7 Hulpmiddelen bij de zelfzorg13.8 Cliënten verzorgen13.9 Ergonomische voorschriften13.10 Verpleegtechnische handelingen13.11 In de praktijk
Minder scheiding tussen verzorgend en agogisch werk
door:
13-2
• visie op zorg en begeleiding
• functieonderzoek en arbeidsmarkt
• financiering
• onderwijsaanpassingen
Drie aspecten van begeleiden en verzorgen:
13-3
• zelfzorg:
zorg die iemand aan zichzelf besteedt op
fysiek, emotioneel, sociaal en financieel gebied
• zelfredzaamheid:
de mate waarin iemand tot zelfzorg in staat is
• zelfstandigheid:
de mate van onafhankelijkheid van anderen
Helpen bij persoonlijke verzorging:
13-4
• zeg wat je gaat doen
• houd rekening met wat iemand zelf kan
• doe bij voorkeur samen wat iemand zelf niet kan
• laat de cliënt meedenken en meebeslissen
Stimuleren tot zelfzorg:
13-5
• nut aangeven
• leren wat algemeen geldende normen zijn
• wijzen op consequenties van afwijkend gedrag
• instructies geven
• zelf het goede voorbeeld geven
Fysiek contact in je werk:
13-6
als uiting van affectie:• alleen bij wederzijds goedvindenals functionele handeling:• zeg altijd eerst wat je gaat doen• zeg waarom je dat gaat doen• betrek de cliënt zoveel mogelijk bij wat je doet• laat de cliënt zoveel mogelijk zelf beslissingen
nemen• bespreek elkaars grenzen• bescherm de privacy• handel volgens de voorschriften
Persoonlijke verzorging:
13-7
lichaamsverzorging• handen wassen na toiletgebruik en voor het eten• regelmatig douchen of in badgebitsverzorging• poetsen • flossen• regelmatig tandartsbezoekverzorging van kleding en schoeisel• schoon• heel • passendhaar- en nagelverzorging• regelmatig knippen • schoon
Hulpmiddelen bij de zelfzorg:
13-8
• ADL-hulpmiddelen
• prothesen
• aanpassingen in de omgeving
ADL-hulpmiddelen:
13-9
• bij aankleden, zoals een aantrekhulp voor steunkousen of een knopenhaak
• bij eten en drinken, zoals aangepast bestek of een antilekbeker
• bij wassen, zoals een kraanopener of een badborstel met gebogen handgreep
• bij haarverzorging, zoals een verlengde kam• bij nagelverzorging, zoals een elektrische
nagelvijl of een nagelborstel op zuignappen• bij toiletgang, zoals een toiletverhoger of urinaal• bij verplaatsen, zoals krukken of rollator
Aandachtspunten bij verzorgen van cliënten:
13-10
• observeer de lichamelijke gesteldheid
• gebruik het verzorgingsmoment voor
persoonlijke aandacht
Nodig voor bad of douche:
13-11
• handdoek en washandje
• schone kleren
• douchegel, badschuim of -olie
• shampoo
• föhn
• nagelschaar en -vijl
• eventueel deodorant en bodylotion
• een waterafstotend schort voor jezelf
Hulpmiddelen bij baden of douchen:
13-12
• douchestoel
• douche- en badbeugels voor de cliënt om zich
aan vast te houden
Nodig bij het wassen op bed:
13-13
• waskommen; één voor boven en één voor onder
• handdoeken en washandjes
• schone kleren of pyjama
• zeep of douchegel
• nagelschaar en nagelvijl
• eventueel deodorant en bodylotion
Helpen bij eten en drinken:
13-14
• laat cliënt zoveel mogelijk rechtop zitten
• gebruik een lepel bij eten
• praat met cliënt tijdens eten
• maak mond tussendoor schoon
Hulpmiddelen bij incontinentie:
13-15
• catheter
• ondersteek
• urinaal
• incontinentiemateriaal
- niet-wasbaar: wegwerpluier(broekje)s, inleggers
- wasbaar: katoenen luiers, inleggers
• anaaltampons
• hoeslakens en onderleggers
Ergonomische voorschriften zijn belangrijk:
13-16
• voor de gezondheid
• om het werk zo efficiënt mogelijk te doen
• voor de prestatie van jezelf
Verpleegtechnische handelingen:
13-17
handelingen op het gebied van verplegen en
verzorgen
waar behalve kennis ook een bepaalde vaardigheid
voor
nodig is
Je bent bevoegd als:
13-18
• het wettelijk geregeld is (voorbehouden
handelingen)
• het in de instelling geregeld is (risicovolle
handelingen)
• je bekwaam bent
Je bent bekwaam als je:
13-19
• de context van de handeling kent (waarom is het nodig)
• het doel, het resultaat van de handeling kent
• de vaardigheid hebt om de handeling methodisch uit te voeren
• de bijwerking of bijverschijnselen van de handeling kent
• de risico's kent
De inhoud van dit thema:
14-1
14.2 Basisprincipes van EHBO
14.3 Veel voorkomende ongevallen
14.4 De inhoud van een verbandtrommel
14.5 Infectieziekten
14.6 Maag- en darmaandoeningen
14.7 Naar de dokter
14.8 In de praktijk
Wat te doen bij een ongeval?
14-2
1 signaleer eventuele gevaren, denk aan eigen
veiligheid
2 bepaal de ernst van de situatie
3 bepaal of je zelf hulp kunt verlenen, zo niet
regel deskundige hulp
4 verleen eerste hulp
Veel voorkomende ongevallen:
14-3
• uitwendige wonden• blaren• splinters• voorwerp in neus of oor• insectenbeten• vuiltje in oog• flauwvallen• tand eruit• brandwonden• botbreuken• kneuzingen• vergiftiging
Standaardinhoud van een verbandtrommel:
14-4
• 2 wondsnelverbanden• 2 snelverbanden, nummer 1• 1 snelverband, nummer 2• ideaal windsel, 4, 8, 12 cm• 1 pakje witte watten• 6 steriele gaasjes• 2 metaline compressen, steriel• 3 elastische, hydrofiele zwachtels 4 m lang, 6 cm breed• 2 driekante doeken, ook bekend onder de naam mitella• 1 assortiment wondpleister• 1 rol kleefpleister, 2 ½ cm breed• 1 verbandschaar• 6 veiligheidsspelden
Infectieziekten:
14-5
• besmetting door micro-organismen
• incubatietijd: wel besmet, nog niet ziek
• iedere ziekte heeft eigen incubatietijd
Kinderziekten:
14-6
• bof
• hersenvliesontsteking
• kinkhoest
• mazelen
• rode hond
• roodvonk
• waterpokken
Andere infectieziekten, onder andere:
14-7
• middenoorontsteking
• verkoudheid
• ontstoken amandelen
• griep
• koortsstuipen
Maag- en darmstoornissen:
14-8
• voedselvergiftiging
• paratyfus
• obstipatie
• maden en wormen
Op het spreekuur:
14-9
• pasjes meenemen
• cliënt geruststellen
• cliënt vooraf informeren
• arts vooraf informeren
• voorschriften opvolgen en doorgeven aan
collega’s
De inhoud van dit thema:
15-1
15.2 Invloeden op de ontwikkeling
15.3 Opvoeden en opvoedingsvaardigheden
15.4 Zelfredzaamheid stimuleren
15.5 Structuur bieden
15.6 Regulerend optreden
15.7 Opvoeden in bijzondere situaties
15.8 In de praktijk
Invloeden op de ontwikkeling:
15-2
• fysieke omgeving
• leefomstandigheden
• opvoeding
• verzorging
• educatie
• sociale contacten
Opvoeden:
15-3
een kind leren zich met zijn eigenheid in de
wereld te
redden door te:
• steunen
• stimuleren
• structureren
• sturen
Opvoedingsvaardigheden:
15-4
alle positieve handelingen en uitingen van
opvoeders
die bijdragen aan de ontwikkeling van een kind
Zelfredzaamheid stimuleren:
15-5
• zorgen voor veilige, vertrouwde omgeving
• zelf op onderzoek laten uitgaan
• geven van eigen verantwoordelijkheid
• aansluiten bij wat het kind al kan
• aansluiten bij persoonlijke manier van leren
• positieve feedback geven
• afwisselen met rust
Structuur bied je door:
15-6
• een goede inrichting van de ruimte
• een vaste dagindeling
• vaste regels en rituelen
• herkenbare opvoedmethoden
• vaste opvoeders of verzorgers
Regulerend optreden:
15-7
• afspraken en regels maken
• belonen en straffen
• kinderen leren zelf problemen op te lossen
• time-out geven
De inhoud van dit thema:
16-1
16.2 Creativiteitsontwikkeling en beeldende vorming
16.3 De betekenis van beeldende vorming voor de
ontwikkeling
16.4 Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van
de ontwikkeling
16.5 De didactische aanpak
16.6 Tips voor de praktijk
Algemene doelen van beeldende vorming:
16-2
• verbeteren originele denken, fantasie, verkenning• creatieve en esthetische ontwikkeling stimuleren• cognitieve competenties stimuleren, bijvoorbeeld
de taalontwikkeling• motorische vaardigheden verbeteren• persoonlijkheidsontwikkeling• bevorderen sociaal functioneren in groepen en in
de samenleving• jezelf openstellen en jezelf leren uiten• andere kunstzinnige, creatieve en culturele
aspecten en uitingen leren kennen• verschillende materialen en gereedschappen leren
kennen en daarmee om leren gaan• leren over onder andere kleur, vorm, ritme, muziek,
dans, ruimte en composities• leren reflecteren op je eigen werk en dat van
anderen• een zinvolle en plezierige tijdsbesteding
Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van de
ontwikkeling:
16-3
• kunstzinnige en culturele oriëntatie
• beeldbeschouwing
• tweedimensionaal en driedimensionaal werken
• muziek
• dans en beweging
• toneel en drama
Tweedimensionaal en driedimensionaal werken:
16-4
• doelen
• twee- en driedimensionaal werken op
verschillende leeftijden
• ontwikkelingsschema twee- en
driedimensionaal werken
• materialen, gereedschappen en toepassingen
Twee- en driedimensionaal werken op verschillende
leeftijden:
16-5
• baby’s
• peuters
• kleuters
• jongere basisschoolkinderen
• oudere basisschoolkinderen
• adolescenten en volwassenen
• ouderen
• materialen
Materialen, gereedschappen en toepassingen:
16-6
• materialen tweedimensionaal werken
• materialen driedimensionaal werken
• hout
• papier
• boetseren
Muziek:
16-7
• doelen muziekactiviteiten
• muziek op verschillende leeftijden
Muziek op verschillende leeftijden:
16-8
• baby’s
• peuters
• kleuters
• jongere basisschoolkinderen
• oudere basisschoolkinderen
• adolescenten en volwassenen
• ouderen
Dans en bewegen:
16-9
• doelen dans en bewegen
• dans en bewegen op verschillende leeftijden
• aandachtspunten en activiteiten dans en bewegen
Toneel en drama:
16-10
• doelen toneel en drama
• toneel en drama op verschillende leeftijden
• aandachtspunten en activiteiten toneel en drama
De didactische aanpak:
16-11
• het belang van een goede didactische aanpak
• activiteiten vormgeven
• werkvorm beeldbeschouwing
Activiteiten vormgeven:
16-12
• het proces van beeldende vorming
• doel
• voorbereiding
• uitvoering
• evaluatie
Vormen beeldende vorming:
16-13
• productgericht - instructie
• procesgericht
• vrije expressie
Zeven fasen beeldbeschouwing:
16-14
1 verwoorden eerste indruk
2 inventariseren wat je ziet
3 inhoudelijke achtergronden van de afbeelding
verkennen
4 manier van maken analyseren
5 praten over de beeldende aspecten
6 praten over functie en doelgroep van het
kunstwerk
7 afsluiting en verwerking