ZUID-GELDERSE DIALECTEN - dbnl · 2013-08-20 · dialect hebben een verschillende maatschappelijke...
Transcript of ZUID-GELDERSE DIALECTEN - dbnl · 2013-08-20 · dialect hebben een verschillende maatschappelijke...
ZUID-GELDERSE DIALECTEN
Jan Berns
Taalin stad en land
Sdu
RenkumDoorwerth
Heteren
sterbeek
Heveadorp
Driel Elden Westervoort
Velpsdu Uitgevers
Ta4ti
I. sta en, laia
ZUID-GELDERSE DIALECTEN ZUID-GELDERSE DIALECTEN ZUID-GELDERSE DIALECTEN
Taal iit stad eft, land
ZUID-GELDERSE DIALECTEN
Jan Berns
Sdu Uitgevers, Den Haag
ZUID-GELDERSE DIALECTEN
Jan Berns
Sdu Uitgevers, Den Haag
ZUID-GELDERSE DIALECTEN
Jan Berns
Sdu Uitgevers, Den Haag
Verschenen in de reeks 'Taal in stad en land', hoofdredactie Nicoline van der Sijs:
1 Amsterdams door Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak 2 Fries en Stadsfries door Pieter Duijff 3 Gronings door Siemon Reker 4 Haags door Michael Elias i.s.m. Ton Goeman 5 Leids door Dick Wortel 6 Maastrichts door Ben Salemans en Flor Aarts 7 Oost-Brabants door Jos Swanenberg en Cor Swanenberg 8 Rotterdams door Marc van Oostendorp 9 Stellingwerfs door Henk Bloemhoff 10 Utrechts, Veluws en Flevolands door Harrie Scholtmeijer 11 Venloos, Roermonds en Sittards door Pierre Bakkes 12 West-Brabants door Hans Heestermans en Jan Stroop 13 Zuid-Gelderse dialecten door Jan Berns
Vormgeving omslag en binnenwerk: Villa Y (André Klijssen), Den Haag Zetwerk: PROgrafici, Goes Druk en afwerking: A-D Druk BV, Zeist
© Jan Berns, 2002
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestem-ming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ISBN 90 12 09009 1
Verschenen in de reeks 'Taal in stad en land',
hoofdredactie Nicoline van der Sijs:
Amsterdams door Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak
2 Fries en Stadsfries door Pieter Duijff
3 Gronings door Siemon Reker
4 Haags door Michael Elias i.s.m. Ton Goeman
5 Leids door Dick Wortel
6 Maastrichts door Ben Salemans en Flor Aarts
7 Oost-Brabants door Jos Swanenberg en Cor Swanenberg
8 Rotterdams door Marc van Oostendorp
9 Stellingwerfs door Henk Bloemhoff
10 Utrechts, Veluws en Flevolands door Harrie Scholtmeijer
11 Venloos, Roermonds en Sittards door Pierre Bakkes
12 West-Brabants door Hans Heestermans en Jan Stroop
13 Zuid-Gelderse dialecten door Jan Berns
Vormgeving omslag en binnenwerk: Villa Y (André Klijssenl, Den Haag Zetwerk: PROgrafici, Goes Druk en afwerking: A·D Druk BV, Zeist
© jan Berns, 2002
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ISBN 90 12 09009 1
Verschenen in de reeks 'Taal in stad en land',
hoofdredactie Nicoline van der Sijs:
Amsterdams door Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak
2 Fries en Stadsfries door Pieter Duijff
3 Gronings door Siemon Reker
4 Haags door Michael Elias i.s.m. Ton Goeman
5 Leids door Dick Wortel
6 Maastrichts door Ben Salemans en Flor Aarts
7 Oost-Brabants door Jos Swanenberg en Cor Swanenberg
8 Rotterdams door Marc van Oostendorp
9 Stellingwerfs door Henk Bloemhoff
10 Utrechts, Veluws en Flevolands door Harrie Scholtmeijer
11 Venloos, Roermonds en Sittards door Pierre Bakkes
12 West-Brabants door Hans Heestermans en Jan Stroop
13 Zuid-Gelderse dialecten door Jan Berns
Vormgeving omslag en binnenwerk: Villa Y (André Klijssenl, Den Haag Zetwerk: PROgrafici, Goes Druk en afwerking: A·D Druk BV, Zeist
© jan Berns, 2002
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ISBN 90 12 09009 1
Voorwoord by de, reeks
`Taal in, rind eft, land'
De reeks Taal in stad en land is totstandgekomen op initiatief van Sdu Uitge-vers en de Boekhandels Groep Nederland (BGN). Ieder deel van de reeks
beschrijft de taal van een bepaalde streek of stad. In eerste instantie verschij-nen er dertien delen (zie de pagina hiernaast voor een overzicht en zie het kaartje op blz. 7). In de toekomst zullen nog meer delen volgen, onder ande-re voor het Drents, het Heerlens, het Noord-Hollands, het Sallands, Twents en Achterhoeks, het Zeeuws, het Zuid-Hollands en in principe ook voor de in België gesproken dialecten. De boeken zijn bedoeld voor ieder die in Nederlandse dialecten is geinteresseerd — of men deze nu zelf spreekt of niet.
Taal en dialect
Benamingen als taal, standaardtaal, dialect, accent, streektaal, sociolect,
groepstaal bestaan naast elkaar; ze zijn nauw verbonden met de taalontwik-
keling en de visie hierop. In deze reeks willen wij benadrukken dat alle taal-
variëteiten taalkundig gelijkwaardig zijn, vandaar de reekstitel (bedacht door Jacomine Nortier) Taal in stad en land.
Hoe verliep de taalontwikkeling in Nederland? De taal die in de Middel-eeuwen werd gesproken, verschilde per regio, stad en zelfs dorp. Er beston-den dus alleen streektalen. Tijdens de Renaissance werd naast de geleerden-taal Latijn steeds vaker de volkstaal, dus het Nederlands, gebruikt, zowel in
5
VoorWfJord bij de" ruks
~Ttud Ut, stad eIf/ Uutd/
De reeks Taal in stad en land is totstandgekomen op initiatief van Sdu Uitge
vers en de Boekhandels Groep Nederland (BGN). Ieder deel van de reeks
beschrijft de taal van een bepaalde streek of stad. In eerste instantie verschij
nen er dertien delen (zie de pagina hiernaast voor een overzicht en zie het
kaartje op blz. 7). In de toekomst zullen nog meer delen volgen, onder ande
re voor het Drents, het Heerlens, het Noord-Hollands, het Sallands, Twents
en Achterhoeks, het Zeeuws, het Zuid-Hollands en in principe ook voor de
in België gesproken dialecten. De boeken zijn bedoeld voor ieder die in
Nederlandse dialecten is geïnteresseerd - of men deze nu zelf spreekt of niet.
Taal en dialect
Benamingen als taal, standaardtaal, dialect, accent, streektaal, sociolect,
groepstaal bestaan naast elkaar; ze zijn nauw verbonden met de taalontwik
keling en de visie hierop. In deze reeks willen wij benadrukken dat alle taal
variëteiten taalkundig gelijkwaardig zijn, vandaar de reekstitel (bedacht door
Jacomine Nortier) Taal in stad en land.
Hoe verliep de taalontwikkeling in Nederland? De taal die in de Middel
eeuwen werd gesproken, verschilde per regio, stad en zelfs dorp. Er beston
den dus alleen streektalen. Tijdens de Renaissance werd naast de geleerden
taal Latijn steeds vaker de volkstaal, dus het Nederlands, gebruikt, zowel in
5
VoorWfJord bij de" ruks
~Ttud Ut, stad eIf/ Uutd/
De reeks Taal in stad en land is totstandgekomen op initiatief van Sdu Uitge
vers en de Boekhandels Groep Nederland (BGN). Ieder deel van de reeks
beschrijft de taal van een bepaalde streek of stad. In eerste instantie verschij
nen er dertien delen (zie de pagina hiernaast voor een overzicht en zie het
kaartje op blz. 7). In de toekomst zullen nog meer delen volgen, onder ande
re voor het Drents, het Heerlens, het Noord-Hollands, het Sallands, Twents
en Achterhoeks, het Zeeuws, het Zuid-Hollands en in principe ook voor de
in België gesproken dialecten. De boeken zijn bedoeld voor ieder die in
Nederlandse dialecten is geïnteresseerd - of men deze nu zelf spreekt of niet.
Taal en dialect
Benamingen als taal, standaardtaal, dialect, accent, streektaal, sociolect,
groepstaal bestaan naast elkaar; ze zijn nauw verbonden met de taalontwik
keling en de visie hierop. In deze reeks willen wij benadrukken dat alle taal
variëteiten taalkundig gelijkwaardig zijn, vandaar de reekstitel (bedacht door
Jacomine Nortier) Taal in stad en land.
Hoe verliep de taalontwikkeling in Nederland? De taal die in de Middel
eeuwen werd gesproken, verschilde per regio, stad en zelfs dorp. Er beston
den dus alleen streektalen. Tijdens de Renaissance werd naast de geleerden
taal Latijn steeds vaker de volkstaal, dus het Nederlands, gebruikt, zowel in
5
literaire en wetenschappelijke werken als in bijbelvertalingen. Door de opkomst van de drukpers vonden de teksten bovendien een ruimere ver-
spreiding dan voorheen. Omdat daarbij de taalverschillen tussen de verschil-
lende regio's hinderlijk voor de communicatie bleken, schiep men een over-koepelende standaardtaal, waarin althans in de geschreven taal de regionale verschillen beperkt werden. Vanaf die tijd bestond er een verschil tussen enerzijds de dialecten, die in een bepaalde streek gesproken werden, en
anderzijds de gestandaardiseerde schrijftaal, die in het hele Nederlandstalige gebied min of meer uniform was.
Hierbij dient opgemerkt dat er formeel geen verschil bestaat tussen een
taal en een dialect. Traditioneel wordt Fries een taal en Gronings een dialect
genoemd, maar in taalkundig opzicht verschillen zij niet: het Fries en het Gronings zijn beide volwaardige taalsystemen. Hoogstens kan men volhou-den dat het verschil tussen het Fries en het Standaardnederlands groter is dan dat tussen het Gronings en het Standaardnederlands. Het verschil tussen het Standaardnederlands en een Nederlands dialect ligt in buitentalige zaken: in het feit dat spelling, grammatica en woordkeus van het Standaard-nederlands zijn getiniformeerd, vastgelegd en op school worden onderwe-zen, en dat het Standaardnederlands tot staatstaal is verheven. Vandaar dat taalkundigen op de vraag wat het verschil is tussen een taal en een dialect, hun toevlucht nemen tot oneliners zoals `taal is een dialect met een leger en
een vloot' en `taal is een dialect met een nationale vlag'. Standaardtaal en
dialect hebben een verschillende maatschappelijke positie gekregen, en daar-
door ook een verschillende maatschappelijke waardering. Zoals gezegd bestond er vanaf ongeveer de zeventiende eeuw een gestan-
daardiseerde schrijftaal. De gesproken taal bleef tot eind negentiende eeuw
van streek tot streek verschillen. Halverwege de negentiende eeuw ontstond
er een soort beschaafde spreektaal, een gesproken eenheidstaal, waaraan
aanvankelijk alleen de gegoede burgers zich hielden. Deze beschaafde spreektaal breidde zich vanuit de Randstad steeds meer uit, ten koste van de dialecten, dankzij onderwijs, grotere mobiliteit, dienstplicht, radio en later televisie. Men ging de standaardtaal nu wel Algemeen Beschaafd Nederlands of ABN noemen. Anderzijds groeiden vanaf ongeveer 1900 de plattelands-dialecten steeds meer toe naar de standaardtaal, of ze pasten zich aan elkaar aan in grotere dialectgebieden, zodat regiolecten ontstonden zoals binnen
delen van het Nedersaksisch en het Zuid-Limburgs.
6
literaire en wetenschappelijke werken als in bijbelvertalingen. Door de
opkomst van de drukpers vonden de teksten bovendien een ruimere ver
spreiding dan voorheen. Omdat daarbij de taalverschillen tussen de verschil
lende regio's hinderlijk voor de communicatie bleken, schiep men een over
koepelende standaardtaal, waarin althans in de geschreven taal de regionale
verschillen beperkt werden. Vanaf die tijd bestond er een verschil tussen
enerzijds de dialecten, die in een bepaalde streek gesproken werden, en
anderzijds de gestandaardiseerde schrijftaal, die in het hele Nederlandstalige
gebied min of meer uniform was.
Hierbij dient opgemerkt dat er formeel geen verschil bestaat tussen een
taal en een dialect. Traditioneel wordt Fries een taal en Gronings een dialect
genoemd, maar in taalkundig opzicht verschillen zij niet: het Fries en het
Gronings zijn beide volwaardige taalsystemen. Hoogstens kan men volhou
den dat het verschil tussen het Fries en het Standaardnederlands groter is
dan dat tussen het Gronings en het Standaardnederlands. Het verschil tussen het Standaardnederlands en een Nederlands dialect ligt in buitentalige
zaken: in het feit dat spelling, grammatica en woordkeus van het Standaard
nederlands zijn geüniformeerd, vastgelegd en op school worden onderwe
zen, en dat het Standaardnederlands tot staatstaal is verheven. Vandaar dat
taalkundigen op de vraag wat het verschil is tussen een taal en een dialect,
hun toevlucht nemen tot oneliners zoals 'taal is een dialect met een leger en
een vloot' en 'taal is een dialect met een nationale vlag'. Standaardtaal en
dialect hebben een verschillende maatschappelijke positie gekregen, en daar
door ook een verschillende maatschappelijke waardering.
Zoals gezegd bestond er vanaf ongeveer de zeventiende eeuw een gestan
daardiseerde schrijftaal. De gesproken taal bleef tot eind negentiende eeuw
van streek tot streek verschillen. Halverwege de negentiende eeuw ontstond
er een soort beschaafde spreektaal, een gesproken eenheidstaal, waaraan
aanvankelijk alleen de gegoede burgers zich hielden. Deze beschaafde
spreektaal breidde zich vanuit de Randstad steeds meer uit, ten koste van de
dialecten, dankzij onderwijs, grotere mobiliteit, dienstplicht, radio en later
televisie. Men ging de standaardtaal nu wel Algemeen Beschaafd Nederlands
of ABN noemen. Anderzijds groeiden vanaf ongeveer 1900 de plattelands
dialecten steeds meer toe naar de standaardtaal, of ze pasten zich aan elkaar
aan in grotere dialectgebieden, zodat regiolecten ontstonden zoals binnen
delen van het Nedersaksisch en het Zuid-Limburgs.
6
literaire en wetenschappelijke werken als in bijbelvertalingen. Door de
opkomst van de drukpers vonden de teksten bovendien een ruimere ver
spreiding dan voorheen. Omdat daarbij de taalverschillen tussen de verschil
lende regio's hinderlijk voor de communicatie bleken, schiep men een over
koepelende standaardtaal, waarin althans in de geschreven taal de regionale
verschillen beperkt werden. Vanaf die tijd bestond er een verschil tussen
enerzijds de dialecten, die in een bepaalde streek gesproken werden, en
anderzijds de gestandaardiseerde schrijftaal, die in het hele Nederlandstalige
gebied min of meer uniform was.
Hierbij dient opgemerkt dat er formeel geen verschil bestaat tussen een
taal en een dialect. Traditioneel wordt Fries een taal en Gronings een dialect
genoemd, maar in taalkundig opzicht verschillen zij niet: het Fries en het
Gronings zijn beide volwaardige taalsystemen. Hoogstens kan men volhou
den dat het verschil tussen het Fries en het Standaardnederlands groter is
dan dat tussen het Gronings en het Standaardnederlands. Het verschil tussen het Standaardnederlands en een Nederlands dialect ligt in buitentalige
zaken: in het feit dat spelling, grammatica en woordkeus van het Standaard
nederlands zijn geüniformeerd, vastgelegd en op school worden onderwe
zen, en dat het Standaardnederlands tot staatstaal is verheven. Vandaar dat
taalkundigen op de vraag wat het verschil is tussen een taal en een dialect,
hun toevlucht nemen tot oneliners zoals 'taal is een dialect met een leger en
een vloot' en 'taal is een dialect met een nationale vlag'. Standaardtaal en
dialect hebben een verschillende maatschappelijke positie gekregen, en daar
door ook een verschillende maatschappelijke waardering.
Zoals gezegd bestond er vanaf ongeveer de zeventiende eeuw een gestan
daardiseerde schrijftaal. De gesproken taal bleef tot eind negentiende eeuw
van streek tot streek verschillen. Halverwege de negentiende eeuw ontstond
er een soort beschaafde spreektaal, een gesproken eenheidstaal, waaraan
aanvankelijk alleen de gegoede burgers zich hielden. Deze beschaafde
spreektaal breidde zich vanuit de Randstad steeds meer uit, ten koste van de
dialecten, dankzij onderwijs, grotere mobiliteit, dienstplicht, radio en later
televisie. Men ging de standaardtaal nu wel Algemeen Beschaafd Nederlands
of ABN noemen. Anderzijds groeiden vanaf ongeveer 1900 de plattelands
dialecten steeds meer toe naar de standaardtaal, of ze pasten zich aan elkaar
aan in grotere dialectgebieden, zodat regiolecten ontstonden zoals binnen
delen van het Nedersaksisch en het Zuid-Limburgs.
6
Plaats- en Gebiedsaanduicling Nummers verwijzen naar het overzicht op p. 4
• Plaats (10,
Ruimer Gebied (10,
1 Stadsfries
(7 )
,------ ,,,, C,,=''____-
-IT:-
i At. Harlingen i
2 Leeuwarden
ranek 3 Gron 0 2 Bolsward
1 2 ries ,_.
2 2 Staveren
9 S Ilingwerfs
10 Wiering mieers
10 Urks
ron ngs
1 Amsterdams
1 0
•5 Leids
• 4 Haags
oN. 4 Ir:114*' irVest-grabants
41°1 11fr :
41Wlir
eluws
0 Utrechts
411114r3 nid-Gelders
7 Oost-Braban s
.11 Venloos
-,,, ,I1‘1),1,Roermonds
‘,3.___s 1_1 Sittards
6 Maastrichts
,
.8 Rptterdams
7
Plaats- en Gebiedsaanduiding Nummers verwijzen naar het overzicht op p. 4
• Plaats (10)
0 Ruimer Gebied (10)
Stadsfries (7)
7
Plaats- en Gebiedsaanduiding Nummers verwijzen naar het overzicht op p. 4
• Plaats (10) o RuimerGebied (10)
Stadsfries (7)
7
Eind negentiende eeuw veranderde ook de positie van de stadsdialecten radicaal. Naast een tegenstelling tussen stad en platteland — die overigens niet voor alle steden bestond — ontstonden er nu sociale tegenstellingen bin-nen de steden zelf. Onder andere als gevolg van de industrialisatie trokken allerlei mensen van het platteland naar de stad, en hier vond een vermen-ging plaats van de dialecten die ze voorheen spraken, met als resultaat een groepstaal of sociolect, namelijk van de arbeiders. Hier ligt de kiem van de huidige stadstalen zoals het Amsterdams, Haags, Rotterdams en Utrechts. Na een betrekkelijk korte wordingsperiode kregen de stadsdialecten hun defini-tieve vorm. In de twintigste eeuw zijn ze over het algemeen minder veran-derlijk geweest dan de plattelandsdialecten, onder andere omdat het leven op het platteland ingrijpend is gewijzigd. Met name de stadsdialecten van de Randstad groeiden geleidelijk steeds meer naar de standaardtaal toe. Momenteel wijken ze hiervan vooral in klank nog af. Daarom worden ze ook wel accenten genoemd. De stadstalen in het zuiden van het land, zoals het Maastrichts, Roermonds, Venloos en Sittards, vertonen daarentegen nog steeds grote verschillen met de standaardtaal, hoewel ook zij hier steeds meer naartoe groeien. Deze zuidelijke stadstalen zijn nooit het sociolect van een bepaalde klasse geweest, maar werden altijd door alle lagen van de bevolking gesproken.
In de twintigste eeuw keek men tot ongeveer de jaren zestig neer op alle van de standaardtaal afwijkende taalvariëteiten, die men denigrerend 'plat' noemde. Onderwijzers en ouders ontmoedigden het gebruik van dit plat. Dit verschilde overigens wel per regio: in het noorden werd veel meer op het dia-lect neergekeken dan in het zuiden — waar dialect van oudsher door alle lagen van de bevolking wordt gebruikt —, terwijl in Friesland al sinds de zeventien-de eeuw een groep heeft bestaan die zich sterk beijverde voor het Fries.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw traden grote maatschappelijke veranderingen in. Er ontstond verzet tegen het gevestigde gezag, en dat uitte zich ook in het taalgebruik, dat vrijer, minder officieel werd. De jonge gene-ratie keerde zich tegen het verzorgde en gekunstelde taalgebruik van de oudere generatie. Er kwam een grote tolerantie voor verschillen in uitspraak en woordkeus, voor informeel taalgebruik en voor het gebruik van dialect. Het verschil tussen spreektaal en schrijftaal werd kleiner. In de jaren negen-tig werd geschreven spreektaal in internet- en sms-verkeer zelfs normaal.
De emancipatie van de jaren zestig leidde ook tot het ontstaan van allerlei
8
Eind negentiende eeuw veranderde ook de positie van de stads dialecten
radicaal. Naast een tegenstelling tussen stad en platteland - die overigens
niet voor alle steden bestond - ontstonden er nu sociale tegenstellingen bin
nen de steden zelf. Onder andere als gevolg van de industrialisatie trokken
allerlei mensen van het platteland naar de stad, en hier vond een vermen
ging plaats van de dialecten die ze voorheen spraken, met als resultaat een
groepstaal of sociolect, namelijk van de arbeiders. Hier ligt de kiem van de
huidige stadstalen zoals het Amsterdams, Haags, Rotterdams en Utrechts. Na
een betrekkelijk korte wordingsperiode kregen de stadsdialecten hun defini
tieve vorm. In de twintigste eeuw zijn ze over het algemeen minder veran
derlijk geweest dan de plattelandsdialecten, onder andere omdat het leven
op het platteland ingrijpend is gewijzigd. Met name de stadsdialecten van de
Randstad groeiden geleidelijk steeds meer naar de standaardtaal toe.
Momenteel wijken ze hiervan vooral in klank nog af. Daarom worden ze
ook wel accenten genoemd. De stadstalen in het zuiden van het land, zoals
het Maastrichts, Roermonds, Venloos en Sittards, vertonen daarentegen nog
steeds grote verschillen met de standaardtaal, hoewel ook zij hier steeds
meer naartoe groeien. Deze zuidelijke stadstalen zijn nooit het sociolect van
een bepaalde klasse geweest, maar werden altijd door alle lagen van de
bevolking gesproken.
In de twintigste eeuw keek men tot ongeveer de jaren zestig neer op alle
van de standaardtaal afwijkende taalvariëteiten, die men denigrerend 'plat'
noemde. Onderwijzers en ouders ontmoedigden het gebruik van dit plat. Dit
verschilde overigens wel per regio: in het noorden werd veel meer op het dia
lect neergekeken dan in het zuiden - waar dialect van oudsher door alle lagen
van de bevolking wordt gebruikt -, terwijl in Friesland al sinds de zeventien
de eeuw een groep heeft bestaan die zich sterk beijverde voor het Fries.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw traden grote maatschappelijke
veranderingen in. Er ontstond verzet tegen het gevestigde gezag, en dat uitte
zich ook in het taalgebruik, dat vrijer, minder officieel werd. De jonge gene
ratie keerde zich tegen het verzorgde en gekunstelde taalgebruik van de
oudere generatie. Er kwam een grote tolerantie voor verschillen in uitspraak
en woordkeus, voor informeel taalgebruik en voor het gebruik van dialect.
Het verschil tussen spreektaal en schrijftaal werd kleiner. In de jaren negen
tig werd geschreven spreektaal in internet- en sms-verkeer zelfs normaal.
De emancipatie van de jaren zestig leidde ook tot het ontstaan van allerlei
8
Eind negentiende eeuw veranderde ook de positie van de stads dialecten
radicaal. Naast een tegenstelling tussen stad en platteland - die overigens
niet voor alle steden bestond - ontstonden er nu sociale tegenstellingen bin
nen de steden zelf. Onder andere als gevolg van de industrialisatie trokken
allerlei mensen van het platteland naar de stad, en hier vond een vermen
ging plaats van de dialecten die ze voorheen spraken, met als resultaat een
groepstaal of sociolect, namelijk van de arbeiders. Hier ligt de kiem van de
huidige stadstalen zoals het Amsterdams, Haags, Rotterdams en Utrechts. Na
een betrekkelijk korte wordingsperiode kregen de stadsdialecten hun defini
tieve vorm. In de twintigste eeuw zijn ze over het algemeen minder veran
derlijk geweest dan de plattelandsdialecten, onder andere omdat het leven
op het platteland ingrijpend is gewijzigd. Met name de stadsdialecten van de
Randstad groeiden geleidelijk steeds meer naar de standaardtaal toe.
Momenteel wijken ze hiervan vooral in klank nog af. Daarom worden ze
ook wel accenten genoemd. De stadstalen in het zuiden van het land, zoals
het Maastrichts, Roermonds, Venloos en Sittards, vertonen daarentegen nog
steeds grote verschillen met de standaardtaal, hoewel ook zij hier steeds
meer naartoe groeien. Deze zuidelijke stadstalen zijn nooit het sociolect van
een bepaalde klasse geweest, maar werden altijd door alle lagen van de
bevolking gesproken.
In de twintigste eeuw keek men tot ongeveer de jaren zestig neer op alle
van de standaardtaal afwijkende taalvariëteiten, die men denigrerend 'plat'
noemde. Onderwijzers en ouders ontmoedigden het gebruik van dit plat. Dit
verschilde overigens wel per regio: in het noorden werd veel meer op het dia
lect neergekeken dan in het zuiden - waar dialect van oudsher door alle lagen
van de bevolking wordt gebruikt -, terwijl in Friesland al sinds de zeventien
de eeuw een groep heeft bestaan die zich sterk beijverde voor het Fries.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw traden grote maatschappelijke
veranderingen in. Er ontstond verzet tegen het gevestigde gezag, en dat uitte
zich ook in het taalgebruik, dat vrijer, minder officieel werd. De jonge gene
ratie keerde zich tegen het verzorgde en gekunstelde taalgebruik van de
oudere generatie. Er kwam een grote tolerantie voor verschillen in uitspraak
en woordkeus, voor informeel taalgebruik en voor het gebruik van dialect.
Het verschil tussen spreektaal en schrijftaal werd kleiner. In de jaren negen
tig werd geschreven spreektaal in internet- en sms-verkeer zelfs normaal.
De emancipatie van de jaren zestig leidde ook tot het ontstaan van allerlei
8
nieuwe groepstalen, zoals jongerentaal, studententaal, yuppietaal, homotaal. Van belang voor het ontstaan van deze groepstalen is het feit dat jongeren en jong-volwassenen gedurende langere tijd bijeen blijven dankzij de leer-plicht (en tot voor kort de dienstplicht), en dat er een sterk groepsgevoel bestaat onder jongeren dat zich onder andere uit in een eigen woordenschat. Een oudere groepstaal is het Bargoens, waaronder vroeger de geheimtaal van dieven, zwervers en venters werd verstaan, een taal die gekleurd was door de streektaal van de sprekers en door het Jiddisch; nu de venters en de zwervers van het platteland verdwenen zijn, verstaan we er veelal de volkstaal van de grote steden onder.
Een speciale en recente vorm van jongerentaal is straattaal. Hierover is voor het eerst in 1997 gerapporteerd. Straattaal is een groepstaal van jonge-ren in de steden, een mengtaal met Nederlands als basis, aangevuld met woorden uit het Engels en minderheidstalen zoals Surinaams, Arabisch, Turks en Papiaments. Het onderzoek naar straattaal is nog volop bezig. In het boek over het Amsterdams wordt aandacht besteed aan het verschijnsel.
Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we zowel voor de plattelandsdialecten als voor de stadsdialecten een duidelijke revival, die wel (dialectrenaissance' wordt genoemd: popgroepen die in dialect zingen, ver-heugen zich in een grote belangstelling, er verschijnen veel publicaties in en over het dialect, cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een groot publiek.
De aandacht voor streektalen en dialecten is overgenomen door de poli-tiek. Regionale en landelijke overheden bieden financiële steun aan inspan-ningen ten behoeve van het dialect. In 1984 is de eerste streektaalfunctiona-ris benoemd, voor het Gronings, in 1987 zijn streektaalfunctionarissen voor het Drents benoemd, in 1998 voor het Overijssels, in 1999 voor het Stelling-werfs en in 2001 voor het Zeeuws en het Limburgs. Bovendien zijn in 1996 het Fries en het Nedersaksisch in Nederland met verschillende status erkend als regionale taal binnen het Europees Handvest voor Regionale of Minder-heidstalen. In 1997 is ook het Limburgs als regionale taal erkend.
De reeks 'Taal in stad en land'
Hoe staat het in het nieuwe millennium met de dialecten? De reeks Taal in stad en land biedt het antwoord op die vraag. Terwijl momenteel de belang-
9
nieuwe groepstalen, zoals jongerentaal, studententaal, yuppietaal, homotaal.
Van belang voor het ontstaan van deze groepstalen is het feit dat jongeren
en jong-volwassenen gedurende langere tijd bijeen blijven dankzij de leer
plicht (en tot voor kort de dienstplicht), en dat er een sterk groepsgevoel
bestaat onder jongeren dat zich onder andere uit in een eigen woordenschat.
Een oudere groepstaal is het Bargoens, waaronder vroeger de geheimtaal van
dieven, zwervers en venters werd verstaan, een taal die gekleurd was door de
streektaal van de sprekers en door het Jiddisch; nu de venters en de zwervers
van het platteland verdwenen zijn, verstaan we er veelal de volkstaal van de
grote steden onder.
Een speciale en recente vorm van jongerentaal is straattaal. Hierover is
voor het eerst in 1997 gerapporteerd. Straattaal is een groepstaal van jonge
ren in de steden, een mengtaal met Nederlands als basis, aangevuld met
woorden uit het Engels en minderheidstalen zoals Surinaams, Arabisch,
Turks en Papiaments. Het onderzoek naar straattaal is nog volop bezig. In
het boek over het Amsterdams wordt aandacht besteed aan het verschijnsel.
Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we zowel voor de
plattelandsdialecten als voor de stadsdialecten een duidelijke revival, die wel
'dialectrenaissance' wordt genoemd: popgroepen die in dialect zingen, ver
heugen zich in een grote belangstelling, er verschijnen veel publicaties in en
over het dialect, cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een
groot publiek.
De aandacht voor streektalen en dialecten is overgenomen door de poli
tiek. Regionale en landelijke overheden bieden financiële steun aan inspan
ningen ten behoeve van het dialect. In 1984 is de eerste streektaalfunctiona
ris benoemd, voor het Gronings, in 1987 zijn streektaalfunctionarissen voor
het Drents benoemd, in 1998 voor het Overijssels, in 1999 voor het Stelling
werfs en in 2001 voor het Zeeuws en het Limburgs. Bovendien zijn in 1996
het Fries en het Nedersaksisch in Nederland met verschillende status erkend
als regionale taal binnen het Europees Handvest voor Regionale of Minder
heidstalen. In 1997 is ook het Limburgs als regionale taal erkend.
De reeks 'Taal in stad en land'
Hoe staat het in het nieuwe millennium met de dialecten? De reeks Taal in
stad en land biedt het antwoord op die vraag. Terwijl momenteel de belang-
9
nieuwe groepstalen, zoals jongerentaal, studententaal, yuppietaal, homotaal.
Van belang voor het ontstaan van deze groepstalen is het feit dat jongeren
en jong-volwassenen gedurende langere tijd bijeen blijven dankzij de leer
plicht (en tot voor kort de dienstplicht), en dat er een sterk groepsgevoel
bestaat onder jongeren dat zich onder andere uit in een eigen woordenschat.
Een oudere groepstaal is het Bargoens, waaronder vroeger de geheimtaal van
dieven, zwervers en venters werd verstaan, een taal die gekleurd was door de
streektaal van de sprekers en door het Jiddisch; nu de venters en de zwervers
van het platteland verdwenen zijn, verstaan we er veelal de volkstaal van de
grote steden onder.
Een speciale en recente vorm van jongerentaal is straattaal. Hierover is
voor het eerst in 1997 gerapporteerd. Straattaal is een groepstaal van jonge
ren in de steden, een mengtaal met Nederlands als basis, aangevuld met
woorden uit het Engels en minderheidstalen zoals Surinaams, Arabisch,
Turks en Papiaments. Het onderzoek naar straattaal is nog volop bezig. In
het boek over het Amsterdams wordt aandacht besteed aan het verschijnsel.
Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we zowel voor de
plattelandsdialecten als voor de stadsdialecten een duidelijke revival, die wel
'dialectrenaissance' wordt genoemd: popgroepen die in dialect zingen, ver
heugen zich in een grote belangstelling, er verschijnen veel publicaties in en
over het dialect, cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een
groot publiek.
De aandacht voor streektalen en dialecten is overgenomen door de poli
tiek. Regionale en landelijke overheden bieden financiële steun aan inspan
ningen ten behoeve van het dialect. In 1984 is de eerste streektaalfunctiona
ris benoemd, voor het Gronings, in 1987 zijn streektaalfunctionarissen voor
het Drents benoemd, in 1998 voor het Overijssels, in 1999 voor het Stelling
werfs en in 2001 voor het Zeeuws en het Limburgs. Bovendien zijn in 1996
het Fries en het Nedersaksisch in Nederland met verschillende status erkend
als regionale taal binnen het Europees Handvest voor Regionale of Minder
heidstalen. In 1997 is ook het Limburgs als regionale taal erkend.
De reeks 'Taal in stad en land'
Hoe staat het in het nieuwe millennium met de dialecten? De reeks Taal in
stad en land biedt het antwoord op die vraag. Terwijl momenteel de belang-
9
stelling voor dialecten zowel bij de bevolking als bij de politiek nog steeds toeneemt, blijkt paradoxaal genoeg uit de boeken van de reeks dat het daad-werkelijke gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt, en dat alle dia-lecten steeds meer veranderen in de richting van de standaardtaal. Dat maakt het des te belangrijker dat de stand van zaken wordt vastgelegd. Van de meeste regio's en steden bestaan wel historische beschrijvingen van het dialect, maar in deze reeks wordt de huidige situatie beschreven. Uniek aan de reeks is bovendien dat hij uiteindelijk het gehele Nederlandstalige gebied zal bestrijken.
In principe volgen de delen van de reeks hetzelfde stramien. Eerst wordt een algemene inleiding gegeven met een plaatsbepaling van het dialect. Hierna volgt een beschrijving van de klanken en spelling, de woorden, woorddelen en zinnen van het huidige dialect — deze beschrijving is contras-tief, dat wil zeggen dat de nadruk ligt op datgene wat afwijkt van het Stan-daardnederlands. De volgende hoofdstukken handelen over het ontstaan van het dialect en de houding ertegenover. Hierna wordt een woordenlijst gege-ven met de belangrijkste of opvallendste woorden in het dialect. Ieder boek besluit ten slotte met gegevens over in het dialect geschreven literatuur en een voorbeeld daarvan, waarna als finale de belangrijkste literatuur éver het dialect wordt vermeld.
Het hoofdstuk over de klanken staat helemaal aan het begin, omdat klan-ken nu eenmaal het grootste, opvallendste en meest onderzochte verschil tussen Standaardnederlands en dialect vormen. Van de grote steden weet men vaak dankzij cabaretiers en zangers hoe de taal ongeveer klinkt, maar van de plattelandsdialecten is dat veel minder bekend, hoogstens in enkele stereotypen, die, zoals uit de boeken blijkt, lang niet altijd kloppen. De auteurs hebben geprobeerd de klankverschillen zo duidelijk en eenvoudig mogelijk uit te leggen, maar de materie is ingewikkeld. In ieder boek is een overzicht gegeven van de gebruikte fonetische weergave. Er bestaat in het Nederlandse taalgebied een tendens om tot uniforme afspraken te komen voor het spellen van dialecten, maar uitgekristalliseerd is deze tendens nog niet. Voor de reeks Taal in stad en land is in principe gekozen voor de Bra-bantse referentiespelling (in 1999 gepubliceerd onder de titel Hoe schriff ik mijn dialect? en in de bundel Honderd jaar stadstaal — waarin de geschiede-nis van de stadstalen wordt beschreven).
Bij het hoofdstuk over de zinnen kwamen twee problemen naar voren: ten
10
stelling voor dialecten zowel bij de bevolking als bij de politiek nog steeds
toeneemt, blijkt paradoxaal genoeg uit de boeken van de reeks dat het daad
werkelijke gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt, en dat alle dia
lecten steeds meer veranderen in de richting van de standaardtaal. Dat
maakt het des te belangrijker dat de stand van zaken wordt vastgelegd. Van
de meeste regio's en steden bestaan wel historische beschrijvingen van het
dialect, maar in deze reeks wordt de huidige situatie beschreven. Uniek aan
de reeks is bovendien dat hij uiteindelijk het gehele Nederlandstalige gebied
zal bestrijken.
In principe volgen de delen van de reeks hetzelfde stramien. Eerst wordt
een algemene inleiding gegeven met een plaatsbepaling van het dialect.
Hierna volgt een beschrijving van de klanken en spelling, de woorden,
woorddelen en zinnen van het huidige dialect - deze beschrijving is contras
tief, dat wil zeggen dat de nadruk ligt op datgene wat afwijkt van het Stan
daardnederlands. De volgende hoofdstukken handelen over het ontstaan van het dialect en de houding ertegenover. Hierna wordt een woordenlijst gege
ven met de belangrijkste of opvallendste woorden in het dialect. Ieder boek
besluit ten slotte met gegevens over in het dialect geschreven literatuur en
een voorbeeld daarvan, waarna als finale de belangrijkste literatuur óver het
dialect wordt vermeld. Het hoofdstuk over de klanken staat helemaal aan het begin, omdat klan
ken nu eenmaal het grootste, opvallendste en meest onderzochte verschil
tussen Standaardnederlands en dialect vormen. Van de grote steden weet
men vaak dankzij cabaretiers en zangers hoe de taal ongeveer klinkt, maar
van de plattelandsdialecten is dat veel minder bekend, hoogstens in enkele
stereotypen, die, zoals uit de boeken blijkt, lang niet altijd kloppen. De
auteurs hebben geprobeerd de klankverschillen zo duidelijk en eenvoudig
mogelijk uit te leggen, maar de materie is ingewikkeld. In ieder boek is een
overzicht gegeven van de gebruikte fonetische weergave. Er bestaat in het
Nederlandse taalgebied een tendens om tot uniforme afspraken te komen
voor het spellen van dialecten, maar uitgekristalliseerd is deze tendens nog
niet. Voor de reeks Taal in stad en land is in principe gekozen voor de Bra
bantse referentiespelling (in 1999 gepubliceerd onder de titel Hoe schrijf ik
mijn dialect? en in de bundel Honderd jaar stadstaal - waarin de geschiede
nis van de stadstalen wordt beschreven).
Bij het hoofdstuk over de zinnen kwamen twee problemen naar voren: ten
10
stelling voor dialecten zowel bij de bevolking als bij de politiek nog steeds
toeneemt, blijkt paradoxaal genoeg uit de boeken van de reeks dat het daad
werkelijke gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt, en dat alle dia
lecten steeds meer veranderen in de richting van de standaardtaal. Dat
maakt het des te belangrijker dat de stand van zaken wordt vastgelegd. Van
de meeste regio's en steden bestaan wel historische beschrijvingen van het
dialect, maar in deze reeks wordt de huidige situatie beschreven. Uniek aan
de reeks is bovendien dat hij uiteindelijk het gehele Nederlandstalige gebied
zal bestrijken.
In principe volgen de delen van de reeks hetzelfde stramien. Eerst wordt
een algemene inleiding gegeven met een plaatsbepaling van het dialect.
Hierna volgt een beschrijving van de klanken en spelling, de woorden,
woorddelen en zinnen van het huidige dialect - deze beschrijving is contras
tief, dat wil zeggen dat de nadruk ligt op datgene wat afwijkt van het Stan
daardnederlands. De volgende hoofdstukken handelen over het ontstaan van het dialect en de houding ertegenover. Hierna wordt een woordenlijst gege
ven met de belangrijkste of opvallendste woorden in het dialect. Ieder boek
besluit ten slotte met gegevens over in het dialect geschreven literatuur en
een voorbeeld daarvan, waarna als finale de belangrijkste literatuur óver het
dialect wordt vermeld. Het hoofdstuk over de klanken staat helemaal aan het begin, omdat klan
ken nu eenmaal het grootste, opvallendste en meest onderzochte verschil
tussen Standaardnederlands en dialect vormen. Van de grote steden weet
men vaak dankzij cabaretiers en zangers hoe de taal ongeveer klinkt, maar
van de plattelandsdialecten is dat veel minder bekend, hoogstens in enkele
stereotypen, die, zoals uit de boeken blijkt, lang niet altijd kloppen. De
auteurs hebben geprobeerd de klankverschillen zo duidelijk en eenvoudig
mogelijk uit te leggen, maar de materie is ingewikkeld. In ieder boek is een
overzicht gegeven van de gebruikte fonetische weergave. Er bestaat in het
Nederlandse taalgebied een tendens om tot uniforme afspraken te komen
voor het spellen van dialecten, maar uitgekristalliseerd is deze tendens nog
niet. Voor de reeks Taal in stad en land is in principe gekozen voor de Bra
bantse referentiespelling (in 1999 gepubliceerd onder de titel Hoe schrijf ik
mijn dialect? en in de bundel Honderd jaar stadstaal - waarin de geschiede
nis van de stadstalen wordt beschreven).
Bij het hoofdstuk over de zinnen kwamen twee problemen naar voren: ten
10
eerste bleek dat er over de zinsbouw van sommige dialecten nog veel niet bekend of onderzocht is, ondanks de verschijning in 1991 van de Atlas van
de Nederlandse dialektsyntaxis. (Om dit gat te dichten is in 2000 het project Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten, SAND, van start gegaan.) Ten tweede bleek dat er voor diverse dialecten bijna niets te zeggen viel over de zinsbouw om de simpele reden dat deze nauwelijks van de Standaardne-derlandse spreektaal verschilt of dat men zich niet bewust is van mogelijke verschillen; dat geldt met name voor de dialecten in het Randstadgebied.
Uit het hoofdstuk over de houding tegenover het dialect blijkt dat er een verschil in beleving en waardering van de verschillende taalvariëteiten bestaat. Dankzij de dialectrenaissance is de status van de dialecten in het algemeen weliswaar verhoogd, maar tussen de waardering van de dialecten onderling bestaan aanzienlijke verschillen. Opvallend is dat vooral de vroe-ger verguisde stadsdialecten in het westen van het land in bepaalde situaties en in gecultiveerde vorm een hogere status hebben gekregen, zowel binnen als buiten de stad zelf, en dat daarbij de (geringe) verschillen met de stan-daardtaal — vooral bestaand uit uitspraakverschillen — worden benadrukt. De statusverhoging van de plattelandsdialecten blijft daarbij over het algemeen achter. Daarbij is het dan interessant om te zien dat er ook in zuidelijk Nederland — waar de waardering voor en het gebruik van het dialect van oudsher door de hele bevolking werden gedragen — een tegenstelling tussen het platteland en de stad bestaat: in Maastricht bijvoorbeeld kijkt men vaak neer op dialecten van het omringende gebied, die men `boers' noemt.
Alle delen van de reeks staan op zichzelf. Wie meerdere of zelfs alle delen van de reeks leest — en dat raad ik ieder van harte aan! — zal bemerken dat sommige verschijnselen of woorden in meerdere dialecten voorkomen. Ver-wijzingen daarnaar ontbreken meestal; de dialecten zijn in principe beschre-ven in hun verhouding tot de standaardtaal, niet in verhouding tot elkaar. Wel beslaan sommige boeken grotere gebieden, zoals het Oost- en West-Bra-bants, Zuid-Gelders of Midden-Nederland (Utrechts, Veluws, Flevolands en Urks). In deze boeken worden uiteraard de verschillen binnen het gebied beschreven.
Uit de boeken komt naar voren dat hoe verder weg van de Randstad een dialect gesproken wordt, des te meer het over het algemeen verschilt van de standaardtaal. En verder dat de stadsdialecten over het algemeen minder verschillen van de standaardtaal dan de omringende plattelandsdialecten. De
11
eerste bleek dat er over de zinsbouw van sommige dialecten nog veel niet
bekend of onderzocht is, ondanks de verschijning in 1991 van de Atlas van
de Nederlandse dialektsyntaxis. (Om dit gat te dichten is in 2000 het project
Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten, SAND, van start gegaan.)
Ten tweede bleek dat er voor diverse dialecten bijna niets te zeggen viel over
de zinsbouw om de simpele reden dat deze nauwelijks van de Standaardne
derlandse spreektaal verschilt of dat men zich niet bewust is van mogelijke
verschillen; dat geldt met name voor de dialecten in het Randstadgebied.
Uit het hoofdstuk over de houding tegenover het dialect blijkt dat er een
verschil in beleving en waardering van de verschillende taalvariëteiten
bestaat. Dankzij de dialectrenaissance is de status van de dialecten in het
algemeen weliswaar verhoogd, maar tussen de waardering van de dialecten
onderling bestaan aanzienlijke verschillen. Opvallend is dat vooral de vroe
ger verguisde stadsdialecten in het westen van het land in bepaalde situaties
en in gecultiveerde vorm een hogere status hebben gekregen, zowel binnen
als buiten de stad zelf, en dat daarbij de (geringe) verschillen met de stan
daardtaal - vooral bestaand uit uitspraakverschillen - worden benadrukt. De
statusverhoging van de plattelandsdialecten blijft daarbij over het algemeen
achter. Daarbij is het dan interessant om te zien dat er ook in zuidelijk
Nederland - waar de waardering voor en het gebruik van het dialect van
oudsher door de hele bevolking werden gedragen - een tegenstelling tussen
het platteland en de stad bestaat: in Maastricht bijvoorbeeld kijkt men vaak
neer op dialecten van het omringende gebied, die men 'boers' noemt.
Alle delen van de reeks staan op zichzelf. Wie meerdere of zelfs alle delen
van de reeks leest - en dat raad ik ieder van harte aan! - zal bemerken dat
sommige verschijnselen of woorden in meerdere dialecten voorkomen. Ver
wijzingen daarnaar ontbreken meestal; de dialecten zijn in principe beschre
ven in hun verhouding tot de standaardtaal, niet in verhouding tot elkaar.
Wel beslaan sommige boeken grotere gebieden, zoals het Oost- en West-Bra
bants, Zuid-Gelders of Midden-Nederland (Utrechts, Veluws, Flevolands en
Urks). In deze boeken worden uiteraard de verschillen binnen het gebied
beschreven.
Uit de boeken komt naar voren dat hoe verder weg van de Randstad een
dialect gesproken wordt, des te meer het over het algemeen verschilt van de
standaardtaal. En verder dat de stadsdialecten over het algemeen minder
verschillen van de standaardtaal dan de omringende plattelandsdialecten. De
11
eerste bleek dat er over de zinsbouw van sommige dialecten nog veel niet
bekend of onderzocht is, ondanks de verschijning in 1991 van de Atlas van
de Nederlandse dialektsyntaxis. (Om dit gat te dichten is in 2000 het project
Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten, SAND, van start gegaan.)
Ten tweede bleek dat er voor diverse dialecten bijna niets te zeggen viel over
de zinsbouw om de simpele reden dat deze nauwelijks van de Standaardne
derlandse spreektaal verschilt of dat men zich niet bewust is van mogelijke
verschillen; dat geldt met name voor de dialecten in het Randstadgebied.
Uit het hoofdstuk over de houding tegenover het dialect blijkt dat er een
verschil in beleving en waardering van de verschillende taalvariëteiten
bestaat. Dankzij de dialectrenaissance is de status van de dialecten in het
algemeen weliswaar verhoogd, maar tussen de waardering van de dialecten
onderling bestaan aanzienlijke verschillen. Opvallend is dat vooral de vroe
ger verguisde stadsdialecten in het westen van het land in bepaalde situaties
en in gecultiveerde vorm een hogere status hebben gekregen, zowel binnen
als buiten de stad zelf, en dat daarbij de (geringe) verschillen met de stan
daardtaal - vooral bestaand uit uitspraakverschillen - worden benadrukt. De
statusverhoging van de plattelandsdialecten blijft daarbij over het algemeen
achter. Daarbij is het dan interessant om te zien dat er ook in zuidelijk
Nederland - waar de waardering voor en het gebruik van het dialect van
oudsher door de hele bevolking werden gedragen - een tegenstelling tussen
het platteland en de stad bestaat: in Maastricht bijvoorbeeld kijkt men vaak
neer op dialecten van het omringende gebied, die men 'boers' noemt.
Alle delen van de reeks staan op zichzelf. Wie meerdere of zelfs alle delen
van de reeks leest - en dat raad ik ieder van harte aan! - zal bemerken dat
sommige verschijnselen of woorden in meerdere dialecten voorkomen. Ver
wijzingen daarnaar ontbreken meestal; de dialecten zijn in principe beschre
ven in hun verhouding tot de standaardtaal, niet in verhouding tot elkaar.
Wel beslaan sommige boeken grotere gebieden, zoals het Oost- en West-Bra
bants, Zuid-Gelders of Midden-Nederland (Utrechts, Veluws, Flevolands en
Urks). In deze boeken worden uiteraard de verschillen binnen het gebied
beschreven.
Uit de boeken komt naar voren dat hoe verder weg van de Randstad een
dialect gesproken wordt, des te meer het over het algemeen verschilt van de
standaardtaal. En verder dat de stadsdialecten over het algemeen minder
verschillen van de standaardtaal dan de omringende plattelandsdialecten. De
11
stadsdialecten van de Randstad verschillen dus het minst van de standaard-taal, en sommige stadsdialecten zijn zelfs vrijwel verdwenen: zo verschillen het huidige Leids en Nijmeegs van het Standaardnederlands vrijwel alleen in enkele speciale klanken of een bijzondere intonatie.
Wie na het lezen van de boeken nog meer wil weten, kan terecht op de website van het Meertens Instituut. Hier heeft Marc van Oostendorp een speciale site voor de reeks ingericht (www.taalinstadenland.n1). Deze site bevat onder andere een hoofdstuk uit ieder boek, aanvullingen op de boe-ken, illustraties, links naar websites met meer informatie over de streek en het dialect, en een geluidsopname van het dialect.
De boeken in de reeks bieden een boeiend overzicht van de taalvariëteiten die binnen het Nederlandse taalgebied worden gesproken. De auteurs zijn er op voorbeeldige wijze in geslaagd het stoffige of carnavaleske imago dat de dialecten lange tijd heeft aangekleefd, af te schudden en een informatieve en aantrekkelijke beschrijving te geven waaruit vooral blijkt dat de dialecten in het bewustzijn van de mensen nog springlevend zijn — waarmee niet gezegd is dat dat ook geldt voor alle dialecten zelf. Daarbij is ieder boek van de reeks geschreven vanuit de kennis, interesse en specialisatie van de afzonder-
lijke auteur. Iedere auteur plaatst dus zijn eigen accenten, wat het algehele beeld extra levendig maakt. Tezamen hebben de auteurs een indrukwekkend monument voor de Nederlandse dialecten opgericht.
Nicoline van der Sijs, hoofdredacteur
12
stadsdialecten van de Randstad verschillen dus het minst van de standaard
taal, en sommige stadsdialecten zijn zelfs vrijwel verdwenen: zo verschillen
het huidige Leids en Nijmeegs van het Standaardnederlands vrijwel alleen in
enkele speciale klanken of een bijzondere intonatie.
Wie na het lezen van de boeken nog meer wil weten, kan terecht op de
website van het Meertens Instituut. Hier heeft Marc van Oostendorp een
speciale site voor de reeks ingericht (www.taalinstadenland.nl). Deze site
bevat onder andere een hoofdstuk uit ieder boek, aanvullingen op de boe
ken, illustraties, links naar websites met meer informatie over de streek en
het dialect, en een geluidsopname van het dialect.
De boeken in de reeks bieden een boeiend overzicht van de taalvariëteiten
die binnen het Nederlandse taalgebied worden gesproken. De auteurs zijn er
op voorbeeldige wijze in geslaagd het stoffige of carnavaleske imago dat de
dialecten lange tijd heeft aangekleefd, af te schudden en een informatieve en
aantrekkelijke beschrijving te geven waaruit vooral blijkt dat de dialecten in
het bewustzijn van de mensen nog springlevend zijn - waarmee niet gezegd
is dat dat ook geldt voor alle dialecten zelf. Daarbij is ieder boek van de
reeks geschreven vanuit de kennis, interesse en specialisatie van de afzonder
lijke auteur. Iedere auteur plaatst dus zijn eigen accenten, wat het algehele
beeld extra levendig maakt. Tezamen hebben de auteurs een indrukwekkend
monument voor de Nederlandse dialecten opgericht.
Nicoline van der Sijs, hoofdredacteur
12
stadsdialecten van de Randstad verschillen dus het minst van de standaard
taal, en sommige stadsdialecten zijn zelfs vrijwel verdwenen: zo verschillen
het huidige Leids en Nijmeegs van het Standaardnederlands vrijwel alleen in
enkele speciale klanken of een bijzondere intonatie.
Wie na het lezen van de boeken nog meer wil weten, kan terecht op de
website van het Meertens Instituut. Hier heeft Marc van Oostendorp een
speciale site voor de reeks ingericht (www.taalinstadenland.nl). Deze site
bevat onder andere een hoofdstuk uit ieder boek, aanvullingen op de boe
ken, illustraties, links naar websites met meer informatie over de streek en
het dialect, en een geluidsopname van het dialect.
De boeken in de reeks bieden een boeiend overzicht van de taalvariëteiten
die binnen het Nederlandse taalgebied worden gesproken. De auteurs zijn er
op voorbeeldige wijze in geslaagd het stoffige of carnavaleske imago dat de
dialecten lange tijd heeft aangekleefd, af te schudden en een informatieve en
aantrekkelijke beschrijving te geven waaruit vooral blijkt dat de dialecten in
het bewustzijn van de mensen nog springlevend zijn - waarmee niet gezegd
is dat dat ook geldt voor alle dialecten zelf. Daarbij is ieder boek van de
reeks geschreven vanuit de kennis, interesse en specialisatie van de afzonder
lijke auteur. Iedere auteur plaatst dus zijn eigen accenten, wat het algehele
beeld extra levendig maakt. Tezamen hebben de auteurs een indrukwekkend
monument voor de Nederlandse dialecten opgericht.
Nicoline van der Sijs, hoofdredacteur
12
ifrilto azt
Lijst van illustraties 14
1. Inleiding: plaatsbepaling van het Zuid-Gelders 15
2. De klanken en hun spelling 24
2.1 De klanken 24
2.2 De spelling 42
3. De woorden en woorddelen 45
4. De zinnen 57
5. De externe geschiedenis van het Zuid-Gelders 60
6. De houding tegenover het Zuid-Gelders van sprekers en 65
niet-sprekers
7. Alfabetische lijst van Zuid-Gelderse woorden 73
8. Literatuur in het Zuid-Gelders 84
9. Verhalen en gedichten 91
10. Literatuur over het Zuid-Gelders 100
13
Lijst van illustraties 14
1. Inleiding: plaatsbepaling van het Zuid-Gelders 15
2. De klanken en hun spelling 24
2.1 De klanken 24
2.2 De spelling 42
3. De woorden en woorddelen 45
4. De zinnen 57
5. De externe geschiedenis van het Zuid-Gelders 60
6. De houding tegenover het Zuid-Gelders van sprekers en 65
niet -sprekers
7. Alfabetische lijst van Zuid-Gelderse woorden 73
8. Literatuur in het Zuid-Gelders 84
9. Verhalen en gedichten 91
10. Literatuur over het Zuid-Gelders 100
13
Lijst van illustraties 14
1. Inleiding: plaatsbepaling van het Zuid-Gelders 15
2. De klanken en hun spelling 24
2.1 De klanken 24
2.2 De spelling 42
3. De woorden en woorddelen 45
4. De zinnen 57
5. De externe geschiedenis van het Zuid-Gelders 60
6. De houding tegenover het Zuid-Gelders van sprekers en 65
niet -sprekers
7. Alfabetische lijst van Zuid-Gelderse woorden 73
8. Literatuur in het Zuid-Gelders 84
9. Verhalen en gedichten 91
10. Literatuur over het Zuid-Gelders 100
13
Lyst van, iiiustratie4
Het Gelderse taallandschap 17
Umlautgrenzen in het Zuid-Gelderse gebied 19
Dialectwoorden voor melk en karnemelk 51
14.
Het Gelderse taallandschap
Umlautgrenzen in het Zuid-Gelderse gebied
Dialectwoorden voor melk en karnemelk
14
17
19
51
Het Gelderse taallandschap
Umlautgrenzen in het Zuid-Gelderse gebied
Dialectwoorden voor melk en karnemelk
14
17
19
51
plaatsbepaling inut ket zaid-Gelders
De bekende Gelderse historicus Arend van Slichtenhorst, die leefde van 1615 tot 1657, gaf in 1654 zijn magnum opus uit met de lange maar ook zeer dui-delijke titel: Geldersche Geschiedenissen van 't begin vervolgd tot aan de afzwe-ring des konings van Spanje, waarvan het eerste deel verhandelt de landsbe- schrijving, getrokken meerendeels uit de Latijnsche werken van den heer Joh.
Isaac. Pontanus, doch doorgaans veranderd, vermeerderd en met meer dan 300
nieuwe hoofdstukken en andere bijvoegsels vergroot (Arnhem 1654). Het is een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van Gelderland vanaf de vroeg-ste tijden tot aan het jaar 1581, het jaar van de cacte van verlatinge', het afzweren van Filips II, op 26 juli. Daarin verheerlijkt hij ook de Gelderse taal en dat verhaal ontleende hij in ieder geval niet aan Pontanus (1571-1639), wiens Historiae Gelriae ook tot het jaar 1581 gaan, zodat we veilig kunnen aannemen dat wat hij daar opmerkte met betrekking tot de taal van Gelder-land, op eigen waarneming berust. We lezen er:
`Geene spraek van Nederland, en koemt de Duitsse moeder-tael naerder dan de Gel-
dersse, als de welke 't eenemael mannelijk is, en de woorden volkomen wtbrengt:
wtgezonderd daar de ingezeetenen aen 'tSticht van Utrecht of Holland belenden, die
een botter tael hebben dan de binnen-landers, Want daar men hier golt, holt, zolt,
zeght, gebruijken de anderen goud, hout, zout, breekende de woorden op zijn Frans,
die de letter L, vooral in woorden van 't Latijn herkomstigh, ofte smelten ofte 't
1,
De bekende Gelderse historicus Arend van Slichtenhorst, die leefde van 1615
tot 1657, gaf in 1654 zijn magnum opus uit met de lange maar ook zeer dui
delijke titel: Geldersche Geschiedenissen van 't begin vervolgd tot aan de afzwering des konings van Spanje, waarvan het eerste deel verhandelt de landsbe
schrijving, getrokken meerendeels uit de Latijnsche werken van den heer Joh.
Isaac. Pontanus, doch doorgaans veranderd, vermeerderd en met meer dan 300
nieuwe hoofdstukken en andere bijvoegsels vergroot (Arnhem 1654). Het is een
uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van Gelderland vanaf de vroeg
ste tijden tot aan het jaar 1581, het jaar van de 'acte van verlatinge', het
afzweren van Filips 11, op 26 juli. Daarin verheerlijkt hij ook de Gelderse taal
en dat verhaal ontleende hij in ieder geval niet aan Pontanus (1571-1639),
wiens Historiae Gelriae ook tot het jaar 1581 gaan, zodat we veilig kunnen
aannemen dat wat hij daar opmerkte met betrekking tot de taal van Gelder
land, op eigen waarneming berust. We lezen er:
'Geene spraek van Nederland, en koemt de Duitsse moeder·tael naerder dan de Gel
dersse, als de welke 't eenemael mannelijk is, en de woorden volkomen wtbrengt:
wtgezonderd daar de ingezeetenen aen 'tSticht van Utrecht of Holland belenden, die
een botter tael hebben dan de binnen-Ianders, Want daar men hier golt, holt, zolt,
zeght, gebruijken de anderen goud, hout, zout, breekende de woorden op zijn Frans,
die de letter L, vooral in woorden van 't Latijn herkomstigh, ofte smelten ofte 't
15
1. Inleiding
De bekende Gelderse historicus Arend van Slichtenhorst, die leefde van 1615
tot 1657, gaf in 1654 zijn magnum opus uit met de lange maar ook zeer dui
delijke titel: Geldersche Geschiedenissen van 't begin vervolgd tot aan de afzwering des konings van Spanje, waarvan het eerste deel verhandelt de landsbe
schrijving, getrokken meerendeels uit de Latijnsche werken van den heer Joh.
Isaac. Pontanus, doch doorgaans veranderd, vermeerderd en met meer dan 300
nieuwe hoofdstukken en andere bijvoegsels vergroot (Arnhem 1654). Het is een
uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van Gelderland vanaf de vroeg
ste tijden tot aan het jaar 1581, het jaar van de 'acte van verlatinge', het
afzweren van Filips 11, op 26 juli. Daarin verheerlijkt hij ook de Gelderse taal
en dat verhaal ontleende hij in ieder geval niet aan Pontanus (1571-1639),
wiens Historiae Gelriae ook tot het jaar 1581 gaan, zodat we veilig kunnen
aannemen dat wat hij daar opmerkte met betrekking tot de taal van Gelder
land, op eigen waarneming berust. We lezen er:
'Geene spraek van Nederland, en koemt de Duitsse moeder·tael naerder dan de Gel
dersse, als de welke 't eenemael mannelijk is, en de woorden volkomen wtbrengt:
wtgezonderd daar de ingezeetenen aen 'tSticht van Utrecht of Holland belenden, die
een botter tael hebben dan de binnen-Ianders, Want daar men hier golt, holt, zolt,
zeght, gebruijken de anderen goud, hout, zout, breekende de woorden op zijn Frans,
die de letter L, vooral in woorden van 't Latijn herkomstigh, ofte smelten ofte 't
15
eenemael verzwijghen, gelijk in hault, altus, hoogh, assault en andere meer is te
speuren.'
Met die `Duitse moedertaal' bedoelde hij het Nederduits, de taal van Noord-Duitsland, met klanken als maken, peerd en laten, en niet het zuidelijke Hoogduits waar men van machen, Pferd en lassen spreekt. Dit Hoogduits was op dat moment ook in het Nederduitse gebied van de noordelijke helft
van Duitsland sterk in opmars. De Gelderse taal heeft in zijn ogen een trou-we en waardige oostelijke buur verloren en aan de grenzen met Utrecht en
Holland moet hij een taalverandering vaststellen die hem evenmin zint, de
zogeheten `vocalisering' van de / na a of o en v66r d of t, waardoor za/t
wordt tot zout, en old tot oud. Deze taalwaarneming van Van Slichtenhorst toont aan dat de Gelderse
dialecten in de zeventiende eeuw nog sterk oostelijk gekleurd waren. Verder-
op zullen we dit verschijnsel van zalt/zout en old/oud uitvoeriger bespreken.
Gelderse dialecten
Uit het eerder aangehaalde verhaal omstaat ook de indruk dat de Gelderse taal in vroeger tijd een eenheid was, met een klein overgangsgebiedje aan de Utrechts-Hollandse grens. De uitkomsten van het moderne dialectonder-
zoek laten duidelijk zien dat de provincie uiteenvalt in een aantal grotere
dialectgebieden en dat er eigenlijk alleen maar sprake is van overgangsdia-
lecten.
Vijf gebieden worden er maar liefst onderscheiden: 1. Twents-Graafschaps,
2. Gelders-Overijssels, 3. Veluws, 4. Zuid-Gelders en 5. Noord-Brabants/
Noord-Limburgs.
De namen voor de verschillende dialectgebieden tonen aan hoezeer het Gelderse taallandschap een spanningsveld is waarop verschillende krachten werkzaam zijn: Twents, Overijssels, Brabants, Limburgs, Utrechts en Alblas-serwaards. Alleen het Veluws en het dialect van de grote rivieren, het Zuid-
.
Gelders, nemen een eigen plaats in.
Dit kaartje is getekend naar de grote indelingskaart van de Nederlandse
dialecten van de bekende taalkundige Jo Daan (opgenomen in de Atlas van Nederland als kaart X 2, tevens verschenen in: Jo Daan en D. P. Blok, Van
16
eenemael verzwijghen, gelijk in hault, altus, hoogh, assault en andere meer is te
speuren.'
Met die 'Duitse moedertaal' bedoelde hij het Nederduits, de taal van Noord
Duitsland, met klanken als maken, peerd en laten, en niet het zuidelijke
Hoogduits waar men van machen, Pferd en lassen spreekt. Dit Hoogduits
was op dat moment ook in het Nederduitse gebied van de noordelijke helft
van Duitsland sterk in opmars. De Gelderse taal heeft in zijn ogen een trou
we en waardige oostelijke buur verloren en aan de grenzen met Utrecht en
Holland moet hij een taalverandering vaststellen die hem evenmin zint, de
zogeheten 'vocalisering' van de I na a of 0 en vóór d of t, waardoor zalt
wordt tot zout, en old tot oud.
Deze taalwaarneming van Van Slichtenhorst toont aan dat de Gelderse
dialecten in de zeventiende eeuw nog sterk oostelijk gekleurd waren. Verder
op zullen we dit verschijnsel van zalt!zout en old!oud uitvoeriger bespreken.
Gelderse dialecten
Uit het eerder aangehaalde verhaal ontstaat ook de indruk dat de Gelderse
taal in vroeger tijd een eenheid was, met een klein overgangsgebiedje aan de
Utrechts-Hollandse grens. De uitkomsten van het moderne dialectonder
zoek laten duidelijk zien dat de provincie uiteenvalt in een aantal grotere
dialectgebieden en dat er eigenlijk alleen maar sprake is van overgangsdia
lecten.
Vijf gebieden worden er maar liefst onderscheiden: 1. Twents-Graafschaps,
2. Gelders-Overijssels, 3. Veluws, 4. Zuid-Gelders en 5. Noord-Brabants!
Noord-Limburgs.
De namen voor de verschillende dialectgebieden tonen aan hoezeer het
Gelderse taallandschap een spanningsveld is waarop verschillende krachten
werkzaam zijn: Twents, Overijssels, Brabants, Limburgs, Utrechts en Alblas
serwaards. Alleen het Veluws en het dialect van de grote rivieren, het Zuid
Gelders, nemen een eigen plaats in.
Dit kaartje is getekend naar de grote indelingskaart van de Nederlandse
dialecten van de bekende taalkundige Jo Daan (opgenomen in de Atlas van
Nederland als kaart X 2, tevens verschenen in: Jo Daan en D. P. Blok, Van
16
Zuid-gelderse dialecten
eenemael verzwijghen, gelijk in hault, altus, hoogh, assault en andere meer is te
speuren.'
Met die 'Duitse moedertaal' bedoelde hij het Nederduits, de taal van Noord
Duitsland, met klanken als maken, peerd en laten, en niet het zuidelijke
Hoogduits waar men van machen, Pferd en lassen spreekt. Dit Hoogduits
was op dat moment ook in het Nederduitse gebied van de noordelijke helft
van Duitsland sterk in opmars. De Gelderse taal heeft in zijn ogen een trou
we en waardige oostelijke buur verloren en aan de grenzen met Utrecht en
Holland moet hij een taalverandering vaststellen die hem evenmin zint, de
zogeheten 'vocalisering' van de I na a of 0 en vóór d of t, waardoor zalt
wordt tot zout, en old tot oud.
Deze taalwaarneming van Van Slichtenhorst toont aan dat de Gelderse
dialecten in de zeventiende eeuw nog sterk oostelijk gekleurd waren. Verder
op zullen we dit verschijnsel van zalt!zout en old!oud uitvoeriger bespreken.
Gelderse dialecten
Uit het eerder aangehaalde verhaal ontstaat ook de indruk dat de Gelderse
taal in vroeger tijd een eenheid was, met een klein overgangsgebiedje aan de
Utrechts-Hollandse grens. De uitkomsten van het moderne dialectonder
zoek laten duidelijk zien dat de provincie uiteenvalt in een aantal grotere
dialectgebieden en dat er eigenlijk alleen maar sprake is van overgangsdia
lecten.
Vijf gebieden worden er maar liefst onderscheiden: 1. Twents-Graafschaps,
2. Gelders-Overijssels, 3. Veluws, 4. Zuid-Gelders en 5. Noord-Brabants!
Noord-Limburgs.
De namen voor de verschillende dialectgebieden tonen aan hoezeer het
Gelderse taallandschap een spanningsveld is waarop verschillende krachten
werkzaam zijn: Twents, Overijssels, Brabants, Limburgs, Utrechts en Alblas
serwaards. Alleen het Veluws en het dialect van de grote rivieren, het Zuid
Gelders, nemen een eigen plaats in.
Dit kaartje is getekend naar de grote indelingskaart van de Nederlandse
dialecten van de bekende taalkundige Jo Daan (opgenomen in de Atlas van
Nederland als kaart X 2, tevens verschenen in: Jo Daan en D. P. Blok, Van
16
.... 'J
1. Tw
ents
-G
raaf
scha
ps
2.
Gel
ders
-O
veri
jsse
ls
3.
Vel
uws
. 4.
Z
uid-
Gel
ders
( .. ~
5.
Noo
rd-B
raba
nts-
c .... ~
1.. .....
... _"
"_",
I ..
.. N
oord
-Lim
burg
s 6.
U
trec
hts-
Alb
lass
erw
aard
s
A
gren
s va
n de
dif
tong
erin
g
" , '~~
B
gren
s va
n de
um
lau
t in
®
ve
rkle
inw
oord
en
'"
<-.
1 )
C g
rens
van
de
um
lau
t op
~
"'--
~A..
,:::
>.. _
_ -
-B
lang
e vo
cale
n F
\
I _
_ .~
\ ..
... A
rn.
Inst
ituu
t voo
r D
iale
ctol
ogie
, V
olks
kund
e en
Na
am
kun
de
van
de K
onin
klij
ke N
eder
land
se A
kade
mie
van
Wet
ensc
happ
en t
e A
mst
erda
m.
(Ont
wer
p: l.
B.
Ber
ns,
uitv
oeri
ng:
f.P.
Wie
gman
s.)
\'t -'-
-""'
''''1
I
~'--r
-' t., "
"
eW
I.('
J
/ "
j 1 1- ~ f N l ~ f
Randstad tot landrand. Toelichting bij de kaart: dialecten en naamkunde. Bij-dragen en Mededelingen der Dialektencommissie )(XXVII. Tweede druk, Amsterdam 1970.) Hier wordt slechts een korte karakteristiek gegeven van de verschillende Gelderse dialecten. Wie dieper op deze zaak wenst in te gaan, raadplege het hiervoor genoemde boekje.
Deze kaart probeert op grond van de meningen van de dialectsprekers zelf de verschillende dialectgebieden te begrenzen. Aan de dialectsprekers was namelijk gevraagd op welk dialect of op welke dialecten in hun omgeving hun dialect het meest leek en van welk dialect of van welke dialecten hun dialect het meest afweek. Wanneer men pijltjes trekt naar de overeenkomen-de plaatsen toe en van de afwijkende plaatsen af, ontstaat een bepaald patroon. De aldus ontstane pijltjeskaart werd vergeleken met de uitkomsten van het objectieve wetenschappelijke dialectonderzoek, en het bleek dat de grenzen die dialectologen vroeger al hadden getrokken op grond van de ver-spreiding van een bepaald taalkundig verschijnsel, heel aardig overeenkwa-men met de oordelen van de dialectsprekers zelf. De indelingskaart van de Gelderse dialecten probeert voor ieder gebied de exclusieve kenmerken te vinden.
In gebied 1 spreekt men niet zoals bijvoorbeeld in gebied 2 van vuur,
maar van veur (Nederlands vuur), het woord kerk spreekt men er uit als keerk of keerke. In gebied 2 zegt men niet wij lope(n) en zij lope(n), maar wij
loopt en zij /oopt; in plaats van oud zegt men old of ald; verder kent men in dit gebied verkleinwoorden op - ien met klankverandering, bijvoorbeeld kiipien voor kopje. Het kenmerkende voor gebied 3 is dat de n aan het einde van een woord er wordt uitgesproken, bijvoorbeeld bloemen, wij lopen. In de gebieden 4 en 5 is het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud niet jij maar gij. In gebied 5 luiden (hij) heeft het en (hij) doet het:
(hij) heget en (hij) doeget.
Door deze gebieden lopen nog een paar belangrijke taalkundige grenzen, op het kaartje aangeduid met de letters A, B en C. Ten oosten van lijn A zegt men niet ijs en muis, maar ies en muus en nog verder naar het oosten moes.
Lijn B is de westgrens van het verschijnsel dat er bij verkleinwoorden ook klankverandering optreedt. Ten oosten van deze grens zegt men bijvoorbeeld stiikske of kiipke in plaats van stokje of kopje.
Lijn C ten slotte begrenst het gebied waar woorden met een lange klinker klankverandering krijgen; ten oosten van deze grens spreekt men van bruur
18
Randstad tot landrand. Toelichting bij de kaart: dialecten en naamkunde. Bij
dragen en Mededelingen der Dialektencommissie XXXVII. Tweede druk,
Amsterdam 1970.) Hier wordt slechts een korte karakteristiek gegeven van
de verschillende Gelderse dialecten. Wie dieper op deze zaak wenst in te
gaan, raadplege het hiervoor genoemde boekje.
Deze kaart probeert op grond van de meningen van de dialectsprekers zelf
de verschillende dialectgebieden te begrenzen. Aan de dialectsprekers was
namelijk gevraagd op welk dialect of op welke dialecten in hun omgeving
hun dialect het meest leek en van welk dialect of van welke dialecten hun
dialect het meest afweek. Wanneer men pijltjes trekt naar de overeenkomen
de plaatsen toe en van de afwijkende plaatsen af, ontstaat een bepaald
patroon. De aldus ontstane pijltjeskaart werd vergeleken met de uitkomsten
van het objectieve wetenschappelijke dialectonderzoek, en het bleek dat de
grenzen die dialectologen vroeger al hadden getrokken op grond van de ver
spreiding van een bepaald taalkundig verschijnsel, heel aardig overeenkwa
men met de oordelen van de dialectsprekers zelf. De indelingskaart van de
Gelderse dialecten probeert voor ieder gebied de exclusieve kenmerken te
vinden.
In gebied 1 spreekt men niet zoals bijvoorbeeld in gebied 2 van vuur,
maar van veur (Nederlands vuur); het woord kerk spreekt men er uit als
keerk ofkeerke. In gebied 2 zegt men niet wij [opeen) en zij [opeen), maar wij
loopt en zij loopt; in plaats van oud zegt men old of aId; verder kent men in
dit gebied verkleinwoorden op -ien met klankverandering, bijvoorbeeld
köpien voor kopje. Het kenmerkende voor gebied 3 is dat de n aan het einde
van een woord er wordt uitgesproken, bijvoorbeeld bloemen, wij lopen. In de
gebieden 4 en 5 is het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon
enkelvoud niet jij maar gij. In gebied 5 luiden (hij) heeft het en (hij) doet het:
(hij) heget en (hij) doeget.
Door deze gebieden lopen nog een paar belangrijke taalkundige grenzen,
op het kaartje aangeduid met de letters A, B en C. Ten oosten van lijn A zegt
men niet ijs en muis, maar ies en muus en nog verder naar het oosten moes.
Lijn B is de westgrens van het verschijnsel dat er bij verkleinwoorden ook
klankverandering optreedt. Ten oosten van deze grens zegt men bijvoorbeeld
stökske of köpke in plaats van stokje of kopje.
Lijn C ten slotte begrenst het gebied waar woorden met een lange klinker
klankverandering krijgen; ten oosten van deze grens spreekt men van bruur
18
Zuid-gelderse dialecten Zuid-gelderse dialecten
Randstad tot landrand. Toelichting bij de kaart: dialecten en naamkunde. Bij
dragen en Mededelingen der Dialektencommissie XXXVII. Tweede druk,
Amsterdam 1970.) Hier wordt slechts een korte karakteristiek gegeven van
de verschillende Gelderse dialecten. Wie dieper op deze zaak wenst in te
gaan, raadplege het hiervoor genoemde boekje.
Deze kaart probeert op grond van de meningen van de dialectsprekers zelf
de verschillende dialectgebieden te begrenzen. Aan de dialectsprekers was
namelijk gevraagd op welk dialect of op welke dialecten in hun omgeving
hun dialect het meest leek en van welk dialect of van welke dialecten hun
dialect het meest afweek. Wanneer men pijltjes trekt naar de overeenkomen
de plaatsen toe en van de afwijkende plaatsen af, ontstaat een bepaald
patroon. De aldus ontstane pijltjeskaart werd vergeleken met de uitkomsten
van het objectieve wetenschappelijke dialectonderzoek, en het bleek dat de
grenzen die dialectologen vroeger al hadden getrokken op grond van de ver
spreiding van een bepaald taalkundig verschijnsel, heel aardig overeenkwa
men met de oordelen van de dialectsprekers zelf. De indelingskaart van de
Gelderse dialecten probeert voor ieder gebied de exclusieve kenmerken te
vinden.
In gebied 1 spreekt men niet zoals bijvoorbeeld in gebied 2 van vuur,
maar van veur (Nederlands vuur); het woord kerk spreekt men er uit als
keerk ofkeerke. In gebied 2 zegt men niet wij [opeen) en zij [opeen), maar wij
loopt en zij loopt; in plaats van oud zegt men old of aId; verder kent men in
dit gebied verkleinwoorden op -ien met klankverandering, bijvoorbeeld
köpien voor kopje. Het kenmerkende voor gebied 3 is dat de n aan het einde
van een woord er wordt uitgesproken, bijvoorbeeld bloemen, wij lopen. In de
gebieden 4 en 5 is het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon
enkelvoud niet jij maar gij. In gebied 5 luiden (hij) heeft het en (hij) doet het:
(hij) heget en (hij) doeget.
Door deze gebieden lopen nog een paar belangrijke taalkundige grenzen,
op het kaartje aangeduid met de letters A, B en C. Ten oosten van lijn A zegt
men niet ijs en muis, maar ies en muus en nog verder naar het oosten moes.
Lijn B is de westgrens van het verschijnsel dat er bij verkleinwoorden ook
klankverandering optreedt. Ten oosten van deze grens zegt men bijvoorbeeld
stökske of köpke in plaats van stokje of kopje.
Lijn C ten slotte begrenst het gebied waar woorden met een lange klinker
klankverandering krijgen; ten oosten van deze grens spreekt men van bruur
18
Westgrens van de umlaut bij:
1. groen: gruun, zoeken: zuuke
2. geloven:geleuven, hooi:heui
3. meervoudsvorming
4. tweede persoon enkelvoud o.t.t. van sterke werkwoorden
5. vorming van verkleinwoorden
19
Westgrens van de umlaut hij:
1. groen: gruun, zoeken: zuuke
2. geloven:geleuven, hooi:heui
3. meervoudsvorming
4. tweede persoon enkelvoud o. t. t. van sterke werkwoorden
5. vorming van verkleinwoorden
19
j 1- ~ ~ N l <è:, f
Westgrens van de umlaut hij:
1. groen: gruun, zoeken: zuuke
2. geloven:geleuven, hooi:heui
3. meervoudsvorming
4. tweede persoon enkelvoud o. t. t. van sterke werkwoorden
5. vorming van verkleinwoorden
19
of breur (Nederlands broer), zuuke, (Nederlands zoeken), geleuve, (Neder-
lands geloven). Dit verschijnsel, dat in de taalkunde bekend staat als 'umlaut van lange vocalen', is beperkt tot Nederlandse dialecten; de standaardtaal
kent dit verschijnsel niet. De lijn tussen bijvoorbeeld groen aan de westelijke en gruun en varianten aan de oostelijke kant loopt grof gezegd van Utrecht naar Antwerpen en deelt ons taalgebied in twee helften. Iets meer ten oosten hiervan loopt de grens tussen wederom westelijk geloven tegenover oostelijk geleuven. Nog weer iets oostelijker loopt de grens van de zogenaamde `func-
tionele umlaut'; daarmee bedoelt men de klankverandering die optreedt bij meervoudsvorming van zelfstandige naamwoorden, bij de vorming van ver-
kleinwoorden, bij de vorming van de derde persoon enkelvoud van de onvoltooid tegenwoordige tijd, en — maar dan op beperkt terrein — bij de vorming van de vergrotende en overtreffende trap: groot, grtitter, grtitst. Deze laatste grens laat Groningen, Drente en Friesland bijna geheel onberoerd. Zoals hiervoor al duidelijk werd, lopen door het Zuid-Gelderse gebied drie van de hier genoemde umlautsgrenzen: die van groen - gruun, van geloven -
geleuve en van kopke - kiipke.
De kaart op de vorige pagina laat duidelijk zien hoe deze grenslijnen lopen.
Zuid-Gelders
Gebied 4 staat centraal in dit boek. Het is het gebied van de grote rivieren, de dialecten van Over- en Nederbetuwe. Een zuidelijke strook, tussen de heget- doeget- lijn en de kronkelende rivier de Maas, gebied 5, maakt deel uit van een Noord-Brabants/Noord-Limburgs complex en het uiterste noord-
westen valt binnen het Utrechts-Alblasserwaardse gebied, om precies te zijn de plaatsen Culemborg, Beusichem, Asch, Zoelmond, Ravenswaai en Rijs-wijk.
De bewoners van het Zuid-Gelderse gebied vonden dus zelf dat hun dia-lect anders is dan dat van de Veluwe en dat van Utrecht en Zuid-Holland, en dat de dialecten van het grootste deel van de Bommelerwaard en van het Land van Maas en Waal bij Noord-Brabant en noordelijk Limburg aanslui-
ten. De belangrijke taalkundige grenzen, met name die van ijs en muis in het Westen tegenover ies en muus in het Oosten en die van verkleinwoorden
zénder klinkerverandering in het Westen en mét in het Oosten, vonden ze kennelijk niet zo belangrijk.
20
of breur (Nederlands broer), zuuke, (Nederlands zoeken), geleuve, (Neder
lands geloven). Dit verschijnsel, dat in de taalkunde bekend staat als 'umlaut
van lange vocalen', is beperkt tot Nederlandse dialecten; de standaardtaal
kent dit verschijnsel niet. De lijn tussen bijvoorbeeld groen aan de westelijke
en gruun en varianten aan de oostelijke kant loopt grof gezegd van Utrecht
naar Antwerpen en deelt ons taalgebied in twee helften. Iets meer ten oosten
hiervan loopt de grens tussen wederom westelijk geloven tegenover oostelijk
geleuven. Nog weer iets oostelijker loopt de grens van de zogenaamde 'func
tionele umlaut'; daarmee bedoelt men de klankverandering die optreedt bij
meervoudsvorming van zelfstandige naamwoorden, bij de vorming van ver
kleinwoorden, bij de vorming van de derde persoon enkelvoud van de
onvoltooid tegenwoordige tijd, en - maar dan op beperkt terrein - bij de
vorming van de vergrotende en overtreffende trap: groot, grötter, grötst. Deze
laatste grens laat Groningen, Drente en Friesland bijna geheel onberoerd.
Zoals hiervoor al duidelijk werd, lopen door het Zuid-Gelderse gebied drie van de hier genoemde umlautsgrenzen: die van groen - gruun, van geloven -
geleuve en van kopke - köpke.
De kaart op de vorige pagina laat duidelijk zien hoe deze grenslijnen lopen.
Zuid-Gelders
Gebied 4 staat centraal in dit boek. Het is het gebied van de grote rivieren,
de dialecten van Over- en Nederbetuwe. Een zuidelijke strook, tussen de
heget-doeget-lijn en de kronkelende rivier de Maas, gebied 5, maakt deel uit
van een Noord-Brabants/Noord-Limburgs complex en het uiterste noord
westen valt binnen het Utrechts-Alblasserwaardse gebied, om precies te zijn
de plaatsen Culemborg, Beusichem, Asch, Zoelmond, Ravenswaai en Rijs
wijk.
De bewoners van het Zuid-Gelderse gebied vonden dus zelf dat hun dia
lect anders is dan dat van de Veluwe en dat van Utrecht en Zuid-Holland, en dat de dialecten van het grootste deel van de Bommelerwaard en van het
Land van Maas en Waal bij Noord-Brabant en noordelijk Limburg aanslui
ten. De belangrijke taalkundige grenzen, met name die van ijs en muis in het
Westen tegenover ies en muus in het Oosten en die van verkleinwoorden
zónder klinkerverandering in het Westen en mét in het Oosten, vonden ze
kennelijk niet zo belangrijk.
20
Zuid-gelderse dialecten
of breur (Nederlands broer), zuuke, (Nederlands zoeken), geleuve, (Neder
lands geloven). Dit verschijnsel, dat in de taalkunde bekend staat als 'umlaut
van lange vocalen', is beperkt tot Nederlandse dialecten; de standaardtaal
kent dit verschijnsel niet. De lijn tussen bijvoorbeeld groen aan de westelijke
en gruun en varianten aan de oostelijke kant loopt grof gezegd van Utrecht
naar Antwerpen en deelt ons taalgebied in twee helften. Iets meer ten oosten
hiervan loopt de grens tussen wederom westelijk geloven tegenover oostelijk
geleuven. Nog weer iets oostelijker loopt de grens van de zogenaamde 'func
tionele umlaut'; daarmee bedoelt men de klankverandering die optreedt bij
meervoudsvorming van zelfstandige naamwoorden, bij de vorming van ver
kleinwoorden, bij de vorming van de derde persoon enkelvoud van de
onvoltooid tegenwoordige tijd, en - maar dan op beperkt terrein - bij de
vorming van de vergrotende en overtreffende trap: groot, grötter, grötst. Deze
laatste grens laat Groningen, Drente en Friesland bijna geheel onberoerd.
Zoals hiervoor al duidelijk werd, lopen door het Zuid-Gelderse gebied drie van de hier genoemde umlautsgrenzen: die van groen - gruun, van geloven -
geleuve en van kopke - köpke.
De kaart op de vorige pagina laat duidelijk zien hoe deze grenslijnen lopen.
Zuid-Gelders
Gebied 4 staat centraal in dit boek. Het is het gebied van de grote rivieren,
de dialecten van Over- en Nederbetuwe. Een zuidelijke strook, tussen de
heget-doeget-lijn en de kronkelende rivier de Maas, gebied 5, maakt deel uit
van een Noord-Brabants/Noord-Limburgs complex en het uiterste noord
westen valt binnen het Utrechts-Alblasserwaardse gebied, om precies te zijn
de plaatsen Culemborg, Beusichem, Asch, Zoelmond, Ravenswaai en Rijs
wijk.
De bewoners van het Zuid-Gelderse gebied vonden dus zelf dat hun dia
lect anders is dan dat van de Veluwe en dat van Utrecht en Zuid-Holland, en dat de dialecten van het grootste deel van de Bommelerwaard en van het
Land van Maas en Waal bij Noord-Brabant en noordelijk Limburg aanslui
ten. De belangrijke taalkundige grenzen, met name die van ijs en muis in het
Westen tegenover ies en muus in het Oosten en die van verkleinwoorden
zónder klinkerverandering in het Westen en mét in het Oosten, vonden ze
kennelijk niet zo belangrijk.
20
Dileiding: piaAtsbepaing van, ket zga-gelders
Het Zuid-Gelders is typisch een overgangsgebied en wel naar alle kanten. Dat kan heel aardig geillustreerd worden aan de hand van de indelingskaart die de bekende Nijmeegse professor Van Ginneken in 1917 afdrukte in zijn boek De regenboogkleuren van Nederlands taal. Ons gebied maakt op die kaart deel uit van het West-Brabants, het Oost-Brabants, het Gelders-Limburgs en het Midden-Gelders.
Van Ginnekens opvolger, professor Weijnen, beschouwt het rivierengebied meer als een overgangszone tussen wat hij noemt de Noordelijk Centrale en de Zuidelijk Centrale Groep. Een bundeling van drie belangrijke taalgrenzen scheidt noord en zuid. Dat zijn de jij-gij-lijn, (het zuiden gij of vormen die met een g-, beginnen; het noorden j-vormen); de verkleinwoorden met -k,
die in het noorden ontbreken; en de verkorting van klinkers voor een (zware medeklinkercombinatie' (meerdere medeklinkers achter elkaar), zoals makte
voor maakte en kekt voor kijkt, die wél in het zuiden maar niet in het noor-den voorkomt. Deze grens wordt gevormd door een lijn die van Wageningen via Tiel, Beesd en Gorcum naar Willemstad loopt.
Het feit nu dat in het Zuid-Gelders zowel Zuid-Noord- als Oost-West-tegenstellingen een rol spelen, maakt het zo lastig het gebied eenduidig te karakteriseren.
'In de Betuwe wordt een tongval gesproken die als type van de frankische tongvallen in Gelderland moet aangemerkt worden. Onder de plattelandbe-woners van de Betuwe is deze tongval algemeen in gebruik. De tongvallen van de beide deelen die de Betuwe samenstellen, van de Over- en de Neder-betuwe wijken eenigszins van elkander af', was de mening van Johan Win-Ider, die in zijn tweedelig werk Algemeen Nederduitsch en Fries Dialecticon
(1874) ook uitgebreid stil bleef staan bij de dialecten van Gelderland. De taalkundige aantekeningen in dit boek vormen onze beste bron voor
de kennis van de dialecten en de taaltoestanden in het Nederland in de 19de eeuw. Meer dan een eeuw later worden ze in essentie nog eens bevestigd door het onderzoek van een kenner van de streek bij uitstek, Adri Keij, die een lijvig proefschrift schreef over de dialecten van het rivierengebied. In een lezing uit 1975, `Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoe-kingen in de West-Betuwe', formuleerde hij het zo: `Gaande van oost naar west heeft de Nederbetuwenaar het gevoel dat hij geleidelijk zijn vertrouwde taalgebied verlaat. Nog véér het bereiken van de Diefdijk en wat zuidelijker bij het bereiken van de Zuiderlingedijk houdt het hem vertrouwde Gelders,
21
Het Zuid-Gelders is typisch een overgangsgebied en wel naar alle kanten.
Dat kan heel aardig geïllustreerd worden aan de hand van de indelingskaart
die de bekende Nijmeegse professor Van Ginneken in 1917 afdrukte in zijn
boek De regenboogkleuren van Nederlands taal. Ons gebied maakt op die
kaart deel uit van het West-Brabants, het Oost-Brabants, het Gelders
Limburgs en het Midden-Gelders.
Van Ginnekens opvolger, professor Weijnen, beschouwt het rivierengebied
meer als een overgangszone tussen wat hij noemt de Noordelijk Centrale en
de Zuidelijk Centrale Groep. Een bundeling van drie belangrijke taalgrenzen
scheidt noord en zuid. Dat zijn de jij-gij-lijn, (het zuiden gij of vormen die
met een g-, beginnen; het noorden j-vormen); de verkleinwoorden met -k, die in het noorden ontbreken; en de verkorting van klinkers voor een 'zware
medeklinkercombinatie' (meerdere medeklinkers achter elkaar), zoals makte
voor maakte en kekt voor kijkt, die wél in het zuiden maar niet in het noor
den voorkomt. Deze grens wordt gevormd door een lijn die van Wageningen
via Tiel, Beesd en Gorcum naar Willemstad loopt.
Het feit nu dat in het Zuid-Gelders zowel Zuid-Noord- als Oost-West
tegenstellingen een rol spelen, maakt het zo lastig het gebied eenduidig te karakteriseren.
'In de Betuwe wordt een tongval gesproken die als type van de frankische
tongvallen in Gelderland moet aangemerkt worden. Onder de plattelandbe
woners van de Betuwe is deze tongval algemeen in gebruik. De tongvallen
van de beide deelen die de Betuwe samenstellen, van de Over- en de Neder
betuwe wijken eenigszins van elkander af', was de mening van Johan Win
kler, die in zijn tweedelig werk Algemeen Nederduitsch en Fries Dialecticon
(1874) ook uitgebreid stil bleef staan bij de dialecten van Gelderland.
De taalkundige aantekeningen in dit boek vormen onze beste bron voor
de kennis van de dialecten en de taaltoestanden in het Nederland in de 19de
eeuw. Meer dan een eeuw later worden ze in essentie nog eens bevestigd
door het onderzoek van een kenner van de streek bij uitstek, Adri Keij, die
een lijvig proefschrift schreef over de dialecten van het rivierengebied. In
een lezing uit 1975, 'Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoe
kingen in de West-Betuwe', formuleerde hij het zo: 'Gaande van oost naar
west heeft de Nederbetuwenaar het gevoel dat hij geleidelijk zijn vertrouwde
taalgebied verlaat. Nog vóór het bereiken van de Diefdijk en wat zuidelijker
bij het bereiken van de Zuiderlingedijk houdt het hem vertrouwde Gelders,
21
Het Zuid-Gelders is typisch een overgangsgebied en wel naar alle kanten.
Dat kan heel aardig geïllustreerd worden aan de hand van de indelingskaart
die de bekende Nijmeegse professor Van Ginneken in 1917 afdrukte in zijn
boek De regenboogkleuren van Nederlands taal. Ons gebied maakt op die
kaart deel uit van het West-Brabants, het Oost-Brabants, het Gelders
Limburgs en het Midden-Gelders.
Van Ginnekens opvolger, professor Weijnen, beschouwt het rivierengebied
meer als een overgangszone tussen wat hij noemt de Noordelijk Centrale en
de Zuidelijk Centrale Groep. Een bundeling van drie belangrijke taalgrenzen
scheidt noord en zuid. Dat zijn de jij-gij-lijn, (het zuiden gij of vormen die
met een g-, beginnen; het noorden j-vormen); de verkleinwoorden met -k, die in het noorden ontbreken; en de verkorting van klinkers voor een 'zware
medeklinkercombinatie' (meerdere medeklinkers achter elkaar), zoals makte
voor maakte en kekt voor kijkt, die wél in het zuiden maar niet in het noor
den voorkomt. Deze grens wordt gevormd door een lijn die van Wageningen
via Tiel, Beesd en Gorcum naar Willemstad loopt.
Het feit nu dat in het Zuid-Gelders zowel Zuid-Noord- als Oost-West
tegenstellingen een rol spelen, maakt het zo lastig het gebied eenduidig te karakteriseren.
'In de Betuwe wordt een tongval gesproken die als type van de frankische
tongvallen in Gelderland moet aangemerkt worden. Onder de plattelandbe
woners van de Betuwe is deze tongval algemeen in gebruik. De tongvallen
van de beide deelen die de Betuwe samenstellen, van de Over- en de Neder
betuwe wijken eenigszins van elkander af', was de mening van Johan Win
kler, die in zijn tweedelig werk Algemeen Nederduitsch en Fries Dialecticon
(1874) ook uitgebreid stil bleef staan bij de dialecten van Gelderland.
De taalkundige aantekeningen in dit boek vormen onze beste bron voor
de kennis van de dialecten en de taaltoestanden in het Nederland in de 19de
eeuw. Meer dan een eeuw later worden ze in essentie nog eens bevestigd
door het onderzoek van een kenner van de streek bij uitstek, Adri Keij, die
een lijvig proefschrift schreef over de dialecten van het rivierengebied. In
een lezing uit 1975, 'Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoe
kingen in de West-Betuwe', formuleerde hij het zo: 'Gaande van oost naar
west heeft de Nederbetuwenaar het gevoel dat hij geleidelijk zijn vertrouwde
taalgebied verlaat. Nog vóór het bereiken van de Diefdijk en wat zuidelijker
bij het bereiken van de Zuiderlingedijk houdt het hem vertrouwde Gelders,
21
zo genoemd door de bewoners van de westkant van deze dijken — de Zuid-hollanders dus —, voor zijn gevoel abrupt op'.
Welke zijn nu die overgangsverschijnselen, die zich voordoen wanneer de Westbetuwenaar van oost naar west gaat? Keij noemt er maar liefst acht. 1.Palatalisatieverschijnselen nemen af, dat wil zeggen plekken wordt plakken;
gres wordt gras; bled wordt blad; tek wordt tak; een tes koffie wordt een tas koffie; zwuul wordt zwoel; kuukske wordt koekske.
2.Het aantal verkortingen neemt af. Grep 'm wordt grijp 'm; skit op wordt s/uit op; et op wordt eet op.
3. De verkleiningsuitgang -ke verdwijnt geleidelijk om plaats te maken voor -tje of -ie. Daarmee verdwijnt bijna steeds de verkorting van de stamklin-ker. De voorbeelden maken het wel duidelijk: dOke wordt duifje of duifie; beimke wordt boompje of boompie; heiske wordt huisje of huisie; botje wordt bootje of bootie; naast meske komt maechie voor ter aanduiding van meisje.
In heel veel gevallen sluiten de verkleinwoorden op -tje of -je helemaal aan bij de standaardtaal, bijvoorbeeld huisje; maar soms komen in verbin-ding met de -tje-vorm ook verkortingen voor. Zoals pertje (paardje) en lirtje (leertje = standaardtaal laddertje).
4. Al voordat de verkleiningsuitgang -ke verdwijnt en vervangen wordt door -tje of -ie als verkleiningsuitgang, is de klankverandering verdwenen. Manneke wordt manneke; diipke wordt dopke; s.kske wordt stokske.
5.De eerste persoon enkelvoud van het werkwoord zijn, te weten ik zij, ver-dwijnt ten gunste van ik bin, en deze vorm verdwijnt dan weer ten gunste van ik ben.
6.De lange tweeklank aau wordt gewoon ou of au, een oostelijk woord laauw klinkt meer naar het westen gaand als lauw.
7.De g van de tweede persoon enkel- en meervoud van het persoonlijk voornaamwoord, gij en 011ie, wordt een j (jei/jai en jtillie).
8. Dat heeft ook gevolgen voor de wijze waarop het meervoud van de werk-woorden gevormd wordt; in het systeem met g ging die uit op -t, die ver-volgens niet werd uitgesproken, in het systeem met j op -e(n). Een voor-beeld: 011ie slop(t) wordt 011ie slaope(n).
Deze overgangsverschillen doen zich over een afstand van ongeveer 20 kilo-meter voor en de belangrijkste verandering is wel de overgang van g-vormen
22
zo genoemd door de bewoners van de westkant van deze dijken - de Zuid
hollanders dus -, voor zijn gevoel abrupt op'.
Welke zijn nu die overgangsverschijnselen, die zich voordoen wanneer de
Westbetuwenaar van oost naar west gaat? Keij noemt er maar liefst acht.
1. Palatalisatieverschijnselen nemen af, dat wil zeggen plekken wordt plakken;
gres wordt gras; bIed wordt blad; tek wordt tak; een tes koffie wordt een tas
koffie; zwuul wordt zwoel; kuukske wordt koekske.
2. Het aantal verkortingen neemt af. Grep 'm wordt grijp 'm; slöt op wordt
sluit op; et op wordt eet op.
3. De verkleiningsuitgang -ke verdwijnt geleidelijk om plaats te maken voor
-tje of -ie. Daarmee verdwijnt bijna steeds de verkorting van de stamklin
ker. De voorbeelden maken het wel duidelijk: döfke wordt duifje of duifie;
bömke wordt boompje of boompie; höske wordt huisje of huisie; botje wordt
bootje of bootie; naast meske komt maechie voor ter aanduiding van meisje. In heel veel gevallen sluiten de verkleinwoorden op -tje of -je helemaal
aan bij de standaardtaal, bijvoorbeeld huisje; maar soms komen in verbin
ding met de -tje-vorm ook verkortingen voor. Zoals pertje (paardje) en
lirtje (leertje = standaardtaal laddertje).
4. Al voordat de verkleiningsuitgang -ke verdwijnt en vervangen wordt door
-tje of -ie als verkleiningsuitgang, is de klankverandering verdwenen.
Männeke wordt manneke; döpke wordt dopke; stökske wordt stokske.
5. De eerste persoon enkelvoud van het werkwoord zijn, te weten ik zij, ver
dwijnt ten gunste van ik bin, en deze vorm verdwijnt dan weer ten gunste
van ik ben.
6. De lange tweeklank aau wordt gewoon ou of au, een oostelijk woord
laauw klinkt meer naar het westen gaand als lauw.
7. De g van de tweede persoon enkel- en meervoud van het persoonlijk
voornaamwoord, gij en göllie, wordt een j (jei/jai en jöllie).
8. Dat heeft ook gevolgen voor de wijze waarop het meervoud van de werk
woorden gevormd wordt; in het systeem met g ging die uit op -t, die ver
volgens niet werd uitgesproken, in het systeem metj op -e(n). Een voor
beeld: göllie slop(t) wordt göllie slaope(n).
Deze overgangsverschillen doen zich over een afstand van ongeveer 20 kilo
meter voor en de belangrijkste verandering is wel de overgang van g-vormen
22
Zuid-gelderse dialecten
zo genoemd door de bewoners van de westkant van deze dijken - de Zuid
hollanders dus -, voor zijn gevoel abrupt op'.
Welke zijn nu die overgangsverschijnselen, die zich voordoen wanneer de
Westbetuwenaar van oost naar west gaat? Keij noemt er maar liefst acht.
1. Palatalisatieverschijnselen nemen af, dat wil zeggen plekken wordt plakken;
gres wordt gras; bIed wordt blad; tek wordt tak; een tes koffie wordt een tas
koffie; zwuul wordt zwoel; kuukske wordt koekske.
2. Het aantal verkortingen neemt af. Grep 'm wordt grijp 'm; slöt op wordt
sluit op; et op wordt eet op.
3. De verkleiningsuitgang -ke verdwijnt geleidelijk om plaats te maken voor
-tje of -ie. Daarmee verdwijnt bijna steeds de verkorting van de stamklin
ker. De voorbeelden maken het wel duidelijk: döfke wordt duifje of duifie;
bömke wordt boompje of boompie; höske wordt huisje of huisie; botje wordt
bootje of bootie; naast meske komt maechie voor ter aanduiding van meisje. In heel veel gevallen sluiten de verkleinwoorden op -tje of -je helemaal
aan bij de standaardtaal, bijvoorbeeld huisje; maar soms komen in verbin
ding met de -tje-vorm ook verkortingen voor. Zoals pertje (paardje) en
lirtje (leertje = standaardtaal laddertje).
4. Al voordat de verkleiningsuitgang -ke verdwijnt en vervangen wordt door
-tje of -ie als verkleiningsuitgang, is de klankverandering verdwenen.
Männeke wordt manneke; döpke wordt dopke; stökske wordt stokske.
5. De eerste persoon enkelvoud van het werkwoord zijn, te weten ik zij, ver
dwijnt ten gunste van ik bin, en deze vorm verdwijnt dan weer ten gunste
van ik ben.
6. De lange tweeklank aau wordt gewoon ou of au, een oostelijk woord
laauw klinkt meer naar het westen gaand als lauw.
7. De g van de tweede persoon enkel- en meervoud van het persoonlijk
voornaamwoord, gij en göllie, wordt een j (jei/jai en jöllie).
8. Dat heeft ook gevolgen voor de wijze waarop het meervoud van de werk
woorden gevormd wordt; in het systeem met g ging die uit op -t, die ver
volgens niet werd uitgesproken, in het systeem metj op -e(n). Een voor
beeld: göllie slop(t) wordt göllie slaope(n).
Deze overgangsverschillen doen zich over een afstand van ongeveer 20 kilo
meter voor en de belangrijkste verandering is wel de overgang van g-vormen
22
naar j-vormen bij het persoonlijk voornaamwoord. De noordgrens van dit verschijnsel loopt, volgens de onderzoekingen van Hol, van Gorcum via Spijk naar Acquoy en vandaar ten westen van Buren en ten oosten van Asch en Rijswijk naar de Rijn. Deze grens is in alle jaren nauwelijks veranderd; Keij moest bij zijn onderzoek in 1974 vaststellen dat nu ook de stad Gorcum naar het j-kamp was overgelopen, dat was de enige verandering in veertig jaar. Overigens moest hij toen ook constateren dat het dialect van Gorcum voor het overige toch nog helemaal aansloot bij het oosten.
Wat hier duidelijk aan het licht komt, is dat de taal in West-Betuwe steeds Hollandser wordt, want daar doet zich ook de samenval van liggen en leggen
voor en die van kunnen en kennen; men legt er een kaartje en men legt er ook in bed en men kent zijn dialect en ken het ook spreken. Wat verder opvalt is dat de lange o en e op z'n Hollands worden uitgesproken, min of meer als tweeklanken: loupe voor lope en geive voor geve.
Arnhem en Nijmegen zijn de grootste steden binnen het gebied. De stadstaal van Nijmegen is uitvoerig beschreven en geanalyseerd in het proefschrift van Roeland van Hout: De structuur van taalvariatie. Een sociolinguistisch onder-zoek naar het stadsdialect van Nijmegen, uit 1989.
Wim Janssen stelde Het Nijmeegs woordenboek samen, een bonte verzame-ling van woorden en uitdrukkingen, maar met een buitensporig grote aan-dacht voor de taal van de onderwereld, bargoens of gabberstaal, die, zo ze al deel uitmaakte van het Nijmeegse dialect, toch wel beperkt geweest zal zijn tot een bepaalde buurt en tot bepaalde sociale kringen. Dit woordenboek suggereeert dat Nijmegen een bloeiende onderwereld kende en dat de pros-titutie er welig bloeide.
Een beschrijving van het Arnhems is er niet, er is gelukkig wel wat Arn-hemse dialectliteratuur en daaruit kunnen in ieder geval de kenmerkende feiten voor het plat Arnhems gehaald worden.
Tiel, Culemborg en Zaltbommel zijn eveneens stedelijke centra, van belang voor het omringende verzorgingsgebied, en hun historische betekenis is ook niet zonder belang. Jan van Riebeeck, de stichter van de Kaap, was uit Culemborg afkomstig, net zoals vele van de eerste kolonisten.
23
naar j-vormen bij het persoonlijk voornaamwoord. De noordgrens van dit
verschijnsel loopt, volgens de onderzoekingen van Hol, van Gorcum via
Spijk naar Acquoy en vandaar ten westen van Buren en ten oosten van Asch
en Rijswijk naar de Rijn. Deze grens is in alle jaren nauwelijks veranderd;
Keij moest bij zijn onderzoek in 1974 vaststellen dat nu ook de stad Gorcum
naar het j-kamp was overgelopen, dat was de enige verandering in veertig
jaar. Overigens moest hij toen ook constateren dat het dialect van Gorcum
voor het overige toch nog helemaal aansloot bij het oosten.
Wat hier duidelijk aan het licht komt, is dat de taal in West-Betuwe steeds
Hollandser wordt, want daar doet zich ook de samenval van liggen en leggen
voor en die van kunnen en kennen; men legt er een kaartje en men legt er
ook in bed en men kent zijn dialect en ken het ook spreken. Wat verder
opvalt is dat de lange 0 en e op z'n Hollands worden uitgesproken, min of
meer als tweeklanken: loupe voor lope en geive voor geve.
Arnhem en Nijmegen zijn de grootste steden binnen het gebied. De stadstaal
van Nijmegen is uitvoerig beschreven en geanalyseerd in het proefschrift van
Roeland van Hout: De structuur van taalvariatie. Een sociolinguïstisch onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen, uit 1989.
Wim Janssen stelde Het Nijmeegs woordenboek samen, een bonte verzame
ling van woorden en uitdrukkingen, maar met een buitensporig grote aan
dacht voor de taal van de onderwereld, bargoens of gabberstaal, die, zo ze al
deel uitmaakte van het Nijmeegse dialect, toch wel beperkt geweest zal zijn
tot een bepaalde buurt en tot bepaalde sociale kringen. Dit woordenboek
suggereeert dat Nijmegen een bloeiende onderwereld kende en dat de pros
titutie er welig bloeide.
Een beschrijving van het Arnhems is er niet, er is gelukkig wel wat Arn
hemse dialectliteratuur en daaruit kunnen in ieder geval de kenmerkende
feiten voor het plat Arnhems gehaald worden.
Tiel, Culemborg en Zaltbommel zijn eveneens stedelijke centra, van
belang voor het omringende verzorgingsgebied, en hun historische betekenis
is ook niet zonder belang. Jan van Riebeeck, de stichter van de Kaap, was uit
Culemborg afkomstig, net zoals vele van de eerste kolonisten.
23
Dileiding: piaAtsbepaing van, ket zga-gelders
naar j-vormen bij het persoonlijk voornaamwoord. De noordgrens van dit
verschijnsel loopt, volgens de onderzoekingen van Hol, van Gorcum via
Spijk naar Acquoy en vandaar ten westen van Buren en ten oosten van Asch
en Rijswijk naar de Rijn. Deze grens is in alle jaren nauwelijks veranderd;
Keij moest bij zijn onderzoek in 1974 vaststellen dat nu ook de stad Gorcum
naar het j-kamp was overgelopen, dat was de enige verandering in veertig
jaar. Overigens moest hij toen ook constateren dat het dialect van Gorcum
voor het overige toch nog helemaal aansloot bij het oosten.
Wat hier duidelijk aan het licht komt, is dat de taal in West-Betuwe steeds
Hollandser wordt, want daar doet zich ook de samenval van liggen en leggen
voor en die van kunnen en kennen; men legt er een kaartje en men legt er
ook in bed en men kent zijn dialect en ken het ook spreken. Wat verder
opvalt is dat de lange 0 en e op z'n Hollands worden uitgesproken, min of
meer als tweeklanken: loupe voor lope en geive voor geve.
Arnhem en Nijmegen zijn de grootste steden binnen het gebied. De stadstaal
van Nijmegen is uitvoerig beschreven en geanalyseerd in het proefschrift van
Roeland van Hout: De structuur van taalvariatie. Een sociolinguïstisch onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen, uit 1989.
Wim Janssen stelde Het Nijmeegs woordenboek samen, een bonte verzame
ling van woorden en uitdrukkingen, maar met een buitensporig grote aan
dacht voor de taal van de onderwereld, bargoens of gabberstaal, die, zo ze al
deel uitmaakte van het Nijmeegse dialect, toch wel beperkt geweest zal zijn
tot een bepaalde buurt en tot bepaalde sociale kringen. Dit woordenboek
suggereeert dat Nijmegen een bloeiende onderwereld kende en dat de pros
titutie er welig bloeide.
Een beschrijving van het Arnhems is er niet, er is gelukkig wel wat Arn
hemse dialectliteratuur en daaruit kunnen in ieder geval de kenmerkende
feiten voor het plat Arnhems gehaald worden.
Tiel, Culemborg en Zaltbommel zijn eveneens stedelijke centra, van
belang voor het omringende verzorgingsgebied, en hun historische betekenis
is ook niet zonder belang. Jan van Riebeeck, de stichter van de Kaap, was uit
Culemborg afkomstig, net zoals vele van de eerste kolonisten.
23
2. D& kleuticem, en, lutit speiling
2.1 De klanken
Het Zuid-Gelderse gebied wordt doorsneden door een aantal belangrijke Ilankgrenzen', en die geven die eerder genoemde Betuwnaar die van oost naar west gaat het gevoel dat (hij geleidelijk zijn vertrouwde taalgebied ver-laat'. En dan betreft het alleen nog de Nederbetuwnaar die de Overbetuwe bereikt.
Keij maakt duidelijk dat toch vooral de lijnen die het gebied van zuid naar
noord doorsnijden als grenzen worden ervaren.
De grens van de overgang van ol/ al voor t of d tot ou is helemaal opge-schoven naar het oosten en loopt nu ten oosten van Arnhem. Millingen en
Groesbeek kennen het verschijnsel nog volop. De Groesbeekse woordenlijst van G.G. Driessen geeft: huushacild 'huishouding', sa.lt `zout; hal va.st choud vast', holt 'bout', solde da wel `zou je dat wel', da halde geej niet ̀ dat houd je niet'. Nol Hell geeft voor Millingen: a- ldmodies couderwets', h -aldes corn te houden', ha- nkholt letterlijk `hanghouf, ka-/d(fiester) `kouw(kleumr, et a- lde has "t oude huis', geva - lde `gevouwen'.
In hun Dialectwoordenboek van de Nederbetuwe geven Johannes van de Hatert en Arend Datema de grens tussen Neder- en Overbetuwe duidelijk
aan; die wordt gevormd door de lijn die loopt van Opheusden naar Dode-waard. Hun voorbeelden zijn: vuul/veul, eetate, mèrge/maarge, mit/met,
2,
2.1 De klanken
Het Zuid-Gelderse gebied wordt doorsneden door een aantal belangrijke
'klankgrenzen', en die geven die eerder genoemde Betuwnaar die van oost
naar west gaat het gevoel dat 'hij geleidelijk zijn vertrouwde taalgebied ver
laat'. En dan betreft het alleen nog de Nederbetuwnaar die de Overbetuwe
bereikt.
Keij maakt duidelijk dat toch vooral de lijnen die het gebied van zuid naar
noord doorsnijden als grenzen worden ervaren.
De grens van de overgang van ol/al voor tof d tot ou is helemaal opge
schoven naar het oosten en loopt nu ten oosten van Arnhem. Millingen en
Groesbeek kennen het verschijnsel nog volop. De Groesbeekse woordenlijst
van G.G. Driessen geeft: huushááld 'huishouding', sa.lt 'zout', hal va.st 'houd
vast', holt 'hout', solde da wel 'zou je dat wel', da halde geej niet 'dat houd je
niet'. Nol HelI geeft voor Millingen: a-ldmodies 'ouderwets', h-aldes 'om te
houden', ha-nkho/t letterlijk 'hanghout', ka-ld(fiester) 'kouw(kleum)', et a-lde
hüs Ot oude huis', geva-lde 'gevouwen'.
In hun Dialectwoordenboek van de Nederbetuwe geven Johannes van de
Hatert en Arend Datema de grens tussen Neder- en Overbetuwe duidelijk
aan; die wordt gevormd door de lijn die loopt van Opheusden naar Dode
waard. Hun voorbeelden zijn: vuul/veul, eete/ète, mèrge/maarge, mit/met,
24
2.1 De klanken
Het Zuid-Gelderse gebied wordt doorsneden door een aantal belangrijke
'klankgrenzen', en die geven die eerder genoemde Betuwnaar die van oost
naar west gaat het gevoel dat 'hij geleidelijk zijn vertrouwde taalgebied ver
laat'. En dan betreft het alleen nog de Nederbetuwnaar die de Overbetuwe
bereikt.
Keij maakt duidelijk dat toch vooral de lijnen die het gebied van zuid naar
noord doorsnijden als grenzen worden ervaren.
De grens van de overgang van ol/al voor tof d tot ou is helemaal opge
schoven naar het oosten en loopt nu ten oosten van Arnhem. Millingen en
Groesbeek kennen het verschijnsel nog volop. De Groesbeekse woordenlijst
van G.G. Driessen geeft: huushááld 'huishouding', sa.lt 'zout', hal va.st 'houd
vast', holt 'hout', solde da wel 'zou je dat wel', da halde geej niet 'dat houd je
niet'. Nol HelI geeft voor Millingen: a-ldmodies 'ouderwets', h-aldes 'om te
houden', ha-nkho/t letterlijk 'hanghout', ka-ld(fiester) 'kouw(kleum)', et a-lde
hüs Ot oude huis', geva-lde 'gevouwen'.
In hun Dialectwoordenboek van de Nederbetuwe geven Johannes van de
Hatert en Arend Datema de grens tussen Neder- en Overbetuwe duidelijk
aan; die wordt gevormd door de lijn die loopt van Opheusden naar Dode
waard. Hun voorbeelden zijn: vuul/veul, eete/ète, mèrge/maarge, mit/met,
24
gezeed/gezeid, miens/mins, wierd/werd, kjal/kjel, tigge/teege, ieleke/elke,
gewies/gewès. Het eerste woord is de westelijke uitspraak, het tweede de oos-telijke.
Karel Lantermans (1878-1945), geboren in Valburg en tijdens zijn werk-zame leven directeur van de hbs te Stadskanaal, noemde in een artikel uit 1918 naar aanleiding van het dialectgebruik bij Cremer de volgende ver-schillen:
Nederlands Overbetuws Nederbetuws
wind wient weind
kinderen kiender keinder
vinden viende veinde
kermis kerremes karmes
, èrrrech arch
sterven stêrreve starve
J.H. van Doorne geeft in Achter de Waaldijk de volgende karakteristiek:
'Het Neder-Betuwsch, en in het bijzonder het dialect van de Tielerwaard, is een vloei-
end, `smeujig' dialect, mede doordat zoovele woorden bij het uitspreken worden
gerekt. Zoo bijvoorbeeld, laand, zaand, maand, voor land, zand, mand; en in den
verleden tijd niet zat, gaf, lag, maar zdat, Oaf, ',Mg, twee korte a's dus. Ook:
weind, keind, beinde' voor wind, kind, binden.
In tegenstelling met bv. het dialect van den Gelderschen achterhoek waar een bij-
zondere voorliefde bestaat voor het doen hooren van de n aan het eind van een
woord, wordt deze in het Neder-Betuwsch doorgaans niet uitgesproken; dus loope',
joare', daoge', zeuve'. Ook de letter t aan het eind van een woord is taboe bij den
Betuwnaar die zegt: gij vraog', hij val', de kies' (kist), de kas', de luch' enz.
Opvallend is voorts het gebruik van ,e' in den tweeden persoon enkelvoud (vgl.
het Duitsche ,u'), bv.: `wa zegde weinig, zijde nie' goedr vaak versterkt met het per-
soonlijk voornaamwoord en in 't bijzonder als daar de nadruk op valt, bv.: `zegde gij
nou is, hoe veinde då nou'.
In vele gevallen volgt bij sterke werkwoorden de verleden tijd het verleden deel-
woord bv.: gesproken, verl. tijd: sprook; zoo ook: genomen, noom; gebroken, brook;
geworpen, worp.'
25
gezeed/gezeid, rniens/rnins, wierd/werd, kjal/kjel, tigge/teege, ieleke/elke,
gewies/gewès. Het eerste woord is de westelijke uitspraak, het tweede de oos
telijke.
Karel Lantermans (1878-1945), geboren in Valburg en tijdens zijn werk
zame leven directeur van de hbs te Stadskanaal, noemde in een artikel uit
1918 naar aanleiding van het dialectgebruik bij Cremer de volgende ver-
schillen:
Nederlands Overbetuws Nederbetuws
wind wient weind
kinderen kiender keinder
vinden viende veinde
kermis kerremes karmes
erg èrrrech arch
sterven stêrreve starve
J.H. van Doorne geeft in Achter de Waaldijk de volgende karakteristiek:
'Het Neder·Betuwsch, en in het bijzonder het dialect van de Tielerwaard, is een vloei·
end, 'smeujig' dialect, mede doordat zoovele woorden bij het uitspreken worden
gerekt. Zoo bijvoorbeeld, laand, zaand, maand, voor land, zand, mand; en in den
verleden tijd niet zat, gaf, lag, maar zààt, gààf, lààg, twee korte a's dus. Ook:
weind, keind, beinde' voor wind, kind, binden.
In tegenstelling met bv. het dialect van den Gelderschen achterhoek waar een bij·
zondere voorliefde bestaat voor het doen hooren van de n aan het eind van een
woord, wordt deze in het Neder·Betuwsch doorgaans niet uitgesproken; dus loope',
joare', daoge', zeuve'. Ook de letter t aan het eind van een woord is taboe bij den
Betuwnaar die zegt: gij vraag', hij val', de kies' (kist), de kas', de luch' enz.
Opvallend is voorts het gebruik van 'de' in den tweeden persoon enkelvoud (vg!.
het Duitsche 'du'), bv.: 'wa zegde weinig, zijde nie' goed?' vaak versterkt met het per·
soonlijk voornaamwoord en in 't bijzonder als daar de nadruk op valt, bv.: 'zegde gij
nou is, hoe veinde dil nou'.
In vele gevallen volgt bij sterke werkwoorden de verleden tijd het verleden deel·
woord bv.: gesproken, ver!. tijd: sprook; zoo ook: genomen, naam; gebroken, braak;
geworpen, worp.'
25
De klanken en hun spelling
gezeed/gezeid, rniens/rnins, wierd/werd, kjal/kjel, tigge/teege, ieleke/elke,
gewies/gewès. Het eerste woord is de westelijke uitspraak, het tweede de oos
telijke.
Karel Lantermans (1878-1945), geboren in Valburg en tijdens zijn werk
zame leven directeur van de hbs te Stadskanaal, noemde in een artikel uit
1918 naar aanleiding van het dialectgebruik bij Cremer de volgende ver-
schillen:
Nederlands Overbetuws Nederbetuws
wind wient weind
kinderen kiender keinder
vinden viende veinde
kermis kerremes karmes
erg èrrrech arch
sterven stêrreve starve
J.H. van Doorne geeft in Achter de Waaldijk de volgende karakteristiek:
'Het Neder·Betuwsch, en in het bijzonder het dialect van de Tielerwaard, is een vloei·
end, 'smeujig' dialect, mede doordat zoovele woorden bij het uitspreken worden
gerekt. Zoo bijvoorbeeld, laand, zaand, maand, voor land, zand, mand; en in den
verleden tijd niet zat, gaf, lag, maar zààt, gààf, lààg, twee korte a's dus. Ook:
weind, keind, beinde' voor wind, kind, binden.
In tegenstelling met bv. het dialect van den Gelderschen achterhoek waar een bij·
zondere voorliefde bestaat voor het doen hooren van de n aan het eind van een
woord, wordt deze in het Neder·Betuwsch doorgaans niet uitgesproken; dus loope',
joare', daoge', zeuve'. Ook de letter t aan het eind van een woord is taboe bij den
Betuwnaar die zegt: gij vraag', hij val', de kies' (kist), de kas', de luch' enz.
Opvallend is voorts het gebruik van 'de' in den tweeden persoon enkelvoud (vg!.
het Duitsche 'du'), bv.: 'wa zegde weinig, zijde nie' goed?' vaak versterkt met het per·
soonlijk voornaamwoord en in 't bijzonder als daar de nadruk op valt, bv.: 'zegde gij
nou is, hoe veinde dil nou'.
In vele gevallen volgt bij sterke werkwoorden de verleden tijd het verleden deel·
woord bv.: gesproken, ver!. tijd: sprook; zoo ook: genomen, naam; gebroken, braak;
geworpen, worp.'
25
Bij de bespreking van het Zuid-Gelders binnen het geheel van de Gelderse dialecten kwamen de belangrijkste verschijnselen al aan de orde.
De klanken van het dialect van de Overbetuwe zijn uitvoerig beschreven door de zojuist genoemde Lantermans in een tweetal artikelen in het tijd-schrift Driemaandelijkse Bladen (jaargang 20 (1923) en 21 (1924-27)). De klinkers beschreef hij uitgaans de van het Standaardnederlands, zonder ook maar enigszins op de etymologische herkomst van de woorden te letten en daardoor ontstond in ieder geval een mooi en interessant overzicht van de klankrijkdom van dit dialect. Om dit overzicht te kunnen begrijpen, volgt hier eerst de sleutel tot het door Lantermans gehanteerd klankschrift.
-5
aa
6
bot
6
hok
b
put
ci Duits kkinen
Ti
uur
-i-
bier
I
lief
6
ongeveer als pin
@
het geluid van schapen
eb
heug, meug
be
loer
a stomme e en elke andere klinker uit
een toonloze lettergreep
Hieronder staat een overzicht van de klinkers in de door Lantermans gebruikte spelling en daaronder de door hem gegeven voorbeelden, met tus-sen haakjes het aantal gevallen van zo'n verschijnsel in zijn verzameling. 1.aa verschijnt als: ao, , A, ee, 6, è, 6, 6 en e, i.
a verschijnt als A, e, 6, ei, ti, 6e, li, 6 en 6. 2.ee verschijnt als ee, i, ie, i, à, ei, oo, ed, èw(iw), ou.
e verschijnt als e, i, d (6), ie, ei, A, 6 en 6e,
3. ie verschijnt als: Te, ie, ij, eie, i, flu.
i verschijnt als i, ie, 6, 6, 6e, e, d, A. 4. oo verschijnt als: oo, 6, d, e, ed, ed, edi, 6e.
o verschijnt als: 6, 6, de, T•e, A. id, i, ê, e, du.
26
Bij de bespreking van het Zuid-Gelders binnen het geheel van de Gelderse
dialecten kwamen de belangrijkste verschijnselen al aan de orde.
De klanken van het dialect van de Overbetuwe zijn uitvoerig beschreven
door de zojuist genoemde Lantermans in een tweetal artikelen in het tijd
schrift Driemaandelijkse Bladen (jaargang 20 (1923) en 21 (1924-27)). De
klinkers beschreef hij uitgaande van het Standaardnederlands, zonder ook
maar enigszins op de etymologische herkomst van de woorden te letten en
daardoor ontstond in ieder geval een mooi en interessant overzicht van de
klankrijkdom van dit dialect. Om dit overzicht te kunnen begrijpen, volgt
hier eerst de sleutel tot het door Lantermans gehanteerd klankschrift. ij aa
0 bot
Ó hok
i:! put
(i Duits kanen
ij uur
T bier
lief
è ongeveer als pin
ê het geluid van schapen
ei:! heug, meug
oe loer
a stomme e en elke andere klinker uit
een toonloze lettergreep
Hieronder staat een overzicht van de klinkers in de door Lantermans
gebruikte spelling en daaronder de door hem gegeven voorbeelden, met tus
sen haakjes het aantal gevallen van zo'n verschijnsel in zijn verzameling.
1. aa verschijnt als: ao, a, à, ee, ê, è, Ó, D en e, i.
a verschijnt als à, e, ê, ei, U, oe, ti, ó en 0.
2. ee verschijnt als ee, i, ie, i, à, ei, 00, eu, èw(iw), ou.
e verschijnt als e, i, il (u), ie, ei, à, 0 en oe,
3. ie verschijnt als: Te, ie, ij, oe, i, uu.
i verschijnt als i, ie, 0, ó, oe, e, il, à.
4. 00 verschijnt als: 00, D, il, e, eu, eil, eui, oe.
o verschijnt als: 0, Ó, oe, oe, à. u, i, ê, e, üu.
26
Zuid-gelderse dialecten
Bij de bespreking van het Zuid-Gelders binnen het geheel van de Gelderse
dialecten kwamen de belangrijkste verschijnselen al aan de orde.
De klanken van het dialect van de Overbetuwe zijn uitvoerig beschreven
door de zojuist genoemde Lantermans in een tweetal artikelen in het tijd
schrift Driemaandelijkse Bladen (jaargang 20 (1923) en 21 (1924-27)). De
klinkers beschreef hij uitgaande van het Standaardnederlands, zonder ook
maar enigszins op de etymologische herkomst van de woorden te letten en
daardoor ontstond in ieder geval een mooi en interessant overzicht van de
klankrijkdom van dit dialect. Om dit overzicht te kunnen begrijpen, volgt
hier eerst de sleutel tot het door Lantermans gehanteerd klankschrift. ij aa
0 bot
Ó hok
i:! put
(i Duits kanen
ij uur
T bier
lief
è ongeveer als pin
ê het geluid van schapen
ei:! heug, meug
oe loer
a stomme e en elke andere klinker uit
een toonloze lettergreep
Hieronder staat een overzicht van de klinkers in de door Lantermans
gebruikte spelling en daaronder de door hem gegeven voorbeelden, met tus
sen haakjes het aantal gevallen van zo'n verschijnsel in zijn verzameling.
1. aa verschijnt als: ao, a, à, ee, ê, è, Ó, D en e, i.
a verschijnt als à, e, ê, ei, U, oe, ti, ó en 0.
2. ee verschijnt als ee, i, ie, i, à, ei, 00, eu, èw(iw), ou.
e verschijnt als e, i, il (u), ie, ei, à, 0 en oe,
3. ie verschijnt als: Te, ie, ij, oe, i, uu.
i verschijnt als i, ie, 0, ó, oe, e, il, à.
4. 00 verschijnt als: 00, D, il, e, eu, eil, eui, oe.
o verschijnt als: 0, Ó, oe, oe, à. u, i, ê, e, üu.
26
5. uu verschijnt als: Tit, du, ie, ou, e. u verschijnt als d, 6, i, 6, du.
6. eu verschijnt als ed, ed, d, ti, de, ui.
7 . oe verschijnt als: Ue, i5e, ilu, ed(i), oo(i), ao, 6, 6, e, 8.ui verschijnt als: uu, ui, -de, ed, Te, d.
9. ij verschijnt als: Te, ie, ij, i.
ei verschijnt als: ei, ie, e.
1. aa vragen vraog a is de normale ontwikkeling
aap "dap kraal krà1
laars leers zaaien zêja
kaas kèes
adem ój am bramen br6mbèz a kwalijk kwell a k rafelen riffalo
a gras gres darm d êrr am kammen keima
marmer rain am ar
knap kn6ep
wammes NArrna s
tarnen Om a jammer j6mmar
voetbal voetbooldarij
2. ee
eens ins ,
wemelen wiem al a teer tar vlees vleis
(te) keer (gaan) koor
27
5. uu verschijnt als: uu, uu, ie, ou, e.
u verschijnt als il, U, i, 0, uu.
6. eu verschijnt als eil, eu, il, u, öe, ui.
7. oe verschijnt als: oe, oe, uu, eu(i), oo(i), ao, Ó, 0, e,
8. ui verschijnt als: uu, ui, oe, eu, Te, it.
9. ij verschijnt als: Te, ie, ij, i. ei verschijnt als: ei, ie, e.
1. aa
vragen
aap
kraal
laars
zaaien
kaas
adem
bramen
kwalijk
rafelen
a gras
darm
kammen
marmer
knap
wammes
tarnen
jammer
voetbal
2.ee
eens
wemelen
teer
vlees
(te) keer (gaan)
vraog;J is de normale ontwikkeling
äap
kràl
leers
zêj;J
kèes ój;Jm
brombèz;J
kwell;Jk
riff;Jb
gres
dêrr;Jm
keim;J
murr;Jm;Jr
knoep
wäm;Js
tórn;J
jomm;Jr
voetboold;Jrij
ins
wiem;Jl;J
tar
vleis
koor
27
De klanken en hun spelling
5. uu verschijnt als: uu, uu, ie, ou, e.
u verschijnt als il, U, i, 0, uu.
6. eu verschijnt als eil, eu, il, u, öe, ui.
7. oe verschijnt als: oe, oe, uu, eu(i), oo(i), ao, Ó, 0, e,
8. ui verschijnt als: uu, ui, oe, eu, Te, it.
9. ij verschijnt als: Te, ie, ij, i. ei verschijnt als: ei, ie, e.
1. aa
vragen
aap
kraal
laars
zaaien
kaas
adem
bramen
kwalijk
rafelen
a gras
darm
kammen
marmer
knap
wammes
tarnen
jammer
voetbal
2.ee
eens
wemelen
teer
vlees
(te) keer (gaan)
vraog;J is de normale ontwikkeling
äap
kràl
leers
zêj;J
kèes ój;Jm
brombèz;J
kwell;Jk
riff;Jb
gres
dêrr;Jm
keim;J
murr;Jm;Jr
knoep
wäm;Js
tórn;J
jomm;Jr
voetboold;Jrij
ins
wiem;Jl;J
tar
vleis
koor
27
veel veal leeuwerik lèwarak spreeuw sprouw e
hengst hingst grendel grand al merg marraf (voor r) elk ielk lente leint a vers vars wenk wànk knerpen kniierp a
3. ie nieuw nij giegelen g6egala tiet tit koukleum koudviest ar, koudvilustar i
kist kiest glimmmen glèmm a snik snék slikken sl6ek a blik blek ginds gants bliksem blaksam
4. oo voort vàrt hoogte hacht popel peppa 1 droog dreach poters petit ars dooi deai Homoet HiSemoet (plaatsnaam)
veel
leeuwerik
spreeuw
e
hengst
grendel
merg
elk
lente
vers
wenk
knerpen
3. ie nieuw
giegelen
tiet
koukleum
kist
glimmmen
snik
slikken
blik
ginds
bliksem
4.00
voort
hoogte
popel
droog
poters
dooi
Homoet
veiIl lèw;}r;}k
sprouw
hingst
grimd;}1
murr;}f (voor r)
reik
leint ;}
vars
wonk
knoerp;}
nij góeg;}l;}
tit
koudvrest;}r, koudvuust;}r
kiest
glomm;}
snók
slóeb
blek
gimts
blaks;}m
vort
hucht
pepp;} I
dreuch
peut;}rs
deui
Hóemoet (plaatsnaam)
28
Zuid-gelderse dialecten
veel
leeuwerik
spreeuw
e
hengst
grendel
merg
elk
lente
vers
wenk
knerpen
3. ie nieuw
giegelen
tiet
koukleum
kist
glimmmen
snik
slikken
blik
ginds
bliksem
4.00
voort
hoogte
popel
droog
poters
dooi
Homoet
veiIl lèw;}r;}k
sprouw
hingst
grimd;}1
murr;}f (voor r)
reik
leint ;}
vars
wonk
knoerp;}
nij góeg;}l;}
tit
koudvrest;}r, koudvuust;}r
kiest
glomm;}
snók
slóeb
blek
gimts
blaks;}m
vort
hucht
pepp;} I
dreuch
peut;}rs
deui
Hóemoet (plaatsnaam)
28
o klokhen kkiek schop schbep bokking biikkam botsen b6ets a soldaat saldaot opperman Cipperm an schokschouderen schikschouwar
, gors gierts koster kilstar dorp &snap vorst verspann a (vorstpannen) troffel tr iifal
5.u tureluurs tiereliers nu nou kurassier kerrasier rups rips lucht 16cht gust Oust
6. eu beurt 'Art veulen valla zeug zi5ech freule fruilla
7.oe noemen aim a zoeken villa bloeien bletija knoeien knooj a zwoert zwaort troep trép bloem blOm
o klokhen
schop
bokking
botsen
soldaat
opperman
schokschouderen
gors
koster
dorp
vorst
troffel
5. u
tureluurs
nu
kurassier
rups
lucht
gust
6. eu
beurt
veulen
zeug
freule
7. oe
noemen
zoeken
bloeien
knoeien
zwoert
troep
bloem
kloek
schoep
blikk;Jm
böets;J
saldaot
upperm;Jn
schikschouw;Jr
gierts
kust;Jr
dêrr;Jp
verspann;J (vorstpannen)
tnlf;JI
tIereliers
nou
kerr;Jsier
rips
locht
giiust
bûrt
vûll;J
zoech
fruill;J
num;J
zub bleuj;J
knooj;J
zwaort
tróp
blom
29
De klanken en hun spelling
o klokhen
schop
bokking
botsen
soldaat
opperman
schokschouderen
gors
koster
dorp
vorst
troffel
5. u
tureluurs
nu
kurassier
rups
lucht
gust
6. eu
beurt
veulen
zeug
freule
7. oe
noemen
zoeken
bloeien
knoeien
zwoert
troep
bloem
kloek
schoep
blikk;Jm
böets;J
saldaot
upperm;Jn
schikschouw;Jr
gierts
kust;Jr
dêrr;Jp
verspann;J (vorstpannen)
tnlf;JI
tIereliers
nou
kerr;Jsier
rips
locht
giiust
bûrt
vûll;J
zoech
fruill;J
num;J
zub bleuj;J
knooj;J
zwaort
tróp
blom
29
2,det-gelderf.dialectex
goedemorgen gemêrr ag
8.ui de normale ontwikkeling is: ui wordt uu buigen buuga druif druif suizen sbez a duiker dedkar kruimel kriemal kruik
9. ij en ei de normale ontwikkeling is: ij wordt ie of ie prijs pries lijst liest blij blij rijksdaalder riksdaold ar balein blien weidje wetj
De klank van de medeklinkers wijkt in de dialecten over het algemeen niet veel af van die in de standaardtaal. Lantermans beschrijft dan ook niet zozeer de klankwaarde van de medeklinkers, maar veel meer de afwijkingen in gebruik ten opzichte van het algemene Nederlands. Zo wijst hij onder de letter b op de verwisseling van b en w in het woordje wel: bel ja, bel neei, bel
stemi. Onder de letter d merkt hij op dat er na n, l, r en z vaak een d wordt ingelast, zoals in kleind'r, vàld'r, raord'r, en iezd'r. Onder de letter r wijst hij op de verwisseling van r met / in het woord fluweel, dat freweel wordt.
Nijmegen
Over de Nijmeegse klanken was al een en ander bekend toen Roeland van Hout aan zijn onderzoek begon. Op basis van die kennis ging Van Hout na
hoe het nu precies zat. Hij verzamelde een grote hoeveelheid taalmateriaal van Nijmegenaren, waarbij het geslacht van de spreker, de leeftijd (oud, middelbaar, jong) en de sociale klasse of opleidingsgraad (hoog, middel en
30
goedemorgen gemêrr;Jg;J
8. ui
de normale ontwikkeling is: ui wordt uu
buigen
druif
suizen
duiker
kruimel
kruik
9. ij en ei
buug;J
druif
soez;J
deûk;Jr
kriem;JI
kruk
de normale ontwikkeling is: ij wordt ie of ie
prijs prTes
lijst liest
blij blij
rijksdaalder riksdaold;Jr
balein blien
weidje wetj;J
De klank van de medeklinkers wijkt in de dialecten over het algemeen niet
veel af van die in de standaardtaal. Lantermans beschrijft dan ook niet
zozeer de klankwaarde van de medeklinkers, maar veel meer de afwijkingen
in gebruik ten opzichte van het algemene Nederlands. Zo wijst hij onder de
letter b op de verwisseling van b en w in het woordje wel: bel ja, bel neei, bel
stàm. Onder de letter d merkt hij op dat er na n, I, r en z vaak een d wordt
ingelast, zoals in kleind" r, vàld" r, raord" r, en iezd" r. Onder de letter r wijst hij
op de verwisseling van r met 1 in het woord fluweel, dat freweel wordt.
Nijmegen
Over de Nijmeegse klanken was al een en ander bekend toen Roeland van
Hout aan zijn onderzoek begon. Op basis van die kennis ging Van Hout na
hoe het nu precies zat. Hij verzamelde een grote hoeveelheid taalmateriaal
van Nijmegenaren, waarbij het geslacht van de spreker, de leeftijd (oud,
middelbaar, jong) en de sociale klasse of opleidingsgraad (hoog, middel en
30
Zuid-gelderse dialecten
goedemorgen gemêrr;Jg;J
8. ui
de normale ontwikkeling is: ui wordt uu
buigen
druif
suizen
duiker
kruimel
kruik
9. ij en ei
buug;J
druif
soez;J
deûk;Jr
kriem;JI
kruk
de normale ontwikkeling is: ij wordt ie of ie
prijs prTes
lijst liest
blij blij
rijksdaalder riksdaold;Jr
balein blien
weidje wetj;J
De klank van de medeklinkers wijkt in de dialecten over het algemeen niet
veel af van die in de standaardtaal. Lantermans beschrijft dan ook niet
zozeer de klankwaarde van de medeklinkers, maar veel meer de afwijkingen
in gebruik ten opzichte van het algemene Nederlands. Zo wijst hij onder de
letter b op de verwisseling van b en w in het woordje wel: bel ja, bel neei, bel
stàm. Onder de letter d merkt hij op dat er na n, I, r en z vaak een d wordt
ingelast, zoals in kleind" r, vàld" r, raord" r, en iezd" r. Onder de letter r wijst hij
op de verwisseling van r met 1 in het woord fluweel, dat freweel wordt.
Nijmegen
Over de Nijmeegse klanken was al een en ander bekend toen Roeland van
Hout aan zijn onderzoek begon. Op basis van die kennis ging Van Hout na
hoe het nu precies zat. Hij verzamelde een grote hoeveelheid taalmateriaal
van Nijmegenaren, waarbij het geslacht van de spreker, de leeftijd (oud,
middelbaar, jong) en de sociale klasse of opleidingsgraad (hoog, middel en
30
laag) een rol speelde. Bovendien bekeek hij uit welke buurt de proefperso-
nen afkomstig waren. Het `echte' plat Nijmeegs (het Nimweegs) heeft een groot aantal kenmer-
ken. Dat zijn wat de klinkers betreft de uitspraak van de ij, ui, ou, e, oe, aa en a voor een r, de oo en de gerekte aa en wat de medeklinkers betreft de uit-
spraak van de v, de z, de t aan het woordeinde en de g. Ook de vorming van verkleinwoorden vertoont eigenaardigheden. Hieronder volgen voorbeelden ter verduidelijking:
—Nederlands ij: kijken, strijken, mijn en zijn = Nijmeegs kieke, strieke, mien
en szen —Nederlands ui: buiten, sluipen, uit, luizenmar(k)t = Nijmeegs buute, sluute,
uut, luusemaert —Nederlands ou: goud en hout = Nijmeegs gaod en haot
—Nederlands e: bel, slecht = Nijmeegs bael, slaech(t)
—Nederlands oe: zoeken, groen = Nijmeegs suuke, gruun
—Nederlands aa voor een r: kaarten, baard = Nijmeegs koeurte, boeurd
—Nederlands a voor een r: zwart, mar(k)t = Nijmeegs swaert, maert
—Nederlands oo: horen = Nijmeegs heure
—Nederlands gerekte aa: haas = Nijmeegs haos
—Nederlands v: voelen, vannacht, zeven = Nijmeegs fuule, fannach, seefe —Nederlands z: zoeken, zien, zwart, lezen, zeven = Nijmeegs suuke, sien,
swaert, leese, seefe —afval van t aan het eind van een woord: Nederlands vannacht, recept, con-
tact, defect, beknopt, onbeschoft, slecht = Nijmeegs vannach, recep, contac,
defec, beknop, onbeschof, slech
—g: het Nijmeegs heeft de zogenaamde `zachte g' —verkleinwoorden: mannetje, tafeltje, hoekje = Nijmeegs maenneke, teufelke,
huukske
De meeste van deze kenmerken gelden voor alle dialecten in de oostelijke helft van het Zuid-Gelderse gebied. Maar Van Hout ging ook na hoe zijn Nijmeegse proefpersonen over hun dialect dachten en wat de sprekers zelf beschouwden als speciale Nijmeegse kenmerken. Ze noemden ze: —de zogenaamde (zachte g'; —de manier waarop de z wordt uitgesproken (namelijk als s: zwart wordt
swaert, lezen wordt leese, zeven wordt seeve of seuve);
31
laag) een rol speelde. Bovendien bekeek hij uit welke buurt de proefperso
nen afkomstig waren.
Het 'echte' plat Nijmeegs (het Nimweegs) heeft een groot aantal kenmer
ken. Dat zijn wat de klinkers betreft de uitspraak van de ij, ui, ou, e, oe, aa en
a voor een r, de 00 en de gerekte aa en wat de medeklinkers betreft de uit
spraak van de v, de z, de t aan het woordeind(~ en de g. Ook de vorming van
verkleinwoorden vertoont eigenaardigheden. Hieronder volgen voorbeelden
ter verduidelijking:
- Nederlands ij: kijken, strijken, mijn en zijn = Nijmeegs kieke, strieke, mien
en sien
- Nederlands ui: buiten, sluipen, uit, luizenmar(k)t = Nijmeegs buute, sluute,
uut, luusemaert
- Nederlands ou: goud en hout = Nijmeegs gaod en haot
- Nederlands e: bel, slecht = Nijmeegs bael, slaech(t)
- Nederlands oe: zoeken, groen = Nijmeegs suuke, gruun
- Nederlands aa voor een r: kaarten, baard = Nijmeegs koeurte, boeurd
- Nederlands a voor een r: zwart, mar(k)t = Nijmeegs swaert, maert
- Nederlands 00: horen = Nijmeegs heure - Nederlands gerekte aa: haas = Nijmeegs ha os
- Nederlands v: voelen, vannacht, zeven = Nijmeegs fuule, fannach, seefe
- Nederlands z: zoeken, zien, zwart, lezen, zeven = Nijmeegs suuke, sien,
swaert, leese, seefe
- afval van t aan het eind van een woord: Nederlands vannacht, recept, con
tact, defect, beknopt, onbeschoft, slecht = Nijmeegs vannach, recep, contac,
defec, beknop, onbeschof, slech
- g: het Nijmeegs heeft de zogenaamde 'zachte g'
- verkleinwoorden: mannetje, tafeltje, hoekje = Nijmeegs maenneke, teufelke,
huukske
De meeste van deze kenmerken gelden voor alle dialecten in de oostelijke
helft van het Zuid-Gelderse gebied. Maar Van Hout ging ook na hoe zijn
Nijmeegse proefpersonen over hun dialect dachten en wat de sprekers zelf
beschouwden als speciale Nijmeegse kenmerken. Ze noemden ze:
- de zogenaamde 'zachte g';
- de manier waarop de z wordt uitgesproken (namelijk als s: zwart wordt
swaert, lezen wordt leese, zeven wordt seeve of seuve);
31
De klanken en hun spelling
laag) een rol speelde. Bovendien bekeek hij uit welke buurt de proefperso
nen afkomstig waren.
Het 'echte' plat Nijmeegs (het Nimweegs) heeft een groot aantal kenmer
ken. Dat zijn wat de klinkers betreft de uitspraak van de ij, ui, ou, e, oe, aa en
a voor een r, de 00 en de gerekte aa en wat de medeklinkers betreft de uit
spraak van de v, de z, de t aan het woordeind(~ en de g. Ook de vorming van
verkleinwoorden vertoont eigenaardigheden. Hieronder volgen voorbeelden
ter verduidelijking:
- Nederlands ij: kijken, strijken, mijn en zijn = Nijmeegs kieke, strieke, mien
en sien
- Nederlands ui: buiten, sluipen, uit, luizenmar(k)t = Nijmeegs buute, sluute,
uut, luusemaert
- Nederlands ou: goud en hout = Nijmeegs gaod en haot
- Nederlands e: bel, slecht = Nijmeegs bael, slaech(t)
- Nederlands oe: zoeken, groen = Nijmeegs suuke, gruun
- Nederlands aa voor een r: kaarten, baard = Nijmeegs koeurte, boeurd
- Nederlands a voor een r: zwart, mar(k)t = Nijmeegs swaert, maert
- Nederlands 00: horen = Nijmeegs heure - Nederlands gerekte aa: haas = Nijmeegs ha os
- Nederlands v: voelen, vannacht, zeven = Nijmeegs fuule, fannach, seefe
- Nederlands z: zoeken, zien, zwart, lezen, zeven = Nijmeegs suuke, sien,
swaert, leese, seefe
- afval van t aan het eind van een woord: Nederlands vannacht, recept, con
tact, defect, beknopt, onbeschoft, slecht = Nijmeegs vannach, recep, contac,
defec, beknop, onbeschof, slech
- g: het Nijmeegs heeft de zogenaamde 'zachte g'
- verkleinwoorden: mannetje, tafeltje, hoekje = Nijmeegs maenneke, teufelke,
huukske
De meeste van deze kenmerken gelden voor alle dialecten in de oostelijke
helft van het Zuid-Gelderse gebied. Maar Van Hout ging ook na hoe zijn
Nijmeegse proefpersonen over hun dialect dachten en wat de sprekers zelf
beschouwden als speciale Nijmeegse kenmerken. Ze noemden ze:
- de zogenaamde 'zachte g';
- de manier waarop de z wordt uitgesproken (namelijk als s: zwart wordt
swaert, lezen wordt leese, zeven wordt seeve of seuve);
31
zaid-gelders. dialecten,
— ie in plaats van ij (kijken wordt kieke, strijken wordt strieke); —een heel open ae (Eng. back) voor de korte e (bel wordt bael, slecht wordt
slaech(t)); —de aa die gekleurd is en klinkt als ao (hazen wordt haose) en in bepaalde
gevallen als een —ui-achtige klank, zoals de oeu in het Franse soeur (kaarten wordt koeurten,
baard wordt boeurd).
Het onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen ging verder en dieper. Want al gauw bleek dat dat `echte' oude platte Nijmeegs nog maar door een kleine groep van voornamelijk oudere inwoners werd gesproken en dat in de loop der jaren de stadstaal sterke invloed van het Standaardnederlands had ondergaan. Dat is niet verwonderlijk, want in een stedelijke samenleving waar veel verkeer is, waar mensen uit alle streken bij elkaar komen, zijn tal van invloeden en krachten tegelijkertijd werkzaam. De ene pool is het oude traditionele dialect en de andere de Nederlandse standaardtaal; daartussen ligt een grijs gebied, met verschijnselen die nu eens in de ene, dan weer in de andere richting gaan. Bovendien had de verwoesting van Nijmegen in de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende afbraak van de benedenstad niet alleen grote invloed op de sociale ontwikkeling, maar ook op de nivelle-ring van het dialect.
Het onderzoek van Van Hout toont dit alles duidelijk aan. Door hem zijn de volgende variabelen onderzocht: 1.de monoftonge uitspraak van ij, ui en ou. Naast ie en uu is er nog zoiets
als een ee-tot i-achtige klank voor de ij en een eu- tot u-achtige klank voor de ui; de Nijmeegse ou gaat in de richting van de oo.
2.de dialectvarianten ie en uu voor de ij en ui: naast elkaar komen voor bui-
ten en buuten, ijs en ies.
3.de verstemlozing, c.q. verscherping van de spiranten v, z en g. Lezen wordt leese, zien wordt sien; veel is feel en leven wordt leefe. In sommige omstan-digheden wordt een czachte g' gezegd.
4.het weglaten van de slot-t in medeklinkercombinaties. 5.de mate waarin de aa een meer achterwaartse en geronde uitspraak heeft,
vergelijk de ao-achtige klank van haos en straot.
6.de dialectvariant oeu voor aar. Er bestaat een karakteristiek zinnetje om dit Nijmeegse verschijnsel aan te duiden: kiek doeur, wa roeur, achter die
32
- ie in plaats van ij (kijken wordt kieke, strijken wordt strieke);
- een heel open ae (Eng. back) voor de korte e (bel wordt bael, slecht wordt
slaech(t));
- de aa die gekleurd is en klinkt als ao (hazen wordt haose) en in bepaalde
gevallen als een
- ui-achtige klank, zoals de oeu in het Franse soeur (kaarten wordt koeurten,
baard wordt boeurd).
Het onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen ging verder en dieper.
Want al gauw bleek dat dat 'echte' oude platte Nijmeegs nog maar door een
kleine groep van voornamelijk oudere inwoners werd gesproken en dat in de
loop der jaren de stadstaal sterke invloed van het Standaardnederlands had
ondergaan. Dat is niet verwonderlijk, want in een stedelijke samenleving
waar veel verkeer is, waar mensen uit alle streken bij elkaar komen, zijn tal
van invloeden en krachten tegelijkertijd werkzaam. De ene pool is het oude
traditionele dialect en de andere de Nederlandse standaardtaal; daartussen
ligt een grijs gebied, met verschijnselen die nu eens in de ene, dan weer in de
andere richting gaan. Bovendien had de verwoesting van Nijmegen in de
Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende afbraak van de benedenstad
niet alleen grote invloed op de sociale ontwikkeling, maar ook op de nivelle
ring van het dialect.
Het onderzoek van Van Hout toont dit alles duidelijk aan. Door hem zijn
de volgende variabelen onderzocht:
1. de monoftonge uitspraak van ij, ui en ou. Naast ie en uu is er nog zoiets
als een ee-tot i-achtige klank voor de ij en een eu- tot u-achtige klank
voor de ui; de Nijmeegse ou gaat in de richting van de 00.
2. de dialectvarianten ie en uu voor de ij en ui: naast elkaar komen voor bui
ten en buuten, ijs en ies.
3. de verstemlozing, c.q. verscherping van de spiranten v, z en g. Lezen wordt
leese, zien wordt sien; veel is feel en leven wordt leefe. In sommige omstan
digheden wordt een 'zachte g' gezegd.
4. het weglaten van de slot-t in medeklinkercombinaties.
5. de mate waarin de aa een meer achterwaartse en geronde uitspraak heeft,
vergelijk de ao-achtige klank van haos en straot.
6. de dialectvariant oeu voor aar. Er bestaat een karakteristiek zinnetje om
dit Nijmeegse verschijnsel aan te duiden: kiek doeur, wa roeur, achter die
32
- ie in plaats van ij (kijken wordt kieke, strijken wordt strieke);
- een heel open ae (Eng. back) voor de korte e (bel wordt bael, slecht wordt
slaech(t));
- de aa die gekleurd is en klinkt als ao (hazen wordt haose) en in bepaalde
gevallen als een
- ui-achtige klank, zoals de oeu in het Franse soeur (kaarten wordt koeurten,
baard wordt boeurd).
Het onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen ging verder en dieper.
Want al gauw bleek dat dat 'echte' oude platte Nijmeegs nog maar door een
kleine groep van voornamelijk oudere inwoners werd gesproken en dat in de
loop der jaren de stadstaal sterke invloed van het Standaardnederlands had
ondergaan. Dat is niet verwonderlijk, want in een stedelijke samenleving
waar veel verkeer is, waar mensen uit alle streken bij elkaar komen, zijn tal
van invloeden en krachten tegelijkertijd werkzaam. De ene pool is het oude
traditionele dialect en de andere de Nederlandse standaardtaal; daartussen
ligt een grijs gebied, met verschijnselen die nu eens in de ene, dan weer in de
andere richting gaan. Bovendien had de verwoesting van Nijmegen in de
Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende afbraak van de benedenstad
niet alleen grote invloed op de sociale ontwikkeling, maar ook op de nivelle
ring van het dialect.
Het onderzoek van Van Hout toont dit alles duidelijk aan. Door hem zijn
de volgende variabelen onderzocht:
1. de monoftonge uitspraak van ij, ui en ou. Naast ie en uu is er nog zoiets
als een ee-tot i-achtige klank voor de ij en een eu- tot u-achtige klank
voor de ui; de Nijmeegse ou gaat in de richting van de 00.
2. de dialectvarianten ie en uu voor de ij en ui: naast elkaar komen voor bui
ten en buuten, ijs en ies.
3. de verstemlozing, c.q. verscherping van de spiranten v, z en g. Lezen wordt
leese, zien wordt sien; veel is feel en leven wordt leefe. In sommige omstan
digheden wordt een 'zachte g' gezegd.
4. het weglaten van de slot-t in medeklinkercombinaties.
5. de mate waarin de aa een meer achterwaartse en geronde uitspraak heeft,
vergelijk de ao-achtige klank van haos en straot.
6. de dialectvariant oeu voor aar. Er bestaat een karakteristiek zinnetje om
dit Nijmeegse verschijnsel aan te duiden: kiek doeur, wa roeur, achter die
32
pieloeur. Se kusse mekoeur. (Kijk daar eens, wat raar, achter die pilaar. Ze
kussen elkaar).
7. de mate van monoftongering dan wel diftongering van de oo, die in de richting van een ou-achtige klank kan gaan.
8. de vorming van het verkleinwoord. In het Nijmeegs worden verkleinwoor-den op de volgende manier gevormd: a. de klinker wordt verkort: een lange ie: wordt verkort, bijvoorbeeld brief
— briefke; lange uu wordt korte bijvoorbeeld bruur — briirke; lange ee
wordt korte i, bijvoorbeeld leer — lirke; lange eu wordt korte u, bijvoor-beeld spreuk - sprukske; ui wordt 6, bijvoorbeeld fluit — flikje;
b. de klinker verandert (dit wordt wel umlaut genoemd): oo wordt eu,
vergelijk roos — reuske; o wordt d, vergelijk mo/ — mtilleke; ao wordt d,
vergelijk haos — hiiiiske; a wordt e, vergelijk kan — kenneke; ou wordt du,
vergelijk mouw — mijuwke,
c. de klinker verandert én wordt verkort: oe wordt vergelijk hoed —
hiiiidje; oo wordt u, vergelijk knoop — knupke; ao wordt 6, vergelijk stra-
ot - strdtje. 9. de dialectvarianten van een aantal persoonlijke voonaamwoorden, met
extra aandacht voor hun. Hier werd speciaal gekeken naar het gebruik van hun als onderwerpsvorm in zinnen als dat hebben hun gedaan en hun
geven nooit toe.
10. lexicale dialectvarianten van het werkwoord zijn, dat vele vormen heeft, zoals wezen, bennen, was en waren.
De oordelen van de Nijmegenaren zelf over hun dialect liegen er niet om; ze vinden het `onbeschoft, gemeen en brutaal'; mensen in de hogere beroeps-groepen spreken nauwelijks Nijmeegs, slechts zo'n 4,3 procent, in de mid-dengroep is dat 24,5 procent en iets meer dan de helft, 52 procent, van de lagere bevolkingsgroep spreekt plat Nijmeegs. De 60-plussers spreken het stadsdialect nog vrij redelijk, maar onder de jongeren verdwijnt het meer en meer. Ouders leren het hun kinderen niet meer.
Nijmegen is niet alleen universiteitsstad, maar ook een belangrijk voorzie-ningscentrum voor de regio en bovendien werkgever voor omliggende gebieden, met andere woorden, er is een grote toestroom van vreemden en dat heeft negatieve gevolgen voor het Nimweegs.
Zijn bijdrage aan het boek Honderd jaar stadstaal noemt Van Hout: `De
33
pieloeur. Se kusse mekoeur. (Kijk daar eens, wat raar, achter die pilaar. Ze
kussen elkaar).
7. de mate van monoftongering dan wel diftongering van de 00, die in de
richting van een ou-achtige klank kan gaan.
8. de vorming van het verkleinwoord. In het Nijmeegs worden verkleinwoor
den op de volgende manier gevormd:
a. de klinker wordt verkort: een lange ie: wordt verkort, bijvoorbeeld brief
- briefke; lange uu wordt korte ü, bijvoorbeeld bruur - brürke; lange ee
wordt korte i, bijvoorbeeld leer - lirke; lange eu wordt korte u, bijvoor
beeld spreuk - sprukske; ui wordt ö, bijvoorbeeld fluit - flötje;
b. de klinker verandert (dit wordt wel umlaut genoemd): 00 wordt eu,
vergelijk roos - reuske; 0 wordt ö, vergelijk mol- mölleke; ao wordt ö,
vergelijk haas - hööske; a wordt e, vergelijk kan - kenneke; ou wordt öu,
vergelijk mouw - möuwke;
c. de klinker verandert én wordt verkort: oe wordt üü, vergelijk hoed -
hüüdje; 00 wordt u, vergelijk knoop - knupke; ao wordt ö, vergelijk stra
at - strötje.
9. de dialectvarianten van een aantal persoonlijke voonaamwoorden, met
extra aandacht voor hun. Hier werd speciaal gekeken naar het gebruik
van hun als onderwerpsvorm in zinnen als dat hebben hun gedaan en hun
geven nooit toe.
10. lexicale dialectvarianten van het werkwoord zijn, dat vele vormen heeft,
zoals wezen, bennen, was en waren.
De oordelen van de Nijmegenaren zelf over hun dialect liegen er niet om; ze
vinden het 'onbeschoft, gemeen en brutaal'; mensen in de hogere beroeps
groepen spreken nauwelijks Nijmeegs, slechts zo'n 4,3 procent, in de mid
dengroep is dat 24,5 procent en iets meer dan de helft, 52 procent, van de
lagere bevolkingsgroep spreekt plat Nijmeegs. De 60-plussers spreken het
stadsdialect nog vrij redelijk, maar onder de jongeren verdwijnt het meer en
meer. Ouders leren het hun kinderen niet meer.
Nijmegen is niet alleen universiteitsstad, maar ook een belangrijk voorzie
ningscentrum voor de regio en bovendien werkgever voor omliggende
gebieden, met andere woorden, er is een grote toestroom van vreemden en
dat heeft negatieve gevolgen voor het Nimweegs.
Zijn bijdrage aan het boek Honderd jaar stadstaal noemt Van Hout: 'De
33
De klanken en hun spelling
pieloeur. Se kusse mekoeur. (Kijk daar eens, wat raar, achter die pilaar. Ze
kussen elkaar).
7. de mate van monoftongering dan wel diftongering van de 00, die in de
richting van een ou-achtige klank kan gaan.
8. de vorming van het verkleinwoord. In het Nijmeegs worden verkleinwoor
den op de volgende manier gevormd:
a. de klinker wordt verkort: een lange ie: wordt verkort, bijvoorbeeld brief
- briefke; lange uu wordt korte ü, bijvoorbeeld bruur - brürke; lange ee
wordt korte i, bijvoorbeeld leer - lirke; lange eu wordt korte u, bijvoor
beeld spreuk - sprukske; ui wordt ö, bijvoorbeeld fluit - flötje;
b. de klinker verandert (dit wordt wel umlaut genoemd): 00 wordt eu,
vergelijk roos - reuske; 0 wordt ö, vergelijk mol- mölleke; ao wordt ö,
vergelijk haas - hööske; a wordt e, vergelijk kan - kenneke; ou wordt öu,
vergelijk mouw - möuwke;
c. de klinker verandert én wordt verkort: oe wordt üü, vergelijk hoed -
hüüdje; 00 wordt u, vergelijk knoop - knupke; ao wordt ö, vergelijk stra
at - strötje.
9. de dialectvarianten van een aantal persoonlijke voonaamwoorden, met
extra aandacht voor hun. Hier werd speciaal gekeken naar het gebruik
van hun als onderwerpsvorm in zinnen als dat hebben hun gedaan en hun
geven nooit toe.
10. lexicale dialectvarianten van het werkwoord zijn, dat vele vormen heeft,
zoals wezen, bennen, was en waren.
De oordelen van de Nijmegenaren zelf over hun dialect liegen er niet om; ze
vinden het 'onbeschoft, gemeen en brutaal'; mensen in de hogere beroeps
groepen spreken nauwelijks Nijmeegs, slechts zo'n 4,3 procent, in de mid
dengroep is dat 24,5 procent en iets meer dan de helft, 52 procent, van de
lagere bevolkingsgroep spreekt plat Nijmeegs. De 60-plussers spreken het
stadsdialect nog vrij redelijk, maar onder de jongeren verdwijnt het meer en
meer. Ouders leren het hun kinderen niet meer.
Nijmegen is niet alleen universiteitsstad, maar ook een belangrijk voorzie
ningscentrum voor de regio en bovendien werkgever voor omliggende
gebieden, met andere woorden, er is een grote toestroom van vreemden en
dat heeft negatieve gevolgen voor het Nimweegs.
Zijn bijdrage aan het boek Honderd jaar stadstaal noemt Van Hout: 'De
33
Nijmeegse stadstaal. Honderd jaar dialectontrouw aan de Waal'. Wat ooit een dialect was, is in korte tijd een sociolect geworden, de taal van een bepaalde maatschappelijke groep.
Arnhem
Zoals gezegd is er naar het Arnhems nog geen onderzoek gedaan. Om iets van het stadsdialect te leren kennen, kunnen we terecht bij Bert de Praoter, die in de Nieuwe Krant zijn herinneringen opschreef in plat Arnhems. De al eerder genoemde Van Sonsbeke nam er een paar op in zijn bundel Arnhemse
straten geplaveid met herinneringen. Deel I. Arnhem 1982, blz. 112 vv. Het is frappant te zien hoezeer Arnhems en Nijmeegs op elkaar lijken, ze
liggen uiteindelijk in hetzelfde dialectgebied. Hoe de Arnhemmers zelf over hun dialect denken en hoe het gesteld is met de beheersing ervan, weten we niet. Maar meer nog dan Nijmegen is Arnhem een regionaal centrum; het is provinciehoofdstad en tal van ambtelijke en bestuurlijke instanties zijn er gevestigd; het heeft dan wel geen universiteit, maar wel tal van belangrijke onderwijsinstellingen. Bovendien was het in de negentiende eeuw een geliefd vakantieoord voor beter gesitueerden. In die tijd ontstond de bijnaam "t Haagje van Gelderland'. En Winkler zei het al in 1874: 'De stedelingen echter en de leden van de hoogere standen in Gelderland, beginnen hoe langer hoe meer modern-hollandsch te spreken. Vooral in de hoofdstad Arnhem is dit het geval:
Hier volgen de Arnhemse kenmerken, zoals die zijn af te leiden uit het verhaal 'En nooit niks meer van Hendrik geheurd'. Een verhaal in het Ernems van Bèrt de Praoter. Typerend voor het Arnhems zijn:
—Verkleinwoorden op -ke met klankverandering: jongetje jungske, snoepjes
snuupkes, doosjes deuskes, plankjes plenkskes, mannetje mènneke, knoopjes
kneupkes (maar zonder de verkorting zoals in Nijmegen) —Nederlands ui = Arnhems uu: gruisboeren gruusboere, uit(zoeken)
uut(suuke), uit uut,
—Nederlands ij = Arnhems ie: toendertijd toentertiet, tijd tiet
—Nederlands aa+r = Arnhems oeur: maar moeur, daar doeur, jaren joeure,
naar noeur, daar(ginds) doeur(gunt)
—Nederlands aa = Arnhems ao: straat straot
34
Nijmeegse stadstaal. Honderd jaar dialectontrouw aan de Waal'. Wat ooit een
dialect was, is in korte tijd een sociolect geworden, de taal van een bepaalde
maatschappelijke groep.
Arnhem
Zoals gezegd is er naar het Arnhems nog geen onderzoek gedaan. Om iets
van het stadsdialect te leren kennen, kunnen we terecht bij Bert de Praoter,
die in de Nieuwe Krant zijn herinneringen opschreef in plat Arnhems. De al
eerder genoemde Van Sonsbeke nam er een paar op in zijn bundel Arnhemse
straten geplaveid met herinneringen. Deel!. Arnhem 1982, blz. 112 vvo
Het is frappant te zien hoezeer Arnhems en Nijmeegs op elkaar lijken, ze
liggen uiteindelijk in hetzelfde dialectgebied. Hoe de Arnhemmers zelf over
hun dialect denken en hoe het gesteld is met de beheersing ervan, weten we
niet. Maar meer nog dan Nijmegen is Arnhem een regionaal centrum; het is provinciehoofdstad en tal van ambtelijke en bestuurlijke instanties zijn er
gevestigd; het heeft dan wel geen universiteit, maar wel tal van belangrijke
onderwijsinstellingen. Bovendien was het in de negentiende eeuw een geliefd
vakantieoord voor beter gesitueerden. In die tijd ontstond de bijnaam "t
Haagje van Gelderland'. En Winkler zei het al in 1874: 'De stedelingen echter
en de leden van de hoogere standen in Gelderland, beginnen hoe langer hoe
meer modern-hollandsch te spreken. Vooral in de hoofdstad Arnhem is dit
het geval.'
Hier volgen de Arnhemse kenmerken, zoals die zijn af te leiden uit het
verhaal 'En nooit niks meer van Hendrik geheurd'. Een verhaal in het
Ernems van Bèrt de Praoter. Typerend voor het Arnhems zijn:
- Verkleinwoorden op -ke met klankverandering: jongetje jungske, snoepjes
snuupkes, doosjes deuskes, plankjes plenkskes, mannetje mènneke, knoopjes kneupkes (maar zonder de verkorting zoals in Nijmegen)
- Nederlands ui = Arnhems uu: gruisboeren gruusboere, uit(zoeken) uut(suuke), uit uut,
- Nederlands ij = Arnhems ie: toendertijd toentertiet, tijd tiet - Nederlands aa+r = Arnhems oeur: maar moeur, daar doeur, jaren joeure,
naar noeur, daar(ginds) doeur(gunt)
- Nederlands aa = Arnhems ao: straat straot
34
Zuid-gelderse dialecten
Nijmeegse stadstaal. Honderd jaar dialectontrouw aan de Waal'. Wat ooit een
dialect was, is in korte tijd een sociolect geworden, de taal van een bepaalde
maatschappelijke groep.
Arnhem
Zoals gezegd is er naar het Arnhems nog geen onderzoek gedaan. Om iets
van het stadsdialect te leren kennen, kunnen we terecht bij Bert de Praoter,
die in de Nieuwe Krant zijn herinneringen opschreef in plat Arnhems. De al
eerder genoemde Van Sonsbeke nam er een paar op in zijn bundel Arnhemse
straten geplaveid met herinneringen. Deel!. Arnhem 1982, blz. 112 vvo
Het is frappant te zien hoezeer Arnhems en Nijmeegs op elkaar lijken, ze
liggen uiteindelijk in hetzelfde dialectgebied. Hoe de Arnhemmers zelf over
hun dialect denken en hoe het gesteld is met de beheersing ervan, weten we
niet. Maar meer nog dan Nijmegen is Arnhem een regionaal centrum; het is provinciehoofdstad en tal van ambtelijke en bestuurlijke instanties zijn er
gevestigd; het heeft dan wel geen universiteit, maar wel tal van belangrijke
onderwijsinstellingen. Bovendien was het in de negentiende eeuw een geliefd
vakantieoord voor beter gesitueerden. In die tijd ontstond de bijnaam "t
Haagje van Gelderland'. En Winkler zei het al in 1874: 'De stedelingen echter
en de leden van de hoogere standen in Gelderland, beginnen hoe langer hoe
meer modern-hollandsch te spreken. Vooral in de hoofdstad Arnhem is dit
het geval.'
Hier volgen de Arnhemse kenmerken, zoals die zijn af te leiden uit het
verhaal 'En nooit niks meer van Hendrik geheurd'. Een verhaal in het
Ernems van Bèrt de Praoter. Typerend voor het Arnhems zijn:
- Verkleinwoorden op -ke met klankverandering: jongetje jungske, snoepjes
snuupkes, doosjes deuskes, plankjes plenkskes, mannetje mènneke, knoopjes kneupkes (maar zonder de verkorting zoals in Nijmegen)
- Nederlands ui = Arnhems uu: gruisboeren gruusboere, uit(zoeken) uut(suuke), uit uut,
- Nederlands ij = Arnhems ie: toendertijd toentertiet, tijd tiet - Nederlands aa+r = Arnhems oeur: maar moeur, daar doeur, jaren joeure,
naar noeur, daar(ginds) doeur(gunt)
- Nederlands aa = Arnhems ao: straat straot
34
—Nederlands a+ r = Arnhems èr: Arnhems Ernems, ar(moedige) èr(muuje-
ge), ar(moede) èr(muuj), zwarte zwèrte, hard hèrd
—Nederlands oo = Arnhemse eu: droog dreug, voorkamer veurkamer,
toon(bank) teun, dozen deuze, vorige veurige
—Nederlands ou = Arnhems 6: omgebouwde omgeb6de, (snoep)vrouwen
(snoep)vr6we, vrouw vr6, houden h6we (bij de Nijmeegse voorbeelden is deze klank met het teken ao aangegeven) •
—Nederlands oe is Arnhems uu: benoemd benuump, (ar)moedige (èr)muuje-
ge, (ar)moede (èr)muuj, uitzoeken uutsuuke
—Nederlands o + r = Arnhems 6r: borst(rokken) b6rs(rokke) —-t aan het woordeinde valt af: geweest gewis, gezicht gezich
De Arnhemse eigenaardigheid dat o voor r tot 6 wordt, kent het Nijmeegs ook: k6rt, b6rst, k6rst, opgetekend in het Nijmeegs woordenboek. Wat Nij-megen van Arnhem onderscheidt, is de typisch Nijmeegse realisatie van de v en de z als f en s.
Iets over het stadsdialect van de stad Arnhem wordt ons verteld in de opname voor Arnhem in de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND), die verderop nog ter sprake komt. Ten tijde van die opname rond 1950 werd er in de binnenstad een dialect gesproken dat het (normale' Arnhemse dialect was, terwijl de taal van de oud-Arnhemmers op Klarendal daarvan afweek. De verschillen die in de tekst zijn aangegeven, zijn:
Klarendal Binnenstad
klaar klaoë(r) kloeur
gevaarlijk gevaoë(r)lek gevoeurlek
jaar jao(r) joeur
daar daor doeur
Het zijn slechts een paar verschillen, die allemaal te maken hebben met de uitspraak van de lange aa v66r r.
Ter illustratie volgt hier een fragment uit het verhaal (De zwèrte kat' van de Arnhemmer H. Hafkamp uit de bundel Regiotaal.
35
- Nederlands a+ r = Arnhems èr: Arnhems Ernems, ar(moedige) èr(muuje
ge), ar(moede) èr(muuj), zwarte zwèrte, hard hèrd
- Nederlands 00 = Arnhemse eu: droog dreug, voorkamer veurkamer,
toon(bank) teun, dozen deuze, vorige veurige - Nederlands ou = Arnhems ó: omgebouwde omgebóde, (snoep)vrouwen
(snoep )vrowe, vrouw vro, houden hówe (bij de Nijmeegse voorbeelden is
deze klank met het teken ao aangegeven)
- Nederlands oe is Arnhems uu: benoemd benuump, (ar)moedige (èr)muuje
ge, (ar)moede (èr)muuj, uitzoeken uutsuuke
- Nederlands 0 + r = Arnhems ör: borst(rokken) börs(rokke)
- -t aan het woordeinde valt af: geweest gewis, gezicht gezich
De Arnhemse eigenaardigheid dat 0 voor r tot ö wordt, kent het Nijmeegs
ook: kört, börst, körst, opgetekend in het Nijmeegs woordenboek. Wat Nij
megen van Arnhem onderscheidt, is de typisch Nijmeegse realisatie van de v
en de z als fens.
Iets over het stads dialect van de stad Arnhem wordt ons verteld in de
opname voor Arnhem in de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND), die
verderop nog ter sprake komt. Ten tijde van die opname rond 1950 werd er
in de binnenstad een dialect gesproken dat het 'normale' Arnhemse dialect
was, terwijl de taal van de oud-Arnhemmers op Klarendal daarvan afweek.
De verschillen die in de tekst zijn aangegeven, zijn:
klaar
gevaarlijk
jaar
daar
Klarendal
klaoë(r)
gevaoë(r)lek
jao(r)
daor
Binnenstad
kloeur
gevoeurlek
joeur
doeur
Het zijn slechts een paar verschillen, die allemaal te maken hebben met de
uitspraak van de lange aa vóór r.
Ter illustratie volgt hier een fragment uit het verhaal 'De zwèrte kat' van
de Arnhemmer H. Hafkamp uit de bundel Regiotaal.
35
De klanken en hun spelling
- Nederlands a+ r = Arnhems èr: Arnhems Ernems, ar(moedige) èr(muuje
ge), ar(moede) èr(muuj), zwarte zwèrte, hard hèrd
- Nederlands 00 = Arnhemse eu: droog dreug, voorkamer veurkamer,
toon(bank) teun, dozen deuze, vorige veurige - Nederlands ou = Arnhems ó: omgebouwde omgebóde, (snoep)vrouwen
(snoep )vrowe, vrouw vro, houden hówe (bij de Nijmeegse voorbeelden is
deze klank met het teken ao aangegeven)
- Nederlands oe is Arnhems uu: benoemd benuump, (ar)moedige (èr)muuje
ge, (ar)moede (èr)muuj, uitzoeken uutsuuke
- Nederlands 0 + r = Arnhems ör: borst(rokken) börs(rokke)
- -t aan het woordeinde valt af: geweest gewis, gezicht gezich
De Arnhemse eigenaardigheid dat 0 voor r tot ö wordt, kent het Nijmeegs
ook: kört, börst, körst, opgetekend in het Nijmeegs woordenboek. Wat Nij
megen van Arnhem onderscheidt, is de typisch Nijmeegse realisatie van de v
en de z als fens.
Iets over het stads dialect van de stad Arnhem wordt ons verteld in de
opname voor Arnhem in de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND), die
verderop nog ter sprake komt. Ten tijde van die opname rond 1950 werd er
in de binnenstad een dialect gesproken dat het 'normale' Arnhemse dialect
was, terwijl de taal van de oud-Arnhemmers op Klarendal daarvan afweek.
De verschillen die in de tekst zijn aangegeven, zijn:
klaar
gevaarlijk
jaar
daar
Klarendal
klaoë(r)
gevaoë(r)lek
jao(r)
daor
Binnenstad
kloeur
gevoeurlek
joeur
doeur
Het zijn slechts een paar verschillen, die allemaal te maken hebben met de
uitspraak van de lange aa vóór r.
Ter illustratie volgt hier een fragment uit het verhaal 'De zwèrte kat' van
de Arnhemmer H. Hafkamp uit de bundel Regiotaal.
35
De zwerte kat
Heije wel is fan de Zwèrte Kat geheurd, minse?
In deze tied geleuve ze d'r nie meer in.
Moeur de bet-overgroetvaoder vam-me kleinkindere zogezeit, diej-in de veurege eeuw
bij de steenoves op Meinderswijk het gewoond, hè, die geleufde d'r nog in, zo vas as 'n
huus.
... An de Bétuwse kant fan de Schipbrug haje umme(r)s ta-kaffee? En dan ha-je doeur-
gunt so'n zandweggetje over de-n-diek noeur de steenoves? Ku-j-'t je nog feurstelle?
N6, en doeur liep tie Zwerte Kat! Ech woeur! Sirriejeus, heur! 'k Mag bèrste, a'k lig te
liege! An liege hè'k 'n bèrre hékel an. Doeur erges in de buurt, in de knotwillege, doeur
klom die wel is in. Doeur kon die z'n eige lekker in verstoppele. Veural as't donker wier.
Da-was te beste tied feur-em. Dan mos je goed uutkieke, heur! Veur da-jit eiges vvis,
haj-em in de nek hange. En dan lee die te krabbe-n-en te blaoze-n-en te biete. Bèr en
bèr! En dan was je-n-ern veureers nog nie kwiet. Niks, heur! Je lee te vluuke-n-en te mèr-
tele-n-en te miere, moeur hij hiel z'n eige an je vas.
Tot slot een typisch Nijmeegse eigenaardigheid die ook een beetje Arnhems is. Arnhems belangrijkste voetbalclub is Vitesse, die van Nijmegen NEC, een letterwoord dat staat voor Nijmegen Eendracht Combinatie. Nijmegenaren spreken dat altijd uit als N-IE-C en zingen: `N-IE-C wordt kampioen!', maar als ze hun spelers aanmoedigen roepen ze hup NAEC, met een hele vette e,
en hun Arnhemse sportbroeders roepen: hup Vietaes, met diezelfde vette e.
De omgeving van Nijmegen
In 1952 deed pater Theo Terpstra, Pasionist, in het tijdschrift Taal en Tong-
val verslag van zijn onderzoek naar een aantal Nijmeegse verschijnselen in een wijde boog om Nijmegen heen, tot zelfs in de Kleefse gebied toe. Hij kwam tot de conclusie dat de verstemlozing van v, z, en g tot f, s en ch over-heersend was in Ubbergen, Beek, Berg en Dal, Brakkenstein, Hatert, Hees, Lent en Neerbosch en ook wel voorkwam in Ooij, Persingen, Weurt en Beuningen, maar heel sporadisch was in Wijchen, Oosterhout, Ressen en Bemmel.
Hij begon zijn verslag met een korte karakteristiek van de gelukkige Nij-megenaar, dat is "n Nijmeechenoeur met 'n biirrel en 'n grote sechoeur', waar-
36
De zwerte kat
Heije wel is fan de Zwèrte Kat geheurd, minse?
In deze tied geleuve ze d'r nie meer in.
Moeur de bet-overgroetvaoder vam-me kleinkindere zogezeit, diej-in de veurege eeuw
bij de steenoves op Meinderswijk het gewoond, hè, die geleufde d'r nog in, zo vas as 'n
huus .
... An de Bétuwse kant fan de Schipbrug haje umme(r)s ta-kaffee? En dan ha-je doeur
gunt so'n zandweggetje over de·n·diek noeur de steenoves? Ku-j·'t je nog feurstelle?
No, en doeur liep tie Zwerte Kat! Ech woeur! Sirriejeus, heur! 'k Mag bèrste, a'k lig te
Iiege! An Iiege hè'k 'n bèrre hékel an. Ooeur erges in de buurt, in de knotwillege, doeur
klom die wel is in. Ooeur kon die z'n eige lekker in verstoppele. Veural as't donker wier.
Oa·was te beste tied feur-em. Dan mos je goed uutkieke, heur! Veur da-j-'t eiges wis,
haj ·em in de nek hange. En dan lee die te krabbe-noen te blaoze-n-en te biete. Bèr en
bèr! En dan was je-n·em veureers nog nie kwiet. Niks, heur! Je lee te vluuke-n-en te mèr
tele-n-en te miere, moeur hij hiel z'n eige an je vas.
Tot slot een typisch Nijmeegse eigenaardigheid die ook een beetje Arnhems
is. Arnhems belangrijkste voetbalclub is Vitesse, die van Nijmegen NEC, een
letterwoord dat staat voor Nijmegen Eendracht Combinatie. Nijmegenaren
spreken dat altijd uit als N-IE-C en zingen: 'N-IE-C wordt kampioen!', maar
als ze hun spelers aanmoedigen roepen ze hup NAEC, met een hele vette e,
en hun Arnhemse sportbroeders roepen: hup Vietaes, met diezelfde vette e.
De omgeving van Nijmegen
In 1952 deed pater Theo Terpstra, Pasionist, in het tijdschrift Taal en Tong
val verslag van zijn onderzoek naar een aantal Nijmeegse verschijnselen in
een wijde boog om Nijmegen heen, tot zelfs in de Kleefse gebied toe. Hij
kwam tot de conclusie dat de verstemlozing van v, z, en g tot f, 5 en ch over
heersend was in Ubbergen, Beek, Berg en Dal, Brakkenstein, Hatert, Hees,
Lent en Neerbosch en ook wel voorkwam in Ooij, Persingen, Weurt en
Beuningen, maar heel sporadisch was in Wijchen, Oosterhout, Ressen en
Bemmel.
Hij begon zijn verslag met een korte karakteristiek van de gelukkige Nij
megenaar, dat is on Nijmeechenoeur met 'n börrel en 'n grote sechoeur', waar-
Zuid-gelderse dialecten
De zwerte kat
Heije wel is fan de Zwèrte Kat geheurd, minse?
In deze tied geleuve ze d'r nie meer in.
Moeur de bet·overgroetvaoder vam-me kleinkindere zogezeit, diej-in de veurege eeuw
bij de steenoves op Meinderswijk het gewoond, hè, die geleufde d'r nog in, zo vas as 'n
huus .
... An de Bétuwse kant fan de Schipbrug haje umme(r)s ta-kaffee? En dan ha-je doeur
gunt so'n zandweggetje over de-n-diek noeur de steenoves? Ku-j-'t je nog feurstelle?
No, en doeur liep tie Zwerte Kat! Ech woeur! Sirriejeus, heur! 'k Mag bèrste, a'k lig te
liege! An liege hè'k 'n bèrre hékel an. Doeur erges in de buurt, in de knotwillege, doeur
klom die wel is in. Doeur kon die z'n eige lekker in verstoppele. Veural as't donker wier.
Da-was te beste tied feur-em. Dan mos je goed uutkieke, heur! Veur da-j-'t eiges wis,
haj-em in de nek hange. En dan lee die te krabbe-noen te blaoze-n-en te biete. Bèr en
bèr! En dan was je-noem veureers nog nie kwiet. Niks, heur! Je lee te vluuke-n-en te mèr
tele-n-en te miere, moeur hij hiel z'n eige an je vas.
Tot slot een typisch Nijmeegse eigenaardigheid die ook een beetje Arnhems
is. Arnhems belangrijkste voetbalclub is Vitesse, die van Nijmegen NEC, een
letterwoord dat staat voor Nijmegen Eendracht Combinatie. Nijmegenaren
spreken dat altijd uit als N-IE-C en zingen: 'N-IE-C wordt kampioen!', maar
als ze hun spelers aanmoedigen roepen ze hup NAEC, met een hele vette e,
en hun Arnhemse sportbroeders roepen: hup Vietaes, met diezelfde vette e_
De omgeving van Nijmegen
In 1952 deed pater Theo Terpstra, Pasionist, in het tijdschrift Taal en Tong
val verslag van zijn onderzoek naar een aantal Nijmeegse verschijnselen in
een wijde boog om Nijmegen heen, tot zelfs in de Kleefse gebied toe_ Hij
kwam tot de conclusie dat de verstemlozing van v, z, en g tot f, 5 en ch over
heersend was in Ubbergen, Beek, Berg en Dal, Brakkenstein, Hatert, Hees,
Lent en Neerbosch en ook wel voorkwam in Ooij, Persingen, Weurt en
Beuningen, maar heel sporadisch was in Wijchen, Oosterhout, Ressen en
Bemmel.
Hij begon zijn verslag met een korte karakteristiek van de gelukkige Nij
megenaar, dat is "n Nijmeechenoeur met 'n börrel en 'n grote sechoeur', waar-
bij hij fijntjes opmerkte dat die Nijmechenoeur toch al zoveel stadsmens was dat hij zich al geen Nimweechenoeur meer noemt en niet ',nit een grote sechoeur `zegt. Die typische klank van Nijmeechenoeur en sechoeur kwam buiten de stad niet voor; sigaar kon segaar of segaor worden, en vervolgens sechaar of sechaor, maar nooit sechoeur.
Tussen alle genoemde plaatsen neemt Lent een bijzondere positie in; het is de enige plaats aan de andere kant van de Waal die heel nauw bij Nijmegen aansluit. Dat zal wel verklaard moeten worden uit het feit dat Lent heel nauw op Nijmegen betrokken is.
Nijmegenaren worden herkend aan de eigenaardige manier waarop ze de aa voor r uitspreken, als die eu-achtige klank van sechoeur. We hebben gezien dat de Arnhemmers deze uitspraak ook kennen, maar toch wordt dit verschijnsel niet als een typisch Arnhemse eigenaardigheid gezien. Ook elders in Nederland komt deze klankontwikkeling voor, en wel in Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen en Warnsveld en in de kop van Overijssel en aan-grenzend Drenthe. In Nijmeegs dialectmateriaal van honderd jaar geleden was deze oeu-klank nog onbekend; het lijkt dus een heel jonge taalverande-ring te zijn. Voor de andere steden is het nog niet onderzocht. Opvallend is dat het vooral een stedelijk verschijnsel is; dat kwam eerder heel treffend tot uitdrukking toen we keken naar de onmiddellijke omgeving van Nijmegen en toen we zagen dat de wijk Klarendal in Arnhem deze klank niet kende, maar de binnenstad wel. Het is daarom wel grappig dat de bewoners van de binnenstad van Kloeurendal spreken. Het heeft er alle schijn van dat het dia-lect van Arnhem eerder is verdwenen dan dat van Nijmegen; het is eerder een `standstaal' of sociolect geworden, praktisch beperkt tot een bepaalde wijk. In Nijmegen waren tot voor zo'n dertig, veertig jaar meer sprekers van een vorm van plat Nijmeegs; die in deze streek van het land vrij ongewone en bovendien vrij jonge klank viel erg op en kon op die manier hét kenmerk van het plat Nijmeegs worden. In de andere steden, die allemaal in het Sak-sische gebied liggen, is de afstand tussen het plaatselijke dialect en de stan-daardtaal veel groter dan in Nijmegen en Arnhem, daar is deze eigenaardige eu-klank een van de vele dialectklanken.
37
bij hij fijntjes opmerkte dat die Nijmechenoeur toch al zoveel stadsmens was
dat hij zich al geen Nimweechenoeur meer noemt en niet 'mit een grote
sechoeur 'zegt. Die typische klank van Nijmeechenoeur en sechoeur kwam
buiten de stad niet voor; sigaar kon segaar of segaor worden, en vervolgens
sechaar of sechaar, maar nooit sechoeur.
Tussen alle genoemde plaatsen neemt Lent een bijzondere positie in; het is
de enige plaats aan de andere kant van de Waal die heel nauw bij Nijmegen
aansluit. Dat zal wel verklaard moeten worden uit het feit dat Lent heel
nauw op Nijmegen betrokken is.
Nijmegenaren worden herkend aan de eigenaardige manier waarop ze de
aa voor r uitspreken, als die eu-achtige klank van sechoeur. We hebben
gezien dat de Arnhemmers deze uitspraak ook kennen, maar toch wordt dit
verschijnsel niet als een typisch Arnhemse eigenaardigheid gezien. Ook
elders in Nederland komt deze klankontwikkeling voor, en wel in Kampen,
Zwolle, Deventer, Zutphen en Warnsveld en in de kop van Overijssel en aan
grenzend Drenthe. In Nijmeegs dialectmateriaal van honderd jaar geleden
was deze oeu-klank nog onbekend; het lijkt dus een heel jonge taalverande
ring te zijn. Voor de andere steden is het nog niet onderzocht. Opvallend is
dat het vooral een stedelijk verschijnsel is; dat kwam eerder heel treffend tot
uitdrukking toen we keken naar de onmiddellijke omgeving van Nijmegen
en toen we zagen dat de wijk Klarendal in Arnhem deze klank niet kende,
maar de binnenstad wel. Het is daarom wel grappig dat de bewoners van de
binnenstad van Kloeurendal spreken. Het heeft er alle schijn van dat het dia
lect van Arnhem eerder is verdwenen dan dat van Nijmegen; het is eerder
een 'standstaal' of sociolect geworden, praktisch beperkt tot een bepaalde
wijk. In Nijmegen waren tot voor zo'n dertig, veertig jaar meer sprekers van
een vorm van plat Nijmeegs; die in deze streek van het land vrij ongewone
en bovendien vrij jonge klank viel erg op en kon op die manier hét kenmerk
van het plat Nijmeegs worden. In de andere steden, die allemaal in het Sak
sische gebied liggen, is de afstand tussen het plaatselijke dialect en de stan
daardtaal veel groter dan in Nijmegen en Arnhem, daar is deze eigenaardige
eu-klank een van de vele dialectklanken.
37
De klanken en hun spelling
bij hij fijntjes opmerkte dat die Nijmechenoeur toch al zoveel stadsmens was
dat hij zich al geen Nimweechenoeur meer noemt en niet 'mit een grote
sechoeur 'zegt. Die typische klank van Nijmeechenoeur en sechoeur kwam
buiten de stad niet voor; sigaar kon segaar of segaor worden, en vervolgens
sechaar of sechaar, maar nooit sechoeur.
Tussen alle genoemde plaatsen neemt Lent een bijzondere positie in; het is
de enige plaats aan de andere kant van de Waal die heel nauw bij Nijmegen
aansluit. Dat zal wel verklaard moeten worden uit het feit dat Lent heel
nauw op Nijmegen betrokken is.
Nijmegenaren worden herkend aan de eigenaardige manier waarop ze de
aa voor r uitspreken, als die eu-achtige klank van sechoeur. We hebben
gezien dat de Arnhemmers deze uitspraak ook kennen, maar toch wordt dit
verschijnsel niet als een typisch Arnhemse eigenaardigheid gezien. Ook
elders in Nederland komt deze klankontwikkeling voor, en wel in Kampen,
Zwolle, Deventer, Zutphen en Warnsveld en in de kop van Overijssel en aan
grenzend Drenthe. In Nijmeegs dialectmateriaal van honderd jaar geleden
was deze oeu-klank nog onbekend; het lijkt dus een heel jonge taalverande
ring te zijn. Voor de andere steden is het nog niet onderzocht. Opvallend is
dat het vooral een stedelijk verschijnsel is; dat kwam eerder heel treffend tot
uitdrukking toen we keken naar de onmiddellijke omgeving van Nijmegen
en toen we zagen dat de wijk Klarendal in Arnhem deze klank niet kende,
maar de binnenstad wel. Het is daarom wel grappig dat de bewoners van de
binnenstad van Kloeurendal spreken. Het heeft er alle schijn van dat het dia
lect van Arnhem eerder is verdwenen dan dat van Nijmegen; het is eerder
een 'standstaal' of sociolect geworden, praktisch beperkt tot een bepaalde
wijk. In Nijmegen waren tot voor zo'n dertig, veertig jaar meer sprekers van
een vorm van plat Nijmeegs; die in deze streek van het land vrij ongewone
en bovendien vrij jonge klank viel erg op en kon op die manier hét kenmerk
van het plat Nijmeegs worden. In de andere steden, die allemaal in het Sak
sische gebied liggen, is de afstand tussen het plaatselijke dialect en de stan
daardtaal veel groter dan in Nijmegen en Arnhem, daar is deze eigenaardige
eu-klank een van de vele dialectklanken.
37
Tiel, Culemborg en Zaltbommel
Van Tiel weten we dat het stadsdialect zich onderscheidt van het omringen-de platteland, vooral door de manier waarop de vanouds lange en de gerekte aa worden gerealiseerd, de vanouds lange aa als verdonkerde klank, ao en de gerekte als aa, men spreekt er van waater en schaop. De drie steden hebben ook een zogenaamde brouwende r, terwijl het platteland een gewone tong-punt r heeft.
De geschiedenis van de bestudering van de dialecten van Tiel en omge-ving begon ruim honderd jaar geleden. Geschreven historische bronnen zijn er veel meer. Maar de ambtelijke taal — het gaat om officiële bescheiden — kan niet zonder meer als typisch Tiels gekarakteriseerd worden. Er is de beroemde Tie lse Kroniek. In 1983 in vertaling uitgegeven met een gedegen inleiding. Er is de reprint van Beschrijving der stad Tiel door E.D. Rink van 1836, waarin als bijlagen heel veel oude teksten zijn opgenomen.
De oorkondetaal van het Hertogdom Gelre was oorspronkelijk West-Nederlands van karakter, geleidelijk aan dringen er meer (Duitse' elementen binnen. Voor de Tielerwaard wijst de al genoemde Tille op de vorm genselic
in plaats van al. Verder het weer ongedaan maken van de ontwikkeling ald
tot aud. Het Kwartier van Arnhem deed het als laatste. Na 1400 komen vor-men als behauden alleen nog voor in het Kwartier van Arnhem, met uitzon-dering van Sautbommel, een schrijfwijze voor Zaltbommel in een Tielse tekst. Maar voor ieder die vertrouwd is met oude teksten, zal het duidelijk zijn dat er geen directe lijn naar het moderne Tiels is te trekken.
Er is een vertaling van de parabel van de verloren zoon voor de Tieler-waard door R.C.H. Wane, predikant te Deil, in Winklers Dialecticon van
1874. Daarvoor waren er in de Geldersche Volksalmanak al stukjes versche-nen in het dialect van Tiel: 1841: Winkelpraatje', 1855: 'November-Slag, maand', 1862: 'Over namen', door ene S. en 1858: Arbeidersliedje' van de al genoemde Wimer.
Keij, die ook de oudere Tielse literaire teksten analyseerde op hun taal-kundige kwaliteit, is er niet in geslaagd te achterhalen wie zich verschuilt achter S, de auteur van 'Over namen' (1862). Wel kon de auteur vaststellen dat hij het dialect van Tiel goed heeft weergegeven. Het is interessant na te gaan wat er zoal veranderd is in de loop van ruim anderhalve eeuw.
S. gebruikte de vorm vugen, waar de Tielenaar van nu voege zegt, de vorm
38
Tiel, Culemborg en Zaltbommel
Van Tiel weten we dat het stadsdialect zich onderscheidt van het omringen
de platteland, vooral door de manier waarop de vanouds lange en de gerekte
aa worden gerealiseerd, de vanouds lange aa als verdonkerde klank, ao en de
gerekte als aa, men spreekt er van waater en schaop. De drie steden hebben
ook een zogenaamde brouwende r, terwijl het platteland een gewone tong
punt r heeft.
De geschiedenis van de bestudering van de dialecten van Tiel en omge
ving begon ruim honderd jaar geleden. Geschreven historische bronnen zijn
er veel meer. Maar de ambtelijke taal- het gaat om officiële bescheiden -
kan niet zonder meer als typisch Tiels gekarakteriseerd worden. Er is de
beroemde Tielse Kroniek. In 1983 in vertaling uitgegeven met een gedegen
inleiding. Er is de reprint van Beschrijving der stad Tiel door E.D. Rink van
1836, waarin als bijlagen heel veel oude teksten zijn opgenomen. De oorkondetaal van het Hertogdom Gelre was oorspronkelijk West
Nederlands van karakter, geleidelijk aan dringen er meer 'Duitse' elementen
binnen. Voor de Tielerwaard wijst de al genoemde Tille op de vorm genselic in plaats van al. Verder het weer ongedaan maken van de ontwikkeling aid tot aud. Het Kwartier van Arnhem deed het als laatste. Na 1400 komen vor
men als behauden alleen nog voor in het Kwartier van Arnhem, met uitzon
dering van Sautbommel, een schrijfwijze voor Zaltbommel in een Tielse
tekst. Maar voor ieder die vertrouwd is met oude teksten, zal het duidelijk
zijn dat er geen directe lijn naar het moderne Tiels is te trekken.
Er is een vertaling van de parabel van de verloren zoon voor de Tieler
waard door R.C.H. Römer, predikant te Deil, in Winklers Dialecticon van
1874. Daarvoor waren er in de Geldersche Volksalmanak al stukjes versche
nen in het dialect van Tiel: 1841: 'Winkelpraatje', 1855: 'November-Slagt
maand', 1862: 'Over namen', door ene S. en 1858: 'Arbeidersliedje' van de al
genoemde Römer.
Keij, die ook de oudere Tielse literaire teksten analyseerde op hun taal
kundige kwaliteit, is er niet in geslaagd te achterhalen wie zich verschuilt
achter S, de auteur van 'Over namen' (1862). Wel kon de auteur vaststellen
dat hij het dialect van Tiel goed heeft weergegeven. Het is interessant na te
gaan wat er zoal veranderd is in de loop van ruim anderhalve eeuw.
S. gebruikte de vorm vugen, waar de Tielenaar van nu voege zegt, de vorm
Zuid-gelderse dialecten
Tiel, Culemborg en Zaltbommel
Van Tiel weten we dat het stadsdialect zich onderscheidt van het omringen
de platteland, vooral door de manier waarop de vanouds lange en de gerekte
aa worden gerealiseerd, de vanouds lange aa als verdonkerde klank, ao en de
gerekte als aa, men spreekt er van waater en schaop. De drie steden hebben
ook een zogenaamde brouwende r, terwijl het platteland een gewone tong
punt r heeft.
De geschiedenis van de bestudering van de dialecten van Tiel en omge
ving begon ruim honderd jaar geleden. Geschreven historische bronnen zijn
er veel meer. Maar de ambtelijke taal- het gaat om officiële bescheiden -
kan niet zonder meer als typisch Tiels gekarakteriseerd worden. Er is de
beroemde Tielse Kroniek. In 1983 in vertaling uitgegeven met een gedegen
inleiding. Er is de reprint van Beschrijving der stad Tiel door E.D. Rink van
1836, waarin als bijlagen heel veel oude teksten zijn opgenomen. De oorkondetaal van het Hertogdom Gelre was oorspronkelijk West
Nederlands van karakter, geleidelijk aan dringen er meer 'Duitse' elementen
binnen. Voor de Tielerwaard wijst de al genoemde Tille op de vorm genselic in plaats van al. Verder het weer ongedaan maken van de ontwikkeling aid tot aud. Het Kwartier van Arnhem deed het als laatste. Na 1400 komen vor
men als behauden alleen nog voor in het Kwartier van Arnhem, met uitzon
dering van Sautbommel, een schrijfwijze voor Zaltbommel in een Tielse
tekst. Maar voor ieder die vertrouwd is met oude teksten, zal het duidelijk
zijn dat er geen directe lijn naar het moderne Tiels is te trekken.
Er is een vertaling van de parabel van de verloren zoon voor de Tieler
waard door R.C.H. Römer, predikant te Deil, in Winklers Dialecticon van
1874. Daarvoor waren er in de Geldersche Volksalmanak al stukjes versche
nen in het dialect van Tiel: 1841: 'Winkelpraatje', 1855: 'November-Slagt
maand', 1862: 'Over namen', door ene S. en 1858: 'Arbeidersliedje' van de al
genoemde Römer.
Keij, die ook de oudere Tielse literaire teksten analyseerde op hun taal
kundige kwaliteit, is er niet in geslaagd te achterhalen wie zich verschuilt
achter S, de auteur van 'Over namen' (1862). Wel kon de auteur vaststellen
dat hij het dialect van Tiel goed heeft weergegeven. Het is interessant na te
gaan wat er zoal veranderd is in de loop van ruim anderhalve eeuw.
S. gebruikte de vorm vugen, waar de Tielenaar van nu voege zegt, de vorm
met oe ligt in een uu-gebied. S. spreekt van pdtjes, wat nu potjes is; verder vermeldt S. blujen voor het huidige bloeje Cbloeden'), /uiw voor huidig leeuw, gaar voor huidig gaor, priitjes voor huidig praatjes, stind voor huidig stond, en numen voor huidig noeme. Het is duidelijk dat de stadstaal van Tiel na 1862 veel meer verwestelijkt is en dichter bij de standaardtaal is geko-men.
Naar het oordeel van Ausems in zijn proefschrift Klank- en Vormleer van het Dialect van Culemborg heeft het Culemborgs verschillende eigenaardig-heden gemeen met het Brabants en het Zuid-Hollands, en sommige zelfs met de oostelijke dialecten. Maar als we de verschijnselen met elkaar combi-neren, zoals de vorm van het voornaamwoord van de tweede persoon (jij) en de vergaande t-afstoting aan het eind van een woord, de klinkerverkor-ting (Nederlands draad, Culemborgs draot, verkleinwoord driichie) en de wijze waarop verkleinwoorden worden gevormd (op -ie of -tie: drtichie, 1,61- tie `paaltje'), de vermenging van nuuw en naai ̀ nieuw', van eu- en oe-vormen (breur, greun en meu naast broer, groen en moe), dan is er alles voor te zeg-gen het land van Kuilenburg, dat bijna twee eeuwen staatkundig deels bij Gelderland, deels bij Zuid-Holland hoort, taalkundig te rekenen tot Utrecht. Als we bovendien kijken naar de verschillende dialectvormen voor het woord `hoofd', vinden we ook daar een argument. In Culemborg, evenals elders, zegt men kbp, maar in Nieuwpoort (een deel van Culemborg, dat aan het einde van de 14de eeuw bij de stad getrokken is) hof; Nieuwpoortse moeders vermanen hun kinderen: Je mu nie segge: "k He pain im me bp', je mu segge: "k He petin im me h6f. Dit Culemborgse volkswoord h6f, met zijn verkorte klinker en zijn afstoting van d, sluit niet aan bij het Nederbetuwse heud, dat ook in de Bommelerwaard gebruikelijk is, en evenmin bij het Noordwest-Veluwse heuft en heufpien 'hoofdpijn'. Het correspondeert ook niet met de in zuidelijk Zuid-Holland opgetekende vormen zonder umlaut of klinkerverkorting, maar met uitstoting van de f. hoot (op Overflakkee), veurh6Ocit 'deel van het bouwland, waar de ploeg wordt omgedraaid', naast h6Ofdstoof, h6Odstoof of hooistoof, 'knotwilg' (te Oud-Beierland), of hoot, dat in Giesen Nieuwkerk bekend is; het is wel identiek met het Utrechtse hof (naast kop), dat in 1927 al is opgetekend en nu nog in Utrecht voorkomt (h6f en hoof) en Cothen (UP, maar ook in de dorpen ten noorden van de Linge: Buurmalsen (hooft en h6f), Tricht (h6f), en ten zuiden van de Lek: Beusichem, Ravenswaaij en het Culemborgse Veld (W. In 1953 was zowel
39
met oe ligt in een uu-gebied. S. spreekt van pötjes, wat nu potjes is; verder
vermeldt S. blujen voor het huidige bloeje ('bloeden'), luiw voor huidig
leeuw, gaar voor huidig gaor, prötjes voor huidig praatjes, stind voor huidig
stond, en numen voor huidig noeme. Het is duidelijk dat de stadstaal van Tiel
na 1862 veel meer verwestelijkt is en dichter bij de standaardtaal is geko
men.
Naar het oordeel van Ausems in zijn proefschrift Klank- en Vormleer van
het Dialect van Culemborg heeft het Culemborgs verschillende eigenaardig
heden gemeen met het Brabants en het Zuid-Hollands, en sommige zelfs
met de oostelijke dialecten. Maar als we de verschijnselen met elkaar combi
neren, zoals de vorm van het voornaamwoord van de tweede persoon (jij)
en de vergaande t-afstoting aan het eind van een woord, de klinkerverkor
ting (Nederlands draad, Culemborgs draot, verkleinwoord dröchie) en de
wijze waarop verkleinwoorden worden gevormd (op -ie of -tie: dröchie, pöltie 'paaltje'), de vermenging van nuuw en naai 'nieuw', van eu- en oe-vormen
(breur, greun en meu naast broer, groen en moe), dan is er alles voor te zeg
gen het land van Kuilenburg, dat bijna twee eeuwen staatkundig deels bij
Gelderland, deels bij Zuid-Holland hoort, taalkundig te rekenen tot Utrecht. Als we bovendien kijken naar de verschillende dialectvormen voor het
woord 'hoofd', vinden we ook daar een argument. In Culemborg, evenals
elders, zegt men kop, maar in Nieuwpoort (een deel van Culemborg, dat aan
het einde van de 14de eeuw bij de stad getrokken is) hof; Nieuwpoortse
moeders vermanen hun kinderen: Je mu nie segge: Ok He pàin im me kop', je mu segge: Ok He pàin im me hóf. Dit Culemborgse volkswoord hóf, met zijn
verkorte klinker en zijn afstoting van d, sluit niet aan bij het Nederbetuwse
heud, dat ook in de Bommeierwaard gebruikelijk is, en evenmin bij het
Noordwest-Veluwse heuft en heufpien 'hoofdpijn'. Het correspondeert ook
niet met de in zuidelijk Zuid-Holland opgetekende vormen zonder umlaut
of klinkerverkorting, maar met uitstoting van de f hoot (op Overflakkee),
veurhóodt 'deel van het bouwland, waar de ploeg wordt omgedraaid', naast
hóofdstoof, hóodstoof of hooistoof, 'knotwilg' (te Oud-Beierland), of hoot, dat
in Giesen Nieuwkerk bekend is; het is wel identiek met het Utrechtse hof (naast kop), dat in 1927 al is opgetekend en nu nog in Utrecht voorkomt
(hóf en hoof) en Cothen (h6f), maar ook in de dorpen ten noorden van de
Linge: Buurmalsen (hooft en h6f), Tricht (h6f), en ten zuiden van de Lek:
Beusichem, Ravenswaaij en het Culemborgse Veld (hóf). In 1953 was zowel
39
De klanken en hun spelling
met oe ligt in een uu-gebied. S. spreekt van pötjes, wat nu potjes is; verder
vermeldt S. blujen voor het huidige bloeje ('bloeden'), luiw voor huidig
leeuw, gaar voor huidig gaor, prötjes voor huidig praatjes, stind voor huidig
stond, en numen voor huidig noeme. Het is duidelijk dat de stadstaal van Tiel
na 1862 veel meer verwestelijkt is en dichter bij de standaardtaal is geko
men.
Naar het oordeel van Ausems in zijn proefschrift Klank- en Vormleer van
het Dialect van Culemborg heeft het Culemborgs verschillende eigenaardig
heden gemeen met het Brabants en het Zuid-Hollands, en sommige zelfs
met de oostelijke dialecten. Maar als we de verschijnselen met elkaar combi
neren, zoals de vorm van het voornaamwoord van de tweede persoon (jij)
en de vergaande t-afstoting aan het eind van een woord, de klinkerverkor
ting (Nederlands draad, Culemborgs draot, verkleinwoord dröchie) en de
wijze waarop verkleinwoorden worden gevormd (op -ie of -tie: dröchie, pöltie 'paaltje'), de vermenging van nuuw en naai 'nieuw', van eu- en oe-vormen
(breur, greun en meu naast broer, groen en moe), dan is er alles voor te zeg
gen het land van Kuilenburg, dat bijna twee eeuwen staatkundig deels bij
Gelderland, deels bij Zuid-Holland hoort, taalkundig te rekenen tot Utrecht. Als we bovendien kijken naar de verschillende dialectvormen voor het
woord 'hoofd', vinden we ook daar een argument. In Culemborg, evenals
elders, zegt men kop, maar in Nieuwpoort (een deel van Culemborg, dat aan
het einde van de 14de eeuw bij de stad getrokken is) hof; Nieuwpoortse
moeders vermanen hun kinderen: Je mu nie segge: Ok He pàin im me kop', je mu segge: Ok He pàin im me hóf. Dit Culemborgse volkswoord hóf, met zijn
verkorte klinker en zijn afstoting van d, sluit niet aan bij het Nederbetuwse
heud, dat ook in de Bommeierwaard gebruikelijk is, en evenmin bij het
Noordwest-Veluwse heuft en heufpien 'hoofdpijn'. Het correspondeert ook
niet met de in zuidelijk Zuid-Holland opgetekende vormen zonder umlaut
of klinkerverkorting, maar met uitstoting van de f hoot (op Overflakkee),
veurhóodt 'deel van het bouwland, waar de ploeg wordt omgedraaid', naast
hóofdstoof, hóodstoof of hooistoof, 'knotwilg' (te Oud-Beierland), of hoot, dat
in Giesen Nieuwkerk bekend is; het is wel identiek met het Utrechtse hof (naast kop), dat in 1927 al is opgetekend en nu nog in Utrecht voorkomt
(hóf en hoof) en Cothen (h6f), maar ook in de dorpen ten noorden van de
Linge: Buurmalsen (hooft en h6f), Tricht (h6f), en ten zuiden van de Lek:
Beusichem, Ravenswaaij en het Culemborgse Veld (hóf). In 1953 was zowel
39
de volksvorm als de burgerlijke, met onverkorte klinker, hoof bekend, maar de burgerlijke Culemborgse stadsjeugd gebruikt nu, evenals Meteren en Geldermalsen, de vorm hoof, naast de algemene Nederlandse benaming hoofd.
Ausems kon voor het Culemborgs ook verschillende taalkringen vaststel-len; hij spreekt van (burgerlijke taal' of `taal van de oude stad', dat is de taal van de burgerij van het oudste stadsgedeelte; van `Volkstaal;' of `Nieuw-poorts', de taal van de bewoners van de nieuwe stad, arbeiders in de Culem-borgse industrie (de vervaardiging van sigaren, meubels en metaalwaren); die laatste taal is 'platter'. Zo kan men in de stad Culemborg soms wel drie verschillende vormen naast elkaar horen: Nederlands groots, burgerlijk groos
en volkstaal gruts; of Nederlands plaats, burgerlijk plao(t)s, volkstaal pltits en Nederlands tafel, burgerlijk taofel, volkstaal teffel. De overgangen tussen deze Culemborgse varianten zijn vloeiend.
De relatie Culemborg — Zuid-Afrika komt vooral in drie stellingen bij het
proefschrift van Ausems tot uitdrukking. Stelling II luidt: `De 17-de eeuwse Culemborgers in Zuid-Afrika zijn allen afkomstig uit de burgerij van de Oude Stad en vooral uit het Culemborgse stadspatriciaat'; stelling III: `De in Zuid-Afrika gebruikelijke aanspraak oom en neef heeft een parallel in het woonwagenkamp te Voorburg (ZH.), waar men ouderen aanspreekt met 6ome of tante, gevolgd door de voornaam' en stelling IV ten slotte: 'De Afri-kaanse sk voor alg. Ned. sch aan het woordbegin heeft een parallel in het dialect der woonwagenbewoners te Voorburg (ZH.), waarin de anlautende sk
normaal is'. Moderne studies met betrekking tot het geschiedenis van het Afrikaans
bevestigen de tweede stelling en stellen dat aan de Kaap altijd de West-Nederlandse stadstaal, het in opkomst zijnde algemene Nederlands onder de hogere ambtenaren, de gewone taal was; het lagere personeel, toch vooral afkomstig uit Holland, Utrecht en Zeeland, vertoonde nog veel dialectische eigenaardigheden.
Millingen
Heel origineel beschrijft Nol Hell de klanken van het Millings in zijn Mil-
lingse spraakkunst op rijm. Te mooi om hier niet in zijn geheel te citeren:
40
de volksvorm hóf als de burgerlijke, met onverkorte klinker, hoofbekend,
maar de burgerlijke Culemborgse stadsjeugd gebruikt nu, evenals Meteren
en Geldermalsen, de vorm hoof, naast de algemene Nederlandse benaming
hoofd.
Ausems kon voor het Culemborgs ook verschillende taalkringen vaststel
len; hij spreekt van 'burgerlijke taal' of 'taal van de oude stad', dat is de taal
van de burgerij van het oudste stadsgedeelte; van 'Volkstaal;' of 'Nieuw
poorts', de taal van de bewoners van de nieuwe stad, arbeiders in de Culem
borgse industrie (de vervaardiging van sigaren, meubels en metaalwaren);
die laatste taal is 'platter'. Zo kan men in de stad Culemborg soms wel drie
verschillende vormen naast elkaar horen: Nederlands groots, burgerlijk graas
en volkstaal gruts; of Nederlands plaats, burgerlijk plao(t)s, volkstaal plöts en
Nederlands tafel, burgerlijk taofel, volkstaal tàffel. De overgangen tussen deze
Culemborgse varianten zijn vloeiend.
De relatie Culemborg - Zuid-Afrika komt vooral in drie stellingen bij het
proefschrift van Ausems tot uitdrukking. Stelling 11 luidt: 'De 17 -de eeuwse
Culemborgers in Zuid-Afrika zijn allen afkomstig uit de burgerij van de
Oude Stad en vooral uit het Culemborgse stadspatriciaat'; stelling III: 'De in
Zuid-Afrika gebruikelijke aanspraak oom en neef heeft een parallel in het
woonwagenkamp te Voorburg (ZH.), waar men ouderen aanspreekt met
Dome of tante, gevolgd door de voornaam' en stelling IV ten slotte: 'De Afri
kaanse sk voor alg. Ned. sch aan het woordbegin heeft een parallel in het
dialect der woonwagenbewoners te Voorburg (ZH.), waarin de anlautende sk
normaal is'.
Moderne studies met betrekking tot het geschiedenis van het Afrikaans
bevestigen de tweede stelling en stellen dat aan de Kaap altijd de West
Nederlandse stadstaal, het in opkomst zijnde algemene Nederlands onder de
hogere ambtenaren, de gewone taal was; het lagere personeel, toch vooral
afkomstig uit Holland, Utrecht en Zeeland, vertoonde nog veel dialectische
eigenaardigheden.
Millingen
Heel origineel beschrijft Nol Hell de klanken van het Millings in zijn Mil
lingse spraakkunst op rijm. Te mooi om hier niet in zijn geheel te citeren:
40
Zuid-gelderse dialecten
de volksvorm hóf als de burgerlijke, met onverkorte klinker, hoofbekend,
maar de burgerlijke Culemborgse stadsjeugd gebruikt nu, evenals Meteren
en Geldermalsen, de vorm hoof, naast de algemene Nederlandse benaming
hoofd.
Ausems kon voor het Culemborgs ook verschillende taalkringen vaststel
len; hij spreekt van 'burgerlijke taal' of 'taal van de oude stad', dat is de taal
van de burgerij van het oudste stadsgedeelte; van 'Volkstaal;' of 'Nieuw
poorts', de taal van de bewoners van de nieuwe stad, arbeiders in de Culem
borgse industrie (de vervaardiging van sigaren, meubels en metaalwaren);
die laatste taal is 'platter'. Zo kan men in de stad Culemborg soms wel drie
verschillende vormen naast elkaar horen: Nederlands groots, burgerlijk graas
en volkstaal gruts; of Nederlands plaats, burgerlijk plao(t)s, volkstaal plöts en
Nederlands tafel, burgerlijk taofel, volkstaal tàffel. De overgangen tussen deze
Culemborgse varianten zijn vloeiend.
De relatie Culemborg - Zuid-Afrika komt vooral in drie stellingen bij het
proefschrift van Ausems tot uitdrukking. Stelling 11 luidt: 'De 17 -de eeuwse
Culemborgers in Zuid-Afrika zijn allen afkomstig uit de burgerij van de
Oude Stad en vooral uit het Culemborgse stadspatriciaat'; stelling III: 'De in
Zuid-Afrika gebruikelijke aanspraak oom en neef heeft een parallel in het
woonwagenkamp te Voorburg (ZH.), waar men ouderen aanspreekt met
Dome of tante, gevolgd door de voornaam' en stelling IV ten slotte: 'De Afri
kaanse sk voor alg. Ned. sch aan het woordbegin heeft een parallel in het
dialect der woonwagenbewoners te Voorburg (ZH.), waarin de anlautende sk
normaal is'.
Moderne studies met betrekking tot het geschiedenis van het Afrikaans
bevestigen de tweede stelling en stellen dat aan de Kaap altijd de West
Nederlandse stadstaal, het in opkomst zijnde algemene Nederlands onder de
hogere ambtenaren, de gewone taal was; het lagere personeel, toch vooral
afkomstig uit Holland, Utrecht en Zeeland, vertoonde nog veel dialectische
eigenaardigheden.
Millingen
Heel origineel beschrijft Nol Hell de klanken van het Millings in zijn Mil
lingse spraakkunst op rijm. Te mooi om hier niet in zijn geheel te citeren:
40
Mitlingse spraakkunst op rijm
Inleiding
U, landgenoten, hoog en taag,
Uit Haarlem, Leiden of Den Haag,
Is veel geluk beschoren:
Uw vverd uitverkoren
Tot algemeen beschaafde spraak!
Voor ons werd het sindsdien een taak
Naast het vertrouvvde Millings plat
, zwoegen op de taal der stacl.
Dit onrecht mag Met voortbestaan,
Dus bieden wij U hierbij aam
Een 'Taalles Plat', op rijm gezet.
Dus Randstadkinders: opgelet!
Motto
Sm.is wel, sm.is niet. Soms wel, soms niet.
De les
Het Hollandse leren blijft leren in 't plat,
Maar teren wordt tère en da, dat.
Een heer blijft een he, maar een peer wordt een pélèr,
Waarheen: worrenopp, worhèn of woral.
Hopen wordt haope, maar lopen blijft lope,
Dopen wordt deupe, maar kopen blijft kope.
lk gaap is ik pap, maar ik slaap is ik slaop.
Een aap is een aap, maar een schaap wordt een schaop.
Een paard is een perd en somtijds een p.rd,
Een baard is een baord, maar een haard is een h.rd.
Menen is mène, maar lenen blijft lene.
Wenen is schrawwe, doch benen zijn bene.
Een haas is een haos, maar kaas dat wordt
Dikwijls is duk en soms d. is sm.'s.
Geloven is gleuve, maar beloven belaove,
Kloven is kleuve, maar stoven is staove.
41
Millingse spraakkunst op rijm
Inleid ing
U, landgenoten, hoog en laag,
Uit Haarlem, Leiden of Den Haag,
Is veel geluk beschoren:
Uw taal werd uitverkoren
Tot algemeen beschaafde spraak!
Voor ons werd het sindsdien een taak
Naast het vertrouwde Millings plat
Te zwoegen op de taal der stad.
Dit onrecht mag niet voortbestaan,
Dus bieden wij U hierbij aan:
Een 'Taalles Plat', op rijm gezet.
Dus Randstadkinders: opgelet!
Motto
Smèèis wel, smèèis niet. Soms wel, soms niet.
De [es
Het Hollandse leren blijft leren in 't plat,
Maar teren wordt tère en dat is dat.
Een heer blij ft een heer, maar een peer wordt een pèèr,
Waarheen: worrenopper, worhèn of worèèr.
Hopen wordt haope, maar lopen blijft lope,
Dopen wordt deupe, maar kopen blijft kope.
Ik gaap is ik gaap, maar ik slaap is ik slaop.
Een aap is een aap, maar een schaap wordt een schaop.
Een paard is een perd en somtijds een pèèrd,
Een baard is een baord, maar een haard is een hèèrd.
Menen is mène, maar lenen blijft lene.
Wenen is schrawwe, doch benen zijn bene.
Een haas is een haos, maar kaas dat wordt kèès,
Dikwijls is duk en soms dat is smèès.
Geloven is gleuve, maar beloven belaove,
Kloven is kleuve, maar stoven is staove.
41
De klanken en hun spelling
Millingse spraakkunst op rijm
Inleid ing
U, landgenoten, hoog en laag,
Uit Haarlem, Leiden of Den Haag,
Is veel geluk beschoren:
Uw taal werd uitverkoren
Tot algemeen beschaafde spraak!
Voor ons werd het sindsdien een taak
Naast het vertrouwde Millings plat
Te zwoegen op de taal der stad.
Dit onrecht mag niet voortbestaan,
Dus bieden wij U hierbij aan:
Een 'Taalles Plat', op rijm gezet.
Dus Randstadkinders: opgelet!
Motto
Smèèis wel, smèèis niet. Soms wel, soms niet.
De les
Het Hollandse leren blijft leren in 't plat,
Maar teren wordt tère en dat is dat.
Een heer blijft een heer, maar een peer wordt een pèèr,
Waarheen: worrenopper, worhèn of worèèr.
Hopen wordt haope, maar lopen blijft lope,
Dopen wordt deupe, maar kopen blijft kope.
Ik gaap is ik gaap, maar ik slaap is ik slaop.
Een aap is een aap, maar een schaap wordt een scha op.
Een paard is een perd en somtijds een pèèrd,
Een baard is een baord, maar een haard is een hèèrd .
Menen is mène, maar lenen blijft lene.
Wenen is schrawwe, doch benen zijn bene.
Een haas is een haos, maar kaas dat wordt kèès,
Dikwijls is duk en soms dat is smèès.
Geloven is gleuve, maar beloven belaove,
Kloven is kleuve, maar stoven is staove.
41
Een baars is een baors, maar een kaars is een k.rs,
Een laars is een stevel, maar ook wel een lèbrs.
Haar schaar is: een scheer, mijn haar is: mien habr.
Jaren zijn jaore en blaren zijn blab,
lk steel is: ik steel, maar ik speel is: ik speul.
lk deel is: ik deel, maar teveeHs teveul.
Kerel is kél, maar merel is mal,
Een paal is een paol en een kraal is een kral.
Vragen is vraoge, maar dragen blijft drage.
Wagen is waoge, maar klagen is klage.
Roken blijft rake, maar koken wordt kaoke.
Stoken is staiike, maar vaker nog: staoke.
Het roken van hammen dat noemen wij: reuke,
En deuken zijn clutse, maar keuken blijft keuke.
Zowel pakken ais krijgen heet bij ons: kriege.
Hijgen is hechte, maar evengoed: hiege.
lk hoop, dat U, lezer, hiervan hebt geleerd:
Zo licht zegt een Nlillingenaar iets verkeerd.
Let dan op het Wat en niet op het Hoe,
Dan slaan wij voor ditmaal het Taal-platboek toe.
2.2 De spelling
Toen in de loop van de zestiende eeuw de Hollandse stadstalen, met Amster-
dam als leidend centrum, steeds meer aan prestige gingen winnen en duide-
lijk op weg waren de Nederlandse standaardtaal te gaan worden, moest er
nagedacht worden over de spelling, want hoe schrijf je de klanken die je
hoort zodanig op dat ze herkend worden en begrepen. Dat betekende aan-dacht voor de dialecten, in positieve zin, en soms ook in negatieve, al was het maar om aan te geven hoe het niet moest. Naarmate de spelling verder af kwam te staan van de volkstalen, werd ze voor die varianten minder bruikbaar om alle klanknuances weer te geven. De regionale schrijftalen, met hun eigen spellingsystemen verdwenen langzamerhand en dat moet
gepaard gegaan zijn met dialectverlies. Dat we dialectklanken weer zo gingen
opschrijven als ze klinken, hebben we misschien wel aan Matthijs Siegen-
42
Een baars is een baors, maar een kaars is een kèèrs,
Een laars is een stevel, maar ook we l een lèèrs.
Haar schaar is: een scheer, mijn haar is: mien haör.
Jaren zijn jaore en blaren zijn blaör.
Ik steel is: ik steel, maar ik speel is: ik speul.
Ik deel is: ik deel, maar teveel is teveul.
Kerel is kèl, maar merel is mal,
Een paal is een pao I en een kraal is een kral.
Vragen is vraoge, maar dragen blijft drage.
Wagen is waoge, maar klagen is klage.
Roken blijft roke, maar koken wordt kaoke.
Stoken is staöke, maar vaker nog: staoke.
Het roken van hammen dat noemen wij: reuke,
En deuken zijn dutse, maar keuken blijft keuke.
Zowel pakken als krijgen heet bij ons: kriege.
Hijgen is hechte, maar evengoed: hiege.
Ik hoop, dat U, lezer, hiervan hebt geleerd:
Zo licht zegt een Millingenaar iets verkeerd.
Let dan op het Wat en niet op het Hoe,
Dan slaan wij voor ditmaal het Taal·platboek toe.
2.2 De spelling
Toen in de loop van de zestiende eeuw de Hollandse stadstalen, met Amster
dam als leidend centrum, steeds meer aan prestige gingen winnen en duide
lijk op weg waren de Nederlandse standaardtaal te gaan worden, moest er
nagedacht worden over de spelling, want hoe schrijf je de klanken die je
hoort zodanig op dat ze herkend worden en begrepen. Dat betekende aan
dacht voor de dialecten, in positieve zin, en soms ook in negatieve, al was
het maar om aan te geven hoe het niet moest. Naarmate de spelling verder
af kwam te staan van de volkstalen, werd ze voor die varianten minder
bruikbaar om alle klanknuances weer te geven. De regionale schrijftalen,
met hun eigen spellingsystemen verdwenen langzamerhand en dat moet
gepaard gegaan zijn met dialectverlies. Dat we dialectklanken weer zo gingen
opschrijven als ze klinken, hebben we misschien wel aan Matthijs Siegen-
42
Zuid-gelderse dialecten
Een baars is een baors. maar een kaars is een kèèrs,
Een laars is een stevel, maar ook we l een lèèrs.
Haar schaar is: een scheer, mijn haar is: mien haör.
Jaren zijn jaore en blaren zi jn blaör.
Ik steel is: ik steel, maar ik speel is: ik speul.
Ik deel is: ik dee l, maar teveel is teveul.
Kere l is kèl, maar merel is mal,
Een paal is een paol en een kraal is een kral.
Vragen is vraoge, maar dragen blij ft drage.
Wagen is waoge, maar klagen is klage.
Roken blijft roke, maar koken wordt kaoke.
Stoken is staöke, maar vaker nog: staoke.
Het roken van hammen dat noemen wij: reuke.
En deuken zijn dutse, maar keuken blij ft keuke.
Zowel pakken als krijgen heet bij ons: kr iege.
Hijgen is hechte, maar evengoed : hiege.
Ik hoop, dat U, lezer, hiervan hebt geleerd:
Zo li cht zegt een Millingenaar iets verkeerd.
Let dan op het Wat en niet op het Hoe,
Dan slaan wi j voor ditmaal het Taal·platboek toe.
2.2 De spelling
Toen in de loop van de zestiende eeuw de Hollandse stadstalen, met Amster
dam als leidend centrum, steeds meer aan prestige gingen winnen en duide
lijk op weg waren de Nederlandse standaardtaal te gaan worden, moest er
nagedacht worden over de spelling, want hoe schrijf je de klanken die je
hoort zodanig op dat ze herkend worden en begrepen. Dat betekende aan
dacht voor de dialecten, in positieve zin, en soms ook in negatieve, al was
het maar om aan te geven hoe het niet moest. Naarmate de spelling verder
af kwam te staan van de volkstalen, werd ze voor die varianten minder
bruikbaar om alle klanknuances weer te geven. De regionale schrijftalen,
met hun eigen spellingsystemen verdwenen langzamerhand en dat moet
gepaard gegaan zijn met dialectverlies. Dat we dialectklanken weer zo gingen
opschrijven als ze klinken, hebben we misschien wel aan Matthijs Siegen-
42
beek te danken, de opsteller van de eerste moderne en nationale officiële spellingregels van 1804, die uitging van het kincipe: (schrijf zoo als gij spreekt'. Dit werd in feite de grondslag voor de hedendaagse spelling. Het klinkt gevaarlijk in een land met zoveel dialecten om naar zo'n principe te spellen, maar men had zich te houden aan de `beschaafde, in Holland gel-dende uitspraak. Dat betekende dat niet de uitspraak zeun, maar zoon en niet de uitspraak foil, maar vui/ de officiële spelling werd. Het betekende ook dat we een spelling kregen die dicht bij de uitspraak aansloot en dat we gewend raakten aan dat idee `schrijf zoo als gij spreekt', zeker toen we begonnen dialectteksten te publiceren.
Een Zuid-Gelderse dialectspelling bestaat niet; er was en is geen overkoe-pelende organisatie zoals in sommige andere gewesten, die zulke regels voor een heel gebied kan opstellen. Los van elkaar hebben de schrijvers van gedichten en verhalen en de samenstellers van dialectwoordenlijsten en dia-lectwoordenboeken gekozen voor een makkelijke spelling, een die zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij de gewone Nederlandse spelling, met zo min mogelijk rare tekentjes en toevoegingen. Het lijkt net alsof er naast de spel-ling voor de standaardtaal een spelling voor dialecten bestaat. De (klassieke' tekens daarvan zijn wel ao voor de donkere aa en ae voor de wat schelle e;
vaak maakt men gebruik van verwijzing naar een moderne taal, zoals naar het Duits bij het teken 6, dat de klank van het Duitse Kiiln voorstelt, bij de ae verwijst men graag naar Engels back en bij de ao naar Frans robe, zonder te weten dat de Fransen hier een oo uitspreken en dat die ao-achtige uit-spraak eigenlijk een Nederlandse eigenaardigheid is. Johan Winkler plaatst boven de vertalingen van de parabel van de verloren zoon als het om Neder-landse dialecten gaat in zijn Dialecticon steeds de opmerking: (In Nederland-sche spelling' en daarmee bedoelde hij dat aan de tekens de waarde van Nederlandse klanken moest worden toegekend. In de toelichtende aanteke-ningen bij elke tekst worden de gekozen tekens verklaard. De oudste dialect-spelling is misschien wel die van de tweede enquête van het Aardrijkskundig Genootschap uit 1895, waar in de inleiding op de vragenlijst gezegd wordt: `Zijn de letterteekens der gewone spelling onvoldoende voor een juist afbeel-den der uitspraak, dan duide men die uitspraak aan door vaste teekens en vermelde aan het hoofd der lijst de waarde dezer teekens, liefst onder verwij-zing naar een vreemd (Fransch, Duitsch of Engelsch) woord waarin de bedoelde klank voorkomt'. Ook hier het adagium: (schrijf zoo als gij spreekt'.
43
beek te danken, de opsteller van de eerste moderne en nationale officiële
spellingregels van 1804, die uitging van het principe: 'schrijf zoo als gij
spreekt'. Dit werd in feite de grondslag voor de hedendaagse spelling. Het
klinkt gevaarlijk in een land met zoveel dialecten om naar zo'n principe te
spellen, maar men had zich te houden aan de 'beschaafde', in Holland gel
dende uitspraak. Dat betekende dat niet de uitspraak zeun, maar zoon en
niet de uitspraak foil, maar vuil de officiële spelling werd. Het betekende ook
dat we een spelling kregen die dicht bij de uitspraak aansloot en dat we
gewend raakten aan dat idee 'schrijf zoo als gij spreekt', zeker toen we
begonnen dialectteksten te publiceren.
Een Zuid-Gelderse dialectspelling bestaat niet; er was en is geen overkoe
pelende organisatie zoals in sommige andere gewesten, die zulke regels voor
een heel gebied kan opstellen. Los van elkaar hebben de schrijvers van
gedichten en verhalen en de samenstellers van dialectwoordenlijsten en dia
lectwoordenboeken gekozen voor een makkelijke spelling, een die zoveel
mogelijk aansluiting zoekt bij de gewone Nederlandse spelling, met zo min
mogelijk rare tekentjes en toevoegingen. Het lijkt net alsof er naast de spel
ling voor de standaardtaal een spelling voor dialecten bestaat. De 'klassieke' tekens daarvan zijn wel ao voor de donkere aa en ae voor de wat schelle e;
vaak maakt men gebruik van verwijzing naar een moderne taal, zoals naar
het Duits bij het teken ö, dat de klank van het Duitse Köln voorstelt, bij de
ae verwijst men graag naar Engels back en bij de ao naar Frans robe, zonder
te weten dat de Fransen hier een 00 uitspreken en dat die ao-achtige uit
spraak eigenlijk een Nederlandse eigenaardigheid is. Johan WinkIer plaatst
boven de vertalingen van de parabel van de verloren zoon als het om Neder
landse dialecten gaat in zijn Dialecticon steeds de opmerking: 'In Nederland
sche spelling' en daarmee bedoelde hij dat aan de tekens de waarde van
Nederlandse klanken moest worden toegekend. In de toelichtende aanteke
ningen bij elke tekst worden de gekozen tekens verklaard. De oudste dialect
spelling is misschien wel die van de tweede enquête van het Aardrijkskundig
Genootschap uit 1895, waar in de inleiding op de vragenlijst gezegd wordt:
'Zijn de letterteekens der gewone spelling onvoldoende voor een juist afbeel
den der uitspraak, dan duide men die uitspraak aan door vaste teekens en
vermelde aan het hoofd der lijst de waarde dezer teekens, liefst onder verwij
zing naar een vreemd (Fransch, Duitsch of Engelsch) woord waarin de
bedoelde klank voorkomt'. Ook hier het adagium: 'schrijf zoo als gij spreekt'.
43
De klanken en hun spelling
beek te danken, de opsteller van de eerste moderne en nationale officiële
spellingregels van 1804, die uitging van het principe: 'schrijf zoo als gij
spreekt'. Dit werd in feite de grondslag voor de hedendaagse spelling. Het
klinkt gevaarlijk in een land met zoveel dialecten om naar zo'n principe te
spellen, maar men had zich te houden aan de 'beschaafde', in Holland gel
dende uitspraak. Dat betekende dat niet de uitspraak zeun, maar zoon en
niet de uitspraak foil, maar vuil de officiële spelling werd. Het betekende ook
dat we een spelling kregen die dicht bij de uitspraak aansloot en dat we
gewend raakten aan dat idee 'schrijf zoo als gij spreekt', zeker toen we
begonnen dialectteksten te publiceren.
Een Zuid-Gelderse dialectspelling bestaat niet; er was en is geen overkoe
pelende organisatie zoals in sommige andere gewesten, die zulke regels voor
een heel gebied kan opstellen. Los van elkaar hebben de schrijvers van
gedichten en verhalen en de samenstellers van dialectwoordenlijsten en dia
lectwoordenboeken gekozen voor een makkelijke spelling, een die zoveel
mogelijk aansluiting zoekt bij de gewone Nederlandse spelling, met zo min
mogelijk rare tekentjes en toevoegingen. Het lijkt net alsof er naast de spel
ling voor de standaardtaal een spelling voor dialecten bestaat. De 'klassieke' tekens daarvan zijn wel ao voor de donkere aa en ae voor de wat schelle e;
vaak maakt men gebruik van verwijzing naar een moderne taal, zoals naar
het Duits bij het teken ö, dat de klank van het Duitse Köln voorstelt, bij de
ae verwijst men graag naar Engels back en bij de ao naar Frans robe, zonder
te weten dat de Fransen hier een 00 uitspreken en dat die ao-achtige uit
spraak eigenlijk een Nederlandse eigenaardigheid is. Johan WinkIer plaatst
boven de vertalingen van de parabel van de verloren zoon als het om Neder
landse dialecten gaat in zijn Dialecticon steeds de opmerking: 'In Nederland
sche spelling' en daarmee bedoelde hij dat aan de tekens de waarde van
Nederlandse klanken moest worden toegekend. In de toelichtende aanteke
ningen bij elke tekst worden de gekozen tekens verklaard. De oudste dialect
spelling is misschien wel die van de tweede enquête van het Aardrijkskundig
Genootschap uit 1895, waar in de inleiding op de vragenlijst gezegd wordt:
'Zijn de letterteekens der gewone spelling onvoldoende voor een juist afbeel
den der uitspraak, dan duide men die uitspraak aan door vaste teekens en
vermelde aan het hoofd der lijst de waarde dezer teekens, liefst onder verwij
zing naar een vreemd (Fransch, Duitsch of Engelsch) woord waarin de
bedoelde klank voorkomt'. Ook hier het adagium: 'schrijf zoo als gij spreekt'.
43
Cremer, Bernard van Meurs en hun tijdgenoten en latere collega's hanteren een eenvoudige spelling. Groothuis laat zijn woordenlijst van 1885 voorafgaan door een overzicht van de uitspraak van de klinkers en hij sluit aan bij wat in taalkundige kringen aan het einde van de 19de eeuw de gewone fonetische spelling was. Dat doet ook A. van de Water in zijn proefschrift uit 1904.
De schrijver M.J.H. van Doorne hanteerde in Achter den Waaldijk (1938) een eenvoudige spelling, die hij als volgt toelichtte: Tit het bovenstaande [een korte uiteenzetting over de voornaamste kenmerken van het dialect] blijkt tevens het gebruik der door mij gebezigde teekens: het teeken ' aan het eind van een woord duidt op het weglaten van een letter, het teeken A op een samentrekking. Ik twijfel er niet aan, of met deze kleine les in het Nederbetuwsch zal de lezer, waar dit in deze bundel gebezigd wordt, het vol-komen kunnen begrijpen'. Hij doelt op gevallen als: (In tegenstelling met bv. het dialect van den Gelderschen Achterhoek waar een bijzondere voorliefde hestaat voor het doen hooren van de n aan het eind van een woord, wordt deze in het Neder-Betuwsch doorgaans niet uitgesproken; dus loope', joare', daoge', zeuve'. Ook de letter t aan het eind van een woord is taboe bij den Betuwnaar die zegt: gij vraog', hij val', de kies' (kist), de kas', de luch' enz: en Tele woorden worden samengetrokken of verkort, bv. a voor als, sch6ns voor schoons, no6t voor nooit, is voor eens, ins voor ééns, in de beteekenis van éénmaal, kjél voor kerel, b6j1tje voor borreltje, vr6mmes voor vrouw(mensch), vrtillie voor vrouwen (eigenlijk: vrouwlieden), fit voor uit, strfipt voor stroopt, enz.'.
Johan van Os volstaat in de verantwoording van zijn Maas en Waals Woor-
denboek met de opmerking: 'Het Maas en Waalse alfabet telt maar 22 letters: de c, de q, de x en de y vallen uit'; het Dialectwoordenboek van de Nederbetu-
we geeft in tabel I 'De weergave van de klanken', waaruit duidelijk blijkt dat ook hier zoveel mogelijk bij de Nederlandse spelling wordt aangesloten. Dat doet ook Nol Hell in zijn Kuiere ien de Duffelt. Zijn (Klanknotatie' beslaat ruim twee bladzijden en is door de vele voorbeelden en verwijzingen naar andere talen, heel duidelijk.
Toch zou een uniforme spelling geen luxe zijn; het is, zoals later bij de woor-denlijsten zal blijken, geen eenvoudige zaak om te zien of een bepaald dialect-woord dat men in het ene woordenboek heeft gevonden ook in het andere voortkomt, louter en alleen door het spellingverschil. Een mooi voorbeeld is neule (zeuren', bij VO ntitile, OB neule en Hell naiile. Je moet het maar weten.
44
Cremer, Bernard van Meurs en hun tijdgenoten en latere collega's hanteren
een eenvoudige spelling. Groothuis laat zijn woordenlijst van 1885 voorafgaan
door een overzicht van de uitspraak van de klinkers en hij sluit aan bij wat in
taalkundige kringen aan het einde van de 19de eeuw de gewone fonetische
spelling was. Dat doet ook A. van de Water in zijn proefschrift uit 1904.
De schrijver M.J.H. van Doorne hanteerde in Achter den Waaldijk (1938)
een eenvoudige spelling, die hij als volgt toelichtte: 'Uit het bovenstaande
[een korte uiteenzetting over de voornaamste kenmerken van het dialect]
blijkt tevens het gebruik der door mij gebezigde teekens: het teeken ' aan het
eind van een woord duidt op het weglaten van een letter, het teeken A op
een samentrekking. Ik twijfel er niet aan, of met deze kleine les in het
Nederbetuwsch zal de lezer, waar dit in deze bundel gebezigd wordt, het vol
komen kunnen begrijpen'. Hij doelt op gevallen als: 'In tegenstelling met bv.
het dialect van den Gelderschen Achterhoek waar een bijzondere voorliefde
hestaat voor het doen hooren van de n aan het eind van een woord, wordt
deze in het Neder-Betuwsch doorgaans niet uitgesproken; dus loope', jo are',
daoge', zeuve'. Ook de letter t aan het eind van een woord is taboe bij den
Betuwnaar die zegt: gij vraog', hij val', de kies' (kist), de kas', de luch' enz.' en
'Vele woorden worden samengetrokken of verkort, bv. à voor als, schóns
voor schoons, noót voor nooit, IS voor eens, ins voor ééns, in de beteekenis
van éénmaal, kjêl voor kerel, bójltje voor borreltje, vrómmes voor
vrouw(mensch), vröllie voor vrouwen (eigenlijk: vrouwlieden), ût voor uit,
strûpt voor stroopt, enz.'.
Johan van Os volstaat in de verantwoording van zijn Maas en Waals Woor
denboek met de opmerking: 'Het Maas en Waalse alfabet telt maar 22 letters:
de c, de q, de x en de y vallen uit'; het Dialectwoordenboek van de Nederbetu
we geeft in tabel I 'De weergave van de klanken', waaruit duidelijk blijkt dat
ook hier zoveel mogelijk bij de Nederlandse spelling wordt aangesloten. Dat
doet ook Nol Hell in zijn Kuiere ien de Duffelt. Zijn 'Klanknotatie' beslaat
ruim twee bladzijden en is door de vele voorbeelden en verwijzingen naar
andere talen, heel duidelijk.
Toch zou een uniforme spelling geen luxe zijn; het is, zoals later bij de woor
denlijsten zal blijken, geen eenvoudige zaak om te zien of een bepaald dialect
woord dat men in het ene woordenboek heeft gevonden ook in het andere
voortkomt, louter en alleen door het spellingverschil. Een mooi voorbeeld is
neule 'zeuren', bij VO nööle, OB neu/e en Hell naö/e. Je moet het maar weten.
44
Zuid-gelderse dialecten
Cremer, Bernard van Meurs en hun tijdgenoten en latere collega's hanteren
een eenvoudige spelling. Groothuis laat zijn woordenlijst van 1885 voorafgaan
door een overzicht van de uitspraak van de klinkers en hij sluit aan bij wat in
taalkundige kringen aan het einde van de 19de eeuw de gewone fonetische
spelling was. Dat doet ook A. van de Water in zijn proefschrift uit 1904.
De schrijver M.J.H. van Doorne hanteerde in Achter den Waaldijk (1938)
een eenvoudige spelling, die hij als volgt toelichtte: 'Uit het bovenstaande
[een korte uiteenzetting over de voornaamste kenmerken van het dialect]
blijkt tevens het gebruik der door mij gebezigde teekens: het teeken ' aan het
eind van een woord duidt op het weglaten van een letter, het teeken A op
een samentrekking. Ik twijfel er niet aan, of met deze kleine les in het
Nederbetuwsch zal de lezer, waar dit in deze bundel gebezigd wordt, het vol
komen kunnen begrijpen'. Hij doelt op gevallen als: 'In tegenstelling met bv.
het dialect van den Gelderschen Achterhoek waar een bijzondere voorliefde
hestaat voor het doen hooren van de n aan het eind van een woord, wordt
deze in het Neder-Betuwsch doorgaans niet uitgesproken; dus loope', jo are',
daoge', zeuve'. Ook de letter t aan het eind van een woord is taboe bij den
Betuwnaar die zegt: gij vraog', hij val', de kies' (kist), de kas', de luch' enz.' en
'Vele woorden worden samengetrokken of verkort, bv. à voor als, schóns
voor schoons, noót voor nooit, IS voor eens, ins voor ééns, in de beteekenis
van éénmaal, kjêl voor kerel, bójltje voor borreltje, vrómmes voor
vrouw(mensch), vröllie voor vrouwen (eigenlijk: vrouwlieden), ût voor uit,
strûpt voor stroopt, enz.'.
Johan van Os volstaat in de verantwoording van zijn Maas en Waals Woor
denboek met de opmerking: 'Het Maas en Waalse alfabet telt maar 22 letters:
de c, de q, de x en de y vallen uit'; het Dialectwoordenboek van de Nederbetu
we geeft in tabel I 'De weergave van de klanken', waaruit duidelijk blijkt dat
ook hier zoveel mogelijk bij de Nederlandse spelling wordt aangesloten. Dat
doet ook Nol Hell in zijn Kuiere ien de Duffelt. Zijn 'Klanknotatie' beslaat
ruim twee bladzijden en is door de vele voorbeelden en verwijzingen naar
andere talen, heel duidelijk.
Toch zou een uniforme spelling geen luxe zijn; het is, zoals later bij de woor
denlijsten zal blijken, geen eenvoudige zaak om te zien of een bepaald dialect
woord dat men in het ene woordenboek heeft gevonden ook in het andere
voortkomt, louter en alleen door het spellingverschil. Een mooi voorbeeld is
neule 'zeuren', bij VO nööle, OB neu/e en Hell naö/e. Je moet het maar weten.
44
3. De, wooden, eit woordeteleit
Studies die ons iets kunnen vertellen over de woordvorming in het Zuid-
Gelderse dialectgebied, ontbreken geheel en al. We moeten het doen met opmerkingen gemaakt in de woordenboeken. Het is vooral Johan van Os die aandacht heeft voor deze zaken. Hij wijst onder meer op het achtervoegsel -achtig, dat in het Zuid-Gelders een ruimer en vrijer gebruik kent dan in het algemene Nederlands. Een mooi voorbeeld is: Hij is nie eerrig burgemeester-
aechtig (hij is de burgemeester niet zo welgezind). 'k Zij niks Piet vaen der Zaendaechtig (Piet van der Zand is iemand die mij niet zo ligt). Verder is er dutselaechtig, niet meer helemaal bij zijn positieven, bij dutsele, onzeker han-delen, in de war zijn, brabbelen; gaauwaechtig, tamelijk gauw, binnenkort; en haechelaechtig, nauwelijks, ternauwernood.
Een ander verschijnsel is het gebruik van werkwoordsvormen +-s, de ene
keer een tegenwoordig deelwoord, de andere keer een onbepaalde wijs. Een
voorbeeld is lopes: ik gaoi lopes nao de kerk, ik ga lopend naar de kerk. Dat is lopend +s. Vergelijk ook melkes, de tijd dat de koeien gemolken moeten wor-den, melkestijd (Overbetuws), van melken +s, of is 't vur houwes, is het om te houden (of moet ik later weer teruggeven?), van houwe(n) +s. Van Os geeft er tal van voorbeelden van en ook Het Nederbetuws en Hell kennen het. Nederbetuws geeft: Van Ochte naor Tiel is ruim twee uur loopes, waarvan de vertaling heel fijntjes luidt: van Ochten naar Tiel is twee uur gaans. Hell: ziej
45
Studies die ons iets kunnen vertellen over de woordvorming in het Zuid
Gelderse dialectgebied, ontbreken geheel en al. We moeten het doen met
opmerkingen gemaakt in de woordenboeken. Het is vooral Johan van Os die aandacht heeft voor deze zaken. Hij wijst onder meer op het achtervoegsel
-achtig, dat in het Zuid-Gelders een ruimer en vrijer gebruik kent dan in het
algemene Nederlands. Een mooi voorbeeld is: Hij is nie èèrrig burgemeesteraechtig (hij is de burgemeester niet zo welgezind). 'k Zij niks Piet vaen der
Zaendaechtig (Piet van der Zand is iemand die mij niet zo ligt). Verder is er
dutselaechtig, niet meer helemaal bij zijn positieven, bij dutsele, onzeker han
delen, in de war zijn, brabbelen; gaauwaechtig, tamelijk gauw, binnenkort;
en haechelaechtig, nauwelijks, ternauwernood.
Een ander verschijnsel is het gebruik van werkwoordsvormen +-5, de ene
keer een tegenwoordig deelwoord, de andere keer een onbepaalde wijs. Een
voorbeeld is lopes: ik gaoi lopes naG de kerk, ik ga lopend naar de kerk. Dat is
lopend +s. Vergelijk ook melkes, de tijd dat de koeien gemolken moeten wor
den, melkestijd (Overbetuws), van melken +s, of is 't vur houwes, is het om te
houden (of moet ik later weer teruggeven?), van houwe(n) +s. Van Os geeft
er tal van voorbeelden van en ook Het Nederbetuws en HeIl kennen het.
Nederbetuws geeft: Van Ochte naor Tiel is ruim twee uur loopes, waarvan de
vertaling heel fijntjes luidt: van Ochten naar Tiel is twee uur gaans. Hell: ziej
45
Studies die ons iets kunnen vertellen over de woordvorming in het Zuid
Gelderse dialectgebied, ontbreken geheel en al. We moeten het doen met
opmerkingen gemaakt in de woordenboeken. Het is vooral Johan van Os die aandacht heeft voor deze zaken. Hij wijst onder meer op het achtervoegsel
-achtig, dat in het Zuid-Gelders een ruimer en vrijer gebruik kent dan in het
algemene Nederlands. Een mooi voorbeeld is: Hij is nie èèrrig burgemeesteraechtig (hij is de burgemeester niet zo welgezind). 'k Zij niks Piet vaen der
Zaendaechtig (Piet van der Zand is iemand die mij niet zo ligt). Verder is er
dutselaechtig, niet meer helemaal bij zijn positieven, bij dutsele, onzeker han
delen, in de war zijn, brabbelen; gaauwaechtig, tamelijk gauw, binnenkort;
en haechelaechtig, nauwelijks, ternauwernood.
Een ander verschijnsel is het gebruik van werkwoordsvormen +-5, de ene
keer een tegenwoordig deelwoord, de andere keer een onbepaalde wijs. Een
voorbeeld is lopes: ik gaoi lopes naG de kerk, ik ga lopend naar de kerk. Dat is
lopend +s. Vergelijk ook melkes, de tijd dat de koeien gemolken moeten wor
den, melkestijd (Overbetuws), van melken +s, of is 't vur houwes, is het om te
houden (of moet ik later weer teruggeven?), van houwe(n) +s. Van Os geeft
er tal van voorbeelden van en ook Het Nederbetuws en HeIl kennen het.
Nederbetuws geeft: Van Ochte naor Tiel is ruim twee uur loopes, waarvan de
vertaling heel fijntjes luidt: van Ochten naar Tiel is twee uur gaans. Hell: ziej
45
lopes of mèt et gevèèrs?, ben je te voet of met het rijtuig? Andere Maas en Waalse voorbeelden zijn:
hebbes: des hebbes, dat heb ik te pakken
klages: 'k heb gin klages, ik heb niets te klagen
melkes: melkested, tijd dat er gemolken moet worden
s/aags: en zijde slaags kunne kennme, en ben je erin geslaagd
slaopes: hedde slaopes zaet, letterlijk: heb je genoeg om te slapen, heb je genoeg
slaapgelegenheid?
umkijkes: g. umkijkes nao hebbe, geen omkijken naar hebben
wèèies (bij wèèie, weiden): hedde wèèies zaet, letterlijk: heb je om te weiden
genoeg, het je genoeg weiland?
Deze vormen zijn ook bekend in Wamel, Dreumel, Overasselt, Zaltbommel en Tiel.
De Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, later de Taalatlas van het Neder-
lands en het Fries genoemd, is een verzameling van taalkaarten, vooral van woordkaarten, dat wil zeggen kaarten die uitgaan van één vaste betekenis en daarvan de verschillende betekenaren in de Nederlandse dialecten geven. Als men bladert door die Taalatlas blijkt weer heel duidelijk dat het Zuid-Gel-derse gebied ook wat de woordenschat betreft een overgangsgebied is. De ene keer sluit het aan bij het westen, de andere keer bij het zuiden en dan weer bij het oosten. Een paar voorbeelden (tussen haakjes wordt de afleve-ring van de Taalatlas en het nummer van de kaart gegeven). Op de kaart stier (1.1) is bul het echte streekwoord en dat sluit aan bij Holland en Utrecht en niet bij Brabant. Daarnaast gebruikt men het woord uit de stan-daardtaal stier. Ter aanduiding van jonge varkens (2.1.) gebruikt men een vorm van het type keu(jes). Dat is Utrechts en Gelders, wederom geen aan-sluiting bij het aangrenzende Brabantse gebied dat bagge heeft. Het vrouwe-
lijk konijn (2.6.) wordt germ genoemd en dat lijkt bijna exclusief te zijn; germ is ook de benaming voor `vrouwelijk schaap' (3. 3.) en dan sluit ons gebied aan bij oostelijk Noord-Brabant en Limburg. Het woord kies is mis-schien jong, getuige de opgaven van het type tand ter aanduiding van de kies (4.1.). De typische middenpositie blijkt weer uit de kaart hiel (4.6.). In het westen van ons taalgebied overheerst hiel, in het oosten hak; in de Betuwe
46
lopes of mèt et gevèèrs?, ben je te voet of met het rijtuig? Andere Maas en
Waalse voorbeelden zijn:
hebbes: dè's hebbes, dat heb ik te pakken
klages: 'k heb gin klages, ik heb niets te klagen
melkes: melkested, tijd dat er gemolken moet worden
slaags: en zijde slaags kunne kàmme, en ben je erin geslaagd
slaopes: hedde slaopes zaet, letterlijk: heb je genoeg om te slapen, heb je genoeg
slaapgelegenheid?
umkijkes: gin umkijkes nao hebbe, geen omkijken naar hebben
wèèies (bij wèèie, weiden): hedde wèèies zaet, letterlijk: heb je om te weiden
genoeg, het je genoeg weiland?
Deze vormen zijn ook bekend in WameI, Dreumel, Overasselt, Zaltbommel
en Tiel.
De Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, later de Taalatlas van het Neder
lands en het Fries genoemd, is een verzameling van taalkaarten, vooral van
woordkaarten, dat wil zeggen kaarten die uitgaan van één vaste betekenis en
daarvan de verschillende betekenaren in de Nederlandse dialecten geven. Als
men bladert door die Taalatlas blijkt weer heel duidelijk dat het Zuid-Gel
derse gebied ook wat de woordenschat betreft een overgangsgebied is. De
ene keer sluit het aan bij het westen, de andere keer bij het zuiden en dan
weer bij het oosten. Een paar voorbeelden (tussen haakjes wordt de afleve
ring van de Taalatlas en het nummer van de kaart gegeven). Op de kaart
stier (1.1) is bul het echte streekwoord en dat sluit aan bij Holland en
Utrecht en niet bij Brabant. Daarnaast gebruikt men het woord uit de stan
daardtaal stier. Ter aanduiding van jonge varkens (2.1.) gebruikt men een
vorm van het type keu(jes). Dat is Utrechts en Gelders, wederom geen aan
sluiting bij het aangrenzende Brabantse gebied dat bagge heeft. Het vrouwe
lijk konijn (2.6.) wordt germ genoemd en dat lijkt bijna exclusief te zijn;
germ is ook de benaming voor 'vrouwelijk schaap' (3. 3.) en dan sluit ons
gebied aan bij oostelijk Noord-Brabant en Limburg. Het woord kies is mis
schien jong, getuige de opgaven van het type tand ter aanduiding van de kies
(4.1.). De typische middenpositie blijkt weer uit de kaart hiel (4.6.). In het
westen van ons taalgebied overheerst hiel, in het oosten hak; in de Betuwe
Zuid-gelderse dialecten
lopes of mèt et gevèèrs?, ben je te voet of met het rijtuig? Andere Maas en
Waalse voorbeelden zijn:
hebbes: dè's hebbes, dat heb ik te pakken
klages: 'k heb gin klages, ik heb niets te klagen
melkes: melkested, tijd dat er gemolken moet worden
slaags: en zijde slaags kunne kàmme, en ben je erin geslaagd
slaopes: hedde slaopes zaet, letterlijk: heb je genoeg om te slapen, heb je genoeg
slaapgelegenheid?
umkijkes: gin umkijkes nao hebbe, geen omkijken naar hebben
wèèies (bij wèèie, weiden): hedde wèèies zaet, letterlijk: heb je om te weiden
genoeg, het je genoeg weiland?
Deze vormen zijn ook bekend in WameI, Dreumel, Overasselt, Zaltbommel
en Tiel.
De Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, later de Taalatlas van het Neder
lands en het Fries genoemd, is een verzameling van taalkaarten, vooral van
woordkaarten, dat wil zeggen kaarten die uitgaan van één vaste betekenis en
daarvan de verschillende betekenaren in de Nederlandse dialecten geven. Als
men bladert door die Taalatlas blijkt weer heel duidelijk dat het Zuid-Gel
derse gebied ook wat de woordenschat betreft een overgangsgebied is. De
ene keer sluit het aan bij het westen, de andere keer bij het zuiden en dan
weer bij het oosten. Een paar voorbeelden (tussen haakjes wordt de afleve
ring van de Taalatlas en het nummer van de kaart gegeven). Op de kaart
stier (1.1) is bul het echte streekwoord en dat sluit aan bij Holland en
Utrecht en niet bij Brabant. Daarnaast gebruikt men het woord uit de stan
daardtaal stier. Ter aanduiding van jonge varkens (2.1.) gebruikt men een
vorm van het type keu(jes). Dat is Utrechts en Gelders, wederom geen aan
sluiting bij het aangrenzende Brabantse gebied dat bagge heeft. Het vrouwe
lijk konijn (2.6.) wordt germ genoemd en dat lijkt bijna exclusief te zijn;
germ is ook de benaming voor 'vrouwelijk schaap' (3. 3.) en dan sluit ons
gebied aan bij oostelijk Noord-Brabant en Limburg. Het woord kies is mis
schien jong, getuige de opgaven van het type tand ter aanduiding van de kies
(4.1.). De typische middenpositie blijkt weer uit de kaart hiel (4.6.). In het
westen van ons taalgebied overheerst hiel, in het oosten hak; in de Betuwe
overheerst, aansluitend bij het oosten, hak. Boom is de benaming voor de steel van de zeis (5.1.) en nooit het Brabantse en Limburgse type snaad of snaod; de steel van de zicht (5.2.) wordt werf genoemd, en dat is typisch weer in aansluiting bij Brabant, maar ook bij West-Nederland. Op de kaart broek (5.9.) figureren zowel westelijk broek als oostelijk boks. De ui (7.1.) wordt juin genoemd, en dat sluit weer helemaal aan bij Brabant; daarnaast komt de standaardtaal-vorm ui voor. De schommel (8.9.) heet rui en dat lijkt wel exclusief te zijn voor de oostelijke helft van ons gebied. Ter aandui-ding van de dorsvloer (8.10) wordt deel gebruikt, en dat behoort tot een groot oostelijk complex. De meikever (9.8.) wordt in aansluiting bij Brabant en Limburg mulder genoemd, en ook met de benaming van het type reep
voor de ruif in de paardenstal sluit het Zuid-Gelderse gebied bij het zuiden aan.
Er zijn van die woorden die typisch met een streek verbonden lijken te zijn, nu eens door de vorm en de klank, dan weer door de betekenis. Een paar voorbeelden uit Groothuis (1885), Maas en Waal (Van Os 1988, afgekort als VO), Millingen (Hell 1991, afgekort als Hell), Nederbetuwe (Van de Hatert en Datema 1998, afgekort als NB), Overbetuws (Van Woerkom 1983, afge-kort als OB) en Wijchens Woordenboek (Willems 2000, afgekort als W).
Grei
Het is hetzelfde woord als het algemeen Nederlandse gerei, dat vooral bekend is in de samenstelling naaigerei. Letterlijk betekent het `dat wat gereed gemaakt is'. In de Zuid-Gelderse dialecten kreeg het een heel algeme-ne betekenis:
Groothuis (1885): Geraai, geraei — goed, gereedschap, spul. — Ba! wa d- 'n
miesderaobl geraei is da' ! VO: grèèi, 1. spul, onbekende (grond)stof; 2. tex-tiel, kleren; 3. gerief, gereedschap. Hell: grei, Ik lus dagrei nie, zèèj Jan Maol, mar hij had et niet gepruufd, Ik lust dat spul niet, zei Jan Maal, maar hij had het niet eens geproefd; Ien den iitgeinde tied wiere de stroizek, de kusses en grei en dinge allemeil tedeger geluch, In het voorjaar werden de strozakken, de kussens en dergelijke allemaal zorgvuldig gelucht en NB: grezj, 1. spul; 2. kle- ren; 3. gereedschap; 4. allerlei goederen. OB grei, grèij, spul, spullen, kleding, onbekende stof; W grèij, gerei, spul, (sterke) drank, kleren.
47
overheerst, aansluitend bij het oosten, hak. Boom is de benaming voor de
steel van de zeis (5.1.) en nooit het Brabantse en Limburgse type snaad of
snaod; de steel van de zicht (5.2.) wordt werf genoemd, en dat is typisch
weer in aansluiting bij Brabant, maar ook bij West-Nederland. Op de kaart
broek (5.9.) figureren zowel westelijk broek als oostelijk boks. De ui (7.1.)
wordt juin genoemd, en dat sluit weer helemaal aan bij Brabant; daarnaast
komt de standaardtaal-vorm ui voor. De schommel (8.9.) heet rui en dat
lijkt wel exclusief te zijn voor de oostelijke helft van ons gebied. Ter aandui
ding van de dorsvloer (8.10) wordt deel gebruikt, en dat behoort tot een
groot oostelijk complex. De meikever (9.8.) wordt in aansluiting bij Brabant
en Limburg mulder genoemd, en ook met de benaming van het type reep
voor de ruif in de paardenstal sluit het Zuid-Gelderse gebied bij het zuiden
aan.
Er zijn van die woorden die typisch met een streek verbonden lijken te zijn,
nu eens door de vorm en de klank, dan weer door de betekenis. Een paar
voorbeelden uit Groothuis (1885), Maas en Waal (Van Os 1988, afgekort als
VOl, Millingen (Heli 1991, afgekort als Heli), Nederbetuwe (Van de Hatert en Daterna 1998, afgekort als NB), Overbetuws (Van Woerkom 1983, afge
kort als OB) en Wijchens Woordenboek (Willems 2000, afgekort als W).
Grei
Het is hetzelfde woord als het algemeen Nederlandse gerei, dat vooral
bekend is in de samenstelling naaigerei. Letterlijk betekent het 'dat wat
gereed gemaakt is'. In de Zuid-Gelderse dialecten kreeg het een heel algeme
ne betekenis:
Groothuis (1885): Geraai, geraei - goed, gereedschap, spul. - Ba! wa d-'n
miesderaobi geraei is da' ! VO: grèèi, 1. spul, onbekende (grond)stof; 2. tex
tiel, kleren; 3. gerief, gereedschap. Heli: grei, Jk lus dàgrei nie, zèèj Jan Maal,
mar hij had et niet gepruufd, Ik lust dat spul niet, zei Jan Maal, maar hij had
het niet eens geproefd; Jen den ütg6nde tied wiere de stroizek, de kusses en grei
en dinge allem61 tedeger geluch, In het voorjaar werden de strozakken, de kussens en dergelijke allemaal zorgvuldig gelucht en NB: greij, 1. spul; 2. kle
ren; 3. gereedschap; 4. allerlei goederen. OB grei, grèij, spul, spullen, kleding,
onbekende stof; W grèij, gerei, spul, (sterke) drank, kleren.
47
De woorden en woorddelen
overheerst, aansluitend bij het oosten, hak. Boom is de benaming voor de
steel van de zeis (5.1.) en nooit het Brabantse en Limburgse type snaad of
snaod; de steel van de zicht (5.2.) wordt werf genoemd, en dat is typisch
weer in aansluiting bij Brabant, maar ook bij West-Nederland. Op de kaart
broek (5.9.) figureren zowel westelijk broek als oostelijk boks. De ui (7.1.)
wordt juin genoemd, en dat sluit weer helemaal aan bij Brabant; daarnaast
komt de standaardtaal-vorm ui voor. De schommel (8.9.) heet rui en dat
lijkt wel exclusief te zijn voor de oostelijke helft van ons gebied. Ter aandui
ding van de dorsvloer (8.10) wordt deel gebruikt, en dat behoort tot een
groot oostelijk complex. De meikever (9.8.) wordt in aansluiting bij Brabant
en Limburg mulder genoemd, en ook met de benaming van het type reep
voor de ruif in de paardenstal sluit het Zuid-Gelderse gebied bij het zuiden
aan.
Er zijn van die woorden die typisch met een streek verbonden lijken te zijn,
nu eens door de vorm en de klank, dan weer door de betekenis. Een paar
voorbeelden uit Groothuis (1885), Maas en Waal (Van Os 1988, afgekort als
VOl, Millingen (Heli 1991, afgekort als Heli), Nederbetuwe (Van de Hatert en Daterna 1998, afgekort als NB), Overbetuws (Van Woerkom 1983, afge
kort als OB) en Wijchens Woordenboek (Willems 2000, afgekort als W).
Grei
Het is hetzelfde woord als het algemeen Nederlandse gerei, dat vooral
bekend is in de samenstelling naaigerei. Letterlijk betekent het 'dat wat
gereed gemaakt is'. In de Zuid-Gelderse dialecten kreeg het een heel algeme
ne betekenis:
Groothuis (1885): Geraai, geraei - goed, gereedschap, spul. - Ba! wa d-'n
miesderaobi geraei is da' ! VO: grèèi, 1. spul, onbekende (grond)stof; 2. tex
tiel, kleren; 3. gerief, gereedschap. Heli: grei, Jk lus dàgrei nie, zèèj Jan Maal,
mar hij had et niet gepruufd, Ik lust dat spul niet, zei Jan Maal, maar hij had
het niet eens geproefd; Jen den ütg6nde tied wiere de stroizek, de kusses en grei
en dinge allem61 tedeger geluch, In het voorjaar werden de strozakken, de kussens en dergelijke allemaal zorgvuldig gelucht en NB: greij, 1. spul; 2. kle
ren; 3. gereedschap; 4. allerlei goederen. OB grei, grèij, spul, spullen, kleding,
onbekende stof; W grèij, gerei, spul, (sterke) drank, kleren.
47
Heel aardig is de samenstelling kètsgrèèi, als aanduiding voor opgeschoten jeugd, vooral van kermisgangers in de danstent gezegd. Ouderen die willen gaan dansen, geven zich niet met kètsgrèèi af. Niks as Kètsgrèèi (alleen maar apekoppen) (VO). Der zat alleen mar ketsgrei ien de dreuge teant, er zat alleen maar opgeschoten jeugd in de Droge Tent (Hell). Dat dreuge teant
wordt niet verder toegelicht, maar bedoeld zal zijn een dansgelegenheid in een tent waar geen sterke drank verkocht mocht worden, vroeger sprak men in dit verband van Verlof-A.
Ketsgreij, opgeschoten jeugd.. Ut is veul ketsgreij ddnaor de disco gaot, NB. In Millingen heeft ketsen ook nog de betekenis `passeren, gebeuren'. Da' kets
mien nie mer, dat zal mij niet meer overkomen (Hell).
Krang
Kranks — averechts, verkeerd. Ge mot 't umdraeije; ik geleuf as dat dat de
krankse ka(a)nt is, Gij moet het omdraaien; ik geloof dat dat de averechtse zijde is. Mot et goed kranks op de bleik geleed worre? (Groothuis 1885)
VO kranks, ook wel krangs, binnenstebuiten, `gedraaid', van kousen; NB krangs, verkeerd om; Hell krang, binnenste buiten en ook dwars: ziet now nie zeiw krang, jungske, wees nu nie zo dwars, jongetje; OB krang, krangs, binnenstebuiten.
Neule
De oudere woordenlijsten geven het woord niet. VO zaniken, zeuren: daen stet toch nie te meid, sta toch niet te zaniken. OB neule, zeuren: toe jong, lig toch nie zo te neule, toe joh, zeur toch niet zo Hell naiile: now moj nie ligge te naiile, ge hèt et eiges gewild, nu moet je niet zeuren, je hebt het zelf gewild. Nadle is drenzen, zeuren, maar ook wauwe-len; soms ook: kermen; NB neuile, zaniken, zeuren; W zaniken, zeuren.
48
Heel aardig is de samenstelling kètsgrèèi, als aanduiding voor opgeschoten
jeugd, vooral van kermisgangers in de danstent gezegd. Ouderen die willen
gaan dansen, geven zich niet met kètsgrèèi af. Niks as Kètsgrèèi (alleen maar
apekoppen) (VO). Der zat alleen mar ketsgrei ien de dreuge teant, er zat
alleen maar opgeschoten jeugd in de Droge Tent (Heli). Dat dreuge teant
wordt niet verder toegelicht, maar bedoeld zal zijn een dansgelegenheid in
een tent waar geen sterke drank verkocht mocht worden, vroeger sprak men
in dit verband van Verlof-A.
Ketsgreij, opgeschoten jeugd: Ut is veul ketsgreij dilnaar de disco gaat, NB.
In Millingen heeft ketsen ook nog de betekenis 'passeren, gebeuren'. Dil kets
mien nie mer, dat zal mij niet meer overkomen (Heli).
Krang
Kranks - averechts, verkeerd. Ge mot 't umdraeije; ik geleuf as dat dat de
krankse ka(a)nt is, Gij moet het omdraaien; ik geloof dat dat de averechtse
zijde is. Mot et goed kranks op de bleik geleed warre? (Groothuis 1885)
VO kranks, ook wel krangs, binnenstebuiten, 'gedraaid', van kousen;
NB krangs, verkeerd om;
Heli krang, binnenste buiten en ook dwars: ziet now nie zaw krang, jungske,
wees nu nie zo dwars, jongetje;
OB krang, krangs, binnenstebuiten.
Neule
De oudere woordenlijsten geven het woord niet.
VO nööle, zaniken, zeuren: daen sta toch nie te nööle, meid, sta toch niet te
zaniken.
OB neule, zeuren: toe jong, lig toch nie zo te neule, toe joh, zeur toch niet zo
Heli naöle: now moj nie ligge te naöle, ge hèt et eiges gewild, nu moet je niet zeuren, je hebt het zelf gewild. Naöle is drenzen, zeuren, maar ook wauwe
len; soms ook: kermen;
NB neuile, nöle, zaniken, zeuren;
W nööle zaniken, zeuren.
Zuid-gelderse dialecten
Heel aardig is de samenstelling kètsgrèèi, als aanduiding voor opgeschoten
jeugd, vooral van kermisgangers in de danstent gezegd. Ouderen die willen
gaan dansen, geven zich niet met kètsgrèèi af. Niks as Kètsgrèèi (alleen maar
apekoppen) (VO). Der zat alleen mar ketsgrei ien de dreuge teant, er zat
alleen maar opgeschoten jeugd in de Droge Tent (Heli). Dat dreuge teant
wordt niet verder toegelicht, maar bedoeld zal zijn een dansgelegenheid in
een tent waar geen sterke drank verkocht mocht worden, vroeger sprak men
in dit verband van Verlof-A.
Ketsgreij, opgeschoten jeugd: Ut is veul ketsgreij dilnaar de disco gaat, NB.
In Millingen heeft ketsen ook nog de betekenis 'passeren, gebeuren'. Dil kets
mien nie mer, dat zal mij niet meer overkomen (Heli).
Krang
Kranks - averechts, verkeerd. Ge mot 't umdraeije; ik geleuf as dat dat de
krankse ka(a)nt is, Gij moet het omdraaien; ik geloof dat dat de averechtse
zijde is. Mot et goed kranks op de bleik geleed warre? (Groothuis 1885)
VO kranks, ook wel krangs, binnenstebuiten, 'gedraaid', van kousen;
NB krangs, verkeerd om;
Heli krang, binnenste buiten en ook dwars: ziet now nie zaw krang, jungske,
wees nu nie zo dwars, jongetje;
OB krang, krangs, binnenstebuiten.
Neule
De oudere woordenlijsten geven het woord niet.
VO nööle, zaniken, zeuren: daen sta toch nie te nööle, meid, sta toch niet te
zaniken.
OB neule, zeuren: toe jong, lig toch nie zo te neule, toe joh, zeur toch niet zo
Heli naöle: now moj nie ligge te naöle, ge hèt et eiges gewild, nu moet je niet zeuren, je hebt het zelf gewild. Naöle is drenzen, zeuren, maar ook wauwe
len; soms ook: kermen;
NB neuile, nöle, zaniken, zeuren;
W nööle zaniken, zeuren.
Onmundig
Een ander woord is onmundig, dat niet `onnozer of `onmondig' betekent, maar `onbehouwen, groot en grof uitgevallen, lomp; door zijn omvang moeilijk hanteerbaar, onhandig' (VO). De betekenis `minderjarig' komt in de Nederbetuwe naast `geweldig' voor (NB); Hell heeft maar liefst drie artikelen onmundig, 1. enorm: den kist is onmundig zwaor; 2. geweldig: Heant de Koek kos onmundig zwetse en 3. lomp: Dén Dubbelgespierde is mien te onmundig. Opgemerkt wordt dat onmundig niet `onmondig, onvolwassen' betekent; OB ommundig, onmundig, onmondig, stom, onbehouwen, groot; W ommundig, lomp, onbehouwen, groot uitgevallen.
Rijze
Rijze — vallen, afvallen. — In October zal 't waoter wel valle. Da' duug 'et (= doet het) ielk jaor. Ze zegge dè van 'et rijze van de blaojer boven (d.i. aan den Boven-Rijn). — Zie Van Dale op rijselen en njzen. - Ook in fig. zin. Zoo heet het van een bankroetier: Toen"t mee sen zaoken in 't niet gereeze waar. (Groothuis 1885)
VO njze, vallen (van bladeren, koren uit droge halmen, hooizaad, stof dat door de zoldering naar beneden komt); NB rijze, vallen van het blad, dwarrelen van stof dat door de kieren komt; Hell rèèize, omlaagdwarrelen van stof; een ander woord is tatize; OB rieze, omlaag vallen, van b.v. naalden van een kerstboom; rijzen van deeg.
Room
Room is in het land van Maas en Waal het gewone woord voor (rnelk' en melk is er `karnemelk; vandaar romepap, `zoetemelksepak' en melkepap, nemelksepap' (VO). In het Nederbetuws is een gezegde: melk is goed veur ut bloed. Van room worde dik, karnemelk is goed voor het bloed, van melk word je te dik. Uit de room schiete, van schrik weigeren melk te leveren, gezegd van een koe, wordt ook overdrachtelijk gebruikt. Millingen (Hell) kent een
variant: de room optrekke, Toen Den Bèèr de marsjessees n zag komme trok ie de room op, Toen De Beer de marechaussees zag aankomen, krabbelde hij
49
Onmundig
Een ander woord is onmundig, dat niet 'onnozel' of 'onmondig' betekent,
maar 'onbehouwen, groot en grof uitgevallen, lomp; door zijn omvang
moeilijk hanteerbaar, onhandig' (VO). De betekenis 'minderjarig· komt in de
Nederbetuwe naast 'geweldig' voor (NB); Heli heeft maar liefst drie artikelen
onmundig, 1. enorm: dén kist is onmundig zwaor; 2. geweldig: Heant de Koek
kos onmundig zwetse en 3. lomp: Dén Dubbelgespierde is mien te onmundig.
Opgemerkt wordt dat onmundig niet 'onmondig, onvolwassen' betekent; OB
ommundig, onmundig, onmondig, stom, onbehouwen, groot; W ommundig,
lomp, onbehouwen, groot uitgevallen.
Rijze
Rijze - vallen, afvallen. - In October zal 't wao ter wel valle. Da' duug 'et (=
doet het) ielk jaor. Ze zegge dè van 'et rijze van de blaojer boven (d.i. aan den
Boven-Rijn). - Zie Van Dale op rijselen en rijzen. - Ook in fig. zin. Zoo heet
het van een bankroetier: Toen' 't mee sen zaoken in 't niet gereeze waar. (Groothuis 1885)
VO rijze, vallen (van bladeren, koren uit droge halmen, hooizaad, stof dat
door de zoldering naar beneden komt);
NB rijze, vallen van het blad, dwarrelen van stof dat door de kieren komt;
Heli rèèize, omlaagdwarrelen van stof; een ander woord is taöze; OB rieze, omlaag vallen, van b.v. naalden van een kerstboom; rijzen van
deeg.
Room
Room is in het land van Maas en Waal het gewone woord voor 'melk' en
melk is er 'karnemelk', vandaar romepap, 'zoetemelksepak' en melkepap, 'kar
nemelksepap' (VO). In het Nederbetuws is een gezegde: melk is goed veur ut
bloed. Van room worde dik, karnemelk is goed voor het bloed, van melk word
je te dik. Uit de room schiete, van schrik weigeren melk te leveren, gezegd van
een koe, wordt ook overdrachtelijk gebruikt. Millingen (Heli) kent een
variant: de room optrekke, Toen Den Bèèr de marsjessees on zag komme trok ie
de room op, Toen De Beer de marechaussees zag aankomen, krabbelde hij
49
De woorden en woorddelen
Onmundig
Een ander woord is onmundig, dat niet 'onnozel' of 'onmondig' betekent,
maar 'onbehouwen, groot en grof uitgevallen, lomp; door zijn omvang
moeilijk hanteerbaar, onhandig' (VO). De betekenis 'minderjarig· komt in de
Nederbetuwe naast 'geweldig' voor (NB); Heli heeft maar liefst drie artikelen
onmundig, 1. enorm: dén kist is onmundig zwaor; 2. geweldig: Heant de Koek
kos onmundig zwetse en 3. lomp: Dén Dubbelgespierde is mien te onmundig.
Opgemerkt wordt dat onmundig niet 'onmondig, onvolwassen' betekent; OB
ommundig, onmundig, onmondig, stom, onbehouwen, groot; W ommundig,
lomp, onbehouwen, groot uitgevallen.
Rijze
Rijze - vallen, afvallen. - In October zal 't wao ter wel valle. Da' duug 'et (=
doet het) ielk jaor. Ze zegge dè van 'et rijze van de blaojer boven (d.i. aan den
Boven-Rijn). - Zie Van Dale op rijselen en rijzen. - Ook in fig. zin. Zoo heet
het van een bankroetier: Toen' 't mee sen zaoken in 't niet gereeze waar. (Groothuis 1885)
VO rijze, vallen (van bladeren, koren uit droge halmen, hooizaad, stof dat
door de zoldering naar beneden komt);
NB rijze, vallen van het blad, dwarrelen van stof dat door de kieren komt;
Heli rèèize, omlaagdwarrelen van stof; een ander woord is taöze; OB rieze, omlaag vallen, van b.v. naalden van een kerstboom; rijzen van
deeg.
Room
Room is in het land van Maas en Waal het gewone woord voor 'melk' en
melk is er 'karnemelk', vandaar romepap, 'zoetemelksepak' en melkepap, 'kar
nemelksepap' (VO). In het Nederbetuws is een gezegde: melk is goed veur ut
bloed. Van room worde dik, karnemelk is goed voor het bloed, van melk word
je te dik. Uit de room schiete, van schrik weigeren melk te leveren, gezegd van
een koe, wordt ook overdrachtelijk gebruikt. Millingen (Heli) kent een
variant: de room optrekke, Toen Den Bèèr de marsjessees on zag komme trok ie
de room op, Toen De Beer de marechaussees zag aankomen, krabbelde hij
49
terug, bedacht hij zich. Mèlkepap is ook in Millingen larnemelksepap). OB room, melk en room.
De melk van de koe mag dan room genoemd worden, de koe wordt gemol-
ken. De tijd waarop de koeien gemolken moeten worden, is in Maas en Waal de melkested en in de Nederbetuwe melkestijd. De auto die de room bij de boer ophaalde, heette de melkauto, en het geld dat hij voor het witte vocht beurde, melkgeld.
In de oostelijke helft van Noord-Brabant is room(e) ook het gewone woord voor melk en gebruikt men melk ter aanduiding van karnemelk. Voor dagelijkse consumptie was in de armere gebieden, waar de boeren maar een gering aantal melkkoeien konden houden, melk een luxeproduct, karnemelk was veel goedkoper en daarmee voedde men zich. Vandaar dat het gewone woord melk gebruikt ging worden voor de gewone dagelijkse (karne)melk.
Slibbere
Slibbere, sliffere (glijden), Sliffere — glibberen, glijden op eene ijsbaan. N. Brab. slibbere (Groothuis 1885) VO slifferen, glijden op een ijsbaantje of op harde sneeuw; NB sliffere, glijden; Hell slibbere, baantje glijden; OB slippere, slibbere, glijden over de ijsbaan; W slibbere, baantje glijden.
Spelke
Spèlleke (van spalke) — een leelijk gezicht trekken (Groothuis 1885)
NB spèlke, spèlleke loeren, met grote ogen toekijken, gluren; VO spèlke, met grote ogen toekijken, gapen; Hell spèlke, gluren; OB spèlke, spèlleke, de tong uitsteken, met grote ogen toekijken, afkijken op school; W spèlleke, nieuwsgierig kijken, met grote ogen kijken.
50
terug, bedacht hij zich. Mèlkepap is ook in Millingen 'karnemelksepap'. OB
room, melk en room.
De melk van de koe mag dan room genoemd worden, de koe wordt gemol
ken. De tijd waarop de koeien gemolken moeten worden, is in Maas en Waal
de melkested en in de Nederbetuwe melkestijd. De auto die de room bij de
boer ophaalde, heette de melkauto, en het geld dat hij voor het witte vocht
beurde, melkgeld.
In de oostelijke helft van Noord-Brabant is room(e) ook het gewone
woord voor melk en gebruikt men melk ter aanduiding van karnemelk. Voor
dagelijkse consumptie was in de armere gebieden, waar de boeren maar een
gering aantal melkkoeien konden houden, melk een luxeproduct, karnemelk
was veel goedkoper en daarmee voedde men zich. Vandaar dat het gewone
woord melk gebruikt ging worden voor de gewone dagelijkse (karne)melk.
Slibbere
Slibbere, sliffere (glijden), Sliffere - glibberen, glijden op eene ijsbaan. N.
Brab. slib bere (Groothuis 1885)
VO slifferen, glijden op een ijsbaantje of op harde sneeuw;
NB sliffere, glijden;
Hell slib bere, baantje glijden; OB slippere, slib bere, glijden over de ijsbaan; W
slibbere, baantje glijden.
Spe/ke
Spèlleke (van spalke) - een leelijk gezicht trekken (Groothuis 1885)
NB spèlke, spèlleke loeren, met grote ogen toekijken, gluren;
VO spèlke, met grote ogen toekijken, gapen;
Heli spèlke, gluren;
OB spèlke, spèlleke, de tong uitsteken, met grote ogen toekijken, afkijken op
school;
W spèlleke, nieuwsgierig kijken, met grote ogen kijken.
50
Zuid-gelderse dialecten
terug, bedacht hij zich. Mèlkepap is ook in Millingen 'karnemelksepap'. OB
room, melk en room.
De melk van de koe mag dan room genoemd worden, de koe wordt gemol
ken. De tijd waarop de koeien gemolken moeten worden, is in Maas en Waal
de melkested en in de Nederbetuwe melkestijd. De auto die de room bij de
boer ophaalde, heette de melkauto, en het geld dat hij voor het witte vocht
beurde, melkgeld.
In de oostelijke helft van Noord-Brabant is room(e) ook het gewone
woord voor melk en gebruikt men melk ter aanduiding van karnemelk. Voor
dagelijkse consumptie was in de armere gebieden, waar de boeren maar een
gering aantal melkkoeien konden houden, melk een luxeproduct, karnemelk
was veel goedkoper en daarmee voedde men zich. Vandaar dat het gewone
woord melk gebruikt ging worden voor de gewone dagelijkse (karne)melk.
Slibbere
Slibbere, sliffere (glijden), Sliffere - glibberen, glijden op eene ijsbaan. N.
Brab. slib bere (Groothuis 1885)
VO slifferen, glijden op een ijsbaantje of op harde sneeuw;
NB sliffere, glijden;
Hell slib bere, baantje glijden; OB slippere, slib bere, glijden over de ijsbaan; W
slibbere, baantje glijden.
Spe/ke
Spèlleke (van spalke) - een leelijk gezicht trekken (Groothuis 1885)
NB spèlke, spèlleke loeren, met grote ogen toekijken, gluren;
VO spèlke, met grote ogen toekijken, gapen;
Heli spèlke, gluren;
OB spèlke, spèlleke, de tong uitsteken, met grote ogen toekijken, afkijken op
school;
W spèlleke, nieuwsgierig kijken, met grote ogen kijken.
50
I melk; II mulk; III goejmelk; IV room a; V goejromm a
I karnemelk enz.; II botermelk enz.; III botermulk enz.; IV melk; V karnemulk enz.; VI mulk
De kaarten 91 en 92 uit het proefschrift van A.A. Weijnen, Onderzoek naar de Dialectgrenzen in
Noord-Brabant uit 1937. Op deze kaartjes is aangegeven wat de plaatselijke benamingen voor melk en
karnemelk in Noord-Brabant zijn.
Tramp e
Trampe — trappen, schoppen (Goothuis 1885) NB tramp, schop; trampe, schoppen Hell trampe, trappen van een paard; ook van mensen maar dan in de beteke-nis neer- of achterwaarts trappen, terwijl schuppe voorwaarts schoppen betekent; OB trampe, trappen, schoppen.
51
[melk; IJ muik; IJl goejmelk; IV room,; V goejromm,
I karnemelk enz.; IJ botermelk enz.; IJl botermuik enz.; IV melk; V karnemulk enz.; VI muik
\I , IV
De kaarten 91 en 92 uit het proefschrift van A.A. Weijnen, Onderzoek naar de Dialectgrenzen in
Noord-Brabant uit 1937. Op deze kaartjes is aangegeven wat de plaatselijke benamingen voor melk en
karnemelk in Noord-Brabant zijn.
Trampe
Trampe - trappen, schoppen (Goothuis 1885)
NB tramp, schop; trampe, schoppen
Heli trampe, trappen van een paard; ook van mensen maar dan in de betekenis neer- of achterwaarts trappen, terwijl schuppe voorwaarts schoppen
betekent;
OB trampe, trappen, schoppen.
51
De woorden en woorddelen
I melk; IJ muik; IJl goejmelk; IV room,; V goejromm,
I karnemelk enz.; JI botermelk enz.; JII botermuik enz.; IV melk; V karnemulk enz.; VI muik
11 , IV
De kaarten 91 en 92 uit het proefschrift van A.A. Weijnen, Onderzoek naar de Dialectgrenzen in
Noord-Brabant uit 1937. Op deze kaartjes is aangegeven wat de plaatselijke benamingen voor melk en
karnemelk in Noord-Brabant zijn.
Trampe
Trampe - trappen, schoppen (Goothuis 1885)
NB tramp, schop; trampe, schoppen
Heli trampe, trappen van een paard; ook van mensen maar dan in de betekenis neer- of achterwaarts trappen, terwijl schuppe voorwaarts schoppen
betekent;
OB trampe, trappen, schoppen.
51
Aan zijn heruitgave van de bundel Distels in het weiland [1865], voegde Eijssens verklarende woordenlijstjes toe, van woorden en zaken waarvan hij dacht dat ze voor de moderne lezer niet zonder meer duidelijk waren. Een aantal woorden vinden we terug in de moderne dialectwoordenboeken, soms met een interessante betekenisontwikkeling. (In het volgende overzicht staat VO weer voor Maas en Waal, Hell voor Mil-lingen, NB voor Nederbetuwe, OB voor Overbetuws en W voor Wijchens Woordenboek.)
balkenbrie: spijs, veel in Gelderland gegeten, bereid uit het vlees van de var-
kenskop en ander vleesafval, bloed en vet, gekookt met boek-
weitmeel, krenten en rozijnen. Hier slaat Cremer de plank mis en
overdrijft hij, want niet alle ij's werden ie; het moet balkenbrij
zijn.
NB: balkenbrij, bnj, vlees en bloed van varkenskop met meel en
rommelkruid.
bestel: bevel.
NB bestelle, opdracht geven; VO regelen, zorgen
bokspiepen: broekspijpen.
NB boks, verklw. bukske troek'; VO boks, 'broek' en zelfs spie-
kerboks, `spijkerbroek'. Hell boks, 'broek' in tal van uitdrukkin-
gen en gezegden, o.a. Pit H6swies had et 6n de boks 6n, Pit
H6swies had de pest in, en de Pa-, kreeg et 6n de boks van
116Idere, De Pals (buurt in Millingen) verloor van Haalderen.
dempig: kortademig
NB dempig, 1. kortademig, 2. warm en vochtig: het is dempig
weir.
êkbotter: azijnboter
NB èèk, 'azijn'. Hell èèk: giet nog eens en fietske èèk op de
lukskes, giet nog eens een beetje azijn op de uitjes.
fleselemie: gezicht
NB fiezelemie, maar met de betekenis `vrouwelijk geslachtsor-
gaan'
flets: flauw van smaak
NB flets, bleek: ge ziet' er flets uit.
52
Aan zijn heruitgave van de bundel Distels in het weiland [1865], voegde
Eijssens verklarende woordenlijst jes toe, van woorden en zaken waarvan hij
dacht dat ze voor de moderne lezer niet zonder meer duidelijk waren. Een
aantal woorden vinden we terug in de moderne dialectwoordenboeken,
soms met een interessante betekenisontwikkeling.
(In het volgende overzicht staat VO weer voor Maas en Waal, HelI voor Mil
lingen, NB voor Nederbetuwe, OB voor Overbetuws en W voor Wijchens
Woordenboek. )
balkenbrie:
bestel:
bokspiepen:
dempig:
êkbotter:
fieselemie:
flets:
spijs, veel in Gelderland gegeten, bereid uit het vlees van de var·
kenskop en ander vleesafval, bloed en vet, gekookt met boek·
weitmeel, krenten en rozijnen. Hier slaat Cremer de plank mis en
overdrijft hij, want niet alle ij's werden ie; het moet balkenbrij
zijn.
NB: balkenbrij, brij, vlees en bloed van varkenskop met meel en
rommelkruid.
bevel.
NB bestel/e, opdracht geven; VO regelen, zorgen
broekspijpen.
NB boks, verklw. bukske 'broek'; VO boks, 'broek' en zelfs spie
kerboks, 'spijkerbroek'. Heli boks, 'broek' in tal van uitdrukkin
gen en gezegden, O.a. Pit Hoswies had et on de boks on, Pit
H6swies had de pest in, en de Pa-Is kreeg et on de boks van
Holdere, De Pais (buurt in Millingen) verloor van Haalderen.
kortademig
NB dempig, 1. kortademig, 2. warm en vochtig: het is dempig
weir.
azijnboter
NB èèk, 'azijn'. Heli èèk: giet nog eens en fietske èèk op de
lukskes, giet nog eens een beetje azijn op de uitjes.
gezicht
NB fiezelemie, maar met de betekenis 'vrouwelijk geslachtsor
gaan'
flauw van smaak
NB flets, bleek: ge ziet' er flets uit.
52
Zuid-gelderse dialecten
Aan zijn heruitgave van de bundel Distels in het weiland [1865], voegde
Eijssens verklarende woordenlijst jes toe, van woorden en zaken waarvan hij
dacht dat ze voor de moderne lezer niet zonder meer duidelijk waren. Een
aantal woorden vinden we terug in de moderne dialectwoordenboeken,
soms met een interessante betekenisontwikkeling.
(In het volgende overzicht staat VO weer voor Maas en Waal, HelI voor Mil
lingen, NB voor Nederbetuwe, OB voor Overbetuws en W voor Wijchens
Woordenboek. )
balkenbrie:
bestel:
bokspiepen:
dempig:
êkbotter:
fieselemie:
flets:
spijs, veel in Gelderland gegeten, bereid uit het vlees van de var·
kenskop en ander vleesafval, bloed en vet, gekookt met boek·
weitmeel, krenten en rozijnen. Hier slaat Cremer de plank mis en
overdrijft hij, want niet alle ij's werden ie; het moet balkenbrij
zijn.
NB: balkenbrij, brij, vlees en bloed van varkenskop met meel en
rommelkruid.
bevel.
NB bestel/e, opdracht geven; VO regelen, zorgen
broekspijpen.
NB boks, verklw. bukske 'broek'; VO boks, 'broek' en zelfs spie
kerboks, 'spijkerbroek'. Heli boks, 'broek' in tal van uitdrukkin
gen en gezegden, O.a. Pit Hoswies had et on de boks on, Pit
H6swies had de pest in, en de Pa-Is kreeg et on de boks van
Holdere, De Pais (buurt in Millingen) verloor van Haalderen.
kortademig
NB dempig, 1. kortademig, 2. warm en vochtig: het is dempig
weir.
azijnboter
NB èèk, 'azijn'. Heli èèk: giet nog eens en fietske èèk op de
lukskes, giet nog eens een beetje azijn op de uitjes.
gezicht
NB fiezelemie, maar met de betekenis 'vrouwelijk geslachtsor
gaan'
flauw van smaak
NB flets, bleek: ge ziet' er flets uit.
52
foezel: slechte jenever
NB foezele, 1. aanlengen van jenever; 2. bekokstoven, verhap-
stukken, manipuleren. Foezelgelul (NB), dronkemanspraat.
Hell foe-zel, jenever en foe-zele, er met de pet naar gooien.
geavensierd: verder gekomen
VO aonavvesere, doorwerken, opschieten.
gefigelierd: gebrand
NB figeliere, 1. ronddwalen, 2. uitsmijten.
Hell figelie're: ien den oorlog was et duk en heel gefigelier um
ow fiets 6nt nje te ha-Ide, een heel gepuzzel.
geldig: geld opbrengend
NB geldig, duur: de appels zijn dit jaor goed geldig.
grutsig: trots
NB gruts, groots, verwaand, trots; VO gruts, trots.
NB grutsig, hooghartig.
Hell gr6tsig, verwaand.
ievers: iets
NB ievers, iewers, ergens, ergens anders: Die miens w6nt tigge-
wordig iewers aanders.
jassen: pandoeren, kaartspelen
NB jasse, 1. aardappelen schillen; 2. kaartspel
kammenet: ladenkast
NB kammienet, kabinet.
keujes: biggen
NB keuje, varken; VO keuie, 1. varken; 2. onbeschoft persoon.
klavvettert: snatert
NB Klabèttere, hinderlijk heen en weer lopen, kletteren, hardto-
p..
Hell klabat'tere, luidruchtig zijn.
kromhouten: verbindingshouten tussen dek en boord
NB kromhout, hout om een geslacht varken op de ladder te hangen.
mankeliek: droevig
NB mankeliek, iemand die slecht loopt
mergen: oppervlaktemaat, in Gelderland 318o M2
NB mèrge, oppervlaktemaat voor grond. In Gelderland ongeveer
3000 rT,
53
{oezei:
geavensierd:
ge{igelierd:
geldig:
grutsig:
ie vers:
jassen:
kammenet:
keujes:
klawettert:
kromhouten:
mankeliek:
mergen:
slechte jenever
NB {oezele, 1. aanlengen van jenever; 2. bekokstoven, verhap·
stukken, manipuleren. Foezelgelul (NB), dronkemanspraat.
Heli {oe·zel, jenever en {oe-zele, er met de pet naar gooien.
verder gekomen
va aonavvesere, doorwerken, opschieten.
gebrand
NB {igeliere, 1. ronddwalen, 2. uitsmijten.
Heli {igelie're: ien den oorlog was et duk en heel ge{igelier um
ow {iets ant rije te ha-Ide, een heel gepuzzel.
geld opbrengend
NB geldig, duur: de appels zijn dit jaor goed geldig.
trots
NB gruts, groots, verwaand, trots; va gruts, trots.
NB grutsig, hooghartig.
Heli grötsig, verwaand.
iets
NB ievers, iewers, ergens, ergens anders: Die miens want tigge
wordig iewers aanders.
pandoeren, kaartspelen
NB jasse, 1. aardappelen schillen; 2. kaartspel
ladenkast
NB kammienet, kabinet.
biggen
NB keuje, varken; va keuie, 1. varken; 2. onbeschoft persoon.
snatert
NB Klabèttere, hinderlijk heen en weer lopen, kletteren, hardlo
pen.
Heli klabat'tere, luidrUChtig zijn.
verbindingshouten tussen dek en boord
NB kromhout, hout om een geslacht varken op de ladder te hangen.
droevig
NB mankeliek, iemand die slecht loopt
oppervlaktemaat, in Gelderland 3180 m2
NB mèrge, oppervlaktemaat voor grond. In Gelderland ongeveer
3000 m'
53
De woorden en woorddelen
{oezei:
geavensierd:
ge{igelierd:
geldig:
grutsig:
ie vers:
jassen:
kammenet:
keujes:
klawettert:
kromhouten:
mankeliek:
mergen:
slechte jenever
NB {oezele, 1. aanlengen van jenever; 2. bekokstoven, verhap·
stukken, manipuleren. Foezelgelul (NB), dronkemanspraat.
Heli {oe·zel, jenever en {oe-zele, er met de pet naar gooien.
verder gekomen
va aonavvesere, doorwerken, opschieten.
gebrand
NB {igeliere, 1. ronddwalen, 2. uitsmijten.
Heli {igelie're: ien den oorlog was et duk en heel ge{igelier um
ow {iets ant rije te ha-Ide, een heel gepuzzel.
geld opbrengend
NB geldig, duur: de appels zijn dit jaor goed geldig.
trots
NB gruts, groots, verwaand, trots; va gruts, trots.
NB grutsig, hooghartig.
Heli grötsig, verwaand.
iets
NB ievers, iewers, ergens, ergens anders: Die miens want tigge
wordig iewers aanders.
pandoeren, kaartspelen
NB jasse, 1. aardappelen schillen; 2. kaartspel
ladenkast
NB kammienet, kabinet.
biggen
NB keuje, varken; va keuie, 1. varken; 2. onbeschoft persoon.
snatert
NB Klabèttere, hinderlijk heen en weer lopen, kletteren, hardlo
pen.
Heli klabat'tere, luidrUChtig zijn.
verbindingshouten tussen dek en boord
NB kromhout, hout om een geslacht varken op de ladder te hangen.
droevig
NB mankeliek, iemand die slecht loopt
oppervlaktemaat, in Gelderland 3180 m2
NB mèrge, oppervlaktemaat voor grond. In Gelderland ongeveer
3000 m'
53
mier, door he'k
'en — oan: daar heb ik een hekel aan
NB mier hebbe, het land hebben
nochtmoal: avondmaal
NB nachmoolszilver, avondmaalszilver: Bij ut Aovondmaol in
onze kjerk mot ut nachmaolszilver erpontefikaol utzien. In de
samenstelling is het oude woord bewaard gebleven
verrel: gewichtsmaat
verreljoar: kwart jaar
NB verrel, vjel, 1/4 gedeelte van een hoeveelheid.
Hell verrel, een kwart.
vertrampenierde: vernielde NB vertrampeniere, vertrappen.
weerden: buitendijks land
NB wèèrdes, uiterwaarden; VO werd, 1. bij het dorp behorend
geheel van uiterwaarden, in tegenstelling tot het vèld (polder); 2.
aandeel in de uiterwaarden, stuk weiland aldaar. De vraag is of
Cremer hier wel een juist meervoud heeft gemaakt, want een
meervoud op -es is oorspronkelijker dan dat op -en.
Vaktaal: de taal van de riviervissers
Aparte vermelding verdient het proefschrift van Th.H. van Doorn, uit 1971,
gewijd aan de de vaktaal van de riviervisserij in Nederland. Het is getiteld
Terminologie van riviervissers in Nederland, en gezien het onderwerp en de
geschiedenis van het hier behandelde gebied zal het duidelijk zijn dat de
streek van de grote rivieren in deze uitgebreide studie een centrale plaats
inneemt. Wie iets wil weten over de techniek, de taal en de geschiedenis van
deze tak van bedrijvigheid moet dit boek ter hand nemen. Van de plaatsen
waarvoor materiaal werd verzameld liggen de volgende binnen ons gebied: Appeltern, Dreumel, Drumpt, Heerewaarden, Beneden-Leeuwen, Maurik,
Millingen, Ravenswaay, Wamel en Woudrichem. Deze studie verschaft zeer
fijnzinnige informatie over het ambacht van de riviervisserij, dat ten tijde
van het onderzoek ten dode was opgeschreven.
In de volgende tekst komen alleen al ter aanduiding van de zalm in zijn verschillende levensstadia de volgende woorden voor: zalm, overblijvers,
forellenkleed, aftrekken, zalmkleed, opzwemmende zalmen, oude zalmen, nieu-
54
mier, daar he'k
'en - aan:
nachtmaal:
verrel:
verreljaar:
daar heb ik een hekel aan
NB mier hebbe, het land hebben
avondmaal
NB nachmaalszilver, avondmaalszilver: Bij ut Aavandmaal in
anze kjerk mat ut nachmaalszilver er pantefikaal utzien. In de
samenstelling is het oude woord bewaard gebleven
gewichtsmaat
kwart jaar
NB verrel, vjel, 1/4 gedeelte van een hoeveelheid.
Heli verrel, een kwart.
vertrampenierde: vernielde NB vertrampeniere, vertrappen.
weerden: buitendijks land
NB wèèrdes, uiterwaarden; VO werd, 1. bij het dorp behorend
geheel van uiterwaarden, in tegenstelling tot het vèld (polder); 2.
aandeel in de uiterwaarden, stuk weiland aldaar. De vraag is of
Cremer hier wel een juist meervoud heeft gemaakt, want een
meervoud op ·es is oorspronkelijker dan dat op ·en.
Vaktaal: de taal van de riviervissers
Aparte vermelding verdient het proefschrift van Th.H. van Doorn, uit 1971,
gewijd aan de de vaktaal van de riviervisserij in Nederland. Het is getiteld
Terminologie van riviervissers in Nederland, en gezien het onderwerp en de
geschiedenis van het hier behandelde gebied zal het duidelijk zijn dat de
streek van de grote rivieren in deze uitgebreide studie een centrale plaats
inneemt. Wie iets wil weten over de techniek, de taal en de geschiedenis van
deze tak van bedrijvigheid moet dit boek ter hand nemen. Van de plaatsen
waarvoor materiaal werd verzameld liggen de volgende binnen ons gebied:
Appeltern, Dreumel, Drumpt, Heerewaarden, Beneden-Leeuwen, Maurik,
Millingen, Ravenswaay, Wamel en Woudrichem. Deze studie verschaft zeer
fijnzinnige informatie over het ambacht van de riviervisserij, dat ten tijde
van het onderzoek ten dode was opgeschreven.
In de volgende tekst komen alleen al ter aanduiding van de zalm in zijn
verschillende levensstadia de volgende woorden voor: zalm, overblijvers,
forel/enkleed, aftrekken, zalm kleed, opzwemmende zalmen, oude zalmen, nieu-
54
Zuid-gelderse dialecten
mier, daar he'k
'en - aan:
nachtmaal:
verrel:
verreljaar:
daar heb ik een hekel aan
NB mier hebbe, het land hebben
avondmaal
NB nachmaalszilver, avondmaalszilver: Bij ut Aavandmaal in
anze kjerk mat ut nachmaalszilver er pantefikaal utzien. In de
samenstelling is het oude woord bewaard gebleven
gewichtsmaat
kwart jaar
NB verrel, vjel, 1/4 gedeelte van een hoeveelheid.
Heli verrel, een kwart.
vertrampenierde: vernielde NB vertrampeniere, vertrappen.
weerden: buitendijks land
NB wèèrdes, uiterwaarden; VO werd, 1. bij het dorp behorend
geheel van uiterwaarden, in tegenstelling tot het vèld (polder); 2.
aandeel in de uiterwaarden, stuk weiland aldaar. De vraag is of
Cremer hier wel een juist meervoud heeft gemaakt, want een
meervoud op ·es is oorspronkelijker dan dat op ·en.
Vaktaal: de taal van de riviervissers
Aparte vermelding verdient het proefschrift van Th.H. van Doorn, uit 1971,
gewijd aan de de vaktaal van de riviervisserij in Nederland. Het is getiteld
Terminologie van riviervissers in Nederland, en gezien het onderwerp en de
geschiedenis van het hier behandelde gebied zal het duidelijk zijn dat de
streek van de grote rivieren in deze uitgebreide studie een centrale plaats
inneemt. Wie iets wil weten over de techniek, de taal en de geschiedenis van
deze tak van bedrijvigheid moet dit boek ter hand nemen. Van de plaatsen
waarvoor materiaal werd verzameld liggen de volgende binnen ons gebied:
Appeltern, Dreumel, Drumpt, Heerewaarden, Beneden-Leeuwen, Maurik,
Millingen, Ravenswaay, Wamel en Woudrichem. Deze studie verschaft zeer
fijnzinnige informatie over het ambacht van de riviervisserij, dat ten tijde
van het onderzoek ten dode was opgeschreven.
In de volgende tekst komen alleen al ter aanduiding van de zalm in zijn
verschillende levensstadia de volgende woorden voor: zalm, overblijvers,
forel/enkleed, aftrekken, zalm kleed, opzwemmende zalmen, oude zalmen, nieu-
54
we zalmen, hakerts, paaizalmen, winterzalmen, zomerzalmen, jacobszalmen,
hengst. Om nog een voorbeeld te geven, de benamingen voor bliek in ons gebied: bliek in Drumpt, Beneden-Leeuwen en Millingen; puiloog in Dreu-mel, Wamel en Heerewaarden. De bliek is kleiner en lichter dan de brasem; in Beneden-Leeuwen wordt deze vis braasem genoemd, in Millingen breesem
en in Drumpt, Dreumel, Wamel en Heerewaarden briesem. Let wel, het betreft hier het taalgebruik van de vakmensen en niet dat van de andere dorpsbewoners.
Alom bekend is het verhaal van de dienstmeisjes in deze streek die bij hun indiensttreding bedongen dat ze niet iedere dag zalm hoefden te eten. Om te laten zien hoe interessant de zalmvisserij was en hoe prachtig die vaktaal van riviervissers was en ook hoe complex, volgt hier een uitvoerig citaat uit het proefschrift van Van Doorn. Het woord anadroom betekent hier cvanuit de zee de rivier op zwemmend'.
De zalm is een anadrome trekvis, die een deel van zijn leven in het zoetwater van de
bovenstroomloop, een ander deel in zee doorbrengt. Het merendeel der jonge zalmen
verblijft de geboorte als zesweeks zogenaamd dooierbroed, gedurende ongeveer een
jaar op of in de nabijheid van de plaatsen waar ze geboren zijn., een klein deel, meestal
mannelijke exemplaren, de overblijvers, blijven twee jaar, soms nog Langer op die plaat-
sen. De zalmpjes hebben dan nog het forellenkleed aan, d.w.z. dat ze in kleur en teke-
ning het voorkomen hebben van jonge forellen. Tijdens of het aftrekken verkrijgen ze
het zalmkleed, de kleur van volwassen zalm met de zwarte vlekken. Als regel kan
worden aangenomen, dat de zalmen slechts eenmaal aan de voortplanting deelnemen en
dus slechts eenmaal de rivieren opzwemmen. Alle opzwemmende zalmen zijn bestemd
om deel te nemen aan de voortplanting in het volgende voorjaar. Aileen in de herfst
komen zovvel nakomers van de oude als voorlopers van de nieuvve teelt onder de
optrekkende zalmen voor (oude en nieuwe zalmen). De bovenbedoelde nakomers van de
oude teelt die zich in uiterlijk: rode of grauwe kleur, vermagerd lichaam, haak aan de
onderkaak bij de hommers (hakerts), sterk onderscheiden van de nieuwe zalmen van de
volgende teelt, en die door sommige vissers worden aangezien voor speciale
paaizalmen, zijn niets anders dan in vergevorderde staat van rijpheid verkerende zalmen.
De visser onderscheidt nog winterzalmen, zomerzalmen, jacobszolmen. Deze zalmen vor-
men geen onderscheiden rassen of soorten van zalm, zoals door de meeste vissers nog
wordt aangenomen, ze zijn alle van dezelfde soort die alleen verschillen wat betreft het
gewicht, de tijd van opzvvemmen, de toestand waarin ze verkeren met betrekking tot de
55
we zalmen, hakerts, paaizalmen, winterzalmen, zomerzalmen, jacobszalmen,
hengst. Om nog een voorbeeld te geven, de benamingen voor bliek in ons
gebied: bliek in Drumpt, Beneden-Leeuwen en Millingen; puiloog in Dreu
mel, Wamel en Heerewaarden. De bliek is kleiner en lichter dan de brasem;
in Beneden-Leeuwen wordt deze vis braasem genoemd, in Millingen bréésem
en in Drumpt, Dreumel, Wamel en Heerewaarden briêsem. Let wel, het
betreft hier het taalgebruik van de vakmensen en niet dat van de andere
dorpsbewoners.
Alom bekend is het verhaal van de dienstmeisjes in deze streek die bij hun
indiensttreding bedongen dat ze niet iedere dag zalm hoefden te eten. Om te
laten zien hoe interessant de zalmvisserij was en hoe prachtig die vaktaal van
riviervissers was en ook hoe complex, volgt hier een uitvoerig citaat uit het
proefschrift van Van Doorn. Het woord anadroom betekent hier 'vanuit de
zee de rivier op zwemmend'.
De za lm is een anadrome trekvis, die een deel van zijn leven in het zoetwater van de
bovenstroomloop, een ander deel in zee doorbrengt. Het merendeel der jonge zalmen
verblijft na de geboorte als zesweeks zogenaamd dooierbroed, gedurende ongeveer een
jaar op of in de nabijheid van de plaatsen waar ze geboren zijn; een klein deel, meestal
mannelijke exemplaren, de overblijvers, blijven twee jaar, soms nog langer op die plaat·
sen. De zalmpjes hebben dan nog het forel/enkleed aan, d.w.z. dat ze in kleur en teke·
ning het voorkomen hebben van jonge forellen. Tijdens of na het aftrekken verkrijgen ze
het zalmkleed, de kleur van de volwassen zalm met de zwarte vlekken . Als regel kan
worden aangenomen, dat de zalmen slechts eenmaal aan de voortplanting deelnemen en
dus slechts eenmaal de rivieren opzwemmen. Alle opzwemmende zalmen zijn bestemd
om deel te nemen aan de voortplanting in het volgende voorjaar. Alleen in de herfst
komen zowel nakomers van de oude als voorlopers van de nieuwe teelt onder de
optrekkende zalmen voor (oude en nieuwe zalmen). De bovenbedoelde nakomers van de
oude tee lt die zich in uiterlijk : rode of grauwe kleur, vermagerd lichaam, haak aan de
onderkaak bij de hommers (hakerts) , sterk onderscheiden van de nieuwe zalmen van de
volgende teelt, en die door sommige vissers worden aangezien voor speciale
paaizalmen, zijn niets anders dan in vergevorderde staat van rijpheid verkerende zalmen.
De visser onderscheidt nog winterzalmen, zomerzalmen, jacobszalmen. Deze zalmen vor
men geen onderscheiden rassen of soorten van zalm, zoals door de meeste vissers nog
wordt aangenomen, ze zijn alle van dezelfde soort die alleen verschillen wat betreft het
gewicht, de tijd van opzwemmen, de toestand waarin ze verkeren met betrekking tot de
55
De woorden en woorddelen
we zalmen, hakerts, paaizalmen, winterzalmen, zomerzalmen, jacobszalmen,
hengst. Om nog een voorbeeld te geven, de benamingen voor bliek in ons
gebied: bliek in Drumpt, Beneden-Leeuwen en Millingen; puiloog in Dreu
mel, Wamel en Heerewaarden. De bliek is kleiner en lichter dan de brasem;
in Beneden-Leeuwen wordt deze vis braasem genoemd, in Millingen bréésem
en in Drumpt, Dreumel, Wamel en Heerewaarden briêsem. Let wel, het
betreft hier het taalgebruik van de vakmensen en niet dat van de andere
dorpsbewoners.
Alom bekend is het verhaal van de dienstmeisjes in deze streek die bij hun
indiensttreding bedongen dat ze niet iedere dag zalm hoefden te eten. Om te
laten zien hoe interessant de zalmvisserij was en hoe prachtig die vaktaal van
riviervissers was en ook hoe complex, volgt hier een uitvoerig citaat uit het
proefschrift van Van Doorn. Het woord anadroom betekent hier 'vanuit de
zee de rivier op zwemmend'.
De zalm is een anadrome trekvis, die een deel van zijn leven in het zoetwater van de
bovenstroomloop, een ander deel in zee doorbrengt. Het merendeel der jonge zalmen
verblijft na de geboorte als zesweeks zogenaamd dooierbroed, gedurende ongeveer een
jaar op of in de nabijhe id van de plaatsen waar ze geboren zijn; een klein deel, meestal
mannelijke exemplaren, de overblijvers, blijven twee jaar, soms nog langer op die plaat·
sen. De zalmpjes hebben dan nog het forel/enkleed aan, d.w.z. dat ze in kleur en teke·
ning het voorkomen hebben van jonge forellen. Tijdens of na het aftrekken verkrijgen ze
het zalmkleed, de kleur van de volwassen zalm met de zwarte vlekken . Als regel kan
worden aangenomen, dat de zalmen slechts eenmaal aan de voortplanting deelnemen en
dus slechts eenmaal de rivieren opzwemmen. Alle opzwemmende zalmen zijn bestemd
om deel te nemen aan de voortplanting in het volgende voorjaar. Alleen in de herfst
komen zowel nakomers van de oude als voorlopers van de nieuwe teelt onder de
optrekkende zalmen voor (oude en nieuwe zalmen). De bovenbedoelde nakomers van de
oude tee lt die zich in uiterlijk: rode of grauwe kleur, vermagerd lichaam, haak aan de
onderkaak bij de hommers (hakerts), sterk onderscheiden van de nieuwe zalmen van de
volgende teelt, en die door sommige vissers worden aangezien voor speciale
paaizalmen, zijn niets anders dan in vergevorderde staat van rijpheid verkerende zalmen.
De visser onderscheidt nog winterzalmen, zomerzalmen, jacobszalmen. Deze zalmen vor
men geen onderscheiden rassen of soorten van zalm, zoals door de meeste vissers nog
wordt aangenomen, ze zijn alle van dezelfde soort die alleen verschillen wat betreft het
gewicht, de tijd van opzwemmen, de toestand waarin ze verkeren met betrekking tot de
55
ontwikkeling der geslachtsklieren en de daarmee samenhangende toestand van het
lichaam. Een aftrekken. uitgepaaide zalm noemt de visser een hengst.
Terminologie van riviervissers in Nederland is echt een monument voor een bijna verdwenen beroep; het boek kreeg, toen er meer aandacht voor het milieu en de zorg voor onze wateren kwam, opnieuw actualiteit. Er zijn alweer natuurlieffiebbers die dromen van scholen zalm in onze grote rivie-ren en experts zeggen dat die droom eens uit zal komen.
56
ontwikkeling der geslachtsklieren en de daarmee samenhangende toestand van het
lichaam. Een aftrekken de uitgepaaide zalm noemt de visser een hengst.
Terminologie van riviervissers in Nederland is echt een monument voor een
bijna verdwenen beroep; het boek kreeg, toen er meer aandacht voor het
milieu en de zorg voor onze wateren kwam, opnieuw actualiteit. Er zijn
alweer natuurliefhebbers die dromen van scholen zalm in onze grote rivie
ren en experts zeggen dat die droom eens uit zal komen.
Zuid-gelderse dialecten
ontwikkeling der geslachtsklieren en de daarmee samenhangende toestand van het
lichaam. Een aftrekkende uitgepaaide zalm noemt de visser een hengst.
Terminologie van riviervissers in Nederland is echt een monument voor een
bijna verdwenen beroep; het boek kreeg, toen er meer aandacht voor het
milieu en de zorg voor onze wateren kwam, opnieuw actualiteit. Er zijn
alweer natuurliefhebbers die dromen van scholen zalm in onze grote rivie
ren en experts zeggen dat die droom eens uit zal komen.
Door het gebied loopt een belangrijke taalgrens, deze scheidt het noorden van het zuiden, het is de gij-jij -lijn. Op het symposium `Taalgrensproblemen in het Rivierengebied', dat in 1975 te Amsterdam werd gehouden, werd deze lijn de `Hol-lijn) genoemd, naar A.R. Hol uit Ingen, die deze taalgrens in 1934 voor het eerst uitvoerig beschreef. Bezien in het geheel van het Neder-landse taalgebied is het een echte noord-zuidgrens; binnen het kleinere gebied van de Nederbetuwe is het meer een oost-westgrens. Ten noorden van de lijn die loopt van Asperen, via Asch naar Maurik komen de jij- vo, men voor; ten zuiden daarvan de gij-vormen. Het gaat hier om het persoon-lijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud jij en je in de stan-daardtaal en in de dialecten ten noorden van deze `Hol-lijn', en gij, ge en gi -j ten zuiden van die lijn. Niet alleen het voornaamwoord veranderde, maar ook de werkwoordsvorm: gij zijt werd jij bent. Gij, in oorsprong een mee, voudsvorm, kreeg naast zich gullie, ontstaan uit gij-Flieden; in het jij-gebied: jullie; de `Hol-lijn' is ook jullie -gullie-grens. Min of meer parallel met de jij-gij-grens loopt die van ik ben tegenover ik zij. Hol gaat ervan uit dat in het Betuwse gebied zijn oospronkelijk was en dat bennen er pas door invloed van de standaardtaal gekomen is.
De grens met het Noord-Brabants/Noord-Limburgse gebied vormt de heget-doeget-lijn. Dit zijn eigenaardige vormen voor doet het en heeft het;
57
Door het gebied loopt een belangrijke taalgrens, deze scheidt het noorden
van het zuiden, het is de gij-jij-lijn. Op het symposium 'Taalgrensproblemen
in het Rivierengebied', dat in 1975 te Amsterdam werd gehouden, werd deze lijn de 'Hol-lijn' genoemd, naar A.R. Hol uit Ingen, die deze taalgrens in
1934 voor het eerst uitvoerig beschreef. Bezien in het geheel van het Neder
landse taalgebied is het een echte noord-zuidgrens; binnen het kleinere
gebied van de Nederbetuwe is het meer een oost-westgrens. Ten noorden
van de lijn die loopt van Asperen, via Asch naar Maurik komen de jij- vor
men voor; ten zuiden daarvan de gij-vormen. Het gaat hier om het persoon
lijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud jij en je in de stan
daardtaal en in de dialecten ten noorden van deze 'Hol-lijn', en gij, ge en gi-j ten zuiden van die lijn. Niet alleen het voornaamwoord veranderde, maar
ook de werkwoordsvorm: gij zijt werd jij bent. Gij, in oorsprong een meer
voudsvorm, kreeg naast zich gullie, ontstaan uit gij+lieden; in het jij-gebied:
jullie; de 'Hol-lijn' is ook jullie-gullie-grens. Min of meer parallel met de jij
gij-grens loopt die van ik ben tegenover ik zij. Hol gaat ervan uit dat in het
Betuwse gebied zijn oospronkelijk was en dat bennen er pas door invloed
van de standaardtaal gekomen is.
De grens met het Noord-Brabants/Noord-Limburgse gebied vormt de
heget-doeget-lijn. Dit zijn eigenaardige vormen voor doet het en heeft het;
57
4. De zinnen
Door het gebied loopt een belangrijke taalgrens, deze scheidt het noorden
van het zuiden, het is de gij-jij-lijn. Op het symposium 'Taalgrensproblemen
in het Rivierengebied', dat in 1975 te Amsterdam werd gehouden, werd deze lijn de 'Hol-lijn' genoemd, naar A.R. Hol uit Ingen, die deze taalgrens in
1934 voor het eerst uitvoerig beschreef. Bezien in het geheel van het Neder
landse taalgebied is het een echte noord-zuidgrens; binnen het kleinere
gebied van de Nederbetuwe is het meer een oost-westgrens. Ten noorden
van de lijn die loopt van Asperen, via Asch naar Maurik komen de jij- vor
men voor; ten zuiden daarvan de gij-vormen. Het gaat hier om het persoon
lijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud jij en je in de stan
daardtaal en in de dialecten ten noorden van deze 'Hol-lijn', en gij, ge en gi-j ten zuiden van die lijn. Niet alleen het voornaamwoord veranderde, maar
ook de werkwoordsvorm: gij zijt werd jij bent. Gij, in oorsprong een meer
voudsvorm, kreeg naast zich gullie, ontstaan uit gij+lieden; in het jij-gebied:
jullie; de 'Hol-lijn' is ook jullie-gullie-grens. Min of meer parallel met de jij
gij-grens loopt die van ik ben tegenover ik zij. Hol gaat ervan uit dat in het
Betuwse gebied zijn oospronkelijk was en dat bennen er pas door invloed
van de standaardtaal gekomen is.
De grens met het Noord-Brabants/Noord-Limburgse gebied vormt de
heget-doeget-lijn. Dit zijn eigenaardige vormen voor doet het en heeft het;
57
deze vormen konden ontstaan onder invloed van vormen als leeget en zeeget van liggen en zeggen, waar werkelijk een g aanwezig is.
Dubbele ontkenning is typisch voor volkstalen en veel dialecten: ik doe het nooit ni, da hè'k nie gezeid nie.
Hierv66r kwam de variatie binnen het systeem van de persoonlijke voor-naamwoorden in Nijmegen al ter sprake. Aan de hand van oudere bronnen reconstrueerde Van Hout de volgende dialectvormen, die voor echt plat Nij-meegs mogen doorgaan:
1.onverbogen vormen tweede persoon enkelvoud gij, ge, -de
eerste persoon meervoud wellie
tweede persoon meervoud gtillie, gullie
derde persoon meervoud stillie,
2.verbogen vormen eerste persoon enkelvoud mien, min
tweede persoon enkelvoud ou, oe
derde persoon enkelvoud hum
derde persoon meervoud hullie,
In het moderne spontane taalmateriaal trof hij het volgende aan:
1.onverbogen vormen tweede persoon enkelvoud fib je, u
eerste persoon meervoud wij
tweede persoon meervoud jullie
derde persoon meervoud ze, zij, met de dialectvorm zullie, hullie en in
minder verzorgd Nederlands (substandaard): hun
2.verbogen vormen eerste persoon enkelvoud
tweede persoon enkelvoud
derde persoon enkelvoud
derde persoon meervoud
me, mij
je, jou, u
em, hem, met de dialectvorm hum
ze, hen, hun
5.
deze vormen konden ontstaan onder invloed van vormen als leeget en zeeget van liggen en zeggen, waar werkelijk een g aanwezig is.
Dubbele ontkenning is typisch voor volkstalen en veel dialecten: ik doe het nooit nie; da hè'k nie gezeid nie.
Hiervóór kwam de variatie binnen het systeem van de persoonlijke voor
naamwoorden in Nijmegen al ter sprake. Aan de hand van oudere bronnen
reconstrueerde Van Hout de volgende dialectvormen, die voor echt plat Nij
meegs mogen doorgaan:
1. onverbogen vormen
tweede persoon enkelvoud
eerste persoon meervoud
tweede persoon meervoud
derde persoon meervoud
2. verbogen vormen
eerste persoon enkelvoud
tweede persoon enkelvoud
derde persoon enkelvoud
derde persoon meervoud
gij, ge, ·de
wellie
gällie, gullie
sällie,sullie
mien, min
ou, oe
hum
hullie, hullie
In het moderne spontane taalmateriaal trof hij het volgende aan:
l. onverbogen vormen
tweede persoon enkelvoud
eerste persoon meervoud
tweede persoon meervoud
derde persoon meervoud
2. verbogen vormen
eerste persoon enkelvoud
tweede persoon enkelvoud
derde persoon enkelvoud
derde persoon meervoud
jij, je, u
wij
jullie
ze, zij, met de dialectvorm zullie, hullie en in
minder verzorgd Nederlands (substandaard): hun
me, mij
je, jou, u
em, hem, met de dialectvorm hum
ze, hen, hun
Zuid-gelderse dialecten
deze vormen konden ontstaan onder invloed van vormen als leeget en zeeget van liggen en zeggen, waar werkelijk een g aanwezig is.
Dubbele ontkenning is typisch voor volkstalen en veel dialecten: ik doe het nooit nie; da hè'k nie gezeid nie.
Hiervóór kwam de variatie binnen het systeem van de persoonlijke voor
naamwoorden in Nijmegen al ter sprake. Aan de hand van oudere bronnen
reconstrueerde Van Hout de volgende dialectvormen, die voor echt plat Nij
meegs mogen doorgaan:
1. onverbogen vormen
tweede persoon enkelvoud
eerste persoon meervoud
tweede persoon meervoud
derde persoon meervoud
2. verbogen vormen
eerste persoon enkelvoud
tweede persoon enkelvoud
derde persoon enkelvoud
derde persoon meervoud
gij, ge, ·de
wellie
gällie, gullie
sällie,sullie
mien, min
ou, oe
hum
hullie, hullie
In het moderne spontane taalmateriaal trof hij het volgende aan:
l. onverbogen vormen
tweede persoon enkelvoud
eerste persoon meervoud
tweede persoon meervoud
derde persoon meervoud
2. verbogen vormen
eerste persoon enkelvoud
tweede persoon enkelvoud
derde persoon enkelvoud
derde persoon meervoud
jij, je, u
wij
jullie
ze, zij, met de dialectvorm zullie, hullie en in
minder verzorgd Nederlands (substandaard): hun
me, mij
je, jou, u
em, hem, met de dialectvorm hum
ze, hen, hun
Van het oude dialectsysteem is dus bijna niets overgebleven in de heden-daagse Nijmeegse stadstaal.
Ook onderzocht hij de variatie binnen het werkwoord zijn. Het oud-Nij-meegse systeem kende vormen als:
(ik) bin
(jij )bin(t) en ouder; gij ziet
(jullie) zien, ziet
verleden deelwoord: gewist
Het moderne spontane taalmateriaal geeft een heel ander beeld (tussen haakjes staan de andere varianten en die zijn in de minderheid):
(ik) ben (bin)
(jij) ben, bent (bin, bint)
(wij) zijn (benne)
(jullie) zijn (binne, benne)
(zij) zijn (binne)
verleden deelwoord: geweest (gewist, gem)
verleden tijd: was (waar)
Het meest opvallende is dat de vormen van ben sterk zijn toegenomen.
59
Van het oude dialectsysteem is dus bijna niets overgebleven in de heden
daagse Nijmeegse stadstaal.
Ook onderzocht hij de variatie binnen het werkwoord zijn. Het oud-Nij
meegse systeem kende vormen als:
(ik) bin
Gij )bin(t) en ouder; gij ziet
Gullie) zien, ziet
verleden deelwoord: gewist
Het moderne spontane taalmateriaal geeft een heel ander beeld (tussen
haakjes staan de andere varianten en die zijn in de minderheid):
(ik) ben (bin)
Gij) ben, bent (bin, bint)
(wij) zijn (benne)
Gullie) zijn (binne, benne)
(zij) zijn (binne)
verleden deelwoord: geweest (gewist, gewl)
verleden tijd: was (waar)
Het meest opvallende is dat de vormen van ben sterk zijn toegenomen.
59
De zinnen
Van het oude dialectsysteem is dus bijna niets overgebleven in de heden
daagse Nijmeegse stadstaal.
Ook onderzocht hij de variatie binnen het werkwoord zijn. Het oud-Nij
meegse systeem kende vormen als:
(ik) bin
Gij )bin(t) en ouder; gij ziet
Gullie) zien, ziet
verleden deelwoord: gewist
Het moderne spontane taalmateriaal geeft een heel ander beeld (tussen
haakjes staan de andere varianten en die zijn in de minderheid):
(ik) ben (bin)
Gij) ben, bent (bin, bint)
(wij) zijn (benne)
Gullie) zijn (binne, benne)
(zij) zijn (binne)
verleden deelwoord: geweest (gewist, gewl)
verleden tijd: was (waar)
Het meest opvallende is dat de vormen van ben sterk zijn toegenomen.
59
s. t)& acterft&ge4citiedefti4
van, ket zuid-gelders
Over de vroegste geschiedenis van het Nederlands is weinig bekend. Teksten zijn er nauwelijks overgeleverd. Beroemd is het zinnetje
Hebban olla voguala nestas hagunnan
hinase hic ende thu
wat unbidan uue nu
(Alle vogels zijn met hun nesten begonnen,
behalve ik en jij.
Waar wachten we nog op?)
dat rond 1100 door een Vlaamse monnik in de abdij van Rochester in het Engelse graafschap Kent is opgeschreven toen hij een nieuwe pen uitprobeerde.
Er is nog een Oudnederlands zinnetje, een tweetalig verspaar, uit het jaar 1130, dat volgt op een lijst van vier broeders en 28 zusters die in die tijd, onder leiding van abdis Mathildis, in het klooster Munsterbilzen woonden. Het luidt..
tesi samanunga vvas edele unde scona
8.ominum virtutem pleniter plena
(Deze (klooster)gemeenschap was edel en mooi
en buitengewoon deugdzaam.)
6o
s. f)~ ~)(ter~ JeGcIUed.utM lItUt/ het zuid ... geiderr
Over de vroegste geschiedenis van het Nederlands is weinig bekend. Teksten
zijn er nauwelijks overgeleverd. Beroemd is het zinnetje
Hebban olla voguala nestas hagunnan
hinase hic ende thu
wat unbidan uue nu
(Alle vogels zijn met hun nesten begonnen.
behalve ik en jij.
Waar wachten we nog op?)
dat rond 1100 door een Vlaamse monnik in de abdij van Rochester in het
Engelse graafschap Kent is opgeschreven toen hij een nieuwe pen uitprobeerde.
Er is nog een Oudnederlands zinnetje, een tweetalig verspaar, uit het jaar
1130, dat volgt op een lijst van vier broeders en 28 zusters die in die tijd,
onder leiding van abdis Mathildis, in het klooster Munsterbilzen woonden.
Het luidt:
tesi samanunga was edele unde scona
&ominum virtutem pleniter plena
(Deze (klooster)gemeenschap was edel en mooi
en buitengewoon deugdzaam.)
60
s. f)~ ~)(ter~ JeGcIUed.utM lItUt/ het zuid ... geiderr
Over de vroegste geschiedenis van het Nederlands is weinig bekend. Teksten
zijn er nauwelijks overgeleverd. Beroemd is het zinnetje
Hebban olla voguala nestas hagunnan
hinase hic ende thu
wat unbidan uue nu
(Alle vogels zijn met hun nesten begonnen.
behalve ik en jij.
Waar wachten we nog op?)
dat rond 1100 door een Vlaamse monnik in de abdij van Rochester in het
Engelse graafschap Kent is opgeschreven toen hij een nieuwe pen uitprobeerde.
Er is nog een Oudnederlands zinnetje, een tweetalig verspaar, uit het jaar
1130, dat volgt op een lijst van vier broeders en 28 zusters die in die tijd,
onder leiding van abdis Mathildis, in het klooster Munsterbilzen woonden.
Het luidt:
tesi samanunga was edele unde scona
&ominum virtutem pleniter plena
(Deze (klooster)gemeenschap was edel en mooi
en buitengewoon deugdzaam.)
60
D& vcitrit&gescitiedemis wt. ket zuid -gelders
De reden dat we dit tekstje hier noemen, is dat een van de taalgeleerden die zich met de taal ervan hebben beziggehouden, Maurits Gysseling, van mening was dat de auteur uit de Overbetuwe aflwmstig was. Later onder-zoek van Jan Goossens heeft grote vraagtekens bij deze mening geplaatst. Het is hier niet de plaats om op de zeer ingewikkelde taalkundige discussie in te gaan. Maar de gedachte dat de Vlaamse monnik in Rochester op het vasteland een Overbetuwse collega in Munsterbilzen gehad kan hebben, is te bijzonder om niet te vermelden.
Op grond van het proefschrift van Edda Tille over de taal van de oorkon-den van het Hertogdom Gelre uit 1925 en uit ambtelijke teksten uit Arnhem, Nijmegen en Tiel, krijgen we de indruk dat de schrijftaal van het rivierengebied er nogal oostelijk uitzag en dat na de vijftiende eeuw de wes-telijke invloed sterker en sterker werd. Oostelijke kenmerken zijn de vormen ald en old; de ee in plaats van ie, bijvoorbeeld in breef (brief), leef (lief); de spelling a voor o in apen (open), taren (toren) en baven (boven) en het kort-blijven van een klinker in open lettergreep, zoals etten voor eten. We moeten voorzichtig zijn, want we kennen alleen geschreven bronnen. Alleen met betrekking tot de overgang van o/ + d of t tot ou hebben we het al genoemde 17de-eeuwse getuigenis van Arend van Slichtenhost: 'Want daar men hier golt, holt, zolt, zeght, gebruijken de anderen goud, hout, zout'.
Hier is de plaats voor een citaat uit J. te Winkel. Zijn opstel over `de taal van den Gelderschman' uit 1926 besluit hij als volgt:
`Of in de Betuwe nu nog iets van die oude taal is blijven naklinken, en of daar nog
altijd het nakroost der oude Bataven dit voorvaderlijk erfgoed eenigszins ongeschon-
den heeft kunnen handhaven, wij weten het niet. Maar zijn zij inderdaad gesproten
uit het bloed, dat eenmaal waagde tegen de machtige Romeinen op te bruisen in
den strijd voor de vrijheid, dan verdienden zij ook, dat wij ons laatste woord aan
hen wijdden, want dan zullen zij ook niet nalaten hun vrije woord in nauw verwanten
tongslag te doen klinken, telkens wanneer het de verdediging geldt van de onafhan-
kelijkheid dier eenmaal leeghgelaete pleck, die Maes en Ryn en Oceaan omhejnen
met hun fiere baeren' en waar wij nu door de geliefde Vorstin van onzen tijd de
`achtbaere kroone' zien dragen, die onze dichter Hooft reeds in zijne verbeelding zag
en in zijn treurspel van den uittocht der Bataven deed verwachten door het voorge-
slacht.'
61
De reden dat we dit tekstje hier noemen, is dat een van de taalgeleerden die
zich met de taal ervan hebben beziggehouden, Maurits Gysseling, van
mening was dat de auteur uit de Overbetuwe afkomstig was. Later onder
zoek van Jan Goossens heeft grote vraagtekens bij deze mening geplaatst.
Het is hier niet de plaats om op de zeer ingewikkelde taalkundige discussie
in te gaan. Maar de gedachte dat de Vlaamse monnik in Rochester op het
vasteland een Overbetuwse collega in Munsterbilzen gehad kan hebben, is te
bijzonder om niet te vermelden.
Op grond van het proefschrift van Edda Tille over de taal van de oorkon
den van het Hertogdom Gelre uit 1925 en uit ambtelijke teksten uit
Arnhem, Nijmegen en Tiel, krijgen we de indruk dat de schrijftaal van het
rivierengebied er nogal oostelijk uitzag en dat na de vijftiende eeuw de wes
telijke invloed sterker en sterker werd. Oostelijke kenmerken zijn de vormen
aid en aid; de ee in plaats van ie, bijvoorbeeld in breef (brief), leef Oief); de
spelling a voor 0 in apen (open), taren (toren) en baven (boven) en het kort
blijven van een klinker in open lettergreep, zoals etten voor eten. We moeten
voorzichtig zijn, want we kennen alleen geschreven bronnen. Alleen met
betrekking tot de overgang van ol + d of t tot ou hebben we het al genoemde
17 de-eeuwse getuigenis van Arend van Slichtenhost: 'Want daar men hier
galt, holt, zolt, zeght, gebruijken de anderen goud, hout, zout'.
Hier is de plaats voor een citaat uit J. te Winkel. Zijn opstel over 'de taal
van den Gelderschman' uit 1926 besluit hij als volgt:
'Of in de Betuwe nu nog iets van die oude taal is blijven naklinken, en of daar nog
altijd het nakroost der oude Bataven dit voorvaderlijk erfgoed eenigszins ongeschon·
den heeft kunnen handhaven, wij weten het niet. Maar zijn zij inderdaad gesproten
uit het bloed, dat eenmaal waagde tegen de machtige Romeinen op te bruisen in
den strijd voor de vrijheid, dan verdienden zij ook, dat wij ons laatste woord aan
hen wijdden, want dan zullen zij ook niet nalaten hun vrije woord in nauw verwanten
tongslag te doen klinken, telkens wanneer het de verdediging geldt van de onafhan·
kelijkheid dier eenmaal 'Ieeghgelaete pleck, die Maes en Ryn en Oceaan omhejnen
met hun fiere baeren' en waar wij nu door de geliefde Vorstin van onzen tijd de
'achtbaere kroone' zien dragen, die onze dichter Hooft reeds in zijne verbeelding zag
en in zijn treurspel van den uittocht der Bataven deed verwachten door het voorge·
slacht.'
61
De reden dat we dit tekstje hier noemen, is dat een van de taalgeleerden die
zich met de taal ervan hebben beziggehouden, Maurits Gysseling, van
mening was dat de auteur uit de Overbetuwe afkomstig was. Later onder
zoek van Jan Goossens heeft grote vraagtekens bij deze mening geplaatst.
Het is hier niet de plaats om op de zeer ingewikkelde taalkundige discussie
in te gaan. Maar de gedachte dat de Vlaamse monnik in Rochester op het
vasteland een Overbetuwse collega in Munsterbilzen gehad kan hebben, is te
bijzonder om niet te vermelden.
Op grond van het proefschrift van Edda Tille over de taal van de oorkon
den van het Hertogdom Gelre uit 1925 en uit ambtelijke teksten uit
Arnhem, Nijmegen en Tiel, krijgen we de indruk dat de schrijftaal van het
rivierengebied er nogal oostelijk uitzag en dat na de vijftiende eeuw de wes
telijke invloed sterker en sterker werd. Oostelijke kenmerken zijn de vormen
aid en aid; de ee in plaats van ie, bijvoorbeeld in breef (brief), leef Oief); de
spelling a voor 0 in apen (open), taren (toren) en baven (boven) en het kort
blijven van een klinker in open lettergreep, zoals etten voor eten. We moeten
voorzichtig zijn, want we kennen alleen geschreven bronnen. Alleen met
betrekking tot de overgang van ol + d of t tot ou hebben we het al genoemde
17 de-eeuwse getuigenis van Arend van Slichtenhost: 'Want daar men hier
galt, holt, zolt, zeght, gebruijken de anderen goud, hout, zout'.
Hier is de plaats voor een citaat uit J. te Winkel. Zijn opstel over 'de taal
van den Gelderschman' uit 1926 besluit hij als volgt:
'Of in de Betuwe nu nog iets van die oude taal is blijven naklinken, en of daar nog
altijd het nakroost der oude Bataven dit voorvaderlijk erfgoed eenigszins ongeschon·
den heeft kunnen handhaven, wij weten het niet. Maar zijn zij inderdaad gesproten
uit het bloed, dat eenmaal waagde tegen de machtige Romeinen op te bruisen in
den strijd voor de vrijheid, dan verdienden zij ook, dat wij ons laatste woord aan
hen wijdden, want dan zullen zij ook niet nalaten hun vrije woord in nauw verwanten
tongslag te doen klinken, telkens wanneer het de verdediging geldt van de onafhan·
kelijkheid dier eenmaal 'Ieeghgelaete pleck, die Maes en Ryn en Oceaan omhejnen
met hun fiere baeren' en waar wij nu door de geliefde Vorstin van onzen tijd de
'achtbaere kroone' zien dragen, die onze dichter Hooft reeds in zijne verbeelding zag
en in zijn treurspel van den uittocht der Bataven deed verwachten door het voorge·
slacht.'
61
Te Winkel zinspeelt hier op het drama Baeto van de zeventiende-eeuwse dichter P.C. Hooft, die in dit treurspel de ontstaansgeschiedenis van Neder-land beschrijft, waarvan de Betuwe de kiem is:
Voor U, de Goden onbelaen
Een leeghgelate pleck bewaren.
Die Maas en Ryn, en Oceaan
Omheinen met hunn' fiere baren.
Aldaar een' achtbare kr6ne verwacht
Voor uw nageslaght.
Daar zult ghy stichten v6lck bequaam,
Om alle eeuwen door te duuren.
Baetauwers eerst zal zyn hunn' naam:
Hollánders nae, met hunn' gebuuren:
Het welck in vreed, en in 66rlogh, in al
Uytmunten zal.
(Baeto, editie Veenstra (1980), vers 1423 vv.)
De politieke ontwikkelingen in de tweede helft van de zestiende eeuw, met name de opstand tegen Spanje, de val van Antwerpen in 1585 en de breuk met de zuidelijke Nederlanden die daar een gevolg van is, veroorzaakten naast een politieke en economische ook een culturele ommekeer. Holland, met Amsterdam als machtige stad, werd het centrum van handel, nijverheid en cultuur. De wordende Nederlandse eenheidstaal ontwikkelde zich in een krachtig tempo en een hoogtepunt was de verschijning van de nieuwe Nederlandse bijbelvertaling in 1637. Het was vooral een schrijftaal, die nieu-we eenheidstaal, want de spreektaal bleef regionaal gekleurd. Uit de getuige-nissen van Johan Winkler over de negentiende eeuw blijkt duidelijk dat dia-lect steeds meer een sociale zaak werd; de hoogste en hogere standen, de beter opgeleiden bedienden zich van de dicht bij de schrijftaal blijvende beschaafde omgangstaal en naarmate de beheersing van de gesproken stan-daardtaal toenam, boetten de dialecten aan belangrijkheid in. Dat betekende echter niet dat ze verdwenen, ze verloren domeinen en in de luwte van de kleine dorpsgemeenschap, de werkplaats en het gezin bleven ze voortbe-staan. Sommige dialectkenners zagen in de opkomst van de spoorwegen een groot gevaar voor het regionale en plaatselijke dialect; afstanden telden niet
62
Te Winkel zinspeelt hier op het drama Baeto van de zeventiende-eeuwse
dichter P.e. Hooft, die in dit treurspel de ontstaansgeschiedenis van Neder
land beschrijft, waarvan de Betuwe de kiem is:
Voor U, de Goden onbelaên
Een leêghge/ate pleck bewaren.
Die Maas en Ryn, en Oceaan
Omheinen met hunn' fiere baren.
Aldaar een' achtbare króne verwacht
Voor uw nageslaght.
Daar zult ghy stichten vólck bequaam,
Om alle eeuwen door te duuren.
Baetauwers eerst zal zyn hunn' naam:
Hollánders nae, met hunn' gebuuren:
Het we/ck in vreed, en in óórlogh, in al
Uytmunten zal.
(Baeta, editie Veenstra (1980), vers 1423 vv.)
De politieke ontwikkelingen in de tweede helft van de zestiende eeuw, met
name de opstand tegen Spanje, de val van Antwerpen in 1585 en de breuk
met de zuidelijke Nederlanden die daar een gevolg van is, veroorzaakten
naast een politieke en economische ook een culturele ommekeer. Holland,
met Amsterdam als machtige stad, werd het centrum van handel, nijverheid
en cultuur. De wordende Nederlandse eenheidstaal ontwikkelde zich in een
krachtig tempo en een hoogtepunt was de verschijning van de nieuwe
Nederlandse bijbelvertaling in 1637. Het was vooral een schrijftaal, die nieu
we eenheidstaal, want de spreektaal bleef regionaal gekleurd. Uit de getuige
nissen van Johan WinkIer over de negentiende eeuw blijkt duidelijk dat dia
lect steeds meer een sociale zaak werd; de hoogste en hogere standen, de
beter opgeleiden bedienden zich van de dicht bij de schrijftaal blijvende
beschaafde omgangstaal en naarmate de beheersing van de gesproken stan
daardtaal toenam, boetten de dialecten aan belangrijkheid in. Dat betekende
echter niet dat ze verdwenen, ze verloren domeinen en in de luwte van de
kleine dorpsgemeenschap, de werkplaats en het gezin bleven ze voortbe
staan. Sommige dialectkenners zagen in de opkomst van de spoorwegen een
groot gevaar voor het regionale en plaatselijke dialect; afstanden telden niet
62
Zuid-gelderse dialecten
Te Winkel zinspeelt hier op het drama Baeto van de zeventiende-eeuwse
dichter P.e. Hooft, die in dit treurspel de ontstaansgeschiedenis van Neder
land beschrijft, waarvan de Betuwe de kiem is:
Voor U, de Goden onbelaên
Een leêghge/ate pleck bewaren.
Die Maas en Ryn, en Oceaan
Omheinen met hunn' fiere baren.
Aldaar een' achtbare króne verwacht
Voor uw nageslaght.
Daar zult ghy stichten vólck bequaam,
Om alle eeuwen door te duuren.
Baetauwers eerst zal zyn hunn' naam:
Hollánders nae, met hunn' gebuuren:
Het we/ck in vreed, en in óórlogh, in al
Uytmunten zal.
(Baeta, editie Veenstra (1980), vers 1423 vv.)
De politieke ontwikkelingen in de tweede helft van de zestiende eeuw, met
name de opstand tegen Spanje, de val van Antwerpen in 1585 en de breuk
met de zuidelijke Nederlanden die daar een gevolg van is, veroorzaakten
naast een politieke en economische ook een culturele ommekeer. Holland,
met Amsterdam als machtige stad, werd het centrum van handel, nijverheid
en cultuur. De wordende Nederlandse eenheidstaal ontwikkelde zich in een
krachtig tempo en een hoogtepunt was de verschijning van de nieuwe
Nederlandse bijbelvertaling in 1637. Het was vooral een schrijftaal, die nieu
we eenheidstaal, want de spreektaal bleef regionaal gekleurd. Uit de getuige
nissen van Johan WinkIer over de negentiende eeuw blijkt duidelijk dat dia
lect steeds meer een sociale zaak werd; de hoogste en hogere standen, de
beter opgeleiden bedienden zich van de dicht bij de schrijftaal blijvende
beschaafde omgangstaal en naarmate de beheersing van de gesproken stan
daardtaal toenam, boetten de dialecten aan belangrijkheid in. Dat betekende
echter niet dat ze verdwenen, ze verloren domeinen en in de luwte van de
kleine dorpsgemeenschap, de werkplaats en het gezin bleven ze voortbe
staan. Sommige dialectkenners zagen in de opkomst van de spoorwegen een
groot gevaar voor het regionale en plaatselijke dialect; afstanden telden niet
62
D. eAterfte je,scitiedemis. wt. ket zuid-gelders
meer en een toenemende mobiliteit deed de grenzen vervagen. De al vaker aangehaalde Karel Lantermans, kenner van het Overbetuws dialect, noemde als een van de oorzaken van de toenemende vervlakking — hij sprak met een Duitse term van Ausgleich', tegenwoordig zouden wij `nivellering' zeggen — de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog: 'Hier hebben vooral schuld de oorlogsjaren, of liever de mobilisatie-jaren, want het zijn vooral de gemobi-liseerden, die de algemeene landstaal hebben aangenomen. Als groote bezems hebben die jaren gewerkt. Zoo verdwijnt steeds meer de ao en maakt plaats voor de aa, al is 't dan met een neusklank' (Driemaandelijkse Bladen
20 (1923): 66). Later, gedurende de Tweede Wereldoorlog, werd de evacuatie van grote bevolkingsgroepen gezien als een reden voor dialectverlies. Toen kwamen grote groepen Nederlanders voor het eerst in aanraking met dialec-ten in tot dan toe hen onbekende streken en waren ze gedwongen op het algemeen Nederlands over te stappen.
In 1934 deed Hol onderzoek naar de gij-jij-grens, in 1936 berichtte ze er opnieuw over, bijna vijftig jaar later deed Keij het onderzoek nog eens over en hij moest vaststellen dat die zo belangrijke grens in al die jaren niet ver-anderd was en dat geldt eigenlijk voor al die grenzen die door ons gebied lopen. Het dialect is er nog, maar het aantal sprekers neemt gestadig af en de eentalige dialectspreker van de negentiende eeuw werd tweetalig in de twin-tigste: afhankelijk van de situatie (met wie, waar en waarover) bedient hij zich in het ene geval van zijn dialect en in het andere van de standaardtaal. Hoe beter iemand tweetalig is, met des te meer gemak kan hij zich met zijn dialect, dat immers op geen enkele wijze meer een bedreiging is voor zijn carrière, bezighouden.
De eerste studie over de dialecten van Zuid-Gelderland verscheen in de negentiende eeuw: N.G. Kist schreef 'Over de verwisseling van zedelijke en zinnelijke hoedanigheden in sommige Betuwsche idiotismen.' (In: Handelin-gen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 3 (1834): II: 277-300.) Gevolgd door Johan Winkler, met zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon ('s-Gravenhage 1874). In het eerste deel is het 19de hoofdstuk (blz. 317 vv.) aan Gelderland gewijd. Er is een vertaling van de parabel van de verloren zoon in het dialect van de Overbetuwe opgenomen van niemand minder dan J.J. Cremer. Verder is er een in het dialect van de Tielerwaard. In
1885 publiceerde J.C. Groothuis zijn al eerdergenoemde woordenlijst en schreef hij een grammatica die in handschrift bewaard is gebleven en op dit
63
meer en een toenemende mobiliteit deed de grenzen vervagen. De al vaker
aangehaalde Karel Lantermans, kenner van het Overbetuws dialect, noemde
als een van de oorzaken van de toenemende vervlakking - hij sprak met een
Duitse term van 'Ausgleich', tegenwoordig zouden wij 'nivellering' zeggen -
de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog: 'Hier hebben vooral schuld de
oorlogsjaren, of liever de mobilisatie-jaren, want het zijn vooral de gemobi
liseerden, die de alge mee ne landstaal hebben aangenomen. Als groote
bezems hebben die jaren gewerkt. Zoo verdwijnt steeds meer de ao en maakt
plaats voor de aa, al is 't dan met een neusklank' (Driemaandelijkse Bladen
20 (1923): 66). Later, gedurende de Tweede Wereldoorlog, werd de evacuatie
van grote bevolkingsgroepen gezien als een reden voor dialectverlies. Toen
kwamen grote groepen Nederlanders voor het eerst in aanraking met dialec
ten in tot dan toe hen onbekende streken en waren ze gedwongen op het
algemeen Nederlands over te stappen.
In 1934 deed Hol onderzoek naar de gij-jij-grens, in 1936 berichtte ze er
opnieuw over, bijna vijftig jaar later deed Keij het onderzoek nog eens over
en hij moest vaststellen dat die zo belangrijke grens in al die jaren niet ver
anderd was en dat geldt eigenlijk voor al die grenzen die door ons gebied
lopen. Het dialect is er nog, maar het aantal sprekers neemt gestadig af en de
eentalige dialectspreker van de negentiende eeuw werd tweetalig in de twin
tigste: afhankelijk van de situatie (met wie, waar en waarover) bedient hij
zich in het ene geval van zijn dialect en in het andere van de standaardtaal.
Hoe beter iemand tweetalig is, met des te meer gemak kan hij zich met zijn
dialect, dat immers op geen enkele wijze meer een bedreiging is voor zijn
carrière, bezighouden.
De eerste studie over de dialecten van Zuid-Gelderland verscheen in de
negentiende eeuw: N.G. Kist schreef 'Over de verwisseling van zedelijke en
zinnelijke hoedanigheden in sommige Betuwsche idiotismen.' (In: Handelin
gen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 3 (1834): II: 277-300.)
Gevolgd door Johan WinkIer, met zijn Algemeen Nederduitsch en Priesch
Dialecticon Cs-Gravenhage 1874). In het eerste deel is het 19de hoofdstuk
(blz. 317 vv.) aan Gelderland gewijd. Er is een vertaling van de parabel van
de verloren zoon in het dialect van de Overbetuwe opgenomen van niemand
minder dan J.J. Cremer. Verder is er een in het dialect van de Tielerwaard. In
1885 publiceerde J.e. Groothuis zijn al eerdergenoemde woordenlijst en
schreef hij een grammatica die in handschrift bewaard is gebleven en op dit
meer en een toenemende mobiliteit deed de grenzen vervagen. De al vaker
aangehaalde Karel Lantermans, kenner van het Overbetuws dialect, noemde
als een van de oorzaken van de toenemende vervlakking - hij sprak met een
Duitse term van 'Ausgleich', tegenwoordig zouden wij 'nivellering' zeggen -
de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog: 'Hier hebben vooral schuld de
oorlogsjaren, of liever de mobilisatie-jaren, want het zijn vooral de gemobi
liseerden, die de alge mee ne landstaal hebben aangenomen. Als groote
bezems hebben die jaren gewerkt. Zoo verdwijnt steeds meer de ao en maakt
plaats voor de aa, al is 't dan met een neusklank' (Driemaandelijkse Bladen
20 (1923): 66). Later, gedurende de Tweede Wereldoorlog, werd de evacuatie
van grote bevolkingsgroepen gezien als een reden voor dialectverlies. Toen
kwamen grote groepen Nederlanders voor het eerst in aanraking met dialec
ten in tot dan toe hen onbekende streken en waren ze gedwongen op het
algemeen Nederlands over te stappen.
In 1934 deed Hol onderzoek naar de gij-jij-grens, in 1936 berichtte ze er
opnieuw over, bijna vijftig jaar later deed Keij het onderzoek nog eens over
en hij moest vaststellen dat die zo belangrijke grens in al die jaren niet ver
anderd was en dat geldt eigenlijk voor al die grenzen die door ons gebied
lopen. Het dialect is er nog, maar het aantal sprekers neemt gestadig af en de
eentalige dialectspreker van de negentiende eeuw werd tweetalig in de twin
tigste: afhankelijk van de situatie (met wie, waar en waarover) bedient hij
zich in het ene geval van zijn dialect en in het andere van de standaardtaal.
Hoe beter iemand tweetalig is, met des te meer gemak kan hij zich met zijn
dialect, dat immers op geen enkele wijze meer een bedreiging is voor zijn
carrière, bezighouden.
De eerste studie over de dialecten van Zuid-Gelderland verscheen in de
negentiende eeuw: N.G. Kist schreef 'Over de verwisseling van zedelijke en
zinnelijke hoedanigheden in sommige Betuwsche idiotismen.' (In: Handelin
gen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 3 (1834): II: 277-300.)
Gevolgd door Johan WinkIer, met zijn Algemeen Nederduitsch en Priesch
Dialecticon Cs-Gravenhage 1874). In het eerste deel is het 19de hoofdstuk
(blz. 317 vv.) aan Gelderland gewijd. Er is een vertaling van de parabel van
de verloren zoon in het dialect van de Overbetuwe opgenomen van niemand
minder dan J.J. Cremer. Verder is er een in het dialect van de Tielerwaard. In
1885 publiceerde J.e. Groothuis zijn al eerdergenoemde woordenlijst en
schreef hij een grammatica die in handschrift bewaard is gebleven en op dit
moment voor uitgave gereed wordt gemaakt. Het gebied is ook royaal verte-genwoordigd in de twee oudste Nederlandse dialectenquêtes, beide uitge-gaan van het Aardrijkskundig Genootschap, de eerste in 1879, de tweede in 1895. Er zijn vragenlijsten uit 1879 voor de volgende plaatsen en gebieden: Nijmegen, Overasselt, Land van Maas en Waal, Alfen-Dreumel, Hedel, Zalt-bommel, Culemborg (inclusief Beesd, Renooi, Acquoi), Beusichem (inclusief Zoelmond en Asch), Buren, Maurik en voor de Nederbetuwe.
De enquête van 1895 is ingevuld voor: de Overbetuwe, van Gent tot Her-veld, Hemmen, Leeuwen, Varik, Deil, Culemborg, Beesd, Zoelen, Maurik, de Nederbetuwe, van Tiel tot Geldermalsen.
Verdere bibliografische informatie is te vinden in: P.J. Meertens en B. Wander, Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950. Amsterdam 1958. Met een Supplement: 1951-1964 (interne publicatie Meertens Insti-tuut) Amsterdam 1982. Verder wordt verwezen naar de Bibliografie van de
Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (BNTL), die uitgebreide gege-yens verschaft vanaf 1965.
64
moment voor uitgave gereed wordt gemaakt. Het gebied is ook royaal verte
genwoordigd in de twee oudste Nederlandse dialectenquêtes, beide uitge
gaan van het Aardrijkskundig Genootschap, de eerste in 1879, de tweede in
1895. Er zijn vragenlijsten uit 1879 voor de volgende plaatsen en gebieden:
Nijmegen, Overasselt, Land van Maas en Waal, Alfen-Dreumel, Hedel, Zalt
bommel, Culemborg (inclusief Beesd, Renooi, Acquoi), Beusichem (inclusief
Zoelmond en Asch), Buren, Maurik en voor de Nederbetuwe.
De enquête van 1895 is ingevuld voor: de Overbetuwe, van Gent tot Her
veld, Hemmen, Leeuwen, Varik, Deil, Culemborg, Beesd, Zoelen, Maurik, de
Nederbetuwe, van Tiel tot Geldermalsen.
Verdere bibliografische informatie is te vinden in: P.J. Meertens en B.
Wander, Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950. Amsterdam
1958. Met een Supplement: 1951-1964 (interne publicatie Meertens Insti
tuut) Amsterdam 1982. Verder wordt verwezen naar de Bibliografie van de
Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (BNTL), die uitgebreide gege
vens verschaft vanaf 1965.
Zuid-gelderse dialecten
moment voor uitgave gereed wordt gemaakt. Het gebied is ook royaal verte
genwoordigd in de twee oudste Nederlandse dialectenquêtes, beide uitge
gaan van het Aardrijkskundig Genootschap, de eerste in 1879, de tweede in
1895. Er zijn vragenlijsten uit 1879 voor de volgende plaatsen en gebieden:
Nijmegen, Overasselt, Land van Maas en Waal, Alfen-Dreumel, Hedel, Zalt
bommel, Culemborg (inclusief Beesd, Renooi, Acquoi), Beusichem (inclusief
Zoelmond en Asch), Buren, Maurik en voor de Nederbetuwe.
De enquête van 1895 is ingevuld voor: de Overbetuwe, van Gent tot Her
veld, Hemmen, Leeuwen, Varik, Deil, Culemborg, Beesd, Zoelen, Maurik, de
Nederbetuwe, van Tiel tot Geldermalsen.
Verdere bibliografische informatie is te vinden in: P.J. Meertens en B.
Wander, Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950. Amsterdam
1958. Met een Supplement: 1951-1964 (interne publicatie Meertens Insti
tuut) Amsterdam 1982. Verder wordt verwezen naar de Bibliografie van de
Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (BNTL), die uitgebreide gege
vens verschaft vanaf 1965.
6. Howling tegestoper ket- zua-gelders van, spwekers
eft. niet-iwekers
Een van de boeiendste ondernemingen in de Nederlandse dialectologie is de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND). Dit is een in 1925 vanuit Gent (België) gestart project dat beoogde met éénzelfde dialectenquête in het hele Nederlandse taalgebied de dialectische verscheidenheid, vooral de klank- en vormverscheidenheid, in kaart te brengen. Er werd een vragenlijst opgesteld van meer dan 140 zinnen en losse woorden en vragen. Het project is tot een goed einde gebracht, en tussen 1925 en 1986 verschenen zestien kloeke boekdelen. Het waren geschoolde taalkundigen die via veldwerk een schat aan dialectgegevens verzamelden. De delen 9 (Dialect-atlas van Noord-
Brabant) en 10 (Dialect-atlas van Oost-Noord-Brabant, De Rivierenstreek en
Noord-Nederlands-Limburg) hebben betrekking op ons gebied. Een van de toegevoegde vragen betrof de `dialecttoestand', waarin achtereenvolgens gevraagd werd: Welke zijn de voornaamste wijken? Vertoont het dialect loka-le verschillen? Wordt het beschaafd Nederlands gesproken? Met deze vraag wordt niet bedoeld of er personen zijn die beschaafd Nederlands kunnen spreken, maar of er zijn die het werkelijk doen, in hun familiekring en in hun dagelijkse omgang. De aantekeningen van Weijnen bij deze vraag zijn helder en kort: in de betrokken Zuid-Gelderse plaatsen is de positie van het dialect nog sterk en die van de standaardtaal zwak. Hier volgen zijn notities: —Beesd: geen lokale verschillen; de burgers spreken ABN. —Buurmalsen: geen lokale verschillen; ABN wordt er niet gesproken.
65
6. H{)~ ttjUUJveY het zuUt ... geJders vtUt/ sfWekers
eI1/ nie;t"'SfWekers
Een van de boeiendste ondernemingen in de Nederlandse dialectologie is de
Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND). Dit is een in 1925 vanuit Gent
(België) gestart project dat beoogde met éénzelfde dialectenquête in het hele Nederlandse taalgebied de dialectische verscheidenheid, vooral de klank- en
vormverscheidenheid, in kaart te brengen. Er werd een vragenlijst opgesteld
van meer dan 140 zinnen en losse woorden en vragen. Het project is tot een
goed einde gebracht, en tussen 1925 en 1986 verschenen zestien kloeke
boekdelen. Het waren geschoolde taalkundigen die via veldwerk een schat
aan dialectgegevens verzamelden. De delen 9 (Dialect-atlas van Noord
Brabant) en 10 (Dialect-atlas van Oost-Noord-Brabant, De Rivierenstreek en
Noord-Nederlands-Limburg) hebben betrekking op ons gebied. Een van de
toegevoegde vragen betrof de 'dialecttoestand', waarin achtereenvolgens
gevraagd werd: Welke zijn de voornaamste wijken? Vertoont het dialect loka
le verschillen? Wordt het beschaafd Nederlands gesproken? Met deze vraag
wordt niet bedoeld of er personen zijn die beschaafd Nederlands kunnen
spreken, maar of er zijn die het werkelijk doen, in hun familiekring en in
hun dagelijkse omgang. De aantekeningen van Weijnen bij deze vraag zijn
helder en kort: in de betrokken Zuid-Gelderse plaatsen is de positie van het
dialect nog sterk en die van de standaardtaal zwak. Hier volgen zijn notities:
- Beesd: geen lokale verschillen; de burgers spreken ABN.
- Buurmalsen: geen lokale verschillen; ABN wordt er niet gesproken.
6. H{)~ ttjUUJveY het zuUt ... geJders vtUt/ sfWekers
eI1/ nie;t"'SfWekers
Een van de boeiendste ondernemingen in de Nederlandse dialectologie is de
Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND). Dit is een in 1925 vanuit Gent
(België) gestart project dat beoogde met éénzelfde dialectenquête in het hele Nederlandse taalgebied de dialectische verscheidenheid, vooral de klank- en
vormverscheidenheid, in kaart te brengen. Er werd een vragenlijst opgesteld
van meer dan 140 zinnen en losse woorden en vragen. Het project is tot een
goed einde gebracht, en tussen 1925 en 1986 verschenen zestien kloeke
boekdelen. Het waren geschoolde taalkundigen die via veldwerk een schat
aan dialectgegevens verzamelden. De delen 9 (Dialect-atlas van Noord
Brabant) en 10 (Dialect-atlas van Oost-Noord-Brabant, De Rivierenstreek en
Noord-Nederlands-Limburg) hebben betrekking op ons gebied. Een van de
toegevoegde vragen betrof de 'dialecttoestand', waarin achtereenvolgens
gevraagd werd: Welke zijn de voornaamste wijken? Vertoont het dialect loka
le verschillen? Wordt het beschaafd Nederlands gesproken? Met deze vraag
wordt niet bedoeld of er personen zijn die beschaafd Nederlands kunnen
spreken, maar of er zijn die het werkelijk doen, in hun familiekring en in
hun dagelijkse omgang. De aantekeningen van Weijnen bij deze vraag zijn
helder en kort: in de betrokken Zuid-Gelderse plaatsen is de positie van het
dialect nog sterk en die van de standaardtaal zwak. Hier volgen zijn notities:
- Beesd: geen lokale verschillen; de burgers spreken ABN.
- Buurmalsen: geen lokale verschillen; ABN wordt er niet gesproken.
—Deil: geen lokale verschillen; onder elkaar spreekt men dialect. —Est: geen lokale verschillen; er wordt weinig ABN gesproken. —Geldermalsen: geen lokale verschillen; ABN wordt er een beetje gespro-
ken. —Gellicum: allen spreken hetzelfde dialect, dat scheelt weinig van dat van
het kerkdorp Deil. —Neerijnen: geen lokale verschillen van betekenis; ABN wordt er niet
gesproken. —Alleen voor Haaften worden lokale verschillen genoemd: Tuil spreekt iets
anders, —Hellouw spreekt totaal anders. Er wordt geen ABN gesproken.
Ook in Oost-Noord-Brabant, de rivierenstreek en Noord-Nederlands-Lim-burg is de positie van het plaatselijke dialect nog heel stevig. In het meren-deel van de onderzochte plaatsen is van lokale verschillen geen sprake, en wordt standaardtaal gesproken tegen vreemden. —Alphen: iedereen spreekt dialect. —Batenburg: ieder kent het dialect en spreekt het.
. —Bemmel: de hele bevolking spreekt dialect en naar omstandigheden in meer of mindere mate.
—Beneden-Leeuwen: geen lokale verschillen. —Bergharen: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect. —Beuningen: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect. —Buren: geen verschillen binnen Buren wel, met Erichem en Asch. —Doornenburg: iedereen uit Doornenburg spreekt dialect; geen lokale ver-
schillen. —Dreumel: geen verschillen; met bewoners van omliggende dorpen spreekt
men dialect. —Driel: geen lokale verschillen, iedereen kent het Driels en spreekt het meer
of minder. —Echteld: onder elkaar spreken de kinderen dialect. Langs de dijk een dia-
lect met meer Tielse eigenaardigheden; dat was vroeger niet zo. De kinde-ren gaan in Tiel naar school.
—Ewijk: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect. —Heerwaarden: geen lokale verschillen. Iedereen spreekt dialect; sommigen
doen hun best tegen vreemden zich uit te drukken in ABN.
66
- Dei!: geen lokale verschillen; onder elkaar spreekt men dialect.
- Est: geen lokale verschillen; er wordt weinig ABN gesproken.
- Geldermalsen: geen lokale verschillen; ABN wordt er een beetje gespro-
ken.
- Gellicum: allen spreken hetzelfde dialect, dat scheelt weinig van dat van
het kerkdorp Deil.
- Neerijnen: geen lokale verschillen van betekenis; ABN wordt er niet
gesproken.
- Alleen voor Haaften worden lokale verschillen genoemd: Tuil spreekt iets
anders,
- Hellouw spreekt totaal anders. Er wordt geen ABN gesproken.
Ook in Oost-Noord-Brabant, de rivieren streek en Noord-Nederlands-Lim
burg is de positie van het plaatselijke dialect nog heel stevig. In het meren
deel van de onderzochte plaatsen is van lokale verschillen geen sprake, en
wordt standaardtaal gesproken tegen vreemden.
- Alphen: iedereen spreekt dialect.
- Batenburg: ieder kent het dialect en spreekt het.
- Bemmel: de hele bevolking spreekt dialect en naar omstandigheden in
meer of mindere mate.
- Beneden-Leeuwen: geen lokale verschillen.
- Bergharen: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect.
- Beuningen: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect.
- Buren: geen verschillen binnen Buren wel, met Erichem en Asch.
- Doornenburg: iedereen uit Doornenburg spreekt dialect; geen lokale ver-
schillen.
- Dreumel: geen verschillen; met bewoners van omliggende dorpen spreekt
men dialect.
- Driel: geen lokale verschillen, iedereen kent het Driels en spreekt het meer
of minder.
- Echteld: onder elkaar spreken de kinderen dialect. Langs de dijk een dia
lect met meer Tielse eigenaardigheden; dat was vroeger niet zo. De kinde
ren gaan in Tiel naar school.
- Ewijk: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect.
- Heerwaarden: geen lokale verschillen. Iedereen spreekt dialect; sommigen
doen hun best tegen vreemden zich uit te drukken in ABN.
66
Zuid-gelderse dialecten
- Dei!: geen lokale verschillen; onder elkaar spreekt men dialect.
- Est: geen lokale verschillen; er wordt weinig ABN gesproken.
- Geldermalsen: geen lokale verschillen; ABN wordt er een beetje gespro-
ken.
- Gellicum: allen spreken hetzelfde dialect, dat scheelt weinig van dat van
het kerkdorp Deil.
- Neerijnen: geen lokale verschillen van betekenis; ABN wordt er niet
gesproken.
- Alleen voor Haaften worden lokale verschillen genoemd: Tuil spreekt iets
anders,
- Hellouw spreekt totaal anders. Er wordt geen ABN gesproken.
Ook in Oost-Noord-Brabant, de rivieren streek en Noord-Nederlands-Lim
burg is de positie van het plaatselijke dialect nog heel stevig. In het meren
deel van de onderzochte plaatsen is van lokale verschillen geen sprake, en
wordt standaardtaal gesproken tegen vreemden.
- Alphen: iedereen spreekt dialect.
- Batenburg: ieder kent het dialect en spreekt het.
- Bemmel: de hele bevolking spreekt dialect en naar omstandigheden in
meer of mindere mate.
- Beneden-Leeuwen: geen lokale verschillen.
- Bergharen: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect.
- Beuningen: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect.
- Buren: geen verschillen binnen Buren wel, met Erichem en Asch.
- Doornenburg: iedereen uit Doornenburg spreekt dialect; geen lokale ver-
schillen.
- Dreumel: geen verschillen; met bewoners van omliggende dorpen spreekt
men dialect.
- Driel: geen lokale verschillen, iedereen kent het Driels en spreekt het meer
of minder.
- Echteld: onder elkaar spreken de kinderen dialect. Langs de dijk een dia
lect met meer Tielse eigenaardigheden; dat was vroeger niet zo. De kinde
ren gaan in Tiel naar school.
- Ewijk: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect.
- Heerwaarden: geen lokale verschillen. Iedereen spreekt dialect; sommigen
doen hun best tegen vreemden zich uit te drukken in ABN.
66
D. howling tegenover Ice, zuiet-gelders vtuv sprekers eo, itiet-sprekers
Heteren: alle autochtonen spreken dialect, sommigen met vermijding van de meest afwijkende klanken. Horsen: geen lokale verschillen.
—Huissen: iedereen die uit Huissen afkomstig is, spreekt tegen plaats- en streekgenoten dialect. Ingen: geen lokale verschillen Kerk-Avezaath: geen lokale verschillen. Kerkdriel: er wordt geen beschaafd Nederlands gesproken. Er is weinig verschil in dialect. In Veldriel zegt men vaker taauw, taofel; in Kerkdriel vlie:s, in Hoenzadriel vlaes, voor vlees.
Kesteren: geen lokale verschillen. Bijna allen spreken dialect; steeds meer inwoners doen hun best ABN te gaan spreken. Vestiging van veel vreem-den. Lienden: geen lokale verschillen. Maurik: geboren Maurikkers spreken dialect. Millingen: onder elkaar spreken alle inwoners Millings; het dialect van de Paltz (een buurtschap) is wat ouderwetser. Ochten: geen lokale verschillen, allen uit Ochten afkomstig spreken min of meer dialect. Oosterhout: iedere geboren Oosterhouter kent het dialect en spreekt het, tenminste als hij in Oosterhout is. Ophemert: geen verschillen; alle inwoners van Ophemert spreken dialect. Opheusden: geen lokale verschillen. Geboren Opheusdensen spreken Opheusdens. Overasselt: geen lokale verschillen. Iedere Overasseltenaar kent en spreekt dialect; sommigen gaan de meest afwijkende klanken vermijden. Randwijk: geen lokale verschillen. Rijswijk: geen lokale verschillen, iedereen spreekt Rijswijks; wanneer men tegen vreemden spreekt, probeert men ABN te spreken. Rossum: geen lokale verschillen.
—Slijk-Ewijk: iedereen die uit het dorp afkomstig is, kent en spreekt dialect. Tiel: geen verschillen; bijna allen van wie de ouders uit Tiel afkomstig zijn, spreken Tiels.
—Valburg: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect. Iedereen kent en spreekt dialect, tenminste als hij in Valburg is.
67
- Heteren: alle autochtonen spreken dialect, sommigen met vermijding van
de meest afwijkende klanken.
- Horsen: geen lokale verschillen.
- Huissen: iedereen die uit Huissen afkomstig is, spreekt tegen plaats- en
streekgenoten dialect.
- Ingen: geen lokale verschillen
- Kerk-Avezaath: geen lokale verschillen.
- Kerkdriel: er wordt geen beschaafd Nederlands gesproken. Er is weinig
verschil in dialect. In Veldriel zegt men vaker taauw, taoJel; in Kerkdriel
vlie:s, in Hoenzadriel vlaes, voor vlees.
- Kesteren: geen lokale verschillen. Bijna allen spreken dialect; steeds meer
inwoners doen hun best ABN te gaan spreken. Vestiging van veel vreem
den.
- Lienden: geen lokale verschillen.
- Maurik: geboren Maurikkers spreken dialect.
- Millingen: onder elkaar spreken alle inwoners Millings; het dialect van de
Paltz (een buurtschap) is wat ouderwetser.
- Och ten: geen lokale verschillen, allen uit Och ten afkomstig spreken min of meer dialect.
- Oosterhout: iedere geboren Oosterhouter kent het dialect en spreekt het,
tenminste als hij in Oosterhout is.
- Ophemert: geen verschillen; alle inwoners van Ophemert spreken dialect.
- Opheusden: geen lokale verschillen. Geboren Op heusden sen spreken
Opheusdens.
- Overasselt: geen lokale verschillen. Iedere Overasseltenaar kent en spreekt
dialect; sommigen gaan de meest afwijkende klanken vermijden.
- Randwijk: geen lokale verschillen.
- Rijswijk: geen lokale verschillen, iedereen spreekt Rijswijks; wanneer men
tegen vreemden spreekt, probeert men ABN te spreken.
- Rossum: geen lokale verschillen.
- Slijk-Ewijk: iedereen die uit het dorp afkomstig is, kent en spreekt dialect.
- Tiel: geen verschillen; bijna allen van wie de ouders uit Tiel afkomstig
zijn, spreken Tiels.
- Valburg: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect. Iedereen
kent en spreekt dialect, tenminste als hij in Valburg is.
- Heteren: alle autochtonen spreken dialect, sommigen met vermijding van
de meest afwijkende klanken.
- Horsen: geen lokale verschillen.
- Huissen: iedereen die uit Huissen afkomstig is, spreekt tegen plaats- en
streekgenoten dialect.
- Ingen: geen lokale verschillen
- Kerk-Avezaath: geen lokale verschillen.
- Kerkdriel: er wordt geen beschaafd Nederlands gesproken. Er is weinig
verschil in dialect. In Veldriel zegt men vaker taauw, taoJel; in Kerkdriel
vlie:s, in Hoenzadriel vlaes, voor vlees.
- Kesteren: geen lokale verschillen. Bijna allen spreken dialect; steeds meer
inwoners doen hun best ABN te gaan spreken. Vestiging van veel vreem
den.
- Lienden: geen lokale verschillen.
- Maurik: geboren Maurikkers spreken dialect.
- Millingen: onder elkaar spreken alle inwoners Millings; het dialect van de
Paltz (een buurtschap) is wat ouderwetser.
- Och ten: geen lokale verschillen, allen uit Och ten afkomstig spreken min of meer dialect.
- Oosterhout: iedere geboren Oosterhouter kent het dialect en spreekt het,
tenminste als hij in Oosterhout is.
- Ophemert: geen verschillen; alle inwoners van Ophemert spreken dialect.
- Opheusden: geen lokale verschillen. Geboren Op heusden sen spreken
Opheusdens.
- Overasselt: geen lokale verschillen. Iedere Overasseltenaar kent en spreekt
dialect; sommigen gaan de meest afwijkende klanken vermijden.
- Randwijk: geen lokale verschillen.
- Rijswijk: geen lokale verschillen, iedereen spreekt Rijswijks; wanneer men
tegen vreemden spreekt, probeert men ABN te spreken.
- Rossum: geen lokale verschillen.
- Slijk-Ewijk: iedereen die uit het dorp afkomstig is, kent en spreekt dialect.
- Tiel: geen verschillen; bijna allen van wie de ouders uit Tiel afkomstig
zijn, spreken Tiels.
- Valburg: geen lokale verschillen. Alle bewoners spreken dialect. Iedereen
kent en spreekt dialect, tenminste als hij in Valburg is.
—Varik: er wordt geen ABN gesproken door echte Variksen. Geen lokale ver-schillen. Wel met Heesselt: Varik zegt ben-ter, Heesselt 1,6tter.
—Waddenoyen: geen verschil; Passeway en Drumt staan onder invloed van Tiel. Inwoners van Waddenoyen spreken onder elkaar dialect.
—Wamel: geen lokale verschillen. In de wijk Moleneind wordt een dialect gesproken dat meer aansluit bij Dreumel.
—Weurt: geen lokale verschillen. Iedereen spreekt dialect. —Wijchen: geen lokale verschillen. Iedere Wijchenaar kent dialect en spreekt
het in de plaats zelf. Wel vermijden sommigen de meest van het ABN afwijkende klanken.
—Zoelen: geen lokale verschillen.
Lokale verschillen zijn er in de volgende plaatsen: —Appeltern: ieder spreekt dialect. Dat van Blauwe Sluis wijkt af, de bewo-
ners komen van de Waalkant, bijvoorbeeld Leeuwen. —Arnhem: op Klarendal wordt er onder de oudere Arnhemmers nog veel
dialect gesproken. Verschillen met de binnenstad zijn in de tekst aangege-ven: de Nederlandse aa véér r is op Klarendal verdonkerd tot ao, in de binnenstad is het een eu-achtige klank: kloeur voor klaar, gevoeurlek voor gevaarlijk, joeur voor jaar, doeur voor daar.
Beek (Ubbergen): door de mensen uit Beek afkomstig wordt nog dialect gesproken. Het dialect van Ooy, Leuth en Kekerdom verschilt weinig van dat van Beek. De verschillen tussen het Beeks en het Groesbeeks en Nij-meegs zijn groter; die tussen het Beeks en het Zyfflichs [saeflek] zijn gering.
—Dodewaard: geen verschil tussen het dialect van Hien en Dodewaard; wel tussen het dialect van deze plaatsen en de buurtschap Welie.
—Gendt: kleine verschillen met Vlieren en Hulhuizen. Ieder die uit Gendt afkomstig is, spreekt dialect.
—Herveld: er bestaat geen verschil tussen het dialect van de verschillende gedeelten. Verschillen tussen het dialect van Herveld en Andelst bestaan niet; die tussen Herveld en Zetten zijn klein; die tussen het dialect van Herveld en Valburg en Ewijk zijn groot. Het dialect van het westelijk deel van Loenen is gelijk aan dat van Herveld (kinderen gaan in Herveld naar school); oostelijk deel gelijk aan dat van Slijk-Ewijk, waar de kinderen naar school gaan.
68
- Varik: er wordt geen ABN gesproken door echte Variksen. Geen lokale ver
schillen. Wel met Heesselt: Varik zegt bàtter, Heesselt bótter.
- Waddenoyen: geen verschil; Passeway en Drumt staan onder invloed van
Tiel. Inwoners van Waddenoyen spreken onder elkaar dialect.
- Wamel: geen lokale verschillen. In de wijk Moleneind wordt een dialect
gesproken dat meer aansluit bij Dreumel.
- Weurt: geen lokale verschillen. Iedereen spreekt dialect.
- Wijchen: geen lokale verschillen. Iedere Wijchenaar kent dialect en spreekt
het in de plaats zelf. Wel vermijden sommigen de meest van het ABN
afwijkende klanken.
- Zoelen: geen lokale verschillen.
Lokale verschillen zijn er in de volgende plaatsen:
- Appeltern: ieder spreekt dialect. Dat van Blauwe Sluis wijkt af, de bewo
ners komen van de Waalkant, bijvoorbeeld Leeuwen. - Arnhem: op Klarendal wordt er onder de oudere Arnhemmers nog veel
dialect gesproken. Verschillen met de binnenstad zijn in de tekst aangege
ven: de Nederlandse aa vóór r is op Klarendal verdonkerd tot ao, in de
binnenstad is het een eu-achtige klank: kloeur voor klaar, gevoeurlek voor
gevaarlijk, joeur voor jaar, doeur voor daar.
- Beek (Ubbergen): door de mensen uit Beek afkomstig wordt nog dialect
gesproken. Het dialect van Ooy, Leuth en Kekerdom verschilt weinig van
dat van Beek. De verschillen tussen het Beeks en het Groesbeeks en Nij
meegs zijn groter; die tussen het Beeks en het Zyfflichs [saeflekl zijn
gering.
- Dodewaard: geen verschil tussen het dialect van Hien en Dodewaard; wel
tussen het dialect van deze plaatsen en de buurtschap Welie.
- Gendt: kleine verschillen met Vlieren en Hulhuizen. Ieder die uit Gendt
afkomstig is, spreekt dialect.
- Herveld: er bestaat geen verschil tussen het dialect van de verschillende
gedeelten. Verschillen tussen het dialect van Herveld en Andelst bestaan
niet; die tussen Herveld en Zetten zijn klein; die tussen het dialect van
Herveld en Valburg en Ewijk zijn groot. Het dialect van het westelijk deel
van Loenen is gelijk aan dat van Herveld (kinderen gaan in Herveld naar
school); oostelijk deel gelijk aan dat van Slijk-Ewijk, waar de kinderen
naar school gaan.
68
Zuid-gelderse dialecten
- Varik: er wordt geen ABN gesproken door echte Variksen. Geen lokale ver
schillen. Wel met Heesselt: Varik zegt bàtter, Heesselt bótter.
- Waddenoyen: geen verschil; Passeway en Drumt staan onder invloed van
Tiel. Inwoners van Waddenoyen spreken onder elkaar dialect.
- Wamel: geen lokale verschillen. In de wijk Moleneind wordt een dialect
gesproken dat meer aansluit bij Dreumel.
- Weurt: geen lokale verschillen. Iedereen spreekt dialect.
- Wijchen: geen lokale verschillen. Iedere Wijchenaar kent dialect en spreekt
het in de plaats zelf. Wel vermijden sommigen de meest van het ABN
afwijkende klanken.
- Zoelen: geen lokale verschillen.
Lokale verschillen zijn er in de volgende plaatsen:
- Appeltern: ieder spreekt dialect. Dat van Blauwe Sluis wijkt af, de bewo
ners komen van de Waalkant, bijvoorbeeld Leeuwen. - Arnhem: op Klarendal wordt er onder de oudere Arnhemmers nog veel
dialect gesproken. Verschillen met de binnenstad zijn in de tekst aangege
ven: de Nederlandse aa vóór r is op Klarendal verdonkerd tot ao, in de
binnenstad is het een eu-achtige klank: kloeur voor klaar, gevoeurlek voor
gevaarlijk, joeur voor jaar, doeur voor daar.
- Beek (Ubbergen): door de mensen uit Beek afkomstig wordt nog dialect
gesproken. Het dialect van Ooy, Leuth en Kekerdom verschilt weinig van
dat van Beek. De verschillen tussen het Beeks en het Groesbeeks en Nij
meegs zijn groter; die tussen het Beeks en het Zyfflichs [saeflekl zijn
gering.
- Dodewaard: geen verschil tussen het dialect van Hien en Dodewaard; wel
tussen het dialect van deze plaatsen en de buurtschap Welie.
- Gendt: kleine verschillen met Vlieren en Hulhuizen. Ieder die uit Gendt
afkomstig is, spreekt dialect.
- Herveld: er bestaat geen verschil tussen het dialect van de verschillende
gedeelten. Verschillen tussen het dialect van Herveld en Andelst bestaan
niet; die tussen Herveld en Zetten zijn klein; die tussen het dialect van
Herveld en Valburg en Ewijk zijn groot. Het dialect van het westelijk deel
van Loenen is gelijk aan dat van Herveld (kinderen gaan in Herveld naar
school); oostelijk deel gelijk aan dat van Slijk-Ewijk, waar de kinderen
naar school gaan.
68
De, howling tegenoper ket zuid-gelders va. sprekers e. Kiet-spwekers
—Rhenen: het dialect van Achterberg verschilt iets van dat van de stad, gul-
lie in plaats van jullie. De geboren Rhenenaren spreken dialect, tegen vreemden ABN.
Vestiging van vreemden, (d'n import' en toerisme doen hun invloed gelden . m: —Deest: geen lokale verschillen. Veel import. —Elden: geen lokale verschillen. Na de Tweede Wereldoorlog veel vreemden. —Elst: geen lokale verschillen. Positie van het dialect verzwakt door vreem-
den en omdat veel mensen buiten Elst werken. —Velp (bij Arnhem): geen lokale verschillen. Mensen uit Velp spreken dia-
lect; veel toerisme, veel gepensioneerden van elders en intellectuelen.
Weinig dialect wordt er gesproken in: Oosterbeek: veel Oosterbekers onder elkaar spreken dialect, maar de import is talrijker dan de oorspronkelijke bevolking. Renkum: het dialect van de oorspronkelijke bewoners kan zich niet hand-haven ten opzichte van het min of meer ABN van de import. De midden-stand spreekt om commerciële redenen ABN tegen de toeristen. De oude-ren spreken nog dialect, de jongeren niet meer. Wageningen: dialect wordt weinig meer gesproken, daar het grootste deel van de inwoners niet uit Wageningen afkomstig is. Zetten: de middenstand komt grotendeels van elders; door de Heldering-Stichtingen veel vreemden (impliciet lijkt mw. Hol hier te zeggen dat er geen dialect meer wordt gesproken).
Wat gezegd wordt met betrekking tot het stadsdialect van Nijmegen, is op zijn minst opmerkelijk, als het in verband wordt gebracht met de opmerking over Hatert: —Nijmegen: het plat-Nijmeegs wordt weinig meer gesproken (opname
1952). Hatert: het dialect van Hatert wordt de laatste jaren sterk beinvloed door dat van Nijmegen. De jongste informante (32 jaar) brouwt en maakt anlautende z, v en g toonloos als in het Nijmeegs; dat doet de 70 -jarige
niet.
69
- Rhenen: het dialect van Achterberg verschilt iets van dat van de stad, guZZie in plaats van jullie. De geboren Rhenenaren spreken dialect, tegen
vreemden ABN.
Vestiging van vreemden, 'd'n import' en toerisme doen hun invloed gelden
m:
- Deest: geen lokale verschillen. Veel import.
- Elden: geen lokale verschillen. Na de Tweede Wereldoorlog veel vreemden.
- Eist: geen lokale verschillen. Positie van het dialect verzwakt door vreem-
den en omdat veel mensen buiten Eist werken.
- Velp (bij Arnhem): geen lokale verschillen. Mensen uit Velp spreken dia
lect; veel toerisme, veel gepensioneerden van elders en intellectuelen.
Weinig dialect wordt er gesproken in:
- Oosterbeek: veel Oosterbekers onder elkaar spreken dialect, maar de
import is talrijker dan de oorspronkelijke bevolking.
- Renkum: het dialect van de oorspronkelijke bewoners kan zich niet hand
haven ten opzichte van het min of meer ABN van de import. De midden
stand spreekt om commerciële redenen ABN tegen de toeristen. De oude
ren spreken nog dialect, de jongeren niet meer.
- Wageningen: dialect wordt weinig meer gesproken, daar het grootste deel
van de inwoners niet uit Wageningen afkomstig is.
- Zetten: de middenstand komt grotendeels van elders; door de Heldering
Stichtingen veel vreemden (impliciet lijkt mw. Hol hier te zeggen dat er
geen dialect meer wordt gesproken).
Wat gezegd wordt met betrekking tot het stadsdialect van Nijmegen, is op
zijn minst opmerkelijk, als het in verband wordt gebracht met de opmerking
over Hatert:
- Nijmegen: het plat-Nijmeegs wordt weinig meer gesproken (opname
1952).
- Hatert: het dialect van Hatert wordt de laatste jaren sterk beïnvloed door
dat van Nijmegen. De jongste informante (32 jaar) brouwt en maakt
anlautende z, v en g toonloos als in het Nijmeegs; dat doet de 70-jarige
niet.
- Rhenen: het dialect van Achterberg verschilt iets van dat van de stad, guZZie in plaats van jullie. De geboren Rhenenaren spreken dialect, tegen
vreemden ABN.
Vestiging van vreemden, 'd'n import' en toerisme doen hun invloed gelden
m:
- Deest: geen lokale verschillen. Veel import.
- Elden: geen lokale verschillen. Na de Tweede Wereldoorlog veel vreemden.
- Eist: geen lokale verschillen. Positie van het dialect verzwakt door vreem-
den en omdat veel mensen buiten Eist werken.
- Velp (bij Arnhem): geen lokale verschillen. Mensen uit Velp spreken dia
lect; veel toerisme, veel gepensioneerden van elders en intellectuelen.
Weinig dialect wordt er gesproken in:
- Oosterbeek: veel Oosterbekers onder elkaar spreken dialect, maar de
import is talrijker dan de oorspronkelijke bevolking.
- Renkum: het dialect van de oorspronkelijke bewoners kan zich niet hand
haven ten opzichte van het min of meer ABN van de import. De midden
stand spreekt om commerciële redenen ABN tegen de toeristen. De oude
ren spreken nog dialect, de jongeren niet meer.
- Wageningen: dialect wordt weinig meer gesproken, daar het grootste deel
van de inwoners niet uit Wageningen afkomstig is.
- Zetten: de middenstand komt grotendeels van elders; door de Heldering
Stichtingen veel vreemden (impliciet lijkt mw. Hol hier te zeggen dat er
geen dialect meer wordt gesproken).
Wat gezegd wordt met betrekking tot het stadsdialect van Nijmegen, is op
zijn minst opmerkelijk, als het in verband wordt gebracht met de opmerking
over Hatert:
- Nijmegen: het plat-Nijmeegs wordt weinig meer gesproken (opname
1952).
- Hatert: het dialect van Hatert wordt de laatste jaren sterk beïnvloed door
dat van Nijmegen. De jongste informante (32 jaar) brouwt en maakt
anlautende z, v en g toonloos als in het Nijmeegs; dat doet de 70-jarige
niet.
Dit overzicht laat meteen zien welke plaatsen in ons gebied in die Reeks
Nederlandse Dialectatlassen behandeld worden.
Het is wederom Nol Hell die in zijn boek over het Millings glashelder en zeer zuiver aangeeft wat er ten aanzien van de huidige positie van het dialect aan de hand is. Hij doet dat binnen de context van een verhaal dat ik hier in zijn geheel citeer.
Dor kumt de wereld on
Der wiirdt vandaag den dag nie mer zo richtig Milli,s geprot as vroege, Hoe zol da
komme,
Erstes heure de blage vul meer Hollands as toe wij kleen wazze. Dur de radio, dur de tit-
levisie en van eur ealders, Went ik gleuf, dat de papa's en mama's tegeswoordig mes-
tentieds Hollands tegen eur blage praote. Of wat er vdr deur git. Mar o-ns W. en Moet
.je . toedertied èvvel nie.
Twiddes trèkke de minse vandaag de weald ien, mar as blaag ziende kwamme wij vroe-
ger ummers ndrnt.
Dordes zien der onderha-nd ok veul vremde minsen ien et dearp komme wone. Ge
begriep zo wie zo nie, dat er nog Milli,s geprot wdrdt.
Wit ge, der vviirdt wel plat geprot, mar et richtige Millingse dialekt, da hur ge bvvel hás
niemer. En da vienk nog su. Went plat praote das één ding, mar ow ege streektaol
gebrOkke, is nog hil vva a-nders. lk zal ow is en por veurbeelde gève:
Hollands lidteken ijverig varken koekjes peettante
Millings nu lidteke ieverig vearke kukskes peetta-nte
Millings toen lieksteei kiebig Pog pleskes gadlemadi
Hèjje mien, begriep ge mien, verstájje mie, As ge de Hollandse woorde alleen mar a-
nders utsprk nOm ik da: plat praote. Mar as gij de a-lde woorde, zus inkelde bejaorde
minse ze nog kénne, wit te gebriikke, .n bewaor gij dialekt en da is, vien ik, en
goed di,. Now kan et èvvei ok onnut lastig zien, as gij wel ow Milli,s goed sp.,
mar mk et Hollands niet lit . vuut kunt. Toe wij nog blage wazze, ik vertelde et ow al,
hdrde wij wennig Holland, Zwat de innige onraking met die taol vo-n op schál pláts.
Dan kos et gemekkelik gebeure, .t de ',Oster een of a-nder woord gebriikte, wa gij zo
gaaw nie plátse kos. Da woord spulde ow dan dur de kop en te pas of te onpas krámde
gij et dan lótter LA.
7.
Dit overzicht laat meteen zien welke plaatsen in ons gebied in die Reeks
Nederlandse Dialectatlassen behandeld worden.
Het is wederom Nol Heli die in zijn boek over het Millings glashelder en
zeer zuiver aangeeft wat er ten aanzien van de huidige positie van het dialect
aan de hand is. Hij doet dat binnen de context van een verhaal dat ik hier in
zijn geheel citeer.
Dor kumt de wereld on
Der wördt vandaag den dag nie mer zo richt ig Millings geprot as vroeger. Hoe zol da
komme?
Erstes heure de blage vu l meer Hollands as toe wi j kleen wazze. Dur de radio, dur de til·
levisie en van eur ealders! Went ik gleuf, dat de papa's en de mama's tegeswoordig mes·
tentieds Hollands tegen eur blage praote. Of wat er vör deur git. Mar o·ns Vot en Moet
deje da toedertied èvvel nie.
Twiddes trèkke de minse vandaag de wea ld ien, mar as blaag ziende kwamme wij vroe·
ger ummers nörnt.
Dordes zien der onderha·nd ok veul vremde minsen ien et dearp komme wone. Ge
begriep zo wie zo nie, dat er nog Millings geprot wördt.
Wit ge, der wördt wel plat geprot, mar et richtige Mi llingse dia lekt, da hur ge èvvel hos
niemer. En da vienk nog sunt! Went plat praote das één ding, mar ow ege streektaol
gebrükke, is nog hil wa a·nders. Ik zal ow is en por veurbeelde gève:
Hollands lidteken
Millings nu /idteke
Millings toen /ieksteei
ijverig
ieverig
kiebig
varken
vearke
pog
koekjes
kukskes
pleskes
peettante
peetta·nte
gaölemaöi
Hèjje mien, begriep ge mien, verstojje mien? As ge de Hollandse waarde alleen mar a·
nders utsprèk nüm ik da: plat praote. Mar as gij de a·lde waarde, ZUS inkelde bejaorde
minse ze nog kènne, wit te gebrükke, dan bewaar gij ow dialekt en da is, vien ik, en
goed ding. Now kan et èvvel ok onn ut lastig zien, as gij we l ow Mi llings goed sprèkt,
mar mèt et Hollands niet üt de vuut kunt. Toe wij nog blage wazze, ik vertelde et ow al,
hörde wij wennig Hollands. Zwat de innige onraking met die taal vo·n op schol plots.
Dan kas et gemekkelik gebeure, dat de Mèster een of a·nder woord gebrükte, wa gij zo
gaaw nie plotse kas. Da woord spu ide ow dan dur de kop en te pas of te onpas kromde
gi j et dan lotter Üt.
70
Zuid-gelderse dialecten
Dit overzicht laat meteen zien welke plaatsen in ons gebied in die Reeks
Nederlandse Dialectatlassen behandeld worden.
Het is wederom Nol Heli die in zijn boek over het Millings glashelder en
zeer zuiver aangeeft wat er ten aanzien van de huidige positie van het dialect
aan de hand is. Hij doet dat binnen de context van een verhaal dat ik hier in
zijn geheel citeer.
Dor kuml de wereld on
Der wördt vandaag den dag nie mer zo richl ig Millings geprot as vroeger. Hoe zol da
komme?
Erstes heure de blage vul meer Hollands as toe wij kleen wazze. Dur de radio, dur de til·
levisie en van eur ealders! Went ik gleuf, dat de papa's en de mama's tegeswoordig mes·
tentieds Hollands tegen eur blage praote. Of wat er vör deur git. Mar o-ns Vat en Moet
deje da toedertied èvve l nie.
Twiddes trèkke de minse vandaag de weald ien, mar as blaag ziende kwamme wij vroe
ger ummers nörnt.
Dordes zien der onderha-nd ok veul vremde minsen ien et dearp komme wone. Ge
begriep zo wie zo nie, dat er nog Millings geprot wördt.
Wit ge, der wördt wel plat geprot, mar et richtige Millingse dialekt, da hur ge èvvel hos
niemer. En da vienk nog sunt! Went plat praote das één ding, mar ow ege streektaol
gebrükke, is nog hil wa a-nders. Ik zal ow is en por veurbeelde gève:
Hollands lidteken
Millings nu lidteke
Millings toen lieksteei
ijverig
ieverig
kiebig
varken
vearke
pog
koekjes
kukskes
pleskes
peettante
peetta-nte
gaölemaöi
Hèjje mien, begriep ge mien, verstojje mien? As ge de Hollandse woorde alleen mar a
nders utsprèk nüm ik da: plat praote. Mar as gij de a-Ide woorde, zus inkelde bejaorde
minse ze nog kènne, wit te gebrükke, dan bewaor gij ow dialekt en da is, vien ik, en
goed ding. Now kan et èvvel ok onnut lastig zien, as gij we l ow Millings goed sprèkt,
mar mèt et Hollands niet üt de vuut kunt. Toe wij nog blage wazze, ik vertelde et ow al,
hörde wij wennig Hollands. Zwat de innige onraking met die taol vo-n op schol pIots_
Dan kos et gemekkelik gebeure, dat de Mèster een of a-nder woord gebrükte, wa gij zo
gaaw nie plotse kos. Da woord spuide ow dan dur de kop en te pas of te onpas kromde
gij et dan lotter Üt.
70
D. howling tvienover ket zuid-gelders van, sprekers en, niet-sprekers
Nes N61, en nèèf van mien. Wij wazze met o-nze ealders op bezuuk bij Ome Thee op de
Pads. Et was enne moie zondaggemiddag. .1 en ik hadde wa op et earf gespuld en
now zatte we Lit te hechte op en hekke. Mien nVef ha, deenk ik, op sch61 wa opgevange
aover hoe et hillal ien mekaor staok en ie had zich dur al die vremde woorde et een en
a-nder ien de kop gehbld. Wor wij zatte keke wij Ut aover et veald. De himmel was klaor
en ge kos wied van ow af kieke. Achter Van Aorse zag ge vvied eweg blauwzig den
Duvelsbearg schiemere. Midden ien et strakke himmelblaow schaof en hagelwit wtilkske
nor o-ns toe.
zèèyrnien n66f, 'dor kumt de WERELD Em.'
Nol Hell legde met zijn Kuiere ien de Duffelt. Woorden, zegswijzen, anekdotes
in de streektaal van de Duffelt naar Millingse tongval opgetekend eer het te laat
is, de basis voor de beschrijving van het dialect van Millingen; hij ging door met zijn onderzoekingen en in de loop der jaren publiceerde hij een hele reeks artikelen in het Millings Jaarboek, met de geestige titel `Plat-bomen'. In aflevering 29, getiteld 'Hoe lang nog' wijst hij op het verdwijnen van woor-den, omdat de zaken die ermee benoemd werden, er niet meer zijn of bij de huidige generatie niet meer bekend zijn. Zijn voorbeelden zijn:
bèèndel kouseband
ba-ndel hoepel
boksescheer broekklem
borzeroen werkkiel (boezeroen)
bruspot voederketel
hinkelman etensketeltje
siemesetje frontje
boes tweeënhalve cent-stuk, of halve stuiver
siikkerspek laurierdrop
flatbus proppenschieter
foekepot rommelpot
griisbak kolenbak
hampelman trekpop
ha-nkho-lt slachtgalg, dwarshout waaraan het geslachte varken
opgehangen werd
klingelbuul collectezakje met een belletje eraan hangend,
bevestigd aan een lange stok
Nes Nöl, en nèèf van mien . Wij wazze met a·nze ealders op bezuuk bij Ome Thee op de
Pa-Is. Et was enne moie zondaggemiddag. Nöl en ik hadde wa op et earf gespuid en
now zatte we üt te hechte op en hekke. Mien nèèf ha, deenk ik, op schol wa opgevange
aover hoe et hilla l ien mekaor staak en ie had zich dur al die vremde waarde et een en
a-nder ien de kop gehold . Wor wij zatte keke wi j üt aaver et veald. De himmel was klaor
en ge kos wied van ow af kieke. Achter Van Aorse zag ge wied ewèg blauwzig den
Duvelsbearg schiemere. Midden ien et strakke himmelblaow schaof en hagelwit wölkske
nor o-ns toe.
'Kiek', zèèj'mien nèè f, 'dor kumt de WERELD on.'
Nol Heli legde met zijn Kuiere ien de Duffelt. Woorden, zegswijzen, anekdotes
in de streektaal van de Duffelt naar Millingse tongval opgetekend eer het te laat
is, de basis voor de beschrijving van het dialect van Millingen; hij ging door
met zijn onderzoekingen en in de loop der jaren publiceerde hij een hele
reeks artikelen in het Millings Jaarboek, met de geestige titel 'Plat-bomen'. In
aflevering 29, getiteld 'Hoe lang nog' wijst hij op het verdwijnen van woor
den, omdat de zaken die ermee benoemd werden, er niet meer zijn of bij de
huidige generatie niet meer bekend zijn. Zijn voorbeelden zijn:
bèèndel
ba-ndel
boksescheer
borzeroen
bruspot
hinkelman
siemesetje
baes
sükkerspek
flatbus
foekepot
grüsbak
hampelman
ha-nkho·lt
klingelbuul
kouseband
hoepel
broekklem
werkkiel (boezeroen)
voederketel
etensketeltje
frontje
tweeënhalve cent-stuk, of halve stuiver
laurierdrop
proppenschieter
rommelpot
kolenbak
trekpop
slachtgalg, dwarshout waaraan het geslachte varken
opgehangen werd
collectezakje met een belletje eraan hangend,
bevestigd aan een lange stok
71
Nes Nöl, en nèèf van mien . Wij wazze met o·nze ea lders op bezuuk bij Ome Thee op de
Pa·ls. Et was enne moie zondaggemiddag. Nöl en ik hadde wa op et earf gespuid en
now zatte we üt te hechte op en hekke. Mien nèèf ha, deenk ik, op scho l wa opgevange
aover hoe et hillal ien mekaor staok en ie had zich dur al die vremde woorde et een en
a-nder ien de kop gehold. Wor wij zatte keke wi j üt aover et veald. De himmel was klaor
en ge kos wied van ow af kieke. Achter Van Aorse zag ge wied ewèg blauwzig den
Duvelsbearg schiemere. Midden ien et strakke himmelblaow scha of en hagelwit wölkske
nor o-ns toe.
'Kiek', zèèj'm ien nèèf, 'dor kumt de WERELD on.'
Nol Heli legde met zijn Kuiere ien de Duffelt. Woorden, zegswijzen, anekdotes
in de streektaal van de Duffelt naar Millingse tongval opgetekend eer het te laat
is, de basis voor de beschrijving van het dialect van Millingen; hij ging door
met zijn onderzoekingen en in de loop der jaren publiceerde hij een hele
reeks artikelen in het Millings Jaarboek, met de geestige titel'Plat-bomen'_ In aflevering 29, getiteld 'Hoe lang nog' wijst hij op het verdwijnen van woor
den, omdat de zaken die ermee benoemd werden, er niet meer zijn of bij de
huidige generatie niet meer bekend zijn. Zijn voorbeelden zijn:
bèèndel
ba-ndel
boksescheer
borzeroen
bruspot
hinkelman
siemesetje
boes
sükkerspek
flatbus
foekepot
grüsbak
hampelman
ha-nkho-It
klingelbuul
kouseband
hoepel
broekklem
werkkiel (boezeroen)
voederketel
etensketeltje
frontje
tweeënhalve cent-stuk, of halve stuiver
laurierdrop
proppenschieter
rommelpot
kolenbak
trekpop
slachtgalg, dwarshout waaraan het geslachte varken
opgehangen werd
collectezakje met een belletje eraan hangend,
bevestigd aan een lange stok
71
wasbret wasbord
erpelek. de grootste aardappel van de oogst
bads wekkiel (buis)
staof voetenbankje (stoof)
72
wasbret
erpelekèl
baäs
stoof
wasbord
de grootste aardappel van de oogst
wekkiel (buis)
voetenbankje (stoof)
72
Zuid-gelderse dialecten
wasbret
erpelekèl
baäs
stoof
wasbord
de grootste aardappel van de oogst
wekkiel (buis)
voetenbankje (stoof)
72
7. Aabetisclt 1st- pa* Zaa-Gelders& woordeit
De keuze van de woorden is tamelijk subjectief. Uitgangspunt vormde het Nederbetuws Dialectwoordenboek, vervolgens is nagegaan of Van de Water (W), Van Os (VO), Van Woerkom (OB) of Hell (Hell) het woord of een soortgelijk woord ook kenden.
aartewippertje, klein vrouwtje
aauwer, leeftijd; W, VO aauwewijze, ouderwets
afleppe: die is duk afgelept, die is veel gekust
afrome, room (vet) van melk afscheppen
akelek, akelig; OB dkelek
andievieslag, zie ruurum
aontrekke, (zich) aankleden; 2. aantrekken, ermee zitten: ge mot 'oe eige niks aon-
trekke van die schempers, je moet je niets aantrekken van die schimpkaarten; W z'n
eige aontrekke, zich aankleden; Hell antrèkke
aorig, eigenaardig; W aoreg, 1. vreemd zonderling; 2. aorig zijn (worre) van: vies van
iets of iemand zijn. In de stad eet ik nooit gin vlees nie, ik zij d'r aoreg van
arrewoet, weg, (tegen een hond)
awattig, kinderachtig
baijere, 1. rondneuzen; 2. loeren (ook: schume); VO bajjere, ook: banjere, het vvilde
Weg
73
7. A'fabetirw lijst vtUf/
zuid,geiders~ Wf)Dr~
De keuze van de woorden is tamelijk subjectief. Uitgangspunt vormde het
Nederbetuws Dialectwoordenboek; vervolgens is nagegaan of Van de Water
(W), Van Os (Va), Van Woerkom (OB) of HeU (HeU) het woord of een
soortgelijk woord ook kenden.
aartewippertje, klein vrouwtje
aauwer, leeftijd; W, VO aauwewijze, ouderwets
af/eppe: die is duk af gelept, die is veel gekust
afrome, room (vet) van melk afscheppen
akelek, akelig; OB ákelek
andievieslag, zie ruu rum
aontrekke, 1. (zich) aankleden; 2. aantrekken, ermee zitten: ge mot 'oe eige niks aon·
trekke van die schempers, je moet je niets aantrekken van die schimpkaarten; W z'n
eige aontrekke, zich aankleden; Heli 6ntrèkke
aorig, eigenaardig; Waoreg, 1. vreemd zonderling; 2. aorig zijn (worre) van: vies van
iets of iemand zijn. In de stad eet ik nooit gin vlees nie, ik zij d'r aoreg van
arrewoet!, weg! (tegen een hond)
a wattig, kinderachtig
baijere, 1. rondneuzen; 2. loeren (ook: schume); VO bajjere, ook: banjere, in het wilde
weg
73
7. A'fabetirw üjrt vtUf/
zuid,geiderr~ Wf)Dr~
De keuze van de woorden is tamelijk subjectief. Uitgangspunt vormde het
Nederbetuws Dialectwoordenboek; vervolgens is nagegaan of Van de Water
(W), Van Os (Va), Van Woerkom (OB) of Heli (Heli) het woord of een
soortgelijk woord ook kenden.
aartewippertje, klein vrouwtje
aauwer, leeftijd; W, va aauwewijze, ouderwets
afleppe: die is duk afgelept, die is veel gekust
afrome, room (vet) van melk afscheppen
akelek, akelig; OB ákelek
andievieslag, zie ruu rum
aontrekke, 1. (zich) aankleden; 2. aantrekken, ermee zitten: ge mot 'oe eige niks aon
trekke van die schempers, je moet je niets aantrekken van die schimpkaarten; W z'n
eige aontrekke, zich aankleden; Heli iJntrèkke
aorig, eigenaardig; Waoreg, 1. vreemd zonderling; 2. Gorig zijn (worre) van: vies van
iets of iemand zijn. In de stad eet ik nooit gin vlees nie, ik zij d'r aoreg van
arrewoet!, weg! (tegen een hond)
awattig, kinderachtig
baijere, 1. rondneuzen; 2. loeren (ook: schume); va bajjere, ook: banjere, in het wilde
weg
73
rondstappen, struinen, ergens !open waar eigenlijk niet gelopen hoort te warden
(gras-, akker- of ontand); OB bajjere, banjere, rondstappen, zwalken, zwerven.
bajjerheer, banjerheer VO, iemand die opgedirkt in een nieuw pak of sjiek kleciingstuk
ten tonele verschijnt
banjere, in het wildeweg ronstappen, struinen
balduine, ravotten
bed: in 't bed zitten, kraamvrouw zijn
bedeen, meteen Hell; OB bedeen, bedeend, meteen
beheimd, stiekem; VO behèeimd, geheimhouding betrachtend, niet veel loslatend, geslo-
ten; Hell beheim, geheimzinnig
beire, een zeug laten dekken; VO bere 2. fig. geen land te bezeilen: met die kjal ,
geen keuie te beire
are, zonder doe, heen en weer lopen VO
bjêrtse, onbehouwen ergens doorlopen
beunings, schappen in een kast; VO beun, plank in kast
biezebrugge, ijsscholletjes trappen (ook: koekloope en lèttere, Hell)
bikkijrs, blikaars, ontvelling van het zitvlak; VO bikaes
booke, snel lopen, s. rijden
bosse, schatten
braandbesse, bramen., OB bro.., Hell brombLe
broodmeule, gebit (ook kakement)
buize, vee, drinken
daaps, achterlijk VO
daauwele, stoeien, lummelen, klieren, tot last zijn; VO daauwele, beuzelen, nutteloos
rondhangen, lummelen, niet tot zijn doel komen, klieren, tot tast zijn
dalduine, heen en weer !open
deel, ongedefinieerd aantal: een deel miense ginge er nie mee accoord
ael, achterhuis; W al, deel (vloer); VO dorsvioer; OB deel, achterhuis, dors-
vloer
denderclub, tennisvereniging; ze weete van grutsighed en gekkighed nie mir ze doen
motte, ze zijn oover de Rijn op de denderclub gegaon,aor meuge ze blooterloope
dan hier
deus, sluis
deus, domme, onnozele vrouw; W deusje, lijzige vrouw; VO deus, lijzig vrouwspersoon,
doetje; VO duske; dutske, onnozele hals
74
rondstappen, struinen, ergens lopen waar eigenlijk niet gelopen hoort te worden
(gras-, akker- of onland); OB bajjere, banjere, rondstappen, zwalken, zwerven.
bajjerheer, banjerheer VO, iemand die opgedirkt in een nieuw pak of sjiek kledingstuk
ten tonele verschijnt
banjere, in het wildeweg ronstappen, struinen
ba/duine, ravotten
bed: in 't bed zitten, kraamvrouw zijn
bedeen, meteen Heli; OB bedeen, bedeend, meteen
beheimd, stiekem; VO behèèimd, geheimhouding betrachtend, niet veel loslatend, geslo
ten; Heli beheim, geheimzinnig
beire, 1. een zeug laten dekken; VO bere 2. fig. geen land te bezeilen: met die kja/ is
geen keuie te beire
bère, zonder doel heen en weer lopen VO
bjèrtse, onbehouwen ergens doorlopen
beunings, schappen in een kast; VO beun, plank in kast
biezebrugge, ijsscholletjes trappen (ook: koek/oope en /èttere, Heil)
bikkijrs, blikaars, ontvelling van het zitvlak; VO bikaes
booke, snel lopen, snel rijden
bosse, schatten
braandbesse, bramen; OB brombèze; Heli brombèze
broodmeu/e, gebit (ook kakement)
buize, veel drinken
daaps, achterlijk VO
daauwele, stoeien, lummelen, klieren, tot last zijn; VO daauwele, beuzelen, nutteloos
rondhangen, lummelen, niet tot zijn doel komen, klieren, tot last zijn
dalduine, heen en weer lopen
deel, ongedefinieerd aantal: een deel miense ginge er nie mee accoord
dèèl, achterhuis; W dèl, deel (vloer); VO dèèl, dorsvloer; OB dèèl, deel, achterhuis, dors
vloer
denderc/ub, tennisvereniging: ze weete van grutsighed en gekkighed nie mir wil ze doen
motte, ze zijn oover de Rijn op de denderc/ub gegaan . Daar meuge ze blooter loope
dan hier
deus, sluis
deus, domme, onnoze le vrouw; W deusje, lijzige vrouw; VO deus, lijzig vrouwspersoon,
doetje; VO duske; Heli dutske, onnozele ha ls
74
Zuid-gelderse dialecten
rondstappen, struinen, ergens lopen waar eigenlijk niet gelopen hoort te worden
(gras·, akker· of onland); OB bajjere, banjere, rondstappen, zwalken, zwerven.
bajjerheer, banjerheer va, iemand die opgedirkt in een nieuw pak of sj iek kledingstuk
ten tonele verschi jnt
banjere, in het wildeweg ronstappen, struinen
balduine, ravotten
bed: in 't bed zitten, kraamvrouw zijn
bedeen, meteen Heli; OB bedeen, bedeend, meteen
beheimd, stiekem; va behèèimd, geheimhouding betrachtend, niet veel loslatend, geslo·
ten; Heli beheim, geheimzinnig
beire, 1. een zeug laten dekken; va bere 2. fig. geen land te bezeilen: met die kjal is
geen keuie te beire
bère, zonder doel heen en weer lopen va bjèrtse, onbehouwen ergens doorlopen
beunings, schappen in een kast; va beun, plank in kast
biezebrugge, ijsscholletjes trappen (ook: koekloope en lèttere, Heil)
bikkijrs, blikaars, ontvelling van het zitvlak; va bikaes
booke, snel lopen, snel rijden
bosse, schatten
braandbesse, bramen; OB brombèze; Heli brambèze
broodmeule, gebit (ook kakement)
buize, veel drinken
daaps, achterlijk va daauwele, stoeien, lummelen, klieren, tot last zijn; va daauwele, beuzelen, nutteloos
rondhangen, lummelen, niet tot zijn doel komen, klieren, tot last zijn
dalduine, heen en weer lopen
deel, ongedefinieerd aantal : een deel miense ginge er nie mee accoord
dèèl, achterhuis; W dèl, deel (vloer); va dèèl, dorsvloer; OB dèèl, deel, achterhuis, dors·
vloer
denderc/ub, tennisvereniging: ze weete van grutsighed en gekkighed nie mir wa ze doen
motte, ze zijn oover de Rijn op de denderc/ub gegaon. Daor meuge ze blooter loope
dan hier
deus, sluis
deus, domme, onnozele vrouw; W deusje, lijzige vrouw; va deus, lijzig vrouwspersoon,
doetje; va duske; Heli dutske, onnozele hals
74
A-abetisd,..111st v... ..id-gelderre,woorden,
doerak, gemeen laaghartig mens of dier OB
drats, koffiedik, W; OB drap
dratskont, een dik en vet achterwerk
duitenaojer, vrek; OB duitenddier, duitenèjer
duts, deuk, kneuzing W; duts, deuk VO OB Hell
dutse, deuken, kneuzen W; dutse, deuken VO
dutte, slapen
dweil, mannengek
effektiek, beslist (effectief)
ellewaor, textiel OB
endebeir, èndevlot, eendenkroos; W endekrist, eendenkroos; VO èndevlot; OB kdefluts
fannie, smeerpoets; VO: alleen in het gezegde: 'n fieze fannie, smeerpoets, ook wel in
zedelijk opzicht
fats, beroerte, Hell; OB fats, hartaanval, beroerte
fiemele, friemelen, peuteren, constant bewegen met de handen VO, Hell; OB fiemele,
friemelen, prutsen, peuteren; Hell fiemelig, kieskeurig; W fiemelkont, treuzel, brodde-
laarster.
fiemels, onterechte klachten VO
fiepke, 1. speen; 2. condoom (ook kapotje); VO rieten of wilgen fluitje, speen op zuig-
fles, ventielslangetje, condoom; OB /uts, speen, lutse, zuigen
fleir, klap: ze verkoch hum un fleir, hij finaol van de kaort was; VO flèè,.. flink
dynamisch, vrouwspersoon; 2. draai, oorvijg; Hell flè, onverschillige meid;
2. oplawaai
flère, gooien, smijten, scherend gooien; VO flère, gooien, met een zwaai wegwerpen,
wegrennen; Hell flère, smijten
flet, boerenanjer voor ze werd veredeld; VO /èt; OB flette, vlette, tuinanjelieren, violieren
foedele, konkelen
foekse, 1. gemeenschap hebben; 2. hard slaan; VO hard slaan, stompen, houvven; Hell
oeks: blage mè rood hadr wiere duk veir Rooie Foeks iitgescho-Ide, kinderen mer
rood haar werden vaak voor Rooie Foeks uitgescholden
foepe, foepere, wippen, op en neer bewegen, gemeenschap hebben; Hell foepere, op en
neer wippen
foerie, fut, pit: ik het gin foerie mir; VO fuurie, fut, pit
frats, rare gevvoonte, kuur
75
doerak, gemeen laaghartig mens of dier OB
drats, koffiedik, W; OB drap
dratskont, een dik en vet achterwerk
duitenaojer, vrek; OB duitenääier, duitenèjer
duts, deuk, kneuzing W; duts, deuk VO OB Heli
dutse, deuken, kneuzen W; dutse, deuken VO
dutte, slapen
dweil, mannengek
effektiek, beslist (effectief)
ellewaar, textiel OB
endebeir, èndev/at, eendenkroos; Wendekrist, eendenkroos; VO èndev/ot; OB èndefluts
fannie, smeerpoets; VO: alleen in het gezegde: 'n {ieze fannie, smeerpoets, ook wel in
zedelijk opzicht
fats, beroerte, Heli; OB fats, hartaanval, beroerte
{ieme/e, friemelen, peuteren, constant bewegen met de handen VO, Heli; OB {ieme/e,
friemelen, prutsen, peuteren; Heli {ieme/ig, kieskeurig; W {ieme/kont, treuzel, brodde
laarster.
{ieme/s, onterechte klachten VO
{iepke, 1. speen; 2. condoom (ook kapotje); VO rieten of wilgen fluitje, speen op zuig
fles, ventielslangetje, condoom; OB Juts, speen, Jutse, zuigen
fleir, klap: ze verkach hum un f/eir, diJ hij {inaa/ van de kaort was; VO flèèr, 1. flink
dynamisch, vrouwspersoon; 2. draai, oorvijg; Heli flèèr 1. onverschillige meid;
2. oplawaai
flère, gooien, smijten, scherend gooien; VO flère, gooien, met een zwaai wegwerpen,
wegrennen; Heli flère, smijten
flet, boerenanjer voor ze werd veredeld; VO /èt; OB f/ette, vlette, tuinanjelieren, violieren
foede/e, konkelen
foekse, 1. gemeenschap hebben; 2. hard slaan; VO hard slaan, stompen, houwen; Heli
oeks: b/age mè rood haör wiere duk vör Rooie Foeks ütgescho-/de, kinderen mer
rood haar werden vaak voor Rooie Foeks uitgescholden
foepe, foepere, wippen, op en neer bewegen, gemeenschap hebben; Heli foepere, op en
neer wippen
foerie, fut, pit: ik het gin foerie mir; VO fuurie, fut, pit
frats, rare gewoonte, kuur
75
doerak, gemeen laaghartig mens of dier OB
drats, koffiedik, W; OB drop
dratskant, een dik en vet achterwerk
duitenaojer, vrek; OB duitenääier, duitenèjer
duts, deuk, kneuzing W; duts, deuk VO OB Heli
dutse, deuken, kneuzen W; dutse, deuken VO
dutte, slapen
dweil, mannengek
effektiek, beslist (effectief)
ellewaor, textiel OB
endebeir, èndev/ot, eendenkroos; Wendekrist, eendenkroos; VO èndev/ot; OB èndefluts
fannie, smeerpoets; VO: alleen in het gezegde: 'n {ieze fannie, smeerpoets, ook wel in
zedelijk opzicht
fats, beroerte, Heli; OB fats, hartaanval, beroerte
{ieme/e, friemelen, peuteren, constant bewegen met de handen VO, Heli; OB {ieme/e,
friemelen, prutsen, peuteren; Heli {iemelig, kieskeurig; W {ieme/kont, treuzel, brodde
laarster.
fieme/s, onterechte klachten VO
{iepke, 1. speen; 2. condoom (ook kapotje); VO rieten of wilgen fluitje, speen op zuig
fles, ventielslangetje, condoom; OB luts, speen, lutse, zuigen
f/eir, klap : ze verkoch hum un fleir, do hij {inaol van de kaort was; VO flèèr, 1. flink
dynamisch, vrouwspersoon; 2. draai, oorvijg; Heli flèèr 1. onverschill ige meid;
2. oplawaai
flère, gooien, smijten, scherend gooien; VO flère, gooien, met een zwaai wegwerpen,
wegrennen; Heli flère, smijten
flet, boerenanjer voor ze werd veredeld; VO lèt; OB flette, vlette, tuinanjelieren, violieren
foedele, konkelen
foekse, 1. gemeenschap hebben; 2. hard slaan; VO hard slaan, stompen, houwen; Heli
oeks: blage mè rood haör wiere duk vör Rooie Foeks ütgescho-Ide, kinderen mer
rood haar werden vaak voor Rooie Foeks uitgescholden
foepe, foepere, wippen, op en neer bewegen, gemeenschap hebben; Heli foepere, op en
neer wippen
foerie, fut, pit : ik het gin foerie mir; VO fuurie, fut, pit
frats, rare gewoonte, kuur
75
frikkas, soort Betuvvs gerecht na het slachten van een varken, gemaakt van de restjes;
Hell frikkow, hachee: van da gesmdrvel kunne we lekkere frikkow make, van die
slachtafval kunnen we heerlijke hachee maken.
furie, kijfachtige vrouw
galge, bretels Hell; OB galg, bretel
galgepinne, snijbonen
gaopaojeme, naar adem snakken
gar, visgaar, hengel; OB ga, gard, buigzame, rechte tak, hengel, lange kerel
gebooje: ze staon onder de gebooje, ze zijn in ondertrouw
gelp, mals, welig, welgevormd, fris, gezond, jong: da's un gelp blumke, dat is een frisse
jonge meid; W gellep, welig; VO gèlp, vvelig mals (van gewassen); vol, mollig, welge-
vormd en fris (van vrouwelijke ledematen); OB gèlp, ge'llep, mals, welig, welgevormd,
fris; Hell gèlp, 1. welig; 2. rijp, gezegd van een steenpuist die op springen staat
gemuujig, meegaand VO; Hell emuutlik, gezellig, knus
genaoj, verzachting: die zalf op de haand gif me genaoj; VO genaoi, baat, hulp, steun,
verzachting
goeje greij, zondagse kleding
gresvr-eter, vegetariër
haands6nd, handvat
haauwdjèrn, aangenomen meisje; VO haauwdoen
haauwjong, aangenomen jongen; VO haauwjong; VO haauwkijnd, aangenomen kind
haonegenel, hanenzaad in een ei
hoor-enkels, kapot gelopen enkels VO; Hell haor'inkele, de enkels stuk stoten
hapsnurker, raar iemand; VO hapsnoerker
hartelijks, hartig, zout
heirdoen, heendoen, op eigen manier doorgaan, op zijn gemak doorgaan; VO hèèrdoen;
Hell hardoe-n; 0E3 h.rdoen, heendoen, op eigen manier doorgaan, kalm zonder
ruzie met iemand te maken
heirkomme, heenkomen: hij zoch un goed heirkomme.
hels, kwaad
hoendrik, plukmand met hengsel voor kersen en pruimen OB; VO hoender, lange, schuin
uitlopende hengselmand voor het plukken van zacht fruit (bessen, krozen, kersen,
pruimen enz.)
hoerekeesje, windhoosje
76
frikkas, soort Betuws gerecht na het slachten van een varken, gemaakt van de restjes;
Heli frikkow, hachee: van da gesmörvel kunne we lekkere frikkow make, van die
slachtafval kunnen we heerlijke hachee maken.
furie, kijfachtige vrouw
galge, bretels Heli; OB galg, gállig , bretel
galgepinne, snijbonen
gaopaojeme, naar adem snakken
gar, visgaar, hengel; OB gar, gard, buigzame, rechte tak, hengel, lange kerel
geboaje: ze staon onder de gebooje, ze zijn in ondertrouw
gelp, mals, welig, welgevormd, fris, gezond, jong: da's un gelp blumke, dat is een frisse
jonge meid; W gel/ep, welig; va gèlp, welig mals (van gewassen); vol, mollig, welge
vormd en fris (van vrouwelijke ledematen); OB gèlp, gèl/ep, mals, welig, welgevormd,
fris; Heli gèlp, 1. welig; 2. rijp, gezegd van een steenpuist die op springen staat
gemuujig, meegaand va; Heli emuutlik, gezellig, knus
genaoj, verzachting: die zalf op de hoand gif me genaoj; va genaoi, baat, hulp, steun,
verzachting
goeje greij, zondagse kleding
gresvrèter, vegetariër
haandsènd, handvat
haauwdjèrn, aangenomen meisje; va haauwdaen
haauwjong, aangenomen jongen; va haauwjang; va haauwkijnd, aangenomen kind
haonegenèj, hanenzaad in een ei
haar-enkels, kapot gelopen enkels va; Heli haor'inkele, de enkels stuk stoten
hapsnurker, raar iemand; va hapsnoerker
hartelijks, hartig, zout
heirdoen, heendoen, op eigen manier doorgaan, op zijn gemak doorgaan; va hèèrdoen;
Heli hèèrdoe-n; OB hèèrdoen, heendoen, op eigen manier doorgaan, kalm zonder
ruzie met iemand te maken
heirkomme, heenkomen: hij zoch un goed heirkomme.
hels, kwaad
hoendrik, plukmand met hengsel voor kersen en pruimen OB; va hoender, lange, schuin
uitlopende hengselmand voor het plukken van zacht fruit (bessen, krozen, kersen,
pruimen enz_)
hoerekeesje, windhaasje
Zuid-gelderse dialecten
frikkas, soort Betuws gerecht na het slachten van een varken, gemaakt van de restjes;
Heil frikkow, hachee: van da gesmörvel kunne we lekkere frikkow make, van die
slachtafval kunnen we heerlijke hachee maken.
furie, kijfachtige vrouw
galge, bretels Heli; OB galg, gállig, bretel
galgepinne, sn ijbonen
gaopaojeme, naar adem snakken
gar, visgaar, hengel; OB gar, gard, buigzame, rechte tak, hengel, lange kerel
gebooje: ze staan onder de gebooje, ze zijn in ondertrouw
gelp, mals, welig, welgevormd, fris, gezond, jong: da's un gelp blumke, dat is een frisse
jonge meid; W gel/ep, welig; VO gèlp, welig mals (van gewassen); vol, mollig, welge·
vormd en fr is (van vrouwelijke ledematen); OB gèlp, gèl/ep, mals, welig, welgevormd,
fris; Heli gèlp, 1. welig; 2. rijp, gezegd van een steenpuist die op springen staat
gemuujig, meegaand VO; Heli emuutlik, gezellig, knus
genaoj, verzachting: die zalf op de haand gif me genaoj; VO genaoi, baat, hulp, steun,
verzachting
gaeje greij, zondagse kleding
gresvrèter, vegetariër
haandsènd, handvat
haauwdjèrn, aangenomen meisje; VO haauwdaen
haauwjong, aangenomen jongen; VO haauwjong; VO haauwkijnd, aangenomen kind
haonegenèj, hanenzaad in een ei
haor·enkels, kapot gelopen enkels VO; Heli haor'inkele, de enkels stuk stoten
hapsnurker, raar iemand; VO hapsnoerker
hartelijks, hartig, zout
heirdoen, heendoen, op eigen manier doorgaan, op zijn gemak doorgaan; VO hèèrdoen;
Heli hèèrdoe·n; OB hèèrdaen, heendoen, op eigen manier doorgaan, kalm zonder
ruzie met iemand te maken
heirkamme, heenkomen: hij zoch un goed heirkomme.
hels, kwaad
hoendrik, plukmand met hengsel voor kersen en pru imen OB; VO hoender, lange, schuin
uitlopende hengselmand voor het plukken van zacht fruit (bessen, krozen, kersen,
pruimen enz.)
hoerekeesje, windhoosje
hoggerop, stroomopwaarts; VO opvaerrig
holsteiner, grof vrouwspersoon; VOholstênder, onrustig (vrouw)persoon, druk in
wee, maar weinig doelgericht
hompus, lomp iemand, iemand die mank too,.
haanwuus, koeienziekte; 2. door h, dolle heen. Ook,
ho6ndol, horendol; OB hiinwoes, hórnwoest woest van voornamelijk scharige ossen en
ook bij jonge vaarzen
huisscheet, huismus; OB huuskroet, mus; VO huwski,ts
hu, huis: 'k goo naor de hut, ik ga naar huis; OB ik gaoj nor de hut, ik ga naar huis
ieletjes, slecht
iesend, 1... geweldig: un iesende groote koppel mit sproauwe vie' de kjersebon-
gerd; 2. bW. heel erg: giestere was ut iesend slech weir; VO iezend, ijselijk, ontzet-
tend; OB iezend, erg, ba, ontzettend, ijselijk
levers, iewers, ergens anders, elders; W iewers, ergens
inboome, met een roeiboot de sloot invaren (ook: vrikken)
inschudde, inschenken VO; Hell ienschudde
intelektie, intelligentie, verstand
jarremieje, zeuren
juinjui; W zo gek as ennen juin, stapelgek; VO juw, OB look, ui, uien; Helt lukskes,
uitjes
juine, Siaarl; 2. met cie auto hard rijden, scheuren; VO juwne, gooien, smijten, slaan,
hard rijolen
jupper, vissersjas
kaam, kaam krijge, gestachtskenmerken beginnen te vertonem ze kreeg de kaam, ze
werd volwassen; VO aam krijge, doorgroeien , de puberteit, gestachtskenmerken
beginnen te vertonen; Hell kaom: der zatkaom op de iengemakte erdb,ze, er zat
schimmel op ingemaakte aardbeien
kakement, gebit (ook; broodmeule)
kaonis, plukmand voor hardfruit, vaak met jute bekleed, kaones, zeker sport mand;
VO kaones, plukmand; 7, cm. hoge, enigszins gebolde mand, vaak inwendig met
jute bekleed en zonder vast hengsel (zoals bij de hoender), gebruikt voor het plukken
van hard fruit (appels, peren, enz.)
karbies, tasje
77
hoggerop, stroomopwaarts; va opvaerrig
holsteiner, grof vrouwspersoon; va holstènder, onrustig (vrouw)persoon, druk in de
weer, maar wein ig doelgericht
hompus, lomp iemand, iemand die mank loopt
hoonwuus, 1. koeienz iekte; 2. door het dolle heen. Ook:
hoondol, horendol; OB honwoes, hornwoest woest van voornamelijk scharige ossen en
ook bij jonge vaarzen
huisscheet, huismus; OB hu us kroet, mus; va huwsklèts
hut, huis: 'k gao noor de hut, ik ga naar huis; OB ik gaoj nor de hut, ik ga naar huis
ieletjes, slecht
iesend, 1. bn. geweldig: un iesende groote koppel mit spraauwe viel in de kjersebon·
gerd; 2. bw. heel erg: giestere was ut iesend slech weir; va iezend, ijselijk, ontzet·
tend; OB iezend, erg, bar, ontzettend, ijselijk
ievers, iewers, ergens anders, elders; W iewers, ergens
inboome, met een roe iboot de sloot invaren (ook: vrikken)
inschudde, inschenken va; Heli ienschudde
intelektie, intelligentie, verstand
jarremieje, zeuren
juin, ui; W zo gek as ennen juin, stapelgek; va juwn; OB look, ui, uien; Heli lukskes,
uitjes
juine, 1. slaan; 2 . met de auto hard rijden, scheuren; va juwne, gooien, smijten, slaan,
hard rijden
jupper, vissersjas
kaam, kaam krijge, geslachtskenmerken beginnen te vertonen: ze kreeg de kaam, ze
werd volwassen; va aam krijge, doorgroeien in de puberteit, geslachtskenmerken
beginnen te vertonen; Heli kaom: der zat kaom op de iengemakte erdbèze, er zat
schimmel op de ingemaakte aardbeien
kakement, gebit (ook: broodmeule)
kaonis, plukmand voor hard fruit, vaak met jute bekleed; W koones, zeker soort mand;
va koones, plukmand; 75 cm. hoge, enigszins gebolde mand, vaak inwendig met
jute bek leed en zonder vast hengsel (zoals bij de hoender), gebruikt voor het plukken
van hard fruit (appels, peren, enz.)
karbies, tasje
77
Art.beiird. !list zuid-gelders. tworde. van
hoggerop, stroomopwaarts; VO opvaerrig
holsteiner, grof vrouwspersoon; VO holstènder, onrustig (vrouw)persoon, druk in de
weer, maar wein ig doelgericht
hompus, lomp iemand, iemand die mank loopt
hoónwuus, 1. koeienziekte; 2. door het dolle heen. Ook:
hoóndol, horendol; OB hónwoes, hórnwoest woest van voornamelijk scharige ossen en
ook bij jonge vaarzen
huisscheet, huismus; OB huuskroet, mus; VO huwsklèts
hut, huis: 'k gao naor de hut, ik ga naar huis; OB ik gaoj nor de hut, ik ga naar huis
ieletjes, slecht
iesend, 1. bn. geweldig: un iesende groote koppel mit spraauwe viel in de kjersebon·
gerd; 2. bw. heel erg: giestere was ut iesend slech weir; VO iezend, i jselijk, ontzet·
tend; OB iezend, erg, bar, ontzettend, ijselijk
ievers, iewers, ergens anders, elders; W iewers, ergens
inboome, met een roeiboot de sloot invaren (ook: vrikken)
inschudde, inschenken VO; Heli ienschudde
intelektie, intelligentie, verstand
jarremieje, zeuren
juin, ui; W zo gek as ennen juin, stapelgek; VO juwn; OB look, ui, uien; Heli lukskes,
uitjes
juine, 1. slaan; 2. met de auto hard rijden, scheuren; VO juwne, gooien, smijten, slaan,
hard rijden
jupper, vissersjas
kaam, kaam krijge, geslachtskenmerken beginnen te vertonen: ze kreeg de kaam, ze
werd volwassen; VO aam krijge, doorgroeien in de puberteit, geslachtskenmerken
beginnen te vertonen; Heli kaom: der zat kaom op de iengemakte erdbèze, er zat
sch immel op de ingemaakte aardbeien
kakement, gebit (ook: broodmeule)
kaonis, plukmand voor hardfruit, vaak met jute bekleed; W kaones, zeker soort mand;
VO kaones, plukmand; 75 cm. hoge, enigszins gebolde mand, vaak inwendig met
jute bek leed en zonder vast hengsel (zoals bij de hoender), gebruikt voor het plukken
van hard fruit (appels, peren, enz.)
karbies, tasje
77
karbaonus, groot huis, troep, zaakje
kas, helemaal: kas kepot; kas rot, gans, helemaal kapot, helemaal verrot; VO kaes, erg,
versterkend bijwoord: kaes verrot, totaal verrot; OB kats, helemaal, geheel; Hell kats:
de klump zien kats verslete, de klompen zijn totaal versleten
kasgenaoje, gasconnade, opschepperij, verwaandheid; W kasgenaode, zwetserij, groot-
spraak; OB kasgenaode, kasgenaoj, opschepperij, vervvaandheid; Hell asgenao'de,
kouwe drukte; Hell kasgenao'degek, dikdoener
kaveet, planken hut
keen, kloof in de hand
keps, blut, platzak; VO kèps; OB Hell keps
kielabokkie, niet goed vvijs
kjersescheer, niet bestaand ontgroeni,svoorvverp dat spreeuwenjagers ergens moesten
gaan halen (ze werden daarbij van het kastje naar de muur gestuurd); OB kersescheer
klug, een klug minse; W klocht, klucht, troep; OB kloch, zvverm (vogels), grote groep
(mv. klochte)
knoeper, kruisbes (ook stekbes); OB knoeper, knoepel, knoebel (ook stekb.$)
Koes-koes, zie ruurum
laabes, la, iemand; VO lobes, mannelijk geslachtsdeel; lang lummelachtig mansper-
soon, niet uitblinkend door intelligentie; OB lobes, laobes, lummel, lobbes, lul; Hell
la'bes, lummel
laplazerus, heel hard: ik hd me ut laplazerus gewaarkt um de boel op tijd veur mekaor
te krijge
lapzwans, nietsnut, onbetrouwbaar persoon, dronkelap; VO apswaens, minderwaardig,
liederlijk persoon; OB lapzwans, minderwaardig, onbetrouwbaar persoon, dronkelap
lauw, zeelt; W ouw, zeelt: 't gebeur nie duk de me louw vange opte Maos, die heet eer
den aord nie, die mot modder hebbe; VO louw
1.geruit, stroomafwaarts (vgl. hoggerop, stroomopvvaarts); VO ofvaerrig
leejigheid, smoes; VO leeigh,d, gehaaidheid, slimmigheid
leeke, soort groente dat op de polder gevonden werd
liemeneere, feestelijk drinken, ook: druk praten VO
lietedg, gemeen, ruziezoekend
lijf, buik; plin in ut lijf, buikpijn; OB lief, lijf, buik
loejer, ovendvveil
loejer, hard schot: de keeper gaf me un loeier
loerie, slechte koffie VO
7.
karbaonus, groot huis, troep, zaakje
kas, helemaal: kas kepot; kas rot, gans, helemaal kapot, helemaal verrot; VO kaes, erg,
versterkend bijwoord: kaes verrot, totaal verrot; OB kats, helemaal, geheel; Heli kats:
de klump zien kats verslete, de klompen zijn totaal versleten
kasgenaoje, gasconnade, opschepperij, verwaandheid; Wkasgenaode, zwetserij, groot
spraak; OB kasgenaode, kasgenaoj, opschepperij, verwaandheid; Heli asgenao'de,
kouwe drukte; Heli kasgenao'degek, dikdoener
kaveet, planken hut
keen, kloof in de hand
keps, blut, platzak; VO kèps; OB Heli keps
kielabokkie, niet goed wijs
kjersescheer, niet bestaand ontgroeningsvoorwerp dat spreeuwenjagers ergens moesten
gaan halen (ze werden daarbij van het kastje naar de muur gestuurd); OB kersescheer
klug, een klug minse; W klocht, klucht, troep; OB kloch, zwerm (vogels), grote groep
(mv_ klochte)
knoeper, kruisbes (ook stekbes); OB knoeper, knoepel, knoebel (ook stekbèès)
Koes-koes, zie ruu rum
laabes, lang iemand; VO labes, mannelijk geslachtsdeel; lang lummelachtig mansper
soon, niet uitblinkend door intelligentie; OB labes, laobes, lummel, lobbes, lul; Heli
la 'bes, lummel
laplazerus, heel hard: ik há me ut laplazerus gewaarkt um de boel op tijd veur mekaor
te krijge
lapzwans, nietsnut, onbetrouwbaar persoon, dronkelap; VO apswaens, minderwaardig,
liederli jk persoon; OB lapzwans, minderwaardig, onbetrouwbaar persoon, dronkelap
lauw, zeelt; Wouw, zeelt: 't gebeur nie duk de me louw vange opte Maos, die heet eer
den aord nie, die mot modder hebbe; VO louw
lèègeruit, stroomafwaarts (vg!. hoggerop, stroomopwaarts); VO a{vaerrig
leejigheid, smoes; VO leeighèd, gehaaidheid, slimmigheid
leeke, soort groente dat op de polder gevonden werd
liemeneere, feestelijk drinken, ook: druk praten VO
lieterig, gemeen, ruziezoekend
lijf, buik; pijn in ut lijf, buikpijn ; OB lief, lijf, buik
loejer, oven dweil
loejer, hard schot: de keeper gaf me un loeier
loerie, slechte koffie VO
Zuid-gelderse dialecten
korboonus, groot huis, troep, zaakje
kas, helemaal: kas kepat; kas rot, gans, helemaal kapot, helemaal verrot; VO koes, erg,
versterkend bi jwoord: koes verrot, totaa l verrot; OB kots, helemaal, geheel; Heil kats:
de klump zien kots verslete, de klompen zijn totaal versleten
kosgenaoje, gasconnade, opschepperij, verwaandheid; W kosgenoode, zwetserij, groot
spraak; OB kasgenaode, kosgenooj, opschepperij, verwaandheid; Heil osgenoo'de,
kouwe drukte; Heil kasgenoo'degek, dikdoener
koveet, planken hut
keen, kloof in de hand
keps, blut, platzak; VO kèps; OB Heil keps
kielabokkie, niet goed wijs
kjersescheer, niet bestaand ontgroeningsvoorwerp dat spreeuwenjagers ergens moesten
gaan halen (ze werden daarbij van het kastje naar de muur gestuurd); OB kersescheer
klug, een klug minse; W klocht, klucht, troep; OB kloch, zwerm (vogels), grote groep
(mv. klochte)
knoeper, kruisbes (ook stekbes); OB knoeper, knoepel, knoebel (ook stekbèès)
Koes ·koes, zie ruurum
laabes, lang iemand; VO labes, mannelijk geslachtsdeel; lang lummelachtig mansper·
soon, niet uitblinkend door intelligentie; OB labes, loobes, lummel, lobbes, lul; Heil
la 'bes, lummel
laplazerus, heel hard: ik hii me ut laplazerus gewaarkt um de boel op tijd veur mekaar
te krijge
lapzwans, nietsnut, onbetrouwbaar persoon, dronkelap; VO apswoens, minderwaardig,
liederlijk persoon; OB lapzwans, minderwaardig, onbetrouwbaar persoon, dronkelap
lauw, zeelt; Wouw, zeelt: 't gebeur nie duk de me louw vange opte Maos, die heet eer
den aord nie, die mot modder hebbe; VO louw
lèègeruit, stroomafwaarts (vg!. hoggerop, stroomopwaarts); VO afvaerrig
leejigheid, smoes; VO leeighèd, gehaaidheid, slimmigheid
leeke, soort groente dat op de polder gevonden werd
liemeneere, feestelijk drinken, ook: druk praten VO
lieterig, gemeen, ruziezoekend
lijf, buik; pijn in ut lijf, buikpijn; OB lief, lijf, buik
laejer, ovendweil
loejer, hard schot: de keeper gaf me un loeier
loerie, slechte koffie VO
Art.beiird. !list zuid-gelders. tworde.
luchte, bijlichten met een lamp 2. luchten; W luchte, bijlichten; VO luchte, met kaars
zaklamp schijnen, bijlichten OB; Hell stalluch, staltamp
bij de brandweer de chauffeur die de brandspuit naar de brand rijdt
malterereere, mishandelen
maontieneere, instand houden, bezit goed onderhouden; VO mêntenere, verzorgen, met
zorg in stand houden; waarderen en daarvan metterdaad blijk geven (met betrekking
tot personen): miens wor nie gemkteneerd in die huvvshaauwe, die vrouw wordt
niet ere gehouden in dat gezin
medemiens, echtgenoot, echtgenote
meleur, ongeluk, defect
mietert, taaie donder, rotzak, smeerlap, ondeugend persoon; . mieterd, taaie dander,
rotzak, mieterjage, zeuren, zaniken; OB mieterig, klein, vervelend, lamlendig,
kwaad, woest; Hell mietrig, kwaad, nijdig, giftig; Hell mietrige, de kleinste, jongste:
wa g, de tied toch goaw, vrouw Påsse, now lupt de mietdge ók al wer, wat gaat de
tijd toch vlug, vrouw Pasen, nu toopt kleinste ook al we, Hell ietzak, kleine
deugniet
modeltreeje, z. als showbink gedragen
monika, harmoni., accordeon OB
moppers, grote witte bonen (ook smousb6nne); moppers, dikke snijbonen; OB
mopb6ne, grote witte bonen
murf, merg; 2. rot hout; 3. gaar gestoofd; W murreg, merg; OB murf, merg, rothout;
Helt mdrfpie-p, mergpijp
nagel, knagel, 1. spijker; 2. sering; OB ndgel, nagels; Hell nagelbloeme, seringen
nakend, naks, naakt .; W riemeke 'wakens, moedernaakt: schaamde nie, de ge
daor priemeke naokend vlak aon den bol goot zwimme; VO nakend, naks; Hell naks,
naakt, bloot, milder mantel aan
naksekontekamp, nudistenkamp
nije At., volgende week; W in de nije week, in de volgende week; VO ijvve,k
nonkel, misbaksel van steen
ndje, 1. nodigen, uitnodigen; 2. uitdagen; VO neuie, nodigen, uitnodigen; Hell neuie; .
neuie, nddje, noden, nodigen, uitnodigen
nuije, uitdagen
nummeraosie, norninatie
79
luchte, bijlichten met een lamp 2. luchten; W luchte, bij li chten; VO luchte, met kaars of
zaklamp schijnen, bij lich ten OB; Heli stalluch, stal lamp
lullekjal, bij de brandweer de chauffeur die de brandspuit naar de brand rijdt
malterereere, mishandelen
maontieneere, instand houden, bezit goed onderhouden; VO mèntenere, verzorgen, met
zorg in stand houden; waarderen en daarvan metterdaad blijk geven (met betrekking
tot personen): dè miens wor nie gemènteneerd in die huwshaauwe, die vrouw wordt
niet in ere gehouden in dat gezin
medemiens, echtgenoot, echtgenote
meleur, ongeluk, defect
mietert, taa ie donder, ro tzak, smeerlap, ondeugend persoon; OB mieterd, taa ie donder,
rotzak; W mieterjage, zeuren, zan iken; OB mieterig, klein, vervelend, lamlendig,
kwaad, woest; Heli mietrig, kwaad, nijd ig, giftig; He li mietrige, de kleinste, jongste:
wa git de tied toch gaaw, vrouw Posse, now lupt de mietrige ok al wer, wat gaat de
t ijd toch vlug, vrouw Pasen, nu loopt de kleinste ook al weer; Heli ietzak, kleine
deugniet
modeltreeje, zich als showbink gedragen
monika, harmonica, accordeon OB
moppers, grote witte bonen (ook smousbonne) ; OB moppers, dikke sn ijbonen; OB
mopbone, grote witte bonen
murf, 1. merg; 2. rot hout; 3. gaar gestoofd; W murreg, merg; OB murf, merg, rothout;
Heli mörfpie-p, mergpijp
nagel, knagel, 1. spijker; 2. sering; OB nägel, nagels; Heli nagelbloeme, seringen
nakend, naks, naakt OB; W riemeke naokens, moedernaakt: schaamde ou nie, de ge
daor priemeke naokend vlak aon den bol gaot zwimme; VO nakend, naks; Heli naks,
naakt, bloot, zonder mantel aan
naksekontekamp, nudistenkamp
nije wèèk, volgende week; W in de nije week, in de volgende week; VO ijwèèk
nonkel, misbaksel van steen
nöje, 1. nodigen, ui tnodigen; 2. uitdagen; VO neuie, nodigen, uitnodigen; Heli neuie; OB
neuie, nööje, noden, nodigen, uitnod igen
nuije, uitdagen
nummeraosie, nomi natie
79
van
luchte, bijlichten met een lamp 2. luch ten; W luchte, bij li chten; va luchte, met kaars of
zaklamp schij nen, bijlichten OB; Hei l stal/uch, stal lamp
lul/ekjal, bij de brandweer de chauffeur die de bra ndspuit naar de brand rijdt
malterereere, mishandelen
maontieneere, instand houden, bezit goed onderhouden; va mèntenere, ve rzorgen, met
zorg in stand houden; waarderen en daarvan metterdaad blij k geven (met betrekking
tot personen): dè miens wor nie gemènteneerd in die huwshaauwe, die vrouw wordt
niet in ere gehoud en in dat gezin
medemiens, ech tgenoot, ech tgenote
meleur, ongeluk, defect
mietert, taa ie donder, ro tzak, smeerlap, ondeugend persoon; OB mieterd, taa ie donder,
rotzak; W mieterjage, zeuren, zan iken; OB mieterig, klei n, vervelend, lamlendig,
kwaad, woest; Hei l mietrig, kwaad, nijd ig, giftig; He li mietrige, de kleinste, jongste:
wa git de tied toch gaaw, vrouw Posse, now lupt de mietrige ok al wer, wat gaat de
t ijd toch vlug, vrouw Pasen, nu loopt de kleinste ook al weer; Heli ietzak, kleine
deugniet
modeltreeje, zich als showbink gedragen
monika, harmonica, accordeon OB
moppers, grote wi tte bonen (ook smousbonne); OB moppers, dikke sn ijbonen; OB
mopbone, grote witte bonen
murf, 1. merg; 2. rot hout; 3. gaar gestoofd; W murreg, merg; OB murf, merg, rothout;
Heli mörfpie-p, mergpijp
nagel, knagel, 1. spijker; 2. sering; OB nägel, nagels; Heli nagelbloeme, seringen
nakend, naks, naakt OB; W riemeke naokens, moedernaakt: schaamde ou nie, de ge
daor priemeke naokend vlak aon den bal goot zwimme; va nakend, naks; Heli naks,
naakt, bloot, zonder mantel aan
naksekontekamp, nudistenkamp
nije wèèk, vo lgende week; W in de nije week, in de volgende week; va ijwèèk
nonkel, misbaksel van steen
nöje, 1. nodigen, uitnodigen; 2 . uitdagen; va neuie, nodigen, uitnodigen; Heil neuie; OB
neuie, nööje, noden, nodigen, uitnodigen
nuije, uitdagen
nummeraosie, nominatie
79
onbehoks, onbehouwen, grof; OB onbeh6ks, onbehouvven, grof, ruw; VO onbehuutst
onbekwaom, dronken; VO nie bekwaom
ont, smerig, vuil; W ont, vuil, smerig. Ook in morete zin geslepen, doortrapt, ik vijn 't 'n
onte streek; VO on, vuil, smerig, vies; OB ont, onte vallik, vieze vuilak;
W onteg, als ont; W onteghed, doortraptheici, sluvv overleg; W onterd, sluvv, doortrapt
mens; VO onterd, iemand die vuil is of iets vuils aan het doen is. Wordt ook in zede-
lijke zin gebruikt; VO ontere, iets vuils doen, knoeien. Geonter, vuile bezigheid;
verontere, bevuilen, smerig maken; VV onterek = onterd
onterik, 1. smeerlap, viezerik; 2. klein kind; VO onterik, viezerd
ooverrijnse, iemand van over de Rijn
ooverwaolder, iemand uit het land van Maas en Waal
opstooke, cremeren. Klaos de Pier is in Beuninge opgest6kt.
paijepoel, paddestoel; OB pafiepoel, pojjepoel, paddepoel
peir, klap; VO père, slaan, lopen; OB pèère; Hell père, erop lossla.
pienantie, strafschop
pierkendons, perzik
pinneneuker, bekrompen persoon; VO inneneuker, hebzuchtig, bekrompen persoon,
gierigaard. ook: pinteneuker
pitjeskaas, komijnekaas
plemets, zweren; VO plamaets, klodder; Hell plamats: 16p nie te kort bij de beeste, drek
hèj en plamats op ow kleer, loop niet te dicht bij de koeien, dadelijk h. je een
Madder op je kleren
pleskes, koekjes; OB pleske, koekje; Hell leske, 1<oekje; sinterklaospleske, speculaasje
poelke, rommelen in de buik
poeterig, vuil; VO poesterig,niet helder, enigszins bevuild, smoezelig; OB poesterig,
smoezelig, huiverig
poetzak, vervelende kerel; VO poetzak, gemeen individu, laag sujet, rotzak; Hell poe'te-
rig, groezelig; Hell poetje, slons
potlooie, een kachel zwart maken; 2. samenwonen zonder getrouwd te zijn
Pruis, Duitser
range, bonen van draden ontdoen; VO raenge Hell renge; OB range, range, renge
rapelesant, plaatsvervanger; VO rappelesaent; OB rappelesant
roauwe andievie, zie ruurum
rauze, 1. schatten; bij b., een koop 2. ruw voetballen; VO ruwze, vee, zonder voor elk
8o
onbehoks, onbehouwen, grof; OB onbehóks, onbehouwen, grof, ruw; VO onbehuutst
onbekwaom, dronken; VO nie bekwaom
ont, smerig, vu il; W ont, vuil, smerig. Ook in morele zin geslepen, doortrapt: ik vijn 't 'n
onte streek; VO ont, vuil, smerig, vies; OB ont, vuil: onte vuilik, vieze vuilak;
W onteg, als ont; W onteghed, doortraptheid, sluw overleg; W onterd, sluw, doortrapt
mens; VO onterd, iemand die vuil is of iets vuils aan het doen is. Wordt ook in zede
lijke zin gebru ikt; VO ontere, iets vuils doen, knoeien . Geonter, vuile bezigheid;
verontere, bevuilen, smerig maken; W onterek = onterd
onterik, 1. smeerlap, viezerik; 2. klein kind; VO onterik, viezerd
ooverrijnse, iemand van over de Rijn
ooverwaolder, iemand uit het land van Maas en Waal
opstooke, cremeren: Klaos de Pier is in Beuninge opgestokt.
paijepoel, paddestoel; OB pajjepoel, pojjepoel, paddepoei
peir, klap; VO père, slaan, lopen; OB pèère; Heli père, erop losslaan
pienantie, strafschop
pierkendons, perzik
pinneneuker, bekrompen persoon; VO inneneuker, hebzuchtig, bekrompen persoon,
gierigaard. ook: pinteneuker
pitjeskaas, komijnekaas
plemets, zweren; VO piamaets, klodder; Heli plamats: lap nie te kort b/ï de beeste, drek
hèj en plamats op ow kleer, loop niet te dicht bij de koeien, dadelijk heb je een
klodder op je kleren
pleskes, koekjes; OB pleske, koekje; Heli leske, koekje; sinterklaospleske, speculaasje
poelke, rommelen in de buik
poeterig, vuil; VO poesterig, niet helder, enigszins bevuild, smoezelig; OB poesterig,
smoezelig, huiverig
poetzak, vervelende kerel; VO poetzak, gemeen individu, laag sujet, rotzak; Heli poe'te·
rig, groezelig; Heli poet je, slons
pot/ooie, 1. een kachel zwart maken; 2. samenwonen zonder getrouwd te zijn
Pruis, Duitser
range, bonen van de draden ontdoen; VO raenge Heli renge; OB range, ränge, renge
rapelesant, plaatsvervanger; VO rappelesaent; OB rappelesant
raauwe andievie, zie ruurum
rauze, 1. schatten; bi j b.v. een koop 2. ruw voetballen; VO ruwze, vee, zonder voor elk
80
Zuid-gelderse dialecten
onbehoks, onbehouwen, grof; OB onbehóks, onbehouwen, grof, ruw; VO onbehuutst
onbekwaom, dronken; VO nie bekwaom
ont, smerig, vuil; W ont, vuil, smerig. Ook in morele zin geslepen, doortrapt: ik vijn 't 'n
onte streek; VO ant, vuil, smerig, vies; OB ont, vuil: onte vûllik, vieze vuilak;
W onteg, als ont; W onteghed, doortraptheid, sluw overleg; W onterd, sluw, doortrapt
mens; VO onterd, iemand die vuil is of iets vuils aan het doen is. Wordt ook in zede·
lijke zin gebruikt; VO ontere, iets vuils doen, knoeien. Geonter, vuile bezigheid;
verontere, bevuilen, smerig maken; W onterek = onterd
onterik, 1. smeerlap, viezerik; 2. klein kind; VO onterik, viezerd
ooverrijnse, iemand van over de Rijn
ooverwaolder, iemand uit het land van Maas en Waal
opstooke, cremeren: Klaos de Pier is in Beuninge opgestiJkt.
paijepoel, paddestoel; OB pajjepoel, pojjepoel, paddepoei
peir, klap; VO père, slaan, lopen; OB pèère; Heli père, erop losslaan
pienantie, strafschop
pierkendons, perzik
pinneneuker, bekrompen persoon; VO inneneuker, hebzuchtig, bekrompen persoon,
gierigaard. ook: pinteneuker
pitjeskaas, komijnekaas
plemets, zweren; VO piamaets, klodder; Heli plamats: liJp nie te kart bij de beeste, drek
hèj en plamats ap ow kleer, loop niet te dicht bij de koeien, dadelijk heb je een
klodder op je kleren
pleskes, koekjes; OB pleske, koekje; Heli leske, koekje; sinterklaospleske, speculaasje
poelke, rommelen in de buik
poeterig, vuil; VO paesterig, niet helder, enigszins bevuild, smoezelig; OB poesterig,
smoezelig, huiverig
paetzak, vervelende kerel; VO paetzak, gemeen individu, laag sujet, rotzak; Heli poe'te
rig, groezelig; Heli poet je, slons
pat/aoie, 1. een kachel zwart maken; 2. samenwonen zonder getrouwd te zijn
Pruis, Duitser
range, bonen van de draden ontdoen; VO raenge Heli renge; OB range, ränge, renge
rapelesant, plaatsvervanger; VO rappelesaent; OB rappelesant
raauwe andievie, zie ruurum
rauze, 1. schatten; bij b.v. een koop 2. ruw voetballen; VO ruwze, vee, zonder voor elk
80
Aabetiscite diist van, zaa-yelderse, woorden,
dier afzonderlijk een prijs te bepalen, groepsgewijs kopen of verkopen; OB roes, ruus;
in de roes verkopen, ongeteld en zonder vaststelling van gewicht of hoeveelheid ver-
kopen
règenvèger, ruitenwisser
roets, op -, van huis zijn: ze zijn duk de roets op
roggetunnis, roggebrood; . ruff, schommel; W russekok; VO OB reeti, r.
ruije, schommelen; W russekokke; VO rddie; OB raie, reffie,
ruis, iets kopen zonder het gezien te hebben: in de ru, koope; VO ruws, in de ruws
kope of verkope, vee kopen of verkopen zonder over dier afzonderlijk te onder-
handeten
ruurum, gerecht van andijvie: tigge ruurum zegge ze .k koes-koes, stampie, andievie-
slag, slunger um de moel en raauwe andievie.
schavotte, ravotten; VO schavierrig, ondeugend, , streken uit; VO schavierrigh6d,
kattenkwaad, kwajongensstreken, ook vandalisme; OB schavierig, brutaal, streken en
kattenkwaad uithalend
schifte, uitzoeken, sorteren; VO schiftig, keurig, netjes in orde
schik, pret, plezier; VO schik, pret, plezier, welbehagen; W schik, schik hebbe, tier,
goed kunnen aarden; . schik, pret, plezier, lol
schink, voorham OB; Hellschink, ham
schoeks, scheef Hell
sèter, nicotinevocht; VO eter, eczeem, schilferige huiduitslag; OB sèter, tabakssap; Hell
seter,i. blubber; 2. pruimtabaksap
sewijle, somtijds VO; Hell sm.is
sjoeks, grote hoeveelheid; VO sjoeks, versleten, lawaaierig voertuig; Hell sjoech(t); dor
lupt enhele sjoech hearfshaone veir de meziek at, daar loopt een hele troep jongvolk
voor de muziek uit
slunger um de moel, zie ruurum
smausjasse, veel eten en niet praten
smousb6nne, grote wine bonen (moppers)
smouzeb6nne, dikke snijbonen; OB smouzebtinne, dikke snijbonen
smout, reuzel VO
smoutbal, oliebol gebakken in vet van geslacht varken
speek, spaak van een fietswiel; OB sp.k
spèlke, loeren, met grote ogen toekijken, gluren; VO spélke, met grote ogen toekijken,
gapen; Hell spèlke, gluren
81
dier afzonderlijk een prijs te bepalen, groepsgewijs kopen of verkopen; OB roes, ruus:
in de roes ve rkopen, ongeteld en zonder vaststelling van gewicht of hoeveelheid ver
kopen
règenvèger, ruitenwisser
roets, op -, van huis zijn: ze zijn duk de roets op
roggetunnis, roggebrood; OB ruij, schommel; W russekok; va rööi; OB rui, reui, ruil, reul
ruije, schommelen; W russekokke; va rööie; OB ruie, reuie, ruile, reule
ruis, iets kopen zonder het gezien te hebben: in de ruis koope; va ruws: in de ruws
kope of verkope, vee kopen of verkopen zonder over elk dier afzonderlijk te onder
handelen
ruurum, gerecht van andijvie: tigge ruurum zegge ze ook koes-koes, stampie, andievie
slag, slunger um de moel en raauwe andievie.
schavotte, ravotten; va schavierrig, ondeugend, op streken uit; va schavierrighèd,
kattenkwaad, kwajongensstreken, ook vandalisme; OB schavierig, brutaal, streken en
kattenkwaad uithalend
schifte, uitzoeken, sorteren; va schiftig, keurig, netjes in orde
schik, pret, plezier; va schik, pret, plezier, welbehagen; W schik, schik hebbe, tieren,
goed kunnen aarden; OB schik, pret, plez ier, lol
schink, voorham OB; Heli schink, ham
schoeks, scheef Heli
sèter, nicotinevocht; va eter, eczeem, sch il ferige huiduitslag; OB sèter, tabakssap; Heli
seter, 1. blubber; 2 . pru imtabaksap
se wijle, somtijds va; Heli smèèis
sjoeks, grote hoeveelheid; va sjoeks, versleten, lawaaierig voertuig; Heli sjoech(t): dor
lupt en hele sjoech hearfshaone vör de meziek ut, daar loopt een he le troep jongvolk
voor de muziek uit
slunger um de moel, zie ruurum
smausjasse, vee l eten en niet praten
smousb6nne, grote witte bonen (moppers)
smouzebOnne, dikke snijbonen; OB smouzeb6nne, dikke snijbonen
smout, reuzel va smoutbal, oliebol gebakken in vet van ges lacht varken
speek, spaak van een fietswiel; OB spèèk
spèlke, loeren, met grote ogen toekijken, gluren; va spèlke, met grote ogen toekijken,
gapen; Heli spèlke, gluren
81
dier afzonderlijk een prijs te bepalen, groepsgewijs kopen of verkopen; OB roes, ruus:
in de roes verkopen, ongeteld en zonder vaststelling van gewicht of hoeveelheid ver
kopen
règenvèger, ruitenwisser
roets, op -, van huis zijn: ze zijn duk de roets op
roggetunnis, roggebrood; OB ruij, schommel; W russekok; VO rööi; OB rui, reui, ruil, reul
ruije, schommelen; W russekokke; VO rööie; OB ruie, reuie, rui/e, reule
ruis, iets kopen zonder het gezien te hebben: in de ruis koope; VO ruws: in de ruws
kope of verkope, vee kopen of verkopen zonder over elk dier afzonderlijk te onder
handelen
ruurum, gerecht van andijvie: tigge ruurum zegge ze ook koes-koes, stampie, andievie
slag, slunger um de moel en raauwe andievie .
schavotte, ravotten; VO schavierrig, ondeugend, op streken uit; VO schavierrighèd,
kattenkwaad, kwajongensstreken, ook vandalisme; OB schavierig, brutaal, streken en
kattenkwaad uithalend
schifte, uitzoeken, sorteren; VO schiftig, keurig, netjes in orde
schik, pret, plezier; VO schik, pret, plezier, welbehagen; W schik, schik hebbe, tieren,
goed kunnen aarden; OB schik, pret, plez ier, lol
schink, voorham OB; Heli schink, ham
schoeks, scheef Heli
sèter, nicotinevocht; VO eter, eczeem, schilferige huiduitslag; OB sèter, tabakssap; Heli
seter, 1. blubber; 2 . pruimtabaksap
se wijle, somtijds VO; Heli smèèis
sjoeks, grote hoeveelheid; VO sjoeks, versleten, lawaaierig voertuig; Heli sjoech(t): dor
lupt en hele sjoech hearfshaone vör de meziek üt, daar loopt een hele troep jongvolk
voor de muziek uit
slunger um de moel, zie ruurum
smausjasse, veel eten en niet praten
smousb6nne, grote witte bonen (moppers)
smouzeb6nne, dikke snijbonen; OB smouzeb6nne, dikke snijbonen
smout, reuzel VO
smoutbal, oliebol gebakken in vet van geslacht varken
speek, spaak van een fietswiel; OB spèèk
spèlke, loeren, met grote ogen toekijken, gluren; VO spèlke, met grote ogen toekijken,
gapen; Heli spèlke, gluren
81
spiertse, spugen VO; OB spierts, spuug; spiertse, spuwen, een speech houden
spinze, verlangend uitzien naar; VO spinze, loeren op, uitkijken naar, vlassen op
spres, expres
stample, zie ruurum
stekbes, kruisbes (ook knoeper); VO st,kbes; OB stekb.,
stiefels, laarzen; Hell steveis
strumpe, kousen
tegeswoordig, tegenwoordig OB
tempele, naar de kerk gaan
teun, tapkast VO OB Hell
toet, zak; 2. gezichtje, mond; VO tuut; OB papieren zak; Hell toe-t, puntzak
tuutje, zakje
uitmaksel, smoesje; VO uwtmaksel
ullek, ulling, bunzing; VO uliing; . ulling, ullek; Hell ulk, 1. bunzing,. otter: hij stinkt
as ennen ulk
umtrekke, verkleden (vgl. aontrekke) OB; OB uuttrekke, uitkleden
vangertje, tikkertje ON vangeltje, veingeitjes, veingertje; Hell vengere, tikkertje spelen
vOle, kunnen hebben, jaloers zijn; VO Mie, mankeren, schelen Hell; Hell Mier, tekortko-
ming
velette, anjers (zie ook flet, boerenanjer); OB vlette, flette; Hell viette
verpierd, wormstekig OB; VO verpierd, wormstekig, lijdend aan ouderdomskwalen, afge-
takeld; W vrak, van fruit: aangestoken, rottend.
vrikke, met een roeiboot . stoot invaren (ook: inboome)
vuil, kwaad, boos nijdig; W vuit, gemeen, doortrapt; vuil worre, boos worden; VO uwi,
vuil, rot bedorven; 2. kwaad, nijdig, woest; ON kwaad, boos, nijdig; Hell
onbevrucht van een ei gezegd, 2. 3. kwaad
waojer van de been, knieholte
waore, oppassen, zich hoeden voor; Hell waor ow, pas op!
weit, tarwe OB; VO we'it; Hell w.it
weitebrood, tarwebrood OB; VO w,itebrood
zoeg, zeug OB Hel,
82
spiertse, spugen VO; OB spierts, spuug; spiertse, spuwen, een speech houden
spinze, verlangend uitzien naar; VO spinze, loeren op, uitkijken naar, vlassen op
spres, expres
stampie, zie ruurum
stekbes, kruisbes (ook knoeper); va stèkbes; OB stekbèès
stiefels, laarzen; Heli stevels
strumpe, kousen
tegeswoordig, tegenwoord ig OB
tempele, naar de kerk gaan
teun, tapkast VO OB Heli
toet, 1. zak; 2 . gezichtje, mond; VO tuut; OB tóét, papieren zak; Heli toe-t, puntzak
tuut je, zakje
uitmaksel, smoesje; VO uwtmaksel
uI/ek, ul/ing, bunzing; va ul/ing; OB ul/ing, uI/ek; Heli ulk, 1. bunzing; 2. otter: hij stinkt
as ennen ulk
umtrekke, verkleden (vg!. aontrekke) OB; OB uuttrekke, uitkleden
vangertje, tikkertje ON vangeItje, veingeltjes, vängertje; Heli vengere, tikkertje spelen
vèèle, kunnen hebben, jaloers zijn; VO fèle, mankeren, schelen Heli; Heli fèler, tekortko
ming
velette, anjers (zie ook flet, boerenanjer); OB vlette, flette; Heli vlette
verpierd, wormstekig OB; va verpierd, wormstekig, lijdend aan ouderdomskwalen, afge
takeld; W vrak, van fruit: aangestoken, rottend.
vrikke, met een roeiboot de sloot invaren (ook: inboome)
vuil, kwaad, boos nijdig; W vuil, gemeen, doortrapt; vuil worre, boos worden; va uwl,
1. vu il, rot bedorven; 2. kwaad, nijdig, woest; ON vûûl, kwaad, boos, nijdig; Heli vül,
1. onbevrucht van een ei gezegd, 2. vui l, 3. kwaad
waojer van de been, knieholte
waore, oppassen, zich hoeden voor; Heli waor ow, pas op!
weit, tarwe OB; VO wèit; Heli wèèit
weitebrood, tarwebrood OB; VO wèitebrood
zoeg, zeug OB Heli
82
Zuid-gelderse dialecten
spiertse. spugen VO; OB spierts. spuug; spiertse. spuwen. een speech houden
spinze. verlangend uitzien naar; VO spinze. loeren op. uitkijken naar. vlassen op
spres. expres
stampie. zie ruurum
stekbes. kruisbes (ook knoeper); va stèkbes; OB stekbèès
stie{els. laarzen; Heli stevels
strumpe. kousen
tegeswoordig. tegenwoordig OB
tempele. naar de kerk gaan
teun. tapkast VO OB Heli
toet. 1. zak; 2. gezichtje. mond; VO tuut; OB tóét. papieren zak; Heli toe-t. puntzak
tuut je. zakje
uitmaksel. smoesje; VO uwtmaksel
uI/ek. ulling. bunzing; VO ulling; OB ulling. uI/ek; Heli ulk. 1. bunzing; 2. otter: hij stinkt
as ennen ulk
umtrekke. verk leden (vg!. aontrekke) OB; OB uuttrekke. uitk leden
vangertje. tikkertje ON vangeitje. veingeltjes. vängertje; Heli vengere. tikkertje spelen
vèèle. kunnen hebben. jaloers zijn; VO {èle. mankeren. schelen Heli; Heli {èler. tekortko
ming
velette. anjers (zie ook (Iet. boerenan jer); OB vlette. {lette; Heli vlette
verpierd. wormstekig OB; VO verpierd. wormstekig. lijdend aan ouderdomskwalen. afge
takeld; Wvrok. van fruit : aangestoken. rottend.
vrikke. met een roeiboot de sloot invaren (ook: inboome)
vuil. kwaad. boos nijd ig; W vuil. gemeen. doortrapt; vuil worre. boos worden; VO uwl.
1. vuil. rot bedorven; 2. kwaad. nijdig. woest; ON vûûl. kwaad. boos. nijdig; Heli vül.
1. onbevrucht van een ei gezegd. 2. vuil. 3. kwaad
waojer van de been. knieholte
waore. oppassen. zich hoeden voor; Heli waar ow. pas op!
weit. tarwe OB; VO wèit; Heli wèèit
weitebrood. tarwebrood OB; VO wèitebrood
zaeg. zeug OB Heli
82
Aa.bettsdio yaw, zuiet-gelders& woortleiv
zwak, lenig OB; W zwok, lenig: ik zij nie zwak genog mer um zo .og te klimme VO,
Helt
zvvans, penis van een stier
zwats, grote hoeveelheid
zwik, groot aantal; OB zwik, hoop, stel, zooi
zwil, eelt; W zwil, eel, enen boer zal eerloost van 't zwil in z'n haan krijge, as ennen
avekaot; VO zweel; Hell zweel; OB zwel, zweel
Sommige dialectschrijvers hebben de neiging het dialect leuker te maken dan het is, vooral ook om de beeldende kracht ervan te laten zien. Zie bij-voorbeeld broodmeule voor gebit (OB), het lijkt een gelegenheidswoord. De Groesbekers genieten op dit punt enige vermaardheid; woorden als memme-
getuug voor beha, pcicinseknieper voor corset en huul-bessem voor stofzuiger zijn beroemd. Ze worden meteen gerelativeerd door Driessens opmerking: `woorden die ooit in een vrolijke bui gezegd zijn, maar die toch niet tot het dagelijks dialect behoren'.
Anders is het gesteld met moderne betekenissen voor oude dialectwoor-den. Zoals fiepke, dat speen betekende en vervolgens ook ventielslangetje en condoom, of potlooie, samenwonen zonder getrouwd te zijn. Vergelijk ook
gresvrèter voor vegetariër, naksekontekamp voor nudistenkamp, opstooke
voor cremeren en règenvèger voor ruitenwisser. Het zegt iets over de levens-kracht van het dialect.
83
zwak, len ig OB; W zwak, lenig: ik zij nie zwak genog mer um zo hoog te klimme VO,
Heli
zwans, pen is van een stier
zwats, grote hoeveelheid
zwik, groot aanta l; OB zwik, hoop, ste l, zooi
zwil, ee lt; W zwil, ee lt: enen boer zal eer loost van 't zwil in z'n haan krijge, as ennen
avekoot; VO zweel; Heli zweel; OB zwel, zweel
Sommige dialectschrijvers hebben de neiging het dialect leuker te maken
dan het is, vooral ook om de beeldende kracht ervan te laten zien. Zie bij
voorbeeld broodmeule voor gebit (OB), het lijkt een gelegenheidswoord. De
Groesbekers genieten op dit punt enige vermaardheid; woorden als mem me
getuug voor beha, páánseknieper voor corset en huul-bessem voor stofzuiger
zijn beroemd. Ze worden meteen gerelativeerd door Driessens opmerking:
'woorden die ooit in een vrolijke bui gezegd zijn, maar die toch niet tot het
dagelijks dialect behoren'.
Anders is het gesteld met moderne betekenissen voor oude dialectwoor
den. Zoals fiepke, dat speen betekende en vervolgens ook ventielslangetje en
condoom, of potlooie, samenwonen zonder getrouwd te zijn. Vergelijk ook
gresvrèter voor vegetariër, naksekontekamp voor nudistenkamp, opstooke
voor cremeren en règenvèger voor ruitenwisser. Het zegt iets over de levens
kracht van het dialect.
zwak, len ig OB; W zwak, lenig: ik zij nie zwak genog mer urn zo hoog te klimme va, Heli
zwans, pen is van een stier
zwats, grote hoeveelheid
zwik, groot aantal; OB zwik, hoop, ste l, zooi
zwil, ee lt; W zwil, ee lt: enen boer zal eer laast van 't zwil in z'n haan krijge, as ennen
avekaot; va zweel; Heli zweel; OB zwel, zweel
Sommige dialectschrijvers hebben de neiging het dialect leuker te maken
dan het is, vooral ook om de beeldende kracht ervan te laten zien. Zie bij
voorbeeld broodmeule voor gebit (OB), het lijkt een gelegenheidswoord. De
Groesbekers genieten op dit punt enige vermaardheid; woorden als mem me
getuug voor beha, páánseknieper voor corset en huul-bessem voor stofzuiger
zijn beroemd. Ze worden meteen gerelativeerd door Driessens opmerking:
'woorden die ooit in een vrolijke bui gezegd zijn, maar die toch niet tot het
dagelijks dialect behoren'.
Anders is het gesteld met moderne betekenissen voor oude dialectwoor
den. Zoals fiepke, dat speen betekende en vervolgens ook ventielslangetje en
condoom, of potlooie, samenwonen zonder getrouwd te zijn. Vergelijk ook
gresvrèter voor vegetariër, naksekontekamp voor nudistenkamp, opstooke
voor cremeren en règenvèger voor ruitenwisser. Het zegt iets over de levens
kracht van het dialect.
8. Literattutr ket zuiet-gelders
Zoals hiervoor al ter sprake kwam, is het Zuid-Gelderse dialectgebied een echt overgangsgebied, tussen oost en west en zuid en noord; het dialect kan met enige geringe inspanning redelijk goed verstaan en begrepen worden.
Dat heeft invloed gehad op de Betuwse literatuur. De Betuwe kende twee beroemde dialectschrijvers, die in hun tijd ook
buiten het gebied zeer populair waren. Het zijn J.J. Cremer (1827-1880) en pater Bernard van Meurs s.j. (1835-1915). Het zijn typische vertegenwoordi-
gers van de Romantiek, die een literatuur bracht die getuigenis aflegde van de liefde voor het dialect. Het gebruik van dialect blijft dan niet langer beperkt tot de stereotiepe genres, als het komische, het realisme, de idylli-
sche stemming, aan heem en haard gebonden poëzie en stukjes in regionale kranten of het volkslied, aldus professor Weijnen in zijn handboek Neder-
landse Dialectologie (tweede druk 1966). Het is overigens heel opvallend dat in de Nederlandse volksliedjes, zoals die verzameld zijn door het Meertens
Instituut en gepubliceerd worden in de reeks Onder de Groene Linde, dialect een heel ondergeschikte rol speelt.
Beide schrijvers, Cremer en Van Meurs, waren lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Aan Cremer heeft Hugo Sanders zijn proefschrift gewijd: Jacob Cremer (Haarlem, Antwerpen), 1952. Bij gelegen-
heid van de honderdste sterfdag van J.J. Cremer in 1980 gaf H.J. Eijssens de bundel Distels in 't Weiland uit 1865 opnieuw uit in een prachtige facsimile-
84
Zoals hiervoor al ter sprake kwam, is het Zuid-Gelderse dialectgebied een
echt overgangsgebied, tussen oost en west en zuid en noord; het dialect kan
met enige geringe inspanning redelijk goed verstaan en begrepen worden.
Dat heeft invloed gehad op de Betuwse literatuur.
De Betuwe kende twee beroemde dialectschrijvers, die in hun tijd ook
buiten het gebied zeer populair waren. Het zijn T.T. Cremer (1827-1880) en
pater Bernard van Meurs s.j. (1835-1915). Het zijn typische vertegenwoordi
gers van de Romantiek, die een literatuur bracht die getuigenis aflegde van
de liefde voor het dialect. Het gebruik van dialect blijft dan niet langer
beperkt tot de stereotiepe genres, als het komische, het realisme, de idylli
sche stemming, aan heem en haard gebonden poëzie en stukjes in regionale
kranten of het volkslied, aldus professor Weijnen in zijn handboek Neder
landse Dialectologie (tweede druk 1966). Het is overigens heel opvallend dat
in de Nederlandse volksliedjes, zoals die verzameld zijn door het Meertens
Instituut en gepubliceerd worden in de reeks Onder de Groene Linde, dialect
een heel ondergeschikte rol speelt.
Beide schrijvers, Cremer en Van Meurs, waren lid van de Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde te Leiden. Aan Cremer heeft Hugo Sanders zijn
proefschrift gewijd: Jacob Cremer (Haarlem, Antwerpen), 1952. Bij gelegen
heid van de honderdste sterfdag van J.J. Cremer in 1980 gaf H.T. Eijssens de
bundel Distels in 't Weiland uit 1865 opnieuw uit in een prachtige facsimile-
Zoals hiervoor al ter sprake kwam, is het Zuid-Gelderse dialectgebied een
echt overgangsgebied, tussen oost en west en zuid en noord; het dialect kan
met enige geringe inspanning redelijk goed verstaan en begrepen worden.
Dat heeft invloed gehad op de Betuwse literatuur.
De Betuwe kende twee beroemde dialectschrijvers, die in hun tijd ook
buiten het gebied zeer populair waren. Het zijn T.T. Cremer (1827-1880) en
pater Bernard van Meurs s.j. (1835-1915). Het zijn typische vertegenwoordi
gers van de Romantiek, die een literatuur bracht die getuigenis aflegde van
de liefde voor het dialect. Het gebruik van dialect blijft dan niet langer
beperkt tot de stereotiepe genres, als het komische, het realisme, de idylli
sche stemming, aan heem en haard gebonden poëzie en stukjes in regionale
kranten of het volkslied, aldus professor Weijnen in zijn handboek Neder
landse Dialectologie (tweede druk 1966). Het is overigens heel opvallend dat
in de Nederlandse volksliedjes, zoals die verzameld zijn door het Meertens
Instituut en gepubliceerd worden in de reeks Onder de Groene Linde, dialect
een heel ondergeschikte rol speelt.
Beide schrijvers, Cremer en Van Meurs, waren lid van de Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde te Leiden. Aan Cremer heeft Hugo Sanders zijn
proefschrift gewijd: Jacob Cremer (Haarlem, Antwerpen), 1952. Bij gelegen
heid van de honderdste sterfdag van J.J. Cremer in 1980 gaf H.T. Eijssens de
bundel Distels in 't Weiland uit 1865 opnieuw uit in een prachtige facsimile-
in
uitgave, voorzien van een uitgebreide inleiding. In datzelfde jaar publiceerde Thijs van Woerkom zijn bewerking van de Betuwsche Vertellingen onder de titel Schoefele ien de hof
Bernard van Meurs is gaan dichten toen hij kennisgemaakt had met het werk van zijn streekgenoot Cremer. Een andere overeenkomst was dat bei-den buiten hun geboortegrond, Cremer in Den Haag en Van Meurs in Rot-terdam, in hun oude dialect schreven en dichtten. Hoe populair Bernard van Meurs was, moge blijken uit het feit dat twee jaar na zijn dood de 27ste druk van het Kriekende Kriekske verscheen, 23ste-28ste duizendtal. Dat is een zeer hoog oplagecijfer voor een bundel gedichten in dialect.
Een beschouwing over de letterkundige bedrijvigheid in Gelderland ver-scheen in 1926 in het grote, door de provincie uitgegeven propagandawerk Gelderland. Het is van de hand van Johanna Snellen, lerares aan de hbs voor meisjes te Arnhem. In haar opstel `Kort overzicht van Gelre's woordkunst' staat ze ook stil bij de Betuwe en besteedt ze aandacht aan Bernard van Meurs, Karel Lantermans, Attie Nieboer en J.C. van Wijk. Voor Cremer ver-wijst zij naar de officiële literatuurgeschiedenissen. Zowel J. te Winkel als W.J.A. Jonckbloet behandelen in hun grote handboeken Cremer uitvoerig als de schepper van de dorpsnovelle in de Nederlandse letterkunde. De Betuwse auteurs kregen ook speciale aandacht van Hol in haar grote boek over de Betuwe. De Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 van P.J. Meer-tens en B. Wander verschaft ons verdere informatie.
Naast de twee cgroten' mogen A.H. de Hartog, die onder het pseudoniem Batavus tal van verhalen schreef, zijn zoon — eveneens — A.H. de Hartog (de vader van de bekende schrijver Jan de Hartog), K. Lantermans en J.C.W. Quack genoemd worden. Hol beschouwt Attie Nieboer als een belangrijk schrijver, die de Betuwse literatuur op een hoger plan heeft gebracht. Hij gebruikt het dialect in dialogen, niet in de beschrijvingen.
Van de generatie die na 1950 ging publiceren, de schrijvers van de twintig-ste eeuw, zijn de bekendsten: Johan van Os (Maas en Waal), Nol Hell (Mil-lingen), Johannes van den Hatert, met de schrijversnaam Hannes (Neder-betuwe), Riem van den Berg (Andelst) en Thijs van Woerkom uit Ooster-hout, die hiervoor al ter sprake kwam met zijn bewerking van Cremer; hij vertaalde een aantal fabels van De la Fontaine in het Overbetuws.
Dialectliteratuur blijft vaak tot de eigen streek beperkt; verhalen en gedichten verschijnen meestal in regionale bladen en kranten en het is heel
85
uitgave, voorzien van een uitgebreide inleiding. In datzelfde jaar publiceerde
Thijs van Woerkom zijn bewerking van de Betuwsche Vertellingen onder de
titel Schoefele ien de hof
Bernard van Meurs is gaan dichten toen hij kennisgemaakt had met het
werk van zijn streekgenoot Cremer. Een andere overeenkomst was dat bei
den buiten hun geboortegrond, Cremer in Den Haag en Van Meurs in Rot
terdam, in hun oude dialect schreven en dichtten. Hoe populair Bernard van
Meurs was, moge blijken uit het feit dat twee jaar na zijn dood de 27ste druk
van het Kriekende Kriekske verscheen, 23ste-28ste duizendtal. Dat is een zeer
hoog oplagecijfer voor een bundel gedichten in dialect.
Een beschouwing over de letterkundige bedrijvigheid in Gelderland ver
scheen in 1926 in het grote, door de provincie uitgegeven propagandawerk
Gelderland. Het is van de hand van Johanna Snellen, lerares aan de hbs voor
meisjes te Arnhem. In haar opstel 'Kort overzicht van Gelre's woordkunst'
staat ze ook stil bij de Betuwe en besteedt ze aandacht aan Bernard van
Meurs, Karel Lantermans, Attie Nieboer en J.e. van Wijk. Voor Cremer ver
wijst zij naar de officiële literatuurgeschiedenissen. Zowel J. te Winkel als
W.J.A. Jonckbloet behandelen in hun grote handboeken Cremer uitvoerig als
de schepper van de dorpsnovelle in de Nederlandse letterkunde. De Betuwse
auteurs kregen ook speciale aandacht van Hol in haar grote boek over de
Betuwe. De Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 van P.J. Meer
tens en B. Wander verschaft ons verdere informatie.
Naast de twee 'groten' mogen A.H. de Hartog, die onder het pseudoniem
Batavus tal van verhalen schreef, zijn zoon - eveneens - A.H. de Hartog (de
vader van de bekende schrijver Jan de Hartog), K. Lantermans en J.e.W.
Quack genoemd worden. Hol beschouwt Attie Nieboer als een belangrijk
schrijver, die de Betuwse literatuur op een hoger plan heeft gebracht. Hij
gebruikt het dialect in dialogen, niet in de beschrijvingen.
Van de generatie die na 1950 ging publiceren, de schrijvers van de twintig
ste eeuw, zijn de bekendsten: Johan van Os (Maas en Waal), Nol Heil (Mil
lingen), Johannes van den Hatert, met de schrijversnaam Hannes (Neder
betuwe), Riem van den Berg (Andelst) en Thijs van Woerkom uit Ooster
hout, die hiervoor al ter sprake kwam met zijn bewerking van Cremer; hij vertaalde een aantal fabels van De la Fontaine in het Overbetuws.
Dialectliteratuur blijft vaak tot de eigen streek beperkt; verhalen en
gedichten verschijnen meestal in regionale bladen en kranten en het is heel
Literatuur in het Zuid-gelders
uitgave, voorzien van een uitgebreide inleiding. In datzelfde jaar publiceerde
Thijs van Woerkom zijn bewerking van de Betuwsche Vertellingen onder de
titel Schoefele ien de hof
Bernard van Meurs is gaan dichten toen hij kennisgemaakt had met het
werk van zijn streekgenoot Cremer. Een andere overeenkomst was dat bei
den buiten hun geboortegrond, Cremer in Den Haag en Van Meurs in Rot
terdam, in hun oude dialect schreven en dichtten. Hoe populair Bernard van
Meurs was, moge blijken uit het feit dat twee jaar na zijn dood de 27ste druk
van het Kriekende Kriekske verscheen, 23ste-28ste duizendtal. Dat is een zeer
hoog oplagecijfer voor een bundel gedichten in dialect.
Een beschouwing over de letterkundige bedrijvigheid in Gelderland ver
scheen in 1926 in het grote, door de provincie uitgegeven propagandawerk
Gelderland. Het is van de hand van Johanna Snellen, lerares aan de hbs voor
meisjes te Arnhem. In haar opstel 'Kort overzicht van Gelre's woordkunst'
staat ze ook stil bij de Betuwe en besteedt ze aandacht aan Bernard van
Meurs, Karel Lantermans, Attie Nieboer en J.e. van Wijk. Voor Cremer ver
wijst zij naar de officiële literatuurgeschiedenissen. Zowel J. te Winkel als
W.J.A. Jonckbloet behandelen in hun grote handboeken Cremer uitvoerig als
de schepper van de dorpsnovelle in de Nederlandse letterkunde. De Betuwse
auteurs kregen ook speciale aandacht van Hol in haar grote boek over de
Betuwe. De Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 van P.J. Meer
tens en B. Wander verschaft ons verdere informatie.
Naast de twee 'groten' mogen A.H. de Hartog, die onder het pseudoniem
Batavus tal van verhalen schreef, zijn zoon - eveneens - A.H. de Hartog (de
vader van de bekende schrijver Jan de Hartog), K. Lantermans en J.e.W.
Quack genoemd worden. Hol beschouwt Attie Nieboer als een belangrijk
schrijver, die de Betuwse literatuur op een hoger plan heeft gebracht. Hij
gebruikt het dialect in dialogen, niet in de beschrijvingen.
Van de generatie die na 1950 ging publiceren, de schrijvers van de twintig
ste eeuw, zijn de bekendsten: Johan van Os (Maas en Waal), Nol Heil (Mil
lingen), Johannes van den Hatert, met de schrijversnaam Hannes (Neder
betuwe), Riem van den Berg (Andelst) en Thijs van Woerkom uit Ooster
hout, die hiervoor al ter sprake kwam met zijn bewerking van Cremer; hij vertaalde een aantal fabels van De la Fontaine in het Overbetuws.
Dialectliteratuur blijft vaak tot de eigen streek beperkt; verhalen en
gedichten verschijnen meestal in regionale bladen en kranten en het is heel
moeilijk om een compleet overzicht ervan te krijgen. Een centrale instantie die zich met de regionale cultuur bezighoudt en die documenteert, is er niet; we zijn aangewezen op alle beschikbare bronnen. Zo'n bron is de bloemle-zing Regiotaal: Mozaiek van Gelderse dialekten, verschenen in 1976. Voor ons gebied zijn relevant de namen en de bijdragen van: H. Hafkamp, met twee verhalen in het Arnhems; J. Brinkhoff met een fragment uit een Nijmeegse vertaling van Marieke van Nieumweghen; John van Oss met een Tredikatie' en een `Meditatie' in het dialect van Druten; Willy van Oss, met `Schrift-lezingen', eveneens in het dialect van Druten; Rien van den Heuvel met een verhaal in het dialect van Beneden-Leeuwen; Johan van Os met twee verha-len in het dialect van Boven-Leeuwen; en Nol Hell met een verhaal in het Millings.
R. van Hoften, F. Janssen en W. Janssen gaven een bundel Nijmeegse ver-halen en liedjes uit: Huus toe lillekerd. Liedjes en verhalen uit en over Nijme-
gen (Nijmegen 1985).
Cremer en Van Meurs hadden hun succes ongetwijfeld te danken aan het feit dat ze in een soort namaakdialect schreven. Sanders zegt er dit van:
'Het is bovendien niet ondenkbaar, dat Cremer het dialect bewust min of meer ver-
vormd heeft. Behalve voor onverstaanbaarheid had een dialectschrijver zich te hoe-
den voor een realisme, dat de publieke smaak nog niet kon verdragen. Het was ove-
rigens ook niet zo'n ramp, dat zijn dialect alleen maar uit de verte de werkelijkheid
benaderde. Voor taalkundigen en allen, die het Betuws goed kennen, moge dit
kunsttaaltje ongenietbaar zijn, voor de gemiddelde Nederlandse lezer was het even
`vreemd' als het echte Betuws. Hij kwam bij het lezen, en vooral bij het luisteren
naar Cremer's voortreffelijke voordracht toch wel onder de indruk van dit lieve,
smeuige, zo echt landelijk klinkende taaltje, en.... hij verstond het tot zijn blijde ver-
rassing zonder veel moeite.'
De eerder genoemde Batavus (pseudoniem van A.H. de Hartog) was in zijn Betuwse schetsen Tut 't lêve' zo realistisch geweest (niet alleen wat het gebruik van dialect betreft, maar ook met betrekking tot de beschrijving van zijn personages) dat veel boeren zichzelf in zijn verhalen herkenden en dat
hebben ze de schrijver hoogst kwalijk genomen.
Lantermans heeft in een artikel in De Nieuwe Taalgids van 1918 felle kri-tiek geuit op de wijze waarop Cremer met het Overbetuws dialect omging.
86
moeilijk om een compleet overzicht ervan te krijgen. Een centrale instantie
die zich met de regionale cultuur bezighoudt en die documenteert, is er niet;
we zijn aangewezen op alle beschikbare bronnen. Zo'n bron is de bloemle
zing Regiotaal: Mozaïek van Gelderse dialekten, verschenen in 1976. Voor ons
gebied zijn relevant de namen en de bijdragen van: H. Hafkamp, met twee
verhalen in het Arnhems; J. Brinkhoff met een fragment uit een Nijmeegse
vertaling van Marieke van Nieumweghen; John van Oss met een 'Predikatie'
en een 'Meditatie' in het dialect van Druten; Willy van Oss, met 'Schrift
lezingen', eveneens in het dialect van Druten; Rien van den Heuvel met een
verhaal in het dialect van Beneden-Leeuwen; Johan van Os met twee verha
len in het dialect van Boven-Leeuwen; en Nol Hell met een verhaal in het
Millings.
R. van Hof ten, F. Janssen en W. Janssen gaven een bundel Nijmeegse ver
halen en liedjes uit: Huus toe lillekerd. Liedjes en verhalen uit en over Nijme
gen (Nijmegen 1985).
Cremer en Van Meurs hadden hun succes ongetwijfeld te danken aan het
feit dat ze in een soort namaakdialect schreven. Sanders zegt er dit van:
'Het is bovendien niet ondenkbaar, dat Cremer het dialect bewust min of meer ver·
vormd heeft. Behalve voor onverstaanbaarheid had een dialectschrijver zich te hoe·
den voor een realisme, dat de publieke smaak nog niet kon verdragen. Het was ave·
rigens ook niet zo'n ramp, dat zijn dialect alleen maar uit de verte de werkelijkheid
benaderde. Voor taalkundigen en allen, die het Betuws goed kennen, moge dit
kunsttaaltje ongenietbaar zijn, voor de gemiddelde Nederlandse lezer was het even
'vreemd' als het echte Betuws. Hij kwam bij het lezen, en vooral bij het luisteren
naar Cremer's voortreffelijke voordracht toch wel onder de indruk van dit lieve,
smeuige, zo echt landelijk klinkende taaltje, en ____ hij verstond het tot zijn blijde ver·
rassing zonder veel moeite.'
De eerder genoemde Batavus (pseudoniem van A.H. de Hartog) was in zijn
Betuwse schetsen 'Uut 't lêve' zo realistisch geweest (niet alleen wat het
gebruik van dialect betreft, maar ook met betrekking tot de beschrijving van
zijn personages) dat veel boeren zichzelf in zijn verhalen herkenden en dat
hebben ze de schrijver hoogst kwalijk genomen.
Lantermans heeft in een artikel in De Nieuwe Taalgids van 1918 felle kri
tiek geuit op de wijze waarop Cremer met het Overbetuws dialect omging.
86
Zuid-gelderse dialecten
moeilijk om een compleet overzicht ervan te krijgen. Een centrale instantie
die zich met de regionale cultuur bezighoudt en die documenteert, is er niet;
we zijn aangewezen op alle beschikbare bronnen. Zo'n bron is de bloemle
zing Regiotaal: Mozaïek van Gelderse dialekten, verschenen in 1976. Voor ons
gebied zijn relevant de namen en de bijdragen van: H. Hafkamp, met twee
verhalen in het Arnhems; J. Brinkhoff met een fragment uit een Nijmeegse
vertaling van Marieke van Nieumweghen; John van Oss met een 'Predikatie'
en een 'Meditatie' in het dialect van Druten; Willy van Oss, met 'Schrift
lezingen', eveneens in het dialect van Druten; Rien van den Heuvel met een
verhaal in het dialect van Beneden-Leeuwen; Johan van Os met twee verha
len in het dialect van Boven-Leeuwen; en Nol Hell met een verhaal in het
Millings.
R. van Hof ten, F. Janssen en W. Janssen gaven een bundel Nijmeegse ver
halen en liedjes uit: Huus toe lillekerd. Liedjes en verhalen uit en over Nijme
gen (Nijmegen 1985).
Cremer en Van Meurs hadden hun succes ongetwijfeld te danken aan het
feit dat ze in een soort namaakdialect schreven. Sanders zegt er dit van:
'Het is bovendien niet ondenkbaar, dat Cremer het dialect bewust min of meer ver·
vormd heeft. Behalve voor onverstaanbaarheid had een dialectschrijver zich te hoe·
den voor een realisme, dat de publieke smaak nog niet kon verdragen. Het was ave·
rigens ook niet zo'n ramp, dat zijn dialect alleen maar uit de verte de werkelijkheid
benaderde. Voor taalkundigen en allen, die het Betuws goed kennen, moge dit
kunsttaaltje ongenietbaar zijn, voor de gemiddelde Nederlandse lezer was het even
'vreemd' als het echte Betuws. Hij kwam bij het lezen, en vooral bij het luisteren
naar Cremer's voortreffelijke voordracht toch wel onder de indruk van dit lieve,
smeuige, zo echt landelijk klinkende taaltje, en ____ hij verstond het tot zijn blijde ver·
rassing zonder veel moeite.'
De eerder genoemde Batavus (pseudoniem van A.H. de Hartog) was in zijn
Betuwse schetsen 'Uut 't lêve' zo realistisch geweest (niet alleen wat het
gebruik van dialect betreft, maar ook met betrekking tot de beschrijving van
zijn personages) dat veel boeren zichzelf in zijn verhalen herkenden en dat
hebben ze de schrijver hoogst kwalijk genomen.
Lantermans heeft in een artikel in De Nieuwe Taalgids van 1918 felle kri
tiek geuit op de wijze waarop Cremer met het Overbetuws dialect omging.
86
Het komt er ongeveer op neer dat hij de klok heeft horen luiden maar niet weet waar de klepel hangt. Lantermans voert een Betuwse jongeman op die hij een bundeltje van Cremer te lezen had gegeven en die na lezing getuigt: 'Die kjel die dà gemakt het, pr6t krek as Dorus Kampe'. En deze Doris Kampe cis een Hollandsche jongen die een boerderij op ons dorp geërfd had, er nu reeds een jaar of 15 woont en de taal heel aardig begint te leeren. Maar hij wil zijn: meer Betuwsch dan de Betuwnaar, plus royalist que le roi, hij is
la Cremer'. En dat is een heel rake typering, want wat Cremer in Lanter-mans' ogen fout doet, is dat hij van Ale ij's ie's en van Ole ui's uu's maakt en dat zijn woordgebruik soms dat van een stadse intellectueel is en niet van een Betuwse boer, woorden als olijk, wuft, sneu kent het dialect niet en de handen van een Betuwse boer kunnen nooit vuul zijn, maar smerrich, want vuu/ betekent `kwaad'. Melk in de thee laten drinken is ook zo'n blunder, want melk is karnemelk; het kwam hiervoor al ter sprake. Lantermans' con-clusie is: (Cremer heeft op zijn studeerkamer een Betuwsch dialekt gemaakt'.
Is dit verwijt terecht? Het is nooit Cremers bedoeling geweest het Overbe-tuws dialect voor het nageslacht nauwkeurig vast te leggen; hij heeft dorps-verhalen willen vertellen en, zoals zijn tijdgenoten getuigden, als hij zijn ver-halen voordroeg, hoorden ze het Betuwse dialect. In de prospectus die zijn uitgever, P. van Santen te Leiden, rondstuurde ter aankondiging van de ver-schijning van zijn Romantische Werken, heet het: `Cremer moet nien eerst lezen, dan hem zelf hooren in zijne ongeëvenaarde voordracht, dan nog eens overlezen'. Hiervoor bespraken we de woordenlijstjes die aan de heruitgave van de bundel Distels in het weiland waren toegevoegd. We hebben deze ver-geleken met de andere dialectwoordenboeken en moesten vaststellen dat eigenlijk alleen de vorm balkenbrie niet deugde en het meervoud weerden in plaats van weerdes.
Keij heeft in zijn lijvige proefschrift, Onderzoek naar de dialectgrenzen en
articulatorische verschillen in het Middennederlandse rivierengebied, de Betuwse schrijvers G. J. Peters en M.J.H. van Doorne uitvoerig geanalyseerd. Hij vergeleek het dialectgebruik door Peters, die van 1914 tot 1939 hoofd van de school te Kerk-Avezaath was, met de uitkomsten van zijn eigen onderzoek ter plekke in de jaren zeventig. Keij moest vaststellen dat de schrijver Peters in het algemeen zuiver dialect heeft geschreven; er zijn een paar ontsporingen, maar de algemene indruk is heel positief. Karel Lanter-mans verweet Cremer, zoals we hiervoor zagen, dat hij de Betuwnaar woor-
87
Het komt er ongeveer op neer dat hij de klok heeft horen luiden maar niet
weet waar de klepel hangt. Lantermans voert een Betuwse jongeman op die
hij een bundeltje van Cremer te lezen had gegeven en die na lezing getuigt:
'Die kjel die dà gemakt het, prót krek as Dorus Kampe'. En deze Doris
Kampe 'is een Hollandsche jongen die een boerderij op ons dorp geërfd had,
er nu reeds een jaar of 15 woont en de taal heel aardig begint te leeren. Maar
hij wil zijn: meer Betuwsch dan de Betuwnaar, plus royalist que Ie roi, hij is
à la Cremer'. En dat is een heel rake typering, want wat Cremer in Lanter
mans' ogen fout doet, is dat hij van álle ij's ie's en van álle ui's uu's maakt en
dat zijn woordgebruik soms dat van een stadse intellectueel is en niet van
een Betuwse boer, woorden als olijk, wuft, sneu kent het dialect niet en de
handen van een Betuwse boer kunnen nooit vuul zijn, maar smerrich, want
vuul betekent 'kwaad'. Melk in de thee laten drinken is ook zo'n blunder,
want melk is karnemelk; het kwam hiervoor al ter sprake. Lantermans' con
clusie is: 'Cremer heeft op zijn studeerkamer een Betuwsch dialekt gemaakt'.
Is dit verwijt terecht? Het is nooit Cremers bedoeling geweest het Overbe
tuws dialect voor het nageslacht nauwkeurig vast te leggen; hij heeft dorps
verhalen willen vertellen en, zoals zijn tijdgenoten getuigden, als hij zijn ver
halen voordroeg, hoorden ze het Betuwse dialect. In de prospectus die zijn
uitgever, P. van Santen te Leiden, rondstuurde ter aankondiging van de ver
schijning van zijn Romantische Werken, heet het: 'Cremer moet men eerst
lezen, dan hem zelf hooren in zijne ongeëvenaarde voordracht, dan nog eens
overlezen'. Hiervoor bespraken we de woordenlijst jes die aan de heruitgave
van de bundel Distels in het weiland waren toegevoegd. We hebben deze ver
geleken met de andere dialectwoordenboeken en moesten vaststellen dat
eigenlijk alleen de vorm balken brie niet deugde en het meervoud weerden in
plaats van weerdes.
Keij heeft in zijn lijvige proefschrift, Onderzoek naar de dialectgrenzen en
articulatorische verschillen in het Middennederlandse rivierengebied, de
Betuwse schrijvers G. T. Peters en M.T.H. van Doorne uitvoerig geanalyseerd.
Hij vergeleek het dialectgebruik door Peters, die van 1914 tot 1939 hoofd
van de school te Kerk-Avezaath was, met de uitkomsten van zijn eigen
onderzoek ter plekke in de jaren zeventig. Keij moest vaststellen dat de
schrijver Peters in het algemeen zuiver dialect heeft geschreven; er zijn een
paar ontsporingen, maar de algemene indruk is heel positief. Karel Lanter
mans verweet Cremer, zoals we hiervoor zagen, dat hij de Betuwnaar woor-
Literatuur in het Zuid-gelders
Het komt er ongeveer op neer dat hij de klok heeft horen luiden maar niet
weet waar de klepel hangt. Lantermans voert een Betuwse jongeman op die
hij een bundeltje van Cremer te lezen had gegeven en die na lezing getuigt:
'Die kjel die dà gemakt het, prót krek as Dorus Kampe'. En deze Doris
Kampe 'is een Hollandsche jongen die een boerderij op ons dorp geërfd had,
er nu reeds een jaar of 15 woont en de taal heel aardig begint te leeren. Maar
hij wil zijn: meer Betuwsch dan de Betuwnaar, plus royalist que Ie roi, hij is
à la Cremer'. En dat is een heel rake typering, want wat Cremer in Lanter
mans' ogen fout doet, is dat hij van álle ij's ie's en van álle ui's uu's maakt en
dat zijn woordgebruik soms dat van een stadse intellectueel is en niet van
een Betuwse boer, woorden als olijk, wuft, sneu kent het dialect niet en de
handen van een Betuwse boer kunnen nooit vuul zijn, maar smerrich, want
vuul betekent 'kwaad'. Melk in de thee laten drinken is ook zo'n blunder,
want melk is karnemelk; het kwam hiervoor al ter sprake. Lantermans' con
clusie is: 'Cremer heeft op zijn studeerkamer een Betuwsch dialekt gemaakt'.
Is dit verwijt terecht? Het is nooit Cremers bedoeling geweest het Overbe
tuws dialect voor het nageslacht nauwkeurig vast te leggen; hij heeft dorps
verhalen willen vertellen en, zoals zijn tijdgenoten getuigden, als hij zijn ver
halen voordroeg, hoorden ze het Betuwse dialect. In de prospectus die zijn
uitgever, P. van Santen te Leiden, rondstuurde ter aankondiging van de ver
schijning van zijn Romantische Werken, heet het: 'Cremer moet men eerst
lezen, dan hem zelf hooren in zijne ongeëvenaarde voordracht, dan nog eens
overlezen'. Hiervoor bespraken we de woordenlijst jes die aan de heruitgave
van de bundel Distels in het weiland waren toegevoegd. We hebben deze ver
geleken met de andere dialectwoordenboeken en moesten vaststellen dat
eigenlijk alleen de vorm balken brie niet deugde en het meervoud weerden in
plaats van weerdes.
Keij heeft in zijn lijvige proefschrift, Onderzoek naar de dialectgrenzen en
articulatorische verschillen in het Middennederlandse rivierengebied, de
Betuwse schrijvers G. T. Peters en M.T.H. van Doorne uitvoerig geanalyseerd.
Hij vergeleek het dialectgebruik door Peters, die van 1914 tot 1939 hoofd
van de school te Kerk-Avezaath was, met de uitkomsten van zijn eigen
onderzoek ter plekke in de jaren zeventig. Keij moest vaststellen dat de
schrijver Peters in het algemeen zuiver dialect heeft geschreven; er zijn een
paar ontsporingen, maar de algemene indruk is heel positief. Karel Lanter
mans verweet Cremer, zoals we hiervoor zagen, dat hij de Betuwnaar woor-
den in de mond legde die hij van zijn leven niet zou gebruiken. Dat verwijt treft ook Peters volgens Keij, waarschijnlijk omdat zijn stijl soms al te verhe-
ven is. Zo gebruikte hij hen in plaats van noch noch en niet gin; een woord als thans neemt de echte dialectspreker nooit in de mond, hij zegt nou, en dat geldt ook voor verbroedering als bedoeld wordt 't mè mekaor ins
zijn.
G.J. Peters, die met zijn initialen GJP als pseudoniem een Betuwse dialect-rubriek verzorgde in de Amsterdamse krant Het Handelsblad, schreef zijn verhalen geheel in dialect, M.J.H. van Doorne bezigde het dialect alleen voor wat werkelijk door zijn personages gezegd werd, in de directe rede. Dat had tot gevolg dat hij vooral de echte, dagelijks hoorbare taal op had te schrij-
ven, en Keij kon ook vaststellen dat het dialect van Van Doorne heel zuiver is; hij vergeleek een drietal verhalen met het enquêtemateriaal uit de jaren
zeventig voor het oostelijk deel van de Tielerwaard en de Nederbetuwe.
Peters was voor Van Doorne de insprirator geweest tot het doen uitgeven van zijn eigen vertellingen. Hij getuigt dat in: Achter den Waaldijk.
'Mocht ik mij bij het voordragen van deze en andere Betuwsche vertellingen al
steeds hebben mogen verheugen op een aandachtig en dankbaar auditorium, tot het
op schrift stellen ervan zou ik niet gekomen zijn zonder mijn kennismaking met den
bekenden novellist en declamator, die zich in zijn van leven sprankelende bijdragen
in Het Handelsblad bescheidenlijk pleegt aan te duiden met de initialen GJP. Het was
voor hem en op zijn aandringen dat ik deze humoristische vertellingen opschreef. En
toen niet alleen hij vond dat "t zuncl zou wèze as die verhaole nie' wiere' Cagegeve",
maar ook anderen tot oordeelen bevoegd, die meening onderschreeven, heb ik dien
stap dan maar gewaagd'.
De moderne schrijvers hanteren het dialect zo zuiver mogelijk en richten
zich op het lezerspubliek dat vertrouwd is met de streektaal, dat zijn naast de streekbewoners degenen die voor hun broodwinning gedwongen waren elders in het land te gaan wonen. Heimwee en nostalgie houden bij hen de
belangstelling voor het streekeigene, de taal en de geschiedenis levend.
88
den in de mond legde die hij van zijn leven niet zou gebruiken. Dat verwijt
treft ook Peters volgens Keij, waarschijnlijk omdat zijn stijl soms al te verhe
ven is. Zo gebruikte hij hen in plaats van hUllie; noch ..... noch en niet gin; een
woord als thans neemt de echte dialectspreker nooit in de mond, hij zegt
nou, en dat geldt ook voor verbroedering als bedoeld wordt 't mè mekaor ins
zijn.
G.J. Peters, die met zijn initialen GJP als pseudoniem een Betuwse dialect
rubriek verzorgde in de Amsterdamse krant Het Handelsblad, schreef zijn
verhalen geheel in dialect, M.J.H. van Doorne bezigde het dialect alleen voor
wat werkelijk door zijn personages gezegd werd, in de directe rede. Dat had
tot gevolg dat hij vooral de echte, dagelijks hoorbare taal op had te schrij
ven, en Keij kon ook vaststellen dat het dialect van Van Doorne heel zuiver
is; hij vergeleek een drietal verhalen met het enquêtemateriaal uit de jaren
zeventig voor het oostelijk deel van de Tielerwaard en de Nederbetuwe.
Peters was voor Van Doorne de insprirator geweest tot het doen uitgeven
van zijn eigen vertellingen. Hij getuigt dat in: Achter den Waaldijk.
'Mocht ik mij bij het voordragen van deze en andere Betuwsche vertellingen al
steeds hebben mogen verheugen op een aandachtig en dankbaar auditorium, tot het
op schrift stellen ervan zou ik niet gekomen zijn zonder mijn kennismaking met den
bekenden novellist en declamator, die zich in zijn van leven sprankelende bijdragen
in Het Handelsblad bescheidenlijk pleegt aan te duiden met de initialen GlP. Het was
voor hem en op zijn aandringen dat ik deze humoristische vertellingen opschreef, En
toen niet alleen hij vond dat "t zund zou wèze as die verhaole nie' wiere' ûtgegeve",
maar ook anderen tot oordeelen bevoegd, die meening onderschreeven, heb ik dien
stap dan maar gewaagd',
De moderne schrijvers hanteren het dialect zo zuiver mogelijk en richten
zich op het lezerspubliek dat vertrouwd is met de streektaal, dat zijn naast
de streekbewoners degenen die voor hun broodwinning gedwongen waren
elders in het land te gaan wonen. Heimwee en nostalgie houden bij hen de
belangstelling voor het streekeigene, de taal en de geschiedenis levend.
88
Zuid-gelderse dialecten
den in de mond legde die hij van zijn leven niet zou gebruiken. Dat verwijt
treft ook Peters volgens Keij, waarschijnlijk omdat zijn stijl soms al te verhe
ven is. Zo gebruikte hij hen in plaats van hUllie; noch ..... noch en niet gin; een
woord als thans neemt de echte dialectspreker nooit in de mond, hij zegt
nou, en dat geldt ook voor verbroedering als bedoeld wordt 't mè mekaor ins
zijn.
G.J. Peters, die met zijn initialen GJP als pseudoniem een Betuwse dialect
rubriek verzorgde in de Amsterdamse krant Het Handelsblad, schreef zijn
verhalen geheel in dialect, M.J.H. van Doorne bezigde het dialect alleen voor
wat werkelijk door zijn personages gezegd werd, in de directe rede. Dat had
tot gevolg dat hij vooral de echte, dagelijks hoorbare taal op had te schrij
ven, en Keij kon ook vaststellen dat het dialect van Van Doorne heel zuiver
is; hij vergeleek een drietal verhalen met het enquêtemateriaal uit de jaren
zeventig voor het oostelijk deel van de Tielerwaard en de Nederbetuwe.
Peters was voor Van Doorne de insprirator geweest tot het doen uitgeven
van zijn eigen vertellingen. Hij getuigt dat in: Achter den Waaldijk.
'Mocht ik mij bij het voordragen van deze en andere Betuwsche vertellingen al
steeds hebben mogen verheugen op een aandachtig en dankbaar auditorium, tot het
op schrift stellen ervan zou ik niet gekomen zijn zonder mijn kennismaking met den
bekenden novellist en declamator, die zich in zijn van leven sprankelende bijdragen
in Het Handelsblad bescheidenlijk pleegt aan te duiden met de initialen GlP. Het was
voor hem en op zijn aandringen dat ik deze humoristische vertellingen opschreef, En
toen niet alleen hij vond dat "t zund zou wèze as die verhaole nie' wiere' ûtgegeve",
maar ook anderen tot oordeelen bevoegd, die meening onderschreeven, heb ik dien
stap dan maar gewaagd',
De moderne schrijvers hanteren het dialect zo zuiver mogelijk en richten
zich op het lezerspubliek dat vertrouwd is met de streektaal, dat zijn naast
de streekbewoners degenen die voor hun broodwinning gedwongen waren
elders in het land te gaan wonen. Heimwee en nostalgie houden bij hen de
belangstelling voor het streekeigene, de taal en de geschiedenis levend.
88
Dialect in de krant
Hiervoor stond het als de gewoonste zaak van de wereld: `G.J. Peters, die met zijn initialen GJP als pseudoniem een Betuwse dialectrubriek verzorgde in de Amsterdamse krant Het Handelsblad'. Zoiets zou vandaag de dag ondenk-baar zijn, de deftige NRC Handelsblad met een rubriek in Betuws dialect.
De regionale pers besteedde altijd al aandacht aan de streektalen. H. Entjes deed er in zijn boek Dialecten in Nederland (1974) verslag van. Hij wees op een kaart in handschrift van P.J. Meertens, die berust op wat thans het Meertens Instituut heet. Op deze kaart is aangegeven voor welke gebie-den in kranten in de periode 1930-1940 bijdragen in dialect waren versche-nen. Dat bleek in heel Nederland het geval te zijn met uitzondering van Utrecht en Zuid-Holland. Entjes deed eenzelfde soort onderzoek voor de periode 1960-1970. Hij ging uit van het verspreidingsgebied van de kranten en keek vervolgens geregeld of wel eens stukken in een van de dialecten wer-den opgenomen. Zijn uitkomsten leken veel op die van Meertens. Ook nu waren Utrecht en Zuid-Holland witte plekken, maar ook oostelijk Noord-Brabant, de zuidelijke helft van Noord-Holland en de Zeeuwse eilanden. Bij het onderzoek waren niet betrokken de plaatselijke huis-aan-huisbladen. Wel leerde een simpele steekproef dat daarin geregeld bijdragen in dialect voorkwamen, ook bijvoorbeeld in oostelijk Noord-Brabant.
Gelderland is goed vertegenwoordigd. Van de twintig kranten namen der-tien regelmatig stukken in dialect op. De zeven kranten die niet meededen, verschenen alle op de Veluwe, maar arie van de dertien kranten met wel dia-lect verschenen op de Veluwe. Ook de Betuwe was hierbij. Gelderland sluit helemaal aan bij de oostelijke en de noordelijke provincies, die op het punt van dialectjournalistiek aan de kop stonden. Men kan voor het waarom van het wel of niet opnemen van bijdragen in de streektaal allerlei redenenen bedenken. Er spreekt zeer zeker waardering voor het dialect uit, maar ook belangstelling ervoor bij de lezers en dat waren niet alleen de sprekers van het dialect, maar ook de zogenaamde 'import', die de nieuwe woonplaats beter wilde leren kennen. Dat is de consumptiekant; aan de productiekant speelde natuurlijk ook het plezier een rol dat iemand beleeft in het schrijven in zijn dialect. Voor de uitgeefster van de krant was het geen kwestie van literaire kwaliteit, maar van populariteit bij de lezers.
Wat niet is onderzocht, is de zaak waarmee dit onderdeel begon: dialect in
89
Dialect in de krant
Hiervoor stond het als de gewoonste zaak van de wereld: 'G.J. Peters, die met
zijn initialen GJP als pseudoniem een Betuwse dialectrubriek verzorgde in
de Amsterdamse krant Het Handelsblad'. Zoiets zou vandaag de dag ondenk
baar zijn, de deftige NRC Handelsblad met een rubriek in Betuws dialect.
De regionale pers besteedde altijd al aandacht aan de streektalen. H.
Ent jes deed er in zijn boek Dialecten in Nederland (1974) verslag van. Hij
wees op een kaart in handschrift van P.J. Meertens, die berust op wat thans
het Meertens Instituut heet. Op deze kaart is aangegeven voor welke gebie
den in kranten in de periode 1930-1940 bijdragen in dialect waren versche
nen. Dat bleek in heel Nederland het geval te zijn met uitzondering van
Utrecht en Zuid-Holland. Ent jes deed eenzelfde soort onderzoek voor de
periode 1960-1970. Hij ging uit van het verspreidingsgebied van de kranten
en keek vervolgens geregeld of wel eens stukken in een van de dialecten wer
den opgenomen. Zijn uitkomsten leken veel op die van Meertens. Ook nu
waren Utrecht en Zuid-Holland witte plekken, maar ook oostelijk Noord
Brabant, de zuidelijke helft van Noord-Holland en de Zeeuwse eilanden. Bij
het onderzoek waren niet betrokken de plaatselijke huis-aan-huisbladen.
Wel leerde een simpele steekproef dat daarin geregeld bijdragen in dialect
voorkwamen, ook bijvoorbeeld in oostelijk Noord-Brabant.
Gelderland is goed vertegenwoordigd. Van de twintig kranten namen der
tien regelmatig stukken in dialect op. De zeven kranten die niet meededen,
verschenen alle op de Veluwe, maar drie van de dertien kranten met wel dia
lect verschenen op de Veluwe. Ook de Betuwe was hierbij. Gelderland sluit
helemaal aan bij de oostelijke en de noordelijke provincies, die op het punt
van dialect journalistiek aan de kop stonden. Men kan voor het waarom van
het wel of niet opnemen van bijdragen in de streektaal allerlei redenen en
bedenken. Er spreekt zeer zeker waardering voor het dialect uit, maar ook
belangstelling ervoor bij de lezers en dat waren niet alleen de sprekers van
het dialect, maar ook de zogenaamde 'import', die de nieuwe woonplaats
beter wilde leren kennen. Dat is de consumptiekant; aan de productiekant
speelde natuurlijk ook het plezier een rol dat iemand beleeft in het schrijven in zijn dialect. Voor de uitgeefster van de krant was het geen kwestie van
literaire kwaliteit, maar van populariteit bij de lezers.
Wat niet is onderzocht, is de zaak waarmee dit onderdeel begon: dialect in
Literatuur in het Zuid-gelders
Dialect in de krant
Hiervoor stond het als de gewoonste zaak van de wereld: 'G.J. Peters, die met
zijn initialen GJP als pseudoniem een Betuwse dialectrubriek verzorgde in
de Amsterdamse krant Het Handelsblad'. Zoiets zou vandaag de dag ondenk
baar zijn, de deftige NRC Handelsblad met een rubriek in Betuws dialect.
De regionale pers besteedde altijd al aandacht aan de streektalen. H.
Ent jes deed er in zijn boek Dialecten in Nederland (1974) verslag van. Hij
wees op een kaart in handschrift van P.J. Meertens, die berust op wat thans
het Meertens Instituut heet. Op deze kaart is aangegeven voor welke gebie
den in kranten in de periode 1930-1940 bijdragen in dialect waren versche
nen. Dat bleek in heel Nederland het geval te zijn met uitzondering van
Utrecht en Zuid-Holland. Ent jes deed eenzelfde soort onderzoek voor de
periode 1960-1970. Hij ging uit van het verspreidingsgebied van de kranten
en keek vervolgens geregeld of wel eens stukken in een van de dialecten wer
den opgenomen. Zijn uitkomsten leken veel op die van Meertens. Ook nu
waren Utrecht en Zuid-Holland witte plekken, maar ook oostelijk Noord
Brabant, de zuidelijke helft van Noord-Holland en de Zeeuwse eilanden. Bij
het onderzoek waren niet betrokken de plaatselijke huis-aan-huisbladen.
Wel leerde een simpele steekproef dat daarin geregeld bijdragen in dialect
voorkwamen, ook bijvoorbeeld in oostelijk Noord-Brabant.
Gelderland is goed vertegenwoordigd. Van de twintig kranten namen der
tien regelmatig stukken in dialect op. De zeven kranten die niet meededen,
verschenen alle op de Veluwe, maar drie van de dertien kranten met wel dia
lect verschenen op de Veluwe. Ook de Betuwe was hierbij. Gelderland sluit
helemaal aan bij de oostelijke en de noordelijke provincies, die op het punt
van dialect journalistiek aan de kop stonden. Men kan voor het waarom van
het wel of niet opnemen van bijdragen in de streektaal allerlei redenen en
bedenken. Er spreekt zeer zeker waardering voor het dialect uit, maar ook
belangstelling ervoor bij de lezers en dat waren niet alleen de sprekers van
het dialect, maar ook de zogenaamde 'import', die de nieuwe woonplaats
beter wilde leren kennen. Dat is de consumptiekant; aan de productiekant
speelde natuurlijk ook het plezier een rol dat iemand beleeft in het schrijven in zijn dialect. Voor de uitgeefster van de krant was het geen kwestie van
literaire kwaliteit, maar van populariteit bij de lezers.
Wat niet is onderzocht, is de zaak waarmee dit onderdeel begon: dialect in
de landelijke, niet-streekgebonden pers zoals Het Handelsblad, waarin Peters zijn Betuwse stukjes publiceerde. Zo schreef de al genoemde A.H. de Hartog onder het pseudoniem Batavus stukjes in dialect in het weekblad Patrimoni-um, bepaald geen streekblad. H. Daniëls, hoofd van de school te Andelst, had een Betuwse rubriek in de Nieuwe Rotterdamse Courant (thans NRC). Zijn rubriek droeg tot aan zijn pensionering de titel ut Andelst (uit Andelst) en erna Andelst ut (Andelst uit).
Merkwaardig is ook het geval van Den Dré, pseudoniem van A.A.L. Grau-mans, die in 1929 zijn Brabantsche brieven uitgaf (geschreven in het dialect van de omgeving van Breda) een bundeling van krantenstukjes verschenen in de Enkhuizer Courant. Woonden er dan zoveel Brabanders in Enkhuizen? Wat kan anders de reden voor dit soort bijdragen geweest zijn? Nader onderzoek zal het moeten uitwijzen. Meertens en Wander hebben in hun Bibliografie der dialecten van Nederland deze bijdragen in kranten en week-bladen niet opgenomen, vooral omdat ze het overzicht misten. Veel blijft zo tot de regio beperkt en volledigheid, de enige rechtvaardiging voor een der-gelijke opname, bereikt men nooit.
9.
de landelijke, niet-streekgebonden pers zoals Het Handelsblad, waarin Peters
zijn Betuwse stukjes publiceerde. Zo schreef de al genoemde A.H. de Hartog
onder het pseudoniem Batavus stukjes in dialect in het weekblad Patrimoni
um, bepaald geen streekblad. H. Daniëls, hoofd van de school te Andelst,
had een Betuwse rubriek in de Nieuwe Rotterdamse Courant (thans NRC).
Zijn rubriek droeg tot aan zijn pensionering de titel ut Andelst (uit Andelst)
en erna Andelst ut (Andelst uit).
Merkwaardig is ook het geval van Den Dré, pseudoniem van A.A.L. Grau
mans, die in 1929 zijn Brabantsche brieven uitgaf (geschreven in het dialect
van de omgeving van Breda) een bundeling van krantenstukjes verschenen
in de Enkhuizer Courant. Woonden er dan zoveel Brabanders in Enkhuizen?
Wat kan anders de reden voor dit soort bijdragen geweest zijn? Nader
onderzoek zal het moeten uitwijzen. Meertens en Wander hebben in hun
Bibliografie der dialecten van Nederland deze bijdragen in kranten en week
bladen niet opgenomen, vooral omdat ze het overzicht misten. Veel blijft zo tot de regio beperkt en volledigheid, de enige rechtvaardiging voor een der
gelijke opname, bereikt men nooit.
9°
Zuid-gelderse dialecten
de landelijke, niet-streekgebonden pers zoals Het Handelsblad, waarin Peters
zijn Betuwse stukjes publiceerde. Zo schreef de al genoemde A.H. de Hartog
onder het pseudoniem Batavus stukjes in dialect in het weekblad Patrimoni
um, bepaald geen streekblad. H. Daniëls, hoofd van de school te Andelst,
had een Betuwse rubriek in de Nieuwe Rotterdamse Courant (thans NRC).
Zijn rubriek droeg tot aan zijn pensionering de titel ut Andelst (uit Andelst)
en erna Andelst ut (Andelst uit).
Merkwaardig is ook het geval van Den Dré, pseudoniem van A.A.L. Grau
mans, die in 1929 zijn Brabantsche brieven uitgaf (geschreven in het dialect
van de omgeving van Breda) een bundeling van krantenstukjes verschenen
in de Enkhuizer Courant. Woonden er dan zoveel Brabanders in Enkhuizen?
Wat kan anders de reden voor dit soort bijdragen geweest zijn? Nader
onderzoek zal het moeten uitwijzen. Meertens en Wander hebben in hun
Bibliografie der dialecten van Nederland deze bijdragen in kranten en week
bladen niet opgenomen, vooral omdat ze het overzicht misten. Veel blijft zo tot de regio beperkt en volledigheid, de enige rechtvaardiging voor een der
gelijke opname, bereikt men nooit.
9°
49. Veritaien, es 1, gedichten,
'We spraken 't eerst van Hanneke en daarom zullen we haar het eerst beschouwen;
alleen wijzen vve u vluchtig den vader, Hoe ie gunder zien eigen weike heujt, wijl ie
oan Hanneke huus en veer had toevertrouwd'.
(Verzamelde Werken, XII. Amsterdam 1881, 1.)
`Zoek maar niet langer. Hier, terzij van de deeldeur in 't onderhuis, is het kelderluik.
Acht trappen afgeklommen, dan zijt gij beneden.
't Ruukt er stark. Noar jenever en bier. 't Meist toch noar bier; niet zoo fris as buut-
en, moar ook niet Milk, tenmienste a'j van bier houdt en dorst het.
't Is er donker genoeg; er valt een flauwe lichtstraal door het keldervenster naar bin-
nen, want voor dat venster staat een plank'
(Verzamelde Werken, XII. Amsterdam 1881, 135).
`Zoek maar niet Langer. Hier, terzij v. de deeldeur in 't onderhuis, is het kelderluik.
Acht trappen afgeklommen, dan zijt gij beneden.
Ruukt er stark. Noar jenever en bier. 't Meist toch noar bie, niet zoo fris as b.,
en, moar ook niet tenmienste a'j van bier houdt . dorst het.
't Is er donker genoeg; er valt een flame lichtstraal door het keldervenster naar b.
nen, want voor dat venster staat een plank'
Werzamelde Werken, XII. Arnsterdam 1881, 135).
91
'We spraken 't eerst van Hanneke en daarom zullen we haar het eerst beschouwen;
alleen wijzen we u vluchtig den vader? Hoe ie gunder zien eigen weike heujt, wijl ie
oan Hanneke huus en veer had toevertrouwd'.
(Verzamelde Werken, Xil. Amsterdam 1881, 1)
'Zoek maar niet langer. Hier, terzij van de deeldeur in 't onderhuis, is het kelderluik.
Acht trappen afgeklommen, dan zijt gij beneden.
't Ruukt er stark. Naar jenever en bier. 't Meist toch naar bier; niet zoo fris as buut
en, maar ook niet lillik, tenmienste a'j van bier houdt en dorst het.
't Is er donker genoeg; er valt een flauwe lichtstraal door het keldervenster naar bin
nen, want voor dat venster staat een plank'
(Verzamelde Werken, Xil. Amsterdam 1881, 135).
'Zoek maar niet langer. Hier, terzij van de deeldeur in 't onderhuis, is het kelderluik.
Acht trappen afgeklommen, dan zijt gij beneden.
't Ruukt er stark. Naar jenever en bier. 't Meist toch naar bier; niet zoo fris as buut·
en, maar ook niet lillik, tenmienste a'j van bier houdt en dorst het.
't Is er donker genoeg; er valt een flauwe lichtstraal door het keldervenster naar bin
nen, want voor dat venster staat een plank'
(Verzamelde Werken, XII. Amsterdam 1881, 135).
91
'We spraken 't eerst van Hanneke en daarom zullen we haar het eerst beschouwen;
alleen wi jzen we u vlucht ig den vader? Hoe ie gun der zien eigen weike heujt, wij l ie
aan Hanneke huus en veer had toevertrouwd'.
(Verzamelde Werken, XII. Amsterdam 1881, 1)
'Zoek maar niet langer. Hier, terzi j van de deeldeur in 't onderhuis, is het kelderluik .
Acht trappen afgeklommen, dan zijt gi j beneden.
't Ruukt er stark. Naar jenever en bier. 't Meist toch naar bier; niet zoo fris as buut·
en, maar ook niet lillik, tenmienste a'j van bier houdt en dorst het.
't Is er donker genoeg; er va lt een flauwe lichtstraa l door het keldervenster naar bin·
nen, want voor dat venster staat een plank'
(Verzamelde Werken, XII. Amsterdam 1881, 135).
'Zoek maar niet langer. Hier, terzij van de deeldeur in 't onderhuis, is het kelderluik.
Acht trappen afgeklommen, dan zijt gij beneden.
't Ruukt er stark. Noar jenever en bier. 't Meist toch noar bier; niet zoo fris as buut·
en, moar ook niet [ilIik, tenmienste a'j van bier houdt en dorst het.
't Is er donker genoeg; er valt een flauwe lichtstraal door het keldervenster naar bin·
nen, want voor dat venster staat een plank'
(Verzamelde Werken, XII. Amsterdam 1881, 135).
91
Bernard van Meurs s.j. (1835-1915)
Een van de meest ontroerende gedichten van Bernard van Meurs is wel het volgende:
"t Is met haor gedaon'
De dokter vuult 'et pulske slaon
En duut den vaoder stil verstaon,
Da't met z'n dochtertje is gedaon.
`Wa hét de dokter oe gezeid?'...
"Hie zei ge bint 'en zuute meid!"
De vaoder keert zich um en schreit.
(Bernard van Meurs, Kriekende Kriekse. Achtste druk. Amsterdam 1952).
Heel populair was het humoristische gedicht Ten aorig misverstand', dat op tal van bruiloften in het hele land werd voorgedragen, naar ik meerdere malen gehoord heb in het Westen van het land met de titel: Ten aa-oor-ig misverstand'.
Een aorig misverstand
Het is één verrel jaors nog pas
Da't brulloft van Geurt Harmzen vvas,
En nou al hét ie raozend spiet:
Went — am wa rejen weet ie niet --
Z'n vrouw wordt kwaojer alle daogen
En duut hum ,ks as sarren, plaogen.
En of ie gek z. prakkeziert,
En wat ie ook met haor prebiert,
En of ie 'WU' zeit of `wablief?'
Zij is 'en kruus, ci5 tillik wieft
Kum, docht ie, 'k zal 'et toch maor waogen
En gao Pastoor z'n raod is vragen.
92
Bernard van Meurs s.j. (1835-1915)
Een van de meest ontroerende gedichten van Bernard van Meurs is wel het
volgende:
"t Is met haor gedaon'
De dokter vuu lt 'et pulske slaan
En duut den vaoder stil verstaan.
Da't met z'n dochtertje is gedaan.
'Wa hêt de dokter oe gezeid?· ...
"Hie zei ge bint 'en zuute meid!"
De vaoder keert zich um en schreit.
(Bernard van Meurs, Kriekende Kriekse. Achtste druk. Amsterdam 1952).
Heel populair was het humoristische gedicht 'Een aorig misverstand', dat op
tal van bruiloften in het hele land werd voorgedragen, naar ik meerdere
malen gehoord heb in het Westen van het land met de titel: 'Een aa-oor-ig
misverstand'.
Een aorig misverstand
Het is één verrel jaars nog pas
Da't bruiloft van Geurt Harmzen was.
En nou al hêt ie raozend spiet:
Went - om wa rejen weet ie niet -
Z'n vrouw wordt kwao jer alle daogen
En duut hum niks as sarren, plaagen.
En of ie gek zich prakkeziert,
En wat ie ook met haar prebiert,
En of ie 'hê?' zeit of 'wablief?'
Zij is 'en kruus, dil lill ik wief!
Kum, docht ie, 'k za l 'et toch maar waogen
En gao Pastoor z'n raad is vragen.
92
Zuid-gelderse dialecten
Bernard van Meurs s.j. (1835-1915)
Een van de meest ontroerende gedichten van Bernard van Meurs is wel het
volgende:
"t Is met haor gedaon'
De dokter vuult 'et pulske sla on
En duut den vaoder stil verstaon,
Da't met z'n dochtertje is gedaan .
'Wa hêt de dokter oe gezeid?' ...
"Hie zei ge bint 'en zuute meid'"
De vaoder keert zich um en schreit.
(Bernard van Meurs, Kriekende Kriekse. Achtste druk. Amsterdam 1952).
Heel populair was het humoristische gedicht 'Een aorig misverstand', dat op
tal van bruiloften in het hele land werd voorgedragen, naar ik meerdere
malen gehoord heb in het Westen van het land met de titel: 'Een aa-oor-ig
misverstand'.
Een aorig misverstand
Het is één verrel jaors nog pas
Da't bruiloft van Geurt Harmzen was,
En nou al hêt ie raozend spiet:
Went - om wa rejen weet ie niet -
Z'n vrouw wordt kwao jer alle daogen
En duut hum niks as sarren, plaogen.
En of ie gek zich prakkeziert,
En wat ie ook met haor prebiert,
En of ie 'hê?' zeit of 'wablief?'
Zij is 'en kruus, dil lillik wief!
Kum, docht ie, 'k zal 'et toch maor waogen
En gao Pastoor z'n raod is vragen.
92
`Mins! (zei Pastoor) daor hed. 't nouw!
Ik zei oe: rièrn haor nie tot vrouw,
Ze deugt nie, gleuf me, beste vriend!
Ge sloegt mien raod toen ien den wiend.
Kiek, wilde oew lot nie meer beklaogen,
Dan motte oew kruus geduldig draogen.'
.1s 't an.rs (zei weer boer)
Al valt 'et ribg zoo zwaor, zoo zoer,
lk zal 'et draogen! 'k verwed mien kop!'
Hie Oft Pastoor de hand er op,
Geet weg en repetiert bij vlaogen:
lk mot mien kruus geduldig draogen.
En krek dat ie zien huus ienkvvam,
Daor spuugde zij weer vuur en vlam.
zeit ie, en ie pakt 'et wief
Met stevige ermen um 'et lief,
En nêmt z'n kruus op, um 't te draogen.
Gelukkig då gen minsen 't zaogen!
Lang draogt ie haor deel ien 't rond;
Zij raost schuum stoeng op Fleur mond.
Erst toen heur kwaodheid was gedaon
Mocht ze op heur eigen been' weer sta..
Wa keek ze onthutseld en verslaogen!
`Geduldig (zei ie) mot 'k oe draogen.'
Nog éns maor is ze kwaod gewêst;
d3 was toen oak veur 't allerlest;
Went net precies as de erste keer
Nam ie z'n kruus en droeg 'et weer.
Sien. wier zij beter atle daogen:
Hie had gen kruuske meer te draogen.
(Bernard van Meurs, Kriekende Kriekse. Achtste druk. Amsterdam 1952).
93
'Mins! (zei Pastoor) daar hedde 't nauw!
Ik zei oe: nêm haar nie tot vrouw,
Ze deugt nie, gleuf me, beste vriend!
Ge sloegt mien raad toen ien den wiend .
Kiek, wilde oew lot nie meer beklaagen,
Dan motte oew kruus geduldig draagen.'
'Is 't anders nie? (zei weer de boer)
AI valt 'et nog zoo zwaar, zoo zoer,
Ik zal 'et draagen! 'k verwed mien kop!'
Hie gêft Pastoor de hand er op,
Geet weg en repetiert bij vlaagen:
Ik mot mien kruus geduldig draagen.
En krek dat ie zien huus ienkwam,
Daar spuugde zij weer vuur en vlam.
'Hierrr!' zeit ie, en ie pakt 'et wief
Met stevige ermen urn 'et lief,
En nêmt z'n kruus op, urn 't te draagen.
Gelukkig dä gen minsen 't zaagen!
Lang draagt ie haar de deel ien 't rond;
Zij raast dil't schuum stoeng op heur mond.
Erst toen heur kwaadheid was gedaan
Mocht ze op heur eigen been' weer staan.
Wa keek ze onthutseld en versla ogen!
'Geduld ig (zei ie) mot 'k oe draagen.'
Nog éns maar is ze kwaad gewêst;
dä was toen ook veur 't allerlest;
Went net precies as de erste keer
Nam ie z'n kruus en droeg 'et weer.
Siends wier zij beter alle daagen:
Hie had gen kruuske meer te draagen.
(Bernard van Meurs, Kriekende Kriekse. Achtste druk. Amsterdam 1952).
93
Verhalen en gedichten
'Mins! (zei Pastoor) daor hedde 't nouw!
Ik ze i oe: nêm haor nie tot vrouw,
Ze deugt nie, gleuf me, beste vriend!
Ge sloegt mien raod toen ien den wiend.
Kiek, wilde oew lot nie meer beklaogen,
Dan motte oew kruus geduldig draogen.'
' Is 't anders nie? (zei weer de boer)
AI valt 'et nàg zoo zwaor, zoo zoer,
Ik za l 'et draogen! 'k verwed mien kop!'
Hie gêft Pastoor de hand er op,
Geet weg en repetiert bij vlaogen:
Ik mot mien kruus geduldig draogen.
En krek dat ie zien huus ienkwam,
Daor spuugde zij weer vuur en vlam.
'Hierrr!' ze it ie, en ie pakt 'et wief
Met stevige ermen um 'et lief,
En nêmt z'n kruus op, um 't te draogen.
Gelukkig dil gen minsen 't zaogen!
Lang draogt ie haor de deel ien 't rond;
Zij raost dil't schuum stoeng op heur mond.
Erst toen heur kwaodheid was gedaon
Mocht ze op heur eigen been' weer staon.
Wa keek ze onthutseld en verslaogen!
'Geduld ig (zei ie) mot 'k oe draogen.'
Nog éns maor is ze kwaod gewêst;
dil was toen ook veur 't allerlest;
Went net precies as de erste keer
Nam ie z'n kruus en droeg 'et weer.
Siends wier zij beter alle daogen:
Hie had gen kruuske meer te draogen.
(Bernard van Meurs, Kriekende Kriekse. Achtste druk. Amsterdam 1952).
93
Nol Hell
Fijngevoelige lyriek, naast humoristische verhalen treffen we aan in het werk van Nol Hell uit Millingen. Het gedichtje 'Ingelke' is van een ontroerende eenvoud.
Ingelke
Op en por stuul sto-n et kiske
Et dèkselke brnt on de ka-nt
En ik op mien teje der nève
Keel< heet èfkes aover de ra-nd
En Ingetke tag dor te slaope
De wengskes as kèèrse zo bleek
Ur henjes krampechtig geva-tde
lk weet niet hoe la, ik zo keel<
Mar dan wier .n dékkel gestaote
Twier tied v6r den ingelemis
Zacht schrawde de moe., gelaote
Um et niet te begriepe gemis
Vier kindere droegen et kiske
Veurop dor liep il< mét et kriis
Et kienje clà zong ien den himmel
De moede, alleen, bleef ien
Als contrast het volgende korte verhaal:
D'n Tweedarnper
Hei de Verweijes .g gekènd? Herman en Willem? Ze w6nden ien en klèèin huuske nèven
o-ns. As kiend gieng il< der wel is kuiere as ze biltte op de ba-nk zatte. Zillie hadde al
vroeg enne radio. Zunne ut twee stukke. Den ontvenger sto-n binne en de luidspréker
hadde ze op de vinsterba-nk staon en et raam los. lk weet nog van .n keer, dat de
begreffenis van Kunnegin Emma wier
Litgezo-nde. Et wasse en por aporte kèls, de Verweijes. Wiljem zèèi noot veul, mar Her-
man des te meer. Dén as a-ltied ånt nable en prebierde mien van alles wies te make.
Aover ennen Peter-Blaos-ien-Den-Heerd en veil, nie genoeg. En as ik zèèi: Kgoi nor hils,
dan kwamtie a-ltie met et indere språkske: Dan braoi mar en mils, en dan lèg ge em op
en steen en dan braoi ge der nog een...
94
Nol HeU
Fijngevoelige lyriek, naast humoristische verhalen treffen we aan in het werk van
Nol Heil uit Millingen. Het gedichtje 'Ingelke' is van een ontroerende eenvoud.
Ingelke
Op en por stuul sto·n et kiske
Et dèkselke örnt on de ka-nt
En ik op mien teje der nève
Keek heel èfkes aover de ra-nd
En Ingelke lag dor te slaope
De wengskes as kèèrse zo bleek
Ur henjes krampechtig geva-lde
Ik weet niet hoe lang ik zo keek
Mar dan wier den dèkkel geslaote
Twier tied vör den ingelemis
Zacht schrawde de moeder, gelaote
Um et niet te begriepe gemis
Vier kindere droegen et kiske
Veurop dor liep ik mèt et krüs
Et kienje dä zong ien den himmel
De moeder, alleen, bleef ien hüs.
Als contrast het volgende korte verhaal:
D'n Tweedamper
Hei de Verweijes nog gekènd? Herman en Willem? Ze wonden ien en klèèin huuske nèven
o-ns. As kiend gieng ik der wel is kuiere as ze bütte op de ba-nk zatte. Zi llie hadde al
vroeg en ne radio. Zunne ut twee stukke. Den ontvenger sto-n binne en de luidsprèker
hadde ze op de vinsterba-nk staon en et raam los. Ik weet nog van dén keer, dat de
begreffen is van Kunnegin Emma wier
ütgezo-nde. Et wasse en por aporte kèls, de Verweijes. Wiljem zèèi noot veul, mar Her
man des te meer. Dén as a-ltied ont naöle en prebierde mien van alles wies te make.
Aover ennen Peter-Blaos- ien-Den-Heerd en veu l nie genoeg. En as ik zèèi: Kgoi nor hüs,
dan kwamtie a-ltie met et indere sprökske: Dan braoi mar en müs, en dan lèg ge em op
en steen en dan braoi ge der nog een .. .
94
Zuid-gelderse dialecten
Nol Heli
Fijngevoelige lyriek, naast humoristische verhalen treffen we aan in het werk van
Nol Heil uit Millingen. Het gedichtje 'Ingelke' is van een ontroerende eenvoud.
Ingelke
Op en por stuul sto·n et kiske
Et dèkselke örnt on de ka·nt
En ik op mien teje der nève
Keek heel èfkes aover de ra·nd
En Ingelke lag dor te slaope
De wengskes as kèèrse zo bleek
Ur henjes krampechtig geva-Ide
Ik weet niet hoe lang ik zo keek
Mar dan wier den dèkkel ges laote
Twier t ied vör den ingelemis
Zacht schrawde de moeder, gelaote
Um et niet te begriepe gemis
Vier kindere droegen et kiske
Veurop dor liep ik mèt et krüs
Et kienje dä zong ien den himmel
De moeder, alleen, bleef ien hüs.
Als contrast het volgende korte verhaal:
D'n Tweedamper
Hei de Verweijes nog gekènd? Herman en Willem? Ze wonden ien en klèèin huuske nèven
o-ns. As kiend gieng ik der wel is kuiere as ze bütte op de ba-nk zatte. Zillie hadde al
vroeg enne radio. Zunne ut twee stukke. Den ontvenger sto-n bin ne en de luidsprèker
hadde ze op de vinsterba-nk staon en et raam los. Ik weet nog van dén keer, dat de
begreffen is van Kunnegin Emma wier
ütgezo-nde. Et wasse en por aporte kèls. de Verweijes. Wiljem zèèi noot veul. mar Her
man des te meer. Dén as a-Itied ont naöle en prebierde mien van alles wies te make.
Aover ennen Peter-Blaos-ien-Den-Heerd en veul nie genoeg. En as ik zèèi: Kgoi nor hüs.
dan kwamtie a-Itie met et indere sprökske: Dan braoi mar en müs. en dan lèg ge em op
en steen en dan braoi ge der nog een ...
94
Ze lie-pen en por keer daags nor den d., zus a-1de schippers dOn. Mar noot lie-pe ze
neve mekaor, mar den ene en por tree' achter den a-ndere. Herman
a-ltied vårop. Smèeis krege ze gezelschap van nen dorde: enen Albers, den ok bij o-ns
ien de b. wonde. Dén kos ien et les van zien leve hås niks mer zie-n. De Verweijes
hadden ien de regel enne grote sigaor ien de mo-nd. En mar dampe. Jan Paol, ge kent
em nog wel, de kapper, dén kos sleeg make, lk zat er enne keer, toen ie de Verweijes
ien en grote rookwolk vårbij et raam zag komme. 'Dor kumt den Tweedamper óre, zeei
J. en toe die zag dat /Vipers .r achter-on sukkelde: 'En den bliendgenger is ter ok bij.'
Johan van Os
Iets van de tegenstelling stad—platteland komt tot uitdrukking in het verhaal 'De Tielse vaen Toone' van Knil van de Kiepelenberg, alias Johan van Os.
De Tielse vaen Toone
Onze Toon ok 'n meeid, wieste de n. 'I< ha beiges trouwes ok nie gedocht
tabes nog slaags kbrnme, zo'ne langen deerrem.
'N Tielse he'ie. 'K zeg, jong, wa måtte nou mi 'n Tielse? En aes 't nog iets vrammes
waar, ma zå'ne pennevleugel he, nog noot gezien. God ter, wa, stopnaold, en pips
kijke, Wen giirrig, 'n kaes en kaol afgetebberd ding, 't is nog sunt vaen Toone. VVaent ael
zeg 'k 't eeiges, onze Toon is 'ne staatse'n heer, aessie aongetrokke n'is.
'K zeg, jong, dor kum gin start of steel vaen terecht, dor legde vaendaag of meerrege
kap en kogel bij, wa sCrt, aege mi zo'n gekke tieribus dur de weerreld måt, daen wee,
'm weLte hange.
Mar ael aovende die God gif, knèeitie op Tiel a.. 'K ha'm d'r eeiges ok ael 's zien
hunsele, Wachter de port, mar ikke nog nerges gin eerregt in. En toe kumpie d'r VVamel-
se kermis mee thuws, 'ne kop aes 'ne piippot. Wim d, ene n'over d'n aendere, god.,
rejezus, wa goenk tieje miens t'r op.
Zij verblikte n'of verblaauwde nie. Toon vit te fiets, laoi se d'r achter op en tuuit mi'n
noodgang 't veld in. 'I< denk, siezo, de's a.berrek, ma mooi de p. over.
Heur 'k 'saenderdaags vaen de roomrijer aes te se daor op 't vtirk vaen de Tien Hond
wel twee uur ha, ligge j.ié.
'K zeg, jong, hadde goeie schik gehaed, ze'k zo tusse deur en dulper tigge n'onze
Toon. 'K w8 m'n èeige nie dalek opsteuke nie. Ge k. zo'ne jong wet over de moel
hakke, ma daen zettie . kont vort heemm61 tigge d, tuwn, de witte vurruwt.
'K zeg, hur nou 's hi, Toon, zå'ne klutmik paest nie bij ouw pestuur. 't Hoef gin mots-
95
Ze lie-pen en por keer daags nor den diek, zus a- Ide schippers dün. Mar noot lie-pe ze
neve mekaar, mar den ene en por t rèèi achter den a-ndere. Herman
a-Itied vörop. Smèèis krege ze gezelschap van nen dorde: enen Albers, den ok bij o-ns
ien de bürt wonde. Oén kas ien et lès van zien lève hos niks mer zie-no De Verweijes
hadden ien de regel enne grote sigaar ien de mo-nd. En mar dampe. Jan Paal, ge kent
em nog wel, de kapper, dén kas sleeg make! Ik zat er enne keer, toen ie de Verweijes
ien en grote rookwo lk vörbij et raam zag komme. 'Dor kumt den Tweedamper on', zèèi
Jan en toe die zag dat Albers der achter-on sukkelde : 'En den bliendgenger is ter ok bij.'
Johan van Os
Iets van de tegenstelling stad-platteland komt tot uitdrukking in het verhaal
'De Tielse vaen Toone' van Knil van de Kiepelenberg, alias Johan van Os_
De TIelse vaen Toone
Onze Toon hè ok 'n mèèid, wieste dè nie? 'K ha èèiges trouwes ok nie gedocht tè tie
labes nog slaags zû kom me, zo'ne langen dèèrrem.
'N Tielse he'ie. 'K zeg, jong, wa motte nou mi 'n Tie lse? En aes 't nog iets vrammes
waar, ma zo'ne pennevleugel he'k nog noot gezien . God tèr, wa'n stopnaald, en pips
kijke, n'en görrig, 'n kaes en kaa l afge lebberd ding, 't is nog sunt vaen Toone. Waent ael
zeg 'k 't èè iges, onze Toon is 'ne staatse'n heer, aess ie aongetrokke n' is.
'K zeg, jong, dor kum gin start of steel vaen terècht, dor legde vaendaag of meerrege
kap èn kogel bij, wa sû't, ae'ge mi zo'n gekke t ieribus dur de weerreld mot, daen wee'k
'm we l te hange.
Mar ael aovende die God gif, knèèitie op Tiel aan. 'K ha'm d'r èèiges ok ael 's zien
hunsele, n'achter de port, mar ikke nog nerges gin èèrregt in. En toe kumpie d'r Wamel
se kermis mee thuws, 'ne kop aes 'ne pijppot. Wim d'n ene n'over d'n aendere, godhèr
rejezus, wa goenk tieje miens t'r op.
Zij verblikte n'of verblaauwde nie. Toon vit te fiets, laai se d'r achter op en tuuit mi'n
noodgang 't vèld in. 'K denk, siezo, de's afwèèrrek, ma mooi de pont over.
Heur 'k 'saenderdaags vaen de roomrijer aes tè se daar op 't vûrk vaen de Tien Hond
wèl twee uur ha'n ligge jöörië.
'K zeg, jong, zè'k, hadde goeie schik gehaed, zè'k zo tusse deur en dulper tigge n'onze
Toon . 'K wo m'n èè ige nie dalek opsteuke nie. Ge kun zo'ne jong wè l over de moel
hakke, ma daen zettie de kont vort heem mol tigge d'n tuwn, dè witte vurruwt.
'K zeg, hur nou '5 hier, Toon, zo'ne klutmik paest nie bij ouw pestuur. 't Hoef gin mols-
95
Verhalen en gedichten
Ze lie-pen en por keer daags nor den diek, zus a-Ide schippers dün_ Mar noot Iie-pe ze
neve mekaor, mar den ene en por trèè i achter den a-ndere. Herman
a-Itied vö ro p. Smèèis krege ze gezelschap van nen dorde: enen Albers, den ok bij o-ns
ien de bürt wonde. Oén kos ien et lès van zien lève hos niks mer zie-no De Verweijes
hadden ien de regel enne grote sigaor ien de mo-nd. En mar dampe. Jan Paol, ge kent
em nog wel, de kapper, dén kos sleeg make! Ik zat er enne keer, toen ie de Verweijes
ien en grote rookwolk vörbij et raam zag komme. 'Dor kumt den Tweedamper on', zèèi
Jan en toe die zag dat Albers der achter-on sukkelde: 'En den bliendgenger is ter ok bij.'
Johan van Os
Iets van de tegenstelling stad-platteland komt tot uitdrukking in het verhaal
'De Tielse vaen Toone' van Knil van de Kiepelenberg, alias Johan van Os_
De Tielse vaen Toone
Onze Toon hè ok 'n mèèid, wieste dè nie? 'K ha èèiges trouwes ok nie gedocht tè tie
labes nog slaags zû komme, zo'ne langen dèèrrem.
'N Tielse he'ie. 'K zeg, jong, wa motte nou mi 'n Tielse? En aes 't nog iets vrammes
waar, ma zo'ne pennevleugel he'k nog noot gezien. God tèr, wa'n stopnaold, en pips
kijke, n'en görrig, 'n kaes en kaol afgelebberd ding, 't is nog su nt vaen Toone. Waent ael
zeg 'k 't èèiges, onze Toon is 'ne staatse'n heer, aessie aongetrokke n'is.
'K zeg, jong, dor kum gin start of steel vaen terècht, dor legde vaendaag of meerrege
kap èn kogel bij, wa sû't, ae'ge mi zo'n gekke tieribus dur de weerreld mot, daen wee'k
'm wel te hange.
Mar ael aovende die God gif, knèèitie op Tiel aon. 'K ha'm d'r èèiges ok ael '5 zien
hunsele, n'achter de port, mar ikke nog nerges gin èèrregt in . En toe kumpie d'r Wamel
se kermis mee thuws, 'ne kop aes 'ne pijppot. Wim d'n ene n'over d'n aendere, godhèr
rejezus, wa goenk tieje miens t'r op.
Zij verblikte n'of verblaauwde nie. Toon vit te fiets, laoi se d'r achter op en tu uit mi'n
noodgang 't vèld in. 'K denk, siezo, de's afwèèrrek, ma mooi de pont over.
Heur 'k 'saenderdaags vaen de roomrijer aes tè se daor op 't vûrk vaen de Tien Hond
wèl twee uur ha'n Iigge jöörië.
'K zeg, jong, zè'k, hadde goeie schik gehaed, zè'k zo tusse deur en dulper tigge n'onze
Toon. 'K wo m'n èèige nie dalek opsteuke nie. Ge kun zo'ne jong wèl over de moel
hakke, ma daen zettie de kont vort heemmol tigge d'n tuwn, dè witte vurruwt.
'K zeg, hur nou '5 hier, Toon, zo'ne klutmik paest nie bij ouw pestuur. 't Hoef gin mols-
95
hommel te zijn, èn d'r meug grust 'n bietje zeui in zitte, mar 't mót toch 'n bietje vaen
'w geleks zijn, wa gij? Nou is 't nêt Waet èn Haelfwaet.
Toe keekkie me mi z'n lang lèèine 'ne keer loens .n, witte wa'ie toe zè?
Klèèin aeppelkes hebbe n'ol< 'n kreuske, zele.
Daen zijde wel efkes geef uwtgeprCit.
Hannes Johannes van den Hatert
Dat het moderne leven en actuele zaken uit de streek hun weerklank vinden
in de hedendaagse dialectliteratuur bewijst het verhaal (Jomanda' van Hannes Johannes van den Hatert.
jomanda
N den aauvve veiling van Tiel barstte ut van ut volk en van de biste, waant Jomandå zou
naos miense ok biste prehere beter te make. Pijrd, hond, tot un struisvogel toe kwame
er naor ut Koninkrijk. Zo vvor de aauwe veiling genuumd.JomandAstaot en zit daorin un
naogemakte hemel en de miense aonbidde heur. Doodzieke hemme nog un stille hoop.
Zo gonge Jan van E3art en zijn vrouwke Girreke uit Ek en Wiel ok naor ut medium. Hul-
lies hond was hartstikke ziek. Ut dier had al in gin drie dage gevrete. Ut leek wel of ut
stomme dier un sortement klem had. Ze wbre er al mee naor Hooidonk de veearts
gewies, mar die gaf hullie weinieg hoop. Volgens hum was un spuitje ut eeniege middel
w5 hum uit z n lije kon verlosse. Waant naos de pijn in z'n bel< had ut dier ok nog un
lamme heup en ut had de leeftijd nie mee. Hertha was twaolf jaore oud.
'We gaon .0 wel mit onze Hertha, mar gij meug ok wel'es naor je eige laote kijke en
je eige laote instraole. Gij klaag al vjertien dage, dA'de pijn in de buik het', zee Girreke.
`Ja', zee Jan, 'ut is somsvvijle krek of er un hoerekeesje bij me in de bulk zit. Ut lek dan
wet of ik un kilo raosdonders naor binne hè gewaarkt. `Nou wå let jou um JomandAun
kirtje naor de buik van jou te laote kijke. Gij het toch niks mir te verberge. Misschien
strijk ze er wel un kirtje over'.'Och vrouw, doe nie zo gek, zoiets doe JomandAummers
nie. Ze doe alleen mar bespreke en instraole. Meugelijk, dAun fles van dAingestraolde
waoter al help.
DA strijke dee Huib van Alfe vroeger in Echeld ok. Miense, miense, dieje kjal kon er wA
van. Veul vrouwvolk het die van d'r kwaoltjes afgeholpe.`Groote kaans ut nou ten
aanderste umme is', plaogde Girreke.
Ondertusse was de hal van ut Koninkrijk hartstikke vol gerakt. Blijkbaor vuulde Jan wir
un buikaonval aonkomme. Hij zat effe en stong dan wir op.'Hier', zee Girreke,'hier hedde
96
hommel te zijn, èn d'r meug grust 'n bietje zeui in zitte, mar 't mot toch 'n bietje vaen
'w geleks zijn, wa gij? Nou is 't nèt Waet èn Haelfwaet.
Toe keekkie me mi z'n lang lèèine 'ne keer loens aon, èn witte wa'ie toe zè?
Klèèin aeppelkes hebbe n'ok 'n kreuske, ze'ie.
Daen zijde wel efkes geef uwtgepröt.
Hannes Johannes van den Hatert
Dat het moderne leven en actuele zaken uit de streek hun weerklank vinden
in de hedendaagse dialectliteratuur bewijst het verhaal 'Jomanda' van
Hannes Johannes van den Hatert.
Jomanda
N den aauwe veiling van Tiel barstte ut van ut volk en van de biste, waant Jomanda zou
naos miense ok biste prehere beter te make. Pijrd, hond, tot un struisvogel toe kwame
er naor ut Koninkrijk. lo wor de aauwe veiling genuumd.Jomandastaot en zit daorin un
naogemakte hemel en de miense aonbidde heur. Doodzieke hemme nog un stille hoop.
lo gonge Jan van Bart en zijn vrouwke Girreke uit Ek en Wiel ok naor ut medium. Hul
lies hond was hartstikke ziek. Ut dier had al in gin drie dage gevrete. Ut leek wel of ut
stomme dier un sortement klem had. le wöre er al mee naor Hooidonk de veearts
gewies, mar die gaf hullie weinieg hoop. Volgens hum was un spuitje ut eeniege middel
wa hum uit z n Iije kon verlosse. Waant naos de pijn in z'n bek had ut dier ok nog un
lamme heup en ut had de leeftijd nie mee. Hertha was twaolf jaore oud.
'We gaon nou wel mit onze Hertha, mar gij meug ok wel'es naor je eige laote kijke en
je eige laote instraole. Gij klaag al vjertien dage, da'de pijn in de buik het', zee Girreke.
'Ja', zee Jan, 'ut is somswijle krek of er un hoerekeesje bij me in de buik zit. Ut lek dan
wel of ik un kilo raosdonders naor binne hè gewaarkt. 'Nou wa let jou um Jomandaun
kirt je naor de buik van jou te laote kijke. Gij het toch niks mir te verberge. Misschien
strijk ze er wel un kirt je over'.'Och vrouw, doe nie zo gek, zoiets doe Jomandaummers
nie. Ze doe alleen mar bespreke en instraale. Meugelijk, daun fles van daingestraolde
waoter al help.
Da strijke dee Huib van Alfe vroeger in Echeld ok. Miense, miense, dieje kjal kon er wa
van. Veul vrouwvolk het die van d'r kwaoltjes afgeholpe.'Groote kaans da ut nou ten
aanderste umme is', plaagde Girreke.
Ondertusse was de hal van ut Koninkrijk hartstikke vol gerakt. Blijkbaar vuulde Jan wir
un buikaanval aankomme. Hij zat effe en stong dan wir op.'Hier', zee Girreke,'hier hedde
Zuid-gelderse dialecten
hommel te zijn, èn d'r meug grust 'n bietje zeui in zitte, mar 't mot toch ' n bietje vaen
'w geleks zijn, wa gij? Nou is 't nèt Waet èn Haelfwaet.
Toe keek kie me mi z'n lang lèèine 'ne keer loens aon, èn witte wa'ie toe zè?
Klèèin aeppelkes hebbe n'ok 'n kreuske, ze'ie.
Daen zijde wel efkes geef uwtgepr6t.
Hannes Johannes van den Hatert
Dat het moderne leven en actuele zaken uit de streek hun weerklank vinden
in de hedendaagse dialectliteratuur bewijst het verhaal 'Jomanda' van
Hannes Johannes van den Hatert.
Jomanda
N den aauwe ve iling van Ti el barstte ut van ut volk en van de biste, waant Jomanda zou
na os miense ok biste prehere beter te make. Pijrd, hond, tot un struisvogel toe kwame
er naor ut Koninkri jk. Zo wor de aauwe veiling genuumd .Jomandastaot en zit daorin un
naogemakte hemel en de miense aonbidde heur. Doodzieke hemme nog un stille hoop.
Zo gonge Jan van Bart en zijn vrouwke Girreke uit Ek en Wiel ok naor ut medium. Hul
lies hond was hartstikke ziek. Ut dier had al in gin drie dage gevrete. Ut leek wel of ut
stomme dier un sortement klem had . Ze wöre er al mee naor Hooidonk de veearts
gewies, mar die gaf hullie weinieg hoop. Volgens hum was un spuitje ut eeniege middel
wa hum uit z n lije kon verlosse. Waant naos de pijn in z'n bek had ut dier ok nog un
lamme heup en ut had de leeftijd nie mee. Hertha was twaolf jaore oud .
'We gaon nou wel mit onze Hertha, mar gij meug ok wel'es naor je eige laote kijke en
je eige laote instraole. Gij klaag al vjertien dage, da'de pijn in de buik het', zee Girreke.
'Ja', zee Jan, 'ut is somswijle krek of er un hoerekeesje bij me in de buik zit. Ut lek dan
wel of ik un kilo raosdonders naor binne hè gewaarkt. 'Nou wa let jou um Jomandaun
kirt je naor de buik van jou te laote kijke. Gij het toch niks mir te verberge. Misschien
strijk ze er wel un kirt je over'.'Och vrouw, doe nie zo gek, zoiets doe Jomandaummers
nie. Ze doe alleen mar bespreke en instraole. Meugelijk, daun fles van daingestraolde
waoter al help.
Da strijke dee Huib van Alfe vroeger in Echeld ok. Miense, miense, dieje kjal kon er wa
van. Veul vrouwvolk het die van d'r kwaoltjes afgeholpe.'Groote kaans dil ut nou ten
aanderste umme is', plaogde Girreke.
Ondertusse was de hal van ut Koninkrijk hartstikke vol gerakt. Bli jkbaor vuu lde Jan wir
un buikaonval aonkomme. Hij zat effe en stong dan wir op.'Hier', zee Girreke,'hier hedde
gij un plestiek zekske. As ut soms mis gaoi kun ge daor de boel in doe, Opiens
Jan naor de wc. Opgelocht kwam hij Crug.
Toen Jomanda beg., gong Jan er vlak bij staon.'W3 veur un hond goed is, help ok
veur risseneerde hij in zijn eige. Jomanda dee iesend heur best. Ze sch.k veul
aondach a. Hertha. Ut was krek of ut dier ut in de gaote had, då hij mit . bizonder
iemaand te doen had en då ut geholpe vvier.
Iniens kreeg Jan wir un aonval. Jomand keek gek op, toen ze Jan van heur vandaon zag
holle. 'Hij is zeker bang, dák hum op taofel veur ut voetlich zal brenge', mompelde
ze in d'r eige. Op die taofel lbge al un '<jai en un vrouw, die geheeHan de weireld af
Mire. De vluch van Jan mislukte. Hij was iets te laot en had wå in de boks gedaon.
Enfin de onderboks mar uittrekke en trok un deur Girreke meegegeve schone aon. De
vieze dee hij in un plestiek zekske. Hij zoch wir gaauw de plek op, waor hij had geziite.
Ut zekske, waor de vieze boks in zat, dee hij gaauw in de groote tas van Girreke, die
stong bij hullie onder de taofel. Toen ze s middags naor Ek en Mel rrug go, zee Jan:
'Ik hop mar da onze Hertha er un bietje beter van geworre is'. Ut dier lag op de acht,
bank te slaope.
'Enne', vroeg Girreke, 'hoe is ut mit jouw buik gegaon. hedde er nog las va, Het ze
nog gestreeke?' Jan gaf er gin antword op. Hij vo. heur mar flaauw. Effe tauter began
hij toch te praote. Jan zee: de veili, kreeg ik vur de twidde kir un aonval. Toen ging
ut faoliekaant mis. De vieze boks he k mar gaauw bij jou in de groote tas gefrommeld',
'Kjal, wå waauwelde gij toch mit je groote tas. lk heb helemaot gin tas bij me gehad.
Frans Kellendonk
Een modern schrijver als Frans Kellendonk (1951-1990), geboren in Nijme-
gen, gebruikte in zijn eersteling (Bouwval' uit 1977 ook dialect bij de
beschrijving van de bezoeken aan zijn grootvader die in Wijchen woonde.
De stokoude knecht van deze grootvader, Theet Hundertmark, spreekt altijd
dialect.
ledereen schrok op, vvant er klonk een harde bons tegen de kamerdeur, die vervolgens
openvloog en de immer breed lachende Theet onthulde. Er lag iets verontschuldigends
in de manier waarop zijn to, boven zijn vier bruine ondertanden stond te trillen. Hij
probeerde op één been zijn evenwicht te bewaren en hield een houten dienblad in zijn
knokige knuisten, waarop een theepot, een suikerpot, een roomkannetje, zeven koppen,
zeven schotels en zeven lepeltjes stonden te rinkelen. 'VVe zien glad vergeten koekjes te
97
gij un plestiek zekske. As ut soms mis gaoi kun ge daor de boel in doen'. Opiens holde
Jan naor de wc. Opgelocht kwam hij t'rug.
Toen Jomanda begon, gong Jan er vlak bij staon.'Wil veur un hond goed is, help ok
veur mij', risseneerde hij in zijn eige. Jomanda dee iesend heur best. Ze schonk veul
aondach aon Hertha. Ut was krek of ut dier ut in de gaote had, dil hij mit un bizonder
iemaand te doen had en dil ut geholpe wier.
Iniens kreeg Jan wir un aonval. Jomand keek gek op, toen ze Jan van heur vandaon zag
holle. 'Hij is zeker bang, dilk hum op de taofel veur ut voetlich zal brenge', mompelde
ze in d'r eige. Op die taofel löge al un kjal en un vrouw, die geheel van de weireld af
wöre. De vluch van Jan mislukte. Hij was iets te laot en had wa in de boks gedaon.
Enfin de onderboks mar uittrekke en trok un deur Girreke meegegeve schone aon. De
vieze dee hij in un plestiek zekske. Hij lOch wir gaauw de plek op, waor hij had gezöte.
Ut zekske, waor de vieze boks in zat, dee hij gaauw in de groote tas van Girreke, die
stong bij hullie onder de taofel. Toen ze s middags naor Ek en Wiel t'rug gonge zee Jan:
'Ik hop mar dil onze Hertha er un bietje beter van geworre is'. Ut dier lag op de achter·
bank te slaope.
'Enne', vroeg Girreke, 'hoe is ut mit jouw buik gegaon. hedde er nog las van? Het ze
nog gestreeke?' Jan gaf er gin antword op. Hij vond heur mar flaauw. Effe laoter begon
hij toch te praote. Jan zee: In de veiling kreeg ik vur de twidde kir un aonval. Toen ging
ut faoliekaant mis. De vieze boks he k mar gaauw bij jou in de groote tas gefrommeld',
'Kjal, wil waauwe lde gij toch mit je groote tas. Ik heb helemaol gin tas bij me gehad.
Frans Kellendonk
Een modern schrijver als Frans Kellendonk (1951-1990), geboren in Nijme
gen, gebruikte in zijn eersteling 'Bouwval' uit 1977 ook dialect bij de
beschrijving van de bezoeken aan zijn grootvader die in Wijchen woonde.
De stokoude knecht van deze grootvader, Theet Hundertmark, spreekt altijd
dialect
Iedereen schrok op, want er klonk een harde bons tegen de kamerdeur, die vervolgens
openvloog en de immer breed lachende Theet onthulde. Er lag iets verontschuldigends
in de manier waarop zijn tong boven zijn vier bruine ondertanden stond te trillen. Hij
probeerde op één been zi jn evenwicht te bewaren en hield een houten dienblad in zijn
knokige knuisten, waarop een theepot, een suikerpot, een roomkannetje, zeven koppen,
zeven schotels en zeven lepeltjes stonden te rinkelen. 'We zien glad vergeten koekjes te
97
Verhalen en gedichten
gij un plestiek zekske. As ut soms mis gaoi kun ge daor de boel in doen'. Opiens holde
Jan naor de wc. Opgelocht kwam hij t'rug.
Toen Jomanda begon, gong Jan er vlak bij staon.'Wa veur un hond goed is, help ok
veur mij', risseneerde hij in zijn eige. Jomanda dee iesend heur best. Ze schonk veul
aondach aon Hertha. Ut was krek of ut dier ut in de gaote had, da hij mit un bizonder
iemaand te doen had en da ut geholpe wier.
Iniens kreeg Jan wir un aonval. Jomand keek gek op, toen ze Jan van heur vandaon zag
holle. 'Hij is zeker bang, dak hum op de taofel veur ut voetlich zal brenge' , mompelde
ze in d'r ei ge. Op die taofel löge al un kjal en un vrouw, die geheel van de weire ld af
wöre. De vluch van Jan mislukte. Hij was iets te laot en had wa in de boks gedaon.
Enfin de onderboks mar uittrekke en trok un deur Girreke meegegeve schone aon. De
vieze dee hij in un plestiek zekske. Hij zoch wir gaauw de plek op, waor hij had gezöte.
Ut zekske, waor de vieze boks in zat, dee hij gaauw in de groote tas van Girreke, die
stong bij hull ie onder de tao fel. Toen ze s middags naor Ek en Wie l t'rug gonge zee Jan:
'Ik hop mar dil onze Hertha er un bietje beter van geworre is'. Ut dier lag op de achter
bank te slaope.
'Enne', vroeg Girreke, 'hoe is ut mit jouw buik gegaon. hedde er nog las van? Het ze
nog gestreeke?' Jan gaf er gin antword op. Hij vond heur mar flaauw. Effe laoter begon
hij toch te praote. Jan zee: In de veiling kreeg ik vur de twidde kir un aonval. Toen ging
ut faoliekaant mis. De vieze boks he k mar gaauw bij jou in de groote tas gefrommeld',
'Kjal, wa waauwe lde gij toch mit je groote tas. Ik heb helemaol gin tas bij me gehad.
Frans Kellendonk
Een modern schrijver als Frans Kellendonk (1951-1990), geboren in Nijme
gen, gebruikte in zijn eersteling 'Bouwval' uit 1977 ook dialect bij de
beschrijving van de bezoeken aan zijn grootvader die in Wijchen woonde.
De stokoude knecht van deze grootvader, Theet Hundertmark, spreekt altijd
dialect.
Iedereen schrok op, want er klo nk een harde bons tegen de kamerdeur, die vervo lgens
openvloog en de immer breed lachende Theet onthulde. Er lag iets verontschuldigends
in de manier waarop zijn tong boven zijn vier bruine ondertanden stond te trillen. Hij
probeerde op één been zi jn evenwicht te bewaren en hie ld een houten dienblad in zijn
knokige knuisten, waarop een theepot, een suikerpot, een roomkannetje, zeven koppen,
zeven schotels en zeven lepeltjes stonden te rinkelen. 'We zien glad vergeten koekjes te
97
kopen,' zei hij, behoedzaam over de planken vloer klossend. Tante snelde toe, nam het
blad van hem over en schoof het op de leestafel, waardoor een stapel kranten in bewe-
ging kwam, die ze net op tijd wist op te vangen en op de vloer legde. Terwijl ze behen-
dig de kopjes aan het uitzetten was, plofte Theet zuchtend neer in haar stoel.
'Dus gullie goat zomestraks wir noar 't kerrekhofr Theet keek allen een voor een aan.
Er scheen een sluw maar toch welwillend licht in zijn wijd open, fletse ogen. Achter zich
voelde de kroonprins zijn vader met zijn voeten schuiven. Het gerinkel met het theeser-
vies werd onderbroken. Tante en oom Joop verstijfden. Zou nu de gevreesde litanie
beginne, Toen er geen reactie kwam sloeg Theet zijn ogen neer en hij knikte zwaar-
hoofdig.
`Da's altied mooi, 't kerrekhof. 'n Vluchtig weerzien mit de dierboaren is 't eigelijk. Dan
kujje nog effe oan ze dinken, want då vvillen ze, heur, ze willen då gullie nog effe oan ze
dinkt.' Hij sprak even uitdagend over de doden als Opa, die het onderwerp had ingeleid,
maar er was een verschil. Opa's bravoure en macabere grappen leken bedoeld om de
droefheid af te schrikken, maar Theet had het niet over zijn eigen doden; zijn bedoeling
was plagerig en tegelijkertijd sentimenteel. Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en staarde
mijmerend naar het plafond.
Vie leggen er ok alweer zoal? Meheers voader, natuurlijk, ouw grotvoader dus, Willie,
en ok de ouwe, Carolien. Die hiette Piet. lk zie 'm nog veur me; 'ne bonk van 'ne vent
en roavezvvert hoar hattie. Mor 'ne heer, ik verzeker ou, 'ne hee, Vruug gesturven. Niks
oan te doen. En dan meheers moeke, ouw opoe dus, Willie, en ok de ouwe, Carolientje.
Nelia van Zypflich-Dommelstein. då was 'ne toaie. Die is nog ien de tachetig gewurren, is
't niet, meheer?'
`Drieëntachtig,' zei Opa.
`Drieëntachetig, toe moar. Nou, u hoalt 'er nog wel ien, wat ik je brom, meheer. De
weduwe mevroj Van Zypflich-Dommelstein. Viefentwintig joar gelejen wier ze ten groave
gedroagen. lk wit 't nog as de dag van gisteren. Gij toch zeker ok nog, VVillie? En gij
toch ok, Carolientje?'
Tante zette, zonder op zijn vraag te antwoorden, met een harde slag een kopje voor
hem neer, maar hij bleef onverstoorbaar doorpraten.
'Prachtige vrouw. Keurige doame. Altied veul respect veur gehad. En dan hajje nog
Kobus van Zypflich.'
Tante IKondigde aan dat ze een stoel uit de eetkamer gi, halen.
'Kobus, 'n ome van meheer hier, was 'ne vrimde snoeshoan, 't buutenbintje van de
famielje zogezeid, woarmee ik niks kwoads wil zeggen, want 't was 'ne keurige vent.
Keurige vent. Och, en meheers bruurs en zusters, ik zou ze nog hoast vergeten. Ze leg-
kopen,' zei hij, behoedzaam over de planken vloer klossend. Tante snelde toe, nam het
blad van hem over en schoof het op de leestafel, waardoor een stapel kranten in bewe·
ging kwam, die ze net op tijd wist op te vangen en op de vloer legde. Terwijl ze behen
dig de kop jes aan het uitzetten was, plofte Theet zuchtend neer in haar stoel.
'Dus gullie goat zomestraks wir noar 't kerrekhof?' Theet keek allen een voor een aan.
Er scheen een sluw maar toch welwillend licht in zijn wijd open, fletse ogen. Achter zich
voelde de kroonprins zijn vader met zijn voeten schuiven. Het gerinkel met het theeser
vies werd onderbroken. Tante en oom JooP verstijfden. Zou nu de gevreesde litanie
beginnen? Toen er geen reactie kwam sloeg Theet zijn ogen neer en hij knikte zwaar·
hoofdig.
'Da's altied mooi, 't kerrekhof. 'n Vluchtig weerzien mit de dierboaren is 't eigelijk. Dan
kujje nog effe oan ze dinken, want dil willen ze, heur, ze willen dil gullie nog effe oan ze
dinkt.' Hij sprak even uitdagend over de doden als Opa, die het onderwerp had ingeleid,
maar er was een verschil. Opa's bravoure en macabere grappen leken bedoeld om de
droefheid af te schrikken, maar Theet had het niet over zijn eigen doden; zijn bedoeling
was plagerig en tegelijkertijd sentimenteel. Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en staarde
mijmerend naar het plafond.
'Wie leggen er ok alweer zoal? Meheers voader, natuurlijk, ouw grotvoader dus, Willie,
en ok de ouwe, Carolien. Die hiette Piet. Ik zie 'm nog veur me; 'ne bonk van 'ne vent
en roavezwert hoar hattie. Mor 'ne heer, ik verzeker ou, 'ne heer. Vruug gesturven. Niks
oan te doen. En dan meheers moeke, ouw opoe dus, Willie, en ok de ouwe, Carolientje.
Nelia van Zypftich-Dommelstein. dil was 'ne toaie. Die is nog ien de tachetig gewurren, is
't niet, meheer?'
'Drieëntachtig,' zei Opa.
'Drieëntachetig, toe moar. Nou, u hoalt 'er nog wel ien, wat ik je brom, meheer. De
weduwe mevroj Van Zypftich-Dommelstein. Viefentwintig joar gelejen wier ze ten groave
gedroagen. Ik wit 't nog as de dag van gisteren. Gij toch zeker ok nog, Willie? En gij
toch ok, Carolientje?'
Tante zette, zonder op zijn vraag te antwoorden, met een harde slag een kopje voor
hem neer, maar hij bleef onverstoorbaar doorpraten.
'Prachtige vrouw. Keurige doame. Altied veul respect veur gehad. En dan hajje nog
Kobus van Zypftich.'
Tante kondigde aan dat ze een stoel uit de eetkamer ging halen .
'Kobus, 'n ome van meheer hier, was 'ne vrimde snoeshoan, 't buutenbintje van de
famie lje zogezeid, woarmee ik niks kwoads wil zeggen, want 't was 'ne keurige vent.
Keurige vent. Och, en meheers bruurs en zusters, ik zou ze nog hoast vergeten. Ze leg-
Zuid-gelderse dialecten
kopen,' zei hij, behoedzaam over de planken vloer klossend . Tante snelde toe, nam het
blad van hem over en schoof het op de leestafel, waardoor een stapel kranten in bewe
ging kwam, die ze net op tijd wist op te vangen en op de vloer legde. Terwijl ze behen
dig de kopjes aan het uitzetten was, plofte Theet zuchtend neer in haar stoel.
'Dus gullie goat zomestraks wir noar 't kerrekhof?' Theet keek allen een voor een aan .
Er scheen een sluw maar toch welwillend licht in zijn wijd open, fletse ogen. Achter zich
voelde de kroonprins zijn vader met zijn voeten schuiven. Het gerinkel met het theeser·
vies werd onderbroken. Tante en oom JooP verstijfden . Zou nu de gevreesde litanie
beginnen? Toen er geen react ie kwam sloeg Theet zijn ogen neer en hij knikte zwaar
hoofdig.
'Da's altied mooi, 't kerrekhof. 'n Vluchtig weerzien mit de dierboaren is 't eigelijk. Dan
kujje nog effe oan ze dinken, want dil willen ze, heur, ze willen dil gullie nog effe oan ze
dinkt.' Hij sprak even uitdagend over de doden als Opa, die het onderwerp had ingeleid,
maar er was een verschil. Opa's bravoure en macabere grappen leken bedoeld om de
droefheid af te schrikken, maar Theet had het niet over zijn eigen doden; zijn bedoeling
was plagerig en tegelijkertijd sentimenteel. Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en staarde
mijmerend naar het plafond.
'Wie leggen er ok alweer zoal? Meheers voader, natuurlijk, ouw grotvoader dus, Willie,
en ok de ouwe, Carolien. Die hiette Piet. Ik zie 'm nog veur me; 'ne bonk van 'ne vent
en roavezwert hoar hattie. Mor 'ne heer, ik verzeker ou, 'ne heer. Vruug gesturven. Niks
oan te doen. En dan meheers moeke, ouw opoe dus, Willie, en ok de ouwe, Carolientje.
Nelia van Zypftich-Dommelstein. dil was 'ne toaie. Die is nog ien de tachetig gewurren, is
't niet, meheer?'
'Drieëntachtig,' zei Opa.
'Drieëntachetig, toe moar. Nou, u hoalt 'er nog wel ien, wat ik je brom, meheer. De
weduwe mevroj Van Zypftich·Dommelstein. Viefentwintig joar gelejen wier ze ten groave
gedroagen. Ik wit 't nog as de dag van gisteren. Gij toch zeker ok nog, Willie? En gij
toch ok, Carolientje?'
Tante zette, zonder op zijn vraag te antwoorden, met een harde slag een kopje voor
hem neer, maar hij bleef onverstoorbaar doorpraten.
'Prachtige vrouw. Keurige doame. Altied veu l respect veur gehad . En dan hajje nog
Kobus van Zypftich.'
Tante kondigde aan dat ze een stoel uit de eetkamer ging halen.
'Kobus, 'n ome van meheer hier, was 'ne vrimde snoeshoan, 't buutenbintje van de
famielje zogezeid, woarmee ik niks kwoads wil zeggen, want 't was 'ne keurige vent.
Keurige vent. Och, en meheers bruurs en zusters, ik zou ze nog hoast vergeten. Ze leg-
gen allemoal hier in Alver., veur zover ze niet euver de oardbojem zien uutgezwerremd.
Joh.. leit er, tante Johanna, za'k mor zeggen. Mor d3 he. gullie nog allemoal mitge-
mokt, da's nog vers. Mor Willem hebt gullie nie gekend, denk ik. Willem was de peter
van Willie hier. De beste van 't hele stel, meheer hier nie te noa gesproken.'
'Willem was een begaafd mens,' zei Opa.
`dAwas ie,'beaamde Theet, ,e begoafde mins.'
(Frans Kellendonk, `13ouwvar, in: Het complete werk. Amsterdam 1992, 38-39)
99
gen allemoal hier in Alverna, veur zover ze niet euver de oardbojem zien uutgezwerremd.
Johanna leit er, tante Johanna, za'k mor zeggen. Mor da hebt gullie nog allemoal mitge
mokt, da's nog vers . Mor Willem hebt gullie nie gekend, denk ik. Willem was de peter
van WiJlie hier. De beste van 't hele stel, meheer hier nie te noa gesproken.'
'Willem was een begaafd mens,' zei Opa.
'dawas ie,'beaamde Theet, 'ne begoafde mins.'
(Frans Kellendonk, 'Bouwval', in: Het complete werk. Amsterdam 1992, 38-39)
99
Verhalen en gedichtenVerhalen en gedichten
Verhalen en gedichten
gen allemaal hier in Alverna, veur zover ze niet euver de oardbojem zien uutgezwerremd.
Johanna leit er, tante Johanna, za'k mor zeggen. Mor dil hebt gullie nog allemaal mitge
mokt, da's nog vers . Mor Willem hebt gull ie nie gekend, denk ik. Willem was de peter
van Willie hier. De beste van 't hele stel, meheer hier nie te noa gesproken.'
'Willem was een begaafd mens,' zei Opa.
'dilwas ie,'beaamde Theet, 'ne begaafde mins.'
(Frans Kellendonk, 'Bouwval', in: Het complete werk. Amsterdam 1992, 38-39)
99
10. Literattuue over ket- zuiet-gelders
Dialectwoordenboeken
Bedeaux, G. en H. Derksen, 'Huissens woordebiikske', in: Huissen zoas 't zing' en taiiter! 2. [Huissen 1977], 81-156. Tweede uitgave in: Huissen zoas 't zing' en tatiter! 3 [Huissen] 1982, 47-148.
Driessen, G.G., `Gruusbèks dialect'. In. Oud Groesbeek in woord en Beeld. Nij-
megen 1980, 222-228.
Gameren, D. van, Bommels dialect: 'n echte Bommelaar is... Verhalen, uit-
drukkingen en bijnamen. Zaltbommel 1995.
Hatert, J. van den, en A. Datema, Dialectwoordenboek van de Neder-Betuwe. Hoe zedde gij da?. Kesteren, Arend Datema Instituut, 1998. (= Osenvoren-
reeks; 55).
Hell, N., Kuiere ien de Duffelt. Woorden, zegswijzen, anekdotes in de streektaal van de Duffelt naar Millingse tongval opgetekend eer het te laat is. Nijme-
gen. 1991. (Heemstudie; nr. 15).
Jacobs, W. H., Gruusbeks Woordeboek. Nijmegen 1997.
Janssen, W., Zeg 't mar op z'n Nimwèègs. Woordenboek van het Nijmeegs Dia-lect. Nijmegen 1987.
Os, J. van, Maas en Waals woordenboek en 22 verhalen in de streektaal. Zutphen 1980.
Willems, P., Wanne Praot. Groot Wijchens woordenboek met foto's van toen. z.j. [derde druk, 1998], Wijchen.
100
10. Literat-uur Dtnr Iu!:t ZuU,geiderr
Dialectwoordenboeken
Bedeaux, G. en H. Derksen, 'Huissens woordebükske', in: Huissen zoas 't zing'
en täötel'f 2. [Huissen 1977], 81-156. Tweede uitgave in: Huissen zoas 't
zing' en täötel'f 3 [Huissen] 1982,47-148.
Driessen, G.G., 'Gruusbèks dialect'. In: Oud Groesbeek in woord en Beeld. Nij
megen 1980,222-228.
Garneren, D. van, Bommels dialect: 'n echte Bommelaar is ... Verhalen, uit
drukkingen en bijnamen. Zaltbommel 1995.
Hatert, J. van den, en A. Daterna, Dialectwoordenboek van de Neder-Betuwe.
Hoe zedde gij dà? Kesteren, Arend Daterna Instituut, 1998. (= Osenvoren
reeks; 55).
Heli, N., Kuiere ien de Duffelt. Woorden, zegswijzen, anekdotes in de streektaal
van de Duffelt naar Millingse tongval opgetekend eer het te laat is. Nijme
gen. 1991. (Heemstudie; nr. 15).
Jacobs, W. H., Gruusbeks Woordeboek. Nijmegen 1997.
Janssen, W., Zeg't mar op z'n Nimwèègs. Woordenboek van het Nijmeegs Dia
lect. Nijmegen 1987.
OS, J. van, Maas en Waals woordenboek en 22 verhalen in de streektaal.
Zutphen 1980.
Willems, P., Wànne Praot. Groot Wijchens woordenboek met foto's van toen.
z.j. [derde druk, 1998], Wijchen.
100
10. Literat-uur Dtnr Iu!:t ZuU,geiderr
Dialectwoordenboeken
Bedeaux, G. en H. Derksen, 'Huissens woordebükske', in: Huissen zoas 't zing'
en täötel'f 2. [Huissen 1977], 81-156. Tweede uitgave in: Huissen zoas 't
zing' en täötel'f 3 [Huissen] 1982,47-148.
Driessen, G.G., 'Gruusbèks dialect'. In: Oud Groesbeek in woord en Beeld. Nij
megen 1980,222-228.
Garneren, D. van, Bommels dialect: 'n echte Bommelaar is ... Verhalen, uit
drukkingen en bijnamen. Zaltbommel 1995.
Hatert, J. van den, en A. Daterna, Dialectwoordenboek van de Neder-Betuwe.
Hoe zedde gij dà? Kesteren, Arend Daterna Instituut, 1998. (= Osenvoren
reeks; 55).
Heli, N., Kuiere ien de Duffelt. Woorden, zegswijzen, anekdotes in de streektaal
van de Duffelt naar Millingse tongval opgetekend eer het te laat is. Nijme
gen. 1991. (Heemstudie; nr. 15).
Jacobs, W. H., Gruusbeks Woordeboek. Nijmegen 1997.
Janssen, W., Zeg't mar op z'n Nimwèègs. Woordenboek van het Nijmeegs Dia
lect. Nijmegen 1987.
OS, J. van, Maas en Waals woordenboek en 22 verhalen in de streektaal.
Zutphen 1980.
Willems, P., Wànne Praot. Groot Wijchens woordenboek met foto's van toen.
z.j. [derde druk, 1998], Wijchen.
100
Woerkom, Th. Van, Groebele ien de ben. Buukske mit Betuwse woorde, uut-drukkinge en verhaole. Zetten 1983.
Woerkom, Th. Van, Bètuws Buukske. Over-Betuws woordenboek en 43 dieren-fabels van Jean de la Fontaine in deze streektaal. Oosterhout 2000.
Studies
Aussems, Th.W.A., Klank- en vormleer van het dialect van Culemborg. Proef-schrift Leiden. Assen 1953.
Groothuis, J.C., `Woordenlijst van het Neder-Betuwsche Dialect'. Onze Volk-staal 2 (1885), 73-116.
Hol, A.R., 'De Noordwestgrens van het pronomen gEi'. De Nieuwe Taalgids 28 (1934): 199-205.
Hol, A.R., (De noordgrens van het pronomen gij'. Tijdschrift voor Nederland-sche Taal- en Letterkunde 55 (1936): 225-240.
Hol, A.R., (Dialectgrenzen in Midden-Gelderland. Taal en Tongval 5 (1953): 71-93.
Hol, A.R., De Betuwe. Arnhem 1976. [Herdruk van de uitgave van 1957, aan-gevuld met de gegevens uit de tweede druk van 1965].
Hout, R. van, De structuur van taalvariatie. Een sociolinguistisch onderzoek
naar het stadsdialect van Nijmegen. Proefschrift Nijmegen. Dordrecht 1989.
Keij, A., (Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoekingen in de West-Betuwe'. In: A. Keij en D.P. Blok, Taalgrensproblemen in het Rivieren-
gebied. Historische aspecten en mogelijke consequenties voor het vreemde-
talenonderwijs. Bijdragen en Mededelingen van de Dialectencommissie XL VII. Amsterdam 1975: 8.
Keij, A., `Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoekingen in de West-Betuwe. In: A. Keij en D.P. Blok, Bijdragen en Mededelingen van de Dialectencommissie XLVII. Amsterdam 1975: 8.
Keij, A., Onderzoek naar de dialectgrenzen en articulatorische verschillen in
het Middennederlandse rivierengebied. Met een verwijzing naar een mogelij-
ke relevantie voor het onderwijs in de moderne vreemde talen. Proefschrift Nijmegen. Amsterdam 1982.
Lantermans, K., 'De klinkers (tweeklanken) in het dialekt der Over-Betuwe'. Driemaandelijkse bladen 20 (1923), 65-72.
Lantermans, K., Tenige bijzonderheden aangaande de medeklinkers in het
101
Woerkom, Th. Van, Groebele ien de ben. Buukske mit Betuwse wo orde, uut
drukkinge en verhaole. Zetten 1983.
Woerkom, Th. Van, Bètuws Buukske. Over-Betuws woordenboek en 43 dierenfabels van Jean de la Fontaine in deze streektaal. Oosterhout 2000.
Studies
Aussems, Th.W.A., Klank- en vormleer van het dialect van Culemborg. Proef
schrift Leiden. Assen 1953.
Groothuis, J.c., 'Woordenlijst van het Neder-Betuwsche Dialect'. Onze Volk
staal 2 (1885),73-116.
Hol, A.R., 'De Noordwestgrens van het pronomen gEi'. De Nieuwe Taalgids
28 (1934): 199-205.
Hol, A.R., 'De noordgrens van het pronomen gij'. Tijdschrift voor Nederland
sche Taal- en Letterkunde 55 (1936): 225-240.
Hol, A.R., 'Dialectgrenzen in Midden-Gelderland. Taal en Tongval 5 (1953):
7l-93.
Hol, A.R., De Betuwe. Arnhem 1976. [Herdruk van de uitgave van 1957, aan
gevuld met de gegevens uit de tweede druk van 1965).
Hout, R. van, De structuur van taalvariatie. Een sociolinguïstisch onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen. Proefschrift Nijmegen. Dordrecht
1989.
Keij, A., 'Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoekingen in de
West-Betuwe'. In: A. Keij en D.P. Blok, Taalgrensproblemen in het Rivieren
gebied. Historische aspecten en mogelijke consequenties voor het vreemde
talenonderwijs. Bijdragen en Mededelingen van de Dialectencommissie XL
VII. Amsterdam 1975: 8.
Keij, A., 'Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoekingen in de
West-Betuwe'. In: A. Keij en D.P. Blok, Bijdragen en Mededelingen van de
Dialectencommissie XLVII. Amsterdam 1975: 8.
Keij, A., Onderzoek naar de dialectgrenzen en articulatorische verschillen in
het Middennederlandse rivierengebied. Met een verwijzing naar een mogelij
ke relevantie voor het onderwijs in de moderne vreemde talen. Proefschrift
Nijmegen. Amsterdam 1982.
Lantermans, K., 'De klinkers (tweeklanken) in het dialekt der Over-Betuwe'.
Driemaandelijkse bladen 20 (1923),65-72.
Lantermans, K., 'Eenige bijzonderheden aangaande de medeklinkers in het
101
Literatuur over het Zuid-gelders
Woerkom, Th. Van, Groebele ien de ben. Buukske mit Betuwse wo orde, uut
drukkinge en verhaole. Zetten 1983.
Woerkom, Th. Van, Bètuws Buukske. Over-Betuws woordenboek en 43 dierenfabels van Jean de la Fontaine in deze streektaal. Oosterhout 2000.
Studies
Aussems, Th.W.A., Klank- en vormleer van het dialect van Culemborg. Proef
schrift Leiden. Assen 1953.
Groothuis, J.c., 'Woordenlijst van het Neder-Betuwsche Dialect'. Onze Volk
staal 2 (1885),73-116.
Hol, A.R., 'De Noordwestgrens van het pronomen gEi'. De Nieuwe Taalgids
28 (1934): 199-205.
Hol, A.R., 'De noordgrens van het pronomen gij'. Tijdschrift voor Nederland
sche Taal- en Letterkunde 55 (1936): 225-240.
Hol, A.R., 'Dialectgrenzen in Midden-Gelderland. Taal en Tongval 5 (1953):
7l-93.
Hol, A.R., De Betuwe. Arnhem 1976. [Herdruk van de uitgave van 1957, aan
gevuld met de gegevens uit de tweede druk van 1965).
Hout, R. van, De structuur van taalvariatie. Een sociolinguïstisch onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen. Proefschrift Nijmegen. Dordrecht
1989.
Keij, A., 'Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoekingen in de
West-Betuwe'. In: A. Keij en D.P. Blok, Taalgrensproblemen in het Rivieren
gebied. Historische aspecten en mogelijke consequenties voor het vreemde
talenonderwijs. Bijdragen en Mededelingen van de Dialectencommissie XL
VII. Amsterdam 1975: 8.
Keij, A., 'Beschouwingen naar aanleiding van dialectonderzoekingen in de
West-Betuwe'. In: A. Keij en D.P. Blok, Bijdragen en Mededelingen van de
Dialectencommissie XLVII. Amsterdam 1975: 8.
Keij, A., Onderzoek naar de dialectgrenzen en articulatorische verschillen in
het Middennederlandse rivierengebied. Met een verwijzing naar een mogelij
ke relevantie voor het onderwijs in de moderne vreemde talen. Proefschrift
Nijmegen. Amsterdam 1982.
Lantermans, K., 'De klinkers (tweeklanken) in het dialekt der Over-Betuwe'.
Driemaandelijkse bladen 20 (1923),65-72.
Lantermans, K., 'Eenige bijzonderheden aangaande de medeklinkers in het
101
dialekt der Over-Betuwe'. Driemaandelijkse Bladen 21 (1924), 11-16. Lantermans, K., `J.J. Cremer en het dialekt der Over-Betuwe'. De Nieuwe
Taalgids 12 (1918), 273-286. Water, A. van de, De volkstaal in het oosten van de Bommelerwaard. Proef-
schrift Leiden. Utrecht 1904. Winkel, J. te, 'De taal van den Gelderschman'. In: J. van Baren e.a. (red.).
Ge/der/and. Arnhem 1926: 220-224.
Literatuur in dialect
De keuze houdt iets willekeurigs, omdat, zoals hierboven al werd opgemerkt, dialectliteratuur vaak tot de eigen plaats of regio beperkt blijft, waardoor het voor mensen op afstand heel moeilijk is op de hoogte te blijven. Dat in deze lijst ook schrijvers uit de negentiende eeuw zijn opgenomen, heeft alles te maken met het belang dat de dialectliteratuur in die periode had. Bovendien kan de Betuwe bogen op een paar klassieken.
Batavus, zie: Hartog sr., A. H. de Bomhof, H. (e.a. red.), Regiotaal. Mozaiek van Gelderse dialekten. Zutphen
1976. Cremer J.J., Betuwsche novellen. Haarlem 1856. Creme, J.J., Een Betuwsch klaverblad. 1863. Cremer, J.J., Overbetuwsche novellen. 1871.
Cremer, J.J., Gedichtjes van J, J. Cremer. 1874.
Cremer, J.J., Distels in 't Weiland, opnieuw uitgegeven en van een inleiding voorzien door H.J. Eijssens. Arnhem 1980. (De editiegeschiedenis van Cremers werken is heel ingewikkeld door de talrijke herdrukken en her-uitgaven in wisselende samenstelling. Een goed overzicht vindt men in het proefschrift van H. Sanders.)
Doorne, M.J. H., Achter den Waaldijk. Humor van het Platteland. Met een
woord ten geleide van Jhr. Jan Feith. Tiel 1938. Hartog sr., A. H. de, (Batavus), Plukselblaodjes, deel 1, (1888), 2 (1890) en 3
(1892). Hartog jr., A. H. de, Uut 't Leve. 1905, 2e druk 1934.
Lantermans, K., Vier verjaorsdage van Kochius. Utrecht 1924.
Lantermans, K., Toch mien kjel. Velp 1927. Lantermans, K., De Stiekemerd. Baarn 1929.
102
dialekt der Over-Betuwe'. Driemaandelijkse Bladen 21 (1924),11-16.
Lantermans, K., 'J.J. Cremer en het dialekt der Over-Betuwe'. De Nieuwe
Taalgids 12 (1918),273-286.
Water, A. van de, De volkstaal in het oosten van de Bommeierwaard. Proef
schrift Leiden. Utrecht 1904.
Winkel, J. te, 'De taal van den Gelderschman'. In: J. van Baren e.a. (red.).
Gelderland. Arnhem 1926: 220-224.
Literatuur in dialect
De keuze houdt iets willekeurigs, omdat, zoals hierboven al werd opgemerkt,
dialectliteratuur vaak tot de eigen plaats of regio beperkt blijft, waardoor het
voor mensen op afstand heel moeilijk is op de hoogte te blijven. Dat in deze
lijst ook schrijvers uit de negentiende eeuw zijn opgenomen, heeft alles te
maken met het belang dat de dialectliteratuur in die periode had. Bovendien
kan de Betuwe bogen op een paar klassieken.
Batavus, zie: Hartog sr., A. H. de
Bomhof, H. (e.a. red.), Regiotaal. Mozaïek van Gelderse dialekten. Zutphen
1976.
Cremer }.J., Betuwsche novellen. Haarlem 1856.
Cremer, }.J., Een Betuwsch klaverblad. 1863.
Cremer, J.J., Overbetuwsche novellen. 187l.
Cremer, J.J., Gedichtjes van j, j. Cremer. 1874.
Cremer, J.J., Distels in 't Weiland, opnieuw uitgegeven en van een inleiding
voorzien door H.J. Eijssens. Arnhem 1980. (De editiegeschiedenis van
Cremers werken is heel ingewikkeld door de talrijke herdrukken en her
uitgaven in wisselende samenstelling. Een goed overzicht vindt men in het
proefschrift van H. Sanders.)
Doorne, M.J. H., Achter den Waaldijk. Humor van het Platteland. Met een
woord ten geleide van Jhr. Jan Feith. Tiel 1938.
Hartog sr., A. H. de, (Batavus), Plukselblaodjes, deel 1, (1888),2 (1890) en 3
(1892).
Hartog jr., A. H. de, Uut 't Leve. 1905, 2e druk 1934.
Lantermans, K., Vier verjaorsdage van Kochius. Utrecht 1924.
Lantermans, K., Toch mien kjel. Velp 1927.
Lantermans, K., De Stiekemerd. Baarn 1929.
102
Zuid-gelderse dialecten
dialekt der Over-Betuwe'. Driemaandelijkse Bladen 21 (1924),11-16.
Lantermans, K., 'J.J. Cremer en het dialekt der Over-Betuwe'. De Nieuwe
Taalgids 12 (1918),273-286.
Water, A. van de, De volkstaal in het oosten van de Bommeierwaard. Proef
schrift Leiden. Utrecht 1904.
Winkel, J. te, 'De taal van den Gelderschman'. In: J. van Baren e.a. (red.).
Gelderland. Arnhem 1926: 220-224.
Literatuur in dialect
De keuze houdt iets willekeurigs, omdat, zoals hierboven al werd opgemerkt,
dialectliteratuur vaak tot de eigen plaats of regio beperkt blijft, waardoor het
voor mensen op afstand heel moeilijk is op de hoogte te blijven. Dat in deze
lijst ook schrijvers uit de negentiende eeuw zijn opgenomen, heeft alles te
maken met het belang dat de dialectliteratuur in die periode had. Bovendien
kan de Betuwe bogen op een paar klassieken.
Batavus, zie: Hartog sr., A. H. de
Bomhof, H. (e.a. red.), Regiotaal. Mozaïek van Gelderse dialekten. Zutphen
1976.
Cremer }.J., Betuwsche novellen. Haarlem 1856.
Cremer, }.J., Een Betuwsch klaverblad. 1863.
Cremer, J.J., Overbetuwsche novellen. 187l.
Cremer, J.J., Gedichtjes van j, j. Cremer. 1874.
Cremer, J.J., Distels in 't Weiland, opnieuw uitgegeven en van een inleiding
voorzien door H.J. Eijssens. Arnhem 1980. (De editiegeschiedenis van
Cremers werken is heel ingewikkeld door de talrijke herdrukken en her
uitgaven in wisselende samenstelling. Een goed overzicht vindt men in het
proefschrift van H. Sanders.)
Doorne, M.J. H., Achter den Waaldijk. Humor van het Platteland. Met een
woord ten geleide van Jhr. Jan Feith. Tiel 1938.
Hartog sr., A. H. de, (Batavus), Plukselblaodjes, deel 1, (1888),2 (1890) en 3
(1892).
Hartog jr., A. H. de, Uut 't Leve. 1905, 2e druk 1934.
Lantermans, K., Vier verjaorsdage van Kochius. Utrecht 1924.
Lantermans, K., Toch mien kjel. Velp 1927.
Lantermans, K., De Stiekemerd. Baarn 1929.
102
Lantermans, K., 'n Eigenaardig manneke en andere schetsen. Zwolle 1930. Meurs, B. van, Het Kriekende kriekse. 1879. Nieboer, A., De geur van de Kamperfoelie. 1914. Nieboer, A., 't Witte Huiske. 1918. Nieboer, A., Boerentypen en humor uit de Betuwe. 1919. Peters, G. J., 'n Betuwsche Hutspot. 1933. Rombouts, W., Betuwsche dorpsnovellen. 1885 Sanders, H., J. J. Cremer. Proefschrift Nijmegen. Nijmegen, 1952. Snellen, J., (Kort overzicht van Gelre's woordkunst'. In: J. van Baren (e.a.
red.). Gelderland. Arnhem 1926: 418 vv.
Waal, W. de, Tussen twee rivieren. 1945. Wijk, J. C. van, In den duvelshoek en elf andere vertelsels in de Nederbetuwsche
toal. 1892. Woerkom, Th. van, Schoefele ien de hof 1980. Woerkom, Th. van, Derk van Rien op 't Manneneiland. 1981.
103
Lantermans, K., 'n Eigenaardig manneke en andere schetsen. Zwolle 1930.
Meurs, B. van, Het Kriekende kriekse. 1879.
Nieboer, A., De geur van de Kamperfoelie. 1914.
Nieboer, A., 't Witte Huiske. 1918.
Nieboer, A., Boerentypen en humor uit de Betuwe. 1919.
Peters, G. J., 'n Betuwsche Hutspot. 1933.
Rombouts, W., Betuwsche dorpsnovellen. 1885
Sanders, H.,].]. Cremer. Proefschrift Nijmegen. Nijmegen, 1952.
Snellen, J., 'Kort overzicht van Gelre's woordkunst'. In: J. van Baren (e.a.
red.). Gelderland. Arnhem 1926: 418 vvo
Waal, W. de, Tussen twee rivieren. 1945.
Wijk, J. c. van, In den duvelshoek en elf andere vertelsels in de Nederbetuwsche
toal. 1892.
Woerkom, Th. van, Schoefele ien de hof 1980.
Woerkom, Th. van, Derk van Rien op 't Manneneiland. 1981.
103
Literatuur over het Zuid-gelders
Lantermans, K., 'n Eigenaardig manneke en andere schetsen. Zwolle 1930.
Meurs, B. van, Het Kriekende kriekse. 1879.
Nieboer, A., De geur van de Kamperfoelie. 1914.
Nieboer, A., 't Witte Huiske. 1918.
Nieboer, A., Boerentypen en humor uit de Betuwe. 1919.
Peters, G. J., 'n Betuwsche Hutspot. 1933.
Rombouts, W., Betuwsche dorpsnovellen. 1885
Sanders, H.,].]. Cremer. Proefschrift Nijmegen. Nijmegen, 1952.
Snellen, J., 'Kort overzicht van Gelre's woordkunst'. In: J. van Baren (e.a.
red.). Gelderland. Arnhem 1926: 418 vvo
Waal, W. de, Tussen twee rivieren. 1945.
Wijk, J. c. van, In den duvelshoek en elf andere vertelsels in de Nederbetuwsche
toal. 1892.
Woerkom, Th. van, Schoefele ien de hof 1980.
Woerkom, Th. van, Derk van Rien op 't Manneneiland. 1981.
103
Wat voor vrucht is een pierkendons?
Welke functie heeft een rapelesant?
Waar komen een ooverrijnse en een ooverwaolder vandaan?
Welke sport wordt op een denderclub beoefend?
Zuid-Gelderland is wat de taal betreft een echt overgangsgebied; als je van oost naar west gaat, verschuiven de dialectverschijnselen steeds meer in de
richting van het Hollands. Zo spreekt men in het westelijke deel van ijs,
muis, stokje en kopje en in het oosten van ies, muus, stökske en köpke.
Naast de klanken en woorden van het Zuid-Gelders komt ook de literatuur
in en over deze dialecten aan bod. Onder andere het werk van J.J. Cremer en Bernard van Meurs wordt toegelicht; deze Betuwse streektaalschrijvers
waren ver buiten de grenzen van hun geboortegrond beroemd en geliefd.
Jan Berns (Pannerden, 1937) is neerlandicus en dialectoloog. Tot aan zijn pensionering was hij verbonden aan het Meertens Instituut als hoofd van de
afdeling Dialectologie.
www.taalinstadellland.IÜ
201818_053
bern019zuid01
Zuid-Gelderse dialecten
I I,
m u