Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid...

209
W03.08.0356/II Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bestuursprocesrecht op enige onderdelen te verbeteren en te vereenvoudigen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: DEEL A Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten ARTIKEL I De Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt: A Artikel 1:4 wordt gewijzigd als volgt: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Onder bestuursrechter wordt verstaan: een onafhanke- lijk, bij de wet ingesteld orgaan dat met bestuursrecht- spraak is belast. 2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid tussengevoegd, luidende: 2. Onder hogerberoepsrechter wordt verstaan: een bestuursrechter die in hoger beroep oordeelt. 3. In het derde lid (nieuw) wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

Transcript of Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid...

Page 1: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

W03.08.0356/IIWijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht)

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bestuursprocesrecht op enige onderdelen te verbeteren en te vereenvoudigen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

DEEL A Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten

ARTIKEL I

De Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 1:4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:1. Onder bestuursrechter wordt verstaan: een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan dat met bestuursrechtspraak is belast.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid tussengevoegd, luidende:

2. Onder hogerberoepsrechter wordt verstaan: een bestuursrechter die in hoger beroep oordeelt.

3. In het derde lid (nieuw) wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

BIn artikel 1:5, derde lid, wordt “beroep bij een administratieve rechter” vervangen door: beroep bij een bestuursrechter.

CIn artikel 3:16, derde lid, wordt “de artikelen 6:9 en 6:10” vervangen door: de artikelen 6:9, 6:10 en 6:15.

DIn artikel 6:4, derde lid, wordt “beroep op een administratieve rechter” vervangen door: beroep bij een bestuursrechter.

EIn artikel 6:13 wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

Page 2: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

FIn artikel 6:15, eerste lid, wordt “bij een onbevoegde administratieve rechter” vervangen door: bij een onbevoegde bestuursrechter.

GHet derde en vierde lid van artikel 6:18 vervallen.

HArtikel 6:19 komt te luiden:

Artikel 6:191. Indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, heeft het bezwaar of beroep mede betrekking op het nieuwe besluit, tenzij het bestuursorgaan daarmee geheel aan het bezwaar of beroep tegemoet komt.2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien het bezwaar of beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18.3. Indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, zendt het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door. 4. De bestuursrechter kan het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien de behandeling van de zaak door dat orgaan gewenst wordt geacht.5. Intrekking van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.

IArtikel 6:22 komt te luiden:

Artikel 6:22Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

JIn artikel 7:1, eerste lid, wordt “beroep op een administratieve rechter” vervangen door: beroep bij een bestuursrechter.

KIn artikel 7:1a, eerste lid, wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

LArtikel 7:3 komt te luiden:

Artikel 7:3 Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,

2

Page 3: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, ofe. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

MArtikel 7:12, tweede lid, komt te luiden:

2. De beslissing wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, dan wordt de beslissing tevens bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is, tenzij het bestreden besluit in stand wordt gelaten.

NArtikel 7:15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. Indien de belanghebbende in verband met de bezwaarschriftprocedure een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.

OArtikel 7:17 komt te luiden:

Artikel 7:17 Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:a. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,b. het beroep kennelijk ongegrond is,c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, ofd. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.

PArtikel 7:28 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3. Indien de belanghebbende in verband met de bezwaarschriftprocedure een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het

3

Page 4: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.

QHet opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden:

HOOFDSTUK 8 BIJZONDERE BEPALINGEN OVER BEROEP EN HOGER BEROEP BIJ DE BESTUURSRECHTER

RHet opschrift van titel 8.1 komt te luiden

Titel 8.1 Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg

SAfdeling 8.1.1 komt te luiden:

Afdeling 8.1.1 Bevoegdheid

Artikel 8:1 Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8:21. Met een besluit wordt gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.2. Met een besluit worden gelijkgesteld:a. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, enb. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 8:3 1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen:a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, b. een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, enc. een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

4

Page 5: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 8:4 1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:a. inhoudende een weigering op grond van artikel 2:15,b. inhoudende een aanmaning als bedoeld in artikel 4.4.4.2 of een dwangbevel, c. als bedoeld in artikel 7:1a, vierde lid,d. inhoudende schorsing of vernietiging van een besluit van een ander bestuursorgaan. 2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:a. op grond van een in enig wettelijk voorschrift voor het geval van buitengewone omstandigheden toegekende bevoegdheid of opgelegde verplichting in deze omstandigheden genomen,b. genomen op grond van een wettelijk voorschrift ter beveiliging van de militaire belangen van het Koninkrijk of zijn bondgenoten,c. genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake de verplichte krijgsdienst, voor zover het keuring, herkeuring, werkelijke dienst, groot verlof of diensteindiging betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding.3. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:a. tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden,b. inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing,c. inhoudende een technische beoordeling van een voertuig of een luchtvaartuig, dan wel een meetmiddel, een onderdeel daarvan of een hulpinrichting daarvoor.4. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:a. inzake de nummering van kandidatenlijsten, de geldigheid van lijstverbindingen, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag bij verkiezingen van de leden van vertegenwoordigende organen, de benoemdverklaring in opengevallen plaatsen, alsmede de toelating van nieuwe leden van provinciale staten en van de gemeenteraad,b. houdende een ambtshandeling van een gerechtsdeurwaarder of notaris.

Artikel 8:5 Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Artikel 8:61. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij ingevolge het tweede tot en met het zesde lid een andere bestuursrechter bevoegd is.2. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 2 van bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. 3. Bij de Centrale Raad van Beroep kan beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 3 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

5

Page 6: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

4. Bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven kan beroep worden ingesteld tegen:a. een besluit als bedoeld in artikel 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, enb. een besluit of andere publiekrechtelijke handeling van een bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie of de Wet op de Kamers van koophandel en fabrieken ingesteld bestuursorgaan, met uitzondering van een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.5. Bij het gerechtshof kan beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 5 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.6. Bij elk van de colleges als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, kan beroep worden ingesteld tegen een besluit waarover het desbetreffende college in hoger beroep oordeelt, indien dit college toepassing heeft gegeven aan artikel 8:106, tweede lid.7. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld of door de belanghebbende kon worden ingesteld.

Artikel 8:7 1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente, een waterschap of een regio als bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993 dan wel tegen een besluit van een gemeenschappelijk orgaan of een van een openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd.2. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd.3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien beroep in eerste aanleg kan worden ingesteld bij het gerechtshof.4. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 8 van bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, is in afwijking van het eerste en tweede lid slechts de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

Artikel 8:8 1. Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één bevoegde rechtbank beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank waarbij als eerste beroep is ingesteld. Indien gelijktijdig bij meer dan één bevoegde rechtbank als eerste beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank die als eerste wordt genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling.2. De andere rechtbank verwijst onderscheidenlijk de andere rechtbanken verwijzen de daar aanhangig gemaakte zaak of zaken naar de rechtbank die de zaken verder behandelt. De op de zaak of zaken betrekking hebbende stukken worden toegezonden aan de rechtbank die de zaken verder behandelt.3. Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één rechtbank beroep is ingesteld, doet het bestuursorgaan daarvan onverwijld mededeling aan die rechtbanken.4. Indien het bestuursorgaan ingevolge artikel 7:1a, vijfde of zesde lid, verschillende bezwaarschriften doorzendt, zendt het bestuursorgaan deze door aan de rechtbank die ingevolge de tweede volzin van het eerste lid de zaak zal behandelen.

6

Page 7: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien beroep in eerste aanleg kan worden ingesteld bij het gerechtshof.

Artikel 8:9 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, oordelen in hoogste ressort over geschillen tussen de rechtbanken over de toepassing van artikel 8:7 in zaken tot de kennisneming waarvan zij in hoger beroep bevoegd zijn.

TNa artikel 8:10 wordt een artikel tussengevoegd, luidende:

Artikel 8:10a1. De zaken die bij een andere bestuursrechter dan de rechtbank aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.2. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan hij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.3. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst hij deze naar een meervoudige kamer.4. De meervoudige kamer kan een zaak voorts verwijzen naar een grote kamer, indien hem dit met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling geraden voorkomt. De eerste volzin geldt niet, indien de zaak aanhangig is bij het gerechtshof. 5. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

UIn artikel 8:12 wordt “De rechtbank” vervangen door: De bestuursrechter.

VNa artikel 8:12 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 8.1.2A Conclusie

Artikel 8:12a1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen bepalen dat een zaak die in behandeling is bij een meervoudige of grote kamer, een conclusie wordt genomen.2. De conclusie als bedoeld in het eerste lid, kan worden genomen door een lid van een bestuursrechter als bedoeld in het eerste lid.3. De aanwijzing van de persoon die de conclusie neemt, geschiedt door de voorzitter onderscheidenlijk president van de bestuursrechter die heeft bepaald dat een conclusie wordt genomen.4. De conclusie wordt schriftelijk genomen, is met redenen omkleed en vermeldt:a. de naam van degene die haar heeft genomen, enb. de dag waarop zij is genomen.

7

Page 8: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

5. De conclusie wordt ten minste tien dagen voor de zitting aan partijen toegezonden. Artikel 8:79, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.6. De conclusie bindt de bestuursrechter niet.

WAan artikel 8:13 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien beroep in eerste aanleg kan worden ingesteld bij het gerechtshof.

XIn artikel 8:14, eerste lid, wordt “De rechtbank” vervangen door: De bestuursrechter.

YIn de artikelen 8:18, tweede, derde en vierde lid, 8:20, tweede lid, 8:21, derde lid, 8:22, tweede lid, 8:24, tweede lid, 8:25, eerste lid, 8:26, eerste en tweede lid, 8:27, eerste en tweede lid, en 8:28 wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

ZArtikel 8:29 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij” vervangen door: de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij.

2. In het derde en vierde lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

3. In het vijfde lid wordt “Indien de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan zij” vervangen door: Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij.

AAIn de artikelen 8:31, 8:32, eerste en tweede lid, 8:33, eerste en vierde lid, 8:35, eerste lid, 8:36, eerste lid, 8:37, eerste en tweede lid, 8:39, eerste lid, en 8:40 wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.

BBHet opschrift van titel 8.2 komt te luiden:

Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg

CCArtikel 8:41 komt te luiden:

Artikel 8:41 1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven. 2. Het griffierecht bedraagt:a. € 39 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,

8

Page 9: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

b. € 145 indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een ander besluit, ofc. € 288 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld.3. Indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. Dit griffierecht is gelijk aan het hoogste van de bedragen die bij toepassing van het tweede lid verschuldigd zouden zijn geweest. 4. De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en het zesde lid. 5. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.6. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.7. Indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, vergoedt het bestuursorgaan aan de indiener het door deze betaalde griffierecht. 8. In andere gevallen kan het bestuursorgaan, indien het beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

DDIn de artikelen 8:42, eerste en tweede lid, 8:43, eerste en tweede lid, 8:44, eerste lid, 8:45, eerste lid, en 8:46, eerste en tweede lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

EEAan artikel 8:45 worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. Van het voornemen van de bestuursrechter tot het vragen van inlichtingen of advies aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 15, eerste lid, van de verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L1), wordt aan partijen mededeling gedaan. De bestuursrechter kan partijen in de gelegenheid stellen om hun wensen omtrent de te vragen inlichtingen of het te vragen advies binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk aan hem kenbaar te maken.5. Op het verstrekken van inlichtingen of advies door de Commissie is artikel 8:29 van overeenkomstige toepassing. 6. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de inlichtingen of het advies van de Commissie schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de inlichtingen of het advies naar voren brengen. De rechtbank kan deze termijn verlengen.

FFNa artikel 8:45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8:45a1. De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit kunnen, niet optredende als partij, schriftelijke

9

Page 10: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

opmerkingen maken krachtens artikel 15, derde lid, eerste alinea, van de in artikel 8:45, vierde lid, genoemde verordening indien zij de wens daartoe te kennen hebben gegeven. De bestuursrechter kan daarvoor een termijn vaststellen.2. Met toestemming van de bestuursrechter kunnen de Commissie en de raad van bestuur ook mondelinge opmerkingen maken. De bestuursrechter kan de Commissie en de raad van bestuur voor het maken van mondelinge opmerkingen uitnodigen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn. Artikel 8:44, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.3. De bestuursrechter doet partijen schriftelijk mededeling van de stukken die hij krachtens artikel 15, derde lid, tweede alinea, van de verordening aan de Commissie of de raad van bestuur verstrekt met het oog op de door hen te maken opmerkingen. 4. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de opmerkingen dan wel van het proces-verbaal van de opmerkingen van de Commissie of de raad van bestuur schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de opmerkingen naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.

GGArtikel 8:47 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, derde, vierde en zesde lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

2. In het derde lid, tweede volzin wordt “binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk aan haar kenbaar te maken” vervangen door: binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk aan hem kenbaar te maken.

HHIn artikel 8:49 wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.

IIArtikel 8:50, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.

2. In de tweede volzin wordt “Zij” vervangen door “Hij” en wordt “haar taak” vervangen door: zijn taak.

JJArtikel 8:51, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt “De rechtbank kan aan een door haar aangewezen gerechtsauditeur” vervangen door: De bestuursrechter kan aan een door hem aangewezen gerechtsauditeur.

2. In de tweede volzin wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.

KKArtikel 8:52 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt “rechtbank” telkens vervangend door: bestuursrechter.

10

Page 11: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

2. In het tweede lid, onder a, wordt “artikel 8:41, tweede lid,” vervangen door: artikel 8:41, vijfde lid,.

3. Aan het tweede lid wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

f. de in artikel 8:58, eerste lid, bedoelde termijn verkorten.

4. In het derde lid wordt “rechtbank” vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” vervangen door: hij.

LLIn artikel 8:53 wordt “rechtbank” vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” vervangen door: hij.

MMIn artikel 8:54, eerste lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” vervangen door: de bestuursrechter.

NNIn artikel 8:54a, eerste lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

OOArtikel 8:55 wordt gewijzigd als volgt: 1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot het vierde tot en met negende lid komen het eerste tot en met het derde te luiden:

1. Tegen de uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter. 2. Behalve de indiener van het verzet worden ook de andere partijen uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Partijen worden in de uitnodiging gewezen op de bevoegdheid van de rechter, bedoeld in het tiende lid. 3. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Na het negende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd luidende:

10. De rechter kan in afwijking van het negende lid onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzet gegrond is en nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

3. In het vijfde (nieuw), achtste (nieuw) en negende lid (nieuw) wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

4. In het vijfde lid (nieuw), eerste volzin, wordt “zij” vervangen door: hij.

PPIn de artikelen 8:55b, 8:55c, 8:55d en 8:55e wordt “rechtbank” telkens vervangen door “bestuursrechter” en “haar” door: hem.

11

Page 12: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

QQIn de artikelen 8:56 en 8:57 wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

RRIn de artikelen 8:59 en 8:60 wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

SSNa artikel 8:60 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8:60a1. De schriftelijke opmerkingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 8:45a, eerste lid, kunnen tot tien dagen voor de zitting worden ingediend. 2. Indien de Commissie of de raad van bestuur ter zitting verschijnt voor het maken van mondelinge opmerkingen als bedoeld in artikel 8:45a, tweede lid, wordt dit bij de uitnodiging als bedoeld in artikel 8:56, aan partijen zoveel mogelijk meegedeeld.3. In geval van mondelinge opmerkingen is artikel 8:45a, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

TTArtikel 8:61 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde en achtste lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

2. In het derde lid wordt “en indien hoger beroep wordt ingesteld” vervangen door: en op een verzoek van de hogerberoepsrechter als bedoeld in artikel 8:100, derde lid.

UUIn artikel 8:62 wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

VVArtikel 8:63 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede en het derde lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

2. In het tweede lid wordt “zij” vervangen door: hij.

WWArtikel 8:64 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, tweede, vierde en vijfde lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt “Zij” vervangen door: Hij.

XXIn artikel 8:65, eerste lid, wordt “rechtbank” vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” vervangen door: hij.

12

Page 13: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

YYIn artikel 8:66, eerste lid, wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.

ZZArtikel 8:67 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en het vijfde lid wordt rechtbank telkens vervangen door bestuursrechter.

2. In het vijfde lid, tweede volzin, wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

AAAIn artikel 8:68, eerste lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” vervangen door: hij.

BBBIn artikel 8:69 wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

CCCNa artikel 8:69 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8:69aDe bestuursrechter laat toetsing van het bestreden besluit aan een geschreven of ongeschreven rechtsregel achterwege, indien de rechtsregel niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich beroept op schending van deze rechtsregel.

DDDArtikel 8:72 komt te luiden:

Artikel 8:721. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk en neemt het bestuursorgaan met inachtneming van zijn aanwijzingen een nieuw besluit.2. De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.3. De bestuursrechter kan in afwijking van het eerste lid, bepalen:a. dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan, b. dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, ofc. dat het bestuursorgaan geen nieuw besluit behoeft te nemen.4. De bestuursrechter kan een besluit ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel in stand laten indien blijkt dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.5. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van een nieuw besluit of het verrichten van een andere handeling.

13

Page 14: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

6. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt. Artikel 8:87 is van overeenkomstige toepassing.7. De bestuursrechter kan bepalen dat een voorlopige voorziening vervalt op een later tijdstip dan het tijdstip waarop hij uitspraak heeft gedaan.8. De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, de door hem aangewezen rechtspersoon aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

EEEIn artikel 8:73, eerste en tweede lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door “bestuursrechter” en wordt “zij” telkens vervangen door: hij.

FFFArtikel 8:73a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, tweede en derde lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “Zij” vervangen door: Hij.

GGGArtikel 8:74 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door “bestuursrechter” en wordt na “het beroep gegrond verklaart” ingevoegd: of toepassing heeft gegeven aan artikel 8:80a, eerste lid.

2. In het tweede lid wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.

HHHIn artikel 8:75, eerste en tweede lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

IIIIn artikel 8:77, eerste lid, onderdeel f, wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

JJJIn artikel 8:78 wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.

KKKAan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien de uitspraak betrekking heeft op de toepassing van de artikelen 81 of 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de in artikel

14

Page 15: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

8:45, vierde lid, genoemde verordening onverwijld en kosteloos een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. De verstrekking geschiedt door tussenkomst van de Raad voor de rechtspraak, tenzij het een uitspraak van de Hoge Raad of van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreft.

LLLIn artikel 8:80 wordt “rechtbank” vervangen door “bestuursrechter” en wordt “haar” vervangen door: zijn.

MMMArtikel 8:81 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, tweede, derde en vijfde lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

2. In het vierde lid wordt na “6:17” ingevoegd: , 6:18, 6:19.

NNNArtikel 8:82 komt te luiden:

Artikel 8:82 1. Van de verzoeker wordt door de griffier een griffierecht geheven. 2. Het griffierecht is gelijk aan het griffierecht dat de verzoeker ten tijde van de indiening van het verzoek voor de hoofdzaak verschuldigd is of zou zijn. 3. Artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt. De voorzieningenrechter kan een kortere termijn stellen. 4. De griffier betaalt het griffierecht terug indien het verzoek wordt ingetrokken:a. omdat het bestuursorgaan aan de voorzieningenrechter schriftelijk heeft medegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit tijdens de procedure over de hoofdzaak op te schorten, ofb. omdat de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de voorzieningenrechter schriftelijk heeft medegedeeld de voorlopige maatregelen te zullen nemen.5. In andere gevallen kan het bestuursorgaan het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.6. De uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

OOOHet eerste lid van artikel 8:83 komt te luiden:

1. Partijen worden zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen. Binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn zendt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem. De artikelen 8:45, vierde tot en met zesde lid, en 8:45a zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de voorzieningenrechter kan bepalen dat de in deze artikelen bedoelde zienswijzen mondeling ter zitting naar voren worden gebracht. Artikel 8:58 is van

15

Page 16: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. De artikelen 8:59, 8:60, 8:60a, tweede lid, en 8:61 tot en met 8:65 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat getuigen en deskundigen kunnen worden meegebracht of opgeroepen zonder dat de in artikel 8:60, vierde lid, eerste volzin, bedoelde mededeling, is gedaan.

PPPArtikel 8:84 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid in vierde en vijfde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. De voorzieningenrechter kan aan gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek de voorwaarde verbinden dat de indiener van het verzoekschrift financiële zekerheid stelt ten behoeve van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “artikel 8:79, tweede lid,” vervangen door: artikel 8:79, tweede en derde lid,.

QQQIn de artikelen 8:85, tweede lid, 8:86, eerste lid, en 8:87, tweede lid, wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

RRRIn artikel 8:87, tweede lid, eerste volzin, wordt na “De artikelen” ingevoegd: 8:72, zesde lid,.

SSSOnder vernummering van titel 8.4 tot titel 8.6 en van artikel 8:88 tot artikel 8:104 wordt na artikel 8:87 een titel ingevoegd, luidende:

Titel 8.5 Hoger beroep

Artikel 8:971. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:a. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank, en b. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de voorzieningenrechter van de rechtbank. 2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:a. een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid,b. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54a, tweede lid,c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, d. een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, ene. een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, in verband met artikel 8:84, vierde lid.3. Tegen andere beslissingen van de rechtbank onderscheidenlijk de voorzieningenrechter kan slechts tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak hoger beroep worden ingesteld.

16

Page 17: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid, kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen de voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, zesde lid.

Artikel 8:981. Het hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij de wet een andere hogerberoepsrechter aanwijst. 2. Het hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, indien de aangevallen uitspraak betreft:a. een besluit of een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn, ofb. een besluit als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.3. Het hoger beroep kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien de aangevallen uitspraak betreft een besluit als bedoeld in artikel 8 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.4. Het hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof, indien de aangevallen uitspraak betreft een besluit:a. als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ofb. als bedoeld in artikel 9 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Artikel 8:99De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist, indien:a. de uitspraak betreft een besluit als bedoeld in artikel 6 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, ofb. tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof.

Artikel 8:1001. De griffier van de hogerberoepsrechter doet van het ingestelde hoger beroep zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan.2. De griffier van de rechtbank zendt de gedingstukken met de aantekeningen van de zitting, voor zover dit op de zaak betrekking heeft, en de uitspraak binnen een week na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de griffier van de hogerberoepsrechter.3. Op verzoek van de hogerberoepsrechter zendt de griffier van de rechtbank het proces-verbaal van de zitting aan de griffier van de hogerberoepsrechter binnen een door de hogerberoepsrechter te bepalen termijn.

Artikel 8:1011. Voorzover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8:3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74. 2. Indien hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof, is voorts hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

17

Page 18: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 8:1021. Een hoger beroep heeft mede betrekking op een besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.2. Indien het bestuursorgaan een besluit ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank neemt en tegen die uitspraak hoger beroep is ingesteld, doet het van dat besluit onverwijld mededeling aan de hogerberoepsrechter.

Artikel 8:1031. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt:a. € 107 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,b. € 216 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak omtrent een ander besluit, ofc. € 433 als anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld. 2. Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag.

Artikel 8:104 1. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen binnen vier weken na verzending van het hogerberoepschrift aan partijen incidenteel hoger beroep instellen. De voorschriften omtrent het hoger beroep zijn van toepassing tenzij in deze titel anders is bepaald.2. Iedere andere partij wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van het incidenteel hogerberoepschrift aan haar haar zienswijze met betrekking tot dat beroep naar voren te brengen.3. De hogerberoepsrechter kan de in het tweede lid bedoelde termijn verlengen.

Artikel 8:1051. Intrekking van het hoger beroep na indiening van een incidenteel beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel beroep, tenzij het incidenteel beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep gegrond is.2. Niet-ontvankelijkheidverklaring van het hoger beroep leidt tot niet-ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep.

Artikel 8:1061. De hogerberoepsrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.2. Indien de hogerberoepsrechter het bestuursorgaan opdraagt opnieuw te beslissen, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.

Artikel 8:1071. Indien de hogerberoepsrechter de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht vergoedt, tenzij de

18

Page 19: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

hogerberoepsrechter bepaalt dat het griffierecht door de griffier aan de indiener wordt terugbetaald.2. In andere gevallen kan de uitspraak inhouden dat het bestuursorgaan het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Artikel 8:1081. De hogerberoepsrechter wijst de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien:a. de rechtbank haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de hogerberoepsrechter deze uitspraak vernietigt met bevoegdverklaring van de rechtbank onderscheidenlijk ontvankelijkverklaring van het beroep, ofb. de hogerberoepsrechter om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.2. De griffier zendt de gedingstukken en een afschrift van de uitspraak zo spoedig mogelijk aan de griffier van de rechtbank.

Artikel 8:109In de gevallen als bedoeld in artikel 8:108, eerste lid, onderdeel a, kan de hogerberoepsrechter de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien deze naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.

Artikel 8:110Indien de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan de hogerberoepsrechter de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

Artikel 8:1111. In geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan kan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. 2. Indien het hoger beroep mondeling wordt ingetrokken, wordt het verzoek door de partij die daarbij aanwezig is mondeling gedaan, tegelijk met de intrekking van het hoger beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, is het verzoek niet-ontvankelijk. 3. Indien het hoger beroep schriftelijk wordt ingetrokken, wordt het verzoek schriftelijk gedaan. In dat geval zijn de artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 van overeenkomstige toepassing.4. Artikel 8:73a, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

TTTArtikel 8:112 (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:1. In het eerste lid wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en artikel 8:103 zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.

3. Toegevoegd worden twee leden, luidende:

19

Page 20: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

3. Van de indiener van een verzoek om herziening wordt door de griffier een griffierecht geheven. Dit griffierecht is gelijk aan het griffierecht dat ten tijde van de indiening van het verzoek verschuldigd zou zijn geweest in de zaak, waarop de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, betrekking heeft.4. Indien de uitspraak wordt herzien, betaalt de griffier het griffierecht terug.

UUUIn de artikelen 9:8, eerste lid, onderdeel e, wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

VVVArtikel 9:10, tweede lid, komt te luiden:

2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien:a. de klacht kennelijk ongegrond is;b. de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, ofc. de klager niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.

WWWIn de artikelen 9:22, onderdelen d en e, 9:23, onderdelen f en j, en 9:24, tweede lid, wordt “administratieve rechter” telkens vervangen door: bestuursrechter.

XXXIn artikel 11:1 vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding “1.” voor het eerste lid.

YYYDe artikelen 11:2 en 11.3 worden vervangen door:

Artikel 11:2 1. De bij of krachtens deze wet vastgestelde bedragen worden jaarlijks met ingang van 1 januari bij regeling van Onze Minister van Justitie aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op gehele euro’s. 2. Het eerste lid geldt niet voor de grensbedragen, genoemd in de artikelen 4.4.2.2, tweede lid, 4.4.4.1.2, tweede lid, en 5.4.2.6, eerste lid. Deze bedragen kunnen bij regeling van Onze Minister van Justitie worden aangepast voorzover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

Artikel 11:3Bij een wijziging van een van de bijlagen die bij deze wet behoren, blijft de bijlage zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van toepassing op het beroep of hoger beroep tegen een besluit dat, onderscheidenlijk een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt.

ZZZDe bijlage vervalt.

20

Page 21: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

AAAA

Twee bijlagen worden toegevoegd, luidende:

Bijlage 1: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak

Hoofdstuk 1 Van beroep uitgezonderde besluiten

Artikel 1

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift, kan geen beroep worden ingesteld.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en KoninkrijksrelatiesAlgemene wet gelijke behandeling: hoofdstuk 2, met uitzondering van de artikelen 16 en 17 en de op grond van artikel 21, tweede lid, gestelde regels;Financiële-verhoudingswet: artikel 9;Gemeentewet: de artikelen:

49;169, derde lid;180, derde lid;234, tweede lid, onderdeel a;273, voor zover het betreft de weigering om een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit;

Provinciewet: de artikelen:49;167, derde lid;179, derde lid;261, voor zover het betreft de weigering om een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit;

Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, met uitzondering van beslissingen ten aanzien van de algemeen secretaris en de medewerkers van het bureau;Wet opheffing bank van leening: artikel 2, eerste lid.

Ministerie van Economische ZakenMededingingswet:

artikel 49, eerste lid, voor zover de aanvraag is afgewezen;artikel 49c, tweede lid, van die wet voor zover de intrekking of wijziging geschiedt op de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b of c van dat artikel.

Wet uitvoering EG-mededingsverordeningen: beschikking op de vordering, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

Ministerie van FinanciënAlgemene wet inzake rijksbelastingen: artikel 25a, zevende lid;Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30 en 49;Kostenwet invordering rijksbelastingen, met uitzondering van artikel 7;

21

Page 22: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Wet op het financieel toezicht: de artikelen 1:30 en 1:33;Wet toezicht accountantsorganisaties: de artikelen 32 en 35

Ministerie van JustitieBurgerlijk Wetboek:

artikel 1:7, eerste en tweede lid;Boek 1, Titel 14, afdeling 4;artikel 2:64, derde lid;artikel 2:68, tweede lid;artikel 2:125, tweede lid;artikel 2:156, 2:175, derde lid;artikel 2:179, tweede lid;artikel 2:235, tweede lid;artikel 2:266, voor zover het betreft een toewijzing van een aanvraag;

Faillissementswet: artikel 285;Gerechtsdeurwaarderswet: artikel 3a, tweede lid;Politiewet 1993: de artikelen:

29, eerste en tweede lid;32, eerste en tweede lid;34, derde lid;35, tweede lid;38d;

Uitleveringswet;Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;Wet op de rechterlijke organisatie: de artikelen:

41, achtste lid;59, achtste lid;100;

Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren: een besluit tot benoeming, aanstelling of aanwijzing, tenzij het beroep wordt ingesteld door:

een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig;hun nagelaten betrekkingen; ofhun rechtverkrijgenden;

Wet toezicht accountantsorganisaties, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Financiën inzake instemming met de begroting of de jaarrekening.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en WetenschapWet op de expertisecentra: artikel 134, vierde lid, zolang de gemeenteraad de aanvulling nog niet heeft bekrachtigd;Wet op het primair onderwijs: artikel 140, vierde lid, zolang de gemeenteraad de aanvulling nog niet heeft bekrachtigd;Wet op het voortgezet onderwijs: artikel 96g, vierde lid, zolang de gemeenteraad de aanvulling nog niet heeft bekrachtigd.

Ministerie van Landbouw, Natuur en VoedselkwaliteitHerinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën: de artikelen:

20;21;22;72, eerste lid;

22

Page 23: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

75;101, derde lid;

Meststoffenwet: de artikelen 72 en 73;Natuurbeschermingswet 1998: de artikelen 17 en 23;Reconstructiewet concentratiegebieden: artikel 58;

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidBuitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945: artikel 6;Invoeringswet Wet structuur en uitvoeringsorganisatie werk en inkomen: de artikelen 40 en 42;Invoeringswet Wet werk en bijstand: artikel 13;Pensioenwet: de artikelen 155 en 157Wet melding collectief ontslag;Wet verplichte beroepspensioenregeling: de artikelen 150 en 152;Wet werk en bijstand: de artikelen 52 en 81;Wet werk en inkomen kunstenaars: artikel 14.

Ministerie van Verkeer en WaterstaatGrondwaterwet: artikel 30;Ontgrondingenwet: mededeling als bedoeld in artikel 10, tweede en derde lid;Schepenwet: artikel 16, vierde lid, voor zover het betreft een aanhouding in Aruba of de Nederlandse Antillen;Telecommunicatiewet: de artikelen:

3.4, eerste lid, voor zover het betreft een aanwijzing;3.10;18.9, eerste en tweede lid;

Waterschapswet: artikel 156, eerste lid, voor zover het betreft de weigering om een vernietiging te bevorderen en het niet tijdig nemen van een besluit tot vernietiging;Wet luchtvaart: de artikelen 8.4 en 8.15;Wet verontreiniging oppervlaktewateren: artikel 7d.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportInfectieziektenwet: de artikelen 14 en 16;Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen;Wet op de jeugzorg: de artikelen:

3, vierde lid;6, eerste lid, voor zover het betreft:

een besluit ter uitvoering van de taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b;of artikel 10, eerste lid, onderdeel c, met uitzondering van de daarin bedoelde nazorg en de daarin bedoelde begeleiding als bedoeld in:

artikel 77hh van het Wetboek van Strafrecht;de artikelen 29o tot en met 29r, 29t en 29v van de Wet op de jeugdzorg).

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en MilieubeheerLeegstandwet:

artikel 15, eerste lid, voor zover het betreft een weigering van de vergunning;artikel 15, vijfde lid, voor zover het betreft een afwijzing van het verzoek tot verlenging;

23

Page 24: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

artikel 16, negende lid, eerste volzin;onteigeningswet;Reconstructiewet Midden-Delfland: de artikelen:

36, eerste lid;37;44, eerste lid;70.

Wet bodembescherming: artikel 43, voor zover het betreft de afwijzing van een verzoek;Wet geurhinder en veehouderij: artikel 7;Wet milieubeheer: de artikelen:

4.3;4.6;4.9;4.12;4.15a;4.16;4.19;5.12, eerste lid;5.12, dertiende lid;5.13, eerste lid;5.23, eerste lid;8.27, eerste lid;8.31a, eerste lid;8.36a;8.39, eerste lid;10.3;11.2, derde lid, onderdelen b en c;16.23, eerste lid;16.29, eerste lid, met uitzondering van een besluit houdende toewijzing van broeikasgasemissierechten voor een afzonderlijke inrichting;17.5, eerste lid;18.3d, eerste lid;18.3e, eerste lid, laatste volzin, voor zover het betreft een beschikking houdende een verklaring van geen bezwaar;18.3f, eerste lid;18.3f, zevende lid, voor zover het betreft een beschikking houdende een aanwijzing van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan burgemeester en wethouders of aan het dagelijks bestuur van het waterschap terzake van de uitvoering door deze bestuursorganen van het bepaalde krachtens artikel 18.3;18.8a, eerste lid, voor zover het betreft de beschikking houdende een vordering;18.16m, derde lid;18.16n, eerste lid;

Wet ruimtelijke ordening, de artikelen:2.1;2.2;2.3;3.30, eerste lid;3.33, eerste lid;3.35, eerste lid;4.1, vijfde lid;

24

Page 25: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

4.2, eerste lid, tenzij de aanwijzing betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is;4.2, derde lid;4.3, vierde lid;4.4, eerste lid, tenzij de aanwijzing betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is;4.4, derde lid;6.15, eerste lid, voor zover de herziening uitsluitend betrekking heeft op onderdelen als bedoeld in het derde lid;7.6, eerste lid;7.8, eerste lid;

Wet stedelijke vernieuwing: artikel 6, derde lid, tweede volzin, voor zover het betreft de aanwijzing van gemeenten waarvan naar het oordeel van gedeputeerde staten gelet op de aard en omvang van de stedelijke vernieuwingsopgave een ontwikkelingsprogramma in de zin van die wet wordt verlangd om in aanmerking te komen voor een investeringsbudget op de voet van die wet;Woningwet, artikel 100b, eerste lid.

Hoofdstuk 2 Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter

Artikel 2

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en KoninkrijksrelatiesGemeentewet: de artikelen 85, tweede lid, 87a, eerste lid en 268, eerste lid;Kaderwet bestuur in verandering: de artikelen 24, 26, 27, eerste lid, en 28, derde lid;Kieswet: de artikelen:

D3, achtste lid;D6;D8;G1 tot en met G4;I4;S2;

Provinciewet: de artikelen 83, tweede lid en 261, eerste lid;Wet gemeenschappelijke regelingen: de artikelen:

99, eerste lid, 100, eerste lid;101, tweede lid;102, vierde lid;103, eerste lid;103b;103c, eerste lid;103g, eerste lid;103j, vierde lid;114;116, eerste lid;117, tweede lid.

25

Page 26: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ministerie van DefensieKaderwet dienstplicht: de artikelen:

10, eerste lid;11;13;

Wet gewetensbezwaren militaire dienst:Hoodstuk II, met uitzondering van artikel 4, tweede lid;artikel15;artikel 16.

Ministerie van Economische ZakenMijnbouwwet:

een besluit dat van toepassing is op het continentaal plat, met uitzondering van een besluit krachtens de afdelingen:

5.1.1;5.1.2;5.3;

een besluit omtrent een mijnbouwmilieuvergunning en instemming met een winningsplan.

Ministerie van JustitieVreemdelingenwet 2000: de artikelen 43 en 45, vierde lid.

Ministerie van Landbouw, Natuur en VoedselkwaliteitGezondheids- en welzijnswet voor dieren: hoofdstuk VIIa;Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Derntse veenkoloniën;Natuurbeschermingswet 1998Reconstructiewet concentratiegebieden;Wet inrichting landelijk gebied:

de vaststelling of wijziging van en inrichtingsplan, voor zover het betreft de begrenzing van de blokken, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b;de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, inhoudende de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid;de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28;de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 33, eerste lid;de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, bedoeld in artikel 33, tweede lid.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en WetenschapExperimentenwet onderwijs;Monumentenwet 1988;Tijdelijke wet aanwijzing bèta-opleidingen: artikel 2, eerste lid;Wet educatie en beroepsonderwijs: de artikelen:

1.4.1;1.4a.1;1.6.1, 2.1.1, eerste lid;2.1.3, tweede en derde lid;2.1.5, eerste lid;

26

Page 27: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

2.1.6;2.1.7;2.2.3, eerste en derde lid;2.5.9;2.5.10, voor zover het de overeenkomstige toepassing betreft van artikel 2.5.9;6.1.3 tot en met 6.1.6;6.2.1 tot en met 6.2.3;6.2.3b;6.3.1 tot en met 6.3.3;6.4.2 en 6.4.4;6a.1.2 en 6a.1.3;11.1;12.3.36;12.3.37, tweede lid;12.3.48, derde lid;

Wet op de expertisecentra:titel IV, de afdelingen 2 en 8, een goedkeuring van rechtswege daaronder begrepen;artikel 120, tweede lid;artikel 129;artikel 170;

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek: de artikelen:1.9, zesde lid;2.9, vierde lid;5a.9;5a.11;6.5;6.16;15.1, eerste lid;

Wet op het primair onderwijs:artikel 22, vijfde lid;titel IV, de afdelingen 2 en 9, een goedkeuring van rechtswege daaronder begrepen;artikel 123, tweede lid;artikel 135;artikel 184;artikel 185, tweede lid, tweede volzin, voor zover het betreft een besluit op grond van bepalingen die de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 185, tweede lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard;een besluit op grond van bepalingen van de algemene maatregel van bestuur die daarmee overeenkomen;

Wet op het voortgezet onderwijs: titel:III, afdeling I, met uitzondering van de artikelen:

75d;83;85a;89;104;

III, afdeling III.

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidWet financiering sociale verzekeringen: artikel 91.

27

Page 28: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ministerie van Verkeer en WaterstaatBelemmeringenwet privaatrecht: de artikelen

2, vijfde lid, voor zover het besluit verband houdt met:een tracébesluit als bedoeld in de Tracéwet;het oprichten en wijzigen van een betaalpoort als bedoeld in de Wet bereikbaarheid en mobiliteit;een wegaanpassingsbesluit als bedoeld in de Spoedwet wegverbreding;

artikel 3, tweede lid, voor zover het besluit verband houdt met:een tracébesluit als bedoeld in de Tracéwet;het oprichten en wijzigen van een betaalpoort als bedoeld in de Wet bereikbaarheid en mobiliteit;een wegaanpassingsbesluit als bedoeld in de Spoedwet wegverbreding;

Grondwaterwet;Luchtvaartwet: de artikelen:

23, eerste lid;27, eerste lid, met inbegrip van een aanwijzing of een voorschrift als bedoeld in artikel 26, eerste lid;

Ontgrondingenwet:hoofdstuk II;artikel 26a, eerste lid;artikel 27;

Spoedwet wegverbreding;Tracéwet;Waterschapswet:

een besluit van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat inzake de goedkeuring van een besluit als bedoeld in artikel 5;artikel 156, eerste lid;

Wet bereikbaarheid en mobiliteit: artikel 3, eerste lid;Wet luchtvaart: de artikelen:

8.25, tweede lid;8.25b;8.25c;

Wet op de waterkering: de artikelen 6a, eerste lid, 7b, tweede lid, en 7d, eerste lid.Wet verontreiniging oppervlaktewateren;Wet verontreiniging zeewater.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportAlgemene wet bijzondere ziektekosten, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister of van het College zorgverzekeringen, met uitzondering van een besluit jegens een persoon die behoort tot het personeel van het College zorgverzekeringen;Wet toelating zorginstellingen;Zorgverzekeringswet: met uitzondering van:

een beschikking als bedoeld in artikel 69, 70 of 96;een beschikking, genomen jegens een persoon die behoort tot het personeel van het College zorgverzekeringen.

28

Page 29: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheerdeze wet: artikel 5:32, voor zover het betreft een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten waarop hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is;EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;Gemeentewet: artikel 125, voor zover het betreft een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten waarop hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is;Huisvestingswet: artikel 40, eerste lid;Interimwet stad- en milieubenadering: een besluit omtrent goedkeuring van een besluit als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 9;Kernenergiewet;Provinciewet: artikel 122, voor zover het betreft een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten waarop hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is;Reconstructiewet Midden-Delfland: artikel 72, eerste tot en met derde lid;Waterschapswet: artikel 61, voor zover het betreft een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten waarop hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is;Wet ammoniak en veehouderij:

artikel 2, eerste lid;een besluit tot wijziging van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting, voor zover het betreft een beschikking;Wet bescherming AntarcticaWet bodembescherming;Wet geluidhinder;Wet inzake de luchtverontreiniging;Wet milieubeheer, met uitzondering van artikel 18.16a, eerste, tweede en vijfde lid;Wet ruimtelijke ordening:

een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan of een inpassingsplan;artikel 3.1, derde lid;artikel 3.6, eerste lid;artikel 3.8, zesde lid;artikel 3.11, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid;4.2, eerste lid, voor zover dit besluit betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is;4.4, eerste lid, voor zover dit besluit betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is;6.8, eerste lid;6.9;

Woningwet: artikel 70, voor zover het betreft de intrekking van een toelating.

Artikel 3

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

29

Page 30: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ministerie van Binnenlandse Zaken en KoninkrijksrelatiesAlgemene pensioenwet politieke ambtsdragers;Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië, voor zover het betreft een besluit op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling;Rijkswet regeling pensioenen en uitkeringen aan Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba.

Ministerie van JustitieWet rechtspositie rechterlijke ambtenaren:

een besluit of een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een rechterlijk ambtenaar als zondanig of een rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden, belanghebbende zijn;een schriftelijke beslissing of handeling waarbij een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar als zodanig, een nagelaten betrekking of rechtverkrijgende, belanghebbende is, genomen of verricht door:

een onafhankelijk, bij wet ingesteld met rechtspraak belast orgaan;de voorzitter of een lid van een zodanig orgaan;het bestuur van een zodanig orgaan of de voorzitter van dat bestuur;de Raad voor de rechtspraak;de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal bij de Hoge Raad, met uitzondering van beslissingen van de Hoge Raad als bedoeld in hoofdstuk 6A, vorderingen als bedoeld in artikel 46o tot het nemen van deze beslissingen;

schriftelijke beslissingen en handelingen genomen of verricht door de president van de Hoge Raad.

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidLiquidatiewet ongevallenwetten: artikel 24, eerste lid;Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen: artikel 48, eerste, tweede en zesde lid, met dien verstande dat het beroep kan worden ingesteld door:

de Raad voor werk en inkomen;de Centrale organisatie werk en inkomen;het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;de Sociale verzekeringsbank.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportWet buitengewoon pensioen 1940-1945;Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet;Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers;Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945;Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.

Artikel 4

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

30

Page 31: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ministerie van Algemene zakenHamsterwet;Noodwet voedselvoorziening:

de artikelen 6 tot en met 10;29, behoudens in geval van toepassing van artikel 18.

Ministerie van Economische ZakenElektriciteitswet 1998, met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 77h en 77i;Gaswet, met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 16 en 60ad;In- en uitvoerwet;Kaderwet EZ-subsidies;Metrologiewet;Prijzenwet;Telecommunicatiewet: de hoofdstukken:

6;6A;6B;12;15, met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 15.2a en 15.4;

Waarborgwet 1986;Wet energiebesparing toestellen;Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding;Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, evenals een ander door een kamer van koophandel genomen besluit, met uitzondering van een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur;Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma;Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001: hoofdstuk 2, met uitzondering van:

artikel 21;een besluit dat genomen op grond van een bilateraal akkoord en betrekking heeft op het niet in Nederland aanhouden van een wettelijke voorraad;

Winkeltijdenwet.

Ministerie van FinanciënWet inkomstenbelasting 2001: de artikelen:

3.37, eerste lid, voor zover het betreft een verklaring van Onze Minister van Economische Zaken;artikel 3:42, eerste lid, voor zover het betreft een verklaring van Onze Minister van Economische Zaken;

Wet op de Accountants-Administratieconsulenten;Wet op het financieel toezicht: de artikelen:

5:9a, eerste lid;5:23, tweede lid;5:77, eerste lid;5:81, tweede lid;5:76, tweede lid, onderdeel c, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80;

Wet op de registeraccountants;Wet toezicht effectenverkeer 1995:

artikel 3;

31

Page 32: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

artikel 4;hoofdstuk IIA, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 48c.

Ministerie van JustitieBurgerlijk wetboek: de artikelen:2:64, derde lid, tweede volzin, voor zover het betreft een weigering om de in de eerste volzin bedoelde termijn te verlengen;

2:68, tweede lid, voor zover het betreft een weigering van een verklaring;2:125, tweede lid, voor zover het betreft een weigering van een verklaring;2:156, voor zover het betreft:

een weigering, wijziging of intrekking van een ontheffing;een besluit tot verlening van de ontheffing voor zover daaraan voorschriften zijn verbonden dan wel daarbij beperkingen zijn opgelegd;

2:175, derde lid, tweede volzin, voor zover het betreft een afwijzing van een verzoek;2:179, tweede lid, voor zover het betreft een weigering van een verklaring;2:235, tweede lid, voor zover het betreft een weigering van een verklaring;2:266, voor zover het betreft:

een besluit tot weigering, wijziging of intrekking van de ontheffing;een besluit tot verlening van de ontheffing voor zover daaraan voorschriften zijn verbonden dan wel daarbij beperkingen zijn opgelegd;

Uitvoeringswet verordening Europese coöperatieve vennootschap: de artikelen 6, eerste lid, en 9;Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap: de artikelen 5, eerste lid, en 7, eerste lid;Wet op de kansspelen: titel Va, paragrafen 2, 3 en 4;Wet schadefonds olietankschepen: artikel 5, tweede en derde lid;Wetboek van Koophandel: artikel 311a;Wijzigingswet Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek enz. (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen): artikel V, eerste lid.

Ministerie van Landbouw, Natuur en VoedselkwaliteitBoswet: afdeling II;Diergeneesmiddelenwet;Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, met uitzondering van een besluit op grond van hoofdstuk VIIa;Kaderwet diervoeders;Landbouwwet: de artikelen:

13;15;17;18;19;20;21;22;26;32;

Landbouwkwaliteitswet:

32

Page 33: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

een krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit genomen besluit tot verlening, weigering, of intrekking van een vergunning of ontheffing, van:

Onze Minister;Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;Onze Minister en Onze Ministers, wie het mede aangaat, tezamen;

een zodanig besluit van een controle-instelling;Meststoffenwet, met uitzondering van een besluit op grond van artikel 51, eerste lid;Plantenziektenwet;Prijzennoodwet;Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, met uitzondering van een besluit op grond van:

artikel 90, eerste lid;107;108;

Zaaizaad- en plantgoedwet 2005.

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidWet privatisering FVP.

Ministerie van Verkeer en WaterstaatLoodsenwet: artikel 27f;Wedervergeldingswet zeescheepvaart:

een verlening of weigering van een vergunning of een ontheffing;een intrekking van een vergunning of een ontheffing krachtens artikel 7;een oplegging van een heffing;

Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot;Wet goederenvervoer over de weg;Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting;Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van een besluit op grond van artikel:

56, eerste lid;59, eerste lid;94, eerste lid;96, eerste lid;

Wet vervoer binnenvaart;Wet vervoer over zee.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportWet marktordening gezondheidszorg.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en MilieubeheerWet op de architectentitel, met inbegrip van een besluit inzake erkenning of een aanwijzing als bedoeld in de artikelen:

9, eerste lid, onderdeel i sub 3°;9, eerste lid, onderdeel j;10, eerste lid, onderdeel h;11, eerste lid, onderdeel j;12, eerste lid, onderdeel g, dat kan worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8:3, eerste lid, tenzij het betreft een besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onderdeel b.

33

Page 34: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 5

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof.

Ministerie van Economische ZakenRijksoctrooiwet 1995:

artikel 23u, eerste lid;een beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 23y, eerste en tweede lid;een beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 23y, vierde lid.

Ministerie van JustitieWet aansprakelijkheid olietankschepen: artikel 25, eerste lid;Wet op het notarisambt: de artikelen:

11, tweede lid;27, eerste lid;29, tweede lid;

Wet schadefonds geweldsmisdrijven.

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidWet financiering sociale verzekeringen: een uitspraak op bezwaar als bedoeld in de artikelen 95, tweede lid, en 97, derde lid.

Ministerie van Verkeer en WaterstaatWet voorkoming verontreiniging door schepen: artikel 37, eerste lid.

Hoofdstuk 3 Hoger beroep

Artikel 6

Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Ministerie van DefensieWet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en WetenschapBesluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, voor zover het betreft een besluit van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidAlgemene Arbeidsongeschiktheidswet;Algemene Kinderbijslagwet;Algemene nabestaandenwet;Algemene Ouderdomswet;Algemene Weduwen- en Wezenwet;Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989;Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999;

34

Page 35: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Kaderwet SZW-subsidies, voor zover het betreft een ministeriële regeling op grond van artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9, inzake een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van thuiswonende gehandicapte kinderen (Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000), en inzake het verlenen van een eenmalige uitkering ter tegemoetkoming in immateriële schade aan werknemers die ten gevolge van blootstelling aan asbest ernstig ziek zijn geworden (Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers);Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid;Liquidatiewet Ongevallenwet;Ongevallenwet;Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria;Toeslagenwet;Werkloosheidswet;Wet arbeid en zorg: hoofdstuk 3, afdeling 2;Wet arbeid gehandicapte werknemers;Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;Wet financiering sociale verzekeringen, voor zover het betreft een besluit van de Sociale verzekeringsbank of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;Wet gevolgen brutering uitkeringsregelingen;Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen: een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 2.6, eerste lid, en artikel 2.7a, eerste lid;Wet kinderopvang: de artikelen 29 en 30;Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;Wet sociale werkvoorziening;Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen;Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;Wet Werkloosheidsvoorziening;Wet voorzieningen gehandicapten;Ziektewet.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportAlgemene Wet Bijzondere Ziektekosten;Wet maatschappelijke ondersteuning;Zorgverzekeringswet: de artikelen:

69;70;96;118a.

35

Page 36: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 7

Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan eveneens hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Ministerie van Algemene ZakenNoodwet Arbeidsvoorziening;Noodwet Geneeskundigen.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en KoninkrijksrelatiesDe reglementen van de Stichting Maror-gelden Overheid, de Stichting Joods Humanitair Fonds, de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma en de Stichting Het Gebaar;Garantiewet burgerlijk overheidspersoneel Indonesië;Garantiewet militairen K.N.I.L.;Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L.;Wet van 21 december 1951, Stb. 592, houdende een onderstandsregeling ingevolge artikel 2 Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië;Wet van 23 april 1952, Stb. 219, houdende een minimumwachtgeldregeling ingevolge artikel 3 Garantiewet militairen K.N.I.L.;

Ministerie van Buitenlandse ZakenBeperkingswet Nederlandse toeslagen op Indonesische pensioenen;De verdeling tussen belanghebbenden van het Nederlandse aandeel in de opbrengst van de Birma-spoorweg;Ordonnantie houdende voorzieningen met betrekking tot een voorlopige uitkering ter rehabilitatie van bepaalde groepen oorlogsslachtoffers;Ordonnantie tot vaststelling van de regelingen met betrekking tot definitieve uitkeringen ter rehabilitatie van bepaalde groepen van oorlogsslachtoffers, en artikel 17 van Regeling C behorende bij die ordonnantie;Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960;Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956;Uitkeringswet Indische geïnterneerden;Uitvoering van artikel 16 van het Vredesverdrag met Japan (Trb. 1951, 134), voor wat betreft de uitkeringen aan ex-krijgsgevangenen;Uitvoering van de regels neergelegd in de regeringsnota inzake het Rapport van de Commissie achterstallige Betalingen (Tweede Kamer, zitting 1952-1953, 3107, nr. 1), en de daarop gevolgde stukken en handelingen, alsmede uitvoering van de regels neergelegd in de door de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën, op advies van de Commissie van Bijstand voor de rehabilitatie van Indische oorlogsslachtoffers, vastgestelde of alsnog vast te stellen richtlijnen;Uitvoering van het Protocol tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake de regeling van het vraagstuk betreffende zekere soorten particuliere vorderingen van Nederlandse onderdanen, met notawisseling;Wet van 18 januari 1956, Stb. 40, houdende goedkeuring van de op 11 augustus 1954 te 's-Gravenhage gesloten overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië inzake overdracht door Indonesië aan Nederland van vorderingen op Nederlanders.

36

Page 37: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ministerie van FinanciënWet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen: artikel 9.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en WetenschapWet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 4.1.2 en 4.3.2;Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 33;Wet op de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 14;Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.5;Wet op het primair onderwijs, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 33Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover het betreft een algemene maatregel van bestuurs als bedoeld in artikel 38a;Wet studiefinanciering 2000;Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidAlgemene bijstandswet;Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet;Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, met uitzondering van een besluit op grond van een regeling krachtens artikel 81 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2002;Invoeringswet Wet werk en bijstand en Wet werk en bijstand;Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies;Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ;Wet inschakeling werkzoekenden;Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;Wet werk en inkomen kunstenaars.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en MilieubeheerWet inburgering.

Artikel 8

Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Ministerie van Economische ZakenElektriciteitswet 1998: de artikelen 77h en 77i;Gaswet: de artikelen:

11, vijfde lid;16;60ac;60ad;

37

Page 38: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Mededingingswet, met uitzondering van:artikel 49, eerste lid, voor zover de aanvraag is afgewezen;artikel 49c, tweede lid, van die wet voor zover de intrekking of wijziging geschiedt op de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b of c van dat artikel.

Overgangswet elektriciteitsproductiesector;Postwet;Telecommunicatiewet: de artikelen 15.2a en 15.4;Wet handhaving consumentenbescherming.

Ministerie van FinanciënWet financiële betrekkingen buitenland 1994;Wet inzake de geldtransactiekantoren;Wet op het financieel toezicht;Wet toezicht accountantsorganisaties;Wet toezicht financiële verslaggeving;Wet toezicht trustkantoren.

Ministerie van Landbouw, Natuur en VoedselkwaliteitMeststoffenwet: artikel 51, eerste lid;Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: artikel 90, eerste lid.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en WetenschapWet kinderopvang: artikel 72, eerste lid.

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidInvoerings- en aanpassingswet Pensioenwet;Pensioenwet;Wet van 22 december 1999, Stb. 592, tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enkele andere wetten onder meer met het oog op verbetering van het toezicht op de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen, invoering van een verbod op uitstelfinanciering van pensioenaanspraken en verduidelijking van de regels inzake waarde-overdracht van pensioen en aanspraken op pensioen (wijziging PSW in verband met toezicht, verbod op uitstelfinanciering en waardeoverdracht): artikel VII;Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Ministerie van Verkeer en WaterstaatLoodsenwet, met uitzondering van artikel 27f;Spoorwegwet;Wet luchtvaart: de artikelen 8.25f, eerste lid, en 8.25g, eerste lid;Wet personenvervoer 2000: de artikelen:

56, eerste lid;59, eerste lid;94, eerste lid;96, eerste lid.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportTabakswet;Warenwet

38

Page 39: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Wet marktordening gezondheidszorg, voor zover het betreft een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 4

Artikel 9

Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof.

Ministerie van Economische ZakenMijnbouwwet: de afdelingen:

5.1.1;5.1.2;5.3.

Ministerie van JustitieGerechtsdeurwaarderswet: de artikelen 45 en 54;Uitvoeringswet Nederlands-Duits Executieverdrag: een beschikking waarbij het verlof is geweigerd;Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften: een beslissing van de kantonrechter inzake de oplegging van een bestraffende sanctie, tenzij de sanctie niet meer bedraagt dan € 70, alsmede een beslissing van de kantonrechter waarin het beroep met toepassing van artikel 11, derde lid, niet-ontvankelijk wordt verklaard;Wet op het notarisambt: een beslissing van de kamer van toezicht.

Bijlage 2: Regeling verlaagd griffierecht

Artikel 1

Het tarief, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, onderdeel a, geldt indien het beroep betreft: a. een besluit inzake een uitkering bij werkloosheid of ziekte, genomen ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden;b. een besluit inzake een uitkering op grond van blijvende arbeidsongeschiktheid op grond van een wettelijk voorschrift waarbij de natuurlijke persoon ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid vanwege het Rijk invaliditeitspensioen is verzekerd, of een besluit, genomen op grond van artikel P9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet.

Artikel 2

Het tarief, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, onderdeel a, geldt voorts indien het beroep betreft een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en KoninkrijkrelatiesBeperkingswet Nederlandse toeslagen op Indonesische pensioenen;De verdeling tussen belanghebbenden van het Nederlandse aandeel in de opbrengst van de Birma-spoorweg;

39

Page 40: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

De reglementen van de Stichting Maror-gelden Overheid, de Stichting Joods Humanitair Fonds, de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma en de Stichting Het Gebaar;Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië;Garantiewet Militairen KNIL;Ordonnantie houdende voorzieningen met betrekking tot een voorlopige uitkering ter rehabilitatie van bepaalde groepen oorlogsslachtoffers;Ordonnantie tot vaststelling van de regelingen met betrekking tot definitieve uitkeringen ter rehabilitatie van bepaalde groepen van oorlogsslachtoffers, en artikel 17 van Regeling C behorende bij die ordonnantie;Samenloopregeling Indonesische pensioenen;Toeslagwet Indonesische pensioenen;Toeslagwet-1954 Indonesische uitkeringen;Uitkeringswet Indische geïnterneerden;Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen;Uitvoering van de regels neergelegd in de regeringsnota inzake het Rapport van de Commissie achterstallige Betalingen (Tweede Kamer, zitting 1952-1953, 3107, nr. 1), en de daarop gevolgde stukken en handelingen, alsmede uitvoering van de regels neergelegd in de door de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën, op advies van de Commissie van Bijstand voor de rehabilitatie van Indische oorlogsslachtoffers, vastgestelde of alsnog vast te stellen richtlijnen;Uitvoering van artikel 16 van het Vredesverdrag met Japan (Trb. 1951, 134), voor wat betreft de uitkeringen aan ex-krijgsgevangenen;Uitvoering van het Protocol tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake de regeling van het vraagstuk betreffende zekere soorten particuliere vorderingen van Nederlandse onderdanen, met notawisseling;Wet van 21 december 1951, Stb. 592, houdende een onderstandsregeling ingevolge artikel 2 Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië;Wet van 23 april 1952, Stb. 219, houdende een minimumwachtgeldregeling ingevolge artikel 3 van de Garantiewet;Wet van 18 januari 1956, Stb. 40, houdende goedkeuring van de op 11 augustus 1954 te 's-Gravenhage gesloten overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië inzake overdracht door Indonesië aan Nederland van vorderingen op Nederlanders;Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;Wet Pensioenvoorzieningen KNIL.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en WetenschapBesluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, voor zover het betreft besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijspersoneel primair onderwijs, voor zover het betreft besluiten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;Wet studiefinanciering 2000;Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidAlgemene Arbeidsongeschiktheidswet;Algemene bijstandswet;Algemene nabestaandenwet;Algemene Ouderdomswet;

40

Page 41: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Algemene Kinderbijslagwet;Algemene Weduwen- en Wezenwet;Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989;Een ministeriële regeling op grond van artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9, van de Kaderwet SZW-subsidies betreffende een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van thuiswonende gehandicapte kinderen en betreffende het verlenen van een eenmalige uitkering ter tegemoetkoming in immateriële schade aan werknemers die ten gevolge van blootstelling aan asbest ernstig ziek zijn geworden;Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet;Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid;Invoeringswet Wet werk en bijstand;Liquidatiewet Ongevallenwet;Ongevallenwet;Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria;Toeslagenwet;Werkloosheidswet;Wet arbeid en zorg: hoofdstuk 3, afdeling 2;Wet arbeid gehandicapte werknemers;Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ;Wet financiering sociale verzekeringen, voor zover het betreft besluiten van de Sociale verzekeringsbank of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;Wet gevolgen brutering uitkeringsregelingen;Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;Wet sociale werkvoorziening;Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen;Wet voorzieningen gehandicapten;Wet werk en bijstand;Wet werk en inkomen kunstenaars;Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;Wet Werkloosheidsvoorziening;Ziektewet.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportAlgemene Wet Bijzondere Ziektekosten;Wet buitengewoon pensioen 1940-1945;Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet;Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers;Wet maatschappelijke ondersteuning;Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945;Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945;Ziekenfondswet;Zorgverzekeringswet: de artikelen 69, 70, 96 en 118a.

41

Page 42: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en MilieubeheerWet op de huurtoeslag;Wet inburgering.

ARTIKEL II

De Wet op de Raad van State wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 29 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid en van het lid, genummerd 2a, tot vierde lid, een lid tussengevoegd, luidende:

2. De Afdeling vormt en bezet op voorstel van de voorzitter voorts een grote kamer. Deze bestaat uit vijf leden, van wie een als voorzitter optreedt.

2. In het derde lid (nieuw) wordt “een meervoudige kamer” vervangen door: een meervoudige of grote kamer.

BIn artikel 30 wordt “een meervoudige kamer” vervangen door: een meervoudige of grote kamer.

CTitel II van hoofdstuk II vervalt.

ARTIKEL III

De Beroepswet wordt gewijzigd als volgt:

ANa artikel 3 wordt een nieuw artikel 3a ingevoegd, luidende:

Artikel 3aDe Centrale Raad van Beroep vormt en bezet op voorstel van de president een grote kamer. Deze bestaat uit vijf leden, van wie een als voorzitter optreedt.

BTitel II, artikel 28a en de bijlage vervallen, onder vernummering van Titel III tot titel II.

ARTIKEL IV

De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:

ANa artikel 4 wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd, luidende:

42

Page 43: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 4aHet College vormt en bezet op voorstel van de president een grote kamer. Deze bestaat uit vijf leden, van wie een als voorzitter optreedt.

BTitel III, met uitzondering van artikel 31, en de bijlage vervallen.

ARTIKEL V

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gewijzigd als volgt:

AHet opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk V komt te luiden:

Afdeling 2. Beroep en hoger beroep

BIn artikel 25a, derde lid, wordt “de administratieve rechter” vervangen door: de bestuursrechter.

CDe aanhef van artikel 26, eerste lid, komt te luiden:

In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:

DIn artikel 26a, eerste lid, wordt “artikel 8:1, eerste lid,” vervangen door: artikel 8:1.

EArtikel 27b vervalt.

FNa artikel 27g wordt een artikel tussengevoegd, luidende:

Artikel 27hDe artikelen 27c tot en met 27g zijn van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.

GAfdeling 3 van hoofdstuk V vervalt, onder vernummering van de afdelingen 4 en 5 tot 3 en 4.

HAan het tweede lid van artikel 28a wordt toegevoegd: Hij zendt daarbij mee een afschrift van het proces-verbaal van de zitting.

IIn artikel 29 wordt “titel 8.4” vervangen door: titel 8.5.

43

Page 44: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL VI

Artikel IVA van onderdeel 6 van de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Stb. 650) vervalt.

44

Page 45: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

DEEL B Wijziging van andere wetten

Ministerie van Algemene Zaken

ARTIKEL IArtikel 6 van de Hamsterwet vervalt.

ARTIKEL IIArtikel 19 van de Noodwet voedselvoorziening vervalt.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

ARTIKEL IIIDe Algemene pensioenswet politieke ambtsdragers wordt gewijzigd als volgt:

AIn artikel 121 vervallen de aanduiding “1.” en het tweede lid.

BArtikel 162 vervalt

ARTIKEL IV

Artikel 9c van de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië komt te luiden als volgt:

Artikel 9cIn afwijking van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te ’s Gravenhage bevoegd.

ARTIKEL VDe Gemeentewet wordt gewijzigd als volgt:

AHet derde lid van artikel 234 vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met het negende lid tot het derde tot en met het achtste lid.

BArtikel 281a komt te luiden als volgt:

Artikel 281aIn afwijking van artikel 8:4, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 268, eerste lid, dan wel tegen een vernietigingsbesluit als bedoeld in de artikelen 85, tweede lid, en 87a,

45

Page 46: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

eerste lid, beroep instellen. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

ARTIKEL VIDe Kieswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel D9 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt luiden:

1. Artikel 7:1 en titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op beschikkingen als bedoeld in de artikelen D3, achtste lid, D6 en D8.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en het vierde lid tot het tweede en het derde lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt “de Afdeling” vervangen door “de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”, en “artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht” door: artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

B

Artikel G5 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het eerste en tweede lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt “Artikel D9, tweede tot en met vierde lid,” vervangen door: Artikel D9.

C

Artikel I7 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “kan een belanghebbende en iedere kiezer beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State” vervangen door: kan, in afwijking van artikel 8:1 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, beroep worden ingesteld door een belanghebbende en iedere kiezer.

2. In het tweede lid wordt “Artikel D9, tweede tot en met vierde” vervangen door: Artikel D9.

3. In het derde tot en met het vijfde lid wordt “Afdeling” telkens vervangen door: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

D

Artikel S5 wordt gewijzigd als volgt:

46

Page 47: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

1. In het eerste lid wordt “kan een belanghebbende en iedere kiezer beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State” vervangen door: kan, in afwijking van artikel 8:1 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, beroep worden ingesteld door een belanghebbende en iedere kiezer.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De artikelen D9 en I7, eerste lid, tweede volzin, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VIIArtikel 274a van de Provinciewet komt te luiden als volgt:

Artikel 274aIn afwijking van artikel 8:4, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 261, eerste lid, dan wel tegen een vernietigingsbesluit als bedoeld in de artikelen 83, tweede lid, beroep instellen. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

ARTIKEL VIIIDe Wet gemeenschappelijke regelingen wordt gewijzigd als volgt.

AIn artikel 103f vervallen het eerste en het tweede lid, alsmede de aanduiding “3.”.

BArtikel 122 vervalt.

ARTIKEL IXIn artikel 2 van de Wet opheffing particuliere banken van leening vervalt het eerste lid, alsmede de aanduiding “1.”.

Ministerie van Buitenlandse Zaken

ARTIKEL XArtikel 14 van de Sanctiewet 1977 vervalt.

Ministerie van Defensie

ARTIKEL XIDe Kaderwet dienstplicht wordt gewijzigd als volgt:

AIn artikel 10 vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding “1.”.

47

Page 48: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

BHet zevende lid van artikel 11 vervalt.

CArtikel 15 komt te luiden:

Artikel 15 Beroep bij de bestuursrechterOp besluiten van Onze Minister ingevolge artikel 13 is hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

DIn de INHOUDSOPGAVE wordt “artikel 15 Beroep op de administratieve rechter” vervangen door: artikel 15 Beroep bij de bestuursrechter.

ARTIKEL XIIDe artikelen 7b en 18 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst vervallen.

Ministerie van Economische Zaken

ARTIKEL XIIIArtikel 82 van de Elektriciteitswet 1998 vervalt.

ARTIKEL XIVArtikel 13 van de In- en uitvoerwet komt te luiden als volgt:

Artikel 13De beschikking van Onze Minister van Economische Zaken, bedoeld in artikel 2a, vijfde lid, en de beschikking, genomen krachtens artikel 2a, zesde lid, voor zover de in dat lid bedoelde regelen de bevoegdheid van Onze Minister van Economische Zaken omvatten om bij beschikking te bepalen dat de uitvoer van de in dat lid bedoelde goederen zonder vergunning verboden is, worden beschouwd als een beslissing als bedoeld in artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de procedure ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag van een ingevolge die beschikking vereiste vergunning.

ARTIKEL XVArtikel 9 van de Kaderwet EZ-subsidies vervalt.

ARTIKEL XVIDe artikelen 89h, 89i en 89j van de Mededingingswet vervallen.

ARTIKEL XVIIArtikel 38 van de Metrologiewet vervalt.

ARTIKEL XVIIIArtikel 142 van de Mijnbouwwet wordt gewijzigd als volgt:

48

Page 49: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het eerste en tweede lid.

2. Het eerste zinsdeel van het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

2. Op het beroep tegen besluiten op grond van de afdelingen 5.1.1 en 5.1.2 en 5.3 tot en met 5.6 is hoofdstuk V, afdelingen 2 tot en met 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing,

ARTIKEL XIXArtikel 7 van de Prijzenwet vervalt.

ARTIKEL XXIn artikel 17.1 van de Telecommunicatiewet vervallen het eerste en het tweede lid, alsmede de aanduiding “3.”.

ARTIKEL XXIArtikel 63 van de Waarborgwet 1986 vervalt.

ARTIKEL XXIIArtikel 10 van de Wet energiebesparing toestellen vervalt.

ARTIKEL XXIIIArtikel 8 van de Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding vervalt.

ARTIKEL XXIVHet vijfde lid van artikel 5 van de Wet uitvoering EG-mededingingsvorderingen vervalt.

ARTIKEL XXVParagraaf 5 van de Wet uitvoering internationaal Energieprogramma vervalt, onder vernummering van de paragrafen 6 en 7 tot de paragrafen 5 en 6.

ARTIKEL XXVIArtikel 23 van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 vervalt.

ARTIKEL XXVIIArtikel 10 van de Winkeltijdenwet vervalt.

Ministerie van Financiën

ARTIKEL XXVIIIIn artikel 3 van hoofdstuk 12 van de Aanpassingswet euro wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

ARTIKEL XXIXIn artikel 2 van de Goedkeuringswet Overeenkomst ex artikel K.3 Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de

49

Page 50: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

douaneadministraties (Trb. 1998, 174) wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

ARTIKEL XXXDe Wet inkomstenbelasting 2001 wordt gewijzigd als volgt:

AIn het tweede lid van artikel 3.37 vervalt de eerste volzin.

BIn het achtste lid van artikel 3.42 vervalt de eerste volzin.

ARTIKEL XXXITitel IVA van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten vervalt.

ARTIKEL XXXIITitel IIA van de Wet op de registeraccountants vervalt.

ARTIKEL XXXIIIArtikel 1:45 van de Wet op het financieel toezicht vervalt.

ARTIKEL XXXIVArtikel 46 van de Wet toezicht accountantsorganisaties vervalt.

ARTIKEL XXXVIn artikel 44 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 vervallen het eerste lid, de aanduiding “2.”, en het derde lid.

Ministerie van Justitie

ARTIKEL XXXVIIn artikel 4 van de Goedkeuringswet DIS-Overeenkomst wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

ARTIKEL XXXVIIIn artikel 6 van de Goedkeuringswet Europol-Overeenkomst en Protocol inzake Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

ARTIKEL XXXVIIIDe Goedkeuringswet van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II wordt gewijzigd als volgt:

AIn artikel 7 wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

50

Page 51: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

BIn artikel 8 wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

ARTIKEL XXXIXArtikel 4 van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits executieverdrag komt te luiden als volgt.

Artikel 41. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift een maand.2. De artikelen 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL XLDe Uitvoeringswet verordening Europese coöperatieve vennootschap wordt gewijzigd als volgt.

ADe tweede volzin van het eerste lid van artikel 6 vervalt.

BArtikel 9, tweede volzin, vervalt.

ARTIKEL XLIDe Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap wordt gewijzigd als volgt:

ADe tweede volzin van het eerste lid van artikel 5 vervalt.

BArtikel 7, tweede volzin, vervalt.

ARTIKEL XLIIHet tweede lid van artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 komt te luiden:

2. Op het beroep tegen een besluit, gegeven op grond van de artikelen 43 en 45 vierde lid, zijn de artikelen 70 eerste lid en 89 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL XLIIIParagraaf 6 van titel Va van de Wet op de kansspelen vervalt.

ARTIKEL XLIVDe Wet op de rechterlijke organisatie wordt gewijzigd als volgt:

AIn artikel 77, eerste lid, onderdeel e, wordt “administratieve rechters” vervangen door: bestuursrechters. “administratieve rechter” wordt vervangen door: bestuursrechter.

BIn artikel 78 wordt “administratieve rechter” telkens vervangen door: bestuursrechter.

51

Page 52: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL XLVArtikel 47 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervalt.

ARTIKEL XLVIParagraaf 4 van de Wet schadefonds olietankschepen vervalt.

ARTIKEL XLVIIIn het eerste lid van artikel 70 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

ARTIKEL XLVIIIHet derde lid van artikel 311a van het Wetboek van Koophandel vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.

ARTIKEL XLIXHet vijfde lid van artikel V van de Wijzigingswet Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek enz. (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen) vervalt.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

ARTIKEL LArtikel 8 van de Boswet vervalt.

ARTIKEL LIArtikel 47 van de Diergeneesmiddelenwet vervalt.

ARTIKEL LIIArtikel 109 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren vervalt.

ARTIKEL LIIIDe Herinrichtingswet Oost-Grongingen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën wordt gewijzigd als volgt:

AIn het vierde lid van artikel 13 vervalt “bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”.

BIn het vierde lid van artikel 77 vervalt “bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”.

CIn artikel 78 vervalt “bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”.

ARTIKEL LIVArtikel 41 van de Kaderwet diervoeders vervalt.

52

Page 53: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL LVArtikel 46 van de Landbouwwet vervalt.

ARTIKEL LVIArtikel 14 van de Landbouwkwaliteitswet vervalt.

ARTIKEL LVIIArtikel 42 van de Meststoffenwet vervalt.

ARTIKEL LVIIIIn artikel 39 van de Natuurbeschermingswet 1998 vervallen het eerste lid en de aanduiding “2.”.

ARTIKEL LIXArtikel 16 van de Plantenziektewet vervalt.

ARTIKEL LXDe Reconstructiewet concentratiegebieden wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 29 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het besluit tot goedkeuring, bedoeld in artikel 17, eerste of vijfde lid, maakt in beroep deel uit van het daaraan ten grondslag liggende besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

BArtikel 44 vervalt.

ARTIKEL LXIArtikel 119 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden vervalt.

ARTIKEL LXIIArtikel 19 van de Wet inrichting landelijk gebied vervalt.

ARTIKEL LXIIIArtikel 86 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 vervalt.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

ARTIKEL LXIVIn artikel 5 van de Experimentenwet onderwijs vervallen het eerste lid en de aanduiding “2.”.

53

Page 54: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL LXVArtikel 3 van de Tijdelijke wet aanwijzing bèta-opleidingen komt te luiden:

Artikel 3Indien de uitspraak op een beroep tegen een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 2, eerste lid strekt tot toestemming als bedoeld in dat lid, treden de gevolgen daarvan in met ingang van het studiejaar dat aanvangt na het studiejaar waarin de uitspraak is gedaan.

ARTIKEL LXVIDe Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:

AHet opschrift van hoofdstuk 10 komt te luiden:

Hoofdstuk 10 Beroep bij de bestuursrechter

BArtikel 10.1 vervalt.

ARTIKEL LXVIIDe Wet op de expertisecentra wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 72 vervalt.

BDe tweede volzin van het vijfde lid van artikel 134 vervalt.

CHet zesde lid van artikel 170 komt te luiden:

6. Tegen een besluit van de rechtspersoon kan beroep worden ingesteld door het bevoegd gezag.

ARTIKEL LXVIIIDe Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt gewijzigd als volgt:

AHet opschrift van hoofdstuk 14 komt te luiden:

Hoofdstuk 14 Beroep bij de bestuursrechter

CArtikel 14.1 vervalt.

ARTIKEL LXIXDe Wet op het primair onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

54

Page 55: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

AHet zesde lid van artikel 22 komt te luiden:

6. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt gelijkgesteld met een uitspraak in administratief beroep.

BArtikel 71 vervalt.

CDe tweede volzin van het vijfde lid van artikel 140 vervalt.

DHet zevende lid van artikel 184 komt te luiden:

7. Tegen een besluit van de rechtspersoon kan beroep worden ingesteld door het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur van de centrale dienst.

EArtikel 185 wordt gewijzigd als volgt:

1.De derde volzin van het tweede lid vervalt.

ARTIKEL LXXDe Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

ADe tweede volzin van het vijfde lid van artikel 96g vervalt

BDe artikelen 75c1, 105 en 111 vervallen.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

ARTIKEL LXXIHet vierde lid van artikel 24 van de Liquidatiewet ongevallenwetten vervalt.

ARTIKEL LXXIIArtikel 162 van de Pensioenswet vervalt.

ARTIKEL LXXIIIArtikel 37a van de Toeslagenwet vervalt.

ARTIKEL LXXIVArtikel 128 van de Werkloosheidswet vervalt.

ARTIKEL LXXVArtikel 95b van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen vervalt.

55

Page 56: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL LXXVIArtikel 69b van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten vervalt.

ARTIKEL LXXVIIArtikel 92 van de Wet financiering sociale verzekeringen vervalt.

ARTIKEL LXVIIIArtikel 87a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering vervalt.

ARTIKEL LXXIXIn artikel 12 van de Wet privatisering FVP vervallen de aanduiding “1.” En het tweede lid.

ARTIKEL LXXXDe Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 83 komt te luiden:

Artikel 83 BeroepTegen een besluit op grond van artikel 48 eerste, tweede en zesde lid kan beroep worden ingesteld door de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank.

ARTIKEL LXXXIArtikel 113 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen vervalt.

ARTIKEL LXXXIIArtikel 157 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling vervalt.

ARTIKEL LXXXIIIArtikel 72d van de Ziektewet vervalt.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

ARTIKEL LXXXIVArtikel 43 van de Grondwaterwet vervalt.

ARTIKEL LXXXVIn artikel 60 van de Loodsenwet vervallen de aanduiding “1.” en het tweede lid.

ARTIKEL LXXXVIHet eerste lid van artikel 30 van de Luchtvaartwet komt te luiden:

1. Het beroep tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 23, eerste lid, of 27, eerste lid, kan mede de in artikel 26, eerste lid, bedoelde aanwijzingen en voorschriften omvatten

56

Page 57: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL LXXXVIIDe Ontgrondingenwet wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 17 vervalt.

BArtikel 21d vervalt.

CArtikel 29 vervalt.

ARTIKEL LXXXVIIIHet tweede lid van artikel 18 van de Schepenwet vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

ARTIKEL LXXXIXDe Spoedwet wegverbreding wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 13 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 13 (beroepstermijn)

2. Het eerste lid en de aanduiding “2.” vervallen.

BArtikel 15, tweede lid, onderdeel c, onder 1, vervalt, onder vernummering van de subonderdelen 2 en 3 naar 1 en 2.

CHet tweede lid van artikel 18 vervalt, onder vernummering van het derde en het vierde lid tot het tweede en het derde lid.

ARTIKEL XCDe Tracéwet wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 15, tweede lid, onderdeel c, onder 1, vervalt, onder vernummering van de subonderdelen 2 en 3 naar 1 en 2.

BHet eerste lid van artikel 25a van de Tracéwet vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het eerste en tweede lid.

ARTIKEL XCIDe Waterschapswet wordt gewijzigd als volgt:

57

Page 58: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

AIn artikel 5 vervallen het tweede lid en de aanduiding “1.” voor het eerste lid.

BArtikel 162 komt te luiden:

In afwijking van artikel 8.4, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit van gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 156, eerste lid.

ARTIKEL XCIIArtikel 12 van de Wedervergeldingswet zeescheepvaart vervalt.

ARTIKEL XCIIIArtikel 33 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit vervalt.

ARTIKEL XCIVArtikel 10 van de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot vervalt.

ARTIKEL XCVIn artikel 8.25i van de Wet luchtvaart vervalt het eerste lid, onder vernummering van het tweede en het derde lid tot het eerste en het tweede lid.

ARTIKEL XCVIArtikel 11 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting vervalt.

ARTIKEL XCVIIIn artikel 7i van de Wet op de waterkering vervallen het eerste lid en de aanduiding “2.”.

ARTIKEL XCVIIIArtikel 105 van de Wet personenvervoer 2000 komt te luiden als volgt:

Artikel 105In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van de artikelen 56, eerste lid, 59, eerste lid, 94, eerste lid, en 96, eerste lid, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

ARTIKEL XCIXDe Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt gewijzigd als volgt:

AHet opschrift van hoofdstuk III komt te luiden:

Hoofdstuk III Beroep op de bestuursrechter

BIn artikel 16 vervallen het eerste lid en de aanduiding “2.”.

58

Page 59: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL CIn artikel 10 van de Wet verontreiniging zeewater wordt “administratieve rechter” vervangen door: bestuursrechter.

ARTIKEL CIHoofdstuk 6 van de Wet vervoer binnenvaart vervalt, onder vernummering van de hoofdstukken 7 en 8 tot de hoofdstukken 6 en 7.

ARTIKEL CIIHoofdstuk XI van de Wet vervoer over zee vervalt, onder vernummering van de hoofdstukken XII en XIII tot de hoofdstukken XI en XII.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

ARTIKEL CIIIArtikel 63 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten vervalt.

ARTIKEL CIVIn artikel 38 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 vervallen het eerste lid, de aanduiding “2.”, en het derde lid.

ARTIKEL CVDe Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet wordt gewijzigd als volgt:

AIn artikel 45 vervallen het eerste lid, de aanduiding “2.”, en het derde lid.

BIn artikel 54, zesde lid, wordt “een bezwaarschrift dan wel een beroep, bedoeld in artikel 45,” vervangen door: een bezwaarschrift dan wel een beroepschrift,.

ARTIKEL CVIIn artikel 34 van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers vervallen het eerste lid, de aanduiding “2.”, en het derde lid.

ARTIKEL CVIIArtikel 105 van de Wet marktordening gezondheidszorg komt te luiden:

Artikel 105Met betrekking tot besluiten waarbij consumenten of patiënten belanghebbend kunnen zijn, worden voor de toepassing van artikel 4 van de bij de Algemene wet bestuursrecht behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak op landelijk niveau werkzaam zijnde consumenten- en patiëntenorganisaties als belanghebbenden aangemerkt.

ARTIKEL CVIIIArtikel 38 van de Wet toelating zorginstellingen vervalt.

59

Page 60: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ARTIKEL CIXIn artikel 56 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 vervallen het eerste lid, de aanduiding “2.”, en het derde lid.

ARTIKEL CXIn artikel 44 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 vervallen het eerste lid, de aanduiding “2.”, en het derde lid.

ARTIKEL CXIArtikel 116 van de Zorgverzekeringswet vervalt.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

ARTIKEL CXIIArtikel 44 van de Huisvestingswet wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het eerste tot en met het derde lid.

2. Het eerste lid (nieuw) komt te luiden:

1. Bij een beroep tegen een besluit tot vordering als bedoeld in artikel 40, eerste lid, blijven artikel 7:1 en titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing.

ARTIKEL CXIIIDe Interimwet stad-en-milieubenadering wordt gewijzigd als volgt:

AArtikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het eerste tot en met het derde lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt “Bij de toepassing van het tweede lid” vervangen door: Bij de toepassing van het eerste lid.

BHet eerste lid van artikel 19 vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het eerste en tweede lid.

ARTIKEL CXIVArtikel 50 van de Kernenergiewet vervalt.

ARTIKEL CXVArtikel 15 van de Leegstandwet wordt gewijzigd als volgt:

1. Het achtste lid vervalt, onder vernummering van het negende lid tot het achtste lid.

60

Page 61: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

2. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden als volgt:

8. Elk beding dat strijdig is met dit artikel of met artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, is nietig.

ARTIKEL CXVIIn het tweede lid van artikel 73 van de Reconstructiewet Midden-Delfland vervalt het zinsdeel “bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”.

ARTIKEL CXVIIArtikel 2a van de Wet ammoniak en veehouderij wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het vijfde en zesde lid.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “voor de toepassing van het vijfde lid” vervangen door: voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. In de tweede volzin van het zesde lid (nieuw) vervalt de zinsnede “en het vijfde”.

ARTIKEL CXVIIIArtikel 14 van de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting vervalt.

ARTIKEL CXIXArtikel 26 van de Wet bescherming Antarctica vervalt.

ARTIKEL CXXHoofdstuk VIII van de Wet bodembescherming vervalt.

ARTIKEL CXXIDe Wet geluidhinder wordt gewijzigd als volgt:

AHet opschrift van hoofdstuk XII komt te luiden:

Hoofdstuk XII. Beroep op de bestuursrechter

BArtikel 146 vervalt.

ARTIKEL CXXIIDe Wet inzake de luchtverontreiniging wordt gewijzigd als volgt:

Hoofdstuk VIII vervalt.

ARTIKEL CXXIIIDe Wet milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

61

Page 62: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

AHet opschrift van hoofdstuk 20 komt te luiden:

Hoofdstuk 20. Beroep bij de bestuursrechter

BArtikel 20.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste en het derde lid vervallen, onder vernummering van het tweede lid tot het eerste lid, en van het vierde tot en met het zevende lid tot het tweede tot en met het vijfde lid.

2. In het tweede lid wordt “De Afdeling” vervangen door: De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

5. In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een besluit als bedoeld in artikel 18.16a, eerste, tweede en vijfde lid, beroep worden ingesteld bij de rechtbank te ’s Gravenhage.

CArtikel 20.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste en tweede lid vervallen, onder vernummering van het derde en vierde lid tot het eerste en tweede lid.

2. Het eerste lid (nieuw) komt te luiden:

1. In afwijking van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld tegen een beschikking houdende een aanwijzing, een verklaring of een verzoek als bedoeld in de artikelen 5.23, eerste lid, 8.31a, eerste lid, 8.36a, 8.39, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 17.5, eerste lid, door het bevoegd gezag ten aanzien van de beschikking waarop de aanwijzing, de verklaring of het verzoek betrekking heeft.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt “derde lid” vervangen door: eerste lid.

DArtikel 20.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

a. De eerste volzin komt te luiden als volgt:

Een besluit op grond van:deze wetde artikelen 34 en 40 van de Mijnbouwwet;hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;de Kernenergiewet;

62

Page 63: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

de Wet geluidhinder;de Grondwaterwet;de Wet inzake de luchtverontreinigingde Wet verontreiniging oppervlaktewaterende Wet verontreiniging zeewater;de Wet bodembescherming;de Wet bescherming Antarctica;de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, ende artikelen 125 van de Gemeentewet, 122 van de Provinciewet, 61 van de Waterschapswet en 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het besluiten betreft die betrekking hebben op handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten waarop hoofdstuk 18 van deze wet van toepassing is,

waartegen ingevolge artikel 2 van de bij de Algemene wet bestuursrechtspraak behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden ingesteld, treedt in werking met ingang van:

de dag na de dag waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift afloopt; dan welindien ingevolge artikel 7:1, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar kan worden gemaakt: met ingang van de dag na de dag waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van een beroepschrift afloopt.

b. In de tweede volzin wordt “een besluit als bedoeld in het zevende lid” vervangen door: een besluit als bedoeld in het vijfde lid.

2. In het tweede lid wordt “een besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid” vervangen door: een besluit als bedoeld in het eerste lid.

EIn artikel 20.5 wordt “een besluit als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid,” vervangen door “een besluit als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid”, en “in afwijking van artikel 20.3, eerste lid” door: in afwijking van dat lid.

FIn artikel 20.6, eerste lid, wordt “besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid,” vervangen door: besluiten als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid,.

GIn artikel 20.15 wordt “administratieve rechter” telkens vervangen door “bestuursrechter”, en “beroepen op grond van artikel 20.1” door: beroepen tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid,.

ARTIKEL CXXIVArtikel 21 van de Wet op de architectentitel vervalt.

ARTIKEL CXXVArtikel 8.2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste tot en met derde lid worden vervangen door twee leden, luidende als volgt:

63

Page 64: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

1. Bij een beroep tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan kunnen geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op een grond die berust op een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, of artikel 4.4, eerste lid, voor zover deze betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is.2. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist op een beroep tegen:a. een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan,b. een besluit als bedoeld in artikel 3.1, derde lid,c. een besluit omtrent wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid,d. een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.11, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid,e. een besluit op een verzoek om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 6.8 of 6.9, enf. een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan, alsmede herzieningen van het desbetreffende exploitatieplan en besluiten omtrent de afrekening en herberekende exploitatiebijdragen van het desbetreffende exploitatieplan,binnen twaalf maanden na afloop van de beroepstermijn.

2. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot het derde en vierde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt “het derde lid” vervangen door: het tweede lid.

ARTIKEL CXXVIHet eerste lid van artikel 70b van de Woningwet komt te luiden als volgt:

1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft bij de behandeling van een beroep tegen een koninklijk besluit dat strekt tot intrekking van de toelating, aanvankelijk overeenkomstige toepassing aan artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht en kan nadien overeenkomstige toepassing geven aan artikel 8:53 van die wet.

64

Page 65: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

DEEL C Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11. Op het bezwaar of beroep tegen een besluit dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. 2. Op het hoger beroep tegen een uitspraak die is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing.

Artikel 2Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 3Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing bestuursprocesrecht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

65

Page 66: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

66

Page 67: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht)

Memorie van toelichting

Inhoudsopgave

Algemeen

I. INLEIDING

1. Strekking van het wetsvoorstel2. Voorbereiding van dit wetsvoorstel3. Verhouding tot andere wetsvoorstellen en voornemens4. Bestuurslasten, administratieve lasten en budgettaire gevolgen5. Opbouw van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting

II. CONCENTRATIE VAN HET BESTUURSPROCESRECHT IN DE AWB

1. De huidige systematiek van de wetgeving2. Reden voor wijziging3. De nieuwe systematiek4. De bijlagen bij de Awb5. Griffierechten en indexering

III. NAAR EEN SLAGVAARDIGER BESTUURSPROCESRECHT

1. Algemeen2. Intrekkings- en wijzigingsbesluiten hangende bezwaar of beroep3. Het passeren van gebreken in een besluit4. De hoorplicht in bezwaar en administratief beroep en in het klachtrecht5. Een “grote kamer”6. Conclusies in de bestuursrechtspraak7. Het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht8. Proceseconomie in hoger beroep9. Incidenteel hoger beroep10. De judiciële lus

IV. OVERIGE ASPECTEN

1. Implementatie van Verordening (EG) 1/20032. Evaluatie fiscaal procesrecht

V. AANPASSINGSWETGEVING

67

Page 68: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikelsgewijs

DEEL A

DEEL B

DEEL C

68

Page 69: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Algemeen

I. INLEIDING

1. Strekking van het wetsvoorstel

In dit wetsvoorstel is een reeks voorstellen tot wijziging van het bestuursprocesrecht samengebracht. Deze vallen uiteen in drie groepen:

inhoudelijke wijzigingen, gericht op stroomlijning van procedures en bevordering van een effectieve geschilbeslechting;

meer technische wijzigingen, onder meer gericht op verbetering van de toegankelijkheid van de wetgeving door het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk te concentreren in de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

overige wijzigingen.

De eerste groep omvat wijzigingen die beogen om het bestuursprocesrecht te stroomlijnen en slagvaardiger te maken, en om een effectievere geschillenbeslechting mogelijk te maken. Deze wijzigingen zijn grotendeels eerder aangekondigd in het kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht, zoals neergelegd in de nota “Naar een slagvaardiger bestuursrecht” (Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr. 16). Concreet gaat het om:

stroomlijning van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb (meenemen van nieuwe of gewijzigde besluiten in een lopende bezwaar- of beroepsprocedure);

verruiming van de mogelijkheden om gebreken in een besluit te passeren als daardoor geen belanghebbenden zijn benadeeld;

aanpassing van de regeling van het horen in bezwaar en administratief beroep en in het klachtrecht;

instelling van een zogenaamde “grote kamer” voor belangrijke richtinggevende uitspraken in hoogste instantie;

invoering van de mogelijkheid tot het nemen van onafhankelijke conclusies in belangrijke zaken bij de hoogste bestuursrechters;

invoering van een relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht; verruiming van de mogelijkheden tot het enkelvoudig afdoen van het hoger beroep; invoering van de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep; invoering van de mogelijkheid voor de hogerberoepsrechter om te bepalen dat tegen

een ter uitvoering van zijn uitspraak genomen besluit slechts beroep bij hem openstaat en niet weer bij de rechtbank (de zogeheten “”judiciële lus”):

De tweede groep omvat een aantal meer technische wijzigingen. Deze zijn in hoofdzaak gericht op concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb. Thans is een deel van het bestuursprocesrecht nog geregeld in andere wetten, zoals de Wet op de Raad van State (Wet RvS), de Beroepswet, de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wet bbo) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Dit geldt met name voor de bepalingen over het hoger beroep. Deze zijn destijds niet in de Awb opgenomen, omdat toen nog rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat de organisatie van het hoger beroep binnen afzienbare termijn ingrijpend zou worden gewijzigd.

Inmiddels zien wij echter geen aanleiding meer om dergelijke ingrijpende wijzigingen door te voeren, omdat de huidige inrichting van de bestuursrechtspraak op hoofdlijnen goed

69

Page 70: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

voldoet. Daarom ligt het in de rede om nu ook het hoger beroep in de Awb te regelen. Aldus zal de Awb een complete codificatie van het bestuursprocesrecht gaan bevatten, zoals steeds het uiteindelijke doel is geweest. Dit komt de toegankelijkheid en overzichtelijkheid van de wetgeving ten goede.

De derde groep bestaat uit enkele wijzigingen die om andere reden wenselijk zijn. Daarbij gaat het in de eerste plaats om wijzigingen ter implementatie van Verordening (EG) 1/2003, inzake de decentrale toepassing van het Europese mededingingsrecht. In de tweede plaats gaat het om enkele kleine wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van het fiscaal procesrecht.

2. Voorbereiding van dit wetsvoorstel

Het onderhavige wetsvoorstel is gebaseerd op een voorontwerp dat op 25 april 2006 openbaar is gemaakt (te vinden op www.justitie.nl). Vervolgens heeft een aantal instanties desgevraagd over dit voorontwerp geadviseerd: het Adviescollege toetsing administratieve lasten, de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak, de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), de Sociaal-Economische Raad en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Verder heeft een groot aantal ministeries gereageerd.

Daarnaast heeft de Commissie verbetervoorstellen bestuursrecht van de RvdR in oktober 2006 een eindrapport uitgebracht, met diverse voorstellen ter verbetering van de toepassing van het bestuursprocesrecht. Voorts moet hier worden gewezen op het ongevraagd advies van de Raad van State gedateerd oktober 2005 (het eerste “terugkoppelingsadvies”) op basis van praktijkervaringen in en met de bestuursrechtspraak, dat enige verbetervoorstellen bevat. Bovendien is het voorontwerp van 25 april 2006 door diverse wetenschappers becommentarieerd.

Bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel hebben wij dankbaar gebruik gemaakt van alle hiervoor aangeduide adviezen en commentaren. Dit heeft geleid tot een groot aantal verbeteringen van en aanvullingen op het voorontwerp van 25 april 2006.

3. Verhouding tot andere wetsvoorstellen en voornemens

Het onderhavige wetsvoorstel bevat de meeste, maar niet alle aangekondigde of in procedure zijnde wetgevingsvoornemens op het gebied van het bestuursprocesrecht. Van belang zijn voorts de volgende wetsvoorstellen of voornemens daartoe: het initiatiefwetsvoorstel Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken I 2005/06, 29 934, nr. A). Dit wetsvoorstel is inmiddels door beide Kamers van de Staten-Generaal aanvaard. Bij brief van 6 maart 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 29 934, nr. 24) heeft de tweede overgetekende aan de Staten-Generaal medegedeeld dat de regering zal overgaan tot bekrachtiging van het wetsvoorstel, zodra verzekerd is dat tegelijk met de dwangsomregeling een wetsvoorstel inzake aanpassing van de termijnen voor het beslissen op bezwaarschriften en op verzoeken ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur in werking zal treden. Laatstgenoemd wetsvoorstel zal zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal worden ingediend; Medio 2008 zal bij de Staten-Generaal worden ingediend een wetsvoorstel herverkaveling rechtsmacht bestuursrechtspraak, waarin de bevoegdheidsverdeling tussen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) wordt gestroomlijnd.

70

Page 71: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Eind 2007 is een voorontwerp Elektronisch verkeer met de bestuursrechter in consultatie gegeven. Een op dit voorontwerp gebaseerd wetsvoorstel zal naar verwachting tegelijkertijd met het onderhavige wetsvoorstel aan de Raad van State worden voorgelegd; Voorjaar 2007 is een voorontwerp schadevergoeding en nadeelcompensatie in consultatie gegeven. Een daarop gebaseerd wetsvoorstel zal medio 2008 aan de Raad van State worden voorgelegd; bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is thans aanhangig een initiatiefwetsvoorstel Wet bestuurlijke lus Awb (Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nrs. 1-3). Inmiddels is – naar aanleiding van het advies van de Raad van State terzake – een gewijzigd voorstel met een daarbij behorende toelichting aan de Tweede Kamer Staten-Generaal voorgelegd (Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nrs. 4-6).

4. Bestuurslasten, administratieve lasten en budgettaire gevolgen

Van de onderdelen van dit wetsvoorstel die zijn gericht op stroomlijning van het bestuursprocesrecht, mag worden verwacht dat deze zullen bijdragen aan een vermindering van de lasten die voor het bestuur aan het voeren van bestuursrechtelijke procedures zijn verbonden. Daarom zal het onderhavige wetsvoorstel ook een neerwaarts effect hebben op de budgetten die met het voeren van bestuursrechtelijke procedures zijn gemoeid. Dit effect kan echter niet worden gekwantificeerd, omdat onbekend is om hoeveel procedures het gaat en wat de besparing per procedure zal zijn; dit laatste zal per soort procedure sterk verschillen.

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld het bedrag van de forfaitaire proceskostenvergoeding die bestuursorganen bij verlies van een procedure moeten betalen, voortaan te indexeren op dezelfde wijze als de griffierechten die de burgers moeten betalen. Daardoor zal het budgettaire beslag dat met deze vergoedingen is gemoeid, nominaal stijgen. Ook dit kan niet worden gekwantificeerd, omdat niet bekend is hoeveel proceskostenvergoedingen jaarlijks worden betaald. Bovendien is in reële termen geen sprake van een stijging.

Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Er worden geen nieuwe informatieverplichtingen in het leven geroepen.

5. Opbouw van het wetsvoorstel en van de memorie van toelichting

Het wetsvoorstel bestaat uit drie delen: deel A: wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht en enige aanverwante (procesrechtelijke) wetten; deel B: uit deel A voortvloeiende wijzigingen van bijzondere wetten; deel C: overgangs- en slotbepalingen.

Het algemene deel van deze memorie van toelichting bevat beschouwingen over de wijzigingen die samenhangen met het streven naar concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb in algemene zin (hoofdstuk II), over de meer inhoudelijke wijzigingen die samenhangen met het streven naar een slagvaardiger bestuursprocesrecht (hoofdstuk III) en de overige wijzigingen (hoofdstuk IV), en over de aanpassingswetgeving (hoofdstuk V).

De artikelsgewijze toelichting is, in aansluiting op de wettekst, weer onderverdeeld in de delen A, B en C.

71

Page 72: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Deel B is verder onderverdeeld in paragrafen per ministerie, waarin telkens de wetten worden aangepast waarvan de betreffende minister eerste ondertekenaar is.

72

Page 73: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

II. Concentratie van het bestuursprocesrecht in de Algemene wet bestuursrecht

1. De huidige systematiek van de wetgeving

Het bestuursprocesrecht is thans verspreid over diverse wetten. De Awb bevat in hoofdstuk 6 diverse bepalingen die voor zowel de bezwaarschriftprocedure en het administratief beroep als het beroep bij de bestuursrechter gelden (bijvoorbeeld artikel 6:7, over de bezwaar- en beroepstermijn). Hoofdstuk 7 Awb bevat de bepalingen die specifiek zijn voor de bezwaarschriftprocedure onderscheidenlijk het administratief beroep.

Ingewikkelder ligt het bij het procesrecht voor het beroep bij de bestuursrechter. Hoofdstuk 8 Awb geldt slechts rechtstreeks voor de procedure bij de rechtbank. Artikel 8:1, eerste lid, Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. Uit artikel 8:6, eerste lid, Awb volgt echter dat dit niet geldt indien tegen het besluit beroep kan worden ingesteld bij een andere bestuursrechter. Dat laatste is vaak het geval. Bijna honderd bijzondere wetten bepalen dat tegen (een deel van de) besluiten op grond van die wet beroep in eerste en enige aanleg kan worden ingesteld bij de ABRvS, de CRvB of het CBb. Voor die gevallen verklaren de instellingswetten van genoemde colleges het procesrecht van hoofdstuk 8 Awb van overeenkomstige toepassing (zie respectievelijk artikel 36 Wet RvS, artikel 17 Beroepswet en artikel 19 Wet bbo).

Tegen uitspraken van de rechtbank als bestuursrechter kan – afhankelijk van de aard van het geschil – in beginsel hoger beroep worden ingesteld bij de ABRvS de CRvB, het CBb of het gerechtshof (zie respectievelijk artikel 37 Wet RvS, artikel 18 Beroepswet en de daarbij behorende bijlage, artikel 20 Wet bbo en de daarbij behorende bijlage, en artikel 27h Awr). Op dit hoger beroep is hoofdstuk 8 Awb eveneens grotendeels van overeenkomstige toepassing verklaard (artikel 39 Wet RvS, artikel 21 Beroepswet, artikel 22 Wet bbo en artikel 27j Awr). Daarnaast bevatten de vier genoemde wetten nog enige, onderling vrijwel gelijkluidende, aanvullende bepalingen over het hoger beroep.

Deze gecompliceerde wetgevingstechniek vindt zijn oorsprong in de Wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (Stb. 1993, 650). Destijds werd voor een aantal, maar niet alle, deelterreinen van het bestuursrecht rechtspraak in twee (feitelijke) instanties ingevoerd. Op andere terreinen bleef vooralsnog sprake van rechtspraak in één instantie. Voor veel deelterreinen van bestuursrecht was hoger beroep bij de inwerkingtreding van de Awb, op 1 januari 1994, een nieuw verschijnsel. Daarom is toen besloten het hoger beroep vooralsnog niet in de Awb, maar in de instellingswetten van de hogerberoepsrechters te regelen.

2. Reden voor wijziging

Inmiddels is op steeds meer terreinen van bestuursrecht rechtspraak in twee instanties ingevoerd en is op ruime schaal ervaring opgedaan met het hoger beroep. Deze ervaringen nopen tot enige aanpassingen, zoals de invoering van incidenteel hoger beroep en van conclusies. Deze aanpassingen zijn in dit wetsvoorstel opgenomen. Het ligt voor de hand om tegelijk de regeling van het hoger beroep haar definitieve plaats in de Awb te geven. Deze wet beoogt immers een codificatie van het algemeen deel van het bestuursrecht, met inbegrip van het bestuursprocesrecht. Bovendien komt het de toegankelijkheid en overzichtelijkheid van het bestuursprocesrecht ten goede, als de materie zoveel mogelijk in één wet is geregeld.

Een en ander heeft tot gevolg dat de procesrechtelijke bepalingen uit de Wet RvS, de Beroepswet en de Wet bbo worden overgebracht naar de Awb. De consequentie voor de

73

Page 74: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Beroepswet en de Wet bbo is dat daarin nog slechts institutionele bepalingen zullen overblijven.

Naast de genoemde wetten bevat sedert 1 januari 2005 ook de Awr bepalingen over hoger beroep. Deze komen op enkele details na overeen met de bepalingen in de zojuist genoemde wetten. Daarom kunnen ook de bepalingen van de Awr worden vervangen door een algemene regeling in de Awb. In de Awr blijven nog slechts de afwijkingen van het Awb-regime staan, alsmede de regeling van het beroep in cassatie, die immers specifiek is voor het belastingrecht.

Buiten beschouwing blijft evenwel het hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden tegen uitspraken van de sectoren kanton van de rechtbanken over besluiten op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Nu hoofdstuk 8 Awb niet geldt voor het beroep in eerste aanleg bij de sector kanton, ligt het niet in de rede het hoger beroep wel in de Awb te regelen.

Naast bepalingen over het hoger beroep komen in de bijzondere wetgeving nog meer bepalingen van procesrechtelijke aard voor, zoals bepalingen over griffierechten en dergelijke. Voorgesteld wordt om ook deze bepalingen ten behoeve van de overzichtelijkheid zoveel mogelijk over te hevelen naar de Awb. Voor bestuursprocesrecht in bijzondere wetten is nog slechts plaats indien en voor zover daadwerkelijk een gerechtvaardigde aanleiding tot afwijking van het Awb-procesrecht bestaat.

Om soortgelijke redenen zijn ook bepalingen die beroep in eerste aanleg openstellen op een andere bestuursrechter dan de rechtbank, opgenomen in een bij de Awb behorende bijlage die opsomt in welke gevallen beroep open staat bij de ABRvS, de CRvB, het CBb of het gerechtshof. Dit is niet alleen overzichtelijk en nuttig voor bestuursorganen (om een juiste rechtsmiddelenclausule onder besluiten te plaatsen), belanghebbenden (om snel en eenvoudig na te gaan bij welke bestuursrechter beroep moet worden ingesteld), maar ook voor de Minister van Justitie (om overzicht over het stelsel van bestuursrechtspraak te houden en de consistentie daarvan te bewaken).

3. De nieuwe systematiek

In de nieuwe systematiek heeft hoofdstuk 8 Awb niet slechts betrekking op de rechtbank, maar op alle bestuursrechters. Daarbij zijn de eerst de regels voor het beroep in eerste aanleg uitgeschreven (titel 8.1 tot en met 8.3). Titel 8.4 is gereserveerd voor de toekomstige regeling van een bestuursrechtelijke verzoekschriftprocedure, zoals voorgesteld in het voorontwerp schadevergoeding en nadeelcompensatie.

Vervolgens is in een nieuwe titel 8.5 het hoger beroep geregeld, waarbij overigens het grootste deel van de titels 8.1 tot en met 8.3 van toepassing is verklaard. Deze nieuwe titel 8.5 introduceert het begrip hogerberoepsrechter, dat in artikel 1:4 wordt gedefinieerd als: een bestuursrechter die in hoger beroep oordeelt. De – slechts één artikel tellende – titel over herziening van uitspraken is vernummerd tot titel 8.6, omdat zowel uitspraken in eerste aanleg als uitspraken in hoger beroep vatbaar kunnen zijn voor herziening. De indeling van hoofdstuk 8 wordt dus als volgt:

Titel 8.1 Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanlegTitel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanlegTitel 8:3 Voorlopige voorziening en onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaakTitel 8.4 VerzoekschriftprocedureTitel 8.5 Hoger beroepTitel 8.6 Herziening

74

Page 75: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Nieuw is dat ook de absolute bevoegdheid voor alle bestuursrechters, en niet slechts voor de rechtbank, in de Awb (afdeling 8.1.1) is geregeld. Inhoudelijk is deze regeling overigens niet gewijzigd. Voor het beroep in eerste aanleg blijft de regel dat de rechtbank bevoegd is, tenzij de wet een andere bestuursrechter aanwijst. Nieuw is slechts dat het nu de Awb zelf is die voor bepaalde gevallen een andere bestuursrechter aanwijst. Dit geschiedt deels door materiële omschrijvingen van de bevoegdheid van die andere bestuursrechters, deels door een verwijzing naar een bijlage – de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak – waarin de besluiten zijn opgesomd waarvoor een andere bestuursrechter bevoegd is (zie het voorgestelde art. 8:6 Awb).

Ook de bevoegdheid van de verschillende hogerberoepsrechters wordt in de Awb geregeld (artikel 8:98), wederom deels door een verwijzing naar de nieuwe Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Ook hier blijft de regel inhoudelijk ongewijzigd: tegen een uitspraak van een rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld bij de ABRvS, tenzij de Awb een andere hogerberoepsrechter aanwijst.

4. De bijlagen bij de Awb

De Awb kent thans één bijlage: de zogenoemde “negatieve lijst” ingevolge artikel 8:5. Deze bevat een opsomming van wettelijke voorschriften. Tegen besluiten op grond van deze voorschriften staat geen beroep bij de rechtbank open. Ook de Beroepswet en de Wet bbo kennen bijlagen met opsommingen van wettelijke voorschriften. De bijlage bij artikel 20, eerste lid, Wet bbo regelt in welke gevallen hoger beroep openstaat bij het CBb. De bijlage bij de artikelen 18, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 19 Beroepswet regelt drie zaken:

in welke gevallen hoger beroep openstaat bij de CRvB; in welke gevallen dit hoger beroep schorsende werking heeft; in welke gevallen het lage tarief voor het griffierecht geldt.

De regeling van het lage griffierechttarief in een bijlage die overigens betrekking heeft op hoger beroep bij de CRvB, is te verklaren uit de veronderstelling van de wetgever bij de totstandkoming van hoofdstuk 8 dat het lage tarief slechts zou gelden voor – kort gezegd – sociale zekerheidszaken waarover de CRvB in hoger beroep oordeelt. Deze veronderstelling is inmiddels niet meer juist. Het lage griffierechttarief geldt ook voor een aantal besluiten waarover een andere bestuursrechter oordeelt of waarover de CRvB in eerste en enige aanleg oordeelt. Het is daarom beter om het griffierecht in een aparte bijlage te regelen.

Voorgesteld wordt de zojuist genoemde bijlagen te vervangen door twee bijlagen bij de Awb, die voor het gemak ook van een naam zijn voorzien. De eerste bijlage is de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Deze regelt drie onderwerpen:

besluiten waartegen geen beroep bij de rechtbank openstaat (artikel 8:5; hoofdstuk 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak);

de gevallen waarin beroep in eerste aanleg openstaat bij een andere bestuursrechter dan de rechtbank (artikel 8:6; hoofdstuk 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak);

de gevallen waarin hoger beroep openstaat bij een andere hogerberoepsrechter dan de ABRvS (artikel 8:98; hoofdstuk 3 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak).

De tweede bijlage bij de Awb is de Regeling verlaagd griffierecht, gebaseerd op artikel 8:41 Awb.

75

Page 76: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

5. Griffierechten en indexering

In lijn met het streven om het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk in de Awb te concentreren zijn ook bepalingen over griffierechten in bijzondere wetten zoveel mogelijk overgebracht naar de Awb. Tevens is de bestaande bevoegdheid tot aanpassing van de griffierechten aan de consumentenprijsindex vervangen door een jaarlijkse verplichting daartoe. Omdat de Awb ook andere bedragen bevat dan de griffierechtbedragen, is voorzien in een algemene indexeringsbepaling. In zoverre zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 8:41, 8:103 en 11:2 Awb.

76

Page 77: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

III. NAAR EEN SLAGVAARDIGER BESTUURSPROCESRECHT

1. Algemeen

De toetsing van het bestuurshandelen door de bestuursrechter is in de loop der jaren van karakter veranderd. Vóór 1994 was de heersende leer dat de bestuursrechtspraak niet slechts strekte tot bescherming van belangen van burgers tegen onrechtmatig overheidshandelen (de rechtsbeschermingsfunctie van de bestuursrechtspraak), maar tot behartiging van het algemeen belang door handhaving van het objectieve recht. Bij de invoering van de Awb in 1994 heeft de wetgever echter uitdrukkelijk afscheid genomen van deze toezichtsfunctie van de bestuursrechtspraak (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 35), en gekozen voor het primaat van de rechtsbeschermingsfunctie.

Deze keuze heeft belangrijke gevolgen gehad voor de ontwikkeling van het bestuursprocesrecht en de taakopvatting van de bestuursrechter in de laatste veertien jaar. Voorheen bracht het algemene belang bij handhaving van het objectieve recht volgens velen bijvoorbeeld mee dat de bestuursrechter een bestreden besluit in alle opzichten op rechtmatigheid diende te toetsen, dus ook op punten waarover de eisende partij niet had geklaagd. Tegenwoordig wordt de omvang van het geschil – binnen de grenzen van het bestreden besluit – veel meer dan voorheen bepaald door partijen, en niet langer door de bestuursrechter. Meer in het algemeen ontplooit de bestuursrechter thans veel minder ambtshalve activiteiten dan vroeger. Een ander belangrijk gevolg van de keuze voor het primaat van de rechtsbeschermingsfunctie is dat de vraag naar de effectiviteit van de geboden rechtsbescherming scherper op de voorgrond is komen te staan.

In dit licht moeten de voorstellen die strekken tot finalisering van beslechting van bestuursrechtelijke geschillen, worden gesitueerd. Hierbij valt met name te denken aan het voorstel tot introductie van de zogeheten “bestuurlijke lus”, dit is: de bevoegdheid van de bestuursrechter om het bestuursorgaan – door middel van een tussenuitspraak – nog tijdens de beroepsprocedure de gelegenheid te geven tot herstel van een gebrek dat normaliter leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Het gebruik van deze bevoegdheid kan voorkomen dat het bestuursorgaan na afloop van de beroepsprocedure de besluitvormingsprocedure in zijn geheel moet overdoen, met het risico dat ook het nieuwe besluit wordt vernietigd. Deze vorm van “bestuurlijk pingpongen” (J.E.M. Polak, Effectieve bestuursrechtspraak (oratie Leiden), Deventer 2000, blz. 7) wordt door zowel door burgers als bestuursorganen in toenemende mate als een probleem ervaren, gezien de langdurige onzekerheid en daarmee samenhangende frustratie en economische schade, zeker als het gaat om de realisering van infrastructurele projecten.

Het voorontwerp van 25 april 2006 voorzag in de mogelijkheid tot toepassing van de bestuurlijke lus, door invoeging van een nieuwe afdeling 8.2.7 met het opschrift “Tussenuitspraak” (artikel I, onderdeel CCC). Inmiddels is echter het initiatiefvoorstel Wet bestuurlijke lus Awb (Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nrs. 1-2) ingediend, welk voorstel voor een belangrijk deel is geïnspireerd door – en gebaseerd op – de in het voorontwerp neergelegde regeling. Wij verwachten dat voornoemd initiatiefvoorstel binnen afzienbare termijn door beide kamers van de Staten-Generaal zal worden aanvaard. Daarom zien wij niet langer aanleiding om in het onderhavige wetsvoorstel een regeling van de bestuurlijke lus op te nemen.

Het vorenstaande laat overigens onverlet dat de Awb reeds nu de bestuursrechter op zichzelf enige instrumenten biedt om een geschil waar mogelijk definitief te beslechten. Zo kan de bestuursrechter ingevolge artikel 6:22 Awb een besluit waaraan een formeel gebrek kleeft, toch in stand laten indien door dit gebrek geen belanghebbende in zijn belangen is

77

Page 78: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

geschaad. Ook kan hij een besluit wel vernietigen, maar bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven (artikel 8:72, derde lid). Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een besluit is genomen door een ambtenaar die niet over een toereikend mandaat beschikt, maar tevens vaststaat dat de wel bevoegde ambtenaar inhoudelijk hetzelfde besluit zou hebben genomen. Ook kan de bestuursrechter onder omstandigheden “zelf in de zaak voorzien”, dit wil zeggen: in de uitspraak doen hetgeen het bestuursorgaan zou behoren te doen, en vervolgens bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit (artikel 8:72, vierde lid). Deze instrumenten worden echter niet vaak gebruikt (Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nr. 3, blz. 3-4, met verwijzingen naar literatuur).

Bij dit alles past wel een belangrijke kanttekening. In een aantal gevallen mag de bestuursrechter het geschil niet definitief beslechten, omdat dit afstuit op het zogeheten “primaat van het bestuur” bij de besluitvorming. Daar waar het bestuursorgaan beschikt over beleidsvrijheid, is het niet aan de (bestuurs)rechter om te treden in keuzen die de wetgever aan het bestuur heeft voorbehouden. Het gevolg is dat de bestuursrechter regelmatig wel mag aangeven hoe het indertijd niet had gemoeten, maar niet hoe het nu – op basis van actuele feiten en omstandigheden – nu wel zou kunnen of moeten. Dit neemt echter niet weg dat het bestaande bestuursprocesrecht op een aantal punten kan worden verbeterd. Dit wetsvoorstel bevat daartoe enige voorzieningen zoals de verruiming van de mogelijkheden om gebreken in een besluit te passeren.

2. Intrekkings- en wijzigingsbesluiten hangende bezwaar of beroep

2.1 Inleiding

Het komt vaak voor dat een bestuursorgaan een besluit hangende bezwaar of beroep wijzigt. Voor zover dit – bijvoorbeeld – gebeurt om een fout te herstellen of om rekening te houden met inmiddels gewijzigde omstandigheden, kan deze handelwijze bijdragen aan een definitieve geschilbeslechting binnen een redelijke termijn. Voor de invoering van de Awb leidde een dergelijke handelwijze echter regelmatig tot verlies van rechtsbescherming, doordat belanghebbenden zich niet altijd bewust waren van de plicht om tegen het nieuwe besluit afzonderlijk opnieuw bezwaar te maken of beroep in te stellen. Daarom bevat de Awb in de artikelen 6:18 en 6:19 een belangrijke voorziening voor dit soort gevallen.

Artikel 6:18, eerste lid, stelt voorop dat een bestuursorgaan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, mag intrekken of wijzigen voor zover het daartoe ook bevoegd zou zijn geweest als geen bezwaar zou zijn gemaakt of beroep zou zijn ingesteld. Artikel 6:19 bepaalt vervolgens dat het bezwaar of beroep tegen het oorspronkelijke besluit wordt geacht zich (mede) te richten tegen het gewijzigde besluit, tenzij dit geheel aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoetkomt. Op deze wijze behoudt het bestuursorgaan de vrijheid tot het terugnemen of wijzigen van een besluit zonder afbreuk te doen aan rechtsbescherming van belanghebbenden (PG Awb I, blz. 308).

Uit de eerste evaluatie van de Awb bleek dat de artikelen 6:18 en 6:19 Awb in de praktijk regelmatig leidde tot complicaties die vragen opriepen. Het leek de toenmalige onderzoekers toen nog te vroeg om over te gaan tot wijziging van de artikelen 6:18 en 6:19. Zij betwijfelden het nut van de voorschriften niet, maar adviseerden wel een nadere studie naar de werking van deze artikelen te verrichten. Na enige jaren zou dan een wetswijziging ter hand kunnen worden genomen (J.B.J.M ten Berge e.a., Ervaringen met de Awb. Het bestuursprocesrecht, Deventer 1996, blz. 218-220).

De Evaluatiecommissie Awb I (Commissie-Polak) nam deze aanbevelingen over (in haar rapport Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1994-1996, Den Haag

78

Page 79: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

1996; te vinden op www.justitie.nl, onder Thema’s/Wetgeving/Dossiers/Awb/Diversen). De richting van de eventuele wijzigingen werden in het evaluatierapport reeds zichtbaar, namelijk (a) het schrappen van artikel 6:18, derde lid, (b) het niet langer imperatief formuleren van artikel 6:19, eerste lid, en (c) het creëren van een wettelijke basis voor de toepasselijkheid van artikel 6:19 op besluiten die na een vernietiging worden genomen, teneinde opnieuw in de zaak te voorzien.

In het kader van de tweede evaluatie van de Awb is uitgebreid onderzoek gedaan naar de werking van de artikelen 6:18 en 6:19 in de fase van het hoger beroep (R.J.G.M. Widdershoven e.a., Algemeen bestuursrecht 2001: hoger beroep, Den Haag 2001, blz. 145-165). Op basis hiervan deed de Evaluatiecommissie Awb II (Commissie-Boukema) in haar eindrapport – voor zover van belang – de volgende aanbevelingen (in haar rapport Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997-2001, Den Haag 2002, blz. 41):a. in de wet ware te bepalen dat bij wijziging van het bestreden besluit hangende hoger beroep het tweede besluit deel uitmaakt van het geding in hoger beroep, met de wettelijke verplichting van het bestuursorgaan en de rechtbank om een eventueel aldaar ingediend bezwaar- of beroepschrift tegen het tweede besluit door te zenden aan de hogerberoepsrechter, die echter een mogelijkheid tot terugverwijzing naar de rechtbank (aanbeveling 3);b. in artikel 8:72 ware uitdrukkelijk te bepalen dat het bestuursorgaan na vernietiging een nieuw besluit moet nemen, tenzij de rechtbank bepaalt dat dit niet nodig is (aanbeveling 4);c. de werkingssfeer van de artikelen 6:18 en 6:19 dient te worden uitgebreid tot besluiten genomen ter vervanging van een vernietigd besluit (aanbeveling 5);d. bovenstaande aanbevelingen zouden moeten worden bezien in het kader van de door de regering aangekondigde meeromvattende aanpassing van de artikelen 6:18 en 6:19 en in samenhang met de eventuele invoering van de zogenaamde bestuurlijke lus (aanbeveling 6).

2.2 Voorgestelde wijzigingen

2.2.1 Inleiding

Inmiddels zijn voor veel van de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 in de, voldoende uitgekristalliseerde, jurisprudentie passende oplossingen gevonden. Daarom menen wij dat thans het moment is aangebroken om – mede op basis van de bevindingen uit de beide evaluaties – over te gaan tot verbetering en verduidelijking van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb. Hierbij is ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de jurisprudentie. De voorgestelde wijzigingen hebben dus een codificerend karakter, en betreffen met name de toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 in hoger beroep.

Deze paragraaf bespreekt de knelpunten waarvoor de voorgestelde wijzigingen een oplossing beogen te bieden. Daarnaast spelen in de toepassingspraktijk van de artikelen 6:18 en 6:19 nog enkele vraagpunten die zich minder goed voor een wettelijke regeling lenen. In paragraaf III.2.3 van deze toelichting wordt volledigheidshalve kort op laatstgenoemde vraagpunten ingegaan.

2.2.2 Na rechterlijke vernietiging opnieuw in de zaak voorzien

Indien de rechtbank een besluit vernietigt, betekent dit veelal dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen. Een dergelijk besluit ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg is formeel beschouwd geen intrekkings- of wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, maar een geheel nieuw besluit. Het door de rechtbank vernietigde besluit bestaat immers niet meer en kan dus ook niet meer worden ingetrokken of gewijzigd.

79

Page 80: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Bij dergelijke besluiten bestaat echter soms wel behoefte aan de bescherming die artikel 6:19 biedt. Het is immers niet gezegd dat het besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank inhoudelijk (geheel) aan de bezwaren van de burger tegemoetkomt. Een voorbeeld: de rechtbank vernietigt een besluit op formele gronden, waarna het bestuursorgaan het verzuim herstelt en vervolgens overgaat tot het nemen van een besluit dat inhoudelijk identiek is aan het eertijds vernietigde besluit.

Verder kan het voorkomen dat de burger tegen een uitspraak van de rechtbank die strekt tot vernietiging van het bestreden besluit, toch hoger beroep instelt, bijvoorbeeld omdat de rechtbank een of meer van zijn beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Neemt het bestuursorgaan hangende dit hoger beroep een nieuw besluit met dezelfde strekking als het eertijds vernietigde besluit, dan bestaat het risico dat de belanghebbende vergeet om afzonderlijk beroep in te stellen, namelijk als hij veronderstelt dat de zaak “nog loopt”, dit wil zeggen: dat de bestuursrechter het gehele geschil – inclusief het nieuwe besluit – zonder meer in volle omvang beoordeelt.

Daarom hebben de CRvB en de ABRvS in dergelijke situaties artikel 6:19 wel analoog toegepast (vergelijk CRvB 14 mei 1998, TAR 1998, 130; ABRvS 29 juni 1998, AB 1999,1 m.nt. FM; ABRvS 25 februari 1999, AB 1999, 173). Dit betekent dus dat een hoger beroep tegen een vernietigingsuitspraak van de rechtbank wordt geacht zich mede te richten tegen het besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Daardoor kan de hogerberoepsrechter tevens toetsen of dit nieuwe besluit wél aan de eisen van het recht voldoet en aldus voorkomen dat daarover een nieuwe procedure moet worden gevoerd.

Wij stellen voor om deze oplossing – die ook in de literatuur brede steun heeft gevonden – te codificeren. Daartoe bevat de nieuwe titel 8.5 over hoger beroep een afzonderlijke bepaling (artikel 8:102) dat dezelfde strekking heeft als artikel 6:19, maar dan voor besluiten ter uitvoering van de uitspraak in eerste aanleg. Omdat de problematiek alleen in de fase van het hoger beroep speelt, is het systematisch minder juist om een en ander in de artikelen 6:18 en 6:19 zelf te regelen.

2.2.3 Nieuw besluit voorafgaand aan bezwaar en beroep

De artikelen 6:18 en 6:19 zien naar de letter op intrekkings- en wijzigingsbesluiten die worden genomen op een tijdstip waarop reeds een bezwaar- of beroepschrift tegen het oorspronkelijke besluit is ingediend. De praktijk leert echter dat soms een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend tegen een besluit dat buiten medeweten van de belanghebbende reeds is ingetrokken of gewijzigd. Het is evident dat ook in dergelijke gevallen behoefte bestaat aan de bescherming die artikel 6:19 biedt. Het onderhavige wetsvoorstel bevat een nieuw tweede lid van artikel 6:19 met een regeling van de zojuist geschetste situatie.

2.2.4 Het nieuwe besluit komt overeen met het oude besluit

Artikel 6:18, derde lid, bepaalt thans dat na intrekking of wijziging van een besluit hangende bezwaar of beroep geen nieuw besluit mag worden genomen dat naar inhoud of strekking overeenkomt met het oorspronkelijke besluit. Dit derde lid is indertijd opgenomen vanuit de vrees dat met het herhaaldelijk wijzigen of intrekken het beroepsrecht van betrokkenen zou kunnen worden gefrustreerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 137-138). De toelichting noemt het voorbeeld van een gemeentebestuur dat een bestuursdwangbesluit eerst intrekt en vervolgens opnieuw neemt in de hoop daarmee onder een beroep tegen het eerste bestuursdwangbesluit uit te komen (Afdeling rechtspraak RvS 10 november 1981, AB 1982, 144).

80

Page 81: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

De in artikel 6:18, derde lid, geformuleerde uitzonderingen op het verbod om opnieuw een besluit van dezelfde strekking te nemen, worden in de praktijk echter zo ruim uitgelegd dat het verbod nauwelijks beperkende betekenis heeft. In de praktijk blijken soms ook legitieme redenen te bestaan om een besluit waaraan gebreken kleven, eerst in te trekken en vervolgens, na herstel van deze gebreken, opnieuw te nemen. Dit kan bijdragen aan het voorkomen van een formele vernietiging die het geschil niet definitief beslecht. Bovendien wordt artikel 6:19, eerste lid, inmiddels zo uitgelegd, dat in zo’n geval het beroep tegen het oorspronkelijke besluit geacht wordt zich niet alleen mede te richten tegen het intrekkingsbesluit, maar ook tegen het nieuwe (derde) besluit (bijvoorbeeld CRvB 28 april 1998, RSV 1998, 193). Langs die weg is dus al in bescherming tegen misbruik voorzien.

Een en ander leidt tot de conclusie dat het derde lid van artikel 6:18 kan worden gemist. Hetzelfde geldt dan ook voor de met het derde lid verbonden mededelingsplicht van het vierde lid. Voorgesteld wordt dan ook om beide leden te schrappen.

2.2.5 Slechts het bestuursorgaan gaat in hoger beroep

De huidige redactie van artikel 6:19, eerste lid, roept vragen op als uitsluitend het bestuursorgaan hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank waarbij zijn besluit is vernietigd. Dit hoger beroep van het bestuursorgaan wordt dan geacht zich mede te richten tegen zijn eigen besluit tot uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Dit doet merkwaardig aan. Daarom wordt voorgesteld artikel 6:19, eerste lid, neutraler te formuleren.

Een inhoudelijke wijziging is hiermee niet beoogd. De praktijk voelt namelijk wel degelijk behoefte aan toepassing van artikel 6:19, eerste lid, in de situatie waarin slechts het bestuursorgaan hoger beroep instelt. Ook in zo’n situatie kan de belanghebbende gemakkelijk vergeten beroep in te stellen tegen het nieuwe besluit, in de veronderstelling dat de zaak al onder de bestuursrechter is. In zoverre zij verwezen naar het gestelde in paragraaf III.2.2.2 van deze toelichting.

Maar ook het bestuursorgaan heeft er belang bij het “meenemen” van het nieuwe besluit in de lopende hogerberoepsprocedure. Hoger beroep van het bestuursorgaan tegen de vernietiging van een besluit door de rechtbank impliceert immers dat het bestuursorgaan zich niet kan verenigen met het besluit dat hij op grond van de rechtbankuitspraak moet nemen. Daarom moet de hogerberoepsrechter ook dit nieuwe besluit kunnen vernietigen als het bestuursorgaan in hoger beroep alsnog in het gelijk wordt gesteld. Anders zou het nieuwe besluit in rechte onaantastbaar kunnen worden, waarmee het hoger beroep van het bestuursorgaan zijn zin zou verliezen. Om dat te voorkomen, zou voor het bestuursorgaan dan geen andere weg openstaan dan een verzoek aan de hogerberoepsrechter om – bij wijze van voorlopige voorziening – de rechtbankuitspraak te schorsen voor zover deze uitspraak verplicht tot het nemen van een nieuw besluit. Om die reden heeft de rechtspraak ook thans al gekozen voor de opvatting dat artikel 6:19, eerste lid, mede van toepassing als slechts het bestuursorgaan in hoger beroep gaat (CRvB 11 november 1994, JB 1994, 347; ABRvS 17 juli 2002, AB 2003, 43 m.nt. TN). De nieuwe redactie is niet meer dan een verduidelijking van deze in de jurisprudentie gevolgde redenering.

2.2.6 Verwijzing naar een ander orgaan

Artikel 6:19 is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (artikel 6:24 Awb). Als een besluit hangende hoger beroep wordt gewijzigd, heeft het hoger beroep dus mede betrekking op het wijzigingsbesluit. Dit betekent voor de belanghebbende een verlies van instantie. De wetgever heeft dit nadeel met het oog op een vlotte voortgang van de procedure in beginsel op de koop toe genomen. Onder omstandigheden kan dit nadeel echter te groot worden,

81

Page 82: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

bijvoorbeeld als de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geoordeeld en daardoor niet aan de inhoud van het geschil is toegekomen. Voor dergelijke gevallen bepaalt het huidige tweede lid van artikel 6:19 dat de beslissing op het bezwaar of beroep tegen het nieuwe besluit kan worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen dat nieuwe besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt.

Nu komt het regelmatig voor dat een belanghebbende toch afzonderlijk bezwaar maakt of beroep instelt tegen een wijzigingsbesluit, terwijl hiertegen reeds van rechtswege een hoger beroep aanhangig is. Onder deze omstandigheden roept het huidige tweede lid van artikel 6:19 vragen op, omdat daaruit niet ondubbelzinnig blijkt welke instantie over de verwijzing beslist. Mag of moet het bestuursorgaan of de rechtbank dit strikt genomen onnodige bezwaar of beroep gewoon behandelen, of mag dat pas nadat de hogerberoepsrechter de zaak met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, heeft verwezen?

De CRvB heeft steeds voor laatstgenoemde lijn gekozen; de ABRvS doet dit inmiddels ook (ABRvS 12 december 2001, AB 2002, 323 m.nt. A.T. Marseille). Volgens deze rechtspraak brengt de imperatieve redactie van artikel 6:19, eerste lid, mee dat in een dergelijk geval de hogerberoepsrechter bevoegd en dus ook gehouden is om over het wijzigingsbesluit te oordelen, zodat niet tevens de rechtbank of het bestuursorgaan bevoegd kan zijn. Anders zouden immers twee organen tegelijk over hetzelfde besluit moeten oordelen, met alle complicaties vandien. Dit is slechts anders als de hogerberoepsinstantie besluit tot verwijzing naar een lagere instantie.

Wij sluiten ons bij deze opvatting aan. Zij voorkomt de complicaties van dubbele procedures, draagt bij aan een definitieve beslechting van het geschil en heeft bovenal het voordeel dat de regie over de procedure eenduidig bij de hoogste instantie wordt gelegd. In lijn hiermee achten wij het wenselijk in artikel 6:19, eerste lid, te verduidelijken dat een lagere instantie dan de instantie waarbij het beroep tegen het oorspronkelijke besluit aanhangig is, in beginsel niet meer bevoegd is een bezwaar of beroep tegen een wijzigingsbesluit te behandelen. Dit betekent dat de onbevoegde lagere instantie het door haar ontvangen bezwaar- of beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, moet doorzenden aan de wel bevoegde hogere instantie. Ter voorkoming van misverstand is dit laatste uitdrukkelijk uitgeschreven in een nieuw derde lid van artikel 6:19. Pas daarna kan de hogere instantie besluiten de zaak met toepassing van artikel 6:19, vierde lid (nieuw), terug te verwijzen naar de lagere instantie.

Gezien het vorenstaande moet het bestuursorgaan bij de bekendmaking van een zogeheten “artikel 6:18-besluit” aangeven dat hiertegen geen afzonderlijk rechtsmiddel openstaat, en dat het betreffende besluit – met toepassing van artikel 6:18, tweede lid – zal worden toegezonden aan de bestuursrechter waarbij het beroep tegen het oorspronkelijke besluit aanhangig is.

2.2.7 Voorlopige voorziening

De artikelen 6:18 en 6:19 zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard op een verzoek om voorlopige voorziening (artikel 8:81, vierde lid). In de praktijk blijkt echter ook in de voorlopige-voorzieningsprocedure wel degelijk behoefte te bestaan aan de beschermende werking van deze bepalingen. Voorzieningenrechters plegen de artikelen zonodig ook analoog toe te passen (bijvoorbeeld P.M. Langbroek, Een trein die naast de rails rijdt, een analyse van de betekenis van de artikelen 6:18 en 6:19 in het licht van het bestuursrechtelijk kort geding, TAR 1998, blz. 409). Duidelijkheidshalve is het gewenst om, in aansluiting op deze praktijk, de artikelen 6:18 en 6:19 alsnog uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit stelt tevens buiten twijfel dat voor de beoordeling van een “artikel 6:18-besluit” in het kader van een reeds aanhangig verzoek om voorlopige voorziening niet opnieuw griffierecht

82

Page 83: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

is verschuldigd. Het nieuwe besluit gaat immers van rechtswege onderdeel uitmaken van de procedure.

De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat de artikelen 6:18 en 6:19 rechtstreeks van toepassing zijn in de voorlopige-voorzieningsprocedure. Dit betekent dat ook de in dit wetsvoorstellen voorgestelde wijzigingen van deze artikelen doorwerken naar de voorlopige-voorzieningsprocedure. Dit betekent bijvoorbeeld dat artikel 6:19 ook van overeenkomstige toepassing is als een voorlopige voorziening wordt gevraagd tegen een besluit dat nog voor de indiening van het verzoek is gewijzigd. In zoverre zij verwezen naar paragraaf III.2.2.3 van deze toelichting.

2.3 Overige vraagpunten

2.3.1 Inleiding

De toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 leidt ook tot enige vragen die niet goed door middel van wetswijziging oplosbaar zijn. Volledigheidshalve wordt in deze paragraaf kort aangegeven op welke gronden daarbij van wetswijziging is afgezien.

2.3.2 Wanneer is sprake van een artikel 6:18-besluit?

In de praktijk rijst soms de vraag of een nieuw besluit dat hangende een bezwaar- of beroepsprocedure wordt genomen, wel een intrekkings- of wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:18 is. Als hoofdlijn geldt dat een besluit op een nieuwe aanvraag tot herziening, verlenging of vervanging van het bestreden besluit in de regel geen besluit in de zin van artikel 6:18 is. Het verwerend bestuursorgaan komt dan immers niet terug van een eerder genomen besluit, maar voldoet slechts aan de verplichting om op een nieuwe aanvraag een primair besluit te nemen op basis van een nieuwe besluitvorming (M. Schreuder-Vlasblom, De toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb, Trema 1995, blz. 328-333). Een ander uitgangspunt is dat het nieuwe besluit moet vallen binnen de feitelijke grondslag en de reikwijdte van het eerder genomen besluit. Als een besluit wordt herzien op basis van een substantieel nieuw feitencomplex, is in het algemeen geen sprake van een besluit in de zin artikel 6:18, maar van een geheel nieuw besluit.

Onder – overigens moeilijk in algemene regels te formuleren – omstandigheden kunnen uitzonderingen op deze regel gewenst zijn, in die zin dat een besluit op een nieuwe aanvraag toch wordt “meegenomen” in een lopende procedure. Van belang is onder meer in hoeverre het nieuwe besluit feitelijk afwijkt van het oorspronkelijke besluit, op een andere bevoegdheidsgrondslag berust of andere rechtsgevolgen in het leven roept. De bestuursrechter dient aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval te beoordelen of het nieuwe besluit kan worden meegenomen in de procedure van het oude besluit. Een nadere wettelijke afbakening zou, zo leert de ervaring, al snel toch weer als te rigide worden ervaren.

2.3.3 Besluiten van een bestuursorgaan

Een besluit dat is genomen door een ander bestuursorgaan dan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, is in beginsel geen besluit in de zin van artikel 6:18. Indien hangende het beroep tegen een op een administratief beroep genomen besluit het in primo bevoegde orgaan zijn oorspronkelijke besluit wijzigt, is laatstgenoemd besluit dus geen besluit in de zin van artikel 6:18 (ABRvS 29 juni 1999, AB 1999, 341). Artikel 6:18 is voorts niet toepasselijk als een door een onbevoegd orgaan genomen besluit vervolgens door het wel bevoegde orgaan wordt bekrachtigd.

83

Page 84: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ook in dit geval is niet ondenkbaar dat in bijzondere gevallen een uitzondering op deze regel moet worden gemaakt. Ook hiervoor zijn echter moeilijk algemene criteria te geven. Het verdient de voorkeur de bestuursrechter voldoende vrijheid te laten om – rekening houdend met de concrete omstandigheden van het geval – hierover te oordelen.

2.3.4 Toepasselijkheid van artikel 6:19 in de bezwaarfase.

De toepassing van artikel 6:19, eerste lid, in de bezwaarfase – dit wil zeggen: indien het nieuwe besluit hangende bezwaar wordt genomen – kan tot problemen aanleiding geven. Wil een bestuursorgaan terugkomen op een primair besluit, dan kan dit op basis van artikel 6:18 (nieuw primair besluit) of op basis van artikel 7:11 (heroverweging en beslissing op bezwaar). Het komt in de praktijk met enige regelmaat voor dat naar aanleiding van het bezwaarschrift een nieuw primair besluit wordt genomen. Het nieuwe primaire besluit wordt dan als een “artikel 6:18-besluit” aangemerkt dat op grond van artikel 6:19 kan worden meegenomen, met het gevolg dat nog sprake is van een bezwaar waarop nog steeds niet is – maar wel moet worden! – beslist.

Als regel behoort de intrekking of wijziging van een primair besluit op grondslag van een bezwaar te geschieden in een beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid. Deze bepaling is immers speciaal voor dergelijke situaties geschreven, met als doel om aan belanghebbenden zo snel en effectief mogelijk finale duidelijkheid over hun rechtsposities te verschaffen. In ieder geval dient de bestuursrechter zo’n besluit normaliter als een beslissing op bezwaar te kwalificeren, als onderdeel van zijn plicht om ambtshalve te onderzoek naar zijn eigen bevoegdheid en de ontvankelijkheid van het beroep te verrichten (L.M. Koenraad en K.H. Sanders, Besluiten op bezwaar, Deventer 2006, blz. 124).

Het bestuursorgaan kan echter een goede reden hebben om het primaire besluit reeds voorafgaand aan het besluit op bezwaar te wijzigen, bijvoorbeeld op een bepaald aspect – zoals de verlenging van een in een bestuursdwangbeschikking opgenomen begunstigingstermijn – teneinde een voorlopige-voorzieningsprocedure te voorkomen (L.M. Koenraad en K.H. Sanders, Besluiten op bezwaar, Deventer 2006, blz. 134). Daarom achten wij het niet wenselijk om de in artikel 6:19 geformuleerde regels niet voor de bezwaarschriftprocedure van toepassing te achten.

Met enige regelmaat neemt het bestuursorgaan naar aanleiding van een bezwaar een besluit met een element dat niet langer is te beschouwen als het resultaat van de heroverweging van het primaire besluit, met andere woorden: een afzonderlijk besluit dat qua feitencomplex onvoldoende samenhang met het primaire besluit vertoont. Twee voorbeelden.

Voorbeeld 1. B&W leggen een last onder dwangsom op, teneinde A te bewegen tot het staken van de permanente bewoning van een schuur (strijd met het zogeheten “gebruiksvoorschrift” van een bestemmingsplan). A maakt bezwaar. Naar aanleiding hiervan nemen B&W een besluit waarbij – met ongegrondverklaring van het bezwaar – A wordt gelast de in de schuur aangebrachte woonvoorzieningen te verwijderen (strijd met artikel 40, eerste lid, Woningwet). Het nieuwe besluit behelst niet alleen een heroverweging van het primaire besluit (ongegrondverklaring van het bezwaar dat strekt tot instandlating van het primaire besluit), maar ook een nieuw primair besluit waartegen afzonderlijk bezwaar moet worden gemaakt (lastgeving tot verwijdering van voorzieningen). Het gaat immers niet langer om de bewoning van de schuur, maar om de inrichting ervan (zie in dit verband ook Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nr. 3, blz. 8).

Voorbeeld 2. Het UWV kent aan C een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering toe. C maakt bezwaar, met het argument dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding hiervan verklaart het UWV het bezwaar ongegrond, met de toevoeging dat het dagloon wordt

84

Page 85: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

verhoogd wegens een ambtshalve geconstateerde rekenfout. De verhoging van het dagloon is te beschouwen als een nieuw primair besluit.

Met het vorenstaande willen wij benadrukken dat het bestuursorgaan per individueel geval moet nagaan of het besluit (slechts) is te kwalificeren als een beslissing op bezwaar waartegen beroep op de bestuursrechter mogelijk is, dan wel (tevens) als een primair besluit waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt. In het verlengde hiervan wordt gestipuleerd dat het bestuursorgaan onder elk besluit een correcte rechtsmiddelenclausule (artikelen 3:45 en 6:23) moet plaatsen, en dat de bestuursrechter in een zo vroeg mogelijk stadium van de beroepsprocedure moet nagaan of het bestreden (deel)besluit vatbaar is voor beroep of bezwaar.

3. Het passeren van gebreken in een besluit

3.1 Inleiding

Artikel 6:22 Awb bepaalt dat de bestuursrechter, dan wel een bestuursorgaan dat op bezwaar of administratief beroep beslist, de schending van een vormvoorschrift kan passeren – door het bestreden besluit in stand te laten – indien blijkt dat de belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Bij de totstandkoming van de Awb rees de vraag of “nu verscheidene procedurele eisen en bijvoorbeeld het motiveringsbeginsel in de Awb de status van algemeen verbindend voorschrift krijgen, de bestuursrechter in alle gevallen waarin zo’n vormvoorschrift is geschonden, het beroep gegrond zou moeten verklaren en tot vernietiging zou moeten overgaan.” (PG Awb I, blz. 313). De regering beantwoordde deze vraag ontkennend, en stelde daarom voor om artikel 6:22 in de wet op te nemen.

Artikel 6:22 biedt dus een mogelijkheid om een vernietiging op louter formele gronden te voorkomen en past aldus goed in het streven naar een slagvaardiger bestuursprocesrecht. Van verschillende zijden is echter opgemerkt dat het artikel in dat opzicht niet ver genoeg gaat. Reeds de Commissie Evaluatie Awb I pleitte voor een verruiming van artikel 6:22. Zij stelde voor de term “vormvoorschrift” te wijzigen in “voorschrift inzake de totstandbrenging of de motivering van het besluit”. Aldus zou de wet buiten twijfel stellen dat artikel 6:22 niet slechts kan worden toegepast indien een procedurevoorschrift in enge zin is geschonden, maar ook indien anderszins fouten zijn gemaakt bij de totstandbrenging of motivering van het besluit. Wel diende ook volgens de Commissie de grens te zijn dat artikel 6:22 niet zou mogen worden toegepast als het gebrek tot een inhoudelijk ander besluit had kunnen of moeten leiden.

Enige tijd later stelde de werkgroep Van Kemenade in het rapport “Bestuur in geding” (Haarlem 1997) voor om artikel 6:22 nog verder te verruimen, zodat onder omstandigheden ook schending van een materieel voorschrift zou kunnen worden gepasseerd. In reactie daarop heeft de regering in 1998 in de nota “Juridisering in het openbaar bestuur” aandacht besteed aan de vraag naar de wenselijkheid van een uitbreiding van artikel 6:22:

“Het komt voor dat achteraf bij de bestuursrechter gebreken in de besluitvorming worden geconstateerd, die niet eerder zijn onderkend en die van geringe betekenis zijn, maar toch niet kunnen worden gepasseerd, omdat er strikt genomen geen sprake is van een vormvoorschrift in de zin van artikel 6:22. Een voorbeeld vormt een formeel gebrek in geval van mandaat: het besluit is door een onbevoegde ondertekend, of namens het verkeerde bestuursorgaan (….). Het onbevoegdelijk nemen van een besluit kan niet worden aangemerkt als een schending van een vormvoorschrift in de zin van artikel. 6:22 Awb. Een onbevoegdelijk genomen besluit zal dus in beginsel moeten

85

Page 86: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

worden vernietigd. Onder omstandigheden kunnen echter de rechtsgevolgen in stand worden gelaten. Indien het bevoegde bestuursorgaan tijdens de procedure te kennen geeft het besluit voor zijn rekening te nemen, kan het efficiënt zijn indien de bestuursrechter het gebrek kan passeren. Het kabinet zal daarom bezien of artikel 6:22 in deze zin kan worden verruimd.” (Kamerstukken II 1998/99, 26 360, nr. 1, blz. 25-26).

Zoals reeds aangegeven in de nota “Naar een slagvaardiger bestuursrecht” (Kamerstukken II 2004/05, 29 279, nr. 16 (herdruk), blz. 5-6), pleit de regering voor verruiming van artikel 6:22, met het argument dat niet de aard van het geschonden voorschrift doorslaggevend is, maar het antwoord op de vraag of door de schending een belanghebbende is benadeeld. Bij een ontkennende beantwoording van deze vraag eist, volgens de regering, de slagvaardigheid van het bestuur(sprocesrecht) dat een mogelijkheid bestaat om vernietiging van het bestreden besluit achterwege te laten.

Artikel 6:22 bevat een bevoegdheid – en dus geen verplichting – om de schending van vormvoorschriften te passeren. Een reden om deze bepaling niet toe te passen, kan zijn gelegen in het essentiële of fundamentele karakter van de geschonden norm. De bestuursrechter kan ook kiezen voor vernietiging van het bestreden besluit als is gebleken dat het bestuursorgaan bepaalde vormvoorschriften bewust heeft genegeerd.

Artikel 6:22 is toepasselijk in bezwaar, administratief beroep en beroep bij de bestuursrechter. Laatstgenoemde kan bij het passeren van het gebrek, het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van het griffierecht (artikel 8:74, tweede lid) en van proceskosten (artikel 8:75, eerste lid), bijvoorbeeld als het gebrek is veroorzaakt door verwijtbaar, onzorgvuldig optreden van het bestuursorgaan.

3.2 Het begrip vormvoorschrift

Naar huidig recht is artikel 6:22 slechts van toepassing indien het besluit slechts in strijd is met een voorschrift dat kan worden aangemerkt als een vormvoorschrift. Een vormvoorschrift is een voorschrift dat geen eisen stelt aan de inhoud van het besluit, maar ziet op de procedure van totstandkoming of de wijze waarop het besluit moet worden genomen of vastgelegd. Men denke onder meer aan regels over de inrichting van een bestuurlijke voorprocedure, en aan beslistermijnen zonder fataal karakter. In een aantal gevallen is plaats voor discussie.

Bevoegdheidsgebreken worden over het algemeen aangemerkt als fundamentele gebreken die niet met toepassing van artikel 6:22 kunnen worden gepasseerd, ook als het besluit is genomen op grond van een ontoereikend of niet toelaatbaar mandaat. Indien vaststaat dat de wel bevoegde ambtenaar of de mandaatgever zelf inhoudelijk geen ander besluit zal nemen, kiest de bestuursrechter er soms voor om het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen ervan – met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb – in stand te laten (bijvoorbeeld ABRvS 17 oktober 2001, AB 2001, 372 m.nt. NV). Bij meer ernstige mandaatgebreken, zoals het geheel ontbreken van een mandaatverhouding geschiedt dit echter niet (ABRvS 17 oktober 2001, AB 2002, 44 m.nt. NV). Wij zouden ons kunnen voorstellen dat de bestuursrechter bij minder ernstige mandaatgebreken in de toekomst ook voor toepassing van artikel 6:22 zou kunnen kiezen, al dan niet gecombineerd met een verplichting tot teruggave van betaald griffierecht en/of vergoeding van gemaakte proceskosten (vergelijk CRvB 31 januari 2002, AB 2002, 330 m.nt. WV).

Gebreken in de kenbaarheid van de motivering worden doorgaans aangemerkt als formele gebreken die met toepassing van artikel 6:22 zijn te passeren indien de belanghebbenden tijdens de beroepsprocedure alsnog tijdig – dit wil zeggen: met een mogelijkheid tot reactie – inzicht in de motivering krijgen (bijvoorbeeld ABRvS 25 februari

86

Page 87: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

2000, AB 2002, 42 m.nt. NV), bijvoorbeeld door middel van een verweerschrift, een mondelinge toelichting ter zitting of inzending van onderliggende stukken. Soms hoeft een nadere motivering niet te worden gegeven omdat kan worden vastgesteld dat de belanghebbende anderszins van de motivering van het besluit op de hoogte is en niet in zijn processuele belangen is geschaad.

Het voorschrift dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 en 7:12), ziet meer op de inhoud van een besluit. Zowel de CRvB als de ABRvS merken dergelijke materiële motiveringsgebreken (artikel 3:46 en 7:12) in beginsel aan als gebreken die niet met toepassing van artikel 6:22 kunnen worden gepasseerd (CRvB 26 juni 1998, Rawb 1999, 8, en ABRvS 1 mei 2000, JB 2000/177).

Als een besluit op een onjuiste wettelijke grondslag is gebaseerd, wordt naar huidig recht artikel 6:22 niet toegepast (ABRvS 31 oktober 1997, JB 1998/7, en CRvB 29 oktober 1998, TAR 1998, 190).

Ook schending van artikel 3:2 Awb – de plicht van het bestuursorgaan om voldoende relevante feitenkennis te vergaren – wordt in beginsel niet aangemerkt als schending van een vormvoorschrift (CRvB 28 november 1997, Rawb 1998, 91). Hetzelfde geldt voor specifieke vormen van deze plicht, zoals het horen van belanghebbenden tijdens de bezwaarfase op grond van artikel 7:2 (CRvB 4 januari 2000, AB 2000, 146 m.nt. HBr, en ABRS 18 augustus 2004, AB 2004, 416 m.nt. NV), en het zich laten adviseren op grond van een bijzondere wet.

3.3 Het benadelingsvereiste

Artikel 6:22 kan slechts worden toegepast indien de belanghebbenden door de schending van het vormvoorschrift niet zijn benadeeld. Dit betekent in de praktijk dat vast moet staan dat ook bij naleving van het vormvoorschrift geen ander besluit zou zijn genomen. Was zonder de procedurefout een andere uitkomst van de besluitvorming mogelijk geweest, dan zal deze fout wel tot vernietiging nopen (PG Awb I, blz. 313).

Daarnaast is vereist dat “de” – dit wil zeggen: alle – belanghebbenden niet worden benadeeld. De bestuursrechter kan artikel 6:22 dus niet toepassen als de mogelijkheid bestaat dat derde-belanghebbenden zijn benadeeld, ook niet als die derde-belanghebbenden niet als partij aan het proces deelnemen. Zo kunnen gebreken in de kennisgeving van aanvragen en ontwerpbesluiten vaak niet met toepassing van artikel 6:22 worden gepasseerd, omdat doorgaans niet kan worden uitgesloten dat potentieel belanghebbenden door het kennisgevingsgebrek zijn benadeeld (ABRvS 13 februari 2001, JB 2001, 73 m.nt. PvdB).

Ook als vaststaat dat geen ander besluit had kunnen – of kan – worden genomen, is de bestuursrechter niet verplicht om artikel 6:22 toe te passen. De jurisprudentie toont gevallen waarin een op zichzelf “passeerbaar” gebrek leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Een voorbeeld hiervan vormt de schending van het in artikel 3:47 verwoorde formele motiveringsbeginsel bij het opleggen van een bestraffende sanctie. Volgens de ABRvS verdraagt het zich niet met de elementaire beginselen van het bestuursrecht dat bij zo’n besluit elke motivering ontbreekt (ABRvS 24 juni 1999, JB 1999/194).

3.4 De voorgestelde wijziging

Wij menen dat voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend zou moeten zijn, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld. Daarom stellen wij voor om de woorden “ondanks schending van een vormvoorschrift” te vervangen door “geschreven of ongeschreven rechtsregel” zonder meer. Uit de jurisprudentie blijkt immers enerzijds dat het ook bij schending van voorschriften die geen vormvoorschriften in

87

Page 88: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

strikte zin zijn, voorkomt dat niemand door deze schending is benadeeld, en anderzijds dat het enkele feit dat het geschonden voorschrift een vormvoorschrift is, niet in alle gevallen meebrengt dat de schending kan worden gepasseerd. Daarom dient de aard van het voorschrift niet langer centraal te staan. In een bestuursprocesrecht dat gericht is op een materiële en zo mogelijke definitieve beslechting van het geschil dient de problematiek van het passeren van gebreken niet te worden benaderd vanuit de invalshoek van de aard van de voorschriften (vergelijk N.M. van Waterschoot, Het door de vingers zien van gebreken die de materiële inhoud niet raken, JBPlus 2002, blz. 181-194).

Wel zal het zo zijn dat in geval van materiële gebreken vaak wel sprake is van een benadeling van belanghebbenden. Dan had immers – als het gebrek zich niet had voorgedaan – het dictum van het besluit anders kunnen luiden. Het is echter niet zo dat, als de bestuursrechter een materieel gebrek constateert, het besluit reeds om die reden moet worden vernietigd. Indien blijkt dat niemand is benadeeld, kan de bestuursrechter het gebrek zonder bezwaar passeren.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om nog een tweede, meer technische aanpassing aan te brengen. In de literatuur is het standpunt naar voren gebracht dat artikel 6:22 voor bezwaar en administratief beroep eigenlijk overbodig is omdat in deze procedures het besluit kan worden herroepen en in het vervolgens op nieuw te nemen besluit de vormverzuimen kunnen worden hersteld (artikelen 7:11 en 7:25 Awb). Toch is er voor gekozen het artikel ook voor deze bestuurlijke voorprocedures te handhaven. Het is belangrijk dat partijen beseffen dat in de bestuurlijke voorfase procedurele fouten kunnen worden gepasseerd, zodat het op louter formele gronden aanvechten van een besluit het risico in zich draagt dat het juridische gelijk niet altijd leidt tot het beoogde resultaat, namelijk herroeping of vernietiging van het aangevallen besluit.

Wel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om voor de bestuursrechter de bevoegdheid om een besluit in stand te laten als de belanghebbenden daardoor niet worden benadeeld, ook als uitspraakmodaliteit op te nemen in artikel 8:72 Awb (zie het voorgestelde vierde lid van artikel 8:72). Daarmee wordt beoogd alle uitspraakmogelijkheden van de bestuursrechter te bundelen in afdeling 8.2.6 Awb. Een inhoudelijk verschil tussen de bepaling van artikel 8:72, vijfde lid, en die van artikel 6:22 is daarmee niet beoogd. Het voorschrift heeft in artikel 8:72, vijfde lid, dezelfde strekking als in artikel 6:22.

4. De hoorplicht in bezwaar en administratief beroep en in het klachtrecht

Artikel 7:2 regelt dat degene die een bezwaarschrift heeft ingediend, de gelegenheid moet krijgen om over zijn bezwaar te worden gehoord. De artikelen 7:16, eerste lid, en 9:10, eerste lid, regelen hetzelfde voor respectievelijk het administratief beroep en de interne klachtprocedure. Deze “hoorplicht” is een belangrijk onderdeel van de procedure in bezwaar en administratief beroep en van de klachtprocedure. Daarom worden de uitzonderingen op deze hoorplicht – de artikelen 7:3, 7:17 en 9:10, tweede lid – in de rechtspraak restrictief uitgelegd.

Wij onderschrijven deze benadering in zijn algemeenheid. Naar ons oordeel is de rechtspraak op één punt echter té restrictief, namelijk als het gaat om hantering van de zogenoemde “antwoordkaartmethode”. Veel bestuursorganen – vooral grote “beschikkingenfabrieken” zoals het UWV – sturen de indiener van een bezwaarschrift gewoonlijk een brief waarin deze wordt gewezen op zijn recht om te worden gehoord met het verzoek door middel van het retourneren van een bijgevoegde gefrankeerde antwoordkaart of telefonisch binnen een bepaalde termijn aan te geven of hij van dit recht gebruik wenst te

88

Page 89: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

maken. Indien betrokkene niet binnen de gestelde termijn reageert, gaat het bestuursorgaan ervan uit dat deze geen prijs stelt op een hoorzitting.

Dit laatste is volgens vaste jurisprudentie niet toegestaan. Volgens vaste rechtspraak van zowel de ABRvS als de CRvB mag het recht om te worden gehoord niet afhankelijk worden gesteld van enige niet in de wet voorziene formaliteit, zelfs niet van het terugsturen van een antwoordkaart (ABRvS 3 maart 2004, AB 2004, 252 m.nt. NV, en CRvB 4 juli 2003, JB 2003/268). Dit betekent in de praktijk dat bestuursorganen ook voor belanghebbenden die niet op de uitnodiging reageren, een hoorzitting moeten organiseren, met het risico op onnodig tijdverlies als vervolgens geen van de belanghebbenden komt opdagen. Overigens zijn naar aanleiding van deze jurisprudentie sommige wetten gewijzigd, om de “antwoordkaartmethode” te legaliseren; zie bijvoorbeeld artikel 128 Werkloosheidswet en artikel 113 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Naar ons oordeel kan van burgers in redelijkheid wel worden gevergd dat zij aangeven of zij gebruik willen maken van de gelegenheid om te worden gehoord. Voorgesteld wordt daarom om in de wet uitdrukkelijk te bepalen dat van het horen mag worden afgezien indien de indiener van het bezwaar-, beroep- of klaagschrift niet binnen een daartoe gestelde redelijke termijn heeft aangegeven of hij van de uitnodiging gebruik wil maken.

5. Een “grote kamer”

Thans behandelen de verschillende bestuursrechters zaken in een enkelvoudige kamer dan wel een meervoudige kamer van drie leden. De drie bestuursrechtelijke hogerberoepsrechters – de ABRvS, de CRvB en het CBb) – hebben echter aangegeven dat zij voor een beperkt aantal zaken behoefte hebben aan de mogelijkheid om zaken te behandelen in een “grote kamer” van vijf leden. Hiervoor bestaan twee argumenten.

Ten eerste zijn de zojuist genoemde colleges onderverdeeld in organisatorische eenheden (enigszins verwarrend ook wel “kamers” genoemd). Zo heeft de ABRvS een kamer voor ruimtelijke ordeningszaken, één voor milieuzaken, één voor vreemdelingenzaken en één voor hoger beroep en overige zaken. Het kan echter voorkomen dat een rechtsvraag op het terrein van meer dan één kamer speelt. Behandeling van een zaak door een grote kamer met leden die afkomstig zijn uit de verschillende betrokken kamers (in de zin van organisatorische eenheden), kan dan een goede manier zijn om de rechtseenheid binnen het college te bewaren.

Ten tweede maakt het gegeven dat een uitspraak is gedaan door een grote kamer, juist omdat dit slechts bij uitzondering zal gebeuren, aan de rechtspraktijk en de verdere buitenwereld onmiddellijk duidelijk dat het college zelf de zaak als belangrijk en de uitspraak ook voor andere zaken als richtinggevend beschouwt. Door aldus duidelijker te onderscheiden tussen zaken met belang voor de rechtsontwikkeling en routinezaken kan de hogerberoepsrechter zijn rechtsvormende taak op een meer transparante wijze uitoefenen. Diverse internationale rechtscolleges (zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) en buitenlandse hoogste bestuursrechters (zoals de Franse Conseil d’État) maken op deze wijze gebruik van het instrument van een “grote kamer”.

De suggestie van de drie hogerberoepsrechters om deze figuur nu ook in Nederland te introduceren, spreekt ons aan en is daarom in het onderhavige wetsvoorstel overgenomen. Nu naar verwachting van deze figuur spaarzaam gebruik zal worden gemaakt, zijn het extra beslag op de zittingscapaciteit en daarmee het effect op de doorlooptijden van zaken te verwaarlozen.

89

Page 90: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

6. Conclusies in de bestuursrechtspraak

In het kader van de behandeling van een cassatieberoep door de HR moet (in burgerlijke en strafzaken) of kan (in belastingzaken) de procureur-generaal of een advocaat-generaal een conclusie nemen. Een conclusie is een onafhankelijk, openbaar en met redenen omkleed advies aan de rechter over een in de zaak te nemen beslissing. Deze vorm van advisering vormt ook een onderdeel van de procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en bij een aantal buitenlandse hoogste bestuursrechters (zoals de Franse Conseil d’Etat).

Onomstreden is dat conclusies de inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak in het algemeen en rechtsvorming door de rechter in het bijzonder verhogen. In een conclusie kan immers, veel meer dan in de rechterlijke uitspraak zelf, het te beslechten geschil worden geplaatst in een breder verband van de rechtsontwikkeling. Ook kan in een conclusie aandacht worden besteed aan verschillende mogelijke antwoorden, en de daarbij behorende argumenten, op de voorliggende rechtsvraag. Dit bevordert de informatie voor de rechter ten behoeve van zijn oordeel, en maakt het proces van wikken en (tegen elkaar af)wegen voor derden inzichtelijker.

Tegen deze achtergrond hebben de ABRvS, de CRvB en het CBb ervoor gepleit om ook bij deze drie colleges de mogelijkheid tot het nemen van conclusies in belangrijke zaken te bieden. Wij achten deze suggestie waardevol, en hebben daarom in het onderhavige wetsvoorstel een regeling met deze strekking opgenomen.

Hiermee wordt een voor de bestuursrechtspraak goeddeels nieuw fenomeen geïntroduceerd. De in het belastingrecht bekende conclusies zijn immers ingebed in de specifieke context van de cassatieprocedure. De drie zojuist genoemde bestuursrechters zijn echter feitenrechters. In de praktijk zal moeten blijken of de conclusies ten behoeve van de ABRvS, de CRvB en het CBb een andere uitwerking (moeten) krijgen. Mede hierom heeft de voorgestelde regeling een enigszins experimenteel karakter.

7. Het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht

7.1 Schets van het probleem

In het privaatrecht verplicht een onrechtmatige daad slechts tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade, indien de geschonden rechtsnorm strekt tot bescherming tegen schade zoals de benadeelde die heeft geleden (art. 6:163 BW). Deze regel wordt ook wel aangeduid als het relativiteits- of Schutznormvereiste.

Het bestuursrecht kent geen relativiteitsregel. Weliswaar kan slechts beroep worden ingesteld door degene wiens belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken (artikel 8:1, eerste lid, juncto artikel 1:2, eerste lid), maar dit is slechts een ontvankelijkheidsvereiste c.q. toegangsdrempel. Hierbij komt nog dat het begrip “belang” beperkt moet worden uitgelegd, in die zin dat een te verwachten feitelijke benadeling wegens (de effectuering van) het bestreden besluit voldoende is om de eisende partij aan te merken als belanghebbende. Deze benadering werd reeds vóór de inwerkingtreding van de Awb gevolgd door de bestuursrechtspraak, en de Awb-wetgever heeft deze benadering nadrukkelijk omarmd (). In het verlengde hiervan geldt, volgens vaste jurisprudentie, dat een belanghebbende zich mag beroepen op elke rechtsregel waarmee het bestreden besluit volgens hem in strijd komt.

Een en ander betekent dat geen verband hoeft bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten, en dus ook dat de bestuursrechter soms een besluit moet vernietigen wegens schending van een

90

Page 91: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. Denk hierbij onder meer aan de bewoners van een villawijk die zich verzetten tegen een besluit tot vestiging van een woonwagenkamp in de directe omgeving van deze wijk, met het argument dat de woonwagenbewoners teveel geluidsoverlast ondervinden van een nabijgelegen zwembad of spoorlijn (ABRvS 19 maart 2003, AB 2003, 191 m.nt. deG). Een ander illustratief voorbeeld betreft de ondernemer die opkomt tegen de bouwvergunning voor realisering van een supermarkt uit vrees voor daling van zijn omzet/winst, met het argument dat realisering van het bouwplan leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse (vergelijk ABRvS 5 april 2006, AB 2006, 183, m.nt. A.G.A. Nijmeijer onder AB 2006, 184).

7.2 Discussie over het probleem

De eertijds gemaakte keuze om in het geheel geen relativiteitsregel te formuleren, roept de vraag op of rechtsbescherming mede is bedoeld voor toetsing van besluiten aan rechtsregels die niet zijn geschreven voor degene zich erop beroept, met andere woorden: of het gevaar van oneigenlijk gebruik van beroepsprocedures dreigt.

Deze vraag is bevestigend beantwoord door onder meer S. Pront-van Bommel (Bestuursprocesrecht (diss. UvA), Den Haag 2002), M. Scheltema en M.W. Scheltema (Gemeenschappelijk recht, Deventer 2003), M. Schreuder-Vlasblom (Kroniek Bestuursprocesrecht, NTB 2003, blz. 175-193), B.J. Schueler (Het zand in de machine (oratie UvA), Deventer 2003), R.J.N. Schlössels (De belanghebbende, Deventer 2004) en N. Verheij (Uit zuinigheid naar relativiteit, in: A.W. Heringa e.a. (red.), Het bestuursrecht beschermd (liber amicorum F.A.M. Stroink), Den Haag 2006, blz. 99-112), maar ontkennend door onder meer J.C.A. de Poorter (De belanghebbende, (diss. Tilburg), Den Haag 2003), S. Zijlstra (De toekomst van de rechtsbescherming’, NTB 2003, blz. 158-167), G.T.J.M. Jurgens (Relativiteit in het bestuursrecht (oratie UU 2004), nog niet gepubliceerd) en B.W.N. de Waard (Relativiteit en rechtsbescherming, NTB 2007, 2).

De voorstanders van invoering van een relativiteitsvereiste wijzen erop dat de moderne bestuursrechtspraak niet zozeer strekt tot toezicht op rechtmatigheid van overheidshandelen, maar veeleer tot rechtsbescherming van individuen; verwezen zij naar het gestelde in paragraaf III.1 van deze toelichting. De tegenstanders brengen hiertegen in dat een ieder wiens belang feitelijk rechtstreeks bij een besluit is betrokken, aanspraak maakt op een in alle opzichten rechtmatig besluit. In hun visie behoeven de villabewoners uit het zojuist aangehaalde voorbeeld niet te dulden dat bijvoorbeeld hun woningen in waarde verminderen door een onrechtmatig besluit, ook niet als deze onrechtmatigheid slechts schuilt in de schending van een voorschrift dat niet strekt tot bescherming van de vermogensbelangen van de villabewoners.

De zojuist beschreven controverse heeft ertoe geleid dat wij – overigens conform een aanbeveling van de Commissie Evaluatie Awb II (de Commissie-Boukema) terzake (Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997-2001, Den Haag 2001, blz. 22), en het rapport van de VAR-Commissie rechtsbescherming (De toekomst van de rechtsbescherming tegen de overheid. Van toetsing naar geschilbeslechting, Den Haag 2004) – hebben besloten tot het laten verrichten van een onderzoek naar de voor- en nadelen van invoering van een relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr. 16 (herdruk), blz. 7). Dit onderzoek is verricht door de Universiteit van Tilburg en de Rijksuniversiteit Groningen, en heeft geresulteerd in een rapport van J.C.A. de Poorter, B.W.N. de Waard, A.T. Marseille en M.J. Zomer (Herijking van het belanghebbendebegrip. Een relativiteitsvereiste in het Awb-procesrecht?, Den Haag 2004), dat hierna ook wel zal worden aangeduid als “De Poorter c.s. 2004”.

91

Page 92: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Voornoemd rapport is op 16 juli 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 VI, nr. 176). Bij deze gelegenheid kondigde de Minister van Justitie, mede namens zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aan dat hij de Commissie Wetgeving algemene regels van bestuursrecht (hierna: de commissie) zou vragen (a) te adviseren over de vraag of invoering van een relativiteitsvereiste in enigerlei vorm wenselijk is, (b) indien invoering wenselijk wordt geacht, daarvoor op de gebruikelijke wijze een voorontwerp uit te brengen. Naar aanleiding van deze adviesaanvraag heeft de Commissie enkele malen beraadslaagd. Uiteindelijk is gebleken dat binnen de Commissie geen overeenstemming kan worden bereikt over de vraag of ook in het bestuursrecht een relativiteitsvereiste zou moeten gelden. Daarom is een voorontwerp tot op heden achterwege gebleven.

7.3 De omvang van het probleem

Uit onderzoek blijkt dat de problematiek zich in de praktijk voornamelijk manifesteert bij beroepen tegen besluiten die zijn gericht tot een ander dan de eisende partij. Anders gezegd: de geadresseerden van het bestreden besluit verwijzen zelden naar normen die niet (mede) strekken tot bescherming van hun belangen. Dit is een belangrijke constatering, aangezien een groot deel van het werk van de bestuursrechters bestaat uit beslechting van tweepartijengeschillen (met name op het gebied van belastingheffing, sociale zekerheid, toelating van vreemdelingen), namelijk toetsing van besluiten die zijn gericht aan de personen die beroep ertegen hebben ingesteld.

De bestuursrechters – met uitzondering van de ABRvS – houden zich betrekkelijk weinig bezig met de beslechting van meerpartijengeschillen (met name op het gebied van het omgevingsrecht), dit wil zeggen: beoordeling van beroepen die zijn gericht tegen een ander dan de eisende partij (omwonenden, belangenorganisaties en concurrenten). De Poorter c.s. 2004 concludeert dat omwonenden en belangenorganisaties zich in de meeste gevallen beroepen op rechtsregels die (mede) strekken tot bescherming van hun belangen. Voor concurrenten lijkt dit echter anders te liggen. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat – zeker procentueel gezien – slechts in een gering aantal beroepszaken sprake is van een “relativiteitsprobleem”. Kwantitatief onderzoek bevestigt deze veronderstelling. Volgens een ruwe schatting speelt het “relativiteitsprobleem” voor de rechtbanken momenteel bij 1 op de 250 zaken, en bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij 1 op de 15 zaken.

Dit vermoeden is echter geen reden om het “relativiteitsprobleem” te negeren of te bagatelliseren. De procedures waarin dit probleem kan spelen, hebben namelijk vaak betrekking op besluiten met aanzienlijke planologische, economische en/of maatschappelijke gevolgen voor veel mensen en bedrijven. Vanuit deze invalshoek bestaat, naar ons oordeel, voldoende aanleiding tot het zoeken naar een mogelijkheid om te voorkomen dat de bestuursrechter moet overgaan tot vernietiging van een besluit dat de realisering van een project met maatschappelijke betekenis mogelijk maakt, wegens strijd met een wettelijk voorschrift dat niet is geschreven om de belangen van de eisende partij te behartigen en te beschermen.

Deze zoektocht past bij een inmiddels breed gevoelde maatschappelijke behoefte om een besluit niet te laten stranden c.q. de realisering van een (infrastructureel) project niet te laten vertragen wegens schending van een rechtsregel die uiteindelijk geen nadeel berokkent aan degene die in rechte ageert tegen het betreffende besluit. In dit kader zij gewezen op de pleidooien om – door wijziging van artikel 6:22 – de bestuursrechter meer mogelijkheden tot het passeren van een gebrek te verschaffen (zie paragraaf III.3 van deze toelichting), en op de voorstellen om – door invoering van de zogeheten “bestuurlijke lus”, als extra bevoegdheid van de bestuursrechter – te bewerkstelligen dat gebreken in een besluit reeds tijdens de

92

Page 93: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

beroepsprocedure over dat besluit kunnen worden hersteld (zie paragraaf III.1 van deze toelichting). Wij stellen voor om de reikwijdte van artikel 6:22 te verruimen (deel A, artikel I onderdeel I, van het onderhavige wetsvoorstel), terwijl de kamerleden Vermeij, Koopmans en Neppérus een gewijzigd initiatiefvoorstel aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben aangeboden (Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nrs. 5 en 6).

Daarnaast klinken geluiden om de mogelijkheden tot het instellen van beroep bij de bestuursrechter als zodanig te beperken. In dit kader zij gewezen op recente bijzondere wetten op het gebied van het omgevingsrecht die tegen bepaalde besluiten voor specifieke infrastructurele projecten slechts beroep in één instantie mogelijk maken zoals (artikel 13, eerste lid, van) de Spoedwet wegverbreding en (artikel 25a, eerste lid, van) de Tracéwet. Zie in zoverre overigens de artikelen 1 en 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Principiëler is het idee om de kring van beroepsgerechtigden – in het bijzonder stichtingen en verenigingen met een ideële en/of maatschappelijke doelstelling – te beperken, door wijziging van artikel 1:2. In dit kader zij onder meer verwezen naar de motie van de kamerleden Rutte en Van Geel (Kamerstukken II 2007/08, 31 472, nr. 4) naar aanleiding van het rapport “Sneller en beter”, het advies dat de Commissie Versnelling besluitvorming infrastructurele projecten (Commissie-Elverding) in april 2008 heeft uitgebracht.

Bezien tegen de zojuist geschetste achtergrond, lijkt ons de tijd rijp voor wettelijke maatregelen die benadrukken dat bestuursrechtspraak primair strekt tot het verlenen van rechtsbescherming, met andere woorden: tot het beschermen van specifieke belangen van individuen tegen inbreuken zonder wettelijke grondslag

7.4 De keuze voor invoering van het relativiteitsvereiste in de beroepsfase

Naar ons oordeel past en hoort een relativiteitsvereiste in een procesrecht dat is primair is bedoeld als middel ter verlening van rechtsbescherming. In zoverre zien wij onvoldoende reden om het bestuurs(proces)recht anders te benaderen dan het burgerlijk recht, waar sinds jaar en dag wel een relativiteitsvereiste bestaat (artikel 6:163 BW) en ook feitelijk wordt toegepast. Een recent voorbeeld: HR 7 mei 2004, AB 2005, 127 m.nt. FvO, NJ 2006, 281 m.nt. J. Hijma (Duwbak Linda).

Bovendien lijkt een stelsel met de mogelijkheid om een bestreden besluit te vernietigen wegens schending van een wettelijk voorschrift dat niet is bedoeld voor bescherming van degene die zich erop beroept, erg sterk op een systeem waarin handhaving van het objectieve recht voorop staat, met de bestuursrechter als waakhond van het openbaar bestuur en de burger als onbezoldigd verklikker. Het is juist deze toezichtsfunctie van de bestuursrechter waarvan bij de invoering van de Awb afscheid is genomen; verwezen zij naar het gestelde in paragraaf III.1 van deze toelichting. Hierbij komt nog dat de indringende toetsing van besluiten aan normen die – ook als deze worden nageleefd – de werkelijk ondervonden overlast van de eisende partijen niet wegnemen, het maatschappelijk draagvlak voor bestuursrecht(spraak) aantasten.

Met het vorenstaande willen wij uiteraard geenszins tornen aan het belang van naleving van wettelijke voorschriften door bestuursorganen en dat van besluiten die in alle opzichten rechtmatig zijn. Daarvoor bestaan echter andere – en, naar onze overtuiging, meer geëigende – middelen dan bestuursrechtspraak. In dit kader wijzen wij onder meer op de bevoegdheid om bij KB over te gaan tot vernietiging (bedoeld in afdeling 10.2.2) en schorsing (bedoeld in afdeling 10.2.3) van overheidsbesluiten. Dat dit instrument effectief kan zijn, blijkt onder meer uit vernietiging van bouwvergunningen die door B&W van Valkenswaard zijn verleend op 5 april 2000 (Stb. 2001, 289; vergelijk ook Stb. 2002, 49; vergelijk verder

93

Page 94: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

ABRvS 20 november 2002, AB 2003, 1 m.nt. dG) en 14 juni 2000 (Stb. 2001, 117; vergelijk ook Stb. 2002, 12).

7.5 Relativiteitsvereiste niet als ontvankelijkheidsdrempel

Er is gekozen om de relativiteitsregel neer te leggen in artikel 8:69a. Hieruit kan worden afgeleid dat deze regel, naar onze overtuiging, niet behoort te werken als een ontvankelijkheidsdrempel, maar slechts als een middel dat de omvang van het geschil kan beperken. Voor een nadere motivering van de keuze die wij voorstaan, zij verwezen naar de toelichting op artikel 8:69a.

Hiermee willen wij overigens niet zeggen dat wat ons betreft de discussie over wijziging van artikel 1:2 – lees: het formuleren van strengere criteria om toegang tot de bestuursrechter te verkrijgen – definitief is gesloten. Het gaat echter om een complexe materie die studie en onderzoek behoeft, met name wegens twee, deels in elkaar verlengde liggende, aspecten.

Ten eerste: degene die geen toegang tot de bestuursrechter krijgt omdat deze hem niet als belanghebbende aanmerkt, kan een onrechtmatig geacht besluit onder omstandigheden ter toetsing voorleggen aan de burgerlijke rechter. Een recent voorbeeld: HR 3 februari 2006, AB 2006, 225 m.nt. GavdV, JB 2006/69 m.nt. R.J.N.S., NJ 2006, 325 m.nt. MRM (terugbetaling ESF-subsidie). Dit betekent dat een beperktere strekking en/of uitleg van artikel 1:2 kan leiden tot extra procedures bij de burgerlijke rechter, en daarmee tot uiteenlopende rechterlijke oordelen over de rechtmatigheid van een besluit.

Ten tweede: het voeren van een civielrechtelijke procedure brengt voor de eisende partij wezenlijk meer kosten mee dan het voeren van een bestuursrechtelijke procedure, vanwege het te betalen griffierecht (vergelijk artikel 2 Wet tarieven in burgerlijke zaken met artikel 8:41) en de noodzaak om zich van een advocaat te voorzien (het bestuursprocesrecht kent zo’n verplichting niet, al kan rechtsgeleerde bijstand in een aantal gevallen feitelijk niet worden gemist). Een hoge financiële drempel om in rechte tegen de rechtmatigheid van een overheidsbesluit te kunnen, komt onder omstandigheden in strijd met het EVRM (L.M. Koenraad, Bestuursrechter onbereikbaar bij financieel onvermogen, Advocatenblad 2006, blz. 330-332; met verwijzingen naar andere literatuur en jurisprudentie) en/of ander internationaal recht zoals het Verdrag van Århus (Trb. 1998, 289 (Engels/Frans); Nederlandse vertaling in Trb. 2001, 73). In zoverre zij verwezen naar paragraaf III.7.7.2 van deze toelichting.

Het vorenstaande moge duidelijk maken dat een ontwikkelen van afgewogen standpunt over de wenselijke reikwijdte van artikel 1:2 veel tijd zal kosten. Dit verklaart de door ons gemaakte keuze. Wij willen voorkomen dat een extra uitgebreid onderzoek en een ingewikkelde discussie een belemmering gaat vormen voor het binnen afzienbare termijn doorvoeren van de in het nu voorliggende wetsvoorstel aanpassingen waaraan de praktijk dringend behoefte heeft.

7.6 Geen relativiteitsvereiste in de bezwaarfase

Beslissen op bezwaar heeft een wezenlijk ander karakter dan rechtspraak. Tijdens de bezwaarfase ligt de nadruk namelijk niet op rechtsbescherming van belanghebbenden (individuele belangen), maar op kwaliteitsverhoging van besluitvorming (algemeen belang). Het gaat niet zozeer om onderzoek naar geschonden individuele belangen (rechtmatigheidstoetsing ex tunc), maar veeleer om onderzoek naar aspecten die nog niet bij de eerdere belangenafweging waren betrokken (volledige heroverweging ex nunc). Beslissen op bezwaar is een vorm van bestuur, en niet van rechtspraak.

94

Page 95: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Daarom mag het bestuursorgaan zich in de beslissing op bezwaar niet beperken tot het bespreken van de bezwaargronden; het moet in volle omvang bezien of het primaire besluit nog steeds juridisch houdbaar en beleidsmatig wenselijk is (ABRvS 2 mei 2007, AB 2007, 263). Het begrip “op grondslag van” heeft in artikel 7:11, eerste lid, dan ook een beperkte betekenis: dit artikel stipuleert slechts dat de bezwaarmaker bepaalt welke rechtsbetrekking – in een besluit, deelbesluit of besluitonderdeel – volledig wordt heroverwogen (L.M. Koenraad en K.H. Sanders, Besluiten op bezwaar, Deventer 2006, blz. 111-112). Met andere woorden: een bezwaar vormt slechts de aanleiding tot heroverweging, en niet tevens de absolute grens daarvan. Artikel 7:11, eerste lid, heeft dus een andere strekking dan artikel 8:69, eerste lid, al wekt de in beide artikelen gebezigde term “op grondslag van” een andere indruk.

In het zojuist beschreven stelsel past geen relativiteitsregel, want in dat geval kan van een volledige heroverweging geen sprake zijn. Bovendien zou het ongerijmd zijn om het bestuursorgaan enerzijds te verplichten tot het onderzoeken van aspecten die niet met zoveel woorden door de bezwaarmaker zijn aangeroerd, maar anderzijds te verbieden om daarbij bepaalde rechtsregels – die de belangen van de bezwaarmaker niet beogen te beschermen – buiten beschouwing te laten.

Bij dit alles komt nog dat de bezwaarschriftprocedure een belangrijk instrument is om de gemaakte bestuurlijke keuze te verduidelijken, om daarvoor een zo breed mogelijk draagvlak te creëren en om indien enigszins mogelijk te streven naar een minnelijke oplossing (K.H. Sanders, De heroverweging getoetst (diss. RUG), Deventer 1998, blz. 81-82). Deze filterfunctie – en daarmee de toegevoegde waarde van de bezwaarschriftprocedure – komt ernstig onder druk te staan als het bestuursorgaan wordt belast met juridische debatten over de vraag of een bepaald argument bij de heroverweging van het primaire besluit mogen worden betrokken (vergelijk L.M. Koenraad en G.A.L. van Schijndel, Raadsleden en bezwaar, Gst. 2005, 40).

7.7 Europees en internationaal recht

7.7.1 Europees recht

Diverse schrijvers (onder meer Ch. Backes in zijn noot onder HvJEG 7 september 2004, AB 2004, 365, en S. Prechal, R.H. van Ooik, J.H. Jans, K.J.M. Mortelmans, Europeanisation of the law: consequences for the Dutch judiciary, Den Haag 2004) betwijfelen of – en sommige (bijvoorbeeld J.H. Jans, Doorgeschoten? Enkele opmerkingen over de gevolgen van de Europeanisering van het bestuursrecht voor de grondslagen van de bestuursrechtspraak (oratie Groningen), Groningen 2005, blz. 6) betwisten zelfs dat – het relativiteitsvereiste zich verdraagt met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de daaruit voortvloeiende eis van een effectieve rechtsbescherming.

Naar ons oordeel komt de invoering van een relativiteitsvereiste op zichzelf niet in strijd met het Europees recht. Hierbij merken wij wel op dat veel Europeesrechtelijke bepalingen een ruim toepassingsbereik hebben, met andere woorden: strekken tot bescherming van een groot aantal belangen althans de belangen van een omvangrijke groep (rechts)personen (in deze zin ook onder meer ook De Poorter c.s. 2004). Deze redenering correspondeert met de uitleg die door R.J.G.M. Widdershoven (onder meer in zijn noot onder HvJEG 12 oktober 2004, AB 2005, 17) en A.J.C. de Moor-van Vugt (onder meer in haar noot onder HvJEG 13 januari 2005, AB 2005, 118) is gegeven aan jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJEG). Wij zijn dan ook van oordeel dat een relativiteitsvereiste als zodanig op Europeesrechtelijke normen kan worden toegepast, maar slechts in beperkte mate, afhankelijk van het toepassingsbereik van de bepaling waarop de eisende partij zich beroept

95

Page 96: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

(in deze zin ook: R.P.B.A. Dingemans en R.J.G.M. Widdershoven, De Schutznormleer in communautair perspectief: het Duitse debat, NTB 2005, 46).

7.7.2 verdrag van Århus

Naar ons oordeel staat invoering van een relativiteitsregel evenmin op gespannen voet met het Verdrag van Århus (Trb. 1998, 289 (Engels/Frans); Nederlandse vertaling in Trb. 2001, 73), hierna ook wel aan te duiden als “het Verdrag”. Daartoe wijzen wij op het volgende.

Artikel 9, tweede lid, Verdrag eist – kort gezegd – dat “leden van het betrokken publiek” met voldoende belang desgewenst toegang krijgen tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter die de materiële en formele rechtmatigheid van “enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6” kan toetsen. Artikel 6 bevat het recht op inspraak bij de totstandkoming van besluiten, zoals vergunningen, over het al dan niet toestaan van bepaalde activiteiten.

Aan deze algemene eis voldoet het Nederlandse bestuursprocesrecht. Het is immers voor belanghebbenden mogelijk om beroep (bij de ABRvS) in te stellen tegen besluiten met invloed op het milieu. Het Verdrag bevat geen bepaling die uitdrukkelijk verplicht tot het treffen van maatregelen die de rechter in staat stelt om per definitie alle door een eiser geponeerde stellingen te bespreken (De Poorter c.s. 2004, blz. 91). Naar onze overtuiging valt een dergelijke vergaande verplichting evenmin af te leiden uit de “Implementation guide” bij en de strekking van het Verdrag (in tegenstelling tot bijvoorbeeld F. de Lange, Er is meer tussen EVRM en Awb, Tijdschrift voor omgevingsrecht 2004, blz. 210-216).

Wel wordt erkend dat het Verdrag van Århus berust op de veronderstelling dat voor een effectieve handhaving van het objectieve milieurecht een vrij ruime toegang tot de bestuursrechter noodzakelijk is. Het Verdrag noopt er dus wel toe om veiligheidshalve het beschermingsbereik van milieuvoorschriften niet al te beperkt op te vatten. In zoverre zij overigens ook verwezen naar hetgeen zojuist over de reikwijdte van Europeesrechtelijke bepalingen is gesteld.

Bijzondere aandacht is vereist voor de eisen die het Verdrag van Århus stelt aan de toegang tot de rechter voor organisaties die zich inzetten voor milieubescherming. Artikel 2, vijfde lid, Verdrag – hierin is de definitie van het begrip “het betrokken publiek” opgenomen – bepaalt dat milieuorganisaties worden geacht belanghebbende in de zin van het Verdrag te zijn. Bij de regeling van het beroepsrecht in artikel 9, tweede lid, Verdrag is het veronderstelde belang van milieuorganisaties duidelijk verankerd. Daarom moet zijn gewaarborgd dat organisaties die zich inzetten voor milieubescherming, toegang tot de rechter moeten hebben. In dit kader wijzen wij op twee aspecten.

Ten eerste: het begrip “milieu” in het Verdrag wordt ruim uitgelegd. Dit stelt beperkingen aan het gebruik van het relativiteitsvereiste (vergelijk B.J. Schueler, Het zand in de machine (oratie UvA), Deventer 2003, blz. 29).

Ten tweede: de kosten voor het kunnen voeren van een procedure tegen een besluit als bedoeld in artikel Verdrag mogen niet te hoog zijn. In zoverre zij verwezen naar onderzoek dat in opdracht van de Commissie door Milieu Ltd. (gevestigd te Brussel) is verricht, en heeft geleid tot een aantal deelrapporten – waaronder het, in juli 2007 verschenen rapport “Measures on acces to justice in environmental matters (Article 9(3)). Country report for the Netherlands” – en het, in september 2007, verschenen eindrapport “Summary report on the inventory of EU Member States’ measures on acces to justice in environmental matters”. In deze rapporten (deelrapport, blz. 23; eindrapport, blz. 15-16) worden overigens enige kritische kanttekeningen geplaatst bij de kosten voor het kunnen procederen tegen “milieubesluiten” in Nederland.

96

Page 97: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

7.7.3 Conclusies

Europees- en internationaalrechtelijke normen hebben vaak een ruim toepassingsbereik, en de nationale wetgeving mag dit toepassingsbereik niet frustreren door het opwerpen van substantiële (procesrechtelijke en financiële) drempels die de toegang tot een onafhankelijke rechter bemoeilijken als het gaat om toetsing van overheidsbesluiten.

Wij zijn van oordeel dat het relativiteitsvereiste in de door ons voorgestane zin zich beweegt binnen de grenzen die het Europees en internationaal recht daaraan stellen, en daarmee dat het voorgestelde artikel 8:69a valt te beschouwen als een passend instrument om te benadrukken dat de bestuursrechter slechts is geroepen tot toetsing van besluiten aan normen die strekken tot bescherming van de belangen van de eisende partij.

8. Proceseconomie in hoger beroep

8.1 Kortsluiting door de voorzieningenrechter

Tussen de bevoegdheden van de voorzieningenrechter van rechtbank en die van de overige bestuursrechters in eerste aanleg bestaat momenteel één verschil . Dit betreft de in artikel 8:86, eerste lid, Awb neergelegde bevoegdheid tot “kortsluiting”. Als de voorzieningenrechter na behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening oordeelt dat voldoende informatie beschikbaar is voor afdoening van een bij de rechtbank aanhangig beroep waarop het betreffende verzoek betrekking heeft, kan hij – in plaats van de rechtbank – ambtshalve besluiten om ook uitspraak over het beroep te doen. De voorzieningenrechter van een andere bestuursrechter dan de rechtbank heeft hiervoor de toestemming van partijen nodig (zie bijvoorbeeld artikel 36, eerste lid, Wet RvS). De achtergrond van dit verschil is dat tegen de uitspraken van de andere bestuursrechters geen hoger beroep meer openstaat.

Wij zien onvoldoende aanleiding om dit toestemmingsvereiste voor de ABRvS, de CRvB en het CBb te handhaven. Het is nu eenmaal inherent aan rechtspraak in eerste en enige aanleg dat ingrijpende beslissingen zonder mogelijkheid hogere voorziening kunnen worden genomen. Naar ons oordeel kan het aan de prudentie van de hogerberoepsrechters worden overgelaten om te bepalen in welke gevallen de bevoegdheid tot ”kortsluiting” wordt gebruikt.

Het spreekt vanzelf dat de bestuursrechter partijen wel de gelegenheid moet bieden om zich over een voornemen tot kortsluiting uit te laten, en dat hij eventuele bezwaren van een partij zal moeten meewegen bij zijn beslissing om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. Maar het gaat uiteindelijk om een beslissing over de voortgang van de procedure en daarbij behoort de (bestuurs)rechter het laatste woord te hebben. Niet alleen omdat naast het individuele belang van partijen bij voortzetting van het debat ook het algemeen belang bij een vlotte rechtspleging speelt, maar ook omdat de diverse partijen tegenstrijdige belangen kunnen hebben.

Denk in dit verband aan de situatie waarin omwonenden opkomen tegen een bouwvergunning voor een groot project. De omwonenden hebben belang bij een schorsing van de bouwvergunning en het zo lang mogelijk rekken van de (hoger)beroepsprocedure, maar de vergunninghouder heeft belang bij snelle finale duidelijkheid over het lot van de bouwvergunning.

97

Page 98: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

8.2 Afdoening van een zaak door een enkelvoudige kamer

Thans kan een zaak die de rechtbank meervoudig heeft behandeld, in hoger beroep niet naar een enkelvoudige kamer worden verwezen (zie de artikelen 39, derde lid, Wet RvS, 21, derde lid, Beroepswet en 22, derde lid, Wet bbo). Bij de introductie van de mogelijkheid van hoger beroep in het belastingrecht is deze beperking op advies van de Raad van State niet overgenomen (Kamerstukken II 2003/04, 29 251, nr. 3, blz. 29).

De gedachte achter deze beperking was dat een zaak die in eerste aanleg meervoudig is behandeld, als regel te complex zal zijn voor enkelvoudige afdoening in hoger beroep. Dit gaat echter niet in alle gevallen op. Met enige regelmaat doen rechtbanken zaken meervoudig af om nieuwe rechters ervaring te laten opdoen in een meervoudige kamer voordat deze in een enkelvoudige kamer worden ingezet. Verder is het denkbaar dat een zaak zijn complexiteit na afdoening ervan door de rechtbank verliest, doordat een partij slechts een beperkt deel van het oorspronkelijke geschil aan de hogerberoepsrechter voorlegt.

Gelet op een en ander achten wij het zuiverder om de hogerberoepsrechter louter op grond van de inhoud van de zaak zoals deze in hoger beroep voorligt, te laten beoordelen of deze geschikt is voor enkelvoudige afdoening. Wij stellen dus voor om deze beperking voor het gehele bestuursrecht te laten vervallen

9. Incidenteel hoger beroep

9.1 Inleiding

De keuze voor rechtsbescherming als primaire doelstelling van het bestuursprocesrecht – zie paragraaf III.1 van deze toelichting – brengt met zich dat de omvang van het geschil wordt bepaald door de gronden die de indiener van het beroepschrift aanvoert. Dit geldt ook in hoger beroep. Een gevolg hiervan is dat de aangevallen uitspraak slechts wordt beoordeeld aan de hand van de gronden die de appellant heeft aangevoerd. De wederpartij – soms ook wel aangeduid als “geïntimeerde” – kan zich uiteraard tegen de aangevoerde gronden verweren, maar geen eigen gronden tegen de uitspraak aanvoeren als deze niet zelf tijdig hoger beroep heeft ingesteld.

Een – aan het rapport van de Commissie-Boukema (Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997-2001, Den Haag 2002, blz. 37) ontleend – voorbeeld kan dit verduidelijken. Een minister verleent subsidie aan een gemeente. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie ontstaat een geschil. Volgens de gemeente acht de minister vijf kostenposten ten onrechte niet subsidiabel. De gemeente stelt beroep in. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, met de kanttekening dat de minister drie van de vijf posten terecht niet subsidiabel heeft geacht. Feitelijk worden beide partijen gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De gemeente berust in de uitspraak van de rechtbank om “van de zaak af te zijn”, maar de minister stelt hoger beroep in. De beroepsgronden van de minister hebben uiteraard slechts betrekking op de twee kostenposten die aanleiding tot de vernietiging van zijn besluit hebben gevormd.

Door het hoger beroep van de minister blijft de gemeente tegen haar zin betrokken bij het geschil over de vaststellingsbeschikking. Bovendien kan de gemeente niets winnen maar wel verliezen, terwijl de minister wel iets kan winnen maar niets verliezen. Dit probleem wordt klemmend als het hoger beroep vlak vóór het verstrijken van de daarvoor geldende termijn is ingesteld. In dat geval heeft de gemeente immers te weinig tijd om alsnog een ontvankelijk hogerberoepschrift in te dienen.

98

Page 99: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

De CRvB heeft dit probleem verzacht, door toe te laten dat degene die geen hoger beroep heeft ingesteld, toch eigen gronden aanvoert, mits deze voldoende nauw samenhangen met de door appellant aangevoerde gronden (CRvB 18 december 1998, JB 1998, 18 m.nt. RJNS). Volgens de CRvB bestaat een dergelijke nauwe samenhang bijvoorbeeld tussen de medische en de arbeidskundige kant van een geschil over arbeidsongeschiktheid. De ABRvS laat dit echter slechts toe indien een onlosmakelijk verband tussen de gronden van de gedaagde in hoger beroep en die van appellant bestaat, hetgeen zelden het geval is (ABRvS 20 augustus 1998, JB 1998, 208).

Het zojuist geschetste probleem kan worden opgelost door een partij de bevoegdheid te geven om naar aanleiding van het hoger beroep van zijn wederpartij bij verweerschrift alsnog ook zelf in hoger beroep te komen. Dit wordt incidenteel hoger beroep genoemd; het “gewone” hoger beroep heet ook wel het principaal hoger beroep. Het civiele procesrecht kent deze mogelijkheid van incidenteel hoger beroep al van oudsher; zie thans artikel 339, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WBRv). Zij bestaat ook in het Duitse en Franse bestuursprocesrecht (P.A. Willemsen, De grenzen van de rechtsstrijd in het bestuursrechtelijk beroep en hoger beroep in rechtsvergelijkend perspectief (diss. UU), Deventer 2005, respectievelijk blz. 299 en 285).

9.2 Evaluatie van de Awb

In het kader van de tweede evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht is onder meer onderzoek gedaan naar de ervaringen met het hoger beroep in het bestuursrecht (R.J.G.M. Widdershoven e.a., Algemeen bestuursrecht 2001: hoger beroep, Den Haag 2001). Op basis van dit onderzoek heeft de Commissie Evaluatie Algemene wet bestuursrecht II (Commissie-Boukema) aanbevolen om een vorm van incidenteel hoger beroep mogelijk te maken (Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997-2001, Den Haag 2002, blz. 39). Later heeft ook de Commissie Rechtsbescherming van de Vereniging voor Bestuursrecht VAR de invoering van de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep bepleit (De toekomst van de rechtsbescherming tegen de overheid, Den Haag 2004, blz. 118).

In de nota “Naar een slagvaardiger bestuursrecht” (Kamerstukken II 2004/05, 29 279, nr. 16H, blz. 7) hebben wij aangegeven dat deze aanbeveling ons aanspreekt. Het belastingrecht kent inmiddels al een vorm van incidenteel hoger beroep (artikel 27m Awr).

9.2 Waarom incidenteel beroep?

Invoering van een incidenteel hoger beroep is, naar ons oordeel, wenselijk om drie in elkaars verlengde liggende twee redenen.

Ten eerste. De processuele positie van de verwerende partij in hoger beroep wordt versterkt. Deze krijgt een “tegenaanvalswapen” in handen.

Ten tweede. Daardoor is het instellen van hoger beroep niet meer zonder risico; de appellerende partij kan er door de tegenaanval van zijn wederpartij ook op achteruit gaan.

Ten derde. Dit bevordert een zorgvuldige afweging van de kansen en risico’s van een hoger beroep en daarmee een weloverwogen gebruik van dit rechtsmiddel.

10. De judiciële lus

Indien de hogerberoepsrechter een uitspraak van de bestuursrechter vernietigt, behoort hij te doen wat de rechtbank zou behoren te doen (artikel 8:106, eerste lid). Dit kan betekenen dat de hogeberoepsrechter het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaart (indien hij oordeelt dat de rechtbank dit beroep ten onrechte gegrond heeft verklaart), met het gevolg dat het

99

Page 100: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

bestuursorgaan wordt ontheven van zijn verplichting tot het nemen van een nieuw besluit ter vervanging van het vernietigde besluit (artikel 8:72, eerste lid).

De vernietiging van een uitspraak van de rechtbank kan echter ook leiden tot gegrondverklaring van het inleidend beroep (indien de hogerberoepsrechter oordeelt dat de rechtbank het dit beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard), en vervolgens tot vernietiging van het bestreden besluit (aangezien de rechtbank dit – ingevolge artikel 8:72, eerste lid – had moeten doen), en daarmee tot de verplichting van het bestuursorgaan om alsnog een vervangend besluit te nemen. Deze situatie heeft tot gevolg dat nog geruime tijd onduidelijkheid over de rechtspositie van belanghebbenden ten opzichte van het bestuursorgaan blijft bestaan. Want in beginsel is het vervangende besluit vatbaar voor beroep bij de rechtbank, en tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld.

Naar onze overtuiging is de zojuist bedoelde vertraging niet altijd aanvaardbaar, met name als het gaat om de noodzaak tot herstel van een relatief klein gebrek. In dit kader wijzen wij op de – uit artikel 6 EVRM voortvloeiende – plicht van de bestuursrechter om geschillen binnen een redelijke termijn te beslechten. De naleving van deze plicht kan onder druk komen als de procedures in beroep en hoger beroep tezamen meer dan twee jaren in beslag nemen. Bovendien doet langdurige rechtsonzekerheid wegens (hoger)beroepsprocedures afbreuk aan het draagvlak voor bestuursrechtspraak.

Bij dit alles komt nog dat zowel de Raad voor de rechtspraak als de Commissie Evaluatie Awb III (Commissie-Ilsink) hebben gepleit voor de mogelijkheid van sprongberoep na vernietiging van een uitspraak van de rechtbank.

Gelet op een en ander stellen wij voor de hogerberoepsrechter uit te rusten met de bevoegdheid tot toepassing van de zogeheten “judiciële lus”, dit is: de bevoegdheid om te bepalen dat tegen het besluit van het bestuursorgaan dat dient ter vervanging van het alsnog vernietigde bestreden besluit, slechts beroep kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter. Dit biedt de mogelijkheid tot een efficiëntere vormgeving van bestuursrechtspraak. Voor verlies aan rechtsbescherming vrezen wij niet. De hogerberoepsrechter is namelijk goed in staat om maatwerk te leveren, en in dit kader om per individueel geval te waarborgen dat geen afbreuk aan het verdedigingsbeginsel wordt gedaan.

Voor een nadere toelichting op de gemaakte keuzen zij verwezen naar de toelichting op artikel 8:6, zesde lid.

100

Page 101: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

IV. OVERIGE

1. Implementatie van Verordening (EG) 1/2003

Op 1 mei 2004 is Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L1) – hierna ook wel aan te duiden als “de Verordening” – in werking getreden. De verordening bevat bepalingen inzake het toezicht op de naleving van de communautaire mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 EG-verdrag (die respectievelijk een verbod op mededingingsbeperkende overeenkomsten en een verbod van misbruik van een economische machtspositie bevatten).

Het betreft een aanpassing van reeds bestaande regels. De Verordening regelt onder meer een gedecentraliseerde toepassing van de communautaire mededingingsregels – naast de Europese Commissie (Commissie) zijn daartoe voortaan ook de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechter bevoegd – en de samenwerking tussen de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties.

Hoewel de Verordening rechtstreekse werking heeft, bevat artikel 15 een aantal bepalingen die in het nationale procesrecht moeten worden uitgewerkt.

Artikel 15, eerste lid: de bevoegdheid van de rechtbank om de Commissie te vragen om inlichtingen of advies.

Artikel 15, tweede lid: de plicht van de lidstaten om uitspraken met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag toe te zenden aan de Commissie.

Artikel 15, derde lid: de bevoegdheid van de Commissie en de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (RvB NMa) om uit eigen beweging schriftelijke opmerkingen of, met toestemming van de rechtbank, mondelinge opmerkingen te maken in een zaak zonder dat zij daarbij partij zijn (de zogenaamde amicus curiae-bevoegdheid).

Artikel 15 bevat geen processuele bepalingen. Punt 17 van de Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (verder: de Mededeling) bepaalt dat de lidstaten passende procedurele regels moeten vaststellen die de nationale rechterlijke instanties en de Commissie in staat stellen om ten volle gebruik te maken van de door de verordening geboden mogelijkheden.

De uitwerking van artikel 15 Verordening heeft voor het bestuursrecht spoedshalve plaatsgevonden in de artikelen 89h, 89i en 89j Mededingingswet (Mw), die zijn ingevoerd in de Wet modernisering EG-mededingingsrecht (Stb. 2004, 345). Deze wet is op 1 augustus 2004 in werking getreden (Stb. 2004, 346), en bevat tevens de voor het burgerlijk recht benodigde aanpassingen in WBRv.

Het is echter wenselijk voornoemde bepalingen in de Mededingingswet over te hevelen naar de Awb. Immers, de mogelijkheid bestaat dat het communautaire mededingingsrecht ook wordt toegepast door andere bestuursrechters dan de rechtbank te Rotterdam en het CBb (de bestuursrechters die bevoegd zijn op grond van de Mededingingswet). Want zodra een partij stelt dat een bestuursorgaan heeft gehandeld als onderneming, kunnen communautaire mededingingsaspecten aan de orde komen. Een bestuursorgaan handelt als onderneming indien het commerciële activiteiten ontplooit, zoals bij de verkoop of verpachting van grond. Mededingingsaspecten kunnen voorts bijvoorbeeld ook spelen in zaken op grond van de Mediawet en bij vergunningen en aanbestedingen.

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in overheveling van de artikelen 89h, 89i en 89j Mw – met enige aanpassingen – naar de Awb.

101

Page 102: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

V. AANPASSINGSWETGEVING

De voorgestelde wijzigingen van de Awb noodzaken tot aanpassing van een groot aantal bijzondere wetten. Daarin voorziet onderdeel B van het wetsvoorstel. De voorgestelde aanpassingen hebben diverse redenen, te weten:

de opsomming van wettelijke voorschriften die een van de hoofdregel afwijkende rechtsgang voorschrijven, in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (zie paragraaf II.4 van deze toelichting);

de opsomming van wettelijke voorschriften die een regeling over het griffierecht bevatten, in de Regeling verlaagd griffierecht (zie paragraaf II.4 van het algemeen deel van deze toelichting);

de verruiming van de mogelijkheden af te zien van het horen van belanghebbenden voorafgaand aan de beslissing op bezwaar of administratief beroep in artikel 7:3 onderscheidenlijk artikel 7:17 (zie paragraaf III.4 van deze toelichting);

de behoefte om de in onbruik geraakte termen “administratieve rechter” en “administratieve rechtspraak” te vervangen door de meer eigentijdse begrippen “bestuursrechter” en “bestuursrechtspraak” (zie de toelichting op artikel 1:4);

het implementeren van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L1) in de Awb (zie hoofdstuk IV van deze toelichting).

102

Page 103: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

VI. ARTIKELSGEWIJS

DEEL A

Artikel I (Awb)

A (artikel 1:4)

Eerste en derde lidSinds de invoering van de Awb zijn de in de toelichting bij de tweede tranche gebruikte termen “bestuursrechter” en “bestuursrechtspraak” gangbaar geworden. De wettekst gebruikt echter nog de oudere, inmiddels in onbruik geraakte, termen “administratieve rechter” en “administratieve rechtspraak”. Het onderhavige wetsvoorstel vormt een goede gelegenheid om de terminologie van de wet in overeenstemming te brengen met het inmiddels gangbare spraakgebruik.

Tweede lid In verband met de regeling van het hoger beroep in de Awb is een handzaam woord nodig voor “een bestuursrechter die in hoger beroep oordeelt”. Gekozen is voor het woord “hogerberoepsrechter”. Bij de huidige stand van de wetgeving vallen onder deze omschrijving:

de ABRvS; de CRvB; het CBb; de vijf gerechtshoven, voor zover zij oordelen in belasting- en aanverwante zaken; het gerechtshof te Leeuwarden, oordelend over verkeersovertredingen op grond van de

Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV).Voor het gerechtshof Leeuwarden heeft de kwalificatie als hogerberoepsrechter echter geen praktische betekenis, omdat hoofdstuk 8 Awb in WAHV-zaken niet van toepassing is.

B (artikel 1:5)

Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting op artikel 1:4.

C (artikel 3:16)

De voorgestelde wijziging houdt in dat het tijdstip van indiening van zienswijzen bij het verkeerde bestuursorgaan bepalend is voor het antwoord op de vraag of de zienswijze tijdig is ingediend.

Het bestuursorgaan moet op grond van artikel 2:3, eerste lid, zienswijzen doorzenden aan het bevoegde bestuursorgaan, maar dit artikel regelt niet – zoals de Raad van State in zijn terugkoppelingsadvies opmerkt – dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor het antwoord op de vraag of het geschrift tijdig is ingediend. Voor veel van de geschriften waarvoor de doorzendplicht op grond van artikel 2:3, eerste lid, geldt, doet het tijdstip van indiening niet terzake.

103

Page 104: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Niet tijdige indiening van zienswijzen heeft echter wel processuele gevolgen. Zo leidt dit er in beginsel toe dat betrokkene op dat punt geen beroep op de bestuursrechter kan instellen. Volgens jurisprudentie van de ABRvS moest artikel 6:15 analoog op de vroegere bedenkingenprocedure van afdeling 3.5 worden toegepast (Vz. ABRvS 8 mei 2001, LJN AV3297). Het ligt voor de hand dat de ABRvS tot dezelfde conclusie zal komen met betrekking tot het doorzenden van zienswijzen op grond van de met ingang van 1 juli 2005 in werking getreden afdeling 3.4. Het is echter wenselijk dat deze waarborg in de wet wordt vastgelegd zodat buiten twijfel staat dat het tijdstip van indiening bij het verkeerde orgaan in beginsel geacht wordt het tijdstip van indiening bij het bevoegde orgaan te zijn.

D (artikel 6:4), E (artikel 6:13) en F (artikel 6:15)Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting op artikel 1:4.

G (artikel 6:18)

Het derde lid van artikel 6:18 bepaalt thans dat een bestuursorgaan na het nemen van een intrekkings- of wijzigingsbesluit hangende bezwaar of beroep geen besluit meer mag nemen waarvan de strekking overeenkomt met het oorspronkelijke besluit. Het formuleert op deze regel echter ook uitzonderingen die zo ruim zijn, dat de hoofdregel in de praktijk niet of nauwelijks een beperkende werking heeft. Het derde lid kan daarom worden gemist. Het daarmee destijds beoogde doel – voorkomen van verlies van rechtsbescherming – wordt reeds langs de weg van artikel 6:19 bereikt.

Het vierde lid behelst een mededelingplicht voor besluiten als bedoeld in het derde lid en kan daarom eveneens worden gemist.

Voor een nadere toelichting zij verwezen naar paragraag IIII.2.2.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

H (artikel 6:19)

Eerste lidDe redactie van het eerste lid van artikel 6:19 is verbeterd.

Tweede lidHet tweede lid is nieuw. Het verklaart, conform de bestaande jurisprudentie, de regel van het eerste lid van overeenkomstige toepassing op het geval dat een besluit nog voor de indiening van een bezwaar- of beroepschrift daartegen wordt gewijzigd of ingetrokken. Verwezen zij naar paragraaf III.2.2.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Derde lidIndien hangende hoger beroep een besluit wordt gewijzigd of ingetrokken, is uitsluitend de hogerberoepsrechter bevoegd om over dit nieuwe besluit te oordelen. In zoverre zij verwezen naar paragraaf III.2.2.2 van het algemeen deel van deze toelichting. De rechtbank en het bestuursorgaan zijn niet langer bevoegd een beroep of bezwaar tegen het nadere besluit te behandelen. Hebben zij desondanks een beroep- of bezwaarschrift tegen dit besluit ontvangen, dan dienen zij dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door te zenden. Dit is voor de duidelijkheid expliciet vastgelegd in het nieuwe derde lid.

104

Page 105: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Vierde lidOp grond van het (gewijzigde) vierde lid kan de hogerberoepsrechter de behandeling van de zaak echter verwijzen naar het orgaan dat hij daartoe meer geschikt acht. De reden hiervoor kan zijn dat het bestuursorgaan dat het wijzigings- of intrekkingsbesluit net heeft genomen, maar ook dat de zaak feitelijk voldoende rijp voor behandeling door de rechtbank is. Pas na verwijzing op grond van het vierde lid verkrijgen de bestuursrechter in eerste aanleg of het bestuursorgaan de bevoegdheid het nadere besluit te toetsen onderscheidenlijk te heroverwegen. Verwezen zij naar paragraaf III.2.2.6 van het algemeen deel van deze toelichting.

Vijfde lidHet vijfde lid komt overeen met het huidige derde lid.

I (artikel 6:22)

Voorgesteld wordt in artikel 6:22 de zinsnede “ondanks schending van een vormvoorschrift” te vervangen door: ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel. Doorslaggevend voor het passeren van een gebrek is niet meer de aard van het geschonden voorschrift, maar de vraag of belanghebbenden worden benadeeld indien het gebrek gepasseerd wordt. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar paragraaf III.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

J (artikel 7:1) en K (artikel 7:1a)

Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting op artikel 1:4 (artikel I, onderdeel A).

L (artikel 7:3)

De hier voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat het bestuursorgaan tijdens de bezwaarfase mag afzien van het horen van een belanghebbende indien deze niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd om de uitnodiging om aan te geven of hij wil worden gehoord. Verwezen zij naar paragraaf III.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

M (artikel 7:12)

De heroverweging van een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht (hierna: besluit van algemene strekking), op grondslag van een ontvankelijk bezwaar kan noodzaken tot herroeping of wijziging van dit besluit. In zo’n geval moet de beslissing op bezwaar worden gepubliceerd overeenkomstig de eisen van artikel 3:42, aangezien de herroeping of wijziging anders niet in werking treedt (artikel 3:40). Blijft het besluit van algemene strekking in stand, dan is publicatie niet nodig, aangezien de beslissing op bezwaar als zodanig is te beschouwen als een beschikking die zich slechts richt tot de bezwaarmaker en eventueel een beperkte groep van andere belanghebbenden. Het nieuwe tweede lid verwoordt deze bekendmakingsregel.

105

Page 106: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

N (artikel 7:15)

De voorgestelde wijziging brengt tot uitdrukking dat het bestuursorgaan de tijdens de bezwaarschriftprocedure gemaakte proceskosten – die worden toegekend aan de belanghebbende – geheel aan de rechtsbijstandverlener van de belanghebbende moet betalen als sprake is van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In zo’n geval maakt de belanghebbende op zichzelf aanspraak op de proceskostenvergoeding, maar vindt betaling van deze vergoeding in concreto plaats aan de rechtsbijstandverlener.

De rechtsbijstandverlener draagt zorg voor verrekening met de eigen bijdrage van zijn cliënt. Reeds in de memorie van toelichting bij de Wet kosten bestuurlijke voorprocedure (Stb. 2002, 55) werd erop gewezen dat dit de meest praktische gang van zaken is omdat bestuursorganen maar weinig te maken hebben met kostenvergoeding waarbij sprake is van een toevoeging (Kamerstukken II 1999/2000, 27 024, nr. 3, blz. 10). De meeste bestuursorganen handelen dienovereenkomstig.

Letterlijke toepassing van artikel 7:15, tweede lid, heeft echter tot gevolg dat het bestuursorgaan voor de in artikel 243, tweede lid, WBRv bedoelde verrekening moet zorgdragen. Het is wenselijk in de wet neer te leggen dat niet het bestuursorgaan maar de rechtsbijstandverlener verrekent.

Volgens vaste jurisprudentie is de Raad voor de rechtsbijstand ingevolge artikel 32, derde lid, Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 gerechtigd de proceskostenvergoeding die de rechtsbijstandverlener van het bestuursorgaan ontvangt, in mindering te brengen op de toevoegvergoeding ex artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, Wrb. Dit veronderstelt dat de raad op de hoogte is van de kostenvergoeding door het bestuursorgaan. Daarom bepaalt het voorgestelde lid dat de rechtsbijstandverlener de raad voor de rechtsbijstand inlicht.

Incidenteel komt het voor dat een bestuursorgaan de vergoeding toekent aan de rechtzoekende en de vergoeding stort op de derdenrekening van de rechtsbijstandverlener. Hierdoor is de rechtzoekende en niet de rechtsbijstandverlener de rechthebbende wat betreft de vergoeding. In dat geval kan de Raad voor de rechtsbijstand de vergoeding niet verrekenen met de toevoegvergoeding (ABRvS 21 februari 2007, LJN AZ9000). De tekst van het voorgestelde derde lid laat uitsluitend betaling aan de rechtsbijstandverlener zelf toe.

O (artikel 7:17)

De hier voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat het bestuursorgaan ook tijdens de fase van administratief beroep mag afzien van het horen van een belanghebbende indien deze niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd om de uitnodiging om aan te geven of hij wil worden gehoord. Verwezen zij naar paragraaf III.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

P (artikel 7:28)

De voorgestelde wijziging brengt in de wet tot uitdrukking dat indien kosten die zijn gemaakt in de bestuurlijke voorprocedure, moeten worden vergoed en in de voorprocedure sprake is van een toevoeging op grond van de Wrb, het bestuursorgaan de kostenvergoeding geheel aan de rechtsbijstandverlener betaalt. De advocaat draagt zorg voor verrekening met de eigen bijdrage van zijn cliënt. In zoverre zij verwezen naar de toelichting op artikel 7:15.

106

Page 107: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Q (hoofdstuk 8)

In het opschrift van hoofdstuk 8 wordt tot uitdrukking gebracht dat dit hoofdstuk niet langer uitsluitend ziet op het beroep bij de rechtbank, maar op het beroep bij alle bestuursrechters, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit is het gevolg van de keuze om het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk in de Awb onder te brengen. Zie ook paragraaf II.1 van het algemeen deel van deze toelichting.

R (titel 8.1)

In het opschrift van titel 8.1 is tot uitdrukking gebracht dat de titel slechts rechtstreeks geldt voor het beroep in eerste aanleg. De afdelingen 8.1.2 tot en met 8.1.5 zijn weliswaar, op een enkele uitzondering na, ook van toepassing in hoger beroep. Dit volgt echter niet rechtstreeks uit deze afdelingen, maar uit artikel 8:101. Aldus sluit de indeling van de regeling van het procesrecht op een natuurlijke en overzichtelijke wijze aan bij de verschillende fasen die een procedure kan doorlopen. De Wetboeken van Burgerlijke Rechtsvordering en van Strafvordering kennen een vergelijkbare opzet.

S (afdeling 8.1.1)

Afdeling 8.1.1 regelt de bevoegdheid van de verschillende bestuursrechters in eerste aanleg. Deze bevoegdheid wijzigt inhoudelijk niet ten opzichte van de huidige situatie, maar de regeling wordt nu in de Awb geconcentreerd. Daarnaast zijn enkele bepalingen overzichtelijker geordend.

Artikel 8:1

Artikel 8:1 bevat twee belangrijke hoofdregels van ons bestuursprocesrecht: beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen een besluit in de zin

van artikel 1:3 Awb; beroep bij de bestuursrechter kan slechts worden ingesteld door een

belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb.Het voorgestelde artikel regelt echter niet meer bij welke bestuursrechter het beroep kan worden ingesteld; dat wordt geregeld in artikel 8:6.

Artikel 8:2

AlgemeenEr bestaan twee soorten afwijkingen van de hoofdregel dat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

tegen bepaalde bestuurshandelingen die geen besluiten zijn, staat toch beroep open (uitbreidingen);

tegen bepaalde besluiten staat geen beroep open (uitzonderingen).De uitbreidingen zijn geregeld in artikel 8:2, en de uitzonderingen in de artikelen 8:3 tot en met 8:5.

Artikel 8:2 bevat drie uitbreidingen, namelijk bepaalde handelingen ten aanzien van ambtenaren als zodanig (eerste lid), schriftelijke beslissingen inhoudende de weigering van de goedkeuring van bepaalde besluiten (tweede lid, onderdeel a) en beslissingen inhoudende de weigering van de goedkeuring besluiten ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling (tweede lid, onderdeel b).

107

Page 108: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Eerste lidHet eerste lid komt goeddeels overeen met het huidige artikel 8:1, tweede lid. In het ambtenarenrecht zijn vanouds ook bepaalde handelingen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig die geen besluiten zijn, voor beroep vatbaar. Deze afwijking is in 1994 gehandhaafd, omdat de wetgever de omvang van de rechtsbescherming in het ambtenarenrecht niet wilde verminderen. Naar ons oordeel bestaat geen aanleiding hierover thans anders te denken.

Een bestaande omissie is hersteld. De militair ambtenaar in de zin van artikel 1 Militaire Ambtenarenwet 1931, maakt namelijk aanspraak op dezelfde rechtsbescherming als de ambtenaar in de zin van artikel 1 Ambtenarenwet, en de dienstplichtige in de zin van hoofdstuk 2 Kaderwet dienstplicht. In dit kader zij ook gewezen op artikel 8:4, derde lid (nieuw), onderdeel a, artikel 8:98, tweede lid, onderdeel a, en artikel 1, onderdeel a, Regeling verlaagd griffierecht.

De praktische betekenis van de in het eerste lid geregelde uitbreiding is overigens gering.

Tweede lidHet tweede lid van het voorgestelde artikel 8:2 komt geheel overeen met het huidige artikel 8:1, derde lid.

Artikel 8:3

Het eerste lid komt overeen met het huidige artikel 8:2; tegen – kort gezegd – besluiten houdende algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels staat geen beroep open. Zoals uiteengezet in het kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr. 16 blz. 12-13), acht de regering handhaving van deze uitzondering geboden. In verband daarmee zullen ook de bij het “uitstelwetje” (Stb. 1998, 738) aangebrachte wijzigingen in de wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (Stb. 1993, 650) worden geschrapt. Deze wijzigingen hielden – kort gezegd – in dat artikel 8:2 op een bij wet te bepalen tijdstip zou vervallen.

Het tweede lid komt overeen met het huidige artikel 8:3 Awb.

Artikel 8:4

Artikel 8:4 zondert een aantal categorieën van besluiten uit van de mogelijkheid van beroep. Het artikel komt inhoudelijk overeen met het huidige artikel 8:4. Met het oog op de leesbaarheid is het echter in vier leden onderverdeeld. Een bijkomend voordeel hiervan is dat bij wijzigingen van de opsomming – die, naar de ervaring heeft geleerd, tamelijk vaak nodig zijn – minder onderdelen behoeven te worden vernummerd.

Het eerste lid somt de uitgezonderde besluiten op die in de Awb zelf zijn geregeld. Het tweede lid betreft besluiten op het gebied van de defensie en in verband met buitengewone omstandigheden. Bij de in het derde lid genoemde uitzonderingen gaat het telkens om een beoordeling van bekwaamheden of eigenschappen, die zich minder goed voor rechterlijke toetsing leent. Het vierde lid bevat de overige categorale uitzonderingen.

108

Page 109: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 8:5

Dit artikel is zakelijk gelijk aan het huidige artikel 8:5, eerste lid. Het zondert besluiten op grond van bepaalde, in hoofdstuk 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak opgesomde, wettelijke voorschriften uit van de mogelijkheid van beroep.

Het huidige tweede lid van artikel 8:5 (overgangsrecht bij wijziging van de bijlage) is verplaatst naar het voorgestelde artikel 11:3.

Artikel 8:6

AlgemeenDit artikel regelt de absolute bevoegdheid van de verschillende bestuursrechters in eerste aanleg. Met andere woorden: het regelt bij welke bestuursrechter beroep in eerste – en soms ook enige – aanleg kan worden ingesteld.

Eerste lidHet eerste lid bevat de hoofdregel: het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank (vergelijk het huidige artikel 8:1, eerste lid), tenzij de wet een andere bestuursrechter aanwijst (vergelijk het huidige art. 8:6, eerste lid). De wet die andere bestuursrechters aanwijst, is voortaan echter de Awb zelf, meer in het bijzonder artikel 8:6, tweede tot en met zesde lid (nieuw).

Tweede en derde lidDe gevallen waarin respectievelijk de ABRvS en de CRvB in eerste en enige aanleg oordelen, zijn in respectievelijk het tweede en het derde lid, geregeld door verwijzing naar hoofdstuk 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Tegen besluiten op grond van de in dit hoofdstuk opgesomde wettelijke voorschriften staat geen beroep open bij de rechtbank, maar bij de ABRvS onderscheidenlijk de CRvB.

De diverse artikelen van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak komen dus in de plaats van een groot aantal bepalingen in bijzondere wetten, die beroep openstellen bij één van beide colleges. In zoverre zij overigens verwezen naar de toelichting op onderdeel B van het onderhavige wetsvoorstel.

Vierde lidDe huidige bevoegdheid van het CBb is tweeledig.

Veel bepalingen in bijzondere wetten stellen beroep in eerste en enige aanleg beroep bij het CBb open. Deze bepalingen zijn, op soortgelijke wijze als bij de ABRvS en de CRvB, vervangen door een opsomming in artikel 4 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Zie onderdeel a van het vierde lid.

Het CBb is bevoegd te oordelen over verreweg de meeste besluiten en handelingen van de bestuursorganen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (artikel 18, eerste lid, Wet bbo), alsmede over besluiten van de kamers van koophandel en fabrieken (artikel 55 Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997). Zie onderdeel b van het vierde lid.

Vijfde lidHet vijfde lid betreft de gevallen waarin tegen een besluit beroep in eerste aanleg openstaat bij de gerechtshoven. Dit komt sinds de inwerkingtreding van de Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties (Stb. 2004, 672) nog sporadisch voor.

109

Page 110: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Zie bijvoorbeeld artikel 59, zevende lid, juncto 95 en 97 Wet financiering sociale verzekeringen (beschikkingen omtrent sectorindeling en -aansluiting van werkgevers).

Zesde lidHet zesde lid bevat een inhoudelijke verandering ten opzichte van de thans bestaande bevoegdheidsverdeling.

Ingevolge het zesde lid staat beroep open op de hogerberoepsrechter tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van een uitspraak van de hogerberoepsrechter die daartoe verplicht, indien de hogerberoepsrechter dit in zijn uitspraak bepaalt. Tegen zo’n besluit staat dus niet opnieuw in twee instanties beroep open; er is sprake van sprongberoep. Voor een algemene toelichting zij verwezen naar paragraaf III.10 van het algemeen deel van deze toelichting.

Gekozen is voor de door de commissie Ilsink voorgestelde variant waarbij de hogerberoepsrechter beoordeelt of sprongberoep is aangewezen. Doorgaans zal dit het geval zijn, omdat een eventueel nieuw geschil over het nieuwe besluit meestal beperkter van omvang is dan het geschil over het eerste besluit. Met de commissie-Ilsink is de regering echter van mening dat het kan voorkomen dat bij het nieuwe besluit nieuwe kwesties spelen die nog helemaal niet aan de orde zijn geweest in de eerste procedure. In zo’n geval kan een hernieuwde behandeling in twee instanties zijn aangewezen. Een facultatieve variant waarbij het oordeel aan de hogerberoepsrechter wordt overgelaten, heeft dan ook onze voorkeur. Voor onduidelijkheid behoeft niet te worden gevreesd, omdat in voorkomende gevallen in de beslissing op het hoger beroep zal worden aangegeven waar men in beroep kan komen tegen het nieuwe besluit van het bestuursorgaan.

Een alternatief voor de facultatieve variant zou zijn de bepaling dat altijd sprake is van sprongberoep indien het bestuursorgaan als gevolg van een uitspraak van de hogerberoepsrechter een nieuw besluit neemt, met de mogelijkheid de behandeling van het beroep tegen dat besluit te verwijzen naar de rechtbank als daartoe aanleiding is. Een nadeel hiervan is dat dit een minder inzichtelijke regeling is dan de facultatieve variant, zonder dat daar voordelen ten opzichte van deze variant tegenover staan. Daarom is van dit alternatief afgezien.

Zevende lidHet zevende lid komt overeen met het huidige artikel 8:6, tweede lid.

Artikel 8:7

Het eerste en het tweede lid komen overeen met het huidige artikel 8:7. Het derde lid is toegevoegd voor de gevallen waarin beroep in eerste aanleg openstaat bij het gerechtshof. In het vierde lid verwoordt de gegroeide praktijk dat in gevallen waar het CBb als hogerberoepsrechter optreedt, het beroep in eerste aanleg steeds wordt geconcentreerd bij de rechtbank Rotterdam.

Artikel 8:8

Dit artikel komt grotendeels overeen met het huidige artikel 8:8. Er is echter een vijfde lid toegevoegd, met het oog op de gevallen waarin beroep in eerste aanleg openstaat bij het gerechtshof.

110

Page 111: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 8:9

Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 8:9.

T (artikel 8:10a)

Het eerste tot en met het derde en het vijfde lid van dit artikel komen overeen met de huidige artikelen 36, tweede tot en met vijfde lid, Wet RvS, 17, tweede tot en met vijfde lid, Beroepswet en 19, tweede tot en met vijfde lid, Wet bbo. Bij andere bestuursrechters dan de rechtbank geldt de hoofdregel dat een zaak in behandeling wordt genomen door een meervoudige kamer van drie leden. Deze kan de zaak echter verwijzen naar een enkelvoudige kamer, indien zij daarvoor geschikt is. Bij de rechtbanken geldt de omgekeerde regel.

Het vierde lid introduceert voor bestuursrechters die in hoogste aanleg rechtspreken de mogelijkheid dat de meervoudige kamer de zaak verwijst naar een grote kamer van vijf leden. Voor een toelichting daarop zij verwezen naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

U (artikel 8:12)

Omdat artikel 8:12 voortaan niet langer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters geldt, is “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Zie ook paragraaf II.1 van het algemeen deel van deze toelichting, alsmede de toelichting op artikel I, onderdeel Q, van het onderhavige wetsvoorstel.

V (artikel 8:12a)

Eerste lidDe kern van de regeling wordt gevormd door de bevoegdheid om te bepalen dat een conclusie wordt genomen. Deze bevoegdheid komt toe aan de bestuursrechter zelf, dit is: de kamer die de zaak behandelt.

De ABRvS, de CRvB en het CBb zullen de vraag of een conclusie zinvol is, naar verwachting beantwoorden in een vroeg stadium van de (hoger)beroepsprocedure, en aan de hand van criteria die ook worden gehanteerd bij de keuze tussen behandeling door een enkelvoudige of een meervoudige kamer. Daarom is ervoor gekozen voor een regeling zo dicht mogelijk in de buurt van de afdeling over de enkel- of meervoudige behandeling van de zaak.

Het eerste lid noemt de ABRvS, de CRvB en het CBb uitdrukkelijk, om duidelijk te maken dat het Gerechtshof Leeuwarden – die hoger beroepen in zogeheten ‘Mulder-zaken’ beoordeelt – niet de mogelijkheid heeft om conclusies te laten nemen.

Het eerste lid is geformuleerd als een ambtshalve bevoegdheid, maar dit laat onverlet dat een partij kan verzoeken om een conclusie. De reactie van de betrokken bestuursrechter op zo’n verzoek is te beschouwen als een procesbeslissing.

Tweede lidGelet op het voorlopige en experimentele karakter van de regeling wordt mogelijk gemaakt dat de ABRvS, de CRvB en het CBb (hierna gezamenlijk ook wel aan te duiden als: de bestuursrechters) volstaan met een beperkte personele infrastructuur, zonder noodzaak om een afzonderlijk ‘parket’ op te richten.

Het staat de bestuursrechters echter vrij om te kiezen voor een variant die meer zicht op daadwerkelijk onbevangen – los van de cultuur van het betrokken college staande –

111

Page 112: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

conclusies biedt. Het tweede lid laat namelijk onverlet de mogelijkheid om voor het nemen van conclusies te kiezen voor een persoon die geen (plaatsvervangend) lid is van de bestuursrechter waaraan wordt geadviseerd.

Uiteraard is het ook mogelijk om te beginnen met een ‘minimumvariant’, en om na verloop van tijd te bezien of de oprichting van een afzonderlijk organisatieonderdeel wenselijk en redelijkerwijs mogelijk is.

Derde lidWij achten het – wederom om te waarborgen dat de conclusie met enige distantie wordt genomen – wenselijk dat de keuze van de persoon die de conclusie neemt, niet wordt gemaakt door de bestuursrechters die een beslissing op het (hoger) beroep moeten nemen. Voor de goede orde wordt uitdrukkelijk gestipuleerd dat het antwoord op de vraag óf een conclusie wenselijk is, in handen ligt van de bestuursrechter zelf.

Vierde lidHet vierde lid stelt enige vanzelfsprekende eisen aan vorm en inhoud van de conclusie.

Vijfde lidHet vijfde lid waarborgt dat partijen tijdig voor de zitting van de conclusie kunnen kennisnemen. Aldus wordt ook voldaan aan het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende vereiste dat partijen op een conclusie moeten kunnen reageren (EHRM 30 oktober 1991, NJ 1992, 73 m.nt. EAA (Borgers)). De termijn van tien dagen is gelijk aan de termijn voor het inzenden van nadere stukken door partijen (artikel 8:58, eerste lid).

De termijn van tien dagen komt niet in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde. Partijen kunnen immers ter zitting mondeling op de conclusie reageren. Mocht dit aanleiding tot onduidelijkheden geven, dan kan de bestuursrechter het onderzoek ter zitting schorsen (artikel 8:64, eerste lid) dan wel na afloop van de zitting heropenen (artikel 8:68, eerste lid).

Overigens kan in de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 worden bepaald dat de conclusie eerder aan partijen wordt toegezonden. Zie in dit verband artikel 16, eerste lid, van deze procesregeling; de uitnodiging om op een zitting te verschijnen, wordt zo mogelijk zes weken voor aan de zitting aan partijen verzonden (in afwijking van artikel 8:56, waarin de termijn op drie weken is bepaald).

Zesde lidHet zesde lid stelt buiten twijfel dat een conclusie niets minder of meer is dan een aan de bestuursrechter gericht advies.

W (artikel 8:13)

Ook in artikel 8:13 (verwijzing) is rekening gehouden met het geval dat beroep in eerste aanleg openstaat bij het gerechtshof.

X (artikel 8:14), Y (artikelen 8:18, 8:20, 8:21, 8:22, 8:24, 8:25, 8:26, 8:27 en 8:28), Z (artikel 8:29) en AA (artikelen 8:31, 8:32, 8:33, 8:35, 8:36, 8:37, 8:39 en 8:40)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook “zij” te vervangen door: hij.

112

Page 113: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

BB (titel 8.2)

In het opschrift van titel 8.2 is tot uitdrukking gebracht dat de titel slechts rechtstreeks van toepassing is op de behandeling van het beroep in eerste aanleg.

CC (artikel 8:41)

Dit artikel regelt het griffierecht voor het beroep in eerste aanleg en is qua strekking gelijk aan het huidige artikel 8:41. Het verschil is dat het tweede lid nu voor de wetten waarvoor het lage griffierechttarief geldt, verwijst naar de Regeling verlaagd griffierecht, en niet langer naar de bijlage bij de Beroepswet. Het lage griffierecht geldt namelijk ook in een aantal gevallen waarover niet de CRvB, maar een andere bestuursrechter in hoogste aanleg oordeelt. Voorts is het artikel – met het oog op de leesbaarheid ervan – redactioneel aangepast, onder meer door splitsing van enkele leden. Zie ook paragraaf II.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

DD (artikelen 8:42, 8:43 en 8:44)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

EE (artikel 8:45)

AlgemeenDeze wijzigingen vloeien voort uit Verordening (EG)1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk IV van het algemeen deel van deze toelichting.

In het vierde tot en met zesde lid van artikel 8:45 wordt artikel 15, eerste lid, van de verordening uitgewerkt (vergelijk artikel 89i Mw en de artikelen 67 en 68 WBRv). Gelet op de inrichting van het bestuursproces is het passend het procedurele kader rond de bevoegdheid van de bestuursrechter tot het vragen van inlichtingen of advies aan de Commissie onder te brengen in afdeling 8.2.2, met bepalingen over het vooronderzoek. In deze fase van de beroepsprocedure verzamelt de bestuursrechter de op de zaak betrekking hebbende informatie, met de mogelijkheid om deskundigen te consulteren. Plaatsing in deze fase is bovendien aangewezen, omdat partijen een schriftelijke zienswijze kunnen geven over de inlichtingen of het advies.

Artikel 8:45 bevat de bevoegdheid van de bestuursrechter om partijen of anderen te vragen inlichtingen of stukken te verstrekken. Het verzoek van de bestuursrechter aan de Commissie om inlichtingen of advies is te zien als een bijzondere uitwerking van deze algemene bevoegdheid.

Vierde lidIn overeenstemming met aanwijzing 340 van de Aanwijzingen voor de regelgeving omschrijft het vierde lid niet de bevoegdheid zelf van de bestuursrechter om de Commissie om inlichtingen of advies te vragen over de toepassing van de artikelen 81 of 82 van het EG-verdrag. In dit lid zijn het eerste en tweede lid van artikel 89i Mw samengevoegd. De formulering van de eerste volzin is ontleend aan artikel 8:47, derde lid (voornemen tot benoemen deskundigen), en wijkt om die reden af van die van artikel 89i, eerste lid, Mw.

113

Page 114: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Vijfde lidOp het verstrekken van inlichtingen of stukken door de Commissie aan de bestuursrechter is artikel 8:29, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit correspondeert met hetgeen in het tweede en derde lid van artikel 8:45 voor bestuursorganen en werkgevers is bepaald. Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 8:29 sluit overigens aan bij punt 25 van de Mededeling van de Commissie. De Commissie zal de (bestuurs)rechter met het oog op de geheimhoudingsplicht van artikel 287 van het EG-verdrag vragen of hij de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen en zakengeheimen kan en zal garanderen. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 8:29 kan de bestuursrechter de geheimhouding van deze gegevens garanderen.

De (bestuurs)rechter kan de Commissie geen termijn stellen voor het verstrekken van inlichtingen of advies. Artikel 89i Mw en de artikelen 67 en 68 WBRv bevatten hiervoor evenmin een termijn. De Commissie heeft in de Mededeling uitdrukkelijk een aantal termijnen genoemd: voor inlichtingen een maand (punt 22 van de Mededeling) en voor advies vier maanden (punt 28 van de Mededeling). Daarbij is steeds uitdrukkelijk aangegeven dat het een inspanningsverplichting betreft. Beide elementen vormen een contra-indicatie voor het stellen van een termijn door de bestuursrechter.

Zesde lidDe formulering van het zesde lid is aangepast aan de Awb-terminologie, door gebruik van de term “zienswijze” in plaats van het in artikel 89i, vierde lid, Mw gebruikte begrip “mening”. De formulering is ontleend aan artikel 8:47, vijfde en zesde lid. Artikel 89i, vierde lid, Mw bepaalt dat de bestuursrechter een termijn vaststelt. Gelet op de systematiek in de Awb en met het oog op een uniforme toepassing van termijnen verdient het echter de voorkeur de termijn in de wet te fixeren en de bestuursrechter de mogelijkheid te geven daarvan af te wijken (gelijk aan artikel 8:47, vijfde en zesde lid, ten aanzien van het deskundigenbericht).

Artikel 89i, derde lid, Mw bepaalt dat de griffier een afschrift van het antwoord op het verzoek om inlichtingen of van het advies aan partijen zendt. Deze bepaling is overbodig in het licht van artikel 8:39, eerste lid, waarin is bepaald dat de griffier de op de zaak betrekking hebbende stukken aan partijen toezendt, en is om die reden niet overgenomen.

Als de RvB NMa zijn zienswijze laat vergezellen door stukken waarvan volgens hem geheimhouding noodzakelijk is, kan hij verzoeken dat slechts de bestuursrechter kennis van de betreffende stukken zal mogen nemen (vergelijk artikel 8:29, eerste lid). In zo’n geval ligt het voor de hand dat de bestuursrechter de procedure volgt die is beschreven in artikel 13 Procesregeling bestuursrecht 2008 (Stcrt. 2008, 114, blz. 19; rechtbank) of artikel 12 Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 (Stcrt. 2005, 250, blz. 49; ABRvS, CRvB en CBb).

FF (artikel 8:45a)

AlgemeenDeze wijzigingen vloeien voort uit Verordening (EG)1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk IV van het algemeen deel van deze toelichting.

Het betreft een uitwerking van artikel 15, derde lid, Verordening, welk artikel bepaalt dat de Commissie en de RvB NMa om opmerkingen kunnen maken zonder dat zij partij zijn in een zaak (vergelijk de artikelen 89h Mw en 44a WBRv). Deze mogelijkheid wordt ook wel aangeduid als de “amicus curiae-bevoegdheid”.

Deze bepaling is geplaatst in artikel 8:45a. Het kenbaar maken door de Commissie en de RvB NMa van de wens om uit eigen beweging opmerkingen te maken in een zaak, zal doorgaans in de fase van het vooronderzoek plaatsvinden. Omwille van de duidelijkheid en

114

Page 115: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

overzichtelijkheid is gekozen voor plaatsing direct na artikel 8:45. Aldus blijven de bepalingen met betrekking tot de verordening dicht bij elkaar staan.

Eerste lidArtikel 15, derde lid, Verordening bevat geen procedureel kader. In punt 17 van de Mededeling is aangegeven dat de lidstaten – bij gebreke aan communautaire procedureregels en voor zover dit nodig is om deze vormen van bijstand te vergemakkelijken – passende procedureregels moeten vaststellen die zowel de nationale rechterlijke instanties als de Commissie in staat stellen ten volle gebruik te maken van de door de verordening geboden mogelijkheden. In punt 34 van de Mededeling is over de zogeheten “amicus curiae-bevoegdheid” uitdrukkelijk aangegeven dat de procedurevoorschriften en praktijken van de lidstaten het relevante procedurele kader bepalen.

Artikel 15, derde lid, Verordening bevat geen bepaling die regelt dat de Commissie en de RvB NMa de rechtbank op de hoogte moeten stellen van hun voornemen om opmerkingen te maken in een zaak. Met het oog op een goede procesorde is het echter wenselijk een regeling terzake te treffen. Dit voorkomt immers dat de bestuursrechter wordt “overvallen” door dergelijke schriftelijke opmerkingen, en dat hij daarmee bij het stellen van een termijn of de vaststelling van een datum voor een andere proceshandeling geen rekening heeft kunnen houden. Om die reden is in het eerste lid bepaald dat de Commissie en de RvB NMa de wens tot het maken van schriftelijke opmerkingen kenbaar moeten maken aan de bestuursrechter. Dit is in de artikelen 89h, eerste lid, Mw en 44a WBRv op gelijke wijze geregeld.

Artikel 15, derde lid, Verordening bevat evenmin een termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen. In artikel 8:45a, eerste lid, krijgt de bestuursrechter de bevoegdheid daarvoor een termijn vast te stellen (vergelijk de artikelen 89h, eerste lid, Mw en 44a WBRV). Anders dan bij het verstrekken van inlichtingen of advies door de Commissie (zie de toelichting bij artikel 8:45, vijfde lid) noemt de Mededeling geen specifieke termijn en gaat het hier niet om een inspanningsverplichting. De mogelijkheid tot het stellen van een termijn is uit een oogpunt van een goede procesorde te verkiezen. Bovendien zijn vrijwel alle proceshandelingen in de Awb aan een termijn gebonden. Om deze redenen past het om deze bevoegdheid van de Commissie en de RvB NMa aan een termijn te kunnen verbinden. Indien de bestuursrechter geen termijn stelt, geldt dat de opmerkingen tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend (artikel 8:60a, eerste lid).

Tweede lidDe Commissie en de RvB NMa kunnen ook mondelinge opmerkingen maken. De bestuursrechter dient daarvoor wel eerst toestemming te verlenen. Artikel 89h, eerste lid, Mw bepaalt dat de mondelinge opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa ter zitting worden gemaakt. De mondelinge opmerkingen kunnen echter ook al tijdens het vooronderzoek worden gemaakt op een daarvoor bestemde zitting (vergelijk het horen van partijen en getuigen tijdens het vooronderzoek, artikelen 8:44 en 8:46). Het tweede lid biedt daartoe de gelegenheid. Voor het maken van mondelinge opmerkingen ter zitting wordt in artikel 8:60a een voorziening getroffen. Partijen kunnen ook over mondelinge opmerkingen schriftelijk hun zienswijze geven (vierde lid). Juist vanwege de mogelijkheid voor partijen tot het geven van een zienswijze kan het in de rede liggen de mondelinge opmerkingen ter comparitie te laten maken.

Derde lidIn het derde lid is bepaald dat de bestuursrechter van het verstrekken van de stukken mededeling doet aan partijen. De bestuursrechter behoort partijen daarover te informeren, hetgeen impliciet kan worden afgeleid uit de artikelen 89h, tweede lid, en 44a, tweede lid,

115

Page 116: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

WBRv. Deze artikelen bevatten namelijk de mogelijkheid voor partijen om hun mening te geven over de te verstrekken stukken. Het geven van een zienswijze over de te verstrekken stukken wordt echter niet nodig bevonden.

De bestuursrechter kan geen stukken aan de Commissie of de RvB NMa verstrekken waarvan de kennisneming op grond van artikel 8:29 aan hem is voorbehouden. Indien daaraan behoefte bestaat, kan een partij in het kader van de zienswijze naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa (artikel 8:45a, vierde lid) haar mening geven over een stuk dat de bestuursrechter aan de Commissie of de RvB NMa heeft verstrekt.

Vierde lid De formulering van het vierde lid is ontleend aan artikel 8:47, vijfde en zesde lid. Zie verder de toelichting bij artikel 8:45, zesde lid. De bepaling in artikel 89h, derde lid, Mw dat de bestuursrechter partijen in staat kan stellen op elkaars opmerkingen te reageren, is niet overgenomen. Het past niet in de systematiek van de Awb om in artikel 8:45a een dergelijke bepaling op te nemen. Een dergelijke bepaling ontbreekt immers ook in het kader van de artikelen 8:43, tweede lid, 8:44 en 8:47. Partijen die willen reageren op elkaars zienswijze over de opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa, kunnen dat doen ofwel bij re- en dupliek ofwel in hun pleidooi ter zitting.

GG (artikel 8:47), HH (artikel 8:49), II (artikel 8:50) en JJ (artikel 8:51)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

KK (artikel 8:52)

AlgemeenOmdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

Tweede lidDe termijn waarbinnen de griffierechten moeten zijn ontvangen, is in het te wijzigen artikel 8:41 niet langer opgenomen in het tweede maar het vijfde lid. Dit noodzaakt tot aanpassing van artikel 8:52, tweede lid.

Het tweede lid verschaft de bestuursrechter de bevoegdheid verschillende termijnen verkorten. Dit geldt thans echter niet voor de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, voor het indienen van nadere stukken door partijen. In het kader van een goede procesorde is het van belang dat de bestuursrechter en partijen tijdig van nadere stukken kunnen kennisnemen.

De zogeheten “tiendagentermijn” kan echter – zoals de Raad van State in zijn terugkoppelingsadvies opmerkt – knellen bij versnelde behandeling als de bestuursrechter op zeer korte termijn een zitting belegt, incidenteel zelfs binnen tien dagen na ontvangst van het beroepschrift. In zo’n geval kan afweging van het belang bij tijdige beschikbaarheid van alle gedingstukken tegen het belang bij behandeling van het beroep op korte termijn leiden tot het oordeel dat een kortere termijn voor indiening van stukken is gerechtvaardigd.

116

Page 117: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Daarom krijgt de bestuursrechter de bevoegdheid om – in afwijking van artikel 8:58, eerste lid – een termijn vast te stellen van minder dan tien dagen. Omdat een kortere termijn niet altijd nodig of wenselijk zal zijn, is er niet voor gekozen bij versnelde behandeling per definitie een kortere indieningstermijn te laten gelden, zoals bij een voorlopige voorziening het geval is (artikel 8:83, eerste lid).

LL (artikel 8:53), MM (artikel 8:54) en NN (artikel 8:54a)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

OO (artikel 8:55)

AlgemeenOmdat artikel 8:55 voortaan niet langer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters geldt, is “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter.

Tweede lid (nieuw)Volgens de huidige regeling – zie artikel 8:55, eerste en derde lid – mag en moet de rechtbank het verzet slechts mondeling behandelen indien de indiener ervan daarom uitdrukkelijk heeft gevraagd, behalve als het verzet gegrond wordt verklaard.

Ingevolge het nieuwe tweede lid behoort de bestuursrechter het verzet te allen tijde mondeling te behandelen. Dit hangt samen met de bevoegdheid tot “kortsluiting” als bedoeld in het tiende lid (nieuw). Zonder zitting ter behandeling van het verzet kan de bestuursrechter immers niet onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen, allereerst en vooral vanwege het – uit artikel 6 EVRM voortvloeiende – recht van belanghebbenden op hoor en wederhoor, maar ook en bovendien vanwege de noodzaak tot het vergaren van zoveel mogelijk kennis ter beoordeling van het beroep ten gronde.

Tiende lid (nieuw)De bevoegdheid als bedoeld in het tiende lid, is vergelijkbaar met de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid. In beide gevallen gaat het immers om “kortsluiting” uit het oogpunt van proceseconomie, waardoor een zitting als bedoeld in afdeling 8.2.5 achterwege blijft. Dit betekent dat een belanghebbende hoger beroep kan instellen tegen een door de rechtbank gedane uitspraak als bedoeld in het tiende lid.

PP (artikelen 8:55b, 8:55c, 8:55d en 8:55e)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

In dit kader is relevant om te constateren dat het beroep tegen het uitblijven van een besluit moet worden ingesteld bij de bestuursrechter die in eerste aanleg mag oordelen over beroepen tegen het corresponderende reële besluit (ABRvS 29 augustus 1996, JB 1996/200, en CRvB 16 januari 2007, JB 2007/77; vergelijk ook ABRvS 1 februari 2006, JB 2006/77).

117

Page 118: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Hieruit valt af te leiden dat ook de ABRvS, de CRvB en het CBb op grond van artikel 8:55b, eerste lid, kunnen worden geadieerd.

QQ (artikel 8:56)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

RR (artikelen 8:59 en 8:60)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

SS (artikel 8:60a)

AlgemeenDeze wijzigingen vloeien voort uit Verordening (EG)1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk IV van het algemeen deel van deze toelichting.

Eerste lidOp grond van artikel 8:45a, eerste lid, kan de bestuursrechter de Commissie en de RvB NMa een termijn stellen voor het indienen van de schriftelijke opmerkingen. Laat de bestuursrechter dit achterwege, dan geldt ingevolge het eerste lid dat de opmerkingen tot tien dagen voor de zitting kunnen worden gemaakt. De termijn van tien dagen is een termijn van orde die een goed verloop van de procedure waarborgt. Deze termijn sluit aan bij hetgeen voor partijen is geregeld. Ook partijen kunnen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen (artikel 8:58, eerste lid). Als zij te laat zijn, is de bestuursrechter niet meer verplicht hun stukken of opmerkingen bij de zaak te betrekken.

Voor de schriftelijke opmerkingen van de Commissie of de RvB NMa geldt hetzelfde. Worden de opmerkingen korter dan tien dagen voor de zitting ingediend, dan is het aan de bestuursrechter om te bepalen of deze nog in het geding worden toegelaten. Na het indienen van de opmerkingen kan de bestuursrechter beslissen dat de zitting wordt verdaagd en het onderzoek wordt geschorst (artikel 8:64, eerste lid). Partijen moeten immers in de gelegenheid worden gesteld een schriftelijke zienswijze te geven over de opmerkingen. Het kan de bestuursrechter geschikt voorkomen de zitting eerst na het indienen van de zienswijzen te laten plaatsvinden.

Tweede lidDe Commissie en de RvB NMa kunnen ook mondelinge opmerkingen maken ter zitting. Aangezien artikel 8:45a zich alleen uitstrekt over het vooronderzoek, is voor het maken van mondelinge opmerkingen ter zitting een afzonderlijke bepaling nodig. Indien de Commissie of de RvB NMa te laat is met het indienen van schriftelijke opmerkingen, ligt het in de rede dat de bestuursrechter in verband met de goede procesorde ook toestemming zal weigeren voor het – op zo korte termijn – maken van mondelinge opmerkingen ter zitting.

118

Page 119: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Derde lidIndien de wens tot het maken van mondelinge opmerkingen pas na afsluiting van het vooronderzoek aan de bestuursrechter kenbaar wordt gemaakt, kan de Commissie of de RvB NMa de bestuursrechter om stukken vragen, met het oog op de voorbereiding van hun opmerkingen. Partijen moeten op de hoogte worden gebracht van de verstrekking van die stukken. Daarom is artikel 8:45a, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard.

Ook voor mondelinge opmerkingen ter zitting geldt dat partijen daarop nog moeten kunnen reageren. De zienswijze kan uiteraard al mondeling ter zitting worden gegeven. Daarnaast moeten partijen echter ook de gelegenheid krijgen om hun zienswijze schriftelijk naar voren te brengen. Dit wordt bereikt door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 8:45a, vierde lid. De bestuursrechter kan in dat geval het onderzoek ter zitting schorsen (artikel 8:64, eerste lid).

TT (artikel 8:61)

De wijziging van het tweede lid impliceert dat niet langer steeds een proces-verbaal van de zitting behoeft te worden opgemaakt indien hoger beroep is ingesteld. Dit is slechts nog vereist indien de hogerberoepsrechter daarom vraagt. Voor een verdere motivering zij verwezen naar de toelichting op artikel 8:100.

UU (artikel 8:62), VV (artikel 8:63), WW (artikel 8:64), XX (artikel 8:65), YY (artikel 8:66), ZZ (artikel 8:67), AAA (artikel 8:68) en BBB (artikel 8:69)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

CCC (artikel 8:69a)

Hiervoor – in paragraaf III.7 van het algemeen deel van deze toelichting – is reeds aangegeven dat en waarom wij voorstander zijn van een relativiteitsregel in het bestuursprocesrecht. Dit noodzaakt tot het maken van een keuze tussen drie door De Poorter c.s. onderscheiden varianten, namelijk (1) de ruime relativiteitsregel, (2) de strikte relativiteitsregel en (3) het verbod om zich te beroepen op contraire belangen.

De ruime relativiteitsregel. In deze leer kan een belanghebbende (bedoeld in artikel 1:2) een besluit slechts in rechte aanvechten als het doel van de regeling waarop het bestreden besluit berust, moet worden geacht mede te strekken tot bescherming van de belangen van de eisende partij. Hier moet de bestuursrechter de vraag welke belangen worden beschermd, dus beantwoorden aan de hand van het globale doel van de regeling als geheel.

De strikte relativiteitsregel. In deze leer kan een belanghebbende (bedoeld in artikel 1:2) een besluit slechts in rechte aanvechten als het concrete voorschrift dat naar zeggen van de eisende partij is geschonden, mede strekken tot bescherming van de belangen van de eisende partij. Hier moet de bestuursrechter de vraag welke belangen worden beschermd, niet op het niveau van de regeling als geheel, maar per afzonderlijk voorschrift beantwoorden.

Een verbod om zich te beroepen op contraire belangen. In de leer van de contraire belangen wordt een belanghebbende (bedoeld in artikel 1:2), in vergelijking tot de heersende leer, slechts in zoverre beperkt in hetgeen hij kan aanvoeren, dat hij geen schendingen aan de orde kan stellen van normen die specifiek het – aan het belang van appellant tegengestelde – belang van de geadresseerde(n) beschermen. In deze opvatting zou de concurrent dus nog

119

Page 120: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

steeds kunnen klagen over verslechtering van de luchtkwaliteit, maar de villabewoner niet meer over de geluidsoverlast voor de woonwagenbewoners.

Onze voorkeur gaat uit naar de invoering van een strikte relativiteitsregel, aangezien deze regel een betrekkelijk grote effectiviteit als middel ter voorkoming van oneigenlijk procederen (in vergelijking met het verbod om zich te beroepen op contraire belangen) combineert met de mogelijkheid tot maatwerk (in vergelijking met de ruime relativiteitsregel). Hierbij komt dat naar verwachting minder snel conflicten ontstaan over de vraag of de bestuursrechter een beroepsgrond bij de toetsing van het bestreden besluit behoort te betrekken, naarmate de gevolgen daarvan minder ingrijpend zijn. In dit kader moet worden bedacht dat de ruime relativiteitsregel veel vaker dan de strikte relativiteitsregel noodzaakt om de gehele inhoud van het beroepschrift buiten beschouwing te laten.

Verder is relevant om te beseffen dat verplichtingen op grond van Europees en internationaal recht – in zoverre zij verwezen naar paragraaf III.7.7 van het algemeen deel van deze toelichting – in sommige gevallen kunnen noodzaken tot een zekere terughoudendheid bij het buiten beschouwing laten van beroepsgronden, zeker als deze zijn te herleiden tot aspecten waarop het Verdrag van Århus ziet. Deze omstandigheid verklaart de algemene formulering van het voorgestelde artikel 8:69a. Dit biedt de bestuursrechter de mogelijkheid om strijd met Europees en internationaal te voorkomen.

Wij zien voldoende aanleiding om de bestuursrechter te verplichten tot toepassing van de relativiteitsregel. Beantwoording van de vraag of een bepaald wettelijk voorschrift strekt tot bescherming van degene zich op dat voorschrift beroept, heeft immers invloed op de omvang van het geschil, een aspect van openbare orde waaraan de bestuursrechter ambtshalve aandacht behoort te besteden. Bovendien heeft een facultatieve formulering – de bestuursrechter kan toetsing van het bestreden besluit aan een geschreven of ongeschreven rechtsregel achterwege laten (…) – het gevaar van rechtsongelijkheid, en daarmee het risico van extra hoger beroepen over de vraag of de bestuursrechter artikel 8:69a redelijkerwijs had mogen of juist moeten toepassen.

Het vorenstaande leidt tot de vraag welk effect de door ons bepleite relativiteitsregel feitelijk zal hebben, c.q. in welke mate het voorgestelde artikel 8:69a daadwerkelijk invloed op de beoordeling van beroepen en de toetsing van bestreden besluiten zal krijgen. Wij verwachten dat niet alleen bestuursrechters maar ook (professionele gemachtigden van) partijen zich – meer dan tot op heden gebruikelijk – bewust gaan worden van het feit dat het huidige Nederlandse bestuursprocesrecht primair is bedoeld als een systeem ter bescherming van individuele belangen van personen die daarom vragen, en niet als een middel ter handhaving van het objectieve recht (zie de paragrafen III..1 en III.7.2 van het algemeen deel van deze toelichting). Naar onze overtuiging zal deze bewustwording gaan bijdragen aan het zorgvuldig(er) procederen over besluiten, en daarmee aan een meer efficiënte vormgeving van de bestuursrechtspraak.

In de meeste gevallen wordt betrekkelijk snel duidelijk of artikel 8:69a een belemmering vormt voor toetsing van een besluit aan een wettelijk voorschrift volgens een eisende partij is geschonden. Neem de in paragraaf III.7.1 van het algemeen deel van deze toelichting gegeven voorbeelden.

Eerste voorbeeld: de bewoners van een villawijk die zich verzetten tegen een besluit tot vestiging van een woonwagenkamp in de directe omgeving van deze wijk, met het argument dat de woonwagenbewoners teveel geluidsoverlast ondervinden van een nabijgelegen zwembad of spoorlijn (ABRvS 19 maart 2003, AB 2003, 191 m.nt. deG). Het argument van de bewoners van de villawijk is te herleiden tot de stelling dat het bestreden besluit in strijd komt met de Wet geluidhinder. De bestuursrechter mag deze stelling niet betrekken bij de beoordeling van het beroep en de toetsing van het bestreden besluit, omdat de

120

Page 121: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Wet geluidhinder in dit concrete geval slechts het belang van de woonwagenbewoners beoogt te beschermen.

Artikel 8:69a mag echter niet aan de bewoners van de villawijkworden tegengeworpen als deze betogen dat de geluidsoverlast in en rond hun eigen woningen zal toenemen wegens de geplande vestiging van het woonwagenkamp. In dat geval strekt de Wet geluidhinder namelijk wél tot bescherming van de belangen van de bewoners van de villawijk.

Tweede voorbeeld: de ondernemer die opkomt tegen de ontheffing van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening) de bouwvergunning voor realisering van een supermarkt uit vrees voor daling van zijn omzet/winst, met het argument dat realisering van het bouwplan leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse (vergelijk ABRvS 5 april 2006, AB 2006, 183, m.nt. A.G.A. Nijmeijer onder AB 2006, 184). Het argument van de ondernemer is te herleiden tot de stelling dat de bestreden vrijstelling in strijd komt met de eisen die de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving stellen. De bestuursrechter mag deze stelling niet betrekken bij de beoordeling van het beroep en de toetsing van het bestreden besluit, omdat de Wet milieubeheer slechts de belangen van degenen die wonen in de directe nabijheid van de geplande supermarkt.

Artikel 8:69a mag echter niet aan de ondernemer worden tegengeworpen als deze zijn winkel in de directe nabijheid van de geplande supermarkt exploiteert en boven zijn winkel woont. In dat geval strekt de Wet milieubeheer namelijk ook tot bescherming van het belang van de ondernemer in diens hoedanigheid van omwonende.

Nog een voorbeeld. A vraagt en krijgt een bouwvergunning voor de realisering van een trap in zijn woning die noodzaakt tot aanpassing van de draagconstructie. Buurman B en buurvrouw C maken tevergeefs bezwaar; de bouwvergunning blijft na heroverweging in stand. Zowel B als C stellen tegen het besluit op bezwaar beroep in bij de rechtbank.

B stelt dat de vormgeving van trap niet voldoet aan de eisen die artikel 2.33, eerste lid, Bouwbesluit 2003 stelt. Dit artikel strekt echter slechts tot bescherming van de veiligheid van degenen die regelmatig verblijven in het gebouw waar de trap is beoogd, en niet tevens tot behartiging van de belangen van omwonenden die vrezen voor overlast wegens bouwwerkzaamheden. Daarom mag de rechtbank de stelling van B niet betrekken bij de toetsing van het besluit op bezwaar inzake de gewraakte bouwvergunning.

C stelt dat de inpandige verbouwing de brandwerende voorzieningen aantast en aldus leidt tot strijd met artikel 2.12, eerste lid, Bouwbesluit 2003. Dit artikel strekt tot bescherming van de veiligheid van zowel degenen die regelmatig verblijven in het gebouw waar de trap is beoogd als de omwonenden. Daarom moet de rechtbank de stelling C wél betrekken bij de toetsing van het besluit op bezwaar inzake de gewraakte bouwvergunning.

DDD (art. 8:72)

AlgemeenDe voorgestelde wijziging van artikel 8:72 behelst een herschikking en aanscherping van de uitspraakbevoegdheden van de bestuursrechter. Hierbij geldt als uitgangspunt dat hij het aan hem voorgelegde geschil zo finaal en definitief mogelijk beslecht, indien en voor zover zijn staatsrechtelijke positie en de beschikbare informatie dit toelaten.

Daartoe beschikt de bestuursrechter over diverse instrumenten. Bij de keuze tussen deze instrumenten zal hij zich onder meer (moeten) laten leiden door de aard van het geconstateerde gebrek (bijvoorbeeld bevoegdheid, procedureel, motivering, feiten of recht), de vraag of het bestuursorgaan met betrekking tot het bestreden besluit een zekere beleidsruimte had, de eventuele belangen van derden en soms ook de voor het nemen van een besluit benodigde specifieke deskundigheid. Het is mogelijk dat de bestuursrechter deze

121

Page 122: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

keuze tot voorwerp van debat ter zitting maakt, zodat partijen hun voorkeur kunnen uitspreken voor een bepaalde afdoeningsmodaliteit.

Eerste lidHet eerste lid stelt voorop wat nog steeds de hoofdregel is: als het beroep gegrond is, vernietigt de bestuursrechter het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk. Ten opzichte van de huidige tekst bevat het voorgestelde eerste lid echter twee nieuwe elementen.

In de eerste plaats is, op advies van de Commissie Evaluatie Awb II (Commissie-Boukema) (Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997-2000, Den Haag 2001, blz. 40) uitdrukkelijk bepaald dat het bestuursorgaan na een vernietiging in beginsel verplicht is een nieuw besluit te nemen, ook als de uitspraak hierover niets expliciet vermeldt. Over deze verplichting van het bestuursorgaan – die door jurisprudentie uitdrukkelijk is geformuleerd (ABRvS 1 oktober 1998, JB 1998/256; CRvB 16 januari 2003, JB 2003/72) – bestaat in de praktijk weinig twijfel. Desondanks meende de Commissie dat het nuttig zou zijn op dit punt de gangbare praktijk van een expliciete wettelijke basis te voorzien. De verplichting om in plaats van het vernietigde besluit een nieuw besluit te nemen, geldt ook als tegen de uitspraak waarbij het besluit is vernietigd, hoger beroep is ingesteld, tenzij aan het hoger beroep schorsende werking is toegekend. Dit laatste is thans slechts het geval in (het grootste deel van) het sociaal zekerheidsrecht en het belastingrecht.

In de tweede plaats wordt benadrukt dat de bestuursrechter in zijn overwegingen het bestuursorgaan aanwijzingen kan geven over de inhoud van het na vernietiging te nemen nieuwe besluit. Deze “aanwijzingsbevoegdheid” is begrensd. De bestuursrechter is immers gebonden aan de grenzen van het geschil zoals dit aan hem is voorgelegd. Voorts kunnen de overwegingen alleen betrekking hebben op de min of meer gebonden elementen van het bestreden besluit. Het strookt niet met het besluitvormingsprimaat van het bestuur indien de “aanwijzingsbevoegdheid” ook betrekking zouden kunnen hebben op onderdelen van het besluit ten aanzien waarvan discretionaire ruimte bestaat. Het oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en zijn – daaraan in het verlengde liggende – aanwijzingen met betrekking tot het nieuwe besluit zijn tot slot gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals die in het voorliggende geschil zijn komen vast te staan. De rechterlijke toetsing vindt immers ex tunc plaats. Bij het nemen van een nieuwe beslissing moet het bestuursorgaan echter rekening houden met nieuwe feiten en omstandigheden dan wel feiten en omstandigheden die vallen buiten de omvang van het geschil.

Tweede lidHet tweede lid is gelijk aan het huidige tweede lid.

Derde lidIn afwijking van het eerste lid kan de bestuursrechter ook kiezen voor een aantal andere instrumenten die hij thans al heeft. Deze instrumenten zijn in de wettekst herschikt, om duidelijker tot uitdrukking te brengen dat deze een alternatief vormen voor het vernietigen van het besluit met de plicht voor het bestuursorgaan om een nieuw besluit te nemen (eerste lid).

De bestuursrechter kan bijvoorbeeld zelf in de zaak voorzien (derde lid, onderdeel a) als na vernietiging van het bestreden besluit rechtens maar één besluit mogelijk is. Ook is het mogelijk dat de bestuursrechter het besluit vernietigt met instandhouding van de rechtsgevolgen (derde lid, onderdeel b). Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld wel eens als een besluit zonder toereikend mandaat is genomen, maar inhoudelijk de rechterlijke toets kan doorstaan. Tot slot kan de bestuursrechter in zijn uitspraak het besluit vernietigen en bepalen dat het bestuursorgaan geen nieuw besluit behoeft te nemen (derde lid, onderdeel c). Aan dit dictum kan om uiteenlopende redenen behoefte bestaan.

122

Page 123: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Soms is het zinloos om te eisen dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, bijvoorbeeld als redelijkerwijs geen van de belanghebbenden baat bij zo’n besluit kan hebben. Zo heeft het weinig nut om alsnog tot weigering van een kapvergunning te beslissen als de boom inmiddels is gekapt. In dat geval kan de weigering kan immers niet worden geëffectueerd.

Het is echter ook mogelijk dat een meer principiële reden zich verzet tegen de plicht voor het bestuursorgaan om een nieuw besluit te nemen, met name als deze plicht op gespannen voet komt te staan met een door de bestuursrechter te respecteren beleidsvrijheid van het bestuursorgaan. Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie waarin een ambtshalve genomen besluit wordt vernietigd. Een voorbeeld ter illustratie. Burgemeester en wethouders nemen een verkeersbesluit dat met toepassing van afdeling 3.4 is voorbereid. Het hiertegen gerichte beroep van een omwonende wordt gegrond verklaard, zodat het verkeersbesluit zelf wordt vernietigd (artikel 8:72, eerste lid), aangezien geen bezwaarschriftprocedure mag worden gevolgd (artikel 7:1, eerste lid, onderdeel d). Het eisen van een nieuw verkeersbesluit komt feitelijk neer op een verplichting tot toepassing van artikel 15 Wegenverkeerswet 1994, welke bepaling echter is geformuleerd als een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat de bestuursrechter die volstaat met de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit, de beleidsvrijheid van het bestuursorgaan doorkruist terwijl daarvoor geen geldige reden bestaat.

Uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat de bestuursrechter onder bepaalde omstandigheden toepassing van artikel 8:72, derde lid, onderdeel c, moet geven, ter vermijding van een te ingrijpende invloed op de belangenafweging die aan het bestuursorgaan toekomt. Hierbij wordt echter gestipuleerd dat een vernietigingsuitspraak die in het dictum niet uitdrukkelijk bepaalt dat het bestuursorgaan geen nieuw besluit hoeft te nemen, het bestuursorgaan noodzaakt tot vervanging van het bestreden besluit door een ander besluit. Het ligt dus op de weg van de bestuursrechter om het dictum van zijn uitspraak voldoende nauwkeurig en zorgvuldig te formuleren. In dit kader geldt dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank waarin geen toepassing aan artikel 8:72, derde lid, onderdeel c, is gegeven.

Vierde lidIn geval de bestuursrechter meent dat het aan het bestreden besluit klevende gebrek kan worden gepasseerd omdat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld, kan hij dit besluit in stand laten. Doorslaggevend hiervoor is het antwoord op de vraag of belanghebbenden door het geconstateerde gebrek niet zijn benadeeld. De formulering van het vierde lid stemt overeen met die van artikel 6:22. In zoverre zij verwezen naar paragraaf III.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Het vierde lid is uit een oogpunt van overzichtelijkheid opgenomen. Op deze wijze worden immers alle uitspraakbevoegdheden van de bestuursrechter genoemd in één artikel.

Vijfde lidHet vijfde lid (nieuw) komt overeen met de eerste zinsnede van de eerste volzin van het huidige vijfde lid.

Zesde lidDe eerste volzin van het zesde lid (nieuw) komt overeen met de tweede zinsnede van de eerste volzin van het huidige vijfde lid. De tweede volzin van het zesde lid komt nagenoeg overeen met de tweede volzin van het huidige vijfde lid.

De praktijk leert dat niet altijd duidelijk op basis van welk artikel – 8:72, zesde lid (nieuw), of 8:81, eerste lid – een voorlopige voorziening wordt getroffen, en dat dit

123

Page 124: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

verwarring kan veroorzaken. Daarom achten wij het wenselijk dat de mogelijke vervolgprocedures voor beide gevallen identiek zijn. Met het oog hierop wordt voorgesteld om te bepalen dat:

geen hoger beroep openstaat tegen een op grond van artikel 8:72, zesde lid (nieuw) getroffen voorlopige voorziening;

de bestuursrechter een op grond van artikel 8:72, zesde lid (nieuw), getroffen voorlopige voorziening kan opheffen of wijzigen, hetzij indien geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak waarin de betreffende voorziening is getroffen, hetzij tot het moment waarop hoger beroep tegen de uitspraak is ingesteld;

de hogerberoepsrechter bevoegd is tot opheffing of wijziging van een door de rechtbank op grond van artikel 8:72, zesde lid (nieuw), getroffen voorlopige voorziening, indien tegen de betrokken uitspraak hoger beroep is ingesteld.

De zojuist geformuleerde uitgangspunten noodzaken tot wijziging van artikel 8:87 (opheffen of wijziging van een voorlopige voorziening door de bestuursrechter die de betreffende voorziening heeft getroffen), en tot een specifieke regeling in artikel 8:97 (voorlopige voorziening uitsluiten van hoger beroep).

Zevende en achtste lidHet zevende en achtste lid komen, behoudens minuscule redactionele verbeteringen, overeen met het huidige zesde en zevende lid.

EEE (artikel 8:73), FFF (artikel 8:73a), GGG (artikel 8:74), HHH (artikel 8:75), III (artikel 8:77) en JJJ (artikel 8:78)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

KKK (artikel 8:79)

Deze wijziging vloeit voort uit Verordening (EG)1/2003. In zoverre zij verwezen naar hoofdstuk IV van het algemeen deel van deze toelichting.

Het nieuwe derde lid van artikel 8:79 bevat een uitwerking van artikel 15, tweede lid, Verordening (vergelijk de artikelen 89j Mw en 28 WBRv), dat bepaalt dat de lidstaten de Commissie een afschrift zenden van de van de nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 of 82 EG-verdrag. Omdat het wenselijk is de toezending van uitspraken zoveel mogelijk te laten plaatsvinden door één centrale instantie, is ervoor gekozen de RvdR aan te wijzen als verzendende instantie. Deze taak strookt met de taakomschrijving van de RvdR, die op grond van artikel 91 Wet op de rechterlijke organisatie is belast met de ondersteuning van de bedrijfsvoering van de gerechten. Het verzenden van bovenbedoelde uitspraken is als zodanig aan te merken.

Ook de vonnissen in civiele zaken met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 of 82 EG-verdrag worden door de RvdR aan de Commissie gezonden. De bepaling uit 89j Mw dat de griffier kan volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift van de uitspraak wanneer de bescherming van zwaarwegende belangen van partijen of van derden daartoe aanleiding geeft, is niet overgenomen. De Awb bevat geen bepaling voor anonimisering van uitspraken. Het past niet deze mogelijkheid thans voor de Commissie in het leven te roepen, terwijl iets vergelijkbaars voor (andere) derden niet is geregeld. Deze mogelijkheid volgt ook niet uit de verordening. Overigens kan de eerbiediging van de

124

Page 125: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

persoonlijke levenssfeer meebrengen dat onder omstandigheden moet kunnen worden volstaan met het verstrekken van een uittreksel.

LLL (artikel 8:80)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om “haar” te vervangen door: zijn.

MMM (artikel 8:81)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

Zoals in paragraaf III.2.2.7 van het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, is het wenselijk dat de artikelen 6:18 en 6:19 ook bij een verzoek om voorlopige voorziening van toepassing zijn.

NNN (artikel 8:82)

Dit artikel regelt het griffierecht bij een verzoek om voorlopige voorziening. Het is qua strekking gelijk aan het huidige artikel 8:82, maar redactioneel aangepast. In de het tweede lid is de regel uitgeschreven die ook nu al geldt, namelijk dat het griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening gelijk is aan het griffierecht voor de hoofdzaak.

OOO (artikel 8:83)

De bevoegdheden van de bestuursrechter, de RvB NMa en de Commissie als bedoeld in de artikelen 8:45, vierde tot en met zesde lid, en 8:45a, en de plicht van de griffier als bedoeld in artikel 8:79, derde lid, kunnen strikt genomen ook worden uitgeoefend in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening.

Overigens is het de vraag of de Commissie en de RvB NMa veel van die bevoegdheid gebruik zullen maken, gelet op de korte termijnen waarbinnen een dergelijk verzoek in de regel wordt behandeld. Met het oog op die korte termijnen kan de voorzieningenrechter bepalen dat de schriftelijke zienswijze op grond van de artikelen 8:45, zesde lid, of 8:45a, derde lid, mondeling ter zitting wordt gegeven indien de vereiste spoed daartoe noopt of indien dat hem anderszins geëigend voorkomt.

De bestuursrechter heeft op grond van artikel 8:45, vierde lid, een discretionaire bevoegdheid om partijen hun wensen kenbaar te laten maken omtrent de te vragen inlichtingen of het te vragen advies. De voorzieningenrechter kan dus zonder nadere regeling besluiten geen gebruik te maken van deze bevoegdheid.

PPP (artikel 8:84)

Derde lid (nieuw)Het voorgestelde nieuw derde lid biedt de voorzieningenrechter de mogelijkheid het stellen van financiële zekerheid als voorwaarde ter verbinden aan het treffen van een voorlopige voorziening.

125

Page 126: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Thans bestaat deze mogelijkheid niet. Artikel 8:84 biedt de bestuursrechter slechts de mogelijkheid de voorziening geheel of gedeeltelijk toe te wijzen zonder dat wordt gesproken over de mogelijkheid nadere voorwaarden te stellen. In de praktijk is het wel voorgekomen dat een voorlopige voorziening werd toegekend nadat de verzoeker zich ter zitting bereid had verklaard financiële zekerheid te stellen (Vz. ABRvS 10 mei 2005, AB 2005, 361 m.nt. WdO).

Hoewel slechts zelden een voorlopige voorziening wordt gelast in financiële zaken, kan wel behoefte bestaan aan de mogelijkheid van het stellen van financiële zekerheid ter bescherming van het belang van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort. Te denken valt aan een voorlopige voorziening tegen een besluit tot terugvordering van een omvangrijke subsidie.

Bovendien kan het voorkomen dat de nationale voorzieningenrechter zich genoodzaakt ziet de werking van een gemeenschapshandeling op te schorten. Hij moet dan ingevolge de rechtspraak van het HvJEG bevoegd zijn zo nodig te verlangen dat de verzoeker zekerheden stelt ter bescherming van de financiële belangen van de gemeenschap (zie gevoegde zaken 143/88 en C-92/89, Zuckerfabrik Süderdithmarschen, Jur. 1991, I-534Z). Om die reden beveelt de Commissie Evaluatie Awb III (commissie-Ilsink) in haar rapport aan de voorzieningenrechter uitdrukkelijk de bevoegdheid te geven de toekenning van een voorlopige voorziening afhankelijk te maken van het stellen van zekerheid door de verzoeker.

Zesde lid (nieuw)Ook uitspraken van de voorzieningenrechter die de toepassing van de artikelen 81 of 82 van het EG-verdrag betreffen, dienen aan de Commissie te worden gezonden. Dit wordt bereikt door het nieuwe derde lid van artikel 8:79 van overeenkomstige toepassing te verklaren.

QQQ (artikelen 8:85, 8:86 en 8:87)

Omdat de titels 8.1 tot en met 8.3 voortaan niet meer uitsluitend voor de rechtbank, maar ook voor de andere in eerste aanleg oordelende bestuursrechters gelden, is telkens “de rechtbank” vervangen door: de bestuursrechter. Dit maakt het noodzakelijk om in voorkomende gevallen ook ”zij” te vervangen door: hij.

RRR (artikel 8:87)

Wij achten het wenselijk dat een op grond van artikel 8:72, zevende lid (nieuw) getroffen voorlopige voorziening kan worden opgeheven en gewijzigd door de bestuursrechter die de betreffende voorziening heeft getroffen. Voor een nadere motivering van dit voorstel zij verwezen naar de toelichting op artikel 8:72.

SSS (titel 8.5)

Aan hoofdstuk 8 Awb wordt een nieuwe titel 8.5 toegevoegd, betreffende het hoger beroep. De bepalingen zijn grotendeels gelijkluidend aan thans geldende bepalingen inzake hoger beroep in de Wet RvS, de Beroepswet, de Wet bbo en de Awr. In zoverre zij ook verwezen naar de paragrafen II.2 en II.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Enkele verschillen zullen bij de afzonderlijke artikelen worden toegelicht.

126

Page 127: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 8:97

AlgemeenDit artikel regelt, tegen welke uitspraken hoger beroep open staat. Het komt voor een belangrijk deel overeen met de artikelen 37 wet RvS, 19 Beroepswet, 20 Wet bbo en 27h Awr.

Vierde lidWij achten het wenselijk dat een op grond van artikel 8:72, zesde lid (nieuw) getroffen voorlopige voorziening niet vatbaar is voor hoger beroep. Voor een nadere motivering van dit voorstel zij verwezen naar de toelichting op artikel 8:72 (artikel I, onderdeel DDD). De reden om dit uitdrukkelijk te bepalen, is gelegen in het feit dat een op grond van artikel 8:72, zesde lid (nieuw), getroffen voorlopige voorziening wordt opgenomen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6.

Artikel 8:98

Dit artikel regelt bij welke instantie hoger beroep kan worden ingesteld. Inhoudelijk verandert er op dit punt niets. Het eerste lid bevat de hoofdregel: het hoger beroep kan worden ingesteld bij de ABRvS, tenzij de wet een andere instantie aanwijst (vergelijk thans artikel 37, eerste lid, Wet RvS).

Het tweede lid betreft de bevoegdheid van de CRvB in hoger beroep. Onderdeel a regelt, kort gezegd, de bevoegdheid van de CRvB als ambtenarenrechter. Het komt goeddeels overeen met het huidige artikel 18, eerste lid, onderdeel a, Beroepswet; zie ook de toelichting op artikel 8:2. Onderdeel b komt overeen met het huidige artikel 18, eerste lid, onderdeel b, Beroepswet. Het verwijst wederom naar de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Het derde lid regelt in welke gevallen hoger beroep openstaat bij het CBb. Dit is, net als in de huidige situatie (artikel 20, eerste lid, Wet bbo), geschied door een verwijzing naar een bijlage, in dit geval artikel 8 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Het vierde lid omschrijft de gevallen waarin de fiscale rechtsgang en dus hoger beroep bij het gerechtshof openstaat.

Artikel 8:99

Dit artikel regelt in welke gevallen het hoger beroep schorsende werking heeft. Onderdeel a komt overeen met het huidige artikel 19 Beroepswet. Onderdeel b komt overeen met artikel 27h, vijfde lid, Awr, zoals dit sedert 1 januari 2005 luidt.

Artikel 8:100

Eerste en tweede lidHet eerste lid verplicht de griffier van de hogerberoepsrechter om de “eerste rechter” te informeren over een ingesteld hoger beroep.

Het tweede lid verplicht de griffier van de rechtbank om de gedingstukken, de aantekeningen van de zitting en de uitspraak aan de hogerberoepsrechter te zenden.

127

Page 128: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Derde lidHet derde lid bepaalt dat de hogerberoepsrechter kan verzoeken om het proces-verbaal van de zitting. De bepaling komt grotendeels overeen met de artikelen 38 Wet RvS, 20 Beroepswet, 21 Wet bbo en 27i Awr.

Een verschil met bovenstaande bepalingen is dat de rechtbank niet langer vier afschriften van het proces-verbaal en de uitspraak aan de hogerberoepsrechter hoeft te zenden. Zo’n verplichting is niet meer van deze tijd.

Een ander, relevanter, verschil is dat de griffier van de rechtbank niet langer per definitie een proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank moet toesturen aan de hogerberoepsrechter. Deze regel correspondeert met de huidige praktijk, waarin vaak – met instemming van de hogerberoepsrechter – wordt volstaan met het verzenden van aantekeningen van de zitting. Dit bespaart tijd in gevallen waarin geen behoefte bestaat aan een uitgewerkt proces-verbaal. Indien hieraan wel behoefte bestaat, biedt het voorgestelde derde lid de hogerberoepsrechter de mogelijkheid daarom te verzoeken en een termijn voor toezending van het proces-verbaal te stellen. In artikel 8:61, tweede lid, wordt neergelegd dat de griffier een proces-verbaal maakt op verzoek van de hogerberoepsrechter.

Voor beroep in cassatie in belastingzaken is echter de verplichting van toezending van het proces-verbaal door de griffier van (de rechtbank en) het gerechtshof gehandhaafd. De reden hiervoor is dat in cassatie geen nieuwe feitelijke stellingen kunnen worden betrokken. Partijen kunnen geen feitelijke gegevens naar voren brengen die zij niet al eerder naar voren brachten. Het is daarom belangrijk dat de cassatierechter kan beschikken over een juist en volledig proces-verbaal van de zitting van het gerecht tegen wiens uitspraak cassatie is ingesteld. Voorgesteld wordt deze verplichting neer te leggen in de Awr (zie artikel V van deel A van het onderhavige wetsvoorstel).

Artikel 8:101

Eerste lid; algemeenDit artikel verklaart de titels 8.1 tot en met 8.3, met enige uitzonderingen, van toepassing op het hoger beroep. In zoverre komt het overeen met de huidige artikelen 39 Wet RvS, 21 Beroepswet, 22 Wet bbo en 27j Awr. Er zijn echter twee inhoudelijke verschillen. Deze betreffen de toepassing van artikel 8:86, eerste lid, en de verwijzing van een zaak naar een enkelvoudige kamer.

Eerste lid; uitzonderingenDe uitzonderingen op de toepasselijkheid van de titels 8.1 tot en met 8.3 hebben hoofdzakelijk een technisch karakter.

Afdeling 8.1.1 ziet op de absolute bevoegdheid van de bestuursrechter in eerste aanleg en dus naar zijn aard niet op het hoger beroep.

Artikel 8:10 regelt dat bij de rechtbank enkelvoudige behandeling hoofdregel is, met de mogelijkheid van verwijzing naar een meervoudige kamer. In hoger beroep geldt thans het omgekeerde, en wij zien geen aanleiding hierin verandering te brengen.

Artikel 8:41, tweede lid, regelt de hoogte van het griffierecht in eerste aanleg. In hoger beroep geldt een hoger griffierecht; zie artikel 8:103.

Artikel 8:74 betreft de teruggave van het griffierecht bij gegrondverkaring; dat is voor het hoger beroep geregeld in artikel 8:107.

Anders dan thans is artikel 8:82, inzake het griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening, wel van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.

128

Page 129: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Hierdoor geldt ook in hoger beroep de regel, dat het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening gelijk is aan het griffierecht voor de hoofdzaak en is het niet meer nodig eerstgenoemd griffierecht afzonderlijke te regelen.

Tenslotte is – evenzeer anders dan momenteel – ook artikel 8:13, inzake verwijzing van een zaak naar een ander gerecht van hetzelfde niveau, wel van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. Voor de meeste hogerberoepsrechters mist dit praktische betekenis, maar voor de gerechtshoven kan het onder omstandigheden nuttig zijn.

Eerste lid; proceseconomie in hoger beroepDe huidige proceswetten bepalen dat de hogerberoepsrechter artikel 8:86, eerste lid, niet kan toepassen indien de zaak in eerste aanleg meervoudig is afgedaan. Wij stellen voor om deze beperking – die ook in het belastingrecht niet geldt – te laten vervallen. Voor een toelichting van dit voorstel zij verwezen naar paragraaf III.8.1 van het algemeen deel van deze toelichting.

Thans kan een zaak die door de rechtbank meervoudig is behandeld, in hoger beroep niet naar een enkelvoudige kamer worden verwezen (zie de artikelen 39, derde lid, Wet RvS, 21, derde lid, Beroepswet en 22, derde lid, Wet bbo). Wij stellen voor ook deze beperking op te heffen. Voor een toelichting van dit voorstel zij verwezen naar paragraaf III.8.2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Tweede lid

Het tweede lid verklaart hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing in alle gevallen, waarin de bijzondere wetgever hoger beroep open stelt bij het gerechtshof. Dit betekent dat de in de Awr geregelde bijzonderheden van de fiscale rechtsgang gelden voor alle zaken waarmee het gerechtshof als bestuursrechter te maken krijgt.

Artikel 8:102

Eerste lidZoals in paragraaf III.2.2.2 van het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, neemt de rechtspraak thans reeds aan dat artikel 6:19 van overeenkomstige toepassing is op een besluit dat een bestuursorgaan neemt ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank. Indien tegen deze uitspraak hoger beroep wordt ingesteld, heeft dit hoger beroep dus van rechtswege mede betrekking op genoemd besluit. Deze regel is in artikel 8:102 gecodificeerd.

Opgemerkt zij dat artikel 8:102 ook geldt als uitsluitend het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld. Met het oog daarom is de redactie aangepast (zie paragraaf III.2.2.5 van het algemeen deel van deze toelichting).

De zinsnede “tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoetkomt” uit artikel 6:19, eerste lid, is niet overgenomen. Zo’n regel is immers niet passend als uitsluitend het bestuursorgaan hoger beroep instelt en hangende de procedure in hoger beroep – ter uitvoering van de aangevallen uitspraak van de rechtbank – een nieuw besluit neemt. Een dergelijk besluit kan geheel tegemoetkomen aan de wens van degene die beroep tegen het oorspronkelijke bestreden besluit had ingesteld. Het bestuursorgaan blijft echter ook in die situatie belang houden bij het betrekken van het nieuwe besluit bij de lopende procedure. De hogerberoepsrechter kan namelijk oordelen dat het eerder genomen besluit geen gebreken vertoont, en in

129

Page 130: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

het verlengde hiervan dat geen reden voor het nemen van het nieuwe besluit bestaat. Dit oordeel leidt tot vernietiging van zowel de aangevallen uitspraak van de rechtbank als het nieuwe besluit van het bestuursorgaan.

Tweede lidHet tweede lid bevat een meldingsplicht van het bestuursorgaan aan de hogerberoepsrechter die overeenkomt met die van artikel 6:18, tweede lid.

Artikel 8:103

Dit artikel regelt het griffierecht in hoger beroep. De zaken waarvoor het lage griffierecht geldt, zijn opgesomd in de tweede bijlage bij de Awb, de Regeling verlaagd griffierecht. Het griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening is gelijk aan het griffierecht voor de hoofdzaak (artikel 8:101, bezien in samenhang met artikel 8:82, tweede lid).

Artikel 8:104

AlgemeenDit artikel regelt het incidenteel hoger beroep. Op de redenen voor invoering van de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep is in paragraaf III.9 van het algemeen deel van deze toelichting ingegaan. Daarom wordt hier volstaan met een bespreking van de meer technische aspecten van incidenteel hoger beroep.

Het fiscaal procesrecht kent reeds de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep (artikel 27m Awr) en die van incidenteel beroep in cassatie (artikel 29b Awr). De regeling van beide voorzieningen is zo eenvoudig mogelijk opgezet, opdat de rechtspraktijk de maximale ruimte krijgt om zelf invulling te geven aan dit nieuwe processuele instrument (zie Kamerstukken II 1997/98, 25 175, nr. 6, blz. 6). In de jurisprudentie met betrekking tot artikel 29b Awr heeft de Hoge Raad daarbij zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het burgerlijk procesrecht (artikelen 339 en 410 WBRv).

Er is voor gekozen de vorm van het incidenteel hoger beroep in het algemeen bestuursprocesrecht zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het systeem zoals dit thans geldt voor het fiscaal procesrecht. Daarom is – overeenkomstig de regeling in het civiele en fiscaal procesrecht – uitdrukkelijk dat de intrekking van het principaal hoger beroep geen invloed heeft op de behandeling van het incidenteel hoger beroep. Mogelijk misbruik van het intrekken van het principaal beroep wordt daarmee uitgesloten. De appellant kan door intrekking van zijn beroep namelijk niet ingrijpen in de processuele positie van de wederpartij. Het vertrouwen van de geïntimeerde om ook na berusting of het verstrijken van de hogerberoepstermijn incidenteel beroep te kunnen instellen, verdient bescherming.

De keuze voor een eenvoudige opzet – de enige eis is dat het incidenteel beroep schriftelijk wordt ingediend – biedt de mogelijkheid van incidenteel beroep een eenvoudige extra mogelijkheid voor partijen om hun grieven tegen het oordeel van de rechtbank naar voren te brengen. Bevat een verweerschrift of ander geschrift nadrukkelijk grieven tegen een of meer aspecten van de uitspraak terwijl het hoger beroep zich tegen andere aspecten van de uitspraak richt, dan is in beginsel sprake van een incidenteel hoger beroep.

Het ligt voor de hand dat de griffier van de hogerberoepsrechter de partijen en derde-belanghebbenden wijst op de mogelijkheid van het instellen van incidenteel

130

Page 131: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

hoger beroep, zoals ook de griffier van het gerechtshof partijen daarop wijst in belastingzaken. De griffier zal daarbij aan betrokkenen ook kunnen vragen expliciet te melden dat men incidenteel beroep instelt. De vermelding dat men incidenteel hoger beroep instelt, is echter geen voorwaarde om een geschrift als incidenteel hoger beroepschrift aan te kunnen merken.

GriffierechtOverwogen is voor het incidenteel hoger beroep griffierecht te heffen. Voorgesteld wordt hier vooralsnog van af te zien. Er is pas beperkt ervaring opgedaan met het incidenteel hoger beroep in het bestuursrecht, te weten in het belastingrecht. Die ervaringen zijn positief, maar geven ons vooralsnog geen aanleiding voor de verwachting dat van de mogelijkheid op grote schaal gebruik zal worden gemaakt.

Daarom zullen, naar ons voorlopige oordeel, de kosten die met het innen van griffierechten zijn gemoeid (waaronder de kosten van vertraging), niet opwegen tegen de voordelen van het heffen van griffierecht. Hierbij komt de complicerende factor dat het mogelijk is dat een verweerschrift in eerste instantie niet wordt herkend als incidenteel beroep, maar dat in de loop van het geding wel blijkt te zijn. Dan zou alsnog griffierecht moeten worden geheven. Bij een volgende evaluatie zal op grond van ervaringen met het incidenteel beroep, opnieuw worden bezien of het wenselijk is griffierecht te gaan heffen.

BelanghebbendenWij achten het wenselijk de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep niet alleen toe te kennen aan partijen in het geding in eerste aanleg, maar ook aan andere belanghebbenden.

Zo valt te denken aan de situatie waarin iemand geen belang heeft bij beroep tegen een voor hem gunstig besluit, bijvoorbeeld de afwijzing van een aanvraag voor een bouwvergunning op twee gronden. Wordt in beroep één van beide weigeringsgronden verworpen, dan kan de betrokken belanghebbende aanvankelijk willen berusten in de uitspraak van de bestuursrechter. De bouwvergunning wordt immers nog altijd niet verleend. Als de buurman echter hoger beroep instelt teneinde ook de enig overgebleven grond voor de afwijzing van zijn aanvraag onderuit te halen, kan dit voor de betrokken belanghebbende aanleiding zijn incidenteel appel in te stellen. Zijn positie is in dat opzicht vergelijkbaar met die van het bestuursorgaan.

Gevolg niet instellen principaal hoger beroepArtikel 8:104, eerste lid, is niet bedoeld voor degene die heeft verzuimd om principaal hoger beroep in te stellen terwijl zijn belang wel rechtstreeks bij ter discussie staande uitspraak was betrokken. In zo’n geval is het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk. Dit uitgangspunt komt ook tot uitdrukking in de jurisprudentie met betrekking tot artikel 8:26, eerste lid (ABRvS 28 augustus 1997, RAwb 1998, 20; vergelijk ook ABRvS 24 februari 1998, JB 1998/95; vergelijk verder ABRvS 28 januari 2004, AB 2004, 382).

Artikel 8:105

Eerste lidArtikel 410, vierde lid, WBRv bepaalt dat de intrekking van het principale beroep het incidentele beroep niet doet vervallen. De HR als belastingrechter heeft ook dit standpunt ingenomen (zie HR 10 augustus 2001, BNB 2001, 377 m.nt. J. van Soest, FED 2001, 511 m.nt. O.C.R. Marres). Voorgesteld wordt om het in artikel 410, eerste

131

Page 132: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

lid, WBRv geformuleerde uitgangspunt voor het gehele bestuursprocesrecht te laten gelden.

In geval van voorwaardelijk incidenteel hoger beroep wordt het incidenteel beroep uitsluitend behandeld indien het hoger beroep (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard. Hierbij past de kanttekening dat het belang van het incidenteel hoger beroep meestal is gelegen in (het verhinderen van) de gegrondverklaring van het principaal hoger beroep. Dit hoeft echter niet. Een voorbeeld ter illustratie.

Een belanghebbende maakt bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag. Het bestuursorgaan verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hiertegen stelt de aanvrager beroep in. De bestuursrechter verklaart het beroep gegrond omdat hij de termijnoverschrijding verschoonbaar acht, maar laat het primaire besluit in stand wegens het verondersteld gebonden karakter ervan. De belanghebbende stelt hoger beroep in, omdat hij het niet eens is met de beslissing om het primaire besluit in stand te laten. Het bestuursorgaan heeft belang bij een incidenteel hoger beroep, aangezien de hogerberoepsrechter kan oordelen dat het bezwaar toch niet-ontvankelijk is. In zo’n geval komt de hogerberoepsrechter niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de door de belanghebbende geformuleerde grieven tegen de aangevallen uitspraak.

Tweede lidDe niet-ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep staat aan de ontvankelijkheid van het incidentele hoger beroep in de weg, indien de niet-ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep het gevolg is van (1) een onverschoonbare overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie, (2) het onverschoonbaar niet (tijdig) voldoen van het verschuldigde griffierecht, (3) een gebrek aan procesbelang of (4) het ontbreken van bevoegdheid tot aanwending van het betreffende rechtsmiddel. Als uitgangspunt geldt immers dat een uitspraak kracht van gewijsde krijgt indien wordt vastgesteld dat het hiertegen gericht hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit uitgangspunt zou worden doorbroken als de hogerberoepsrechter een uitspraak kan vernietigen naar aanleiding van een na de hogerberoepstermijn aangewend rechtsmiddel. Hierdoor zou de rechtszekerheid voor onder meer het bestuursorgaan nodeloos worden aangetast.

Artikel 8:106

Eerste lidDit artikel regelt de aanvullende uitspraakbevoegdheden in hoger beroep. Het komt overeen met de artikelen 42 Wet RvS, 24 Beroepswet, 26 Wet bbo en 27o Awr. Indien de hogerberoepsrechter doet hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, staan hem vanzelfsprekend ook de dicta van artikel 8:72 ter beschikking. Hetzelfde geldt voor de nevendicta van de artikelen 8:73 tot en met 8:75.

Tweede lidHet tweede lid introduceert de bevoegdheid tot toepassing van de zogeheten “judiciële lus”. Voor een motivering terzake zij verwezen naar paragraaf III.10 van het algemeen deel van deze toelichting, alsmede naar de toelichting op artikel 8:6, zesde lid.

132

Page 133: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 8:107

Deze bepaling is ontleend aan de artikelen 43 Wet RvS, 25 Beroepswet, 27 Wet bbo en 27p Awr, maar met een aanvulling. Genoemde bepalingen schrijven naar de letter dwingend voor dat vernietiging van de uitspraak van de rechtbank per definitie leidt tot de verplichting van het bestuursorgaan tot teruggave van het betaalde griffierecht aan de indiener van het beroepschrift.

Vernietiging van de aangevallen uitspraak naar aanleiding van het hoger beroep van een belanghebbende burger betekent echter niet altijd dat het bestuursorgaan in het ongelijk is gesteld. Het kan bijvoorbeeld ook voorkomen dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd omdat de rechtbank het beroep ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, zichzelf ten onrechte bevoegd heeft geacht of buiten de grenzen van het geschil is getreden.

In dergelijke gevallen – zo pleegt de hogerberoepsrechter te overwegen – brengt een redelijke uitleg van voornoemde bepalingen mee dat het griffierecht wordt terugbetaald door de griffier in plaats van vergoed door het bestuursorgaan (zie bijvoorbeeld ABRS 21 mei 2003, AB 2003, 324 m.nt. TN; ABRS 29 januari 2001, AB 2001, 373 m.nt. JHvdV). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze jurisprudentie te codificeren.

Artikel 8:108 en 8:109

Deze bepalingen komen overeen met de artikelen 44 en 45 Wet RvS, 26 en 27 Beroepswet, 28 en 29 Wet bbo en 27q en 27r Awr. Zij spreken voor zich. Als de rechtbank ten onrechte niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen, geldt de hoofdregel dat de hogerberoepsrechter de zaak terugwijst naar de rechtbank. De hogerberoepsrechter kan de zaak echter ook zelf afdoen, bijvoorbeeld als beide partijen daarom vragen. Tenslotte kan de hogerberoepsrechter de zaak ook om andere reden terugwijzen. Zie voor een voorbeeld van dit laatste CRvB 24 april 1997, AB 1997, 365 m.nt. HH.

Artikel 8:110

Deze bepaling komt overeen met de artikelen 46 Wet RvS, 28 Beroepswet, 30 Wet bbo en 27s Awr. Indien de aangevallen uitspraak is gedaan door een relatief onbevoegde rechtbank, kan de hogerberoepsrechter deze onbevoegdheid voor gedekt verklaren. Zie bijvoorbeeld CRvB 10 februari 2000, AB 2000, 181 m.nt. HH.

Artikel 8:111

Deze bepaling komt overeen met de artikelen 39a Wet RvS, 21a Beroepswet en 23 Wet bbo. Zij schept in hoger beroep de mogelijkheid van een afzonderlijke proceskostenveroordeling voor het geval dat het bestuursorgaan zijn hoger beroep intrekt.

TTT (Artikel 8:112)

Artikel 8:112, inzake herziening, is in de eerste plaats technisch aangepast aan de nieuwe terminologie en systematiek. Tevens is geregeld dat voor een verzoek tot herziening een

133

Page 134: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

griffierecht wordt geheven, gelijk aan het griffierecht voor een hoger beroep, alsmede dat dit griffierecht door de griffier wordt terugbetaald als de uitspraak daadwerkelijk wordt herzien.

UUU (artikel 9:8)

Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting op artikel 1:4.

VVV (artikel 9:10)

Deze wijziging bewerkstelligt dat het bestuursorgaan in de interne klachtprocedure mag afzien van het horen van een belanghebbende indien deze niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd om de uitnodiging om aan te geven of hij wil worden gehoord. Verwezen zij naar paragraaf III.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

WWW (artikelen 9:22, 9:23 en 9:24)

Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting op artikel 1:4.

XXX (artikel 11:1)

Het huidige tweede lid van artikel 11:1 zondert de bepalingen over het beroep bij de bestuursrechter uit van de verplichte vijfjaarlijkse evaluatie van de Awb. In feite hadden beide tot dusver verrichte periodieke evaluaties van de Awb echter mede betrekking op het bestuursprocesrecht. Bovendien volgt uit de evaluatieplicht niet dat bij iedere evaluatie aan alle onderdelen van de Awb aandacht moet worden besteed. Het tweede lid kan derhalve worden gemist.

YYY (artikelen 11:2 en 11:3)

Artikel 11:2

AlgemeenIn de Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen diverse geldbedragen voor. Deze vallen in twee groepen uiteen: bedragen die aan of door de burger verschuldigd zijn en grensbedragen.

Eerste lidHet eerste lid ziet op de bedragen die aan of door de burger zijn verschuldigd. Dit zijn de griffierechten (artikel 8:41, tweede lid, en 8:103, eerste en tweede lid, het proceskostenforfait (onderdeel B van de bijlage bij artikel 2, onderdeel a, Bpb) en het verletkostentarief (artikel 2, onderdeel d, Bpb). Bij inwerkingtreding van de vierde tranche komt daar de vergoeding voor de kosten van een aanmaning (artikel 4.4.4.1.2, eerste lid) bij.

Bij de griffierechten en de aanmaningskosten is thans voorzien in een bevoegdheid om de bedragen bij algemene maatregel van bestuur aan te passen aan prijsontwikkeling. De laatste jaren is van deze bevoegdheid jaarlijks gebruik gemaakt.

134

Page 135: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Het ligt daarom meer voor de hand de bevoegdheid om te zetten in een verplichting. Nu het bovendien om een strikt gebonden bevoegdheid gaat, is het niet nodig de indexering bij algemene maatregel van bestuur te doen plaatsvinden; een ministeriële regeling volstaat.

Bij de bedragen uit het Besluit proceskosten is niets geregeld over indexering. Het is echter niet goed verdedigbaar om de bedragen die de burger moet betalen wel te indexeren, en de bedragen die hij eventueel ontvangt niet. Daarom is in artikel 11:2, eerste lid, bepaald dat alle bij of krachtens de wet vastgestelde bedragen, met uitzondering van de in het tweede lid genoemde grensbedragen, jaarlijks bij ministeriële regeling worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex.

Tweede lidNaast bedragen die aan of door de burger zijn verschuldigd, introduceert de vierde tranche in de Awb een aantal grensbedragen. Dit zijn:

de ondergrens waaronder geen wettelijke rente wordt betaald (artikel 4.4.2.2, tweede lid);

de grens tussen de lage en de hoge aanmaningsvergoeding (artikel 4.4.4.1.2, tweede lid);

de aanvullende grens tussen de lichte en de zware boeteprocedure (artikel 5.4.2.6, eerste lid).

Bij deze bedragen is jaarlijkse indexering niet nodig en zelfs ongewenst, omdat het bij voorkeur min of meer ronde bedragen moeten zijn. Daarom geeft het tweede lid voor deze bedragen slechts een bevoegdheid, niet een verplichting, om de bedragen te indexeren. Dit zou bijvoorbeeld om de vijf jaar kunnen geschieden, waarbij een min of meer afgerond bedrag kan worden gekozen.

Artikel 11:3

Deze bepaling neemt onder meer de functie over van het huidige artikel 8:5, tweede lid, artikel 28a Beroepswet en artikel 23, tweede lid, Wet bbo. Omdat de bijlagen bij de wet, naar de ervaring leert, veelvuldig zullen moeten worden gewijzigd, voorziet artikel 11:3 in een permanente overgangsbepaling. Deze houdt in dat een wijziging van de bijlage automatisch eerbiedigende werking heeft ten aanzien van reeds genomen besluiten en reeds gedane uitspraken.

Dit laat uiteraard onverlet dat de bijzondere wetgever – indien hij daartoe aanleiding ziet – bij wet in formele zin een afwijkend overgangsregime kan creëren. Een permanente overgangsbepaling in de Awb voorkomt echter dat bij een wijziging het overgangsrecht wordt vergeten.

ZZZ (Bijlage)

De huidige bijlage – ook wel bekend als “de negatieve lijst” – geeft een opsomming van besluiten waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Deze opsomming is geïncorporeerd in artikel 1 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Daarom kan de huidige bijlage vervallen

135

Page 136: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

AAAA (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en Regeling verlaagd griffierecht)

In paragraaf II.4 van het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op de opzet van de nieuwe bijlagen bij de Awb.

Hierna wordt ingegaan op de verschillende artikelen van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Opgemerkt zij nog, dat met de nieuwe opzet geen inhoudelijke wijziging van de bevoegdheidsverdeling is beoogd.

Artikel 1

Artikel 1 regelt tegen welke besluiten geen beroep bij de bestuursrechter open staat. Dit artikel bevat een opsomming van de wettelijke voorschriften die zijn genoemd in de huidige bijlage bij de Awb, en van de afzonderlijke voorschriften in diverse bijzondere wetten.

Artikel 2

Artikel 2 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij de ABRvS.

Artikel 3

Artikel 3 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij de CRvB.

Artikel 4

Artikel 4 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij het CBb.

Artikel 5

Artikel 5 regelt tegen welke besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij het gerechtshof.

Artikel 6

Artikel 6 regelt in welke gevallen het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank openstaat bij de CRvB én tevens schorsende werking heeft (zie artikel 8:99). De lijst komt derhalve overeen met onderdeel C, nummers 1 tot en met 24 van de huidige bijlage bij de Beroepswet.

Artikel 7

Artikel 7 regelt in welke gevallen het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank openstaat bij de CRvB, waarbij dit hoger beroep geen schorsende werking heeft. De lijst komt daarom overeen met de huidige bijlage bij de Beroepswet (dus: de onderdelen A, B en C!), met uitzondering van onderdeel C, nummers 1 tot en met 24.

136

Page 137: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Artikel 8

Artikel 8 regelt in welke gevallen het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank openstaat bij het CBb. Deze lijst komt daarom overeen met de huidige bijlage bij de Wet bbo.

Artikel 9

Artikel 9 regelt de gevallen waarin geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 26 Awr, maar toch de fiscale rechtsgang openstaat en derhalve hoger beroep openstaat bij het gerechtshof.

De tweede bijlage bij de Awb is de Regeling verlaagd griffierecht. Zij vervangt de onderdelen B en C, onder 1 tot en met 25, 29 en 33 van de huidige bijlage bij de Beroepswet, alsmede een aantal bepalingen uit bijzondere wetten en artikel 27b Awr.

Artikel II (Wet RvS)

A en B

Deze wijzigingen maken de instelling van een grote kamer mogelijk bij de ABRvS. Verwezen zij naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

C

Het procesrechtelijk deel van de Wet RvS kan vervallen, nu de inhoud daarvan door het onderhavige wetsvoorstel wordt overgebracht naar de Awb.

Artikelen III (Beroepswet)

A

Deze wijziging maakt de instelling van een grote kamer mogelijk bij de CRvB. Verwezen zij naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

B

De procesrechtelijke bepalingen van de Beroepswet kunnen vervallen, nu de inhoud daarvan door het onderhavige wetsvoorstel wordt overgebracht naar de Awb. De institutionele bepalingen van de Beroepswet worden gehandhaafd.

Artikel IV (Wet bbo)

A

Deze wijziging maakt de instelling van een grote kamer mogelijk bij de CRvB. Verwezen zij naar paragraaf III.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

137

Page 138: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

B

De procesrechtelijke bepalingen van de Beroepswet kunnen vervallen, nu de inhoud daarvan door het onderhavige wetsvoorstel wordt overgebracht naar de Awb. De institutionele bepalingen van de Beroepswet worden gehandhaafd.

Artikel V (Awr)

A

Het opschrift van afdeling 2 wordt aangepast omdat in deze afdeling geregelde bijzonderheden van de fiscale rechtsgang zowel in beroep bij de rechtbank als in hoger beroep gelden.

B

Deze wijziging houdt verband met de vervanging van de termen administratieve rechter en administratieve rechtspraak door bestuursrechter en bestuursrechtspraak. Zie de toelichting op artikel 1:4 Awb.

C

Door de vervanging van “rechtbank” door “bestuursrechter” wordt rekening gehouden met het gegeven dat incidenteel nog beroep in eerste aanleg open staat bij het gerechtshof.

D

Dit betreft aan aanpassing van een verwijzing, noodzakelijk geworden door de wijziging van artikel 8:1 Awb.

E

Artikel 27b regelt thans het griffierecht voor het beroep in eerste aanleg in belastingzaken. Het onderhavige wetsvoorstel regelt dit in artikel 8:41 Awb en de Regeling verlaagd griffierecht. Daarom kan artikel 27b Awr vervallen.

F

In artikel 27h wordt buiten twijfel gesteld dat de bijzonderheden van de fiscale rechtsgang ook in hoger beroep gelden. Zie ook het huidige artikel 27j, derde lid.

G

De bepalingen over het hoger beroep in de Awr kunnen vervallen, nu de bepalingen in de Awb voortaan ook voor belastingzaken zullen gelden, behalve de in afdeling 2 van hoofdstuk V Awr geregelde bijzonderheden.

138

Page 139: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

HZoals reeds aangegeven in de toelichting op artikel 8:99 Awb (artikel I, onderdeel TTT), is het wenselijk dat de HR als cassatierechter in belastingzaken steeds kan beschikken over het proces-verbaal van de zitting van het hof of de rechtbank. Dit is hier geregeld.

IDit betreft een aanpassing van een verwijzing.

ARTIKEL VI

Deze wijziging houdt verband met het definitief handhaven van de in artikel 8:3 neergelegde regel, dat geen beroep openstaat tegen algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels. Verwezen zij naar de toelichting bij artikel 8:3 (Artikel I, onderdeel O, van dit wetsvoorstel).

139

Page 140: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

DEEL B Wijziging van andere wetten

In hoofdstuk V van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven welke redenen noodzaken tot aanpassing van een groot aantal bijzondere wetten.

1. De Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (deel A, artikel I, onderdeel AAAA) geeft een uitputtende opsomming van wettelijke voorschriften die een van de hoofdregel afwijkende rechtsgang voorschrijven, 2. De Regeling verlaagd griffierecht (deel A, artikel I, onderdeel AAAA) geeft een uitputtende opsomming van wettelijke voorschriften die afwijken van de in artikel 8:41, tweede lid, (deel A, artikel I, onderdeel CC) genoemde bedragen.3. De artikelen 7:3 (deel A, artikel I, onderdeel L) en 7:17 (deel A, artikel I, onderdeel O) verruimen de mogelijkheden om af te zien van het horen van belanghebbenden voorafgaand aan de beslissing op bezwaar onderscheidenlijk op administratief beroep.4. Er bestaat een behoefte om de in onbruik geraakte termen “administratieve rechter” en “administratieve rechtspraak” te vervangen door de meer eigentijdse begrippen “bestuursrechter” en “bestuursrechtspraak”.5. De Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L1) wordt in de Awb geïmplementeerd; zie de artikelen 8:45 (deel A, artikel I, onderdeel EE), 8:45a (deel A, artikel I, onderdeel FF) en 8:60a (deel A, artikel I, onderdeel SS).

Ad 1. Verreweg de meeste aanpassingen vloeien voort uit het voorstel om alle bijzondere rechtsgangen op te nemen in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Een groot aantal artikelen kan geheel vervallen.

Er zijn echter diverse artikelen die meer regelen dan een bijzondere rechtsgang; deze artikelen moeten redactioneel worden aangepast. Voorbeelden: artikel 9c Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië (artikel IV); artikel 281a Gemeentewet (artikel V); artikel D9 Kieswet (artikel VI); artikel 15 Kaderwet dienstplicht (artikel XI); artikel 4 Uitvoeringswet Nederlands-Duits executieverdrag (artikel XXXIX); artikel 29 Reconstructiewet concentratiegebieden (artikel LX); artikel 184 Wet op het primair onderwijs (artikel LXIX); artikel 162 Waterschapswet (artikel XCI); artikel 105 Wet personenvervoer 2000 (artikel XCVIII); artikel 44 Huisvestingswet (artikel CXII); de artikelen 20.1, 20.2, 20.3, 20.5, 20.6 en 20.15 Wet milieubeheer (artikel CXXIII); artikel 8.2 Wet ruimtelijke ordening (artikel CXXV).

Ad 2. Thans bepalen artikel 8:41, derde lid, onderdeel a, en artikel 22, tweede lid, onderdeel a, Beroepswet in welke gevallen de indiener van een (hoger)beroepschrift het “lage” tarief is verschuldigd; deze bepalingen verwijzen daartoe naar de bijlage bij de Beroepswet (onderdeel B, en onderdeel C, de nummers 1 tot en met 25, 29 en 33). Deze wetten zijn ook genoemd in de Regeling verlaagd griffierecht.

De Regeling verlaagd griffierecht noemt echter ook enige wetten die niet in de bijlage bij de Beroepswet zijn vermeld. De in deze wetten vervatte bepalingen over verlaagd griffierecht kunnen vervallen. Het gaat hierbij om: artikel 38 Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (artikel CIV); artikel 45 Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (artikel CV); artikel 34 Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (artikel CVI).

140

Page 141: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

Ad 3. De bepalingen die wegens de voorgestelde wijziging van de artikelen 7:3 (deel A, artikel I, onderdeel L) en 7:17 (deel A, artikel I, onderdeel O) kunnen vervallen, zijn: artikel 37a Toeslagenwet (artikel LXIII); artikel 128 Werkloosheidswet (artikel LXXIV); artikel 95b Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (artikel LXXV); artikel 69b Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (artikel LXXVI); artikel 87a Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (artikel LXVIII); artikel 70b Woningwet (artikel CXXXVI).

Ad 4. In een aantal wetten wordt de term “administratieve rechter” gehanteerd. Wij stellen voor om ook in deze wetten het begrip “bestuursrechter” te introduceren. Het gaat om: de Goedkeuringswet van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II (artikel XXXVIII); Wet op de rechterlijke organisatie (artikel XLIV); WBRv (artikel XLVII); Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (artikel LXVIII).

Ad 5. Door het implementeren van de Verordening in de Awb kunnen de artikelen 89h, 89i en 89j Mw (artikel XVI) vervallen.

141

Page 142: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en … · Web viewKKK Aan artikel 8:79 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid verstrekt de griffier, indien

DEEL C

Artikel 1

Dit artikel bevat het overgangsrecht. Gekozen is voor eerbiedigende werking. Het nieuwe recht is niet van toepassing op het tijdstip van inwerkingtreding aanhangige bezwaar- en beroepsprocedures tegen primaire besluiten – dus: besluiten waartegen geen bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld – die vóór dat tijdstip zijn bekendgemaakt, en evenmin op het tijdstip van inwerkingtreding aanhangige hoger beroepsprocedures tegen uitspraken die vóór dit tijdstip zijn bekendgemaakt. In plaats daarvan blijft het oude recht van toepassing.

Maar indien na de inwerkingtreding van deze wet wordt beslist op een bezwaarschrift of een administratief beroepschrift tegen een voordien bekendgemaakt primair besluit, is op het beroep bij de bestuursrechter tegen de beslissing op bezwaar of administratief beroep het nieuwe recht van toepassing. Evenzo is het nieuwe recht van toepassing op het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank die na inwerkingtreding van deze wet is bekendgemaakt, ook als deze uitspraak betrekking heeft op een besluit dat voordien is bekendgemaakt.

De Minister van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

142