Werkelijkheidsbesef en Reorganisatie

download Werkelijkheidsbesef en Reorganisatie

of 36

description

Werkelijkheidsbesef en Reorganisatie

Transcript of Werkelijkheidsbesef en Reorganisatie

  • PROF. DR. TH. L. HAITJEMA

    WERKELIJKHEIDSBESEF EN REORGANISATIE

    Rede, gehouden op de Vierde Algemeene Ledenvergadering van het Nederlandsch Hervormd Verbond tot Kerkherstel, op Woensdag 11 Oct. 1933 te Utrecht, met

    NASCHRIFT over het dezer dagen verschenen REORGANISATIE-ONTWERP

    van de Vereeniging

    KERKOPBOUW"

    H. VEENMAN & ZONEN WAGENINGEN 1933

  • WERKELIJKHEIDSBESEF EN REORGANISATIE

  • PROF. DR. TH. L. HAITJEMA

    WERKELIJKHEIDSBESEF EN REORGANISATIE

    Rede, gehouden op de Vierde Algemeene Ledenvergadering van het Nederlandsch Hervormd Verbond tot Kerkherstel, op Woensdag 11 Oct. 1933 te Utrecht, met

    NASCHRIFT over het dezer dagen verschenen REORGANISATIE-ONTWERP

    van de Vereeniging

    KERKOPBOUW"

    H. VEENMAN & ZONEN WAGENINGEN 1933

  • WERKELIJKHEIDSBESEF EN REORGANISATIE

    Het zijn maar Geuzen." Z moet Barlaimont voor een der vensters van het landvoogdelijk paleis te Brussel in April 1566 zijne meesteres Margaretha van Parma ingefluisterd hebben, toen de driehonderd edellieden, met Lodewijk van Nassau en Brederode vooraan, daarbuiten op straat naderden met hun smeekschrift, waarin zij zoo dringend mogelijk om verzachting der plakkaten verzochten.

    Aan deze episode uit onze geschiedenis, die ons in dit jaar van Prins Willem-herdenkingen weer zooveel dichterbij gebracht is, kwam ik onwillekeurig te denken, toen ik mij voorstelde, welken indruk onze optocht naar deze vergadering in het najaar van 1933 wel maken zou op de menschen van onzen tijd.

    En voor het oog mijner verbeelding zag ik de Nederlandsche Maagd voor een venster staan, waardoor zij het uitzicht heeft op het wijde plein van ons bewogen volksleven, en wel minstens drie kerkelijke raadslieden vlak bij haar, die met eenige variatie Barlaimont's oordeel ook ten aanzien van ons samenkomen, om weer bij vernieuwing het petitionnement voor kerkelijke reorganisatie aan te bieden, overnemen. En als ik goed gehoord heb, zegt de eerste van deze drie raadslieden:

    Och, het zijn maar droomers, wier oogen gesloten zijn voor de volle, bittere werkelijkheid."

    En de tweede komt dan al ras toeloopen en zegt: Och, het zijn maar ijdele theoretici, die de eischen der praktijk vergeten."

    En de derde, die iets van 't schaamrood op zijn kaken niet verbergen kan, omdat hij vele bekende broederen en naaste geestverwanten onder de optrekkende menigte ontwaart: och, het zijn maar slachtoffers van een kerkelijke idee fixe", die nooit durven komen tot dappere daden."

    En al deze drie min vleiende beoordeelingen hebben in den grond der zaak nzelfde vooronderstelling: nl. dat het ons, leden en vrienden van het Verbond tot Kerkherstel, ten eenenmale zou

    5

  • ontbreken aan werkelijkheidsbesef. Dit geeft mij aanleiding, om in mijn openingsrede ditmaal eens nadrukkelijk de vraag te overwegen, welke de verhouding moet zijn tusschen werkelijkheidsbesef en reorganisatie.

    Er was een tijd, dat de groote wereld niet vermocht werkelijkheidsbesef en theologie in een andere betrekking tot elkander te stellen dan die van een volkomen tegenstelling. Het was toen, toen men alleen maar werkelijk" noemen wilde, wat men proefondervindelijk onderzoeken kon, wat men tellen en weten en meten, zien en tasten kon. Die tijd is voorbij. Het werkelijkheidsbesef der menschen hongert naar eeuwigheidsperspectieven. Als theologie en prediking Kerk en kerkinrichting iets van een antwoord zullen kunnen geven op dit vragen der menschen naar den Eeuwige, naar den levenden God, dan spreekt het vanzelf, dat het een theologie, een prediking en een streven naar zulk eene reorganisatie zal moeten zijn, die zelve niet gespeend is aan werkelijkheidsbesef. Een theologie en een prediking, een kerkbeschouwing en een roep om herziening der kerkorde dus, die alle laten voelen, dat ons kerkelijk Christendom voor de groote wereld niet onderdoet in werkelijkheidsbesef.

    Ik wil trachten de verbindingslijnen tusschen werkelijkheidsbesef en reorganisatie thans op te sporen, nadat wij ons hebben laten opschrikken door het min of meer schampere oordeel, dat ik in drierlei toonaard beluisterde.

    I. Laat mij allereerst mogelijk trachten in het licht te stellen, dat wij niet in de laatste plaats uit werkelijkheidsbesef met zoo groote vasthoudendheid den weg der reorganisatie opgedreven worden. Wij willen dus geen droomers zijn.

    II. In de tweede plaats willen wij met taaie volharding de plannen voor het nieuw bouwbestek onzer kerkinrichting in volernstig werkelijkheidsbesef overwegen. Wij zijn dus geen menschen van de grauwe theorie.

    III. In de derde plaats willen wij aan de verwerkelijking der reorganisatie arbeiden met werkelijkheidsbesef, bereid tot de daad, die voor het oogenblik mogelijk is, bereid ook om geduld te oefenen, als geduldoefening noodzakelijk is. Wij zijn dus geen dadelooze slachtoffers van een idee fixe.

    6

  • I

    Door de publicatie van de statistische gegevens van de laatste volkstelling over de kerkelijke gezindten is plotseling aan velen bewust geworden, dat de toestand onzer Ned. Herv. Kerk ontzaglijk ernstig is. Eergisteren is in deze zelfde stad een conferentie van den Raad der Ned. Kerken gehouden, waarin het probleem der onkerkelijkheid in het algemeen onder de oogen is gezien. Immers de ontkerkelijking van ons volksleven raakt werkelijk niet alleen onze oude Volkskerk, al is het wel een onmiskenbaar feit, dat die Volkskerk met haren breeden zelfkant het allerdroevigste beeld vertoont van haar kennelijke onmacht om de breede lagen van ons volk onder haar beslag te houden. Ik ga U thans niet vermoeien met cijfers, die van schrikbarenden achteruitgang spreken. Gij zult zelf al wel enkele ontstellende cijfers voor onze groote stadsgemeenten voor den geest hebben.

    Ik doe ook niet mede met hen, die ten aanzien van deze verbijsterend snel groeiende onkerkelijkheid met pleisters voor de wonden klaar staan. Of verontschuldigingen plegen aan te voeren. Of beweren, dat nu kennelijk alleen maar afvalt, wat in werkelijkheid al vele jaren te voren afgevallen was. Of ons trachten te sussen met de opmerking, dat wat er nu nog aan kerkelijk medeleven openbaar wordt in onze oude Volkskerk, van veel beter gehalte is, omdat thans een daad gevraagd wordt, waar men vroeger uit sleur het godsdienstig-kerkelijk leven bij bepaalde gelegenheden medeleefde.

    Ja, dat zal alles wel waar zijn, maar daarmede kunnen wij onze kerkelijke schuld niet van ons afschudden. Wij, wij zijn mede schuldig aan de geestelijke verkommering van die duizenden, die van God en Godsdienst, van kerk en Christendom zeggen niet meer te willen weten. Zie 's Zondags de massa's menschen maar eens naar de voetbalvelden stroomen. Telkens zie ik hen aan mijn ramen voorbijtrekken. En op denzelfden Zondag gingen de menschen druppelsgewijs, meest oudjes en zulken, door wie het volle, rijke leven niet meer heenstroomt, naar de kerkgebouwen soms gekruist door lange, kleurige optochten van meisjes en jongens, die de vrije natuur intrekken. Hebben dan die allen, die Kerk en godsdienst links laten liggen, geen onsterfelijke ziel te verliezen? Dartelen zij dan maar z op de eeuwigheid aan,

    7

  • zonder dat iemand van onze Kerk hen waarschuwt; onze Volkskerk, die toch ook voor die allen een Moeder" moest zijn?

    Allerwege zint men nu, tot dit sombere werkelijkheidsbesef ontwaakt, op krachtige maatregelen, om dit proces der ontkerkelijking tot staan te brengen. Men beveelt allerlei middelen aan. Men dringt samen en roept ons toe: dat de zaken nu onverwijld moeten worden aangepakt! En daar ligt dan meestal ook heel duidelijk de aansporing in, om bij dezen hachelijken noodtoestand onzer Kerk niet langer tijd, kracht en geld te verspillen aan Kerkherstel" op de lange baan, op de onafzienbare lange, en in het gezichtsveld ver vooruit zoo mistige, baan der reorganisatie. Wij moeten nu aanpakken, zoo heet het, en doen wat voor de hand ligt. Ieder moet nu trouw zijn op den post, waarop hij is gesteld: ieder ambtsdrager, maar ook ieder gewoon gemeentelid. Er moet nu gewerkt worden door persoonlijk huisbezoek, en door echt-actueele organisatie van allerlei wijk-arbeid onder jongeren en ouderen! En ieder moet nu opwaken tot dat beschaamd makende gevoel, dat hij verantwoordelijk is voor de ziel van zijn naaste!

    Mijne Vrienden! Ik heb deze aangeprezen middelen de revue laten passeeren met diepen ernst. Wij hebben ons te reformeeren. Want wij zijn in het plaatselijk-kerkelijk leven, waar wij thuis hooren, veel te laks, en te slap en te gemoedelijk; veel te ontrouw ook, geneigd om de dingen van ons af te schuiven; veel te traag ook om in te zien, dat nieuwe tijden nieuwe methoden eischen, en het dus zeker niet aangaat om maar op patriar-chaal-middeleeuwsche wijze het kerkelijk werk te blijven doen, of liever: eenige anderen te laten doen. En hebben wij ons eigen hart reeds overgegeven aan den Heere Jezus? Zoodat wij, in geloof, met Z ij n ontferming bewogen worden over de scharen zonder Herder?

    Werkelijkheidsbesef eischt, dat wij dit alles diep beschaamd erkennen en dan heengaan in het vaste voornemen om aldus niet weer, niet nog meer te zondigen.

    Maar zijn wij er dan, als wij ons op die manier ernstig aangetrokken hebben, wat ons is ingescherpt en z dan volijverig aan den arbeid trekken op ons plaatselijk-kerkelijk erf, als echt-geloo-vige, bezielde en toegewijde ambtsdragers of als geactiveerde gemeenteleden, allen met geopende oogen voor de eischen van

    8

  • het heden? Natuurlijk: zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zoo de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter! Aan deze groote conditio sine qua non van den dichter van den 127en Psalm denken wij allen. De reserve, dat de Heere den wasdom moet geven, al planten de menschen nog zoo trouw en al maken zij nog zoo vaak nat in droge tijden van geestelijken zonnebrand, wij maken ze allen. En ik hoop, dat wij ze allen biddend zullen maken, opdat wij rustig kunnen blijven onder onzen arbeid, en ons niet afjakkeren met allerlei werk voor Gods Koninkrijk, waarbij de groote opening voor het Woord, dat God zelf spreken moet, is dichtgeworpen met onze plannetjes en vindingrijke ideetjes, om vele menschen er toch vooral weer bij" te krijgen. Waar bij? vraagt dan het rustige, diepe oog van den Psalmist aan de zwoegers soms, terwijl het naar Gods groote eigen werk verwijst.

    Toch dacht ik niet aan die zwaarwichtige reserve van Gods profeten en apostelen, van den psalmdichter en van Paulus, toen ik de vraag stelde: zijn wij er dan? Ik vraag mij vaak af, of het besef van den werkelijken nood onzer Kerk, van de plaatselijke zoowel als van de algemeene, aan al die actieve menschen, die de handen uit de mouwen willen steken, nooit mr heeft geleerd, dan dit: plaatselijk nieuw organiseeren en evangeliseeren. Heeft men dan nog nooit ervaren, hoe bij het scheppen van die mooie nieuwe practische organisaties de desillusie al spoedig pijnigen komt, dat de doeltreffende machinerie niet in beweging komen wil, omdat de ontzaglijke verdeeldheid en de jammerlijke richtingsstrijd het onderling wantrouwen gestadig voedsel geven, zoodat ambtsdragers en gemeenteleden het maar het verstandigste vinden, zich te onthouden van medewerking aan de gloednieuwe organisatie ? Is het waar, dat men van z goeden wille moet beproeven te zijn, dat men het standpunt van den richtingsstrijd verlaat"? Moeten wij de waarheid niet even stellig liefhebben als den vrede ?

    En als men zegt zich te willen beperken tot en ook de plaatselijke gemeente liefst te willen zien geconcentreerd op het werk der Evangelie-verkondiging, komt dan nooit de vraag eens op, of het in onze Kerk z vanzelfsprekend is, dat het zuivere Evangelie van Jezus Christus werkelijk aanwezig is om zijn kracht tot

    9

  • zaligheid te openbaren, zoodra ambtsdragers en gemeenteleden in onze gemeenten gaan spreken van evangeliseeren" ? Nuchter werkelijkheidsbesef moet ons m.i. juist in dezen ontzaglijken tijd, en juist bij de overweging van het probleem der toenemende onkerkelijkheid, drijven in de richting van reorganisatie in groo-ten stijl. Ons kerkelijk vraagstuk gist overal achter en doet onze Kerk in al hare levensuitingen verstijven. En ondertusschen gaan er talloozen verloren voor de boodschap des Evangelies!

    Neen, 't is niet z, dat wij in de omstandigheden, waarin onze Kerk thans verkeert, haast den moed zouden verliezen, om de bazuin aan den mond te brengen en op te roepen tot Kerkherstel door reorganisatie, ...omdat er zooveel andere vragen thans meer brandend zouden zijn.

    Wij roepen nu juist met te grooter vrijmoedigheid voor het oor van een ieder, die het maar hooren wil: ontwaak tot de erkentenis der volle werkelijkheid. Het is een bittere werkelijkheid, maar gij moogt niet voortgaan U aan de illusie van Uwen praktischen zin over te geven, zonder dat gij het kwaad in den wortel aantast en ons medehelpt, om de belemmeringen weg te nemen, die onze Kerk zoowel de plaatselijke in de groote stad als de algemeene verhinderen Moeder" te zijn in dien verheven zin, welken Calvijn reeds aan deze uitdrukking hechtte. Wij zijn geen droo-mers, maar meenen juist wakker geworden te zijn, als wij bij de peiling van de zondige en droeve werkelijkheid van ons kerkelijk leven z diep doorsteken, dat wij op het euvel stooten, dat nog steeds niet beter kan worden omschreven dan op de wijze, waarop Gunning het deed: onze Kerk belijdt als Kerk den Naam des Heeren niet.

    Wij willen niet drijven in de richting van de eenvormigheid der Evangelie-boodschap, daarvoor staat de samenstelling van ons Verbond toch zeker wel borg! Maar wij willen stellig wel de dringende noodzakelijkheid blijven onderstrepen tegelijk met het behoud der differentiatie en der nuanceeringvan de uitzuivering van die richting tegenstellingen in onze Kerk, die z diep zijn, dat wij de deelen niet anders dan z typeeren mogen: Christus-loochening tegenover Christus-belijdenis. Wij achten het van onzen kant onwerkelijke droomerij, wanneer van vrijzinnige zijde, zooals onlangs nog te Groningen bij het verzoek om doop-beurten, op samenwerking aangedrongen wordt met het oog vooral

    10

  • op den tegenwoordigen noodtoestand der Ned. Herv. Kerk, en dan o.a. aldus geargumenteerd wordt: wij, reglementaire leden van de Ned. Herv. Kerk, zijn toch immers allen kinderen van n en hetzelfde Huis", d.i. wij zijn toch immers allen in den grond der zaak voorstanders van een en dezelfde godsdienstige waarheid, al drukken wij ons z verschillend uit, dat verschillende richtingen" in onze Volkskerk zich wel moeten openbaren.

    II

    Doch wanneer dan z het echte werkelijkheidsbesef ons te midden van onzen door dorre statistische cijfers zoo schrijnend openbaar geworden kerkelijken nood moet dringen in de richting van reorganisatie, dan zal het er ook op aankomen, de plannen voor deze reorganisatie z te bepleiten, dat het blijkt, dat wij doordrongen zijn van werkelijkheidsbesef.

    In het uitnemende jaarverslag 19321933 van onzen len Secretaris, Dr. Evenhuis, is er reeds op gewezen, dat er ten aanzien van het probleem der reorganisatie toch wel een veranderde houding te bespeuren is, inzonderheid in den kring van de Ver-eeniging Kerkopbouw". De ernst, waarmede ook daar thans aan een Reorganisatie-rapport gewerkt wordt en de publicatie van dit rapport gewaagd zal worden juist in dezen tijd, bewijst wel heel duidelijk, dat men ook hier de directe verbindingslijn van werkelijkheidsbesef met reorganisatie begon te vinden. De Voorzitter van de vereeniging Kerkopbouw" heeft op de wijdingssamenkomst bij den aanvang der laatstgehouden Alge-meene Synode in zijn veelszins treffend woord getuigenis afgelegd van het dringende van de spoedige losmaking van de knellende banden der genootschappelijke Bestuurs-organisatie in onze Ned. Herv. Kerk.

    Er is dus hoe langer hoe minder reden om ons als leden van het Verbond tot Kerkherstel lichtelijk gegneerd te voelen, wijl wij in het jaar der benauwenis over de kerkelijke gegevens der laatste volkstelling het nog wagen omdat wij niet anders kunnen en mogen op reorganisatie onzer Kerk aan te dringen. Wel gaat echter de vraag hoe langer hoe meer klemmen: hoe wij op den bodem der gegeven werkelijkheid tot reorganisatie naar den eisch van Gods Woord zullen komen.

    11

  • Op dit punt krijgen wij uit den kring van Kerkopbouw" niet zelden het verwijt, dat wij onwerkelijk" redeneeren en onpraktisch theoretiseeren, te hooren.

    Ik wil eens trachten heel duidelijk te zeggen, wat wij onder reorganiseeren in vol-ernstig werkelijkheidsbesef niet, en wat wij er w e 1 onder kunnen en mogen verstaan.

    Voorop ga een scherpe onderscheiding tusschen werkelijkheidsbesef en capitulatie tegenover de zondige, vervallen werkelijkheid. Wij moeten onze kerkelijke hervormingen wel doen inslaan in de volle werkelijkheid en dus z toespitsen en afronden, dat zij hare reformatorische kracht midden in de werkelijkheid onder den zegen des Heeren kunnen verrichten. Maar wij mogen nooit ons in zulk een zin aansluiten bij die zondige werkelijkheid, dat wij haar mede de richtlijnen van onze kerkelijke hervormingen laten bepalen. Hetzelfde probleem, dat op staatkundig gebied een Christen-denker als Groen van Prinsterer zijn leven lang pijnigde, nl. in hoeverre het historisch gewordene als het onder Gods voorzienig bestel gewordene als zoodanig mede klankbodem mocht heeten voor de normatieve sprake van Gods Woord, pijnigt de geesten ook thans op kerkelijke erve. En er is wel aanleiding eens ernstig te waarschuwen tegen de neiging van velen om de Historie onzer vaderlandsche Kerk tot op heden al te g a u w m e t e e n h o o f d l e t t e r t e g a a n s c h r i j v e n e n d u s a l s G o d s Geschiedenis met ons kerkvolk te gaan beschouwen.

    Op deze vertolking van onze kerkgeschiedenis als Gods geschiedenis rechtlijnig voort te bouwen, zal al heel gauw voeren tot pleidooien voor reorganisatie op den bodem der werkelijkheid", waarbij er voor verootmoediging en bekeering en voor de bekentenis: Wij en onze Vaderen, wij hebben het ganschelijk tegenover U verdorven!", geen plaats meer overblijft.

    Met deze al te optimistische historie-beschouwing als het terrein der voortgaande leiding en openbaring Gods verbindt zich in den kring van Kerkopbouw" nu merkwaardigerwijze (het is haast te wonderlijk om het als feit staande te houden, en toch is het zoo) een beschouwing der werkelijkheid, waarbij men de gegeven werkelijkheid zonder meer doorbraakplaats acht van de roepstem Gods, Die ons dringt tot een bepaalde daad op het bepaalde oogenblik, hier en nu. Schijnbaar zal dit inzicht er toe in staat blijven stellen, om echt nuchter-kritisch tegenover

    12

  • de werkelijkheid te staan, en die werkelijkheid als geschiedenis van onze Kerk ook onder het oordeel te houden van den Godde-lijken wil. In de praktijk blijkt het echter wel uitermate moeilijk, om de werkelijkheid" als opeenvolging van momenten ledig te houden van den inhoud, dien menschen, zondige menschen aan die historische werkelijkheid geven, en voordat men er erg in heeft, verwart men de openbaringen van de al te menschelijke, zondige werkelijkheid met de openbaring van Gods heiligen wil voor het heden. Toegepast op onze kerkelijke toestanden, wordt de houding van hen, die practisch" reorganiseeren willen, dan heel licht z: dat men begint met te accepteeren wat er is in onze gereglementeerde Kerk en zooals het er is, en dan voortgaat met te zeggen: in deze werkelijkheid plaatst God ons nu voor Zijn oproep om de gansche kerk-inrichting te herzien. Nu zullen wij het dus z moeten doen, ...dat wij tot overeenstemming trachten te komen met zoovelen als maar mogelijk is, dat wij dus allen rondom de groene tafel aanvaarden, die nu reglementair lid van onze Kerk zijn, en dat wij die allen derhalve (want daar komt het dan op neer!) ten slotte mede laten beslissen over de grondlijnen der nieuwe kerk-organisatie. Wie z redeneert, is m.i. van het echte werkelijkheidsbesef des geloofs afgegleden naar de capitulatie tegenover de zondige werkelijkheid en dreigt tot verbinding van wat onverbindbaar is mede te werken, en tegen wil en dank misschien, maar toch ongetwijfeld, ook tot verdoezeling van de tegenstelling tusschen Schepper en zondig schepsel, tus-schen Woord Gods, en woorden van tegen God opstandige menschen.

    En nu kan ik meteen wel heel duidelijk zeggen, wat wij onder praktisch zijn" bij de uitwerking der reorganisatie-plannen niet kunnen verstaan. Wij kunnen niet op zulk een wijze praktisch" zijn, dat wij beginnen met onze Kerk, zooals zij reilt en zeilt te accepteeren, in zulk een zin, dat de werkelijkheid van ons kerkelijk leven, zooals zij is, de besteklijnen zal mede-richten, ook al zouden wij trachten achter die werkelijkheid Gods roepstem als de richtende factor aan te merken. Op die manier zouden wij trouwens ook nooit tot een reorganisatie kunnen komen, die ook maar met eenig recht aanspraak zou kunnen maken op de betiteling: proeve van oplossing van het kerkelijk vraagstuk. Het zou straks al spoedig blijken, dat er in den grond der zaak in ons ver-

    13

  • warde, verscheurde kerkelijk leven niets veranderd was. Het wantrouwen zou onaangetast verder blijven voortkankeren, omdat de richting-tegenstellingen heimelijk en gedeeltelijk tegen wil en dank tot nuanceeringen" van de ne Christus-waarheid zouden zijn gepromoveerd. In nieuwere vormen zouden wij alras weer onder hetzelfde stelsel van geven en nemen, van ja-en neen-zeggen, komen te zuchten. En de richtingsstrijd zou, in plaats van op hooger plan te zijn gebracht, blijven voortwoeden in de gevaarlijk dichte nabijheid van de afgronddiepe kloof tus-schen Christendom uit den verlossenden, verkiezenden God, en Christendom uit de vrome zieleroerselen van des menschen diepste wezen. Maskeering van die kloof met de schoone bloemen der differentiatie onder de Christelijk-godsdienstige overtuigingen" en der aspiratie naar de volle Evangelie-waarheid" brengt in werkelijkheid niemand op hooger plan, doch wel in gevaarlijker positie.

    Wij willen echter wel practisch zijn bij de overweging onzer reorganisatie-plannen in dien zin, dat wij alles doen, wat mogelijk is, om het nieuwe bouwbestek uitvoerbaar te maken midden in de werkelijkheid van het kerkelijk leven.

    Vandaar dat wij in het Reorganisatie-ontwerp 1929 ook zoo grooten nadruk meenden te moeten leggen op de Overgangsbepalingen. Met groote zorgvuldigheid hebben wij daarin getracht reglementaire rechten te ontzien, en de gezondwording van ons kerkelijk leven na reorganisatie niet te forceeren. Het klassieke woord van Hoedemaker: wij zijn mt de vrijzinnigen samen krank geworden, wij moeten ook samen met hen gezond worden," willen ook wij ons voor gezegd houden. Maar wij laten niet na, daarbij als de andere kant van de waarheid het woord te voegen, dat, naar ik meen, eveneens van Hoedemaker is: men bouwe geen sanatorium in een moeras!" En dat het een moeras is, waarin wij kerkelijk zitten, dat willen wij in vol-ernstig werkelijkheidsbesef blijven erkennen. Vandaar dat de Overgangsbepalingen van het rapport-1929 van het begin tot het einde geformuleerd waren van uit de overtuiging, dat er een tegenstelling binnen onze reglementair-kerkelijke grenzen woelt en werkt, die als zoodanig zal moeten worden erkend, ootmoedig en fier, als het ooit tot reorganisatie komen zal, die genezing onzer kranke Kerk beteekenen kan.

    14

  • Als wij zeggen, dat wij praktisch" willen zijn bij het reorgani-seeren, dan beteekent dat ook, dat wij partieele verbeteringen willen bevorderen, die ons kerkelijk leven in de goede richting kunnen stuwen. Wij willen alle verbeteringen aanvaarden, die meer openheid verschaffen kunnen voor de principieele reorganisatie in grooten stijl. Dat was ook ons groote doel, toen wij in den afgeloopen zomer het Groote Synode-voorstel weer bij de Synode aanhangig maakten. Dat onze tegenstanders er zich tegen verzetten, spreekt vanzelf; maar dat ook velen, die in den grond der zaak wel toegeven, dat het dezen kant uit moet, ons voorstel ontrieden, stelde teleur. Kerkopbouw ondermijnde (dat is mijn vaste overtuiging!) met haar afwijzend advies ongewild haar eigen k a n s e n i n v e r b a n d m e t h a a r s t r a k s b i j d e S y n o d e d e k l e i n e Synode in te dienen reorganisatie-rapport.

    In vol-ernstig werkelijkheidsbesef de plannen tot reorganisatie blijven overwegen, dat zal ten slotte voor ons moeten beteeke-nen: in te zien den ontzaglijken ernst van dezen tijd en onze medewerking te geven aan alle onderdeelen eener herziening onzer reglementaire organisatie, die wij kunnen steunen, zonder dat het reorganisatie-ideaal van ons Verbond, oplichtend uit onze Belijdenis (antw. 54, Heid. Cat.), daardoor in het gedrang komt. Anderen kunnen hun aandacht geconcentreerd gehad hebben op wat ons ontging en als dat een stap in de goede richting is, d.w.z. in de richting van een echt kerkelijke kerkorde voor een Gereformeerde belijdende Volkskerk van de twintigste eeuw, dan gaan wij con amore mee. Want het moet tot dankbaarheid stemmen, dat het in steeds breeder kring gevoeld wordt, dat het z niet langer kan in ons kerkelijk leven.

    Maar tot eiken prijs iets laten gebeuren", daartoe zijn wij niet bereid. Daarmede stellen wij maar al te licht onze Kerk hetzij als Volkskerk, hetzij als belijdende Volkskerk, met een rijke, diepe geloofsbelijdenis, op het spel.

    III

    Willen wij nu echter ook met werkelijksheidsbesef arbeiden aan de verwerkelijking der reorganisatie om zooveel mogelijk den dag te verhaasten, waarop het volle kerkherstel doorbreken kan ?

    15

  • Met deze vraag nader ik tot het terrein, waar onze naaste geestverwanten staan, en nauw hoorbaar f met luidruchtige begeerten tot het indienen van klaterende protesten en daverende moties, ons beschuldigen van aarzeling en daad-loosheid.

    Er is hier inderdaad reden om telkens onszelf te herzien. Wij moeten ons afvragen, of wij wel genoeg ernst gemaakt hebben met het punt in onze doelstelling, waarin gesproken wordt van het bevorderen van alles wat misstanden en misverstanden in ons kerkelijk leven wegnemen kan en derhalve de eenheid tusschen alle Christusbelijders in onze Kerk duidelijker doet uitkomen.

    Inderdaad, wat is er nog een laksheid onder onze leden! En wat heerscht er nog een valsche berusting ten aanzien van de verderfelijke toestanden op vele plaatselijk-kerkelijke gebieden bij niet weinigen onzer predikant-leden!

    Velen van onze leden schijnen te gelooven, dat het Hoofdbestuur nu maar alles doen moet, en dat hun eigen arbeid aan de verwerkelijking van de reorganisatie zich uitputten mag in het betalen van f 1,50 per jaar en het ontvangen van Nieuw Kerkelijk Leven". Wanneer zullen zij eens opwaken tot hun volle, werkelijke verantwoordelijkheid als belijdende leden onzer Kerk?

    En hoe lang moet het nog duren, dat niet weinigen onzer predikant-leden hun daden voor het Verbond graag tot een minimum beperken, overal voetangels en klemmen zien liggen en tegelijkertijd hun ,,partij"-garderobe nog paraat houden, tot tijd en wijle zij die weer eens noodig hebben? Met groote instemming haal ik in dit verband, met weglating van n woord, een volzin aan uit een brief, die mij dezer dagen gewerd van drie toegewijde leden: ,,De bede van onzen Heiland: dat zij allen n zijn, mag in het Verbond niet vrome leuze zijn, maar moet geweldige en tevens heerlijke werkelijkheid worden."

    Doch dat nu aan den anderen kant deijveraars onder onze leden en de bedillers onder de nog steeds afzijdige Gereformeerde Hervormden, die min of meer van het Kuyperiaansche hondje gebeten zijn of gevaarlijk-bevindelijk sectarisme in de hand werken, ook eens ophouden met op daden aan te dringen, die nuchter werkelijkheidsbesef nalaten moet. Als de leiding van het Hervormd Verbond positief-zeker weet, dat op een bepaald punt of in een bepaalden hoek geen trefkansen zijn, dan moet men het haar niet kwalijk nemen, dat zij er niet toe medewerken wil, het

    16

  • kruit te verschieten en b.v. zware protesten af te vuren, die alleen loos alarm kunnen maken.

    Met werkelijkheidsbesef bezig zijn voor Kerkherstel, o, dat is zulk een zware taak. Er moet zoo veel in stilte worden geworsteld. Wij moeten wel eens in alle eenvoudigheid ingrijpen in dorps-twisten, die men opblaast tot principieele geschillen over de Gereformeerde waarheid; in standstegenstellingen, waarbij men al te gemakkelijk het Evangelie van Jezus Christus in het geding brengt. Gelooft gij, mijne vrienden, dat in zulke dingen het vorderen van Uw Hoofdbestuur zeer moeizaam is? Maar verstaat gij dan ook, dat gij geen recht hebt om den moed op te geven, als diegenen onder u, die de kastanjes in bepaalde gevallen uit het vuur moesten halen, hun geduld en hun idealisme nog niet verloren ?

    Gelukkig zijn er af en toe ook verblijdender ervaringen te boeken in de annalen van de werkzaamheden van het Hoofdbestuur. Maar daar hoort gij zoo niet van, omdat het meest zulke tere dingen zijn, die zich niet voor publicatie leenen.

    Mijne vrienden, drage ook deze jaarvergadering er toe bij, dat wij allen eens worden ondergedompeld in werkelijkheidsbesef, waarbij wij de kerkelijke verhoudingen, maar ook de kerkelijke moeilijkheden in hun ware proporties leeren zien, opdat wij mogen verstaan, dat een kerkelijke ontreddering van meer dan 100 jaren, die steeds verergert, zooals een knot garen, die in de war zit en waaraan getrokken wordt, hoe langer hoe erger in de war raakt, niet met een tooverslag in een paradijsachtige broedergemeenschap kan worden veranderd.

    Maar zij het dan het werkelijkheidsbesef des geloofs, waarin wij heden allen krachtig versterkt worden! Dan blijft er vertrouwen en goeden moed, geestdrift en schuldbesef. Dan vangen wij allen weer aan met onszelf te herzien, opdat wij met volharding kunnen voortvaren in het werk van de herziening van ons kerkelijk leven.

    En... die gelooven haasten niet, maar werken rustig zoolang het dag is, van de overwinning zeker in Christus, het Hoofd van het ne Lichaam, de Gemeente.

    17

  • NASCHRIFT

    HET REORGANISATIE-ONTWERP VAN KERKOPROUW"

    Nu vr eenige dagen het Reorganisatie-rapport van Kerkopbouw" eindelijk verschenen is, mag ik niet nalaten bij de uitgave van mijn openingsrede van den Hen October 1.1. enkele punten uit het middelste gedeelte dier toespraak ietwat concreter toe te lichten. Ik mocht op de jaarvergadering van Kerk-herstel niet anders dan in 't algemeen allerlei dingen aanduiden, die nu voor de lezers van het bovengenoemde Reorganisatie-ontwerp allicht meer relief zullen krijgen.

    Voor een gedetailleerde bespreking van dit lijvige rapport is uiteraard in dit naschrift geen plaats. Ik moet thans volstaan met een korte belichting er van vanuit het thema mijner Utrecht -sche toespraak over werkelijkheidsbesef en reorganisatie.

    In de voorloopige aanbevelingen van het onderhavige ontwerp, die mij dezer dagen onder de oogen kwamen, is het beroep op het werkelijkheidsbesef en den realiteitszin onzer Hervormd-kerke-lijke menschen troef. Dit vordert te meer van ons, dat wij ons er goed rekenschap van geven, wat wij met deze termen bedoelen. Er is onder den invloed van de dialectische theologie (bijzonderlijk van Gogarten) en van het jongste existentie-besef van wijs-geeren en theologen beiden een kennelijke voorliefde ontstaan voor deze terminologie. En het gevaar, dat men in dezen met troebele en dubbelzinnige begrippen opereert, is stellig niet denkbeeldig, wanneer men bedenkt, dat Gogarten zelf niet boven de onklaarheid uitgekomen is in de wijze, waarop hij verband wil leggen tusschen geloof" en werkelijkheid". Eenerzijds is hij van overtuiging, dat gelooven" niet anders is dan tot volle werkelijkheid komen", nadat men de aanspraak van het gij" heeft verstaan en zich dus daaraan verantwoordelijk, onvoorwaardelijk gebonden, weet; anderzijds teekent hij het gelooven" telkens als een verantwoordelijk aangesproken

    19

  • worden in de verschillende kringen der werkelijkheid". In het eerste geval is werkelijkheid" een kategorie, die niet voor een meervoud vatbaar is; in het tweede geval kan gerust van werkelijkheden" gesproken worden, gelijk Gogarten dat in aansluiting aan Grisebach dan ook meermalen doet. Voor het recht verstand van het volgende moet ik mijne lezers verzoeken, zich zooveel mogelijk aan een opvatting van het begrip werkelijkheid" te orinteeren, welke niet te scheiden is van die visie op alle dingen, waartoe alleen het geloof in staat stellen kan. Wij hebben het dus over een vorm van werkelijkheidsbesef, die alleen maar aan het geloof inhaerent zijn kan en die in het levende geloof een primair besef is. Onder open hemel en bewust staande voor God" wordt de geloovige geen droomer of fantast, maar iemand, vervuld van werkelijkheidsbesef en bereid om GodsWoord voor het bepaalde heden, en in de omstandigheden van het oogenblik, te hoor en en te erkennen.

    De geloovige ziet de dingen, zooals zij werkelijk zijn, en merkt op Gods stem: als aanklacht, als woord van vergeving en als woord van herschepping voor ons n onze werkelijkheid.

    Het gaat dus niet over het werkelijkheidsbesef van den naar feitelijkheid dorstenden, empirischen mensch, maar over het werkelijkheidsbesef des geloofs, dat alleen maar zijn kan in den m e n s c h , z o o l a n g h i j w e e t t e s t a a n i n h e t g e l o o f v o o r G o d ' .

    Het werkelijkheidsbesef des geloofs moet onze maatstaf zijn bij de beoordeeling van het Reorganisatie-ontwerp van Kerkopbouw".

    Ik vang aan met mijn groote waardeering uit te spreken voor wat in dit Ontwerp m.i. van gezond werkelijkheidsbesef getuigenis aflegt. Slechts kort kan ik ditmaal de lichtzijden aanstippen, die ik in dit omvangrijke ontwerp zie. En dan moet allereerst worden gewezen op de reele kritiek op de huidige genootschappelijke bestuurs-inrichting, welke in dit ontwerp l i g t . M e n h e e f t e r n s t i g g e z o c h t n a a r e e n k e r k v o r m , d i e b i j e e n Kerk past.

    In de tweede plaats heeft men met het begrip Kerk van Christus" ook in zulk een zin trachten ernst te maken, dat men in de lijnen der ontworpen kerkorde er mede rekende, dat onze Kerk in haar karakter van Kerk van Christus" z ernstig kan

    20

  • worden bedreigd, dat procesmatigeleertucht noodig wordt. In de derde plaats heeft men naar een nieuwen vorm van

    geestelijke leiding bij het kerkelijk opzicht en de kerkelijke tucht gestreefd, waarbij de persoonlijke vertrouwenshouding veel meer openheid krijgt dan thans in onze huidige reglementaire organisatie.

    In de vierde plaats is op aantrekkelijke wijze naar een vorm gezocht, waarin allerlei niet direct kerkelijke arbeid als uit- en inwendige Zending, jeugdwerk, en tevens ook het direct-kerke-lijke werk van de diaconale zorg en de beheers-bemoeingen, in te schakelen in het verband van breedere kerkelijke vergaderingen.

    In de vijfde plaats heeft men in gezond realiteitsbesef ook terzijdestelling van allerlei typisch-genootschappelijke of volstrekt verouderde kenmerken en praerogatieven durven voorstellen; als daar zijn: afschaffing van het veto-recht der Provinciale Kerkbesturen, van het kerkrechtelijk begrip oud-ouderling, van het Waalschekerkressort als een provinciaal ressort in onze kerkelijke organisatie.

    Maar nu ik deze lichtzijden eerlijk heb opgesomd, mag ik toch verder niet nalaten bezwaren tegen dit ontwerp aan te wijzen, die het voor mij onaannemelijk maken in den vorm, waarin het thans is gepubliceerd.

    Ik duid die bezwaren aan als hoogst ernstig, wanneer ik ze zie a l s o p e n b a r i n g e n v a n e e n o n v o l l e d i g , h a l f v e r d u i s t e r d werkelijkheidsbesef (des geloofs). En ik wijs ze aan als voor ons onoverkomelijk, wanneer ik ze beschrijf als uitingen van een in de kerk ontoelaatbaar werkelijkheidsbesef.

    In beide gevallen wijs ik in de richting van het stelsel der huisgemeenten, dat in dit ontwerp gecodificeerd is; van het le artikel van dit Ontwerp-Algemeen Reglement, dat het wezen der Kerk f op in het kader eener kerkorde voor een Kerk m t e e n g e l o o f s b e l i j d e n i s o v e r b o d i g e w i j z e f o p e e n i n d e g e g e v e n o m s t a n d i g h e d e n i n d e n w e g v a n h e t c o m p r o mis veroverde en daarom onaanvaardbare wijze omschrijft; eindelijk ook in de richting van het onmondig willen houden der classicale vergaderingen ten aanzien van de zaken der kerkelijke tucht en van het al te mondig willen maken van de Provinciale

    21

  • Synoden met het oog op de tucht en de verkiezing van de leden der Algemeene Synode.

    Al deze als bezwaren opgesomde punten komen m.i. ten deele voort uit onvolledig of ook uit in de Kerk ontoelaatbaar werkelijkheidsbesef.

    Uit onvolledig, half verduisterd, althans half-in-het-duister-gelaten, werkelijkheidsbesef allereerst.

    Hierbij moet ik ter toelichting een oogenblik spreken over de buitengewoon beleidvolle toelichting, die Ds. O. Noordmans bij het onderhavige Reorganisatie-ontwerp gegeven heeft in een brochure, mede van de hand van Prof. Dr. C. G. Wagenaar, welke tegelijk met het Ontwerp in het licht verscheen. Ds. Noordmans handelt daarin veel over de noodzakelijkheid van de apostolische verruiming van de kerkorde voor onzen tijd. Het ,,burgerlijk"-presbyteriale moet worden teruggedrongen door de apostolische wanordelijkheid van een Kerk, die bewust overbuigt naar de schare. Van heeler harte volg ik Ds. Noordmans in de vooropstelling van de noodzakelijkheid van den apostolischen geest, welken onze nieuwe kerkorde zal moeten ademen. Ik houd voorts ook staande, dat de Reorganisatie -commissie van het jaar 1927 in haar ontwerp aangestuurd heeft o p e e n p r e s b y t e r i a l e g e m e e n t e , w e l k e s l e c h t s v a n z u i v e r i n g , die tegelijk zending is, mocht willen weten (vgl. aangehaalde brochure, blz. 11). Daarom is het entweder-oder, waarin Ds. Noordmans de dingen hier klemt, ook ten eenenmale onjuist. De keus staat gelukkig niet tusschen een ontwerp mt het stelsel der huisgemeenten en een regeling, waarin de leertucht tot exponent der Kerk wordt verheven in plaats van de prediking zelf". Een derde is mogelijk. En dat derde werd in groote lijnen uitgestippeld in het Ontwerp 1929 met de daarbij gevoegde en in apostolischen geest ontworpen overgangsbepalingen.

    Ik wil uit dezelfde wereld van den apostolischen geest spreken als Ds. Noordmans (zie broch., blz. 14). Maar dan kan ik en mag ik niet de eene helft van het werkelijkheidsbesef van den apostolischen geest buiten beschouwing laten, gelijk Ds. Noordmans op zeer kritieke oogenblikken helaas doet, al eischt hij in andere verbanden voor de Kerk het recht op om de kettervraag fier te stellen. Wanneer de kwestie van het overbuigen naar de schare aan de orde is, ontdek ik bij Ds. Noordmans veel te weinig van

    22

  • de apostolische onrust over de boodschap, die aan de schare gebracht moet worden en op welker zuiverheid alles aankomt. Wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig!" Deze benauwenis dichter bij onze Kerk in hare levensuitingen te brengen, ook dat is apostolisch. Ik zou het zelfs primair-apostolisch willen noemen.

    Wat hebben de menschen aan een uitgebouwden gemeente-vorm, waarin de boodschap niet weerklinkt, waarmede de Apostelen werden uitgezonden onder de schare ? Of is het een academische" aangelegenheid, de vraag naar den inhoud van de boodschap eener Kerk, die onder de schare gemeente-vormend wil arbeiden, z scherp te stellen? Ik dacht, dat deze vraagstelling van onmiddellijk praktisch belang was. De vraag naar de belijdenis als het skelet der prediking is uiteraard de vraag naar de openbaring des Vaders, des Zoons en des H. Geestes. En zoolang ze maar met het oog op de trouwhartigheid der prediking in opdracht van den grooten Zender wordt gesteld, is de belijdenis-vraag gevrijwaard tegen de ontaarding der academische gedachtenwisselingen over God en Christus en den H. Geest in verband met kwesties van natuurphilosophie, historie en psychologie. De hartstochtelijke bezorgdheid voor den inhoud der boodschap is de primair-apostolische ernst der Christelijke Kerk.

    En waar deze primair-apostolische ernst in het schemerdonker blijft bij de overdenking der vraag: hoe bereiken wij weer de massa? daar staat te vreezen, dat ook het werkelijkheidsbesef des geloofs half in het donker blijven zal bij het ontwerpen en bepleiten van bepaalde richtlijnen voor een reorganisatie der Kerk. Dan dreigen tegenstellingen te vervagen tot harmlose" nevenstellingen. En welhaast zet men in n gezichtsveld achter elkander, wat in n gezichtsveld niet gezet kan en mag worden, wanneer het werkelijkheidsbesef des geloofs onbelemmerd werkt.

    Wat de al te argelooze neven-stellingen betreft, ik wil daarvan een paar voorbeelden geven uit de brochure van Ds. Noordmans. Daar is b.v. de nevenstelling van confessioneele verschillen en psychologische verschillen (blz. 14). Ik dacht, dat Ds. Noordmans toch niet z onverhoeds vergeten zou, dat de ketter-vraag der Kerk op een heel ander niveau ligt dan het probleem van de psychologische verschillen.

    23

  • Ernstiger nog is de halve verduistering van het werkelijkheidsbesef des geloofs speurbaar in het slot der brochure. Daar worden de eenzijdigheiden van Kerkherstel" en van de vrijzinnigen r u s t i g n a a s t e l k a n d e r g e s t e l d a l s w a s e r g e e n o n e i n d i g -kwalitatief verschil tusschen Christus vasthouden" en het volk vasthouden". Stel al, dat de typeering van Kerkherstel" en van de vrijzinnigen terecht gegeven werd, zooals ze daar gegeven werd, dat nl. Kerkherstel wel Christus vasthoudt maar vanwege zijn burgerlijk-presbyteriale ordelijkheid niet bij het volk kan komen, terwijl de vrijzinnigen wel het volk vasthouden, maar bij Christus niet kunnen komen vanwege de te groote diepte van het wetenschappelijke water, gevoelt Ds. Noordmans dan niet, dat de primair-apostolische ernst hem had moeten bewaren voor zulk een geestige nevenstelling, die allerminst geschikt is om vertrouwen te wekken in den onverkort apostolischen geest van de proeve van oplossing van het kerkelijk vraagstuk, die Ds. Noordmans ons wil toelichten en aanprijzen?

    En wat het de-dingen-achter-elkaar-zetten betreft in een volgorde, die het werkelijkheidsbesef des geloofs ons verbiedt, ik mag niet nalaten bezwaar in te brengen uit dit oogpunt tegen de wijze, waarop Ds. Noordmans in deze brochure het apostolisch inschakelen van in- en uitwendige zending vooropzet en daar rustig rechtlijnig achter plaatst het thans voorgestelde instituut der huisgemeenten. Het is een van de meest verbijsterende dingen, dat onze Kerk zich zoo weinig heeft aangepast bij de diepere geestelijke verschuivingen, die in de laatste tientallen jaren hebben plaats gehad" (blz. 13). Ongetwijfeld. Alleen maar, het allerverbijsterendste is in dezen schoonen en waren volzin toegedekt in plaats van uitgesproken. Dat allerverbijsterendste is, dat de donkere schaduwen der Christus-loochening vallen over die verschillende groepen met hun bijzondere, door de cultus-gemeente niet bevredigde behoeften, en dat er daarom in den richtingsstrijd in onze Kerk een bittere botsing k uitkomt, die men niet met het treffende woord aspiratie" kalmeeren kan.

    Kan Ds. Noordmans werkelijk volhouden, dat onze Hervormde Evangelisaties in vrijzinnige gemeenten zich moeten trachten te zien als aspireerende" naar de ideale eenheid der cultus-gemeente, waarvan de officieele Kerk ter plaatse meer kan laten zien dan de Evangelisatie-kring, omdat zij heeft het

    24

  • Sacrament? Wie dit volhoudt, scheidt op ongeoorloofde wijze het Woord van het Sacrament. En meent hij werkelijk, dat de afdeelingen der Vrijzinnig-Hervormden, die kerk houden in rechtzinnige gemeenten, gewillig zullen zijn zich te voegen onder zijn kwalificatie van geboorteplaatsen van nieuwe orthodoxie" (blz. 17) ? Denkt hij werkelijk, dat de vrijzinnige leiders in onze Kerk (ik zeg opzettelijk en met nadruk: leiders, want van een vrijzinnig volk weet ik niet) er genoegen mee zullen nemen bij de hand genomen te worden door de leiders van Kerkopbouw" met de goede bedoeling om ze het besef bij te brengen, dat zij aspireeren-de" zijn naar de volle Evangelie-waarheid der nieuwe orthodoxie ? Zijn er dan geen tegenstellingen meer, die ridderlijk als tegenstellingen moeten worden uitgesproken ook bij de overleggingen over ons netelig kerkelijk vraagstuk? En is het niet al te naef om te meenen, dat de formuleering van Art. 40 van dit nieuw ontworpen Alg. Regl. aan deze tegenstellingen voldoende aandacht heeft geschonken, zoodat men zou moeten aannemen dat straks iedere erkende huisgemeente (gelet op Art. 40 n Art. 1 en 2) Christus-belijdend is? Kan Ds. Noordmans niet verstaan, dat een gevoel van verademing over mij kwam, toen ik in den afgeloopen zomer uit een courantenverslag een zinssnede van den vrijzinnigen Dr. Jansen te Batavia las, waarin hij beginsel tegenover beginsel stelde en erkende, dat er tusschen de lijnrecht tegenover elkander staande kerkbeschouwingen van vrijzinnig Protestantisme en orthodoxie geen synthese mogelijk was? Of heb ik misschien met het stellen van deze vragen weer getoond, dat ik mij niets wil aantrekken" van de belichting, die Ds. Noordmans van de bedoeling van dit instituut der huisgemeenten gaf (blz. 13) ? De schrijver vreest, dat men dit stuk van het Ontwerp wel hardnekkig verkeerd zal aanvatten en het als een verkapt pacificatie-voorstel" zal gaan beschouwen.

    Ik meen, dat Ds. Noordmans hier ten onrechte bij voorbaat geprikkeld is over dreigend misverstand. Want zoolang in den boezem van de Reorganisatie-commissie van Kerkopbouw" zelf over dit stelsel der huisgemeenten wordt geschreven, als was het niet een verkapt, maar een uitgesproken pacificatie-voorstel, mag hij het niet onbillijk achten, dat wij niet bereid zijn de tendenzen van dit voorstel over de huisgemeenten zonder aarzelen te onderkennen als volmaakt in overeenstemming met de

    25

  • tendenzen, die Ds. Noordmans in oprechtheid en volgens het diepste begeeren van zijn hart aan dit stelsel der huisgemeenten toegeschreven wil zien. In de dezer dagen door Prof. Dr. A. M. Brouwer onderteekende circulaire, die van Kerkopbouw" is uitgegaan, heet het over dit nieuwe Reorganisatie-ontwerp: Eenerzijds is rekening gehouden met de historie der reorganisatie, anderzijds is ernstig gepoogd tegemoet te komen aan de wenschen van groote groepen in onze Kerk, die in de laatste jaren op den achtergrond zijn gedrongen." Wijst het laatste van dezen volzin in de richting van pacificatie", of niet? En had Ds. K. A. Beversluis, lid van de Reorganisatie-commissie van Kerkopbouw" het stelsel van de huisgemeenten o.a. niet voor den geest, toen hij in zijn kwaliteit van Secretaris van het Hoofdbestuur van de Yereeniging van Vrijzinnig-Hervormden in het October-nummer van Nieuw KerkelijkLeven in zijn ingezonden" schreef: Zoolang niet door reorganisatie der Kerk de protestantsche vrijheid en verdraagzaamheid voldoende is gewaarborgd..."? Of vergis ik mij daar ten eenenmale in?

    Het geforceerde van den kijk op het instituut der huisgemeenten, dien Ds. Noordmans ons suggereeren wil, schemert m.i. duidelijk door in zijn opmerking op blz. 15: de eigenlijke perspectieven opent het instituut mij echter in een derde richting. Art. 44 van ons Alg. Reglement bevat de bepaling: de kerkeraad eener plaatselijke gemeente kan het initiatief nemen tot vorming eener huisgemeente"." Ds. Noordmans wil Art. 39 van dit Ont-werp-Alg. Reglement achter Art. 44 stellen. Het feit blijft in-tusschen, dat in het werkelijke ontwerp het bedenkelijk-indivi-dualistische, de-dingen-uit-de-menschen-opbouwende, Art. 39 voorop staat. Dat is natuurlijk geen onwillekeurige omkeering van het perspectief der volgens Ds. Noordmans juiste volgorde.

    Een in de Kerk volstrekt ontoelaatbaar werkelijkheidsbesef ten slotte noem ik een werkelijkheidsbesef, dat pure werkelijkheidsaanvaarding is en niet meer als een werkelijkheidsbesef des geloofs kan worden aangemerkt, noch geheel noch voor de helft.

    In dezen zin schijnt het mij bedenkelijk, dat Kerkopbouw" ook bij de voorbereiding van de besteklijnen van haar Ontwerp ( d u s o o k b i j h a a r o n t w e r p e n v a n A r t . 1 A l g . R e g l .

    26

  • e n v a n h e t s t e l s e l d e r h u i s g e m e e n t e n ) h e e f t g e h a n d e l d overeenkomstig de aanwijzing op blz. 4 van het Ontwerp: wij zijn van meening, dat het slechts met vereende krachten mogelijk zal zijn een reorganisatie tot stand te brengen, die niet tot desorganisatie zal voeren." Bij dit uitgangspunt en gelet op de daaruit voortvloeiende gedragslijn bij het opstellen van een Ontwerp door een Commissie in een samenstelling van Ds. K. A. Beversluis tot Ds. G. H. Wagenaar, dunkt het mij onmogelijk om bij de uitwerking der besteklijnen primair te letten op den eisch van den Heer der Gemeente.

    De modus vivendi"-voorstellen in de lijn van Prof. Visscher en Prof. Severijn waren onaannemelijk, doordat daarin de spanning tusschen reglementaire Kerk en ware Kerk z overspannen werd, dat het levend verband tusschen beide afknapte. Het zou buitengewoon jammer zijn, wanneer dit zorgvuldig bewerkte ontwerp van Kerkopbouw" straks onaannemelijk moest blijken, omdat de spanning tusschen reglementaire kerk en ware Kerk van Christus z zeer verslapte, dat beide begrippen van Kerk ongemerkt over elkaar heenschuiven en elkander gaan dekken.

    Ik speur ook iets van dit werkelijkheidsbesef, dat niet meer een besef des geloofs kan heeten, in de wijze, waarop over de Clas-sicale Vergaderingen heengegrepen wordt bij de decisies in zaken van tucht. Is het geheel onjuist, wanneer ik in deze regelingen iets aanvoel van de vrees voor de groote vergaderingen, die men niet anders denken wil dan als plaatsen, waar ongeestelijke" menschen domineeren en tyranniseeren ?

    Men wil garanties codificeeren, maar handelt daarmede niet uit geloof. Wie de menschelijke dingen in de Kerk zonder meer nuchter-menschelijk" beschouwen wil en het licht van Boven hier niet als de verrassende mogelijkheid wil laten binnenstralen, die moet ook maar ophouden van de invoeging van de Art. 1 en 2 in het nieuwe Alg. Reglement en van Art. 40 (over de voorwaarden tot erkenning der huisgemeenten) veel te verwachten. En zulk een stelt vleesch tot zijn arm", wanneer hij zich veiliger voelt onder de hoede van Provinciale Synoden, Kerk-visitatoren en Moderator. De uitschakeling van de Classicale Vergaderingen (behoudens een door deze te geven advies) voor zaken van tucht is al te menschelijk" in dit Ontwerp. In de argumenten, die voor deze uitschakeling geboden worden, vind

    27

  • ik niets van den eisch van den Heer der Gemeente. Waarom kunnen er ook voor de Classes geen visitatoren" worden voorgesteld, en een Commissie voor de rechtspraak evenzeer? En waarom staan de Classicale Vergaderingen te dicht bij den kerke-lijken strijd en de Kerkeraden niet?

    De bestendiging van de knotting der beteekenis van het ouderlingambt (vgl. Art. 28, ontwerp Alg. Regl. Kerkopbouw") spruit m.i. uit hetzelfde verwerpelijke werkelijkheidsbesef voort. De steun van de volle ambtsgedachte van het Gereformeerd Protestantisme blijft daarmede aan de Dienaren des Woords onthouden, uit bevreesdheid voor het misbruik, dat sommige ouderlingen van hun hooge roeping zouden kunnen maken.

    Eerlijk heb ik getracht in het bovenstaande van uit het werkelijkheidsbesef des geloofs het thans voor ons liggende Reorganisatie-ontwerp te waardeeren en te critiseeren. Echt geloof moet altijd gewekt worden door Gods Woord als de openbaring voor ons van Gods wil. En nu is dat Woord Gods zeer zeker het Woord, dat moet klinken in het heden. Z concreet zullen wij het moeten hooren. Dat wil echter niet zeggen, dat dit Woord Gods voor ons te midden van ons pijnlijk kerkelijk vraagstuk niet meer voortbreken zou uit het geschreven Woord Gods. Deed het dat niet, dan zouden wij met al ons verlangen naar herziening der kerkorde onder de wet blijven, in plaats van onder de genade werkelijk te leven. De H. Schrift is ons laatste en hoogste richtsnoer voor de kerkelijke vragen. Niet dat wij er de kerkorganisatie voor ons tot in finesses in uitgestippeld vinden; maar wel de grondlijnen van den kerkvorm x) die bij een zichtbare Kerk past, welker verborgen binnenkant het Lichaam van Christus is.

    Wij hebben er geen bezwaar tegen, wanneer de figuur der kerkorganisatie in de richting van de menschen verlengd w o r d t . A l s h e t m a a r n i e t z g e s c h i e d t , d a t d e k e r k v o r m gedeformeerd" wordt. Waar dit o.i. geschiedt in het thans voorgestelde instituut der huisgemeenten, moeten wij deze codificatie van de apostolische ruimheid afwijzen. Volgaarne willen wij naar andere mogelijkheden van een bevredigende oplossing

    1) De Kerk vorm is een onderdeel van den locus over de Kerk in een geloofsleer; de Kerkorganisatie is een kerkrechtelijke aangelegenheid.

    28

  • mede helpen zoeken. De groote apostolische bezorgdheid voor de zuiverheid der boodschap zal echter de bovenliggende keerzijde moeten zijn van de apostolische deernis met de schare. Bovenliggend, want God en Zijn Woord hebben in het Geref. Protestantisme (en daar werkelijk niet alleen! ) den voorrang boven den mensch en zijn nood.

    Indien dit reorganisatie-voorstel, zooals het daar ligt, wet werd, zouden wij een gereorganiseerde Hervormde Kerk krijgen, die op schuldig-lichtvaardige wijze den rug had toegekeerd aan de bewegingen van 1834 en 1886, en uit erbarmen met de ontkerkelijkte schare eigenmachtig een streep ging halen door de schuldrekening, die Afgescheidenen en Doleerenden aan onze Kerk voorhielden en nog telkens weer presenteeren.

    De vrienden van Kerkherstel" moeten van den geest der separatie niets hebben. Inderdaad, wij voelen ons vrij van iederen lust tot koestering der Kuypersche methoden tot reformatie der Kerk. x) Als Hervormden gevoelen wij ons echter niet vrij tegenover de broeders en zusters in de, gescheiden Kerken, die met ons eenzelfden Christus belijden en op eenzelfde Gereformeerde belijdenis (behoudens de exceptie van Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis) teruggaan. Bij de overweging van de reorganisatie-vragen verwakkert bij ons steeds het heimwee naar heeling van de kerkelijke breuk tusschen Gereformeerde belijders van den Christus. Het thans verschenen reorganisatie-ontwerp van Kerkopbouw" laat voor dit heimwee geen plaats en wil onze Kerk op een veel te smalle basis vastzetten, dan dat zij in der waarheid midden in ons volksleven ooit weer zou kunnen worden een Moeder" voor de geloovigen en hun zaad, een Moeder", vol van mededoogen met de schare, die nog niet weet, welk een zaligheid er ligt in het kindschap Gods.

    G r o n i n g e n , 1 N o v e m b e r 1 9 3 3 .

    *) Ds. Noordmans spreekt wel telkens over de groote gelijkenis van het Reorganisatie-rapport van 1929 met het reformatie-programma van 1886, maar zoolang hij niet met de stukken tracht te bewijzen uit het bovengenoemde rapport, dat zijn beschuldiging steek houdt, ben ik zoo vrij ze voor een aantijging te houden, welke pijnlijk is voor de vrienden van Kerkherstel", die van andere zijde maar al te vaak moeten hooren, dat zij nooit iets bereiken zullen, zoolang zij z openlijk dwars tegenover de kerkherstellende gestes van 1886 positie kiezen.

    29

  • 1.2.3.4.5.6.7.8.9.10.11.12.13.14.15.16.17.18.19.20.21.22.23.24.25.26.27.28.29.30.31.32.33.34.35.36.