UvA-DARE (Digital Academic Repository) Handhaven onder de ... · bevolking Ariërverklaring...

817
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) UvA-DARE (Digital Academic Repository) Handhaven onder de nieuwe orde : de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog van Riet, F.A.M. Link to publication Citation for published version (APA): van Riet, F. A. M. (2008). Handhaven onder de nieuwe orde : de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog Zaltbommel: Aprilis General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. Download date: 26 Feb 2019

Transcript of UvA-DARE (Digital Academic Repository) Handhaven onder de ... · bevolking Ariërverklaring...

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Handhaven onder de nieuwe orde : de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politietijdens de Tweede Wereldoorlogvan Riet, F.A.M.

Link to publication

Citation for published version (APA):van Riet, F. A. M. (2008). Handhaven onder de nieuwe orde : de politieke geschiedenis van de Rotterdamsepolitie tijdens de Tweede Wereldoorlog Zaltbommel: Aprilis

General rightsIt is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulationsIf you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, statingyour reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Askthe Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

Download date: 26 Feb 2019

http://dare.uva.nl/personal/pure/en/publications/handhaven-onder-de-nieuwe-orde--de-politieke-geschiedenis-van-de-rotterdamse-politie-tijdens-de-tweede-wereldoorlog(78ea43ea-1b64-4567-a646-528c92b313c0).html

handhaven onder de nieuwe orde

De politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie

tijdens de Tweede Wereldoorlog

Frank van Riet

handhaven onder de nieuwe orde

u i t g e v e r i j a p r i l i s

academisch proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Universiteit vanAmsterdam op gezag van de Rector Magnificus

prof. dr. D.C. van den Boom

ten overstaan van een door het college voor promoties ingesteldecommissie, in het openbaar te verdedigen in de Aula der Universiteit

op woensdag 23 april 2008, te 14.00 uur

door

Franciscus Antonius Maria van Riet

geboren te Boxmeer

isbn 978 90 5994 193 9

nur 689/693

2008 Aprilis Zaltbommel/Frank van Riet

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel vandruk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijketoestemming van de uitgever.

Getracht is de rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Zij die menen alsnogaanspraak te kunnen maken op zekere rechten, kunnen contact opnemen met de uitgever.

Dit boek is opgenomen in de reeks van de Stichting Historische PublicatiesRoterodamum onder nr. 169.

Uitgeverij Aprilis

Postbus 141

5300 ac Zaltbommel

tel.: 0418.512088

fax: 0418.684908

[email protected]

www.aprilis.nl

Promotor: prof. dr. J.Th.M. Houwink ten Cate

Overige leden: prof. dr. J.C.H. Blomprof. mr. S. Faberprof. dr. C.J.C.F. Fijnautprof. dr. P.T. van de Laarprof. dr. P. Romijn

Faculteit: Faculteit der Geesteswetenschappen

inhoud

voorwoord

inleidingThematiek en doelstellingOnderzoek en bronnen

1 het rotterdamse korps voor de duitse inval

1.1 Politie mikpunt van de volkswoedeHet De VletteroproerOorzaken van de volkswoede

1.2 Van handelsstad naar havenstadMeegroeien met de uitbreidingEerste Wereldoorlog

1.3 Van oorlog naar crisisGevolgen van de oorlogHuurstakingenHoofdcommissaris EinthovenOpkomst van de Nationaal Socialistische

BewegingReorganisatie

1.4 MobilisatieVluchtelingen uit DuitslandAugustus 1939Verhoogde spanningLuchtbeschermingKorps zonder chef

1.5 Staat van BelegMaatregelenDe fatale nacht

2 de eerste oorlogsdagen en het bombardement van 14 mei

2.1 Vrijdag 10 meiLinker MaasoeverRechter MaasoeverPolitiemensen slachtoffer van het

oorlogsgeweld

2.2 Zaterdag 11 meiGeruchtenLinker Maasoever

2.3 Zondag 12 mei, eerste PinksterdagZuid onder drukTijdelijk bestuurVijfde Colonne?

2.4 Maandag 13mei, tweede PinksterdagOnderhandelingenHoek van Holland

2.5 14 mei 1940, het bombardementNieuwe onderhandelingenDe bommenDe slachtoffersDe DoelenNa het bombardementOnderzoek naar de Vijfde Colonne

3 onder gezag van de bezetter

3.1 Nadat de rook was opgetrokkenHulp aan getroffen politiegezinnenToezicht op het puinruimen

3.2 Wennen aan de nieuwe situatieVertegenwoordigers van het gezagIn conflict met de nationaalsocialistenAnjerdagWinterhulp NederlandAanpassen aan de nieuwe orde?

3.3 Wisseling van de wachtHoofdcommissaris Einthoven naar de

Nederlandse UnieWaarnemend hoofdcommissaris

J.P. Roszbach

3.4 Organisatorische en personele veranderingenVan beroepsmilitair naar politieagentVerduisteringsmaatregelen en lucht-

beschermingInlichtingendienst heropgericht

10

12

22

23

28

34

46

60

64

65

74

77

81

83

92

93

100

118

124

3.5 Eerste maatregelen tegen de joodse bevolkingArirverklaringFebruaristakingVoor joden verboden

4 de reorganisatie van mei 1941

4.1 Eerste stap in de richting van StaatspolitieDe noodzaak van een reorganisatie

4.2 OrdepolitieHaperende verkeersdisciplineRivierpolitieMobiele Brigade

4.3 Recherche gecentraliseerdCentralisatie voldoet nietSchaarste zorgt voor problemenGroep v (Zeden- en Kinderpolitie)

4.4 Administratieve dienstenAnnexatie van de randgemeentenSport verbroedertSaamhorigheid door muziek

4.5 De kloof wordt groterBurgemeester Oud zwicht voor de nsbEen ster als merkteken

5 repressie neemt toe

5.1 Politiekorps onder nationaalsocialistisch bewindHoofdcommissaris J.J. Boelstra

5.2 Politiewerk verandertFietsvorderingVerduisteringscontrole en spertijdMotorbrigade in dienst van de bezetter?DistributiemaatregelenPostduivenHulpagenten

5.3 Toenemend verzetGijzelaars als onderpand

Aanslag op het spoorwegviaductHet communisme onderdruk(t)

5.4 ArbeidsinzetNederlandse ArbeidsdienstHoek van HollandJaarklasseactie

5.5 Joden steeds meer gesoleerdRijwielen moeten worden ingeleverdDe eerste joden worden opgeroepenLoods 24Joodse werkkampen

6 duitse (politie)-instanties

6.1 Sicherheitspolizei und SicherheitsdienstAussendienststelle RotterdamDienststelleleiter H.J. WlkVerscherpt verhoorAussendienststelle wordt EinsatzkommandoOnder vuur

6.2 Rotterdamse politiemensen en verklikkersin dienst van de bezetterDienen bij de Aussenstelle(Betaalde) verklikkers

6.3 OrdnungspolizeiVerbindingsofficier van de BdOMajoor H.G. ScholzSteunpunt Rotterdam

6.4 Nederlandse politieagenten stappen over naar de OrdnungspolizeiKiezen tussen leven en doodDe executiepelotons van de Ordnungs-

polizei

6.5 Overige politie-eenheden in RotterdamFeldgendarmerieGeheime FeldpolizeiMarine-Ksten-PolizeiWasserschutzpolizei

131

144

145

150

157

169

179

188

189

194

209

222

231

244

245

262

268

275

284

7 gelijkschakeling

7.1 Politieonderwijs gecentraliseerdPolitie-Opleidingsbataljon SchalkhaarPolitie-Officiersschool

7.2 Verplichte vormingsbijeenkomsten en propagandaDag der Nederlandsche politieTucht en discipline

7.3 Verzuilde vakbonden gereorganiseerdCentrale PolitiefederatieKameraadschapsbondRechtsfront

7.4 nsbers bij de politieVerhoudingen binnen het korpsVrijwillige Hulppolitie

8 inlichtingendienst en groep 10

8.1 Inlichtingendienst wordt politieke dienstNationaalsocialisten bezetten de

InlichtingendienstWerkzaamheden van de Inlichtingendienst

8.2 Breugem neemt leiding overHet inzetten van v-mannen

8.3 Inlichtingendienst wordt Groep 10MisstandenBoelstra versus Groep 10

8.4 Groep 10 gespecialiseerdSociale Zaken (arbeidsinzet)Documentatiedienst, verboden boeken en

speldjesJustitile DienstRadiocontrole

8.5 sd-FahndungskommandoVerzet liquideert foute politiemensen

9 jodenvervolging

9.1 Politie behulpzaam bij ophaalactiesJudenreferat iv-b4Vrijdag 2 oktober i942Twee inspecteurs weigerenTweede ophaalactieDerde en laatste actieActies en dilemmasRoof joodse goederen

9.2 De jodenploeg van Groep 10Jacht op ondergedoken joden

9.3 Jodentransporten door de politieOntsnappen tijdens het transportJoodse arrestanten onder toezicht tewerk-

gesteld

9.4 Agenten bieden helpende handHulp aan onderduikers

9.5 Andere groeperingen eveneens slachtoffervan de bezettingJehovahs GetuigenRoma en Sinti

10 gevangeniswezen

10.1 Arrestantenafdeling wordt GevangeniswezenUitbreiding cellen noodzakelijkGebrek aan gekwalificeerd bewakingspersoneel

10.2 Leiding Gevangeniswezen in handen van een directeurDirecteur P.C. VerslootJ.J. Swart neemt leiding over

10.3 Medische verzorging arrestantenDokter J.C. Hage

10.4 Overvallen op het GevangeniswezenDe grote overval van 24 oktober 1944Maatregelen ten gevolge van de geslaagde

overvalOverval op het laatste moment

292

293

303

316

321

334

335

341

345

354

367

378

379

404

414

420

426

434

435

442

448

450

10.5 Transport van arrestantenVreemdelingen- en Transportendienst

11 gemeentepolitie wordt staatspolitie

11.1 De reorganisatie van maart 1943Verordening Organisatie PolitieNieuw rangenstelselSociale omstandighedenVerlangde medewerkingStaatsbrandweerpolitie

11.2 Gevaar uit de luchtBombardementen31 maart 1943Bommenploeg

11.3 (Staats)rechercheRecherchehoofdafdelingRechercheschoolCriminaliteitBewakingsdienst tegen sabotage

11.4 Militairen opnieuw in krijgsgevangenschapApril-MeistakingInleveren radiotoestellen

11.5 Politiecompagnie RotterdamPolitiecompagnies en bataljons ontbondenBereden Brigade heropgerichtCommandeur Ordepolitie vervangen

12 verzet en verzetsbestrijding

12.1 Verzet, ondergrondse en illegaliteitOvervallen en aanslagenWapens voor het verzet

12.2 Politiemensen in de illegaliteitLandelijke Organisatie voor hulp aan

onderduikersGroep AlbrechtKnokploegenPolitiestoottroep

12.3 Ondergedoken politieambtenarenFamilieleden worden opgepakt

12.4 In dienst van de bezetterLandwacht NederlandNederlandse ssSilbertannemoorden

13 de razzia

13.1 Dolle DinsdagFahndungskommando (vlucht) weg uit Rotterdam

13.2 De situatie na Dolle DinsdagArbeidscontrolledienst

13.3 10 en 11 november 1944Het systematisch oppakken van de mannenDe verzamelplaatsen

13.4 Het transportTerughalen van weggevoerde mannen

13.5 Het verblijf in DuitslandHet Rotterdamse korps na de razzias

14 hongerwinter en bevrijding

14.1 Economische achteruitgangDe Vliegende AfdelingEconomisch gesjoemel

14.2 Honger en ellendePlundering vanwege schaarsteGeschonden prestige?RoofovervallenHulp vanuit de luchtBoelstra op een zijspoor gezet

14.3 Capitulatie uiteindelijk een feitInstallatie hoofdcommissaris Staal

14.4 Wederopbouw van een gehavend korpsPolitiewerk enigszins genormaliseerd

457

462

463

477

488

499

506

522

523

529

546

551

568

569

577

584

591

595

604

605

609

628

633

15 zuivering

15.1 Het aanhouden en opsporen van politieke delinquentenArrestatieploegenPolitieke Opsporingsdienst neemt taak van

arrestatieploegen overPolitieke Recherche Afdeling maakt werk

van pod af

15.2 Voorbereidende (politie)zuiveringPolitiezuiveringscommissieOnderzoek naar aanleiding van klachtenCollectieve zuivering

15.3 Bijzondere Rechtspleging en formele zuiveringDe zaak BoelstraOnderzoek naar de rol van de Rotterdamse

politie bij de jodenvervolgingHandlangers voor de rechterVertegenwoordigers van de bezetter gestraft?

15.4 NasleepDe moord op Kitty van der HaveOnverwerkt verleden

16 een toonaangevend korps met een geschonden imago: samenvatting en conclusieKorps in wordingLoyaal tot (w)elke prijs Korps onder leiding van een nationaalsocialist Gelijkschakeling en nazificatie grotendeels

misluktMeewerken en collaboratieJodenvervolging als dieptepunt

Tegenwerken en verzet Duitse politie (instanties) grijpen de machtHet Rotterdamse korps voldoende gezuiverdGewone politiefunctionarissen onder

ongewone omstandigheden

afkortingen

noten

geraadplaagde bronnenArchievenInterviewsLiteratuurIllustratieverantwoording

bijlagen

summery

register

644

645

654

665

691

696

725

726

776

783

802

807

voorwoord

Nadat eind 1995 mijn eerste boek over de geschiedenis van de Nederlandse politie verschenen was,ben ik begonnen met een landelijk onderzoek betreffende de geschiedenis van het Nederlandspolitieapparaat tijdens de Tweede Wereldoorlog. Al in een vroeg stadium kwam ik tot de conclusiedat er van het politiekorps, waar ik op dat moment zelf werkzaam was, de GemeentepolitieRotterdam, nog maar zeer weinig bekend was. Daarom heb ik het landelijk onderzoek even in de ijskast gezet en ben verder gegaan met het bestuderen van de Rotterdamse situatie.

Een van de belangrijkste vindplaatsen van relevante gegevens was het politiearchief, dat isondergebracht in het Gemeentearchief Rotterdam. De reeds gepensioneerde collega HenkGroenendijk bood aan om het omvangrijke politiearchief onder handen te nemen. Hij heefthiermee veel voorbereidend werk verricht en alvast een eerste selectie gemaakt, zodat het voormij gemakkelijker werd de belangrijkste en meest interessante stukken te raadplegen. Ik wil Henkniet alleen bedanken voor het speurwerk in het archief, maar ook voor het kritisch en grondigdoornemen van de manuscripten, want door zijn uitgebreide kennis van de Rotterdamse politie-geschiedenis, wees hij mij op fouten, gaf nuttige tips en was altijd een prettige sparringpartner.Van het Gemeentearchief Rotterdam dank ik naast de medewerkers vooral Albert Oosthoek,omdat hij mij op vele manieren van dienst was.

Hoewel het onderzoek niet in opdracht werd uitgevoerd, kreeg ik in de meeste gevallen welmedewerking en steun van de politieregio Rotterdam-Rijnmond. Allereerst wil ik het districtZuid bedanken voor het toekennen van studiefaciliteiten, zodat ik onder andere twee jaar langn dag in de week studieverlof kreeg. Naast steun van het district waren ook de medewerkers vande afdeling Communicatie en Post- en Archiefzaken zo vriendelijk om mijn vragen tebeantwoorden. Via J.A. Sijnesael, secretaris van de Stichting Oud-medewerkers politieregioRotterdam-Rijnmond, kreeg ik inzage in de ledenlijst, waardoor het mogelijk was om nog ongeveerhonderd functionarissen van het voormalige gemeentepolitiekorps Rotterdam te interviewen.

Voor het raadplegen van dossiers uit het archief van de politiezuivering en het CentraalArchief Bijzondere Rechtspleging kon ik in eerste instantie terecht bij Maarten van Rijn en zijncollegas van het ministerie van Justitie. Voor hen was het geen enkel probleem om de vele doormij opgevraagde dossiers ter beschikking te stellen. Ook in drukke tijden werd er altijd naar eenplekje gezocht waar ik rustig de dossiers kon doornemen. Nadat de dossiers waren overgedragenaan het Nationaal Archief werd Ren Jansen mijn aanspreekpunt. Hij zorgde ervoor dat deovergang voor mij soepel en zonder vertraging verliep. Voor mijn algemene vragen kon ik binnenhet Nationaal Archief eveneens een beroep doen op de deskundigheid van Sierk Plantinga. Bij deze wil ik de medewerkers van het ministerie van Justitie en het Nationaal Archief bedankenvoor hun gastvrijheid en hulp.

Verder wil ik de navolgende personen en instellingen bedanken voor hun medewerking: Cees Biezeveld, directeur van de Stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort, Jos Breukersen medewerkers van het Nederlands Politiemuseum in Apeldoorn, Jan Hofs en vrijwilligers vande Historische collectie politie Rotterdam-Rijnmond, Theo en Doti Kalf van de StichtingHistorische Verzameling Nederlandse Politie in Zaandam, Victor Laurentius van het Nederlands

10

Rode Kuis, directie en medewerkers van het Marechausseemuseum in Buren, directie en mede-werkers van het Oorlogs- en Verzetsmuseum Rotterdam, M. Tydeman van het Wachttoren-genootschap, directie en medewerkers van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie(niod), en vele anderen die op enigerlei wijze hebben meegewerkt aan de totstandkoming van hetmanuscript, dat na ruim acht jaar intensief speurwerk bijna voltooid was.

Op het moment dat ik met de afronding bezig was, kreeg ik via prof. dr. Johannes Houwinkten Cate, voorzitter van de werkgroep jodenvervolging van het niod en hoogleraar aan deUniversiteit van Amsterdam een uitnodiging om tijdens een bijeenkomst van de werkgroep eenvoordracht te houden over de jodenvervolging in Rotterdam. Enkele dagen na de bijeenkomstbelde Johannes Houwink ten Cate mij op met de vraag of ik op mijn onderzoek zou willenpromoveren. In eerste instantie dacht ik dat hij met de verkeerde persoon contact gezocht had,maar al snel werd duidelijk dat hij zich niet vergist had. Na contact met de decaan van de Faculteitder Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, bleek dat het mogelijk was omontheffing te krijgen van de opleidingseis, mits er aan bepaalde voorwaarden voldaan zouworden. Hoewel de hele procedure niet eenvoudig was, heb ik toch besloten om van deze uniekegelegenheid gebruik te maken.

Dit besluit had onder andere tot gevolg dat het manuscript omgevormd moest worden tot eenproefschrift. Hiervoor kon ik altijd een beroep doen op mijn promotor, Johannes Houwink tenCate. Zelf tevreden over de nieuwe aanpassingen reisde ik meerdere malen naar Amsterdam omhet resultaat met hem te bespreken. Meestal keerde ik weer met nieuwe aandachtspunten enaanbevelingen huiswaarts. Dit was niet altijd goed voor mijn zelfvertrouwen, maar telkens bleekdat het proefschrift er beter van werd. Hiervoor zorgde ook prof. dr. J. de Vries, die mijn eerstemanuscript zorgvuldig doornam en van deskundig commentaar voorzag, waarvoor ik hem dank.Deze dank geldt eveneens voor dhr. P.F. Flu, Ton Hougee, Miep Rozendaal en mijn beideparanimfen Willeke Pak-Guelen en Gerben Stolk, die als meelezers de fouten uit het lijvigeproefschrift haalden. Verder ben ik dank verschuldigd aan Arie van der Schoor en dhr. en mevr.Vijver-McMaster in verband met hun hulp bij het vertalen van de samenvatting. De leden van depromotiecommissie, bestaande uit prof. dr. J.C.H. Blom, prof. mr. S. Faber, prof. dr. C.J.C.F.Fijnaut, prof. dr. P.T. van de Laar en prof. dr. P. Romijn waren de laatsten die het proefschriftbeoordeelden. Hun aanbevelingen en opmerkingen waren zeer waardevol.

De periode waarin ik een groot gedeelte van het manuscript herschreef en veranderde in eenproefschrift duurde vier jaar. Omdat verlenging van de studiefaciliteiten helaas niet mogelijk was,moest dit gedaan worden naast een meer dan volledige en drukke baan. Hierdoor schoot eenbezoek aan mijn ouders er soms bij in, maar zij volgden op afstand de vorderingen met heel veelinteresse. Helaas kan mijn vader het eindresultaat niet meer aanschouwen, maar ik weet dat hijontzettend trots was. Zelf ben ik bijzonder trots op mijn gezin. Door het aannemen van de uit-daging bracht ik de meeste vrije tijd door in mijn studeerkamer, waardoor het gezinsleven vaakaan mij voorbij ging. Ik waardeer het ten zeerste dat ik deze ruimte kreeg, want zonder steun vanmijn gezin had ik het uiteindelijke doel nooit bereikt. Daarom draag ik dit boek op aan mijnvrouw Jacqueline en mijn beide zoons Sidney en Sven.

11

inleiding

Voor den oorlog genoot het Rotterdamsche politiecorps een uitstekendereputatie, zoowel in binnen- als buitenland. De oorlogsjaren hebbendaarin verandering gebracht. Hooggeplaatste Duitscherskwalificeerden het corps als het meest onbetrouwbare van heelNederland. Nu, dat is geen schande. Erger is, dat de burgerij er vaaknt zoo over dacht. Het was immers de Rotterdamsche politie, die deJoden uit de huizen haalde. Maandenlang zetelde op hetHaagscheveer de beruchte groep 10, wijd en zijd angst en schrikverspreidend. Vaak toonde de politie zich corrupt ten koste van deburgerij. Is het wonder, dat de achting der burgerij voor het corps tothet nulpunt daalde? [...]

(Het Rotterdamsche politiecorps. Wat het in de oorlogsjaren presteerde. Een onbekendkrantenartikel uit 1945. Plakboek van buurtagent J. de Klerk, priv-bezit)

Volgens de pers was in 1945 de achting van de burgerij voor het Rotterdamse politiekorps tothet nulpunt gedaald. De vraag waarom kan aan de hand van de bestaande (deel)studies overkorps1-, stads,2- en bezettingsgeschiedenis niet beantwoord worden. In deze studies is weinigaandacht besteed aan het Rotterdamse korps tijdens de Duitse bezetting. De in dezethematiek genteresseerde onderzoekers werden niet altijd aangemoedigd. Dit tekent destilzwijgendheid, die het Rotterdamse politiekorps lange tijd over de bezettingstijd heeftwillen bewaren. Dit boek wil daarentegen openheid van zaken geven.

De eerste naoorlogse publicaties maakten bovenal melding van het heldhaftig optredenvan het Rotterdamse verzet, waarbij zelfs de hulp van het politiekorps positief beoordeeldwerd.3 In 1955 besteedde H.J. Valk in zijn artikel De Rotterdamse joden tijdens de bezetting voorhet eerst aandacht aan de inschakeling van het stedelijk korps bij de ophaalacties van joden.4

De vraag naar de bredere context stelde Valk echter niet. De eerste die uitvoeriger over hetRotterdamse korps schreef, was dr. N. Manneke. In haar overzichtswerk, dat een periode vanzes eeuwen bestreek, schreef zij dat een reconstructie niet eenvoudig zou zijn, omdat veelbronnen en archiefmateriaal verloren waren gegaan en er nog maar weinig politiemannen,die tijdens deze periode gediend hadden, in leven waren.5 Volgens Manneke moest hetgewone personeel zich, onder dwang, voor de bezetter inspannen, terwijl het korps tot taakhad de Duitsers en hun medeplichtigen behulpzaam te zijn.6 Verder zou een groot aantal vande foute beambten behoord hebben tot de zogenaamde Schalkhaarders, terwijl alle ledenvan de Hulppolitie lid waren van de nsb. Volgens Manneke was dit niet-geniformeerdeonderdeel een geheimzinnige organisatie, die evenals de gevreesde Politieke Inlichtingendienst(Groep 10)7 betrokken was geweest bij de arrestatie en deportatie van de joden.8

Uit deze publicatie valt niet op te maken hoe het Rotterdamse korps zich tijdens debezetting ontwikkeld heeft. Ook in het overzichtswerk Rotterdam in de Tweede Wereldoorlogvan dr. H. van der Pauw uit 2006 ging deze niet uitvoerig in op de Rotterdamse politie-geschiedenis. Hij wist dat ik al geruime tijd met dit boek bezig was. Om die reden heeft Van der Pauw de geschiedenis van het Rotterdamse politiekorps nauwelijks beschreven.9

In de eerste jaren na de bevrijding werd de Nederlandse en daarmee ook de Rotterdamsepolitie (nog) niet als fout beschouwd. Dit was een uitvloeisel van het algemene beeld overde houding van de Nederlanders gedurende vijf jaar onderdrukking, waarbij het nationaal-socialisme als fout en al het andere als goed werden bestempeld. Deze basisconsensus(Prof. dr. H.W. von der Dunk), die direct ontleend was aan de praktijk van de BijzondereRechtspleging, bleef lange tijd gehandhaafd en werd zeker tot de jaren zestig van de vorigeeeuw ondersteund door de vakliteratuur.10 De kritische opmerkingen, onder andere vanValk, bleven zonder gevolgen voor de plaatselijke basisconsensus, want de nadruk in deliteratuur, ook in de eerste wetenschappelijke monografien,11 bleef liggen op het verzet.12

Nadat begin jaren zestig onder wereldwijde mediabelangstelling in Jeruzalem het procestegen A. Eichmann, de organisator van de deportatietreinen, had plaatsgevonden,verwachtten velen dat hierna de herinneringen aan de jodenvervolging zouden vervagen.Niets was echter minder waar. Enkele jaren na het proces zorgde vooral de tweedeligepublicatie Ondergang van prof. dr. J. Presser13 ervoor dat niet alleen de publieke belangstelling

13

voor de Tweede Wereldoorlog explosief steeg.14 Zij leidde tevens tot een kort maar heviggeneratieconflict. Dit conflict had ingrijpende gevolgen voor de publieke opinie, want degeneratie die na de bezetting was opgegroeid met de nationale verzetsmythe, kwam er doorPressers publicatie achter dat de realiteit een andere was geweest. Volgens C. van der Heijdenwas een van de gevolgen van Ondergang dat diegenen die in de oorlog geen verzet haddengepleegd, opeens schuldig werden, of zich schuldig gingen voelen. Zij die tijdens de bezettingintensief met de bezetter te maken hadden gehad, en zo vuile handen hadden gemaakt,waren nu de boosdoeners, hetgeen nog in veel sterkere mate gold voor de collaborateurs.15

Ook de Nederlandse politieman ontkwam niet aan deze beeldvorming.Aangezien Presser tevens aandacht besteedde aan de medewerking van de Nederlandse

politie bij het ophalen van de joden en onder andere schreef dat zij voortdurend te makenhadden met deze politie, veranderde de tot op dat moment binnenskamers kritische maarbuitenskamers neutrale visie in negatieve zin.16 Politiemensen tegen wie, hoewel ze jodenhadden opgehaald, geen zuiveringsmaatregelen waren getroffen, kwamen nu plotseling in dekwade geur van landverraad te staan. Terwijl dit tijdperk van aandacht voor de donkere kantvan de bezetting aanbrak, kroop de oorlogsgeneratie verder in haar schulp. Het veranderdebeeld was voor onderzoekers en journalisten een dankbaar onderwerp, met als gevolg dat innieuwe studies vooral aandacht besteed werd aan de medewerking van het Nederlandsepolitieapparaat bij het ophalen van de Nederlanders van joodse origine.17 Dit gold bepaaldelijkook voor wetenschappelijke studies over de bezettingsgeschiedenis van de politiekorpsen vanDen Haag en Amsterdam.

In zijn boek over Den Haag in de Tweede Wereldoorlog concludeerde dr. B. van derBoom dat het Haagse korps niet tot het nationaalsocialisme bekeerd kon worden. Naar zijnzeggen was het korps echter wel gehoorzaam aan de bezetter en leende het zich voor allerleihand- en spandiensten, waaronder het arresteren van joden. Dit laatste was de centrale vraagin de terecht alom geprezen studie van dr. G. Meershoek over het Amsterdamse korps.Meershoek vroeg zich af waarom gewone agenten onder leiding van gewone inspecteurs eenmaand lang samen met het Politiebataljon Amsterdam joden uit huis haalden en aan debezetter uitleverden.18 Hoewel Meershoek deze vraag zeer zorgvuldig heeft beantwoord, ishij evenals Van der Boom naar mijn mening niet diep genoeg ingegaan op de achtergronden,sociale omstandigheden en de bijzonder moeilijke positie van de individuele politiefunctionaris.

Een andere benadering van de bezettingsgeschiedenis was in mijn ogen dan ookwenselijk. De vraag naar een dergelijke benadering was overigens niet nieuw. De Amster-damse hoog-leraar J.C.H. Blom had in 1983 tijdens zijn inaugurele rede reeds de wensuitgesproken dat historici zich aan de ban van het aan de politiek-morele vraag naar goed en fout gekoppelde perspectief van collaboratie en verzet zouden weten te ontworstelen.Hierdoor zouden zij onder andere in staat zijn nieuwe perspectieven te ontwikkelen.19

Voor een eerlijk en goed afgewogen oordeel is en was het dan wel van belang om de wijsheidachteraf zoveel mogelijk te vergeten.

Het door prof. dr. E.H. Kossmann gepresenteerde begrip accommodatie zou volgensBlom een zinvol hulpmiddel kunnen zijn om een onderwerp als samenwerking met de

14

bezettende macht anders te benaderen.20 Kossmann was van mening dat bepaalde vormenvan contact, overleg en samenwerking met de bezetter duidelijk verschilden van de oppolitieke overtuiging, machtsstreven of materieel winstbejag stoelende collaboratie.21

Ondanks pleidooien en de introductie van nieuwe begrippen bleek het in de praktijk echtermoeilijk om het goed-fout-beeld los te laten.

Misschien ik laat dit aan de lezer over geldt dit ook voor dit boek.

thematiek en doelstelling

Dit boek wil niets anders zijn dan een complete geschiedenis van het Rotterdamse politie-korps in bezettingstijd. Mij leek het ten eerste belangrijk om aan de hand van interviews,archieven en literatuur de witte vlek in de geschiedenis van het Rotterdamse korps op tevullen. Aan bepaalde onderwerpen, waaronder de jodenvervolging, de politieke dienst en de in Rotterdam gestationeerde instanties van de bezetter heb ik vrij veel aandacht besteed,omdat hierover buitengewoon weinig bekend was. Hierbij moest ten tweede veel meerrekening gehouden worden met de problematiek van de individuele en op zichzelf terug-geworpen politiefunctionaris. Hiervoor moest echter eerst een taboe doorbroken worden,omdat de feiten vijftig jaar in archieven en herinneringen waren weggestopt. Dit moest snelgebeuren, omdat nog maar weinig politiemannen, die deze periode hadden meegemaakt, in leven waren.

Het functioneren van de individuele politieambtenaar is dan ook een belangrijk onder-deel van deze studie geworden. Daarnaast komt ten derde aan de orde hoe de geschiedenisvan het Rotterdamse korps zich verhouden heeft tot de stads- en bezettingsgeschiedenis,terwijl aan de hand van de studies van Van der Boom en Meershoek ten vierde eensummiere bezettingshistorische vergelijking mogelijk was van de korpsen in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam.

De opzet van dit boek is chronologisch. Hoofdstuk 1 gaat over de groei van een beperkteplaatselijke politieorganisatie tot een korps. Voor dit korps was het van belang om de groei enmodernisering parallel te laten lopen met de uitbreiding van de stad en de haven. Ondanksbezuinigingen en andere problemen kon het korps voor het uitbreken van de Tweede Wereld-oorlog uitgroeien tot een van de meest toonaangevende politiekorpsen van Nederland.

In hoofdstuk 2 staat centraal hoe de onvoorbereide politiefunctionarissen de oorlogs-dagen beleefden, met als tragisch dieptepunt het bombardement van 14 mei 1940. Terwijl derest van Nederland na de capitulatie het dagelijkse leven opnieuw oppakte, was men inRotterdam nog volop bezig met de gevolgen van het bombardement. Hoofdstuk 3 laat ziendat hierdoor de protesten op de verjaardag van Prins Bernard (Anjerdag) en rond deFebruaristaking veel verstrekkendere gevolgen hadden voor het Haagse en Amsterdamsepolitiekorps dan voor het Rotterdamse. De Rotterdamse politiefunctionarissen kregen wel temaken met enkele organisatorische en personele veranderingen. Daarnaast nam de druk ophet korps toe vanwege de eerste maatregelen tegen de joden.

15

Hoofdstuk 4 besteedt aandacht aan de eerste reorganisatie van het totale politieapparaat,die in 1941 plaatsvond. De bezetter had voor het uitvoeren van de meest uiteenlopendewerkzaamheden behoefte aan een goed functionerend politiekorps dat door een nationaal-socialist werd geleid, zoals uit hoofdstuk 5 blijkt. Toename van verzetsactie betekende ver-harding van de represaillemaatregelen. Na een aanslag op een spoorwegviaduct in Rotterdamwerden voor het eerst vijf gijzelaars doodgeschoten. Onder de slachtoffers bevond zich eenhoofdinspecteur van het Rotterdamse korps.

In de meeste studies over stedelijke politiekorpsen wordt nauwelijks aandacht besteedaan de in Nederland gestationeerde Duitse (politie)instanties. Deze instanties hebben meervoor de Rotterdamse bevolking betekend dan voordien bekend was, terwijl zij zich steedsmeer met het plaatselijke politiekorps gingen bemoeien. Daarom wordt in hoofdstuk 6 aandeze instanties uitvoerig aandacht besteed.

Als gevolg van hun geringe sterkte waren de Duitse politiefunctionarissen niet in staatalle werkzaamheden zelf uit te voeren, waardoor zij afhankelijk waren van (betaalde)handlangers en van de reguliere Nederlandse politie. Door middel van gelijkschakeling ennazificering moest het Nederlandse politieapparaat een voor de bezetter bruikbaar instru-ment worden. Hoofdstuk 7 laat zien dat door middel van centralisatie van het politie-onderwijs, gelijkschakeling van de politiebonden en verplichte bijeenkomsten getracht werddit te bewerkstelligen, maar omdat slechts een kleine groep politiefunctionarissen zich aan-getrokken voelde tot het nationaalsocialisme bleek er weinig draagvlak. Uit hoofdstuk 8blijkt dat door het samenbrengen van deze functionarissen in de politieke dienst binnen hetkorps een gevreesd en gehaat instituut ontstond, dat snel uitgroeide tot een verlengstuk vande bezetter.

Voor het vervolgen van de joden kon de bezetter rekenen op dit verlengstuk, maar uit hetonderzoek van Meershoek blijk dat in Amsterdam ook het reguliere politiekorps werdingeschakeld. Dat het Rotterdamse korps hierbij eveneens betrokken is geweest, was al in1955 door middel van het artikel van Valk bekend geraakt. Maar de details ontbraken.Hoofdstuk 9 laat zien hoe het Rotterdamse korps werd ingeschakeld bij het ophalen van dejoodse Rotterdammers.

Als gevolg van de vervolging van de joden en werkelijke tegenstanders van de bezettersteeg het aantal (politieke) gevangenen. Volgens een in het Hoofdbureau aangebrachtegedenkplaat hebben tijdens de bezetting 17.582 politieke gevangenen in de cellen vandatzelfde hoofdbureau gevangen gezeten. Uit hoofdstuk 10 wordt duidelijk dat Rotterdamsepolitieambtenaren belast waren met het bewaken van deze gevangenen en hun verzorging.

Volgens de bekende bezettingshistoricus dr. N.K.C.A. in t Veld zou het omvormingsprocesvan de Nederlandse politie na de inwerkingtreding van de Verordening Organisatie Politie,op 1 maart 1943, het eindpunt bereikt hebben.22 Hiermee had hij ten dele gelijk, want uithoofdstuk 11 blijkt dat op papier de reorganisatie gereed was, maar dat in de praktijk devorming van Staatspolitie nog niet voltooid was. Desondanks was Nederland in zekere zinwel een politiestaat geworden.

Het strenge toezicht wreekte zich, want het verzet nam hand over hand toe. In hoofdstuk

16

12 komen de vormen van verzet aan bod waarbij de politie betrokken was. De bezetterreageerde fel op het toenemende verzet. Ook de gewone politiefunctionaris kreeg metingrijpende maatregelen te maken, zoals de razzias van november 1944. Hoofdstuk 13 toontaan dat het politie-uniform geen bescherming bood. Geniformeerde politiemannen werdenevenals andere mannen van bepaalde leeftijdsgroepen van straat geplukt en naar Duitslandafgevoerd.

In hoofdstuk 14 wordt aandacht besteed aan de laatste oorlogswinter, want hoewel hetzuiden van Nederland bevrijd was, kreeg het westen honger en ellende te verduren. Toen debevrijding in mei 1945 een feit was, moest er gewerkt worden aan de wederopbouw en hetoppoetsen van een geschonden imago. Voordat hiermee kon worden begonnen, moesteneerst de rotte appels verwijderd worden. In hun proefschrift concludeerden dr. M. Croes endr. P. Tammes na grondige bestudering van het Zuiveringsarchief dat het bestaande beeldover de zuivering onjuist was. Velen waren namelijk van mening dat de Nederlandse politieniet of onvoldoende gezuiverd was.23 Of dit ook gold voor het Rotterdamse korps wordtduidelijk uit hoofdstuk 15.

In hoofdstuk 16 tenslotte volgt een korte terugblik op de ontwikkelingen van het Rotter-damse korps tijdens de bezetting. Hoewel een uitgebreide vergelijking met het Haagse enAmsterdamse politiekorps niet het primaire doel was van dit onderzoek, heb ik daar waarmogelijk de korpsen met elkaar vergeleken. Daarbij heb ik veel rekening gehouden met mijntweede centrale vraag: op welke manier probeerde de gewone24 politiefunctionaris onderongewone omstandigheden en onder toenemende druk tijdens de bezetting stand te houden?En hoe was het mogelijk dat de bezetter lange tijd gebruik kon maken van een groot deel vandeze gewone functionarissen en nog langer van een klein groepje fanatieke handlangers? Indit boek lopen de gebeurtenissen rondom de individuele politiefunctionaris dan ook als eenrode draad door alle hoofdstukken.

onderzoek en bronnen

Toen ik begin 1996 - grotendeels in mijn vrije tijd - met het onderzoek begon, bleek dat nietalle documenten en dossiers gemakkelijk geraadpleegd konden worden, omdat de deurenvan veel archiefinstellingen nog steeds gesloten waren. In de meeste gevallen moest er eersttoestemming verzocht en verleend worden om toegang te krijgen. Soms verliep deze proce-dure zeer moeizaam, omdat verschillende belanghebbenden iets te maken wilden hebbenmet het verlenen van toestemming. Na het ondertekenen van inzageverklaringen werd somsduidelijk dat toch niet alle stukken ter inzage waren, omdat zij tot een bepaalde datum ondereen embargo vielen.25 Desondanks bleek dat in het gemeentearchief voldoende materiaalover de geschiedenis van het Rotterdamse korps aanwezig was.26

Uit de meer dan 3700 inventarisnummers heb ik bijna driehonderd nummers geselecteerd,waarin volgens de aangegeven jaartallen en summiere omschrijvingen relevante stukkenkonden zitten. Hoewel tijdens het onderzoek bleek dat het politiearchief niet compleet is,

17

omdat bepaalde diensten, zoals de politieke dienst, hun bezwarende documenten veelal in september 1944 hebben vernietigd, kon ik met het resterende materiaal, varirend vanrapportenboeken tot in- en uitgaande stukken, vele vragen beantwoorden. Vooral de dag- ennachtrapporten gaven een goed beeld van de dagelijkse werkzaamheden van de verschillendediensten en afdelingen. Ofschoon het politiearchief veel onbekende en bijzondere feitenbevat, konden de vragen over het (politie)verzet en het aandeel van de politie bij het ophalenen wegvoeren van de Rotterdamse joden, niet voldoende beantwoord worden. Deze onder-werpen lagen blijkbaar ook toentertijd erg gevoelig, waardoor er weinig over gesproken engeschreven is.

Voor een onderzoeker zou het natuurlijk ideaal zijn wanneer alle stukken betreffendeeen specifiek onderwerp of periode in een en dezelfde en gemakkelijk toegankelijke bewaar-plaats opgeborgen zouden zijn. Uit eerdere onderzoekservaringen27 was al gebleken dat ditideaalbeeld een utopie was, omdat de documenten en andere stukken die betrekking hebbenop de Tweede Wereldoorlog in zowel binnen- als buitenlandse archieven bewaard worden.Vooral in de dossiers van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (cabr), een van deomvangrijkste Nederlandse archieven,28 en de Politiezuivering werden veel belangrijke enover het algemeen nog onbekende gegevens gevonden.29

In 2000 werden deze dossiers vanuit het depot van het ministerie van Justitie over-gebracht naar het Nationaal Archief in Den Haag. Voordat de overdracht plaatsvond haddenprof. mr. S. Faber en mr. drs. G. Donker drie jaar lang dit archief bestudeerd. Dit onderzoekwas in eerste instantie gericht op bewerking, overbrenging en toekomstige raadpleging,terwijl het later meer gericht was op de inhoud.30 Beide onderzoekers verwachtten dat dooroverbrenging en bewerking de toegankelijkheid vergroot zou worden, maar dat het er inandere opzichten niet beter op zou worden.31 De wetenschappelijke onderzoeker zoubijvoorbeeld, voor wat betreft meer kwantitatieve benaderingen, moeizaam aan zijn trekkenkomen.32 In mijn geval bleek dit gelukkig mee te vallen. Sommige deel-archieven warendoor de aanwezigheid van een (papieren) inventaris zelfs beter raadpleegbaar dan voorheen.Het archief van de Politiezuivering33 is hier een goed voorbeeld van. In de bijbehorendeinventaris zijn niet alleen de namen te vinden van politie-functionarissen die bij de zuiveringbetrokken waren, maar daarnaast is bij de namen ook de standplaats vermeld. Aan de handvan deze extra gegevens kon ik ten eerste vaststellen dat meer dan zeshonderd Rotterdamsefunctionarissen iets met de zuivering te maken hebben gehad, terwijl de namenlijst er tentweede voor zorgde dat het gemakkelijker werd om de dossiers uit het omvangrijke archiefop te vragen.

Nadat de korpschef van de politie Rotterdam-Rijnmond toestemming gaf tot raadplegingvan het statisch archief van de politie, bleek dat in dit archief nagenoeg alle persoonskaartenbewaard worden van het personeel dat vanaf omstreeks 1900 bij de Rotterdamse politiegediend heeft. 34 In dit archief trof ik tevens veel dossiers aan van het personeel dat na 1920geboren was. Onder deze groep bevonden zich vooral de agenten die de op Duitse leestgeschoeide opleiding in Schalkhaar gevolgd hadden. Alle zogenaamde Schalkhaardersmoesten na de bevrijding vanwege de zuivering een rapport schrijven, waarin ze aan

18

moesten geven waarom ze voor deze opleiding gekozen hadden. Met de ruim tweeduizendnamen en geboortedata van politiefunctionarissen die tijdens de bezetting in Rotterdamgediend hadden, werd het opvragen van bijbehorende dossiers uit het zuiveringsarchief enhet cabr eenvoudiger.

Vooraf was niet duidelijk of een dossier de gezochte feiten zou opleveren. Ook de omvangzei niets over de inhoud. Soms haalde ik uit een dossier, dat slechts uit n velletje papierbestond, meer informatie dan uit dossiers met een dikte van enkele centimeters. Het door-nemen van de ruim driehonderd dossiers en het lezen van juridische termen, ellenlangeverklaringen, verweerschriften, smoezen en ontkenningen was een behoorlijke inspannendeen vooral ook tijdrovende bezigheid. Waarschijnlijk is dit, naast de vermeende onbetrouw-baarheid, n van de oorzaken waarom sommige historici gereserveerd zijn over het gebruikvan strafdossiers als historische bron. Croes en Tammes zijn van mening dat men bij het op-maken van de strafdossiers over het algemeen grondig te werk is gegaan, omdat onder andereook getuigen en betrokkenen gehoord zijn, die niet tot de kring van de aangeklaagde(n)behoorden.35 Deze conclusie is volgens mij verdedigbaar, omdat ik veel gegevens uit de straf-dossiers kon vergelijken met feiten uit andere bronnen. Het intensief speurwerk in de straf-dossiers werd dan ook beloond met een schat aan onbekende feiten. Aan de hand van degegevens uit de cabr- en zuiveringsdossiers kon ik onder andere reconstrueren op welkemanier de Rotterdamse politie de bezetter had geassisteerd bij het ophalen van de joden. Ook werd duidelijk hoe de Landwacht in de tweede helft van de bezetting in Rotterdamgefunctioneerd heeft en waarom jonge Nederlandse mannen tot de executiepelotons van de Ordnungspolizei waren toegetreden. Ik leerde er ook uit hoe de Duitse politie-instanties inRotterdam hebben gefunctioneerd, uit welke personen deze instanties bestonden en hoe dezuivering en berechting van de politie, bezetter en hun handlangers hebben plaatsgevonden.

Ondanks het feit dat de dossiers veel (onbekende) puzzelstukjes opleverden, was hetlezen ervan niet een tot opgewektheid stemmende bezigheid. Zelf zag ik af en toe, vooralvanwege het ruimtegebrek in het ministerie van Justitie, hoe enerverend de feiten uit de strafdossiers van foute Nederlanders konden zijn. Hieruit kon ik opmaken datnabestaanden hier veelal voor het eerst geconfronteerd werden met het verleden van hunfamilielid. Tengevolge hiervan heb ik in sommige specifieke gevallen gebruik gemaakt vaninitialen, hoewel het volgens de voorschriften toegestaan was om van bepaalde personen denamen te noemen.

De Rotterdamse politiearchieven en de archieven van de naoorlogse rechtspleging,behoren evenals die van het niod in Amsterdam,36 het Bundesarchiv in Berlijn37 en andereoverheidsarchieven, die in het Nationaal Archief bewaard worden, tot de bekenderearchieven.38 Om het beeld zo compleet mogelijk te krijgen, was het van belang om naarmoeilijk toegankelijk materiaal te zoeken. Deze zoektocht werd beloond, want nadat eenvoormalige medewerker van de Rotterdamse Inlichtingendienst vertelde dat er ooit bij diedienst een archiefkast had gestaan, met daarin materiaal uit de bezettingstijd, bleek na eenmoeizame speurtocht dat er bij de Regionale Inlichtingendienst, ergens achter op een plankjevan een goed afgesloten dossierkast, inderdaad nog materiaal stond.

19

Volgens de beheerder (hoofd van de dienst) was hiermee altijd zeer geheimzinnigomgesprongen, omdat het om gevoelige documenten zou gaan. Hoewel het geen vollearchiefkast betrof en de beheerder niet wist wat er daadwerkelijk in zat, bleek het toch eeninteressante vondst te zijn. Tussen het materiaal bevonden zich zeventien doosjes metfilmrollen. Volgens een bijgevoegde brief van het hoofd van de Politieke OpsporingdienstRotterdam ging het om gefotografeerd materiaal van de nsb, dat na de bevrijding gebruiktwas bij de zuiveringsonderzoeken. Daarna was het originele materiaal in de desbetreffendepersoonsdossiers opgeborgen. Bij het bekijken van de films bleek elke rol ongeveerzevenhonderd opnamen te bevatten van documenten, legitimatiebewijzen, lidmaatschaps-kaarten en nog veel meer ander materiaal van de Rotterdamse nsb. Hoewel over degeschiedenis van de nsb al een behoorlijk aantal bladzijden volgeschreven is, leverden deruim 12.000 afbeeldingen toch nog een aantal interessante feiten op over onder andere deverhouding tussen de nsb en de politie. In dezelfde archiefkast trof ik tevens een schriftjemet pasfotos van leden van de politieke dienst en enkele rapportenboeken van de officiervan dienst aan, waarin was bijgehouden wat er tijdens de laatste oorlogsjaren in Rotterdamgebeurd was.39

Nog een (toevallige) vondst deed ik in het archief van de Historische verzameling politieRotterdam-Rijnmond.40 Daar stonden twee archiefdozen, waarvan niemand de inhoudkende. In de dozen zaten ongeveer 1600 rose en witte kaartjes. Onderzoek wees uit dat dithet kaartenarchief was van de arbeidscontractanten, waaronder hulpagenten, telefonistes enbewakers, die tijdens de bezetting voor kortere of langere tijd bij de Rotterdamse politiegediend hebben. Volgens Manneke zouden alle hulpagenten lid geweest zijn van de nsb. Viade gegevens van de kaarten en na raadpleging van het zuiveringsarchief bleek dit niet waar tezijn. Slechts een kleine groep hulpagenten had zich aangesloten bij de nsb. Door de gegevensvan de kaarten lukte het om enkele voormalige arbeidscontractanten op te sporen en methen te spreken.

Omdat herinneringen en verhalen na zon lange tijd vervaagd en gekleurd zouden zijn,kan de vraag gesteld worden of gebruik van oral history betrouwbaar is. Blom is van meningdat mondelinge bronnen, ondanks de bezwaren, na zorgvuldige bestudering als historischebronnen wel gebruikt kunnen worden. In verband hiermee gaf hij aan een pleidooi te willenhouden voor een onderzoek waarbij geprobeerd moest worden om systematisch personen teinterviewen die geen bijzondere rol in de bezettingstijd hadden gespeeld, waardoor waar-schijnlijk een aparte bron zou kunnen worden aangeboord.41 Het Oral History InterviewProject, Witnesses, Collaborators and Perpetrators van het United States Holocaust Memorial Museumen het gebruik van interviews bij documentaires maken duidelijk dat de belangstelling voorooggetuigenverslagen vooral de laatste tien jaar is toegenomen en het pleidooi van Blom nietop zichzelf stond.

Van de ongeveer honderd politiefunctionarissen die ik vanaf 1996 voor dit onderzoekbenaderde weigerde er slechts n. De overigen vertelden, soms voor het eerst, wat zij tijdensde oorlogsdagen en bezetting hadden meegemaakt. Naast waardevolle (achtergrond)-informatie leverden de interviews regelmatig bijzondere fotos, dagboeken en documenten

20

op. In sommige gevallen kon ik de gegevens uit de interviews controleren, omdat er in dearchieven referentiemateriaal voorhanden was.

Tijdens de interviews waren sommige onderwerpen, zoals de rol van de Rotterdamsepolitie bij de jodenvervolging, moeilijk of in het geheel niet bespreekbaar. Na enig aan-dringen en veel geduld werd het pijnlijke verhaal meestal alsnog verteld. Het kwam steedsvaker voor dat er ook kinderen of andere familieleden bij het gesprek aanwezig waren, omdathet voor hen ook de eerste keer was dat ze het weggestopte verhaal te horen kregen.

Een sprekend voorbeeld is het gesprek met Wouter L. In de knusse huiskamer van eenbejaardenflat ergens in Rotterdam ontmoette ik half oktober 1999 deze oud-collega, die inmei 1940 als gedemobiliseerd militair bij de Rotterdamse politie was gekomen. Hoewel devrouw des huizes bij het gesprek aanwezig was, nam ze er niet aan deel, omdat ze een boekzat te lezen. Toch zag ze kans om ook het gesprek te volgen, want als haar man met eennieuw onderwerp begon, keek ze steeds even over de rand van het boek. Deze belangstellingviel ook de oud-collega op, want toen hij over het ophalen van de joden begon te vertellen,zei hij tegen zijn vrouw: Luister jij ook maar mee, want wat ik nu vertel heb jij ook nognooit gehoord.42 Hierna vervolgde hij zijn soms emotionele verhaal.

21

hoofdstuk 1

het rotterdamse korps voor de duitse inval

[] Einthoven was een van de Nederlandse gezagsdragers die in dejaren dertig met de nazis hadden samengewerkt. Hij maakte gemenezaak met de Gestapo, waarmee hij in ieder geval de afkeer van linkseraddraaiers deelde, zoals Einthoven zijn politieke tegenstandersgraag omschreef. [] Hij was een uitermate autoritaire man met een diepe minachting voor het partijgedoe van de parlementairedemocratie. Een dieptepunt vormde zijn relatie met de sociaal-democratische wethouders in Rotterdam, die hij zag als ondermijnersvan het gezag.[]

[J. Nijdam, Jan Baars, ofwel hoe een fascistenleider in de Koude Oorlog verzeildraakte, in: Vijfde Bulletin van de Tweede Wereldoorlog, 31-34, (Soesterberg2003)]

1.1 politie mikpunt van de volkswoede

Het de Vletteroproer

Onder het zingen van krijgshaftige liederen zoals, wij hebben onze schoenen laten lappen om depolitie dood te trappen en weg met de politie, leve De Vletter trokken op de avond van zaterdag 31oktober 1868 grote groepen oproerkraaiers door de stad. Omstreeks 22.30 uur arriveerde eengroep op de Kaasmarkt, waaraan het hoofdbureau van politie en het stadhuis gelegen waren.Meteen werd met stenen naar het bureau gegooid waardoor drie ruiten sneuvelden. De inhet bureau aanwezige agenten werden de straat opgestuurd en kregen de opdracht om deoproerkraaiers met getrokken sabel te verjagen. Deze opzet slaagde en om nieuweordeverstoringen te voorkomen werden rondom het bureau en het stadhuis posten geplaatst.

Toen de menigte zich verspreid had en de rust enigszins was wedergekeerd, werden deposten opgeheven. Dit bleek een onverstandige keuze te zijn, want nadat de groep wasteruggekeerd werd het bureau opnieuw bekogeld. Wederom werden de opstandige burgersdoor de politie verjaagd, waarna de posten bezet werden. Snel werd duidelijk dat demaatregelen niet afdoende waren, want de groep keerde voor de derde keer terug naar deKaasmarkt, waar direct de op straat geposteerde agenten werden aangevallen. Terwijl destenenregen steeds heviger werd, gingen sommige mannen agenten te lijf met stokken,waarop messen gebonden waren. Al snel moesten enkele agenten gewond naar het bureauworden afgevoerd. Hoewel de overgebleven agenten een verbeten strijd voerden, werd naeen half uur duidelijk dat op deze manier de orde niet hersteld kon worden. Daarom kregenze het bevel om terug te keren naar het bureau. Voor de razende menigte betekende dit eenoverwinning, waarna direct een aanval op het bureau werd ingezet. Gewapend met stokken,stenen en ijzeren palen van de straatverlichting, die uit de grond getrokken waren, werdende luiken en ramen vernield. Ook de toegangsdeur werd met grof geweld opengebroken,waardoor de benedenverdieping bezet werd en de agenten op de bovenetages dekkingmoesten zoeken. Om verder binnendringen van kwaadwillende burgers te voorkomenkregen agenten van hoofdcommissaris, mr. C. Cardinaal, opdracht zich naar de zolder vanhet bureau te begeven en vandaar de personen, die het bureau wilden binnendringen, metpotten, flessen en kruiken te bekogelen. Enkele agenten klommen op het dak en gebruiktendakpannen en stenen als projectielen. De situatie werd kritiek toen gordijnen en papieren opde benedenverdieping in brand werden gestoken, met als doel de in het bureau aanwezigeagenten te dwingen om naar beneden te komen. In het naastgelegen stadhuis was hetzelfdegebeurd. Ook daar waren de ruiten ingegooid en werd brand gesticht. Om het vege lijf teredden werd door de hoofdcommissaris besloten de indringers met getrokken sabel teverjagen. Inmiddels was de agent die met de bewaking van het stadhuis belast was, begonnenmet het luiden van de brandklok, waardoor agenten van een nabijgelegen bureau gealarmeerdwerden en hun collegas te hulp schoten. Met elkaar lukte het om de verzetsplegers van deKaasmarkt te verdrijven. Ondertussen waren de brandjes in het hoofdbureau en stadhuis

23

geblust. Vervolgens werd getracht om ook in de overige straten de orde te herstellen.Ondanks het feit dat enkele inspecteurs van vuurwapens voorzien waren, hadden de

meeste agenten alleen de beschikking over een sabel, waarmee zij de stenengooienderaddraaiers niet op afstand konden houden. Daarom kregen de agenten toestemming om deop de Kaasmarkt achtergelaten stenen terug te gooien. Zodoende bleven beide partijen opsteenworp van elkaar verwijderd. Omstreeks 04.00 uur was de groep behoorlijk uitgedund,zodat de orde snel hersteld was. Nadat de rust enigszins was teruggekeerd, kon begonnenworden met het opnemen van de schade. Vanwege achtergelaten stokken, hoeden en petten,opengebroken straten en beschadigde panden leek de Kaasmarkt op een slagveld. Ongeveerachttien agenten waren door stenen, messen en andere scherpe voorwerpen gewond geraakt,terwijl n agent een schotwond had opgelopen.1

Na een door de hoofdcommissaris ingesteld onderzoek bleek dat ook andere bureaus warenaangevallen. Commissaris C. van der Maaren van het eerste kwartier had al een aantal dagente maken gehad met onrustige groepen, die in optocht door de stad getrokken waren.Hierdoor had hij, afgezien van extra surveillanceronden, in het bureau de beschikking overzestig agenten. Op de bewuste zaterdagavond had een inspecteur van zijn bureau zich tussenhet volk opgehouden en gehoord dat het bureau aan de Grote Paauwensteeg eveneensbestormd zou worden. Toen dit daadwerkelijk gebeurde trad de commissaris met zijnpersoneel hard op. Hij sloot de groep in en kon tot 03.30 uur standhouden, waarna de groepzich verspreidde. Hiermee werd voorkomen dat het bureau beschadigd werd. Wel liepentwee inspecteurs en vijf agenten verwondingen op.

Ook de beide bureaus van de buitenkwartieren waren n of meerdere keren aangevallen.Het aanwezige personeel had met succes deze aanvallen afgeslagen, waarna de verzetsplegersnaar de binnenstad getrokken waren.

Omdat rond middernacht bleek dat de politie niet was opgewassen tegen al het geweldwerd een noodkreet naar Den Haag gezonden. Kort daarop werd een tweede berichtverzonden waarin was opgenomen dat de politie de zaak niet onder controle had enburgemeester J. van Vollenhoven in het stadhuis zat opgesloten.2 Direct werd een eskadronhuzaren naar Rotterdam gezonden, dat omstreeks 04.30 uur de stad binnentrok. Een uurlater arriveerde nog een eskadron. Hiermee was de belegering van Rotterdam nog nietvoltooid, want in de loop van de dag kwamen twee bataljons grenadiers in Rotterdam aan.3

De militairen moesten door de stad patrouilleren en kregen de opdracht om samen-scholingen van meer dan vijf personen uiteen te jagen. Daarnaast werden onder andere voorhet stadhuis en politiebureaus wachtposten geplaatst.4

Om het gezichtsverlies enigszins te beperken werden binnen een paar dagen tijd meerdan honderd vermeende raddraaiers opgepakt. Onder hen bevond zich ook J. de Vletter. Hij werd op zondagmiddag door commissaris J. Engelvaart van het iiie kwartier en enkeleagenten in zijn woning gearresteerd. Omdat men bang was dat deze aanhouding zou leidentot nieuwe ongeregeldheden werd de politie vergezeld van een detachement grenadiers eneen afdeling huzaren.5 Hoewel De Vletter zelf niet aan de rellen had meegedaan, werd hijtoch met zoveel machtsvertoon aangehouden, omdat hij werd beschouwd als hoofdschuldige.

24

De Vletter was namelijk vanaf het voorjaar van 1868 regelmatig betrokken geweest bij inci-denten tussen de burgerij en politie. Vaak was hij zelf de veroorzaker van deze incidenten.

Oorzaken van de volkswoede

De Vletter had ooit zijn geld verdiend als onderwijzer en was zelfs directeur van de schoolvoor haveloze kinderen geweest. Na een meningsverschil met het bestuur nam hij ontslag enverdiende enige tijd zijn geld in de tabakshandel. Nadat hij voor een kennis succesvol wasopgetreden als zaakwaarnemer vestigde hij zich als praktizijn.6 Tegen meningsverschillentussen mindervermogenden, politie en justitie gebruikte De Vletter ook het RotterdamschWeekblad, omdat hij voor dit blad als redacteur werkzaam was.7 In zijn artikelen ageerde hijfel tegen het beleid van het Rotterdamse gemeentebestuur en de politie.

In de zomer van 1868 namen de klachten over het naakt zwemmen in openbare waterentoe. De politie kreeg opdracht om tegen dit onzedelijk gedrag op te treden. De Vletter, diezelf graag zwom, liep geregeld langs de waterkant en spoorde jongens aan om te gaanzwemmen. Toen surveillerende agenten een aantal jongens verboden hadden te gaanzwemmen, bemoeide De Vletter zich met het gesprek en zei tegen de jongens dat ze welmochten zwemmen. De agenten kregen te horen dat zij hun boekje te buiten waren gegaanen dropen hierna af. De Vletter had zijn eerste overwinning binnengehaald. De gemeentekwam met maatregelen en legde het zwemmen in openbare wateren aan banden. Via eenverordening werden bepaalde gebieden aangewezen, waaronder een gedeelte van de Maas,waar wel gekleed gezwommen mocht worden. De Vletter hield zich bewust niet aan deregels en werd dan ook prompt verbaliseerd wegens het kwetsen der eerbaarheid door tezwemmen zonder zwembroek. Enige tijd later werd hij voor deze zaak gedagvaard. Omdatde belangstelling bijzonder groot was, zat de publieke tribune snel vol, waardoor degenen dieniet naar binnen konden de beslissing van de rechter buiten moesten afwachten. De Vletter,die zichzelf verdedigde, werd vrijgesproken. Hierdoor steeg hij in aanzien, terwijl hetweinige respect voor de politie verdween.

Nadat de groenteboeren korte tijd later via het gemeentebestuur te horen haddengekregen dat ze hun groenten niet meer op hun vertrouwde plaatsen mochten lossen, werddirect de hulp van De Vletter ingeroepen. Naar aanleiding van het politieoptreden plaatstehij een artikel in de nrc waarin hij de willekeurige handelingen van de politie laakte en haaraanraadde, in het belang van de orde en het recht, de handel niet te benadelen. Hij noemdehet optreden van de politie onrechtmatige bullebakkerij.8 De gedeeltelijke ontlading begonenkele dagen voor de grote uitbarsting. Leerlingen van de tekenacademie gingen s avonds nade lessen in optocht de straat op en trokken provocerend door de wijk van plezier.Aangezien de bewoners van deze buurt zich hiertegen verweerden moest de politie de ordeherstellen, maar kon niet voorkomen dat de groep iedere avond groter en gewelddadigerwerd.9 Op de bewuste zaterdagavond en daaropvolgende nacht barstte de bom. De politiewerd mikpunt van de volkswoede. De aanvallen waren massaler en omdat meerdere groepen

25

actief waren, was het voor de politie bijna onmogelijk om de rust te herstellen. Mede door deaanwezigheid van de naar Rotterdam gezonden militairen bleef het de dagen na deuitbarsting rustig, waardoor de militaire bijstand na verloop van tijd kon worden afgebouwd.Omdat het gemeentebestuur in de toekomst toch militairen achter de hand wilde hebbenbleef een bataljon grenadiers in Rotterdam achter. Later werd dit bataljon vervangen dooreen divisie van het Korps Mariniers, dat permanent in Rotterdam gestationeerd werd.10

Van alle aangehouden verdachten werd De Vletter het zwaarst gestraft. Hij werdveroordeeld tot tien jaar tuchthuisstraf. Volgens sommigen was dit vonnis buitensporig enbedoeld als wraak en een vorm van klassenjustitie. Men was van mening dat niet De Vletterhoofdschuldige was, maar de politie zelf.11

De onvrede over het politieoptreden was ontstaan na de reorganisatie van 1866. Dezereorganisatie was bedoeld om structuur te brengen in de verouderde en slecht functionerendepolitieorganisatie, die al vanaf de onafhankelijkheid van 1813 bestond. De Franse overheerserhad tijdens zijn bewind het politiewezen grondig veranderd, waardoor de politie vooral eenstaatsaangelegenheid geworden was. Toen de Fransen vertrokken waren, werd de oudeorganisatievorm in ere hersteld en het toezicht op de politie grotendeels teruggegeven aan degemeente. Hierdoor ging de uniformiteit verloren, omdat in de ongeveer elfhonderdgemeenten, die Nederland destijds telde, de politie anders werd ingericht.

Op het platteland was het weer anders geregeld, daar werd de politietaak onder andereuitgeoefend door de in 1814 door Koning Willem i opgerichte Koninklijke Marechaussee endaarmee kregen de Nederlanden hun eerste rijkspolitiekorps. Evenals de Gendarmerietijdens de Franse bezetting, was de Marechaussee een op militaire leest geschoeidpolitiekorps. In het begin deed zij alleen nog dienst in het zuiden des lands. Later kregenmeer plattelandsgemeenten, ook boven de grote rivieren, een eigen marechausseekazerne.12

Doordat de marechaussees gekazerneerd waren, konden zij daadkrachtiger optreden dande gemeenteveldwachter, die als individu temidden van de bevolking woonde. Dit laatstehad overigens als voordeel dat zon koddebeier, zoals de gemeenteveldwachter in devolksmond genoemd werd, de inwoners van zijn dorp kende. Een gemeenteveldwachter wasin zijn optreden gebonden aan de gemeentegrenzen, terwijl de Marechaussee overal binnenNederland kon optreden.13

Rotterdam kreeg na het vertrek van de Fransen een eigen politiekorps. In het beginstelde dit weinig voor, maar toen in 1823 een reglement voor de politie werd opgesteldveranderde dit. De stad werd verdeeld in twee wijken (kwartieren) en in beide wijken werdeen commissaris aangesteld. Voor de daadwerkelijke uitoefening van de politietaak kreegelke commissaris de beschikking over acht agenten.14 Deze agenten deden alleen overdagdienst, omdat na het vertrek van de Fransen de klapwacht weer in ere hersteld was.Aangezien deze ordehandhavers naast hun nachtelijke taak overdag een beroep uitoefendenis het niet verwonderlijk dat zij niet aan de verwachtingen voldeden.15

In 1846 werd de sterkte van het korps aanzienlijk uitgebreid. Voor de dagdienst warentwintig agenten eerste klas en dertig agenten tweede klas beschikbaar. Vanwege de hogekosten konden de nachtelijke wakers niet in het korps worden opgenomen. De enige

26

verandering was, dat de 198 nachtwakers de rang van agent derde klas kregen. Hiervanmoesten er elke nacht zestig zeventig de straat op.16

Het jaar 1848 stond in het teken van de herziening van de Grondwet en de slechte socialeomstandigheden. In Amsterdam had de politie nog moeten optreden tegen ontevredenarbeiders, die onder andere streden voor betere werkomstandigheden. De stad werd zelfsenige tijd in staat van beleg gebracht.17

In Rotterdam was het daarentegen rustig gebleven. Twee jaar later trad ten gevolge vande Industrile Revolutie een langzaam herstel in, waarvan een stad als Rotterdamprofiteerde.18 Gebleken was dat ook het Nederlandse politiebestel aan een grondigeherziening toe was. De Gemeentewet van 1851 moest hiervoor zorgen. En van deonderwerpen was het verbeteren van de rijkspolitiezorg. Eerst werd nog overwogen om, inplaats van een nieuw korps op te richten, de Marechaussee over het gehele land uit tebreiden. Maar de kosten, die hiermee gemoeid waren, bleken te hoog te zijn en bovendienhad een burgerlijke rijkspolitie de voorkeur boven de op militaire leest geschoeideMarechaussee. Dat leidde in 1858 tot de oprichting van de Rijksveldwacht.19

Tengevolge van de Gemeentewet werd de titel directeur van politie veranderd in hoofd-commissaris. Verder had de wet nauwelijks gevolgen voor de gemeentelijke politie-organisatie. Op stedelijk bestuursniveau werden wel veranderingen aangebracht. De burge-meester werd hoofd van de politie en was daardoor, voor wat betreft de openbare orde nietmeer afhankelijk van de gemeenteraad.20

In het voorjaar van 1866 bleek dat de Rotterdamse gemeenteraad op het terrein van deorganisatie en de omvang van de politie nog steeds een belangrijke rol speelde. Nadat s nachthet aantal inbraken toegenomen was, stelde de gemeenteraad vragen. HoofdcommissarisA.J.C. Janssens moest bekennen dat de nachtwacht niet meer voldeed aan de eisen van de tijden dat er nachten waren waarin maar de helft van het aantal nachtwachten in dienst ver-schenen was. Hierop beschuldigde de raad burgemeester J.C. Hoffman en de hoofd-commissaris van wanbeheer, waarna beiden nog hetzelfde jaar, zogenaamd om gezondheids-redenen, ontslag namen. De nieuwe hoofdcommissaris, Cardinaal, stelde een reorganisatie-plan op dat na goedkeuring werd doorgevoerd.21 In plaats van in twee kwartieren werd destad verdeeld in vier kwartieren. De beide binnenkwartieren bestonden uit het eerstekwartier, met een commissariaat in het bureau Grote Paauwensteeg en het tweede kwartier,waarvan het commissariaat was ondergebracht in het hoofdbureau aan de Kaasmarkt. De buitenkwartieren, het derde en vierde kwartier, kregen commissariaten in gebouwen aande Goudseweg en Schiedamsesingel.22

Het opheffen van de nachtwacht was een van de belangrijkste maatregelen. OmdatAmsterdam en Den Haag pas in 1881 en 1888 overgingen tot liquidatie van het nachtwacht-wezen, was niet bekend wat de gevolgen zouden kunnen zijn. Omdat de nachtelijke orde-handhavers wegvielen moest de sterkte van het korps met een paar honderd agenten wordenuitgebreid. Om de vastgestelde sterkte zo snel mogelijk te bereiken, werd direct begonnenmet het werven van nieuw personeel. Vanwege de versnelde procedure was er nauwelijkssprake van een zorgvuldige keuze. Daarbij kwam nog dat veel nieuwe politieagenten buiten

27

Rotterdam geworven waren. Van deze groep kon niet verwacht worden dat zij van de zedenen gewoonten van de Rotterdamse bevolking op de hoogte waren. In de media werd dereorganisatie fel bekritiseerd. Volgens een artikel in het Volksdagblad was de politie vanRotterdam nog nooit zo in minachting en zo weinig geerd geweest als na de reorganisatie.In plaats van hongerlijdende ingezetenen of brave huisvaders tegen een behoorlijk salaris aante stellen had men een rommeltje uit alle mogelijke windstreken aangenomen.

De hoofdcommissaris kwam met een reactie. Via een ingezonden stuk beloofde hijbeterschap en gaf de verzekering dat, wat de houding van de politie tegen het publiek betrof,er door verschillende hoofden steeds getracht zou worden, zo mogelijk, iedere willekeurigehandeling van politiebeambten te voorkomen. Een gedeelte van de bevolking, aangespoorddoor De Vletter, pikte het niet en kwam in opstand.

Na bestudering van de feiten concludeerde H. de Jong dat de handelingen en hetoptreden van n man het volk soms tot ongehoorde daden kon opzwepen en dat alleen eenpolitiekorps dat de volkspsyche begrijpt en aan hoge morele eisen voldoet, haar taak naarbehoren kan vervullen. Daarbij moest volgens hem in ogenschouw genomen worden, dat deoverheid, die het politiekorps als instrument gebruikte, zelf haar taak begreep, terwijl intijden van spanning een doelbewust en krachtig optreden van een, naar de eisen van de tijdingericht politiekorps, nodig was. Het optreden van De Vletter had aangetoond dat de politieabsoluut niet berekend was op het keren van een volkswoede. Het politiekorps van 1868 waseen eenvoudig korps gemeentelijke ordebewaarders, maar geen instituut tot algemene hand-having van het gezag.23

In 1869 leek het er nog op dat de klachten vanuit de burgerij over het geforceerdeaannamebeleid bij de politie gegrond waren, want de korpssterkte werd teruggebracht tot 226man.24 Deze inkrimping kon tot stand gebracht worden, omdat men nog bij eventueleordeverstoring een beroep kon doen op de mariniers. Toen in 1869 tijdens de kermisdageneen herhaling van de ongeregeldheden van het jaar daarvoor dreigde, werd dan ook directbijstand ingeroepen van de mariniers en een eskadron huzaren. Hierdoor konden kleineopstootjes in de kiem gesmoord worden.25

De hoge kosten, die de reorganisatie met zich meebracht en verandering van het politie-optreden waren niet de enige oorzaken voor irritatie en wrijving bij de bevolking. Ook deworsteling van de oude naar de nieuwe tijd was hier debet aan, want het oude en gemoede-lijke moest plaatsmaken voor modernere opvattingen.26

1.2 van handelsstad naar havenstad

Om van Rotterdam een moderne handelsstad te maken was verbetering van de bereikbaarheidbelangrijk, want voordat de Nieuwe Waterweg als directe scheepvaartverbinding gegravenwerd, duurde de reis van Rotterdam naar zee soms vijf tot acht etmalen. Hierdoor werd deuitbreiding van de stad belemmerd, zodat Rotterdam lange tijd gekarakteriseerd werd als eenrustige, middelgrote stad, die nog grotendeels de bekende driehoeksvorm behouden had en

28

waar kleinschalige bedrijvigheid de boventoon voerde.27 Het gevolg was dat de stad eind 1867slechts 117.133 inwoners telde. Het merendeel woonde in de stad, want hoewel Feijenoordreeds tot Rotterdam behoorde, was de bebouwing aan de linker Maasoever vanwege hetontbreken van een brugverbinding beperkt gebleven, terwijl de randgemeenten Kralingen,Delfshaven en Charlois nog niet geannexeerd waren.28 Na de voltooiing van de NieuweWaterweg in 1872, begon Rotterdam uit te groeien tot een wereldhaven.29 Omdat hierdoorhet aantal schepen dat Rotterdam aandeed fors toenam, was de aanleg van nieuwe havensnoodzakelijk. Daarom werden tussen 1890 en 1910 de Rijnhaven, Parkhaven, St. Jobshaven,Schiehaven, Tweede Katendrechtse haven, Maashaven, Persoonshaven, Nassauhaven en eendeel van de Waalhaven gegraven.30 Deze uitbreiding zorgde ervoor dat de vraag naararbeidskrachten steeg. Door de landbouwcrisis van 1878-1895 kwamen veel boeren naarRotterdam.31 De nieuwkomers werden ondergebracht in snel gebouwde en goedkopewoningen, waardoor nieuwe arbeiderswijken ontstonden. Tussen 1879 en 1895 groeide debevolking van 147.082 naar 260.786. Uitbreiding van de stad vond eveneens plaats doorannexatie van Delfshaven (1886), Kralingen en Charlois (1895).32

Meegroeien met de uitbreiding

Het stadsbestuur was hoofdzakelijk bezig met de snelle uitbreiding van haven en stad,waardoor aan de verbetering van de sociale omstandigheden nauwelijks aandacht besteedwerd. De massale havenstaking van eind september 1889 kwam dan ook voor het bestuur, de werkgevers en politie als een totale verrassing. Tienduizenden arbeiders hadden het werkneergelegd. Nadat al na n week de eisen van de stakers door de werkgevers wareningewilligd ging iedereen weer aan het werk.33 Ondertussen was de sterkte van de Rotter-damse politie verschillende keren uitgebreid. Eind 1891 was het korps gegroeid tot 547personeelsleden, waarvan er driehonderdvijftig de rang van agent derde klas hadden. Om degebrekkige kennis enigszins op peil te brengen, kregen de agenten vanaf 1883 twee uur lesvan een inspecteur eerste klas. Voor het opsporen van misdrijven en toezicht op ontslagengevangenen werd een bescheiden justitile dienst opgericht en hoewel de vier commissariatendaarnaast de beschikking hadden gekregen over een telefoontoestel, was er door de ont-wikkeling van de haven en de stad behoefte aan een nog modernere en slagvaardige politie-organisatie, die de stijgende criminaliteit te lijf kon gaan.34

In deze behoefte werd voorzien nadat W. Voormolen in 1893 tot hoofdcommissarisbenoemd was. In tegenstelling tot zijn voorgangers had hij geen juridische achtergrond, maareen militaire. Voormolen ging direct voortvarend aan het werk. Het uitvoerige reorganisatie-voorstel dat door hem in 1895 werd ingediend was niet alleen gebaseerd op zijn eigenopvattingen. In 1894 had hij namelijk de politiekorpsen van Parijs, Nantes, Bordeaux,Berlijn, Hamburg, Bremen, Antwerpen, Liverpool en Londen bezocht.35 Ondanks de hogekosten werd het voorstel door de gemeenteraad goedgekeurd, waarna het Rotterdamse korpsin een snel tempo omgevormd werd tot een toonaangevende organisatie. De veranderingen

29

hadden vooral betrekking op deconcentratie, mobiliteit, specialisatie en sociale omstandigheden.Omdat Rotterdam bleef groeien was het van belang om het politietoezicht evenredig over

de stad en de buitenwijken te verdelen. Daarom werden de vier afdelingen opgesplitst inonderafdelingen en posten. Door deze decentralisatie steeg het aantal bureaus en posthuizenvan vijf naar 32. Het gevolg was dat mobiliteit zowel op het land als op het water steedsbelangrijker werd.36 Tijdens de eerste havenstaking was gebleken dat het politietoezicht inde haven zeer gebrekkig was. Daarom had Voormolen de oprichting van een politiedienst tewater in zijn voorstel opgenomen. Het merendeel van de twaalf personeelsleden, waaruit deRivierpolitie na de oprichting in 1895 bestond, hield aanvankelijk vanaf de kaden de haven inde gaten. Vanwege uitbreiding van de haven kreeg de Rivierpolitie na een aantal jaren debeschikking over varend materieel.37 Hoewel de gemeenteraad de oprichting van eenBereden Brigade eveneens had goedgekeurd duurde het tot juli 1897 voordat het Rotterdamsekorps daadwerkelijk over een bereden afdeling kon beschikken. Om de klagende burgers inde buitenwijken tegemoet te treden had men n jaar daarvoor alvast een tijdelijke brigadegeformeerd.38 Rotterdam lag hiermee voor op de andere grote korpsen, want in Amsterdamwerd begin 1900 een Bereden Brigade geformeerd, terwijl Den Haag pas in 1914 konbeschikken over een bereden afdeling.39 Een derde specialistische afdeling, die naaraanleiding van de reorganisatie ontstond, was de Recherche. Vooral omdat een stad alsRotterdam aantrekkelijk was voor allerlei duistere figuren, was deze dienst gewenst. Voor hetvergaren van kennis over de nieuwste opsporingstechnieken vertrok Voormolen naar NewYork. Mede hierdoor was Rotterdam het eerste korps waar begonnen werd met hetaanleggen van een dactyloscopische verzameling. De reorganisatie had verder tot gevolg dathet korps met honderdzestig personeelsleden werd uitgebreid.40

Op het gebied van de sociale voorzieningen en opleiding was landelijk al enigevooruitgang geboekt. In 1887 werd in Amsterdam de Algemene Nederlandsche Politiebond(anpb) opgericht. Deze vakorganisatie maakte zich vooral sterk voor een betere opleiding,maar deed weinig aan de verbetering van de sociale omstandigheden. Door dit beleid, betergezegd, gebrek aan beleid, werden in een aantal steden afzonderlijke politiebondenopgericht. Politieambtenaren waren dan ook vaak lid van meerdere bonden. Bij de anpb koneen erkend politiediploma behaald worden, terwijl de plaatselijke politiebond opkwam voorbetere arbeidsvoorwaarden.41 Rotterdam bleef niet achter, want daar werd deagentenvereniging Hermandad opgericht. Deze vereniging hield zich onder andere bezigmet de organisatie van een levensverzekeringsfonds, toneelclub en muziekvereniging.Voormolen had zelf al enkele veranderingen in het personeelsbeleid aangebracht. Zo had hijde diensttijd ingekort en ervoor gezorgd dat nieuwe agenten na hun indiensttreding eenopleiding van drie maanden moesten volgen.42

Dat Voormolen met zijn reorganisatie baanbrekend werk had verricht, bleek uit het feitdat hij van de minister van Justitie het verzoek kreeg om ook het Amsterdamse korps opsoortgelijke wijze te reorganiseren. Voormolen bedankte voor de eer, omdat hij de resultatenvan de veranderingen in Rotterdam wilde volgen.43 Vanwege de aanpassingen had hetRotterdamse korps op veel gebieden een vooraanstaande plaats ingenomen en was daardoor

30

in binnen- en buitenland op de kaart gezet. Deze werkzaamheden hadden echter veel vanVoormolen gevergd. Op grond van langdurige ziekte werd aan hem op 1 januari 1908 eervolontslag verleend. Ruim een jaar later overleed hij. Voormolen werd opgevolgd door Th.M.Roest van Limburg. De ambtsperiode van Roest van Limburg werd een vrij onbewogentijdperk in de stedelijke politiehistorie genoemd.44 Desondanks begon Roest van Limburgdirect met het verbeteren en uitbreiden van de bewapening. Allereerst kreeg het personeel,naast de vertrouwde hartsvanger, de beschikking over een wapenstok. Daarna werdenmedewerkers van een aantal specialistische afdelingen, zoals de Recherche, Rivierpolitie enBereden Brigade voorzien van een revolver. Geleidelijk aan zou ook de rest van het korps vaneen vuurwapen voorzien worden.45

Het gewijzigde wapenbeleid had onder andere te maken met de Elevatorstaking van1907. Bootwerkers waren in staking gegaan, omdat zij bang waren dat door de invoering vandrijvende graanelevators hun baan op de tocht kwam te staan. Om het werk toch gedaan tekrijgen, werden vanuit het hele land werkwilligen aangenomen. Regelmatig moest de politiede werkwilligen beschermen tegen boze stakers. Aan boord van de Hillhouse liep hetconflict volledig uit de hand. Nadat dit schip door een drijvende elevator gelost was, moestenwerkwilligen de overgebleven lading met de hand lossen. Om de arbeiders bij dezewerkzaamheden te beschermen waren 24 agenten, n inspecteur en n commissaris aanboord. Zij konden niet voorkomen dat het schip genterd werd en stakers aan boordkwamen. In verband met de gebrekkige bewapening was de politie niet in staat de orde teherstellen en vluchtte van boord. Door zestig agenten en dertig mariniers werd het schiplater schoongeveegd.46

In verband met de onrust in de haven was Roest van Limburg van mening datRotterdam, evenals de havensteden Amsterdam, Hamburg, Bremen en Antwerpen debeschikking moest krijgen over een garnizoen. Meerdere verzoeken hiertoe werden door deregering afgewezen.47 Als tegemoetkoming mocht het korps in 1911 24 m95 karabijnenaanschaffen. De karabijnen werden verstrekt aan agenten die in militaire dienst warengeweest. Deze agenten, later karabiniers genoemd, werden datzelfde jaar ingezet bij eenstaking in de haven. Ze werden door de Rivierpolitie ter bewaking op de op stoom liggendeschepen geplaatst. De karabiniers vormden geen speciale eenheid. Ze waren over deverschillende afdelingen verdeeld en deden daar in normale tijden de gewone straatdienst.Alleen wanneer het nodig was werden ze als karabinier opgeroepen.48

Omdat Rotterdam naast werkstad vooral ook een woonstad wilde worden, moestennieuwe arbeiderswijken gebouwd worden, die steeds verder van de oorspronkelijkestadsgrenzen kwamen te liggen. In deze wijken was eveneens politietoezicht nodig,waardoor de mobiliteit wederom verhoogd moest worden. Om dit doel te bereiken werd deRijwielbrigade opgericht.

Uitbreiding van de stad vond ook nog steeds plaats door annexatie van omliggendegebieden. Met ingang van 1 januari 1914 werd het grondgebied van Rotterdam groter, omdatHoek van Holland en het buurtschap Poortershaven door de gemeente Rotterdamgeannexeerd werden. Daarvoor behoorden zij bij de gemeente s-Gravenzande. De politie-

31

dienst werd waargenomen door een gemeenteveldwachter uit s-Gravenzande, die in Hoekvan Holland gestationeerd werd. Bij de overgang veranderde zijn rang in die van agent derdeklas. Na een maand werden vanuit Rotterdam twee agenten tweede klas in Hoek vanHolland geplaatst. Hun voorganger kreeg toen een aanstelling als gemeentebode. Als chefvan politie werd een burger aangesteld in de rang van commissaris van Rotterdam te Hoekvan Holland. Dit was C.F. Jas, die voordien burgemeester van Nieuwe Schans was geweest.Jas was voor bestuurszaken alleen verantwoording schuldig aan de burgemeester vanRotterdam en voor wat politieaangelegenheden betreft, aan de Rotterdamse korpschef. Kortna de annexatie besloot de Rotterdamse gemeenteraad van Hoek van Holland een modernebadplaats te maken. Jas werd benoemd tot voorzitter van een commissie, die deze plannenmoest realiseren. Een sindsdien sterk verbeterde infrastructuur zorgde ervoor dat deRotterdamse bevolking op diverse manieren het strand kon bereiken, zodat het vooral in dezomermaanden drukker werd. Het Rotterdamse korps leverde in deze periode de zomer-agenten. Die reisden iedere dag met de trein vanuit Rotterdam naar Hoek van Holland omop het strand en in de duinen toezicht te houden. De politie regelde ook het straatgewijsopstellen van tenten op het strand en verkocht de daarvoor benodigde vergunningen. Op drukke zomerdagen kwam het voor dat er zes zevenhonderd tenten op het strandstonden.49

Eerste Wereldoorlog

Nadat in augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken kwam er een einde aan derelatieve rust. Begin 1914 was Roest van Limburg als hoofdcommissaris naar Amsterdamvertrokken. Zijn opvolger werd A.H. Sirks, die daarvoor als adjunct-havenmeester werkzaamwas geweest. Omdat Sirks tevens in Rotterdam geboren was en daardoor de haven en de stadgoed kende, verwachtte men van hem dat hij het korps op moderne wijze zou uitbouwen.Sirks kon niet aan deze verwachtingen voldoen, omdat de Eerste Wereldoorlog uitbrak.Hoewel Nederland neutraal bleef werd een aantal Rotterdamse agenten en inspecteursgemobiliseerd. Het personeelstekort dat hierdoor ontstond, werd opgelost door deoprichting van een vrijwillige politie.50 Medio augustus 1914 hadden zich al achthonderdmannen hiervoor aangemeld. De vrijwilligers werden ingedeeld in 25 secties. Elke sectiebestond uit zes patrouilles en elke patrouille bestond weer uit n chef en vijf manschappen. Vanwege de economische achteruitgang moest de politie regelmatig optreden tegenontevreden burgers. In juni 1916 werden in verband met de hoge prijzen door de federatieRotterdam van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap) en de RotterdamseBestuurdersbond betogingen georganiseerd. Vier dagen lang moest de politie in actie komen.Tijdens de relletjes werd een groot aantal winkelruiten vernield.

Nadat in april 1918 het broodrantsoen verlaagd was, begonnen de zogenaamde brood-relletjes. Bakkerswinkels werden geplunderd en bakkerswagens werden omgeworpen enleeggestolen. Aangezien de ongeregeldheden grote vormen begonnen aan te nemen werden

32

militairen naar de stad gedirigeerd, die de politie moesten helpen met het herstellen van deorde. Na een week was men hierin geslaagd, waarna de militairen konden terugkeren naarhun legerplaatsen.51 De slechte voedselpositie en de daaraan gelieerde werkloosheid had voor een groot deel te maken met de blokkades van de havens.52 Hierdoor was in 1917 hetaantal binnengekomen schepen in vergelijking met 1913 met ongeveer zeventig procent ver-minderd.53

Volgens de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van 1918 was de steun voor hetsocialisme in Rotterdam gegroeid. De voorman van de sdap, P.J. Troelstra, was ervanovertuigd dat Nederland, evenals Rusland en Duitsland, rijp was voor een revolutie. Op 11november 1918 hield Troelstra een toespraak in Rotterdam, waarin hij opriep tot een niet-bloedige revolutie.54 Een sterke troepenmacht en de pas opgerichte Vrijwillige Landstorm enBurgerwacht versterkten de politie.55 Op 16 november waren ongeveer vijfduizendgewapende militairen in Rotterdam gestationeerd. Zij werden onder andere belast met hetbewaken van strategische objecten, zoals het stadhuis, stations, bankgebouwen en bruggen.Handhaving van de openbare orde zou zelfs, overigens niet formeel, uit handen van depolitie genomen zijn.56

Omdat het revolutionaire vuurtje snel doofde viel het met de binnenlandse onlustenmee. In de landen waar de revolutie wel had plaatsgevonden, was het voor linksgeorinteerde groeperingen onveilig geworden. Nederland werd een van de landen waarmen zich wel veilig voelde. Mede hierdoor en omdat het politieke klimaat voor de EersteWereldoorlog al veranderd was, werden de extremistisch geaarde politieke partijen, zoals decommunistische partij, discreet in het oog gehouden. Dit werd gedaan door het bezoeken vande vergaderingen van deze partijen. In Rotterdam was rechercheur J. Brouwer hiermeebelast. Nadat hij een vergadering bezocht had, bracht hij rapport uit aan de inspecteur vandienst, die deze informatie in het dagrapport verwerkte. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadhet bestrijden van spionageactiviteiten hoge prioriteit. gs iii (Generale Staf), de Inlichtingen-dienst van het leger, vroeg daartoe assistentie aan de gemeentepolitiekorpsen. De Rotter-damse rechercheurs J.H.G. Spillenaar en L. van der Leck werden belast met de contra-spionage, terwijl Brouwer zijn vaste werkzaamheden behield. Van een Inlichtingendienst bijde politie was in die jaren nog geen sprake. Op verzoek van Sirks onderhield de chef van deRivierpolitie,57 commissaris F. van t Sant, de contacten met gs iii. Een voor de handliggende keuze, want door zijn functie wist Van t Sant wat er in de haven van Rotterdamgebeurde. Hij bleek trouwens veel gevoel te hebben voor het inlichtingenwerk. Doordat deRotterdamse politie zo professioneel te werk ging, zond de Opsporingsdienst van gs iiienkele inlichtingenofficieren naar Rotterdam om daar een opleiding te volgen.58

33

1.3 van oorlog naar crisis

Gevolgen van de oorlog

De Eerste Wereldoorlog had aangetoond dat er nogal wat schortte aan de landelijkepolitieorganisatie. De Koninklijke Marechaussee werd tijdens de oorlog grotendeels bij hetgemobiliseerde leger ingezet, om daar de politiedienst te verrichten. De Marechaussee wasper slot van rekening een militair politiekorps. Hierdoor kwamen marechausseebrigades, diehoofdzakelijk met de burgerpolitiedienst belast waren, in personele problemen. Met name inhet zuiden en oosten van het land waren de sterkten van de Rijksveldwacht enGemeentepolitie afgestemd op het aantal inzetbare marechaussees. Nog voor het einde vande mobilisatie waren grote groepen marechaussees al weer naar hun oorspronkelijkestandplaatsen teruggekeerd. Dat betekende niet dat zij automatisch weer voor de burgerlijkepolitiediensten beschikbaar waren. Ook in de kazernes liet het militair gezag hen militairediensten verrichten, zij het, dat die ten dele een politioneel karakter hadden. Op hoog niveauwerden inmiddels maatregelen getroffen om te voorkomen dat de Marechaussee bij eenvolgende crisis opnieuw het bewakingsgebied zou moeten verlaten. En van de belangrijkstemaatregelen was het oprichten van politieafdelingen binnen het leger, die de taak van deMarechaussee overnamen.59

Hoewel in 1919 aanvankelijk werd overwogen deze militaire politieafdelingen weer op teheffen, werd van dit voornemen afgezien. In plaats daarvan werd besloten de krijgsmacht uitte breiden met een Korps Politietroepen. In Rotterdam waren ook militairen van dePolitietroepen gelegerd. Hun kazerne stond aan het Boschpolderplein 35-36 in Delfshaven.Onderofficieren werden opgeleid in een pand aan de Westersingel. De afdeling Rotterdambehoorde tot de eerste compagnie. De afdeling was onderverdeeld in de groepen Rotterdam,Delft, Gorinchem en Dordrecht.60

Na de oorlog was het Rotterdamse korps toe aan veranderingen. Sirks had voormodernisering en uitbreiding van het korps de nodige plannen gemaakt. Vanwegeversobering van de overheidsuitgaven werden veel van deze plannen tegengehouden.61 Sirkswas daarom van mening dat het weerbaar maken van de politie, zodat zij tegen alleomstandigheden was opgewassen, in Nederland onbereikbaar was. Volgens hem moest depolitie zich zodoende beperken tot ordehandhaving onder niet al te bijzondereomstandigheden. Een andere manier van optreden was ook nooit nodig geweest, want bijstakingen en andere ordeverstoringen had de politie altijd een beroep gedaan op militairebijstand.62 Desondanks moest de politieorganisatie meegaan met de tijd. In een havenstadals Rotterdam nam bijvoorbeeld het gemotoriseerde verkeer sterk toe. Controle en toezichtop dit snelle verkeer konden niet meer door surveillerende straatagenten te voet wordenuitgeoefend, dus moest de politie voorzien worden van motorvoertuigen. Op 7 juni 1920 wasde oprichting van de Motorcontroledienst een feit. Zij bestond uit drie man. Hiervoor warendrie Harley Davidsons aangeschaft. Een rijopleiding bestond nog niet, zodat de agenten

34

zichzelf de nodige rijvaardigheid moesten bijbrengen. Volgens n van de agenten hadden zijop het sportterrein Woudestein zolang geoefend tot ze zichzelf in staat achtten met de motorde straat op te gaan. Al snel zou de naam Motorcontroledienst veranderd worden inMotorbrigade. Evenals met de oprichting van de Bereden Brigade was Rotterdam hiermee deandere grote steden voor. Na een ietwat moeilijke start groeide dit onderdeel in de loop derjaren gestaag. Naast motoren werden er ook personenautos aangeschaft.

De brigade controleerde de maximumsnelheid, stuurinrichting en de remmen vanmotorvoertuigen en voorts de rijbewijzen van de bestuurders en de naleving van deWegenbelastingwet. Daarnaast werd de brigade ingezet bij ongeregeldheden. Dezeongeregeldheden waren het gevolg van een zeer onrustige tijd, waarmee overigens heelEuropa te maken had. Terwijl het gezag bergafwaarts ging, bleven veranderingen in depolitieorganisatie uit. Een van de weinige veranderingen die wel werden doorgevoerd had

betrekking op het vergaren van informa