Vooraf

5
Bij het herschikken van mijn boeken- kast stuit ik op een interessante pu- blicatie: De plaatselijke samenwerking met betrekking tot het bijzonder gezins- en wijk- werk inclusief de jeugdzorg. Het is een ver- slag van de Oriënteringsdagen, ge- houden in oktober en november 1964 op het buitenverblijf Gerner in Dalf- sen, dat inmiddels is getransformeerd in een treurig recreatiepark van de firma Roompot die nog 157 van derge- lijke droeve vakantieparken, inclusief cafetaria en overdekt zwembad, uit- baat. Eén van de sprekers tijdens deze dagen is Mr. J.J.R. Schmal, directeur van ‘de gemeentelijke Sociale Dienst te ’s-Gravenhage’. Hij ziet dat ‘in de Nederlandse constellatie er altijd vele instellingen werkzaam zijn in en rondom een gezin, enerzijds georga- niseerd naar specialisatie of aard van de werkzaamheid en doelstelling, an- derzijds verzelfstandigd naar levens- beschouwing’. Hij noemt daarbij onder andere de jeugdzorg, het onder- wijs, de gezinszorg, het maatschap- pelijk werk, de GGZ en de JGZ. Hij zegt dat gegeven de aard van de cliën- ten, gegeven de noodzaak van een in- tegrale benadering en gegeven de veelheid van instellingen er slechts tot goed beleid gekomen kan worden ‘wanneer één centrale instantie zich verantwoordelijk stelt voor de totali- teit voor zover dit betreft de coördina- tie en ook de wijze waarop de verschil- lende onderdelen op elkaar aanslui- ten’. Naar zijn opvatting zou deze centrale instantie uitsluitend de over- heid kunnen zijn, met name de ge- meentelijke overheid. Als u wilt weten waarom er al vijftig jaar gele- den niets van terecht is gekomen, moet u de vervolgdiscussie lezen. Want de pleuritis brak natuurlijk uit tijdens die oriëntatiedagen omdat de instellingen en de andere overheden zich dit niet lieten zeggen. Toch zou het jammer zijn niet verder te lezen. Schmal is namelijk ook geïn- teresseerd in het verleden en heeft een inventarisatie gedaan welke veranderingspogingen reeds onderno- men zijn. Hij zegt: ‘In Den Haag heeft men reeds vele wegen bewandeld. De voorlaatste weg liep op een volkomen mislukking uit.’ Schmal heeft zich intensief beziggehouden met de vraag ‘waarom’ niet tot een succes kon wor- den gekomen. Zijn analyse is helder, en nog steeds redelijk geldig, lijkt mij. Voor liefhebbers en professionals van bestuur en beleid een aanrader om te lezen. Met de wijsheid van heer Schmal komen we in de huidige transitie- discussie echter niet ver. Het zijn de nieuwe bestuurders die nu een nieuw stelsel construeren. Zoals zovelen zou ik graag hebben dat de fouten van de vorige transities voorkomen zouden kunnen worden. Om die reden zou ik de huidige Bob de Bouwers graag een keer uitnodigen op een eendaagse bustoer samen met Marlies Rohmer. Van deze architect zijn de afgelopen 25 jaar 50 projecten gerealiseerd: wo- ningen, appartementencomplexen, scholen, culturele centra en andere gebouwen. Ze maakte recentelijk een tocht langs deze gebouwen omdat ze wel eens wilde weten hoe die er bij staan. Dat is overigens zeer ongebrui- kelijk in architectenland: zij kijken zelden om – direct na oplevering wacht hectisch de volgende klus. Roh- mer noemt dat de hit-and-run architec- 184 Jeugdbeleid nummer 4, 2012 Vooraf

Transcript of Vooraf

Bij het herschikken van mijn boeken-kast stuit ik op een interessante pu-blicatie: De plaatselijke samenwerking metbetrekking tot het bijzonder gezins- en wijk-werk inclusief de jeugdzorg. Het is een ver-slag van de Oriënteringsdagen, ge-houden in oktober en november 1964op het buitenverblijf Gerner in Dalf-sen, dat inmiddels is getransformeerdin een treurig recreatiepark van defirma Roompot die nog 157 van derge-lijke droeve vakantieparken, inclusiefcafetaria en overdekt zwembad, uit-baat. Eén van de sprekers tijdens dezedagen is Mr. J.J.R. Schmal, directeurvan ‘de gemeentelijke Sociale Dienstte ’s-Gravenhage’. Hij ziet dat ‘in deNederlandse constellatie er altijd veleinstellingen werkzaam zijn in enrondom een gezin, enerzijds georga-niseerd naar specialisatie of aard vande werkzaamheid en doelstelling, an-derzijds verzelfstandigd naar levens-beschouwing’. Hij noemt daarbijonder andere de jeugdzorg, het onder-wijs, de gezinszorg, het maatschap-pelijk werk, de GGZ en de JGZ. Hijzegt dat gegeven de aard van de cliën-ten, gegeven de noodzaak van een in-tegrale benadering en gegeven deveelheid van instellingen er slechtstot goed beleid gekomen kan worden‘wanneer één centrale instantie zichverantwoordelijk stelt voor de totali-teit voor zover dit betreft de coördina-tie en ook de wijze waarop de verschil-lende onderdelen op elkaar aanslui-ten’. Naar zijn opvatting zou dezecentrale instantie uitsluitend de over-heid kunnen zijn, met name de ge-meentelijke overheid. Als u wiltweten waarom er al vijftig jaar gele-den niets van terecht is gekomen,moet u de vervolgdiscussie lezen.

Want de pleuritis brak natuurlijk uittijdens die oriëntatiedagen omdat deinstellingen en de andere overhedenzich dit niet lieten zeggen.Toch zou het jammer zijn niet verderte lezen. Schmal is namelijk ook geïn-teresseerd in het verleden en heefteen inventarisatie gedaan welkeveranderingspogingen reeds onderno-men zijn. Hij zegt: ‘In Den Haag heeftmen reeds vele wegen bewandeld. Devoorlaatste weg liep op een volkomenmislukking uit.’ Schmal heeft zichintensief beziggehouden met de vraag‘waarom’ niet tot een succes kon wor-den gekomen. Zijn analyse is helder,en nog steeds redelijk geldig, lijktmij. Voor liefhebbers en professionalsvan bestuur en beleid een aanraderom te lezen.

Met de wijsheid van heer Schmalkomen we in de huidige transitie-discussie echter niet ver. Het zijn denieuwe bestuurders die nu een nieuwstelsel construeren. Zoals zovelen zouik graag hebben dat de fouten van devorige transities voorkomen zoudenkunnen worden. Om die reden zou ikde huidige Bob de Bouwers graag eenkeer uitnodigen op een eendaagsebustoer samen met Marlies Rohmer.Van deze architect zijn de afgelopen25 jaar 50 projecten gerealiseerd: wo-ningen, appartementencomplexen,scholen, culturele centra en anderegebouwen. Ze maakte recentelijk eentocht langs deze gebouwen omdat zewel eens wilde weten hoe die er bijstaan. Dat is overigens zeer ongebrui-kelijk in architectenland: zij kijkenzelden om – direct na opleveringwacht hectisch de volgende klus. Roh-mer noemt dat de hit-and-run architec-

184

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

Vooraf

tuur, je hebt geen tijd om na te gaanof een gebouw in de praktijk wel func-tioneert. Een bezoek bijvoorbeeld aande studentenflat Bleijenburg in DenHaag vindt ze ‘schokkend’ en ‘ontluis-terend’; zo was het allemaal niet ge-meend vanaf de tekentafel.Een bustoer door jeugdzorgelijk wet-telijk Nederland, met in de bus eenaantal bepalende politici van de voor-bije decennia, zou spannende televi-sie opleveren. Graag heb ik Mulder,de voormalige SG van Justitie erbij, enook Brinkman, die vond dat hij doorzijn trage wetgeving opzettelijk debuitenboordmotorfunctie van deTweede Kamer aanzette (luiheid alstrotse strategie, je moet maar dur-ven). Het lijstje van pakweg 20 namenwordt gecompleteerd door 20 bepalersvan nu, zodat niemand der Blick für dasKommende ontbeert. Zodat niemandzich later verrast voelt door de ‘onver-wachte ontwikkelingen’. Maar mis-schien is jeugdzorg, zoals de hoogge-leerde Herman van Gunsteren zegt,wel een ‘verrassing van de tweedesoort’. Dat zijn kwesties die zich zelfsmet het allerbeste beleid niet latentemmen, zaken die bestuurders metde beste wil van de wereld niet aan-kunnen en die hen blijven verrassen.De enige oplossing daarvoor is volgenshem veerkracht. Voor veerkrachtmoet je trouwens bij uitstek bij kinde-ren zijn. Als we niet oppassen, druipthet cynisme er van af.

Het was René Paas, voorzitter van detoenmalige VNG-commissie Zorg omJeugd, die enkele jaren geleden dewoorden sprak: ‘De ingewikkelde we-reld van de jeugdzorg is geen natuur-verschijnsel, we hebben haar zo ge-

maakt.’ Nu valt natuurlijk vooral hetmanipulatieve karakter van deze com-missie op (een commissie ingestelddoor de VNG zelf, bemenst door bo-venal wethouders, voorgezeten dooriemand die niets van jeugd(zorg)be-leid weet, en dan vervolgens adviseertom alles maar naar de gemeentenover te hevelen), maar met deze uit-spraak had Paas, de ideale SanchoPanza: knecht en ezeltje ineen zouArnon Grunberg zeggen, wel gelijk.Het zijn optimistische woordenomdat we het zelf zo slecht gemaakthebben; daarom kunnen we het ookzelf weer veranderen. Dat stemt hoop-vol.

We gaan dus veranderen. We hebbente maken, het aankomende kabinetzal er waarschijnlijk niet anders overdenken, met een doordecentralisatie,en wel in een hoog tempo. Dat wordtvanuit beleidsoogpunt een fascine-rend schouwspel: we hebben in Ne-derland alles georganiseerd in vertica-le instituties, die per definitie log enhiërarchisch zijn. Daarom heeft dieomslag iets hysterisch, en we wetenallemaal: overspannen politiek leidtniet tot bezonken beleid. Zijn we hiergetuige van de zoveelste jeugd hit-and-run wetgeving?Vanwege deze geplande onzorgvuldig-heid noemt de Kinderombudsman deoverheveling van de jeugdzorg naargemeenten ‘bijna een experiment metkinderen’. Ik zeg regelmatig onaardi-ge dingen over de Nederlandse poli-tiek in relatie tot de jeugdzorg en zaldat nog vaker doen als de gelegenheidzich voordoet, maar deze uitspraakvan Marc Dullaert is niet mis. Maarhij heeft wel gelijk. De jeugdzorg is

185

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

Bij het herschikken van mijn boeken-kast stuit ik op een interessante pu-blicatie: De plaatselijke samenwerking metbetrekking tot het bijzonder gezins- en wijk-werk inclusief de jeugdzorg. Het is een ver-slag van de Oriënteringsdagen, ge-houden in oktober en november 1964op het buitenverblijf Gerner in Dalf-sen, dat inmiddels is getransformeerdin een treurig recreatiepark van defirma Roompot die nog 157 van derge-lijke droeve vakantieparken, inclusiefcafetaria en overdekt zwembad, uit-baat. Eén van de sprekers tijdens dezedagen is Mr. J.J.R. Schmal, directeurvan ‘de gemeentelijke Sociale Dienstte ’s-Gravenhage’. Hij ziet dat ‘in deNederlandse constellatie er altijd veleinstellingen werkzaam zijn in enrondom een gezin, enerzijds georga-niseerd naar specialisatie of aard vande werkzaamheid en doelstelling, an-derzijds verzelfstandigd naar levens-beschouwing’. Hij noemt daarbijonder andere de jeugdzorg, het onder-wijs, de gezinszorg, het maatschap-pelijk werk, de GGZ en de JGZ. Hijzegt dat gegeven de aard van de cliën-ten, gegeven de noodzaak van een in-tegrale benadering en gegeven deveelheid van instellingen er slechtstot goed beleid gekomen kan worden‘wanneer één centrale instantie zichverantwoordelijk stelt voor de totali-teit voor zover dit betreft de coördina-tie en ook de wijze waarop de verschil-lende onderdelen op elkaar aanslui-ten’. Naar zijn opvatting zou dezecentrale instantie uitsluitend de over-heid kunnen zijn, met name de ge-meentelijke overheid. Als u wiltweten waarom er al vijftig jaar gele-den niets van terecht is gekomen,moet u de vervolgdiscussie lezen.

Want de pleuritis brak natuurlijk uittijdens die oriëntatiedagen omdat deinstellingen en de andere overhedenzich dit niet lieten zeggen.Toch zou het jammer zijn niet verderte lezen. Schmal is namelijk ook geïn-teresseerd in het verleden en heefteen inventarisatie gedaan welkeveranderingspogingen reeds onderno-men zijn. Hij zegt: ‘In Den Haag heeftmen reeds vele wegen bewandeld. Devoorlaatste weg liep op een volkomenmislukking uit.’ Schmal heeft zichintensief beziggehouden met de vraag‘waarom’ niet tot een succes kon wor-den gekomen. Zijn analyse is helder,en nog steeds redelijk geldig, lijktmij. Voor liefhebbers en professionalsvan bestuur en beleid een aanraderom te lezen.

Met de wijsheid van heer Schmalkomen we in de huidige transitie-discussie echter niet ver. Het zijn denieuwe bestuurders die nu een nieuwstelsel construeren. Zoals zovelen zouik graag hebben dat de fouten van devorige transities voorkomen zoudenkunnen worden. Om die reden zou ikde huidige Bob de Bouwers graag eenkeer uitnodigen op een eendaagsebustoer samen met Marlies Rohmer.Van deze architect zijn de afgelopen25 jaar 50 projecten gerealiseerd: wo-ningen, appartementencomplexen,scholen, culturele centra en anderegebouwen. Ze maakte recentelijk eentocht langs deze gebouwen omdat zewel eens wilde weten hoe die er bijstaan. Dat is overigens zeer ongebrui-kelijk in architectenland: zij kijkenzelden om – direct na opleveringwacht hectisch de volgende klus. Roh-mer noemt dat de hit-and-run architec-

184

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

Vooraf

tuur, je hebt geen tijd om na te gaanof een gebouw in de praktijk wel func-tioneert. Een bezoek bijvoorbeeld aande studentenflat Bleijenburg in DenHaag vindt ze ‘schokkend’ en ‘ontluis-terend’; zo was het allemaal niet ge-meend vanaf de tekentafel.Een bustoer door jeugdzorgelijk wet-telijk Nederland, met in de bus eenaantal bepalende politici van de voor-bije decennia, zou spannende televi-sie opleveren. Graag heb ik Mulder,de voormalige SG van Justitie erbij, enook Brinkman, die vond dat hij doorzijn trage wetgeving opzettelijk debuitenboordmotorfunctie van deTweede Kamer aanzette (luiheid alstrotse strategie, je moet maar dur-ven). Het lijstje van pakweg 20 namenwordt gecompleteerd door 20 bepalersvan nu, zodat niemand der Blick für dasKommende ontbeert. Zodat niemandzich later verrast voelt door de ‘onver-wachte ontwikkelingen’. Maar mis-schien is jeugdzorg, zoals de hoogge-leerde Herman van Gunsteren zegt,wel een ‘verrassing van de tweedesoort’. Dat zijn kwesties die zich zelfsmet het allerbeste beleid niet latentemmen, zaken die bestuurders metde beste wil van de wereld niet aan-kunnen en die hen blijven verrassen.De enige oplossing daarvoor is volgenshem veerkracht. Voor veerkrachtmoet je trouwens bij uitstek bij kinde-ren zijn. Als we niet oppassen, druipthet cynisme er van af.

Het was René Paas, voorzitter van detoenmalige VNG-commissie Zorg omJeugd, die enkele jaren geleden dewoorden sprak: ‘De ingewikkelde we-reld van de jeugdzorg is geen natuur-verschijnsel, we hebben haar zo ge-

maakt.’ Nu valt natuurlijk vooral hetmanipulatieve karakter van deze com-missie op (een commissie ingestelddoor de VNG zelf, bemenst door bo-venal wethouders, voorgezeten dooriemand die niets van jeugd(zorg)be-leid weet, en dan vervolgens adviseertom alles maar naar de gemeentenover te hevelen), maar met deze uit-spraak had Paas, de ideale SanchoPanza: knecht en ezeltje ineen zouArnon Grunberg zeggen, wel gelijk.Het zijn optimistische woordenomdat we het zelf zo slecht gemaakthebben; daarom kunnen we het ookzelf weer veranderen. Dat stemt hoop-vol.

We gaan dus veranderen. We hebbente maken, het aankomende kabinetzal er waarschijnlijk niet anders overdenken, met een doordecentralisatie,en wel in een hoog tempo. Dat wordtvanuit beleidsoogpunt een fascine-rend schouwspel: we hebben in Ne-derland alles georganiseerd in vertica-le instituties, die per definitie log enhiërarchisch zijn. Daarom heeft dieomslag iets hysterisch, en we wetenallemaal: overspannen politiek leidtniet tot bezonken beleid. Zijn we hiergetuige van de zoveelste jeugd hit-and-run wetgeving?Vanwege deze geplande onzorgvuldig-heid noemt de Kinderombudsman deoverheveling van de jeugdzorg naargemeenten ‘bijna een experiment metkinderen’. Ik zeg regelmatig onaardi-ge dingen over de Nederlandse poli-tiek in relatie tot de jeugdzorg en zaldat nog vaker doen als de gelegenheidzich voordoet, maar deze uitspraakvan Marc Dullaert is niet mis. Maarhij heeft wel gelijk. De jeugdzorg is

185

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

niet de mongolenvlek van de Neder-landse samenleving: het gaat het nietvanzelf over.

De Nederlandse bestuurders willeneen ander jeugdbeleid. Dat stoeltvooral op het ongenoegen dat het hui-dige jeugdbeleid oproept. Daarom kie-zen ze op basis van een foute analyse(de onvrede) een verkeerde beweging.Toen het Rijk niet voldeed, moest deprovincie het maar doen. Nu de pro-vincie het maatschappelijk ongemakmet de jeugdzorg ook niet heeft kun-nen verhelpen, schieten we weerdoor, nu naar de gemeente. Die waser namelijk nog niet bij betrokken,dus dan komt het wel goed. Van geengemeentelijke inbreng naar volledigegemeentelijke verantwoordelijkheid,toe maar.Het omver schoffelen van eenmiljardensector zonder dat iemandook maar enige bewijs heeft dat wehet stelsel nu deze keer daadwerkelijkverbeteren, heeft iets dilettantistisch.Dat de overheid en de instellingen erlater de dupe van worden, och watzou het? Maar het zijn natuurlijk welde kinderen en hun gezinnen die delasten voor hun kiezen gaan krijgen.Alleen al om die reden mag de kritiekvan de Kinderombudsman niet be-stuurlijk weggelachen worden.Mogen wij de politici de Bildungslücken,de leemten in hun kennis inzake degeschiedenis van de jeugdzorg, kwa-lijk nemen? Natuurlijk. Immers: watweet, wat deert. Maar ze geven geenkrimp. Volgens Darwin brengt onwe-tendheid vaker zelfvertrouwen voortdan kennis. Laten we het daar voorlo-pig maar op houden.

Laten we nog kort op dit nummer in-gaan. We openen met een onderzoekvan de Algemene Rekenkamer – in sa-menwerking met een aantal lokalerekenkamers – naar de ontwikkelingvan de Centra voor jeugd en gezin in42 gemeenten. De conclusies zijn ont-hutsend. Zo weten we niet wat hetCJG concreet oplevert, en de CJG’skunnen zich niet verantwoorden. ‘Ofde oprichting van CJG’s bijdraagt aande oplossing van de problemen heb-ben we helaas niet kunnen vaststel-len, omdat er nog geen verantwoor-ding wordt afgelegd over de bereikteresultaten’, zo schrijven de auteurs.Gemeenten blijken onvoldoende testuren. Zij hebben bij de invoeringvan het CJG weliswaar de regie actiefter hand genomen, maar hebbendaarbij echter vergeten duidelijk teformuleren welke taken het CJGheeft. Ook is niet vastgelegd (althansniet in toetsbare termen) welk maat-schappelijk effect de gemeente methaar CJG wil bereiken. Dit heeft totgevolg dat CJG’s zich op dit momentniet goed kunnen verantwoorden overhun werkzaamheden. Het is immersniet duidelijk welke informatie zijdaarvoor moeten verzamelen. Dit gaatover alle onderzochte 42 gemeenten.Deze situatie komt niet voort uitonwil van de betrokken medewerkers,maar door de haast waarmee indertijdde CJG’s bedacht werden en van startmoesten gaan. Wie hier een parallelmeent te zien met de huidige transi-tie is een doemdenker. Als we daarbijbedenken dat het CJG een spilfunctiein de straks gedecentraliseerde jeugd-zorg moet gaan vormen, mag eenneutrale toeschouwer toch zijn hartvasthouden?

186

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

Boss en Gemmeke gaan ook in op dietransitie, maar vanuit een andere in-valshoek. Wat staat gemeenten tedoen om die pedagogische civil societyvoor elkaar te krijgen? Hoe kunnen wevan een Centrum voor jeugd en gezineen Centrum van jeugd en gezinmaken? Hoe kunnen gemeenten devoorkant versterken? Zij bepleiten datgemeenten voor CJG’s minder op out-put en meer op initiatieven van bur-gers moeten sturen. Zo kan de transi-tie ook nog een transformatie wor-den.

En dan komen in het themagedeelteenkele reacties aan bod naar aanlei-ding van het transitie-artikel in hetjongstleden septembernummer.Het is voor de lezer goed te weten datde inhoud van dit tijdschrift geschre-ven wordt ultimo half oktober. Datwil zeggen dat er nog niets bekend isover de kabinetsformatie, laat staandat we iets weten over het Regeerak-koord.De transitie zou op termijn een fan-tastische stap vooruit kunnen zijn inde ontwikkeling van de jeugdzorg.Daarbij moeten wel de twee voorwaar-den van Van Eijck in gedachten ge-

houden worden, en zou een Jeugdwetlichtvoetig geformuleerd moeten zijn.Nieuwe tijden leiden tot andere typenvan afspraken en verantwoording: hetgeneuzel op de vierkante centimeterkan achterwege blijven. Sturen opgrote lijnen zoals de Australische wet-geving, en niet het eindeloos voor-schrijven en afvinken conform deAmerikaanse manier (zo dek je je inin een blamecultuur).Hoeveel gewicht kunnen twee plan-ken die elk tien kilo draagvermogenhebben met elkaar dragen wanneer zijverbonden worden door een lichte lat?Het juist antwoord is: dertig kilo. Eenjuiste verbinding maakt het geheelsterker dan de som der delen (van dejeugdzorg). Maar dan moeten we ergeen stalen constructiebalk als dezeJeugdwet op leggen waarvan wemenen dat die alles zal dragen. Dat iszelfs onnodig en onwenselijk. Dedelen hebben zelf voldoende draagver-mogen, en een lichte lat maakt henen de verbindingen sterker. Een mooibeeld: een latje is genoeg. Dan kun-nen de 131 pagina’s toelichting ookmeteen bij het oud papier.

RENÉ CLARIJS , HOOFDREDACTEUR

187

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

niet de mongolenvlek van de Neder-landse samenleving: het gaat het nietvanzelf over.

De Nederlandse bestuurders willeneen ander jeugdbeleid. Dat stoeltvooral op het ongenoegen dat het hui-dige jeugdbeleid oproept. Daarom kie-zen ze op basis van een foute analyse(de onvrede) een verkeerde beweging.Toen het Rijk niet voldeed, moest deprovincie het maar doen. Nu de pro-vincie het maatschappelijk ongemakmet de jeugdzorg ook niet heeft kun-nen verhelpen, schieten we weerdoor, nu naar de gemeente. Die waser namelijk nog niet bij betrokken,dus dan komt het wel goed. Van geengemeentelijke inbreng naar volledigegemeentelijke verantwoordelijkheid,toe maar.Het omver schoffelen van eenmiljardensector zonder dat iemandook maar enige bewijs heeft dat wehet stelsel nu deze keer daadwerkelijkverbeteren, heeft iets dilettantistisch.Dat de overheid en de instellingen erlater de dupe van worden, och watzou het? Maar het zijn natuurlijk welde kinderen en hun gezinnen die delasten voor hun kiezen gaan krijgen.Alleen al om die reden mag de kritiekvan de Kinderombudsman niet be-stuurlijk weggelachen worden.Mogen wij de politici de Bildungslücken,de leemten in hun kennis inzake degeschiedenis van de jeugdzorg, kwa-lijk nemen? Natuurlijk. Immers: watweet, wat deert. Maar ze geven geenkrimp. Volgens Darwin brengt onwe-tendheid vaker zelfvertrouwen voortdan kennis. Laten we het daar voorlo-pig maar op houden.

Laten we nog kort op dit nummer in-gaan. We openen met een onderzoekvan de Algemene Rekenkamer – in sa-menwerking met een aantal lokalerekenkamers – naar de ontwikkelingvan de Centra voor jeugd en gezin in42 gemeenten. De conclusies zijn ont-hutsend. Zo weten we niet wat hetCJG concreet oplevert, en de CJG’skunnen zich niet verantwoorden. ‘Ofde oprichting van CJG’s bijdraagt aande oplossing van de problemen heb-ben we helaas niet kunnen vaststel-len, omdat er nog geen verantwoor-ding wordt afgelegd over de bereikteresultaten’, zo schrijven de auteurs.Gemeenten blijken onvoldoende testuren. Zij hebben bij de invoeringvan het CJG weliswaar de regie actiefter hand genomen, maar hebbendaarbij echter vergeten duidelijk teformuleren welke taken het CJGheeft. Ook is niet vastgelegd (althansniet in toetsbare termen) welk maat-schappelijk effect de gemeente methaar CJG wil bereiken. Dit heeft totgevolg dat CJG’s zich op dit momentniet goed kunnen verantwoorden overhun werkzaamheden. Het is immersniet duidelijk welke informatie zijdaarvoor moeten verzamelen. Dit gaatover alle onderzochte 42 gemeenten.Deze situatie komt niet voort uitonwil van de betrokken medewerkers,maar door de haast waarmee indertijdde CJG’s bedacht werden en van startmoesten gaan. Wie hier een parallelmeent te zien met de huidige transi-tie is een doemdenker. Als we daarbijbedenken dat het CJG een spilfunctiein de straks gedecentraliseerde jeugd-zorg moet gaan vormen, mag eenneutrale toeschouwer toch zijn hartvasthouden?

186

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

Boss en Gemmeke gaan ook in op dietransitie, maar vanuit een andere in-valshoek. Wat staat gemeenten tedoen om die pedagogische civil societyvoor elkaar te krijgen? Hoe kunnen wevan een Centrum voor jeugd en gezineen Centrum van jeugd en gezinmaken? Hoe kunnen gemeenten devoorkant versterken? Zij bepleiten datgemeenten voor CJG’s minder op out-put en meer op initiatieven van bur-gers moeten sturen. Zo kan de transi-tie ook nog een transformatie wor-den.

En dan komen in het themagedeelteenkele reacties aan bod naar aanlei-ding van het transitie-artikel in hetjongstleden septembernummer.Het is voor de lezer goed te weten datde inhoud van dit tijdschrift geschre-ven wordt ultimo half oktober. Datwil zeggen dat er nog niets bekend isover de kabinetsformatie, laat staandat we iets weten over het Regeerak-koord.De transitie zou op termijn een fan-tastische stap vooruit kunnen zijn inde ontwikkeling van de jeugdzorg.Daarbij moeten wel de twee voorwaar-den van Van Eijck in gedachten ge-

houden worden, en zou een Jeugdwetlichtvoetig geformuleerd moeten zijn.Nieuwe tijden leiden tot andere typenvan afspraken en verantwoording: hetgeneuzel op de vierkante centimeterkan achterwege blijven. Sturen opgrote lijnen zoals de Australische wet-geving, en niet het eindeloos voor-schrijven en afvinken conform deAmerikaanse manier (zo dek je je inin een blamecultuur).Hoeveel gewicht kunnen twee plan-ken die elk tien kilo draagvermogenhebben met elkaar dragen wanneer zijverbonden worden door een lichte lat?Het juist antwoord is: dertig kilo. Eenjuiste verbinding maakt het geheelsterker dan de som der delen (van dejeugdzorg). Maar dan moeten we ergeen stalen constructiebalk als dezeJeugdwet op leggen waarvan wemenen dat die alles zal dragen. Dat iszelfs onnodig en onwenselijk. Dedelen hebben zelf voldoende draagver-mogen, en een lichte lat maakt henen de verbindingen sterker. Een mooibeeld: een latje is genoeg. Dan kun-nen de 131 pagina’s toelichting ookmeteen bij het oud papier.

RENÉ CLARIJS , HOOFDREDACTEUR

187

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012

Hooggespannen verwachtingen vanCentrum voor jeugd en gezin

MARLIES BURM EN KAREN DE KRUIJF *

Een aantal gemeentelijke rekenkamers heeft recent samen met de Algemene

Rekenkamer onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van Centra voor jeugd en

gezin (CJG’s) in 42 gemeenten. De gemeentelijke rekenkamers hebben ieder een

eigen onderzoeksrapport opgesteld over het CJG in ‘hun’ gemeente. De Algemene

Rekenkamer heeft een overkoepelende rapportage over de gemeentelijke onder-

zoeken gemaakt. Die laatste rapportage ligt aan de basis van dit artikel.

Het algemene beeld dat uit dit onderzoek oprijst, is dat gemeenten en hulpverle-

ners veel energie hebben gestoken in het realiseren van de basisstructuur van

het CJG. Maar aan de praktische uitvoering van de gemaakte afspraken en de

aan de verantwoording over de geleverde prestaties moet nog veel gebeuren. Dit

dringt des te meer omdat het CJG – of een organisatie als het CJG – straks een

spilfunctie krijgt in het gedecentraliseerde stelsel van de jeugdzorg dat op dit

moment wordt voorbereid door het ministerie van VWS.

Sinds 2007 worden er in Nederlandsegemeenten CJG’s ingericht. Een CJGheeft tot taak om snel en gecoördi-neerd advies te bieden aan jongerentot 23 jaar en hun ouders. Met demeeste kinderen en jongeren in Ne-derland gaat het goed, zo blijkt uitonderzoek. Maar een deel van henheeft een relatief groot risico om pro-blemen te krijgen. Zo is het aantalkinderen dat opgroeit inachterstandswijken en/of op schoolleerachterstanden oploopt, aanzien-lijk (zie figuur 1). En uit onderzoekenvan de GGD’s komen zorgwekkende

signalen over onder meer het alcohol-gebruik, het overgewicht en de psy-chische gesteldheid van de jeugd inNederland.

Beleidsprogramma JenGVanuit de Operatie Jong1 kwamen alin 2006 verontrustende signalen overde organisatie van het jeugdbeleid.Schotten tussen Haagse departemen-ten, tussen gemeenten en provincie,tussen jeugdzorginstellingen, schoolen andere disciplines waren er vol-gens de Operatie Jong mede de oor-zaak van dat er onvoldoende werd sa-

* Marlies Burm en Karen de Kruijf zijn werkzaam bij de Algemene Rekenkamer en hebbendit artikel op persoonlijke titel geschreven. Aan het onderzoek dat in dit artikel wordt be-schreven hebben medewerkers van zowel lokale rekenkamers als van de Algemene Rekenka-mer meegewerkt.

189

Jeu

gd

bel

eid

nu

mm

er4,

2012