Woord Vooraf - Universiteit Gent...Woord Vooraf Met het schrijven van deze masterproef zet ik de...
Transcript of Woord Vooraf - Universiteit Gent...Woord Vooraf Met het schrijven van deze masterproef zet ik de...
Woord Vooraf
Met het schrijven van deze masterproef zet ik de eindsprint in van een leerrijke, maar pittige
'marathon'. Vooraleer ik van start kon gaan met het schrijven van mijn masterproef, moest ik
eerst een aantal onderwerpen opgeven in een eerste keuzeronde. Deze eindigde voor mij in
mineur: geen enkele van de vijf onderwerpen die ik had opgegeven, werden aan mij
toegewezen. Er zat voor mij niets anders op om uit de overblijvende onderwerpen opnieuw
een aantal keuzes op te lijsten. In de eerste ronde had ik mijn oog nog niet laten vallen op de
onderwerpen van de vakgroep psychoanalyse en raadplegingspsychologie, maar deze keer
besloot ik om mijn visie te verruimen. In deze lijst merkte ik het onderwerp
'therapieverwachtingen' op wat mijn aandacht trok als toekomstig klinisch psycholoog. Nadat
dit onderwerp aan mij werd toegewezen, wist ik dat het de juiste beslissing was. Vervolgens
stond er mij een heuse zoektocht te wachten naar het vinden van een onderzoeksvraag waar
ik mij helemaal in kon vinden. Daarna kon ik van start gaan met het uitschrijven van het
grootste werk dat ik tot op heden heb geschreven. Deze 'marathon' had ik echter niet kunnen
uitlopen zonder de hulp en de steun van een aantal persoon die ik hier graag wil bedanken.
Allereerst mijn begeleidster Rosa De Geest die mij vanaf het begin de vrijheid heeft gegeven
om deze masterproef volledig naar mijn hand te zetten. Hierbij zorgde zij voor de nodige
sturing en verrijkend advies waardoor ik het tot een goed einde kon brengen.
Ten tweede mijn scoutsvrienden Karen en Bryan die met hun kennis over kwalitatief
onderzoek hebben gezorgd dat ik door het bos de bomen weer zag.
Daarnaast wil ik mijn broer Thomas en een vriend Jeroen bedanken voor het nalezen van mijn
masterproef en hun kritische bemerkingen.
Ten slotte bedank ik mijn vriend Broud, mijn lieve ouders, mijn vrienden van de psychologie
alsook van de scouts voor hun onvoorwaardelijke steun van de afgelopen vijf jaar.
Dankjewel allemaal!
Abstract
In de literatuur werd reeds aangetoond dat de verwachtingen van cliënten een rol spelen in
het verloop en de uitkomst van hun psychotherapie. Wanneer de verwachtingen niet
overeenstemmen met de therapie waarin zij terecht komen, wordt er gesproken van een
therapiemismatch, die een ongunstig effect kan hebben op de therapie-uitkomst. Voorgaand
onderzoek spitst zich voornamelijk toe op de impact van een therapiemismatch op
verschillende facetten in de therapie, maar er is weinig aandacht voor de ervaringen van de
cliënten die in een ongewenste therapie vertoeven. Daarom wordt in deze masterproef de
focus gelegd op de beleving van de therapiemismatch bij de cliënt. Voor dit exploratieve
onderzoek werden bij cliënten met depressieve symptomen drie semigestructureerde
interviews afgenomen die zowel voor, tijdens als na de therapie de verwachtingen en de
ervaringen van de therapie bevragen. Voor het analyseren van de data werd een thematische
analyse gebruikt. Op die manier poogt deze masterproef de ervaringen van de cliënten zo goed
mogelijk in kaart te brengen. De resultaten tonen aan dat meer dan de helft van de cliënten
een aantal elementen van de onverwachte therapiewerkwijze positief hebben ervaren.
Daarnaast vinden zij dat de relatie met hun therapeut goed is verlopen. Toch was de
therapiemismatch voelbaar voor alle cliënten, wat gepaard ging met negatieve gevoelens
omtrent de therapiewerkwijze. Deze gevoelens werden bij de meeste cliënten versterkt door
een onvoldoende vooruitgang in de therapie. Dit toont aan dat een therapiemismatch een niet
te onderschatten fenomeen is in de therapie en dat verder onderzoek noodzakelijk is.
Inhoudstafel
INLEIDING .............................................................................................................................................. 1
VERWACHTINGEN.......................................................................................................................................... 2
Ontstaan van het concept verwachtingen binnen de psychotherapie: common factor theory. ........ 2
Cliëntverwachtingen. ........................................................................................................................... 3
COGNITIEVE GEDRAGSTHERAPIE ....................................................................................................................... 5
Cognitieve gedragstherapie en de koppeling met directieve therapie. .............................................. 6
Cognitieve gedragstherapie en cliëntverwachtingen. ......................................................................... 7
Koppeling tussen de literatuur en de handleiding cognitieve gedragstherapie. ................................. 8
PSYCHODYNAMISCHE THERAPIE ....................................................................................................................... 9
Psychodynamische therapie en de koppeling met niet-directieve therapie. .................................... 10
Koppeling tussen de literatuur en de handleiding psychodynamische therapie. .............................. 12
VERGELIJKING TUSSEN COGNITIEVE GEDRAGSTHERAPIE EN PSYCHODYNAMISCHE THERAPIE ....................................... 13
THERAPIEMATCH ......................................................................................................................................... 15
Therapiematch in de psychotherapie. ............................................................................................... 16
DEPRESSIE ................................................................................................................................................. 17
Wat is depressie? ............................................................................................................................... 17
Verwachtingen van cliënten met depressieve symptomen............................................................... 17
ONDERZOEKSVRAAG .................................................................................................................................... 19
METHODE ............................................................................................................................................ 20
STEEKPROEF ............................................................................................................................................... 20
PROCEDURE ............................................................................................................................................... 23
MATERIAAL................................................................................................................................................ 25
DATA-ANALYSE ........................................................................................................................................... 25
Kwalitatief onderzoek. ....................................................................................................................... 25
Thematische analyse. ........................................................................................................................ 26
Kwaliteitscontrole. ............................................................................................................................. 28
RESULTATEN ........................................................................................................................................ 31
THEMA 1: WAT IS MIJN VERWACHTING? ......................................................................................................... 32
Volgens mij is dit de beste vorm van therapie. ................................................................................. 32
Ik weet wie ik nodig heb. ................................................................................................................... 37
Een sprong in het ongewisse. ............................................................................................................ 40
De vragenlijst doet iets met mijn idee over therapie. ....................................................................... 42
THEMA 2: MIJN ONVERWACHTE THERAPIE ...................................................................................................... 43
Gehoopt, maar niet gekregen. ........................................................................................................... 44
Met deze therapie geraak ik er niet................................................................................................... 47
Zeg ik wat ik wil? ................................................................................................................................ 49
Geen volledige tegenvaller. ............................................................................................................... 50
THEMA 3: MIJN THERAPEUT EN IK ................................................................................................................. 53
Therapeut en ikzelf passen niet bij elkaar. ........................................................................................ 53
De therapeutische relatie is mijn buffer. ........................................................................................... 54
Therapeut schiet tekort. .................................................................................................................... 57
THEMA 4: SHOULD I STAY OR SHOULD I GO ...................................................................................................... 59
Ik stop ermee. .................................................................................................................................... 59
Ik zoek ergens anders hulp. ............................................................................................................... 60
Ik doe ermee voort ............................................................................................................................ 61
DISCUSSIE ............................................................................................................................................ 63
BESPREKING VAN DE RESULTATEN .................................................................................................................. 63
STERKTES EN BEPERKINGEN VAN DE STUDIE ...................................................................................................... 66
SUGGESTIES VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK ................................................................................................... 67
CONCLUSIE........................................................................................................................................... 68
REFERENTIELIJST .................................................................................................................................. 69
BIJLAGEN ............................................................................................................................................. 75
BIJLAGE 1: CLINICAL DIAGNOSTIC INTERVIEW ................................................................................................... 75
CLINICAL DIAGNOSTIC INTERVIEW (CDI) .............................................................................................. 75
(WESTEN D. THE CLINICAL DIAGNOSTIC INTERVIEW. ATLANTA: EMORY UNIVERSITY; 2007.) .............. 75
BIJLAGE 2: CLIENT CHANGE INTERVIEW ........................................................................................................... 77
CLIENT CHANGE INTERVIEW (CCI) ........................................................................................................ 77
(ELLIOTT R, SLATICK E, URMAN M. QUALITATIVE CHANGE PROCESS RESEARCH ON PSYCHOTHERAPY:
ALTERNATIVE STRATEGIES. PSYCHOLOGISCHE BEITRÄGE. 2001;43:69–111) ........................................ 77
NEDERLANDSE VERTALING (FRANSSEN & STINCKENS, 2005) ............................................................... 77
BIJLAGE 3: WERKALLIANTIEVRAGENLIJST.......................................................................................................... 79
BIJLAGE 4: BECK DEPRESSION INVENTORY ........................................................................................................ 81
1
Inleiding
Mensen formuleren doorheen het leven allerlei verwachtingen over verschillende
aspecten van het leven, gaande van studenten die verwachtingen vormen over de manier van
lesgeven tot een moeder die concrete verwachtingen heeft rond het ouderschap (Kalmuss,
Davidson & Cushman, 1992; Sander, Stevenson, King & Coates, 2000). De verwachtingen die
we hebben, zijn niet te reduceren tot alledaagse fenomenen. Mensen koesteren bijvoorbeeld
verwachtingen over de zorgverlening. Zo blijkt dat mensen geneigd zijn om een bepaalde
verwachting te construeren over de arts als persoon en over de behandeling die zal worden
toegediend bij aanvang van een consult (Himmel, Lippert-Urbanke & Kochen, 1997; Rao,
Weinberger & Kroenke, 2000). Daarentegen zijn therapieverwachtingen niet eigen aan de
geneeskunde, maar komen ze ook voor in de klinische psychologie. In deze masterproef wordt
de focus gelegd op de verwachtingen van de cliënt binnen de psychotherapie. Zo zal er
onderzocht worden hoe cliënten de mismatch ervaren tussen de therapie en hun
verwachtingen.
Voor deze masterproef wordt er beroep gedaan op casusmateriaal dat afkomstig is uit
een psychotherapie-onderzoek van de Universiteit Gent (UGent) dat wordt uitgevoerd door de
vakgroep psychoanalyse en raadplegingspsychologie. Dit casusmateriaal zal onderzocht
worden aan de hand van een thematische analyse. Het kiezen voor deze onderzoeksmethode
wordt in het tweede hoofdstuk beschreven.
Het eerste deel van deze masterproef omvat een literatuurstudie waarin de concepten
die in de onderzoeksvraag aan bod komen uitvoerig worden besproken. Allereerst wordt het
ontstaan van verwachtingen beschreven. Vervolgens gaan we dieper in op het concept
cliëntverwachtingen. Daarna wordt er uitleg gegeven over de twee therapievormen die in het
onderzoek worden gehanteerd: cognitieve gedragstherapie en de psychodynamische therapie.
Naast therapieverwachtingen is ook therapiematch een kernconcept van deze masterproef
wat onderbouwd wordt met studies uit de psychotherapie. Het laatste begrip dat besproken
zal worden is depressie. Hierbij wordt een beeld geschetst omtrent wat depressie inhoudt en
welke therapieverwachtingen met deze doelgroep gepaard gaan. Steunend op de bevindingen
in de literatuur wordt op het einde de onderzoeksvraag uiteengezet. In het tweede deel van
deze masterproef wordt de methode van het onderzoek uitgeschreven. Eerst wordt er een
beeld geschept over de steekproef om vervolgens de procedure van het onderzoek toe te
lichten. Na de dataverzameling volgt een ruime omschrijving van de data-analyse en de
kwaliteitscontrole waarop deze studie is gebaseerd. In de daaropvolgende hoofdstukken
2
beantwoorden we de onderzoeksvraag door de resultaten uitgebreid te bespreken en
koppelen we de bevindingen terug aan onze literatuurstudie. Tot slot worden beperkingen en
sterktes van het onderzoek in kaart gebracht, worden een aantal aanbevelingen voor
toekomstig onderzoek geformuleerd en wordt deze masterproef beëindigd met een conclusie.
Verwachtingen
De term "verwachtingen" kent geen plots ontstaan in de literatuur. Wanneer we op
zoek gaan naar de afkomst van deze term, stoten we op de 'common factor theory'. Na een
korte uitleg van deze theorie, wordt in dit hoofdstuk de focus gelegd op de
cliëntverwachtingen. Deze term kan worden opgedeeld in twee types verwachtingen:
uitkomstverwachtingen en procesverwachtingen. Deze twee worden elk op hun beurt
besproken.
Ontstaan van het concept verwachtingen binnen de psychotherapie: common factor
theory. Het onderzoek betreffende de verwachtingen binnen de psychotherapie kent zijn
oorsprong in 1936 toen Rosenzweig poneerde dat er nauwelijks een verschil was in uitkomst
tussen verschillende vormen van psychotherapie voor verschillende stoornissen. Doordat ze
allen even succesvol zijn, vroeg Rosenzweig zich af wat deze therapieën gemeenschappelijk
hebben. Deze gemeenschappelijke factoren kaderde hij onder de term 'common factors' zoals
psychologische interpretatie, catharsis en de persoonlijkheid van de therapeut (Grencavage &
Norcross, 1990). Met deze vooronderstelling verwees hij naar het Dodo Bird verdict uit Alice in
Wonderland: "Everybody has won and all must have prizes." 39 jaar later spitsten Luborsky,
Singer en Luborsky zich toe op een honderdtal studies, waarbij tal van behandelingen met
elkaar werden vergeleken. Zij kwamen hierbij tot de bevestiging van Rosenzweigs theorie
(Luborsky et al., 2002).
Aan de hand van de common factor theory pogen onderzoekers meer vat te krijgen op
de manier waarop een therapie werkt, om vervolgens efficiënte therapieën te ontwikkelen en
de geestelijke gezondheidszorg kwalitatief te verbeteren (Grencavage et al., 1990; Laska,
Gurman & Wampold, 2014).
Aangezien de verschillende soorten psychotherapie even succesvol zijn, kan het
inzetten op de common factors ervoor zorgen dat de therapeutische winst van de interventie
gaat toenemen. Deze factoren worden namelijk verantwoordelijk geacht voor het
therapeutisch succes (Grencavage et al., 1990).
3
Uit onderzoek blijkt dat 30% van de totale verandering gekoppeld is aan de common
factors, waarvan 15% aan de verwachtingen van een cliënt. Het is dus een belangrijke
therapeutisch werkzame component die zowel in de praktijk als in onderzoek niet over het
hoofd mag worden gezien (Jørgensen, 2004).
Een voorbeeld van een theoretisch model, dat handelt over de common factors en
veranderingsmechanismen in de psychotherapie, is het contextueel model (Wampold, 2015).
Het wordt opgedeeld in drie paden: i) de therapeutische relatie, ii) de verwachtingen van de
cliënt en iii) de uitvoering van gezondheidsbevorderende handelingen. In het kader van deze
masterproef zullen wij ons toespitsen op het tweede pad. Deze verwachting wordt aanzien als
een common factor omdat deze mogelijks een impact heeft op hoe een cliënt de gehele
therapie ervaart, en bijgevolg mee de therapeutische winst bepaalt (Constantino, Arnkoff,
Glass, Ametrano & Smith, 2011; Wampold, 2015). Cliëntverwachtingen kwamen doorheen de
onderzoeksgeschiedenis meer in de schijnwerpers dankzij het opkomende onderzoek naar het
effect van placebo (Wampold, 2015). In deze studies stellen de onderzoekers vast dat de
verwachtingen van de cliënt over de werkzaamheid van de therapie een niet te onderschatten
effect heeft op het eindresultaat (Wampold, Minami, Tierney, Baskin & Bhati, 2005).
Samengevat, cliëntverwachtingen blijken een interessante onderzoeksonderwerp te
zijn. Ze hebben een impact op de therapeutische uitkomst van psychotherapie die niet te
verwaarlozen is. Nu wordt er dieper ingegaan op het concept cliëntverwachtingen.
Cliëntverwachtingen. In de literatuur worden cliëntverwachtingen opgedeeld in twee
types: uitkomstverwachtingen en procesverwachtingen. Deze twee types worden hier
besproken.
Uitkomstverwachtingen. Zowel voor als tijdens de psychotherapie vormt een cliënt
een bepaald idee over de therapeutische winst die hij of zij verwacht te bewerkstelligen op het
eind van de therapie. Op deze manier beschreven Glass, Arnkoff & Shapiro (2001) de
uitkomstverwachtingen van een cliënt. Een cliënt kan een positieve of negatieve afloop van de
therapie verwachten, maar een verwachting kan even goed ambivalent zijn. Zo kan een cliënt
geen goed oog hebben op een goede afloop, maar toch de therapie uitproberen (Constantino
et al., 2011).
4
Binnen de common factor theory wordt verondersteld dat het succes van een therapie
afhankelijk is van gemeenschappelijke factoren over verschillende therapieën heen
waarronder de verwachtingen van een cliënt. Zo zou er een significant verband (d = 0,25; n =
46) zijn tussen de verwachtingen van de cliënt en de uitkomst van de therapie (Wampold,
2015). Daarnaast is het verband tussen beide variabelen curvilineair. Dit wil zeggen dat de
beste uitkomst bereikt wordt indien de verwachtingen van de cliënt middelmatig zijn. Een
cliënt met sterke verwachtingen over de therapie gaat gepaard met een minder goede
uitkomst. Deze verbanden zijn slechts correlationeel en kunnen dus niet als oorzaak-gevolg
geïnterpreteerd worden (Greenberg, Constantino & Bruce, 2006).
In de literatuur worden diverse variabelen beschreven die verwant zijn aan de
uitkomstverwachtingen, maar van elkaar dienen onderscheiden te worden. De voorkeur voor
een bepaald type therapie en de motivatie om te participeren aan de therapie zijn zo een
gelijkaardige variabelen (Constantino et al., 2011). Een cliënt kan een voorkeur hebben om zich
in de therapie toe te leggen op hetgeen zich op dat moment afspeelt in zijn leven, maar
tegelijk de verwachting hebben dat de therapeut eveneens het verleden exploreert. Een
illustratie van de motivatie kan zijn dat de cliënt gemotiveerd is om aan de therapie deel te
nemen, maar er niet van overtuigd is dat deze therapie ook effectief iets zal uithalen
(Greenberg et al., 2006). Ook het construct hoop hangt nauw samen met de verwachtingen en
speelt een belangrijke rol bij het al dan niet verbeteren van de psychologische toestand van de
cliënt (Glass et al., 2001). Wanneer de cliënt te kampen heeft met hopeloze gevoelens, zal hij
of zij niet snel verbetering verwachten als gevolg van de therapie in vergelijking met een
hoopvolle cliënt (Constantino et al., 2011).
Procesverwachtingen. Zoals eerder werd aangegeven, vormen de
procesverwachtingen een tweede vorm van cliëntverwachtingen. Dit zijn de verwachtingen
van een cliënt over hoe de psychotherapie zal verlopen. Voorbeelden hiervan zijn welke rol de
therapeut zal innemen tijdens de therapie en hoelang de therapie in zijn geheel zal duren. Bij
rolverwachtingen heeft de cliënt een bepaalde visie omtrent de gedragspatronen die de
therapeut en de cliënt horen in te vullen gedurende de therapie. Uit de review van Glass et al.
(2001), die gebaseerd is op 76 studies, blijkt dat 75% van de cliënten geen eenduidige
verwachtingen hebben over hun eigen rol in de therapie of die van de therapeut.
5
Koppeling tussen uitkomstverwachtingen en procesverwachtingen. De
uitkomstverwachtingen en procesverwachtingen van een cliënt staan niet los van elkaar. Een
cliënt kan bijvoorbeeld verwachten dat hij of zij enkel verbetering zal ondervinden indien er
binnen de therapie oplossingsgericht wordt gewerkt (Constantino et al., 2011). Daarnaast is
het volgens Abouguendia, Joyce, Piper & Ogrodniczuk (2004) vrij ongewoon dat de uitkomst-
en procesverwachtingen van een cliënt constant blijven gedurende de therapie. Al na een
sessie kunnen ze wijzigen wanneer de therapeut niet overeenstemt met de verwachtingen van
de cliënt.
De beschrijvingen van deze twee types verwachtingen zullen in deze masterproef
gebruikt worden als maatstaven bij het analyseren van de data. Bij deze is er een duidelijk
beeld geschetst van wat verwachtingen in de psychotherapie kunnen inhouden. In de volgende
rubriek worden de soorten therapie uit deze studie beschreven.
Cognitieve Gedragstherapie
In dit hoofdstuk wordt een van de twee therapievormen die we gebruiken in onze
studie uiteengezet. Eerst wordt een korte schets gegeven van hoe deze therapie in de
literatuur wordt omschreven. Daarna volgt een koppeling met de elementen van een
directieve therapie. Dit wordt gedaan omwille van de veronderstelling dat cliënten in het
psychotherapie-onderzoek hun therapieverwachtingen niet zozeer zullen uitdrukken in termen
van 'Ik wens cognitieve gedragstherapie.'. De therapievoorkeur die zij formuleren, zal eerder
geassocieerd zijn aan een directieve therapiewerkwijze. Daarna worden enkele bevindingen
over de cliëntverwachtingen in deze therapievorm vermeld en eindigt de rubriek met een
toelichting van de handleiding waarop de cognitieve gedragstherapie werd gebaseerd in het
psychotherapie-onderzoek.
Cognitieve gedragstherapie wordt tot op heden beschouwd als een van de meest
onderzochte en dynamische therapievormen. 50 jaar geleden begon Beck de theoretische
structuur van de cognitieve therapie te formuleren, waarbij hij zich toelegde op depressie. Het
vertrekpunt van zijn theorie was het informatieverwerkingsmodel, een cognitief model
omtrent psychopathologie. Dit model vertrekt vanuit het idee dat de
informatieverwerkingsprocessen vertekend zijn, waardoor de individuele ervaringen verstoord
raken en denkfouten tot stand komen (Beck, 2005). Twee belangrijke concepten in de
cognitieve therapie zijn de automatische gedachten en de cognitieve schema's. De gedachten
die spontaan opduiken bij het duiden van een situatie waarin de mens zich bevindt, worden
6
automatisch gedachten genoemd. Volgens deze theorie zijn mensen zich weinig bewust dat
deze gedachten plots opduiken. De cognitieve schema's kunnen beschouwd worden als de
wortels van de cognitieve structuur die de denkstijl van het individu gaan construeren. Een
individu met een goed afgesteld schema zal voornamelijk de situaties om zich heen realistisch
gaan beoordelen, terwijl een individu met een maladaptief schema de realiteit foutief gaat
interpreteren. Dit kan bijdragen tot de evolutie van psychopathologie (Knapp & Beck, 2008).
Naast de cognitieve therapie van Beck heeft de gedragstherapie ook zijn inbreng gehad
op de therapeutische technieken die men binnen de cognitieve gedragstherapie hanteert.
Vanuit een actieve positie gaat de therapeut samen met de cliënt doelstellingen opstellen,
zowel per sessie als op langere termijn. Deze refereren naar de werkpunten waarrond gewerkt
zal worden doorheen het therapeutische proces. Bovendien kan gedragstherapie beschouwd
worden als een actieve therapie omwille van de specifieke procedures en de
huiswerkopdrachten die gehanteerd worden (Knapp & Beck, 2008).
Uit de cognitieve gedragstherapie zijn heel wat benaderingen voortgevloeid, waarbij
de ene zich meer toelegt op cognities en de andere meer op gedragssequenties. Daarnaast
hebben deze benaderingen een aantal gelijkaardige kenmerken. Zo is de duur van de gehele
behandeling gelimiteerd en wordt de therapie afgestemd op een specifiek probleem van de
cliënt. Daarvoor moet de therapeut doelgericht aan de slag gaan. Tot slot is de therapie niet
alleen gericht op actie, maar heeft ze ook tot doel van de cliënt een actief figuur te maken die
zichzelf kan begeleiden doorheen de moeilijke periodes (Knapp & Beck, 2008).
Welke therapie en interventies precies gehanteerd worden, hangt af van de casus. Zo
is het bij een cliënt met een ernstige depressie van belang om het activiteitsniveau te
verhogen, terwijl bij een cliënt waarvan het gedragsniveau niet primeert, op de cognities kan
worden gewerkt (Knapp & Beck, 2008).
Cognitieve gedragstherapie en de koppeling met directieve therapie. Tijdens het
literatuuronderzoek ging het moeizaam om een concreet beeld te vormen over het concept
directieve therapie. Uiteindelijk heeft het boek Directieve therapie, gepubliceerd door Van der
Velden, Hoogduin en Lange(2010), voor verduidelijking gezorgd. Als intermezzo kunnen we
zeggen dat de expertise van Hoogduin en Lange niet expliciet bij directieve therapie ligt. De
auteurs omschreven deze directieve therapie als volgt: de directe en indirecte, gewone en
ongewone aanwijzingen die therapeuten aan hun cliënten geven en de manier waarop zij dat
7
doen. Tal van werken van auteurs en methodes vallen onder dit concept evenals de werkwijze
van de cognitieve gedragstherapie.
Om een beter beeld te krijgen hoe deze werkwijze kan gekoppeld worden aan een
directieve therapie, worden de karakteristieken uit het hoofdstuk Wat is directieve therapie?
van Van der Velden & Van Dyck (2010) opgesomd die overeenkomen met de manier van
werken in de cognitieve gedragstherapie. Ten eerste geeft de therapeut de cliënt
aanwijzingen, wat overeenstemt met de actieve rol die in de gedragstherapie aan de
therapeut wordt toegekend. Ten tweede geldt voor beide therapievormen dat het aantal
sessies beperkt wordt gehouden. Vervolgens werken ze allebei rond concrete doelstellingen
die samen in therapie worden opgesteld. De aanpak van een directieve therapie is bovendien
gericht op actie, wat in de cognitieve gedragstherapie enerzijds wordt weerspiegeld in het
hanteren van huiswerkopdrachten en anderzijds in het omvormen van de cliënt tot zijn of haar
eigen therapeut. Daarnaast bevat de directieve therapie nog drie elementen. Het is een
eclectische benadering, de aanpak van de therapeut is gebaseerd op pragmatische
overwegingen en de therapie wordt enkel toegepast bij mensen met klachten. In de cognitieve
gedragstherapie kan dit gekoppeld worden aan het kiezen van de beste passende procedures
bij een specifieke problematiek (Knapp & Beck, 2008).
Cognitieve gedragstherapie en cliëntverwachtingen. Uit een studie van Vorstenbosch
en Laposa (2015) blijkt dat de verwachtingen van een cliënt kunnen veranderen doorheen een
cognitief gedragstherapeutisch proces. De onderzoekers merken dat de
uitkomstverwachtingen van de cliënten toenemen over de eerste vier sessies heen, in
vergelijking met de uitkomstverwachtingen bij aanvang van de cognitieve gedragstherapie.
Bovendien hangen deze geëvolueerde uitkomstverwachtingen significant samen met een
afname van de symptomen aan het eind van de therapie, terwijl hier bij aanvang geen sprake
van was. Hieruit kunnen we opmaken dat de twaalf weken durende cognitieve
gedragstherapie in groep een impact heeft op de cliëntverwachtingen en deze daarbij niet
stabiel zijn over de therapie heen.
Het voorleggen van een rationale aan de cliënt is typerend voor cognitieve
gedragstherapie, en zou mogelijks een directe impact kunnen hebben op de verwachtingen
van de cliënt. Door een gebrek van onderzoek is de impact hiervan evenwel ongekend. Tsai,
Ogrodniczuk, Sochting & Mirmiran (2014) spitsen zich toe op depressieve cliënten die in groep
cognitieve gedragstherapie hebben gevolgd. Op groepsniveau wordt geen significant verschil
8
gevonden tussen de uitkomstverwachtingen die bij aanvang en tijdens sessie drie gemeten
werden, maar ze correleerden wel. Enkel op individueel niveau was er variabiliteit
waarneembaar. In dit onderzoek wordt aangetoond dat de mate waarin een rationale
verandering kan brengen in de cliëntverwachtingen afhangt van bepaalde factoren. Zo kan het
visualiseren van de rationale aan de hand van een video een significante verandering
teweegbrengen. Ook het weergeven van een succesvolle casus en het hanteren van technische
taal bij de beschrijving van de therapie heeft dit effect. Ook lag de focus in dit artikel niet op de
cognitieve gedragstherapie, toch zijn er aanwijzingen dat het voorleggen van een rationale aan
de cliënt veranderingen in de cliëntverwachtingen kunnen bewerkstelligen.
Koppeling tussen de literatuur en de handleiding cognitieve gedragstherapie. De
handleiding voor cognitieve gedragstherapie van Keijsers, Van Minnen & Hoogduin (2011) die
gebruikt wordt door de therapeuten in onze studie is een protocol dat zich toespitst op de
problematiek van volwassen cliënten met een depressieve stoornis. Knapp & Beck (2008)
gaven onder meer aan dat de werkwijze van de therapie wordt afgestemd op een specifieke
problematiek waardoor er doelgericht kan gewerkt worden. In het protocol wordt de duur van
de therapie geschat op twaalf tot twintig sessies. Dit kan echter variëren, maar de duur van de
gehele behandeling is gelimiteerd (Bockting & Huibers, 2011; Knapp & Beck, 2008). Daarnaast
wordt per sessie een vaste structuur gehanteerd doorheen de cognitieve gedragstherapie: (1)
een korte bespreking van de Beck Depression Inventory (BDI), (2) bepalen wat er die sessie op
de agenda staat, (3) de huiswerktaak van de cliënt bespreken, (4) het nieuwe materiaal dat
voortvloeide uit dit overleg bespreken, (5) de huiswerktaak voor de volgende sessie bepalen
en inoefenen tijdens de sessie en (6) een korte samenvatting van de sessie met daarbij
feedback van de cliënt (Bockting & Huibers, 2011). Doorheen de therapie neemt de therapeut
een actieve rol op zich door het bespreken van de rationale, de huiswerkopdracht en het
inoefenen van alternatieve gedachten. Vervolgens is het een actieve therapie waarin de cliënt
specifieke technieken leert zoals het verhinderen dat de stemmingsklachten terugkeren
(Bockting & Huibers, 2011; Knapp & Beck, 2008). Een van de doelstellingen van het protocol,
namelijk dat de cliënt zijn eigen therapeut wordt, komt overeen met hetgeen in de literatuur
beschreven wordt omtrent doelstellingen in de cognitieve gedragstherapie (Bockting &
Huibers, 2011; Knapp & Beck, 2008). Als we ons verder verdiepen in de handleiding wordt er
van start gegaan met gedragsactivatie gevolgd door het werken rond de cognities van de
cliënt. Net zoals bij de inleiding over cognitieve gedragstherapie in de literatuur wordt er
gebruik gemaakt van het cognitieve model van Beck. Zo wordt er in fase twee van het protocol
9
gefocust op de automatische, negatieve gedachten en in fase drie op de assumpties en
kerngedachten van de cliënt. Dit stemt overeen met de twee concepten die Knapp & Beck
(2008) bespreken: automatische gedachten en cognitieve schema's, (Bockting & Huibers,
2011).
Als we gaan kijken naar wat dit protocol kan teweegbrengen met de
cliëntverwachtingen, kunnen we volgende hypothese voorop stellen: het steeds doornemen
van de rationale wanneer rond iets nieuws gewerkt wordt in de therapie, kan mogelijks
veranderingen bewerkstelligen in de cliëntverwachtingen. Deze rationale zorgt namelijk voor
een heel duidelijk beeld over hetgeen in de therapie zal gebeuren bijvoorbeeld wat de rol van
de therapeut is, wat er van de cliënt verwacht wordt en met welke technieken er gewerkt
wordt. Op die manier zou het kunnen dat een cliënt die slechts vage verwachtingen heeft,
deze gaat verscherpen nadat hij of zij de werking van de therapie te horen heeft gekregen. Het
zou ook kunnen dat een cliënt iets helemaal anders verwacht van de therapie waardoor het
voorleggen van de rationale ertoe leidt dat de cliëntverwachtingen beginnen te wijzigen vanaf
dat moment. (Bockting & Huibers, 2011; Tsai et al., 2014).
Psychodynamische Therapie
In deze rubriek wordt de tweede therapievorm van dit onderzoek besproken waarvan
de opbouw compatibel is met de bespreking van de cognitieve gedragstherapie.
Psychodynamische therapie bevindt zich op het continuüm van expressieve en
ondersteunende therapievormen. Bij de expressieve of interpretatieve therapieën worden de
conflicten die zich herhaaldelijk voordoen in de problemen van de cliënt inzichtelijker en
beoogt de therapie verandering te brengen in de persoonlijkheid van de cliënt (Leichsenring,
Hiller, Weissberg & Leibing, 2006; Pinsker, Rosenthal & McCullough, 1991). Cliënten die op het
moment van intrede in de therapie ongemotiveerd zijn om actief verandering te brengen in
hun persoonlijkheid of heel kwetsbaar zijn door een acute problematiek of ernstige verstoring,
komen overeen met de cliënten die beschreven worden bij een ondersteunende therapie
(Pinsker et al., 1991). Deze poogt om de sterktes in de cliënt die ontoegankelijk of
onderontwikkeld zijn te stimuleren (Leichsenring et al., 2006).
Shedler beschreef in 2010 zeven eigenschappen die typerend zijn voor
psychodynamische therapie. Allereerst spelen het affect en de expressie van emoties van de
cliënt een belangrijke rol binnen de therapie. De uiting ervan wordt ondersteund door de
10
therapeut door begrippen op te sommen die het mogelijk maken om de emoties te
verwoorden. Vervolgens wordt er belang gehecht aan de pogingen van de cliënt om zelf de
belastende gedachten en gevoelens te vermijden. Dit kan zich uiten in het missen van sessies,
te laat komen tot het subtiel omzeilen van een bepaald onderwerp. De therapie heeft ook oog
voor de terugkerende thema's en patronen in het leven van de cliënt die zich in de cognities,
emoties, zelfconcept, relaties en levenservaring uiten. Enerzijds zorgt het voor bewustwording,
anderzijds is de cliënt zich er wel van bewust, maar weet hij of zij niet hoe dit te omzeilen. Bij
psychodynamische therapie ligt de focus niet puur op het verleden, maar op het zich
verdiepen in het verleden. Het wordt gezien als een belangrijk werkpunt om op die manier een
beeld te krijgen van de problemen die zich op dit moment in het leven van de cliënt voordoen.
Daarnaast wordt er nadruk gelegd op interpersoonlijke relaties in het algemeen, maar ook op
de therapeutische relatie. Hier wordt ervan uitgegaan dat de patronen die zich voordoen in het
leven van de cliënt zich ook herhalen in de relatie met de therapeut. Dit noemt men in de
vakterminologie overdracht. De overdracht wordt gezien als een extra werkinstrument
waarmee deze patronen en thema's kunnen uitgespit en herwerkt worden. Bovendien is er
oog voor de fantasiewereld van de cliënt, de manier waarop de cliënt betekenis geeft aan zijn
ervaringen en waarom er zaken vermeden worden in het leven door gebruik te maken van de
vrije associatie. Het streefdoel van deze therapie is de cliënt verlossen van de symptomen en
hem of haar aanmoedigen om de positieve capaciteiten die hij of zij reeds bezit meer toe te
passen in het dagelijkse leven. Tot slot ligt de focus zowel op de cliënt bevrijden van iets
negatiefs als op het bevorderen van iets positiefs (Shedler, 2010).
Psychodynamische therapie en de koppeling met niet-directieve therapie. In de
literatuur wordt niet-directieve therapie vaak beschreven als een ongestructureerde therapie
waarbij de cliënt een actieve rol op zich neemt. In de psychodynamische therapie komt dit tot
stand door het vrijuit spreken waardoor de cliënt de thema's in de therapie bepaald en deze
op een willekeurige manier representeert (Cuijpers et al., 2012; Shedler, 2010). Vervolgens is
een niet-directieve therapeut ondersteunend naar de cliënten toe en waakt hij of zij tijdens
het therapeutisch proces dat er geen advies wordt gegeven (Friedli, King, Lloyd & Horder,
1997). Specifieke technieken worden niet gehanteerd behalve enkele interpersoonlijke
vaardigheden zoals reflectie, het motiveren van de cliënten, empathisch luisteren en het
helpen van de cliënten bij het exploreren en uitdrukken van hun ervaringen en emoties. Hierbij
hoort het maken van interpretaties zeker en vast niet thuis (Cuijpers et al., 2012). Een
psychodynamische therapeut kent zichzelf dezelfde taken toe zijnde het ondersteunen van de
11
cliënt bij het uiten van zijn of haar emoties en expliciet oog hebben voor interpersoonlijke
relaties, inclusief de relatie tussen therapeut en cliënt (Shedler, 2010). Tot slot stuurt de
therapeut de cliënt tijdens zijn ontdekkingen in de niet-directieve therapie, maar blijft hij of zij
verder op de achtergrond. De cliënt nieuwe vaardigheden aanleren, behoort dus niet tot het
takenpakket van deze passieve therapeut (Cuijpers et al., 2012). In een ondersteunende-
expressieve therapie wordt er eveneens niet ingezet op het verwerven van specifieke
vaardigheden. Integendeel, de therapie beoogt de terugkerende patronen van de cliënt uit te
pluizen door zich te verdiepen in het verleden aan de hand van de taal, het spreken (Shedler,
2010).
Psychodynamische therapie en cliëntverwachtingen. Het verband tussen
psychodynamische therapie en de cliëntverwachtingen wordt in de literatuur nauwelijks
besproken. Aangezien de psychodynamische therapie belang hecht aan de therapeutische
relatie hebben wij onze focus hiertoe beperkt. Over het algemeen vonden wij onderzoeken die
de impact van cliëntverwachtingen op de therapeutische relatie beschreven, maar niet
omgekeerd.
Zo blijkt dat de therapeutische relatie mogelijks als een mediator fungeert tussen
verwachtingen van de cliënt en de uitkomst: wanneer een cliënt positieve
uitkomstverwachtingen heeft, is die mogelijks sneller geneigd om met de therapeut samen te
werken wat de verbetering van de cliënt bevordert (Constantino et al., 2011). Deze
verwachtingen zorgen onder andere voor een effectievere communicatie tussen cliënt en
therapeut (Abouguendia et al., 2004). Dit mediatie-effect is echter niet van toepassing indien
de cliënt negatieve uitkomstverwachtingen koestert (Meyer et al., 2002).
Naast uitkomstverwachtingen vond Barber et al. (2014) dat de verwachtingen die de
cliënt heeft over de therapeutische relatie, voorafgaand aan de therapie, significant
gerelateerd zijn aan de therapeutische relatie gedurende de therapie. Dit was onder meer van
toepassing bij depressieve cliënten in een dynamische expressieve-ondersteunende
psychotherapie. Deze verwachtingen konden echter de uitkomst niet voorspellen.
12
Koppeling tussen de literatuur en de handleiding psychodynamische therapie. Voor
de conditie psychodynamische therapie baseerden de therapeuten van het psychotherapie-
onderzoek zich op het boek Principles of psychoanalytic psychotherapy: A manual for
supportive-expressive treatment van Luborsky (2000). Volgens deze handleiding moet de
therapeut rekening houden met een aantal elementen vooraleer de therapie wordt opgestart.
Zo wordt er verwacht dat er in de therapie doelstellingen worden gemaakt. Dit is opmerkelijk
aangezien dit niet wordt beschreven in de literatuur die wij raadpleegden. Daarnaast behoort
het geven van uitleg over de werkwijze in de therapie en een demonstratie hiervan eveneens
tot het takenpakket. Vervolgens wordt het vrijuit spreken geadviseerd in de handleiding, maar
het hoeft niet als een nauwgezette regel gebruikt te worden. Tot slot moet de therapeut
voldoende aandacht hebben voor het belangrijkste element in de therapie zijnde de
therapeutische relatie. Iets wat ook in de literatuur beschouwd wordt als een belangrijk
werkinstrument. Het opbouwen van een goede werkrelatie en een goede verstandhouding is
volgens het boek van primair belang zowel bij aanvang als doorheen de gehele therapie
(Shedler, 2010).
Tijdens de therapeutische sessies tracht een psychodynamische therapeut om de cliënt
zoveel en zo goed als mogelijk te ondersteunen. Dit moet ervoor zorgen dat de cliënt zich veilig
voelt in de therapie en daarnaast ook gebruik maakt van de expressieve technieken die nodig
zijn om de vooropgestelde doelen te bereiken. In de handleiding worden in totaal drie
ondersteunende technieken beschreven. Allereerst beoordeelt de therapeut in hoeverre de
cliënt nood heeft aan ondersteuning. Ten tweede evalueert de therapeut de helpende alliantie
van de cliënt. Deze term geeft aan in welke mate de therapeutische relatie als behulpzaam
wordt ervaren door de cliënt of nuttig is voor het behalen van de doelstellingen van de cliënt.
De derde techniek die de therapeut toepast, sluit aan op het vorige: de therapeut poogt
vervolgens de ervaring van de cliënt omtrent de helpende alliantie te versterken (Luborsky,
2000).
Zoals reeds werd aangekaart, maakt de therapeut gebruik van vier expressieve
technieken om de cliënt te helpen bij het uiten en reflecteren over zijn of haar gedachten en
gevoelens. Als eerste moet de therapeut met een open houding luisteren naar de cliënt. Dit is
ook meteen de belangrijkste taak van de therapeut doorheen de therapie. Naast het luisteren,
probeert de therapeut de stroom van informatie te begrijpen. Eenmaal de therapeut de indruk
heeft dat hij of zij iets begrijpt van de cliënt kan er worden overgegaan tot het geven van een
13
antwoord aan de cliënt. De therapeut vertelt hetgeen hij of zij heeft begrepen op een manier
dat het de cliënt bereikt. Dit gehele proces wordt uiteindelijk in een vierde stap herhaald. De
therapeut neemt terug een open houding aan en observeert hoe de cliënt reageert op zijn
interventies. Over het algemeen kan er worden gesteld dat de therapeut geen actieve rol op
zich neemt, maar de cliënt ondersteunt bij het uitdrukken van zijn of haar probleem (Luborksy,
2000; Shedler, 2010).
Wat de theorie omtrent cliëntverwachtingen betreft, kunnen we vooropstellen dat de
therapeutische relatie, die centraal staat in deze handleiding, een mediërende rol kan hebben
tussen de positieve verwachtingen van de cliënt en de uitkomst (Constantino et al., 2011). Ook
voor de cognitieve gedragstherapie dienen we rekening te houden met dit verband aangezien
ook in deze therapie een goede therapeutische werkrelatie belangrijk is (Knapp & Beck, 2008).
Een andere mogelijkheid is dat de uitleg over het therapieverloop een impact heeft op de
cliëntverwachtingen zoals er gesuggereerd wordt bij het gebruik van een rationale (Tsai et al.,
2014). Dit zou dan dezelfde effecten kunnen hebben op de cliëntverwachtingen zoals we
hierboven hebben beschreven voor het protocol van de cognitieve gedragstherapie.
Vergelijking Tussen Cognitieve Gedragstherapie en Psychodynamische Therapie
Al van bij het ontstaan van de cognitieve therapie waren er gelijkenissen en verschillen
te vinden met de psychoanalyse. Beck (2005) baseerde zich destijds op zijn ervaringen die hij
had opgedaan binnen de psychoanalyse bij het ontwerpen van de therapeutische concepten
en de aanpak van de cognitieve therapie. Naast het feit dat de interesse van beiden bij de
intrapsychische processen van de cliënt lag, onderscheidde Beck zich op een aantal vlakken
van de psychoanalyse. De nadruk werd gelegd op het heden in tegenstelling tot de verborgen
trauma's uit het verleden. Verder verkoos hij te werken met de tastbare gedachten en niet met
de onbewuste psychische ervaringen van de cliënt (Knapp & Beck, 2008).
Om de vergelijking te maken tussen de cognitieve gedragstherapie en de
psychodynamische therapie zoals beschreven in deze masterproef, zullen wij een aantal
kenmerken per therapie oplijsten en tegenover elkaar stellen.
Cognitieve gedragstherapie is een gestructureerde, actiegerichte therapie waarin de
cliënt samen met de therapeut doelstellingen formuleert. Er wordt gewerkt rond een
specifieke problematiek waarop de therapeut specifieke procedures toepast en de cliënt
doelgerichte huiswerktaken maakt (Knapp & Beck, 2008). Dit in tegenstelling tot de vrije
14
associatie die van de psychodynamische therapie een ongestructureerde therapie maakt.
Hierdoor is het de cliënt die het materiaal aanbrengt in de therapie (Shedler, 2010).
Ook de rol die de therapeut opneemt, is verschillend tussen beide therapieën. Een
cognitieve gedragstherapeut is een actief figuur die naast het sturen tijdens het identificeren
van cognities en het verdiepen in belangrijke onderwerpen, de cliënt nieuwe vaardigheden
aanleert. Alhoewel het een actieve therapeut is, neemt de therapeut zeker en vast geen
dominerende rol op zich (Knapp & Beck, 2008). In vergelijking hiermee is een
psychodynamische therapeut passiever. De therapeut heeft een ondersteunende functie in de
therapie en helpt onder andere de cliënt bij het uitdrukken van emoties, maar geeft verder
geen directieve aanwijzingen (Shedler, 2010). Bij beide therapieën speelt een goede
therapeutische werkrelatie een belangrijke rol, maar in de psychodynamische therapie wordt
hier extra aandacht aangegeven wanneer het over overdracht gaat (Knapp & Beck, 2008;
Shedler, 2010).
Tot slot verkiezen de auteurs om bij de cognitieve gedragstherapie de duur van de
therapie te limiteren, wat ook bij een kortdurende psychodynamische therapie van toepassing
is. Bij deze kortdurende therapie is de tijdsduur gelimiteerd variërend tussen zeven en
vierentwintig sessies. Dit in tegenstelling tot een lange termijn therapie die enkele maanden
tot jaren kan duren (Leichsenring & Leibing, 2007).
De verschillen in therapeutische technieken die we hierboven hebben opgesomd,
worden ook beschreven in het artikel van Jones en Pulos (1993) waarin het proces tussen
psychodynamische therapie en cognitieve gedragstherapie vergeleken wordt. In dit artikel
vinden we tal van aspecten terug die we reeds per therapie beschreven hebben. Deze zullen
we echter niet opnieuw overlopen. Toch zijn er een aantal aspecten die bij ons niet aan bod
zijn gekomen. De onderzoekers leggen bijvoorbeeld de nadruk op het verschil tussen de
therapieën omtrent de manier waarop er wordt omgegaan met affect. Psychodynamische
therapie promoot sterk het ervaren van het affect door de cliënt terwijl cognitieve
gedragstherapie eerder deze verstoorde gevoelens probeert te onderdrukken of te vermijden.
Zij moedigen de cliënt aan om via zijn of haar intellect controle uit te oefenen op het negatief
affect dat ze ervaren. Daarnaast maken de auteurs ook een onderscheid in de manier waarop
de cliënten de psychodynamische therapeuten en de cognitieve gedragstherapeuten ervaren.
Zo zouden cognitieve gedragstherapeuten meer controlerend en didactisch overkomen.
Daarnaast uiten ze hun goedkeuring en geven ze aanmoedigingen, maar toch worden ze als
15
meer tactloos en neerbuigend of betutteld ervaren. De psychodynamische therapeut komt
eerder neutraal over, maar cliënten vinden dat de therapeut meer empathie heeft voor hen
(Jones & Pulos, 1993). Aangezien het hier gaat over de ervaring van de cliënt kan het
interessant zijn om in deze masterproef na te gaan of de cliënten uit het psychotherapie-
onderzoek dit eveneens zo ervaren.
Aangezien deze soorten therapieën gebruik maken van verschillende elementen
kunnen we ons afvragen of dit ook terug te vinden is in het effect van deze therapieën.
Hiervoor kunnen we beroep doen op het psychotherapie-onderzoek van Cuijpers et al. (2012)
die een meta-analyse uitvoerden van studies die onder andere een vergelijking maakten
tussen niet-directieve ondersteunende therapie en directieve cognitieve gedragstherapie. Ze
vonden dat het verschil in effect van de niet-directieve therapieën ten opzichte van de
cognitieve gedragstherapie significant kleiner was dan wanneer de niet-directieve therapieën
vergeleken werden met andere vormen van psychotherapie. Kortom, het effect van de niet-
directieve therapieën en de directieve cognitieve gedragstherapie op de cliënten in het
onderzoek was relatief gelijkaardig. In onze masterproef zullen we evenwel de focus leggen op
de ervaring van de therapie en niet op het therapie-effect.
Therapiematch
We hebben het concept cliëntverwachtingen uit de doeken gedaan. Ook de cognitieve
gedragstherapie en psychodynamische therapie werden hierboven behandeld en hoe deze
inspelen op de cliëntverwachtingen. In dit onderdeel willen we ons toespitsen op wat er in de
literatuur reeds geschreven is betreffende de overeenkomst tussen de verwachtingen en
voorkeuren van de cliënt en de behandeling waaraan ze worden toegewezen. In de literatuur
wordt dit patiënt-behandeling fit genoemd (Greenberg et al., 2006), maar de termen match en
mismatch komen vaker aan bod in de literatuur. Eerst wordt er een algemene uitleg gegeven
over wat therapiematch en therapiemismatch inhoudt om vervolgens een aantal bevindingen
uit de psychotherapie weer te geven.
In de literatuur worden tal van gunstige effecten beschreven waarbij de onderzoekers
rekening hielden met de verwachtingen en voorkeuren van de cliënt. Een match kan er onder
meer voor zorgen dat de cliënten bereidwilliger zijn om de therapie voort te zetten dan bij een
mismatch (Greenberg et al., 2006). Vervolgens is het ook voordelig voor de therapeutische
relatie dat er geen tegenstrijdigheden zijn omtrent de verwachte rollen van de cliënt en de
therapeut, aangezien dit kan leiden tot schade aan de relatie (Glass et al., 2001). Daarnaast
16
legden Brewin & Bradley (1989) zich toe op de impact van een mismatch op de motivatie van
de cliënt. Zo blijkt dat de motivatie van een cliënt verhinderd wordt indien die aan een
ongewenste therapie wordt gekoppeld (Lin et al., 2005). Hierbij aansluitend wordt
gesuggereerd dat het aantal cliënten met een slechte uitkomst kan gereduceerd worden
indien bepaalde kenmerken van de cliënt overeenstemmen met de therapie (Renjilian et al.,
2001). Toch zouden cliënten die werden toegewezen aan een behandeling waaraan ze hun
voorkeur gaven, verschillen in de mate van tevredenheid met hun therapie. In dit onderzoek
waren de cliënten in de niet-directieve begeleidingsgroep die gebaseerd was op een
handleiding van Rogers, het meest tevreden met hun therapie in tegenstelling tot de cliënten
in de cognitieve gedragstherapie een jaar later (Ward et al., 2000).
Deze onderzoeken geven ons een beeld over wat de gevolgen kunnen zijn van een
match of mismatch. Dit gaan we in de volgende paragraaf verder gaan uitdiepen binnen een
klinisch psychologisch kader.
Therapiematch in de psychotherapie. Brown, Seraganian, Tremblay & Annis (2002)
vonden een gunstig effect bij de nazorg van middelenmisbruik die ofwel een gestructureerde
terugvalpreventie ofwel hulpverlening bestaande uit twaalf stappen inhield. Wanneer dit
overeenkwam met het type nazorg die de cliënten prefereerden, leidde dit tot minder dagen
middelengebruik ten opzichte van de mismatch conditie. Vervolgens werd voor depressie
hetzelfde positief effect vastgesteld bij een match tussen type behandeling en de wensen van
een cliënt. Depressieve cliënten die hun voorkeursbehandeling kregen, vertoonden een
snellere vermindering van hun depressieve symptomen in vergelijking met de mismatch groep.
Om ervoor te zorgen dat de depressieve cliënten beter reageren op de behandeling, kunnen
clinici vooraf de therapievoorkeur van de cliënten gaan aftoetsen. In enkele onderzoeken werd
gekeken welke factoren mogelijks verband houden met de wensen van de cliënt. Hiermee
kunnen clinici eventueel rekening houden in de praktijk. Volgende factoren kwamen hierbij op
de voorgrond: hun geslacht, hun ras, hun voorgaande ervaring met een medicamenteuze
behandeling of met psychotherapie en hun kennis en houding hier tegenover (Lin et al., 2005).
Samengevat ondervinden we dat het matchen van cliëntverwachtingen met de
therapie waaraan de cliënt wordt toegewezen voordelen kan opleveren. Op het einde van
deze paragraaf lag de focus op studies waarbij depressieve cliënten de doelgroep waren. In de
volgende rubriek wordt deze doelgroep meer gespecificeerd in het kader van deze
masterproef.
17
Depressie
Aangezien we in deze masterproef gebruik maken van casusmateriaal van cliënten met
een depressieve stoornis wordt er eerst een kort beeld geschetst van wat een depressieve
stemmingsstoornis is. Daarna worden de therapieverwachtingen en -voorkeuren beschreven
die in deze doelgroep naar voor komen. Bijgevolg zijn we geïnteresseerd in de karakteristieken
die hiermee gepaard gaan.
Wat is depressie? Mensen met een depressieve stoornis worden volgens de DSM-5
gekenmerkt door twee symptomen waarvan minimaal een aanwezig moet zijn: ofwel het
verlies van interesse en plezier ofwel een sombere stemming. Bij het eerste kenmerk heeft de
cliënt gedurende het grootste deel van de dag duidelijk minder plezier of interesse in
activiteiten waar hij of zij vroeger wel plezier of interesse in had. Bij het tweede kenmerk
domineert deze sombere gemoedstoestand ook het grootste deel van de dag alsook bijna elke
dag (American Psychiatric Association, 2014). Daarnaast beschrijft Belmaker & Agam (2008) in
hun review dat er naast deze gemoedsveranderingen verscheidene psychofysiologische
veranderingen zijn zoals een verstoorde eetlust en slaappatroon, suïcidale gedachten en
vertraging in de spraak en bewegelijkheid. Om van depressie te kunnen spreken, moeten deze
karakteristieken op zijn minst een impact hebben op familiale relaties of op het werk van de
cliënt.
Verwachtingen van cliënten met depressieve symptomen. Over verschillende
onderzoeken heen zien we dat depressieve cliënten vaak een verlangen uiten voor
psychotherapie in plaats van het gebruik van antidepressiva (Dwight-Johnson, Sherbourne,
Liao & Wells, 2000; Raue, Schuldberg, Heo, Klimstra & Bruce, 2009). Toch zien we dat de
therapievoorkeur over de cliënten heen verschilt en deze vervolgens gepaard gaat met
verschillende drijfveren. Zo vonden Thacher, Morey & Craighead (2005) drie klassen die elk
een andere nadruk legden in hun beslissing voor een bepaalde therapie. Een ervan hechtte
veel belang aan de effectiviteit van een therapie bij het maken van een beslissing. Een andere
klasse liet zich voornamelijk leiden door de bijwerkingen en kosten die met een therapie
gepaard gingen. Hiertussen bevindt zich een derde groep die eerder oog had voor de
negatieve gevolgen van een therapie, maar minder hardnekkig als de voorgaande klasse. Over
het algemeen waren het vooral mannen en jonge cliënten die letten op de negatieve kanten
bij hun besluitvorming.
18
Naast therapievoorkeuren zijn er ook karakteristieken van de cliënt die gekoppeld
kunnen worden aan uitkomstverwachtingen. Tsai et al. (2014) ondervonden dat cliënten die bij
aanvang van de therapie grote en positieve uitkomstverwachtingen hadden, een goede
levenskwaliteit genoten, lager scoorden voor depressie, ouder waren en er bij hen geen sprake
was van suïcidale klachten op dat moment. Deze bevindingen konden de onderzoekers
doortrekken betreffende de uitkomstverwachtingen die in sessie drie werden gemeten.
Tot slot hebben de verwachtingen van depressieve cliënten niet alleen invloed op de
uitkomst. Daarnaast bepalen ze ook de mate waarin de cliënt geëngageerd is om mee te
beslissen over de therapie waarin hij of zij zal terecht komen. Depressieve cliënten die weinig
inzicht hadden in de ernst van hun depressie waren minder geëngageerd om samen op zoek te
gaan naar de geschikte behandeling. Zij verwachtten in de eerste plaats objectieve informatie
over depressie en de mogelijke behandeling te ontvangen van hun huisarts die zij als een
belangrijk persoon beschouwen. Daarnaast wensten zij ook op de hoogte te zijn van de
negatieve punten die gepaard gaan met de behandeling en emotioneel ondersteund te
worden bij de uiteindelijke beslissing. De kenmerken die de onderzoekers terugkoppelden aan
de therapievoorkeuren van depressieve cliënten waren onder andere inkomen, etniciteit,
geslacht en ten slotte de mate waarin de cliënt over kennis beschikte over de opties die
gepaard gaan met de behandeling (Simon, Loh, Wills & Härter, 2007).
Alles bij elkaar kunnen we vaststellen dat de verwachtingen en voorkeuren van
depressieve cliënten gepaard gaan met de bereidheid om therapie te volgen waarbij ze het
beste willen voor zichzelf. Op basis van de twee kernsymptomen van een depressieve stoornis,
interesseverlies en het hebben van sombere gevoelens, zouden we kunnen veronderstellen
dat deze cliënten eerder over hopeloze verwachtingen beschikken. Bestaande studies tonen
evenwel aan dat deze cliënten net geëngageerd zijn om in therapie te gaan. Toch moet er
worden rekening gehouden met het feit dat de depressieve cliënten die niet geneigd waren tot
therapie niet in deze studies werden opgenomen.
In de volgende rubriek wordt de onderzoeksvraag van deze masterproef geformuleerd
en onderbouwd.
19
Onderzoeksvraag
Voor deze masterproef wordt er gewerkt met de dataverzameling van een
psychotherapie-onderzoek bij depressieve cliënten dat wordt uitgevoerd door de Universiteit
Gent. Op basis van het literatuuronderzoek stellen we vast dat onderzoek over
therapieverwachtingen geen onbekend terrein is binnen de psychotherapie. Toch is de
mismatch tussen therapieverwachtingen en de toegewezen psychotherapie tot op heden een
oppervlakkig beschreven onderwerp. De bestaande onderzoeken zijn hoofdzakelijk
kwantitatief van aard waarbij de impact van cliëntverwachtingen op een bepaalde uitkomst
wordt onderzocht. Door het beperkt aantal onderzoeken zal deze masterproef zich verdiepen
in het verloop van een mismatch en zich hiervoor baseren op de volgende onderzoeksvraag:
'Hoe ervaren depressieve cliënten de mismatch tussen hun eigen therapieverwachtingen en de
therapie waaraan zij worden toegewezen?'. Aan de hand van deze vraag wordt geprobeerd om
het fenomeen mismatch ruimer te gaan bekijken en meer vat te krijgen op de ervaringen die
hiermee gepaard gaan. Op die manier wordt er geprobeerd om een minder enge visie te
hanteren die zich enkel richt op de uitkomst. Voor het onderzoek wordt er gebruik gemaakt
van kwalitatief onderzoek wat in het volgende hoofdstuk uitvoerig wordt besproken (Elliott,
Fischer & Rennie, 1999).
In het volgende hoofdstuk behandelen we de methodesectie die weergeeft hoe het
onderzoek zal worden uitgevoerd. De steekproef waarop we ons baseren, de procedure van
het onderzoek en de manier waarop de analyse wordt uitgevoerd, zullen om de beurt worden
besproken.
20
Methode
Steekproef
De steekproef van deze masterproef is gebaseerd op casusmateriaal dat afkomstig is
uit een grootschalig psychotherapie-onderzoek van de vakgroep psychoanalyse en
raadplegingspsychologie aan de UGent. Hieruit werd een steekproef opgesteld van zes
participanten waarbij er sprake was van een mismatch tussen hun therapieverwachtingen en
de toegewezen psychotherapie.
Om de beslissing over de aanwezigheid van een therapiemismatch te verantwoorden,
zullen we hieronder de geselecteerde participanten toelichten door hun procesverwachtingen
te koppelen aan de beschreven therapievormen uit de literatuurstudie. Per participant wordt
ook een fictieve naam, het geslacht, de leeftijdscategorie en de scholingsgraad meegedeeld
om op die manier een representatief beeld te scheppen van de steekproef. Omdat we
veronderstellen dat voorgaande ervaringen met psychotherapie de procesverwachtingen deels
beïnvloeden, wordt deze informatie ook gerapporteerd. Tot slot wordt alles schematisch
weergegeven in tabel 1 waarbij gebruik wordt gemaakt van de afkorting CGT voor cognitieve
gedragstherapie en PDT voor psychodynamische therapie.
Valerie is een vrouw van 35 tot 40 jaar oud met een universitair diploma. De cliënt
heeft ervaring met psychotherapie, maar het therapeutisch kader van de psycholoog wordt
door haar niet vermeld. In de psychotherapie die zij zal opstarten, wenst zij een doel of een
manier om haar beoogde resultaat te bereiken. Deze procesverwachting categoriseren we
binnen een directieve therapie, aangezien het doelgericht aanpakken van een bepaalde
problematiek met behulp van een specifieke methodiek overeenstemt met de werkwijze van
een cognitieve gedragstherapie (Knapp & Beck, 2008; van der Velden & van Dyck, 2010). De
participant wordt vervolgens toegewezen aan een psychodynamische therapie waardoor een
therapiematch wordt uitgesloten.
Johan is een man van 50 tot 55 jaar oud met een professioneel bachelor diploma. In
het interview wordt er niet gesproken over een vorige ervaring met psychotherapie. Toch
heeft de cliënt een duidelijke procesverwachting. Deze bestaat uit een therapie die middelen
aanreikt waarmee hij zijn specifieke problemen kan aanpakken. Deze aanpak stemt overeen
met de actiegericht cognitieve gedragstherapie die werkt rond concrete doelen door onder
meer nieuwe vaardigheden aan te leren (Knapp & Beck, 2008). Deze middelen behoren echter
21
niet tot de werkwijze van de psychodynamische therapie waaraan hij wordt toegekend
(Shedler, 2010).
Stefaan is een man van 45 tot 50 jaar oud met een universitair diploma. In het
verleden volgde hij psychotherapie bij twee verschillende psychologen en verbleef hij reeds
een keer binnen een opnamecontext. Het therapeutisch kader, waarbinnen hij psychotherapie
genoot, werd niet vermeld. Echter vermoeden we dat er tijdens de opname eerder directief
gewerkt werd aangezien zijn problemen toen grondig werden aangepakt, hij grenzen leerde
stellen en hem manieren werden aangereikt om door het leven te gaan. Deze directieve
werkwijze kenmerkt grotendeels zijn procesverwachtingen. De participant verkiest een
therapie waarin bepaalde thema's diepgaand worden aangekaart om vervolgens hiermee
gericht aan de slag te gaan en samen met de therapeut op zoek te gaan naar oplossingen. Het
aanbod van een cognitieve gedragstherapie zou een invulling kunnen geven aan deze
verwachtingen omdat deze sturende therapeut de cliënt zou begeleiden bij het verdiepen in
belangrijke onderwerpen en vervolgens aanwijzingen kan geven voor een geschikte aanpak
(Knapp & Beck, 2008; van der Velden & van Dyck, 2010). Toch heeft de participant dit aanbod
niet gekregen omwille van zijn deelname aan de psychodynamische therapie.
Hans is een man van 40 tot 45 jaar oud met een professioneel bachelor diploma.
Psychotherapie is hem niet onbekend. We weten niet exact met welke therapeutische
stroming hij ervaring heeft, maar hij vertelt dat er tijdens de sessies alleen gepraat werd en de
therapeut geen aanwijzingen gaf over hoe iets moest aangepakt worden. Daarom
veronderstellen wij dat dit mogelijks over een niet-directieve therapie ging. In tegenstelling tot
de vorige therapie verwacht de cliënt een therapeut die aangeeft wat en hoe hij iets moet
uitvoeren, iemand die meer zijn hand vasthoudt. Deze elementen vinden we terug in een
directieve cognitieve gedragstherapie vanwege de aanwijzingen die deze therapeut geeft
binnen een actie- en veranderingsgerichte therapie (Knapp & Beck, 2008; van der Velden &
van Dyck, 2010). Door de toewijzing aan de psychodynamische therapie weerhouden we bij
deze participanten een therapiemismatch.
Bertrand is een man van 50 tot 55 jaar oud met een universitair diploma. In het
verleden ging de participant in therapie bij zowel een psychoanalyticus als bij een cognitieve
gedragstherapeut. In het psychotherapie-onderzoek kwam deze man terecht in een cognitieve
gedragstherapie wat niet compatibel is met zijn niet-directieve therapievoorkeur. Zo verwacht
de participant twijfels en levensvragen te bespreken, zichzelf te kunnen blootgeven en een
22
therapeut die naast het onbevooroordeeld luisteren de zaken mee op een rij zet. Enerzijds
wenst hij dat de therapeut voornamelijk empathisch luistert en niet veel interfereert,
anderzijds hecht hij belang aan het vrijuit spreken om vervolgens bepaalde thema's uit te
klaren. Dit kunnen we kaderen binnen de aanpak van een niet-directieve psychodynamische
therapie (Cuijpers et al., 2012; Shedler, 2010).
Bruno is een man van 50 tot 55 jaar oud met een universitair diploma. De cliënt heeft
een eenmalige ervaring met psychotherapie, meer bepaald een praattherapie bij een
psychiater. Tijdens het interview formuleert de cliënt geen expliciete verwachtingen omtrent
de werkwijze van de therapie. Hij wenst wel een therapie waarin hetgeen dat innerlijk botst
tot uiting kan komen om zo zichzelf te leren aanvaarden en een beeld te krijgen over de
mogelijke oorzaken. De cliënt lijkt op het eerste zicht geen sturende werkwijze te suggereren,
maar eerder te opteren voor een inzichtgevende therapie waarbij de cliënt innerlijke thema's
kan exploreren en uiten. Deze omschrijving stemt overeen met hetgeen de psychodynamische
therapie vooropstelt (Shedler, 2010), maar niet met de cognitieve gedragstherapie die hij zal
doorlopen.
Samengevat zijn de zes participanten van deze masterproef Belgen tussen 35 en 55
jaar oud die kampen met depressieve klachten. Een daarvan is een vrouwelijke cliënte en vijf
hebben reeds ervaring met psychotherapie. Daarnaast studeerden twee deelnemers af in het
hoger onderwijs en de overige deelnemers in het universitair onderwijs. Tot slot hebben vier
cliënten een mismatch met een psychodynamische therapie en twee cliënten een mismatch
met een cognitieve gedragstherapie.
23
Tabel 1
Overzicht van de therapiemismatch en persoonlijke gegevens
Procedure
Alvorens de selectieprocedure van deze masterproef wordt besproken, wordt het
rekruteringsprotocol van het psychotherapie-onderzoek toegelicht.
In dit onderzoek werden participanten gerekruteerd via berichtgeving in de sociale
media, posters, flyers en online advertenties. Ook via contact met de dokters en de
depressiekliniek van het UZ Gent werd het psychotherapie-onderzoek verspreid. De
onderzoekers waren op zoek naar volwassenen tussen de 18 en 65 jaar oud die te kampen
hadden met depressieklachten en een vraag naar psychotherapie koesterden. Participanten
die zich aanmeldden voor een deelname aan het onderzoek, werden aan de hand van de DSM-
IV en de Hamilton gescreend. Op basis van deze screening werd bepaald of zij al dan niet in
aanmerking kwamen voor een depressieve episode.
Naam Leeftijd
Type
Onderwijs
Ervaring met
psychotherapie?
Welke stroming?
Proces-
verwachting
Toegewezen
psychotherapie
Valerie 35j - 40j Universitair Ja
Onbekend CGT PDT
Johan 50j - 55j Hoger Neen
CGT PDT
Stefaan 45j - 50j Universitair Ja
Directief CGT PDT
Hans 40j - 45j Hoger Ja
Niet-directief CGT PDT
Bertrand 50j - 55j Universitair
Ja
Psychoanalyse
CGT
PDT CGT
Bruno 50j - 55j Universitair Ja
Praattherapie PDT CGT
24
In het psychotherapie-onderzoek werden de participanten willekeurig toegewezen aan
een therapie. Dit zorgde ervoor dat sommige deelnemers in een therapie terecht kwamen die
niet overeenstemde met hun cliëntverwachtingen. Vanuit ethische overwegingen werden
participanten met uitgesproken therapieverwachtingen uit het onderzoek geweerd aangezien
het ethisch incorrect zou zijn om hen toe te wijzen aan een ongewilde therapie. Zij die
deelnamen aan het onderzoek moesten bereid zijn om de therapie te volgen waaraan zij
werden toegewezen, wat niet wil zeggen dat sommige deelnemers geen lichte voorkeur erop
na hielden. Het is in deze mismatch dat we geïnteresseerd zijn bij het selecteren van casussen
uit de gehele dataverzameling. Nu zullen we verder gaan met het toelichten van de
selectieprocedure van onze studie.
Uit een willekeurige selectie van 17 participanten werd er enerzijds gekeken naar de
procesverwachtingen die zij rapporteerden in het intake interview en anderzijds naar het type
therapie waaraan ze werden toegewezen. Wanneer deze twee elementen niet
overeenstemden, werd de participant opgenomen in deze masterproef. In totaal werden zes
cliënten weerhouden omwille van hun therapiemismatch.
Zoals de onderzoeksvraag aangeeft, zijn we geïnteresseerd in de ervaringen van de
cliënten van deze therapiemismatch. Voor deze gegevens baseren we ons op twee
semigestructureerde interviews die in het psychotherapie-onderzoek werden afgenomen.
Deze zullen we in de volgende paragraaf uitvoerig bespreken. In totaal wordt er gebruik
gemaakt van drie interviews: het intake interview en een interview die zowel halverwege als
na het beëindigen van de therapie werd afgenomen. Zo werden zeventien interviews van
gemiddeld anderhalf uur opgenomen in deze studie. Merk op dat deze masterproef dus niet
uit achttien interviews bestaat. Dit komt door de afwezigheid van het tusseninterview van
Betrand aangezien hij de therapie vroegtijdig stopzette.
Tot slot dienen we een kanttekening te maken met betrekking tot de manier waarop
het protocol van de psychodynamische therapie in de praktijk werd gehanteerd. Zo blijkt dat
het opstellen van doelstellingen en het uitleggen van de therapiewerking door de therapeut
volgens de cliënten niet werden toegepast. Dit strookt echter niet met hetgeen in de
handleiding werd vooropgesteld (Luborsky, 2000). We concluderen dat de theorie en de
praktijk in deze therapie conditie niet volledig overeenstemt.
25
Materiaal
Zoals reeds werd vermeld, wordt de analyse van deze studie uitgevoerd op data
afkomstig uit drie semigestructureerde interviews. Het Clinical Diagnostic Interview (CDI) van
Drew Westen, die voorafgaand aan de therapie werd afgenomen, en een aangepaste versie
van het Client Change Interview (CCI) van Elliott, die zowel na acht therapiesessies als na het
beëindigen van de therapie werd afgenomen. Met de CDI proberen we een beeld te krijgen
van de therapieverwachtingen van de cliënt. Enkele vragen die hierbij van toepassing zijn, zijn
bijvoorbeeld 'Hoe kijk je op dit moment aan tegen de therapie?' en 'Wat zijn je huidige
verwachtingen omtrent de therapie?'. Via de aangepaste CCI wordt er gekeken hoe de cliënt
de therapie, die niet overeenstemt met zijn of haar verwachtingen, ervaart. 'Wat betekent de
therapie voor jou tot nu toe?' en 'Hoe voelt het om in therapie te zijn?' zijn onder andere
vragen die in de aangepaste CCI aan bod komen.
Data-analyse
Kwalitatief onderzoek. Om de CDI en de CCI te analyseren, wordt er beroep gedaan op
kwalitatieve onderzoeksmethoden. Vanuit de onderzoeksvraag 'Hoe ervaren depressieve
cliënten een mismatch tussen hun eigen therapieverwachtingen en de therapie waaraan zij
worden toegewezen?' wordt geprobeerd om het begrip mismatch open te trekken, te herzien
en verder te verrijken. Deze visie stemt overeen met het doel van kwalitatief onderzoek. Er
wordt geprobeerd om de ervaringen en handelingen van mensen, terwijl zij bepaalde situaties
tegenkomen, beleven of doormaken, te begrijpen en voor te stellen (Elliott et al., 1999).
Daarnaast is dit type onderzoek interessant om te gebruiken wanneer er bijvoorbeeld weinig
geweten is over de ervaringen van de cliënt in een context-specifieke setting (Strauss & Corbin,
1990; Golafshani, 2003). Ook dit sluit aan bij ons onderzoeksonderwerp aangezien de
ervaringen van cliënten over de mismatch een ongekend terrein is. Tot op heden beperken de
studies die zich toespitsen op een mismatch zich tot kwantitatief onderzoek zoals we in de
literatuurstudie hebben beschreven. In deze masterproef willen we de ervaringen van de cliënt
leren kennen zoals ze zich voordoen in de reële wereld. In onze studie is dit een echte
psychotherapie die niet wordt gemanipuleerd. Ook dat past binnen een kwalitatief onderzoek
(Golafshani, 2003). Een kwalitatief onderzoek is een type onderzoek waarbij de bevindingen
niet tot stand komen aan de hand van statistische procedures of andere manieren van
kwantificeren (Strauss & Corbin, 1990).
26
Thematische analyse. Een van de kwalitatieve onderzoeksmethode is de thematische
analyse. Deze analyse dient om thema's binnen de gehele dataset te identificeren, analyseren
en rapporteren (Braun & Clarke, 2006). Via deze thema's worden verschillende aspecten van
de ervaringen van de cliënten samengebracht, aangezien ze apart minder betekenen (Aronson,
1995). Een hoofdkenmerk van thematische analyse is de flexibiliteit die ermee gepaard gaat
bijvoorbeeld de vrijheid die de onderzoeker heeft bij het kiezen van een theoretisch kader. Net
door deze vrije invulling is het belangrijk dat we het theoretisch kader waarbinnen er gewerkt
wordt, uiteenzetten vooraleer er aan de thematische analyse wordt begonnen. Aangezien de
ervaringen van een cliënt bij een mismatch een onaangeraakt onderzoeksonderwerp is, wordt
er in deze masterproef op zoek gegaan naar wat deze ervaringen precies inhouden. De focus
ligt hierbij niet op hetgeen dat deze ervaringen tot stand brengen, aangezien we nog niet
weten wat deze ervaringen juist zijn. Daarom wordt geopteerd om een essentialistische of
realistische methode te gebruiken bij de thematische analyse. Deze methode geeft de
ervaringen, betekenis en realiteit van de participanten weer en verdiept zich verder niet op
hetgeen hierachter schuilgaat. Dit epistemologisch kader zal fungeren als een wegwijzer
doorheen de dataset (Braun & Clarke, 2006).
Naast het epistemologisch kader moeten volgens Braun & Clarke (2006) nog een
viertal zaken verduidelijkt worden zodat de thematisch analyse goed omkaderd is. Allereerst
moet er beschreven worden wat er in deze masterproef gezien wordt als een thema. Een
thema moet in ieder geval data omvatten die relevant is voor onze onderzoeksvraag.
Aangezien het onderzoeksdomein eerder ongekend is en we graag zoveel mogelijk te weten
willen komen, hoeven dit geen grote allesomvattende thema's te zijn. In tegenstelling tot
kwantitatief onderzoek wordt er niet rigide omgegaan met de regels aangezien we zoveel
mogelijk informatie willen oppikken. Daarom wordt ervoor gekozen om de dataset rijk te
beschrijven in plaats van elk aspect in detail (Braun & Clarke, 2006). Ten tweede kiezen we
voor een inductieve analyse aangezien we niet over een theorie beschikken die ons een beeld
geeft over hoe cliënten een mismatch ervaren. Op die manier wordt er niet gewerkt met een
vooropgesteld coderingsschema waarbinnen de data moeten passen. Door deze data
gestuurde onderzoeksmethode zullen de thema's gekoppeld worden aan hetgeen in de
dataset wordt gevonden (Braun & Clarke, 2006). Als laatste wordt besloten om semantische
thema's te gebruiken en geen latente thema's. Door deze beslissing geven we weer wat de
cliënten hebben ervaren en niet hetgeen achter de ervaringen van de cliënten schuilgaat. De
27
dataset wordt met andere woorden op een meer oppervlakkige manier in de thema's
gerepresenteerd (Braun & Clarke, 2006).
De procedure van een thematische analyse kan opgedeeld worden in een
zesstappenplan. Deze stappen worden niet lineair doorgenomen aangezien de analyse een
constante slingerbeweging is doorheen de data en de zes stappen. In tegenstelling tot vele
statistische analyses is het schrijven van het verslag een deel van de analyse en wordt het dus
niet uitgesteld tot het einde (Braun & Clarke, 2006). Hieronder zullen we de stappen
beurtelings overlopen.
Stap een: allereerst wordt de data verzameld, beluisterd en getranscribeerd zoals
reeds werd beschreven (Aronson, 1995). Via het transcriberen maken we ons eigen met de
data en ontwikkelen we een aantal losse ideeën over mogelijke patronen die we kunnen
kaderen binnen onze onderzoeksvraag (Braun & Clarke, 2006).
Stap twee: daarna bekijken we welke data er past binnen die patronen die we
geobserveerd hebben (Aronson, 1995). Op die manier wordt de op zichzelf staande data
omgevormd tot codes. Via deze codes wordt de data gestructureerd in betekenisvolle
fragmenten die verwijzen naar interessante kenmerken in ons casusmateriaal (Braun & Clarke,
2006).
Stap drie: vervolgens worden gerelateerde patronen met elkaar samengebracht en
opgedeeld in subthema's. Deze subthema's moeten het makkelijker maken om patronen in de
data te zien (Aronson, 1995). Braun & Clarke (2006) spreken eerst over allesomvattende
thema's die de codes samenvatten om vervolgens onder te verdelen in hoofdthema's,
subthema's en een restgroep van codes die nergens aan gekoppeld konden worden.
Stap vier: deze stap wordt niet beschreven in het artikel van Aronson (1995). Hier
worden de thema's herzien en verfijnd. De thema's die we onvoldoende kunnen onderbouwen
met ons casusmateriaal worden nagekeken. Sommige thema's worden samengevoegd tot een
overkoepelend thema of opgesplitst tot twee op zichzelf staande thema's. Tijdens deze stap
moeten we ons bewust zijn dat het geen nut heeft om thema's te blijven bijschaven indien het
geen bijkomende waarde heeft voor onze analyse (Braun & Clarke, 2006).
28
Stap vijf: nadat de thema's zijn uitgekozen, stelt Aronson (1995) voor om valide
argumenten te formuleren voor onze keuze van de thema's. Hiervoor kan er gerefereerd
worden naar de literatuur, maar aangezien er geen eenduidige literatuur werd gevonden
omtrent de mismatch ervaringen van een cliënt, zullen we ons voornamelijk op de data zelf
moeten richten. Braun & Clarke (2006) stellen voor om in deze voorlaatste stap de thema's op
een begrijpelijke manier te definiëren en te benoemen.
Stap zes: op het einde vormen we een verhaal waardoor de lezer het proces, de
bevindingen en de motivatie van waaruit deze masterproef werd uiteengezet, begrijpt
(Aronson, 1995). De grote hoeveelheid data wordt aan de hand van de uitgewerkte thema's op
een transparante manier geformuleerd (Braun & Clarke, 2006).
Kwaliteitscontrole. Net als in kwantitatief onderzoek hecht kwalitatief onderzoek
belang aan de kwaliteit van hun waarnemingen en beslissingen (Philipsen & Vernooij-Dassen,
2004). Betrouwbaarheid en validiteit zijn twee constructen die voornamelijk worden toegepast
bij de kwaliteitscontrole van een kwantitatief onderzoek (Golafshani, 2003). Ook in kwalitatief
onderzoek zijn dit geen ongekende begrippen om de kwaliteit van een studie mee te
beoordelen, maar doordat de doelstellingen en de aard van het onderzoek anders zijn, worden
deze begrippen op een andere manier gehanteerd. In kwalitatief onderzoek omvat de term
betrouwbaarheid het afwezig zijn of het minimaliseren van toevallige vertekeningen in de
studie en geeft het aan hoe adequaat het onderzoek werd uitgevoerd (Plochg & van Zwieten,
2007). Stiles (1993) omschrijft dit concept ook als de betrouwbaarheid van observaties of data.
Om dit kwaliteitscriterium in deze masterproef te waarborgen, is transparantie van belang. Dit
wordt bewerkstelligd aan de hand van een rijke beschrijving van de onderzoeksopzet en de
analyse zoals hierboven reeds werd beschreven. Op die manier kunnen de lezers duidelijk
volgen hoe de selectieprocedure is verlopen en waarom bepaalde stappen gemaakt worden
tijdens de analyse. Bovendien is het belangrijk dat de lezers zich zo goed mogelijk kunnen
inleven in de ervaringen van de cliënten en vanuit een kritische houding de interpretaties van
de onderzoeker beoordelen. Dit gebeurt door een gedetailleerde beschrijving te geven van de
empirische gegevens in de vorm van een citaat waarop de bevindingen in dit onderzoek
gebaseerd zijn (Creswell & Miller, 2000; Plochg & van Zwieten, 2007).
29
Daarnaast hebben we nog het andere begrip validiteit dat door een kwalitatief
onderzoeker op een andere manier wordt geïnterpreteerd. Het begrip refereert naar het
minimaliseren of het afwezig zijn van systematische vertekeningen in het onderzoek en vertelt
iets over een geschikte opzet van het onderzoek (Plochg & van Zwieten, 2007). Daarvoor
gebruikt Stiles (1993) opnieuw het concept betrouwbaarheid van interpretaties of conclusies
die in het onderzoek worden geformuleerd. Een veel besproken procedure in de literatuur om
tot geloofwaardige interpretaties te komen, is het gebruikmaken van triangulatie. Deze
methode zorgt ervoor dat de onderzoeker in deze masterproef verschillende gezichtspunten
hanteert om de verschillende stappen van het analyseproces te verifiëren. Voor het gehele
proces werd beroep gedaan op de begeleidster van deze masterproef die vertrouwd is met
kwalitatief onderzoek. Vanaf het opstellen van subthema's en hoofdthema's vonden
regelmatig intervisiemomenten plaats met verschillende personen. Zo werd er beroep gedaan
op drie masterproefstudenten uit de klinische psychologie. Twee van hen maakten eveneens
gebruik van de data uit het psychotherapie-onderzoek voor hun onderzoeksvraag. De andere
psychologiestudente schreef haar thesis binnen de vakgroep experimenteel-klinische en
gezondheidspsychologie. Naast deze studenten waren er ook intervisiemomenten met twee
sociaal werkers die ervaring hebben met dit type onderzoek (Plochg & van Zwieten, 2007).
Uiteindelijke werden de thema's zodanig geformuleerd zodat al deze personen zich hierin
konden vinden (Stiles, 1993).
Tot slot fungeert een kwalitatief onderzoeker zelf als onderzoeksinstrument met als
gevolg dat een persoonlijke bijdrage van de onderzoeker bij het formuleren van de
bevindingen niet is uitgesloten. Om vertekening in deze studie te minimaliseren en de beleving
van de cliënten zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen zoals het in de realiteit zich
voordoet, moet er in het onderzoek naar reflexieve objectiviteit gestreefd worden (Kvale,
1995; Plochg & van Zwieten, 2007). Zo is de onderzoeker van deze studie een masterstudent
klinische psychologie aan de UGent bij wie de praktijkervaring beperkt is tot een klinische
stage van zes maanden bij volwassen cliënten met diverse psychische en psychosociale
moeilijkheden. Naar haar aanvoelen is haar kennis over cliëntverwachtingen beperkt tot
hetgeen zij in haar studies geleerd heeft over het placebo-effect en de common factors. Op
basis daarvan is zij zich ervan bewust dat cliëntverwachtingen een niet te onderschatten
ingrediënt is in de therapie, maar niet als een allesbepalend factor dient geïnterpreteerd te
worden. Zijzelf wenst met een open blik te kijken naar de data uit het psychotherapie-
onderzoek en laat hierbij alle mogelijke denkpistes open.
30
Samengevat steunt de kwaliteitscontrole van deze masterproef op het gebruik van
triangulatie, reflexieve objectiviteit en een uitgebreide beschrijving van zowel de data als de
uitvoering van het onderzoek.
In het volgende hoofdstuk belichten we de bevindingen van deze studie. De bespreking
gebeurt aan de hand van hoofd- en subthema's die uit de data-analyse zijn tot stand gekomen.
31
Resultaten
De ervaring van de therapiemismatch werd in deze masterproef bestudeerd bij zes
depressieve cliënten door gebruik te maken van een thematische analyse. Uit deze analyse
vloeien in totaal vier hoofdthema's met bijhorende subthema's. In het eerste thema worden
de verwachtingen van de cliënten uiteengezet. De focus ligt hierbij op de verwachtingen over
de werkwijze van de therapie en de rol van de therapeut. De verwachtingen die de cliënten
formuleerden over wat zij wensen te bereiken in de therapie, laten wij in dit thema
achterwege aangezien dit minder relevant is voor onze onderzoeksvraag. Hoe de participanten
deze therapiemismatch ervaren, wordt in het volgende thema uit de doeken gedaan. Daarna
spitsten we ons toe op hun belevenissen met de therapeut. Ten slotte beschrijven we in het
vierde thema de verschillende beweegredenen van de cliënten om hun therapie al dan niet
voort te zetten.
Tabel 2
Overzicht hoofd- en subthema's
1. Wat is mijn verwachting?
Volgens mij is dit de beste vorm van therapie
ik wil sturing
ik wil ondersteuning
Ik weet wie ik nodig heb
Een sprong in het ongewisse
De vragenlijst doet iets met mijn idee over therapie
2. Mijn onverwachte therapie
Gehoopt, maar niet gekregen
Met deze therapie geraak ik er niet
Zeg ik wat ik wil?
Geen volledige tegenvaller
3. Mijn therapeut en ik
Therapeut en ikzelf passen niet bij elkaar
De therapeutische relatie is mijn buffer
Therapeut schiet tekort
4. Should I stay or should I go
Ik stop ermee
Ik zoek ergens anders hulp
Ik doe ermee voort
32
Thema 1: Wat is mijn verwachting?
De cliënten in ons onderzoek starten niet als een tabula rasa aan hun therapie:
deelnemers een hebben aantal ideeën over hoe een therapie hen zou kunnen helpen. Bij een
aantal participanten zijn deze verwachtingen gebaseerd op hun ervaring met de geestelijke
gezondheidszorg, maar ook de inhoud van de vragenlijsten uit het psychotherapie-onderzoek
speelt hierin een rol. Toch blijft het voor vele cliënten de werkwijze van de therapie een gok.
Volgens mij is dit de beste vorm van therapie. Het is niet mogelijk om de toekomst te
voorspellen, alsook niet door onze cliënten. Zij weten op voorhand niet wat zij de komende
periode zullen voorgeschoteld krijgen in hun therapie. Toch heeft elke cliënt een aantal
aspecten in gedachten die de hem of haar kunnen helpen in de therapie. Daarnaast stellen we
vast dat de cliënten die in het verleden hebben geproefd van psychotherapie, hun ervaringen
als referentiekader lijken te gebruiken bij het formuleren van een volgens hen zinvolle
therapie. Een voorbeeld hiervan is de negatieve ervaring die Hans heeft met zijn vorige
therapie die beperkt is tot het spreken. We vermoeden dat hij hierdoor meer dan alleen
spreken zal verwachten in de toekomstig therapie.
Sorry da 'k het zo moet beschrijven, ma 'k had ik altijd een uurke geklapt met iemand,
ma 'k heb der niets aan. (Hans)
In wat volgt zullen we dieper ingaan op de verschillende verwachtingen die de cliënten hebben
opgesomd. Bij deze bespreking maken wij een onderscheid tussen de personen die meer
sturing opteren en zij die enkel ondersteuning prefereren in hun therapie.
Ik wil sturing. Vier cliënten in onze studie verkiezen een therapie waarin zij kunnen
nagaan hoe hun probleem in elkaar zit om vervolgens te leren hoe zij hiermee moeten
omgaan.
Ik wil gewoon weten euhm euh, allez ja, waar ik voor moet opletten. Wat-wat gevaren
zouden kunnen zijn en-en-en-en hoe die zo een beetje te omzeilen of hoe dat we op
euh, ja zo een beetje euh anticiperen ja. (Johan)
Daarom stellen zij voor om in de therapie doelstellingen te formuleren. Zij veronderstellen
hierdoor op een gerichte en aangepaste manier aan de slag te kunnen gaan.
33
Dus zijn dan doelstellingen belangrijk? Ik denk het. Als we daar ergens zoeken naar een
oplossing, denk ik dat we een bepaald plan moeten hebben en als ik geen plan heb, ga
ik waarschijnlijk ook nergens eindigen. (Hans)
Het onderwerp van 'definiëren van werkpunten' toch wel eens bekijken omda- dat lijkt,
voor mijn geval toch doeltreffender dan gewoon een gesprekspartner hebben.
(Stefaan)
Bij de aanpak wensen zij gebruik te maken van concrete methodieken die zij in de therapie
gaan inoefenen en vervolgens gaan toepassen in hun dagelijkse leven. We zouden het kunnen
omschrijven als een doe-therapie.
Hoe kan ik bij mijzelf herkennen wanneer ik dat doe? En hoe kan ik mijzelf daar op
voorbereiden dat ik dan toch mij anders gedraag op die momenten dat die weerstand
voorkomt? Of hoe kan ik signalen bij mijzelf zien? Allez, dat soort dingen bedoel ik met
tool. Hoe kan ik, ja situaties waarin ik verzeild geraak, proberen vermijden door aan
mijzelf te werken? (Valerie)
'k Hoop dat 'k een aantal (pauze) middelen euh aangereikt zou kunnen worden om-om-
om euh bepaalde van mijn problematieken euhm (pauze) euh te lijf te gaan of-of euh
ja, te lijf te gaan eigenlijk. (Johan)
A-als ze mij dan vraagt van “Kijk, zijn er op dat vlak dingen gebeurd? Heb je moeten
neen zeggen naar mensen?” "Ja." “En hoe is da gegaan? En wat ging er niet?”. Dat lijkt
me wel bijna, dat lijkt me meer zo een training op da vlak euhm en da kan ik wel
gebruiken. (Stefaan)
Daarnaast verwachten zij dat de therapeut een actieve metgezel is in de zoektocht naar
oplossingen.
Het geeft mij een heel goed gevoel als ik iemand heb, het was toen Francine [therapeut
uit voorgaande opname], die u in zijn geheel bekijkt en zoekt naar problemen om op te
lossen. (Stefaan)
Bovendien verlangen de cliënten een sturende therapeut die hen af en toe aanwijzingen geeft
hoe zij met bepaalde gevoelens, gedachten of situaties kunnen omgaan.
34
Wel ‘k-‘k vermoed dat de punten die-die we aang-, allez, besproken hebben. Van dat-
dat als daar zou op gewerkt worden he, da jij mij sturing zou mogen geven, dat ’k daar
echt wel iets zou kunnen mee doen. (Stefaan)
Dus verwachting (pauze), een handje vasthouden, ja. In beperkte mate is dat leuk. In
beperkte mate is dat leuk. Da ’s dan wat richting geven. (Hans)
En ik sta altijd open voor suggestie. Dus iedereen die mij iets wil uitleggen, dingen dat
je zegt: "Je moet dat doen daarom en daarom en daarom". (Hans)
Kortom, de rode draad die we lijken waar te nemen in hun therapieverwachtingen is het
vertoeven in een sturende therapie waarin hun problemen concreet worden aangepakt.
Daarenboven is de therapievorm die Stefaan en Hans beschrijven mogelijks geïnspireerd op de
methode die zij hebben ervaren in een vorige therapie. Zo zien we dat Hans graag een
therapeut wilt die hem wat sturing geeft en zegt wat hij kan doen. Deze kenmerken die voor
hem in de vorige therapie afwezig waren, schijn kenmerken e zijn die hij in de komende
therapie als noodzakelijk beschouwt om verandering bij hem te bewerkstelligen.
"Ja, maar ge weet wa dat de moet doen. Waarom doet de't dan nie?". Dan dacht ik
van: "Ja, 't is daarvoor niet dat 'k bij u kom.", maar allee. 't Is nie om dat te horen, da-
dat de weet wat dat de moet doen, da-da-da-da. Nee help-help mij! Da 's de vraag he.
(Hans)
In tegenstelling tot Hans was Stefaans vorige therapeut "goud waard". Aangezien de werkwijze
van zijn therapeut heeft geholpen tijdens zijn opname, kan het zijn dat hij in de volgende
therapie dezelfde verwachtingen stelt. Naast het oplossen van zijn problemen, ging hij ook
actief aan de slag in de therapeutische gesprekken.
Ik voelde me echt wel gigantisch veel beter met een aantal andere manieren van leven
die mij aangeleerd werden [in de opname]. (Stefaan)
Ze [therapeut uit vorige opname] heeft me daar ook huiswerk gegeven. ‘k Moest zo
mijn eigen levensmuseum maken, maar da was eerder een-een handvat om dan een
gesprek aan euh op te hangen. (Stefaan)
35
We kunnen niet met zekerheid zeggen dat hun huidige ideeën over therapie het gevolg zijn
van hun vorige ervaring met therapie, aangezien de cliënten dit zelf niet expliciet benoemen.
Toch kan er vermoed worden dat hun ervaringen de huidige verwachtingen beïnvloeden.
Ik wil ondersteuning. De minderheid van de participanten, Bruno en Bertrand, hopen
terecht te komen in een meer ondersteunende therapie. Daarbij draait het niet zozeer over
het concreet aanpakken van specifieke werkpunten, maar ligt de focus meer op het
bespreekbaar maken van ruimere, maar minder tastbare thema's.
Ik weet ook niet of ik die job wil. Andere mensen zijn zeker extatisch als ze een job
hebben na 2 jaar werkloos, maar ik heb zoiets van: "Ik moet nu elke dag op een
bepaalde uur ergens zijn (pauze). Ik wil daar niet zijn eigenlijk. Waarom doe ik het
dan?" Er zijn andere vragen gekomen. Stemming is veranderd (pauze), maar verbeterd
da zou ik nu niet direct zetten. En gevoel naar nergens naar toe gaan in mijn leven, is
ook gebleven (pauze). Ja, wat is de verwachting (lange pauze)? Dat bespreekbaar
maken zeker? (Bertrand)
Kan aanvaarden da- dat ik Bruno ben en dat ik (pauze) ja (pauze) gewoon (pauze)
content ben met wie ik ben, wat ik ben. (Bruno)
Zij wensen uitgebreid stil te staan bij deze thema's, om hierover te reflecteren en zo goed
mogelijk uit te spitten. Aangezien dit facet ontbrak in de cognitieve gedragstherapie die
Betrand vroeger heeft gevolgd, is het mogelijk dat hij in zijn aanstaande therapie een meer
diepgaande bespreking van persoonlijke thema's prefereert.
Mijn eerlijk gevoel is dat dat aan de oppervlakte bleef. Dat ging over die leeftijd.
(Bertrand)
Als Bruno zichzelf wenst te accepteren, impliceert dit hoogstwaarschijnlijk dat hij bij zichzelf als
persoon dient stil te staan. Hij formuleert evenwel niet expliciet op welke manier hij in de
therapie tot dat resultaat wenst te komen. Toen Bruno in praattherapie was bij een psychiater,
had hij wel een goede ervaring met het toepassen van zelfobservatie. Dit kan eventueel een
deel uitmaken van zijn nieuwe therapieverwachtingen.
36
Bruno: Dat heeft me wel toegestaan, allez, om inderdaad binnen m’n eigen ook een
aantal zaken te beginnen, ja (pauze) observeren zonder daarom aan-aan-aan (lacht)
zelftherapie te willen doen.
Interviewer: Hmm, dus dat heeft, da ’s wel goed geweest, dat was een goede ervaring,
die (pauze)?
Bruno: Ja, dat wel.
Daarnaast lijken zij het spreken op zich te beschouwen als een belangrijk gegeven in de
therapie. Het feit dat zij bij iemand terecht kunnen om hetgeen hen bezighoudt uit de doeken
te doen, schijnt voor hen veel te betekenen.
Je voelt u beter als er iemand om de 14 dagen naar u luistert onvermijdelijk eum
(pauze) en da ebt weg als je die niet meer ziet (pauze). Dus ik denk gewoon dat ik
iemand nodig heb om te luisteren omdat ik bij mijn vrienden moeilijk mezelf blootgeef.
(Bertrand)
Zoals hierboven werd weergegeven, heeft Bruno ervaring met praattherapie bij een
psychiater. In het interview vertelt Bruno niet wat het spreken op zich voor hem heeft
betekend, maar het kan zijn dat de werkwijze van die therapie deel zal uitmaken van zijn
verwachtingen over de therapie die hem te wachten staat.
Uiteindelijk hopen zij op die manier meer inzicht te krijgen in de thema's die hen bezighouden,
wat eventueel een emotionele ontlading bij hen zou kunnen teweegbrengen.
Iemand die helpt om alles terug op een rijtje te zetten. (Bertrand)
Ik hoop (pauze) dat eindelijk euh door die therapie, dat ergens (pauze) zoals ik zei, dat-
dat-dat-dat-dat stopselke eindelijk losgetrokken wordt en wat dat er (pauze) hier al
(pauze) bijna. Ja, hoe moet ik het zeggen? Bijna 50 jaar hier vanbinnen aan het botsen
is, dat het er (pauze) eindelijk uitkomt (pauze). Dat er dat gevoel van. Hoe moet ik het
zeggen? Een-een-een (lange pauze) een-een-een puist die ni- maar niet openbarst
(lange pauze). Van (pauze) dat (pauze) ja, dat het er eindelijk allemaal uitkomt. (Bruno)
Samengevat, we vermoeden dat deze twee cliënten een therapie opteren waarin de therapeut
hen ondersteunt bij het reflecteren over moeilijke onderwerpen. Het lijkt erop dat zij op deze
manier hopen inzicht te krijgen in de verschillende thema's die hen bezighouden.
37
Net zoals bij de groep die een sturende therapie verkiezen, kan ook bij deze groep
gesuggereerd worden dat hun ervaringen met psychotherapie niet volledig losstaan van hun
verwachtingen. Bertrand vertelt tijdens het interview dat hij op jonge leeftijd heeft
kennisgemaakt met de klassieke vorm van psychoanalyse.
Bovendien was dat echt wel de-de hele orthodoxe kuur euh. Op de sofa liggen met de
therapeut achter u. Vier-vier keer per week, ja ja. Euhm en vooral een heel zwijgzame
man die af en toe kuchte. (Bertrand)
Die [psychoanalyticus] betekende veel voor mij hoor (...) maar als je iemand 4 keer per
week ziet (pauze) allez ni zien, is wel belangrijk natuurlijk. (Bruno)
Door het plots overlijden van zijn psychotherapeut en omwille van zijn twijfels omtrent het
wetenschappelijk niveau, heeft Bertrand een "haat-liefde verhouding" met dit soort therapie
opgebouwd. Toch erkent hij dat deze vorm van therapie voor hem "de beste therapie" is.
Ik weet wie ik nodig heb. Naast de vormgeving van de therapie, drukken drie cliënten
hun voorkeur uit over de persoon die zij zullen aantreffen in de therapie. Elk van hen legt een
andere nadruk op de benodigde kenmerken van hun therapeut. Bij de ene participant is dit
beperkt tot één kenmerk, terwijl een andere een resem aan karakteristieken kan vernoemen.
Dit laatste is het geval bij Valerie. Na een negatieve ervaring bij haar vorige psycholoog bij wie
"dat gesprek niet goed voelde" heeft zij een duidelijk beeld over het type therapeut met wie zij
niet meer in zee wenst te gaan. Welke kenmerken Valerie wel bij haar therapeut wenst aan te
treffen, heeft zij in de interviews nauwelijks vermeld. De karakteristieken die we hieronder
zullen bespreken, zijn met andere woorden veronderstellingen op basis van de elementen die
zij bij haar vorige therapeut negatief heeft ervaren. Eerst en vooral vermoeden wij dat Valerie
graag een connectie wil voelen met de persoon aan wie zij de komende periode haar
persoonlijk verhaal zal brengen.
Ik ben na mijn scheiding ene keer naar, ’n psycholoog geweest. Eum (pauze) ma da
werkte nie, allez da klikte nie. (Valerie)
Daarnaast lijkt zij een therapeut te verwachten die oprecht geïnteresseerd is in de gesprekken
die zij met hem voert.
38
En, ‘k had ook nie ’t gevoel dat die aan ’t luisteren was, hij was vaak met zijn GSM bezig
en (pauze) allez, van u heb ik bijvoorbeeld ’t gevoel da ge luistert naar mij. Da had ik
toen niet. (Valerie)
Een goede verstandhouding met de therapeut, zich begrepen voelen en de kans krijgen om
zelf haar keuzes te maken, lijken belangrijke aspecten die zij graag bij haar toekomstige
therapeut wenst te ervaren.
Die persoon [haar vorige therapeut] heeft het ook zeer hard over haarzelf gehad: "En
toen dat ik en toen dat en toen dat". En vergelijk alles wat ik zei met hoe dat zij dat had
ervaren. Terwijl dat voor mij niet dezelfde ervaring was. (Valerie)
Denk dat het moeilijkste voor mij daar was dat haar conclusie [van haar vorige
therapeut] na vijf minuten al gemaakt was. Van: "Je moet stoppen met uw job, het kan
daar niet meer voort.". En voor mij was dat zeker toen absoluut alles behalve hetgeen
ik nodig had. Iemand die tegen mij zei wat ik moest doen en dat het onoverkomelijk
was. (Valerie)
Zoals in het subthema 'Ik wil ondersteuning' werd vermeld, is het voor Bertrand zinvol om een
therapeut te hebben bij wie hij regelmatig, zonder schaamte, kan ventileren. Ook nu is dit één
van zijn voorwaarden voor zijn toekomstige, ondersteunende therapeut. Daarnaast wil
Bertrand, net als Valerie, een "gesprek met een begrijpend iemand".
Ik denk gewoon dat ik iemand nodig heb om te luisteren omdat ik bij mijn vrienden
moeilijk mezelf blootgeef. Dus iemand die eens mijn verhaal aanhoort (pauze) waarvan
ge toch moocht van hopen dat die u niet beoordeelt. (Bertrand)
Gewoon misschien wat troost in plaats van therapie. Een gesprekspartner meer dan
euhm dan een therapeut die doelen euh voorop stelt. (Bertrand)
39
Naast een aantal therapeutische vaardigheden, geniet een oudere therapeut zijn voorkeur. Het
voelt voor hem enerzijds normaal aan en anderzijds "heeft leeftijd toch iets met autoriteit te
maken".
Ik denk me- met naarmate zelf ouder te worden dat je dat bij een-een geneesheer ook
wel hebt hoor. Euh maar dat zal wel fenomeen zijn dat iedereen heeft die ouder wordt.
Euh je begint te werken dan uw hulpverleners die jonger zijn dan jij. En dat 's- dat 's een
beetje gek, dat 's een beetje raar, maar dat is niet onoverkomelijk. (Bertrand)
Het lijkt erop dat een oudere therapeut voor hem een persoon impliceert met meer kennis,
mogelijks door het idee van meer ervaring, die het bovendien waard is om de rol van
therapeut uit te voeren. Deze veronderstelling leiden we af uit zijn verhaal over zijn
voorgaande therapeut uit een Centrum Geestelijke Gezondheidszorg. Bertrand volgde toen
therapie bij een oudere mannelijke gedragstherapeut aangezien de vrouwelijke therapeut bij
wie hij zou terecht komen arbeidsongeschikt was. Op die manier kreeg Bertrand onverwachts
een therapeut die gespecialiseerd is in het werken met laaggeschoolde cliënten. Hierdoor had
Betrand, als hooggeschoold persoon, twijfels over de capaciteiten van de mannelijke
therapeut.
Maar hij heeft dat kunnen overwinnen doordat die (korte pauze) relatie in-in goede zin
geëvolueerd is. Ik heb hem krediet gegeven en-en hij heeft dat- hij heeft getoond dat hij
dat waard was zal ik maar zeggen. (Bertrand)
Het feit dat deze therapeut Betrand heeft kunnen overtuigen van zijn capaciteiten tijdens de
therapie, kan er eventueel voor gezorgd hebben dat zijn idee over oudere hulpverleners op
deze manier werd bevestigd. Bertrand zal misschien meer vertrouwen hebben in zijn
toekomstige therapeut indien dit een oudere persoon is.
Een volgende criterium heeft te maken met het onderscheid tussen de relatie die de cliënten
hebben met hun therapeut en de relaties die ze onderhouden in hun dagdagelijkse leven. Voor
twee cliënten moet de therapeut zich "professioneel gedragen" (citaat Valerie) tijdens de
gesprekken, maar elk hebben zij hiervoor een verschillende reden. Stefaan lijkt op dit vlak
eerder professionele interventies vanuit de universiteit te verwachten, terwijl Valerie niet
beoogt om een vriendschapsband te hebben met haar therapeut.
40
Toen ik een telefoon had, dat gesprek [met een onderzoeker], dacht ik-ik zal echt wel
met professionelen te maken hebben. Die anderen zijn ook wel professioneel
[therapeuten buiten het onderzoek], maar die hebben ook een gezin te voeden, die
hangen af van uw komst. Of ik het ben of iemand anders dat maakt eigenlijk niet uit in
jullie motivatie plus ja het is unief. Ik denk toch een gereputeerde instantie. (Stefaan)
Ik vind niet dat mijn therapeut mijn vriend moet zijn of dat die mij graag moet hebben.
(Valerie)
We hebben bij een aantal participanten verwezen naar hoe hun verwachtingen worden
bepaald door de hulpverlening die zij vroeger hebben genoten. Bij Stefaan heeft de aanpak van
de therapeut uit zijn opnameperiode een diepe indruk bij hem nagelaten "en sindsdien ben ik
eigenlijk ja, vrij kritisch". De mogelijkheid bestaat dat hij vanuit dit kritische standpunt dezelfde
kenmerken en werkwijze wenst terug te vinden bij zijn volgende therapeut om van een goede
psycholoog te kunnen spreken.
Francine [therapeut tijdens zijn opname] dat was ja, dat was fenomenaal. Die
benoemde de dingen, euhm die ging voor niks achteruit euhm. Daar ging je soms al
wenend buiten, maar dat heb ik achteraf moeten leren. Dat waren de goeie sessies.
Dan was er iets geraakt (...) Da was voor mij euh goud waard. (Stefaan)
We besluiten dat de verwachting over hun aanstaande therapeut verschillende vormen kan
aannemen. Zowel de houding die de therapeut aanneemt, de uiterlijke kenmerken als de band
die zij opbouwen, iedere cliënt heeft zo zijn eigen invulling van zijn of haar gewenste
therapeut.
Een sprong in het ongewisse. Zoals we kunnen waarnemen, hebben de cliënten een
aantal ideeën over hetgeen hen mogelijks te wachten staat in de therapie. Toch blijft het voor
de meerderheid een sprong in het ongewisse.
41
Dat-dat zou willen zeggen dat je van ten voren al ergens zou geweten hebben wat dat
er, hoe het ging gaan of zo. En (korte pauze) dat was voor mij ook een-een-een
vraagteken. Euhm (korte pauze) ik wist niet precies wat ik er mocht van verwachten,
waar ik mij kon aan verwachten. Dus dat was ook ja euuuh een stuk een onbekende en
ja euh "go with the flow". (Bruno)
Zoals Bruno aangeeft, weten zij niet hoe de therapie zal verlopen. Het enige dat de
participanten met zekerheid weten, is dat zij in therapie gaan om geholpen te worden. Hoe dit
precies in zijn werk zal gaan in de therapie, is voor de meeste cliënten een vraagteken.
En wat mijn verwachtingen waren in 't begin (lange pauze)? Goh, ik-ik weet het niet
echt goed. Um, ik-ik wist alleen, dat 't hoog tijd werd dat ik inderdaad euh d- daar een
stuk hulp zocht. Euhm (pauze). En verwachtingen, ja (pauze)? Dat er hulp zou geboden
worden, ma (pauze) wélke vorm dat dat precies ging aannemen, dat wist ik niet.
(Bruno)
‘k Had wel verwachtingen hè, maar ‘k kon ze nie. Mijn verwachting was om-om euhm
uit de situatie te geraken, (ja) hoe dat da ging gebeuren daar had ik mij geen beeld van
gevormd. (Stefaan)
Euh, ‘k heb 't u daarnet al gezegd he da ‘k eigenlijk geen idee heb hoe-hoe- (lange
pauze) hoe da ’t mij zou kunnen helpen. (Valerie)
Kortom, voor de participanten werd het een ontdekkingstocht doorheen de vormgeving van de
therapie. Los van een aantal vermoedens is het voor hen evenzeer gissen wat hen te wachten
zal staan.
42
De vragenlijst doet iets met mijn idee over therapie. Tijdens het psychotherapie-
onderzoek moesten de participanten een aantal vragenlijsten invullen. Zo was er de
Werkalliantievragenlijst (WAV), een vragenlijst die de therapeutische alliantie meet, en de
Beck Inventory Depression Scale (BDI), een vragenlijst die depressieve symptomen meet. Vanaf
het vierde gesprek vullen zij, om de vier sessies, de WAV in samen met de BDI. Deze laatste
vragenlijst wordt door de participanten uit de cognitieve gedragstherapie eveneens voor elke
therapie sessie ingevuld. We zullen ons nu verder toespitsen op de WAV.
Deze vragenlijst stelt onder andere de volgende vragen aan de cliënt: "Mijn therapeut(e) en
ikzelf werken samen bij het bepalen van de doelstellingen voor mijn therapie" en "Mijn
therapeut(e) en ik werken naar de doelstellingen toe die we beiden goedkeuren.".
Aangezien de cliënten uit de psychodynamische therapie deze vragenlijst meermaals invullen,
worden zij herhaaldelijk geconfronteerd met vragen die naar hun aanvoelen moeilijk te
quoteren zijn. Zoals in de methodesectie werd beschreven, lijken deze doelstellingen afwezig
te zijn in dit type therapie.
Kijk doelstellingen, kijk er sta. Dat zijn zaken die ik mis (...) eigenlijk ondertussen
doelstellingen en zo, dat kwam eigenlijk niet echt euh aan bod. (Johan)
Dit schijnt bij hen een vermoeden te creëren dat de therapie in principe dient te werken
richting een aantal concrete doelstellingen, die zij normaal samen met de therapeut dienden
op te stellen. Vervolgens werd dit opgenomen in hun idee over de aanpak van de therapie.
Deze hypothese is gebaseerd op volgende vaststelling: vooraleer de therapie van start ging,
formuleerden ze geen verwachtingen over het gebruiken van doelstellingen in de therapie. Dit
in tegenstelling tot hun verwachtingen halverwege de therapie waar dit plots wel wordt
vernoemd.
Stefaan: ’t Is verraderlijk met die vragenlijsten natuurlijk die iets.
Interviewer: Ja, da ga iets induceren, hè?
Stefaan: (lacht) Ja ja, precies, dat-dat doet toch iets met je idee van hoe therapie zou
moeten zijn hè.
43
Persoonlijk vind ik dat zij da moe aanbrengen. Euhm (pauze) t- (korte pauze) ja nee, da
vind ik eigenlijk haar vakgebied. Euhm en ik-ik h-het is bij mij maar naar boven
gekomen toen ik de vragenlijst zag euhm dus ik- 't is eerder iets wat dat ‘k van haar
verwachtte. (Stefaan)
Daarnaast leggen een aantal deelnemers zelf een link tussen hun verwachtingen en de inhoud
van de WAV.
Nu de vragenlijsten suggereerden ’t een beetje. Wat ik wel mis, is het dat zetten van
doelstellingen en-en ‘t schrijven van-van-van-van methodes. (Stefaan)
Denk dat dat ook een van de vragen is die gesteld wordt van: "Wat wordt er
afgesproken over de doelstellingen van de sessie?" ofzo. Hij-hij zei wel op een bepaald
moment: "We hebben het nu efkes daarover gehad en ga ik nu ongeveer daarover
hebben.", maar zo echt een doel hebben wij niet echt bepaald in de sessies. (Valerie)
Euh, allez, ik zie dat genoeg, in-in-in de- in de vragenlijsten die ik soms naar jullie toe,
die ik soms rechtsreeks naar jullie op-op euhm euhm ja (pauze). Vind ik ja, der is niet
onmiddellijk een-een-een-een kader geschetst of-of een richting waar naartoe. (Johan)
Hieruit kunnen we afleiden dat volgens sommige cliënten de inhoud van de WAV een invloed
schijnt te hebben op hun verwachtingen over hoe de therapie in elkaar moet zitten. Deze
verwachtingen lijken sterker aanwezig te zijn eenmaal de cliënten opmerken dat deze
gesuggereerde facetten in hun therapie ontbreken.
Thema 2: Mijn Onverwachte Therapie
Doorheen de therapie merkten de participanten op dat het proces anders is verlopen dan zij
hadden verwacht. De verschillende elementen die de therapie omvatte, werden door de
cliënten elk op hun eigen manier ervaren. In dit thema tonen we aan dat de meerderheid van
de participanten moeite heeft met hun onverwachte therapie. Hierdoor twijfelen een aantal
cliënten om hun gewenste therapie te verduidelijken bij de therapeut. Toch wordt de therapie
niet door alle cliënten volledig afgewezen en lijken zij een aantal methodieken wel te
appreciëren.
44
Gehoopt, maar niet gekregen. Zowel bij aanvang als tijdens de therapie hebben de
cliënten een algemeen idee over hoe de therapie die hen kan helpen eruit zou zien. Tijdens
hun deelname ondervinden alle participanten dat de therapie waarin zij zijn beland, niet
overeenstemt met hetgeen zij in gedachten hebben.
Dit kan afgeleid worden uit het gemis die enkele cliënten ervaren door het ontbreken van de
gewenste facetten in hun therapie.
De tools bijvoorbeeld ja dat heb ik niet gekregen, maar dat zal waarschijnlijk ook aan
de vorm van de therapie gelegen hebben. (Valerie)
’t Is euhm ’t heeft een tijdje geduurd vooraleer ik euhm inzag dat ik er iets aan had
euhm. Of da we, dat er eigenlijk een plan was. Da was mij, allez, misschien was er
geen. Ik weet et nie. Ik ken ’t vak nie. Maar in ’t begin voelde ik mij nogal euh
dobberen, stuurloos. (Stefaan)
Dat heb ik gemist waarschijnlijk. Iemand die zegt van: "Je moet dat een keer proberen.
Of je moet daar een keer. Of heb je het al zo ne keer bekeken? Of heb je daar?". Dat
heb ik misschien gemist. (Hans)
Andere participanten zeggen uitdrukkelijk dat zij een andere manier van werken hadden
verwacht.
Moest ge van tevoren gevraagd hebben van: "Wat voor papieren ga je?", ik zou nooit
geweten hebben dat 'k die, laten we 't zo, die-die dagboeken als we 't zo kunnen
noemen euh dat 'k dat ging eum (pauze) bijhouden. (Bruno)
Ja ergens had ik wel gehoopt dat 'k andere dingen ging, wat meer praktische dingen
ging meekrijgen en euh en die heb ik niet meegekregen (...) Da 's een vorm van
verwachtingen. (Valerie)
Ik had gehoopt dat ik met huiswerk naar huis ging, maar ik heb geen huiswerk. Dat is
vervelend, hé. Ik ga niet met huiswerk naar huis. (Stefaan)
45
Bovendien stellen we over de verschillende interviews heen vast dat de verwachtingen van de
cliënten relatief constant bleven over de tijd heen. Het lijkt erop dat het afwezig zijn van hun
verwachte methodiek ervoor zorgt dat zij hun verwachtingen meer kracht bij zetten.
Ja der kan iets veranderd zijn, mijn verwachtingen zullen scherper kunnen staan op dit
moment. Ik denk op zich dat dat ook wel een beetje zo is. Alleen weet ik niet of dat ze
ingelost zullen worden. (Valerie)
Daarenboven hebben een aantal individuen het gevoel dat de therapie niet bij hen past.
Ik hou niet van "Het-het-het-het-het zal er wel allemaal uit komen en-en-en op die
manier ga je het zelf wel organiseren en ja.". Blijkbaar is dat niet mijn ding, hé. Daar ga
ik toch niet vanuit. (Hans)
Ik denk dat hij- zij zeer goed is voor, (korte pauze) dat klinkt nu heel blasé, huismoeders
met een burn-out, die kunnen zeker bij haar terecht. (Bertrand)
Er zijn ook participanten die beweren dat zij met een andere therapievorm een betere klik
kunnen hebben, aangezien deze meer lijkt overeen te stemmen met hun verwachtingen. Dit
kan ofwel de andere therapievorm zijn die in het psychotherapie-onderzoek wordt gebruikt
ofwel een volledig andere soort therapie zijn dan de twee therapieën uit het onderzoek.
Ik denk dat zo'n, allez volgens dat ik- dat ik het lees, is het [EMDR] toepasbaar denk ik
op mij. Euhm gaat het naar het schijnt ook heel snel of kan het heel snel gaan. En euhm
en (pauze) en levert het ook euh euh oplossingen euh euh op. (Johan)
46
Interviewer: De andere optie die er was geweest, was inderdaad een veel directievere
therapie. Een therapie die eigenlijk vanaf het begin veel meer gefocust was geweest
euhm hé op bepaalde gedragingen, op-op concrete situaties, euh huiswerk maken,
dergelijke zaken. Als ik dat zo schets, krijg je dan een beetje een indruk van ’t verschil
tussen die therapieën?
Stefaan: Euh als ge daarmee bedoelt dat je die vragenlijsten die ‘k hier heb ingevuld
wel zou gebruikt hebben, ja dan snap ik ’t verschil.
Interviewer: Hoe zou je? Hoe zou je dat, denk je, zou je, wat zou daarvan ge- gevonden
hebben denk je als je dat zo voorstelt?
Stefaan: Da was veel meer mijn verwachting die ‘k had.
Tot slot schijnt Betrand het idee te hebben dat een therapiematch enigszins afhangt van
hetgeen hij verwacht van de therapie. Daarom denkt hij dat de andere therapievorm uit het
psychotherapie-onderzoek een betere match was geweest aangezien dit meer zijn huidige
verwachtingen omvat.
Misschien euh dat me dat [psychodynamische therapie] wel beter zou gelegen hebben
(lange pauze). Maar (pauze) de vraag is dan wat je verwacht van een therapie.
Verwacht je binnen een min of meer overzienbare periode (korte pauze) concreet
resultaat? Bijvoorbeeld op vlak van stemming of de-de puntjes die we daar opgelijst
hebben (korte pauze). Misschien verwar ik dat wel met euhm een regelmatig gesprek
met een begrijpend iemand dat dan tot het eindige kan-kan blijven doorgaan hé. Maar
dit is waarschijnlijk niet wat-wat de meeste onder therapie verstaan. Maar misschien
dat ik dat wel zou kunnen, allez, dat ik daar wel iets zou kunnen aan hebben. (Bertrand)
Samengevat lijken we bij de cliënten uit dit onderzoek een gelijkaardige ervaring van de
mismatch waar te nemen. Zij ervaren dat de therapie hun verwachtingen niet inlost en dit
geldt voor het volledige therapeutische proces. Daardoor suggereren een aantal participanten
dat een andere soort therapie misschien beter bij hun verwachtingen had aangesloten.
47
Met deze therapie geraak ik er niet. Met uitzondering van Bruno, valt de onverwachte
werkwijze in de therapie niet in goede aarde bij de cliënten. Dat gaat voor sommigen gepaard
met frustratie en ontgoocheling.
Een aantal deelnemers hebben de indruk dat zij niet vooruitgaan met deze vorm van therapie.
Het zou kunnen dat deze cliënten het gevoel hebben dat zij enigszins aanmodderen in de
therapie en misschien liever aan de slag zouden willen gaan. Het idee dat er volgens hen meer
uit de therapie kan gehaald worden, maakt sommige deelnemers ongeduldig.
Het enige waar ik- waar ik heel erg in ontgoocheld ben euh, maar dat is natuurlijk
eigen aan de verschillende werkingwijzen waarschijnlijk en ik heb dat hiervoor ook al
denk ik aangehaald, dat is dat het allemaal zo traag gaat en-en-en dat ik mijn eigen
weinig of niet vooruit zie ga eigenlijk. (Johan)
En we zitten zo in de analysefase en die analysefase duurt gelijk nogal lang (lacht).
Maar euhm ja, ik weet ook niet of dat dat erg, allez, misschien komt dat gewoon ook
wel nooit. Misschien is het ook wel gewoon analyse. ( Valerie)
Sommigen stellen het nut van de gebruikte methode in vraag of hebben het gevoel dat zij voor
hetzelfde eveneens bij niet-therapeuten terecht konden. De therapie lijkt tekort te schieten
om voor hen van nut te zijn.
Er wordt heel vaag over gedaan. Ik hou niet zo van heel vaag en abstracts en. Ik hou
daar wel van om dat te zien, maar ge moet er mij niet in meetrekken. Het heeft, het
heeft geen. Ik denk niet dat het voor mij een meerwaarde heeft. (Hans)
Ik denk vrienden of-of goede vrienden kunnen u daar-daar ook wel euh (korte pauze)
kunnen-kunnen u daar ook wel, allez niet onmiddellijk helpen, maar ze zijn- ze zijn euh
(pauze) ze kunnen ook luisterend oor zijn uiteindelijk he. (Johan)
Ik kan wel elke week een klapke komen doen. Ik doe dat elke week op café ook. Dat
maakt niet uit hé. Het kost mij minder op café (pauze) en ik krijg er nog iets bij om te
drinken (lacht). (Hans)
48
Net als bij zijn vorige psycholoog heeft Hans het gevoel dat dit type therapie hem niet vooruit
helpt. Zelf formuleert hij verschillende hypotheses als mogelijke verklaring. Hij bedenkt dat de
beperkte vooruitgang ofwel aan zichzelf ligt ofwel het gevolg is van de placeboconditie van het
onderzoek waarin hij zich mogelijks bevindt. Zijn laatste hypothese is dat de therapie
onbewust iets bij hem teweegbrengt aangezien hij zich niet bewust is van een positieve
evolutie bij zichelf. We veronderstellen dat Hans erg verdeeld is over de reden van zijn gebrek
aan vooruitgang in zijn therapie.
Ik kan er geen- ik vind het moeilijk te bepalen of dat dat nuttig of niet nuttig is. Ik weet
het niet. Ik denk dat misschien sommige mensen dat wel merken. Ik heb momenteel het
gevoel niet. Het zal wel aan mij liggen. (Hans)
Ik zeg maar op een bepaalde moment denk ik dat ik een placebo-effect ben of zo. Ik
dacht van: "Dat doet mij niks wat dat ik hier moet doen.". (Hans)
Misschien gebeuren er onbewust allerhande dingen in mijn hoofd die ik niet besef. Ik
weet het niet, kan er niet op antwoorden. (Hans)
De cliënten in ons onderzoek formuleerden een aantal persoonlijke problemen die zij wensen
te veranderen doorheen de therapie. Met uitzondering van Bruno, rapporteren de cliënten
dat een aantal van deze vooropgestelde items negatief zijn geëvolueerd of onveranderd zijn
gebleven. Volgens sommige participanten zijn deze resultaten te wijten aan de werkwijze van
de therapie. Zo had Johan graag meer inzicht gekregen in zijn zelfmoordgedachten en geleerd
hoe hij met deze gedachten dient om te gaan. Volgens Johan werd zijn hulpvraag onvoldoende
aangepakt in de therapie.
"Wat is er eigenlijk gebeurd euh euhm en (pauze) waardoor kan het- kan het [zijn
zelfmoordgedachten] nog terugkomen? Of kan het- kan het weer de kop opsteken?".
En euh dat- (korte pauze) dat is eigenlijk nooit ter- nooit ter sprake gekomen. (Johan)
We hebben ook nooit euh nooi-nooit echt aangekaart van euh (korte pauze) hoe mij
daar [zijn zelfmoordgedachten] dan eventueel tegen te wapenen. (Johan)
49
We vermoeden dat deze ingesteldheid ervoor kan zorgen dat de negatieve gevoelens die de
deelnemers koesteren tegenover hun onverwachte therapie sterker worden.
In het eerste thema suggereerden we dat de verwachtingen van een aantal cliënten gevoed
worden door de inhoud van de WAV. Als we kijken naar hoe deze cliënten dit hebben ervaren
in de therapie, zien we dat het afwezig zijn van doelstellingen en een duidelijke uiteenzetting
van de richting van hun therapie een negatief gevoel heeft achtergelaten.
Hij heeft dat heel hard geprobeerd om-om duidelijk te maken waar dat hij naartoe ging
en (korte pauze) ja. Maar misschien ligt het wel (lacht) aan mij ze. Euhm dat bleef voor
mij nogal (korte pauze) ja vaag. (Valerie)
Ik begon mij dan inderdaad ook na een sessie of vijf te ergeren van: "Ja waar gaan we
nu naartoe?". En ‘k denk, we hebben dan ook eens samen gezeten en die doelstellingen
en zo, dat was allemaal niet beschreven. (Stefaan)
Samengevat lijkt het erop dat de onverwachte manier van werken in de therapie bij vijf van de
zes participanten een aantal negatieve gevoelens teweegbrengt. Deze gevoelens schijnen
gedeeltelijk bevestigd te worden wanneer de cliënten merken dat zij onvoldoende evolueren
in de therapie. Het is echter niet voor iedereen vanzelfsprekend dat deze negatieve evolutie
het gevolg is van de werkwijze van de therapie.
Zeg ik wat ik wil? Uit vorige subthema's blijkt dat de meeste participanten niet zo
tevreden zijn met de onverwachte therapie die hen niet vooruit lijkt te helpen. Tijdens het
interview halverwege de therapie bedenken vier individuen het idee om de ontbrekende
thema's en methodieken van hun gewenste therapie aan te kaarten bij hun therapeut. Twee
cliënten ondervinden op dat moment een innerlijke tweestrijd of zij deze boodschap al dan
niet naar de therapeut zullen overbrengen.
Nu, ‘k heb ‘t mij al voorgenomen van het te zeggen euhm dat ik toch-toch bijna toch
zeker één punt zou willen concretiseren en-en-en-en daar actief rond werken. (Stefaan)
50
Goh, ik moet zeggen ik heb daar eigenlijk nog niet veel aan gehad. Ik heb daar eigenlijk
nog niet veel aan gehad. Ik heb dat nog niet met zoveel woorden tegen Inge euh
gezegd, maar in de laatste sessie kwam het aan bod. (Johan)
In het laatste interview dat plaatsvond na de therapie, werd niet vermeld of deze cliënten hun
wensen weldegelijk hebben aangehaald. Valerie is de enige cliënt die verteld dat zij haar
therapeut daadwerkelijk heeft geconfronteerd met enkele ontbrekende aspecten in de
therapie.
Euhm, ik heb wel na die keer gezegd van: "Ik denk dat we het eens moeten hebben over
onze doelstellingen (lacht) want ik heb het gevoel dat we het daar nog nooit over
gehad hebben.". (Valerie)
Alles bij elkaar veronderstellen we dat deze participanten graag hun gevoelens ten opzichte
van de therapie willen aankaarten bij hun therapeut alsook welke werkwijze zij graag in de
plaats willen krijgen. Toch lijkt dit voor hen niet evident en ervaren zij een zekere weerstand
om deze boodschap effectief over te brengen.
Geen volledige tegenvaller. Ondanks het feit dat de cliënten het jammer vinden dat
hun gewenste manier van werken niet aan bod komt in de therapie, vertelt de meerderheid
dat de therapie over een aantal onvoorzien elementen beschikt die zij positief hebben
ervaren.
’t Is nie omdat ’t euh nie helemaal strookt met uw verwachtingen dat ’t daarom
volledig tegenvalt hè. (Stefaan)
In de groep die bij aanvang een sturende therapie opteerde, rapporteren twee cliënten baat te
hebben bij het stilstaan rond bepaalde thema's waar zij voordien geen of weinig aandacht aan
hadden besteed.
Wat meer stil staat bij-bij gebeurtenissen dan vind ik da-da ge daar kunt uit leren (...).
‘k Vind da heel verrijkend, euhm ik ben daar blij mee. (Stefaan)
51
Maar het is zeker wel een feit dat door ruimte te maken om een aantal dingen op een
rijtje te zetten dat het daardoor wel beter is. Omdat ge wat dingen in perspectief kunt
zetten en van op een afstand kunt proberen kijken. (Valerie)
Ook al ontbrak bij hen een concrete aanpak van hun problemen, heeft het kunnen vertellen
van zaken waar zij mee inzitten hen goed gedaan.
Ik kan daar zonder problemen euh alles euh alles tegen zeggen, maar euh en in dat
opzicht heb ik daar wel baat bij eigenlijk wel. (Johan)
Moh, ik ben daar wel van overtuigd dat als ge over dingen babbelt dat ge het dan op
die manier ook verwerkt. Da (pauze) en-en de therapie is daar een van de dingen van.
Allez, het is nu niet den enige persoon waarmee dat ik babbelde uiteraard, maar wel de
enige professionele persoon (mompelt) dus dat help wel ja. (Valerie)
Tot slot is er in deze groep een individu waarbij de verwachtingen over de aanpak in de
therapie een beetje werden ingelost.
Maar ‘k ben heel blij met de handvatten die ‘k gehad heb. (Stefaan)
Als we dan kijken naar de groep die een ondersteunde therapie verwachtte, zien we twee
uitersten. Bruno lijkt geen negatieve ervaringen over te houden aan de werkwijze van de
therapie, terwijl Betrand niks positiefs heeft genoemd over zijn therapie.
Bruno schijnt over het algemeen tevreden te zijn met het totaalpakket.
Hmm (korte pauze) ik weet niet ik-ik (korte pauze) iets zegt me dat d- dees die ik nu
gevolgd heb dat die voor mij toch wel (korte pauze) ideaal was (korte pauze). Euhm
door die-die-die-die mix van de-de gesprekken door dan door dat huiswerk ben je thuis
euh ook mee bezig. En niet alleen door na te denken over wat er gezegd is, maar ik ben
toch ook eigenlijk ja een stuk actief aan het nadenken. (Bruno)
De technieken die in de therapie worden gehanteerd, geven hem een duidelijkere kijk op
bepaalde persoonlijke aspecten.
52
Euhm, ik weet in ieder geval dat-dat-dat die negatieve gedachten opschrijven en daar
rond werken, dat dat wel inderdaad euhm, naar dat 'aha moment' geleid heeft. (Bruno)
Allez 't- 't feit van dat blad met die euh met die negatieve gedachten en zo, dat dat
helpt wel een stuk euh omdat je op dat moment echt bezig bent met-met een stuk het
verwoorden van wat dat er hier vanbinnen allemaal aan-aan 't spelen is en aan het
botsen is. (Bruno)
Vervolgens rapporteren de meeste cliënten dat een aantal persoonlijke problemen positief
geëvolueerd zijn doorheen de therapie. Een aantal cliënten veronderstellen dat zij dit te
danken hebben aan de therapie. Zo heeft de therapeut van Valerie haar geholpen bij het
opkrikken van haar zelfvertrouwen.
Het feit dat het vragen opriep [bij de therapeut] was al genoeg om te bevestigen van:
"Oké, het ligt niet aan mij dat ik dit nu al zo als zo vervelend en zo ambetant ervaar
want hij [de therapeut] stelt de vragen die ik mij ook stel.". Euhm dus in die zin helpt
dat wel om-om wat zekerheid weer op te bouwen. Het is zeker niet dat er geen bijdrage
in de therapie zit. (Valerie)
Daarnaast moeten we rekening houden met het feit dat sommige deelnemers deze koppeling
niet maken tijdens het interview. Het zou kunnen dat de therapie deze positieve verandering
heeft veroorzaakt, maar de participant het niet op deze manier ervaart.
Samengevat is het grootste deel van de deelnemers tevreden met een aantal facetten die zij in
hun onverwachte therapie hebben ervaren. De therapie waarin zij zijn terecht gekomen, blijkt
naar hun aanvoelen niet zo slecht te zijn.
Ik heb absoluut geen negatieve ervaring aan mijn therapie bij Hassan overgehouden.
(Valerie)
Ik ben er minder goed aan toe, maar ‘k heb wel al veel geleerd tijdens de therapie.
(Stefaan)
53
Thema 3: Mijn Therapeut en Ik
In de interviews die tijdens en na de therapie werden afgenomen, werden de participanten
ook bevraagd over hun relatie met de therapeut. Deze ervaring kan op een gelijkaardige
manier ingedeeld worden als het vorige thema. Zo vinden enkele cliënten dat er een mismatch
is tussen zichzelf, hun verwachtingen en de therapeut. Daarentegen rapporteren vier van de
zes cliënten dat de samenwerking met hun therapeut grotendeels prettig is verlopen. Dit
neemt evenwel niet weg dat volgens sommige deelnemers de therapeut een aantal steken
heeft laten vallen.
Therapeut en ikzelf passen niet bij elkaar. Evenals bij de werkwijze kan er een
mismatch aanwezig zijn tussen de therapeut en de verwachtingen van de cliënt. We hebben
het in dit subthema over de psychotherapeut op zich en niet over de mismatch die de
participant ervaart met het protocol die door deze persoon wordt gehanteerd. Toch zijn wij
ons bewust dat deze twee elementen sterk met elkaar zijn verweven.
We zien dat Betrand een van de participanten is die een mismatch met zijn therapeut ervaart.
Zijn therapeut bleek niet de oudere, niet-doelgerichte therapeut te zijn die hij had verwacht.
Maar ik had nooit het gevoel dat dat een euh een match was. Dat dat een
gesprekspartner was. (Bertrand)
Ze was zo braaf (korte pauze) (lacht). Zo braaf en jong. (Bertrand)
Bertrand "had niet het gevoel dat daar een klik was" met zijn therapeut. Dit kan te danken zijn
aan zijn opvatting dat het "een beetje raar" is om in therapie te gaan bij iemand die jonger is
dan zichzelf.
In tegenstelling tot Bertrand formuleerde Hans bij aanvang van de therapie geen concrete
verwachtingen over de therapeut als persoon op zich. Doorheen het therapeutische proces
ondervindt hij dat zijn therapeut eerder een kille vrouw is die zich op een meer gesloten
manier opstelt tijdens het gesprek. Dit stemt niet overeen met de open, joviale persoon die hij
zelf is. Hijzelf vindt het jammer dat er in de gesprekken geen ruimte was voor wat amusement.
54
Euh der zit geen emotie achter hé bij haar. Ik heb geen enkel emotie ervaren bij haar.
Geen enkel. Ik voel het als een-een-een kille, ik doe mijn job. (Hans)
En ik ben nogal een euh joviale, open mens. Dus ik babbel gemakkelijk en ik (pauze)
(onverstaanbaar). Als ik dan zo van die gesloten kille mensen voor mijn neus krijg dan
(pauze) heb ik altijd zoiets van: "Allez! Ge hebt toch ook een leven? Amuseer u eens."
denk ik toch altijd. (Hans)
Hun persoonlijkheden zijn naar zijn aanvoelen tegenpolen van elkaar. Toch vraagt hij zich af
hoe het komt dat de therapeut als een kil persoon bij hem overkomt. Is het effectief een
kenmerk van haar persoonlijkheid of werd het haar opgelegd door het onderzoeksprotocol?
Pas op, iedereen heeft zijn persoonlijkheid hé. Da ’s zo ieder zijn manier van denken en
zijn-zijn persoonlijkheid en dinge, allez ja. Weete, gij doet gij dat ook niet. Gij hebt dat
ook. Gij zijt verlegener van aard. Dus euh, ja. Van nature euh (pauze) en-en-en dat is
ook zo dezelfde manier van ik hou mijn, dat is logisch, ik vind het ook niet abnormaal.
(Hans)
Dat hoort er misschien bij! Ik weet het niet. Ik weet het niet wat de instructies zijn die
zij krijgt of er dingen zijn die zij moet doen hé. Ik weet het niet. Ik voel het als een kille,
ik doe mijn job. Dat voel ik. (Hans)
Zowel bij Hans als Bertrand lijkt een mismatch aanwezig. Bij Bertrand is dit een mismatch
tussen de verwachte en de ervaren therapeut terwijl dit bij Hans een mismatch is zijn
persoonlijkheid en die van de therapeut. We vermoeden dat het contact met de therapeut
voor beide cliënten een belangrijk gegeven is in therapie. Daarnaast hecht Bertrand waarde
aan de leeftijd van de therapeut, wat bij Hans niet ter sprake komt.
De therapeutische relatie is mijn buffer. Terwijl de werkwijze in zijn geheel bij de
meeste cliënten tegenvalt, kan de therapeut hen wel behagen. De cliënten voelen zich goed bij
hun therapeut, die enkele waardevolle karakteristieken bezit. Het lijkt erop dat de
participanten dankzij hun goede therapeut een aangename ervaring overhouden aan het
volledige therapeutische proces.
55
Een van de positieve kenmerken die de deelnemers beschrijven, is het luisterende oor zoals bij
de therapeut van Valerie en Johan het geval is.
Het feit dat er iemand ne keer als ge iets vertelt en luistert (...) is op zich wel goe.
(Valerie)
Het is een goede therapeute, goed luisterend oor. Euh, ik kan daar zonder problemen
euh alles euh alles tegen zeggen, maar euh en in dat opzicht heb ik daar wel baat bij,
eigenlijk wel. (Johan)
Vervolgens straalt de therapeut van Stefaan en Valerie vertrouwen uit. Deze biedt hen een
veilige omgeving aan, waarbinnen zij met een gerust hart over hun moeilijkheden kunnen
spreken.
Heb je het gevoel dat er vertrouwen, allez, dat- dat- dat binnenskamers blijft? Ja. Allez
(korte pauze) kun je hém vertrouwen bij wijze van spreken? Ja. (Valerie)
‘k Kan ‘r met mijn ding wel terecht. (Stefaan)
Tot slot doet het voor een aantal participanten deugd dat de therapeut erkenning heeft voor
de moeilijkheden waar zij zich momenteel in bevinden en dat de therapeut hier op een
normaliserende manier mee omgaat. Deze gesprekstechnieken kunnen voor de cliënten al veel
betekenen.
En mijn therapeute merkte dat ik daarnaar op zoek was en dan heeft ze toch
verschillende keren gezegd van: “'t Is nie niks hé wa da je aan 't doen bent, 't is- 't is
veel”. En dat dee mij ergens wel deugd, in die zin van (pauze) oké 't is dan ook nie zo
onbegrijpelijk dat ik ’t er lastig mee heb. (Stefaan)
Goh euhm één van de dingen was wel (korte pauze) ik zat heel-heel hard gewrongen
met een situatie met mijn ouders (pauze) euhm (korte pauze) met dat Hassan dan zei
van: "Dat is toch nog normaal (lacht) dat je ermee gewrongen zijt.". En het feit dat dat
benoemd werd als zijnde (korte pauze) normaal en dat is niet erg dat je zo denkt.
(Valerie)
56
Deze karakteristieken lijken er voor te zorgen dat zij een algemeen goed gevoel koesteren
tegenover de hulpverlener en zichzelf open kunnen opstellen in de therapie.
Allez, ik voel mij goed bij Inge hé. Versta mij niet verkeerd hé. Euh ik- ik voel mij daar
euh goed bij euhm. (Johan)
Euhm uiteindelijk ben ik, kijk waar ben ik blij over, da ’s dat ik Liesbeth heb ontmoet.
(Stefaan)
Ik had geen weerstand om naar Hassan te gaan of om dingen aan Hassan te vertellen
of. Dat was er absoluut niet. Hij kon mij (korte pauze) op mijn gemak laten voelen en ik
heb mij geen enkele keer bedreigd gevoeld. Of het gevoel gehad om ongemakkelijk te
zijn. (Valerie)
Bovendien vermoeden we dat deze karakteristieken de band tussen Stefaan en zijn therapeut
heeft gestimuleerd, waardoor hun samenwerking gemakkelijker verloopt. Ook bij Valerie "is er
een vorm vaneen klik", wat bij de vorige therapeut niet het geval was.
Euhm ‘k heb uiteindelijk iemand gevonden waar dat ik euh ne klik mee heb. Euhm of de
juiste verhouding, ik zal ’t eerder zo noemen, om euh te werken aan mijn problemen.
(Stefaan)
Daarnaast heeft Stefaan een zekere mate van professionaliteit bij zijn therapeut gezien, die zijn
verwachtingen over de universiteit lijken te bevestigen.
Ik- ‘k vond dat zij d’r veel, euhm echt een zeer mooie analyse had gemaakt. Allez, haar
professionaliteit kwam dan naar boven euh van ’t is nie zomaar een gesprek. M- z-
zoals ik ‘r al zo vaak gehad heb, m- met de vragen van "En hoe voelt ge u daar nu bij?"
en zo (lacht). (Stefaan)
Deze cliënten kunnen allerlei positieve kenmerken van hun therapeut opnoemen, maar bij de
twee deelnemers de we hierboven hebben besproken over hun mismatch met de therapeut,
horen we een ander verhaal. Bij Hans blijft het beperkt tot negatieve opmerkingen die we in
het volgende subthema zullen bespreken. Bertrand heeft daarentegen wel de indruk dat er
naar hem geluisterd werd, wat voordien een van zijn verwachtingen was.
57
Allez, ik zag wel haar-haar betrokkenheid. (Pauze) ze begreep mij wel. Ze vatte wel, als
ze dan samenvatte wat ik gezegd had, terugkoppelde dan-dan merkte ik dat zij begrijpt
wat ik- wat ik probeer te zeggen. Euh dus ja, dat zijn positieve dingen hé. (Bertrand)
Daarnaast hoeft het niet alleen een goede therapeut te zijn, ook een goede wisselwerking
tussen beide individuen kan heel zinvol zijn. Bruno vindt dat de therapeut en hijzelf
evenwaardig zijn in de therapie en apprecieert hij dat de therapeut geen oplossingen
voorkauwt.
Een-een-een-een gesprek met, hoe moet ik zeggen, (pauze) eh eum, gelijkwaardige
deelnemers, en-en met gelijkwaardig bedoel ik ook een stuk, dat euh elk (pauze) z'n
eigen (pauze) inbreng heeft. Dus dat niet d- de ene overheerst o- op de andere. (Bruno)
En dat inderdaad wel belangrijk is, dat ik euh (pauze) zélf tot die constataties kom, mét
hulp natu- (mompelt iets). Dus dat ze daarin begeleidt, ma dat ik, zélf tot een aantal c-,
niet dat er mij iemand het op een schoteltje komt aangeven en zeggen van kijk, het is
dit, dit en dit en dit, omdat je dan-dan op dat moment gewoon "Ah ja." zegt. Maar
zonder dat echt (pauze) euhm (pauze) genoeg losmaakt bij u. (Bruno)
We stellen vast dat voor deze cliënten hun ervaringen met de therapeut eveneens belangrijk is
als de therapie op zich. In tegenstelling tot hun verwachtingen over de werkwijze van de
therapie, lijken hun verwachtingen over de therapeut meer ingelost. Zowel de houding van de
therapeut, het gebruik van gesprekstechnieken en de samenwerking blijken werkzame
ingrediënten te zijn voor een goede therapeutische relatie.
Therapeut schiet tekort. Net zoals de therapie bevat de therapeutische relatie een
aantal aspecten die sommige cliënten graag anders zien verlopen. Zoals reeds beschreven,
kunnen de leeftijd en de persoonlijkheid van de therapeut niet beantwoorden aan de
vooropgestelde verwachtingen. Een derde element is de manier waarop de interactie met de
therapeut verloopt. Zo vindt Hans het een gemiste kans dat de input van de therapeut beperkt
blijft. Hij voert een monoloog in plaats van een dialoog, waardoor een vlot gesprek naar zijn
gevoel niet tot stand komt.
58
Ik vind dat ietske dat bij mij niet werkt. Dat is euhm. Ik zeg het, conversaties voer je met
twee. Ik denk dat dat nuttiger is als je met twee aan het- aan het praten zijt met elkaar
en dat je elkaar op een nuttige manier aanvult. (Hans)
Een andere frustratie heeft te maken met de indruk van de cliënt dat de therapeut meer uit de
therapie had kunnen halen. Valerie vindt het jammer dat de therapeut haar eerst confronteert
met iets waarvan zij zich niet bewust is, maar dit nadien niet wordt hernomen door de
therapeut om het onderwerp dieper uit te spitten.
Awel, het was voornamelijk, 't was in de allerlaatste sessie was dat soort van euhm
round up bij wijze van spreken en was dat eigenlijk de eerste keer dat hij zei tegen mij
dat als het moeilijk wordt dat ik het dan weglach. Waardoor we op een andere
onderwerp terecht komen dan hetgeen dat moeilijk lag. En dan dacht ik zoiets van: "Ja
(lacht), hou mij dan in dat onderwerp als je het gevoel hebt dat we daar moeten op
voortdoen." en dan moet je niet, omdat ik efkes een weerstand toon waar dat ik mij
niet eens van bewust ben, veranderen van onderwerp. (Valerie)
Ook Stefaan heeft het gevoel dat de therapeut onvoldoende op belangrijke thema's ingaat.
Hier moeten we evenwel de kanttekening maken dat dit het gevolg is van het onderzoeksopzet
en niet van de therapeut zelf. De cliënt vindt het frustrerend dat hij veel persoonlijke
informatie prijs geeft in de vragenlijsten van het psychotherapie-onderzoek, maar zelf de
vruchten van zijn investering niet kan plukken. Dit komt doordat deze informatie niet wordt
gecommuniceerd met de therapeut. We vermoeden dat deze frustraties een effect hebben op
de therapeutische relatie.
Ik denk nog altijd dat Liesbeth efficiënter had kunnen werken met meer, door meer
gebruik te k- mogen maken van-van wat er beschikbaar was over mij ja. En da, toch
wel een sessie, allez nog, het had nog altijd veel meer euh (pauze). Da ze veel meer zou
weten, me wie da ze te maken heeft, waardoor da ze, haar kennis en methodiek veel
efficiënter op mij zou kunnen toepassen. (Stefaan)
59
Samengevat kan de therapeut bij de participant gedeeltelijk tegenvallen indien een aantal
persoonlijke kenmerken, de houding die de therapeut aanneemt ten opzichte van de cliënt en
de technieken die hierbij worden toegepast niet overeenstemmen met de therapeut die hij of
zij graag had ervaren.
Thema 4: Should I stay or should I go
In het psychotherapie-onderzoek volbrengen vijf van de zes cliënten hun therapie. De reden
om de therapie voort te zetten verschilt van cliënt tot cliënt. Toch zijn de meesten niet bereid
om deze therapievorm na het onderzoek te blijven volgen en willen zij liever van start gaan in
een andere soort therapie. Om niet zonder hulp te vallen in de toekomst beschouwen twee
cliënten het hervatten of voortzetten van de therapie als een tijdelijke oplossing.
Ik stop ermee. Ondanks het feit dat een aantal elementen in therapie de cliënt konden
bekoren, is de meerderheid niet geneigd om na afloop van de therapie met deze werkwijze
verder te gaan. Met uitzondering van Bruno, zien we dat de onverwachte aanpak die de cliënt
onvoldoende of zelfs niet heeft geholpen, de reden is tot het stopzetten van de therapie.
Maar aan de andere kant, als ik zo voort ga, ik word er toch niet beter van ze. Dan denk
ik van: Moet ik- moet ik stoppen (pauze)? Misschien moet ik gewoon stoppen.". En dat
is wat ik nu aan het doen ben. Ik stop. (Stefaan)
In tegenstelling tot de andere cliënten heeft Bertrand niet gewacht tot het afronden van de
therapie. Het vroegtijdige stopzetten doet ons vermoeden dat dit een gevolg is van de
mismatch tussen zijn gewenste oudere therapeut en de jonge therapeut die hem werd
toegewezen.
Bij haar is dat nooit, misschien ben ik daarom ook te rap gestopt, maar ik had nooit het
gevoel dat dat [zichzelf bewijzen als jonge therapeut] bij haar zou lukken. (Bertrand)
Kortom, een gebrek aan verbetering en de therapiemismatch schijnen voor enkele
participanten een reden te zijn om tijdens of na de therapie te stoppen met de therapie.
60
Ik zoek ergens anders hulp. Doordat deze cliënten zich niet geholpen voelen door de
gehanteerde manier van werken, zijn sommigen niet van plan om bij de pakken te blijven
zitten. Een voorbeeld hiervan is Valerie die tijdens haar deelname aan de therapie thuis aan de
slag is gegaan met "heel veel doe-boeken".
Ik heb tijd genomen voor mijzelf en ik heb euhm heel veel boeken gelezen over hoe
kunde voor uzelf wat wijzigingen aanbrengen zodanig dat ge, allez, en mijzelf veel
vragen gesteld aan de hand van allerhande dingen. (Valerie)
Ja daar [doe-boeken] hebt de wel iets aan. Gewoon van: "Wie is der nu eigenlijk wel
belangrijk voor mij? En wat vind ik nu eigenlijk belangrijk in mijn leven? En wat vind ik
een doelstelling? Wat-wat is voor mij iets waar dat ik naar streef? En-en-en hoe kan ik
dat vertalen in mijn leven, in mijn werk, in ja?". (Valerie)
Stefaan overwoog halverwege het psychotherapie-onderzoek om zich tijdens de therapie een
aantal weken te laten opnemen. We vermoeden dat de cliënt in opname wou omwille van
twee reden: de huidig verrijkende therapie kan zijn achteruitgang niet tegenhouden en de
vorige opname heeft hij positief ervaren. Uiteindelijk vertelt Stefaan in het laatste interview na
de therapie dat hij enkel de therapie heeft gevolgd en niet in opname is gegaan.
Verder zien we dat de cliënten die op het einde van hun therapie het gevoel hebben dat zij nog
hulp kunnen gebruiken, "proberen om zo snel mogelijk iets anders te vinden" (citaat Johan).
Meer bepaald een therapie die hun verwachtingen weldegelijk kan inlossen.
Goh ja, dan heb ik dat [analyseren in therapie] gehad hé en (lacht) het is toch. Dan is
dat hetgeen dat het was en dan weet ik ook dat 'k het ook anders moet zoeken en wat
ik ook aan ’t doen ben hé. Dus da 's ook voor mijzelfver aan ’t zoeken en aan ’t kijken:
"Hoe kan ik het wel opvangen?". (Valerie)
We zien dat onze cliënten zowel tijdens als na de therapie op zoek gaan naar alternatieven.
We veronderstellen dat dit voor hen een manier is om de ontbrekende elementen in de
therapie op te vangen.
61
Ik doe ermee voort. Slechts één individu koos ervoor om de therapie vroegtijdig stop
te zetten. De anderen hebben elk hun eigen reden om verder te gaan.
In het vorige thema benadrukten we reeds dat bij de meerderheid de therapeut in de smaak
valt. Het lijkt erop dat de therapeut een soort van buffer is die ervoor zorgt dat zij gemotiveerd
zijn om de therapie tot het einde te volbrengen.
We hadde-, eigenlijk heeft Liesbeth mij overtuigd van haar prof- fessionaliteit door die
samenvatting te maken en dan dacht ik van: "Ja, hier zit een heel stuk da ik niet snap
en euh ik geef ’t een kans.". (Stefaan)
Daarnaast kan het ook een reden zijn om de therapie tijdelijk voor te zetten of later te
hervatten indien nodig.
'k Heb ook tegen Inge gezegd van: "Kijk, zolang of dat ik niks anders heb euh, zou ik
graag, allez in mate van het mogelijke, verdergaan." (Johan)
Dit is een opmerkelijke keuze van Johan, aangezien hij sterk ontgoocheld was in de trage
vooruitgang in zijn therapie. Het kunnen ventileren bij de therapeut bij wie hij het kan vinden,
kan hiervoor een mogelijke verklaring zijn. De reden waarom Valerie haar therapie niet
volledig afschrijft, is mogelijks een gevolg van de klik die zij met haar therapeut ervaart. Deze
klik was afwezig bij haar vorige therapeut, bij wie zij de therapie wel heeft stopgezet.
Ik heb absoluut geen negatieve ervaring aan mijn therapie bij Hassan overgehouden,
integendeel. Dat was- dat was helemaal oké en hoogstwaarschijnlijks zelfs, als ik ooit
opnieuw zou starten, zou het sowieso zijn dat ik naar Hassan een berichtje zou sturen
en zeggen van: "Heb je ergens ruimte?" of weet ik veel. (Valerie)
Daarnaast hoeft niet alleen de therapeut een reden te zijn om de therapie verder te zetten.
Het instemmen met het deelnemen aan een onderzoek en de therapie uit nieuwsgierigheid
een kans geven, kunnen twee bijkomende redenen zijn om te blijven gaan.
'k Heb dat beloofd, ik doe dat. Ik zing dat [het onderzoek] uit tot ’t einde en ik ga- ik ga
dat correct doen. (Stefaan)
62
Maar langs de andere kant denk ik van: "Doe voort hé. Je zal wel zien waar je eindigt.
Je kan er niets aan verliezen.". Dus da ’s hetgeen waar ik mee begonnen ben: ik verlies
hier niks aan. (Hans)
Alles bij elkaar vermoeden wij dat de belangrijkste stimulator voor het voortzetten van de
therapie een goede therapeutische relatie blijkt te zijn. Toch mogen we niet vergeten dat
sommige cliënten de therapie hebben voortgezet omwille van de verbintenis die zij zijn
aangegaan met dit onderzoek. In de natuurlijke therapiecontext is dit onderzoek evenwel
afwezig. Daarnaast kan het ook zijn dat zij, ondanks de trage vooruitgang, benieuwd zijn naar
wat de therapie bij hen kan teweegbrengen.
63
Discussie
In deze masterproef werd onderzocht hoe depressieve cliënten hun therapiemismatch
hebben ervaren. Bij het analyseren van de semigestructureerde interviews werd gebruik
gemaakt van een thematische analyse. In wat volgt formuleren we antwoorden op onze
onderzoeksvraag en vergelijken we de bekomen resultaten met de bevindingen uit de
literatuurstudie. We eindigen met een uiteenzetting van de sterktes en beperkingen van onze
studie en bespreken een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.
Bespreking van de Resultaten
Allereerst merken we dat de verwachtingen van onze cliënten betrekking hebben op
verschillende aspecten in een therapie. Zo formuleerden zij hun verwachtingen over de
therapeut, de werkwijze van de therapie en de zaken die zij willen bereiken in de therapie. De
eerste twee aspecten zijn terug te koppelen aan de procesverwachtingen en het laatste aan de
uitkomstverwachtingen van de cliënt (Glass et al., 2001). We zien dat cliënten zowel
gelijkaardige als verschillende verwachtingen koesteren over de werkwijze van de therapie
waardoor we de cliënten kunnen opsplitsen in twee groepen. Vier participanten pleiten voor
een directieve aanpak, terwijl twee deelnemers een niet-directieve aanpak voor ogen hebben.
De directieve groep wil op een gerichte manier werken rond een aantal concrete
doelstellingen, door enerzijds gebruik te maken van handvatten en anderzijds aanwijzingen te
krijgen van de therapeut. De niet-directieve groep verwacht een therapeut die hen
ondersteunt bij het spreken over bepaalde onderwerpen, hier even bij kunnen stilstaan en
vervolgens alles op een rij kunnen zetten (Cuijpers et al., 2012; Friedli et al., 1997; van der
Velden & van Dyck, 2010). Toch is het voor onze deelnemers gissen en blijven ook zij het
antwoord verschuldigd op de vraag wat zij verwachten in een volgens hen werkzame therapie.
We constateren dat de cliëntverwachtingen vaak geen losse ideeën zijn, maar deels tot stand
komen door hun ervaringen met eerdere hulpverlening binnen de geestelijke
gezondheidszorg. Dit is evenwel niet de enige factor die hun verwachtingen mee vorm geeft.
Zo merken we dat de cliënten uit de psychodynamische therapie halverwege het
psychotherapie-onderzoek bijkomende verwachtingen verwoorden. Deze zijn ontstaan vanaf
het moment dat de cliënten om de vier sessies de WAV dienen in te vullen. Voor deze groep
voelt het alsof hen een bepaald beeld werd voorgehouden over de mogelijke facetten waaruit
een therapie kan opgebouwd zijn. Deze cliënten hebben het onder andere over het feit dat zij
doelstellingen verwachtten die op het moment van de bevraging niet aanwezig waren in de
therapie. In de literatuur kunnen we dit fenomeen kaderen binnen de impact die het
64
voorleggen van een rationale heeft op de verwachtingen van de cliënt. Daarin wordt
gesuggereerd dat het voorleggen van een duidelijk beeld over de therapie ertoe kan leiden dat
de cliëntverwachtingen vanaf dat moment beginnen te wijzigen. Als we terug kijken naar het
protocol voor de cognitieve gedragstherapie, wordt het hanteren van een rationale hierin
beschreven. Toch hebben wij het gebruik hiervan niet kunnen afleiden uit de interviews met
de cliënten die deze therapie hebben gevolgd. Volgens de literatuur kunnen vage
verwachtingen door het horen van de werking worden aangescherpt, maar bij beide cliënten
uit de cognitieve gedragstherapie bleven hun verwachtingen onveranderd over de tijd heen
(Bockting, C., & Huibers, M., 2011; Tsai et al., 2014). Meer zelfs, in onze studie zien we dit
fenomeen bij alle deelnemers terugkeren. Het lijkt erop dat zij meer achter hun verwachtingen
staan eenmaal zij merken dat de facetten die volgens hen nodig zijn om te kunnen verbeteren,
niet aanwezig zijn in de therapie. Dit is in strijd met wat Abouguendia et al.(2004) in de
literatuur voorop stellen.
Vanaf het tweede thema komen we tot de kern van onze onderzoeksvraag: 'Hoe
ervaren depressieve cliënten de mismatch tussen hun eigen therapieverwachtingen en de
therapie waaraan zij worden toegewezen?'. Voor alle deelnemers is de therapiemismatch
voelbaar in de therapie. De werkwijze in hun therapie, is niet hetgeen zij hadden verwacht. Dit
gaat gepaard met een gemis en enige frustratie doorheen het volledige proces. Toch wordt de
onverwachte werkwijze niet volledig aan de kant geschoven. Zo was het stilstaan, reflecteren
en ventileren een verrijkende ervaring voor de niet-directieve groep, die hen een aantal
nieuwe inzichten opleverde. Bij de directieve groep zijn de ervaringen verdeeld. Een eerste
participant uitte zijn misnoegen over de therapiemismatch door deze vroegtijdig te
beëindigen, een andere heeft het protocol van de therapie als heel positief en normaal
ervaren. Naast de procesverwachtingen zien we dat de uitkomstverwachtingen in grote lijnen
niet of onvolledig zijn ingelost. Op die manier versterkt dit mogelijks het gevoel dat deze vorm
van therapie geen werkzame therapie is voor hen. Het curvilineair verband dat in de literatuur
wordt omschreven, blijkt bij onze cliënten niet volledig te kloppen. Volgens Greenberg et al.
(2006) zou de beste uitkomst bereikt worden indien de verwachtingen van de cliënt
middelmatig zijn en een minder goede uitkomst indien de cliënt nauwelijks of sterke
verwachtingen formuleert. Allereerst kunnen we in onze studie geen vergelijking maken met
participanten die een sterke verwachting koesteren, aangezien zij niet in het psychotherapie-
onderzoek werden opgenomen. Ten tweede zien we bij onze cliënten een omgekeerd
fenomeen: de participant met een positieve ervaring van de therapiemismatch is iemand die
65
zowel bij aanvang als tijdens de therapie de minst uitgesproken procesverwachtingen had. In
vergelijking met de deelnemers die middelmatige verwachtingen hadden, ondervond dit
individu de meeste positieve veranderingen van allemaal. In het kader van onze
onderzoeksvraag is het belangrijk om rekening te houden met de mogelijkheid dat bij deze
cliënt geen sprake is van een therapiemismatch omwille van zijn vage procesverwachtingen,
waardoor een meer positieve ervaring tot stand kon komen.
Naast verwachtingen over de werkwijze vinden we bij twee participanten een
mismatch met de therapeut. Zoals in de literatuur wordt vermeld, kunnen tegenstrijdigheden
omtrent de verwachte rollen van de cliënt en de therapeut tot schade leiden in hun relatie
(Glass et al., 2001). Zo zagen we bij een van deze cliënten dat de therapeut niet beantwoordde
aan de verwachting om in therapie te gaan met een oudere persoon. Dat heeft mogelijks
bijgedragen aan het uitblijven van een klik tussen hen beiden. Daarnaast zien we dat het
merendeel van de participanten een positieve ervaring heeft overgehouden aan de relatie met
hun therapeut. Een professionele houding, het gebruiken van gesprekstechnieken en een
evenwaardige samenwerking waarin de cliënt zich ondersteund voelt, waren voor de
deelnemers zinvolle ingrediënten om van een goede therapeutische relatie te kunnen spreken.
In het laatste thema exploreerden we de redenen van de cliënten om hun therapie al
dan niet stop te zetten. Terwijl de meerderheid halverwege het therapeutische proces het
gevoel heeft dat ze met deze therapie geen goede afloop zullen bekomen, was slechts één
persoon niet meer bereid om de ongewenste therapie tot het einde te volgen. Dit stemt
overeen met de bevindingen uit onze literatuurstudie, die aantonen dat cliënten minder
bereid kunnen zijn om hun therapie voort te zetten indien een therapiemismatch aanwezig is
(Greenberg et al., 2006). Ondanks de negatieve ervaringen, blijkt hun goede therapeutische
relatie een belangrijke stimulator te zijn om de therapie toch voort te zetten. Het zich goed
voelen in het contact met de therapeut schijnt evenzeer zo belangrijk te zijn als het doorlopen
van een therapie die overstemt met de werkwijze die zij voor zichzelf zinvol vinden. Het
instemmen met hun deelname aan het psychotherapie-onderzoek zorgt ervoor dat sommigen
alle therapeutische sessies volgen omdat zij hun belofte willen nakomen. Sommigen willen de
therapie een kans geven uit nieuwsgierigheid naar wat het hen nog zou kunnen bieden. Dit zijn
twee bijkomende redenen naast de therapeutische relatie om naar therapie te blijven gaan.
Ook Greenberg et al. (2006) rapporteren in hun onderzoek dat cliënten om een bepaalde
reden gemotiveerd kunnen zijn om aan hun therapie deel te nemen, ook al zijn zij er niet van
66
overtuigd dat hun therapie ook effectief iets zal uithalen. Toch blijft het voor de meeste
deelnemers niet het ideale type therapie dat zij in de toekomst nogmaals zouden overwegen.
Een deel van de cliënten die na het onderzoek denken nog nood te hebben aan therapie,
opteren om verder op zoek te gaan naar een vorm van hulpverlening die beter bij hen past.
Hierbij aansluitend overwegen twee cliënten om ofwel hun huidige therapie te zien als
overbrugging tijdens hun nieuwe zoektocht, ofwel de therapie te hervatten indien zij dit in de
toekomst nodig zouden vinden.
Sterktes en Beperkingen van de Studie
Door gebruik te maken van een exploratief onderzoek hebben we een tipje van de
sluier opgelicht waar tot op heden weinig over geweten is. We hebben het begrip
therapiemismatch vanuit een vernieuwende invalshoek bekeken, waarbij veel waarde werd
gehecht aan de beleving van de cliënt. Op die manier kan het een ingangspoort zijn naar
verder onderzoek en nadien een bijkomend aandachtspunt zijn in de klinische praktijk.
Daarnaast geven we de lezer meer voeling met het onderzoek door de cliënten letterlijk te
citeren, wat de resultaten kracht bijzet. Verder heeft het feit dat de cliënten over hun
ervaringen kunnen spreken bij een andere persoon dan hun eigen therapeut volgens ons een
belangrijke rol gespeeld bij het vergaren van het rijke datamateriaal. De participanten kregen
enerzijds de ruimte om over de therapie te ventileren en anderzijds kunnen ze vrijuit spreken
over hun beleving, aangezien de inhoud van het interview niet wordt gecommuniceerd met
hun therapeut. Als laatste hebben wij de subjectiviteit van de onderzoeker zo goed mogelijk
proberen op te vangen door verschillende inter- en supervisiemomenten te organiseren en
werd er een schets gemaakt van de achtergrond van de onderzoeker om reflexieve
objectiviteit zoveel mogelijk na te streven.
Een van de beperkingen van deze studie is de beperkte, onevenwichtige steekproef.
Onze conclusies zijn gebaseerd op de ervaringen van slechts zes cliënten, wat niet de beleving
van de gehele populatie kan omvatten. Daarnaast zien we dat de studie zich baseert op de
ervaringen van slechts één vrouwelijke deelneemster en bovendien bestaat uit meer
deelnemers die zich in de psychodynamische therapie begeven of er, anders gezegd, directieve
procesverwachtingen op nahouden. Het generaliseren van de resultaten was evenwel geen
einddoel in deze masterproef. Ook moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat bij
een van de participanten geen sprake was van een therapiemismatch, aangezien deze cliënt
niet letterlijk vermeldt hoe de therapie volgens hem dient te werken. Een andere beperking
67
zijn de vragenlijsten uit het onderzoek die de cliëntverwachtingen mogelijks hebben beïnvloed.
Ondanks dat de cliënten deze vragenlijsten als zinvol hebben ervaren, zorgt het voor een
belemmering in deze studie om een zuiver beeld te krijgen van de ervaringen van de
participant binnen de context-specifieke setting. Door het gebruik van deze vragenlijsten
weten we niet of de doelstellingen die de cliënten halverwege de psychodynamische therapie
formuleerden eveneens tot stand zouden komen indien deze vragenlijsten niet aanwezig
waren. Een laatste tekortkoming heeft te maken met de afname van de semigestructureerde
interviews. Dit gebeurde door onderzoekers van het psychotherapie-onderzoek waarop deze
studie is gebaseerd. Aangezien deze interviews peilen naar de cliëntverwachtingen en de
ervaringen van hun therapie, zijn ze bruikbaar voor ons onderzoek. Wij hadden evenwel meer
specifieke informatie kunnen verzamelen indien wij zelf, met ons onderzoeksopzet in het
achterhoofd, de interviews hadden afgenomen. Op die manier kon de onderzoeker zich
focussen op het terugkoppelen van de cliëntverwachtingen aan de participant zelf, en nagaan
hoe hij of zij dit aspect momenteel ervaart in de therapie.
Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
Zoals hierboven werd vermeld, hebben we met dit onderzoek een eerste worp gedaan
in een onbekende vijver binnen de psychotherapie. Om een meer representatief beeld te
krijgen van dit fenomeen in de volledige populatie, is het aangewezen om het onderzoek te
verruimen en de beleving bij meerdere cliënten te onderzoeken. Daarnaast hoeft toekomstig
onderzoek zich niet enkel te beperken tot het huidige onderzoeksopzet, maar lijkt het ons
zinvol om de ervaringen ook bij cliënten te onderzoeken die niet over een diploma in het hoger
onderwijs beschikken, die andere psychische stoornissen vertonen en andere vormen van
therapie ondergaan. Op die manier kan verrijkend materiaal vergaard worden dat
meegenomen kan worden naar de klinische praktijk om vervolgens de geestelijke
gezondheidszorg te verbeteren.
In de literatuurstudie hebben we de werkwijze van de cognitieve gedragstherapie
tegenover deze van de psychodynamische therapie geplaatst. Ondanks de verschillen in
manier van werken, kunnen we op basis van de resultaten uit dit onderzoek geen verschil
maken tussen de ervaringen van de cliënten uit deze verschillende condities. Door de beperkte
steekproef is het evenwel niet mogelijk om hierover een algemene uitspraak te doen. Bijgevolg
lijkt het ons aangewezen om deze vergelijking op grotere schaal opnieuw te maken en dit,
zoals daarnet voorgelegd, ook voor andere types psychotherapie te onderzoeken.
68
Conclusie
De verwachtingen van een cliënt zijn binnen de literatuur geen onbesproken
onderwerp. Sinds het aantonen van het belang van de common factors in de psychotherapie,
waarvan cliëntverwachtingen een deel uitmaken, is de belangstelling naar verder onderzoek
doorheen de jaren toegenomen (Jørgensen, 2004). In deze masterproef hebben we ons
toegespitst op de mismatch tussen de verwachtingen van de cliënt over de werkwijze van de
therapie en de feitelijke werkwijze van de toegewezen therapie. We stelden vast dat huidig
onderzoek zich voornamelijk beperkt tot het bestuderen van het verband tussen de
therapiemismatch en de uitkomst van de therapie (Brown et al., 2002). Om die reden besloten
we om in deze studie het concept therapiemismatch ruimer te bekijken, door de ervaringen
die de cliënten hierover koesteren te exploreren. Hiervoor werd gebruik gemaakt van
semigestructureerde interviews die afkomstig zijn van een psychotherapie-onderzoek aan de
UGent dat gericht is op volwassenen met depressieve symptomen. Deze interviews werden
onderzocht aan de hand van een thematische analyse.
In de interviews stelden we vast dat de therapiemismatch reeds bij de eerste sessies
voelbaar was voor de cliënten uit ons onderzoek. Het niet overeenstemmen van de therapie
met hun verwachtingen was voor velen een ontgoocheling, die gepaard gaat met verschillende
frustraties. Daarnaast was het voor sommige cliënten niet vanzelfsprekend om deze negatieve
gevoelens aan te kaarten in de therapie. Toch was de therapie niet noodzakelijk een
tegenvaller. Zo ondervonden de meeste cliënten dat de onverwachte werkwijze over een
aantal verrijkende methodieken beschikte, en dat hun goede therapeutische relatie een
belangrijke stimulator was om de therapie te volbrengen. Toch schoot de onverwachte
therapievorm naar hun aanvoelen tekort om hen ten volle te kunnen helpen. Aangezien deze
mastroef een exploratieve studie is die gebruik maakte van een kleine steekproef, is het
aangewezen om in de toekomst verder onderzoek uit te voeren naar de ervaringen van de
cliënten over deze therapiemismatch.
69
Referentielijst
Abouguendia, M., Joyce, A. S., Piper, W. E., & Ogrodniczuk, J. S. (2004). Alliance as a
mediator of expectancy effects in short-term group psychotherapy. Group
Dynamics: Theory, Research, and Practice, 8, 3-12. doi: 10.1037//1089-2699.8.1.3
American Psychiatic Association (2014). Beknopt overzicht van de criteria (DSM-5).
Nederlandse vertaling van de Desk Reference to the Diagnostic Criteria from DSM-
5®. Amsterdam: Boom.
Aronson, J. (1995). A pragmatic view of thematic analysis. The Qualitative Report, 2, 1-3.
Barber J. P., Zilcha-Mano S., Gallop R., Barrett M., McCarthy K. S., & Dinger U. (2014).
The associations among improvement and alliance expectations, alliance during
treatment, and treatment outcome for major depressive disorder. Psychotherapy
Research, 24, 257-268. doi: 10.1080/10503307.2013.871080
Beck, A. T. (2005). The current state of cognitive therapy: a 40-year retrospective.
Archives of general psychiatry, 62, 953-959. doi: 10.1001/archpsyc.62.9.953
Belmaker, R. H., & Agam, G. (2008). Major depressive disorder. New England
Journal of Medicine, 358, 55-68. doi: 10.1056/NEJMra073096
Bockting, C., & Huibers, M. (2011). Protocollaire behandeling van patiënten met een
depressieve stoornis. In Keijsers, G. P. J., van Minnen, A. V., & Hoogduin, C. A. L.
(Eds.). Protocollaire behandelingen voor volwassenen met psychische klachten, deel
1 (pp. 251-287). Amsterdam: Boom.
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative
Research in Psychology, 3, 77-101. doi: 10.1191/1478088706qp063oa
Brown, T. G., Seraganian, P., Tremblay, J., & Annis, H. (2002). Matching substance abuse
aftercare treatments to client characteristics. Addictive Behaviors, 27, 585-604. doi:
10.1016/S0306-4603(01)00195-2
Constantino, M. J., Arnkoff, D. B., Glass, C. R., Ametrano, R. M., & Smith, J. Z. (2011).
Expectations. Journal of Clinical Psychology, 67, 184-192. doi: 10.1002/jclp.20754
70
Creswell, J. W., & Miller, D. L. (2000). Determining validity in qualitative inquiry. Theory
Into Practice, 39, 124-130. doi: 10.1207/s15430421tip3903_2
Cuijpers, P., Driessen, E., Hollon, S. D., van Oppen, P., Barth, J., & Andersson, G. (2012).
The efficacy of non-directive supportive therapy for adult depression: a meta-
analysis. Clinical Psychology Review, 32, 280-291. doi: 10.1016/j.cpr.2012.01.003
Dwight-Johnson, M., Sherbourne, C. D., Liao, D. and Wells, K. B. (2000). Treatment
Preferences Among Depressed Primary Care Patients. Journal of General Internal
Medicine, 15, 527–534. doi: 10.1046/j.1525-1497.2000.08035.x
Elliott, R., Fischer, C. T., & Rennie, D. L. (1999). Evolving guidelines for publication of
qualitative research studies in psychology and related fields. British Journal of
Clinical Psychology, 38, 215-229.
Friedli, K., King, M. B., Lloyd, M., & Horder, J. (1997). Randomised controlled assessment
of non-directive psychotherapy versus routine general-practitioner care. The
Lancet, 350, 1662-1665. doi: 10.1016/S0140-6736(97)05298-7
Glass, C. R., Arnkoff, D. B., & Shapiro, S. J. (2001). Expectations and preferences.
Psychotherapy, 38, 455-461. doi: 10.1037//0033-3204.38.4.455
Golafshani, N. (2003). Understanding reliability and validity in qualitative research. The
Qualitative Report, 8, 597-606.
Greenberg, R. P., Constantino, M. J., & Bruce, N. (2006). Are patient expectations still
relevant for psychotherapy process and outcome? Clinical Psychology Review, 26,
657-678. doi: 10.1016/j.cpr.2005.03.002
Grencavage, L. M., & Norcross, J. C. (1990). Where are the commonalities among the
therapeutic common factors? Professional psychology, research and practice, 21,
372-378. doi: 10.1037/0735-7028.21.5.372
Himmel, W., Lippert-Urbanke, E., & Kochen, M. M. (1997). Are patients more satisfied
when they receive a prescription? The effect of patient expectations in general
practice. Scandinavian Journal of Primary Health Care, 15, 118-122. doi:
10.3109/02813439709018500
71
Jones, E. E., & Pulos, S. M. (1993). Comparing the process in psychodynamic and
cognitive-behavioral therapies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61,
306-316. doi: 10.1037/0022-006X.61.2.306
Jørgensen, C. R. (2004). Active ingredients in individual psychotherapy: searching for
common factors. Psychoanalytic Psychology, 21, 516-540. doi: 10.1037/0736-
9735.21.4.516
Kalmuss, D., Davidson, A., & Cushman, L. (1992). Parenting expectations, experiences,
and adjustment to parenthood: a test of the violated expectations framework.
Journal of Marriage and Family, 54, 516-526. doi: 10.2307/353238
Knapp, P., & Beck A. T. (2008). Cognitive therapy: foundations, conceptual models,
applications and research. Revista Brasileira de Psiquiatria, 30, s54-s64. doi:
10.1590/S1516-44462008000600002
Kvale, S. (1995). The social construction of validity. Qualitative inquiry, 1, 19-40. doi:
10.1177/107780049500100103
Laska, K. M., Gurman, A. S., & Wampold, B. E. (2014). Expanding the lens of evidence-
based practice in psychotherapy: a common factors perspective. Psychotherapy, 51,
467-481. doi: 10.1037/a0034332
Leichsenring, F., Hiller, W., Weissberg, M., & Leibing, E. (2006). Cognitive-behavioral
therapy and psychodynamic psychotherapy: Techniques, efficacy, and indications.
American Journal of Psychotherapy, 60, 233-259.
Leichsenring, F. & Leibing, E. (2007). Psychodynamic psychotherapy: A systematic review
of techniques, indications and empirical evidence. Psychology and Psychotherapy:
Theory, Research, Practice, 80, 217–228. doi: 10.1348/147608306X117394
Lin, P., Campbell, D. G., Chaney, E. F., Liu, C., Heagerty, P., Felker, B. L., & Hedrick, S. C.
(2005). The influence of patient preference on depression treatment in primary
care. Annals of Behavioral Medicine, 30, 164-173. doi:
10.1207/s15324796abm3002_9
Luborsky, L. (2000). Principles of psychoanalytic psychotherapy: A manual for supportive-
expressive treatment. New York: Basic Books.
72
Luborsky, L., Rosenthal, R., Diguer, L., Andrusyna, T. P., Berman, J. S., Levitt, J. T.,
Seligman, D. A., & Krause, E. D. (2002). The dodo bird verdict is alive and well -
mostly. Clinical Psychology: Science and Practice, 9, 2-12. doi: 10.1093/clipsy.9.1.2
Luborsky, L., Singer, B., & Luborsky, L. (1975). Comparative studies of psychotherapies: is
it true that everyone has won and all must have prizes?. Archives of General
Psychiatry, 32, 995-1008. doi: 10.1001/archpsyc.1975.01760260059004
Managment Book. Ontleend aan https://www.managementboek.nl/auteur/6638/kees-
hoogduin
Meyer, B., Pilkonis, P. A., Krupnick, J. L., Egan, M. K., Simmens, S. J., & Sotsky, S. M.
(2002). Treatment expectancies, patient alliance, and outcome: further analyses
from the national institute of mental health treatment of depression collaborative
research program. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70, 1051-1055.
doi: 10.1037//0022-006X.70.4.1051
Pinsker, H., Rosenthal, R., & McCullough, L. (1991). Dynamic supportive
psychotherapy. United States of America: Basic Books.
Philipsen, H., & Vernooij-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en
uitdagend. Huisarts en Wetenschap, 47, 454-457. doi: 10.1007/978-90-313-6373-
5_1
Plochg, T., & van Zwieten, M. C. B. (2007). Kwalitatief onderzoek. In Plochg, T., Juttmann,
R. E., Klazinga, N. S., & Mackenbach, J. P. (Eds.). Handboek
gezondheidszorgonderzoek (pp. 77-93). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Rao, J. K., Weinberger, M., & Kroenke, K. (2000). Visit-specific expectations and patient-
centered outcomes: a literature review. Archives of Family Medicine, 9, 1148-1155.
doi: 10.1001/archfami.9.10.1148
Raue, P. J., Schuldberg, H. C., Heo, M., Klimstra, S., & Bruce, M.L. (2009). Patients'
depression treatment preferences and initiation, adherence, and outcome: a
randomized primary care study. Psychiatric Services, 60, 337-343. doi:
10.1176/appi.ps.60.3.337
73
Renjilian, D. A., Perri, M. G., Nezu, A. M., McKelvey, W. F., Shermer, R. L., & Anton, S. D.
(2001). Individual versus group therapy for obesity: effects of matching participants
to their treatment preferences. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 69,
717-721. doi: 10.1037//0022-006X.69.4.717
Rosenzweig, S. (1936). Some implicit common factors in diverse methods of
psychotherapy. American Journal of Orthopsychiatry, 6, 412-415. doi:
10.1037/1053- 0479.12.1.5
Sander, P., Stevenson, K., King, M., & Coats, D. (2000). University students' expectations
of teaching. Studies in Higher Education, 25, 309-323. doi:
10.1080/03075070050193433
Shedler, J. (2010). The efficacy of psychodynamic psychotherapy. American Psychologist,
65, 98-109. doi:10.1037/a0018378
Simon, D., Loh, A., Wills, C. E. and Härter, M. (2007). Depressed patients’ perceptions of
depression treatment decision-making. Health Expectations, 10, 62–74.
doi: 10.1111/j.1369-7625.2006.00424.x
Stiles, W. B. (1993). Quality control in qualitative research. Clinical Psychology
Review, 13, 593-618. doi: 10.1016/0272-7358(93)0048-Q
Strauss, A., & Corbin, J. (1990). Basics of qualitative research (Vol. 15). Newbury Park,
CA: Sage.
Thacher, J. A., Morey, E. and Craighead, W. E. (2005). Using patient characteristics and
attitudinal data to identify depression treatment preference groups: a latent-class
model. Depression and Anxiety, 21, 47–54. doi: 10.1002/da.20057
Tsai, M., Ogrodniczuk, J. S., Sochting, I., & Mirmiran, J. (2014). Forecasting success:
patients' expectations for improvement and their relations to baseline, process and
outcome variables in group cognitive-behavioural therapy for depression. Clinical
Psychology & Psychotherapy, 21, 97-107. doi: 10.1002/cpp.1831
van der Velden, K., & van Dyck, R. (2010). Wat is directieve therapie?. In van der Velden,
K., Hoogduin, K., & Lange, A. (Eds). Directieve therapie (21-30). Amsterdam:
Boom.
74
Vorstenbosch, V., & Laposa, J. M. (2015). Treatment expectancy for anxiety change and
response to cognitive behavioral therapy. Journal of Obsessive-Compulsive and
Related Disorders, 5, 55-60. doi:10.1016/j.jocrd.2015.02.003
Wampold, B.E. (2015). How important are the common factors in psychotherapy? An
update. World Psychiatry, 14(3), 270-277. doi: 10.1002/wps.20238.
Wampold, B. E., Minami, T., Tierney, S. C., Baskin, T. W., & Bhati, K. S. (2005). The
placebo is powerful: estimating placebo effects in medicine and psychotherapy
from randomized clinical trials. Journal of Clinical Psychology,61(7), 835-854. doi:
10.1002/jclp.20129
Ward, E., King, M., Lloyd, M., Bower, P., Sibbald, B., Farrelly, S., Gabbay, M., Tarrier, N.,
& Addington-Hall, J. (2000). Randomised controlled trial of non-directive
counselling, cognitive-behaviour therapy, and usual general practitioner care for
patients with depression. I: Clinical effectiveness. British Medical Journal, 321,
1383-1388. doi: 10.1136/bmj.321.7273.1383
75
Bijlagen
Bijlage 1: Clinical Diagnostic Interview
Clinical Diagnostic Interview (CDI)
(Westen D. The clinical diagnostic interview. Atlanta: Emory University; 2007.)
1. Kan je me een beetje vertellen over jezelf en over wat jou hier bracht? 2. Kan je me iets meer vertellen over hoe je uw huidige problemen/situatie (aansluitend
bij wat persoon aangeeft) ervaart/ Hoe zou je deze problemen zelf omschrijven? Doorvragen op termen/woorden die mensen zelf aangeven: Wat betekent dit voor u? Wat denk je dat de oorzaak is van deze problemen?
3. Kan je me iets vertellen over je kindertijd – over hoe het was om op te groeien? 4. Kan je me iets vertellen over de relatie met je moeder? Hoe was (is) ze als persoon en
hoe was ze als ouder?
Nu zou ik willen dat je een specifieke ontmoeting/confrontatie met je moeder beschrijft, iets opvallends. Het kan een incident zijn dat typisch is voor jullie relatie, echt betekenisvol, echt goed, echt slecht – wat dan ook dat er bij je opkomt.
5. Kan je me iets vertellen over de relatie met je vader? Hoe was (is) hij als persoon en hoe was hij als ouder?
6. Heb je broers en zussen? Kan je me een beetje over hen en over je relaties met hen vertellen?
Kan je een specifieke confrontatie met één van je broers of zussen beschrijven?
Was er nog iemand anders die echt belangrijk was voor jou als kind of als tiener?
7. Hoe was school voor jou? 8. Hoe waren je vriendschappen als kind en hoe zijn ze nu?
Wie zijn nu je dichtste vrienden? Kan je me iets vertellen over je relatie met één van hen – hoe is die?
9. Kan je me iets vertellen over je liefdesrelaties – hoe zijn deze geweest?
Ben je op dit moment getrouwd of heb je een relatie met iemand? Kan je me iets vertellen over die relatie?
Hoe is je seksuele leven?
Zijn er dingen die je seksueel ongemakkelijk doen voelen of die tot wrijving hebben geleid in jouw relaties? Is er iets in jouw seksuele attitudes of gedrag die andere mensen ongewoon zouden kunnen vinden?
10. Kan je me iets vertellen over je werkgeschiedenis? Wat doe je nu en wat heb je vroeger gedaan?
11. Heb je kinderen? Kan je me een beetje over hen en over je relatie met hen vertellen? 12. Ik zou willen dat je nu denkt aan een echt moeilijke, stressvolle of zware periode uit
de laatste twee jaar, en vertel er iets over. Het kan gaan om een ruzie met iemand die
76
belangrijk is voor jou, een probleem op het werk, een financieel probleem – alles wat jij echt stresserend vond.
Vertel me nu eens iets over een ander incident of een andere situatie die moeilijk, stresserend of zwaar was in de laatste twee jaar.
13. Heb je in het verleden (of tot op heden) al hulp gezocht voor problemen en waar bestond deze hulp uit? (medicatie versus therapie – expliciet bevragen als dit niet concreet benoemd wordt) Kan je omschrijven hoe dat is verlopen/ hoe je dat hebt ervaren?
14. Hoe kijk je op dit moment aan tegen de therapie? (i.e., gevoelsaspect). Wat zijn je huidige verwachtingen omtrent therapie? Wat is er voor jou belangrijk dat
er verandert en wat denk je zelf dat daarvoor helpend/nodig zou zijn/is?
Peil naar wat er verwacht wordt qua specifieke aanpak, op welke manier iemand denkt te veranderen. Peil ook naar wat er verwacht wordt qua tijdsduur, aantal sessies!!
15. Ik zou nu graag afsluiten met nog enkele vragen over jouw mentale en fysische gezondheid, en over de manieren waarop je voelt, denkt en jezelf ziet.
Voel je je vaak triest? Angstig? Beschaamd of verlegen? Schuldig? Kwaad? En hoe met positieve gevoelens, zoals geluk of trots? Word je soms overweldigd door je gevoelens?
Zijn er momenten waarop je probeert je gevoelens volledig af te sluiten of wanneer je je verdoofd voelt?
Heb je ooit problemen gehad met alcohol of drugs?
Hoe goed is jouw lichaam bestand tegen stress? Word je vaak ziek of krijg je hoofdpijn, maagproblemen, rugpijn, enz.? Hoe is je gezondheid in het algemeen?
Hoe voel je je gewoonlijk over jezelf? Veranderen je gevoelens over jezelf veel? Waar hou je het meest van bij jezelf en van wat heb je een afkeer bij jezelf?
Heb je ooit jezelf pijn gedaan, geprobeerd zelfmoord te plegen of ernstig aan zelfmoord gedacht?
Heb je ooit het gevoel dat je niet weet wie je bent, of dat verschillende kanten van jezelf niet samen passen?
Heb je ooit het gevoel dat je buiten je lichaam bent, of dat je op één of andere manier gescheiden bent van de dingen rondom jou, alsof je naar hen kijkt door een venster?
Bent u een bijgelovige persoon? Heb je enige overtuigingen die andere mensen ongewoon zouden vinden?
Gelooft u in buitenzintuiglijke waarneming of dat mensen andere mensen hun gedachten kunnen lezen? Heb je ooit vreemde gedachten of gevoelens die in je hoofd komen, zoals het gevoel dat er een andere persoon in de kamer is of plots beelden zien of stemmen horen?
Ik heb je nu al heel wat vragen gesteld? Hoe was dit voor jou? Is er iets dat we niet besproken
hebben dat toch belangrijk is om jou als persoon te begrijpen? Of is er nog iets anders dat je
zou willen toevoegen of iets dat je zou willen vragen?
77
Bijlage 2: Client Change Interview
Client Change Interview (CCI)
(Elliott R, Slatick E, Urman M. Qualitative change process research on psychotherapy:
Alternative strategies. Psychologische Beiträge. 2001;43:69–111)
Nederlandse vertaling (Franssen & Stinckens, 2005)
Tijdens deze tussentijdse samenkomst zal een één-uur-durend semi-gestructureerd interview afgenomen worden. De voornaamste onderwerpen in dit interview zijn (1) veranderingen die je opvallen sinds het begin van de therapie, (2) wat je denkt dat de oorzaak van deze veranderingen is, en (3) wat de nuttige en minder verdienstelijke aspecten van de therapie zijn. Het hoofddoel van dit interview is je toe te laten ons in eigen woorden te vertellen over de therapie en het onderzoek. Deze informatie zal ons helpen om beter te begrijpen hoe de therapie werkt; eveneens kunnen wij met die info een verbetering aanbrengen aan de therapie. Er wordt een audio-opname gemaakt van het interview opdat er later een transcript van gemaakt kan worden. Van wat wij hier bespreken wordt niets doorgegeven aan de therapeut! Verschaf ons alstublieft zoveel details als mogelijk. 1. Algemene vragen:
1a. Hoe gaat het nu met je in het algemeen?
1b. (Verwijzend naar eerste interview CDI): Hoe zou je uw problemen/situatie vandaag
omschrijven? Doorvragen op de woorden van de patiënt: wat betekent dit voor u?
2.a. (Je bent nu ‘zo’ lang in therapie…) Wat betekent de therapie voor jou tot nu toe? Hoe
voelt het om in therapie te zijn?/ Hoe kijk je vandaag tegen de therapie aan? (verwijzend
naar voorafgaand interview CDI)
2.b. Hoe zou je (in eigen woorden) de samenwerking met je therapeut omschrijven. Hoe loopt
dit? (Aangeven dat hierover niets wordt teruggegeven aan de therapeut!)
2.b. Welke veranderingen, indien die er zijn, heb je bij jezelf opgemerkt sinds de therapie
startte?
Hoe heeft de therapie daartoe bijgedragen?
Had je verwacht dat dit zou veranderen door de therapie?
Hoe belangrijk is die verandering voor jou?
Zou die verandering ook gebeurd zijn als je niet in therapie was geweest?
78
Zijn er andere zaken (buiten de therapie) die bijgedragen hebben tot de
veranderingen?
- therapie zelf (welke zaken geholpen, welke net moeilijker gemaakt,
ontbrak er iets?)
- persoon zelf
- externe factoren
relaties met anderen (ouders, partner, kinderen, vrienden, werk)
werk/school situatie
emotioneel gebied (welzijn/ symptomen)
Neem je (nog) medicatie (verwijzend naar wat we weten uit de CDI en gegevens die
persoon noteert)? Zo ja: waarvoor? Hoe ervaar je dit? (i.e., pijlen naar de ervaring van het
nemen van medicatie en reden waarom persoon medicatie – nog of niet meer - neemt)
2c. Is er iets dat u graag veranderd had willen zien sinds de therapie gestart is, maar dat niet
veranderd is?
2d. Is er iets in negatieve zin veranderd sinds het begin van de therapie?
2e. Wat zijn je verdere verwachtingen voor therapie? Wat is belangrijk dat er nog verandert?
Wat denk je dat daarbij verder kan helpen/nodig is? (Aangeven dat hierover geen feedback
wordt gegeven aan de therapeuten).
2f. Als je kijkt naar je verwachtingen in het begin van therapie, zijn deze gewijzigd in
vergelijking met nu?
2g. Wat doet het idee met je nog een tiental sessies te hebben? Denk je dat dit voldoende zal
zijn?
3. Hoe heb je het onderzoek ervaren (het invullen van de vragenlijsten, het opnemen van de
therapie-sessies, de speekselstalen verzamelen?). Denk je dat dit invloed gehad heeft op
het proces van de therapie?
79
Bijlage 3: Werkalliantievragenlijst
WAV-12
(Vertommen & Vervaeke, 1990. Vertaling van de Working Alliance Inventory (WAI) van
Horvath en Greenberg, 1982)
Hieronder worden een aantal omschrijvingen gegeven over de wijzen waarop mensen
kunnen denken of voelen omtrent de relatie met hun therapeut. Voor elke uitspraak zijn
er vijf mogelijkheden om te antwoorden: zelden of nooit / soms / dikwijls / zeer vaak /
altijd.
Indien de uitspraak aangeeft hoe u zich altijd voelt (of hoe u altijd denkt), kruist u de
antwoordmogelijkheid ‘altijd’ aan. Als ze nooit op u van toepassing is, kruist u de
antwoordmogelijkheid ‘zelden of nooit’ aan. Gebruik de alternatieven tussenin om de
variaties tussen deze extremen te beschrijven. Werk snel: wij wensen uw eerste
indrukken na te gaan.
Geef een antwoord op alle uitspraken. Hartelijk dank voor uw medewerking.
zelden
/ nooit soms dikwijls
zeer
vaak altijd
1. Een resultaat van deze sessies is dat het voor mij duidelijker is hoe ik zou kunnen veranderen.
2. Wat ik doe in therapie, geeft mij een nieuwe kijk op mijn probleem.
3. Ik geloof dat mijn therapeut(e) mij aardig vindt.
4. Mijn therapeut(e) en ikzelf werken samen bij het bepalen van de doelstellingen voor mijn therapie.
5. Mijn therapeut(e) en ik respecteren elkaar.
6. Mijn therapeut(e) en ik werken naar de doelstellingen toe die we beiden goedkeurden.
7. Ik voel dat mijn therapeut(e) mij apprecieert.
80
8. Wij zijn het eens over wat voor mij belangrijk is om aan te werken.
9. Ik voel dat mijn therapeut(e) om mij geeft, zelfs wanneer ik dingen doe die hij/zij niet goedkeurt.
10. Ik voel dat de dingen die ik in therapie doe, mij zullen helpen om de veranderingen die ik wil, te bereiken.
11. We hebben ons een goed begrip gevormd van het soort veranderingen die goed zouden zijn voor mij.
12. Ik geloof dat de manier waarop we aan mijn probleem werken, de juiste is.
81
Bijlage 4: Beck Depression Inventory
BDI-II-NL
(BDI-II, Aaron T. Beck. BDI-II-NL, A.J. Willem van der Does)
Instructies: Deze vragenlijst bestaat uit 21 rijtjes uitspraken. Lees a.u.b. ieder rijtje aandachtig
en kies uit elk rijtje één uitspraak, die het best beschrijft hoe u zich sinds de vorige consultatie
gevoeld heeft. Kruis het hokje aan met het cijfer vóór de door u gekozen uitspraak. Als
meerdere uitspraken in een rijtje even goed van toepassing zijn, kruis dan het hokje aan met
het hoogste cijfer van dat rijtje. Let er op dat u niet meer dan één uitspraak per rijtje kiest, ook
bij vraag 16 (veranderingen in slaappatroon) en 18 (veranderingen in eetlust).
1.
Somberheid, verdriet
6.
Gevoel gestraft te worden
0 Ik voel me niet somber
0 Ik heb niet het gevoel dat ik
gestraft word
1 Ik voel me een groot deel van de tijd
somber
1 Ik heb het gevoel dat ik
misschien gestraft zal worden
2 Ik ben de hele tijd somber
2 Ik verwacht gestraft te zullen
worden
3 Ik ben zó somber of ongelukkig dat ik
het niet kan verdragen
3 Ik heb het gevoel dat ik nu
gestraft word
2.
Pessimisme
7.
Afkeer van zichzelf
0 Ik ben niet ontmoedigd over mijn
toekomst
0 Ik voel me over mezelf net als
altijd
1 Ik ben meer ontmoedigd over mijn 1 Ik heb minder zelfvertrouwen
82
toekomst dan vroeger
2 Ik verwacht niet dat de dingen goed
voor mij zullen uitpakken
2 Ik ben teleurgesteld in mezelf
3 Ik heb het gevoel dat mijn toekomst
hopeloos is en dat het alleen maar
erger zal worden
3 Ik heb een hekel aan mezelf
3.
Mislukkingen
8.
Zelfkritiek
0 Ik voel me geen mislukking 0 Ik bekritiseer of verwijt mijzelf
niet meer dan gewoonlijk
1 Ik heb te veel dingen laten mislukken
1 Ik ben meer kritisch op mezelf
dan vroeger
2 Als ik terugkijk, zie ik een hoop
mislukkingen
2 Ik bekritiseer mezelf voor al
mijn tekortkomingen
3 Ik vind dat ik als persoon een totale
mislukking ben
3 Ik verwijt mijzelf al het slechte
wat gebeurt
4.
Verlies van plezier
9.
Suïcidale gedachten of wensen
0 Ik beleef net zoveel plezier als altijd
aan de dingen die ik leuk vind
0 Ik heb geen enkele gedachte
aan zelfdoding
1 Ik geniet niet meer zoveel van de
dingen als vroeger
1 Ik heb gedachten aan
zelfdoding, maar ik zou ze niet
ten uitvoer brengen
2 Ik beleef heel weinig plezier aan de
dingen die ik vroeger leuk vond
2 Ik zou liever een eind aan mijn
leven maken
83
3 Ik beleef geen enkel plezier aan de
dingen die ik vroeger leuk vond
3 Ik zou een eind aan mijn leven
maken als ik de kans kreeg
5.
Schuldgevoelens
10.
Huilen
0 Ik voel me niet bijzonder schuldig
0 Ik huil niet meer dan vroeger
1 Ik voel me schuldig over veel dingen
die ik heb gedaan of had moeten doen
1 Ik huil meer dan vroeger
2 Ik voel me meestal erg schuldig
2 Ik huil om elk klein ding
3 Ik voel me de hele tijd schuldig
3 Ik wil graag huilen, maar ik
kan het niet
11.
Agitatie, onrust
17.
Prikkelbaarheid
0 Ik ben niet rustelozer of meer
gespannen dan anders
0 Ik ben niet meer prikkelbaar
dan anders
1 Ik ben rustelozer of meer gespannen
dan anders
1 Ik ben meer prikkelbaar dan
anders
2 Ik ben zo rusteloos of opgewonden dat
ik moeilijk stil kan zitten
2 Ik ben veel meer prikkelbaar
dan anders
3 Ik ben zo rusteloos of opgewonden dat
ik moet blijven bewegen of iets doen
3 Ik ben de hele tijd prikkelbaar
84
12. Verlies van interesse 18. Verandering van eetlust
0 Mijn belangstelling voor andere
mensen of activiteiten is niet
verminderd
0 Mijn eetlust is niet veranderd
1 Ik heb nu minder belangstelling voor
andere mensen of dingen dan vroeger
1a Mijn eetlust is wat kleiner dan
gewoonlijk
1
b
Mijn eetlust is wat groter dan
gewoonlijk
2 Ik heb mijn belangstelling voor andere
mensen of dingen grotendeels
verloren
2a Mijn eetlust is veel kleiner
dan vroeger
2
b
Mijn eetlust is veel groter dan
vroeger
3 Het is moeilijk om nog ergens
belangstelling voor op te brengen
3a Ik heb helemaal geen eetlust
3
b
Ik verlang de hele tijd naar
eten
13.
Besluiteloosheid
19.
Concentratieproblemen
0 Ik neem beslissingen ongeveer even
gemakkelijk als altijd
0 Ik kan me net zo goed
concentreren als altijd
1 Ik vind het moeilijker om beslissingen
te nemen dan gewoonlijk
1 Ik kan me niet zo goed
concentreren als anders
2 Ik heb veel meer moeite met het
nemen van beslissingen dan vroeger
2 Het is lastig om mijn
gedachten ergens lang bij te
houden
85
3 Ik heb moeite met alle beslissingen
3 Ik kan me nergens op
concentreren
14.
Waardeloosheid
20.
Moeheid
0 Ik heb niet het gevoel dat ik
waardeloos ben
0 Ik ben niet meer moe of
afgemat dan gewoonlijk
1 Ik zie mezelf niet meer zo waardevol
en nuttig als vroeger
1 Ik word sneller moe of
afgemat dan gewoonlijk
2 Vergeleken met anderen voel ik me
meer waardeloos
2 Ik ben te moe of afgemat voor
veel dingen die ik vroeger wel
deed
3 Ik voel me volstrekt waardeloos 3 Ik ben te moe of afgemat voor
de meeste dingen die ik
vroeger wel deed
15.
Energieverlies
21.
Verlies van interesse in sex
0 Ik heb nog evenveel energie als altijd
0 Ik heb de laatste tijd geen
verandering gemerkt in mijn
belangstelling voor sex
1 Ik heb minder energie dan vroeger 1 Ik heb minder belangstelling
voor sex dan vroeger
2 Ik heb niet voldoende energie om veel
te doen
2 Ik heb tegenwoordig veel
minder belangstelling voor
sex
86
3 Ik heb niet genoeg energie om wat
dan ook te doen
3 Ik heb alle belangstelling voor
sex verloren
16.
Verandering van slaappatroon
0 Mijn slaappatroon is niet veranderd
1a Ik slaap wat meer dan gewoonlijk
1b Ik slaap wat minder dan gewoonlijk
2a Ik slaap veel meer dan gewoonlijk
2b Ik slaap veel minder dan gewoonlijk
3a Ik slaap het grootste deel van de dag
3b Ik word 1 - 2 uren te vroeg wakker en
kan niet meer inslapen