Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

32
Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Miles Copping, Erik Elast & Hjarald Janssen Trefwoorden: Ondernemerschap, wijkeffecten, Vogelaarwijken Abstract Toekomstig ondernemerschap hangt (onder andere) samen met persoonlijke kenmerken als perceptie op ondernemerschap. In dit paper wordt de invloed van deze aspecten op toekomstig ondernemerschap getoetst voor Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. Dit exploratieve onderzoek heeft daarmee als doel de invloed van de wijk op toekomstig ondernemerschap te verklaren. Dit wordt gekoppeld aan de theorie over wijkeffecten. Uit de analyse blijkt onder andere dat de samenhang tussen leeftijd en toekomstig ondernemerschap in Vogelaarwijken verschilt van deze samenhang in niet-Vogelaarwijken. Hetzelfde geldt voor geslacht. De invloed van sociaal kapitaal, angst om te falen en zelfvertrouwen op toekomstig ondernemerschap verschilt niet tussen beide type wijken.

description

Toekomstig ondernemerschap hangt (onder andere) samen met persoonlijke kenmerken als perceptie op ondernemerschap. In dit paper wordt de invloed van deze aspecten op toekomstig ondernemerschap getoetst voor Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. Dit exploratieve onderzoek heeft daarmee als doel de invloed van de wijk op toekomstig ondernemerschap te verklaren. Dit wordt gekoppeld aan de theorie over wijkeffecten. Uit de analyse blijkt onder andere dat de samenhang tussen leeftijd en toekomstig ondernemerschap in Vogelaarwijken verschilt van deze samenhang in niet-Vogelaarwijken. Hetzelfde geldt voor geslacht. De invloed van sociaal kapitaal, angst om te falen en zelfvertrouwen op toekomstig ondernemerschap verschilt niet tussen beide type wijken.

Transcript of Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Page 1: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig

ondernemerschap tussen

Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken

Miles Copping, Erik Elast & Hjarald Janssen

Trefwoorden: Ondernemerschap, wijkeffecten, Vogelaarwijken

Abstract Toekomstig ondernemerschap hangt (onder andere) samen met persoonlijke kenmerken

als perceptie op ondernemerschap. In dit paper wordt de invloed van deze aspecten op toekomstig

ondernemerschap getoetst voor Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. Dit exploratieve onderzoek

heeft daarmee als doel de invloed van de wijk op toekomstig ondernemerschap te verklaren. Dit

wordt gekoppeld aan de theorie over wijkeffecten.

Uit de analyse blijkt onder andere dat de samenhang tussen leeftijd en toekomstig

ondernemerschap in Vogelaarwijken verschilt van deze samenhang in niet-Vogelaarwijken.

Hetzelfde geldt voor geslacht. De invloed van sociaal kapitaal, angst om te falen en zelfvertrouwen

op toekomstig ondernemerschap verschilt niet tussen beide type wijken.

Page 2: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 2

Aanleiding ............................................................................................................................................... 3

Inleiding ................................................................................................................................................... 3

Probleemstelling ..................................................................................................................................... 3

Onderzoeksvragen .................................................................................................................................. 4

Wetenschappelijke relevantie ................................................................................................................ 4

Maatschappelijke relevantie ................................................................................................................... 5

Theoretisch kader ................................................................................................................................... 6

Ondernemerschap .............................................................................................................................. 6

Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal .................................................................................................. 6

Leeftijd & Geslacht .............................................................................................................................. 7

Angst om te falen & Zelfvertrouwen .................................................................................................. 9

Effect van wijken op ondernemerschap ............................................................................................. 9

Conceptueel model ............................................................................................................................... 13

Methodiek ............................................................................................................................................. 14

Aanpak .................................................................................................................................................. 16

Resultaten ............................................................................................................................................. 16

Geslacht & Leeftijd ............................................................................................................................ 18

Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal ................................................................................................ 21

Angst om te falen & Zelfvertrouwen ................................................................................................ 22

Discussie ................................................................................................................................................ 23

Conclusie ............................................................................................................................................... 25

Literatuur .............................................................................................................................................. 27

Page 3: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 3

Aanleiding

De aanleiding voor dit onderzoek is de afwezigheid van literatuur aangaande wijkeffecten op

ondernemerschap, specifiek toegespitst op een belangrijke Nederlandse socio-economische

tweesplitsing op wijkniveau; Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. Hoewel het onderwerp van

wijkeffecten enkele publicaties kent (e.g. Folmer & Risselada, 2013; Andersson & Larsson, 2013)

verschillen auteurs erg in mening aangaande deze zogenoemde ‘neighbourhoodeffects’ (Musterd &

Andersson, 2006). Deze paper betreft een exploratief onderzoek waarbij verschillende variabelen

waarvan uit literatuur blijkt dat deze invloed hebben op ondernemerschap worden getest. De

resultaten worden bekeken voor Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken om zo te kunnen

vaststellen of er sprake kan zijn van een wijkeffect.

Inleiding

In 2007 zijn 40 wijken geselecteerd waarvan de kwaliteit van de leefomgeving achter bleef (de

zogenoemde ‘Vogelaarwijken’) in vergelijking tot die van andere wijken in dezelfde stad (Vogelaar,

2007). De oorzaak van deze achterstand kan verschillen tussen wijk en stad, maar veel voorkomende

complexe maatschappelijke problemen (e.g. schooluitval, verloederde leefomgeving, werkloosheid,

gebrekkige inburgering) zijn vrijwel altijd van toepassing (Vogelaar, 2007). Sinds de publicatie van

het ‘Actieplan Krachtwijken’, die het probleem beschrijft en oplossingen voorstelt, zijn er weinig

positieve berichten over de uitvoering van het actieplan. Na vier jaar werd de voorgestelde aanpak

verlaten en wordt deze volgens verschillende rapporten gezien als mislukking (e.g. Wittebrood &

Permentier, 2011; Permentier et al., 2013).

Probleemstelling

Ondernemerschap wordt gezien als een belangrijke manier om economische groei (wat als gewenst

gezien wordt) te bewerkstelligen (Tamásy, 2005). Echter is er weinig bekend aangaande de effecten

van wijken op ondernemerschap. In deze paper wordt naar de samenhang gekeken tussen

verschillende variabelen en toekomstig ondernemerschap, en of (en hoe) deze verschilt tussen

inwoners in Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. De variabelen welke worden vergeleken zijn

verkregen uit een data bestand van de Global Entrepreneurship Monitor (GEM), de grootste

instelling welke data verzamelt over dynamiek van ondernemerschap.

Page 4: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 4

Terminologie

Ondernemerschap kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Voor verheldering is

gekozen om in dit paper één term te gebruiken met een eenduidige betekenis.

Er is voor gekozen om het begrip “toekomstig ondernemerschap” te hanteren als term die verwijst

naar de som van nascent ondernemerschap en labeled latent ondernemerschap. Het verschil tussen

de twee soorten ondernemers is dat nascent ondernemers proberen of bezig zijn met het starten

van een bedrijf terwijl labeled latent ondernemers wel hebben nagedacht over ondernemerschap,

maar nog geen actie ondernomen hebben op dit gebied. Hierbij worden dus bestaande

ondernemers niet meegenomen in het onderzoek.

Onderzoeksvragen

Om meer inzicht te verschaffen in toekomstig ondernemerschap, en het verschil tussen

Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken te bestuderen, is de volgende hoofdvraag opgesteld:

“In welke mate beïnvloedt het wel dan niet wonen in een Vogelaarwijk de samenhang van

persoonlijke kenmerken en houdingen ten opzichte van ondernemerschap, en toekomstig

ondernemerschap?”

Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn enkele deelvragen toegevoegd.

“Welke persoonlijke kenmerken en houdingen ten aanzien van ondernemerschap vertonen

samenhang met toekomstig ondernemerschap?”

“In welke mate is er samenhang tussen persoonlijke kenmerken en houdingen ten aanzien van

ondernemerschap, en toekomstig ondernemerschap?”

“In hoeverre verschilt de samenhang tussen persoonlijke kenmerken en houdingen ten aanzien van

ondernemerschap, en toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken?”

Wetenschappelijke relevantie

In de wetenschappelijke wereld bestaat de discussie over de invloed van leefomgeving op

(economische) mogelijkheden van individuen (Musterd & Andersson, 2006). Dit is door Musterd &

Andersson omschreven als het ‘neighbourhood effect’, of wijkeffecten. Een bewoner ondervindt

dagelijks invloeden vanuit de wijk die hem sturen in zijn denkwijze en ontwikkeling. Wijken kunnen

Page 5: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 5

verschillend invloed hebben op het (economische) pad van hun bewoner. Het is mogelijk dat

sommige wijken, Vogelaarwijken of niet-Vogelaarwijken, inwoners meer stimuleren tot

ondernemerschap dan andere. Wijken hebben verschillende sociale (ver)banden die inwoners

kunnen stimuleren dan wel afschrikken om activiteiten in de wijk te ontplooien, zoals

ondernemerschap (Kalandides & Vaiou, 2012). Het identificeren en aantonen van verbanden tussen

wijken, die ondernemerschap op verschillende manieren beïnvloeden, kan een uitgebreider inzicht

geven op invloeden vanuit wijken op ondernemerschap.

Maatschappelijke relevantie

De vraag is of ondernemerschap in Vogelaarwijk (significant) verschilt van andere wijken in diezelfde

steden. Wanneer de factoren die van invloed zijn op het ondernemerschap geïdentificeerd zijn,

kunnen deze factoren via beleid de economische activiteiten in de wijk bevorderen. Het beleid op

Vogelaarwijken werd gezien als ineffectief en werd na 4 jaar verlaten (Wittebrood & Permentier,

2011; Permentier et al., 2013). Mogelijk dat een hernieuwd beleid gericht op ondernemerschap

effectiever is dan voorgaande strategieën. Ondernemerschap kan het herstel van wijken bevorderen

doordat ondernemerschap zorgt voor werkgelegenheid en het versterken van menselijk kapitaal in

een wijk (Parthasarathy & Aoyama, 2006).

Het is mogelijk dat wijkeffecten ondernemerschap beïnvloeden (Mustard & Andersson, 2006).

Gevonden verschillen tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken in toekomstig

ondernemerschap en de effecten die deze verschillen veroorzaken, kunnen door beleidsmakers

wenselijk beïnvloeden worden. De maatschappelijk relevantie van dit onderzoek vloeit voort uit het

identificeren van wijkeffecten op toekomstig ondernemerschap, zodat deze door beleid beïnvloed

kunnen worden bij de sociaaleconomische opwaardering van Vogelaarwijken. Zo kan deze paper van

pas komen voor overheden en beleidsmakers, wat uiteindelijk de inwoners van Vogelaarwijken kan

helpen. Ook kunnen niet-Vogelaarwijken baat hebben bij dit onderzoek. Als blijkt dat enkele

kenmerken een positief effect hebben op ondernemerschap, kan gekeken worden of dit ook

toepasbaar is voor andere wijken. Invloeden vanuit de omgeving kunnen ondernemerschap

beïnvloeden (Malecki, 2009).

Page 6: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 6

Theoretisch kader

Ondernemerschap

Uit literatuur blijkt dat enkele socio-economische karakteristieken van invloed zijn op de keuze van

individuen om ondernemer te worden (Minniti & Nardone, 2007). Dienstverband, inkomen,

opleiding, leeftijd en geslacht worden gezien als belangrijke variabelen. Dit onderzoek is gebaseerd

op een vooraf samengestelde database met data, waardoor mogelijk belangrijke variabelen niet

behandelt kunnen worden. Zo komen dienstverband, inkomen en opleiding niet voor in de data

waardoor deze niet onderzocht kunnen worden. De karakteristieken leeftijd en geslacht komen

echter wel voor en zullen daarom ook worden meegenomen in het onderzoek.

De literatuur die pre-ondernemerschap verklaart op basis van persoonlijke kenmerken is uitgebreid

(e.g. Borghans et al., 2009; Cooper et al., 1994; Davidson & Honig, 2003; Ucbasaran et al., 2008).

Persoonlijke kenmerken worden vaak als belangrijke indicatoren gezien om kansen binnen

ondernemerschap te ontdekken en te exploiteren (Shane & Venkataraman, 2000). Persoonlijke

factoren spelen een grote rol op (toekomstig) ondernemerschap (Stuetzer et al., 2013; Wang, 2013).

Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal

Mensen met veel cognitieve vaardigheden en kennis, menselijk kapitaal genoemd, worden

verondersteld een comparatief voordeel te hebben ten opzichte van mensen die weinig cognitieve

vaardigheden hebben als het gaat om het ontdekken en exploiteren van kansen ten aanzien van

ondernemerschap (Schultz, 1959; Mincer, 1974 in Davidson en Honig, 2003). Binnen menselijk

kapitaal wordt er een onderscheid gemaakt tussen explicit knowledge en tacit knowledge (Polanyi,

1967). De eerste vorm van kennis is gemakkelijk (digitaal) te vatten in procedures en regels. Tacit

knowledge daarentegen laat zich niet makkelijk vatten in regels en procedures. Deze kennis is

daarom moeilijker verkrijgbaar en kan alleen overgedragen worden door fysieke nabijheid van twee

personen. Bijvoorbeeld in een wijk.

Onderwijs is van groot belang bij het vergroten van menselijk kapitaal (Bellu et al., 1990; Davidsson,

1995; Evans & Leighton, 1989; Gimeno et al., 1997; Honig, 1996 en Reynolds, 1997). Eerder

opgedane kennis geeft individuen de kans om nieuwe situaties beter voorbereid tegemoet te gaan

(Cooper et al., 1994). Werkervaring is een andere bron van menselijke kapitaal (Castanias & Helfat,

2001). Werkervaring zorgt voor accumulatie van nieuwe kennis en de integratie hiervan (Ucbasaran,

2008). Mensen met meer menselijk kapitaal zouden kansen van ondernemerschap beter kunnen

waarnemen en exploiteren (Shane, 2003; Arenius & DeClercq, 2005 in Ucbasaran et al., 2008). De

Page 7: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 7

samenhang tussen opleidingsniveau en ondernemerschap kent een zogenaamde U-shape (Poschke,

2013). Individuen met een laag opleidingsniveau en een hoog opleidingsniveau zijn eerder geneigd

tot ondernemerschap.

Sociaal kapitaal is een tweede vorm van kapitaal welke de mate van ondernemerschap in een gebied

kan verklaren (Bourdieu, 1983; Coleman, 1988, 1990; Loury, 1987; Davidsson & Honig, 2003). Sociaal

kapitaal zijn alle relaties met familieleden en relaties binnen de eigen werk- en leefomgeving (Loury,

1987). Deze contacten kunnen bijdragen aan het verkrijgen van informatie, kapitaal en diensten.

Sociaal kapitaal vormt een brug tussen verschillende vormen van menselijk kapitaal waarbij

vertrouwen ook een belangrijke rol speelt (Putnam, 2000; Adler & Kwon, 2002; Lesser, 2000). De

mate van sociaal kapitaal van een individu is van belang bij de kans op ontdekking van

ondernemerschapskansen (Davidsson & Honig, 2003). Het bezitten van lokaal sociaal kapitaal is

waardevol voor ondernemers bij het opzetten van een bedrijf, waarbij verondersteld wordt dat

ondernemers met meer sociaal kapitaal ook beter zijn in opzetten van een bedrijf (Schutjens &

Völker, 2010). Welter et al. (2008) beargumenteren dat lokaal ondernemerschap is ingebed in

sociaal kapitaal. Via deze kanalen worden normen en kennis in een wijk doorgespeeld en

beïnvloeden zo het economisch gedrag van individuen in een wijk.

Leeftijd & Geslacht

Verondersteld is dat er ook samenhang is tussen leeftijd van een individu en ondernemerschap

(Wang, 2005). Deze samenhang is allereerst gekoppeld aan liquiditeitsbeperking. Onderzoek wijst uit

dat naarmate mensen over meer vermogen beschikken de kans ook toeneemt om ondernemer te

worden (Johansson, 2000). Doordat jongeren een kortere periode hebben gehad waarover zij

kapitaal hebben kunnen opbouwen dan ouderen is hun financiële positie over het algemeen minder

stevig dan die van ouderen (Wagner & Sternberg, 2004). Ook bezitten jongeren over het algemeen

minder kredietwaardigheid dan ouderen, waardoor het moeilijker is voor jongeren om geld te lenen

(Johansson, 2000). De reputatie van een persoon ten opzichte van zijn of haar financiële

omstandigheden moet over decennia worden opgebouwd om het vertrouwen van banken of andere

geldschieters te winnen.

Hoewel verwacht zou worden uit de bovenstaande gegevens dat ouderen vaker ondernemer zouden

zijn dan jongeren, blijkt uit literatuur dat ondernemerschap niet altijd positief wordt beïnvloed door

leeftijd (e.g. McAfee et al., 2010; Wagner & Sternberg, 2004). Dit kan verklaard worden door twee

aspecten: verzonken kosten en opportuniteitskosten. Verzonken kosten zijn de kosten gemaakt door

Page 8: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 8

een ondernemer welke gemaakt zijn en niet terug te krijgen zijn (McAfee et al., 2010). Voorbeelden

van verzonken kosten zijn het opstellen van een bedrijfsplan of het uitvoeren van een

marktonderzoek. Na verloop van tijd worden deze verzonken kosten terugverdiend door goede

bedrijfsvoering. Jongeren die een bedrijf opstarten hebben daarbij een langere periode om hun

verzonken kosten terug te verdienen dan ouderen, aangenomen dat andere omstandigheden

hetzelfde zijn (Wagner & Sternberg, 2004). Opportuniteitskosten zijn verloren potentiële

verdiensten van andere alternatieven wanneer een bepaald alternatief is gekozen (Buchanan, 2008).

In het geval van toekomstig ondernemerschap zijn de opportuniteitskosten datgene wat men

opgeeft om ondernemer te worden en de meerwaarde die een ondernemer ondervindt van een

bedrijf opstarten (Tamásy, 2006). Omdat het loonniveau doorgaans stijgt met leeftijd zullen de

opportuniteitskosten voor ouderen hoger zijn dan voor jongeren. Uit empirisch onderzoek naar de

samenhang tussen leeftijd en (nascent) ondernemerschap komt de zogenaamde ‘omgekeerde U-

shape’ naar voren: individuen van relatief jonge en relatief oude leeftijd zijn minder snel geneigd tot

(toekomstig) ondernemerschap dan individuen die de middelbare leeftijd hebben (Poscke, 2013).

Wanneer in een regio veel mensen van middelbare leeftijd wonen met een hoge opleiding heeft dit

een positief effect op (toekomstig) ondernemerschap (Bosma & Schutjens, 2011).

Geslacht kan op verschillende manier van invloed zijn op ondernemerschap. Allereerst wordt er

verondersteld dat een verschil in risico-aversie bestaat tussen mannen en vrouwen (Minniti &

Nardone, 2007). Vrouwen zijn minder geneigd risico’s te nemen in vergelijk tot mannen, waardoor

mannen vaker ondernemer zijn dan vrouwen (Borghans et al., 2009). Daarnaast kijken vrouwen naar

andere (praktische) factoren die van invloed zijn op het besluit om ondernemer te worden zoals

werktijden en werklocaties (Burke et al., 2002). Als derde spelen liquiditeitsbeperkingen een rol bij

geslacht. Vrouwen hebben relatief gezien minder toegang tot kapitaal dan mannen (Barclays, 1999

in Marlow & Patton, 2005). Vrouwen hebben zowel bij het bezit van eigen vermogen als bij het

aantrekken van vreemd vermogen een achterstand ten opzichte van mannen (Carter & Kolvereid,

1997). Mannen beschikken gemiddeld over drie keer meer startkapitaal dan vrouwen (Carter, 2000).

Het eigen vermogen van vrouwen is doorgaans beperkter dan dat van mannen aangezien vrouwen

relatief vaker deeltijd werken dan mannen waardoor vrouwen minder krediet kunnen opbouwen.

Carter et al. (2001) vinden daarnaast bewijs dat banken discrimineren tegen vrouwen bij het

uitgeven van leningen. Een aspect wat wel in het voordeel kan werken van vrouwen is de

afwezigheid van kredietgeschiedenis, waardoor zij als meer betrouwbaar gezien kunnen worden

door banken en andere geldschieters (Shaw et al, 2001).

Page 9: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 9

Angst om te falen & Zelfvertrouwen

De perceptie die individuen hebben op ondernemerschap kunnen van invloed zijn op (toekomstig)

ondernemerschap (Arenius & Minniti, 2005; Minniti & Nardone, 2007). De hierboven vermeldde

factoren kunnen aangevuld worden met enkele ‘perceptie factoren”. Dit zijn factoren welke

subjectieve percepties beschrijven van een individu, zonder dat deze noodzakelijk een

weerspiegeling is van objectieve omstandigheden (Arenius & Minniti, 2005). Echter kregen deze

aspecten in onderzoeken relatief minder aandacht dan de objectieve variabelen als geslacht en

leeftijd. Dit gebeurde vooral omdat het verzamelen van de data lastig bleek (Arenius & Minniti,

2005). Het verzamelen van data omtrent perceptie is in verloop van tijd vaker gedaan.

Angst om te falen wordt al meerdere decennia gezien als zijnde van invloed op ondernemerschap

(Arenius & Minniti, 2005). De gedachte hierbij is dat de meeste mensen risicoavers zijn, en dat de

angst om te falen een belangrijk onderdeel is van het wel dan niet opzetten van een eigen bedrijf.

Een verminderde perceptie van de mogelijkheid tot falen zou de kans dat een individu een bedrijf

start verhogen (Arenius & Minniti, 2005). Uit literatuur blijkt ook dat zelfvertrouwen in eigen

bekwaamheid en kunde een belangrijke variabele is om gedrag van ondernemers te verklaren

(Arenius & Minniti, 2005). De keuze om toe te treden tot het ondernemerschap wordt gerelateerd

aan de aanwezigheid van beheersingsoriëntatie (of ‘locus of control’ in het Engels), dit is de keuze

die een individu heeft om wel of niet te gaan ondernemen (Arenius & Minniti, 2005). De link tussen

alertheid van ondernemers en zelfwerkzaamheid (of ‘self-efficacy’) kan versterkt worden door de

beheersingsoriëntatie van een individu (Harper, 1998 in Arenius & Minniti, 2005).

Effect van wijken op ondernemerschap

Uit literatuur blijkt dat er kenmerken zijn welke invloed uitoefenen op de mate van toetreding tot

ondernemerschap van individuen. De zes hiervoor beschreven kenmerken zijn hier voorbeelden van

waar ook voldoende gegevens over beschikbaar zijn in de GEM database. De invloed van deze

kenmerken zal vergeleken worden met de mate van toekomstig ondernemerschap.

Ondernemerschap toont echter ook samenhang met de eigenschappen van een wijk, en vooral het

type wijk (Folmer & Risselada, 2013). Uit onderzoek blijkt dat leefbaarheidsproblemen in een stad of

wijk samenhang toont met de oprichting van nieuwe bedrijven, de verhuiskans, de overleving en de

werkgelegenheidsgroei van bedrijven in die wijken (PBL, 2010). Onderzoek naar de invloed van

regio’s op het aandeel entrepreneurs is sinds de jaren 90 drastisch toegenomen (Armington & Acs,

2010). Veel van deze onderzoeken en de vervolgen hierop concluderen dat het aandeel

ondernemerschap en bedrijfsformatie verschillen vertonen tussen regio’s (e.g. Fritsch & Wyrwich

Page 10: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 10

(2013) in Duitsland, Reynolds et al. (1995) in de Verenigde Staten, Guesnier (1994) in Frankrijk). Uit

deze onderzoeken blijkt dat de regio invloed heeft op de mate waarin inwoners ondernemers

worden. Na deze constatering is de aandacht verschoven richting eventuele verschillen binnen

regio’s. Negatieve componenten van een wijk kunnen belemmerend werken op toekomstig

ondernemerschap (Williams & Williams, 2011). Hoewel dit een relatief nieuw onderzoeksgebied is

zijn er enkele voorbeelden van auteurs die deze weg zijn ingeslagen. Zo hebben Andersson & Larsson

(2013) significante verschillen gevonden voor ondernemerschap tussen buurten van Stockholm en

Jönköping. Deze verschillen zijn toegeschreven aan de invloed van bestaande ondernemers op

startende ondernemers in een buurt of wijk. Zo kan de ondernemingsgeschiedenis van een gebied

het aandeel huidige ondernemers beïnvloeden (Andersson & Larsson, 2013). Onderzoeken van

onder andere Fritsch & Wyrwich (2013) en Fotopoulos (2013) concluderen ook dat

ondernemerschap kan verschillen tussen buurten.

Om de samenhang tussen toekomstig ondernemerschap en type wijken te onderzoeken is gekozen

om Vogelaarwijken met niet-Vogelaarwijken te vergelijken. Indien er verschillen worden gevonden

per kenmerk tussen Vogelaarwijk en niet-Vogelaarwijk kan deze mogelijk (deels) verklaard worden

door deze wijkeffecten. Vogelaarwijken zijn sociaaleconomisch zeer verschillend van niet-

Vogelaarwijken. Nederland kent 40 Vogelaarwijken verdeeld over 16 gemeenten. Deze

Vogelaarwijken blijven door een cumulatie van problemen achter op andere wijken, waarbij de

bevolking gemiddeld een sociaaleconomische achterstand heeft op inwoners uit andere wijken

(Permentier et al., 2013). Er zijn 18 criteria waarop Vogelaarwijken gedefinieerd zijn door het

Ministerie van Wonen, Wijken en Integratie, onderverdeeld in 4 thema’s zoals (zie tabel 1)

(Wittebrood et al., 2011). De wijken met de slechtste score op deze (sub)thema’s zijn benoemd tot

Vogelaarwijken.

Page 11: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 11

Tabel 1: Vogelaarwijk criteria

Thema Criteria

Fysieke achterstand Kleine woningen

Oude woningen

Goedkope woning

Sociaaleconomische achterstand Inkomen

Werk

Opleiding

Fysieke problemen Tevredenheid woning

Tevredenheid woonomgeving

Verhuisgeneigdheid

Geluidsoverlast

Overlast door vervuiling

Verkeersoverlast

Verkeersveiligheid

Sociale problemen Bekladding

Vernieling

Overlast buren

Overlast omwonenden

Onveiligheidsbeleving

Bron: VROM 2007

Van Gent et al. (2009) onderzochten de samenhang tussen sociaaleconomisch achterstand van

individuen en de wijk waarin die individuen woonachtig zijn. Negatieve factoren van een wijk

(werkeloosheid, armoede, veiligheid, woonkwaliteit) kunnen inwoners belemmeren in hun

sociaaleconomische ontwikkeling. Het wijkeffect zou hiermee sterk bepalend kunnen zijn voor de

sociale mobiliteit van inwoners. De Vogelaarwijken zijn toentertijd aangewezen uit angst dat

inwoners sociaaleconomisch uitgesloten zouden raken van de maatschappij (Vogelaar, 2007 in van

Gent et al., 2009). Problemen in een (Vogelaar)wijk kunnen effect hebben op de economische

situatie en het opleidingsniveau, en daarmee op sociaaleconomische situatie, van inwoners. Volgens

Buck et al. (2011) heeft het wonen in een wijk waar veel inwoners een sociaaleconomische

achterstand hebben in combinatie met andere negatieve wijkcomponenten een negatieve invloed

op de ontwikkeling van individuen (in van Gent et al., 2009). Inwoners van Vogelaarwijken hebben in

vergelijking tot inwoners van niet-Vogelaarwijken minder toegang tot sociale netwerken, minder

toegang tot scholing en ziekenhuizen, minder rolmodellen van ondernemers in de wijk en komen

meer in aanraking met geweld en criminaliteit (Ellen & Turner, 1997 in van Gent et al., 2009). De

(sterke) aanwezigheid van familiebedrijven, rolmodellen en een grote beschikbare vaardige

beroepsbevolking bevorderen ondernemerschap (Malechi, 2009). Wanneer er gebrek is aan een

ondernemerscultuur in een gemeenschap belemmerd dit toekomstig ondernemerschap (Bosma &

Page 12: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 12

Schutjens, 2011). Doordat Vogelaarwijken gemiddeld meer negatieve componenten kennen en een

gebrek aan rolmodellen ondernemerscultuur hebben, kan dit toekomstig ondernemerschap in deze

wijken belemmeren.

Mensen met een laag inkomen wonen overwegend in grote steden (CBS, 2009). Deze lage

inkomensgroepen concentreren zich in Vogelaarwijken (Ferrier, 2012). Het aandeel laaginkomens

ligt voor Vogelaarwijken gemiddeld op 39,5% en voor andere wijken op gemiddeld 23% (Prementier

et al., 2013). Een andere eigenschap van Vogelaarwijken is een gemiddeld hoger

werkloosheidaandeel en daarmee ook een hoger gemiddeld aantal uitkeringsontvangers, met 12,8%

tegenover het gemiddelde van 7,6% in alle wijken(Prementier et al., 2013).

Vogelaarwijken zijn ook vaak etnisch divers. Het aandeel niet-westerse allochtonen is voor

Vogelaarwijken erg hoog met 50%, 3 maal zo hoog als het landelijke gemiddelde (Prementier et al.,

2013). Over het algemeen behoren deze etnische groepen tot de lagere sociaal economische

segmenten van steden (veroorzaakt door bijvoorbeeld de afwezigheid van onderwijs en

vaardigheden) (Levent et al., 2003; Sahin, 2012). Etnische groepen beginnen zich echter steeds meer

richting het ondernemerschap te ontwikkelen, wat zowel enkele decennia geleden het geval was

(Jeleniewski, 1984), als meer recentelijk (e.g. Levent et al., 2003). Vooral etnische bedrijven worden

vaak opgericht in wijken met een hoge concentratie etnische inwoners (Wang, 2009; Jeleniewski,

1984). Achterstandswijken in Nederland hebben daarom te maken gekregen met ondernemerschap

gericht op etnische groepen: het aanbieden van producten voor specifieke etnische groepen in een

wijk.

Etnische ondernemers zijn goed in het omzetten van sociale eigenschappen naar economische

middelen door het opzetten van etnische bedrijven. Zo vormen de sociale banden meteen een bron

van inkomen (Light & Rosenstein, 1995; PBL, 2010). Los van een potentiële inkomstenbron zijn

sociale netwerken een belangrijk middel voor (toekomstig) ondernemers om te mobiliseren in nood

(Schutjens & Völker, 2009). Opvallend is dat het aandeel ondernemers sterker groeit in

Vogelaarwijken dan in andere wijken (Prementier et al., 2013). Hiermee is het verschil in aandeel

ondernemers tussen verschillende wijken afgenomen. Als gekeken wordt naar heel Nederland is

ondernemerschap onder niet-Westerse allochtonen toegenomen van 34% in 2000 naar 40% in 2007

(Sahin, 2012).

Uit de literatuur stromen verschillende inzichten aangaande de effecten van een wijk op

ondernemerschap van haar inwoners. Het uitvoeren van dit onderzoek zal meer inzicht kunnen

Page 13: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 13

verschaffen in het effect van het wonen van een Vogelaarwijk of niet-Vogelaarwijk op de mate van

toekomstig ondernemerschap van de inwoners.

Conceptueel model

In de vorige paragrafen zijn een aantal factoren naar voren gekomen die van invloed zijn op

toekomstig ondernemerschap. Op basis daarvan is hieronder een conceptueel schema gemaakt. De

causale verbanden zijn met pijlen weergegeven (figuur 1). Centraal in dit model staat toekomstig

ondernemerschap (mensen die denken om ondernemer te worden of de eerste stappen hebben

gezet richting ondernemerschap) en welke factoren hierop van invloed (kunnen) zijn.

Figuur 1: Conceptueel model

Page 14: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 14

Verondersteld wordt dat mensen met menselijk kapitaal meer vaardigheden hebben als het gaat om

het ontdekken en exploiteren van ondernemerschapskansen (Schultz, 1959; Mincer, 1974 in

Davidson en Honig, 2003). Respondenten met meer menselijk kapitaal zullen waarschijnlijk kansen

van ondernemerschap beter kunnen zien en exploiteren (Shane, 2003; Arenius & DeClercq, 2005 in

Ucbasaran et al., 2008). Ook sociaal kapitaal heeft naar alle waarschijnlijkheid een positieve invloed

op toekomstig ondernemerschap (Davidson & Honig, 2003). Leeftijd en geslacht zijn ook van invloed

op toekomstig ondernemerschap volgens Wang (2005). Voor de factor leeftijd geldt dat er sprake is

van een omgekeerde U-shape, waarbij de kans voor jongeren en ouderen om te ondernemen kleiner

is dan voor mensen van middelbare leeftijd (Wagner & Sternberg, 2004). Mannen zullen daarnaast

eerder geneigd zijn tot toekomstig ondernemerschap dan vrouwen (Burke et al, 2002; Marlow &

Patton, 2005; Carter, 2000; Shaw et al, 2001).

Naast persoonlijk kenmerken van mensen kan ook de houding van mensen tegenover toekomstig

ondernemerschap verschillen. Angst om te falen en weinig vertrouwen beïnvloeden toekomstig

ondernemerschap waarschijnlijk negatief (Arenius & Minniti, 2005; Koellinger et al., 2005a in:

Minniti & Nardone, 2007).

Wijkeffecten kunnen verschillend van invloed zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van inwoners

(Gent, 2009). Verondersteld wordt dat de wijkeffecten van Vogelaarwijken minder gunstig zijn voor

ondernemerschap dan de wijkeffecten van niet-Vogelaarwijken.

Aangenomen wordt dat het menselijk kapitaal van inwoners in Vogelaarwijken lager is (Wittebrood

et al, 2011). Daarnaast is de verwachting dat de samenhang tussen sociaal kapitaal en menselijk

kapitaal, en toekomstig ondernemerschap in niet-Vogelaarijken hoger is dan in Vogelaarwijken.

Een aantal factoren die aangekaart zijn in het theoretisch kader zijn niet meegenomen in dit

onderzoek. Etniciteit en opleidingsniveau zijn mogelijk belangrijke persoonlijke kenmerken die een

sterke invloed op toekomstig ondernemerschap kunnen hebben. Helaas waren deze gegevens

onvoldoende voor handen in de gebruikte database van Globale Entrepreneurship Monitor.

Methodiek

In deze paper is gebruik gemaakt van een secondaire bronnen afkomstig van de Global

Entrepreneurship Monitor. De GEM is jaarlijkse enquêteonderzoek naar de mate van, houding tot en

aspiratie tot ondernemerschap van individuen verspreid over landen. Ontstaan uit een initiatief van

de London Business School en Babson College beslaat het onderzoek momenteel 75% van de

Page 15: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 15

wereldbevolking (GEM, 2014). De GEM heeft in Nederland tussen 2001 en 2009 5681 mensen

geënquêteerd over ondernemerschap. Ieder jaar zijn verschillende mensen ondervraagd. De

respondenten zijn woonachtig in de 18 grootste gemeenten van Nederland. Van de respondenten

was 13,6% woonachtig in een Vogelaarwijk.

Operationalisering

Begrippen zijn afgebakend met vragen afkomstig uit de GEM. Toekomstig ondernemerschap is een

samenvoeging van respondenten die hebben aangegeven er over nadenken om een onderneming te

starten en de respondenten die hebben aangegeven de eerste stappen tot ondernemerschap al

hebben gezet. Het begrip toekomstig ondernemerschap is geoperationaliseerd met de vragen:

‘bstart OR futsup’

Menselijk kapitaal is opgenomen in de analyse door naar één vraag in de GEM te kijken: “heeft u in

de afgelopen 12 maanden een bedrijf heeft gesloten?”. Mensen die een bedrijf verkocht hebben

werd gevraagd nee te antwoorden op deze vraag. Het begrip menselijk kapitaal is

geoperationaliseerd met de nominale variabele: Q1f.

Om sociaal kapitaal te meten is de vraag of de respondent iemand kent die in de afgelopen 2 jaar

een bedrijf is gestart meegenomen in de analyse. Het begrip sociaal kapitaal is geoperationaliseerd

met de variabelen: Q1g. Het begrip ‘angst om te falen’ is opgesteld aan de hand van de vraag of een

respondent angst om te falen hem/haar weerhoudt van het starten van een bedrijf. Angst om te

falen is geoperationaliseerd met de variabele: Q1j. Zelfvertrouwen is in de GEM gemeten met de

vraag “denkt u te beschikken over genoeg kennis en ervaring om een bedrijf op te starten?”.

Zelfvertrouwen is geoperationaliseerd met de variabele: Q1i.

Tabel 2: Relatie variabelen en interview vragen

Variabele Vraag in SPSS bestand

Geslacht Gender

Leeftijd Age

Sociaal kapitaal 1g. You know someone personally who started a business in the past 2 years

Menselijk kapitaal 1f You have, in the past 12 months, shut down, discontinued

or quit a business you owned and managed, any form of self-employed, or selling goods or services to anyone. Do not count a business that was sold

Angst om te falen 1j. Fear of failure would prevent you from starting a business

Zelfvertrouwen 1i. You have the knowledge, skill and experience required to start a new business

Page 16: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 16

Aanpak

Met behulp SPSS zijn een zevental kruistabellen gemaakt waarin de samenhang van persoonlijke

kenmerken en houding ten opzichte van ondernemerschap op ondernemerschap is getest. De

respondenten die aangegeven hebben ondernemer te zijn en dus een eigen bedrijf hebben zijn niet

meegenomen in de resultaten. De kruistabellen zijn gesplitst naar gehele steekproef, Vogelaarwijken

en niet-Vogelaarwijken om te zien of er een verschil bestaat tussen ondernemerschap tussen type

wijken. De bovenzijde van de tabellen laat de resultaten zien van de gehele steekproef (donkergrijs).

Het onderste gedeelte laat de resultaten zien voor de steekproef gesplitst naar Vogelaarwijken en

niet-Vogelaarwijken (lichtgrijs).

Om de samenhang tussen de afhankelijke variabelen en de onafhankelijke variabele te toetsen is

gebruik gemaakt van Cramer’s V. Cramer’s V wordt gebruikt om het verband tussen twee variabelen

weer te geven en geeft hierbij ook de sterkte van dit verband weer. Zo is een Cramer’s V waarde

lager dan 0.3 een zwak verband, tussen de 0.3 en 0.5 een matig sterk verband, en 0.5 tot 0.7 een

sterk verband. Een waarde hoger dan 0.7 is een zeer sterk verband waarbij de ene variabele een

groot deel van de andere variabele verklaart (de Vocht, 2011). Hier is ook significantie belangrijk.

Wanneer de Cramer’s V waarde een significantie, ook wel aangeduid met de letter p, heeft van 0,05

of lager, is er 95% zekerheid dat de waarde niet op toeval berust. Een lagere significantie betekent

dat de waarde betrouwbaarder is, terwijl een significantie hoger dan 0,05 wordt gezien als niet

betrouwbaar omdat de kans dat de waarde op toeval berust te groot is.

Resultaten

Kruistabel 3: Correlatie tussen variabelen op basis van Kendall’s tau

Toekomstig Ondernemerschap Geslacht Leeftijd

Sociaal kapitaal

Menselijk kapitaal

Angst om te falen

Zelfvertrouwen

Toekomstig Ondernemerschap 1 -0,085 -0,162 0,293 0,056 -0,04 0,262

Geslacht -0,085 1 0,053 -0,136 -0,016* 0,006* -0,211

Leeftijd -0,162 0,053 1 -0,262 -0,011* -0,099 -0,109

Sociaal kapitaal 0,293 -0,136 -0,262 1 0,033* 0,049 0,284

Menselijk kapitaal 0,056 -0,016* -0,011* 0,033* 1 -0,009* 0,118

Angst om te falen -0,04 0,006* -0,099 0,049 -0,009* 1 -0,032*

Zelfvertrouwen 0,262 -0,211 -0,109 0,284 0,118 -0,032* 1

* = Correlatie is niet significant bij een alfa van 0,05

Page 17: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 17

Alvorens de invloed van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen gemeten

worden, is het van belang om eerst naar de samenhang tussen de onafhankelijke variabelen

onderling te kijken. Een grote samenhang tussen de onafhankelijke variabelen mag als negatief

gezien worden. De samenhang tussen alle in dit onderzoek opgenomen variabelen is weergegeven in

tabel 3.

Toekomstig ondernemerschap lijkt voornamelijk samen te hangen met sociaal kapitaal. Naarmate

iemand meer sociaal kapitaal heeft is de kans op toekomstig ondernemerschap groter.

Zelfvertrouwen is daarna de meest belangrijke voorspeller van toekomstig ondernemerschap. De

andere variabelen spelen in veel mindere mate een rol bij het voorspellen van toekomstig

ondernemerschap.

Geslacht en zelfvertrouwen kennen een matige samenhang. Ook is er een zwakke samenhang van

geslacht met sociaal kapitaal. De andere variabelen hangen nauwelijks of niet samen met geslacht.

Leeftijd vertoont een zwak negatief verband met sociaal kapitaal. Ouderen kennen dus minder vaak

iemand die een onderneming is gestart. Tevens blijkt dat ouderen minder vaak toekomstig

ondernemer zijn. De samenhang tussen leeftijd en toekomstig ondernemerschap is echter klein.

Sociaal kapitaal heeft een zwak verband met zelfvertrouwen. De causaliteit valt echter niet te

achterhalen.

Er zijn helaas weinig uitspraken te doen over menselijk kapitaal aangezien veel van de verbanden

niet significant blijken te zijn. De significante samenhangsmaten hebben een lage waarde. Hetzelfde

geldt voor angst om te falen.

Page 18: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 18

Kruistabel 4: Geslacht Geslacht

Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer

Man Vrouw Totaal

n.v.t. Nee 93,0 96,7 95,2

Ja 7,0 3,3 4,8

Totaal 100 100 100

N 1921 2741 4662

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,085

Nee Nee 93,1 96,6 95,1

Ja 6,9 3,4 4,9

Totaal 100 100 100

N 1658 2358 4016

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,081

Ja Nee 92,4 97,1 95,2

Ja 7,6 2,9 4,8

Totaal 100 100 100

N 263 989 646

Significantie 0,006 Cramer’s V 0,109

Geslacht & Leeftijd

De resultaten die de samenhang tussen geslacht en toekomstig ondernemerschap meet, is

voldoende significant om er uitspraken over te doen. Het verschil tussen mannen en vrouwen met

betrekking tot toekomstig ondernemerschap is echter zeer klein. Mannen zijn iets vaker betrokken

bij toekomstig ondernemerschap dan vrouwen. Terugkomend op het theoretisch kader was dit een

verwachte uitkomst. Vrouwen zijn in verhouding tot mannen volgens diverse bronnen onder andere

meer risico-avers, moeten meer (huishoudelijke) taken combineren en beschikken over minder

financieel kapitaal.

Als Vogelaarwijken worden vergeleken met niet-Vogelaarwijken blijkt dat mannen in Vogelaarwijken

vaker toekomstig ondernemer zijn dan in niet-Vogelaarwijken. De verschillen zijn echter minder dan

één procent. Dit laat zich ook zien in het kleine verschil in Cramer’s V. Dit verschil zou verklaard

kunnen worden door de aanwezigheid van etnische culturen in Vogelaarwijken waarin het minder

geaccepteerd is voor vrouwen om te ondernemen.

Page 19: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 19

Kruistabel 5: Leeftijd Leeftijdscategorie

Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer

18-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-120 Totaal

n.v.t. Nee 88,7 90,1 91,8 95,1 97,5 99,9 95,1

Ja 11,3 9,9 8,2 4,9 2,5 0,1 4,9

Totaal 100 100 100 100 100 100 100

N 239 748 815 780 733 134 4657

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,183

Nee Nee 89,1 89,9 91,4 95,5 97,7 99,8 95,1

Ja 10,9 10,1 8,6 4,5 2,3 0,3 4,9

Totaal 100 100 100 100 100 100 100

N 201 635 706 693 641 1137 4013

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,186

Ja Nee 86,8 91,2 94,5 92,0 96,7 100 95,2

Ja 13,2 8,8 5,5 8,0 3,3 0 4,8

Totaal 100 100 100 100 100 100 100

N 38 113 109 87 92 205 644

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,188

Figuur 2: Toekomstig ondernemerschap naar leeftijdscategorie

0

2

4

6

8

10

12

14

18-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-120

Pe

rce

nta

ge T

oe

kom

stig

e O

nd

ern

em

ers

Leeftijdscategorie

Toekomstig ondernemerschap naar Leeftijdscategorie

Alle respondenten

Niet-Vogelaarwijk

Vogelaarwijk

Page 20: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 20

Figuur 2 zet toekomstig ondernemerschap af tegen leeftijd (in leeftijdscategorieën). De drie reeksen

responderen met respectievelijk de gehele steekproef, de respondenten in niet-Vogelaarwijk en de

respondenten in Vogelaarwijken. Voor de gehele steekproef blijkt dat het percentage toekomstige

ondernemers afneemt met leeftijd. De respondenten in niet-Vogelaarwijken responderen

grotendeels met de gehele steekproef. Opvallend is dat in Vogelaarwijken de invloed van leeftijd op

toekomstig ondernemerschap anders is. Binnen de leeftijdscategorie 18-24 zijn er in Vogelaarwijken

relatief veel toekomstige ondernemers vergeleken met niet-Vogelaarwijken. Het percentage

toekomstige ondernemers neemt voor Vogelaarwijken eerst snel af bij leeftijdsgroei. Vogelaarwijken

kennen vergeleken met niet-Vogelaarwijken relatief weinig toekomstige ondernemers tussen 35 en

44 jaar oud. In de leeftijdscategorie 45-54 is het percentage toekomstige ondernemers juist weer

gestegen in Vogelaarwijken.

De verschillen in figuur 2 tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken kunnen verklaard worden

door wijkeffecten. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat leeftijd op verschillende manieren invloed

kan hebben op toekomstig ondernemerschap. Liquiditeitsbeperking, verzonken kosten en

opportuniteitskosten kunnen alle drie in meer of mindere mate van invloed zijn. In Vogelaarwijken

loopt toekomstig ondernemerschap bij de leeftijdscategorie 45-54 weer op wat de grafiek een

omgekeerde U-shape geeft. Liquiditeitsbeperking is de enige van de drie factoren die een positief

verband verklaart tussen leeftijd en toekomstig ondernemerschap. Liquiditeitsbeperking kan binnen

Vogelaarwijken een belangrijkere rol spelen dan binnen niet-Vogelaarwijken.

Kruistabel 6: Sociaal kapitaal Kent iemand die onderneming heeft gestart

Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer

Nee Ja Totaal

n.v.t. Nee 97,1 79,5 92,6

Ja 2,9 20,5 7,4

Totaal 100 100 100

N 2134 742 2876

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,293

Nee Nee 97,2 79,0 92,5

Ja 2,8 21,0 7,5

Totaal 100 100 100

N 1820 639 2459

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,302

Ja Nee 96,5 82,5 93,0

Ja 3,5 17,5 7,0

Totaal 100 100 100

N 314 103 417

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,237

Page 21: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 21

Sociaal kapitaal & Menselijk kapitaal

Alle resultaten die de samenhang omschrijven tussen sociaal kapitaal en toekomstig

ondernemerschap zijn significant. Van de gehele steekproef zijn respondenten met sociaal kapitaal

bijna vier keer zo vaak betrokken in toekomstig ondernemerschap dan respondenten met minder

sociaal kapitaal. De samenhang is met een waarde van 0,293 zwak (maar in vergelijking met de

andere variabelen in dit onderzoek relatief sterk). Het positieve verband tussen sociaal kapitaal en

toekomstig ondernemerschap is in lijn met de onderzochte literatuur (e.g. Davidsson & Honig, 2003;

Schutjens & Völker, 2010).

Binnen niet-Vogelaarwijken is de samenhang nog iets groter met 0,302. Aan de hand van tabel 6 lijkt

de richting van het verband hetzelfde te zijn. Ook in Vogelaarwijken zijn respondenten met sociaal

kapitaal vaker toekomstig ondernemers dan mensen die geen sociaal kapitaal hebben. In

Vogelaarwijken is de samenhangsmaat echter minder groot.

Hoewel de invloed van het type wijk (Vogelaarwijk versus niet-Vogelaarwijk) op het verband tussen

sociaal kapitaal en toekomstig ondernemerschap niet erg groot is, zou het toch kunnen dat er hier

sprake is van een wijkeffect. In Vogelaarwijken is het kennen van een ondernemer minder belangrijk

voor toekomstig ondernemerschap dan in niet-Vogelaarwijken. Uit de literatuur blijkt dat inwoners

van Vogelaarwijken over het algemeen minder menselijke kapitaal hebben dan inwoners van niet-

Vogelaarwijken waardoor de verwachting was dat de inwoners uit Vogelaarwijken meer afhankelijk

waren van sociaal kapitaal dan de inwoners uit niet-Vogelaarwijken. Deze veronderstelling blijkt niet

overeen te komen met de resultaten van de analyse in dit onderzoek.

Kruistabel 7: Menselijk kapitaal Ervaring binnen ondernemerschap

Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer

Nee Ja Totaal

n.v.t. Nee 95,4 85,0 95,3

Ja 4,6 15,0 4,7

Totaal 100 100 100

N 4592 60 4652

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,056

Nee Nee 95,4 85,2 95,3

Ja 4,6 14,8 4,7

Totaal 100 100 100

N 3954 54 4008

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,055

Ja Nee 95,6 83,3 95,5

Ja 4,4 16,7 4,5

Totaal 100 100 100

N 638 6 644

Page 22: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 22

Significantie 0,149 Cramer’s V 0,057

Uit kruistabel 7 blijkt dat mensen die menselijk kapitaal bezitten in de vorm van ervaring binnen

ondernemerschap iets vaker betrokken zijn in toekomstig ondernemerschap. Dit komt overeen met

de verwachtingen op basis van het theoretisch kader. Minder dan 5% van de respondenten zonder

ervaring is toekomstig ondernemer tegenover 15% van de respondenten die eerder een

onderneming hadden. Cramer’s V heeft echter een waarde van 0,056 wat aangeeft dat er nauwelijks

samenhang is. Met een zekerheid van 95% is dit verband wel significant.

Wanneer de resultaten worden opgesplitst naar Vogelaarwijk en niet-Vogelaarwijk zijn de resultaten

bij Vogelaarwijken niet meer significant waardoor hier geen uitspraak over gedaan kan worden. De

resultaten van niet-Vogelaarwijken zijn wel significant maar tonen geen verschil met de populatie in

zijn geheel. Het lijkt er op dat er binnen deze wijken zich geen wijkeffect voordoet.

Kruistabel 8: Angst om te falen Faalangst weerhoud het oprichten van onderneming

Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer

Nee Ja Totaal

n.v.t. Nee 91,5 93,8 92,2

Ja 8,5 6,2 7,8

Totaal 100 100 100

N 1914 764 2678

Significantie 0,040 Cramer’s V 0,040

Nee Nee 91,3 93,9 92,1

Ja 8,7 6,1 7,9

Totaal 100 100 100

N 1648 643 2291

Significantie 0,038 Cramer’s V 0,043

Ja Nee 92,5 93,4 92,8

Ja 7,5 6,6 7,2

Totaal 100 100 100

N 266 121 387

Significantie 0,749 Cramer’s V 0,016

Angst om te falen & Zelfvertrouwen

De resultaten van angst om te falen voor Vogelaarwijken zijn niet significant. Er kunnen daarom

alleen uitspraken gedaan worden over de gehele populatie en de populatie in niet-Vogelaarwijken.

De verschillen tussen deze twee groepen zijn zeer klein. De twee Cramer’s V liggen dicht bij elkaar en

afgaand op de resultaten in de tabel lijkt dit verband dezelfde richting te hebben. Respondenten met

angst om te falen zijn minder vaak toekomstig ondernemers. Hoewel deze samenhang al verwacht

werd op basis van het theoretisch kader, was de verwachting dat het verband sterker zou zijn.

Page 23: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 23

Kruistabel 9: Zelfvertrouwen Zelfvertrouwen over kennis, vaardigheden ervaring

Vogelaarwijk Toekomstig ondernemer

Nee Ja Totaal

n.v.t. Nee 97,1 82,2 92,5

Ja 2,9 17,8 7,5

Totaal 100 100 100

N 1938 875 2813

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,262

Nee Nee 97,1 82,2 92,4

Ja 2,9 17,8 7,6

Totaal 100 100 100

N 1644 758 2402

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,261

Ja Nee 97,3 82,1 92,2

Ja 2,7 17,9 7,1

Totaal 100 100 100

N 294 117 411

Significantie 0,000 Cramer’s V 0,268

Cramer’s V laat zien dat er een zwakke samenhang is tussen zelfvertrouwen en toekomstig

ondernemerschap. De resultaten zijn bij alle drie de analyses significant. Zoals verwacht zijn

respondenten met zelfvertrouwen vaker betrokken binnen toekomstig ondernemerschap dan

respondenten die minder zelfvertrouwen hebben. Het verschil in dit verband tussen respondenten

in Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken is nihil. Er lijkt geen sprake te zijn van een wijkeffect. De

verwachte samenhang, dat de variabelen angst om te falen en vertrouwen op toekomst

ondernemerschap in Vogelaarwijken sterker is dan voor niet-Vogelaarwijken, is niet aangetoond.

Discussie

Zoals in het paper al eerder is benadrukt zitten er diverse negatieve aspecten aan het gebruik van de

dataset van GEM. Dit ligt niet zozeer aan de dataset zelf maar meer aan het gebruik van secondaire

data. Dit onderzoek heeft gebruik gemaakt van de data die voorhanden was en deze data was in

diverse gevallen niet voldoende aanwezig dan wel te ruim/krap geoperationaliseerd is.

Allereerst is in het artikel gekozen om toekomstig ondernemerschap te onderzoeken. Dit begrip is de

som van nascent ondernemerschap en labeled latent ondernemerschap. Hoewel het verschil tussen

deze twee vormen van ondernemerschap klein is (het enige verschil is het zetten van concrete

stappen richting ondernemerschap bij nascent ondernemerschap in vergelijking met labeled latent

Page 24: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 24

ondernemerschap) zijn er toch kritisch kanttekeningen bij het gebruik van dit begrip. Zo geven Grilo

& Thurik (2008) aan dat er verschillende factoren een rol spelen bij de diverse mate van

betrokkenheid binnen ondernemerschap. De factoren die nascent ondernemerschap verklaren

kunnen wellicht anders zijn dan de factoren die labeled latent ondernemerschap verklaren. Hoewel

het nadeel van het gebruik de samengestelde term toekomstig ondernemerschap in acht is

genomen bij de keuze, heeft de matige omvang van het aantal nascent ondernemers binnen de

dataset er toch toe geleid deze term te gebruiken. Wanneer de resultaten toegepast waren op

alleen nascent ondernemerschap, dan zouden veel resultaten niet significant zijn. Zelf bij het gebruik

van toekomstig ondernemerschap als afhankelijke variabele zorgt de relatief kleine steekproef voor

niet significante resultaten in sommige gevallen.

Als tweede geldt dat enkele onafhankelijke variabelen niet goed geoperationaliseerd konden

worden door het gebruik van secondaire data. Menselijk kapitaal is in dit onderzoek

geoperationaliseerd met een vraag uit de GEM-enquête over het sluiten van een onderneming in de

afgelopen twee jaar. Hiermee is getracht ervaring als ondernemer te meten. Echter zorgt het gebruik

van deze variabele dat ondernemers die ervaring hebben binnen ondernemerschap langer dan twee

jaar geleden dit niet als dusdanig hebben kunnen aangeven in de enquête. Daarnaast zijn mensen

die hun onderneming verkocht hebben maar wel een onderneming hadden in de afgelopen twee

jaar ook niet aangemerkt als voormalig ondernemer.

Vervolgens zijn veel aspecten die volgens de literatuur belangrijk zijn om toekomstig

ondernemerschap te verklaren niet opgenomen in de dataset van de GEM. Etniciteit en

opleidingsniveau zijn hiervan waarschijnlijk de belangrijkste factoren. Deze informatie was alleen

bekend voor een zeer klein deel van de steekproef. Etniciteit was alleen voorhanden voor

respondenten uit 2009. Opleidingsniveau ontbrak in zijn geheel. Hetzelfde geld voor financieel

kapitaal.

Page 25: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 25

Conclusie

In dit exploratieve onderzoek is met behulp van de GEM-dataset het verschil in toekomstig

ondernemerschap (een samenvoeging van nascent ondernemerschap en labeled latent

ondernemerschap) tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken bekeken. Zowel persoonlijke

kenmerken als geslacht, leeftijd, menselijk kapitaal als perceptie op ondernemerschap zijn

meegenomen in de analyse. Uitgangspunt hierbij was te onderzoeken of er wijkeffecten zijn die

invloed hebben op toekomstig ondernemerschap.

Geslacht word mogelijkerwijs beïnvloed door het type wijk met in Vogelaarwijken relatief meer

mannelijke ondernemers dan in niet-Vogelaarwijken. Mogelijk hangt dit samen met de etnische

cultuur in Vogelaarwijken die vrouwelijk ondernemerschap negatief beïnvloed. Ook de leeftijd van

een toekomstige ondernemer schilt tussen de twee type wijken. In Vogelaarwijken neemt het aantal

toekomstig ondernemers in de hogere leeftijdscategorieën toe terwijl in niet-Vogelaarwijken het

aandeel afneemt met leeftijd. Dit kan erop wijzen dat voor inwoners van Vogelaarwijken de invloed

van financieel kapitaal belangrijker is dan voor inwoners van niet-Vogelaarwijken. Financieel kapitaal

neemt immers doorgaans toe met leeftijd. In tegenstelling tot de verwachtingen op basis van de

literatuur, is het verschil in belang van sociaal kapitaal tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken

op toekomstig ondernemerschap nihil. De verwachting was dat sociaal kapitaal voor inwoners van

Vogelaarwijken belangrijker zou zijn voor toekomstig ondernemerschap dan voor inwoners van niet-

Vogelaarwijken. Dit ter compensatie van het relatief lagere menselijk kapitaal van inwoners van

Vogelaarwijken.

Wijkverschillen in de samenhang tussen menselijk kapitaal en toekomstig ondernemerschap waren

niet significant voor Vogelaarwijken.

Angst om te falen bleek in tegenstelling tot de verwachtingen op basis van de literatuur weinig

samenhang te hebben met toekomstig ondernemerschap. De samenhang tussen angst om te falen

en toekomstig ondernemerschap is in niet-Vogelaarwijken nagenoeg gelijk aan diezelfde samenhang

in de hele populatie. De resultaten voor Vogelaarwijken waren niet significant.

Zelfvertrouwen is wel belangrijk voor toekomstig ondernemerschap maar verschilt niet tussen

Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken.

In deze paper blijkt dat de samenhang tussen zowel geslacht en toekomstig ondernemerschap als

leeftijd en toekomstig ondernemerschap mogelijk beïnvloed wordt door wijkeffecten. Dit is in lijn

met wat werd verwacht op basis van het theoretisch kader. De samenhang tussen sociaal kapitaal en

Page 26: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 26

toekomstig ondernemerschap was tegenovergesteld aan de verwachting. Sociaal kapitaal bleek voor

inwoners van Vogelaarwijken van minder belang te zijn dan voor inwoners van niet-Vogelaarwijken

ten aanzien van ondernemerschap. De samenhang tussen zelfvertrouwen en toekomstig

ondernemerschap vertoonde geen verschil tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken. De

samenhang tussen zowel menselijk kapitaal en toekomstig ondernemerschap als angst om te falen

en toekomstig ondernemerschap bleek beide niet significant waardoor hier geen conclusie aan

verbonden kan worden.

Page 27: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 27

Literatuur

Amit, R., E. Muller & I. Cockburn (1995), Opportunity costs and entrepreneurial activity. Journal of

Business Venturing, 10(2), pp. 95-106.

Andersson, M. & J. Larsson (2013), Local Clusters of Entrepreneurs: Neighborhood peer effects in

entrepreneurship? Lund University: Centre for Innovation, Research and Competence in the Learning

Economy, 30.

Arenius, P. & D. DeClercq (2005), A Network-based Approach to Opportunity Identification. Small

Business Economics, 24(3), pp. 249–265.

Arenius, P. & M. Minniti (2005), Perceptual Variables and Nascent Entrepreneurship. Small Business

Economics, 24(3), pp. 233–247.

Armington, C. & Z. Acs (2010), The Determinants of Regional Variation in New Firm Formation.

Regional Studies, 36(1), pp. 33-45.

Bates, T. (1990), Entrepreneur Human Capital Inputs and Small Business Longevity. Review of

Economics and Statistics, 72(4), pp. 551–559.

Bellu, R., P. Davidsson & C. Goldfarb (1990), Toward a theory of entrepreneurial behavior: empirical

evidence from Israel, Italy, and Sweden. Entrepreneurship Regional Development, 2(2), pp. 195–209.

Blanchflower, D. (2004), Self-Employment: More may not be better. National Bureau of Economic

Research: Working Paper number 10286.

Borghans, L., J. Heckman, B. Golsteyn & H. Meijers (2009), Gender differences in risk aversion and

ambiguity aversion. Journal of the European Economic Association, 7(2), pp. 649–658.

Bosma, N. & V. Schutjens (2009), Mapping entrepreneurial attitudes and entrepreneurial

activity across European regions. International Journal of Entrepreneurship and Small

Business, 7(2), pp. 191-213.

Page 28: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 28

Burke, A., F. Fitzroy & M. Nolan (2002), Self-employment wealth and job creation: the roles of

gender, non-pecuniary motivation and entrepreneurial ability. Small Business Economics, 19(3), pp.

255-270.

Carter, N. & L. Kolvereid (1997), Women starting new businesses: The experience in Norway and the

US. OECD Conference on Women Entrepreneurs in SMEs, Paris, April.

Carter, S. (2000), Gender and enterprise. In S. Carter & D. Jones-Evans (2006), Enterprise and small

business: Principles, practice and policy. London: Prentice Hall.

Carter, S., S. Anderson & E. Shaw (2001), Women’s business ownership: A review of the academic,

popularand internet literature. Report to the Small Business Service: Discussion Paper.

Castanias, R. & C. Helfat (2001), The Managerial Rents Model: Theory and Empirical Analysis. Journal

of Management, 27(6), pp. 661–678.

CBS (2009), Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting. Den Haag: Centraal Bureau voor de

Statistiek.

Cooper, A., F. Gimeno-Gascon & C. Woo (1994), Initial Human and Financial Capital Predictors of

New Venture Performance. Journal of Business Venturing, 9(5), pp. 371–395.

Davidsson, P. & B. Honig (2003), The role of social and human capital among nascent entrepreneurs.

Journal of Business Venturing, 18(3), pp. 301-331.

Davidsson, P. (1995), Determinants of entrepreneurial intentions. RENT IX Conference, Piacenza,

Italy, November 23–24.

Evans, D. & L. Leighton, (1989), Some empirical aspects of entrepreneurship. American Economic

Review, 79(3), pp. 519–535.

Ferrier, J. (2012), De multiculturele samenleving in cijfers en feiten: cijfers en feiten over de

multiculturele samenleving gesignaleerd in artikelen uit landelijke kranten en opiniebladen. FORUM:

Instituut voor multiculturele vraagstukken.

Page 29: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 29

Folmer, E. & A. Risselada (2013), Planning the neighbourhood economy: land-use plans and the

economic potential of urban residential neighbourhoods in the Netherlands. European Planning

Studies, 21(12), pp. 1873-1894.

Fotopoulos, G. (2013), On the spatial stickiness of UK new firm formation rates. Journal of Economic

Geography, 14(3), pp. 651-679.

Gent, W. van, S. Musterd & W. Ostendorf (2009), Disentangling neighbourhood problems: area-

based interventions in Western European cities. Urban Research & Practice, 2(1), pp. 53-67.

Gijsbert, M., W. Huijnk & J. Dagevos (2011), Jaarrapport integratie. Den Haag: Sociaal en Cultureel

Planbureau.

Grilo, I., & R. Thurik (2008), Determinants of entrepreneurial engagement levels in Europe and the

US. Industrial and Corporate Change, 17(6), pp. 1113-1145.

Gimeno, J., T. Folta, A. Cooper & C. Woo (1997), Survival of the Fittest? Entrepreneurial Human

Capital and the Persistence of Underperforming Firms. Administrative Science Quarterly, 42(5), pp.

750–783.

Guesnier, B. (1994), Regional variations in new firm formation in France. Regional Studies, 28(4), pp.

347-358.

Harper, D. (1998), Institutional Conditions for Entrepreneurship. Advances in Austrian Economics,

5(2), pp. 241-275. In: Arenius, P. & M. Minniti (2005), Perceptual variables and nascent

entrepreneurship. Small Business Economics, 24(3), pp. 233-247.

Hermes, K. & R. Leicht (2010), Scope and Characteristics of Immigrant Entrepreneurship in Europe: A

Cross-National Comparison of European Countries. Macquarie University Australia: Working Paper.

Honig, B., (1996), Education and self-employment in Jamaica. Comperative Education Review, 40(2),

pp. 177–193.

Jeleniewskie, M. (1984), Etnisch ondernemerschap en de stadsvernieuwing. Technische Hogeschool

Delft: Planologisch memodarum.

Johansson, E. (2000), Self-employment and Liquidity Constraints: Evidence from Finland. The

Scandinavian Journal of Economics, 102(1), pp. 123–134.

Page 30: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 30

Koellinger, P., M. Minniti & C. Schade (2005), I Think I Can, I Think I Can: a Cross-Country Study of

Entrepreneurial Motivation. Berlin: DIW Discussion Paper No. 501.

Korsching, P. & J. Allen (2009), Local entrepreneurship: A development model based on community

interaction field theory. Journal of the community development society, 35(1), pp. 25-43.

Levent, T., E. Masurel & P. Nijkamp (2003), Diversity in entrepreneurship: ethnic and female roles in

urban economic life. International journal of social economics, 30(11), pp. 1131-1161.

Light, I., & C. Rosenstein (1995), Race, ethnicity, and entrepreneurship in urban America. New York:

Transaction Publishers.

Malecki, E. (2009), Geographical environments for entrepreneurship. International Journal of

Entrepreneurship and Small Business, 7(2), pp. 175-190.

Marlow, S. & D. Patton (2005), All Credit to Men? Entrepreneurship, Finance, and Gender.

Entrepreneurship Theory and Practice, 29(6), pp. 717–735.

McAfee, R., H. Mialon & S. Mialon (2010), Do sunk costs matter? Economic Inquiry, 48(2), pp. 323-

336.

Mincer, J. (1974), Schooling, Experience and Earnings. New York: Columbia University Press.

Minniti, M. & C. Nardone (2007), Being in Someone Else’s Shoes: the Role of Gender in Nascent

Entrepreneurship. Small Business Economics, 28(2), pp. 223–238.

PBL (2010), De invloed van de wijk op het bedrijf in theorie: Bedrijvigheid en leefbaarheid in

stedelijke wijken. Den Haag: Planbureau voor de leefomgeving.

Permetier, M., K. Wittebrood, M. Das & G. van Daalen (2013), Register over wijken: Mogelijkheden

en beperking van het Sociaal Statitisch Bestand voor onderzoek ‘Sociaal dynamiek in de wijk’. Den

Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Polanyi, M. (1967), The Tacit Dimension. London: Routledge and Kegan.

Page 31: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 31

Poschke, M. (2013), Who becomes an entrepreneur? Labor market prospects and occupational

choice. Journal of Economic Dynamics & Control, 37(3), pp. 693-710.

Reynolds, P. (1997), Who starts firms? Preliminary explorations of firms in gestation. Small Business

Economics, 9(5), pp. 449–462.

Reynolds, P., B. Miller & W. Maki (1994), Regional characteristics affecting business volatility in the

United States, 1980-1984. Small Business Economics, 7(5), pp. 389-407.

Sahin, M. (2012), Studies on Migrant Entrepreneurship in Dutch Cities. Economic and business

administration: Doctoral Thesis. Amsterdam: Vrije Universiteit.

Schultz, T. (1959), Investment in man: an economist’s view. Social Service Review, 33 (2), pp. 69–75.

Schutjens, V. & B. Völker (2010), Space and social capital: The degree of locality in entrepreneurs’

contacts and its consequences for firm success. European Planning Studies, 18(6), pp. 941-963.

Shane, S. (2003), A General Theory of Entrepreneurship. Northampton: Edward Elgar Publishing.

Shane, S. & S. Venkataraman (2000), The promise of entrepreneurship as a field of research. The

Academy of Management Review, 25(1), pp. 217–226.

Shaw, E., S. Carter & J. Brierton (2001), Unequal entrepreneurs: Why female enterprise is an uphill

business. London: The Industrial Society.

Stuetzer, M., M. Obschonka, U. Brixy, R. Sternberg & U. Cantner (2014), Regional characteristics,

opportunity perception and entrepreneurial activities. Small Business Economics, 42(2), pp. 221-244.

Tamásy, C. (2006), Determinants of Regional Entrepreneurship Dynamics in Contemporary Germany:

A Conceptual and Empirical Analysis. Regional Studies, 40(4), pp. 365-384.

Ucbasaran, D., P. Westhead & M. Wright (2008), Opportunity identification and pursuit: does an

entrepreneur’s human capital matter? Small Business Economics, 30(2), pp. 153-173.

Page 32: Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen vogelaarwijken en niet vogelaarwijken

Verschillen in toekomstig ondernemerschap tussen Vogelaarwijken en niet-Vogelaarwijken Elast, E., H. Janssen & M. Copping (2014) 32

Wagner, J. & R. Sternberg (2004), Start-up activities, individual characteristics, and the regional

milieu: Lessons for entrepreneurship support policies from German micro data. The Annals of

Regional Science, 38(2), pp. 219-240.

Wang, Q. (2009), Gender, ethnicity, and self-employment: a multilevel analysis across US

metropolitan areas. Environment and planning, 41(8), pp. 1979-1996.

Williams, N., & C. Williams (2011), Tackling barriers to entrepreneurship in a deprived urban

neighbourhood. Local Economy, 26(1), pp. 30-42.

Wittebrood, K., F. Pinkster & M. Permentier (2001), Wonen Wijken en Interventies: krachtwijken in

perspectief. Den Haag: Centraal Cultureel Planbureau.