VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad...

95
VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER Aantal woorden: 38 580 Katrien Schalley Studentennummer: 01304214 Promotor: Prof. dr. Inge Van De Woesteyne, Plaatsvervangend promotor: Prof. Mark Delanote Commissaris: Sibylle Van Belle Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 2019

Transcript of VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad...

Page 1: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

VERGROENING VAN HET WOON-

WERKVERKEER

Aantal woorden: 38 580

Katrien Schalley Studentennummer: 01304214

Promotor: Prof. dr. Inge Van De Woesteyne,

Plaatsvervangend promotor: Prof. Mark Delanote

Commissaris: Sibylle Van Belle

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten

Academiejaar: 2018 – 2019

Page 2: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af
Page 3: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

I

DANKWOORD

De masterproef vormt het sluitstuk van de masteropleiding Rechten. Graag wil ik de vele personen bedanken

die mij steeds hebben bijgestaan om tot dit punt te geraken en die het schrijven van deze masterproef een

heel stuk draaglijker hebben gemaakt.

Eerst en vooral gaat mijn dank uit naar mijn ouders. Ik zou niet staan waar ik nu ben zonder de

onvoorwaardelijke steun die ik van hen heb ontvangen. Ik ben heel dankbaar voor de kansen die zij mij

hebben gegeven en de opportuniteiten die ze mij doorheen mijn rechtenstudie hebben geboden. Ook tijdens

het schrijven van mijn masterproef kon ik steeds op hen rekenen voor een motiverend gesprek.

Naast mijn ouders wil ik ook graag mijn familie, mijn vrienden en mijn lief bedanken. Zij waren tijdens het

schrijven van deze masterproef mijn licht in de duisternis, verschaften de nodig ontspanning en stonden

steeds klaar met luisterend oor en goede raad.

Tot slot wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Inge Van De Woesteyne bedanken voor het aanreiken van het

interessante onderwerp en het verzekeren van een goede start met het schrijven van de masterproef. Ook

gaat mijn oprechte dank uit naar mijn plaatsvervangend promotor Prof. Mark Delanote, voor zijn

ondersteunende en efficiënte raadgevingen.

Page 4: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

II

CLAUSULE

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of

gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de bepalingen van

het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk.

Page 5: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af
Page 6: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

IV

Inhoudsopgave

DANKWOORD ................................................................................................................................................. I

CLAUSULE ...................................................................................................................................................... II

INLEIDING .................................................................................................................................................... VIII

HOOFDSTUK 1. DEFINIËRING BEGRIPPEN ............................................................................................... 1

Afdeling 1. Vergroening ............................................................................................................................... 1

Afdeling 2. Woon-werkverkeer ..................................................................................................................... 1

Afdeling 3. Kosten eigen aan de werkgever ................................................................................................ 2

Afdeling 4. Kosten eigen aan de werknemer ............................................................................................... 3

HOOFDSTUK 2: VOORDELEN VAN ALLE AARD ......................................................................................... 4

Afdeling 1. Bedrijfswagen ............................................................................................................................ 4

§ 1. Bedrag van het voordeel van alle aard ............................................................................................. 5

§ 2. Minimum belastbaar voordeel ......................................................................................................... 10

§ 3. Persoonlijke bijdrage werknemer .................................................................................................... 10

§ 4. Aftrek beroepskosten woon-werkverkeer ........................................................................................ 11

§ 5. Vrijstellingen .................................................................................................................................... 12

§ 6. Parkeerkosten tijdens woon-werkverkeer ....................................................................................... 13

§ 7. Stallingskosten bedrijfswagen ......................................................................................................... 13

§ 8. Elektriciteitskosten voor elektrische bedrijfswagen ......................................................................... 13

§ 9. Solidariteitsbijdrage ......................................................................................................................... 14

Afdeling 2. Motorfiets ................................................................................................................................. 14

Afdeling 3. Brandstofkaart ......................................................................................................................... 14

Afdeling 4. Eigen wagen ............................................................................................................................ 15

HOOFDSTUK 3. ARTIKEL 38, §1, lid 1 WIB ................................................................................................ 16

Afdeling 1. Openbaar vervoer .................................................................................................................... 16

§ 1. Algemeen ........................................................................................................................................ 16

§ 2. Gecombineerd openbaar vervoer ................................................................................................... 17

§ 3. Derdebetalerovereenkomsten ......................................................................................................... 18

Afdeling 2. Door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer – Carpooling ........................ 18

§ 1. Carpooling met de eigen wagen ..................................................................................................... 18

§ 2. Carpooling met de bedrijfswagen ................................................................................................... 19

§ 3. Aftrek van de beroepskosten .......................................................................................................... 21

Afdeling 3. Ander vervoermiddel ................................................................................................................ 22

§ 1. Verplaatsingen met de fiets............................................................................................................. 22

§ 2. Woon-werkverplaatsingen te voet ................................................................................................... 25

Page 7: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

V

Afdeling 4. Cumulatie van vrijstellingen ..................................................................................................... 25

HOOFDSTUK 4. AFTREK VAN DE BEROEPSKOSTEN ............................................................................. 27

Afdeling 1. Algemeen ................................................................................................................................. 27

Afdeling 2. Cumulatie van aftrek van beroepskosten ................................................................................ 29

§ 1. Toegestane cumulaties ................................................................................................................... 29

§ 2. Uitgesloten cumulaties .................................................................................................................... 29

HOOFDSTUK 5. INVULLEN VAN DE LOONFICHE ..................................................................................... 30

HOOFDSTUK 6. RECENTE EVOLUTIES .................................................................................................... 32

Afdeling 1. Mobiliteitsbudget ...................................................................................................................... 32

§ 1. Algemeen ........................................................................................................................................ 32

§ 2. Drie pijlers ....................................................................................................................................... 33

§ 3. Procedure ........................................................................................................................................ 34

§ 4. Bijzonderheden ............................................................................................................................... 35

§ 5. Verval van het mobiliteitsbudget ..................................................................................................... 36

Afdeling 2. De mobiliteitsvergoeding of het cash-for-car regime ............................................................... 37

§ 1. Toepassingsgebied ......................................................................................................................... 37

§ 2. Procedure ........................................................................................................................................ 41

§ 3. Bijzonderheden ............................................................................................................................... 42

§ 4. Mobiliteitsvergoeding aangevochten bij het Grondwettelijk Hof ..................................................... 44

§ 5. Fiscale behandeling mobiliteitsvergoeding ..................................................................................... 44

§ 6. Aftrek van de beroepskosten .......................................................................................................... 46

§ 7. Impact van de mobiliteitsvergoeding ............................................................................................... 47

Afdeling 3. Valse hybride voertuigen ......................................................................................................... 47

HOOFDSTUK 7. FEDERALE ENQUETE ..................................................................................................... 48

Afdeling 1. Algemeen ................................................................................................................................. 48

Afdeling 2. Overzicht belangrijkste vervoermethoden voor woon-werkverplaatsingen ............................. 49

§ 1. Wagen ............................................................................................................................................. 50

§ 2. Carpoolen ........................................................................................................................................ 51

§ 3. Motorfiets......................................................................................................................................... 51

§ 4. Openbaar vervoer ........................................................................................................................... 51

§ 5. Door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer..................................................... 52

§ 6. Fiets ................................................................................................................................................. 52

§ 7. Te voet ............................................................................................................................................ 52

Afdeling 3. Factoren die invloed hebben op de keuze van vervoermethode ............................................ 53

§ 1. De urbanisatiegraad ........................................................................................................................ 53

§ 2. De toegankelijkheid van het openbaar vervoer .............................................................................. 53

Page 8: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

VI

§ 3. De afstand van het woon-werkverkeer ........................................................................................... 53

§ 4. De bedrijfssector ............................................................................................................................. 53

§. 5. Het geslacht van de werknemer .................................................................................................... 54

§ 6. De woonplaats ................................................................................................................................ 54

§ 7. Conclusie......................................................................................................................................... 54

Afdeling 5. Invloed van de door de werkgevers reeds genomen initiatieven ............................................ 55

§ 1. Maatregelen wagengebruik ............................................................................................................. 55

§ 2. Maatregelen fiets ............................................................................................................................. 56

§ 3. Maatregelen carpooling ................................................................................................................... 57

§ 4. Maatregelen openbaar vervoer en door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer

............................................................................................................................................................... 57

§ 5. Andere maatregelen ........................................................................................................................ 57

Afdeling 6. Impact van de maatregelen ..................................................................................................... 59

Afdeling 7. Bijkomende stimulatoren ......................................................................................................... 60

§ 1. Parkingbeheer ................................................................................................................................. 60

§ 2. Telewerk en uurrooster van de werknemer .................................................................................... 61

Afdeling 8. Problemen ............................................................................................................................... 62

§ 1. Problemen verbonden aan het wagengebruik ................................................................................ 63

§ 2. Problemen verbonden aan het fietsgebruik .................................................................................... 63

§ 3. Problemen verbonden aan het openbaar vervoer .......................................................................... 63

Afdeling 9. Hulpmiddelen tot verbetering van duurzaamheid .................................................................... 64

§ 1. Verslag op maat .............................................................................................................................. 64

§ 2. Gids voor Goede Praktijken ............................................................................................................ 64

§ 3. De mobiliteitscoördinator ................................................................................................................. 64

HOOFDSTUK 8. MAATREGELEN VAN DE OVERHEDEN ......................................................................... 65

Afdeling 1. Vlaamse overheidsinitiatieven ................................................................................................. 65

§ 1. Mobiliteitspunt ................................................................................................................................. 65

§ 2. Mobiscan ......................................................................................................................................... 65

§ 3. Pendelfonds van de Vlaamse overheid .......................................................................................... 66

Afdeling 2. Brusselse overheidsinitiatieven ............................................................................................... 67

§ 1. Bedrijfsvervoerplan en bijkomende verplichte maatregelen ........................................................... 67

§ 2. Lage emissiezone ........................................................................................................................... 68

HOOFDSTUK 9. BESLUIT ............................................................................................................................ 70

Bibliografie ..................................................................................................................................................... 73

Wetgeving .................................................................................................................................................. 73

Wetboek ................................................................................................................................................. 73

Wetten .................................................................................................................................................... 73

Page 9: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

VII

Koninklijke besluiten ............................................................................................................................... 73

Andere besluiten .................................................................................................................................... 74

Ordonnantie............................................................................................................................................ 75

Voorbereidende werken ......................................................................................................................... 75

Parlementaire vragen ............................................................................................................................. 75

Parlementaire handelingen .................................................................................................................... 76

Omzendbrieven ...................................................................................................................................... 76

Circulaires .............................................................................................................................................. 76

Commentaren......................................................................................................................................... 77

Rechtspraak ............................................................................................................................................... 78

Rechtbanken .......................................................................................................................................... 78

Hoven van Beroep ................................................................................................................................. 78

Grondwettelijk Hof .................................................................................................................................. 78

Rechtsleer .................................................................................................................................................. 78

Boeken ................................................................................................................................................... 78

Tijdschriftartikelen .................................................................................................................................. 79

Elektronische bronnen ............................................................................................................................... 81

Andere ....................................................................................................................................................... 84

Voorafgaande beslissingen FOD Financiën .......................................................................................... 84

Verslagen ............................................................................................................................................... 84

CAO ........................................................................................................................................................ 84

Hangende zaak bij Grondwettelijk Hof ................................................................................................... 84

Page 10: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

VIII

INLEIDING

Vergroening is zeer actueel. Er gaat geen dag voorbij zonder dat in de krant een artikel over het klimaat en

het milieu verschijnt. Meer en meer mensen beginnen aandacht te schenken aan hun leefwijze en de mate

waarin het klimaat daarvan invloed ondervindt.

Een voorbeeld hiervan is het rapport dat reeds in 2013 door Europese Commissie werd uitgebracht over de

noodzaak tot vergroening van de Europese Unie. Dit rapport legde de nadruk op een aantal domeinen die

een bijdrage leveren aan de economische groei en milieuvriendelijkheid van de lidstaten. Per domein werden,

aan de hand van op dit rapport voortgaande studies, duidelijke stappen vooropgesteld over hoe de

vergroening het best te verwezenlijken valt. 1 Op vlak van mobiliteit werd onder meer aangeraden om het

stelsel van bedrijfswagens af te bouwen, hogere accijnzen te heffen op diesel en de verkeersbelasting te

vergroenen.2

Daarnaast ontstond er 2015 ophef omtrent het emissieschandaal, ook wel Dieselgate genoemd, waarbij

autobouwers door middel van manipulatietechnieken de werkelijke uitstoot van onder andere de schadelijke

stof NOx verborgen hielden.3 Dit schandaal leidde tot een golf van verontwaardiging doorheen de hele

wereld.

Een recenter voorbeeld van het feit dat vergroening leeft onder de bevolking, is de vergroening als

aandachtspunt bij de federale verkiezingen van mei 2019. Deze verhoogde belangstelling kadert in een

maatschappelijke gemoedstoestand waar steeds meer en meer aandacht wordt besteed aan ecologisch

handelen en de gevolgen van niet-ecologisch handelen.4

Deze masterproef heeft tot doel om mensen te informeren, bewust te maken over de verschillende

mogelijkheden om bij te dragen tot vergroening en te stimuleren om na te denken over milieubewustzijn en

wat ze zelf kunnen doen om bij te dragen aan vergroening. Het onderzoek maakt duidelijk welke

mogelijkheden in onze snel evoluerende maatschappij aangeboden worden om woon-werkverkeer

ecologischer te laten verlopen, waarna een bewuste keuze kan worden gemaakt die past bij de persoonlijke

levensstijl.

De masterproef begint met in het eerste hoofdstuk twee belangrijke begrippen te definiëren. Zowel het begrip

vergroening als het begrip woon-werkverkeer worden uitgelegd en in de hedendaagse context geplaatst.

1 D., FEDRIGO-FAZIO, S., WITHANA, M., HIRSCHNITZ-GARBERS, A., GRADMANN, Steps towards greening in the EU, Monitoring Member States achievements in selected environmental policy areas - EU summary report, prepared for DG Environment, Brussel, 2013. 2 D. HOGG, M. SKOU ANDERSEN, T. ELLIOTT, C. SHERRINGTON, T. VERGUNST, S. ETTLINGER, I. ELLIOTT, J. HUDSON, Study on Environmental Fiscal Reform Potential in 12 EU Member States, finaal rapport voor DG Environment of the European Commission, No 07.0307/ETU/2013/SI2.664058/ENV.D.2, Aarhus University, Aarhus en Eunomia Research and Consultancy, Bristol, UK, 2014. 3 NOx is een stikstofoxide die ontstaat door een combinatie van hoge druk met hoge temperatuur, zoals voorkomt bij verbrandingsprocessen. NOx draagt bij aan de vorming van fijn stof, zure regen en ozon. 4 NV-A, “Met basisbereikbaarheid naar een beter bestuur”, www.n-va.be/persbericht/met-basisbereikbaarheid-naar-betere-mobiliteit (consultatie 7 mei 2019), Sp.a, “Mobiliteit. Het kan wel.”, www.s-p-a.be/standpunten/mobiliteit (consultatie 7 mei 2019), Open-Vld, “Mobiliteit. Iedereen moet zich veilig kunnen verplaatsen”, www.openvld.be/standpunten/mobiliteit (consultatie 7 mei 2019), CD&V, “Mobiliteit.”, www.cdenv.be/standpunten/thema-mobiliteit (consultatie 7 mei 2019), Groen, “Mobiliteit.”, www.groen.be/mobiliteit (consultatie 7 mei 2019).

Page 11: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

IX

Na definiëring van deze begrippen volgt een volledig overzicht van de geldende wetgeving betreffende de

fiscale maatregelen die van toepassing zijn op het woon-werkverkeer. Bijzondere aandacht wordt

geschonken aan de vrijstellingen die in het kader van woon-werkverkeer kunnen worden toegekend, de aftrek

van de beroepskosten ten gevolge van de fiscale maatregelen en het invullen van de loonfiche.

Binnen deze geldende wetgeving zijn een aantal recente evoluties op te merken, waar het oog op

vergroening van de woon-werkverplaatsingen een belangrijke rol heeft gespeeld bij het opstellen en invoeren

van maatregelen. In Hoofdstuk 6 worden deze evoluties besproken.

Vervolgens wordt het onderzoek naar de vergroening van het woon-werkverkeer opengetrokken en wordt de

Federale diagnostiek woon-werkverkeer, opgesteld door de FOD Mobiliteit en Vervoer, onderzocht.5 Deze

diagnostiek duidt aan welke (fiscale) maatregelen al dan niet effectief zijn om vergroening van de woon-

werkverplaatsingen te verwezenlijken.

Voorts worden een aantal initiatieven van de Vlaamse en Brusselse overheid besproken, die zowel

werknemers als werkgevers stimuleren om tot vergroening over te gaan.

Tot slot worden de gegevens en analyses uit de voorgaande hoofdstukken nog eens kort samengevat en

geef ik mijn eigen mening weer over de vergroening van het woon-werkverkeer in het besluit.

5 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be.

Page 12: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

1

HOOFDSTUK 1. DEFINIËRING BEGRIPPEN

Afdeling 1. Vergroening

Alvorens te kunnen spreken over de vergroening van het woon-werkverkeer, moet het begrip vergroening

gedefinieerd worden. Vergroening is gekoppeld aan het begrip duurzaamheid.6 Concreet houdt dit in dat er

moet er worden gestreefd naar een ecologisch verantwoord beleid, dat toch betaalbaar blijft.7 Vergroening

in samenhang met het woon-werkverkeer gaat over de zoektocht naar milieuvriendelijkere methodes van

woon-werkverplaatsingen.8 Vergroening heeft tot doel om mobiliteit op een meer klimaat neutrale,

duurzamere manier te organiseren dan op dit ogenblik het geval is.

Afdeling 2. Woon-werkverkeer

Naast uiteenzetting van het begrip vergroening, moet ook het begrip woon-werkverkeer worden verduidelijkt.

Woon-werkverkeer is de verplaatsing die begint bij de woonplaats of de vaste plaats van tewerkstelling en

eindigt bij de vaste plaats van tewerkstelling of de woonplaats.9 Woon-werkverkeer bedraagt dus enkel de

afstand van de woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling en omgekeerd.10 De woonplaats valt niet

noodzakelijk samen met de plaats die ingeschreven staat in het bevolkingsregister. Het gaat om de werkelijke

verblijfplaats, gebaseerd op het geheel van feitelijke gegevens en omstandigheden.11

De fiscale Administratie definieert de vaste plaats van tewerkstelling als de plaats waar de werknemer

gedurende het belastbaar tijdperk 40 dagen of meer aanwezig is, zonder dat deze 40 dagen op elkaar

moeten volgen.12 De plaats waar de werknemer minder dan 40 dagen per belastbaar tijdperk tewerkgesteld

is, is geen vaste plaats van tewerkstelling.13 Bijkomend moet het gaan om een wezenlijke vorm van

tewerkstelling, aldus is een korte tijd per dag aanwezig zijn niet voldoende om onder dit regime te vallen.14

Om als woon-werkverkeer te worden gekwalificeerd moet het traject van de woonplaats naar de vaste plaats

van tewerkstelling niet noodzakelijk het kortste traject zijn. Alles wat voor de woon-werkverplaatsing als

normaal kan worden beschouwd, gelet op de duur van het traject, de afstand, de aard van de weg en de

verkeersdrukte behoort tot het woon-werkverkeer.15 Elke bijkomende afstand die in het traject wordt afgelegd

6 W. MIERMANS, Het mobiliteitshandboek, Mechelen, Kluwer, 1998, aflevering 8, 189 - 192. 7 D. STEVENS, Met ruimtelijk inzicht plannen en vergunnen, Brugge, Die Keure, 2017, 106 - 108. 8 Decreet van het Vlaams Parlement van 16 juni 2017 houdende wijziging van de Vlaamse codex fiscaliteit van 13 december 2013, wat betreft de vergroening van de verkeersfiscaliteit voor lichte vracht en oldtimers, BS 4 juli 2017, 70.088. 9 Circ. nr. Ci. RH. 241/561.364 (AOIF 8/2004), 5 februari 2004. 10 Onder woon-werktraject wordt niet noodzakelijk het kortste traject verstaan. Ook de kilometervergoeding voor een iets langer, maar veiliger traject komt in aanmerking voor de belastingvrijstelling, Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 23783, 14 maart 2018 (P. DEDECKER). 11 J. WELLENS, “Totaal bedrag vergoeding voor reiskosten woon-werkverkeer”, www.monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845049?snippetId=9175e581-5b82-4677-979d-ae89115df833 (consultatie 10 mei 2019). 12 Circ. nr. Ci. RH. 241/573.243 (AOIF 46/2007), 6 december 2007. 13 Hand. Kamer comm. voor de Financiën en de Begroting 2007-08, 29 april 2008, 2. 14 Hand. Kamer comm. voor de Financiën en de Begroting 2007-08, 13 juni 2007, 25. 15 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018-2019, Mortsel, Intersentia, 2018, 292 – 297.

Page 13: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

2

om persoonlijke redenen valt niet onder het woon-werkverkeer maar onder zuivere privéverplaatsingen.16

Het woon-werkverkeer gebeurt aan de hand van een bepaalde vervoermethode.17

Afdeling 3. Kosten eigen aan de werkgever

In het kader van de belastbare bezoldigingen is er een onderscheid gecreëerd tussen de kosten eigen aan

de werkgever en de kosten eigen aan de werknemer. Alle inkomsten die de werknemer verwerft uit arbeid in

dienst van een werkgever vormen in principe een belastbare bezoldiging. Als uitzondering hierop zijn er de

kosten eigen aan de werkgever, waartoe de vergoedingen behoren die de werknemer ontvangt als

terugbetaling van door de werknemer gedane uitgaven.18 Deze vergoedingen zijn belastingvrij voor de

werknemer, wanneer ze de kosten dekken die normaal ten laste vallen van de werkgever.19 Het betreft

immers geen werkelijk inkomen, maar slechts de terugbetaling van voorgeschoten kosten. Het gaat hierbij

om een weerlegbaar wettelijk vermoeden in hoofde van de werknemer waaruit volgt dat de sommen betaald

door de werkgever als ‘terugbetaling van kosten eigen aan de werkgever’ effectief gedane uitgaven zijn eigen

aan de werkgever.20 De terugbetaalde kosten aan de werknemer zijn dus beroepskosten voor de werkgever,

zodat de werkgever verantwoordelijk is voor het verstrekken van de noodzakelijke inlichtingen aan de Fiscale

Administratie omtrent de verleende vergoedingen.

Het bepalen van het bedrag van de vergoeding verschuldigd door de werkgever aan de werknemer, kan

gebeuren aan de hand van het voorleggen van bewijstukken op basis van ernstige normen door de

werknemer. Deze bewijsstukken moeten de werkelijke uitgaven weerspiegelen. Legt de werknemer geen

bewijsstukken voor, dan zal er een forfaitaire raming voor het bedrag van de vergoeding worden toegepast.

Wanneer bijvoorbeeld de werknemer in opdracht van de werkgever kosten heeft gemaakt door de

verplaatsing met zijn eigen wagen, motor- of bromfiets (aldus dienstverplaatsingen), dan zal de vergoeding

voor deze kosten worden berekend aan de hand van het kilometertarief dat de Staat toepast ten aanzien van

zijn eigen personeelsleden wanneer de werknemer kiest voor een forfaitaire raming.21 Het betreft een vast

tarief per kilometer, dat jaarlijks aangepast wordt op 1 juli.22 Voor de periode van 1 juli 2017 tot 30 juni 2018

ging het om een bedrag van 0.3460 euro per kilometer.23 Vanaf 1 juli 2018 tot 30 juni 2019 gaat het om een

bedrag van 0.3573 euro per kilometer.24 Het kilometertarief is dus gestegen. Verplaatst de werknemer zich

16 Gent 25 april 2006, TGR 2007, afl. 5, 365. 17 X., “Wat is woon-werkverplaatsing?”, https://financien.belgium.be/nl/particulieren/vervoer/aftrek_vervoersonkosten/woonwerkverkeer/welke_verplaatsingen (consultatie 27 februari 2019). 18 Artikel 31, eerste lid, 1° WIB voor werknemers en artikel 32, tweede lid, 1° WIB voor bedrijfsleiders. 19 De vergoeding die de werknemer verkrijgt ter compensatie van bijkomende verplaatsingskosten gedaan doordat de bedrijfsactiviteiten verhuisd zijn naar een andere vestigingsplaats wordt door de Fiscale Administratie als een kost eigen aan de werkgever beschouwd. Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 840, 3 april 1997 (W. VAN POUCKE). 20 Artikel 57, tweede lid, 3° WIB: De betaalde vergoedingen zijn geen belastbare bezoldigingen voor de werknemers of bedrijfsleiders, maar moeten wel worden vermeld op de individuele fiches en op de samenvattende opgaven van de betrokken werknemers of bedrijfsleiders. 21 KB 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, BS 19 juli 2017, 73530. 22 KB 20 juli 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, BS 15 augustus 2000, 27783. 23 Omzendbrief nr. 660 tot aanpassing van het bedrag van de kilometervergoeding 2017 van 20 juni 2017, BS 23 juni 2017, 68021. 24 Omzendbrief nr. 666 tot aanpassing van het bedrag van de kilometervergoeding 2018 van 14 juni 2018, BS 27 juni 2018, 52726.

Page 14: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

3

in opdracht van de werkgever met zijn eigen fiets (al dan niet elektronisch aangedreven) of met zijn eigen

speed pedelec, dan is er een forfaitair bedrag van 0,23 euro per kilometer voor aanslagjaar 2019 voorzien.25

Indien de werkgever een hogere kostenvergoeding toekent dan de voormelde bedragen en de toegekende

vergoeding is niet gebaseerd op ernstige normen, dan zal het verschil mogelijk wel als belastbare bezoldiging

worden gekwalificeerd.26 De vergoedingen die hoger zijn dan de forfaitaire bedragen zullen wel belastingvrij

zijn indien bewezen is dat de hogere kilometervergoeding overeenstemt met de gemiddelde kostprijs per

kilometer van het voertuig.27

Volgens de fiscale Administratie hebben werknemers slechts recht op de belastingvrije kostenvergoeding

wanneer maximum 24.000 kilometer per jaar is afgelegd in opdracht van de werkgever met de eigen wagen

van de werknemer.28 Is er meer dan 24.000 kilometer per jaar afgelegd en zijn deze kilometers forfaitair

vergoed, dan kan de fiscale Administratie een onderzoek instellen en bijkomende bewijzen van de gereden

kilometers en gedane autokosten eisen.29 De rechtspraak gaat echter niet akkoord met de fiscale

Administratie en stelt dat de belastingvrije kostenvergoeding absoluut is, zelfs wanneer meer dan 24.000

kilometer per jaar is afgelegd. De Administratie moet kunnen aantonen dat het in werkelijkheid gaat om een

verdoken bezoldiging gaat alvorens de kostenvergoeding belastbaar te kunnen stellen.30

Aangezien het bovenstaande van toepassing is op dienstverplaatsingen zal er een andere regeling vigeren

voor de woon-werkverplaatsingen.

Afdeling 4. Kosten eigen aan de werknemer

Tegenover de kosten eigen aan de werkgever staan de kosten eigen aan de werknemer. Hiertoe behoren

de verplaatsingen in kader van het woon-werkverkeer en daarmee samenhangend de door de werkgever

verleende vergoedingen voor de woon-werkverplaatsingen. Kosten eigen aan de werknemer zijn wel

belastbaar in hoofde van de werknemer, tenzij in een uitdrukkelijke vrijstelling is voorzien.31 De mate van de

vrijstelling is afhankelijk van de door de werknemer gebruikte vervoermethode.32 Indien de werknemer voor

de woon-werkverplaatsingen gebruik maakt van het openbaar gemeenschappelijk vervoer, dan is het

volledige bedrag van de daarmee overeenstemmende vergoeding vrijgesteld.33 Maakt de werknemer echter

gebruik van door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, dan zal de vrijstelling beperkt zijn

tot een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klas voor die afstand.34

Wanneer de werknemer evenwel gebruik maakt van een ander vervoermiddel, dan zal er een basisvrijstelling

worden toegekend van 250 euro per jaar (geïndexeerd voor aanslagjaar 2019 wordt dit 400 euro).

25 Voor aanslagjaar 2020 gaat het om een bedrag van 0,24 euro per kilometer. 26 Vr. en Antw., Senaat 2000 – 2001, 8 december 2000, nr. 820 , 1677 – 1678 (Vr. nr. 954 M. DE SCHAMPHELAERE). 27 Ruling 300.145 van 1 maart 2004. 28 Com. IB 31/36. 29 J. WELLENS, “Forfaitaire kilometervergoedingen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844890 (consultatie 10 mei 2019). 30 Antwerpen 2 april 2002, Fiscale koerier 2002, 363. 31 Antwerpen 9 mei 1983, FJF 1984, 33. 32 X., “Kostprijs van een weektreinkaart wordt het referentiepunt”, Fiscoloog 2002, afl. 859, 7. 33 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 310, 28 april 2015. (S. WILMES). 34 J. VAN DYCK, “Georganiseerd gemeenschappelijk vervoer: strengere voorwaarden”, Fiscoloog 2012, afl. 1292, 4.

Page 15: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

4

Deze vrijstellingen gelden slechts op voorwaarde dat de werknemer zijn werkelijke beroepskosten niet

bewijst en dus geniet van de aftrek van het kostenforfait.35

De kosten eigen aan de werknemer kaderen in de problematiek van de voordelen van alle aard.

HOOFDSTUK 2: VOORDELEN VAN ALLE AARD

De voordelen van alle aard zijn de voordelen die een werknemer of bedrijfsleider behaalt uit hoofde of naar

aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid.36 Een toegekend voordeel van alle aard wordt

gelijkgesteld met het beroepsinkomen, zodat degene die het voordeel verkrijgt belasting zal moeten betalen

op de waarde van het voordeel van alle aard.37 Indien het voordeel van alle aard echter niet gratis is verstrekt

aan de werknemer, dan wordt de eigen bijdrage van de werknemer afgetrokken van het belastbaar bedrag

van het voordeel dat hij verkrijgt.38

Is het voordeel van alle aard verstrekt in speciën, dan is het volledige bedrag van het voordeel belastbaar.

Gaat het daarentegen om een voordeel van alle aard in natura, dan bepaalt artikel 36, §1, lid 1 WIB dat de

waardering van voordelen in natura moet gebeuren aan de hand van de werkelijke waarde in hoofde van de

werknemer.39 De waarde van het voordeel wordt dus vastgelegd op het bedrag dat de werknemer normaal

zou moeten besteden om dat voordeel te verkrijgen.40 In het geval voorzien is in een forfaitaire raming van

het voordeel van alle aard, dan zal de verkrijger van het voordeel van alle aard worden belast op het forfaitair

vastgestelde bedrag.41 Het forfaitaire bedrag zal worden belast zelfs wanneer de werkelijke waarde van het

voordeel kan worden vastgesteld, ongeacht of de werkelijke waarde van het voordeel hoger of lager ligt.42

Zo is er voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig zoals opgenomen in

artikel 65 WIB voorzien in een forfaitaire waardering.43 Voor het berekenen van het belastbaar voordeel voor

het gebruik van een bedrijfswagen zal dus het forfaitaire bedrag worden gebruikt.44

Afdeling 1. Bedrijfswagen

Bij het ter beschikking stellen van een bedrijfswagen door de werkgever aan de werknemer moet een

onderscheid worden gemaakt tussen twee mogelijkheden inzake gebruik. De werknemer kan immers de

35 Met uitzondering in geval van de fietsvergoeding. Com. IB 66bis/12. 36 Ook de toekenning van een mobiliteitsvergoeding kwalificeert als voordeel van alle aard, maar dit voordeel wordt besproken in Hoofdstuk 6. Recente evoluties, Afdeling 2. De mobiliteitsvergoeding of het cash-for-car regime, pagina 37. 37 Dit in tegenstelling tot sociale voordelen, zoals bijvoorbeeld collectieve voordelen van geringe waarde (zie infra Hoofdstuk 3. Artikel 38, §1, lid 1 WIB, Afdeling 2. Door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer – Carpooling, pagina 18). Sociale voordelen zijn vrijgesteld van belasting bij de verkrijger. Expliciet door de wetgever vrijgestelde voordelen zoals bijvoorbeeld maaltijdcheques, worden evenmin bij de verkrijger belast wanneer zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. 38 Com. IB 36/184. 39 J. WELLENS, “Belastbaar bedrag van het voordeel”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/tocmnyys1761-12846482 (consultatie 10 mei 2019). 40 De prijs die de werkgever betaalt voor het toekennen van het voordeel speelt geen rol. Com. IB 36/9. 41 Artikel 18 KB/WIB. 42 Gent 4 december 2002, FJF 2003, 157. 43 Artikel 36, §2 WIB. 44 X., “Voordelen van alle aard”, https://financien.belgium.be/nl/ondernemingen/personeel_en_loon/voordelen_van_alle_aard/definitie#q4?utm_source=node-228%20|%20Wat-gebeurt-er-als-het-voordeel-niet-gratis-wordt-verstrekt&utm_medium=accordeon_faqs_MMF (consultatie 20 maart 2019).

Page 16: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

5

bedrijfswagen aanwenden voor beroepsgebruik en voor persoonlijk gebruik. Het persoonlijk gebruik van een

bedrijfswagen betreft het gebruik van het voertuig door de werknemer voor woon-werkverplaatsingen en/of

zuivere privéplaatsingen.45 Het persoonlijk gebruik is een belastbaar voordeel van alle aard, tenzij de

werknemer het bedrag van het voordeel aan zijn werkgever terugbetaalt. Het is aan de fiscale Administratie

om aan te tonen dat de bedrijfswagen wordt gebruikt voor woon-werkverplaatsingen en/of

privéverplaatsingen.46

De berekening van het forfaitair voordeel van alle aard voor dit gebruik is opgenomen in artikel 36 §2 WIB.47

Om het bedrag van het belastbaar voordeel van alle aard te bepalen, wordt gewerkt met een formule,

namelijk de cataloguswaarde van het voertuig x ouderdomspercentage x 6/7 x CO2-percentage.48 Deze

formule geldt voor alle voertuigen bedoeld in artikel 65 WIB. Het gaat om de personenwagens (en de hiermee

gelijkgestelde lichte vrachtwagens),49 de auto’s voor dubbel gebruik en de minibussen.50 De eigenlijke lichte

vrachtauto valt evenwel niet onder de forfaitaire regeling, net als motorfietsen. Het voordeel van alle aard

voor deze vervoermethoden moet worden vastgesteld op basis van de werkelijke waarde van het voordeel.51

Niettegenstaande het voorgaande laat de Dienst Voorafgaande Beslissingen toe dat het voordeel van alle

aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig of

bedrijfswagen in de vorm van een lichte vrachtauto in bepaalde omstandigheden het minimumbedrag van

het voordeel van alle aard voor personenwagens kan uitmaken.52

§ 1. Bedrag van het voordeel van alle aard

Uit bovenstaande formule blijkt dat een aantal elementen van belang zijn om het bedrag van het voordeel

van alle aard te berekenen.

Als eerste element is er de cataloguswaarde.

Onder 'cataloguswaarde' moet worden verstaan, de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij

verkoop aan een particulier inclusief opties en werkelijk betaalde btw, zonder rekening te houden met enige

korting, vermindering, rabat of restorno.53 Het is dus de nieuwwaarde van het voertuig die in rekening moet

45 Sinds aanslagjaar 2013 wordt het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig berekend op basis van de cataloguswaarde en de CO2-uitstoot van het voertuig (aan de hand van een formule) en niet langer op basis van de afstand woon-werkverkeer. Zie Artikel 39 Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011, 81644 en Artikel 143 Programmawet van 29 maart 2012, BS 06 april 2012, 22143. 46 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 10 mei 2019). 47 Het bedrag van het voordeel dient immers als berekeningsgrondslag voor een nieuwe verworpen uitgave in de vennootschapsbelasting (artikel 198 lid 1 9° WIB) en moet dus, conform artikel 170 GW, worden opgenomen in het wetboek van de inkomstenbelastingen. 48 X., “Nieuwe berekeningsregels en FAQ’s”, https://financien.belgium.be/nl/ondernemingen/personeel_en_loon/voordelen_van_alle_aard/bedrijfswagens, (consultatie 10 maart 2019). 49 Worden daarmee gelijkgesteld, de lichte vrachtwagens waarvan op grond van de criteria van artikel 4, § 2 WIB niet wordt aangenomen dat ze bestemd zijn voor het goederenvervoer (artikel 65 WIB). 50 Artikel 36 §2 lid 1 WIB. 51 Artikel 36 §1 WIB. 52 Niet geïndexeerd bedrag van 820 euro. In casu beperkte de situatie zich tot loutere woon-werkverplaatsingen, zonder dat er met de bestelwagen andere privéverplaatsingen werden gedaan. Ruling 2017.300 van 06 juli 2017, Ruling 2017.296 van 06 juli 2017. 53 Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31781.

Page 17: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

6

worden gebracht, al wordt er tevens een correctie toegepast.54 De cataloguswaarde wordt immers forfaitair

verminderd teneinde rekening te houden met de periode die verstreken is vanaf de datum van de eerste

inschrijving van het voertuig.55

Aldus ondergaat de cataloguswaarde een depreciatie van 6 procent per jaar met een maximum van 30

procent (vanaf het zesde jaar).56 Elke begonnen maand telt voor een volledige maand.57

Aantal maanden verstreken sinds de eerste inschrijving van het voertuig Percentage waarmee de cataloguswaarde wordt

vermenigvuldigd.

0 tot 12 maanden 100 procent

13 tot 24 maanden 94 procent

25 tot 36 maanden 88 procent

37 tot 48 maanden 82 procent

49 tot 60 maanden 76 procent

Vanaf 61 maanden 70 procent

In geval dat de periode van 12 maanden wordt overschreden tijdens het belastbaar tijdperk, dan moet het

belastbaar voordeel in twee delen berekend worden. Stel dat een voertuig voor het eerst werd ingeschreven

op 21 juni 2017. Aangezien elke begonnen maand voor een volledige maand telt, dient voor de periode van

1 januari 2018 tot en met 31 mei 2018 (151 dagen) een volledige cataloguswaarde in aanmerking te worden

genomen en dient voor de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 december 2018 (214 dagen) de

cataloguswaarde te worden vermenigvuldigd met 94 procent (door de depreciatie van 6 procent).

Het voordeel van alle aard bedraagt dan de som van de cataloguswaarde x 100 procent x 6/7 x CO2-

percentage x 151/365 en de cataloguswaarde x 94 procent x 6/7 x CO2-percentage x 214/365.58

Zoals hierboven vermeld, wordt bij het vaststellen van de cataloguswaarde geen rekening gehouden met

kortingen. Bijgevolg zal enkel de werkelijk betaalde btw op de bruto gefactureerde waarde van het voertuig

relevant zijn en niet de fictieve btw verschuldigd op kortingen, waardoor het bedrag van de cataloguswaarde

getemperd wordt door de toegekende kortingen.59 Ook wanneer het gaat om het ter beschikking stellen van

een tweedehandsvoertuig dat is aangekocht zonder btw moet enkel de werkelijk betaalde btw (in dat geval

dus nul) in aanmerking worden genomen.60.

54 De FOD Financiën stelt een webformulier ter beschikking. Met dit webformulier kan de werknemer de berekening van het bedrag van het belastbare voordeel voor zijn bedrijfswagen kan aanvragen, zoals dat door de fiscale Administratie wordt berekend op basis van de door haar gehanteerde cataloguswaarde. De werknemer krijgt antwoord per mail. Voor de bepaling van de cataloguswaarde baseert de fiscale Administratie zich op de Federauto-databank van de automobielsector. Die databank bevat de cataloguswaarden van alle voertuigen in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief de prijzen van opties en optiepakketten, voor de Belgische markt, sinds 2002. 55 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018-2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 56 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 9 mei 2019). 57 Artikel 18, §3, 9° KB/WIB. 58 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 - 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 59 Wet van 17 maart 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van de mobiliteitsvergoeding, BS 29 maart 2019, 31788. 60 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 695, 10 januari 2013 (M. MARGHEM) en Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 15727, 19 februari 2013 (J. DE POTTER).

Page 18: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

7

Verder moet ook het begrip ‘opties’ ruim worden opgevat. Hieronder vallen bijvoorbeeld accessoires, zoals

een trekhaak en een dak-drager.61 Accessoires die na levering van het voertuig nog worden aangebracht

door de werkgever/onderneming maken eveneens deel uit van de cataloguswaarde.62

De kosten die worden gemaakt om het ter beschikking gestelde voertuig aan te passen in functie van de

lichamelijke gebreken van degene die het voordeel ontvangt, worden niet als opties aangemerkt en maken

dus geen deel uit van het berekenen van de cataloguswaarde.63 Hetzelfde geldt voor opties die specifiek

vereist zijn voor het beroepsgebruik van de wagen, bijvoorbeeld een zwaailicht of dienstradio.64

Indien het ter beschikking gestelde voertuig gedeeltelijk eigendom is van zowel werkgever als werknemer,

zal enkel het percentage waarvan de werkgever eigenaar is ter beschikking kunnen worden gesteld aan de

werknemer en gelden als voordeel.65 In deze situatie zal de cataloguswaarde dus bijkomend beperkt worden

tot het percentage waarvoor de werkgever eigenaar is.66

Vervolgens komt slechts 6/7 van de cataloguswaarde in aanmerking.67 De breuk 6/7 in de formule voor het

berekenen van het belastbaar voordeel van alle aard is het gevolg van het gedeeltelijk doorschuiven van de

last van het voordeel van alle aard naar de werkgever die de bedrijfswagen ter beschikking stelt. 1/7 wordt

sinds aanslagjaar 2013 immers aangemerkt als een verworpen uitgave in zowel de vennootschapsbelasting

als in de rechtspersonenbelasting.68

Tot slot vindt de vermenigvuldiging met het CO2-percentage plaats. Het CO2-percentage is afhankelijk van

de CO2-uitstoot van het voertuig. In de formule om het voordeel van alle aard te berekenen wordt gewerkt

met een CO2-basispercentage, dat wordt gekoppeld aan een referentie-CO2-uitstoot. Het basispercentage

bedraagt 5,5 procent.

Indien de CO2-uitstoot van het betrokken voertuig hoger is dan de referentie-CO2-uitstoot, dan wordt het

CO2-basispercentage met 0,1 procent per CO2-gram vermeerderd, met als maximum een verhoging tot 18

procent. Is de CO2-uitstoot van het betrokken voertuig lager dan de referentie-CO2-uitstoot, dan wordt het

CO2-basispercentage met 0,1 procent per CO2-gram verminderd, met als minimum een verlaging tot 4

procent. Gaat het om een elektrische wagen met een CO2-uitstoot van 0 gram per kilometer, dan wordt het

minimumpercentage van 4 procent toegepast.69

De referentie-CO2-uitstoot gehanteerd in de formule voor het berekenen van het voordeel van alle aard is

gebaseerd op de gemiddelde CO2-uitstoot van alle personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en

minibussen die nieuw zijn ingeschreven.70 De referentie-CO2-uitstoot wordt bepaald in functie van de

gemiddelde CO2-uitstoot over een tijdspanne van twaalf opeenvolgende maanden die eindigt op 30

61 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 10 mei 2019). 62 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 9 mei 2019). 63 Op voorwaarde dat deze aanpassingen niet eveneens ter beschikking staan van personen die het voordeel ontvangen en die geen lichamelijke gebreken bezitten. 64 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 393, 9 juni 2015 (O. CHASTEL). 65 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 66 De wijze waarop de vennootschap die de wagen ter beschikking stelt, aan die wagen komt (via aankoop, leasing of huur) heeft geen invloed op de berekening van het belastbaar voordeel. PV 606 dd. 02.10.2013. 67 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 68 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 10 mei 2019). 69 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 70 Aldus de voertuigen bedoeld in artikel 65 WIB.

Page 19: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

8

september van het jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk.71 Deze berekeningswijze is van toepassing

op de voordelen toegekend vanaf 01 januari 2014.

De referentie-CO2-uitstoot voor inkomstenjaar 2018 en aanslagjaar 2019 voor voertuigen met een

benzine-, LPG- of aardgasmotor bedraagt 105 gram per kilometer.72 Voor voertuigen met een dieselmotor

daarentegen bedraagt de referentie CO2- uitstoot 86 gram per kilometer. Wanneer er bij de Dienst voor

Inschrijving van de Voertuigen geen gegevens beschikbaar zijn over de werkelijke CO2-uitstoot van een

voertuig, dan zullen de voertuigen met een benzine-, LPG-, aardgasmotor beschouwd worden als voertuigen

met een CO2-uitstoot van 205gram per kilometer. Gaat het om voertuigen zonder gegevens met een

dieselmotor, dan zal de CO2-uitstoot 195 gram per kilometer bedragen.

Als gevolg van Dieselgate is de referentie-CO2-uitstoot voor inkomstenjaar 2019 en aanslagjaar 2020

gestegen, waardoor het voordeel van alle aard gaat dalen.73 Voor voertuigen met een benzine-, LPG- of

aardgasmotor stijgt de referentie-CO2-uitstoot naar 107 gram per kilometer.74 Bij voertuigen met een

dieselmotor stijgt de referentie-uitstoot naar 88 gram per kilometer.75

Om het uiteindelijke CO2-percentage te bekomen dat zal worden gebruikt in de formule ter berekening van

het voordeel van alle aard, zal er een vergelijking gebeuren van de werkelijke CO2-uitstoot van het voertuig

met de referentie-CO2-uitstoot.76 Ook voor deze vergelijking wordt een formule gebruikt, namelijk 5,5 + 0,1

x (werkelijke CO2-uitstoot – 86 (diesel) of 105 (benzine).77 Het resultaat wordt dan aangewend in de formule

voor het berekenen van het bedrag van het voordeel van alle aard. 78 Voor bedrijfswagens die zowel op LPG

als op benzine kunnen rijden, geldt de CO2-uitstoot voor LPG.

71 Artikel 36 §2 lid 5 WIB zoals gewijzigd door Wet van 21 december 2013 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen, BS 31 december 2013, 103992. 72 Artikel 18, §3, 9° KB/WIB 73 Dieselgate: Ophef die ontstond doordat autobouwers (onder andere Volkswagen) door middel van manipulatietechnieken de werkelijke uitstoot van wagens verborgen hielden. Door het gebruik van zogenaamde sjoemelsoftware herkent de boordcomputer dat een officiële test wordt uitgevoerd en verhoogt dan de inspuiting van ureum in de uitlaatgassen. Daarmee wordt de uitstoot van NOx gereduceerd tot onder de maximale norm. Onder normale rijomstandigheden is de uitstoot van NOx echter te hoog, maar hoeft de bezitter niet regelmatig ureum na te vullen. De uitstoot van NOx neemt toe door de voortschrijdende techniek van verbrandingsmotoren. De compressieverhouding en het energetisch rendement nemen eveneens toe. Auto's rijden daardoor zuiniger en de CO2-uitstoot is minder, maar door de hogere verbrandingstemperaturen in vooral dieselmotoren wordt als gevolg van de evenwichtsreactie tussen zuurstof en luchtstikstof meer NOx gevormd. 74 X, “Bedrijfswagens: stijging CO2 percentages, daling voordeel”, Fiscoloog 2019, afl.1594, 12. 75 KB van 19 december 2018 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig, BS 27 december 2018, 103310. 76 De werkelijke CO2-uitstoot van een voertuig is het uitstootgehalte zoals dat gekend is bij de Dienst voor inschrijvingen van de voertuigen. In principe staat de CO2-uitstoot van een voertuig vermeld zowel op het gelijkvormigheidsattest als op het inschrijvingsbewijs. Als het gelijkvormigheidsattest een CO2-uitstootgehalte vermeldt, maar het inschrijvingsbewijs niet en de uitstoot is niet gekend bij de DIV, dan worden de forfaitaire CO2-uitstootgehaltes gehanteerd. 77 Voor inkomstenjaar 2018 en aanslagjaar 2019. 78 Het CO2-percentage bedraagt minimum 4 procent (bijvoorbeeld voor een elektrische wagen die geen CO2-uitstoot heeft) en maximum 18 procent (artikel 36 §2 lid 5 en lid 6 WIB).

Page 20: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

9

Voor het berekenen van de werkelijke CO2-uitstoot van een voertuig wordt sinds september 2018 de nieuwe

WLTP-meetcyclus gebruikt.79 De WLTP-meetcyclus is correcter dan de oude NEDC-norm en levert daarom

voor de meeste wagens een hoger verbruik en dus een hogere CO2-uitstoot op.80 Voorlopig heeft dit echter

nog geen invloed op het voordeel van alle aard, aangezien de NEDC-norm nog van toepassing is tot eind

2020.81

Nu alle elementen van de toepasselijke formule overlopen zijn, kan er een voorbeeld worden gegeven van

de berekening van het belastbaar voordeel van alle aard.

Een werknemer heeft een VW Passat 1.6TDI Diesel kosteloos ter zijner beschikking gesteld gekregen. Deze

wagen heeft een CO2-uitstoot van 96 gram per kilometer en een cataloguswaarde van 27.100 euro. Het

invullen van de formule, 27.100 euro x [5,5 + 0,1 x (96 - 86)] / 100 x 6/7, levert ons een belastbaar voordeel

van alle aard op van 1.509,86 euro.82

Gebruikt een werknemer of bedrijfsleider de bedrijfswagen louter toevallig en uitzonderlijk, dan moet hiervoor

geen belastbaar voordeel van alle aard worden aangerekend.83 Gaat het om een louter toevallig en

uitzonderlijk gebruik van een poolwagen, dan zal het gaan om een vrijgesteld sociaal voordeel.84

Ingeval een werknemer na zijn ontslag nog gedurende een periode blijft beschikken over zijn bedrijfswagen

wordt voor die periode nog het forfaitaire voordeel van alle aard aangerekend.85

Hetzelfde voordeel van alle aard moet worden aangerekend, ongeacht of een bedrijfswagen zonder dan wel

met tankkaart ter beschikking wordt gesteld.86 Dit geldt ook voor de door de werkgever gratis ter beschikking

gestelde elektriciteit om de elektrische bedrijfswagen op te laden. Er moet geen apart belastbaar voordeel

worden berekend.87

79 WLTP staat voor Worldwide harmonised Light vehicle Test Procedure en NEDC staat voor New European Driving Cycle, zie X, “From NEDC to WLTP, what will change?”, www.wltpfacts.eu (consultatie 7 mei 2019). 80 C. BUYSSE, “Strenge CO2-emissietest wagens: RSZ en fiscus staan overgangsperiode toe”, Fiscoloog 2019, afl. 1603, 1. 81 Zowel de WLTP-waarde als de NEDC-waarde staan reeds op het gelijkvormigheidsattest. De NEDC-waarde bepaalt het belastbare voordeel. Het inschrijvingsbewijs vermeldt echter maar één waarde, zonder te verduidelijken welke waarde. Voor nieuwe wagens is dat in de praktijk de nieuwe WLTP-waarde. In dat geval mag toch verder de NEDC-waarde op het gelijkvormigheidsattest worden gebruikt voor de berekening van het belastbare voordeel van alle aard, tot 31 december 2020. Wanneer het inschrijvingsbewijs geen CO2-uitstootgehalte vermeldt én er bij de DIV geen enkel geven bekend is betreffende de uitstoot, dan blijven hoger genoemde forfaitaire waarden (195 g/km en 205 g/km) van toepassing. Met het gelijkvormigheidsattest mag in dat geval geen rekening worden gehouden. 82 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 9 mei 2019). 83 Dit is van toepassing zowel in de privé als in de openbare sector, de terbeschikkingstelling van een politiewagen aan een politieagent gedurende een wachtdienst om in geval van een oproep de verplaatsing snel te kunnen afleggen tussen de woonplaats en de plaats van interventie (die niet de vaste werkplaats is), leidt niet tot het belasten van een voordeel van alle aard bij die agent. 84 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 9 mei 2019). 85 Vr. en Antw., Kamer, 2014-2015, 13 februari 2015, nr. 20, 149-150 (Vr. nr. 169 L. VAN BIESEN). 86 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 87 FOD Financiën, Voorafgaande beslissing 2016.174, 11 augustus 2016, www.fisconetplus.be. (consultatie 7 mei 2019).

Page 21: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

10

§ 2. Minimum belastbaar voordeel

Voor aanslagjaar 2019 bedraagt het minimum belastbare voordeel 1.310 euro.88 Ieder jaar wordt dit bedrag

geïndexeerd.89 Het minimumbedrag van 1.310 euro geldt per wagen en per jaar, en wordt pro rata temporis

van de terbeschikkingstellingsduur tijdens het jaar beperkt. Aldus gebeurt de berekening op basis van het

aantal kalenderdagen, inclusief de eerste dag van de terbeschikkingstelling van het voertuig maar met

uitsluiting van de dag waarop het voertuig terug wordt ingeleverd.90

§ 3. Persoonlijke bijdrage werknemer

Ingeval de werknemer of bedrijfsleider zelf een bijdrage betaalt voor het gebruik van de bedrijfswagen (een

eigen maandelijkse bijdrage of een bijdrage in de betaling van opties) dan is deze bijdrage aftrekbaar van

het belastbaar voordeel van alle aard.91 Pas na de toepassing van de formule en de berekening van het

bedrag van het belastbaar voordeel van alle aard wordt de eigen bijdrage van dit bedrag afgetrokken. Is er

sprake van een overblijvend saldo, dan is dit niet overdraagbaar naar volgende jaren.92 Het kan dus fiscaal

voordelig zijn om de eigen bijdrage te spreiden over meerdere jaren.93

Opvallend is dat wanneer de werknemer of bedrijfsleider een eigen bijdrage levert in de brandstofkosten van

een bedrijfswagen, deze eigen bijdrage niet kan worden afgetrokken van het belastbaar voordeel van alle

aard.94 Uitsluitend wanneer de werkgever een bedrijfswagen in combinatie met een tankkaart ter beschikking

stelt, én zijn werknemer een bijdrage in de brandstofkosten laat betalen, is die bijdrage aftrekbaar van het

belastbaar voordeel van alle aard.95 Verder zijn ook de eigen bijdragen die een werknemer of bedrijfsleider

moet betalen naar aanleiding van een ongeval of schade aan het voertuig en carwashbijdragen niet

aftrekbaar van het voordeel van alle aard.96 Tot slot kan de door de werknemer verrichte aanbetaling in het

jaar van de aanvang van een leasing van een ter beschikking gestelde bedrijfswagen niet worden

gelijkgesteld met een eigen bijdrage in het voordeel van alle aard en zal deze betaling dus ook geen invloed

uitoefenen op het bedrag van het belastbaar voordeel van alle aard.97

Indien een werkgever verschillende bedrijfswagens ter beschikking heeft gesteld aan zijn werknemer of

bedrijfsleider binnen een belastbaar tijdperk, dan mag de eigen bijdrage voor één wagen worden afgetrokken

van het totale voordeel van alle aard aangerekend voor beide wagens tijdens dat jaar. Dit principe geldt

echter enkel wanneer het gaat om één en dezelfde werkgever.

88 Geïndexeerd basisbedrag van 820 euro. Artikel 36 §2 lid 8 WIB. 89 Het minimumbedrag van 1.310 euro komt in de plaats van het vroegere minimum aantal kilometer van 5.000 per jaar, dat als criterium is verdwenen. 90 Bijvoorbeeld wanneer een werknemer in de eerste helft van 2018 over een firmawagen A beschikt (tot en met 30 juni) en in de tweede helft van het jaar over firmawagen B (vanaf 1 juli). In dat geval bedraagt het minimum belastbare voordeel voor firmawagen A 649,62 euro (1.310 euro x 181/365 dagen) en voor firmawagen B 660,38 euro (1.310 euro x 184/365 dagen). Beschikt een werknemer gedurende het hele jaar 2018 over twee firmawagens A en B, dan bedraagt het minimum belastbare voordeel voor aanslag 2019 2.620 euro (1.310 euro x 2). J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 9 mei 2019). 91 Artikel §2 lid 9 WIB. 92 Artikel 49 WIB en artikel 360 WIB. 93 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 114, 7 maart 2013 (S. SNEYERS). 94 Com. IB 36/142. 95 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 13504, 6 november 2012 (V. WOUTERS) en Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 19573, 22 oktober 2013 (V. WOUTERS). 96 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 97 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 446, 3 juli 2015 (L. VAN BIESEN).

Page 22: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

11

§ 4. Aftrek beroepskosten woon-werkverkeer

A. Werknemer

Sinds aanslagjaar 2013 heeft het aantal kilometers die een werknemer moet afleggen voor de woon-

werkverplaatsingen geen invloed meer op het bedrag van het voordeel van alle aard.98

Daarentegen staat artikel 66 §5 WIB de werknemer of bedrijfsleider die de bedrijfswagen ter beschikking

gesteld krijgt, wel uitdrukkelijk toe om 0,15 euro per kilometer woon-werkverkeer afgelegd met die wagen in

te brengen als werkelijke beroepskosten.99

De werknemer en belastingplichtige kan een bedrag voor beroepskosten voor woon-werkverkeer (gebaseerd

op de 0,15 euro per kilometer woon-werkverkeer) inbrengen tot het bedrag van het voordeel van alle aard

vòòr aftrek van de eigen bijdragen. Het al dan niet betalen van eigen bijdragen door de werknemer of

bedrijfsleider heeft dus geen invloed op het maximum bedrag voor beroepskosten dat kan worden

afgetrokken voor woon-werkverplaatsingen.100

Bijvoorbeeld in het geval van de reeds eerder vermelde bedrijfswagen VW Passat. Het betreft een voordeel

van alle aard van 1.509,86 euro.101 Indien de werknemer in 2018 een eigen bijdrage van 800 euro betaalde

voor het gebruik van die wagen, dan bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 709,86 euro. Het

maximumbedrag beroepskosten woon-werkverkeer dat voor die wagen kan worden afgetrokken door die

werknemer bedraagt 1.509,86 euro. Dat bedrag wordt, bij 220 werkdagen per jaar, bereikt bij een woon-

werktraject van iets minder dan 23 kilometer enkele rit. 23 kilometer x 220 werkdagen x 2 verplaatsingen x

0,15 euro = 1.518 euro. Indien de werknemer zijn werkelijke beroepskosten voor de woon-

werkverplaatsingen bewijst dan verliest hij het recht op de aftrek van zijn wettelijk kostenforfait (maximum

4.720 EUR geïndexeerd voor aanslagjaar 2019). Het kostenforfait wordt automatisch toegepast als dat

voordeliger is.102

Deze aftrekbeperking speelt niet bij de aftrek van beroepskosten woon-werkverkeer door andere

werknemers die meerijden in een bedrijfswagen die ze zelf niet ter beschikking krijgen (carpooling). In dat

geval geldt enkel de traditionele aftrekbeperking tot 100 kilometer enkele rit.103

B. Werkgever

Artikel 198 §1 9° WIB bepaalt het bedrag van de in hoofde van de werkgever niet aftrekbare beroepskosten

op 17 procent van het voordeel van alle aard (namelijk 1/7 = 6/7 x 16,67 procent, afgerond op 17 procent.

Oorspronkelijk werd de verworpen uitgave berekend aan de hand van het voordeel van alle aard na aftrek

van de eigen bijdragen van de werknemer of bedrijfsleider.104

98 GwH 13 juni 2013, nr. 83/2013. Verzoeken tot vernietiging door het Grondwettelijk Hof afgewezen, het Hof vindt het feit dat het aantal privé kilometers geen invloed heeft op het bedrag van het belastbaar voordeel niet discriminerend. 99 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 28 april 2019). 100 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 28 april 2019). 101 Supra Hoofdstuk 2. Voordelen van alle aard, Afdeling 1. Bedrijfswagen, § 1. Bedrag van het voordeel van alle aard, pagina 5. 102 J. WELLENS, “De beschikking over een firmawagen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548 (consultatie 28 april 2019). 103 Artikel 66bis WIB. 104 Vr. en Antw., Vr. nr. 18441, 10 juni 2013 (L. VAN BIESEN).

Page 23: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

12

Vanaf 1 januari 2017 werd het percentage van de verworpen uitgaven echter verhoogd tot 40% van het

voordeel van alle aard indien de vennootschap-werkgever de brandstofkosten voor persoonlijk gebruik van

de bedrijfswagen geheel of gedeeltelijk ten laste neemt.105 Zowel het gratis ter beschikking stellen van een

tankkaart door de werkgever aan de werknemer als het terugbetalen door de werkgever van de kosten van

brandstof verbonden aan het persoonlijk gebruik van de bedrijfswagen door de werknemer vallen onder deze

verhoging.106 Daarnaast wordt het bedrag van de verworpen uitgave voor de werkgever berekend tegen 17

procent of 40 procent (bij ten laste nemen door werkgever van brandstofkosten) ongeacht de eigen bijdragen

van de werknemer of de bedrijfsleider.107

Artikel 198 §1 9° en 9°bis WIB sluiten immers de verrekening van de eigen bijdrage in het voordeel uit van

de berekeningsgrondslag van de verworpen uitgave.108 Dit heeft tot gevolg dat zelfs wanneer het belastbare

voordeel tot nul wordt herleid omdat het volledig wordt geneutraliseerd door persoonlijke bijdragen, steeds

17 procent of 40 procent van het voordeel van alle aard als verworpen uitgave worden aangemerkt.109

Belangrijk in het kader van de vergroening is de aftrekbaarheid in functie van de CO2-uitstoot voor nieuwe

wagens aangekocht vanaf 1 april 2008. Daarnaast geldt er zelfs een aftrekbaarheid van 120 procent voor

voertuigen die een CO2-uitstoot hebben van 0 gram CO2 per kilometer.110

§ 5. Vrijstellingen

De bedrijfswagen is een vergoeding in natura voor woon-werkverkeer, waardoor de vrijstellingen van artikel

38 §1 9° b en c nog kunnen worden toegepast op het bedrag van het voordeel van alle aard.111

Bij de aangifte moet dan een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende verplaatsingen met de

bedrijfswagen , die elk afzonderlijk moeten worden vermeld op de fiche 281.10.112

Indien de bedrijfswagen uitsluitend gebruikt werd voor zuivere privéverplaatsingen en dus niet voor woon-

werkverplaatsingen, kan de vrijstelling van 400 euro niet worden toegepast.113 Het bedrag van het belastbaar

voordeel moet worden vermeld in rubriek 9b van de fiche 281.10.

Is de bedrijfswagen daarentegen uitsluitend gebruikt voor individuele woon-werkverplaatsingen (dus geen

gemeenschappelijk vervoer zoals carpoolen), dan kan de vrijstelling van 400 euro worden toegepast.114 Dit

bedrag wordt vermeld in rubriek 17c van de fiche 281.10. Gebruikt de werknemer de bedrijfswagen voor

zowel woon-werkverplaatsingen als voor zuivere privéverplaatsingen, dan kan de vrijstelling van 400 euro

eveneens worden toegepast.

105 Artikel 198 §1 9°bis WIB ingevoegd door artikel 67 Programmawet van 25 december 2016, BS 29 december 2016, 90879. 106 Of de vennootschap de brandstofkosten al dan niet ten laste neemt, kan blijken uit de arbeidsovereenkomst, de ‘car policy’ of uit een gedetailleerde rittenadministratie bijgehouden door de belastingplichtige. 107 Com. IB 92, Com. IB 66bis/1 tot en met Com. IB 66bis/19. 108 Artikel 36 §2 lid 1 tot 10 WIB 109 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 110 DELOITTE, “Aftrekbare kosten, update mei 2018”, www.deloitte.com/content/dam/Deloitte/be/Documents/Accountancy (consultatie 25 februari 2019). 111 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 112 Het aantal afgelegde kilometers moet niet meer worden vermeld op fiche 281.10. 113 Basisbedrag 250 euro, geïndexeerd voor aanslagjaar 2019 400 euro. Artikel 38, §1, 9° c WIB. 114 Voor de bedrijfsvoorheffing, op voorwaarde dat de werknemer verklaart zijn beroepskosten niet te zullen bewijzen.

Page 24: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

13

Wanneer het gaat over door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer voor het woon-

werkverkeer, dan zal het voordeel van alle aard volledig worden vrijgesteld van belastingen. Voorwaarden

zijn enerzijds dat de bedrijfswagen niet voor zuivere privéverplaatsingen mag worden gebruikt, maar enkel

voor woon-werkverplaatsingen. Anderzijds moet minstens 80 procent van de woon-werkverplaatsing al

carpoolend worden afgelegd. Zijn de voorwaarden vervuld, dan wordt het voordeel van alle aard vrijgesteld

als sociaal voordeel en moet er niets worden vermeld op de fiche 281.10.115 Daarnaast worden de

beroepskosten voor woon-werkverkeer in dit geval beperkt tot 0,15 euro per kilometer en voor maximum 100

kilometer per enkele rit.116 Is één van de voorwaarden niet vervuld dan kan de vrijstelling voor door de

werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer niet worden toegepast, maar dan zal de

basisvrijstelling van 400 euro wel kunnen worden toegepast.

§ 6. Parkeerkosten tijdens woon-werkverkeer

Kosten in verband met woon-werkverplaatsingen zijn principieel 'eigen kosten van de werknemer'. Een

terugbetaling van die kosten is dan ook belastbaar in hoofde van de werknemer (met eventueel toepassing

van een vrijstelling). Niettemin aanvaardt de Dienst Voorafgaande Beslissingen dat parkeerkosten met

betrekking tot woon-werkverkeer toch de aard hebben van 'eigen kosten van de werkgever' waarvan de

terugbetaling door de werkgever in hoofde van de werknemer niet belastbaar is. De terugbetaling zal enkel

belastbaar zijn wanneer het parkeren kadert binnen een zuivere privéverplaatsing.117

§ 7. Stallingskosten bedrijfswagen

Een maandelijkse forfaitaire vergoeding (17,35 euro of 12,39 euro per maand, naargelang het toegelaten

privégebruik) toegekend aan de personeelsleden voor het stallen van een ter beschikking gestelde

personenwagen in een afgesloten privégarage, kan worden gekwalificeerd als een terugbetaling van een

eigen kost van de werkgever. Deze is dus niet belastbaar in hoofde van de werknemer.118

§ 8. Elektriciteitskosten voor elektrische bedrijfswagen

Wanneer de werknemer beschikt over een elektrische bedrijfswagen, dan zal de elektriciteit verstrekt door

de werkgever voor het opladen van deze bedrijfswagen niet worden beschouwd als een voordeel van alle

aard voor de werknemer. Enkel de bedrijfswagen zal een belastbaar voordeel van alle aard vormen. Wordt

de door de werkgever verstrekte elektriciteit echter ook gebruikt voor zuivere privéverplaatsingen, dan moet

zowel een belastbaar voordeel van alle aard voor de gratis elektriciteit als een voordeel van alle aard voor

de bedrijfswagen worden aangerekend.119

115 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 216. 116 Circ. nr. Ci. RH.241/620.842 (AAFisc. nr. 9/2013), 25 februari 2013. 117 In casu betrof het een werknemer die zijn bedrijfswagen parkeerde aan het treinstation om vervolgens met de trein zijn dagelijkse verplaatsing naar de vaste werkplaats te vervolledigen. Ruling 2016.174 van 24 mei 2016. 118 Ruling 2017.993 van 8 mei 2018. 119 Vr. en Antw., Kamer 2013-2014, 20 maart 2014, nr. 159, 309-311 (Vr. nr. 814 L. VAN BIESEN).

Page 25: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

14

§ 9. Solidariteitsbijdrage

Enkel de werkgever is een solidariteitsbijdrage verschuldigd, wanneer hij aan een werknemer een voertuig

ter beschikking stelt dat ook voor andere dan dienstverplaatsingen wordt gebruikt.120 Het gaat om de zuivere

privéverplaatsingen en de woon-werkverplaatsingen.121 Deze solidariteitsbijdrage wordt berekend op basis

van het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer van het voertuig.122

Afdeling 2. Motorfiets

De werknemer of de bedrijfsleider die van zijn werkgever een motorfiets ter beschikking krijgt, wordt net als

bij een bedrijfswagen belast op een voordeel van alle aard wanneer hij die motorfiets voor woon-werkverkeer

en/of andere privéverplaatsingen gebruikt. Het voordeel wordt echter niet forfaitair geraamd maar is

belastbaar voor de werkelijke waarde bij de werknemer.123

Het voordeel moet dus worden vastgesteld op basis van de waarde die het heeft voor de werknemer. De

fiscale administratie geeft aan dat dit het bedrag is dat de verkrijger van het voordeel in normale

omstandigheden zou moeten besteden om een dergelijk voordeel te verkrijgen.124 Wordt dit criterium letterlijk

toegepast, dan moet het voordeel worden vastgesteld op de prijs die de werknemer zelf zou moeten betalen

indien hij de motorfiets zou kopen of leasen, met inbegrip van alle kosten. Sommige rechtsleer interpreteert

de werkelijke waarde van het voordeel echter als het bedrag dat de werknemer in normale omstandigheden

zou willen betalen om het voordeel te verkrijgen.125

Beschikt de werknemer reeds over een eigen motorfiets, , dan is de subjectieve waarde van een extra

bedrijfsmotorfiets voor hem heel wat lager dan de normale lease- of aankoopprijs. Een bedrijfsmotorfiets die

uitsluitend wordt aangewend voor dienstverplaatsingen en niet voor woon-werkverplaatsingen leidt niet tot

een belastbaar voordeel.126

Afdeling 3. Brandstofkaart

Het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit het persoonlijk gebruik (woon-werkverplaatsingen en andere

privéverplaatsingen) van een door de werkgever kosteloos ter beschikking gestelde brandstofkaart voor het

privévoertuig van de werknemer/bedrijfsleider wordt niet forfaitair bepaald. Dat voordeel wordt bepaald op

de werkelijke waarde die het heeft voor de verkrijger.127 De werkelijke waarde is gelijk aan de kostprijs van

de brandstof getankt voor woon-werkverkeer én privéverplaatsingen.128 Dit is opmerkelijk omdat het bedrag

120 Artikel 38, § 3quater van de Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, BS 2 juli 1981, 8575. 121 C. BUYSSE, “Sanctie inzake ‘solidariteitsbijdrage’: beroepstermijn van 3 maanden”, Fiscoloog 2015 , afl. 1440, 7. 122 C. BUYSSE, “Woon-werkverkeer met utilitaire bedrijfswagen: geen RSZ bijdrage”, Fiscoloog 2014, afl. 1394, 1. 123 Artikel 36 WIB. 124 Com. IB. 36/9. 125 J. WELLENS, “De beschikking over een motorfiets”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/browse/csh-da-filter!WKBE-LTR-DOCS-PHC-ab939cbfa46348b85f29f1bcfd34c00/mnco12844456 (consultatie 3 februari 2019). 126 Ruling 2014.448 van 07 oktober 2014. 127 Artikel 36 §1 lid 1 van het WIB. 128 J. WELLENS, “De beschikking over een brandstofkaart”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/browse/csh-da-filter!WKBE-LTR-DOCS-PHC-ab939cbfa46348b85f29f1bcfd34c00/mnco12844336 (consultatie 3 februari 2019).

Page 26: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

15

van het belastbare voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een gratis tankkaart hoger kan

zijn dat het bedrag van het forfaitair vastgestelde voordeel van alle aard voor de terbeschikkingstelling van

een bedrijfswagen inclusief tankkaart.129

Afdeling 4. Eigen wagen

A. Dienstverplaatsingen

Zoals hierboven reeds vermeld zullen verplaatsingen door de werknemer met zijn eigen wagen, motor- of

bromfiets die gebeuren in opdracht van de werkgever, aanleiding geven tot een belastingvrije

kostenvergoeding.130 De vergoeding voor deze kosten zal worden berekend aan de hand van het

kilometertarief dat de Staat toepast ten aanzien van zijn eigen personeelsleden wanneer de werknemer kiest

voor een forfaitaire raming. Het gaat hier niet om een voordeel van alle aard en dus niet om kosten eigen

aan de werknemer, maar om kosten eigen aan de werkgever. Het betreft een vast tarief per kilometer, dat

jaarlijks aangepast wordt op 1 juli.131 Vanaf 1 juli 2018 tot 30 juni 2019 gaat het om een bedrag van 0.3573

euro per kilometer. Het kilometertarief is dus gestegen. Verplaatst de werknemer zich in opdracht van de

werkgever met zijn eigen fiets (al dan niet elektronisch aangedreven) of met zijn eigen speed pedelec, dan

is er een forfaitair bedrag van 0.23 euro per kilometer voorzien wat betreft aanslagjaar 2019.132

Volgens de fiscale Administratie hebben werknemers slechts recht op de belastingvrije kostenvergoeding

wanneer maximum 24.000 kilometer per jaar is afgelegd in opdracht van de werkgever met de eigen wagen

van de werknemer.133 Is er meer dan 24.000 kilometer per jaar afgelegd en zijn deze kilometers forfaitair

vergoed, dan kan de fiscale Administratie een onderzoek instellen en bijkomende bewijzen van de gereden

kilometers en gedane autokosten eisen.134 De rechtspraak gaat echter niet akkoord met de fiscale

Administratie en stelt dat de belastingvrije kostenvergoeding absoluut is, zelfs wanneer meer dan 24.000

kilometer per jaar is afgelegd. De Administratie moet kunnen aantonen dat het in werkelijkheid gaat om een

verdoken bezoldiging gaat alvorens de kostenvergoeding belastbaar te kunnen stellen.135

B. Woon-werkverplaatsingen

Gaat het om woon-werkverkeer met de eigen wagen, dan is de werkgever niet verplicht om bij te dragen in

de kosten. Hij kan er echter voor kiezen dit wel te doen. Het is ook mogelijk dat er op sectoraal vlak,

ondernemingsvlak of in een individuele arbeidsovereenkomst een bepaalde regeling voor tussenkomst in de

onkosten is uitgewerkt. Als aan bepaalde voorwaarden voldaan is, is de werkgever dan wel verplicht om bij

te dragen in de onkosten voor woon-werkverkeer.136 Als de woon-werkverplaatsing slechts door één

werknemer wordt afgelegd, dan zal dit worden beschouwd als woon-werkverkeer met een ander

vervoermiddel dan gemeenschappelijk vervoer, waarvoor de basisvrijstelling van maximaal 400 euro van

toepassing is.

129 J. WELLENS, “De beschikking over een brandstofkaart”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/browse/csh-da-filter!WKBE-LTR-DOCS-PHC-ab939cbfa46348b85f29f1bcfd34c00/mnco12844336 (consultatie 3 februari 2019). 130 Supra Hoofdstuk 2. Voordelen van alle aard, pagina 4. 131 Het gaat hier dus niet om woon-werkverplaatsingen maar om dienstverplaatsingen. 132 Voor aanslagjaar 2020 gaat het om 0,24 euro per kilometer. 133 Com. IB 31/36. 134 J. WELLENS, “Forfaitaire kilometervergoedingen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844890 (consultatie 10 mei 2019). 135 Antwerpen 2 april 2002, Fiscale koerier 2002, 363. 136 X, Moet je werkgever je woon-werkverkeer betalen?, https://www.vacature.com/nl-be/carriere/werkplek/moet-je-werkgever-je-woon-werkverkeer-betalen (consultatie 20 maart 2019).

Page 27: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

16

HOOFDSTUK 3. ARTIKEL 38, §1, lid 1 WIB

Het woon-werkverkeer betreft de verplaatsingen van de woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling

en terug. De hieraan verbonden kosten zijn kosten eigen aan de werknemer. De werkgever is verplicht om

in bepaalde gevallen tegemoet te komen in de kosten voor deze verplaatsingen. De door de werkgever

betaalde vergoedingen aan de werknemer worden echter vrijgesteld van belasting wanneer aan de

voorwaarden van artikel 38, §1, 9° WIB en artikel 38, §1, 14° WIB is voldaan. Het betreft de verplaatsingen

aan de hand van het openbaar vervoer, georganiseerd gemeenschappelijk vervoer of een ander

vervoermiddel dan deze eerste twee voor een maximumbedrag van 400 euro in aanslagjaar 2019

(basisbedrag 250 euro per jaar).137 Ook vergoedingen voor verplaatsingen met de fiets worden vrijgesteld.138

De vrijstellingen zijn belangrijk in het kader van deze masterproef aangezien zij een grote stimulator kunnen

zijn voor werknemers om te kiezen voor groenere vervoermethoden.

Afdeling 1. Openbaar vervoer

§ 1. Algemeen

De vergoeding verschaft door de werkgever voor het gebruik van het openbaar vervoer om naar het werk te

gaan wordt volledig vrijgesteld van belastingen, op voorwaarde dat de werknemer zijn werkelijke kosten niet

bewijst.139 Deze vrijstelling wordt echter niet automatisch toegekend maar moet worden aangevraagd door

degene die van het openbaar vervoer gebruik maakt.140 Sinds 2015 bepaalt de Fiscale Administratie dat de

vrijstelling beperkt is tot de daadwerkelijke kost van het openbaar vervoer.141 Het is dus niet zo dat de

werkgeverstussenkomst automatisch volledig wordt vrijgesteld louter omdat de werknemer gebruik maakt

van het openbaar vervoer. Voor de vrijstelling is geen regelmatig abonnement vereist, ook losse

vervoersbewijzen, tickets en rittenkaarten komen voor de vrijstelling in aanmerking.142

Verder is er een onderscheid in het bedrag van de werkgeverstussenkomst naargelang het soort openbaar

vervoer dat men gebruikt.143

137 Artikel 38, §1, 9° WIB. 138 Artikel 38, §1, 14°, a) en b) WIB. 139 Openbaar vervoer heeft betrekking op het vervoer met de trein, tram, bus, metro en elk ander vervoermiddel dat wordt ingezet door de openbare vervoermaatschappijen, zoals de NMBS, de MIVB, TEC en De Lijn. Ook het vervoer over water met de ‘waterbus’ (op de Schelde tussen Hemiksem en Antwerpen op het Zennekanaal tussen Vilvoorde en Brussel) valt onder het openbaar vervoer. Zie FOD Financiën, “Circulaire 2018/C/77 van 15 juni 2018 over de waterbus”, www.fisconetplus.be (consultatie 1 mei 2019). 140 J. LAMMENS, “De fiscale vrijstelling van de werkgeverstussenkomst voor woon-werkverkeer met openbaar vervoer”, SOCWEG 2015, afl. 18, (10) 13. 141 Circ. nr. Ci. RH. 241/630.298 van 18 mei 2015. 142 J. WELLENS, “Openbaar gemeenschappelijk vervoer”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845053 (consultatie 23 april 2019). 143 CAO nr. 19octies van 20 februari 2009 ter vervanging van de CAO nr. 19ter van 5 maart 1991 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers.

Page 28: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

17

Met de trein

Het bedrag van de vergoeding door de werkgever wordt berekend op basis van de kostprijs van de treinkaart

of het treinticket. Reeds vanaf de eerste kilometer dient de werkgever tussen te komen, aangezien er geen

minimumafstand is. De werkgever vergoedt de gehele kostprijs van het treinticket.

Met bus, tram of metro

In tegenstelling tot verplaatsing met de trein is er hier wel een minimumafstand voorzien. De werkgever komt

tussen in de kosten voor verplaatsingen die vanaf de vertrekhalte ten minste 5 kilometer bereiken. Is de prijs

van het vervoer afhankelijk van de afstand, dan is de vergoeding door de werkgever gelijk aan de vergoeding

door de werkgever voor een treinkaart voor een overeenstemmende afstand, zonder evenwel 75 procent

van de werkelijke prijs van de verplaatsing te mogen overschrijden.144

Is de prijs, ongeacht de afstand, een vast bedrag, dan wordt de vergoeding door de werkgever op een

forfaitaire manier bepaald. De tussenkomst bedraagt dan 71,8% van de effectief door de werknemer betaalde

prijs, zonder evenwel het bedrag van de tussenkomst van de werkgever in de prijs van de treinkaart voor

een afstand van 7 kilometer te mogen overschrijden (30 euro per maand).145

§ 2. Gecombineerd openbaar vervoer

Gebruikt de werknemer naast de trein eveneens een andere wijze van het openbaar vervoer, dan hangt de

vergoeding door de werkgever af van de wijze waarop het vervoersbewijs is geleverd. Levert de werknemer

één vervoersbewijs voor de totale afstand, zonder onderscheid van het gebruikte openbaar vervoer, dan is

de vergoeding door de werkgever gelijk aan het volledige bedrag van dat vervoersbewijs.

Levert de werknemer verschillende vervoersbewijzen, dan is de tussenkomst van de werkgever voor de

totale afstand gelijk aan de som van de tussenkomsten van de werkgever in de prijs van elk transportmiddel

afzonderlijk.146

Neemt de werknemer zijn fiets mee om naast het gebruik van het openbaar vervoer een resterend gedeelte

van de woon-werkverplaatsing met de fiets af te leggen, dan wordt de betaalde werkgeversvergoeding

volledig vrijgesteld, met inbegrip van de extra kosten voor het meenemen van de fiets.147

Van zodra een werknemer de mobiliteitsvergoeding ontvangt, verliest deze het recht op vrijstelling voor het

gebruik van het openbaar vervoer.148

144 Koninklijk besluit van 11 februari 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, BS 27 februari 2013, 12546. 145 Wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de NMBS, ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, BS 31 juli 1962, 6398. 146 X., “Woon-werkverkeer”, https://www.aclvb.be/nl/woon-werkverkeer#woon-werkverkeer-met-de-trein (consultatie: 15 maart 2019). 147 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 371, 14 juni 2004 (D. SCHALCK) en Circ. nr. Ci. RH. 241/565.608 (AOIF 38/2004), 29 september 2004. 148 Infra Hoofdstuk 6. Recente evoluties, Afdeling 2. De mobiliteitsvergoeding of het cash-for-car regime, pagina 37.

Page 29: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

18

§ 3. Derdebetalerovereenkomsten

Indien de werkgever een derdebetalerovereenkomst ondertekent met de verschillende maatschappijen voor

openbaar vervoer, dan hoeven de werknemers niet steeds het volledige bedrag van hun abonnement voor

te schieten. De werknemers moeten dan een kleiner deel betalen. Bovendien levert dit systeem van de derde

betaler ook de werkgever een financieel voordeel op. Met het klassieke systeem krijgen de werknemers

immers elke maand een bedrag terugbetaald, maar de derdebetalerovereenkomst is gebaseerd op

jaarabonnementen. Die zijn goedkoper dan 12 maandabonnementen (een jaarabonnement kost evenveel

als 10 maandabonnementen, dus een besparing van zo’n 1/6e van de prijs).149

Afdeling 2. Door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer –

Carpooling

Carpooling of door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer betreft het gemeenschappelijk

vervoer van werknemers met elk voertuig geschikt om minimum twee personen te vervoeren, georganiseerd

door de werkgever al dan niet met tussenkomst van een maatschappij voor personenvervoer.150 Hieronder

vallen de autocar, de autobus, de minibus, een bedrijfsvoertuig, de personenwagen en de motorfiets. De

werkgever legt de regels vast aangaande het vervoer en ziet toe op het gebruik.151

De vergoeding toegekend voor het gebruik van gemeenschappelijk georganiseerd vervoer is vrijgesteld ten

belope van een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die

afstand, op voorwaarde dat de werknemer zijn werkelijke kosten niet bewijst.152 Vanaf inkomstenjaar 2016

houdt men rekening met het tarief voor de maandabonnementen eerste klasse.153 Het totaal aantal

maandabonnementen waar rekening mee wordt gehouden in een jaar, staat in verhouding tot het aantal

dagen waarop gebruik gemaakt wordt van het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, te delen door

twintig.154

Er is een onderscheid tussen de fiscale behandeling van carpooling met de eigen wagen en carpooling met

de bedrijfswagen met aandacht voor zowel de werknemer-chauffeur als voor de werknemer-passagier.

§ 1. Carpooling met de eigen wagen

Carpooling met de eigen wagen wordt ook beschouwd als door de werkgever georganiseerd

gemeenschappelijk vervoer wanneer de werkgever de regels en voorwaarden omtrent de carpooling vastlegt

149 NMBS, “Derdebetalerovereenkomsten”, http://www.belgianrail.be/nl/bedrijven/woon-werkverkeer/alicia.aspx (consultatie 9 mei 2019). 150 N. WELLEMANS, Alternatieve verloning 2014, Limal, Anthemis, 2014, 598 – 601. 151 'Georganiseerd' betekent dat de werkgever de regels, modaliteiten en vergoedingsvoorwaarden van het collectief vervoer bepaalt (in een collectieve of individuele overeenkomst met de werknemer) en er toezicht op uitoefent. De werkgever kan een beroep doen op een derde voor de organisatie van het collectief vervoer. 152 Maakt de werknemer gratis gebruik van het gemeenschappelijk georganiseerd vervoer, en wordt er dus geen vergoeding betaald, dan is dit voordeel van alle aard een belastingvrij sociaal voordeel waarvan de waarde niet moet worden vermeld op de loonfiche 281.10. 153 De tarieven zijn terug te vinden op de site van de NMBS en gelden ieder jaar vanaf 1 februari (www.nmbs.be). Om de grens vast te stellen van de totale vergoeding met betrekking tot dat jaar geldt het tarief dat toepasselijk is vanaf 1 februari. 154 Circ. nr. Ci. RH. 703.111 (AAFisc 1/2016), 15 januari 2016., Circ. nr. Ci. RH. 241/550.265 (AOIF 20/2002), 18 juli 2002.

Page 30: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

19

en wanneer de vergoeding betrekking heeft op de woon-werkverplaatsingen afgelegd door minstens twee

werknemers.155

Indien het gemeenschappelijk vervoer georganiseerd is met de eigen wagen van de werknemer, zal zowel

de door de werkgever aan de werknemer-chauffeur betaalde vergoeding als de aan de werknemer-passagier

betaalde vergoeding vrijgesteld worden voor een bedrag opnieuw gelijk aan de prijs van een

treinabonnement eerste klasse voor die afstand.156 Ingeval er een verplaatsing gebeurt die het normale

woon-werkverkeer overschrijdt ten gevolge van een omweg om een werknemer-passagier op te halen of af

te zetten, dan is dit in hoofde van de werknemer-chauffeur een dienstverplaatsing en dan zal de terugbetaling

in aanmerking komen als een niet belastbare terugbetaling van de eigen kosten van de werkgever.157 Gaat

het enkel om woon-werkverplaatsingen, dan is voor de werknemer-chauffeur de vrijstelling voor de door de

werkgever betaalde vergoeding beperkt tot een geïndexeerd bedrag van maximum 400 euro.158

§ 2. Carpooling met de bedrijfswagen

Naast het gemeenschappelijk vervoer georganiseerd met de eigen wagen van de werknemer, kan er sprake

zijn van gemeenschappelijk vervoer georganiseerd door het ter beschikking stellen van een bedrijfswagen

aan een werknemer door de werkgever. Hiervoor moeten twee voorwaarden zijn vervuld: vooreerst moet de

werkgever de regels en formaliteiten omtrent het gemeenschappelijk georganiseerd vervoer met de

bedrijfswagen vastleggen, daarnaast moet de woon-werkverplaatsing met de bedrijfswagen worden afgelegd

door minstens twee werknemers. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de vrijstelling vòòr 2013

en na 2013.

A. Vrijstelling vòòr 2013

De twee reeds eerder genoemde voorwaarden moesten zijn vervuld, namelijk het vastleggen en controleren

van het naleven van de regels door de werkgever voor het door de werkgever georganiseerd

gemeenschappelijk vervoer met de bedrijfswagen evenals het afleggen van de woon-werkverplaatsing door

minstens twee werknemers. Was aan deze voorwaarden voldaan, dan werd het voordeel van alle aard

volledig vrijgesteld.159

Voor de werknemers-passagiers was het gratis door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk

vervoer een belastingvrij sociaal voordeel. Werd de woon-werkverplaatsing echter slechts door één

werknemer afgelegd, dan werd dit beschouwd als een woon-werkverplaatsing met een ander vervoermiddel

dan gemeenschappelijk vervoer, waarvoor een lagere vrijstelling van maximum 350 euro gold.160

155 Als de woon-werkverplaatsing slechts door één werknemer wordt afgelegd, dan zal dit worden beschouwd als woon-werkverkeer met een ander vervoermiddel dan gemeenschappelijk vervoer, waarvoor de lagere vrijstelling van maximaal 400 euro van toepassing is. 156 Met het oog op vermijden van misbruik moet de werkgever een kopie ter beschikking houden voor de belastingadministratie van elke individuele overeenkomst waarin het gemeenschappelijk vervoer met de werknemers wordt geregeld. Dit geldt niet in geval van gemeenschappelijk vervoer met een autocar, autobus of minibus. 157 Als gevolg van deze omweg en het maken van een dienstverplaatsing ontvangt de werknemer-chauffeur een belastingvrije vergoeding (want eigen kosten aan de werkgever) tot 0,3573 per kilometer. 158 Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013. 159 Het voordeel moest op de toenmalige fiche 281.10 worden vermeld in rubriek 17 c en worden aangegeven via de aangifte (code (.)255 van vak IV). De beperking van de vrijstelling tot een treinabonnement eerste klasse gold niet. Zie Circ. nr. Ci. RH. 241/550.265 (AOIF 20/2002), 13 december 2002. 160 Het voordeel moest enkel worden aangegeven indien het de enkele gemeenschappelijk afgelegde woon-werkverplaatsing niet langer was dan 25 kilometer en de totale woon-werkverplaatsing wel langer was dan 25 km.

Page 31: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

20

Het individuele woon-werkverkeer moest nooit als belastbaar voordeel worden aangegeven in het geval de

bedrijfswagen enkel en alleen werd gebruikt voor woon-werkverplaatsingen, op voorwaarde dat het

gemeenschappelijk vervoer door de werkgever georganiseerd werd, de werknemer door de werkgever was

aangeduid als chauffeur, de wagen niet voor privéverplaatsingen werd gebruikt en de overeenkomst tussen

werknemer en werkgever deze voorwaarden duidelijk benadrukte. In de mate dat de werknemer een omweg

moest maken van zijn normale woon-werkverplaatsing om zijn collega’s op te halen, werd dit beschouwd als

een dienstverplaatsing en moest er voor deze omweg geen voordeel van alle aard worden berekend.

B. Vrijstelling na 2013

Stelt de werkgever een bedrijfswagen ter beschikking aan een werknemer waarmee deze (in opdracht van

de werkgever) één of meerdere collega’s gaat ophalen en zich vervolgens naar het werk begeeft, dan wordt

het voordeel van alle aard uit die wagen volledig van belasting vrijgesteld, mits een aantal cumulatieve

voorwaarden vervuld zijn.161 Vooreerst moet de werkgever zoals reeds vermeld de regels voor het gebruik

van de bedrijfswagen als door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer vastleggen en hierop

toezicht houden.162 De regels moeten zijn opgenomen in een schriftelijke overeenkomst tussen de

werknemers en de werkgever. Vervolgens moet het carpooltraject (dus de woon-werkverplaatsing met meer

dan één werknemer) minstens 80 procent bedragen van de woon-werkverplaatsing die de werknemer die

over de bedrijfswagen beschikt normaal zou afleggen (wanneer hij dus geen collega’s zou ophalen). Bij het

beoordelen van de 80 procent voorwaarde mag er dus geen rekening worden gehouden met de omweg die

de werknemer moet doen voor het ophalen van collega’s. Tot slot mag de bedrijfswagen uitsluitend gebruikt

worden voor woon-werkverplaatsingen en niet voor eigenlijke privéverplaatsingen.163 Vooral deze laatste

voorwaarde zal ervoor zorgen dat de volledige vrijstelling van het voordeel van alle aard in de praktijk nog

moeilijk te verwezenlijken is.

Indien alle bovenstaande voorwaarden vervuld zijn, wordt het volledige woon-werkverkeer (inclusief de

woon-werkverplaatsing die de werknemer-chauffeur alleen aflegt) geacht door de werkgever georganiseerd

gemeenschappelijk vervoer te zijn.164 Het gaat dus om een vrijgesteld voordeel van alle aard in hoofde van

de werknemer.165

Ook voor de werknemer-passagiers blijft het gratis door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk

vervoer net zoals de regeling vòòr aanslagjaar 2013 vrijgesteld als sociaal voordeel.166 Kent de werkgever

hier bovenop nog een vergoeding toe, dan wordt deze vrijgesteld tot een bedrag dat gelijk is aan een

treinabonnement eerste klasse voor dezelfde afstand.167

161 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 290. 162 Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013. 163Vr. en Antw., Kamer 2012 – 2013, 7 maart 2013, nr.130, 500 – 502 (Vr. nr. 144 G. GILKINET). 164 Het voordeel van alle aard is in dit geval vrijgesteld als sociaal voordeel en moet dan niet worden aangegeven, noch worden vermeld op de fiscale fiche 281.10. 165 Wanneer de belastingplichtige een bedrijfswagen ter beschikking krijgt zijn beroepskosten 'woon-werkverkeer' zou inbrengen, worden die kosten beperkt tot 0,15 EUR/km én beperkt tot 100 km enkele rit. De beperking tot het bedrag van het voordeel van alle aard geldt dan niet, want dit is immers onbestaande. Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013. 166 Vr. en Antw., Kamer 2012-2013, 10 april 2013, nr.130, 530 – 536 (Vr. nr. 357 V. WOUTERS). 167 Vr. en Antw., Kamer 2012-2013, 10 april 2013, nr.130, 530 – 536 (Vr. nr. 357 V. WOUTERS).

Page 32: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

21

Indien echter één van de bovenstaande voorwaarden niet vervuld is, zal de vrijstelling niet worden toegepast

en valt men terug op de basisvrijstelling tot 400 euro wanneer de bedrijfswagen gedeeltelijk voor het woon-

werkverkeer wordt gebruikt.168

Concreet zal dus het voordeel voor de werknemer-passagier met betrekking tot zijn woon-

werkverplaatsingen aangemerkt zijn als een vrijgesteld sociaal voordeel in de zin van artikel 38, § 1, al. 1,

11° WIB. Deze vrijstelling is mogelijk in combinatie met de aftrek van de werkelijke beroepskosten. Als het

aandeel gemeenschappelijk georganiseerd vervoer in het totale traject woon-werkverplaatsing minstens 80

procent bedraagt (en aldus essentieel is), dan zal ook het voordeel voor de werknemer-chauffeur een

vrijgesteld sociaal voordeel vormen. Bij het ter beschikking stellen van een bedrijfswagen door de werkgever

aan de werknemer, mag de wagen niet voor privéverplaatsingen worden gebruikt. Wordt de bedrijfswagen

wel voor privéverplaatsingen gebruikt, dan moet er rekening houdend met het persoonlijk gebruik een

forfaitair voordeel van alle aard worden belast.

Het ter beschikking stellen van een voertuig met chauffeur door de werkgever voor de woon-

werkverplaatsingen, is geen carpooling. Ook verliezen de werknemers het recht op vrijstelling van de

werkgeverstussenkomst van zodra ze een mobiliteitsvergoeding ontvangen.169

§ 3. Aftrek van de beroepskosten

Als twee of meer werknemers het woon-werkverkeer geheel of gedeeltelijk met dezelfde wagen afleggen,

wordt het kostenforfait van 0,15 euro toegekend aan ieder van hen.

Er is echter wel een onderscheid met betrekking tot het aantal kilometers dat de werknemers in acht mogen

nemen. De werknemer-chauffeur mag op alle afgelegde kilometers het forfait van 0,15 euro toepassen, terwijl

dit voor de werknemers-passagiers beperkt is tot 100 kilometer enkele rit.

Daarnaast zijn de kosten die de werknemer-chauffeur maakt door de verplaatsing die zijn normale woon-

werkverplaatsing overschrijdt ten gevolge van het ophalen van werknemer-passagiers aftrekbaar volgens de

75 procent aftrekbeperking (verminderd met de eventuele vergoeding betaald door de werkgever).170 Het

gaat immers om een dienstverplaatsing en een kost eigen aan de werkgever, waarvoor het tarief van 0,15

euro per kilometer niet geldt.171

Als bijkomende voorwaarde voor de 75 procent aftrekbeperking wordt echter opgelegd dat de carpooling

moet georganiseerd zijn door de werkgever.172

Belangrijk is dat zelfs wanneer de belastingplichtige werknemer-chauffeur een vergoeding ontvangt van de

werknemers-passagiers, het kostenforfait van 0,15 euro per kilometer behouden blijft.

De vergoeding verkregen van de werknemers-passagiers moet ook niet worden aangegeven in de aangifte,

tenzij de omvang van de ontvangen vergoeding aanleiding zou geven tot de kwalificatie als bezoldigd

personenvervoer. De vergoeding verkregen van de werknemers-passagiers zal niet belastbaar zijn en moet

dus niet worden aangegeven wanneer deze niet meer bedraagt dan de kilometervergoeding die de Staat

168 Het voordeel van alle aard moet dan op de fiche 281.10 worden vermeld voor een bedrag van maximum 400 EUR in de rubriek 17 c (ander vervoermiddel) en in rubriek 9 b voor het saldo. 169 Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, 2838/001. 170 J. WELLENS, “Carpooling”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12729893?snippetId=522b3534-6f57-f853-91af-98168e44b08c (consultatie 23 februari 2019). 171 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 1494, 7 december 2006 (T. PIETERS) en Circ. nr. Ci. RH.241/550.265 (AOIF 20/2002), 18 juli 2002. 172 Bijlage 1 van Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013.

Page 33: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

22

toekent aan haar personeel voor dienstverplaatsingen (0,3573 euro per kilometer voor 1 juli 2018 tot en met

30 juni 2019).173 De werknemers-passagier hebben de keuze wat betreft hun beroepskosten, ofwel trekken

ze de aan de werknemer-chauffeur betaalde vergoeding af (mits bewijs) ofwel opteren ze voor de aftrek van

beroepskosten van 0,15 euro per kilometer, met een beperking tot 100 kilometer voor deze laatste optie.174

Afdeling 3. Ander vervoermiddel

Een ‘ander vervoermiddel’ is iedere andere vervoermethode dan het gebruik van het openbaar vervoer of

collectief door de werkgever georganiseerd vervoer. Hieronder valt dus het vervoer voor woon-

werkverplaatsingen met de eigen wagen, met de bedrijfswagen, met de motorfiets en niet door de werkgever

georganiseerd carpoolen. De woon-werkverplaatsingen met de fiets kunnen hier eveneens onder vallen

wanneer een forfaitair bedrag als werkgeverstussenkomst is betaald.175 Tot slot valt ook te voet naar het

werk gaan onder ‘ander vervoermiddel’.176 De vergoeding die de werkgever betaalt voor de woon-

werkverplaatsingen gedaan met een ‘ander vervoermiddel’ wordt vrijgesteld van belastingen tot een

maximumbedrag van 400 euro, wanneer de werknemer zijn werkelijke beroepskosten niet bewijst.177 Voor

aanslagjaar 2020 stijgt het vrijgestelde bedrag naar 410 euro.178 Aangezien het regime omtrent de woon-

werkverplaatsingen met de eigen wagen, met de bedrijfswagen, met de motorfiets en carpoolen hierboven

reeds is uitgelegd, wordt hieronder gefocust op de verplaatsingen met de fiets en het te voet naar het werk

gaan.179

§ 1. Verplaatsingen met de fiets

Drie soorten ‘fietsen’ zijn te onderscheiden.180 Als eerste soort is er het rijwiel. Het rijwiel betreft elk voertuig

met twee of meer wielen, dat via pedalen of handgrepen met spierkracht wordt aangedreven, dat eventueel

uitgerust is met een elektrische hulpmotor tot 250 W en geen ondersteuning meer biedt vanaf 25 kilometer

per uur, of eerder wanneer de bestuurder ophoudt met trappen. Hieronder vallen elektrisch aangedreven

klassieke fietsen, koersfietsen, mountainbikes, city bikes, bakfietsen, aangepaste driewielige fietsen voor

mindervaliden en plooibare fietsen. Hoverboards, rolschaatsen, skateboards, monowheels en segways zijn

daarentegen niet bedoeld.181

De tweede soort is het gemotoriseerd rijwiel. 182 Onder het gemotoriseerd rijwiel valt elk twee-, drie- of

vierwielig voertuig met pedalen, uitgerust met een elektrische hulpaandrijving met als hoofddoel

trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van maximum 25

173 Bijlage 2 van Circ. nr. Ci. RH.241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013. 174 Circ. nr. Ci. RH.241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013. 175 De kilometervergoeding voor de fiets wordt wat betreft aanslagjaar 2019 voor 0,23 euro per kilometer vrijgesteld. Zowel de gewone als de elektrische fiets als de speed pedelecs worden fiscaal als fiets aangemerkt. 176 Ruling 2012.065 van 22 mei 2012. 177 Artikel 184 Programmawet 22 december 2008, BS 29 december 2008, 68.649. 178 Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013, Vr. en Antw., Kamer 2012 - 2013, 10 april 2013, nr.130, 530 – 536 (Vr. nr. 357 V. WOUTERS). 179 Supra Hoofdstuk 2.Voordelen van alle aard, pagina 4. 180 J. WELLENS, “Woon-werkverplaatsingen met de fiets (Herstelwet).”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12789439?snippetId=1767b091-d6d3-4454-8e42-bf5e50977b33 (consultatie 23 februari 2019). 181 J. WELLENS, “Woon-werkverplaatsingen met de fiets (Herstelwet).”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12789439?snippetId=1767b091-d6d3-4454-8e42-bf5e50977b33 (consultatie 23 februari 2019). 182 T. YSEBAERT, Moet de snelle elektronische fiets aan banden?, http://www.standaard.be/cnt/dmf20171227_03270172 (consultatie 16 maart 2019).

Page 34: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

23

kilometer per uur, met uitsluiting van de hierboven vermelde rijwielen. Het nominaal continu

maximumvermogen van de elektrische motor bedraagt maximaal 1 kW.183

De derde en laatste soort is de speed pedelec.184 De speed pedelec betreft elk tweewielig voertuig met

pedalen (met uitsluiting van de gemotoriseerde rijwielen), met een elektrische hulpaandrijving met als

hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van

maximum 45 kilometer per uur. Het nominaal continu maximumvermogen van de elektrische motor bedraagt

ten hoogste 4 kW.185

Vanaf aanslagjaar 2018 treedt een wijziging op.186 Het begrip fiets wordt vervangen door het begrip rijwiel of

elektrisch aangedreven speed pedelec.187

A. Vrijstelling

Om het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer te stimuleren, werden vanaf aanslagjaar 2010 nieuwe

fiscale maatregelen ingevoerd.188 Voor de woon-werkverplaatsingen met de fiets kan de werknemer

aanspraak maken op een vergoeding die vrijgesteld wordt voor een bedrag van 0.23 euro per kilometer

(aanslagjaar 2019).189 Rijwielen (zoals bijvoorbeeld de elektrische fiets met trapondersteuning met een

snelheid tot 25 kilometer per uur) hebben recht op de vrijstelling.190 Tot en met aanslagjaar 2017 gold de

vrijstelling niet voor gemotoriseerde rijwielen en voor speed pedelecs (elektrisch gemotoriseerde rijwielen

met trapondersteuning met een snelheid tot 45 kilometer per uur).191 Vanaf aanslagjaar 2018 breidt deze

vrijstelling ook uit naar gemotoriseerde rijwielen en speed pedelecs wanneer deze elektrisch worden

aangedreven.192 Voorts is geen cumulatie mogelijk voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan met

183 J. WELLENS, “Woon-werkverplaatsingen met de fiets (Herstelwet).”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12789439?snippetId=1767b091-d6d3-4454-8e42-bf5e50977b33 (consultatie 23 februari 2019). 184 S. SUYS, S. VEREECKEN, “Is de elektrische fiets altijd een fiets?”, Actua Leges 2016, 13. 185 J. WELLENS, “Woon-werkverplaatsingen met de fiets (Herstelwet).”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12789439?snippetId=1767b091-d6d3-4454-8e42-bf5e50977b33 (consultatie 23 februari 2019). 186 Wetsontwerp van 5 oktober 2017 houdende diverse fiscale bepalingen I, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2639/006. 187 Ook in deze masterproef moet onder het begrip fiets steeds rijwiel of elektrisch aangedreven speed pedelec worden verstaan. J. VAN DYCK, “Fiscale voordelen voor gebruik van fietsen nu ook bij speed pedelecs”, Fiscoloog 2017, afl. 1523, 5. 188 De kilometervergoeding die zowel een werknemer als een bedrijfsleider verkrijgt voor het gebruik van de fiets voor het woon-werkverkeer was tot en met aanslagjaar 2009 vrijgesteld van belasting voor een bedrag van 0,15 EUR per km. Voor aanslagjaren 2010 en 2011 was de vrijgestelde kilometervergoeding verhoogd tot 0,20 EUR. In aanslagjaren 2012 en 2013 was 0,21 EUR belastingvrij voor de werknemer. Voor aanslagjaren 2014 tot en met 2017 was het 0,22 EUR per kilometer het vrijgestelde bedrag. Er is dus duidelijk een positieve evolutie op te merken, waardoor gebruik van de fiets als vervoermethode voor woon-werkverplaatsingen gestimuleerd wordt. Artikel 25 tot 29 Herstelwet dd. 27.03.2009, BS 07.04.2009. 189 Artikel 38, §1, lid 1, 14°, a) WIB. Vanaf aanslagjaar 2020 wordt 0,24 euro vrijgesteld per kilometer. Het wettelijk basisbedrag bedraagt 0,145 euro per kilometer en wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 2, lid 3 WIB. 190 J. VAN DYCK, “Fietsen, PC's, tablets, GSM's, enz. : 'sociaal' volgt 'fiscaal'”, Fiscoloog 2018, afl. 1557, 3. 191 Vr. en Antw., Kamer, 2015-2016, 16 februari 2015, nr. 72, 178 – 180 (Vr. nr. 807 J. VAN DEN BERGH). 192 Wetsontwerp van 28 september 2017 tot invoering van een fietsvergoeding voor speed pedelecs, 2639/003.

Page 35: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

24

de vrijstelling van artikel 38, § 1, lid 1, 9° WIB.193 De fiscale vrijstelling geldt ook integraal als sociale

vrijstelling van RSZ-bijdragen vanaf 2017.194

De kilometervergoeding toegekend voor de werkelijk gedane woon-werkverplaatsingen met een fiets is

vrijgesteld voor een te indexeren bedrag van maximum 0,145 euro per kilometer (voor aanslagjaar 2019 gaat

het om 0,23 euro).195 De vrijstelling zal zowel van toepassing zijn op werknemers als op bedrijfsleiders en

zal zelfs blijven bestaan wanneer deze werknemers of bedrijfsleiders hun werkelijke beroepskosten bewijzen.

Is er een fiets ter beschikking gesteld door de werkgever en wordt deze fiets werkelijk gebruikt voor woon-

werkverplaatsingen, dan wordt het volledige voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van de fiets

evenals de toebehoren, de onderhouds- en de stallingskosten vrijgesteld.196 Zo ook het voordeel van een

pechverhelpingsdienst die de werkgever aanbiedt aan de werknemer wanneer deze met de bedrijfsfiets te

maken krijgt met pech.197 De fiets moet daadwerkelijk gebruikt worden voor de woon-werkverplaatsingen,

maar mag daarnaast ook gebruikt worden voor privéverplaatsingen.198 Aanvankelijk woedde er discussie of

de terbeschikkingstelling van een mountainbike of koersfiets door de werkgever aan de werknemer

belastbaar was als voordeel van alle aard of niet en dus al dan niet mocht worden vrijgesteld.199 Ondertussen

is vastgesteld dat de mountainbike of koersfiets een fiets is zoals bedoeld in artikel 38, §1, lid 1, 14°, b WIB

en dus ook de vrijstelling kan genieten.200

B. Aftrek van de beroepskosten

Werknemer

De beroepskosten met betrekking tot de woon-werkverplaatsingen met de fiets, zijn bij gebrek aan bewijzen

forfaitair bepaald op 0,145 euro per afgelegde kilometer.201 Geïndexeerd voor aanslagjaar 2019 bedraagt dit

0,23 euro per kilometer. Als de werknemer met de fiets naar het werk gaat, is er dus een kostenforfait van

0,23 euro per afgelegde kilometer voor aanslagjaar 2019 (voor aanslagjaar 2020 bedraagt deze 0,24 euro

per afgelegde kilometer) van toepassing voor de woon-werkverplaatsingen.202

193 Artikel 38, §1, lid 2 WIB. Cumulatie is wel mogelijk tussen artikel 38, §1, lid 1, °14, a) en artikel 38, §1, lid 1, °14, b) WIB. 194 KB van 7 februari 2018 tot wijziging van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 27 februari 2018, 17377. 195 Artikel 38, &1, eerste lid, 14°, b WIB. 196 Artikel 38, §1, lid 1, 14°, b WIB. 197 Ruling 2018.0603 van 24 juli 2018 en Ruling 2017.525 van 19 september 2017. 198 Circ. Ci. RH. 242/612.802 (AAFisc 47/2011), 19 oktober 2011. Vòòr aanslagjaar 2010 was het ter beschikking stellen van een fiets door de werkgever aan de werknemer wel nog belastbaar. Het persoonlijk gebruik (voor woon-werkverkeer en andere privéverplaatsingen) van een kosteloos ter beschikking gestelde 'bedrijfsfiets' was in hoofde van de werknemer belastbaar als een voordeel van alle aard. https://monkey.wolterskluwer.com/nl/ (consultatie 9 mei 2019). 199 Vr. en Antw., Kamer 2015 -2016, 18 oktober 2016, nr. 96, 255 – 258 (Vr. nr. 1247 G. GILKINET). 200 J. WELLENS, “De ene fiets is de andere niet”, Trends, 14 maart 2017, https://trends.knack.be (consultatie 13 april 2019) . 201 FOD Financiën, “Circulaire 2018/C/5 over de gewijzigde fiscale bepalingen voor elektrische fietsen, 16 januari 2016”, www.fisconetplus.be (consultatie 24 april 2019). 202 Artikel 66bis, derde lid WIB.

Page 36: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

25

Het forfait is van toepassing bij gebrek aan bewijzen van de werkelijke kosten. Wel moet het daadwerkelijk

gebruik van de fiets worden aangetoond.203

De werknemer kan er ook voor kiezen de werkelijke kosten van de woon-werkverplaatsingen per fiets af te

trekken. Daarvoor moet zowel het bewijs van het daadwerkelijk gebruik van de fiets als het bewijs van de

gemaakte kosten worden geleverd. Het forfait van 0,23 euro per afgelegde kilometer voor aanslagjaar 2019

zal echter dikwijls voordeliger zijn.204

Indien de werknemer kiest voor het aantonen van de werkelijke beroepskosten, dan mag de door de

werkgever toegekende fietsvergoeding niet worden afgetrokken van het totale bedrag van de werkelijke

beroepskosten.205 Doet de werknemer dit wel, dan verliest hij het voordeel van de vrijgestelde vergoeding.

Werkgever

Indien de werkgever specifieke kosten heeft gemaakt om het gebruik van de fiets bij werknemers als

vervoermethode voor de woon-werkverplaatsingen te stimuleren, dan zijn deze kosten ten belope van 120

procent aftrekbaar in de mate dat ze enerzijds zijn gedaan of gedragen om een onroerend goed te verwerven,

te bouwen of te verbouwen (om te bestemmen als fietsenstallingen, kleedruimtes of sanitair) of anderzijds

om de drie soorten fietsen en hun toebehoren te verwerven, te onderhouden en te herstellen en deze daarna

ter beschikking te stellen van de werknemers.206

§ 2. Woon-werkverplaatsingen te voet

Werknemers die ervoor kiezen om te voet naar het werk te gaan, kunnen ook genieten van een vrijgestelde

werkgeversbijdrage.207 De basisvrijstelling van 250 euro (voor aanslagjaar 2019 geïndexeerd tot 400 euro)

zal ook worden toegekend aan werknemers die hun woon-werkverplaatsingen te voet afleggen.208 Te voet

gaan wordt immers beschouwd als gebruik maken van een ‘ander vervoermiddel dan het openbaar

gemeenschappelijk vervoer en het door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer.209

Afdeling 4. Cumulatie van vrijstellingen

Wanneer de werknemer verschillende vervoermethoden gebruikt voor woon-werkverplaatsingen, dan moet

de vrijstelling per vervoermethode worden bepaald en kunnen deze in bepaalde gevallen worden

gecumuleerd.210

203 Hand. Kamer comm. voor de Financiën en de Begroting 2017 – 18, 14 maart 2018, Fiscoloog 2018, afl.11, 13. 204 FOD Financiën, “Commentaar op de gewijzigde regels bij het gebruik van een fiets in het woon-werkverkeer. Uitbreiding naar elektrisch aangedreven gemotoriseerde rijwielen en speed pedelecs.” www.financien.belgium.be/nl/particulieren/vervoer (consultatie 13 april 2019). 205 Artikelen 2 tot 5 van de Wet van 22 oktober 2017 houdende diverse fiscale bepalingen I, BS 10 november 2017, 98213. 206 Artikel 64 ter, eerste en derde lid WIB. 207 J. VAN DYCK, “Ook vrijgestelde werkgeversbijdrage voor wie 'te voet' naar het werk gaat”, Fiscoloog 2012, afl. 1309, p.1. 208 Ruling 2012.065 van 22 mei 2012, www.fisconetplus.be (consultatie 12 februari 2019). 209 X., “Verrassend ruime vrijstelling tussenkomst woon-werkverkeer”, Fiscoloog 2002, afl. 857, 3. 210 In Vr. en Antw., Kamer 2008-2009, 19 januari 2009, nr. 53, 116 – 118 (Vr. nr. 214 R. TERWINGEN) wordt de mogelijkheid tot samenloop van de basisvrijstelling van 400 euro met de vrijstelling voor het openbaar vervoer bevestigd indien het woon-werktraject wordt afgelegd met een bedrijfswagen en het openbaar vervoer.

Page 37: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

26

Rijdt een werknemer bijvoorbeeld in 2018 gedurende 200 dagen met de motorfiets tot aan het station (traject

1), springt vervolgens op de trein (traject 2) en aansluitend wordt hij met de autobus van de werkgever nog

20 kilometer tot op de plaats van tewerkstelling gebracht. De werkgever betaalt een totale vergoeding van

2000 euro. Op de fiscale loonfiche 281.10 wordt dit vermeld in rubriek 17, e en uitgesplitst in rubriek 17, a

(1.000 euro voor traject 2), rubriek 17, b (900 euro voor traject 3) en rubriek 17, c (100 euro voor traject 1).211

Aldus wordt de werkgeverstussenkomst vrijgesteld als volgt: 100 euro voor traject 1, 1000 euro voor traject

2 en 900 euro voor traject 3. De totale vrijstelling bedraagt dus 2000 euro en de volledige

werkgeversvergoeding is belastingvrij. Dit komt doordat de 100 euro van traject 1 minder bedraagt dan 400

euro, voor openbaar vervoer de tussenkomst volledig wordt vrijgesteld en omdat voor traject 3 de prijs van

een maandtreinkaart eerste klasse voor een afstand van 20 kilometer 127 bedraagt (200/20 x 127, de

maximale vrijstelling bedraagt bijgevolg 1270 euro).

Wordt de vergoeding door de werkgever aan de werknemer globaal toegekend en niet uitgesplitst over de

verschillende vervoerswijzen (rubriek 17 a, b en c van de loonfiche 281.10) dan komt ook deze globale

vergoeding in aanmerking voor de verschillende vrijstellingen. In dergelijk geval wordt eerst de vrijstelling

van 400 euro en vervolgens de vrijstelling tot het bedrag van de (bewezen) uitgaven van het openbaar

vervoer toegepast. Het nog resterende bedrag van de werkgeverstussenkomst wordt tenslotte geacht te

slaan op het collectief vervoer georganiseerd door de werkgever en wordt bijgevolg vrijgesteld voor zover

het de prijs van een treinabonnement eerste klasse niet overschrijdt.212

De kilometervergoeding toegekend voor verplaatsingen met de fiets tussen de woonplaats en de plaats van

vaste tewerkstelling wordt vrijgesteld voor een bedrag van maximaal 0,23 euro per kilometer in aanslagjaar

2019.213 Deze vrijstelling kan echter niet worden gecumuleerd met de andere vrijstellingen voor woon-

werkverkeer voor zover de werkgeverstussenkomst betrekking heeft op dezelfde verplaatsing.214 Indien het

woonwerktraject gedeeltelijk wordt afgelegd met de fiets en gedeeltelijk met een ander vervoermiddel is de

cumulatie van vrijstellingen wel mogelijk.215 Daarnaast is ook reeds verduidelijkt dat de

werkgeversvergoeding verleend door het gebruik van het openbaar vervoer voor woon-werkverplaatsingen

en betaald aan werknemers die eventueel ook hun fiets meenemen op het desbetreffende openbaar vervoer

om hiermee een resterend gedeelte van het woon-werkverkeer af te leggen ook volledig wordt vrijgesteld

van belasting, met inbegrip van de vergoeding voor de extra kosten voor het meenemen van de fiets.216

Verder wordt ook de mobiliteitsvergoeding beschouwd als een werkgeverstussenkomst in het woon-

werkverkeer van de werknemer en kan deze, op voorwaarde dat de werknemer zijn beroepskosten niet

211 J. WELLENS, “Samenloop van vrijstellingen”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845056?snippetId=5bc645b9-0809-41a3-ad78-fbae3d3937bd (consultatie 12 februari 2019). 212 Circ. nr. Ci. RH. 241-630.298 (AAFisc 19-2015), 18 mei 2015. 213 Supra Hoofdstuk 3. Artikel 38, §1, lid 1 WIB, Afdeling 3. Ander vervoermiddel, §1. Verplaatsingen met de fiets, pagina 22. 214 Vanaf aanslagjaar 2018 kan de belastingvrije kilometervergoeding niet enkel worden toegekend voor een fiets of pedelec (elektrische fiets begrensd tot 25 km/u) gebruikt voor woon-werkverkeer, maar ook voor een elektrisch aangedreven speed pedelec (elektrische fiets tot 45 km/u) en bij uitbreiding voor elk rijwiel en elk elektrisch aangedreven gemotoriseerd rijwiel zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer. Artikel 38 §1 lid 1, 14a WIB zoals gewijzigd door de Wet van 22 oktober 2017 houdende diverse fiscale bepalingen I, BS 10 november 2017, 98213. 215 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 1301, 22 mei 2006 (J. CHABOT). 216 Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 371, 14 juni 2004 (D. SCHALCK).

Page 38: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

27

bewijst, ook ten belope van maximaal 400 euro worden vrijgesteld.217 De mobiliteitsvergoeding kan echter

niet worden gecombineerd met de vrijstelling voor het openbaar vervoer of het door de werkgever

georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, wel met de vrijstelling voor de ‘andere vervoermiddelen’.

Het verbod voor de werknemer om de vrijstelling voor de vergoedingen voor woon-werkverplaatsingen te

cumuleren met de mobiliteitsvergoeding geldt slechts wanneer de mobiliteitsvergoeding en de vergoeding in

kwestie door dezelfde werkgever betaald worden. Deze precisering moet voorkomen dat een werknemer die

twee deeltijdse jobs combineert en bijvoorbeeld bij de ene werkgever een mobiliteitsvergoeding en bij de

andere een terugbetaling van een treinabonnement ontvangt, daardoor gestraft zou zijn.

De in de loop van een belastbaar tijdperk, omwille van een geschil, laattijdig betaalde vergoeding voor woon-

werkverkeer, die in een vorig belastbaar tijdperk had moeten betaald zijn, komt (volgens de Dienst

Voorafgaande Beslissingen) niet in aanmerking voor de vrijstelling van maximum 400 euro. De achterstallige

werkgeverstussenkomst in het woon-werkverkeer wordt belast als een gewone achterstal.218

HOOFDSTUK 4. AFTREK VAN DE BEROEPSKOSTEN

De aftrek van de beroepskosten voor woon-werkverplaatsingen werd reeds aangehaald bij de bespreking

van sommige vervoermethodes. Hieronder volgt een kort en duidelijk overzicht van de aftrek van de

beroepskosten voor de werknemer evenals een bespreking van de mogelijkheden tot cumulatie van aftrek.

Afdeling 1. Algemeen

De beroepskosten die betrekking hebben op woon-werkverplaatsingen en die voldoen aan de voorwaarden

bepaald in artikel 66 §4 en artikel 66 §5 WIB geven aanleiding tot een forfaitaire aftrek van 0,15 euro per

kilometer. 219 Het forfait geldt ongeacht of de werkelijke kilometerkosten hoger of lager zijn.220 Het gaat dus

om woon-werkverplaatsingen met de bedrijfswagen en de eigen wagen. Met de eigen wagen is bedoeld, de

wagen die eigendom is van de belastingplichtige, of die op zijn naam is ingeschreven bij de DIV, of die hij

bestendig of gewoonlijk tot zijn beschikking heeft op grond van een huur- of leasingovereenkomst.221

Indien de verplaatsing op een andere wijze als bedoeld in artikel 66 § 5 WIB plaatsvindt, dan is artikel 66bis

WIB van toepassing indien de werknemer zijn werkelijke kosten in rekening wil brengen maar geen

bewijsstukken kan voorleggen. Artikel 66bis WIB wordt dan toegepast ongeacht of de werkelijke kosten lager

zijn.222

Artikel 66bis WIB heeft betrekking op de gevallen van woon-werkverplaatsing aan de hand van openbaar

vervoer, te voet, met een motorfiets, met een lichte vrachtwagen bestemd voor goederenvervoer en met het

217 Voor aanslagjaar 2020 stijgt de vrijstelling tot 410 euro, dit is het bedrag van de vrijstelling voor de mobiliteitsvergoeding en ‘ander vervoermiddel’ samen, https://monkey.wolterskluwer.com (consultatie 23 april 2019). 218 Ruling 600.411 van 5 december 2006. 219 Artikel 66 §4 WIB. 220 X., “Forfait van 0,15 euro per kilometer, ook als kosten lager zijn”, Fiscoloog 2002, afl. 860, 8. 221 Artikel 66 §5 WIB. 222 X., “Forfait van 0,15 euro per kilometer, ook als kosten lager zijn”, Fiscoloog 2002, afl. 860, 8.

Page 39: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

28

door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer en het vervoer met de fiets. 223 Deze lijst is

door de fiscale Administratie aangevuld met al dan niet gemotoriseerde drie- of vierwieler en andere

vervoermethoden.224 Deze andere vervoermethoden kunnen bijvoorbeeld rolschaatsen, steps, skateboards,

segways, éénwielers, maar ook aan rolstoelen of rolwagens voor personen met een beperkte mobiliteit

zijn.225

De werknemer heeft de keuze tussen het bewijzen van de werkelijke kosten of de forfaitaire raming van de

kosten op 0,15 euro per kilometer voor het openbaar vervoer of het door de werkgever georganiseerd

gemeenschappelijk vervoer en 0,145 euro per kilometer voor verplaatsingen met rijwielen of speed pedelecs

(geïndexeerd 0,23 euro voor aanslagjaar 2019 en 0,24 euro voor aanslagjaar 2020). Wanneer artikel 66bis

WIB van toepassing is mag de afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling niet hoger zijn

dan 100 kilometer. Deze beperking tot een afstand van 100 kilometer geldt dus niet voor artikel 66 §4 WIB

en 66 §5 WIB, de beperking is immers enkel van toepassing op de woon-werkverplaatsingen die niet

gebeuren met de bedrijfswagen of de eigen wagen.226 Gebruikt de werknemer de eigen wagen in combinatie

met het openbaar vervoer, dan moet met de afstand afgelegd met de eigen wagen geen rekening worden

gehouden voor de beoordeling van de beperking van 100 kilometer.227 Legt de werknemer bijvoorbeeld 30

kilometer af met de eigen wagen tot aan het station, waarna hij de trein neemt voor een afstand van 90

kilometer, dan zal het volledige traject van 130 kilometer recht geven op een aftrekbare kost van 0,15 euro

per afgelegde kilometer. Betaalt de werknemer een hogere prijs per kilometer voor het openbaar vervoer,

dan mag deze als werkelijke kost in rekening worden gebracht.228

In het geval dat de beperking van de afstand tot 100 kilometer wordt overschreden, dan moeten de kilometers

die aanleiding geven tot het hoogste kostenforfait (aldus het forfait voor de woon-werkverplaatsingen

afgelegd met de fiets) als eerste in rekening worden gebracht. 229 Legt de werknemer bijvoorbeeld eerst 30

kilometer af met de fiets waarna hij zich voor 90 kilometer met het openbaar vervoer verplaatst, dan zal de

30 kilometer afgelegd met de fiets als eerste in aanmerking worden genomen tegen 0,23 euro per kilometer

(voor aanslagjaar 2019). Als tweede worden dan de kilometers afgelegd met het openbaar vervoer in

aanmerking genomen, tegen 0,15 euro per kilometer. De afstand afgelegd met het openbaar vervoer zal in

deze situatie worden beperkt tot 70 kilometer.230

Indien de werknemer kiest om zijn werkelijke beroepskosten te bewijzen en deze zijn hoger dan 0,15 euro

of 0,145 euro (ongeïndexeerd) per kilometer, dan mag het bedrag van de werkelijke kosten (eventueel te

beperken bij gebruik van een voertuig als bedoeld in artikel 65 WIB) als beroepskost in aftrek worden

gebracht. Indien een gedeelte van de verplaatsing wordt gedaan met een voertuig als bedoeld in artikel 66

§ 5 WIB kan het forfait van artikel 66bis WIB worden gecombineerd met artikel 66 § 4 WIB. Er is echter geen

cumulatie mogelijk van de forfaitaire beroepskosten en de werkelijke beroepskosten.231

223 X., Belastingvermindering bij de aankoop van een elektronisch voertuig, https://financien.belgium.be/nl/particulieren/vervoer/elektrische_voertuigen#q2 (consultatie 26 januari 2019). 224 X., “Samenrijdende man en vrouw: dubbele aftrek 0,15 euro per kilometer”, Fiscoloog 2004, afl. 937, 1. 225 Com. IB 66bis/4, in fine. 226 L. MAES, “Woon-werkverkeer anders dan met eigen wagen: bijgewerkte commentaar”, Fiscoloog 2017, afl. 1547, 8. 227 Artikel 43/1 KB/WIB. 228 Com. IB 66bis/14. 229 Com. IB 66bis/4. 230 Com. IB 66bis/15. 231 DELOITTE, “Aftrekbare kosten, update mei 2018”, www.deloitte.com/content/dam/Deloitte/be/Documents/Accountancy (consultatie 25 februari 2019).

Page 40: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

29

Deze artikelen zijn slechts van toepassing wanneer het gaat om de woon-werkverplaatsingen, namelijk de

afstand die wordt afgelegd tussen de woonplaats en de vaste plaats van tewerkstelling.232 De kwalificering

als vaste plaats van tewerkstelling zal worden vastgesteld door het in acht nemen van het geheel van de

feitelijke en juridische omstandigheden.233 Onder andere het uitoefenen van de beroepsactiviteit gedurende

40 dagen door de werknemer op deze plaats, ook al is het niet de belangrijkste plaats van beroepsactiviteit,

speelt mee.234 Voor bedrijfsleiders wordt woon-werkverkeer door de fiscale Administratie omschreven als

de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats waar zij hun beroepswerkzaamheid uitoefenen of van

waaruit zij die organiseren, leiden of besturen.235

Bijzonder is dat de vrijstelling van de fietsvergoeding verleend voor woon-werkverplaatsingen (in

tegenstelling tot de basisvrijstelling) van toepassing blijft zelfs als de werknemer of bedrijfsleider zijn

werkelijke beroepskosten in rekening brengt en in dat kader gebruik maakt van het bijzonder kostenforfait.236

Afdeling 2. Cumulatie van aftrek van beroepskosten

§ 1. Toegestane cumulaties

Kostenforfaits kunnen gecumuleerd worden wanneer een werknemer bijvoorbeeld de afstand tussen de

woonplaats en de vaste plaats van tewerkstelling deels aflegt met de eigen wagen en deels aflegt met het

openbaar vervoer. Voor de afgelegde kilometers met de eigen wagen mag de werknemer het forfait van 0,15

euro per kilometer inbrengen als werkelijk bewezen beroepskost.237 Voor de afgelegde kilometers met het

openbaar vervoer komt de werkelijk betaalde prijs in aanmerking om in te brengen als werkelijk bewezen

beroepskost, met een minimum van 0,15 euro per kilometer (beperkt tot een afstand van 100 kilometer).238

Daarnaast mag de werknemer het geïndexeerd kostenforfait van 0,23 euro per kilometer voor het gebruik

van de fiets voor een gedeelte van de woon-werkverplaatsing combineren met het forfait van 0,15 euro per

kilometer voor het gedeelte van de woon-werkverplaatsing afgelegd met de eigen wagen en eveneens met

het forfait van 0,15 euro per kilometer voor de afstand van de woon-werkverplaatsing afgelegd met andere

vervoermethoden.239

§ 2. Uitgesloten cumulaties

Indien de werknemer geen gebruik maakt van de eigen wagen of bedrijfswagen als vervoermethode voor de

woon-werkverplaatsingen maar wel andere vervoermethoden combineert en zijn werkelijke beroepskosten

in rekening wil brengen, dan moet de werknemer voor het volledige traject een keuze maken tussen de

toepassing van het kostenforfait opgenomen in artikel 66bis WIB en de toepassing van artikel 49 WIB

(aantonen van de werkelijke beroepskosten).240

Concreet betekent dit dat als een werknemer voor zijn woon-werkverplaatsingen het openbaar vervoer

232 Com. IB 66bis/7. 233 Rb. Luik 5 september 2011, Fiscoloog 2013, afl. 1334, 11. 234 C. BUYSSE, “Vaste plaats van tewerkstelling ook bij minder dan 40 dagen aanwezigheid?”, Fiscoloog 2016, afl. 1494, 3. 235 Com. IB 6bis/7. 236 Com. IB 66bis/12. 237 Artikel 66 §4 WIB en artikel 66 §5 WIB. 238 Com. IB 66bis/14. 239 Artikel 66 §4 WIB en artikel 66bis WIB. 240 Com. IB 66bis/10.

Page 41: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

30

gebruikt en tevens een stuk te voet naar het werk gaat, dan zal de werknemer moeten kiezen tussen het

inbrengen van ofwel de bewezen werkelijke beroepskosten ofwel het kostenforfait van 0,15 euro voor de

gehele afstand van de woon-werkverplaatsing. De bewezen werkelijke beroepskosten mogen niet worden

gecombineerd met het kostenforfait van artikel 66bis WIB.241

HOOFDSTUK 5. INVULLEN VAN DE LOONFICHE

Om aanspraak te kunnen maken op de reeds eerder vermelde vrijstellingen en aftrek van beroepskosten,

is het belangrijk dat de aangifte correct wordt ingevuld. De loonfiche is daarbij cruciaal.

De vergoedingen die werknemers van hun werkgever ontvangen en die betrekking hebben op de

verplaatsingen van de werknemer tussen zijn woonplaats en zijn plaats van tewerkstelling, moeten op de

loonfiche 281.10, code 254, rubriek 17 worden aangegeven. De grondslag voor de toekenning van de

vergoeding heeft geen belang. De vergoedingen moeten op loonfiche 281.10 worden aangegeven ongeacht

of de vergoeding verplicht of vrijwillig, wettelijk of aanvullend wordt toegekend.242

Het betreft de vergoedingen die een werkgeverstussenkomst zijn voor de woon-werkverplaatsingen van de

werknemer. Indien de vergoeding geen door de werknemer gemaakte kosten dekt, dan gaat het om een

gewone bezoldiging. Het gaat om de vergoedingen voor het gebruik van het openbaar vervoer, het door de

werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer en de vergoeding voor het gebruik van andere

vervoermethoden. Het woon-werkverkeer is de verplaatsing tussen de woonplaats en een vaste plaats van

tewerkstelling en omgekeerd. Het traject is niet per definitie het kortste, maar datgene wat gelet op de

afstand, de verkeersdrukte, de aard van de weg en de duur van het traject als normaal kan worden

beschouwd.243

De vergoeding voor het woon-werkverkeer wordt afhankelijk van de vervoerswijze door de werkgever

vermeld in rubriek 17, a, b, c of d van de loonfiche 281.10.

De werkgeverstussenkomst in de door de werknemer gemaakte kosten voor zijn woon-werkverkeer met het

openbaar vervoer (trein, tram, bus, metro) wordt vermeld in rubriek 17, a. Belangrijk is dat enkel de

vergoeding van werkelijk gemaakte vervoerskosten hier mag worden vermeld. Indien de werkgever een

vergoeding verleent aan de werknemer, dan moet de werknemer zijn werkgever de nodige vervoersbewijzen

met het openbaar vervoer voorleggen opdat die laatste kan nagaan of zijn tussenkomst wel degelijk

betrekking heeft op reiskosten met het openbaar vervoer. Betaalt de werkgever de tussenkomst daarentegen

rechtstreeks aan een openbare vervoermaatschappij, dan wordt de tussenkomst geacht een

kostenvergoeding te zijn. Ook wanneer de werkgever rechtsreeks betaalt aan de openbare

vervoermaatschappij moet het bedrag van de vergoeding aangegeven worden op de loonfiche, in rubriek 17,

a.244

De werkgeversvergoeding voor het door de werknemer voor de woon-werkverplaatsingen gebruikt door de

werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, wordt vermeld in rubriek 17, b.

241 Belangrijk is dat het hier gaat om een interpretatie door de fiscale Administratie. De tekst van artikel 66bis WIB sluit de combinatie niet uitdrukkelijk uit. 242 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 210 – 297. 243 Supra Hoofdstuk 1. Definiëring begrippen, Afdeling 2. Woon-werkverkeer, pagina 1. 244 J. WELLENS, “Loonfiche 281.10”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845051 (consultatie 15 februari 2019).

Page 42: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

31

Hier is niet vereist dat de vergoeding een terugbetaling is van werkelijke kosten gemaakt door de werknemer.

De vergoeding moet wel kunnen toegeschreven worden aan de verplaatsingen die de werknemer werkelijk

heeft afgelegd met het door de werkgever georganiseerd collectief vervoer, bijvoorbeeld aan de hand van

een kilometervergoeding op basis van de werkelijke verplaatsingen. Enkel de effectief betaalde vergoeding

moet vermeld worden naast 17, b. De waarde van het voordeel uit het gratis gebruik van het

gemeenschappelijk vervoer moet hier niet worden opgenomen aangezien dit voor de werknemer immers een

vrijgesteld sociaal voordeel is.245

De werkgever moet zelf de in rubriek 17, b te vermelden vergoeding beperken tot het vrijgestelde bedrag,

zijnde de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand. Op die manier is het bedrag vermeld

in rubriek 17, b steeds belastingvrij. Het eventuele gedeelte van de vergoeding dat hoger is dan het

vrijgestelde bedrag moet in rubriek 9, b of, in geval van een sportactiviteit, rubrieken 14, a of 15, a worden

vermeld.

De werkgeverstussenkomst in de door de werknemer gemaakte kosten voor zijn woon-werkverkeer met een

ander vervoermiddel dan het gemeenschappelijk vervoer (zoals de verplaatsingen met de wagen of de

motorfiets) wordt aangegeven in rubriek 17, c. Ook hier mag enkel de vergoeding van werkelijk gemaakte

vervoerskosten worden vermeld. Vergoedingen, andere dan kilometervergoedingen (bijvoorbeeld forfaitaire

maandelijkse vergoedingen), betaald als tussenkomst in de kosten voor het woon-werkverkeer met de fiets

moeten hier eveneens worden vermeld. Deze vergoedingen kunnen immers niet de specifieke wettelijke

vrijstelling van 0,23 euro per kilometer genieten.246

Als de werkgever niet met zekerheid kan vaststellen dat de vergoeding betrekking heeft op verplaatsingen

met het gemeenschappelijk vervoer (zowel het openbaar vervoer of het door de werkgever georganiseerd

vervoer), bijvoorbeeld omdat de vergoeding forfaitair wordt toegekend, dan moet de vergoeding eveneens

vermeld worden in rubriek 17, c. Het is dan aan de werknemer om te bewijzen dat de vergoeding betrekking

heeft op woon-werkverkeer met het gemeenschappelijk vervoer.247

Wil de werknemer aanspraak maken op de extra vrijstelling bovenop de basisvrijstelling van 400 euro, dan

moet hij alle vervoersbewijzen van het gemeenschappelijk vervoer (zoals abonnementen of rittenkaarten)

kunnen voorleggen.

Het voordeel van alle aard van een bedrijfswagen mag enkel indien die wagen uitsluitend voor woon-

werkverkeer wordt gebruikt, voor het volledige bedrag worden vermeld in rubriek 17, c. Bij gemengd gebruik

(woon-werkverplaatsingen samen met andere privéverplaatsingen) mag het voordeel slechts ten belope van

400 euro in rubriek 17, c worden vermeld. Het saldo moet worden opgenomen in rubriek 9, b van de fiche

281.10.248

De door de werkgever aan de werknemer betaalde mobiliteitsvergoeding in het kader van de ‘Cash for car’-

regeling wordt vermeld in rubriek 17, d.

De totale werkgeversvergoeding voor het woon-werkverkeer van de werknemer wordt (na eventuele

uitsplitsing over rubriek 17, a, b, c en/of d) nogmaals vermeld in rubriek 17, e (code 254 van de loonfiche

281.10).

245 J. WELLENS, “Loonfiche 281.10”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845051 (consultatie 15 februari 2019). 246 J. WELLENS, “Loonfiche 281.10”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845051 (consultatie 15 februari 2019). 247 Circ. nr. Ci. RH. 241-630.298 (AAFisc 19-2015), 18 mei 2015. 248 J. WELLENS, “Loonfiche 281.10”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845051 (consultatie 15 februari 2019).

Page 43: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

32

Artikel 38 schematisch voorgesteld249

HOOFDSTUK 6. RECENTE EVOLUTIES

Afdeling 1. Mobiliteitsbudget

§ 1. Algemeen

De federale regering creëerde als reactie op de kritiek op het stelsel van bedrijfswagens de

mobiliteitsvergoeding.250 In het systeem van de mobiliteitsvergoeding kunnen werknemers met een

bedrijfswagen deze bedrijfswagen inruilen voor een geldbedrag.251 Het cash geld verkregen in ruil voor de

bedrijfswagen wordt sociaal en fiscaal even voordelig behandeld als een bedrijfswagen. De besteding van

dit geldbedrag is volledig vrij.

.

De mobiliteitsvergoeding moet worden onderscheiden van het mobiliteitsbudget, ook al beogen ze beiden

budgetneutraliteit voor de werkgever, werknemer en overheid. Het mobiliteitsbudget gaat immers nog een

stap verder dan de mobiliteitsvergoeding.252 Het mobiliteitsbudget is het budget dat de werkgever aan de

werknemers ter beschikking stelt om de verplaatsing naar hun werk te financieren. De fiscale en sociale

249 J. WELLENS, “Terugbetaling woon-werkverkeer. Schema vrijstelling”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/tocmnyys1761-12846645 (consultatie 2 februari 2019). 250 Infra Hoofdstuk 6. Recente evoluties, Afdeling 2. De mobiliteitsvergoeding of het cash-for-car regime, pagina 37. 251 Wetsontwerp van 21 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de mobiliteitsvergoeding, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3382/008. 252 Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31781.

Page 44: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

33

behandeling van dit budget verschilt naargelang de manier waarop het wordt gebruikt.253 Hieruit volgt dat de

werknemers volledige keuzevrijheid krijgen om aan de hand van de verkregen financiële middelen zelf te

beslissen met welke vervoersmiddelen ze hun beroepsverplaatsingen maken.254 Het mobiliteitsbudget heeft

dus duidelijk tot doel om meer flexibiliteit te creëren, zodat werknemers zelf het voor hun meest optimale

woon-werkverkeer kunnen regelen.255 Het mobiliteitsbudget is van belang omdat het de werknemers doet

nadenken over andere alternatieven dan de bedrijfswagen of zelfs de eigen wagen.256 Het grote verschil met

de mobiliteitsvergoeding is dat een werknemer met het mobiliteitsbudget nog altijd voor een bedrijfswagen

kan kiezen, die dan wel milieuvriendelijk moet zijn, en dat hij dat voordeel kan vervolledigen met aanvullende

transportmiddelen.257 Een werknemer kan sinds 1 maart 2019 vrij kiezen voor het mobiliteitsbudget.258

Het mobiliteitsbudget heeft drie belangrijke pijlers, waarbij elk van de pijlers een verschillende fiscale

behandeling ondergaat.259

§ 2. Drie pijlers

A. Eerste pijler

De eerste pijler bevat alsnog een bedrijfswagen, al gaat het ofwel om een elektrische wagen ofwel een

bedrijfswagen met een maximale CO -uitstoot van 95 gram die minstens beantwoordt aan de emissienorm

voor luchtverontreinigende stoffen die geldt voor nieuwe voertuigen of aan een latere norm.260 Kortom, een

milieuvriendelijkere bedrijfswagen.261 Voor deze pijler wordt, net zoals voor elke bedrijfswagen, een

belastbaar voordeel van alle aard in hoofde van de werknemer berekend.

253 J. VAN DYCK, “Mobiliteitsbudget maakt zelfs belastingvrij wonen mogelijk”, Fiscoloog 2018, afl. 1597, 4. 254 S. BELLEMANS, “Mobiliteitsbudget in 5 punten”, taxTODAY, 29 maart 2019, https://monkey.wolterskluwer.com/ (consultatie 2 april 2019). 255 Koninklijk besluit van 21 maart 2019 tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31826. Het KB legt de wijze vast waarop de werkgever de werknemer moet inlichten. Daarnaast bepaalt het KB dat de werkgever voor iedere begunstigde werknemer een mobiliteitsrekening moet creëren. Voor de creatie van deze mobiliteitsrekening kan de werkgever een beroep doen op de diensten van een derde partij. De werkgever blijft wel de verwerkingsverantwoordelijke, ook al heeft hij de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening toevertrouwd aan een derde partij. C. VAN GEEL, “Fiscale behandeling mobiliteitsbudget”, taxTODAY, 1 april 2019, https://monkey.wolterskluwer.com/ (consultatie 2 april 2019). 256 X., “Akkoord over mobiliteitsbudget”, De Standaard, 6 maart 2018 http://www.standaard.be (consultatie 16 maart 2019). 257 C. VAN GEEL, “Fiscale behandeling mobiliteitsbudget”, taxTODAY, 1 april 2019, https://monkey.wolterskluwer.com/ (consultatie 2 april 2019). 258 Met werknemers worden hier gelijkgesteld: de personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten in de overheidssector, en ook alle andere personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon. S. BELLEMANS, “Mobiliteitsbudget in 5 punten”, taxTODAY, 29 maart 2019, https://monkey.wolterskluwer.com/ (consultatie 2 april 2019). 259 Wetsontwerp van 3 december 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, Parl.St. Kamer 2018 - 19, nr. 3381/011. 260 S. BELLEMANS, “Mobiliteitsbudget: milieuvriendelijke bedrijfswagen en duurzame vervoermiddelen”, taxTODAY, 1 maart 2019, https://monkey.wolterskluwer.com (consultatie 30 april 2019). 261 Een milieuvriendelijke bedrijfswagen is een elektrische wagen. Het kan ook gaan om een wagen die beantwoordt aan de volgende (cumulatieve) voorwaarden: de CO2-uitstoot is maximum 105 g per kilometer (100 g vanaf 1 januari 2020 en 95 g vanaf 1 januari 2021; vanaf 1 januari 2022 verder te verlagen bij KB), de emissienorm (luchtverontreinigende stoffen) moet minstens overeenstemmen met de geldende norm voor nieuwe voertuigen, of met een latere norm bij een oplaadbaar hybride voertuig moet de elektrische batterij

Page 45: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

34

Blijft er nog budget over na de investering in een bedrijfswagen en de daarmee gerelateerde kosten, dan kan

dat budget nog in de loop van het jaar worden aangewend voor de tweede en derde pijler.

B. Tweede pijler

De tweede pijler betreft het investeren in alternatieve en duurzame vervoersmogelijkheden, zoals het

openbaar vervoer, de fiets, enzovoort. Ook dichter bij het werk gaan wonen, wordt gelijkgesteld met een

duurzame wijze van zich verplaatsen. De werknemer kan zijn mobiliteitsbudget dan geheel of gedeeltelijk

gebruiken voor zijn huisvestingskosten, zijnde huurgelden of interesten van een hypothecaire lening met

betrekking tot de woonplaats binnen een straal van 5 kilometer van de plaats van tewerkstelling. Om deze

pijler ten volle te stimuleren, zijn deze vervoermiddelen volledig vrijgesteld van belasting in hoofde van de

werknemer.262 Om dezelfde reden is deze tweede pijler ook volledig aftrekbaar bij de werkgever.263 De fiscale

behandeling van deze tweede pijler is dus dezelfde als degene die momenteel geldt voor de terugbetaling

van een abonnement op het openbaar vervoer. De wettekst bevat een opsomming van duurzame

vervoermiddelen waaraan het mobiliteitsbudget in de tweede pijler kan worden besteed met daarnaast nog

een opsomming van kosten die met dergelijke vervoermiddelen kunnen worden gelijkgesteld. De lijst van

duurzame vervoermiddelen bevat onder meer rijwielen en bromfietsen en het openbaar vervoer.264

C. Derde pijler

Tot slot is er de derde pijler, die stelt dat het budget dat overblijft na uitgangspunt één en twee, uitbetaald

wordt aan de werknemer.265 Dat saldo wordt één keer per jaar in geld uitbetaald op de rekening van de

werknemer. Het grote verschil met de mobiliteitsvergoeding is dus dat het mobiliteitsbudget nog mogelijkheid

biedt tot gebruik van bedrijfswagens. Om het toepassen van de tweede pijler zoveel mogelijk aan te

moedigen, wordt daarin voorzien van een fiscale vrijstelling, terwijl de uitbetaling ten gevolge van de derde

pijler onderworpen wordt aan een specifieke sociale bijdrage van 38,07 procent.266 Het saldo is 100 procent

aftrekbaar in hoofde van de werkgever.

§ 3. Procedure

De invoering van een mobiliteitsbudget behoort tot de uitsluitende beslissingsbevoegdheid van de

werkgever. In principe kan het mobiliteitsbudget enkel worden ingevoerd indien de werkgever al gedurende

een ononderbroken periode van minstens 36 maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de invoering, één of

minimum een energiecapaciteit hebben van 0,5 kWh per 100 kilogram van het wagengewicht (bij KB te verhogen tot maximaal 2,1 kWh per 100 kilogram van het wagengewicht). S. BELLEMANS, “Mobiliteitsbudget: milieuvriendelijke bedrijfswagen en duurzame vervoermiddelen”, taxTODAY, 1 maart 2019, https://monkey.wolterskluwer.com (consultatie 30 april 2019). 262 C. VAN GEEL, “Fiscale behandeling mobiliteitsbudget”, taxTODAY, 1 april 2019, https://monkey.wolterskluwer.com/ (consultatie 2 april 2019). 263 Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31781. 264 J. VAN DYCK, “Mobiliteitsbudget maakt zelfs belastingvrij wonen mogelijk”, Fiscoloog 2018, afl. 1597, 4. 265 J. VAN DYCK, “Het mobiliteitsbudget en de mobiliteitsvergoeding van start”, Fiscoloog 2019, afl. 1603, 6. 266 Wetsontwerp van 3 december 2018 tot wijziging, wat de mobiliteitsvergoeding betreft, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2018 – 2019, nr. 3382/001.

Page 46: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

35

meerdere bedrijfswagens ter beschikking heeft gesteld van één of meerdere werknemers. Voor startende

ondernemers geldt een uitzondering.267

De werkgever kan enkel een mobiliteitsbudget toekennen aan werknemers die een bedrijfswagen hebben of

die ervoor in aanmerking komen. Dat zijn werknemers die deel uitmaken van een functiecategorie waarvoor

het bij de werkgever geldende bedrijfswagenbeleid in een bedrijfswagen voorziet.

Binnen dit kader kan de werknemer een aanvraag doen, op voorwaarde dat hij in de voorbije 36 maanden

minstens 12 maanden over een bedrijfswagen beschikt of heeft beschikt bij de huidige werkgever (of

daarvoor in aanmerking komt) en op het moment van de aanvraag minstens 3 maanden ononderbroken

beschikt over een bedrijfswagen bij de huidige werkgever (of daarvoor in aanmerking komt).

Er is een uitzondering voor starters en bij een bevordering of functiewijziging die zich heeft voorgedaan voor

1 maart 2019.268 Ook bij een aanwerving van een nieuwe werknemer geldt deze voorwaarde niet.269

De aanvraag gebeurt steeds schriftelijk. De formele aanvraag en de positieve beslissing van de werkgever

om daarop in te gaan, vormen een overeenkomst die als zodanig inhoudelijk deel uitmaakt van de

arbeidsovereenkomst. Deze overeenkomst wordt voor de eerste toekenning van

het mobiliteitsbudget gesloten en vermeldt onder andere het initiële bedrag van het mobiliteitsbudget.

§ 4. Bijzonderheden

Vooreerst kan het mobiliteitsbudget in principe niet gecombineerd worden met de fiscale vrijstellingen

van woon-werkvergoedingen. Er is ook geen cumulatie mogelijk met de vrijstelling van de fietsvergoeding en

de ter beschikkingstelling door de werkgever van een bedrijfsfiets voor woon-werkverplaatsingen.

Desalniettemin is er een uitzondering voor de werknemer die al over een bedrijfswagen beschikte ten tijde

van toekenning van het mobiliteitsbudget en die samen met de bedrijfswagen tegelijkertijd een

verplaatsingsvergoeding of een fietsvergoeding genoot.

Ten tweede is het mobiliteitsbudget is gebonden aan de functie van de werknemer. Zodra de werknemer

een functie uitoefent waarvoor hij geen recht meer heeft op een bedrijfswagen, heeft hij ook geen recht meer

op een mobiliteitsbudget. Hetzelfde geldt voor de mobiliteitsvergoeding.270

Ten derde is het uitgangspunt voor het budget gelijk aan de totale jaarlijkse bruto kostprijs voor de werkgever

voor de financiering en het gebruik van een bedrijfswagen (total cost of ownership), desgevallend na aftrek

van de eigen bijdrage van de werknemer.271

Het mobiliteitsbudget evolueert ook mee met de functie van de werknemer wanneer deze een promotie of

een functiewijziging ondergaat. Het mobiliteitsbudget zal evolueren wanneer de werknemer van

functiecategorie verandert, waarvoor het loonsysteem in een hoger of lager mobiliteitsbudget voorziet.

267 Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31781. 268 S. BELLEMANS, “Juridische gevolgen van het mobiliteitsbudget”, taxTODAY, 1 maart 2019, https://monkey.wolterskluwer.com/ (consultatie 2 april 2019). 269 J. VAN DYCK, “Mobiliteitsbudget maakt zelfs belastingvrij wonen mogelijk”, Fiscoloog 2018, afl. 1597, 7. 270 Infra Hoofdstuk 6. Recente evoluties, Afdeling 2. De mobiliteitsvergoeding of het cash-for-car regime, pagina 37. 271 X., “Mobiliteitsvergoeding versus Mobiliteitsbudget”, https://www.securex.eu/lex-go.nsf/PrintReferences?OpenAgent&Cat2=66~~5&Lang=NL. (consultatie 9 mei 2019).

Page 47: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

36

Vervolgens wordt het mobiliteitsbudget niet geïndexeerd zoals het loon zelf, maar een andere wijze van

aanpassing is mogelijk als dat zo wordt overeengekomen tussen werkgever en werknemers (nooit hoger dan

loonindex).272

Verder kent de toekenning van het budget geen enkel recht toe aan de werknemer, behalve de toekenning

ervan en de gelijke behandeling met het voordeel van het privégebruik van de bedrijfswagen.

De toekenning van het mobiliteitsbudget mag wel gekoppeld zijn aan een gehele of gedeeltelijke vervanging

of omzetting van bestaande voordelen. De werknemer kan bijvoorbeeld van het ene naar het andere stelsel

overstappen. Een vervanging of omzetting (geheel of gedeeltelijk) van de bedrijfswagen zelf is ook

mogelijk.273

Daarnaast is de overeenkomst die beide partijen moeten sluiten over het mobiliteitsbudget een ‘sociaal

document’.274 Daarbij aansluitend wordt ook het Sociaal Strafwetboek aangepast zodat de sociale inspectie

eventuele inbreuken kan vaststellen en bestraffen.

Als laatste aandachtspunt is van belang dat het gedeelte van het mobiliteitsbudget dat aan de werknemer

wordt uitbetaald, onderworpen wordt aan een bijzondere bijdrage van 38,07 procent. Dat percentage komt

overeen met de som van de sociale bijdrage van de werkgever (25 procent) én de werknemers (13.07

procent) op het gewone loon.275

§ 5. Verval van het mobiliteitsbudget

Het mobiliteitsbudget kan vervallen.276 Dit is onder meer het geval zodra de werknemer over een

bedrijfswagen beschikt, andere dan een milieuvriendelijke bedrijfswagen.277 Hiermee wordt bedoeld dat de

werknemer zijn recht op het mobiliteitsbudget verliest, zodra hij naast zijn milieuvriendelijke bedrijfswagen

die hij met zijn mobiliteitsbudget in pijler 1 heeft gefinancierd, nog een andere bedrijfswagen ter beschikking

krijgt.

Beschikt de werknemer op het ogenblik van de toekenning van een mobiliteitsbudget over meerdere

bedrijfswagens, dan vervalt het mobiliteitsbudget eveneens van zodra de werknemer over een bedrijfswagen

beschikt die niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de toekenning van een mobiliteitsbudget.278

272 S. BELLEMANS, “Juridische gevolgen van het mobiliteitsbudget”, taxTODAY, 1 maart 2019, https://monkey.wolterskluwer.com/ (consultatie 2 april 2019). 273 Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31781. 274 KB nr. 5 van 23 oktober 1978 nr. 5 betreffende het bijhouden van sociale documenten, BS december 1978, 14952. 275 X., “Mobiliteitsvergoeding versus Mobiliteitsbudget”, https://www.securex.eu/lex-go.nsf/PrintReferences?OpenAgent&Cat2=66~~5&Lang=NL. (consultatie 9 mei 2019). 276 Artikel 11 Wet van 17 maart 2019. 277 J. VAN DYCK, “Mobiliteitsbudget maakt zelfs belastingvrij wonen mogelijk”, Fiscoloog 2018, afl. 1597, 7. 278 De minister van Financiën heeft dit bevestigd. Wetsontwerp van 15 februari 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget (artikel 1 tot 6, 8, 10 tot 15 en 24 tot 27) Parl. St. Kamer 2018 – 2019, nr. 3381/006.

Page 48: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

37

Afdeling 2. De mobiliteitsvergoeding of het cash-for-car regime

§ 1. Toepassingsgebied

De cash-for-car regeling (oftewel mobiliteitsvergoeding) betreft een mogelijkheid voor de werknemer om zijn

bedrijfswagen in te ruilen tegen een geldbedrag waarop hetzelfde fiscaal en sociaal statuut van toepassing

is als voor bedrijfswagens.279 De bedrijfswagen wordt dus vervangen en in ruil verkrijgt de werknemer een

bedrag in cash, de mobiliteitsvergoeding.280 Deze inruiling is slechts mogelijk indien zowel werkgever als

werknemer hier mee akkoord zijn. De werknemer mag niet worden verplicht tot inruiling van de bedrijfswagen

en de werkgever mag niet worden verplicht om dit systeem toe te passen. Het doel van deze maatregel is

het aantal bedrijfswagens verminderen door middel van het aanbieden van een alternatief.281 De

vervangvergoeding in ruil voor de bedrijfswagen wordt niet belast volgens het gewone loon. De

Kamercommissie Financiën heeft ondertussen het wetsontwerp goedgekeurd.282

Zowel de werkgever, de werknemer als de bedrijfswagen moeten aan een aantal voorwaarden voldoen

alvorens dit systeem toe te kunnen passen.

A. De werkgever

Vooreerst moet de werkgever een of meerdere werknemers tewerkstellen die over een bedrijfswagen

beschikken voor persoonlijk gebruik en moet hij al een of meerdere bedrijfswagens ter beschikking hebben

gesteld gedurende een ononderbroken periode van ten minste 36 maanden onmiddellijk voorafgaand aan

de invoering van de mobiliteitsvergoeding.283 Verder zijn er ook specifieke bepalingen voor startende

werkgevers. Zo is de tweede voorwaarde (het ter beschikking stellen van meerdere bedrijfswagens

gedurende 36 maanden voorafgaand aan de invoering van de mobiliteitsvergoeding) niet van toepassing op

een werkgever die minder dan 36 maanden actief is op voorwaarde dat hij op het ogenblik van het invoeren

van de mobiliteitsvergoeding één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking stelt van één of meerdere

werknemers.284

279 Met bedrijfswagen wordt bedoeld het voertuig gedefinieerd in artikel 65 WIB (= personenwagen, wagen voor dubbel gebruik, minibus, inclusief de ‘valse’ lichte vrachtauto) dat op naam van de werkgever is ingeschreven of door hem wordt gehuurd of geleaset en dat door de werknemer ook voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt en waarvoor in hoofde van die laatste een voordeel van alle aard wordt bepaald overeenkomstig artikel 36 WIB. Artikel 3 lid 2 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 280 K. VAN DER AUWERA, “Hoe zit het met de vergroening van de bedrijfswagens?”, KNACK, 24 januari 2019, www.knack.be (consulatie 20 februari 2019). 281 Pagina 4 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van de mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer, nr. 2838/001. 282 X., “Kamercommissie keurt “cash for car” goed, De Morgen, 27 februari 2018, www.demorgen.be (consultatie 28 februari 2019). 283 De wachtperiode van drie jaar is een antimisbruikbepaling die moet verhinderen dat het systeem oneigenlijk wordt gebruikt. Zo kan geen mobiliteitsvergoeding worden toegekend door nog snel eerst een bedrijfswagen ter beschikking te stellen aan werknemers. Pagina 15 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van de mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer, nr. 2838/001, Artikel 4 §2 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 284 Artikel 4 §3 lid 1 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264.

Page 49: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

38

De startdatum van de activiteit is verschillend naargelang de werkgever een rechtspersoon of een natuurlijke

persoon is. In het eerste geval (starter-rechtspersoon) start de activiteit op datum van de neerlegging van de

oprichtingsakte ter griffie van de rechtbank van koophandel of van een gelijkaardige registratieformaliteit in

een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. In het tweede geval (starter-natuurlijke persoon)

start de activiteit op datum van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen.285

Betreft de activiteit van de startende werkgever de voortzetting van een werkzaamheid die voorheen werd

uitgeoefend door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, dan wordt die werkgever geacht te zijn

gestart op het ogenblik van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen door die

natuurlijke persoon of van de neerlegging van de oprichtingsakte van die andere rechtspersoon ter griffie

van de rechtbank van koophandel of van het vervullen van een gelijkaardige registratieformaliteit door die

natuurlijke persoon of andere rechtspersoon in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

B. De werknemer

Ook de werknemer moet aan een aantal voorwaarden voldoen. In principe kan de mobiliteitsvergoeding

worden verleend aan alle werknemers die in het kader van hun loonsysteem het voordeel van een

bedrijfswagen genieten.286 Ook worden enkel personen beoogd die arbeid verrichten onder gezag, al dan

niet met een arbeidsovereenkomst. Dit zijn dus werknemers en ambtenaren.287 Zelfstandige bedrijfsleiders

kunnen dus geen aanspraak maken op een mobiliteitsvergoeding. Daarentegen komen bedrijfsleiders met

een arbeidsovereenkomst en werknemers die een gratis mandaat als bestuurder uitoefenen wel in

aanmerking voor een mobiliteitsvergoeding.

De mobiliteitsvergoeding kan dus worden toegekend aan werknemers die genieten van het voordeel van het

persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen waar ze op het tijdstip van de aanvraag bij de huidige

werkgever reeds minstens drie ononderbroken maanden over beschikken. Daarnaast moeten ze in de

periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag tijdens ten minste 12 maanden over een

bedrijfswagen beschikken. Hier wordt geen onderscheid gemaakt indien het gaat over werknemers bij

startende werkgevers, al is de laatste voorwaarde wat betreft de periode van 36 maanden natuurlijk niet van

toepassing.288

C. De bedrijfswagen

Tot slot is ook de bedrijfswagen aan voorwaarden onderworpen. Alleen de bedrijfswagens die ter beschikking

werden gesteld voor persoonlijk gebruik vallen onder het cash-for-car regime. Het gaat dus niet om de

bedrijfswagens voor louter professioneel gebruik, de bestelwagens als bedrijfswagens en de bedrijfswagens

die wel werden gebruikt voor privéverplaatsingen maar waarbij deze privéverplaatsingen volledig zelf werden

gefinancierd door de werknemer. Ook de wagens toegekend ter vervanging van bestaande voordelen vallen

niet onder dit regime.289

285 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 286 Memorie van Toelichting bij Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van de mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer, nr. 2838/001, 6. 287 Artikel 2 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 288 X., “Mobiliteitsvergoeding versus Mobiliteitsbudget”, https://www.securex.eu/lex-go.nsf/PrintReferences?OpenAgent&Cat2=66~~5&Lang=NL. (consultatie 9 mei 2019). 289 Artikel 2 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264.

Page 50: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

39

D. Voorzetting van een activiteit door een nieuwe vennootschap

Indien de werkgever wordt overgenomen door een nieuwe vennootschap en de activiteit wordt verdergezet,

dan kan de werknemer pas een mobiliteitsvergoeding aanvragen als hij in de 36 maanden of 3 jaar

voorafgaand aan de aanvraag minstens 12 maanden of één jaar over een bedrijfswagen van zijn vroegere

werkgever beschikte en op het ogenblik van de aanvraag minstens drie maanden ononderbroken over een

bedrijfswagen van zijn werkgever beschikt.290 De termijn van drie maanden kan zowel binnen als buiten de

termijn van één jaar vallen.291 Valt de termijn erbuiten, dan moet de werknemer minstens 15 maanden (één

jaar plus 3 maanden) over een bedrijfswagen beschikken.292

E. Continuïteitsprincipe

Wijzigt een werknemer van werkgever, dan geldt het continuïteitsprincipe. Het continuïteitsprincipe houdt in

dat de termijnen (zoals bijvoorbeeld minstens één jaar over een bedrijfswagen beschikken) worden

beoordeeld voor de vroegere en nieuwe werkgever samen.293 Dit wordt als een stimulans beschouwd voor

werkgevers om het systeem van de mobiliteitsvergoeding in te voeren. Doen ze dit niet, dan zou een

werknemer die graag een mobiliteitsvergoeding ontvangt, immers alleen al daarom van werkgever kunnen

veranderen.294

Voorwaarde voor het continuïteitsprincipe is een correcte gegevensuitwisseling tussen de vorige en de

huidige werkgever zoals geregeld bij koninklijk besluit van 16 december 2018.295 Zo moet de vorige

werkgever aan de huidige werkgever een document overhandigen met het oog op de aanvraag door de

werknemer bij de nieuwe werkgever voor het verkrijgen of verderzetten van een mobiliteitsvergoeding. Het

overhandigde document moet een aantal inlichtingen bevatten, zoals de periode gedurende dewelke de

werknemer over een bedrijfswagen beschikte, de cataloguswaarde van de wagen, de CO2-uitstoot van de

wagen, het type brandstof en of de brandstofkosten geheel of gedeeltelijk ten laste werden genomen door

de werkgever, de eigen bijdrage die de werknemer betaalde in de laatste maand voor de inlevering van de

wagen indien van toepassing, desgevallend het feit dat de bedrijfswagen werd toegekend in ruil voor

inlevering van loon, premies, of andere voordelen en tot slot, desgevallend, de aan de werknemer betaalde

mobiliteitsvergoeding en de datum waarop de bedrijfswagen is ingeleverd.296

290 Artikel 5 §2 lid 1 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 291 De periode van drie jaar is niet van toepassing als de werkgever een starter is. (Artikel 5 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264.) De beschikking over een bedrijfswagen gedurende minstens één jaar met minstens drie maanden ononderbroken blijft echter wel als voorwaarde gelden voor werknemers van starters. Het volstaat dus niet om een onderneming op te starten, vervolgens één werknemer gedurende één dag een bedrijfswagen te geven om die dan om te zetten in een mobiliteitsvergoeding. Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van de mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer, nr. 2838/001, 16 – 18. 292 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van de mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer, nr. 2838/001, 18. 293 Artikel 5 §3 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264 zoals van toepassing tot 28 februari 2019. 294 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van de mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer, nr. 2838/001, 19. 295 KB van 16 december 2018 tot bepaling van de nadere regels volgens dewelke inlichtingen noodzakelijk met het oog op de aanvraag van een mobiliteitsvergoeding door de werknemer aan zijn nieuwe werkgever worden bezorgd, BS 27 december 2018, 103329. 296 Artikel 5 §3 lid 2 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264.

Page 51: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

40

Deze regeling maakt het mogelijk voor de werknemer die van zijn vorige werkgever reeds een

mobiliteitsvergoeding ontving om deze vergoeding ook verder te zetten voor hetzelfde bedrag en tegen

dezelfde fiscale voorwaarden als hij dat uiterlijk één maand na indiensttreding vraagt aan zijn huidige

werkgever, en op voorwaarde dat deze laatste de mobiliteitsvergoeding ook heeft ingevoerd.297

Vanaf 1 maart 2019 is de bovenstaande regeling met betrekking tot het continuïteitsprincipe niet meer van

toepassing, omdat werknemers naar aanleiding van hun indiensttreding bij een nieuwe werkgever sowieso

de mobiliteitsvergoeding kunnen vragen, zelfs zonder termijnvoorwaarden, als hun nieuwe functie recht geeft

op een bedrijfswagen.298

F. Reparatie vanaf 1 maart 2019

De wet van 17 maart 2019 versoepelt de wachtperiode voor werknemers om recht te hebben op de

mobiliteitsvergoeding en schaft deze in bepaalde gevallen zelfs af.299 Zo wordt de mobiliteitsvergoeding ook

opengesteld voor werknemers die niet over een bedrijfswagen beschikken, maar die er wel voor in

aanmerking komen bij hun nieuwe werkgever.300 Voor de werknemer die beschikt over een bedrijfswagen

wijzigt er niets en blijven de hierboven vermelde termijnen van kracht. Beschikt een werknemer echter niet

over een bedrijfswagen, maar komt hij er wel voor in aanmerking, dan kan hij toch de mobiliteitsvergoeding

aanvragen als hij in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag minstens één jaar voor een bedrijfswagen in

aanmerking kwam bij zijn werkgever en op het ogenblik van de aanvraag minstens drie maanden

ononderbroken voor een bedrijfswagen in aanmerking komt bij zijn werkgever.301

Deze termijnvoorwaarden zijn echter niet van toepassing bij de aanwerving van een werknemer. Concreet

houdt dit in dat wanneer een werknemer bij zijn nieuwe werkgever in aanmerking komt voor een

bedrijfswagen, maar bij zijn oude werkgever niet in aanmerking kwam voor een bedrijfswagen, de werknemer

toch onmiddellijk een mobiliteitsvergoeding bij de nieuwe werkgever kan aanvragen.302 Een bevordering of

functiewijziging vóór 1 maart 2019 (dus zonder verandering van werkgever) wordt gelijkgesteld met een

tewerkstelling bij een nieuwe werkgever. In dit geval gelden de termijnvoorwaarden dus ook niet.

G. Eigen bijdrage van de werknemer

De Wet van 17 maart 2019 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de mobiliteitsvergoeding

verduidelijkt nog dat wanneer de werknemer voor zijn ingeleverde bedrijfswagen een ‘eigen bijdrage’

betaalde, die bijdrage, betaald gedurende de laatste maand vóór de inlevering van de bedrijfswagen en

vastgesteld op jaarbasis, in mindering wordt gebracht van het jaarlijks belastbaar voordeel van de

mobiliteitsvergoeding.303

297 Artikel 33ter WIB. 298 Oud artikel 5 §3 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264 zoals van toepassing tot 28 februari 2019. 299 Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31781. 300 Artikel 4 §4 en 5§ Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264, Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 26775, 19 september 2018 (A. LAAOUEJ). 301 De werknemers die in aanmerking komen voor een bedrijfswagen zijn de werknemers die bij aanwerving, na bevordering, of bij functieverandering, deel uitmaken van een functiecategorie waarvoor het bij de werkgever geldende bedrijfswagenbeleid in een bedrijfswagen voorziet. 302 Artikel 5 §3 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 303 Artikel 33ter tweede lid §2 WIB.

Page 52: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

41

§ 2. Procedure

Het proces tot het cash-for-car regime verloopt in drie fasen. In de eerste fase voert de werkgever de

mobiliteitsvergoeding in, waarna hij zijn werknemers inlicht. In de tweede fase dient de werknemer een

schriftelijke aanvraag in om zijn bedrijfswagen in te ruilen tegen een mobiliteitsvergoeding. In de derde en

laatste fase aanvaardt de werkgever deze aanvraag, eveneens op schriftelijke wijze. De werkgever kan

echter ook weigeren om de mobiliteitsvergoeding toe te kennen, bijvoorbeeld omdat bij de functie van de

werknemer een bepaalde representativiteit hoort en de bedrijfswagen daar onderdeel van is. In geval van

weigering wordt de procedure stopgezet.

Het bedrag van de mobiliteitsvergoeding waarop de werknemer aanspraak maakt, is gelijk aan de waarde

op jaarbasis van het voordeel van de ingeruilde bedrijfswagen: dit komt neer op 20% van 6/7de van de

cataloguswaarde van de wagen in nieuwe staat.304 Heeft de werknemer gedeeltelijk bijgedragen in de kosten

van het persoonlijk gebruik van de bedrijfswagen, dan vermindert het bedrag van de mobiliteitsvergoeding

met het bedrag van de persoonlijke bijdrage.305

De werkgever betaalt een solidariteitsbijdrage die gelijk is aan het bedrag van de bijdrage die voor de

ingeruilde wagen verschuldigd was, voor de maand die onmiddellijk voorafgaat aan de maand waarin de

wagen werd ingeruild. Voor de werknemer levert het cash-for-car regime een belastbaar voordeel op ten

belope van een forfaitair bedrag, geraamd op vier procent van 6/7de van de cataloguswaarde van de

bedrijfswagen op het tijdstip van de vervanging. Belangrijk is dat de mobiliteitsvergoeding niet gecumuleerd

kan worden met de belastingvrijstellingen toegestaan omwille van de vergoedingen door de werkgevers van

de woon- werkverplaatsingen met het openbaar vervoer, het gemeenschappelijk georganiseerd vervoer en

de fiets. De mobiliteitsvergoeding kan wel worden gecumuleerd met de fiscale vrijstelling voor ander vervoer

dan gemeenschappelijk georganiseerd vervoer of openbaar vervoer.306

A. Fase 1

Derhalve is de mobiliteitsvergoeding gesteund op een dubbele vrijwilligheid. Vooreerst moet de werkgever

op eigen initiatief de mobiliteitsvergoeding invoeren. Hij maakt deze beslissing autonoom, de werknemer kan

de invoering van het systeem van mobiliteitsvergoeding niet eisen.307 De werkgever kan er ook voor kiezen

om de mobiliteitsvergoeding selectief in te voeren of enkel in te voeren indien er voorwaarden aan verbonden

zijn.308 Een voorbeeld van selectieve invoering is het toekennen van een mobiliteitsvergoeding enkel aan

bepaalde categorieën van werknemers, bijvoorbeeld aan werknemers met een salariswagen.309

De mobiliteitsvergoeding is zeer soepel in te voeren en kan op verschillende manieren, onder andere door

een CAO of individuele overeenkomst, een policy of zelfs op basis van ‘een gebruik’.

304 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 305 X., “Mobiliteitsvergoeding versus Mobiliteitsbudget”, https://www.securex.eu/lex-go.nsf/PrintReferences?OpenAgent&Cat2=66~~5&Lang=NL (consultatie 20 maart 2019). 306 Artikel 38, §1, 9° WIB. 307 Artikel 4 §1 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 308 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 7 – 21. 309 Een salariswagen is een bedrijfswagen dat geen noodzakelijk werkinstrument is voor de werknemer.

Page 53: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

42

B. Fase 2

Vervolgens moet de werknemer op eigen initiatief aan de werkgever vragen om zijn bedrijfswagen in te ruilen

tegen de mobiliteitsvergoeding. Dit is een vrijwillige keuze, de werkgever kan de werknemer niet verplichten

om de bedrijfswagen in te ruilen.310 Deze aanvraag tot mobiliteitsvergoeding moet schriftelijk gebeuren.311

C. Fase 3

Nadat de werkgever de aanvraag van de werknemer ontvangen heeft, beslist hij autonoom over het al dan

niet toekennen van de mobiliteitsvergoeding, waarna hij deze beslissing schriftelijk meedeelt aan de

werknemer.312 Zowel de aanvraag als de positieve beslissing van de werkgever mogen via mail plaatsvinden,

waarbij de mails zullen gelden als sociaal document dat deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.313

§ 3. Bijzonderheden

Vooreerst mag de mobiliteitsvergoeding niet worden toegekend ter vervanging van loon, premies, voordelen

in natura of andere voordelen en mag ze evenmin worden verstrekt in ruil voor een bedrijfswagen die initieel

ter beschikking werd gesteld ter vervanging van loon, premies, voordelen in natura of andere voordelen.314

Vanaf 1 maart 2019 mag de mobiliteitsvergoeding toch worden verleend ter vervanging van loon of andere

voordelen als dat loon of die voordelen initieel waren verschaft aan de werknemer als compensatie voor het

feit dat hij recht had op een bedrijfswagen maar er niet effectief over beschikte.315

Verder moet het volledige voordeel van de bedrijfswagen worden ingeleverd, inclusief tankkaart,

winterbanden, fietsendragers en andere bijkomende voordelen.316 Levert de werknemer niet het volledige

voordeel van de bedrijfswagen in, dan wordt de mobiliteitsvergoeding belast als een gewone bezoldiging en

niet als een voordeel van alle aard.317

Vanaf de eerste dag van de maand waarin de werknemer de mobiliteitsvergoeding verkrijgt, eindigt het

voordeel van de bedrijfswagen.318 In het geval dat de werkgever na de toekenning van de

mobiliteitsvergoeding nog een vergoeding voor het woon-werkverkeer betaalt, dan zal deze vergoeding

310 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 7. 311 Artikel 6 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 312 Vanzelfsprekend mag de invoering van de mobiliteitsvergoeding niet op discriminatoire wijze gebeuren. Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 8. 313 Artikel 7 §4 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 314 Artikel 14 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264 en Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 31. 315 Artikel 14 lid 3 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264 zoals van toepassing vanaf 01 maart 2019. 316 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 22. 317 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 33. 318 Artikel 8 §1 lid 2 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264.

Page 54: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

43

worden belast als een gewone bezoldiging.319 De mobiliteitsvergoeding wordt dus bij voorrang gebruikt om

de kosten voor de woon-werkverplaatsingen te financieren.320

Zolang de werknemer geen nieuwe bedrijfswagen ter beschikking krijgt, behoudt hij het recht op de

mobiliteitsvergoeding.321 Dat geldt ook indien hij een nieuwe job (die in principe recht geeft op een

bedrijfswagen) uitoefent bij een nieuwe werkgever die ook zelf het systeem van mobiliteitsvergoeding

toepast. 322 De mobiliteitsvergoeding vervalt wanneer de werknemer opnieuw een bedrijfswagen verkrijgt.

Het opnieuw verkrijgen van een bedrijfswagen kan gebeuren doordat de werknemer hierom vraagt of

wanneer de werknemer een wagen nodig heeft voor de uitoefening van zijn werk.323

Aangezien de mobiliteitsvergoeding wordt beschouwd als een werkgeverstussenkomst in het woon-

werkverkeer, kan de basisvrijstelling van 400 euro voor aanslagjaar 2019, zoals opgenomen in artikel 38 §1

eerste lid, 9° c WIB, behouden blijven na toekenning van de mobiliteitsvergoeding.324

Cumulatie van de mobiliteitsvergoeding én gebruik van een poolwagen voor dienstverplaatsingen (= andere

beroepsverplaatsingen dan woon-werkverkeer) blijft mogelijk. Indien de poolwagen echter, met instemming

van de werkgever, door de werknemer, ook voor zijn woon-werkverkeer of eigenlijke privéverplaatsingen

wordt gebruikt, verliest de mobiliteitsvergoeding zijn bijzonder fiscaal en sociaal statuut en wordt die als een

gewone bezoldiging belast.325

Tot slot vervalt het recht op de mobiliteitsvergoeding wanneer de werknemer een functie uitoefent waarvoor

geen bedrijfswagen is voorzien in het loonsysteem van de werkgever of wanneer de werknemer het vanaf 1

maart 2019 ingevoerde mobiliteitsbudget ontvangt.326 Het is mogelijk om het mobiliteitsbudget toe te kennen

ter vervanging van de mobiliteitsvergoeding en omgekeerd, maar de mobiliteitsvergoeding en het

mobiliteitsbudget zijn niet cumuleerbaar.327

319 De fiscale vrijstellingen zoals bedoeld in artikel 38 §1 lid1 9° a en b, en 14° WIB vervallen. De werkgever moet dit duidelijk vermelden in zijn beslissing om in te gaan op de aanvraag van mobiliteitsvergoeding. Dezelfde vrijstellingen vervallen ook sociaalrechtelijk. Hierop geldt een uitzondering indien de werknemer naast de beschikking over een bedrijfswagen (of het recht op een bedrijfswagen), gedurende minstens drie maanden vóór de aanvraag van de mobiliteitsvergoeding, tegelijkertijd nog andere voordelen of vergoedingen verkreeg voor zijn woon-werkverkeer (bijvoorbeeld bedrijfswagen in combinatie met een fietsvergoeding, bedrijfsfiets of terugbetaling abonnement openbaar vervoer) blijven de wettelijke vrijstellingen op die andere voordelen, als die nog worden toegekend, wel van kracht. Artikel 38 §1 lid 4 WIB. 320 Artikel 9 §4 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 321 Artikel 10 §1 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 322 Artikel 10 §1 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 323 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 25. 324 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 23 – 24. Voor aanslagjaar 2020 stijgt de vrijstelling tot 410 euro, dit is het bedrag van de vrijstelling voor de mobiliteitsvergoeding en ‘ander vervoermiddel’ samen. 325 Artikel 15 §1 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 326 Artikel 10 §3 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 327 Artikel 14 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264.

Page 55: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

44

§ 4. Mobiliteitsvergoeding aangevochten bij het Grondwettelijk Hof

Op 20 november 2018 is er een beroep tot vernietiging van de Wet van 30 maart 2018 betreffende de

invoering van een mobiliteitsvergoeding ingesteld door ACV, ABVV, IEB, Climaxi en Climate Express. Deze

organisaties zijn tegen de regeling die toelaat dat werknemers een salariswagen kunnen inwisselen tegen

meer loon. Reden hiervoor is het ontbreken van sociale zekerheidsbijdragen en belastingen in verband met

het verkregen loon. Bovendien beweren deze organisaties dat de mobiliteitsvergoeding geen oplossing

meebrengt voor problemen inzake duurzamere mobiliteit, luchtkwaliteit of klimaatopwarming.328

Daarnaast vrezen ABVV en ACV dat ook mobiliteitsbudget de verkeerde richting uitgaat: “In het wetsontwerp

van de regering voor het mobiliteitsbudget zijn er geen stimulansen voorzien voor een vergroening van het

bedrijfswagenpark. De definitie van een milieuvriendelijke wagen blijft vaag en met heel wat achterpoorten.

Het zou veel beter zijn om de Ecoscore te gebruiken als criterium. De Ecoscore is namelijk de Europees

aanvaarde norm om de milieuvriendelijkheid en gezondheidsimpact van een wagen te beoordelen.”329

ACV en ABVV noemen het mobiliteitsbeleid van deze regering een grote teleurstelling: “Temeer omdat er

geen werk is gemaakt van een beter uitgebouwd en aantrekkelijker openbaar vervoer, van een duurzaam

uitdoofscenario voor salariswagens waarbij de werknemers niet hoeven in te binden op hun inkomen, van

een hogere en veralgemeende fietsvergoeding en nog veel meer”.330

§ 5. Fiscale behandeling mobiliteitsvergoeding

A. Voordeel van alle aard

De mobiliteitsvergoeding wordt belast als een voordeel van alle aard bij de werknemer die de vergoeding

ontvangt van de werkgever tegen het belastingtarief zoals artikel 33ter §1 WIB bepaalt.331 De vergoeding

wordt dus niet belast op het bedrag van de mobiliteitsvergoeding zelf, maar op het voordeel van alle aard dat

forfaitair wordt bepaald op het ogenblik van de inlevering van de bedrijfswagen. De formule die gebruikt

wordt is de cataloguswaarde x 6/7 x 4 procent.332

Het is duidelijk dat deze formule gebaseerd is op de formule voor de berekening van het belastbare voordeel

van alle aard van de bedrijfswagen, met in acht neming van twee belangrijke verschilpunten.

Het eerste verschil is dat er bij het berekenen van het belastbaar voordeel van alle aard van de

mobiliteitsvergoeding geen rekening wordt gehouden met een depreciatie voor oudere voertuigen. Er wordt

dus geen vermindering toegepast op de cataloguswaarde naarmate de tijd verstrijkt.

Het tweede verschil is het vaste CO2-uitstootpercentage van 4 procent, wat tevens het laagst mogelijke

percentage is. Er wordt dus geen rekening gehouden met de werkelijke CO2-uitstoot van het voertuig. Dit is

bewust, zodat ook voor de meer vervuilende bedrijfswagens het belastbaar voordeel van alle aard laag wordt

328 Beroep tot vernietiging van de Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, ingesteld door de vzw «Inter-Environnement Bruxelles» en anderen, ontvangen bij het Grondwettelijk Hof op 20 november 2018, rolnummer 7043. 329 X., “Cash for car aangevochten door vakbonden en Climaxi”, https://www.climaxi.be/nieuws/cash-for-car-aangevochten-door-vakbonden-en-climaxi (consultatie 20 januari 2019). 330 X., “Cash for car aangevochten door vakbonden en Climaxi”, https://www.climaxi.be/nieuws/cash-for-car-aangevochten-door-vakbonden-en-climaxi (consultatie 20 januari 2019). 331 Indien er tijdens de periode van 12 maanden voorafgaand aan de inlevering van de bedrijfswagen meerdere wagens opeenvolgend ter beschikking zijn gesteld, wordt het belastbare voordeel van de mobiliteitsvergoeding berekend op de cataloguswaarde van de wagen waarover de werknemer het langst beschikte in die periode (artikel 33ter §4 WIB). 332 Het begrip cataloguswaarde wordt vastgelegd conform de formule voor de berekening van het belastbaar voordeel van alle aard, dat wil zeggen de catalogusprijs in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier inclusief opties en werkelijk betaalde btw, vóór kortingen. Artikel 36 §2 lid 2 WIB.

Page 56: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

45

gehouden, zodat de werknemer een groter belang heeft om zijn bedrijfswagen in te leveren. Daarnaast wordt

dezelfde formule voor het berekenen van het voordeel van alle aard toegepast, ongeacht of de bedrijfswagen

met of zonder een tankkaart ter beschikking werd gesteld.

Indien meerdere voertuigen opeenvolgend ter beschikking werden gesteld aan de werknemer, wordt het

bedrag van het belastbaar voordeel berekend op basis van de cataloguswaarde van het voertuig dat het

hoogste aantal dagen ter beschikking stond van de werknemer.333

B. Minimum belastbaar voordeel

Gelijklopend met het voordeel van alle aard in de vorm van een bedrijfswagen is het geïndexeerd bedrag

van 1.310 euro als minimum belastbaar voordeel.334

C. Vrijstelling en loonfiche

Het bedrag van het belastbare voordeel van de mobiliteitsvergoeding staat op de fiscale inkomstenfiche

281.10 vermeld in rubriek 17 d.335 De mobiliteitsvergoeding toegekend aan de werknemer als voordeel van

alle aard is dus een werkgeverstussenkomst in het woon-werkverkeer van de werknemer, waardoor het

voordeel ten belope van 400 euro kan worden vrijgesteld.336 Het gaat hier om de basisvrijstelling waardoor

het basisbedrag van 250 euro voor aanslagjaar 2019 geïndexeerd wordt tot 400 euro. De vrijstelling kan

enkel worden toegepast op voorwaarde dat de werknemer zijn beroepskosten niet bewijst en gebruik maakt

van het forfait. Bijkomend kan het belastbare voordeel van de mobiliteitsvergoeding enkel recht geven op de

vrijstelling indien de werknemer de ingeleverde bedrijfswagen ook voor het woon-werkverkeer gebruikte. Het

totale bedrag van de mobiliteitsvergoeding (inclusief het bedrag dat het belastbaar voordeel van de

mobiliteitsvergoeding overschrijdt) wordt door de werkgever vermeld naast rubriek 26 h van fiche 281.10.

D. Eigen bijdrage van de werknemer

Het principe dat de eigen bijdrage die de werknemer zou betaald hebben voor de bedrijfswagen in mindering

mag worden gebracht van het voordeel van alle aard is niet opgenomen in de tekst van artikel 33ter WIB. De

aftrek van de eigen bijdrage mist dus wettelijke grondslag voor aanslagjaar 2019.337

In de wet van 17 maart 2019 wordt het principe van de aftrek van de persoonlijke bijdrage wel uitdrukkelijk

opgenomen in artikel 33ter WIB.338

Het belastbare voordeel van de mobiliteitsvergoeding geldt voor de hele duur van de vergoeding, waarbij het

voordeel ieder jaar wordt geïndexeerd, op basis van de productgroepen in de gezondheidsindex die de

evolutie van de vervoerskosten weergeven, de zogenaamde mobiliteitsindex.339

333 Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264. 334 Artikel 33ter §2 lid1 WIB. 335 Supra Hoofdstuk 5. Invullen van de loonfiche, pagina 30. 336 X., “Mobiliteitsvergoeding versus Mobiliteitsbudget”, https://www.securex.eu/lex-go.nsf/PrintReferences?OpenAgent&Cat2=66~~5&Lang=NL (consultatie 20 maart 2019). 337 Memorie van Toelichting bij Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001, 38. 338 Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019, 31781. 339 Het indexeringsmechanisme wordt vastgelegd bij KB van 28 februari 2019 tot invoering van een indexeringsmechanisme in uitvoering van artikel 12, §2 van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS van 15 maart 2019, 27127. De indexering van het belastbare voordeel gebeurt in feite automatisch via de indexering van de cataloguswaarde waarop dat voordeel wordt berekend.

Page 57: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

46

Voor zover de mobiliteitsvergoeding het bedrag van het belastbare voordeel van alle aard overschrijdt, wordt

ze van belasting vrijgesteld.340

§ 6. Aftrek van de beroepskosten

A. Werknemer

In het geval dat de werknemer na inlevering van de bedrijfswagen het woon-werkverkeer aflegt met een

eigen wagen, worden de beroepskosten woon-werkverkeer (tegen 0,15 euro per kilometer) net zoals bij het

belastbaar voordeel van de bedrijfswagen beperkt tot het bedrag van het belastbaar voordeel van de

mobiliteitsvergoeding.341 Legt de werknemer zijn woon-werkverplaatsingen af met een ander vervoermiddel

dan de eigen wagen, dan geldt deze beperking niet maar dan kan de vrijstelling van 400 euro niet worden

toegepast.

B. Werkgever

De werkgever is net zoals bij het voordeel van een bedrijfswagen solidariteitsbijdrage verschuldigd. De

solidariteitsbijdrage is eveneens afhankelijk van de soort brandstof en het CO2-uitstootgehalte van het

voertuig.342 De bijdrage is verschuldigd voor de volledige duur dat de mobiliteitsvergoeding wordt

toegekend.343

In de personenbelasting is de mobiliteitsvergoeding volgens artikel 52ter WIB in hoofde van de werkgever

aftrekbaar tegen 75 procent. Hetzelfde percentage blijft van toepassing, ook al was de bedrijfswagen die

vervangen werd door de mobiliteitsvergoeding onderworpen aan een lager aftrekpercentage.344

In de vennootschapsbelasting geldt er een overgangsregeling. Voor de periode tot 31 december van het

eerste kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de bedrijfswagen is ingeruild, geldt bij de inlevering

van een bedrijfswagen met een hoger aftrekpercentage dan 75 procent, voor de mobiliteitsvergoeding het

aftrekpercentage dat overeenkomstig artikel 198bis WIB van toepassing was op de ingeruilde bedrijfswagen

met een maximum van 95 procent.345 Vanaf het tweede kalenderjaar wordt het aftrekpercentage dan jaarlijks

verlaagd met 10 procent tot de minimumaftrek van 75 procent is bereikt.346

Een voorbeeld ter concretisering: bij een diesel bedrijfswagen met een CO2-uitstoot van 60 gram per

kilometer zal de mobiliteitsvergoeding aftrekbaar zijn tegen 95 procent in plaats van tegen 100 procent (tot

het einde van het eerste kalenderjaar volgend op het inruiljaar).347 Voor het tweede en het derde kalenderjaar

bedragen deze aftrekpercentages respectievelijk 85 procent en 75 procent.348

340 Artikel 33ter §3 WIB. 341 Artikel 66 §5 vierde lid WIB. 342 Artikel 38 §3quater en artikel 38 §3 octdecies van de Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, BS 2 juli 1981, 8575. 343 J. VAN DYCK, “Aftrek solidariteitsbijdrage”, Fiscoloog 2018, afl. 1560, 6.editie 1560, p.1. 344 Artikel 198ter §1 lid 2 tweede streepje WIB. 345 Artikel 198ter §1 lid 1 en lid 2 eerste streepje WIB. 346 Artikel198ter §1 lid 3 WIB. 347 J. WELLENS, “Voordelen van alle aard. De toekenning van een mobiliteitsvergoeding. Fiscaal.”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844038 (consultatie 7 mei 2019). 348 J. WELLENS, “Voordelen van alle aard. De toekenning van een mobiliteitsvergoeding. Fiscaal.”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844038 (consultatie 7 mei 2019).

Page 58: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

47

Wanneer de werknemer in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de inruiling van de bedrijfswagen

opeenvolgend meerdere bedrijfswagens ter beschikking kreeg, wordt het aftrekpercentage van de

mobiliteitsvergoeding bepaald op basis van de wagen waarover de werknemer in die periode het langst

beschikte.349

Net zoals bij het voordeel van een bedrijfswagen, is de solidariteitsbijdrage betaald op de

mobiliteitsvergoeding in hoofde van de werkgever integraal aftrekbaar.350 Ook zal ofwel 17 procent ofwel 40

procent (wanneer de bedrijfswagen samen met een tankkaart door de werkgever te beschikking werd

gesteld) als een verworpen uitgave worden beschouwd in de vennootschapsbelasting in hoofde van de

werkgever.351 .

§ 7. Impact van de mobiliteitsvergoeding

De mobiliteitsvergoeding heeft tot nu toe nog amper een invloed meegebracht. Slechts 0,1 procent van de

werknemers die in aanmerking komen voor de mobiliteitsvergoeding hebben ook daadwerkelijk hun

bedrijfswagen ingeruild.352

Afdeling 3. Valse hybride voertuigen

Valse hybride voertuigen zijn voertuigen uitgerust met zowel een brandstofmotor als met een oplaadbare

elektrische batterij waarvan de energiecapaciteit beperkt is.353 Het gaat dus om wagens met een oplaadbare

elektrische batterij, die daarnaast ook nog steeds over een dieselmotor of een benzinemotor beschikken. De

capaciteit van de elektrische batterij laat echter geen aanzienlijk gebruik toe, waardoor de eigenaar van een

vals hybride voertuig praktisch steeds terugvalt op het gebruik van de diesel of benzinemotor. De valse

hybride voertuigen die vanaf 1 januari 2018 worden aangekocht, zijn vanaf aanslagjaar 2021 onderhevig aan

een bijzonder regime.354 Het doel van dit regime is het berekenen van het voordeel van alle aard meer af te

stemmen op de werkelijke CO2-uitstoot van het voertuig.355 Het bijzonder regime is enkel van toepassing op

de oplaadbare hybride voertuigen (de zogenaamde plug-in hybrides), de full hybride voertuigen vallen niet

onder het bijzonder regime.356 Heeft de elektrische batterij slechts een energiecapaciteit van minder dan 0.5

kWh per 100 kilogram wagengewicht of vindt er een uitstoot plaats van meer dan 50 gram CO2 per kilometer,

dan zal de kwalificatie als ‘vals’ hybride voertuig optreden en het bijzonder regime worden toegepast. De

CO2-uitstoot waarmee rekening dient worden gehouden zal gelijk beschouwd worden als de CO2-uitstoot

van een overeenstemmend voertuig dat voorzien is van een motor die uitsluitend gebruik maakt van dezelfde

brandstof. Bestaat er geen overeenstemmend voertuig, dan zal de uitstootwaarde van het hybride voertuig

worden vermenigvuldigd met 2.5.357 Het belastbaar voordeel van alle aard mag per voertuig nooit minder

bedragen dan 820 euro per jaar.358

349 Artikel 198 ter §3 WIB. 350 Artikel 52 3° f WIB. 351 Hetzelfde geldt in de rechtspersonenbelasting. Artikel 198 §1 9° b en 9°bis b WIB. 352 DELOITTE, “Future of Mobility, A New Deal for Mobility in Belgium”, 2 mei 2019, www.deloitte.com. 353 Artikel 66, §1, lid 3 WIB. 354 J. ROSELETH, “Het zomerakkoord van 26 juli 2017 - eerste analyse van ontwerpteksten”, VIP 2017, afl. 4, 42. 355 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 292 – 297. 356 Full hybride voertuigen zijn voertuigen waar de elektrische batterij wordt opgeladen door middel van de verbrandingsmotor of remenergie. 357 K. VAN DER AUWERA, “Hoe zit het met de vergroening van de bedrijfswagens?”, KNACK, 24 januari 2019, www.knack.be (consultatie 20 februari 2019). 358 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek Personenbelasting 2018 – 2019, Mortsel, Intersentia, 292 – 297.

Page 59: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

48

HOOFDSTUK 7. FEDERALE ENQUETE

Afdeling 1. Algemeen

Steeds meer werkgevers treffen maatregelen om hun werknemers te helpen overstappen naar groenere

vervoersmiddelen.359 Elke drie jaar brengt de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer aan de hand

van een enquête het woon-werkverkeer van de Belg in kaart.360

Het doel van deze enquête is tweeledig. Vooreerst is het de bedoeling om van het woon-werkverkeer een

gespreksthema te maken binnen ondernemingen en overheidsinstellingen, in het bijzonder om werkgevers

ertoe aan te zetten maatregelen te nemen voor een duurzame en efficiënte mobiliteit. Het tweede doel van

de enquête is de verzameling van gegevens over het mobiliteitsbeleid van ondernemingen en algemener,

de verzameling van gegevens over het woon-werkverkeer in België.361

In maart 2019 werden de resultaten bekendgemaakt voor de meest recente verzameling van informatie,

daterend van 1 juli 2017 tot 31 januari 2018. Aan de enquête namen 3.951 verschillende werkgevers deel,

die 11.536 werkplekken vertegenwoordigen en die meer dan 1,5 miljoen mensen tewerkstellen.362

Niettegenstaande het gaat om een groot aantal gegevens, mogen deze resultaten toch niet naar alle

Belgische werknemers geëxtrapoleerd worden. Vooreerst zijn ondernemingen met meer dan 100

werknemers niet representatief voor alle Belgische ondernemingen. In steden ligt het percentage grote

ondernemingen namelijk hoger dan op het platteland en ook de afstand voor de woon-werkverplaatsingen

naar grote ondernemingen is groter. Daarnaast zijn er gebieden in België waar meer kleine en middelgrote

ondernemingen dan grote ondernemingen gevestigd zijn, waardoor deze gebieden minder vertegenwoordigd

zijn in het resultaat van de enquête. Tot slot is het belangrijk dat werknemers die de vestiging niet op

regelmatige basis bezoeken (zoals bijvoorbeeld bouwvakkers, vertegenwoordigers,…), niet in de enquête

zijn opgenomen. De enquête geeft echter wel een mooie indicatie over het mobiliteitsbeleid van Belgische

ondernemingen en overheidsinstellingen en laat toe op basis van de verzamelde gegevens een analyse te

maken.

359 P. VERBEEST, “Hoe een slechte bereikbaarheid werkgevers steeds vaker in de problemen brengt”, Vacature, april 2019, www.vacature.com (consultatie 22 april 2019). 360 Deze enquête wordt elke drie jaar afgenomen sinds 2005 bij ondernemingen en overheidsinstellingen in België die meer dan 100 werknemers in dienst hebben. Alle werkgevers, private of openbare, die minstens 100 werknemers in dienst hebben, moeten een vragenlijst invullen voor elk van hun vestigingseenheden waar minstens 30 mensen tewerkgesteld zijn. Bij de eerste afname van de enquête in 2005 werden er 8.752 vestigingen onderzocht, goed voor 1.359.908 werknemers. 361 De programmawet van 8 april 2003 wijzigde artikel 15 van de Wet van 20 september 1948 betreffende de organisatie van het bedrijfsleven, waarbij aan werkgevers de verplichting werd opgelegd om een overzicht van het woon-werkverkeer te bezorgen aan enerzijds de ondernemingsraad in de privésector of anderzijds aan het overlegcomité in de publieke sector (of bij gebrek daaraan, aan de vakbondsafvaardiging). In de praktijk bezorgen de werkgevers de ingevulde vragenlijst aan de ondernemingsraad of aan het overlegcomité. De ondernemingsraad of het overlegcomité heeft dan twee maanden tijd om een advies te geven over de ontvangen gegevens. Vervolgens kunnen werkgevers de ingevulde gegevens dan officieel valideren, via de online applicatie van de FOD Mobiliteit en Vervoer. De adviesfase kan ook de gelegenheid bieden voor een constructieve dialoog tussen de werkgever en zijn werknemers over de mobiliteit in en om het bedrijf. 362 Meer bepaald 1.533.428 mensen, wat overeenkomt met ongeveer een derde van de actieve bevolking in België. FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be (consultatie 5 april 2019).

Page 60: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

49

Afdeling 2. Overzicht belangrijkste vervoermethoden voor woon-werkverplaatsingen

Onderstaande tabellen geven een overzicht van de belangrijkste vervoersmethoden waarmee woon-

werkverplaatsingen gebeuren in de geënquêteerde ondernemingen en overheidsinstellingen.363

Tabel 1: Vervoersmethoden woon-werkverplaatsingen volgens werkplaats 364

363 Met belangrijkste vervoersmethoden wordt de methode bedoeld waarmee door de werknemer de grootste afstand tussen de woonplaats en de werkplaats wordt afgelegd gedurende het jaar. De cijfers in deze tabel zijn berekend volgens de werkplaats, wat inhoudt dat de percentages vastgesteld in bijvoorbeeld Vlaanderen vervoersmethoden weerspiegelen van mensen die in Vlaanderen werken, ongeacht hun woonplaats. 364 Tabel 1 afkomstig van: FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 10.

Page 61: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

50

Tabel 2: Evolutie vervoermethoden woon-werkverplaatsingen volgens werkplaats sinds 2005 365

Tabel 3: Evolutie vervoermethoden woon-werkverplaatsingen volgens werkplaats en gewest 366

Hieronder volgt een bespreking van de huidige situatie en van de evolutie sinds 2005 per vervoersmethode

voor de woon-werkverplaatsingen.

§ 1. Wagen

Er zijn twee zaken die onmiddellijk opvallen bij het bestuderen van de bovenstaande tabellen. Ten eerste

wordt er geen onderscheid gemaakt naargelang de woon-werkverplaatsingen gebeuren met een

bedrijfswagen of met de eigen wagen van de werknemer. Ten tweede is meteen duidelijk dat het gebruik van

de wagen als vervoersmethode voor woon-werkverplaatsingen sterk verschilt per gewest.

Zo is het Brussels percentage van personen die alleen in de wagen naar het werk rijden veel lager dan zowel

het Vlaamse als het Waalse gemiddelde, wat weerspiegeld wordt bij vergelijking met het Belgische

gemiddelde (36 procent in Brussel ten opzichte van 62,4 procent in België).367 Verder staat vast dat Wallonië

het hoogste percentage werknemers heeft die met de wagen naar het werk komen (83,3 procent).

365 Tabel 2 afkomstig van: FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 11 366 Tabel 3 afkomstig van: FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 11. 367 Aangezien Tabel 1 het vervoer met de wagen zowel alleen als met familie weergeeft wordt het Belgische gemiddelde berekend door de percentages van de gewesten voor het alleengebruik van de wagen samen te tellen, waarna dit bedrag wordt gedeeld door drie.

Page 62: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

51

Bij alle drie de gewesten blijft de wagen de bovenhand houden als belangrijkste vervoermethode voor woon-

werkverplaatsingen.

Tot slot valt op te merken dat in vergelijking met de percentages van de eerste afname van de enquête het

gebruik van de wagen als belangrijkste wijze van vervoer in België lichtjes is gedaald. Het Belgisch

gemiddelde is immers 2,7 procent lager dan in 2005. Enkel in Wallonië is het gebruik van de wagen voor

woon-werkverplaatsingen gestegen (met 3,6 procent).

§ 2. Carpoolen

Sinds 2005 is het gebruik van carpoolen als vervoermethode steeds gedaald, in alle gewesten.368

Verschillende oorzaken zijn mogelijk als verklaring, zoals de stijgende populariteit van de fietsvergoeding en

de toenemende mogelijkheid tot telewerk.369 Bovendien speelt ook de verschuiving van de economische

activiteiten een belangrijke rol. Een goed voorbeeld hiervan is de sluiting van Ford Genk in Vlaanderen, die

een daling van 5,7 procent meebracht op het Vlaams percentage van werknemers die carpoolen. Carpoolen

als vervoermethode komt het meest voor in Wallonië, met 3,1 procent.

§ 3. Motorfiets

Het gebruik van de motorfiets als vervoermethode is met 70,4 procent gestegen in Brussel maar gedaald in

Vlaanderen en Wallonië (met respectievelijk 43,9 en 41,9 procent), wat logischerwijze ook een daling

meebrengt van het Belgische gemiddelde. Er is een daling van het Belgische gemiddelde van de motorfiets

als belangrijkste wijze van verplaatsing in het woon-werkverkeer met 34 procent.

§ 4. Openbaar vervoer

Opvallend bij het gebruik van het openbaar vervoer door werknemers als belangrijkste vervoermethode voor

woon-werkverplaatsingen zijn de grote verschillen per gewest. Waar in Vlaanderen en Wallonië de wagen

het vervoersmiddel bij uitstek is, is in Brussel het aantal werknemers dat gebruik maakt van de trein ongeveer

gelijk aan het aantal werknemers dat gebruikt maakt van de auto om zich te verplaatsen naar het werk (34

procent ten opzichte van 36,2 procent). Bovendien hebben de metro, tram en bus ongeveer vijf keer meer

succes in Brussel dan elders in België.370 Er zijn een aantal oorzaken waarom werknemers er niet voor

kiezen om zich met het openbaar vervoer te verplaatsen, onder andere de toegankelijkheid en de

onbetrouwbaarheid van het openbaar vervoer.371

368 In de enquête omvat het begrip carpoolen niet de verplaatsingen met andere gezinsleden. Ook occasioneel carpoolen is niet opgenomen in de percentages, aangezien het gaat om de belangrijkste vervoermethode voor woon-werkverplaatsingen. 369 Infra Hoofdstuk 7. Federale enquête, Afdeling 7. Bijkomende stimulatoren, § 2. Telewerk en uurrooster van de werknemer, pagina 61. 370 De percentages in Vlaanderen en Wallonië voor het gebruik van openbaar vervoer liggen ongeveer gelijk, al is het gebruik van de trein in 2017 in Wallonië gedaald ten opzichte van 2005 (in Vlaanderen is dit gestegen). Daarentegen is het gebruik van de metro, tram en bus in Wallonië wel gestegen, terwijl in Vlaanderen een daling plaatsvindt. 371 Infra Hoofdstuk 7. Federale enquête, Afdeling 8. Problemen, § 3. Problemen verbonden aan het openbaar vervoer, pagina 63.

Page 63: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

52

§ 5. Door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer

Door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer vindt vooral plaats in Vlaanderen, al betreft

het ook daar slechts een klein percentage (0,8 procent). Bij het bestuderen van de tabellen valt onmiddellijk

op dat in elk gewest het gebruik van deze vervoermethode meer en meer daalt. Zowel in Brussel als Wallonië

wordt het door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer nog slechts door een luttele 0,2

procent van de werknemers gebruikt als belangrijkste vervoermethode.

§ 6. Fiets

De fiets is de wijze van vervoer waarbij de verschillen tussen de gewesten het grootst zijn.372 In Vlaanderen

komt het gebruik van de fiets voor woon-werkverplaatsingen op de tweede plaats, na de wagen. De fiets

wordt in Vlaanderen meer dan 10 keer meer gebruikt dan in Wallonië.

Belangrijk is dat het gebruik van de fiets als vervoermethode voor de woon-werkverplaatsingen in elk gewest

aanzienlijk is gestegen; in Brussel is er zelfs een verbluffende stijging van 259 procent ten opzichte van 2005.

Ondanks deze spectaculaire stijging blijft het fietsgebruik in Brussel bijna 5 maal lager in vergelijking met

Vlaanderen, waarbij de grote populariteit van het openbaar vervoer een verklaring kan zijn. Ook In Wallonië

is het aantal werknemers dat met de fiets naar het werk gaat gestegen (25,7 procent ten opzichte van 2005),

al is het gebruik hier verwaarloosbaar (amper 1,6 procent).373

Het succes van de fiets heeft verschillende oorzaken. Op de trein na verloren alle vervoermethoden aan de

fiets. Door de ontwikkeling van de elektrische fiets en de speed pedelec is het makkelijker geworden om

langere afstanden af te leggen, zonder daarbij fysiek uitgeput te raken. Verder heeft de invoering van de

fietsvergoeding eveneens een grote impact gehad op het gebruik van de fiets als vervoermethode voor woon-

werkverplaatsingen. Tot slot zijn er meer en meer initiatieven om het gebruik van de fiets voor werknemers

te stimuleren, door bijvoorbeeld het aanleggen van fietssnelwegen en binnen de onderneming te voorzien in

een systeem van fietsleasing.374 Steeds meer werkgevers investeren ook in overdekte fietsenstallingen,

douches en kleedruimtes.375

§ 7. Te voet

Te voet naar het werk gaan is voor veel werknemers nog een stap te ver, al zijn er ook verschillen op te

merken tussen de gewesten. Zo gaan er in Vlaanderen procentueel minder werknemers te voet naar het

werk in vergelijking met Brussel en Wallonië. Brussel is het enige gewest waar er ten opzichte van 2005 een

stijging voorkomt (van 2,6 procent naar 3,5 procent van de Brusselse werknemers, aldus een stijging van 39

procent). Zowel in Vlaanderen als in Wallonië vindt er een daling van het aantal werknemers die te voet naar

het werk gaan plaats, waardoor ook het Belgisch gemiddelde daalt (met 3,5 procent ten opzichte van 2005).

372 Het begrip fiets omvat in de enquête zowel de gewone fiets, als de elektrische fiets en de speed pedelec. 373 Net zoals hierboven vermeld bij carpoolen als vervoersmethode, houden deze percentages geen rekening met occasioneel fietsen (bijvoorbeeld de fiets enkel gebruiken als vervoermethode naar het werk tijdens de zomermaanden). Het is dus mogelijk dat er in de praktijk wel degelijk meer naar het werk gefietst wordt dan de percentages weergeven. 374 Infra Hoofdstuk 7. Federale enquête, Afdeling 5. Invloed van de door de werkgevers reeds genomen initiatieven, § 2. Maatregelen fiets, pagina 56. 375 P. VERBEEST, “Hoe een slechte bereikbaarheid werkgevers steeds vaker in de problemen brengt”, Vacature, april 2019, www.vacature.com (consultatie 22 april 2019).

Page 64: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

53

Afdeling 3. Factoren die invloed hebben op de keuze van vervoermethode

§ 1. De urbanisatiegraad

Als eerste factor is er de urbanisatiegraad. De hierboven gemaakte vergelijking tussen de resultaten voor

het Brusselse gewest en die voor de twee andere gewesten toont aan dat de resultaten heel anders zijn

wanneer de vestigingseenheid of de werkplaats zich in een (grote) stad bevindt. Het tekort aan

parkeerplaatsen enerzijds en het ontstaan van files anderzijds zorgt ervoor dat werknemers minder vaak

naar de auto grijpen.

§ 2. De toegankelijkheid van het openbaar vervoer

Een tweede element dat van belang is bij de keuze van een geschikte vervoermethode voor woon-

werkverplaatsingen is de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Bij vestigingen die gelegen zijn in

gebieden waar het openbaar vervoer minder toegankelijk is, gaan logischerwijze minder werknemers van

dat openbaar vervoer gebruik maken. Ligt de vestiging daarentegen in een gebied waar openbaar vervoer

wel goed toegankelijk en op elkaar afgestemd is, dan kiezen de werknemers wel voor openbaar vervoer in

plaats van de wagen als vervoermethode voor woon-werkverplaatsingen.376 Ook elementen zoals een al dan

niet aangepaste dienstregeling, een te lange reistijd en vertragingsproblemen beïnvloeden de keuze van

werknemers.377 Opvallend is dat toegankelijkheid van het openbaar vervoer geen invloed heeft op het gebruik

van de fiets als vervoermethode of op het te voet naar het werk gaan van de werknemer.378

§ 3. De afstand van het woon-werkverkeer

Een derde factor die invloed heeft op de keuze van werknemers voor een bepaalde vervoermethode, is de

afstand die de werknemer dagelijks moet afleggen om van zijn woonplaats naar zijn werk te geraken. Voor

de Brusselaars zijn de woon-werkverplaatsingen het kortst. Indien de werknemer echter in Vlaanderen of

Wallonië woont maar wel in Brussel werkt, dan zal de af te leggen afstand heel wat langer zijn en is de

werknemer meer geneigd om de auto naar het werk te nemen.379

§ 4. De bedrijfssector

De geënquêteerde ondernemingen zijn actief in verschillende bedrijfssectoren. Elke bedrijfssector beschikt

over een verschillend profiel, onder meer door de geografische ligging van de vestigingen en de herkomst

van de werknemers, alsmede door de organisatie van het werk of het mobiliteitsbeleid. De sector waarin een

werknemer werkt, heeft ook invloed op de afstand van het woon-werkverkeer. Gaat het bijvoorbeeld over

een werknemer van een gemeentebestuur, dan zal deze meestal in de gemeente zelf wonen. Het gebruik

van openbaar vervoer, de fiets of zelfs te voet naar het werk gaan, zijn dan zeker haalbare opties.

376 Zo blijkt uit Tabel 1 dat in Brussel voorkeur wordt gegeven aan het gebruik van openbaar vervoer (zowel de trein als de tram, bus en metro), in plaats van het gebruik van de wagen. 377 P. VERBEEST, “Hoe een slechte bereikbaarheid werkgevers steeds vaker in de problemen brengt”, Vacature, april 2019, www.vacature.com (consultatie 22 april 2019). 378 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 23. 379 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 24.

Page 65: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

54

§. 5. Het geslacht van de werknemer

Uit de enquête blijkt dat een vijfde factor voor de keuze van vervoermethode verassend genoeg het geslacht

van de werknemer betreft.380 Vrouwen gaan in verhouding vaker te voet en gebruiken vaker de wagen en

het openbaar vervoer. Het gebruik van de motorfiets voor woon-werkverplaatsingen en het door de

werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer komt bij vrouwen minder aan bod. Meer dan 3 keer zo

veel mannen maken van deze vervoermethoden gebruik. Enig relativisme over deze verschillen is echter wel

vereist, aangezien hierboven duidelijk werd gemaakt dat het gebruik van de motorfiets en het door de

werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer sowieso al tot de minst gebruikte vervoermethoden

behoren.

Bekijkt men het verschil per gewest, dan blijkt dat 31,3 procent van de vrouwen die in Brussel werken zich

met de wagen verplaatst naar het werk, terwijl dit 38,5 procent van de mannen bedraagt. Het gebruik van de

fiets als vervoermethode voor woon-werkverplaatsingen is in Vlaanderen ongeveer gelijk tussen mannen en

vrouwen. In Brussel daarentegen zijn slechts twee op de vijf werknemers die naar het werk fietsen een vrouw

en in Wallonië is dit zelfs minder dan één op de drie.381

§ 6. De woonplaats

Als zesde en laatste factor heeft ook de woonplaats van de werknemer een impact op de keuze van

vervoermethode voor woon-werkverplaatsingen, wat opnieuw samenhangt met de afstand van het woon-

werkverkeer.382 Hoe verder de woonplaats verwijderd is van de werkplaats, hoe groter de afstand van het

woon-werkverkeer.

§ 7. Conclusie

Ter conclusie kunnen de belangrijkste trends die naar voor komen uit de eerste drie tabellen als volgt worden

samengevat: ten eerste blijft de wagen de meest gebruikte vervoermethode (65 procent), ook al is het gebruik

lichtjes gedaald (van 66,8 procent in 2005 naar 65 procent in 2017). 383 Ten tweede kiezen meer en meer

werknemers voor de fiets om zich naar het werk te verplaatsen, waarbij vooral een sterke stijging werd

opgemerkt in Brussel en Vlaanderen. Ten derde is er een groot verschil tussen de belangrijkste

vervoermethoden tussen de verschillende gewesten. Zo gaat in Brussel de voorkeur uit naar het openbaar

vervoer (met 53,1 procent ten opzichte van 36,2 procent), terwijl in Vlaanderen en Wallonië de wagen

onoverwinnelijk blijkt. Daarnaast is het ook belangrijk om stil te staan bij de tekortkomingen van de enquête.

Vooreerst wordt er geen onderscheid gemaakt naargelang het gaat om het gebruik van een bedrijfswagen

380 Volgens de adviezen van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad (hierna: CRB-NAR) bleef de opsplitsing per geslacht in de enquête van 2017 facultatief. Ter voorbereiding van de enquête van het jaar 2020, heeft de FOD Mobiliteit en Vervoer het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (hierna: IGVM) om advies gevraagd over dit onderwerp. Het IGVM heeft een advies uitgebracht ten gunste van de opsplitsing naar geslacht, dat aan de sociale partners van de CRB-NAR is doorgegeven. Dit advies is echter niet bindend (Advies 2018/A014). 381 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 28. 382 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 29. 383 Programmawet van 8 april 2003, BS 17 april 2003, 19436, Wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, 37860, KB van 19 juli 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 houdende de uitvoering van hoofdstuk XI van de programmawet van 8 april 2003 betreffende de verzameling van gegevens over de woon-werkverplaatsingen van werknemers, BS 28 juli 2011, 43599.

Page 66: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

55

of eigen wagen van de werknemer. Verder beschikken de geënquêteerde ondernemingen en

overheidsinstellingen telkens over 100 werknemers of meer, zodat de enquête slechts een beperkt beeld

geeft van het woon-werkverkeer in België.

Afdeling 5. Invloed van de door de werkgevers reeds genomen initiatieven

Naast het structureren en analyseren van de verzamelde gegevens omtrent de gebruikte vervoermethoden,

geeft de federale enquête ook een overzicht van de reeds genomen maatregelen en welke invloed deze

hebben op de mobiliteit. Uit de resultaten blijkt dat werkgevers wel degelijk hun best doen om vergroening

van het woon-werkverkeer te verwezenlijken. In welke mate werkgevers maatregelen nemen, heeft ook een

belangrijke invloed op de keuze van vervoermethode door de werknemer.

Sinds de eerste afname van de federale enquête in 2005 zijn de door de werkgevers genomen initiatieven

sterk toegenomen. Deze initiatieven omvatten niet alleen financiële stimuli, maar ook andere maatregelen

zoals sensibiliseringscampagnes.384 Hieronder wordt aan de hand van een aantal tabellen een overzicht

gegeven van de evolutie en huidige situatie van de maatregelen genomen door de werkgever.385

§ 1. Maatregelen wagengebruik

Tabel 4: overzicht maatregelen door werkgever voor wagengebruik volgens werkplaats en deelnemende

werknemers386

Tabel 5: overzicht maatregelen door werkgevers voor wagengebruik per gewest387

Uit tabellen 4 en 5 valt af te leiden dat vooral het ter beschikking stellen van bedrijfswagens een maatregel

is die veel werkgevers in alle drie de gewesten doorvoeren.388 Daarnaast is het lage percentage van Brussel

(3 procent) voor de kilometervergoeding voor woon-werkverplaatsingen opvallend.

384 Infra Hoofdstuk 7. Federale enquête, Afdeling 5. Invloed van de door de werkgevers reeds genomen initiatieven, § 5. Andere maatregelen, pagina 57. 385 Tenzij anders vermeld zijn de onderstaande cijfers steeds gewogen volgens het aantal werknemers van elke vestigingseenheid. De percentages vertegenwoordigen dan ook dat deel van de mensen die in een vestigingseenheid werken waar de maatregel in kwestie werd genomen. 386 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 37. 387 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 37. 388 Het bezit van een bedrijfswagen is sterk afhankelijk van de bedrijfssector waarin de werknemer werkt. Uit de federale enquête blijkt dat in sectoren zoals de overheid en in het onderwijs weinig bedrijfswagens ter

Page 67: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

56

Werknemers met een bedrijfswagen moeten deze soms ook gebruiken voor dienstverplaatsingen, zodat het

noodzakelijk kan zijn voor de werknemer om zich met de bedrijfswagen naar het werk te begeven.

Werkgevers kunnen hieraan verhelpen door het bieden van andere voordelen om zo de werknemers te

ontraden de bedrijfswagen te gebruiken voor woon-werkverplaatsingen. Die voordelen kunnen bijvoorbeeld

bestaan uit het ter beschikking stellen van fietsen en het aanbieden van gratis openbaar vervoer.389

§ 2. Maatregelen fiets

Tabel 6: overzicht maatregelen door werkgevers voor gebruik van fiets volgens werkplaats en deelnemende

werknemers390

Tabel 7: overzicht maatregelen door werkgevers voor gebruik van fiets per gewest391

Het eerste dat opvalt bij het bestuderen van deze tabellen is de populariteit van de fietsvergoeding. Negen

op de tien vestigingen van de geënquêteerde ondernemingen en overheidsinstellingen bieden deze

mogelijkheid aan. In alle drie de gewesten is dit een veelvoorkomende keuzemogelijkheid. Verder is duidelijk

dat in Brussel en Vlaanderen (waar zoals hierboven reeds aangetoond de fiets een belangrijke

beschikking worden gesteld, terwijl in sectoren als het bankwezen en de bouw het verkrijgen van een bedrijfswagen meer genormaliseerd is. 389 Op het ogenblik van de afname van de federale enquête bestond het mobiliteitsbudget en de mobiliteitsvergoeding nog niet. 390 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 32. 391 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 32.

Page 68: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

57

vervoermethode is) voorzien wordt in aanvullende maatregelen, om de woon-werkverplaatsing met de fiets

zo aangenaam mogelijk te maken. De werknemers hebben toegang tot overdekte fietsenstallingen,

kleedruimtes en douches. Bovendien kan in Vlaanderen 17 procent van de werknemers aanspraak maken

op een bedrijfsfiets.

§ 3. Maatregelen carpooling

Zoals eerder hierboven besproken, gebruikt slechts 2,5 procent van de Belgische werknemers carpoolen als

vervoermethode voor de woon-werkverplaatsingen en dat percentage daalt elk jaar. Carpooling is pas

mogelijk wanneer er voldoende werknemers zijn die een gelijkaardig deel van het traject van en naar het

werk afleggen. Bij grote ondernemingen en in grote steden heeft carpoolen dus het meeste kans op slagen.

Verbazingwekkend genoeg blijkt bij vergelijking tussen de gewesten echter dat carpoolen in Wallonië het

populairst is (3,1 procent ten opzichte van 1,4 procent in Brussel en 2,6 procent in Vlaanderen). Nochtans

worden in Brussel de meeste maatregelen genomen om carpoolen te stimuleren.392

§ 4. Maatregelen openbaar vervoer en door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk

vervoer

In deze categorie van maatregelen moet een onderscheid worden gemaakt tussen het voorzien van gratis

of goedkoper openbaar vervoer en het door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer. Uit de

enquête blijkt dat iets meer dan de helft van de werkgevers voorziet in gratis openbaar vervoer. Helemaal

anders is het door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, dat slechts tot de mogelijkheden

behoort bij 4 procent van alle geënquêteerde vestigingen.393

§ 5. Andere maatregelen

Naast de maatregelen specifiek gericht op de vervoermethoden zelf, zijn er ook andere, meer algemene

maatregelen die werkgevers kunnen nemen met oog op meer duurzame mobiliteit.

392 FOD Mobiliteit en Vervoer, Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 33. 393 FOD Mobiliteit en Vervoer, Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 34.

Page 69: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

58

Tabel 8: overzicht andere maatregelen volgens werkplaats en deelnemende werknemers394

Tabel 9: overzicht andere maatregelen werkgevers per gewest395

Hier zijn er duidelijk heel grote verschillen tussen de gewesten op te merken. Brussel is koploper bij elke

andere maatregel, waarbij vooral de realisatie van een bedrijfsvervoerplan en een multimodaal

bereikbaarheidsplan belangrijk worden geacht. 396 De verklaring voor deze grote verschillen in percentages

is te vinden in de verplichting die aan grotere werkgevers worden opgelegd in Brussel om deze maatregelen

in te voeren.397

394 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 35. 395 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 35. 396 X., “Bedrijfsvervoerplannen”, https://leefmilieu.brussels/themas/mobiliteit/vervoerplannen/bedrijfsvervoerplannen, (consultatie 20 april 2019). 397 Infra Hoofdstuk 8. Maatregelen van de overheden, Afdeling 2. Brusselse overheidsinitiatieven, pagina 67.

Page 70: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

59

Kijkt men naar België in het algemeen, dan is het organiseren van een sensibiliseringsactie in verband met

mobiliteit de meest ingevoerde maatregel bij de geënquêteerde ondernemingen, waarbij 43 procent van de

werknemers worden bereikt.398 Daarnaast zijn ook de aanstelling van een mobiliteitscoördinator, het

cumuleren van verschillende werkgeversbijdragen voor verschillende vervoermethoden en de aanwezigheid

van oplaadpunten voor elektrische wagens maatregelen die invloed hebben op een aanzienlijk aantal

werknemers. Veel werknemers worden echter afgeschrikt voor het gebruik van elektrische wagens, door de

hoge kostprijs van de wagen zelf en door de prijs van het opladen van de elektrische wagen.399

Afdeling 6. Impact van de maatregelen

Tabel 10: vergelijking impact genomen maatregel400

Bij deze tabel is het belangrijk om een aantal dingen te onderscheiden. De grafieken openbaar vervoer,

fietsvergoeding, overdekte fietsenstalling, sensibiliseringscampagne fiets en interne carpool databank tonen

het verschil aan tussen werkgevers die wel maatregelen hebben genomen (gekleurde balken) en de

werkgevers die geen maatregelen hebben genomen (grijze balken). Bij de grafieken van het

bedrijfsvervoerplan, sensibiliseringsactie in verband met mobiliteit en mobiliteitscoördinator wordt de impact

van de maatregel op het gebruik van de wagen aangeduid. Het wagengebruik in een onderneming of

overheidsinstelling die geen maatregelen heeft genomen, is aangegeven met de grijze balken, waarbij wordt

vergeleken met het wagengebruik in een onderneming of overheidsinstelling die wel maatregelen voor

duurzame mobiliteit heeft ingevoerd (gekleurde balken).

Vooreerst is duidelijk dat wanneer werkgevers gratis openbaar vervoer aanbieden, 14 procent van de

werknemers daarvan gebruik maakt. In ondernemingen waar de werkgevers geen gratis openbaar vervoer

398 Supra Hoofdstuk 7. Federale enquête, Afdeling 5. Invloed van de door de werkgevers reeds genomen initiatieven, § 5. Andere maatregelen, Tabel 8: overzicht andere maatregelen volgens werkplaats en deelnemende werknemers, pagina 57. 399 DELOITTE, “Future of Mobility, A New Deal for Mobility in Belgium”, 2 mei 2019, www2.deloitte.com. 400 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 36.

Page 71: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

60

aanbieden, gaat slechts 6 procent van de werknemers het openbaar vervoer als vervoermethode voor de

woon-werkverplaatsingen gebruiken.

In het kader van maatregelen voor het stimuleren van fietsgebruik zorgt de invoering van de fietsvergoeding

ervoor dat 12 procent van de werknemers voor deze keuzemogelijkheid kiest, in tegenstelling tot

ondernemingen waar de fietsvergoeding niet wordt aangeboden. Daar komt slechts 6 procent van de

werknemers met de fiets naar het werk. Overdekte fietsenstallingen zorgen eveneens voor een stijging van

het aantal werknemers die de fiets als vervoermethode voor de woon-werkverplaatsingen kiezen. Bovendien

hebben ook de sensibiliseringscampagnes voor het gebruik van de fiets in het kader van duurzame mobiliteit

succes.

Vervolgens is er het creëren van een interne databank voor carpoolen, waarin de gegevens in verband met

carpoolen worden bijgehouden. Ook al zijn er steeds minder werknemers die kiezen voor carpoolen als

vervoermethode voor de woon-werkverplaatsingen, toch heeft het invoeren van een interne databank een

grote invloed op de werknemers. In ondernemingen waar zo’n interne databank aanwezig is, zal 5 procent

van de werknemers gebruik maken van carpoolen als vervoermethode (tegenover 2 procent in

ondernemingen waar geen interne databank aanwezig is).

Wat betreft het invoeren van een bedrijfsvervoerplan, de aanstelling van een mobiliteitscoördinator en

sensibiliseringsacties in verband met duurzame mobiliteit staat vast dat deze een grote impact hebben op

het wagengebruik van werknemers. In ondernemingen en overheidsinstellingen waar deze maatregelen

aanwezig zijn, is er een verminderd gebruik van de wagen als vervoermethode voor de woon-

werkverplaatsingen met telkens ongeveer 20 procent. Natuurlijk zorgt niet enkel het invoeren van bepaalde

maatregelen voor deze resultaten. Zoals hier boven reeds aangehaald, zijn er verschillende factoren die

meespelen in de keuze van vervoermethode voor de woon-werkverplaatsingen.401

Afdeling 7. Bijkomende stimulatoren

Naast fiscale maatregelen kunnen ook andere maatregelen een bijdrage leveren tot vergroening met oog

op duurzamere mobiliteit.

§ 1. Parkingbeheer

Een belangrijk element dat de keuze van een werknemer beïnvloedt bij het beslissen welke vervoermethode

te gebruiken voor de woon-werkverplaatsingen is de mogelijkheid tot parking. Wat betreft de wagen zijn er

zowel in Vlaanderen als in Wallonië 56 interne parkeerplaatsen op 100 werknemers, terwijl er in Brussel

slechts 29 interne parkeerplaatsen op 100 werknemers zijn.402 Dit wil echter niet zeggen dat er systematisch

te weinig parkeerplaatsen zijn voor de werknemers die met de auto naar het werk komen. Niet alle

werknemers die de wagen gebruiken als belangrijkste vervoermethode voor woon-werkverplaatsingen

komen immers alle dagen met de wagen naar het werk. Bovendien kunnen er nog veel parkeerplaatsen

buiten de onderneming of overheidsinstelling te vinden zijn.

401 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 37. 402 Met interne parkeerplaatsen worden bedoeld de parkeermogelijkheden binnen de onderneming of overheidsinstelling voor de werknemer.

Page 72: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

61

Bij fietsparkings is de situatie net omgekeerd, namelijk de beschikbaarheid van 2 fietsparkeerplaatsen per

fietser in Vlaanderen, 3,2 fietsparkeerplaatsen per fietser in Wallonië en 2,3 fietsparkeerplaatsen per fietser

in Brussel.

De mogelijkheid tot parkeren heeft ook nog op andere manieren een invloed op de keuze van de werknemer.

Zijn er een aantal parkeerplaatsen gereserveerd bij de onderneming of overheidsinstelling voor carpoolers,

dan zal dit de werknemers stimuleren om carpoolen te gebruiken als vervoermethode. Daarnaast zullen ook

minder werknemers met de wagen naar het werk komen als men moet betalen voor het parkeren van de

wagen.

§ 2. Telewerk en uurrooster van de werknemer

De meest duurzame oplossing tot vergroening van het woon-werkverkeer is natuurlijk gewoon thuisblijven.

Uit de reeds eerder genoemde federale enquête blijkt dat sinds 2014 is het aantal sporadische telewerkers

sinds 2014 met liefst 39 procent is toegenomen.403

Telewerk is steeds vaker terug te vinden, zowel bij privéondernemingen als bij overheidsinstellingen.

Ongeveer 20 procent van de geënquêteerde ondernemingen en overheidsinstellingen biedt de mogelijkheid

tot telewerk of thuiswerk aan. Onder telewerk wordt verstaan het thuis verrichten van werkzaamheden,

tijdens de normale werkuren (waarbij zowel de werkzaamheden als de werkuren overeenstemmen met wat

op de werkvloer van de werkgever van toepassing zou zijn), op regelmatige óf op occasionele basis. Met

telewerk wordt dus niet bedoeld het thuis verrichten van werkzaamheden na de normale werkuren.

In Brussel biedt zelfs 41 procent van de geënquêteerde ondernemingen of overheidsinstellingen telewerk

aan. Uit de federale enquête is gebleken dat 20 procent van alle woon-werkverplaatsingen kunnen worden

vermeden indien de werknemers van ondernemingen of overheidsinstellingen die deze mogelijkheid

aanbieden ook effectief één keer per week telewerken of thuiswerken. In België is sinds 2014 het totale

aantal woon-werkverplaatsingen met 2,4 procent gedaald door telewerk of thuiswerk.404

De mogelijkheid tot telewerk is afhankelijk van het soort werk dat de werknemer moet uitvoeren, evenals van

de bedrijfssector waarin de werknemer werkt. Indien in de onderneming of overheidsinstelling vooral

kantoorwerk gebeurt, zal telewerk sneller voorkomen, zoals bijvoorbeeld in de bank- en verzekeringssector

en de informatica-telecommunicatiesector.

Een aantal stimulansen kunnen worden aangewend om telewerk te promoten.

Zo zal een werkgeverstussenkomst in de kosten van de privé-PC of persoonlijk internet van de werknemer

als belastingvrije vergoeding voor eigen kosten van de werkgever aangemerkt worden, als de werkgever

bewijst dat de vergoeding betaald is voor het compenseren van kosten van telewerk én de vergoeding ook

daadwerkelijk aan die kosten is besteed.

Het tweede bewijs moet zelfs niet meer worden geleverd in het geval dat de werkgeverstussenkomst niet

meer bedraagt dan 20 euro per maand voor de privé-PC (waarmee zowel een desktop als een laptop wordt

bedoeld) en 20 euro per maand voor het persoonlijk internet. Indien een werknemer deeltijds thuiswerkt, kan

403 J. WELLENS, “Forfaitaire vergoedingen in het kader van telewerk”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844307?snippetId=da6c6f4d-033e-4b5c-8e25-7f874816e10f (consultatie 3 mei 2019). 404 Dit komt echter niet door stijging van het aantal werkgevers die telewerk of thuiswerk aanbieden, maar eerder door stijging van werknemers die effectief beginnen telewerken in ondernemingen en overheidsinstellingen waar dit al langer wordt aangeboden. FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”, maart 2019, www.mobilit.belgium.be, 42.

Page 73: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

62

dus zonder verder bewijs maandelijks een belastingvrije vergoeding worden betaald van 40 euro als de

werknemer zijn privé-PC en persoonlijk internet gebruikt in het kader van telewerk. Werkt de werknemer

iedere maand minstens één dag van thuis uit, dan geeft dit op jaarbasis een belastingvrije vergoeding van

480 euro. Wanneer er bovenop deze grens nog extra vergoedingen worden toegekend voor het gebruik van

de privé-PC of persoonlijk internet, dan wordt alles boven het grensbedrag belast als bezoldiging, tenzij de

werkgever het tweede bewijs levert. Deze regeling is van toepassing voor werknemers, ambtenaren en

bedrijfsleider, zowel in de privé- als in de openbare sector. Naast deze vergoeding voor het gebruik van de

privé-PC kunnen werknemers en bedrijfsleiders die regelmatig van thuis uit werken ook aanspraak maken

op een belastingvrije forfaitaire vergoeding van 60 euro per maand voor internet en telefoonkosten.405

Ook forfaitaire vergoedingen voor andere kosten in het kader van telewerk kunnen worden toegekend.

Bijkomend aan de vergoeding voor privé-PC, internet en telefoonkosten kan nog een dagvergoeding worden

toegekend als terugbetaling van overige uitgaven (zoals verwarming, water, elektriciteit).

Tot slot speelt ook de organisatie van het uurrooster een grote rol bij de keuze van de vervoermethode.

Beschikt de werknemer over een zeer onregelmatig uurrooster, dan zal het gebruik van het openbaar vervoer

een minder toegankelijke optie zijn. Ook de mogelijkheid tot carpoolen wordt beperkt aangezien niet elke

werknemer over hetzelfde uurrooster zal beschikken.406 Bijgevolg zal de wagen meer worden aangewend,

een gevolg dat net vermeden zou moeten worden. Een vast uurrooster heeft dus positieve gevolgen voor

gebruik van openbaar vervoer en carpooling. Het uurrooster van een werknemer wordt natuurlijk mee

bepaald door het soort werk dat deze werknemer moet uitvoeren en de bedrijfssector waarin de werknemer

werkt.407

Afdeling 8. Problemen

Niet alleen werknemers nemen een aantal factoren in acht bij de keuze van vervoermethode voor de woon-

werkverplaatsingen. Ook de werkgevers moeten rekening houden met bepaalde omstandigheden wanneer

zij duurzame mobiliteit willen stimuleren en maatregelen willen nemen. Uit de federale enquête woon-

werkverkeer blijkt dat zowel werknemers als werkgevers vinden dat structurele mobiliteitsproblemen het

welzijn aantasten. 12 procent van de werkgevers geeft dan weer aan dat een slechte bereikbaarheid er mee

voor zorgt dat ze maar moeilijk nieuw personeel kunnen aantrekken, terwijl ze om diezelfde reden geregeld

mensen zien vertrekken.408 Duurzame mobiliteit bepaalt dus voor een groot stuk hoe aantrekkelijk onze

bedrijven in de praktijk zijn.

Opvallend is dat de ernst en hoeveelheid van de problemen in verband met mobiliteit die werkgevers

ondervinden, verschilt naargelang de locatie van de werkplaats. Algemeen gesproken zijn steden en

stedelijke zones minder toegankelijk met de wagen.

Een duidelijk voorbeeld daarvan is Brussel, waarbij één op de drie werknemers omtrent de bereikbaarheid

met de wagen van de onderneming of overheidsinstelling problemen ondervindt, ten voordele van de

405 Het gaat om personeelsleden met een reizende functie. 406 Wanneer in de onderneming of overheidsinstelling wordt gewerkt met ploegen, dan is de kans reeds klein dat werknemers binnen dezelfde ploeg hetzelfde woon-werktraject moeten afleggen. 407 Werknemers in de bouwsector en in het onderwijs genieten dikwijls vaste uren. Daarentegen komen bij de Europese commissie, gewestelijke en federale besturen, in de telecommunicatiesector of bij banken en verzekeringsmaatschappijen meer glijdende uren en flexibiliteit van de werknemer voor. Ploegendienst komt het meeste voor in de industrie, terwijl onregelmatige uren eerder in gezondheidzorg, maatschappelijke dienstverlening, horeca of in de transportsector terug te vinden zijn. 408 P. VERBEEST, “Hoe een slechte bereikbaarheid werkgevers steeds vaker in de problemen brengt”, Vacature, april 2019, www.vacature.com (consultatie 22 april 2019).

Page 74: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

63

alternatieve wijzen van vervoer. In Vlaanderen en Wallonië daarentegen ondervindt 40 procent van de

werknemers problemen met bereikbaarheid van de werkplaats via het openbaar vervoer. Zowel in Wallonië

als Brussel ervaren de werknemers dan weer problemen met bereikbaarheid van de werkplaats met de fiets.

Hieronder worden de problemen van werkgevers gekoppeld aan de specifieke vervoermethode besproken.

§ 1. Problemen verbonden aan het wagengebruik

Drie grote problemen komen naar boven in verband met wagengebruik voor woon-werkverplaatsingen. Ten

eerste is er het fileprobleem. Zo staat België op de tweede hoogste plaats van de 28 EU landen met

betrekking tot tijd gespendeerd in de file.409 In België werkt één op de twee werknemers bij een werkgever

waarvoor de files een probleem zijn. In Brussel geldt dit zelfs voor meer dan 90 % van de werknemers. Ten

tweede is ook het tekort aan parkeerplaatsen problematisch. Tot slot wordt de wegenkwaliteit veel beter

geacht in Vlaanderen dan in Wallonië en Brussel. De problemen verbonden aan het wagengebruik zouden

echter een positieve invloed kunnen hebben op de vergroening, aangezien de werknemers dan misschien

sneller overtuigd worden om een andere vervoermethode te gebruiken voor de woon-werkverplaatsingen.

§ 2. Problemen verbonden aan het fietsgebruik

Zoals reeds eerder aangetoond wordt het fietsen in Wallonië en Brussel veel vaker als problematisch

beschouwd dan in Vlaanderen. Redenen hiervoor is de te grote woon-werkafstand, maar ook het

onvoldoende nemen van maatregelen door de werkgever zelf. Zo voorzien werkgevers bijvoorbeeld te weinig

in beveiligde fietsenstallingen. In Wallonië stelt zich het bijkomende probleem van grotere afstanden en

minder vlakke wegen, waardoor fietsen naar het werk minder aangenaam kan zijn.

§ 3. Problemen verbonden aan het openbaar vervoer

Bij openbaar vervoer kunnen een aantal problemen worden aangekaart. Vooreerst zijn de

vertragingsproblemen een heikel punt voor veel werknemers. Samenhangend is er de onbetrouwbaarheid

van het openbaar vervoer, werknemers kunnen er niet op rekenen tijdig op het werk te zijn en moeten

vertragingen reeds incalculeren in hun woon-werkverplaatsing wanneer zij het openbaar vervoer als

belangrijkste vervoermethode gebruiken. Hierbij komt een te lange reistijd, waarbij de werknemer

disproportioneel veel tijd verliest in vergelijking met het gebruiken van een andere vervoermethode zoals de

wagen. Verder is ook een onaangepaste dienstregeling een probleem voor veel werknemers, waardoor zij

niet steeds op voorhand hun woon-werkverplaatsingen efficiënt kunnen plannen. Ook belangrijk is het te

minieme aanbod bij bepaalde haltes, wat de toegankelijkheid van het openbaar vervoer beperkt.

Daarenboven zorgt het niet of te weinig op elkaar afgestemd zijn van de verschillende openbaar

vervoerswijzen (zoals trein, bus, tram en metro) voor veel frustraties. Kiezen voor het openbaar vervoer als

vervoermethode is dikwijls een onvoorspelbare keuze vermits er regelmatig wordt gestaakt en gebrekkige

communicatie veel voorkomt. Voorts zijn er vaak te weinig plaatsen, is het openbaar vervoer niet comfortabel

genoeg en kan er een onveiligheidsgevoel heersen. Tot slot is ook de te grote afstand tussen de werkplaats

en het station of de halte een reden waarom werknemers niet voor openbaar vervoer als vervoermethode

voor woon-werkverplaatsingen kiezen.

409 DELOITTE, “Future of Mobility, A New Deal for Mobility in Belgium”, 2 mei 2019, www2.deloitte.com.

Page 75: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

64

Afdeling 9. Hulpmiddelen tot verbetering van duurzaamheid

§ 1. Verslag op maat

Elke werkgever die deelneemt aan de federale enquête beschikt over een verslag op maat voor elk van de

vestigingseenheden. In dit verslag worden alle cijfers sinds 2005 specifiek voor elk van de

vestigingseenheden weergegeven, waarbij telkens voorbeelden van maatregelen worden aangereikt om de

mobiliteitssituatie te verbeteren.410

§ 2. Gids voor Goede Praktijken

Verder kan ook de Gids voor Goede Praktijken van de FOD Mobiliteit en Vervoer een inspiratiebron zijn voor

werkgevers die zich willen inzetten voor een duurzamere mobiliteit.411 De Gids geeft een overzicht van de

mogelijkheden en maatregelen die nationale en internationale bedrijven toepassen om de woon-

werkverplaatsingen duurzamer te maken.412

De Gids richt zich hoofdzakelijk tot ondernemingen en overheidsinstellingen met meer dan 30 werknemers.

De goede praktijken die in de Gids worden voorgesteld zijn bedoeld om te verwezenlijken op korte termijn

(binnen twee à drie jaar), waarbij rekening wordt gehouden met de uitvoerbaarheid van de praktijken evenals

de kosten voor de onderneming of overheidsinstelling. De Gids geeft systematisch per vervoermethode uitleg

en concrete voorbeelden van praktijken die zowel in het binnen-als buitenland worden toegepast.

Een maatregel die steeds terugkomt bij elk van de vervoermethoden is het voeren van

sensibiliseringscampagnes door de werkgever, om zo het gebruik van duurzamere vervoermethoden te

stimuleren op maat van de onderneming zelf.

§ 3. De mobiliteitscoördinator

De mobiliteitscoördinator is de centrale persoon bij het installeren van een mobiliteitsbeleid in een

onderneming of overheidsinstelling. Hij is het aanspreekpunt bij het initiëren en opvolgen van de maatregelen

naar duurzamere mobiliteit. Tevens is hij de tussenpersoon bij communicatie tussen de werkgever en de

werknemers. De mobiliteitscoördinator bepaalt de doelstellingen en middelen om de mobiliteitsmaatregelen

te organiseren en begeleiden en coördineert de informatieverspreiding en de uitvoering van de maatregelen.

Tot slot heeft hij als taak om het mobiliteitsbeleid te evalueren en de nodige aanpassingen door te voeren.413

410 X., “Mobiliteit en openbare werken”, www.vlaanderen.be/mobiliteit-en-openbare-werken (consultatie 5 mei 2019). 411 FOD Mobiliteit en Vervoer, “Gids voor Goede Praktijken voor een duurzame woon-werkmobiliteit”, februari 2014, mobilit.belgium.be (consultatie 5 mei 2019). 412 Overzicht gebeurt aan de hand van de resultaten van de Federale Enquête en op basis van goede voorbeelden in zowel het binnen- al buitenland. 413 X., “Mobiliteitsbegeleiders”, www.mobielvlaanderen.be (consultatie 5 mei 2019).

Page 76: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

65

HOOFDSTUK 8. MAATREGELEN VAN DE OVERHEDEN

Afdeling 1. Vlaamse overheidsinitiatieven

§ 1. Mobiliteitspunt

Elke Vlaamse provincie beschikt over een eigen Mobiliteitspunt. Deze Provinciale Mobiliteitspunten zijn info-

en adviespunten voor bedrijven die meer willen weten over duurzaam vervoer, woon-werkverkeer en

alternatieven voor de auto op grotere schaal in hun provincie. De Mobiliteitspunten staan ter beschikking van

bedrijven, bedrijvenzones en instellingen die te maken hebben met problemen van woon-werkverkeer of die

het woon-werkverkeer van of naar hun bedrijfslocatie op een duurzamere manier willen organiseren. Zo

initiëren en faciliteren de Provinciale Mobiliteitspunten de potentiële projecten die bedrijven willen

organiseren met oog op duurzamere mobiliteit. Verder spelen ze een begeleidende rol bij de coördinatie, de

uitwerking, de uitvoering en de opvolging van de projecten.414 Elke werkgever kan bij het Mobiliteitspunt

terecht voor gratis advies en begeleiding op maat. De bedoeling van dit initiatief is om het wagengebruik in

het woon-werkverkeer te verminderen, waarbij de Mobiliteitspunten vertrekken vanuit het STOP-principe:

werknemers en werkgevers overtuigen om zoveel mogelijk Stappen, Trappen en Openbaar vervoer te

stimuleren en de Personenwagen zoveel mogelijk langs de kant te laten staan.415

§ 2. Mobiscan

De Mobiscan is een instrument ontwikkeld door de provinciale Mobiliteitspunten met oog op een beter

mobiliteitsmanagement. Aan de hand van een gedetailleerde analyse van zowel het verplaatsingsprofiel van

de werknemers als het bereikbaarheidsprofiel van het bedrijf, worden een aantal concrete actiemaatregelen

voorgesteld. Concreet wil dit zeggen dat een bedrijf of bedrijvenzone een gedetailleerde

mobiliteitsdoorlichting ondergaat.416 De Mobiscan analyseert de bereikbaarheid van het bedrijf of de

bedrijvenzone en brengt de mobiliteitsstromen van de personeelsleden in kaart. Met deze gegevens wordt

een lijst opgesteld met mogelijke maatregelen die het bedrijf of bedrijvenzone kan nemen om de mobiliteit

van de werknemers beter te organiseren.

De gebruikte techniek is vergelijkbaar met een SWOT-analyse (Strengths, Weaknesses, Opportunities &

Threats). Bedrijven kunnen kennis maken met bedrijfsvervoerplanning zonder dat dit voor hen een

tijdrovende en administratieve last vormt.417

De Mobiscan bestaat uit twee onderdelen. Enerzijds is er het mobiliteitsprofiel, waar een beeld wordt

geschetst van de omvang en de aard van het door de werknemers gegenereerd verkeer. Het gaat om de

vraagzijde van de vervoersmarkt. De gegevens worden aangeleverd door het bedrijf zelf, op basis van een

vooraf opgestelde vragenlijst. Dikwijls vindt er een gesprek plaats tussen het bedrijf en het Provinciaal

Mobiliteitspunt. Bovendien verschaft het bedrijf een lijst met de herkomstgegevens, de keuze van

vervoermethoden voor woon-werkverplaatsingen én de toegepaste werkregimes per werknemer.

414 Vlaanderen, “Provinciale Mobiliteitspunten”, https://www.vlaanderen.be/organisaties/provinciale-mobiliteitspunten (consultatie 5 mei 2019). 415 P. VERBEEST, “Hoe een slechte bereikbaarheid werkgevers steeds vaker in de problemen brengt”, Vacature, april 2019, www.vacature.com (consultatie 22 april 2019). 416 X., “Mobiscan”, http://www.btmvlaanderen.be/themas/mobiliteit-en-vervoer/mobiscan (consultatie 5 mei 2019). 417 X., “Mobiscan”, http://www.btmvlaanderen.be/themas/mobiliteit-en-vervoer/mobiscan (consultatie 5 mei 2019).

Page 77: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

66

Anderzijds is er het bereikbaarheidsprofiel, waar een beeld wordt geschetst van de bestaande interne én

externe faciliteiten om het bedrijf of de bedrijvenzone te bereiken, volgens het STOP-principe: Stappen,

Trappen, Openbaar Vervoer en Personenwagen. Het gaat om de aanbodzijde van de vervoersmarkt. Het

bereikbaarheidsprofiel bestaat uit een kwalitatieve analyse van deze faciliteiten en duidt daarenboven de

knelpunten aan.418

Het mobiliteitsprofiel en het bereikbaarheidsprofiel worden aan elkaar afgewogen, waarna een lijst met

mogelijke duurzame mobiliteitsmaatregelen wordt opgesteld. Dit zijn dan de maatregelen die de werkgever

kan nemen teneinde de werknemers aan te moedigen duurzame vervoermethoden te gebruiken voor het

woon-werkverkeer. Indien de werkgever dit wenst, kan per mobiliteitsmaatregel ook het potentieel van de

maatregel berekend worden.

Belangrijk is dat de Mobiscan een onderzoeksinstrument is en dus géén doel op zich. Na de onderzoeksfase

is het immers aan het bedrijf zelf om tot uitvoering van de maatregelen over te gaan, waarbij zij beroep

kunnen doen op door het Provinciaal Mobiliteitspunt verleende bijsturing en evaluaties. De Mobiscan wordt

gratis opgemaakt op voorwaarde dat het bedrijf effectief minstens één van de voorgestelde

mobiliteitsmaatregelen uitvoert.419

§ 3. Pendelfonds van de Vlaamse overheid

Het Pendelfonds is door de Vlaamse overheid opgericht met als doel projecten voor een duurzamer woon-

werkverkeer te bevorderen.420 In de nabije toekomst moet het aandeel van het alleengebruik van de wagen

voor woon-werkverplaatsingen dalen en het aandeel van de fiets en het openbaar vervoer stijgen.421 Het

Pendelfonds organiseert op geregelde tijdstippen nieuwe projectoproepen. Bedrijven of groepen van

bedrijven kunnen een projectaanvraag indienen samen met andere private organisaties of groepen van

private organisaties, of samen met lokale of provinciale overheden.422 De indieners van een projectaanvraag

moeten samen minimaal 10 werknemers vertegenwoordigen.423 Het Pendelfonds verstrekt subsidies aan

projecten die een verschuiving van niet-duurzame vervoermethoden (zoals de wagen) naar duurzamere

vervoermethoden (zoals de fiets en openbaar vervoer) voor het woon-werkverkeer beogen. Het Pendelfonds

focust hierbij op het stimuleren van het gebruik van de fiets, zoals blijkt uit de maatregelen die voor een

subsidie van het Pendelfonds in aanmerking komen.424 Enkel bedrijven die infrastructurele ingrepen om

functionele fietsverplaatsingen te faciliteren invoeren, de aankoop en leasing van bedrijfsfietsen mogelijk

418 X., “Bedrijfsmobiliteit”, www.oost-vlaanderen.be. 419 De Lijn Oost-Vlaanderen, Bekaert Aalter en Barry Callebaut zijn enkele voorbeelden van bedrijven die een Mobiscan hebben laten opmaken. 420 Het Pendelfonds is opgericht door het Decreet van 30 juni 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2006 (artikel 51 tot en met 62), BS 13 december 2006, 69 308. het Ministerieel Besluit houdende vaststelling van de projectmaatregelen die in aanmerking komen voor subsidies in het kader van de 12de oproep in uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2016 betreffende het Pendelfonds, het Besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2016, BS 26 oktober 2016, 71837 en het Ministerieel Besluit houdende vaststelling van de praktische modaliteiten in uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2016 betreffende het Pendelfonds. 421 P. VERBEEST, “Hoe een slechte bereikbaarheid werkgevers steeds vaker in de problemen brengt”, Vacature, april 2019, www.vacature.com (consultatie 22 april 2019). 422 Is er een lokale of provinciale overheid bij de projectaanvraag betrokken, dan moet 50 procent + 1 euro van de door het Pendelfonds toegekende subsidies naar de bedrijven of andere private organisaties gaan. 423 X., “Subsidies voor duurzaam woon-werkverkeer via het Pendelfonds”, productencatalogus.vlaanderen.be (consultatie 4 mei 2019). 424 Andere maatregelen komen niet in aanmerking voor subsidie door het Pendelfonds, de lijst met maatregelen is terug te vinden op www.pendelfonds.be.

Page 78: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

67

maken en fietsvergoedingen toekennen zullen immers aanspraak kunnen maken op een subsidie van het

Pendelfonds.425 De bedragen van de te verkrijgen subsidies zijn wel beperkt.426

Het indienen van een projectaanvraag en de daaropvolgende al dan niet toekenning van subsidies bestaat

uit een aantal stappen. 427

Als eerste stap moet het bedrijf en de daarmee samenhangende organisaties of overheden online

een dossiernummer aanvragen. Binnen 2 weken na de aanvraag van het dossiernummer verschaft het

Provinciaal Mobiliteitspunt een e-mail waarin alle gegevens staan die nodig zijn om het potentieel van het

project te berekenen. Vervolgens vult het bedrijf een voorlopige versie van het indieningsformulier in, maar

dient nog niet in. Indienen is namelijk slechts mogelijk nadat het Provinciaal Mobiliteitspunt elektronisch

advies heeft verleend over het voorlopige indieningsformulier. Pas na het verkrijgen van het advies kan het

bedrijf de projectaanvraag definitief indienen tot een vastgelegde datum. Tot slot beslist de Vlaamse minister

van mobiliteit over de ingediende aanvragen na advies van een Begeleidingscommissie.428

Afdeling 2. Brusselse overheidsinitiatieven

§ 1. Bedrijfsvervoerplan en bijkomende verplichte maatregelen

Elk bedrijf, gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat meer dan 100 werknemers tewerkstelt, is

wettelijk verplicht om de drie jaar een bedrijfsvervoerplan op te stellen. Het verplicht opstellen van een

bedrijfsvervoerplan heeft een tweeledig doel.429 Enerzijds is het de bedoeling om de milieu-impact van het

verkeer dat het bedrijf genereert te verminderen, met oog op verbetering van de luchtkwaliteit (aldus

vergroening). Anderzijds heeft het bedrijfsvervoerplan tot doel het verkeer en de files op de wegen in het

Brussels Gewest te verminderen, aldus het verbeteren van de mobiliteit. Het bedrijf zal dus maatregelen

moeten nemen om een verschuiving mee te brengen van niet duurzame vervoermethoden (zoals de auto)

naar duurzame vervoermethoden (zoals de fiets en openbaar vervoer).430

Een bedrijfsvervoerplan bestaat steeds uit twee delen.

Het eerste luik van het bedrijfsvervoerplan betreft het opmaken van een diagnose over de huidige

mobiliteitssituatie. Deze mobiliteitsdiagnose beschrijft en analyseert de verplaatsingen van de werknemers,

evenals de bereikbaarheid van het bedrijf. De sterke en de zwakke punten van de mobiliteitssituatie worden

geïdentificeerd, waarbij eveneens de mogelijkheden tot verbetering en de hinderpalen daartoe worden

aangegeven.431

Het tweede luik van het bedrijfsvervoerplan bestaat uit een concreet actieplan om de huidige

mobiliteitssituatie te verbeteren. Het actieplan zelf is drieledig. Vooreerst is er een weergave van de

425 Infrastructurele ingrepen die functionele fietsverplaatsingen faciliteren zijn bijvoorbeeld het voorzien van oplaadpunten voor elektrische fietsen, het plaatsen van (on)overdekte fietsenstallingen en het verbeteren van de weginfrastructuur gericht op fietsgebruik (zoals doorsteekplaatsen enkel voor fietsers). 426 De subsidies bedragen maximaal de helft van de kosten die aan de projectuitvoering verbonden zijn met een maximum van 200.000 euro. Maximale bedragen van de subsidies per maatregel terug te vinden op www.pendelfonds.be. 427 Subsidies voor duurzaam woon-werkverkeer via het Pendelfonds, productencatalogus.vlaanderen.be (consultatie 4 mei 2019). 428 X., “Procedure”, www.pendelfonds.be (consultatie 5 mei 2019). 429 Ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing, BS 21 mei 2013, 28357. 430 X., “Bedrijfsvervoerplannen”, www.leefmilieu.brussels/themas/mobiliteit/vervoerplannen/bedrijfsvervoerplannen (consultatie 4 mei 2019). 431 Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2017 betreffende de bedrijfsvervoerplannen, BS 9 juni 2017, 63454.

Page 79: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

68

doelstellingen van het bedrijf, aan de hand waarvan de overstap van niet duurzame vervoermethoden naar

duurzame vervoermethoden wordt verwezenlijkt. Het opstellen van de doelstellingen gebeurt voor alle types

van verplaatsingen, dus zowel de woon-werkverplaatsingen als de gewone dienstverplaatsingen.

Vervolgens moet het bedrijf een aantal maatregelen verplicht invoeren, zoals het aanwijzen van een

contactpersoon (bij voorkeur de mobiliteitscoördinator), werknemers sensibiliseren ter bevordering van

alternatieven voor het gebruik van de wagen en een overdekte en beveiligde fietsenstalling installeren (die

een minimaal opgelegd aantal plaatsen bevat).432

Als laatste stap in het actieplan moet het bedrijf aanvullende maatregelen treffen, om zo de vooropgestelde

doelstellingen te behalen. Aanvullende maatregelen kunnen bestaan uit het aanmoedigen van telewerk, het

promoten van carpoolen, de toegankelijkheid voor voetgangers verbeteren en het informeren van

werknemers over duurzame mobiliteit. Een andere belangrijke maatregel is de verplichting voor werkgevers

die bedrijfswagens ter beschikking stellen aan meer dan 10 werknemers van dezelfde werkplaats in Brussel

om alternatieven voor deze bedrijfswagen voor te stellen. Werkgevers moeten hun werknemers op de hoogte

brengen van de volgende keuze: een eerste optie is de mogelijkheid voor werknemers om de klassieke

bedrijfswagen te behouden. Een andere optie is de vervanging van de bedrijfswagen door een

mobiliteitspakket dat vervoermethoden bevat, aangepast aan de behoeften van de werknemer (bijvoorbeeld

gratis abonnement op het openbaar vervoer). Als laatste mogelijkheid kan de werknemer ook kiezen voor de

combinatie van de bedrijfswagen met duurzamere vervoermethoden zoals een fiets of een abonnement op

het openbaar vervoer.433

§ 2. Lage emissiezone

Een andere factor die bijdraagt aan de vergroening van het woon-werkverkeer is de invoering van de lage -

emissiezones. Een lage-emissiezone is een afgebakend gebied waarin bepaalde voertuigen niet of slechts

onder bepaalde voorwaarden binnen mogen omdat ze te veel schadelijke stoffen uitstoten.434 Rijdt een

persoon toch een lage-emissiezone binnen met een niet-toegelaten voertuig, dan krijgt deze een boete.

Lage-emissiezones hebben tot doel om de luchtkwaliteit te verbeteren. 435

Een lage-emissiezone is steeds afgebakend met speciale verkeersborden en is 7 dagen op 7 en 24 uur per

dag van toepassing. Sinds 1 januari 2018 is het Brussel Hoofdstedelijk Gewest een lage-emissiezone.436

De lage-emissiezone is van toepassing op auto’s, bestelwagens met een gewicht minder dan of gelijk aan

drie en halve ton, bussen en autocars.437 Of deze al dan niet toegelaten worden binnen het afgebakende

432 Besluit van 15 mei 2014 betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen, BS 22 juli 2014, 54 928. 433 X., “Bedrijfsvervoerplannen”, www.leefmilieu.brussels/themas/mobiliteit/vervoerplannen/bedrijfsvervoerplannen (consultatie 4 mei 2019). 434 Artikel 3.1.1 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing. 435 X., “Bedrijfsvervoerplannen”, www.leefmilieu.brussels/themas/mobiliteit/de-lage-emissie-zone-lez-low-emission-zone (consultatie 4 mei 2019). 436 Niet enkel het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een lage-emissiezone, ook een aantal steden in Vlaanderen hebben dit reeds ingevoerd of gaan dit in de nabije toekomst invoeren. Antwerpen is al sinds 2017 een lage-emissiezone en ook Gent, Mechelen en Willebroek zullen lage-emissiezones worden (respectievelijk vanaf 2020 en 2021). 437 Vlaanderen, “Lage-emissiezones”, www.vlaanderen.be/lage-emissiezones-lez (consultatie 5 mei 2019).

Page 80: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

69

gebied is afhankelijk van zowel de brandstof als de Euronorm.438 Het is logisch dat er striktere criteria gelden

voor dieselvoertuigen, aangezien die het meest vervuilend zijn.439

De invoering van de lage-emissiezones zal een invloed hebben op de woon-werkverplaatsingen. Als de

werkplaats van de werknemer gevestigd is in een lage-emissiezone, dan zal de werknemer niet meer met

een vervuilende auto naar het werk mogen rijden. In plaats van een nieuw voertuig te kopen kan de

werknemer gestimuleerd worden om zich te verplaatsen met het openbaar vervoer, of te carpoolen met een

voertuig dat wel nog is toegelaten.

438 De euronorm is een Europese milieustandaard voor voertuigen. Hoe hoger de euronorm van uw voertuig, hoe milieuvriendelijker uw wagen is. Vlaanderen, Departement Omgeving, “Welke toegangsregels gelden er in een lage-emissiezone?”, www.lne.be/welke-toegangsregels-gelden-er-in-een-lage-emissiezone (consultatie 5 mei 2019). 439 X., “Verwachte effecten van de lage-emissiezone op het wagenpark en de luchtkwaliteit in het Brussels Gewest”, www.lez.brussels, (consultatie 5 mei 2019).

Page 81: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

70

HOOFDSTUK 9. BESLUIT

Uit de voorgaande hoofdstukken kunnen een aantal belangrijke zaken worden geconcludeerd.

Vooreerst wordt duidelijk dat vergroening moet worden gekoppeld aan het begrip duurzaamheid, en dat

vergroening in het kader van woon-werkverkeer betrekking heeft op het ontwikkelen van milieuvriendelijkere

methodes van mobiliteit.440 Het woon-werkverkeer wordt daarbij gedefinieerd als de afstand van de

woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling en omgekeerd.441 Deze woon-werkverplaatsingen

gebeuren aan de hand van een bepaalde vervoermethode.

Wat meteen opvalt bij de bespreking van de fiscale maatregelen, is het uitgebreid regime dat van toepassing

is op bedrijfswagens. Het gebruik van bedrijfswagens en wagens in het algemeen zou immers gedemotiveerd

moeten worden met het oog op vergroening.

Wel positief is de evolutie van de maatregelen omtrent het fietsgebruik. De woon-werkverplaatsingen met de

fiets worden meer en meer gestimuleerd door de werkgever. Zowel de vrijstelling als de hogere

aftrekmogelijkheid maken van de fiets een aantrekkelijke optie als vervoermethode. Ook de uitbreiding van

de kwalificatie van fiets naar de rijwielen en speed pedelecs, waardoor deze onder de maatregelen voor de

fiets vallen, kan bijdragen tot de vergroening van het woon-werkverkeer. De werknemer zal immers

misschien sneller geneigd zijn met een speed pedelec naar het werk te gaan, wanneer hij aanspraak kan

maken op de vrijstelling die voor de fiets geldt.

Daarnaast staat vast dat desondanks de vrijstelling van belasting het door de werkgever georganiseerd

gemeenschappelijk vervoer geen populaire maatregel is.442 Dat is jammer, want wanneer meer werknemers

gebruik zouden maken van het door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, zou er minder

nood zijn aan bedrijfswagens en zou het totale aantal wagens op de baan dus ook dalen wat dan weer zou

bijdragen aan het oplossen van het fileprobleem. Het gebruik van het door de werkgever georganiseerd

gemeenschappelijk vervoer kan op verschillende wijzen worden aangemoedigd, onder andere door

sensibiliseringscampagnes, de uitwerking van een interne databank voor carpoolen binnen de onderneming

en het voorzien van gereserveerde parkeerplaatsen voor carpoolers aan de onderneming.

Voorts blijkt uit de federale enquête dat het gebruik van de wagen als belangrijkste vervoermethode in België

slechts lichtjes is gedaald sinds 2005. Dit toont aan dat de invoering van diverse maatregelen tot nu toe

slechts een beperkte invloed heeft gehad op het gebruik van de wagen voor woon-werkverplaatsingen.

Een ander punt van kritiek is dat bij de toekenning van zowel de mobiliteitsvergoeding als bij het

mobiliteitsbudget, het verkrijgen van een bedrijfswagen nog steeds tot de mogelijkheid behoort. In het licht

van het stimuleren van vergroening, zou dit geen optie meer mogen zijn.

Nog uit de federale enquête blijkt dat er een aantal problemen zijn die het toepassen van maatregelen om

duurzame mobiliteit te stimuleren tegenwerken. Indien deze problemen zouden worden opgelost, zou dit een

gunstige invloed kunnen meebrengen op de vergroening. Zoals reeds eerder vermeld, zijn de problemen

omtrent het wagengebruik (bijvoorbeeld de files, staat van het wegdek, parking,..) eerder van veelbelovende

440 Supra Hoofdstuk 1. Definiëring begrippen, Afdeling 1. Vergroening, pagina 1. 441 Supra Hoofdstuk 1. Definiëring begrippen, Afdeling 2. Woon-werkverkeer, pagina 1. 442 Supra Hoofdstuk 3. Artikel 38, §1, lid 1 WIB, Afdeling 1. Openbaar vervoer, pagina 16.

Page 82: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

71

aard in het kader van vergroening. Werknemers zouden immers bij veelvoudige confrontatie met deze

problemen sneller kunnen worden overtuigd om gebruik te maken van een andere vervoermethode.

Naar mijn mening kan vergroening van het woon-werkverkeer worden aangemoedigd door het doorlopen

van een aantal stappen.

De eerste stap betreft het aantrekkelijker maken van de alternatieven van de wagen. Dit kan mede door de

kostenvergoedingen verleend door de werkgever en bijhorende vrijstellingen te stimuleren, maar zeker ook

door het voorzien van beveiligde fietsenstallingen, kleedkamers en douches in het bedrijf. Ook veilige, goed

aangelegde fietspaden zijn belangrijk om mensen te stimuleren meer gebruik te maken van de fiets voor het

woon-werkverkeer.

Een tweede, moeilijker te verwezenlijken stap betreft een mentaliteitsverandering. Aan de hand van de fiscale

en andere maatregelen moet de focus worden verlegd van het bezitten van een wagen naar het meer

verantwoord gebruik van de wagen, waarbij niet iedereen noodzakelijk over een eigen wagen moet

beschikken. Daarnaast gebruiken steeds meer mensen de fiets reeds op recreatief gebied in het kader van

een gezonde en klimaatbewuste levensstijl. Deze vervoermethode ook gebruiken voor het woon-werkverkeer

moet aangemoedigd worden.

De meest milieubewust oplossing die dadelijk tot meer vergroening van het woon-werkverkeer leidt is

natuurlijk gewoon thuisblijven. Als derde stap zou het mogelijk moeten zijn voor werknemers om

verschillende soorten jobs thuis uit te voeren, door middel van telewerk. Het is aan de werkgever om telewerk

mogelijk te maken.

Een vierde en laatste stap is van toepassing in gevallen waarin het gebruik van de wagen toch noodzakelijk

is. Indien men redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan een wagen te gebruiken, zou men moeten streven

naar meer gebruik van elektrische wagens. Mensen worden echter afgeschrikt voor het gebruik van een

elektrische wagen wegens de hoge kostprijs van de wagen zelf en de elektriciteitskosten voor het opladen

van de wagen. De overheid kan hierin tussenkomen door het aanbieden van subsidies. Ook het te lage

kilometerbereik van elektrische wagens schrikt mensen af. Het meer beschikbaar stellen van snelle

oplaadpunten of het stimuleren van privé-initiatief om openbare oplaadpunten te installeren kan een

werkpunt zijn voor de overheid. Naast de overheid moeten ook de werkgevers de mogelijkheid bieden om

alternatieve vervoermethoden aan te wenden voor de woon-werkverplaatsingen. Zo kunnen de werkgevers

overdekte fietsenstallingen, douches en kleedruimtes aanbieden, maar ook oplaadpunten voor elektrische

wagens voorzien op het bedrijfsterrein is een manier om ecologisch meer verantwoord wagengebruik aan te

moedigen. Kortom, het wagenpark van ondernemingen zou geleidelijk aan moeten omschakelen naar

elektrische wagens. De overheid zou dit kunnen stimuleren door subsidies of hogere belastingen te heffen

indien de werknemers vervuilende wagens blijven aanbieden.

Vergroening van woon-werkverkeer zal dus enkel kunnen worden verwezenlijkt indien verschillende actoren

meewerken. De overheid moet voorzien in het wettelijk en reglementair kader om duurzamere alternatieven

voor de wagen mogelijk te maken en kan daarbij duidelijk maken dat deze duurzamere alternatieven een

voorkeursbehandeling krijgen. Zo kan de overheid bijvoorbeeld de toegankelijkheid en betrouwbaarheid van

het openbaar vervoer verbeteren, de fietsinfrastructuur veiliger maken, enzovoort.443

443 DELOITTE, “Future of Mobility, A New Deal for Mobility in Belgium”, 2 mei 2019, www2.deloitte.com.

Page 83: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

72

Naast de overheid moeten ook de werkgevers, zowel vennootschappen als particulieren, de mogelijkheid

bieden voor werknemers om alternatieve vervoermethoden aan te wenden voor de woon-

werkverplaatsingen. Zij kunnen door kleine ingrepen de werknemer bewust maken van duurzame

alternatieven van vervoer aan de hand van sensibilisering op de werkplaats.

Tot slot heeft de werknemer een belangrijke taak tot bijdrage van vergroening. In plaats van steeds te kiezen

voor de wagen, kan de werknemer bewust stilstaan bij de vervoermethode die hij gebruikt en kiezen voor

een duurzamer alternatief.

Page 84: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

73

Bibliografie

Wetgeving

Wetboek

Wetboek van 10 april 1992 van de inkomstenbelastingen, BS 30 juli 1992.

Wetten

Wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de NMBS,

ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, BS 31 juli 1962.

Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, BS 2

juli 1981.

Programmawet 8 april 2003, BS 17 april 2003.

Programmawet 22 december 2008, BS 29 december 2008.

Wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, BS 19 mei 2009.

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011.

Programmawet van 29 maart 2012, BS 06 april 2012.

Wet van 21 december 2013 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen, BS 31 december 2013.

Programmawet van 25 december 2016, BS 29 december 2016.

Wet van 22 oktober 2017 houdende diverse fiscale bepalingen I, BS 10 november 2017.

Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018.

Wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019.

Wet van 17 maart 2019 tot wijziging van sommige bepalingen van de mobiliteitsvergoeding, BS 29 maart

2019.

Koninklijke besluiten

KB van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, BS december 1978.

KB van 20 juli 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene

regeling inzake reiskosten, BS 15 augustus 2000.

KB van 19 juli 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 houdende de uitvoering van

hoofdstuk XI van de programmawet van 8 april 2003 betreffende de verzameling van gegevens over de

woon-werkverplaatsingen van werknemers, BS 28 juli 2011.

Page 85: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

74

Koninklijk besluit van 11 februari 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot

vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door

de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor

werklieden en bedienden, BS 27 februari 2013.

KB van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het

federaal openbaar ambt, BS 19 juli 2017.

KB van 7 februari 2018 tot wijziging van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969

tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944

betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 27 februari 2018.

KB van 16 december 2018 tot bepaling van de nadere regels volgens dewelke inlichtingen noodzakelijk

met het oog op de aanvraag van een mobiliteitsvergoeding door de werknemer aan zijn nieuwe

werkgever worden bezorgd, BS 27 december 2018.

KB van 19 december 2018 tot wijziging van het KB/WIB 92, BS 27 december 2018.

KB van 21 maart 2019 tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van

een mobiliteitsbudget, BS 29 maart 2019.

Andere besluiten

Brusselse Hoofdstedelijke Regering

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 mei 2014 betreffende het voorbeeldgedrag van

de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering

van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen, BS 22 juli 2014.

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2017 betreffende de bedrijfsvervoerplannen,

BS 09 juni 2017.

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 januari 2019 houdende uitvoering van de

ordonnantie van 29 november 2018 betreffende het delen van vrije vloot vervoersmodi die een

alternatief zijn voor de auto, BS 29 januari 2019.

Vlaamse Regering

Besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2016 betreffende het Pendelfonds, BS 26 oktober

2016.

Decreten

Decreet van het Vlaams Parlement van 30 juni 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de

aanpassing van de begroting 2006, BS 13 december 2006.

Decreet van het Vlaams Parlement van 16 juni 2017 houdende wijziging van de Vlaamse codex fiscaliteit

van 13 december 2013, wat betreft de vergroening van de verkeersfiscaliteit voor lichte vracht en

oldtimers, BS 4 juli 2017.

Page 86: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

75

Ordonnantie

Ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing,

BS 21 mei 2013.

Voorbereidende werken

Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse gemeenschap voor het

jaar 2002, Parl. St. Vl. Parl. 2001 – 2002, nr. 7-H/9.

Wetsontwerp van 15 december 2017 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, Parl. St.

Kamer 2017 – 2018, nr. 2838/001.

Wetsontwerp van 28 september 2017 tot invoering van een fietsvergoeding voor speed pedelecs, Parl.St.

Kamer 2017 – 2018, nr. 2639/003.

Wetsontwerp van 5 oktober 2017 houdende diverse fiscale bepalingen I, Parl. St. Kamer 2017 – 2018, nr.

2639/006.

Wetsontwerp van 3 december 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, Parl.St. Kamer

2018 – 2019, nr. 3381/011.

Wetsontwerp van 3 december 2018 tot wijziging, wat de mobiliteitsvergoeding betreft, van het Wetboek

van de inkomstenbelastingen 1992 en de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een

mobiliteitsvergoeding, Parl. St. Kamer 2018 – 2019, nr. 3382/001.

Wetsontwerp van 21 februari 2019 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de

mobiliteitsvergoeding, Parl.St. Kamer 2018 – 2019, nr. 3382/008.

Parlementaire vragen

Mondeling

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 840, 3 april 1997 (W. VAN POUCKE).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 371, 14 juni 2004 (D. SCHALCK).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 1301, 22 mei 2006 (J. CHABOT).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 1494, 7 december 2006 (T. PIETERS).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 56, 11 januari 2008 (C. DEVLIES).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 13504, 6 november 2012 (V. WOUTERS).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 695, 10 januari 2013 (M. MARGHEM).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 15727, 19 februari 2013 (J. DE POTTER).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 114, 7 maart 2013 (S. SNEYERS).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 18441, 10 juni 2013 (L. VAN BIESEN).

Page 87: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

76

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 19573, 22 oktober 2013 (V. WOUTERS).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 310, 28 april 2015. (S. WILMES).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 393, 9 juni 2015 (O. CHASTEL).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 446, 3 juli 2015 (L. VAN BIESEN).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 23783, 14 maart 2018 (P. DEDECKER).

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 26775, 19 september 2018 (A. LAAOUEJ).

Schriftelijk

Vr. en Antw., Kamer 2012 - 2013, 7 maart 2013, nr. 130, 500 – 502 (Vr. nr. 144 G. GILKINET).

Vr. en Antw., Kamer 2012 - 2013, 10 april 2013, nr. 130, 530 – 536 (Vr. nr. 357 V. WOUTERS).

Vr. en Antw., Kamer 2013 - 2014, 20 maart 2014, nr. 159, 309 – 311 (Vr. nr. 814 L. VAN BIESEN).

Vr. en Antw., Kamer 2014 - 2015, 13 februari 2015, nr. 20, 149 – 150 (Vr. nr. 169 L. VAN BIESEN).

Vr. en Antw., Kamer 2015 - 2016, 16 februari 2015, nr. 72, 178 – 180 (Vr. nr. 807 J. VAN DEN BERGH).

Vr. en Antw., Kamer 2015 - 2016, 18 oktober 2016, nr. 96, 255 – 258 (Vr. nr. 1247 G. GILKINET).

Vr. en Antw., Senaat 2000 – 2001, 8 december 2000, nr. 820 , 1677 – 1678 (Vr. nr. 954 M. DE

SCHAMPHELAERE).

Parlementaire handelingen

Hand. Kamer comm. voor de Financiën en de Begroting 2007 – 08, 13 juni 2007.

Hand. Kamer comm. voor de Financiën en de Begroting 2007 – 08, 29 april 2008.

Hand. Kamer comm. voor de Financiën en de Begroting 2017 – 18, 14 maart 2018.

Omzendbrieven

Omzendbrief nr. 660 tot aanpassing van het bedrag van de kilometervergoeding 2017 van 20 juni 2017, BS

23 juni 2017.

Omzendbrief nr. 666 tot aanpassing van het bedrag van de kilometervergoeding 2018 van 14 juni 2018, BS

27 juni 2018.

Circulaires

Circ. nr. Ci. RH. 241/550.265 (AOIF 20/2002), 18 juli 2002.

Circ. nr. Ci. RH. 241/561.364 (AOIF 8/2004), 5 februari 2004.

Circ. nr. Ci. RH. 241/573.243 (AOIF 46/2007), 6 december 2007.

Page 88: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

77

Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc. nr. 9/2013), 25 februari 2013.

Circ. nr. Ci. RH. 241/565.608 (AOIF 38/2004), 29 september 2004.

Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013.

Circ. nr. Ci. RH. 703.111 (AAFisc 1/2016), 15 januari 2016.

Circ. nr. Ci. RH. 241/550.265 (AOIF 20/2002), 18 juli 2002.

Circ. nr. Ci. RH. 241/550.265 (AOIF 20/2002), 13 december 2002.

Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013.

Circ. nr. Ci. RH. 241/620.842 (AAFisc 9/2013), 25 februari 2013.

Circ. nr. Ci. RH. 242/612.802 (AAFisc 47/2011), 19 oktober 2011.

Circ. nr. Ci. RH. 241630.298 (AAFisc 19-2015), 18 mei 2015.

Commentaren

Com. IB 6bis/7.

Com. IB 31/36.

Com. IB 36/9.

Com. IB 36/142.

Com. IB 36/184.

Com. IB 66bis/1.

Com. IB 66bis/4.

Com. IB 66bis/7.

Com. IB 66bis/10.

Com. IB 66bis/12.

Com. IB 66bis/14.

Com. IB 66bis/15.

Com. IB 66bis/19.

Page 89: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

78

Rechtspraak

Rechtbanken

Rb. Luik 5 september 2011, Fiscoloog 2013, afl. 1334, 11.

Rb. Brussel 18 december 2017, AR 2016/2706/A.

Hoven van Beroep

Antwerpen 9 mei 1983, FJF 1984, 33.

Antwerpen 2 april 2002, Fiscale koerier 2002, 363.

Gent 4 december 2002, FJF 2003, 157.

Gent 25 april 2006, TGR 2007, afl. 5, 365.

Bergen 8 december 2010, FJF 2012, afl. 3, 300.

Grondwettelijk Hof

GwH 13 juni 2013, nr. 83/2013.

Rechtsleer

Boeken

MAUS, M., Personenbelasting: Materiële en formele beginselen, Brugge, Die Keure, 2018, 254 p.

MIERMANS, W., Het mobiliteitshandboek, Mechelen, Kluwer, 1998, aflevering 8, 189 - 192.

REYBROUCK, K., en SOTTIAUX, S., De federale bevoegdheden, Mortsel, Intersentia, 2019, 892 p.

STEVENS, D., Met ruimtelijk inzicht plannen en vergunnen, Brugge, Die Keure, 2017, 144 p.

THEUNIS, J., en VAN EECKHOUTTE, D., De bevoegdheden van de gewesten, Brugge, Die Keure, 2016, 496

p.

VANNIEUWENHUYSE, B., en VERCRUYSSE, G., Bedrijventerreinen, Mortsel, Intersentia, 2016, 264 p.

VAN WOESTEYNE, I., Handboek Personenbelasting 2018-2019, Mortsel, Intersentia, 2018, 852 p.

WELLEMANS, N., Alternatieve verloning 2014, Limal, Anthemis, 2014, 764 p.

X., Vergroening van fiscaliteit: onhaalbare kaart of politieke realiteit?, Brussel, Vlaams overleg duurzame

ontwikkeling, 2001, 161 p.

Page 90: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

79

Tijdschriftartikelen

BACKX, K., DE MOL, J., GILLIS, D., GUATAMA, S., SEMANSJKI, I., VAN DONINCK, N., “Elektrische

Tweewielers Doen Werknemers Minder Autorijden: ELMO@work Onderzoekt Gebruik E-fiets En E-

scooter”, Verkeersspecialist 2015, afl. 213, 18–20.

BACKX, K., DE MOL, J., GILLIS, D., GAUTAMA, S., PACE, G., “E-tweewielers: Volwaardig Alternatief Voor

Woon-werkverkeer”, Verkeersspecialist 2016, afl. 224, 32–36.

BIENSTMAN, M., “Vergroening fiscaliteit: de tijd is rijp”, Samenleving en politiek 2014-2015, afl. 3, 33-37.

BUYSSE, C., “Sanctie inzake ‘solidariteitsbijdrage’: beroepstermijn van 3 maanden”, Fiscoloog 2015 , afl.

1440, 7.

BUYSSE, C., “Woon-werkverkeer met utilitaire bedrijfswagen: geen RSZ bijdrage”, Fiscoloog 2014, afl.

1394, 1.

BUYSSE, C., “Vaste plaats van tewerkstelling ook bij minder dan 40 dagen aanwezigheid?”, Fiscoloog

2016, afl. 1494, 3.

BUYSSE, C., “Strengere CO2-emissietest wagens : RSZ en fiscus staan overgangsperiode toe”, Fiscoloog

2019, afl. 1603, 1.

DE BAERE, R., “Firmawagens: een stand van zaken”, T.F.R. 2005/17, afl. 289, 843-857.

DEFOOR, W., “Nuttige cijfers voor 2018”, NOT 2018, afl. 10, 9-10.

DE GANCK, C., “Actualia - Wetgeving”, RABG 2019, afl. 3, 376.

DE MOL, J., LAUWERS, D., “Van Bedrijfswagens Naar Mobiliteitsoplossingen: Op Weg Naar Een

Veralgemeend Mobiliteitsbudget”, Verkeersspecialist 2015, afl. 214, 34–37.

DEPRE, E., VANASSCHE, D., “De fiscale gevolgen van het zomerakkoord”, Bericht aan het notariaat 2017,

afl.4, 210.

EVRARD, O., “L’allocation de mobilité ou « cash for car »”, BSJ 2018, afl. 618, 12.

EX, M., “Voorafgaande beslissing nr. 2012.095 d.d. 8 mei 2012 — Bezoldigingen van bedrijfsleiders –

Voordeel van alle aard – Persoonlijk gebruik kosteloos ter beschikking gesteld voertuig – Woon-

werkverkeer – Privéverplaatsingen”, TFR 2013, afl. 434, 101-102.

HOPPENBROUWERS, M., “ACTUALIA WETGEVING EN BELEID. Recente ontwikkelingen op het gebied van

milieu- en energierecht (1 april 2017 tot en met 30 juni 2017)”, M.E.R. 2017, afl. 3, 222-231.

LAMMENS, J., “De fiscale vrijstelling van de werkgeverstussenkomst voor woon-werkverkeer met

openbaar vervoer”, SOCWEG 2015, afl. 18, 10-13.

MAES, A., “Grondwettelijk Hof fluit beperking beroep in codextrein terug”, DJK 2019, afl. 387, 2.

MAES, L., “Woon-werkverkeer anders dan met eigen wagen: bijgewerkte commentaar”, Fiscoloog 2017,

afl. 1547, 8.

Page 91: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

80

MARISCAL, B., “Carpooling: fiscale behandeling en sociale zekerheid van de vergoedingen voor

woonwerkverplaatsingen betaald door de werkgever”, SOCWEG 2016, afl. 21, 19-21.

MASSET, E., “De nieuwe fiscale maatregelen van de regering Michel”, Fiscaal weekoverzicht 2017, afl. 31,

2.

MASSET, E., “Cash for car : een nieuw idee dat al meteen ter ziele gaat”, Fiscaal weekoverzicht 2018, afl.

31, 1.

ROSELETH, J., “Het zomerakkoord van 26 juli 2017 – eerste analyse van de ontwerpteksten”, VIP 2017, afl.

4, 42-48.

SCHOONBAERT, S., VEREECKEN, S., “De elektrische fiets in het recht op kruissnelheid?”, T. Pol. 2019, afl. 1,

3.

SUYS, S., VEREECKEN, S., “Is de elektrische fiets altijd een fiets?”, Actua Leges 2016, 13.

VAN CROMBRUGGE, S., “Bewijs Verplaatsingskosten Woon-werkverkeer”, Fiscoloog 2015, afl. 1420, 12.

VAN DYCK, J. “Georganiseerd gemeenschappelijk vervoer: strengere voorwaarden”, Fiscoloog 2012, afl.

1292, 4.

VAN DYCK, J., “[Woon-werkverkeer] Ook vrijgestelde werkgeversbijdrage voor wie 'te voet' naar het werk

gaat”, Fiscoloog 2012, afl. 1309, 1-2.

VAN DYCK, J., “Wandelvergoeding’ voor het woon-werkverkeer : niet of toch vrijgesteld?”, Fiscoloog 2017,

afl. 1515, 5-6.

VAN DYCK, J., “Fiscale voordelen voor gebruik van fietsen nu ook bij speed pedelecs”, Fiscoloog 2017, aflv.

1523, 5.

VAN DYCK, J., “Hervorming vennootschapsbelasting, wat verandert er vandaag?”, Fiscoloog 2018, afl.

1549, 2.

VAN DYCK, J., “Fietsen, PC's, tablets, GSM's, enz. : 'sociaal' volgt 'fiscaal'”, Fiscoloog 2018, afl. 1557, 3.

VAN DYCK, J., “Mobiliteitsbudget maakt zelfs belastingvrij wonen mogelijk”, Fiscoloog 2018, afl. 1597, 4.

VAN DYCK, J., “Mobiliteitsvergoeding en –budget: wel uitsluiting in geval van ‘salary sacrifice’, Fiscoloog

2019, afl. 1598, 1.

VAN DYCK, J., “Mobiliteitsvergoeding en –budget ook mogelijk voor bedrijfsleiders?” Fiscoloog 2019, afl.

1599, 2.

VAN DYCK, J., “Mobiliteitsbudget en aanpassing mobiliteitsvergoeding van start”, Fiscoloog 2019, afl.

1603, 6.

VANHEUSDEN, P., “De bromfiets klasse P”, Actua Leges 2016, 9.

VAN ORSHOVEN, J., “The road to zero. Het emissiehandelssysteem vandaag en tijdens het volgende

decennium”, M.E.R. 2018, afl. 4, 239-255.

Page 92: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

81

VAN ROEYEN, W., “Woon-werkverkeer: een fiscale en sociaalrechtelijke analyse”, Activa 2007, afl. 3, 6-22.

X., “Woon-werkverkeer”, NJW 2012, afl. 266, 501.

X., “Vrijgestelde vergoeding woon-werkverkeer: ook voor traject te voet”, Fisc.Act. 2012, afl. 36, 10-11.

X., “Questions préjudicielles”, JTT 2018, afl. 27, 455.

X., “Kostprijs van een weektreinkaart wordt het referentiepunt”, Fiscoloog 2002, afl. 859, 7.

X., “Fietsvergoeding woon-werkverkeer”, Fiscoloog 2018, afl. 11, 13.

X, “Bedrijfswagens: stijging CO2 percentages, daling voordeel”, Fiscoloog 2019, afl. 1594, 12.

X., “Verrassend ruime vrijstelling tussenkomst woon-werkverkeer”, Fiscoloog 2002, afl. 857, 3.

X., “Forfait van 0,15 euro per kilometer, ook als kosten lager zijn”, Fiscoloog 2002, afl. 860, 8.

X., “Samenrijdende man en vrouw: dubbele aftrek 0,15 euro per kilometer”, Fiscoloog 2004, afl. 937, 1.

Elektronische bronnen

BELLEMANS, S., “Mobiliteitsbudget: milieuvriendelijke bedrijfswagen en duurzame vervoermiddelen”,

taxTODAY, https://monkey.wolterskluwer.com.

BELLEMANS, S., “Juridische gevolgen van het mobiliteitsbudget”, taxTODAY,

https://monkey.wolterskluwer.com/.

BELLEMANS, S., “Mobiliteitsbudget in 5 punten”, taxTODAY, https://monkey.wolterskluwer.com/.

DELOITTE, “Aftrekbare kosten, update mei 2018”,

www.deloitte.com/content/dam/Deloitte/be/Documents/Accountancy (consultatie 25 februari 2019).

FOD Financiën, “Belastingvermindering bij de aankoop van een elektronisch voertuig”,

https://financien.belgium.be/nl/particulieren/vervoer/elektrische_voertuigen#q2.

FOD Financiën, “Nieuwe berekeningsregels en FAQ’s”,

https://financien.belgium.be/nl/ondernemingen/personeel_en_loon/voordelen_van_alle_aard/bedrijfsw

agens.

FOD Financiën, “Wat is woon-werkverplaatsing?”,

https://financien.belgium.be/nl/particulieren/vervoer/aftrek_vervoersonkosten/woonwerkverkeer/welke

_verplaatsingen.

FOD Financiën, “Voordelen van alle aard”,

https://financien.belgium.be/nl/ondernemingen/personeel_en_loon/voordelen_van_alle_aard/definitie#

q4?utm_source=node-228%20|%20Wat-gebeurt-er-als-het-voordeel-niet-gratis-wordt-

verstrekt&utm_medium=accordeon_faqs_MMF.

FOD Financiën, “Circulaire 2018/C/77 van 15 juni 2018 over de waterbus”, www.fisconetplus.be.

Page 93: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

82

FOD Mobiliteit en Vervoer, “Federale diagnostiek woon-werkverkeer 2017 – 2018”,

https://mobilit.belgium.be/sites/default/files/final_report_wwv_2017-2018_nl.pdf.

NMBS, “Derdebetalerovereenkomsten”, http://www.belgianrail.be/nl/bedrijven/woon-

werkverkeer/alicia.aspx.

OESO, “Belgium - Developments in individual OECD and selected non-members economies”,

http://www.oecd.orgram per economy/belgium-economic-forecast-summary.html.

VAN DER AUWERA, K., “Hoe zit het met de vergroening van de bedrijfswagens?”,

https://www.knack.be/nieuws/auto/hoe-zit-het-met-de-vergroening-van-de-bedrijfswagens/article-

longread-1420509.html.

VAN GEEL, C., “Fiscale behandeling mobiliteitsbudget”, taxTODAY, https://monkey.wolterskluwer.com/.

VERBEEST, P., “Hoe een slechte bereikbaarheid werkgevers steeds vaker in problemen brengt”, Vacature,

www.vacature.com.

WELLENS, J., “De ene fiets is de andere niet”, Trends, https://trends.knack.be/economie.

WELLENS, J., “Totaal bedrag vergoeding voor reiskosten woon-werkverkeer”,

www.monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845049?snippetId=9175e581-5b82-4677-979d-

ae89115df833.

WELLENS, J., “Forfaitaire kilometervergoedingen”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844890.

WELLENS, J., “Belastbaar bedrag van het voordeel”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/tocmnyys1761-12846482.

WELLENS, J., “De beschikking over een firmawagen”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12846548.

WELLENS, J., “Openbaar gemeenschappelijk vervoer”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845053.

WELLENS, J., “Carpooling”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12729893?snippetId=522b3534-6f57-f853-91af-

98168e44b08c.

WELLENS, J., “De beschikking over een motorfiets”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/browse/csh-

da-filter!WKBE-LTR-DOCS-PHC-ab939cbfa46348b85f29f1bcfd34c00/mnco12844456.

WELLENS, J., “De beschikking over een brandstofkaart”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/browse/csh-da-filter!WKBE-LTR-DOCS-PHC-

ab939cbfa46348b85f29f1bcfd34c00/mnco12844336.

WELLENS, J., “Woon-werkverplaatsingen met de fiets (Herstelwet).”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12789439?snippetId=1767b091-d6d3-4454-8e42-

bf5e50977b33.

Page 94: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

83

WELLENS, J., “Samenloop van vrijstellingen”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845056?snippetId=5bc645b9-0809-41a3-ad78-

fbae3d3937bd.

WELLENS, J., “Loonfiche 281.10”, https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12845051.

WELLENS, J., “Terugbetaling woon-werkverkeer. Schema vrijstelling”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/tocmnyys1761-12846645.

WELLENS, J., “Voordelen van alle aard. De toekenning van een mobiliteitsvergoeding. Fiscaal.”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844038.

J. WELLENS, “Forfaitaire vergoedingen in het kader van telewerk”,

https://monkey.wolterskluwer.com/nl/document/mnco12844307?snippetId=da6c6f4d-033e-4b5c-8e25-

7f874816e10f.

X., “Akkoord over mobiliteitsbudget”, De Standaard,

http://www.standaard.be/cnt/dmf20180315_03411354.

X., “Kamercommissie keurt “cash-for-car” goed”, De Morgen,

https://www.demorgen.be/binnenland/kamercommissie-keurt-cash-forcar-goed-b973f0bd/.

X, “Moet je werkgever je woon-werkverkeer betalen?”, Vacature, https://www.vacature.com/nl-

be/carriere/werkplek/moet-je-werkgever-je-woon-werkverkeer-betalen.

X., “Woon-werkverkeer”, https://www.aclvb.be/nl/woon-werkverkeer#woon-werkverkeer-met-de-trein.

X, “Federale enquête woon-werkverkeer”, https://mobilit.belgium.be/nl/mobiliteit/woon_werkverkeer.

X., “Mobiliteitsvergoeding versus Mobiliteitsbudget”, https://www.securex.eu/lex-

go.nsf/PrintReferences?OpenAgent&Cat2=66~~5&Lang=NL.

X, “From NEDC to WLTP, what will change?”, https://wltpfacts.eu/.

X., “Akkoord over mobiliteitsbudget”, De Standaard, http://www.standaard.be.

X., “Kamercommissie keurt “cash for car” goed, De Morgen, www.demorgen.be.

X., “Bedrijfsvervoerplannen”,

https://leefmilieu.brussels/themas/mobiliteit/vervoerplannen/bedrijfsvervoerplannen.

X., “Cash for car aangevochten door vakbonden en Climaxi”, https://www.climaxi.be/nieuws/cash-for-car-

aangevochten-door-vakbonden-en-climaxi.

YSEBAERT, T., “Moet de snelle elektronische fiets aan banden?”, De Standaard,

http://www.standaard.be/cnt/dmf20171227_03270172.

www.lex.be

www.mobilit.belgium.be

www.monkey.be

Page 95: VERGROENING VAN HET WOON- WERKVERKEER · Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2018 – 2019. I ... stelsel van bedrijfswagens af

84

www.taxworld.be

www.dekamer.be

www.stradalex.com

www.const-court.be

Andere

Voorafgaande beslissingen FOD Financiën

Ruling 300.145 van 1 maart 2004.

Ruling 600.411 van 5 december 2006.

Ruling 2017.296 van 6 juli 2017.

Ruling 2017.300 van 6 juli 2017.

Ruling 2012.065 van 22 mei 2012.

Ruling 2017.993 van 8 mei 2018.

Ruling 2016.174 van 24 mei 2016.

Ruling 2018.603 van 24 juli 2018.

Ruling 2017.525 van 19 september 2017.

Ruling 2012.065 van 22 mei 2012.

Verslagen

FEDRIGO-FAZIO, D., WITHANA,S., HIRSCHNITZ-GARBERS, M., GRADMANN, A., Steps towards greening in

the EU, Monitoring Member States achievements in selected environmental policy areas - EU summary

report, prepared for DG Environment, Brussel, 2013.

HOGG, D., SKOU ANDERSEN, M., ELLIOTT, T., SHERRINGTON, C., VERGUNST, T., ETTLINGER, S., ELLIOTT, I.,

HUDSON, J., Study on Environmental Fiscal Reform Potential in 12 EU Member States, finaal rapport voor

DG Environment of the European Commission, No 07.0307/ETU/2013/SI2.664058/ENV.D.2, Aarhus

University, Aarhus en Eunomia Research and Consultancy, Bristol, UK, 2014.

CAO

CAO nr. 19octies van 20 februari 2009 ter vervanging van de CAO nr. 19ter van 5 maart 1991 betreffende

de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers.

Hangende zaak bij Grondwettelijk Hof

Beroep tot vernietiging van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een

mobiliteitsvergoeding, ingesteld door de vzw «Inter-Environnement Bruxelles» en anderen, ontvangen bij het

Grondwettelijk Hof op 20 november 2018, rolnummer 7043.