VERGELIJKENDE STUDIE VAN DE FLEBOGRAFIE VAN DE...
Transcript of VERGELIJKENDE STUDIE VAN DE FLEBOGRAFIE VAN DE...
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
Academiejaar 2009 – 2010
VERGELIJKENDE STUDIE VAN DE
FLEBOGRAFIE VAN DE VENA SPERMATICA
BIJ KINDEREN EN BIJ VOLWASSENEN MET
VARICOCELE
Sofie VAN WAESBERGHE
Promotor: Prof. Dr. L. Defreyne Co-promotor: Dr. P. Vanlangenhove
Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot
ARTS
Academiejaar 2009 – 2010
VERGELIJKENDE STUDIE VAN DE
FLEBOGRAFIE VAN DE VENA SPERMATICA
BIJ KINDEREN EN BIJ VOLWASSENEN MET
VARICOCELE
Sofie VAN WAESBERGHE
Promotor: Prof. Dr. L. Defreyne Co-promotor: Dr. P. Vanlangenhove
Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot
ARTS
“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.” Datum handtekening student handtekening promotor Naam student Naam promotor
VVoooorrwwoooorrdd
Voor het voltooien van mijn masterproef heb ik van verschillende personen hulp gekregen. Deze zou
ik in het bijzonder willen bedanken:
- Mijn vriend Jeroen: voor de steun die hij me gegeven heeft, voor me telkens opnieuw moed in
te spreken wanneer ik het moeilijk had en voor het geduld die hij had om mijn masterproef te
lezen en te herlezen
- Mijn ouders: voor het nalezen van mijn masterproef en me de kans te geven om deze
masterproef te kunnen maken
- Dr. Verkest C.: voor het nalezen van mijn masterproef
- Prof. Van Maele: om me op weg te helpen in het statistisch programma “R” en te helpen bij de
statistische verwerkingen
- Co-Promotor - Dr. Vanlangenhove: om me op weg te helpen in dit hele onderzoek, om me te
helpen telkens ik vragen had, om me de kans te geven verschillende embolisaties bij te wonen
en voor het lezen en verbeteren van mijn masterproef
- Promotor - Prof. Defreyne: om me op weg te helpen in dit hele onderzoek; voor het
aanbrengen van telkens nieuwe ideeën; voor het geduld om me steeds te helpen wanneer ik
vragen had; voor het lezen, herlezen en nog eens herlezen van mijn masterproef en hierbij
nieuwe suggesties aan te brengen; voor al de energie en tijd die in deze masterproef gekropen
is.
Als laatste wil ik nog iedereen die werkzaam is op de dienst interventionele radiologie bedanken: de
artsen, verpleegkundige, administratief medewerkers,… Iedere keer werd ik er vriendelijk ontvangen
en geholpen indien nodig. Bedankt!
IInnhhoouuddssttaaffeell
ABSTRACT .............................................................................................................................. 1
IINNLLEEIIDDIINNGG .............................................................................................................................. 2
11.. AALLGGEEMMEEEENN ...................................................................................................................... 2 22.. AANNAATTOOMMIIEE VVAANN DDEE VVSSII .................................................................................................. 2 33.. PPRREEVVAALLEENNTTIIEE VVAANN VVAARRIICCOOCCEELLEESS.................................................................................... 3 44.. EETTIIOOLLOOGGIIEE VVAANN EEEENN VVAARRIICCOOCCEELLEE ................................................................................... 3 55.. RREEDDEENNEENN VVAANN BBEEHHAANNDDEELLIINNGG BBIIJJ VVAARRIICCOOCCEELLEE ............................................................... 5 66.. EEMMBBOOLLIISSAATTIIEE VVAANN DDEE VVSSII .............................................................................................. 6
6.1. Voorbereiding embolisatie ..................................................................................... 6 6.2. Diagnostische flebografieën tijdens de embolisatie............................................... 7 6.3. Flebografieën tijdens de embolisatie zelf............................................................... 8 6.4. Contralaterale VSI ................................................................................................. 8 6.5. Nazorg .................................................................................................................... 9
77.. OONNDDEERRZZOOEEKKSSVVRRAAAAGG ....................................................................................................... 9
MMEETTHHOODDOOLLOOGGIIEE ............................................................................................................... 10
11.. OONNDDEERRZZOOEEKK .................................................................................................................. 10 22.. PPAATTIIËËNNTTEENNPPOOPPUULLAATTIIEE EENN HHUUNN FFLLEEBBOOGGRRAAFFIIEEËËNN............................................................ 10 33.. OOPPSSTTEELLLLEENN VVAANN DDEE LLIIJJSSTT MMEETT FFLLEEBBOOGGRRAAFFIISSCCHHEE KKEENNMMEERRKKEENN...................................... 11
3.1. Algemeen .............................................................................................................. 11 3.2. Kenmerken aangereikt door radiologen .............................................................. 12
3.2.1. Spontane inloop van de VSI na injectie met contrastmiddel .............. 12 3.2.2. Competente oorsprongsklep met/zonder renospermatische bypass 12 3.2.3. Insufficiënte VSI ......................................................................................... 14 3.2.4. Aantal competente kleppen ..................................................................... 15 3.2.5. Aanwezigheid meerdere competente kleppen...................................... 15 3.2.6. Verloop vena spermatica.......................................................................... 15 3.2.7. Aanwezigheid paraspermatische venen ................................................ 16 3.2.8. Aanwezigheid collaterale verbindingen.................................................. 16 3.2.9. Diameter VSI................................................................................................ 17 3.2.10. Binnenhoek VSI en VRS/VRD/VCI ..................................................... 17
3.3. Kenmerken via literatuurstudie............................................................................ 17 3.3.1. “Nutcracker” fenomeen ............................................................................. 17 3.3.2. Aanhechtingsniveau tegenover de wervelzuil....................................... 19 3.3.3. Classificatie volgens Bähren.................................................................... 19 3.3.4. Classificatie volgens Siegel ..................................................................... 20
3.4. Bijkomende kenmerken via proeflezingen ............................................................ 21 3.4.1. Uitmonding VSI sinistra in VRS............................................................... 21 3.4.2. Aantal foto’s voor evaluatie...................................................................... 21 3.4.3. Nut van de foto’s na embolisatie ............................................................. 21
3.5. Kenmerken aangepast tijdens proeflezing............................................................ 22 44.. BBEEOOOORRDDEELLIINNGG VVAANN DDEE FFLLEEBBOOGGRRAAFFIIEEËËNN........................................................................ 22
55.. DDAATTAAVVEERRWWEERRKKIINNGG ....................................................................................................... 23 5.1. Patiëntengroepen ................................................................................................. 23 5.2. Dataverwerking......................................................................................................... 23
RREESSUULLTTAATTEENN....................................................................................................................... 24
11.. VVSSII SSIINNIISSTTRRAA ................................................................................................................ 24 1.1. Spontane inloop van de VSI sinistra .................................................................... 25 1.2. Aanwezigheid competente oorsprongsklep in VSI sinistra .................................. 25 1.3. Uitmonding van de VSI sinistra in de VRS........................................................... 26 1.4. Insufficiënte VSI sinistra ...................................................................................... 26 1.5. Renospermatische bypass..................................................................................... 27 1.6. Aantal sufficiënte kleppen in VSI sinistra excl. oorsprongsklep .......................... 27 1.7. Verloop VSI sinistra ............................................................................................. 28 1.8. Aanwezigheid paraspermatische venen ............................................................... 28 1.9. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar lateraal......................................... 29 1.10. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar mediaal..................................... 29 1.11. “Nutcracker” fenomeen ................................................................................... 29 1.12. Diameter VSI sinistra ....................................................................................... 30 1.13. Binnenhoek VSI sinistra en VRS....................................................................... 30 1.14. Binnenhoek VSI sinistra en VRS indien type 2................................................. 30 1.15. Classificatie volgens Bähren voor VSI sinistra................................................ 30 1.16. Aantal foto’s voor evaluatie ............................................................................. 31 1.17. Foto’s na embolisatie gebruikt......................................................................... 32
22.. VVSSII DDEEXXTTRRAA.................................................................................................................. 32 2.1. Spontane inloop VSI dextra na injectie contrastmiddel in VCI .......................... 33 2.2. Spontane inloop VSI dextra na injectie contrastmiddel in VRD ......................... 33 2.3. Aanwezigheid competente oorsprongsklep na injectie in VCI ............................. 34 2.4. Aanwezigheid competente oorsprongsklep na injectie in VRD............................ 34 2.5. Insufficiënte VSI dextra ........................................................................................ 35 2.6. Renospermatische bypass..................................................................................... 35 2.7. Aantal sufficiënte kleppen in de VSI dextra excl. oorsprongsklep ....................... 36 2.8. Verloop VSI dextra ............................................................................................... 36 2.9. Aanwezigheid paraspermatische venen ............................................................... 36 2.10. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar lateraal..................................... 36 2.11. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar mediaal..................................... 37 2.12. Aanhechtingsniveau VSI dextra aan VCI ......................................................... 37 2.13. Aanhechtingsniveau VSI aan VCI indien type 3............................................... 37 2.14. Diameter VSI dextra......................................................................................... 37 2.15. Binnenhoek VSI dextra en VCI......................................................................... 38 2.16. Binnenhoek VSI dextra en VRD indien type 4(a) ............................................. 38 2.17. Classificatie volgens Siegel voor VSI dextra.................................................... 38 2.18. Aantal foto’s voor evaluatie ............................................................................. 38 2.19. Foto’s na embolisatie gebruikt......................................................................... 39
33.. VVSSII SSIINNIISSTTRRAA EENN DDEEXXTTRRAA.............................................................................................. 39
DDIISSCCUUSSSSIIEE............................................................................................................................. 41
11.. AALLGGEEMMEEEENN .................................................................................................................... 41 22.. VVSSII SSIINNIISSTTRRAA ................................................................................................................ 41 33.. VVSSII DDEEXXTTRRAA.................................................................................................................. 45 44.. VVSSII SSIINNIISSTTRRAA EENN DDEEXXTTRRAA.............................................................................................. 46
55.. BBEEPPEERRKKIINNGGEENN VVAANN DDEEZZEE SSTTUUDDIIEE................................................................................... 47 66.. BBEESSLLUUIITT ........................................................................................................................ 47
RREEFFEERREENNTTIIEELLIIJJSSTT............................................................................................................. 48
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
1
Abstract
ONDERZOEKSVRAAG: Is er een verschil in flebografische anatomie en bijgevolg een verschil in
ontstaansmechanisme van de varicoceles bij kinderen ten opzichte van volwassenen?
MATERIAAL EN METHODEN: Retrospectieve radiomorfologische studie van de (diagnostische)
flebografieën van de venae spermaticae internae (VSI) sinistra en dextra, genomen tijdens de
radiologische behandeling van varicoceles bij 250 patiënten. Hierbij werden de flebografieën
beoordeeld op 32 verschillende flebografische kenmerken. De 250 patiënten werden achteraf
opgesplitst in drie groepen, kinderen (<17j), exclusie (>16j - < 25j) en volwassenen (>24j), waarbij de
tweede groep geëxcludeerd werd. Als laatste werden de 32 flebografische kenmerken statistisch
vergeleken tussen de kinderen en de volwassenen. “R” werd gebruikt voor het berekenen van de Chi-
kwadraattest bij de categorische variabelen en de Mann-Whitney U-test bij de numerieke variabelen.
RESULTATEN: VSI sinistra - Bij kinderen significant meer (1) insufficiëntie van de VSI (p-
waarde=0.004) en (2) meer spontane inloop in de VSI na injectie van contraststof in vena renalis
sinistra (p-waarde=0.001). Bij volwassenen significant meer (3) aanwezigheid van een competente
uitmondingsklep van de VSI in de VRS (p-waarde=0.001) en (4) aanwezigheid van competente
veneuze kleppen in VSI exclusief de uitmondingsklep (p-waarde=0.017). Eveneens is er een
statistisch significant verschil voor de classificatie volgens Bähren bij kinderen ten opzichte van
volwassenen (p-waarde=0.039). VSI dextra - Statistisch significant verschillen voor volgende
kenmerken: (1) insufficiëntie VSI dextra frequenter aanwezig bij volwassenen (p-waarde=0.003, maar
slechts bij 1/4e van de studiepopulatie was een varicocele aanwezig) en (2) de diameter van de VSI is
groter bij volwassenen (p-waarde<0.001). VSI sinistra en dextra – Statistisch significant verschil voor
bilateraal aanwezigheid van een insufficiënte VSI: 13,4% van de kinderen en 25,6% van de
volwassenen (p-waarde=0.026).
BESLUIT: Door deze studie suggereren we dat er, tussen kinderen en volwassenen, een
radiomorfologisch verschil is van de VSI sinistra en bijgevolg het ontstaansmechanisme van
varicoceles bij kinderen anders is dan bij volwassenen. We hebben argumenten dat een varicocele
links bij kinderen meer op insufficiëntie van de veneuze kleppen berust dan bij volwassenen.Voor de
VSI dextra willen we uit deze studie geen conclusie trekken. Verder onderzoek naar het anatomisch
verschil van de VSI sinistra en dextra tussen kinderen en volwassenen is nodig om het
ontstaansmechanisme van varicoceles verder te verklaren.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
2
IInnlleeiiddiinngg
11.. AAllggeemmeeeenn
Reeds verschillende jaren worden kinderen en volwassenen behandeld voor varicoceles ter hoogte van
de testis. Een varicocele is een kluwen van uitgezette en gedilateerde venen ter hoogte van de plexus
pampiniformis, eventueel doorlopend tot in de vena spermatica interna (VSI). De varicoceles kunnen
behandeld worden via open chirurgie, laparascopie, radiologische sclerotherapie of radiologische
embolisatie van de VSI (Fette and Mayr, 2000). Op de afdeling interventionele radiologie van het
Universitair Ziekenhuis Gent, te Gent (België), worden patiënten behandeld via embolisatie van de
VSI sinistra en/of dextra. Deze behandeling werd voor de eerste maal beschreven door Iaccarino en
Lima et al. in 1977-1978 (Sigmund et al., 1987). De landgenoot M. Kunnen maakte als eerste gebruik
van een intraveneuze weefselklever voor de embolisatie van de VSI in 1980. Hij gebruikte isobutyl-2-
cyanoacrylaat (Kunnen, 1980), een voorloper van NBCA-MS die de interventionele radiologen
momenteel in het UZ Gent gebruiken.
22.. AAnnaattoommiiee vvaann ddee VVSSII
De arteriae testiculares sinistra en dextra ontspringen uit de aorta abdominalis en bevloeien de testis.
Het bloed wordt weggevoerd van de testis via een uitgebreid netwerk van venen, de plexus
pampiniformis. De plexus pampiniformis gaat over in het diepe veneuze systeem van de testis die
bestaat uit de VSI, de vena ductus deferens en de plexus cremasterica. De VSI sinistra mondt uit in de
vena renalis sinistra (VRS) onder een rechte hoek. De VRS draineert het bloed verder naar de vena
cava inferior (VCI). De VSI dextra mondt rechtstreeks uit in de VCI onder een schuine hoek, in
sommige gevallen mondt de VSI dextra (ook) uit in de vena renalis dextra (VRD). De plexus
cremasterica draineert het bloed via de vena spermatica externa in de vena femoralis en de vena iliaca
externa tot in de VCI. De vena ductus deferens draineert het bloed via de vena iliaca interna tot in de
VCI (Wunsch and Efinger, 2005).
De arteriae testiculares sinistra en dextra en de plexus pampiniformis sinistra en dextra lopen door het
linker respectievelijk rechter inguinaal kanaal. Het inguinaal kanaal verloopt schuin in de lage
buikwand en bevat bij de man naast bovenstaande elementen, de zaadstreng; de arterie, vena en nervus
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
3
cremasterica; de arterie en vena ductus deferens; de nervus ilioinguinalis en sympathische zenuwen
(Aza and Chinegwundoh, 2009).
33.. PPrreevvaalleennttiiee vvaann vvaarriiccoocceelleess
Varicoceles worden onderverdeeld in 3 graden volgens het klinische onderzoek. Graad 1: de
varicocele is enkel te palperen tijdens het Valsalva-manoeuvre, graad 2: de varicocele is te palperen
wanneer de patiënt rechtop staat en graad 3: de varicocele is zichtbaar bij inspectie van de testis
(Dubin and Amelar, 1970). Wanneer de artsen of onderzoekers enkel gebruik maken van het klinisch
onderzoek bekomt men een prevalentie van ongeveer 15% bij zowel kinderen als volwassenen
(Granata et al, 2008) en loopt de prevalentie op tot 40% bij mannen die zich aanmelden met
infertiliteit. De overgrote meerderheid van varicoceles (80-98%) worden gevonden ter hoogte van de
linker testis. 10% worden hierbij gevonden ter hoogte van de VSI dextra. Als in diezelfde populatie
gekeken wordt, heeft eveneens ongeveer 10% bilateraal een varicocele. Met andere woorden, wanneer
een patiënt gediagnosticeerd wordt met een varicocele ter hoogte van de VSI dextra mag men bijna
zeker zijn dat de patiënt ook een varicocele heeft ter hoogte van de VSI sinistra (Wunsch and Efinger,
2005; Aza and Chinegwundoh, 2009). Naast het klinisch onderzoek kunnen de artsen en onderzoekers
varicoceles opsporen via verschillende technische onderzoeken namelijk echografie, thermografie en
invasieve flebografie. Indien gebruik gemaakt wordt van een technisch onderzoek bij mannen die zich
aanmelden met infertiliteitsproblemen, wordt er gesuggereerd dat een varicocele een bilaterale ziekte
is. Een unilaterale varicocele ter hoogte van de VSI sinistra komt voor bij 13,8% - 17,6%, een
unilaterale varicocele ter hoogte van de VSI dextra bij 1,5% - 1,7%, een bilaterale varicocele bij
77,5% - 80,8% en bij 6,9% werd geen varicocele gevonden (Trussell et al., 2003; Gat et al., 2004).
Volgens de studie van Raman et al. (2005) is er een gestegen prevalentie (acht keer meer dan in de
controlegroep) van varicocele bij eerstegraads verwanten van patiënten met een varicocele. Volgens
Levinger et al. (2007) stijgt de prevalentie van varicoceles met 10% per 10 jaar dat men ouder wordt.
44.. EEttiioollooggiiee vvaann eeeenn vvaarriiccoocceellee
De exacte etiologie van varicoceles is niet gekend, maar is waarschijnlijk multifactoriëel (Raman et
al., 2005). De bestaande theorieën zijn gebaseerd op een verhoogde druk in de VSI door een gestegen
hydrostatische kolom van bloed bij patiënten die rechtop staan. Deze etiologie is simultaan aan venen
met varices op een andere plaats in het lichaam (Canales et al, 2005).
In fysiologische omstandigheden stroomt het bloed vanuit de VSI naar de VRS, VRD of VCI, dus
antegraad. Deze stroomrichting wordt onder andere bepaald door de aanwezigheid van kleppen in de
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
4
venen. Indien het bloed onder invloed van de zwaartekracht bij het rechtop staan retrograad wil
vloeien, sluiten de kleppen en blijft het bloed tijdelijk staan. Hier zijn er competente kleppen
aanwezig.
Varicoceles kunnen ten eerste ontstaan als één of meerdere kleppen in de VSI niet meer
sluiten/incompetent zijn, waardoor het bloed retrograad kan vloeien. Indien één klep incompetent is, is
de kans groot dat de andere kleppen ook volgen (Lyon et al., 1982). Op elke klep heerst er een
bepaalde druk. Indien één klep incompetent is, ontstaat er op de klep meer caudaal een grotere druk
dan voorheen waardoor ook deze klep incompetent wordt. Ook de volgende kleppen zijn onderhevig
aan hetzelfde principe. Wanneer de arts bij een patiënt wil nagaan of de kleppen incompetent zijn, laat
de arts de patiënt het Valsalva-manoeuvre uitvoeren (de patiënt blaast op de rug van zijn linker hand).
Hierdoor ontstaat er in de venen en dus ook op de kleppen in de venen een hogere druk. Indien de
kleppen incompetent zijn, zal er bloed retrograad vloeien.
Ten tweede kan het bloed retrograad vloeien als er geen kleppen aanwezig zijn in de VSI. Dit kan
wanneer deze niet aangelegd zijn bij de ontwikkeling van het embryo, met andere woorden
congenitale afwezigheid van kleppen (Sze et al, 2008).
Ten derde kunnen varicoceles ontstaan wanneer het bloed via collaterale takken de VSI bereikt
caudaal van een competente klep in de VSI (Wunsch and Efinger, 2005), dit wordt ook een “aberrantly
fed varicocele” genoemd (Marsman, 1994).
Als laatste wordt er verondersteld dat de oorzaak van een varicocele ter hoogte van de VSI sinistra te
vinden is in een ontwikkelingsstoornis tijdens de overgang van het primaire naar het definitieve
veneuze systeem in de testis (Gioffrè et al., 2001). De VSI sinistra ontwikkelt normaal tussen de 5e en
7e week na conceptie, uit het distale of post-renale deel van de sub-cardinale vene (Favorito et al.,
2007).
Afhankelijk van zowel de hoeveelheid ante- en retrograde bloedstroom in de VSI, als van de graad van
de varicoceles zal het bloed in de VSI blijven staan of gedraineerd worden via andere venen van het
diepe veneuze systeem van de testis. Bij graad 1 varicoceles spreekt men van stop-type varicoceles.
Stop-type varicoceles hebben enkel een retrograde bloedstroom of reflux in de VSI, waardoor er stase
van bloed ontstaat in de plexus pampiniformis. Ontwikkelt de varicocele zich tot graad 2 of graad 3,
dan ontstaan er altijd shunt-type varicoceles. Shunt-type varicoceles vertonen eerst retrograde
bloedstroom in de VSI en nadien antegrade bloedstroom doorheen de vena ductus deferens, de plexus
cremasterica of beide. Via deze venen wordt het bloed gedraineerd naar de VCI (Sigmund et al, 1987;
Sigmund et al, 1989).
Onder invloed van de gestegen retrograde bloedstroom, de abnormale bloedcirculatie en de gestegen
intraluminale druk in de VSI bij een varicocele graad 3 vinden er structurele en morfologische
verandering plaats in de wand van de VSI. Gemiddeld genomen is de wanddikte bij een VSI graad 3
varicocele tweemaal zo breed als bij een intacte VSI. Deze verdikte wand bestaat uit een
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
5
nieuwgevormde longitudinale spierlaag aan de buitenkant van de fysiologische circulaire spierlaag die
normaal enkel te vinden is in venen. Deze nieuwgevormde spierlaag lijkt op de spierlaag in arteriae
(Tanji et al., 1999).
Door de verschillende configuratie van de VSI sinistra en dextra wordt er vermoed dat de meeste
varicoceles ontstaan ter hoogte van de VSI sinistra. De VSI sinistra mondt uit in de VRS onder een
rechte hoek (90°). Eveneens is de uitmonding van de VSI sinistra gemiddeld 8 tot 10 cm hoger dan de
VSI dextra waardoor de VSI sinistra langer is dan de VSI dextra. Hierdoor is de hydrostatische druk in
de VSI sinistra hoger dan in de VSI dextra (Canales et al., 2005; Aza and Chinegwundoh, 2009).
55.. RReeddeenneenn vvaann bbeehhaannddeelliinngg bbiijj vvaarriiccoocceellee
Wat de beste houding is bij kinderen: behandelen of observeren en indien nodig behandelen, is niet
duidelijk. Bij kinderen met type 1 varicoceles zal meer dan de helft een normale ontwikkeling van de
testis kennen, terwijl de rest van de kinderen zich zullen presenteren met hypotrofie van de testis
(Shiraishi et al., 2009). Meestal worden kinderen toch behandeld om preventieve redenen (Sayen et
al., 1997). Deze preventie is mogelijk omdat de behandeling via embolisatie van de VSI veilig, snel en
effectief is (Rivilla et al, 1995; Lord et al., 2003). Door te behandelen hopen de artsen ten eerste om
testiculaire dysfunctie te voorkomen en ten tweede om mogelijke infertiliteit te voorkomen (Granata et
al., 2008). De redenen om volwassen patiënten te behandelen, zijn plaatselijke ongemakken of pijn,
verminderde groei en verminderde ontwikkeling van de ipsilaterale testis, dus hypotrofie van de testis
(Sze et al., 2008). Een andere belangrijke reden is infertiliteit alhoewel de behandeling van een
varicocele bij infertiliteit nog steeds een reden van discussie is (Cayan et al., 2009). Volgens het
review artikel van “The Cochrane Collaboration (2009)” verbetert de motiliteit en de kwaliteit van de
spermacellen na behandeling voor een varicocele. Toch is er nog geen duidelijk verband aangetoond
met het zwangerschapspercentage achteraf (Evers and Collins, 2003; Evers et al. 2009). Een andere
studie geeft aan dat er geen verschil is in prevalentie van varicoceles bij mannen met primaire
infertiliteit in vergelijking met mannen met secundaire infertiliteit. Met andere woorden varicoceles
van de VSI hebben geen progressief effect op infertiliteit (Jarow et al. 1996). Nochtans zijn er
verschillende artikels die wel een verband vinden tussen het bestaan van een varicocele en infertiliteit,
onder andere Ficarrie et al. (2006). De leeftijd waarop patiënten behandeld worden voor een varicocele
zou geen invloed hebben op de uitkomst van de behandeling (Reşorlu et al., 2009).
De mogelijke gevolgen van een varicocele zijn dus nog steeds niet goed gekend. Wel bestaan er reeds
verschillende theorieën rond de mogelijke mechanismen die aan de basis liggen van de hypotrofie van
de getroffen testis en de mogelijke infertiliteit. (Granata et al., 2008). Deze zijn reflux van nier en
bijnier metabolieten via de VRS, hypoxie door de veneuze hypertensie en gestegen intrascrotale
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
6
temperatuur (Sze et al., 2008). Hierdoor wordt de testiculaire functie in termen van spermatogenese en
testosteron gehalte ook aangetast (Canales et al., 2005).
66.. EEmmbboolliissaattiiee vvaann ddee VVSSII
6.1. Voorbereiding embolisatie
Kinderen worden regelmatig door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) doorverwezen naar
de interventionele radioloog, volwassenen worden voornamelijk door de uroloog doorverwezen. De
radioloog behandelt de patiënten via embolisatie van de VSI, deze procedure duurt gemiddeld één tot
twee uur. Alvorens de behandeling te starten, legt de radioloog de volledige procedure uit inclusief de
mogelijke gevolgen en bijwerkingen. Nadien informeert de radioloog naar de medische
voorgeschiedenis van de patiënt, in het bijzonder naar de aanwezigheid van contrastallergie.
De patiënt ontdoet zich van zijn onderkledij en gaat op zijn rug op de tafel van het radioscopietoestel
liggen met zijn voeten gesteund tegen de rand van de tafel. Rond zijn scrotum wordt een loden
omhulsel aangebracht zodat de röntgenstralen zijn gonaden niet kunnen aantasten. Eveneens wordt de
patiënt aangesloten op een ECG-toestel. Nadien wordt de rechter lies geschoren en ontsmet met iso-
betadine® en worden er steriele velden aangelegd.
Over de bedieningspanelen van het radioscopietoestel worden steriele velden aangebracht zodat de
radioloog het radioscopietoestel kan bedienen. Meestal is het de verpleegkundige, onder leiding van de
radioloog, die het radioscopietoestel bedient via een tweede bedieningspaneel achter een loodglas.
Belangrijk hierbij is dat enkel de radioloog via een voetpaneel de patiënt blootstelt aan röntgenstralen.
Als laatste wordt een steriele tafel klaargezet met daarop het nodige steriele materiaal dat de radioloog
hanteert bij de procedure. Dit is onder andere een scalpel, 1 spuit van 10cc (om contrastmiddel in te
spuiten wanneer de radioloog met de katheter in de VSI zit), 2 spuiten van 20cc (1 spuit om
contrastmiddel en de andere spuit om fysiologische water in de VRS te spuiten), 3 spuiten van 3cc
(voor het embolisaat: 2 spuiten met glucose 10% en 1 spuit met glubran2®), optreknaalden, een
diagnostische katheter van het cobra-type, een microkatheter met microvoerdraad, fysiologisch water,
contrastmiddel (VisipaqueTM 270 mg I/ml), een driewegkraantje,…
Net voor de embolisatie zelf wordt het embolisaat klaargemaakt door de radioloog. Het embolisaat dat
in het UZ Gent gebruikt wordt is 1cc NBCA-MS gemengd met 1cc lipiodol. NCBA-MS of N-butyl 2-
cyanoacrylaat + methacryloxysulfane (Glubran2®) is een weefsellijm die zorgt voor de embolisatie.
Lipiodol® is radio-opaak, waardoor het embolisaat zichtbaar wordt onder radioscopie.
Voor deze behandeling draagt de interventionele radioloog een loodschort. Deze loodschort beschermt
de radioloog tegen de röntgenstralen. Boven deze loodschort draagt de radioloog een steriele schort en
steriele handschoenen. De volledige procedure verloopt steriel zodat de kans op infectie zo laag
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
7
mogelijk ligt. De verpleegkundige moet niet noodzakelijk een loodschort dragen aangezien hij de tafel
van het radioscopietoestel en het radioscopietoestel zelf achter een loodglas kan bedienen.
6.2. Diagnostische flebografieën tijdens de embolisatie
De gehele procedure verloopt via de rechter lies, waar de vena femoralis communis dextra de
ingangspoort vormt voor de katheters.
De interventionele radioloog verdooft lokaal de rechter lies met xylocaïne 2%. Wanneer de verdoving
werkt, maakt de radioloog een kleine incisie mediaal van de arterie femoralis communis dextra. Via de
Seldinger-techniek prikt de radioloog de vena femoralis communis dextra aan en brengt via een sheet
de voerdraad met daarover de diagnostische katheter van het cobra-type in. Om te controleren of de
diagnostische katheter op zijn plaats zit, spuit de radioloog wat contrastmiddel in. Als de VCI
visualiseert door het contrastmiddel dat via de vena femoralis communis dextra antegraad naar de VCI
vloeit, zit de katheter juist. Op dat moment controleert de radioloog eveneens of de patiënt geen
allergische reactie heeft op de contraststof.
Met de diagnostische katheter zoekt de radioloog de vena renalis op ter het hoogte van de
vermoedelijk pathologische vena spermatica. Meestal is dit de VRS. Wanneer de diagnostische
katheter niet in de VRS geraakt, gebruikt de radioloog de voerdraad om de diagnostische katheter tot
in de VRS te leiden. Eenmaal de diagnostische katheter in de VRS zit, plaatst de radioloog de
onderzoekstafel in een hoek tussen 45° en 90° en wordt aan de patiënt gevraagd of hij het Valsalva-
manoeuvre uitvoert. Het Valsalva-manoeuvre wordt uitgevoerd om de druk in de venen te verhogen en
zo de bloedstroom vanuit de VRS in de VSI te bevorderen. Op datzelfde moment spuit de radioloog
contrastmiddel in de VRS. Wanneer de uitmondingsklep/oorsprongsklep van de VSI niet functioneert
of wanneer er een renospermatische bypass aanwezig is, zal er contrastmiddel in de VSI lopen. Op dit
moment wordt de eerste flebografie genomen. Nadien wordt de tafel opnieuw horizontaal geplaatst.
Via deze flebografie gaat de radioloog op zoek naar de uitmonding van de VSI in de VRS. Eenmaal
deze uitmonding gevonden, probeert de radioloog via de diagnostische katheter in de VSI te geraken.
Soms is het hierbij nodig dat de radioloog de uitmondingsklep forceert om in de VSI te komen.
Wanneer de katheter proximaal in de VSI zit, herhaalt de radioloog de procedure van hierboven: de
onderzoekstafel wordt rechtop geplaatst, de patiënt voert het Valsalva-manoeuvre uit terwijl de
radioloog in de VSI contrastmiddel opspuit en een flebografie neemt. Hierbij kan de radioloog zien of
er een varicocele en/of collaterale takken en/of competente kleppen aanwezig zijn. We spreken van de
aanwezigheid van een varicocele indien de VSI opacifiëert tot in de plexus pampiniformis. Indien er
een varicocele aanwezig is, wordt er door de diagnostische katheter een microkatheter geschoven die
een kleinere diameter heeft. De microkatheter wordt distaal in de VSI gebracht en de patiënt wordt
onder een hoek van 45° geplaatst. Daarna wordt opnieuw bovenstaande procedure uitgevoerd. De
radioloog ziet hierbij de VSI en de varicocele opacifiëren evenals mogelijke collaterale venen. De tafel
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
8
van de patiënt wordt nu opnieuw horizontaal geplaatst en de radioloog spuit via de microkatheter, die
zich nog steeds distaal in de VSI bevindt, contrastmiddel in. Nu bekijkt de radioloog de antegrade en
retrograde terugvloei van het contrastmiddel waardoor de configuratie van de venen die in verbinding
staan met de VSI duidelijk wordt. Hiervan wordt eveneens een flebografie gemaakt.
Nu de varicocele, de VSI en haar zijtakken grondig in beeld gebracht zijn, kan de radioloog beslissen
waar en over welke lengte er geëmboliseerd moet worden. De radioloog zoekt de ideale hoek van de
onderzoekstafel op om te emboliseren. Hierbij brengt de radioloog de microkatheter ter hoogte van het
coxfemoraal gewricht en spuit geleidelijk aan contrastmiddel in de VSI. Het is de bedoeling dat de
contraststof niet antegraad of retrograad vloeit. Om dit te voorkomen verandert de verpleegkundige
onder leiding van de radioloog de hoek van de onderzoekstafel. Het contrastmiddel dat zich nog in de
VSI bevindt, wordt weggespoeld met fysiologisch vocht.
6.3. Flebografieën tijdens de embolisatie zelf
De radioloog kan nu starten met het inspuiten van het embolisaat via de microkatheter. Alvorens de
radioloog start, verwittigt hij de patiënt omdat het mogelijk is dat de patiënt een kramp zal voelen.
Deze kramp zal geleidelijk aan over gaan. Bij het inspuiten van het embolisaat beweegt de radioloog
de microkatheter geleidelijk naar proximaal. Indien het embolisaat meer naar distaal of proximaal
vloeit dan nodig, verandert de verpleegkundige de hoek van de onderzoekstafel, respectievelijk
horizontaler of verticaler. Als het embolisaat ingespoten is verwijdert de radioloog de microkatheter en
spoelt deze met glucose 10% om niet te verstoppen. Ook maakt de radioloog een flebografie van het
embolisaat.
Nu moet de radioloog controleren of de embolisatie gelukt is en er dus geen bloed meer vloeit van
proximaal naar distaal in de VSI. Hiervoor plaatst de radioloog de patiënt rechtop en laat hem het
Valsalva-manoeuvre uitvoeren terwijl de radioloog contrast inspuit via de diagnostische katheter (die
zich nog steeds net distaal van de uitmondingsklep van de VSI bevindt). Indien de plexus
pampiniformis niet meer gevisualiseerd kan worden tijdens het Valsalva-manoeuvre, kan de
embolisatie als geslaagd bevonden worden.
6.4. Contralaterale VSI
In het UZ Gent wordt de contralaterale VSI systematisch gecontroleerd op een varicocele. Meestal is
de gekende varicocele ter hoogte van de VSI sinistra en wordt de VSI dextra gecontroleerd op het al
dan niet aanwezig zijn van een varicocele.
De radioloog gaat op zoek naar de VRD en brengt de diagnostische katheter in. De onderzoekstafel
wordt bijna verticaal geplaatst en de patiënt voert het Valsalva-manoeuvre uit terwijl de radioloog
contrastmiddel in de VRD spuit. De radioloog neemt hierbij een flebografie en zoekt een uitmonding
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
9
van de VSI dextra. In de meeste gevallen zal de radioloog de uitmonding ter hoogte van de VRD niet
vinden maar wel ter hoogte van de VCI. Daarom wordt de diagnostische katheter in de VCI geplaatst.
De patiënt voert opnieuw het Valsalva-manoeuvre uit terwijl de radioloog contrastmiddel inspuit. Nu
kan de uitmonding alleen of de volledige VSI dextra opacifiëren. Hiervan neemt de radioloog een
flebografie. Nu de radioloog de uitmonding van de VSI dextra opgespoord heeft, probeert hij de
diagnostische katheter in de VSI dextra te schuiven. Indien dit niet lukt, gebruikt de radioloog een
speciaal voorgevormde katheter (SIM-1-type). Deze katheters zijn voorgevormd om gemakkelijker in
de VSI dextra te geraken vanuit de VCI. Eenmaal de katheter in de VSI dextra zit, volgt de radioloog
dezelfde procedure als bij de VSI sinistra.
6.5. Nazorg
Wanneer de embolisatie beëindigd is, worden de katheters en de sheets uit de vena femoralis
communis dextra gehaald en drukt de verpleegkundige of de patiënt nog gedurende 10 tot 15 minuten
na op de wonde om bloeding te vermijden. Nadien wordt de wonde bedekt met een pleister.
Indien de patiënt niet allergisch gereageerd heeft op het contrast mag hij na de procedure naar huis.
Thuis moet hij zich gedurende een week rustig houden en geen zware voorwerpen tillen. In diezelfde
week is het mogelijk dat de patiënt ongemakken ondervindt ter hoogte van zijn lies. Deze worden
verklaard door een ontstekingsreactie die optreedt ter hoogte van de geëmboliseerde vene. Deze
ongemakken gaan na een aantal dagen over. Indien de patiënt teveel last ondervindt, kan hij
pijnstilling nemen.
77.. OOnnddeerrzzooeekkssvvrraaaagg
Aangezien bij zowel kinderen als volwassenen een varicocele aanwezig kan zijn worden al deze
patiënten behandelt via embolisatie van de VSI. De interventionele radiologen vermoeden dat er een
verschil is in anatomie en mogelijks een verschil in ontstaansmechanisme van de varicoceles bij
kinderen ten opzichte van volwassenen. De radiologen ondervonden dat het emboliseren van de VSI
sinistra bij kinderen vlotter ging dan bij volwassenen, vermoedelijk doordat de VSI
röntgenanatomische anders is in vergelijking met volwassenen. Bij kinderen wordt vermoed dat er
meer insufficiënte kleppen aanwezig zijn in vergelijking met volwassenen waardoor de varicocele
ontstaat door rechtstreekse stuwing van bloed vanuit de vena renalis sinistra tot in de plexus
pampiniformis. Bij volwassenen hebben de radiologen de indruk dat er meer sufficiënte kleppen en
ook meer collaterale takken aanwezig zijn die een bypass vormen tussen de VRS en de VSI. De
varicocele ontstaat waarschijnlijk doordat het bloed via verschillende bypassen retrograad vloeit in de
VSI en stuwing veroorzaakt.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
10
MMeetthhooddoollooggiiee
11.. OOnnddeerrzzooeekk
Om te onderzoeken of er een verschil in anatomie en mogelijks een verschil in ontstaansmechanisme
van varicocele bij kinderen in vergelijking met volwassenen is, werd er een literatuurstudie gehouden.
Hierbij werden geen relevante artikels weerhouden. Daarom werd er een retrospectieve
radiomorfologische studie van de flebografieën van de VSI sinistra en dextra tijdens de embolisatie
voor een varicocele verricht. Hiervoor werden voornamelijk de diagnostische flebografieën gebruikt
(= flebografieën om de VSI en collaterale takken van de VSI in beeld te brengen), soms werden ook
de flebografieën na embolisatie gebruikt.
22.. PPaattiiëënntteennppooppuullaattiiee eenn hhuunn fflleebbooggrraaffiieeëënn
Tussen oktober 2004 en september 2007 werden in het Universitair Ziekenhuis Gent 250 mannelijke
patiënten met een varicocele behandeld via embolisatie van de VSI. De digitale flebografieën van deze
consecutieve lijst van patiënten werden één voor één uit het PACS gekopieerd en in een map op het
“Siemens Leonardo-werkstation” bewaard. Per patiënt werd er een unieke map aangelegd. Deze map
bevatte alle flebografieën van de patiënt genomen op de dag van de behandeling. Aangezien tijdens de
behandeling eerst de klinische vastgestelde pathologische VSI behandeld wordt en daarna de
contralaterale VSI gecontroleerd wordt op een varicocele, bevat elke map zowel de diagnostische
flebografieën, als de flebografieën genomen tijdens en na de embolisatie van de VSI sinistra en dextra.
Vervolgens kreeg elke patiënt volgens de consecutieve lijst een uniek nummer, namelijk de eerste
patiënt van de lijst kreeg nummer 1, de laatste patiënt respectievelijk nummer 250. Alvorens dit
nummer toe te kennen aan de map van de patiënt, werd dit nummer gekoppeld aan het adremanummer
van de patiënt en aan de datum waarop de flebografieën gemaakt werden. Deze koppeling werd
uitgevoerd om na het beoordelen van de flebografieën te kunnen bepalen of de patiënt tot de groep
“kinderen” (<17jaar), “volwassenen” (>24) of “exclusie” (>16 en <25) behoort. Dit kon bepaald
worden doordat het eerste deel van het adremanummer bestaat uit de omgekeerde geboortedatum. Na
het toekennen van de unieke nummers werden, zowel op de patiëntenmap als op de flebografieën, alle
andere gegevens van de patiënt elektronisch verwijderd, namelijk de naam van de patiënt, de datum
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
11
van het onderzoek en het eerste deel van het adremanummer. Het tweede deel van het adremanummer
werd behouden en gebruikt als extra controle, zo wist de onderzoeker zeker of de flebografieën van de
juiste patiënt zich in de juiste map bevonden. Door dit alles ontstond een map op het “Siemens
Leonardo-werkstation” met daarin 250 mappen genummerd van 1 tot 250 volgens de consecutieve lijst
van patiënten. Elke genummerde map bevatte de flebografieën van de patiënt in overeenstemming met
het toegekende nummer. Dit alles was geanonimiseerd met uitzondering van het tweede deel van het
adremanummer. Al deze handelingen werden uitgevoerd door een derde persoon die verder niets met
het onderzoek te maken had.
33.. OOppsstteelllleenn vvaann ddee lliijjsstt mmeett fflleebbooggrraaffiisscchhee kkeennmmeerrkkeenn
3.1. Algemeen
Om de flebografieën te beoordelen werd een lijst met kenmerken opgesteld door de interventionele
radiologen, namelijk promotor Prof. Dr. L. Defreyne en co-promotor Dr. P. Vanlangenhove. De lijst
startte met 11 kenmerken van de VSI sinistra en 12 kenmerken van de VSI dextra. Om eventueel
‘gemiste’ kenmerken op te sporen en om bepaalde kenmerken dieper te doorgronden, werd er een
korte literatuurstudie verricht door mezelf. Deze literatuur werd opgezocht in “Pubmed” via
kernwoorden (oa. varicocele, varicocoele, vena spermatica interna, spermatic vein), auteurs en
gerefereerde werken. De vier hierna vermelde kenmerken werden hierbij gevonden: “het “nutcracker”
fenomeen”, “uitmondingsniveau van de VSI dextra in de VCI ten opzichte van de wervelzuil”, “de
classificatie volgens Bähren voor de VSI sinistra” en “de classificatie volgens Siegel voor de VSI
dextra’.
Om tot de definitieve lijst, met 15 kenmerken voor de VSI sinistra (bijlage 1) en 17 kenmerken voor
de VSI dextra (bijlage 2) te komen en om mezelf vertrouwd te maken met flebografieën, werden er
proeflezingen gehouden op de flebografieën van de eerste 15 patiënten. Deze proeflezingen werden
eerst uitgevoerd door mezelf en daarna gecontroleerd door mijn promotor en co-promotor. Na elke
controle werden er kenmerken aangepast om uiteindelijk tot de definitieve lijst te komen. De drie
kenmerken toegevoegd na de proeflezingen zijn “uitmonding van de VSI sinistra in VRS”, “aantal
foto’s voor evaluatie” en “foto’s na embolisatie gebruikt”.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
12
Figuur 1: spontane inloop van
contraststof in de VSI sinistra
3.2. Kenmerken aangereikt door radiologen
3.2.1. Spontane inloop van de VSI na injectie met contrastmiddel
Via dit kenmerk werd nagegaan of de uitmonding van de VSI sinistra in de VRS en de uitmonding van
de VSI dextra in VRD of VCI op fysiologische wijze verliep.
Op verschillende tijdstippen spuit de radioloog ter hoogte van de VRS, VRD en VCI met kracht
contrastmiddel in terwijl de patiënt op een bijna verticale onderzoekstafel het Valsalva-manoeuvre
uitvoert. Nadien wordt de onderzoekstafel horizontaal geplaatst en kan de VSI verder opacifiëren
indien dit het geval is. In fysiologische omstandigheden opacifiëert
de VSI niet wegens de aanwezigheid van een competente
uitmondingsklep. Op het moment dat de VSI wel opacifiëert, wordt
er gesproken van een spontane inloop in de VSI (figuur 1). Deze
spontane inloop is op twee manieren te verklaren. Ten eerste kan de
uitmondingsklep van de VSI incompetent zijn, waardoor bloed en
dus ook contrastmiddel retrograad kan vloeien in de VSI. Soms is
dit fenomeen pas zichtbaar als de patiënt het Valsalva-manoeuvre
uitvoert.
In het tweede geval kan de VSI spontaan opacifiëren ondanks een
competente uitmondingsklep, doordat er collaterale verbinding(en)
bestaan tussen de VSI en de VRS of VRD, een zogenaamde
renospermatische bypass. Deze renospermatische bypass mondt
caudaal van de uitmondingsklep uit. De spontane inloop van de VSI
kan, naast aanwezig en afwezig, ook onbepaald zijn. Indien geen
flebografieën gemaakt werden terwijl de katheter in de VCI, VRS
of VRD zat.
3.2.2. Competente oorsprongsklep met/zonder renospermatische bypass
Dit kenmerk werd opgesplitst tijdens de proeflezing om de competente oorsprongsklep en de
renospermatische bypass elk apart te beoordelen waren. De nieuwe kenmerken zijn “competente
oorsprongsklep: ja/neen/onbepaald” en “renospermatische bypass: afwezig/segmentair
retrograad/segmentair antegraad/ segmentair retrograad en antegraad/ volledig”.
De kenmerken competente oorsprongsklep en renospermatische bypass sluiten nauw aan bij het vorige
kenmerk, namelijk spontane inloop van de VSI. Bij alle drie de kenmerken beoordeelt de onderzoeker
de flebografieën genomen terwijl de katheter zich in de VCI, VRS en VRD bevond. Om het volledige
verloop van de renospermatische bypass te kennen, worden eveneens de flebografieën bestudeerd die
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
13
genomen werden nadat de microkatheter de eventueel competente klep of kleppen geforceerd en
gepasseerd was.
Aanwezigheid competente oorsprongsklep (figuur 2):
Er wordt gesproken van een competente oorsprongsklep wanneer
de VSI niet aankleurde bij het inspuiten van contrast in de VRS,
VRD of VCI. Ook is de klep competent wanneer de VSI
aankleurde via de renospermatische bypass. Dit kenmerk was niet
te bepalen indien het niet duidelijk was of de VSI aankleurde via
de renospermatische bypass of via de VSI zelf. Eveneens werd het
kenmerk als onbepaald beschouwd indien de uitmonding van de
VSI niet aan te tonen was, omdat er geen flebografieën genomen
werden terwijl de katheter zich in de VRD, VRS of VCI bevond.
Renospermatische bypass (figuur 3, 4 en 5):
De renospermatische bypass, ook “aberrantly fed varicocele” genoemd, is een vene die de verbinding
vormt tussen VSI sinistra met de VRS of de VSI dextra met de VRD. Caudaal van de competente
uitmondingsklep mondt de renospermatische bypass uit (Marsmann, 1994). Tijdens de proeflezingen
werd duidelijk dat de renospermatische bypass op verschillende manieren kan opacifiëren. Ze kan
zowel vanuit de vena renalis als vanuit de VSI opacifiëren.
• Over zijn volledige verloop
• Segmentair antegraad: de renospermatische bypass opacifiëert slechts voor een deel vanuit de
VSI (= antegraad, zoals de fysiologische bloedstroom)
• Segmentair retrograad: de renospermatische bypass opacifiëert slechts voor een deel vanuit de
VRS (= retrograad, tegen de fysiologische bloedstroom in)
• Segmentair antegraad en retrograad: combinatie van segmentair antegraad en segmentair
retrograad waarbij de verbinding tussen de twee delen niet opacifiëert.
Figuur 2: competente
uitmondingsklep van de VSI
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
14
Figuur 3: renospermatische
bypass - volledig
Figuur 4:
renospermatische bypass -
segmentair antegraad
Figuur 5: renospermatische bypass -
segmentair retrograad
3.2.3. Insufficiënte VSI
De aanwezigheid van een insufficiënte VSI wordt bepaald aan de hand van de diagnostische
flebografieën. Indien het contrastmiddel, dat retrograad ingespoten wordt, de plexus pampiniformis
visualiseert, is dit een insufficiënte VSI (figuur 6).
Figuur 6: insufficiënte VSI sinistra
Figuur 7: competente klep in VSI sinistra
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
15
3.2.4. Aantal competente kleppen
Het aantal competente kleppen in de VSI werd bepaald exclusief de uitmondingsklep. Als
contrastmiddel caudaal van de eventueel competente oorsprongsklep ingespoten werd en de plexus
pampiniformis opacifiëert, waren er geen competente kleppen aanwezig. Indien het contrastmiddel de
plexus pampiniformis niet opacifiëert waren er 1 of meerdere competente kleppen aanwezig. De klep
zelf kan op een flebografie niet gezien worden, wel kan een klep vermoed worden indien het
contrastmiddel stopt in omgekeerde V-vorm (figuur 7). Dit kenmerk was niet te bepalen als de
katheter reeds distaal in de VSI opgeschoven was alvorens een eerste flebografie genomen werd.
3.2.5. Aanwezigheid meerdere competente kleppen
Bij “aanwezigheid meerdere competente kleppen” kon de onderzoekr ja, neen, of onbepaald
antwoorden. Dit kenmerk hebben we verwijderd na de proeflezingen omdat we hierop reeds een
antwoord hebben door voorgaand kenmerk (aantal competente kleppen exclusief de uitmondingsklep).
3.2.6. Verloop vena spermatica
Het verloop van de VSI sinistra wordt opgedeeld in vier types (figuur 8, 9, 10 en 11).
Figuur 8: verloop VSI
sinistra - solitair
Figuur 9: verloop VSI
sinistra –solitair multiple
Figuur 10: verloop
VSI sinistra -
multiple solitair
Figuur 11: verloop VSI
sinistra - multiple
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
16
• Solitair : 1 solitaire VSI vanaf de vena renalis tot het niveau van het sacro-iliacaal gewricht.
• Multiple : de VSI is ontdubbeld in twee of meer venen vanaf de vena renalis tot het niveau van
het sacro-iliacaal gewricht.
• Multiple solitair : vanaf de vena renalis tot het niveau van de crista iliaca/promontorium is de
VSI ontdubbeld in twee of meer venen. Vanaf de crista iliaca/promontorium tot het niveau van
het sacro-iliacaal gewricht bestaat de VSI uit 1 solitaire vene.
• Solitair multiple : vanaf de vena renalis tot het niveau van de crista iliaca/promontorium
bestaat de VSI uit 1 solitaire vene. Vanaf de crista iliaca/promontorium tot het niveau van het
sacro-iliacaal gewricht is de VSI ontdubbeld in twee of meer venen.
3.2.7. Aanwezigheid paraspermatische venen
Een paraspermatische vene is een haarfijne vene die parallel met de VSI meeloopt. Deze kan aan- of
afwezig zijn (figuur 12).
3.2.8. Aanwezigheid collaterale verbindingen
De aanwezigheid van collaterale takken werd opgesplitst in collaterale takken naar lateraal en mediaal.
De collaterale takken naar lateraal zijn verbindingen met takken naar de iliacale venen exclusief de
renospermatische bypass (figuur 13). De collaterale takken naar mediaal zijn verbindingen naar de
iliacale venen, de lumbale venen en naar de VCI (figuur 14).
Figuur 12: paraspermatische
venen
Figuur 13: collateralen naar
lateraal
Figuur 14: collateralen naar
mediaal
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
17
3.2.9. Diameter VSI
De flebografieën werden bekeken op het Leonardo-werkstation. Op dit werkstation is het mogelijk om
de diameter van venen gekalibreerd te meten, in millimeters. De diameter van de VSI werd gemeten
ter hoogte van zijn breedste verloop tussen de uitmonding van de VSI in de VRD,VRS of VCI en de
plexus pampiniformis.
3.2.10. Binnenhoek VSI en VRS/VRD/VCI
De binnenhoek is de mediale hoek die gevormd wordt tussen twee venen. Deze twee venen zijn ofwel
de VSI sinistra en de VRS, ofwel de VSI dextra en de VCI, of de VRD. Deze hoek kan eveneens
gemeten worden met het programma. Indien er 2 uitmondingen van de VSI zijn worden beide hoeken
gemeten: bij type 2 volgens Bähren en type 4 of 4a volgens Siegel.
Figuur 15: diameter VSI
Figuur 16: binnenhoek VSI
dextra en VCI
Figuur 17: binnenhoek VSI sinistra
en VRS
3.3. Kenmerken via literatuurstudie
3.3.1. “Nutcracker” fenomeen
Reeds in 1950 werd de aorta abdominalis en de arterie mesenterica superior (AMS) beschreven als
twee armen van een notenkraker die de VRS omvatten (Ahmed et al., 2006). In 1972 gaf de
landgenoot A. De Schepper dit als naam het “nutcracker” fenomeen (De Schepper, 1972). Het
“nutcracker” fenomeen wordt door Ahmed et al. (2006) onderverdeelt in drie vormen, namelijk het
anterieur, het posterieur en het gecombineerd “nutcracker” fenomeen.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
18
Bij het anterieur “nutcracker” fenomeen (figuur 18) volgt de AMS zijn normale verloop niet waardoor
de VRS geklemd wordt tussen de AMS en de aorta. Normaal takt de AMS af van de aorta in een hoek
van 90°. Na die aftakking verloopt de AMS een aantal millimeter (4-5 mm) horizontaal om daarna
naar distaal af te buigen. De VRS verloopt normaal distaal en posterieur van de AMS en ventraal van
de aorta, tussen de hoek die de AMS met de aorta vormt. Wanneer de AMS uit de aorta in een
scherpere distale hoek dan 90° aftakt, zonder eerst een aantal millimeter horizontaal te verlopen, wordt
de VRS gevangen tussen de AMS en de aorta. We spreken hierbij van het anterieur “nutcracker”
fenomeen omdat de VRS anterieur ten opzichte van de aorta verloopt.
Bij het posterieur “nutcracker” fenomeen (figuur 19) verloopt de VRS niet volgens zijn normale
anatomie. Normaal loopt de VRS anterieur van de aorta maar hier verloopt de VRS posterieur van de
aorta. Er wordt dan ook gesproken over een retroaortische VRS. Doordat de VRS posterieur van de
aorta verloopt wordt de VRS geklemd tussen de corpora vertebralis en de aorta.
Als laatste bestaat een gecombineerd “nutcracker” fenomeen. Dit komt enkel voor als de VRS
ontdubbeld is. Eén tak van de VRS verloopt anterieur van de aorta abdominalis, de andere tak verloopt
posterieur van de aorta abdominalis. Op beide takken kan een compressie aanwezig zijn.
De compressie op de VRS is op een flebografie te visualiseren als een contrastarme zone in
vergelijking met de andere zones van de VRS. De diameter van de contrastarme zone komt dan
ongeveer overeen met de diameter van het bloedvat die op de VRS drukt. De AMS geeft een smalle
compressie en de aorta geeft een iets bredere compressie.
Als gevolg van deze compressie ontstaat een grotere druk in de VRS. Het normale drukverschil tussen
de VRS en de VCI is minder dan 1mmHg. Bij het “nutcracker” fenomeen kan dit oplopen tot 3mmHg.
Door dit grotere drukverschil ontstaat er reflux vanuit de VRS in de VSI wat een varicocele tot gevolg
kan hebben.
Figuur 18: "nutcracker" fenomeen -
anterieur
Figuur 19: "nutcracker"
fenomeen - posterieur
Figuur 20: aanhechtingsniveau VSI
dextra aan VRD: L2-L3
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
19
3.3.2. Aanhechtingsniveau tegenover de wervelzuil
In de studie van Bigot and Utzmann (1983) werd de aanhechtingshoogte van de VSI dextra aan de
VCI ten opzichte van de wervelzuil bepaald. Indien de aanhechting plaatsvindt ter hoogte van het
corpus van de lumbale wervel 1 tot en met 5 wordt het niveau genoemd naar de respectievelijke
lumbaalwervel (bijvoorbeeld ter hoogte van L1= L1). Wanneer de aanhechting op het niveau van de
processus spinosus van een wervel te zien is wordt de aanhechtingshoogte genoemd naar die
lumbaalwervel met de processus spinosus en de wervel naar distaal (bijvoorbeeld aanhechting ter
hoogte van de processus spinosus van L2= L2-L3, figuur 20).
Als de VSI dextra zich op zijn proximale verloop splitst en twee uitmondingen heeft in de VCI,
werden beiden niveaus van aanhechting bepaald. Volgens de classificatie van Siegel is dit een type 3
VSI dextra. De meest distale aanhechting werd beschouwd als “type 3” aanhechting.
3.3.3. Classificatie volgens Bähren
Om de VSI sinistra te classificeren werd de classificatie van Bähren gebruikt (Bähren et al., 1983).
Deze classificatie bevat zeven types (Sigmund et al., 1987).
- Type 0 bestaat uit een sufficiënte vene, met andere woorden een VSI sinistra zonder
varicocele.
- Type 1 bestaat uit een solitaire VSI sinistra met een incompetente oorsprongsklep.
- Type 2 bevat een VSI sinistra die verschillende uitmondingen heeft in de VRS en/of
collaterale(n) naar mediaal bevat.
- Type 3 bestaat uit een VSI met een incompetente oorsprongsklep en verschillende proximale
splitsingen van de VSI sinistra zelf.
- Type 4a en 4b bevat de VSI sinistra verschillende collaterale takken naar retroperitoneale
venen, naar niervenen of naar de VRS.
o Type 4a bevat een incompetente oorsprongsklep van de VSI sinistra
o Type 4b een competente oorsprongsklep van de VSI sinistra.
- Type 5 is het enige type waarbij het verloop van de VSI van ondergeschikt belang is,
aangezien hier het bepalende kenmerk de ontdubbelde VRS is.
Het kenmerk ‘niet te classificeren’ werd als extra kenmerk toegevoegd. Dit laatste werd voornamelijk
aangekruist wanneer er twee types volgens Bähren mogelijk waren of indien het niet duidelijk was
indien de uitmondingsklep competent of incompetent was.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
20
Figuur 21: classificatie volgens Bähren
3.3.4. Classificatie volgens Siegel
De classificatie volgens Siegel werd gebruikt om de VSI dextra te classificeren.
De classificatie van Siegel omvat zes types. Bij elk type kunnen er verschillende parallelle venen
aanwezig zijn, eveneens maakt het niet uit of de kleppen competent of incompetent zijn, dit in
tegenstelling tot de classificatie van Bähren.
- Type 1 is een solitaire VSI dextra die uitmondt in de VCI.
- Type 2 bestaat uit een VSI dextra die een collaterale vene bevat naar het lateraal peritoneaal
systeem.
- Type 2a is gelijkaardig aan type 2 maar bevat naast de collaterale vene twee parallelle venen
naar de canalis inguinalis.
- Type 3 bestaat uit twee uitmondingen van de VSI dextra in de VCI.
- Type 4 bestaat eveneens uit twee uitmondingen, maar nu mondt de VSI dextra uit in zowel de
VCI als in de VRD.
- Type 4a bestaat uit een VSI dextra die enkel uitmondt in de VRD (Siegel et al., 2006).
Voor dit onderzoek werd het kenmerk ‘niet te classificeren’ als extra kenmerk toegevoegd. Dit werd
voornamelijk aangekruist wanneer er twee types volgens Siegel mogelijk waren.
Figuur 22: classificatie volgens Siegel
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
21
3.4. Bijkomende kenmerken via proeflezingen
3.4.1. Uitmonding VSI sinistra in VRS
Wanneer er slechts één uitmonding van de VSI sinistra in de VRS zichtbaar was, werd dit beschouwd
als een enkelvoudige uitmonding (figuur 23). Wanneer er verschillende uitmondingen en/of
verschillende venen rond de uitmonding(en) van de VSI in de VRS zichtbaar waren, werd dit
beschouwd als een complexe uitmonding (figuur 24).
Figuur 23: uitmonding VSI sinistra in VRS -
enkelvoudig
Figuur 24: uitmonding VSI sinistra in VRS -
complex
3.4.2. Aantal foto’s voor evaluatie
Per patiënt werden de flebografieën die gemaakt werden gedurende de procedure geteld. Dit kenmerk
was voornamelijk belangrijk om te weten te komen of de radiologen rekening hielden met de
stralingsbelasting per patiënt en om ruwweg in te schatten of de embolisatie al dan niet vlot verlopen
is.
3.4.3. Nut van de foto’s na embolisatie
Om alle kenmerken te kunnen bepalen, controleerde de onderzoeker de flebografieën die gemaakt
werden na de embolisatie. Tijdens de proeflezing werd namelijk duidelijk dat bepaalde kenmerken pas
zichtbaar werden op de flebografieën gemaakt na de embolisatie.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
22
3.5. Kenmerken aangepast tijdens proeflezing
Volgende kenmerken werden aangepast tijdens de proeflezingen:
1) opsplitsen van het kenmerk “competente oorsprongsklep met of zonder renospermatische bypass”:
• Aanwezigheid competente oorsprongsklep: “ja”, “neen”, “onbepaald”
• renospermatische bypass: “afwezig”, “segmentair retrograad”, “segmentair antegraad”,
“segmentair retrograad en antegraad”, “volledig”
2) verwijderen van het kenmerk “aanwezigheid meerdere competente kleppen”
3) toevoegen van de antwoordmogelijkheid “onbepaald” bij de kenmerken:
• spontane inloop in de VSI
• aanwezigheid competente oorsprongsklep
• insufficiënte VSI
• “nutcracker” fenomeen
4) toevoegen van het antwoordmogelijkheid “niet te classificeren” bij de kenmerken:
• classificatie volgens Bähren voor VSI sinistra
• classificatie volgens Siegel voor VSI dextra
Bij deze proeflezingen werden de flebografieën van de eerste 15 patiënten uit de studiepopulatie
beoordeeld voor de kenmerken van de VSI sinistra en VSI dextra. Deze proeflezingen werden eerst
door mezelf uitgevoerd en nadien gecontroleerd door mijn promotor en co-promotor.
Het antwoordmogelijkheid “onbepaald” en “niet te classificeren” werd toegevoegd tijdens de
proeflezingen omdat niet steeds met zekerheid een beoordeling kon gemaakt worden bij
bovenvermelde kenmerken.
44.. BBeeoooorrddeelliinngg vvaann ddee fflleebbooggrraaffiieeëënn
De beoordeling van de flebografieën van de 250 patiënten gebeurde enkel door mezelf, behalve de
eerste 15 patiënten die, zoals reeds hoger vermeld, eveneens door de promotor en co-promotor
beoordeeld werden. Om de flebografieën goed te kunnen beoordelen, heb ik een aantal embolisaties
van de VSI bijgewoond.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
23
55.. DDaattaavveerrwweerrkkiinngg
5.1. Patiëntengroepen
Om de consecutieve groep van 250 patiënten te kunnen opsplitsen, koppelde de onderzoeker eerst het
unieke patiëntennummer terug aan het adremanummer en aan de datum van behandeling. Hierdoor
kon de onderzoeker de leeftijd per patiënt berekenen. Na deze
berekening werd de groep opgesplitst in 3 subgroepen. De
eerste groep bevatte 97 kinderen jonger dan 17 jaar, de
tweede groep bevatte 36 patiënten met de leeftijd 17 tot en
met 24 jaar en de derde groep bevatte 117 volwassenen vanaf
25 jaar. De tweede groep werd uit de studie geëxcludeerd
(tabel 1). Om bias te vermijden, eventueel ontstaan door de
mogelijke tussenstadia in de ontwikkeling van de VSI tussen
beide groepen, werd er een scherp leeftijdsonderscheid
gemaakt tussen de adolescenten en volwassenen (figuur 25).
Figuur 25: box-plot leeftijd
kinderen vs volwassenen
Tabel 1: aantal patiënten en leeftijden per groep
Groep 1: Kinderen Groep 2: Exclusie Groep 3: Volwassenen
Aantal patiënten 97 36 117
Leeftijd jongste patiënt (jaar) 10 17 25
Leeftijd oudste patiënt (jaar) 16 24 64
Gemiddelde leeftijd (jaar) 14 20 34
5.2. Dataverwerking
De data van deze patiënten werden verzameld in een databank (FileMaker Pro®) en statistisch
verwerkt in een data-analyse-programma (R®). Deze data omvatte alle gegevens van de patiënten,
exclusief groep 2 en inclusief de eerste 15 patiënten die zowel door mezelf als door mijn promotor en
co-promotor beoordeeld werden.
De gebruikte testen zijn de Mann-Whitney U-test voor de numerieke variabelen en de chi-kwadraat
test voor de categorische variabelen. Een test is statistisch significant wanneer de p-waarde kleiner is
dan 0.05.
Kinderen Volwassenen
10
20
30
40
50
60
Groep
Le
eft
ijd (
j)
Leeftijd kinderen vs volwassenen
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
24
RReessuullttaatteenn
11.. VVSSII ssiinniissttrraa
In tabel 2 staan de kenmerken van de VSI sinistra die vergeleken zijn tussen kinderen en volwassen.
De kenmerken in het grijs zijn statistisch significant, met andere woorden de p-waarde is kleiner dan
0.05.
Tabel 2: overzicht kenmerken VSI sinistra met statistische test en p-waarde
Vergelijking van de kenmerken VSI sinistra tussen kinderen en volwassen Statistische Test P-waarde
1. Spontane inloop van de VSI na injectie met contrastmiddel Chi-kwadraat 2x3 0.001
1a. Spontane inloop van de VSI na injectie met contrastmiddel zonder onbepaald Chi-kwadraat 2x2 0.0004
2. Aanwezigheid competente oorsprongsklep Chi-kwadraat 2x3 0.001
2a. Aanwezigheid competente oorsprongsklep zonder onbepaald Chi-kwadraat 2x2 0.001
3. Uitmonding van de VSI in de VRS Chi-kwadraat 2x2 0.449
4. Insufficiente VSI Chi-kwadraat 2x3 0.004
4a. Insufficiente VSI zonder onbepaald Chi-kwadraat 2x2 0.004
5. Renospermatische bypass Chi-kwadraat 2x5 0.109
5a. Renospermatische bypass aan –of afwezig Chi-kwadraat 2x2 0.151
6. Aantal sufficiente kleppen exclusief oorsprongsklep Mann-Whitney U-test 0.017
7. Verloop VSI Chi-kwadraat 2x4 0.601
8. Aanwezigheid paraspermatische venen Chi-kwadraat 2x2 0.819
9. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar lateraal Chi-kwadraat 2x2 0.492
10. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar mediaal Chi-kwadraat 2x2 0.568
11. Nutcracker syndrome Chi-kwadraat 2x4 0.007
11a. Nutcracker syndrome aanwezig, afwezig Chi-kwadraat 2x3 0.003
11b. Nutcracker syndrome aan –of afwezig of onbepaald Chi-kwadraat 2x2 0.004
12. Diameter VSI Mann-Whitney U-test 0.143
13. Binnenhoek VSI en VRS Mann-Whitney U-test 0.472
14. Binnenhoek VSI en VRS indien type 2 Mann-Whitney U-test 0.057
15. Classificatie volgens Bähren Chi-kwadraat 2x8 0.039
15a. Classificatie volgens Bähren zonder “niet te classificeren” Chi-kwadraat 2x7 0.023
16. Aantal foto’s voor evaluatie Mann-Whitney U-test 0.002
17. Foto’s na embolisatie gebruikt Chi-kwadraat 2x2 0.829
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
25
1.1. Spontane inloop van de VSI sinistra
Wanneer de resultaten vergeleken worden tussen kinderen en volwassenen bij het injecteren van
contrastmiddel in de VRS, is er een statistisch significant verschil (p-waarde=0.001) tussen het al dan
niet spontaan inlopen van de VSI sinistra. Om uit te sluiten dat het kenmerk “onbepaald” voor bias
zorgt, is de Chi-kwadraat-test herhaald maar zonder het kenmerk “onbepaald”. De test is opnieuw
significant (p-waarde=0.0004) zonder het kenmerk “onbepaald”.
Ongeveer 3,1 maal meer volwassenen (29,0%) hebben geen spontane inloop in de VSI sinistra in
vergelijking met kinderen (9,3%).
Tabel 3: spontane inloop in de VSI sinistra
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 84 86.6% 80 68.4% 164
neen 9 9.3% 34 29.0% 43
onbepaald 4 4.1% 3 2.6% 7
totaal 97 100% 117 100% 214
Figuur 26: spontane inloop in VSI Figuur 27: spontane inloop in VSI excl. onbepaald
Kinderen Volwassenen
spontane inloop in VSI bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100 spontane inloop geen spontane inloop onbepaald
Kinderen Volwassenen
spontane inloop in VSI bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100 spontane inloop geen spontane inloop
1.2. Aanwezigheid competente oorsprongsklep in VSI sinistra
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.001) bij het al dan niet aanwezig zijn van een
competente uitmondingsklep in de VSI sinistra bij kinderen in vergelijking met volwassenen. Om uit
te sluiten dat het kenmerk “onbepaald” voor bias zorgt, is de Chi-kwadraat-test herhaald maar zonder
het kenmerk “onbepaald”. De test is opnieuw significant (p-waarde=0.001) zonder het kenmerk
“onbepaald”.
Volwassenen (37,6%) hebben ongeveer 2.4 maal frequenter een competente uitmondingsklep in
vergelijking met kinderen (15,5%).
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
26
Tabel 4: competente oorsprongsklep
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 15 15.5% 44 37.6% 59
neen 64 66.0% 61 52.1% 125
onbepaald 18 18.5% 12 10.3% 30
totaal 97 100% 117 100% 214
Figuur 28: competente oorsprongsklep Figuur 29: competente oorsprongsklep excl. onbepaald
Kinderen Volwassenen
competente oorsprongsklep bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100
Competente uitmondingsklep Incompetent uitmondingsklep onbepaald
Kinderen Volwassenen
competente oorsprongsklep zonder onbepaald bij kind of volwassen
Groep
aa
nta
l p
atiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100 competente incompetent
1.3. Uitmonding van de VSI sinistra in de VRS
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.450) tussen de enkelvoudige of complexe
uitmonding van de VSI sinistra in de VRS bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafiek: zie
bijlage 3 figuur 1).
Tabel 5: uitmonding VSI in VRS
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
complex 44 45.4% 45 40.2% 89
enkelvoudig 53 57.6% 67 59.8% 120
totaal 97 100% 112 100% 209
1.4. Insufficiënte VSI sinistra
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.004) in het al dan niet aanwezig zijn van een
insufficiënte VSI sinistra bij kinderen in vergelijking met volwassenen. Om te vermijden dat het
kenmerk “onbepaald” voor bias zorgt, is de Chi-kwadraat-test herhaald zonder het kenmerk
“onbepaald”. Ook zonder het kenmerk “onbepaald” is er een significant verschil (p-waarde=0.004)
aanwezig.
Bijna alle kinderen (99,0%) hebben een insufficiënte VSI sinistra in tegenstelling tot volwassenen
waar ongeveer 87,2% een insufficiënte VSI sinistra hebben.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
27
Tabel 6: insufficiëntie VSI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 96 99.0% 102 87.2% 198
neen 0 0% 9 7.7% 9
onbepaald 1 1% 6 5.1% 7
totaal 97 100% 117 100% 214
Figuur 30: insufficiënte VSI sinistra
Kinderen Volwassenen
insufficiëntie van de VSI sinistra bij kinderen vs volwassenen
Groep
aan
tal p
atiën
ten (
%)
0
20
40
60
80
100 Insufficiënte VSI Sufficiënte VSI onbepaald
Figuur 31: insufficiënte VSI sinistra excl. onbepaald
Kinderen Volwassenen
insufficiëntie van de VSI sinistra zonder onbepaald bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100
insufficiënteI sufficiënte
1.5. Renospermatische bypass
Bij de VSI sinistra is er geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.109) tussen kinderen en
volwassenen voor de aanwezigheid van een bepaalde vorm van een renospermatische bypass.
Eveneens is er geen significant verschil (p-waarde=0.151) tussen kinderen en volwassenen wanneer de
aan- en afwezigheid van een renospermatische bypass vergeleken wordt (grafieken: zie bijlage 3
figuur 2a en 2b).
Tabel 7: renospermatische bypass
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
Afwezig 41 42.7% 37 33.0% 78
Segmentair angegraad 21 21.9% 26 23.2% 47
Segmentair antegraad en retrograad 5 5.2% 2 1.8% 7
Segmentair retrograad 0 0% 4 3.6% 4
Volledig 29 30.2% 43 38.4% 72
totaal 96 100% 112 100% 208
1.6. Aantal sufficiënte kleppen in VSI sinistra excl. oorsprongsklep
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.017) in het aantal sufficiënte kleppen van de VSI
sinistra exclusief de oorsprongsklep die aanwezig zijn bij kinderen in vergelijking met volwassenen.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
28
Kinderen hebben maximaal 2 sufficiënte kleppen in de VSI sinistra, terwijl de volwassenen tot 5
sufficiënte kleppen kunnen hebben (bij kinderen zijn er gemiddeld genomen 0,15 sufficiënte kleppen
en bij volwassen 0,40).
Figuur 32: histogram aantal
sufficiënte kleppen kinderen Figuur 33: histogram aantal
sufficiënte kleppen volwassenen Figuur 34: aantal sufficiënte
kleppen Histogram kinderen
Aantal sufficiënte kleppen
Fre
qu
entie
0 1 2
0
20
40
60
80
Histogram volwassenen
Aantal sufficiënte kleppen
Fre
que
ntie
0 1 2 3 4 5 0
20
40
60
80
Kinderen Volwassenen 0
1
2
3
4
5
Aantal sufficiënte kleppen bij kinderen vs volwassenen
aanta
l su
ffic
iën
te k
lep
pen
Groep
1.7. Verloop VSI sinistra
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.601) in het verloop van de VSI sinistra tussen
kinderen en volwassenen (grafiek: zie bijlage 3 figuur 3)
Tabel 8: verloop VSI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
solitair 50 52.1% 55 49.1% 105
multiple 18 18.8% 26 23.2% 44
multiple solitair 13 13.5% 10 8.9% 23
solitair multiple 15 5.6% 21 18.8% 36
totaal 96 100% 112 100% 208
1.8. Aanwezigheid paraspermatische venen
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.819) in het al dan niet aanwezig zijn van
paraspermatische venen naast de VSI sinistra bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafiek:
zie bijlage 3 figuur 4).
Tabel 9: paraspermatische vene(n) aanwezig
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 80 82.5% 91 81.2% 171
neen 17 17.5% 21 18.8% 38
totaal 97 100% 112 100% 209
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
29
1.9. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar lateraal
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.492) in het al dan niet aanwezig zijn van
collaterale venen naar lateraal vanuit de VSI sinistra tussen kinderen en volwassenen (grafiek: bijlage
3 figuur 5).
Tabel 10: aanwezigheid collaterale vene(n) naar lateraal
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 4 4.1% 7 6.2% 11
neen 93 95.9% 105 93.8% 198
totaal 97 100% 112 100% 209
1.10. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar mediaal
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.568) in het al dan niet aanwezig zijn van
collaterale venen vanuit de VSI sinistra naar mediaal tussen kinderen en volwassenen (grafiek: bijlage
3 figuur 6).
Tabel 11: aanwezigheid collaterale vene(n) naar mediaal
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 31 32.0% 40 35.7% 71
neen 66 68.0% 72 64.3% 138
totaal 97 100% 112 100% 209
1.11. “Nutcracker” fenomeen
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.007) voor het “nutcracker” fenomeen bij kinderen
in vergelijking met volwassenen. Ter controle is de Chi-kwadraat-test herhaald met de kenmerken
“aanwezig”, “afwezig” met en zonder het kenmerk “onbepaald”. Beide Chi-kwadraat-testen zijn
statistisch significant (respectievelijk, p-waarde=0.003 en p-waarde=0.004). Kinderen (17,6%) hebben
tot 5.2 maal meer een “nutcracker” fenomeen in vergelijking met volwassenen (3,4%)
Tabel 12: “Nutcracker” fenomeen
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
afwezig 56 57.7% 85 75.9% 141
anterieur 5 5.2% 0 0% 5
onbepaald 29 29.9% 24 21.4% 53
posterieur 7 7.2% 3 2.7% 10
totaal 97 100% 112 100% 209
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
30
Figuur 35: “nutcracker”
fenomeen
Figuur 36: “nutcracker”
fenomeen aan- of afwezig
Figuur 37: “nutcracker” fenomeen
onbepaald, aan- of afwezig
Kinderen Volwassenen
“nutcracker” fenomeen bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100 afwezig anterieuronbepaald posterieur
57.7% 5.2% 29.9% 7.2% 75.9% 0% 21.4% 2.7%
Kinderen Volwassenen
“nutcracker” fenomeen aan- of afwezig bij kinderen vs volwassenen
Groep A
anta
l patiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100 afwezig aanwezig
82.4% 17.6% 96.6% 3.4%
Kinderen Volwassenen
“nutcracker” fenomeen onbepaald, aan- of afwezig
bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aanta
l patiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100 afwezig aanwezig onbepaald
1.12. Diameter VSI sinistra
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.143) in de diameter van de VSI sinistra bij
kinderen in vergelijking met volwassenen (histogrammen en grafiek in bijlage 3 figuren 7a, 7b en 7c).
1.13. Binnenhoek VSI sinistra en VRS
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.472) voor de binnenhoek tussen de VSI sinistra
en VRS bij kinderen in vergelijking met volwassenen (histogrammen en grafiek in bijlage 3 figuren
8a, 8b en 8c).
1.14. Binnenhoek VSI sinistra en VRS indien type 2
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.057) voor de binnenhoek tussen de VSI sinistra
en VRS bij kinderen in vergelijking met volwassenen indien type 2 volgens de classificatie van
Bähren (histogrammen en grafiek in bijlage 3 figuren 9a, 9b en 9c).
1.15. Classificatie volgens Bähren voor VSI sinistra
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.039) aanwezig tussen kinderen en volwassenen
bij de classificatie volgens Bähren voor de VSI sinistra wanneer alle kenmerken (tabel 13 en figuur
16) beschouwd worden. Om te vermijden dat het kenmerk “niet te classificeren” voor bias zorgt, is de
Chi-kwadraat-test herberekend zonder dit kenmerk (figuur 17). Er is nog steeds een statistisch
significant verschil (p-waarde=0.023).
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
31
Tabel 13: classificatie volgens Bähren
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
Type 0 0 0% 9 7.7% 6 Type 1 25 25.8% 27 23.1% 52 Type 2 29 29.9% 29 24.8% 58 Type 3 4 4.1% 3 2.6% 7
Type 4a 10 10.3% 12 10.2% 22 Type 4b 4 4.1% 14 12.0% 18
Type 5 4 4.1% 0 0% 4 Niet te classificeren 21 21.6% 23 19.6% 47
totaal 97 100% 117 100% 214
Figuur 38: classificatie volgens Bähren Figuur 39: classificatie volgens Bähren excl. niet te classificeren
Kinderen Volwassenen
Classificatie volgens Bähren bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
10
20
30
40
50 Type 0 Type 1 Type 2 Type 3 Type 4a Type 4b Type 5 niet te classificeren
Kinderen Volwassenen
Classificatie volgens Bähren bij kinderen vs volwassenen
zonderniet te classificeren
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
10
20
30
40
50 Type 0 Type 1 Type 2 Type 3 Type 4a Type 4b Type 5
1.16. Aantal foto’s voor evaluatie
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.002) in het aantal flebografieën van de VSI
sinistra die genomen zijn bij kinderen in vergelijking met volwassenen.
Bij volwassenen worden er meer flebografieën genomen (gemiddeld 13,6) dan bij kinderen
(gemiddeld 12,3).
Figuur 40: histogram aantal foto's
voor evaluatie kinderen Figuur 41: histogram aantal foto's
voor evaluatie volwassenen Figuur 42: box-plot aantal
foto's voor evaluatie
Histogram kinderen
Aantal foto’s voor evaluatie
Fre
qu
entie
0 10 20 30 40 0
10
20
30
40
Histogram volwassenen
Aantal foto’s voor evaluatie
Fre
qu
entie
0 10 20 30 40 0
10 20 30 40
Kinderen Volwassenen 0
10
20
30
40
Aantal foto's voor evaluatie bij kinderen vs volwassenen
aa
nta
l fo
to's
vo
or
eva
lua
tie
Groep
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
32
1.17. Foto’s na embolisatie gebruikt
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.829) in het aantal flebografiëen die nodig waren
om de VSI sinistra te beoordelen na de embolisatie bij kinderen in vergelijking met volwassenen
(grafiek: zie bijlage 3 figuur 10).
Tabel 14: foto's na embolisatie gebruikt
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 41 42.3% 49 43.8% 90
neen 56 57.7% 63 56.2% 119
totaal 97 100% 112 100% 209
22.. VVSSII ddeexxttrraa
Tabel 15: overzicht kenmerken VSI dextra met statistische test en p-waarde
Vergelijking van de VSI dextra tussen kinderen en volwassenen van de kenmerken Statistische Test P-waarde
1. Spontane inloop van de VSI na injectie met contrastmiddel in de VCI Chi-kwadraat 2x3 < 0.001
1a. Spontane inloop van de VSI na injectie met contrastmiddel in de VCI zonder het
kenmerk “onbepaald”
Chi-kwadraat 2x2 0.370
2. Spontane inloop van de VSI na injectie met contrastmiddel in de VRD Chi-kwadraat 2x3 0.911
3. Aanwezigheid competente oorsprongsklep na injectie in VCI Chi-kwadraat 2x3 < 0.001
3a. Aanwezigheid competente oorsprongsklep na injectie in VCI zonder “onbepaald” Chi-kwadraat 2x2 0.203
4. Aanwezigheid competente oorsprongsklep na injectie in VRD Chi-kwadraat 2x3 0.902
5. Insufficiente VSI Chi-kwadraat 2x3 0.003
5. Insufficiente VSI zonder onbepaald Chi-kwadraat 2x2 0.0007
6. Renospermatische bypass Chi-kwadraat 2x5 0.909
6a. Renospermatische bypass aan –of afwezig Chi-kwadraat 2x2 0.489
7. Aantal sufficiënte kleppen exclusief oorsprongsklep Mann-Whitney U-test 0.943
8. Verloop VSI Chi-kwadraat 2x4 0.640
9. Aanwezigheid paraspermatische venen Chi-kwadraat 2x2 0.193
10. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar lateraal Chi-kwadraat 2x2 0.255
11. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar mediaal Chi-kwadraat 2x2 0.255
12. Aanhechtingsniveau VSI aan VCI Chi-kwadraat 2x6 0.462
13. Aanhechtingsniveau VSI aan VCI indien type 3 volgens Siegel Chi-kwadraat 2x2 0.282
14. Diameter VSI Mann-Whitney U-Test < 0.001
15. Binnenhoek VSI en VCI Mann-Whitney U-Test 0.109
16. Binnenhoek VSI en VRD indien type 4(a) volgens Siegel Mann-Whitney U-Test 0.889
17. Classificatie volgens Siegel Chi-kwadraat 2x6 0.748
18. Aantal foto’s voor evaluatie Mann-Whitney U-Test < 0.001
19. Foto’s na embolisatie gebruikt Chi-kwadraat 2x2 0.755
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
33
In tabel 15 staan de kenmerken van de VSI dextra die vergeleken zijn tussen kinderen en volwassenen.
De kenmerken in het grijs zijn statistisch significant, met andere woorden de p-waarde is kleiner dan
0.05.
2.1. Spontane inloop VSI dextra na injectie contrastmiddel in VCI
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde<0.001) bij kinderen in vergelijking met
volwassenen bij de spontane inloop van de VSI dextra na injectie van contrastmiddel in de VCI. Om
uit te sluiten dat het kenmerk “onbepaald” voor bias zorgt, is de test herhaald zonder het kenmerk
“onbepaald”. De Chi-kwadraat-test is nu niet statistisch significant (p-waarde=0.370).
Volwassenen (55.7%) hebben 1,5 keer minder vaak een spontane inloop in de VSI dextra dan kinderen
(82,1%).
Tabel 16: spontane inloop in VSI
Aantal kinderen Aantal volwassenen Totaal
ja 1 1.1% 0 0% 1 neen 78 82.1% 63 55.7% 141
onbepaald 16 16.8% 50 44.2% 66 totaal 95 100% 113 100% 208
Figuur 43: spontane inloop in VSI Figuur 44: spontane inloop in VSI excl. onbepaald
K inde ren Vo lwa ss enen
spontane in lo op in V S I b ij k inderen v s v o lw assenen
G ro ep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
10 0
s po ntane in loo p geen spontane inloop in loop onbe paa ld
Kinderen Volwassenen
spontane inloop via VCI bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100 spontane inloop geen spontane inloop
2.2. Spontane inloop VSI dextra na injectie contrastmiddel in VRD
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.911) bij de spontane inloop van de VSI dextra
na injectie met contrastmiddel in de VRD bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafiek: zie
bijlage 4, figuur 1).
Tabel 17: Spontane inloop in VSI na injectie in VRD
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 2 2.1% 2 1.8% 4
neen 84 88.4% 102 90.2% 186
onbepaald 9 9.5% 9 8.0% 18
totaal 95 100% 113 100% 208
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
34
2.3. Aanwezigheid competente oorsprongsklep na injectie in VCI
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde<0.001) in het al dan niet aanwezig zijn van een
competente uitmondingsklep van de VSI dextra na injectie van contrastmiddel in de VCI. Om uit te
sluiten dat het kenmerk “onbepaald” voor bias zorgt, is de test herhaald zonder het kenmerk
“onbepaald”. Nu is de Chi-kwadraat test statistisch niet significant (P-waarde=0.203).
Het kenmerk onbepaald zorgt voor bias, er is geen significant verschil in het al dan niet aanwezig zijn
van een competente uitmondingsklep bij kinderen in vergelijking met volwassenen.
Tabel 18: Competente oorsprongsklep na injectie in VCI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 77 81.1% 63 55.8% 140
neen 2 2.1% 0 0% 2
onbepaald 16 16.8% 50 44.2% 66
totaal 95 100% 113 100% 208
Figuur 45: competente oorsprongsklep Figuur 46: competente oorsprongsklep excl. onbepaald
Kinderen Volwassenen
competente oorsprongsklep bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100
competente oorsprongsklep incompetente oorsprongsklep onbepaald
Kinderen Volwassenen
Competente oorsprongsklep bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aan
tal p
atië
nte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
competente oorsprongsklep incompetente oorsprongsklep
2.4. Aanwezigheid competente oorsprongsklep na injectie in VRD
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.902) in het al dan niet aanwezig zijn van een
competente uitmondingsklep in de VSI dextra na injectie van contrastmiddel in de VRD (grafiek: zie
bijlage 4, figuur 2)
Tabel 19: Competente oorsprongsklep na injectie in VRD
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 84 88.4% 101 89.4% 185
neen 2 2.2% 3 2.6% 5
onbepaald 9 9.4% 9 8.0% 18
totaal 95 100% 113 100% 208
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
35
2.5. Insufficiënte VSI dextra
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.003) in het al dan niet aanwezig zijn van een
insufficiënte VSI dextra bij kinderen in vergelijking met volwassenen. Om uit te sluiten dat het
kenmerk “onbepaald” voor bias zorgt, is de test herhaald zonder het kenmerk “onbepaald”. Opnieuw is
de Chi-kwadraat test statistisch significant (p-waarde=0.0007).
Volwassenen (33.9%) hebben 2.5 maal meer een insufficiënte VSI dextra in vergelijking met kinderen
(13.7%).
Tabel 20: Insufficiëntie VSI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 13 13.7% 38 33.9% 51
neen 80 84.2% 71 63.4% 151
onbepaald 2 2.1% 3 2.7% 5
totaal 95 100% 112 100% 207
Figuur 47: insufficiëntie VSI Figuur 48: insufficiëntie VSI excl. onbepaald
Kinderen Volwassenen
insufficiëntie van de VSI dextra bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
insufficiënte VSI sufficiënte VSI onbepaald
Kinderen Volwassenen
insufficiëntie van de VSI dextra zonder onbepaald bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100
insufficiënte VSI sufficiënte VSI
2.6. Renospermatische bypass
Bij de VSI dextra is er geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.909) voor het al dan niet
aanwezig zijn van een bepaalde renospermatische bypass bij kinderen in vergelijking met
volwassenen. Eveneens is er geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.479) wanneer de aan- en
afwezigheid van een renospermatische bypass vergeleken wordt tussen kinderen en volwassenen
(grafiek: zie bijlage 4, figuur 3a en 3b).
Tabel 21: Renospermatische bypass
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
Afwezig 9 64.3% 22 53.7% 31
Segmentair antegraad 4 28.6% 13 31.7% 17
Segmentair antegraad en retrograad 0 0% 1 2.4% 1
Segmentair retrograad 0 0% 1 2.4% 1
Volledig 1 7.1% 4 9.8% 5
totaal 14 100% 41 100% 55
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
36
2.7. Aantal sufficiënte kleppen in de VSI dextra excl. oorsprongsklep
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.943) tussen het aantal sufficiënte kleppen
exclusief de oorsprongsklep in de VSI dextra bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafieken:
zie bijlage 4, figuur 4a, 4b en 4c).
2.8. Verloop VSI dextra
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.640) in het verloop van de VSI dextra tussen
kinderen en volwassenen (grafiek: zie bijlage 4, figuur 5).
Tabel 22: Verloop VSI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
solitair 5 35.7% 18 43.9% 23
multiple 2 14.3% 4 9.8% 6
multiple solitair 0 0% 3 7.3% 3
solitair multiple 7 50% 16 39.0% 23
totaal 14 100% 41 100% 55
2.9. Aanwezigheid paraspermatische venen
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.193) voor het al dan niet aanwezig zijn
paraspermatische venen naast de VSI dextra bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafiek: zie
bijlage 4, figuur 6).
Tabel 23: Aanwezigheid paraspermatische vene(n)
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 12 85.7% 27 65.9% 39
neen 2 14.3% 14 34.1% 16
totaal 14 100% 41 100% 55
2.10. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar lateraal
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.255) bij het al dan niet aanwezig zijn van
collaterale venen vanuit de VSI dextra naar lateraal bij kinderen in vergelijking met volwassenen
(grafiek: zie bijlage 4, figuur 7).
Tabel 24: Aanwezigheid collaterale vene(n) naar lateraal
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 4 28.6% 6 14.6% 10
neen 10 71.4% 35 85.4% 45
totaal 14 100% 41 100% 55
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
37
2.11. Aanwezigheid collaterale verbindingen naar mediaal
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.255) voor het al dan niet aanwezig zijn van
collaterale venen vanuit de VSI dextra naar mediaal bij kinderen in vergelijking met volwassenen
(grafiek: zie bijlage 4, figuur 8).
Tabel 25: Aanwezigheid collaterale vene(n) naar mediaal
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 1 7.1% 10 24.4% 11
neen 13 92.9% 31 75.6% 44
totaal 14 100% 41 100% 55
2.12. Aanhechtingsniveau VSI dextra aan VCI
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.462) tussen het aanhechtingsniveau van de VSI
dextra aan de VCI bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafiek: zie bijlage 4, figuur 9).
Tabel 26: Aanhechtingsniveau VRD aan VCI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
L1 0 0% 1 2.6% 1
L1-L2 2 15.4% 8 21.0% 10
L2 4 30.7% 15 39.5% 19
L2-L3 5 38.5% 9 23.7% 14
L3 1 7.7% 5 13.2% 6
L3-L4 1 7.7% 0 0% 1
totaal 13 100% 38 100% 51
2.13. Aanhechtingsniveau VSI aan VCI indien type 3
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.282) tussen het aanhechtingsniveau van de VSI
dextra aan de VCI indien type 3 volgens de classificatie van Siegel bij kinderen in vergelijking met
volwassenen (grafiek: zie bijlage 4, figuur 10).
Tabel 27: Aanhechtingsniveau VRD aan VCI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
L1 of L2 6 46.2% 24 63.2% 30
L3 of L4 7 53.8% 14 36.8% 21
totaal 13 100% 38 % 51
2.14. Diameter VSI dextra
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde<0.001) voor de diameter van de VSI dextra bij
kinderen in vergelijking met volwassenen.
De diameter van de VSI dextra bij kinderen is gemiddeld 0,3mm en kan slechts oplopen tot 1,2mm.
Bij volwassen is deze diameter gemiddeld 0.4mm en deze kan oplopen tot 2,5mm.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
38
Figuur 49: histogram diameter
VSI kinderen
Figuur 50: histogram diameter VSI
volwassenen
Figuur 51: box-plot diameter
VSI
Histogram kinderen
Diameter VSI dextra
Fre
qu
entie
0.2 0.4 0.6 0.8 1.0 0
20
40
60
80
Histogram volwassenen
Diameter VSI dextra
Fre
qu
entie
0 0.5 1.0 1.5 2.0 2.5
0
20
40
60
80
Kinderen Volwassenen
0.5
1.0
1.5
2.0
Diameter VSI dextra bij kinderen vs volwassenen
dia
me
ter
VS
I (m
m)
2.15. Binnenhoek VSI dextra en VCI
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.109) voor de binnenhoek van de VSI dextra en
de VCI bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafieken: zie bijlage 4, figuur 11a, 11b en 11c).
2.16. Binnenhoek VSI dextra en VRD indien type 4(a)
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.889) voor de binnenhoek van de VSI dextra en
de VCI indien type 4(a) volgens de classificatie van Siegel bij kinderen in vergelijking met
volwassenen (grafieken: zie bijlage 4, figuur 12a, 12b en 12c).
2.17. Classificatie volgens Siegel voor VSI dextra
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.748) voor de classificatie van Siegel van de VSI
dextra bij kinderen in vergelijking met volwassenen (grafiek: zie bijlage 4, figuur 13).
Tabel 28: Classificatie volgens Siegel
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
Type 1 6 42.9% 18 43.9% 24
Type 2 5 35.8% 8 19.5% 13
Type 2a 1 7.1% 4 9.8% 5
Type 3 0 0% 4 9.8% 4
Type 4 1 7.1% 4 9.8% 5
Type 4a 1 7.1% 3 7.2% 4
totaal 14 100% 41 100% 55
2.18. Aantal foto’s voor evaluatie
Er is een statistisch significant verschil (p-waarde<0.001) in het aantal flebografieën van de VSI
dextra die genomen werden bij kinderen in vergelijking met volwassenen.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
39
Bij kinderen worden er minder flebografieën genomen (gemiddeld 3,5) in vergelijking met
volwassenen (gemiddeld 5,7).
Figuur 52: histogram aantal
foto's voor evaluatie kinderen
Figuur 53: histogram aantal foto's
voor evaluatie volwassenen
Figuur 54: box-plot aantal foto's
voor evaluatie
Histogram kinderen
Aantal foto’s voor evaluatie
Fre
qu
entie
0 5 10 15
0
10
20
30
40
50
Histogram volwassenen
Aantal foto’s voor evaluatie
Fre
qu
entie
0 5 10 15 0 5 10 15 20 25 30 35
Kinderen Volwassenen 0
5
10
15
aantal foto's voor evaluatie bij kinderen vs volwassenen
aa
nta
l foto
's
Groep
2.19. Foto’s na embolisatie gebruikt
Er is geen statistisch significant verschil (p-waarde=0.755) voor de flebografieën van de VSI dextra
die al dan niet gebruikt werden na de embolisatie bij kinderen in vergelijking met volwassenen
(grafiek: zie bijlage 4, figuur 14).
Tabel 29: foto's na embolisatie gebruikt
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
ja 6 42.8% 15 36.6% 21
neen 8 57.2% 26 63.4% 34
totaal 14 100% 41 100% 55
33.. VVSSII ssiinniissttrraa eenn ddeexxttrraa Er is een statistisch significant verschil (p-waarde=0.026) bij kinderen in vergelijking met
volwassenen in de aanwezigheid van een unilaterale of bilaterale varicocele. Bij volwassenen (25.6%)
komen bilaterale varicoceles 1.9 keer meer voor dan bij kinderen (13.4%).
Tabel 30: uni- of bilaterale insufficiënte van de VSI
Aantal kinderen Aantal volwassenen totaal
VSI insufficiënt unilateraal 84 86.6% 87 74.4% 171
VSI insufficiënt bilateraal 13 13.4% 30 25.6% 43
totaal 97 100% 117 100% 214
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
40
Figuur 55: uni- of bilaterale insufficiëntie VSI bij kinderen vs volwassenen
kinderen volwassenen
insufficiënte VSI sinistra en dextra bij kinderen vs volwassenen
groep
aanta
l patiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100 unilaterale insufficiëntie VSI bilaterale insufficiëntie VSI
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
41
DDiissccuussssiiee
11.. AAllggeemmeeeenn
Volgens deze studie is er een radiomorfologisch verschil bij kinderen in vergelijking met volwassenen
die een varicocele hebben ter hoogte van de VSI en de plexus pampiniformis. De flebografieën van
zowel de VSI sinistra als de VSI dextra werden hiervoor onderzocht. Opmerkelijk is het feit dat het
niet dezelfde kenmerken zijn bij de VSI sinistra en de VSI dextra die statistisch significant
verschillend zijn. In tabel 30 zijn de statistisch significante kenmerken weergegeven.
Tabel 31: statistisch significante kenmerken voor de VSI sinistra en dextra bij kinderen vs volwassenen
Statistisch significante kenmerken VSI sinistra bij kinderen in vergelijking met volwassenen
Statistisch significante kenmerken VSI dextra bij kinderen in vergelijking met volwassenen
1. Spontane inloop in de VSI sinistra na injectie contrastmiddel in VRS
1. Spontane inloop in de VSI dextra na injectie contrastmiddel in VCI
2. Aanwezigheid competente uitmondingsklep 2. Aanwezigheid competente uitmondingsklep bij injectie van contrastmiddel in de VCI
3. Insufficiënte VSI sinistra 3. Insufficiënte VSI dextra 4. Aantal flebografieën voor onderzoek 4. Aantal flebografieën voor onderzoek 5. Aanwezigheid “nutcracker” fenomeen 5. Diameter VSI dextra 6. Classificatie volgens Bähren 7. Aantal sufficiënte kleppen excl. Uitmondingsklep
22.. VVSSII ssiinniissttrraa
Bij de spontane inloop in de VSI sinistra vanuit de VRS is het statistisch significante verschil te
verklaren doordat er 3 maal meer volwassenen (29,0%) in vergelijking met kinderen (9,3%) geen
spontane inloop in de VSI sinistra hadden. Bij volwassenen zou er dus vaker een competente
uitmondingsklep aanwezig kunnen zijn waardoor de VSI sinistra niet spontaan opacifiëert. Aangezien
het kenmerk “aanwezigheid van een competente oorsprongsklep” statistisch significant verschillend is,
kunnen we bevestigen dat volwassen vaker, meer bepaald 2,4 keer frequenter, een competent
uitmondingsklep hebben in vergelijking met kinderen (respectievelijk 37,6% en 15,5%). Als het
kenmerk “spontane inloop in de VSI sinistra” vergeleken wordt met het kenmerk “competente
oorsprongsklep” is er geen overlapping van 100%. Met andere woorden, er zijn niet evenveel
“competente oorsprongskleppen” in vergelijking met “geen spontane inloop”, evenals “incompetente
oorsprongskleppen” in vergelijking met “spontane inloop”. Dit is te verklaren doordat de VSI sinistra
met een competente oorsprongsklep nog langs andere wegen spontaan kan aankleuren. De VSI sinistra
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
42
met een competente uitmondingsklep zou bijvoorbeeld via een renospermatische bypass kunnen
aankleuren, alhoewel er voor dit kenmerk geen statistisch significant verschil te vinden was.
Een ander statistisch significant verschil is te vinden bij het aantal competente/sufficiënte kleppen in
de VSI exclusief de oorsprongsklep. De overgrote meerderheid van de kinderen (88,7%) en
volwassenen (73,2%) hadden geen competente kleppen in de VSI sinistra. Wel waren er bij
volwassenen tot 5 competente kleppen mogelijk en bij kinderen slechts 2 competente kleppen. Dit kan
verklaren waarom er eveneens een statistisch significant verschil is bij het “aantal flebografieën
genomen voor de evaluatie van de VSI sinistra”. Wanneer de VSI sinistra geëmboliseerd wordt, zal de
radioloog de VSI sinistra over zijn volledige verloop aankleuren. Door de aanwezigheid van
competente kleppen kan de radioloog de VSI opacifiëren tot aan die competente klep en niet verder.
Wil de radioloog de VSI sinistra volledig opacifiëren dan moet hij de sufficiënte veneuze klep
doorboren, contrastmiddel spuiten in de VSI sinistra en een flebografie maken. Doordat bij volwassen
meer competente kleppen aanwezig zijn, worden er meer flebografieën genomen bij de volwassenen
(gemiddeld 13,6 flebografieën) dan bij kinderen (gemiddeld 12,3 flebografieën). Eveneens probeert de
radioloog de (röntgen)stralingsbelasting zo laag mogelijk te houden. Dit in het bijzonder bij kinderen,
wat ook een rol kan spelen in het feit dat er minder flebografieën bij kinderen dan bij volwassen
genomen worden.
Bij het vergelijken van het kenmerk “insufficiënte VSI sinistra” bij kinderen in vergelijking met
volwassenen werd er een statistisch significant verschil gevonden. Bij de kinderen had nagenoeg
iedereen een insufficiënte VSI sinistra, terwijl dit bij volwassen slechts 87,2% is. Indien een kind
doorverwezen wordt naar de interventionele radioloog voor een behandeling van een varicocele ter
hoogte van de linker testis, mag de radioloog er zeker van zijn dat het kind een insufficiënte VSI
sinistra heeft. Bij volwassenen kan de radioloog dit niet zeker zijn. Het feit dat niet alle volwassen
patiënten een insufficiënte VSI sinistra hebben kan verklaard worden doordat niet alle patiënten
doorverwezen zijn voor varicoceles ter hoogte van de linker testis, maar dat sommige doorverwezen
zijn voor een varicocele ter hoogte van de rechter testis. Aangezien de oorspronkelijke klacht(en) en
aanmeldingsreden(en) van de patiënten uit deze studiepopulatie geen onderzocht kenmerk was en
aangezien patiënten met varicoceles in het UZ Gent altijd onderzocht worden voor insufficiëntie ter
hoogte van beide VSI, weten we niet of de patiënten initieel een varicocele hadden ter hoogte van de
VSI sinistra, -dextra of beiden. Dit zou een nuttig gegeven zijn indien soortgelijke studie herhaald
wordt.
Er werd een statistisch significant verschil gevonden voor het “nutcracker” fenomeen. Het
“nutcracker” fenomeen is 5,2 maal frequenter aanwezig bij kinderen in vergelijking met volwassenen.
Door het “nutcracker” fenomeen ontstaat er stuwing van de VSI sinistra vanuit de VRS, waardoor het
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
43
“nutcracker” fenomeen één van de oorzaken is van varicoceles bij kinderen (Ahmed et al., 2006).
Aangezien een varicocele ter hoogte van de VSI sinistra eveneens frequenter voorkomt bij kinderen in
vergelijking met volwassenen zouden we deze twee kenmerken kunnen koppelen en veronderstellen
dat een belangrijke oorzaak van varicoceles bij kinderen de aanwezigheid van het “nutcracker”
fenomeen is. Nochtans willen we geen besluit trekken uit deze statistisch significant verschillende test
aangezien slechts weinig kinderen een “nutcracker” fenomeen hadden. Eveneens werden de
flebografieën niet genomen in functie van het vinden van een “nutcracker” fenomeen waardoor het
niet altijd even duidelijk is of er al dan niet een “nutcracker” fenomeen aanwezig is.
Bij de “classificatie volgens Bähren” vinden we een significant verschil tussen kinderen en
volwassenen maar het is moeilijk om hieruit een besluit te trekken. Er is een significant verschil indien
we alle acht de kenmerken beschouwden met en zonder het kenmerk “niet te classificeren”. Met
andere woorden, het kenmerk “niet te classificeren” zorgt niet voor bias.
Verschillende kenmerken die we reeds besproken hebben, vinden we terug in de classificatie van
Bähren. Ten eerste komt type 0 bij de classificatie van Bähren (= sufficiënte VSI sinistra) overeen met
“insufficiënte VSI sinistra”. Type 0 komt niet voor bij de kinderen terwijl 7,7% van de volwassen wel
een sufficiënte VSI sinistra hadden. Dit komt volledig overeen met het kenmerk “insufficiënte VSI
sinistra”, waarbij ook 7,7% van de volwassen en niemand van de kinderen een sufficiënte VSI sinistra
hadden (wanneer we onbepaald niet meetellen). Ten tweede komen de kenmerken type 4b volgens de
classificatie van Bähren (= VSI sinistra met collaterale takken naar laterale venen en een competente
uitmondingsklep in de VRS) en “aanwezigheid competente oorsprongsklep” overeen, aangezien geen
enkel andere type bij onze classificatie een competente oorsprongsklep heeft. Type 4b komt 3 keer
meer voor bij volwassenen (12%) dan bij kinderen (4,1%), eveneens zijn er meer volwassenen dan
kinderen met competente kleppen. 26,2% van al onze patiënten hebben een competente
oorsprongsklep. Dit komt niet volledig overeen met de 4,1% kinderen en 12,0% volwassen met type
4b volgens de classificatie van Bähren. Een mogelijke verklaring is het feit dat een aantal patiënten
met een competente oorsprongsklep ondergebracht zijn in de groep “niet te classificeren” en niet in de
groep type 4b, omdat er geen collaterale takken hebben naar retroperitoneale venen of niervenen
aanwezig waren. Om tabel 32 te kunnen opstellen, is er extra literatuur opgezocht die de classificatie
van Bähren gebruikt hebben. Daarbij is er een artikel van Bähren et al. uit 1992 gevonden die, naast
type 4, ook type 2 opsplitst in type 2a en 2b. Type 2a heeft een incompetente uitmondingsklep en type
2b een competente uitmondingsklep. Indien soortgelijke studie herhaald zou worden, raden we aan om
type 2 eveneens op te splitsen in type 2a en type 2b.
Als laatste kan type 5 volgens de classificatie van Bähren (= ontdubbelde VRS) overeen komen met de
aanwezigheid van het “nutcracker” fenomeen. Type 5 komt niet voor bij de volwassen patiënten maar
wel bij de kinderen in 4,1% van de gevallen. Het “nutcracker” fenomeen komt 5,2 keer meer voor bij
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
44
kinderen dan bij volwassenen. In gevallen van een ontdubbelde VRS kan er een gecombineerd (=
anterieur en posterieur) “nutcracker” fenomeen aanwezig zijn (Ahmed et al., 2006).
In tabel 32 worden het aantal patiënten per classificatietype volgens Bähren voor de VSI sinistra
vergeleken tussen de verschillende studies. Hierbij is het opmerkelijk dat er grote verschillen zijn in
het aantal patiënten per classificatietype van Bähren tussen de verschillende studies. Type 1 volgens
de classificatie van Bähren (= solitaire VSI sinistra met incompetente uitmondingsklep) komt het
frequentst voor in alle studies uitgezonderd bij onze studie. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat
26,2% van onze studiepopulatie een competente oorsprongsklep had. Het tweede frequentste type is
type 2 volgens de classificatie van Bähren (= verschillende uitmondingen van de VSI in de VRS) in de
twee studies van Bähren et al. (1983 en 1992), in de studie van Wunsch and Edfinger (2004) en in
deze studie. Type 4b komt in de andere studies op de tweede plaats. Type 5 is het type dat het minst
frequent voorkomt uitgezonderd bij Garel et al. (2004). Aangezien het een studie is over kinderen, kan
dit te maken hebben met het frequenter voorkomen van het “nutcracker” fenomeen bij kinderen.
Tabel 32: vergelijking van het aantal patiënten bij de classificatie van Bähren
Bähren
et al.
(1983)
Sigmund
et al.
(1987)
Bähren et
al.
(1992)
Lenz
et al.
(1996)
Garel
et al.
(2004)
Wunsch
& Efinger
(2004)
Kinderen Volwassenen Kinderen &
volwassenen
Aantal
patiënten 230 717 1081 416 65 5500 97 117 214
Min.-max.
leeftijd / 10-59 j. 12-47 j. / 9-17 j. / 10-16 j. 25-64 j. /
Gemiddeld
leeftijd / 22,8 j. 22 j. 29,5 j. / / 14 j. 34 j. /
Type 0 / 6,0% 1,5% 7,2% 0% 4.7% 0% 5,1% 2,8% Type 1 40% 68,9% 46,6% 54,1% 57% 48.5% 25,7% 23,1% 24,3%
Type 2a 12,0% 11% Type 2b
22% 5,2% 2,9%
4,3% 8% 1.7%
29,9% 24,8% 27,1%
Type 3 21% 2,4% 11,7% 5,0% 3% 12.4% 4,1% 2,6% 3,3% Type 4a 8,9% 9,6% 7,7% 4,5% 10.5% 10,3% 10,3% 10,3% Type 4b
13% 7,0% 9,5% 17,5% 12% 8.4% 4,1% 12,0% 8,4%
Type 5 4% 1,7% 2,5% 4,1% 15,5% 2.8% 4,1% 0% 1,7% onbepaald / / 3,7% / / / 21,6% 19,7% 22,0%
De studie van Garel et al. van 2004 is dus de enige studie die een studiepopulatie heeft bestaande uit
kinderen. Wanneer we zijn resultaten vergelijking met onze resultaten valt het ten eerste op dat meer
dan de helft van zijn patiënten (57%) onder te verdelen zijn als type 1, terwijl dit bij ons slechts 25,7%
is. Tegelijkertijd hebben 29,9% van de kinderen in onze studie een type 2 en bij Garel et al. (2004) is
dit slechts 8%. Ten tweede valt het ook op dat hij bij type 4a (4,5%) weinig patiënten heeft en meer
patiënten heeft bij type 4b (12%) en 5 (15,5%), terwijl dit bij ons net omgekeerd is (respectievelijk
10,3%, 4,1% en 4,1%). Als laatste valt het sterk op dat hij alle patiënten heeft kunnen classificeren
volgens een bepaald type van Bähren, bij ons is dat niet gelukt in 21,6% van de gevallen. De
voornaamste reden dat we een VSI sinistra niet konden classificeren, komt doordat er soms niet
bepaald kon worden of er al dan niet een competente uitmondingsklep aanwezig was of omdat er een
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
45
competente oorsprongsklep aanwezigheid was, terwijl er geen collaterale takken naar de
retroperitoneale venen, naar de VRS of naar de niervenen te zien waren.
33.. VVSSII ddeexxttrraa
Bij zowel de kinderen als de volwassenen heeft de meerderheid van de patiënten een sufficiënte VSI
dextra, ongeveer 25% van de patiënten in beide groepen had een insufficiënte VSI dextra. De
meerderheid van de patiënten met een insufficiënte VSI dextra vinden we terug in de volwassen groep,
dit verklaart waarschijnlijk het statistisch significant verschil. Nochtans is het mogelijk dat deze
gegevens onderhevig zijn aan bias. Kinderen worden meestal doorverwezen door het CLB voor verder
onderzoek en behandeling na het klinisch vaststellen van een varicocele die zich meestal unilateraal
links bevindt. Om de stralingsbelasting zo minimaal mogelijk te houden bij kinderen wordt er minder
lang gezocht naar de VSI dextra, waardoor er mogelijks varicocele ter hoogte van de VSI dextra niet
gediagnosticeerd worden. De volwassenen worden meestal doorverwezen voor behandeling van een
varicocele nadat een arts via echografie en/of thermografie vastgesteld heeft dat er bilateraal een
varicocele aanwezig is. Bij deze volwassenen zal de radioloog dan ook grondiger zoeken naar de VSI
dextra, waardoor het aantal flebografieën voor evaluatie van de VSI dextra bij volwassenen
(gemiddeld 5,7) groter is dan bij kinderen (gemiddeld 3,5).
De diameter van de VSI bij kinderen is in het algemeen kleiner dan deze bij volwassenen. De
gemiddelde diameter van de VSI sinistra bij kinderen is 0,38 mm, bij volwassenen is de gemiddelde
diameter 0,43 mm. Deze bredere diameter kan verklaard worden door morfologische veranderingen de
spierlaag van de VSI bij een varicocele graad 3 (Tanji et al., 1999). Volgens ons kan de bredere
diameter bij volwassenen ook verklaard worden door het langer bestaan van een varicocele waardoor
er nog meer stase is van bloed in de VSI. Hierdoor stijgt de druk in de VSI en neemt de diameter nog
meer toe. Kortom, hoe langer de varicocele bestaat hoe breder de vene wordt.
De spontane inloop in de VSI na injectie van contrastmiddel in de VCI en de competente
oorsprongsklep na injectie van contrastmiddel in de VCI zijn beiden onderhevig aan bias door het
kenmerk “onbepaald”. De Chi-kwadraat testen waren telkens statistisch significant wanneer alle
kenmerken beschouwd werden, maar waren niet meer statistisch significant wanneer het kenmerk
“onbepaald” buiten beschouwing werd gelaten.
Aangezien slechts 1/4 van onze patiëntenpopulatie een varicocele ter hoogte van de VSI dextra had,
vinden we dit onvoldoende om er een gegrond besluit uit te trekken.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
46
Ondanks het beperkt aantal patiënten, komen de percentages in deze studie in vergelijking met de
studie van Siegel et al in 2006, per type goed overeen (tabel 32).
Tabel 33: vergelijking van het aantal patiënten bij de classificatie van Siegel
Siegel et al. (2006) Kinderen Volwassenen Kinderen en volwassenen
Aantal patiënten 150 14 41 214 Min. & max. leeftijd 19-65 j. 10-16 j. 25-64 j. /
Gemiddeld leeftijd 32.5 j. 14 j. 34 j. / Type 1 53% 42.9% 43.9% 43.6% Type 2 21% 35.7% 19.5% 26.6%
Type 2a 2% 7.1% 9.8% 9.1% Type 3 9% 0% 9.8% 7.3% Type 4 12% 7.1% 9.8% 9.1%
Type 4a 3% 7.1% 7.3% 7.3%
44.. VVSSII ssiinniissttrraa eenn ddeexxttrraa
Het al dan niet voorkomen van een varicocele bilateraal is statistisch significant verschillend tussen
kinderen en volwassen. Bij volwassenen komt een bilaterale varicocele bijna 2 keer zo frequent voor
als bij kinderen. Dit kan er eventueel op wijzen dat een varicocele bij volwassenen een chronisch
degeneratief proces is. In de literatuur worden er uiteenlopende waarden gevonden van bilaterale
varicoceles. Bij 10 tot 15% van de kinderen en de volwassenen wordt er bilateraal een varicocele
gevonden (Wunsch and Efinger, 2005; Aza and Chinegwundoh, 2009). Dit kan oplopen tot 40%-
80,8% bij mannen die zich aanmelden met infertiliteit (Trussell et al., 2003; Gat et al., 2004; Aza and
Chinegwundoh, 2009). Ons resultaat is een goed gemiddelde van de waarden gevonden in de
literatuur. 13,4% van de kinderen in deze studiepopulatie hadden bilateraal een insufficiënte VSI
tegenover 10-15% in de literatuur. 25,6% van de volwassenen in deze studiepopulatie (waarbij we
geen rekening gehouden hebben met de reden van behandeling: ongemakken, pijn, infertiliteit,…)
hadden een insufficiënte VSI tegenover 10-15% en 40-80% (bij mannen met infertiliteit).
De kenmerken die voor zowel de VSI sinistra als voor de VSI dextra statistisch significant waren, zijn
(1) spontane inloop in de VSI, (2) aanwezigheid competente uitmondingsklep, (3) insufficiënte VSI en
(4) aantal flebografieën voor evaluatie. Het aantal sufficiënte kleppen exclusief de uitmondingsklep
was enkel significant bij de VSI sinistra. De diameter van de VSI was enkel significant verschillend
voor de VSI dextra. Hieruit kunnen we dus besluiten dat er een verschil is in radiomorfologie van de
VSI sinistra (en dextra) bij kinderen in vergelijking met volwassenen. Favorito et al. (2007)
suggereerde eveneens dat er anatomische verschillen zijn tussen de VSI sinistra en dextra bij
volwassenen en foetussen.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
47
55.. BBeeppeerrkkiinnggeenn vvaann ddeezzee ssttuuddiiee
Een eerste beperking in deze studie is het feit dat de flebografieën van de 250 patiënten slechts
éénmalig en alleen door mezelf (student geneeskunde) beoordeeld werden. Hierdoor kon er geen intra-
en interobserver variation bepaald worden. Eveneens vond ik het niet evident om flebografieën te
beoordelen aangezien we tijdens de lessen slechts weinig gebruik gemaakt hebben van flebografieën.
Om mezelf wat meer vertrouwd te maken met de flebografieën, mocht ik enkele embolisaties van
zowel de VSI bij de man als de vena ovarica bij de vrouw bijwonen. Ook waren de proeflezingen
nuttig om vertrouwd te raken met de beelden.
Een tweede beperking in de studie zijn de 250 patiënten. Indien we een groter aantal patiënten zouden
includeren in de studie, zou de power van de statistische testen toenemen en is het misschien mogelijk
om besluiten te trekken uit de testen uitgevoerd bij de kenmerken van de VSI dextra. Ondanks het
geringe aantal patiënten was de verhouding tussen het aantal kinderen (97) en het aantal volwassenen
(117) evenredig.
Een derde beperking in deze studie is het gebruik van het antwoord “onbepaald” en “niet te
classificeren” bij verschillende kenmerken. Deze antwoorden beïnvloeden de statistische testen, maar
brengen ons geen duidelijkheid of er al dan niet een werkelijk verschil is tussen kinderen en
volwassenen.
Een laatste opmerking over deze studie is het feit dat verschillende radiologen in het UZ Gent
varicoceles behandelen. De flebografieën zijn dus niet door één en dezelfde persoon gemaakt.
Ondanks de afgesproken momenten voor het nemen van een flebografie, zullen er verschillen bestaan
tussen de interventionele radiologen. Indien soortgelijke studie herhaald zou worden, zou het goed zijn
indien één en dezelfde radioloog alle flebografieën uitvoert.
66.. BBeesslluuiitt
Door deze studie suggereren we dat er een radiomorfologisch verschil is van de VSI sinistra bij
kinderen in vergelijking met volwassen. Bij kinderen zijn de veneuze kleppen in de VSI sinistra,
inclusief de uitmondingsklep van de VSI sinistra in de VRS, insufficiënte of afwezig, bij volwassenen
zijn die frequenter aanwezig. Door het frequenter afwezig zijn van competente kleppen in de VSI
sinistra bij kinderen, vermoeden we dat dit een belangrijke oorzaak is bij het ontstaan van een
varicocele. We vermoeden dat er een andere oorzaak aan de basis ligt van het ontstaan van varicoceles
bij volwassenen. Maar uit deze studie kunnen we die oorzaak niet weerhouden.
Door de afwezigheid van veneuze kleppen in de VSI sinistra kunnen we besluiten dat de embolisatie
van de VSI sinistra bij kinderen inderdaad vlotter verloopt dan bij volwassenen zoals de
interventionele radiologen vermoedden.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
48
RReeffeerreennttiieelliijjsstt
- AHMED K., SAMPATH R., KHAN M.S.: Current trends in the diagnosis and management of
renal nutcracker syndrome: a review. Eur. J. Vasc. Endovasc. Surg., 2006, 31, 410-416
- AZA M., CHINEGWUNDOH F.: Testicular varicocele: an overview. Urol. Int., 2009, 82, 373-
379.
- BÄHREN W., BIEHL C., DANZ B.: Frustrane sklerotherapieversuche der v. spermatica interna.
Fortschr. Röntgenstr., 1992, 157, 355-360
- BÄHREN W., LENZ M., PORST H., WIERSCHIN W.: Nebenwerkungen, komplikationen und
kontra-indikationen der perkutanen sklerotherapie der V. spermatica interna zur behandlung der
idiopathischen varikozele. Fortschr. Röntgenstr., 1983, 138; 2, 172-179.
- BIGOT J.M., UTZMANN O.: Right varicocele: contribution of spermatic phlebography. Reslults
on 250 cases. J. Urol., 1983, 89, 121-131.
- CANALES B.M., ZAPZALKA D.M., ERCOLE C.J., CAREY P., HAUS E., AEPPLI D., PRYOR
J.L.: Prevalence and effect of varicoceles in an eldery population. Urology, 2005, 66, 627-631.
- CAYAN S., SHAVAKHABOV S., KADIOGLU A..: Treatment of palpable varicocele in infertile
men: a meta-analysis to define the best technique. J. Androl., 2009, 30, 33-40.
- DE SCHEPPER A.: Nutcracker phenomenon of the renal vein and venous pathology. J. Belge
Radiol., 1972, 55, 507-511. (bib dwarsgebouw)
- DUBIN L., AMELAR R.D.: Varicocele size and results of varicocelectomy in selected subfertile
men with varicocele. Fertil Steril, 1970, 21, 606-609.
- EVERS J.L.H., COLLINS J.A.: Assessment of efficacy of varicocele reapair for maile subfertility:
a systematic review. Lancet, 2003, 361, 1849-1852.
- EVERS J.L.H., COLLINS J., CLARKE J.: Surgery or embolisation for varicoceles in subfertile
men. Cochrane Database of Systematic Reviews 2009, Issue 1. Art. No.: CD000479. DOI:
10.1002/14651858.CD000479.pub4.
- FAVORITO L.A., COSTA W.S., SAMPAIO F.J.B.: Applied anatomic study of testicular veins in
adult cadavers and in human fetuses. Int. Braz. J. Urol., 2007, 33, 176-180.
- FETTE A., MAYR J.: Treatment of varicoceles in childhood and adolescence with Tauber’s
antegrade scrotal sclerotherapy. Journal of Pediatric Surgery, 2000, 35, 1222-1225.
- FICARRA V., CERRUTO .A., LIGUORI G., MAZZONI G., MINUCCI S., TRACIA A.,
GENTILE V.: Treatment of varicocele in subfertile men : the cochrane review – a contrary
opinion. Eur. Uro., 2006, 49, 258-263.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
49
- GAREL L., DUBOIS J., RYPENS F. , OUIMET A ., YAZBECK S.: Variantes anatomiques de la
veine spermatique lors du traitement endovasculaire des varicocèles gauches: une série
pédiatrique. Can. Assoc. Radiol. J., 2004, 55, 39-44.
- GAT Y., BACHAR G.N., ZUKERMAN Z., BELENKY A., GORNISH M.: Varicocele: a bilateral
disease. Firtil. steril., 2004, 81, 424-429.
- GIOFFRE L., BOSCO M.R., MELONI V.: Role of embryogenesis of the left renal vein and
spermatic veins in etiopathogenesis of idiopathic varicocele. G. Chir., 2001, 22, 325-332.
- GRANATA C., ODDONE M., TOMA P., MATTIOLI G.: Retrograde percutaneous sclerotherapy
of left idiopathic varicocele in children: results and follow-up. Pediatr. Surg. Int, 2008, 24, 583-
587.
- JAROW J.P., COBURN M., SIGMAN M.: Incidence of varicoceles in men with primary and
secondary infertility. Urology, 1996, 47, 73-76.
- KUNNEN M.: Neue technik zur embolisation der vena spermatica interna: intravenöser
gewebekleber. Fortschr. Röntgenstr., 1980, 133, 625-629.
- LENZ M., HOF N., KERSTING-SOMMERHOFF B., BAUTZ W.: Anatomic variants of the
spermatic vein: importance for percutaneous sclerotherapy of idiopathic varicocele. Radiology,
1996, 198, 425-431.
- LEVINGER U., GORNISH M., GAT Y., BACHER G.N.: Is varicocele prevalence increasing
with age? Andrologia, 2007, 39, 77-80.
- LORD D.J.E., FRANZCR, BURROWS: Pediatric varicocele embolization. Techniques in
Vascular and Interventional Radiology, 2003, 6, 169-175.
- LYON R.P., MARSHALL S., SCOTT M.: Varicocele in youth. West. J. Med., 1983, 138, 832-
834.
- MARSMAN J.W.P.: The aberrantly fed varicocele: frequency, venographic appearance, and
results of transcatheter embolization. Am. J. Rad., 1995, 164, 649-657.
- RAMAN J.D., WALMSLEY K., GOLDSTEIN M.: Inheritance of varicoceles. Urology, 2005, 65,
1186-1189.
- REŞORLU B., KARA C., ŞAHIN E., ÜNSAL A.: The significance of age on success of surgery
for patients with varicocele. Int Urol Nephrol., Online, 2009. opgehaald op 6 april 2010, van
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrz/query.fcgi via
http://www.springerlink.com/content/uj3655w0412591k2/fulltext.pdf.
- RIVILLA F., CASILLAS J.G., GALLEGO J., LEZANA A.H.: Percutaneous venography and
embolization of the internal spermatic vein by spring coil for treatment of the left varicocele in
children. J. Ped. Surg., 1995, 30, 523-527.
- SAYFAN J., SIPLOVICH L., KOLTUN L., BENYAMIN N.: Varicocele treatment in pubertal
boys prevents testicular growth arrest. J. of Urology, 1997, 157, 1456-1457.
Vergelijkende studie van de flebografie van de vena spermatica bij kinderen en bij volwassenen met varicocele
50
- SHIRAISHI K., TAKIHARA H., MATSUYAMA H.: Effects of grade 1 varicocele detected in the
pediatric age-group on testicular development. J. Ped. Surg., 2009, 44, 1995-1998.
- SIEGEL Y., GAT Y., BACHER G.N., GORNISH M.: A proposed anatomic typing of the right
internal spermatic vein: importance for percutaneous sclerotherapy of varicocele. Cardiovasc.
Intervent. Radiol., 2006, 29, 192-197.
- SIGMUND G., BAHREN W., GALL H., LENZ M., THON W.: Idiopathic varicoceles: feasibility
of percutaneous sclerotherapy. Radiology, 1987,164,161-168.
- SIGMUND G., GALL H., BÄHREN W.: Stop-type and shunt-type varicoceles: venographic
findings. Radiology, 1987, 163, 105-110.
- SIGMUND G., GALL H., BÄHREN W., WETTERAUER U.: Hemodynamics of varicoceles:
venous shunting in grade II and III varicoceles. Ann. Radiol., 1989, 32, 24-28.
- SZE D.Y., KOA J.S., FRISOLI J., MCCALLUM S.W., KENNEDY W.A., RAZAVI M. K.:
Persistent and recurrent postsurgical varicoceles: venographic anatomy and treatment with N-butyl
cyanocoacrylate embolization. J. Vasc. Interv. Radiol., 2008, 19, 539-545.
- TANJI N., FUJIWARA T., KAJI H., NISHIO S., YOKOYAMA M.: Histologic evaluation of
spermatic veins in patients with varicocele. Int. J. Urology, 1999, 7, 355-360.
- TRUSSELL J.C., HAAS G.P., WOJTOWYCS A., LANDAS S., BLANK W.: High prevalence of
bilateral varicoceles confirmed with ultrasonography. Int. Urol. Nephrol., 2003, 35, 115-118.
- WUNSCH R., EFINGER K.: The interventional therapy of varicoceles amongst children,
adolescents and young men. Eur. J. Radiology, 2005, 53, 46-56.
Bijlage 3: Grafieken resultaten vena spermatica interna sinistra
Kinderen Volwassenen
uitmonding van de VSI in VRS bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
complex enkelvoudig
Figuur 1: uitmonding VSI sinistra in VRS (%)
Kinderen Volwassenen
renospermatische bypass bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
10
20
30
40
50
60 afwezig segm antegraad segm antegraad en retrograad segm retrograad volledig
Kinderen Volwassenen
renospermatische bypass aan- of afwezig bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
20
40
60
80
100 renospermatische bypass afwezig renospermatische bypass aanwezig
Figuur 2a: renospermatische bypass (%) Figuur 2b: renospermatische bypass aan –of afwezig (%)
Kinderen Volwassenen
verloop van de VSI sinistra bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
solitair multiple multiple solitairsolitair multiple
Figuur 3: Verloop van de VSI sinistra (%)
Kinderen Volwassenen
paraspermatische venen bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100
paraspermatische venen aanwezig paraspermatische venen afwezig
Figuur 4: aanwezigheid paraspermatische venen (%)
Kinderen Volwassenen
collaterale venen naar lateraal bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
collateralen naar lateraal aanwezig collateralen naar lateraal afwezig
Figuur 5: aanwezigheid van collaterale venen naar lateraal (%)
Kinderen Volwassenen
collaterale venen naar mediaal bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l pa
tië
nte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
collateralen naar mediaal aanwezig collateralen naar mediaal afwezig
Figuur 6: aanwezigheid collaterale venen naar mediaal (%)
Histogram kinderen
Diameter VSI sinistra
Fre
qu
entie
0 10 20 30 40
0
5
10
15
20
Histogram volwassenen
Diameter VSI sinistra
Fre
qu
entie
0 1 2 3 4 0
5
10
15
20
Kinderen Volwassenen
3
4
5
6
7
8
Groep
Dia
me
ter
(mm
)
Diameter VSI sinistra
Figuur 7a: histogram diameter
VSI bij kinderen Figuur 7b: histogram diameter VSI
bij volwassenen Figuur 7c: diameter VSI (mm)
Histogram kinderen
Binnenhoek VSI sinistra en VRS
Fre
qu
entie
20 40 60 80 100 120 140 160
0 5
10 15 20 25 30
Histogram volwassenen
Binnenhoek VSI sinistra en VRS
Fre
qu
entie
0 50 100 150
0
10
20
30
40
Kinderen Volwassenen 0
50
100
150
Binnenhoek VSI sinistra en VRS bij kinderen vs volwassenen
ho
ek tu
ssen
VS
I sin
istr
a e
n V
RS
(°)
Figuur 8a: histogram
binnenhoek VSI en VRS kinderen Figuur 8b: histogram binnenhoek
VSI en VRS volwassenen Figuur 8c: binnenhoek VSI sinistra en VRS
(°)
Histogram kinderen
Binnenhoek VSI sinistra en VRS indien type 2
Fre
qu
entie
20 40 60 80 100 120 140 160 0
2
4
6
8
Histogram volwassenen
Binnenhoek VSI sinistra en VRS indien type 2
Fre
qu
entie
20 40 60 80 100 120 140
0 1 2 3 4 5 6 7
Kinderen Volwassenen
40
60
80
100
120
140
Binnenhoek tussen VSI en VRS bij kinderen vs volwassenen
bin
ne
nh
oe
k in
die
n type
2(°
)
Figuur 9a: histogram binnenhoek
VSI en VRS kinderen indien type 2
volgens Bähren
Figuur 8b: histogram binnenhoek
VSI en VRS volwassenen indien
type 2 volgens Bähren
Figuur 8c: binnenhoek VSI en VRS indien
type 2 volgens Bähren (°)
Kinderen Volwassenen
foto's na embolisatie gebruikt bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
20
40
60
80
100 foto’s na embolisatie gebruikt foto’s na embolisatie niet gebruikt
Figuur 10: foto’s na embolisatie gebruikt voor evaluatie (%)
Bijlage 4: Grafieken resultaten vena spermatica interna dextra
Kinderen Volwassenen
spontane inloop in VSI na injectie in VRD bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
spontane inloop geen spontane inloop inloop onbepaald
Figuur 1: Spontane inloop van VSI na injectie contrastmiddel in VRD (%)
Kinderen
Volwassenen
competente oorsprongsklep na injectie in VRD bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
competente oorsprongsklep incompetente oorsprongsklep onbepaald
Figuur 2: Competente oorsprongsklep na injectie contrastmiddel in VRD (%)
Kinderen Volwassenen
renospermatische bypass bij kinderen vs volwassen
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
10
20
30
40
50
60 afwezig segm antegraad segm antegraad en retrograad segm retrograad volledig
Kinderen Volwassenen
aan- of afwezigheid renospermatische bypass bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
5
10
15
20
25
afwezig aanwezig
Figuur 3a: Renospermatische bypass (%) Figuur 3b: Aan –of afwezigheid renospermatische bypass (%)
Histogram kinderen
Aantal sufficiënte kleppen
Fre
qu
entie
0.0 0.5 1.0 1.5 2.0 2.5 3.0 0
2
4
6
8
10
Histogram volwassenen
Aantal sufficiënte kleppen
Fre
qu
entie
0.0 0.5 1.0 1.5 2.0 2.5 3.0 0
5
10
15
20
25
kinderen volwassenen
0.0
0.5
1.0
1.5
2.0
2.5
3.0
Aantal sufficiënte kleppen bij kind vs volwassen
aa
nta
l su
ffic
iën
te k
lep
pe
n
Figuur 4a: Histogram aantal
sufficiënte kleppen bij kinderen
Figuur 4b: Histogram aantal
sufficiënte kleppen bij
volwassenen
Figuur 4c: Aantal sufficiënte kleppen bij
kinderen versus volwassenen
Kinderen Volwassenen
verloop van de VSI rechts bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l p
atië
nte
n (
%)
0
10
20
30
40
50
60 solitair multiple multiple solitair solitair multiple
Figuur 5: Verloop van VSI dextra (%)
Kinderen Volwassenen
aanwezigheid paraspermatische
venen bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
paraspermatische venen aanwezig paraspermatische venen afwezig
Figuur 6: Aan –of afwezigheid paraspermatische venen (%)
Kinderen Volwassenen
collaterale venen naar lateraal bij kinderen vs
volwassenen
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
collateralen naar lateraal aanwezig collateralen naar lateraal afwezig
Figuur 7: collaterale venen naar lateraal (%)
Kinderen Volwassenen
Collaterale venen naar mediaal bij kinderen vs volwassenen
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100 collateralen naar mediaal aanwezig collateralen naar mediaal afwezig
Figuur 8: collaterale venen naar mediaal (%)
Kinderen Volwassenen
aanhechtingsniveau VRD aan VCI bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
10
20
30
40 L1 L1-L2 L2 L2-L3 L3 L3-L4
Kinderen volwassenen
aanhechtingsniveau VRD aan VCI bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
10
20
30
40
50
60
70 L1 of L2 L3 of L4
Figuur 9: Aanhechtingsniveau VRD aan VCI
(%)
Figuur 10: Aanhechtingsniveau VRD aan VCI indien type 3
volgens Siegel (%)
Histogram kinderen
Binnenhoek VSI dextra en VCI
Fre
qu
entie
0 10 20 30 40 50 0 1 2 3 4 5 6 7
Histogram Volwassenen
Binnenhoek VSI dextra en VCI F
requentie
0 5 10 15 20 25 30 0
5
10
15
Kinderen Volwassenen
10
20
30
40
50 binnenhoek tussen VSI en VCI bij kinderen vs volwassenen
bin
ne
nh
oe
k tusse
n V
SI
en
VC
I (°
)
Figuur 11a: Histogram
binnenhoek VSI dextra en VCI
bij kinderen
Figuur 11b: Histogram
binnenhoek VSI dextra en VCI
bij volwassenen
Figuur 11c: Binnenhoek VSI dextra en VCI
kinderen versus volwassenen (°)
Histogram kinderen
Binnenhoek VSI dextra en VCI indien type 4(a) volgens Siegel
Fre
quentie
50 100 150 200 0.0
0.2
0.4
0.6
0.8
1.0
Histogram volwassenen
Binnenhoek VSI dextra en VCI indien type 4(a) volgens Siegel
Fre
quentie
60 80 100 120 140 160 0
1
2
3
4
Kinderen Volwassenen 60
80
100
120
140
binnenhoek tussen VSI dextra en VCI indien type 4(a)
bij kinderen vs volwassenen
bin
nenh
oek (
°)
Figuur 12a: Histogram
binnenhoek VSI dextra en VCI
indien type 4(a) volgens Siegel
bij kinderen
Figuur 12b: Histogram
binnenhoek VSI dextra en VCI
indien type 4(a) volgens Siegel
bij volwassenen
Figuur 12c: Binnenhoek VSI dextra en VCI
indien type 4(a) volgens Siegel kinderen versus
volwassenen (°)
Kinderen Volwassenen
Classificatie volgens Siegel bij kinderen vs volwassenen
Groep
aa
nta
l patiën
ten
(%
)
0
10
20
30
40
50 type1 type2 type3 type4a type4b type5
Figuur 13: Classificatie volgens Siegel (%)
Kinderen volwassenen
foto's na embolisatie gebruikt of niet
Groep
Aa
nta
l pa
tiënte
n (
%)
0
20
40
60
80
100
foto's gebruikt foto's niet gebruikt
Figuur 14: Aantal patiënten waarbij hun foto’s na embolisatie gebruikt werden (%)