Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de...

107
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2012-2013 Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de reddingsproef hoger redder Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Door: Lore Schaut Promotor: Prof. Dr. J. Bourgois Begeleider: Dr. I. Tallir

Transcript of Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de...

Page 1: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

 

 

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen  

Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen  

Academiejaar 2012-2013  

Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de

reddingsproef hoger redder Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding

en Bewegingswetenschappen

 

Door: Lore Schaut  

Promotor: Prof. Dr. J. Bourgois  

Begeleider: Dr. I. Tallir

Page 2: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!
Page 3: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

 

 

Page 4: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!
Page 5: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

 

 

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen  

Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen  

Academiejaar 2012-2013  

Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de

reddingsproef hoger redder Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding

en Bewegingswetenschappen

 

 

Door: Lore Schaut  

Promotor: Prof. Dr. J. Bourgois  

Begeleider: Dr. I. Tallir  

 

Page 6: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Page 7: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

 

 I  

VOORWOORD

Het maken van een scriptie is een langdurig proces waar heel wat energie en tijd in kruipt.

Uiteindelijk ben ik toch tot dit eindresultaat gekomen en kan ik terugblikken op een zwaar, maar

zeer leerrijk jaar. Ik ben zelf reeds een aantal jaar actief als redder in een zwembad, en de scriptie

over Hoger Redders sprak mij meteen aan. Ik zou dit jaar als een van de eersten kennis maken

met de nieuwe reddersproef en was dus meteen geïnteresseerd om dit van naderbij te

onderzoeken. Deze keuze was ook niet zo moeilijk aangezien ik al vanaf het begin van mijn LO-

carrière het meest geboeid was door fysiologie en inspanningsfysiologie. Het bleek al snel dat

slechts zeer weinig onderzoek uitgevoerd was naar de taken van een redder, waardoor ik nog

meer gemotiveerd was om deze scriptie tot een goed eind te brengen. Het maken van deze

scriptie zou echter niet gelukt zijn zonder de steun van verschillende mensen. Allereerst wil ik

vooral mijn promotor Prof. Dr. J. Bourgois bedanken voor zijn professionele steun, maar vooral

omdat hij mij de kans heeft gegeven om deze scriptie te realiseren. Zijn oprechte feedback en het

aangeven van structuur hielp mij bij het schrijven van deze thesis. Een grote dankuwel voor mijn

begeleider Dr. Isabel Tallir, die meerdere malen mijn voorlopige versies verbeterd heeft, van de

algemene lijnen tot de kleinste details. Zij liet mij voldoende vrijheid maar volgde het proces toch

van zeer dichtbij om af en toe toch nog een extra duwtje in de rug te geven. Bedankt voor het

interessante onderwerp, de vele uren verbeterwerk en het uitlenen van literatuur die ik kon

raadplegen.

Ook wil ik graag Gaelle bedanken, die samen met mij de vele testdagen doorgebracht heeft.

Ondanks het vele werken konden we toch nog lachen en een babbeltje slaan tussen de metingen

door. Ook voor het uitwisselen van informatie en het organiseren van de testdagen was zij een

grote hulp. Een laatste dankwoord gaat naar mijn vrienden en familie. Mijn vriend Thomas, voor

het aanhoren van het urenlange geratel over de testen, de literatuur of de resultaten, alsook om

ervoor te zorgen dat ik ook even kon ontspannen tussen het thesissen door. Net als mijn

vriendinnen bleef hij erin geloven dat ik dit tot een goed einde kon brengen, wat mij hielp om op

moeilijke momenten te blijven doorgaan. Als laatste wil ik ook mijn ouders bedanken voor het

nalezen van de thesis en voor het begrip wanneer ik weinig tijd had om aan andere dingen te

denken dan aan mijn thesis. Dankuwel iedereen, zonder jullie was dit niet gelukt.

Page 8: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

   

Page 9: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

 

 III  

INHOUDSTABEL

VOORWOORD ................................................................................................................................................................................I  INHOUDSTABEL ........................................................................................................................................................................III  SAMENVATTING...................................................................................................................................................................... VII  LITERATUURSTUDIE.................................................................................................................................................................1  INLEIDING.................................................................................................................................................................................1  1  VERDRINKINGSINCIDENTEN .......................................................................................................................................1  1.1  Prevalentie  en  incidentie.............................................................................................................................................1  1.2  Terminologie ....................................................................................................................................................................2  1.3  Preventie  van  verdrinkingsincidenten..................................................................................................................3  

1.3.1  Algemene  preventiestrategieën......................................................................................................4  

1.3.2  De  redder  als  preventie ......................................................................................................................4  2  TAAKANALYSE ....................................................................................................................................................................6  2.1  Definitie...............................................................................................................................................................................6  2.2  Waarom  een  taakanalyse  uitvoeren.......................................................................................................................7  2.3  Opstellen  van  een  taakanalyse..................................................................................................................................7  2.4  Illustratie  van  een  taakanalyse  bij  redders ...................................................................................................... 11  2.5  Validiteit  en  betrouwbaarheid............................................................................................................................... 12  

2.5.1  Inhoudsvaliditeit ................................................................................................................................ 13  

2.5.2  Criterium  validiteit ............................................................................................................................ 13  

2.5.3  Construct  Validiteit............................................................................................................................ 13  

2.5.4  Betrouwbaarheid................................................................................................................................ 13  2.6  Normen  bij  verschillende  geslachten  en  leeftijd............................................................................................ 14  3  PROFIEL  VAN  DE  REDDER.......................................................................................................................................... 14  3.1  Profiel  van  een  redder ............................................................................................................................................... 14  3.2  Profiel  van  een  redder  voor  de  reddingsactie................................................................................................. 15  

3.2.1  Morfologische  component.............................................................................................................. 16  

3.2.2  Musculaire  component .................................................................................................................... 16  

3.2.3  Cardiorespiratorische  component.............................................................................................. 17  3.3  Profiel  van  een  redder  voor  de  reanimatie ...................................................................................................... 20  4  PROBLEEMSTELLING  EN  ONDERZOEKSVRAGEN............................................................................................ 22  

Page 10: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

   

METHODIEK .............................................................................................................................................................................. 23  1  PROEFPERSONEN........................................................................................................................................................... 23  1.1  Selectie  proefpersonen ............................................................................................................................................. 23  1.2  Proefgroep...................................................................................................................................................................... 23  2  PROCEDURE...................................................................................................................................................................... 24  2.1  Soort  onderzoek........................................................................................................................................................... 24  2.2  Dataverzameling.......................................................................................................................................................... 24  

2.2.1  Procedure  tijdens  de  Eurofit..........................................................................................................25  

2.2.2  Procedure  tijdens  de  zwemproeven...........................................................................................25  2.3  Meetinstrumenten ...................................................................................................................................................... 26  

2.3.1  Vragenlijst ..............................................................................................................................................26  

2.3.2  Eurofit  testbatterij..............................................................................................................................26  

2.3.3  De  geïsoleerde  functionele  zwemproeven...............................................................................29  

2.3.4  De  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder ....................................................................31  3  DATAVERWERKING ...................................................................................................................................................... 33  3.1  Beschrijvende  kenmerken....................................................................................................................................... 33  

3.1.1  Geïsoleerde  functionele  zwemproeven.....................................................................................34  

3.1.2  Geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder ..........................................................................35  

3.2  Statistische  analyses .................................................................................................................................................. 36  

3.2.1  Verband  tussen  de  geïsoleerde  functionele  zwemproeven  en  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder ....................................................................................................................36  

3.2.2  Verband  tussen  de  onderdelen  van  de  geïsoleerde  functionele  zwemproeven  en  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder................................................................................36  

3.2.3  Verschil  tussen  mannen  en  vrouwen  op  de  reddingsproeven........................................37  

3.2.4  De  invloed  van  het  aantal  uur  zwemmen  per  week  op  de  zwemproeven .................37  RESULTATEN ............................................................................................................................................................................ 39  1  BESCHRIJVENDE  RESULTATEN ............................................................................................................................... 39  1.1  Beschrijvende  resultaten  vragenlijst .................................................................................................................. 39  1.2  Beschrijvende  resultaten  Eurofit ......................................................................................................................... 41  1.3  Beschrijvende  resultaten  van  de  zwemproeven............................................................................................ 42  2  HET  VERBAND  TUSSEN  DE  GEISOLEERDE  FUNCTIONELE  ZWEMPROEVEN  EN  DE  GEINTEGREERDE  REDDINGSPROEF  HOGER  REDDER...................................................................................... 47  

Page 11: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

 

 V  

2.1  Verband  tussen  de  geïsoleerde  functionele  zwemproeven  en  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder........................................................................................................................................................................ 47  2.2  Verband  tussen  de  geïsoleerde  functionele  zwemproeven  en  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder  rekening  houdend  met  de  bevrijdingsproef.............................................................................. 48  2.3  Invloed  van  de  geïsoleerde  functionele    zwemproeven  op  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder........................................................................................................................................................................ 49  3  HET  VERBAND  TUSSEN  DE  VERSCHILLENDE  PROEVEN  VAN  DE  GEISOLEERDE  FUNCTIONELE  ZWEMPROEVEN  EN  DE  GEINTEGREERDE  REDDINGSPROEF  HOGER  REDDER .................................... 49  4  HET  VERSCHIL  TUSSEN  MANNEN  EN  VROUWEN  OP  DE  ZWEMPROEVEN ......................................... 52  4.1  Het  verschil  tussen  mannen  en  vrouwen  op  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder ..52  4.2  Het  verschil  tussen  mannen  en  vrouwen  op  de  geïsoleerde  reddingsproef  Hoger  Redder........ 53  5  DE  INVLOED  VAN  HET  AANTAL  UUR  ZWEMMEN  PER  WEEK  OP  DE  ZWEMPROEVEN.................. 53  5.1  De  invloed  van  het  aantal  uur  zwemmen  per  week  op  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder...................................................................................................................................................................................... 53  5.2  Invloed  van  aantal  uren  zwemmen  op  geïsoleerde  functionele  zwemproeven............................... 54  

DISCUSSIE ................................................................................................................................................................................... 55  1  INTERPRETATIE  VAN  DE  RESULTATEN .............................................................................................................. 55  1.1  Verband  tussen  de  geïsoleerde  functionele  zwemproeven  en  de  geïntegreerde  reddingsproef  Hoger  Redder........................................................................................................................................................................ 55  1.2  Verschillen  in  geslacht  op  de  zwemproeven.................................................................................................... 58  1.3  Invloed  van  aantal  uren  zwemmen  per  week  op  de  prestatie  van  Hoger  Redders ........................ 59  2  STERKTES,  BEPERKINGEN  EN  TOEKOMSTIG  ONDERZOEK........................................................................ 60  2.1  Sterktes  van  het  onderzoek..................................................................................................................................... 60  2.2  Beperkingen  van  het  onderzoek ........................................................................................................................... 61  2.3  Suggesties  voor  verder  onderzoek....................................................................................................................... 62  3  CONCLUSIE......................................................................................................................................................................... 63  

BIBLIOGRAFIE............................................................................................................................................................................ IX  BIJLAGEN.....................................................................................................................................................................................XV  

 

 

 

 

Page 12: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

   

 

 

 

 

Page 13: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Samenvatting  

 VII  

SAMENVATTING Brandweerlui, maar ook politie-agenten worden bij de selectieproeven onderworpen aan fysieke

testen. Ook bij Hoger Redders worden fysieke testen afgenomen waarbij men wil nagaan of de

kandidaat redders in staat zijn om het beroep van redder uit te oefenen. Belangrijk hierbij is dat

de fysieke testen valide zijn en kunnen weergeven welke individuen geschikt zijn voor het

uitvoeren van het beroep van zwembadredder. Deze testen dienen gebaseerd te zijn op een

uitgebreide taakanalyse.

Vanaf 1 januari 2013 wordt in Vlaanderen een nieuwe proef afgenomen om het beroepsdiploma

Hoger Redder van de Vlaamse Trainersschool te verkrijgen. Deze proef is een geïntegreerde

reddingsproef die bestaat uit 175 meter zwemmen waarin de redder verschillende bijkomende

opdrachten krijgt. Voor 2013 werden vier geïsoleerde functionele zwemproeven afgenomen als

examen voor het diploma Hoger Redder. In dit onderzoek wordt nagegaan of de prestaties van 28

actieve Hoger Redders op zowel de geïntegreerde reddingsproef als de geïsoleerde functionele

zwemproeven een verband vertonen. Daarnaast wordt ook onderzocht of het geslacht en het

aantal uren dat de redders zwemmen per week een invloed heeft op hun prestatie op de

reddersproeven.

Uit de resultaten blijkt dat er een positief verband is tussen de geïntegreerde reddingsproef Hoger

Redder en de geïsoleerde functionele zwemproeven. Enkel voor de weerstandsproef en de

onderwaterproef blijkt dat dat een hoge score op de weerstands- en onderwaterproef zal

resulteren in een hoge score op de geïntegreerde reddingsproef. Er wordt geen verband gevonden

tussen de bevrijdingsproef of de popduikproef en de geïntegreerde reddingsproef. Behalve het

onderzoek van Reilly en collega’s (2006) werd er dan ook nog geen uitgebreide taakanalyse

uitgevoerd bij redders waarop de testen gebaseerd kunnen worden. Daarnaast wordt vastgesteld

dat mannen significant beter scoren dan vrouwen op beide reddersproeven. Aangezien de

veiligheid van de zwemmers echter steeds moet kunnen gegarandeerd worden, zijn de normen

voor de proeven gelijk voor mannen en vrouwen (Bilzon et al., 2002). Verder geven de resultaten

ook aan dat Hoger Redders die meer zwemmen per week hoger scoren op de reddingsproeven in

vergelijking met redders die weinig of nooit zwemmen. Dit impliceert dat zwemtraining een

goede manier kan zijn om de prestaties van redders op niveau te houden. (Tipton et al., 2002).

Page 14: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

VIII  

 

Page 15: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 1  

LITERATUURSTUDIE

INLEIDING In deze literatuurstudie wordt het takenpakket van een redder van naderbij bekeken. Redders,

maar ook brandweermannen en politieagenten moeten in staat zijn om reddingsacties uit te

voeren. Het uitvoeren van deze reddingstaken vereist een bepaald niveau van fysieke fitheid.

Naast het takenpakket van de redder wordt in deze literatuurstudie ook nagegaan welk fysiek

profiel een redder moet hebben om zowel de reddingsactie als de eventuele reanimatie uit te

voeren. Vooraleer we de taken van de redder en de fysieke vereisten voor het uitvoeren van

reddingsacties bekijken, worden eerst algemene termen in verband met verdrinking en

verdrinkingsincidenten verduidelijkt. Preventie van verdrinkingsincidenten is immers een van de

belangrijkste taken van de redder.

1 VERDRINKINGSINCIDENTEN

1.1 Prevalentie en incidentie De prevalentie van verdrinking geeft informatie weer over het aantal gevallen van verdrinking

gedurende een bepaalde periode. Jaarlijks sterven wereldwijd meer dan een half miljoen personen

door verdrinking (Salomez & Vincent, 2004). Volgens de World Health Organisation (WHO) is

wereldwijd 0,7% van de sterfgevallen te wijten aan onopzettelijke verdrinking De incidentie of

het risico op verdrinking wordt in de USA geschat op 1,48 per 100 000 inwoners (Salomez &

Vincent, 2004). In vele landen in Afrika en Centraal Amerika is de incidentie nog tien tot twintig

keer hoger (Spilman et al., 2012). In de USA staat verdrinking op de derde plaats van accidentele

doden (Layon & Model, 2009; World Health Organization, 2004). Het aantal wordt vaak

onderschat aangezien verdrinking niet altijd gerapporteerd wordt. Verdrinking komt het meeste

voor bij kinderen jonger dan vijf jaar en bij adolescenten van 15 tot 24 jaar. Volgens Idris en

medewerkers (2003) staat verdrinking in deze leeftijdscategorieën zelfs op de eerste plaats van

doodsoorzaken in bepaalde landen (Idris et al., 2003). Volgens Avramidis en medewerkers

(2009) werden ook meer verdrinkingen gerapporteerd bij mannen dan bij vrouwen.

Epidemiologisch onderzoek bij kinderen en adolescenten heeft aangetoond dat meer dan de helft

van de verdrinkingsincidenten in zwembaden plaatsvindt (Hwang et al., 2003; Wintemute et al.,

Page 16: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

2  

1987). Volgens Quan en collega’s wordt 42% van de incidenten van verdrinking voorafgegaan

door zwemmen of spelen in het water (Quan, Pilkey, Gomez, & Bennett, 2011). Slechts 25% van

de verdrinkingsincidenten gaat gepaard met een ziekenhuisopname (Brenner, 2003). De

slachtoffers van verdrinkingsincidenten zijn vaak vermoeid of bewusteloos geraakt. Het zijn vaak

zwakke zwemmers of zwemmers die de omgeving niet kennen. Soms is het ook een combinatie

van deze risicofactoren (Layon & Modell, 2009). Andere risicofactoren kunnen zijn: kinderen die

zich zonder toezicht in waterige omgeving begeven, trauma’s, medische problemen zoals

epilepsie, risicovol gedrag, alcohol of drugs (Salomez & Vincent, 2004). Volgens Quan en

collega’s (2011) is een slechte supervisie in 68% van de gevallen de oorzaak van

verdrinkingsincidenten bij kinderen.

Een positieve evolutie is volgens Layon en Modell (2009) dat er steeds minder sterfgevallen zijn

ten gevolge van verdrinking in de USA. Dit komt doordat er steeds meer aandacht gaat naar

veiligheid in en rond het water en dat de kennis over de pathofysiologie en behandeling van

verdrinking steeds groter wordt. Dit zorgt voor een daling van het aantal sterfgevallen door

verdrinking bij de Amerikaanse populatie.

1.2 Terminologie Wanneer men de onderzoeken naar verdrinking en verdrinkingsincidenten met elkaar wil

vergelijken wordt al snel duidelijk dat er geen gestandaardiseerde nomenclatuur bestaat. Papa en

collega’s (2005) rapporteerden in een systematische review meer dan 30 definities voor

verdrinking. Uit hun review blijkt dat de meest geciteerde definiëring van verdrinking

geformuleerd werd door Modell in 1981: “Dood door verstikking na onderdompeling in een

vloeistof binnen de 24 uur.” De American Heart Association (2000) definieert verdrinking als een

dodelijke gebeurtenis waarbij het slachtoffer sterft binnen 24 uur na het gebeuren. Wanneer de

dood plaatsvindt na 24 uur wordt dit verdrinkingsgerelateerde dood genoemd (Orlowski, 2001;

Layon, 2009).

Op het World Congres on Drowning in Amsterdam (2002) werd de Utstein Style taakgroep

opgericht om voortaan uniforme terminologie te hanteren bij het rapporteren van

verdrinkingsincidenten, wat het interpreteren en analyseren van onderzoeksresultaten over

verdrinking moest vereenvoudigen (Papa et al., 2005; Warner & Warner, 2009). Deze taakgroep

bestond uit experts in reanimatie en epidemiologie van verdrinking en had als doel uniforme

Page 17: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 3  

definities te bepalen. Verdrinking wordt vanaf dat moment gedefinieerd als “een proces dat

resulteert in ademhalingsmoeilijkheden door onderdompeling in een waterig milieu”. Het

verdrinkingsproces (figuur 1) gaat van start wanneer de luchtweg van het slachtoffer zich onder

het oppervlak bevindt en deze persoon niet meer in staat is om gas uit te wisselen. Hierbij zorgt

de vloeistof ervoor dat de drenkenling niet meer kan ademhalen. Als de zuurstofdruk in de

arteriën verder blijft dalen, zal de drenkeling actief vocht gaan inademen. De drenkeling kan het

verdrinkingsincident overleven of niet. Bij het overleven van het verdrinkingsincident wordt een

onderscheid gemaakt tussen wel of geen morbiditeit (Idris et al, 2003).

Figuur 1: Overzicht van gevolgen van een verdrinkingsincident (Vertaald uit Idris et al., 2003).

Om te voorkomen dat de drenkeling gevolgen of letsels overhoudt aan een verdrinkingsincident

is het cruciaal om zuurstoftekort te vermijden. Vooral het hart en de hersenen hebben een groot

risico op permanente schade, zelfs bij een relatief korte periode van zuurstoftekort. Het uitvoeren

van een snelle reddingsactie eventueel gevolgd door een reanimatie is cruciaal om het risico op

morbiditeit en mortaliteit te minimaliseren. Effectieve interventies door redders zijn dus zeer

belangrijk bij verdrinkingsincidenten (Idris et al, 2003).

1.3 Preventie van verdrinkingsincidenten Een verdrinkingsincident kan goed aflopen, maar kan eveneens resulteren in een dodelijke

afloop. Volgens Avramidis en medewerkers (2009b) is preventie de beste manier om het aantal

incidenten te reduceren. Het informeren van de mensen, het gebruiken van aangepast materiaal en

het beveiligen van de omgeving zijn preventiestrategieën om verdrinking te voorkomen. De

aanwezigheid van een redder is een onderdeel van de beveiliging van de omgeving en heeft een

belangrijk aandeel in de preventie van verdrinkingsincidenten (Salomez & Vincent, 2004;

Village, 2010).

Page 18: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

4  

1.3.1 Algemene preventiestrategieën In de eerste plaats is het belangrijk om de populatie te informeren. Men moet zich bewust zijn

van de verschillende manieren om verdrinkingsincidenten te voorkomen en van de mogelijke

gevolgen van verdrinking (Quan et al., 2011). Zowel ouders als andere aanwezigen moeten

kunnen reanimeren om eventueel in te grijpen na een verdrinkingsincident en om te voorkomen

dat er doden vallen (Village, 2010). Het is belangrijk dat mensen aangemoedigd worden om te

leren zwemmen en dat jongere kinderen kunnen deelnemen aan watergewenning. Zwemlessen op

zich zijn echter niet voldoende om verdrinking tegen te gaan, aangezien kinderen die kunnen

zwemmen meer blootgesteld worden aan water (Village, 2010). Ook Layon & Modell (2009)

geven aan dat kinderen best altijd begeleid worden door volwassenen en dus nooit alleen mogen

gaan zwemmen. Volwassenen dienen altijd op een armlengte afstand te blijven bij jonge

kinderen.

Daarnaast moet men voldoende gebruik maken van effectief materiaal. Voor zowel kinderen als

volwassenen is het belangrijk dat er gebruik kan gemaakt worden van reddingsvesten of

drijfmiddelen om het risico op verdrinkingsdood te verminderen (Quan et al., 2011). Gebruik van

aangepast materiaal wordt aangeraden bij alle activiteiten waar de mogelijkheid bestaat om in het

water te vallen (Salomez & Vincent, 2004).

Als laatste is het voor de preventie van verdrinkingsincidenten belangrijk dat een veilige

zwembadomgeving gewaarborgd wordt. In een review van Thompson (2010) blijkt de omheining

rond privé-zwembaden een effectieve preventiestrategie te zijn. Wanneer het zwembad duidelijk

afgesloten wordt van het huis zorgt dit voor een reductie van meer dan 50% verdrinkingen bij

jonge kinderen (Village, 2010; Dc & Rivara, 2010; Weiss, 2010). De regels en wetgevingen van

het zwembad of strand dienen opgesteld en nageleefd te worden om de veiligheid in en rond het

zwembad te garanderen (Quan et al., 2011).

1.3.2 De redder als preventie De aanwezigheid van een redder is ook een maatregel die bijdraagt tot een veilige omgeving

(Avramidis et al., 2009b). Supervisie van de badgasten is een hoofdtaak van de redders die

toezicht houden aan het zwembad (Schwebel, Lindsay & Simpson, 2007). Om verdrinking te

voorkomen moeten slachtoffers die in gevaar zijn alsook probleemsituaties snel gedetecteerd

Page 19: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 5  

worden. Het hanteren van een efficiënte scanningstechniek bij het superviseren van badgasten is

dus cruciaal (Page et al., 2011).

Visuele scanning gaat over het gebruik van het visueel systeem om informatie over de

buitenwereld door te geven naar de hersenen (Schwebel et al., 2007). Specifiek voor redders is dit

de mogelijkheid om te observeren en zo een inschatting van het wateroppervlakte te maken.

(Lond et al., 1999). Het perifeer zicht is een belangrijke factor bij de scanning. Zo kunnen redders

snel gebeurtenissen opmerken, zonder te fixeren op een bepaald punt. Schwebel en collega’s

(2007) geven aan dat het belangrijk is dat redders het specifieke verdrinkingsgedrag kennen en

dat ze de omgeving kennen waarin ze als redder werken (Schwebel et al., 2007). Uit het

onderzoek van Page en collega’s (2011) blijkt dat ervaren redders sneller de drenkeling opmerken

(Page et al., 2011).

In de studie van Schwebel (2007) wordt de aandacht en de scanningsprestatie van redders

nagegaan voor en na een interventie. In 29% van de gevallen wordt een verdrinking niet

opgemerkt als de redder afgeleid was. De redders moeten namelijk lange tijd blijven scannen en

verdrinkingsincidenten komen relatief weinig voor. Het is dus een uitdagende taak om alert te

blijven en de visuele scanning blijvend uit te voeren. Een interventie op basis van het Health

Belief Model, waarbij de redders geïnformeerd werden en het belang van redden leerden inzien,

blijkt effectief. Het zorgt voor een verbetering van het toezicht en de detectie van drenkelingen en

het garandeert meer veiligheid (Schwebel et al., 2007).

Er zijn echter ook verschillende factoren die de scanning van de redder negatief kunnen

beïnvloeden. De omgeving kan een storende factor zijn door de aanwezigheid van lawaai, een

hoge vochtigheidsgraad, storende activiteiten of warm weer (Page et al., 2011). Ook stress,

vermoeidheid en monotome taken zijn storende factoren die de visuele monitoring en dus de

prestatie van de redder negatief kunnen beïnvloeden. Genoeg water drinken, voldoende pauzes,

doorschuifsystemen en bescherming tegen wind en water beïnvloeden de scanning positief (Lond

et al., 1999). Naast een snelle detectie en een goede scanningsprestatie is het belangrijk dat de

redder steeds op de hoogte is van de actuele reddingsmethodes en reanimatietechnieken (Layon

& Modell, 2009).

Page 20: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

6  

Als blijkt dat de preventieve strategieën ontoereikend zijn, kan het gebeuren dat een

verdrinkingsincident plaatsvindt en zal een interventie of reddingsactie door de aanwezige redder

moeten uitgevoerd worden om het verdrinkingsproces te onderbreken (Avramidis et al., 2009b).

De aanwezigheid van een redder, die de badgasten superviseert en het wateroppervlak scant, is

dus een zeer belangrijke preventiestrategie voor verdrinking. Preventie van verdrinking is echter

niet de enige taak die een redder dient uit te voeren.

2 TAAKANALYSE Brandweermannen, politieagenten, mijnwerkers, hulpdiensten en redders moeten beschikken over

bepaalde beroepscompetenties om hun werk te kunnen uitoefenen. Ook voor redders moet er

bepaald worden welke competenties nodig zijn om het takenpakket van de redder effectief te

kunnen uitvoeren (Reilly, Wooler & Tipton, 2006). Om na te gaan over welke

beroepscompetenties men moet beschikken wordt gebruik gemaakt van een taakanalyse (Payne &

Harvey, 2010). In deze literatuurstudie zal de nadruk gelegd worden op de fysieke component

van het takenpakket van de genoemde beroepen. De sociaal-cognitieve en persoonlijke

componenten als onderdeel van de taakanalyse worden hier niet verder besproken.

Zowel bij de brandweer (Brownlie et al., 1985; Williams-Bell et al., 2009), de zeemacht (Bilzon,

et al. 2002), het leger (Vanderburgh, 2008; Bilzon et al., 2010), de politie (Anderson et al., 2011)

als bij de hulpdiensten (Payne & Harvey, 2010) wordt via selectietesten bepaald of werknemers

fysiek in staat zijn om hun taken uit te voeren.

2.1 Definitie Een taakanalyse wordt gebruikt om exact te bepalen wat verwacht wordt in een bepaald beroep

en welke taken de werknemer precies moet kunnen uitvoeren om goed te presteren (Payne &

Harvey, 2010; Fleishman, 1988). Dit is een proces, waarbij de verschillende onderdelen van het

takenpakket ontleed en beschreven worden om de verschillende en meest relevante aspecten van

de job te bepalen. Op die manier wordt de duur, de frequentie en de werk-rust ratio bepaald van

iedere taak (Constable, 2000; Anderson, Plecas, & Segger, 2011). Dit proces kost veel tijd, geld

en moeite en gebeurt best via een multidisciplinaire benadering (Constable, 2000). Het is

belangrijk dat zowel de taken die vaak plaatsvinden bepaald worden, alsook de minder frequente

Page 21: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 7  

taken. Er dient rekening gehouden te worden met de omgeving waarin de werknemer zijn taken

uitvoert, alsook met de materialen voor het uitvoeren van de taak.

Reilly en medewerkers (2006) stellen dat redders veel van hun tijd besteden aan het houden van

toezicht. Toch moeten zij ook aan bepaalde fysieke eisen voldoen om, indien het nodig blijkt, een

reddingsactie snel en efficiënt uit te voeren. Hierna worden taakanalyses van redders besproken,

alsook de taakanalyse van andere beroepen waar reddingsacties uitgevoerd worden.

2.2 Waarom een taakanalyse uitvoeren Een taakanalyse en daaruit volgend de selectiecriteria voor bepaalde beroepen is een vereiste

omwille van verscheidene redenen. Sommige beroepen zoals de politie en het leger zijn meer

fysiek belastend in vergelijking met beroepen met een meer sedentair karakter (Anderson et al.,

2011). Er moet dus nagegaan worden of werknemers het karakter van dit beroep zullen

aankunnen. Selectie op basis van objectieve normen is in de eerste plaats een vereiste om de

veiligheid van de werknemers te garanderen. Omdat de taken die zij uitvoeren fysiek zwaar zijn,

gaat dit gepaard met een risico op ongevallen of blessures (Payne & Harvey, 2010; Chahal et al.,

1992). Wanneer kandidaten niet of onvoldoende gescreend worden kan dit naast blessures ook

leiden tot slechte productiviteit, snel veranderen van werk of een blijvend letsel, wat leidt tot een

economische kost voor de maatschappij (Brownlie et al., 1985; Anderson et al., 2011).

2.3 Opstellen van een taakanalyse Wanneer een grondige taakanalyse uitgevoerd wordt, kunnen op basis hiervan de meest

veeleisende en/of meest voorkomende taken geïdentificeerd worden. Voor de geselecteerde taken

worden in een volgende stap normen bepaald waaraan werknemers moeten voldoen. Op basis van

de normen worden nadien verantwoorde selectiecriteria ontwikkeld. Om deze selectiecriteria op

te stellen dienen de fysieke vereisten gekend te zijn, alsook de belasting die men ervaart bij het

uitvoeren van de taken. Dit moet dus gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek en moet

verantwoord kunnen worden. (Vanderburgh & Flanagan, 2000; Payne & Harvey, 2010;

Kuruganti et al., 2004).

Een taakanalyse bestaat uit een aantal onderdelen of stappen (Chahal et al., 1992). De

verschillende stappen van een taakanalyse worden hieronder in een cursief lettertype geïllustreerd

voor de fysieke taken van andere hulpverlenende beroepen of beroepen die reddingsacties dienen

Page 22: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

8  

uit te voeren, om zo een algemeen beeld te scheppen van de taakanalyse. Daarna worden deze

stappen geïllustreerd aan de hand van het onderzoek van Reilly en collega’s bij strandredders

(2006).

Stap 1: Identificeren van taken

In de eerste stap worden de meest veeleisende en meest voorkomende taken geïdentificeerd. Dit

dient objectief, realistisch en meetbaar te zijn (Bonneau & Brown, 1995). Het doel is hier om de

jobspecifieke veldomstandigheden zo goed mogelijk in kaart te brengen. De taken worden

ingedeeld in componenten of subtaken. Het oplijsten van de kritische en minder kritische taken

en een overeenkomst hierover is dus de eerste stap voor het opstellen van de uiteindelijke test

(Date et al., 1998).

Voorbeeld bij stap 1: In het onderzoek naar de fysieke testen bij de politie werden volgende

componenten geïdentificeerd als onderdelen van de taak: naar het incident toe gaan, controleren

van het incident en zich verwijderen van het incident (Anderson et al., 2001).

Stap 2: Identificeren van fysieke vereisten van de taken

De tweede stap bestaat uit het identificeren van de fysieke vereisten om de taken succesvol te

kunnen uitvoeren. Op die manier worden er in de volgende stap testen ontwikkeld die de

uitvoering van het werk voorspellen (Anderson et al., 2011). Hierbij wordt de duur, intensiteit,

frequentie, houding en aantal deelnemers van de taak bepaald. Zowel de kritieke taken, de

methode van uitvoeren en het minimum niveau van prestatie dienen hier bepaald te worden

(Tipton, Milligan & Reilly, 2012). De fysieke componenten gerelateerd aan de werkcapaciteit

voor zware beroepen zijn aërobe uithouding, anaërobe uithouding, de anaërobe drempel en

spierkracht (Constable, 2000). Deze kunnen bepaald worden door de zuurstofconsumptie, een

EMG, of door de spierkracht, uithouding of flexibiliteit te meten (Tipton et al., 2012).

Voorbeeld bij stap 2 bij de brandweer: In de studie van Williams-Bell en collega’s bij de

brandweer (2009) wordt de energiekost van de “Candidat Physical Ability Test” (CPAT)

gemeten en deze wordt vergeleken met de prestatie van de brandweermannen in het lab.

Vrouwen die slaagden in de CPAT test hadden een significant hogere VO2max, en een

hogere maximale hartfrequentie in vergelijking met hun collega’s die niet slaagden. Ook

Page 23: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 9  

bij de kracht hadden mannen en vrouwen die de CPAT niet volbrachten opmerkelijk

lagere waarden op kracht en uithouding in vergelijking met diegene die wel slaagden. In

een volgende stap worden de CPAT testen vergeleken met laboratorium testen om de

specifieke energiekost van deze test te bepalen (Williams-Bell et al., 2009).

Voor de eerste en de tweede stap van de taakanalyse worden verschillende methodieken gebruikt.

- Door het afnemen van vragenlijsten kunnen zowel de veeleisende als de minder

veeleisende taken beschreven worden. Wanneer deze ingevuld worden door de

werknemers krijgen we een beeld van de taakvereisten.

- Observatie of interview: noteren of opnemen hoe lang, hoe vaak en met hoeveel moeite

elke taak uitgevoerd wordt.

- Fysieke metingen zoals een inspanningstest in het labo

- Onderzoek van eerdere resultaten kan informatie geven over de taken van een beroep.

Een combinatie van deze methodes leidt tot een goede algemene analyse en biedt de zekerheid

dat er een voldoende representatief beeld gevormd wordt van de taken (Chahal et al., 1992;

Constable, 2000; Anderson et al., 2011).

Stap 3: Kwantificeren van fysieke vereisten door fysieke fitheidstesten

Wanneer de belangrijkste fysieke componenten van de taken bepaald zijn, worden labotesten en

veldtesten ontwikkeld. De duur, intensiteit, frequentie, zuurstofopname en spierwerking van de

taken worden tijdens deze testen gemeten (Chahal et al., 1992). De resultaten op de labotesten

moeten de resultaten op de veldtesten voorspellen. In het labo zijn de testen geen reflectie van de

dagelijkste activiteiten, maar hier kan meer gedifferentieerd gemeten worden alsook meer kunnen

parameters gemeten worden. De betrouwbaarheid en interne validiteit is hoger bij labotesten

(Vanhees et al., 2005). In deze stap is de link met de gevonden taken uit de eerste stap belangrijk,

zodat de echte activiteiten weerspiegeld worden (Anderson et al., 2011). In deze stap wordt dus

ofwel een‘work sample test’ ofwel een ‘fysieke fitheidstest’ ontwikkeld die een deel van het uit te

voeren werk weerspiegelt. Een work sample test meet de prestatie op gesimuleerde activiteiten

die de werknemers moeten uitvoeren tijdens hun werk. Een fysieke fitheidstest meet de

onderliggende fitheidscomponenten zoals uithouding, kracht, flexibiliteit.

Page 24: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

10  

In deze stap is het belangrijk dat de testen niet te moeilijk of te duur zijn, maar tegelijk een goede

weergave zijn van de taken (Constable, 2000; Date et al., 1998). In de derde stap van de

taakanalyse worden de minimumniveaus van kracht of uithouding of andere belangrijke zaken

gedefinieerd, die nodig zijn voor het effectief uitvoeren van de taken (Sothmann et al.,2004).

Voorbeeld bij stap 3 bij de politie: In het onderzoek van Anderson en collega’s (2001)

worden de selectiecriteria bij de politie nagegaan. In deze test wordt het ‘naderen naar het

probleem’ gesimuleerd door het lopen van 400 meter waarbij de wendbaarheid getest

wordt door richtingsveranderingen en het oplopen van trappen.

Stap 4: statistische analyse

In de vierde stap worden statistische analyses uitgevoerd om na te gaan of er bepaalde

karakteristieken in de populatie zijn die de uitkomst op de test kunnen voorspellen aan de hand

van een lineaire regressie. Er wordt ook nagegaan of de vervangtest een goede voorspeller is voor

de werkelijke test of taak. Correlaties tussen de veld- en labotesten worden bepaald om de relatie

tussen beide na te gaan. Een positieve correlatie betekent dat een hoge score op de veldtest

gepaard gaat met een hoge score op de labotest. Via een factoranalyse wordt onderzocht of

verschillende onderdelen van een test gegroepeerd kunnen worden (Chahal et al., 1992). Zo

zullen de testen allen voldoende verschillen van elkaar en geen gelijkaardige onderdelen bevatten

(Payne & Harvey, 2010).

Voorbeelden bij stap 4 bij de brandweer: Michaelides (2008) onderzocht de relatie tussen

verschillende fitheidsparameters en de prestaties op gesimuleerde brandweertaken. Via

multipele regressie wordt aangetoond dat er een significante proportie van de

fitheidstesten (lenigheid van de hamstrings, kracht van boven- en onderlichaam en

lichaamssamenstelling) de prestatie op de brandweersimulatietest voorspellen. Ook

worden verbanden nagegaan tussen de fysieke testen en de tijd om de simulaties te

volbrengen. In dit onderzoek wordt bepaald dat de tijd op de simulatietest daalt naarmate

de proefpersoon meer spierkracht heeft in de bovenste ledematen (Michaelides et al.,

2008). Rhea en collega’s (2004) vinden een positief verband tussen spierkracht,

spieruithouding, anaërobe uithouding en de specifieke brandweertaken.

Page 25: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 11  

Stap 5: opstellen van normen

In een laatste stap worden de normen opgesteld. In deze stap wordt dus bepaald wat het minimum

niveau is voor de prestatie. De test moet makkelijk af te nemen zijn, met weinig materiaal en in

een beperkte tijd, zonder dat de kwaliteit hierdoor daalt (Sothmann et al., 2004).

Voorbeeld bij stap 5 bij de zeemacht: Bilzon en collega’s (2002) bepaalden de fysieke

normen voor de zeemacht. Dit wordt gedaan door een antropometrische test, een

uithoudingstest en een testbatterij van specifieke fysieke testen. Bilzon en collega’s geven

aan dat vervangingstaken en simulaties zeker nuttig zijn aangezien directe metingen soms

gevaarlijk of niet praktisch zijn. Volgens dit onderzoek moeten de werknemers een

VO2max van 41ml/min/kg hebben voor het uitvoeren van brandweertaken. Ook dienen ze

34 punten te scoren op de fysieke testbatterij en moeten ze slagen voor een simulatietaak.

De aërobe fitheid zou volgens Bilzon en collega’s geregeld opnieuw gemeten moeten

worden (bijvoorbeeld jaarlijks) om te garanderen dat deze taken voldoende kwaliteitsvol

uitgevoerd kunnen worden (Bilzon et al., 2002).

2.4 Illustratie van een taakanalyse bij redders In het onderzoek van Reilly en medewerkers (2006) wordt een taakanalyse uitgevoerd bij

strandredders. In de eerste stap worden de fysiek veeleisende en meest essentiële taken van de

strandredders bepaald door overzicht op het strand, interviews en een theoretische analyse (stap

1).

In de tweede stap wordt de energiebehoefte van de meest fysiek veeleisende activiteiten van de

redders gemeten. De energiebehoefte wordt in dit onderzoek bepaald door het meten van de

gasuitwisseling van 02 en CO2 tijdens de proeven:

- 200 meter lopen gevolgd door 200 meter zwemmen in zee

- 200 meter lopen gevolgd door 400 meter peddelen in zee

- vervoeren van een pop van 50 kilogram met behulp van de reddingsgordel in zee

- vervoeren van de pop door middel van een reddingsboard in zee

Ook een zwembadtest werd afgenomen, deze bestond uit 200 meter crawl zwemmen, gevolgd

door 25 meter onder water zwemmen en 25 meter oppervlaktezwemmen.

Page 26: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

12  

Reilly en collega’s (2006) vonden een hogere zuurstofconsumptie en hogere lactaatwaarden bij

het vervoeren en het zwemmen dan bij het peddelen in zee. Het slachtoffer op de boot krijgen is

de meest veeleisende taak qua kracht. Het zwemmen in zee, peddelen en lopen op het strand

vereisen het meeste uithouding.

In het tweede deel van het onderzoek zochten Reilly en collega’s (2006) bijhorende testen voor

de meest fysieke redderstaken. Dit is een illustratie van de derde stap, namelijk het

kwantificeren van de vereisten door vervangtesten te zoeken. De kritische redderstaken moeten

voorspeld worden door een combinatie van gemakkelijk af te nemen zwembadtesten en

antropometrische testen. Op die manier kan een minimum fitness norm bepaald worden.

Via statistische analyses (vierde stap) kwamen Reilly en collega’s (2006) tot volgende

conclusies:

- Geen enkele kracht- of fitheidstest voorspelde de prestatie van de redder

- Er is een positieve correlatie tussen de afstand die men peddelt in 3,5 minuten en de tijd

om 400 meter te zwemmen; hoe sneller de proefpersoon zwemt, hoe meer afstand hij zal

afleggen al peddelend.

- Er is een sterke associatie tussen de VO2 tijdens het zwemmen, peddelen en vervoeren.

Dit is echter moeilijk te meten in het water en is zeer moeilijk te voorspellen wanneer de

test niet in het water plaatsvindt.

- Er is een positeve correlatie tussen de deltoïdeus omtrek en push-ups. Deze testen kunnen

de zuurstofopname gaan voorspellen die verbruikt wordt bij het slepen.

In de vijfde stap vonden Reilly en collega’s (2006) geen specifieke, gevalideerde en makkelijk af

te nemen test die de prestatie van individuen op de kritieke redderstaken kan voorspellen. (Reilly

et al., 2006a; Reilly et al. 2006b)

2.5 Validiteit en betrouwbaarheid Belangrijk bij het ontwerpen van specifieke testen is dat men werkelijk meet wat men wil meten

en dat er dus sprake is van een goede test validiteit. Hieruit zal blijken of de standaarden die

bepaald worden relevant zijn voor het beroep. Deze relevantie kan gemeten worden door de

inhouds-, criterium- en constructvaliditeit na te gaan (Date et al., 1998).

Page 27: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 13  

2.5.1 Inhoudsvaliditeit Een eerste soort validiteit die zeer belangrijk is bij het ontwikkelen van testen is de

inhoudsvaliditeit. Wanneer een test een goede inhoudsvaliditeit heeft wil dit zeggen dat de test de

belangrijke elementen van de taak meet. Testen met goede inhoudsvaliditeit zijn daarom vaak

werkgerelateerde testen of simulaties die goed overeenkomen met de uit te voeren taak.

(Constable, 2000). De test moet vrij zijn van irrelevante factoren maar moet tegelijkertijd ook

volledig zijn en alle factoren meten die moeten gemeten worden. Een fysieke test voor

werknemers heeft een goede inhoudsvaliditeit als de test de fysieke verwachtingen correct en

volledig weergeeft.

2.5.2 Criteriumvaliditeit De criteriumvaliditeit geeft aan in welke mate de test een voorspellende waarde heeft. Dit heeft

betrekking op de mate waarin de test of vragenlijst samenhangt met de criteriumvariabelen.

Criteriumvariabelen zijn de zaken die men wil meten, maar die moeilijk rechtstreeks vast te

stellen zijn. (Payne & Harvey, 2010; Constable, 2000). Zo is de BMI van een individu een goede

voorspeller van de lichaamssamenstelling (Ruiz et al., 2011).

2.5.3 Constructvaliditeit De construct- of begripsvaliditeit reflecteert de mogelijkheid van een instrument om een abstract

concept of construct te meten. Constructvaliditeit betekent dat de testen een uitspraak doen over

het begrip waarover je een uitspraak wilt doen. Er dient hierbij rekening gehouden te worden met

andere variabelen die een invloed kunnen uitoefenen op de test. Verschillende instrumenten om

hetzelfde begrip te meten, moeten hetzelfde resultaat opleveren. De fysieke fitheid kan een

voorbeeld zijn van zo’n begrip (Constable, 2000).

2.5.4 Betrouwbaarheid Bij het ontwikkelen van testen is het belangrijk dat de test een goede betrouwbaarheid heeft. Zo

wordt nagegaan of de metingen vrij zijn van fouten en reconstrueerbaar zijn. Bij het afnemen van

de test is het belangrijk dat er gelijklopende scores gevonden worden op verschillende momenten

(test-hertest) en dat dezelfde resultaten gevonden worden wanneer iemand anders de test afneemt

(inter-rater betrouwbaarheid) (Payne and Harvey, 2009).

Page 28: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

14  

2.6 Normen bij verschillende geslachten en leeftijd De meeste beroepen die fysiek zwaar zijn, worden traditioneel gezien als jobs voor mannen.

Sothmann (2004) geeft aan dat er meer mannen zijn die het beroep van brandweerman

uitoefenen. Avrimidis en collega’s (2009b) bevestigen dit bij de redders. Volgens Bilzon en

collega’s (2002) stijgt het aantal vrouwen bij de brandweer, leger en politie de laatste jaren. De

richtlijnen blijven echter gelijk voor mannen en vrouwen. Het verlagen van de normen om deze

meer haalbaar te maken voor vrouwen kan leiden tot een verminderde veiligheid (Bilzon et al.,

2002). Date en collega’s (1998) geven aan dat er standaarden moeten ontwikkeld worden die de

prestatie op de taken voldoende voorspellen, onafgezien van geslachtsverschillen. In de studie

van Scanlan (2011) bij junior competitieredders worden voor verschillende factoren betere

resultaten gevonden bij mannen. Hieruit besluiten Scanlan & Dascombe, (2011) dat mannen een

grotere belasting aankunnen dan de vrouwen. Ook zullen zij zwaardere en langere trainingen

aankunnen. Ook in het onderzoek van Bilzon en collega’s (2002) bij de Royal Navy blijkt dat

standaarden vrouwen indirect uitsluiten. Het is dan ook zo dat deze taken vrouwen in een

risicovolle situatie kunnen brengen indien ze deze niet goed kunnen uitvoeren.

Sothmann en collega's (2004) geven aan dat de prestatie van de reddingsacties bij

brandweermannen daalt naarmate de leeftijd stijgt. Er worden echter grote individuele verschillen

gevonden, afhankelijk van de levensstijl van de werknemers. Het negatief effect van de leeftijd

kan gedeeltelijk tegengegaan worden door training.

3 PROFIEL VAN DE REDDER Onderzoek in de USA (2012) heeft aangetoond dat bij slechts 0,02% van de zwemmers een

reddingsactie dient uitgevoerd te worden (Wismeijer et al., 2012). Toch wordt van een redder en

andere hulpverlenende diensten zoals brandweer en politie verwacht dat zij fysiek in staat zijn om

reddingsacties uit te voeren.

3.1 Profiel van een redder Om tot het profiel van de redder te komen, worden verschillende beroepen onderzocht die als

taak een reddingsactie uitvoeren. In het algemeen bestaat er volgens Mitchell en Bray (1983) een

karakteristieke ‘redder persoonlijkheid’. Dit zijn mensen die instaan voor noodgevallen, personen

die graag risico’s nemen, zeer toegewijd zijn en die nood hebben aan stimulatie.

Page 29: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 15  

Volgens Salters-Pedneault (2010) scoren politie- en brandweermannen hoger op extraversie en op

het zoeken van opwinding. Uit de studie van Wismeijer (2012) blijkt dat de persoonlijkheid van

een redder overeen lijkt te komen met die van andere reddingsdiensten met risicovol werk. Dit

komt omdat redders, net als andere professionele risicoberoepen er beide op voorbereid zijn dat

hun leven in gevaar kan gebracht worden door anderen te redden.

De redderpopulatie bestaat volgens Avramidis en medewerkers (2009) vooral uit mannen. Zij zijn

fysiek sterk en fit. Ook hebben zij een goed visueel zicht en kunnen ze goed zwemmen. De

meeste actieve redders zijn 20 tot 30 jaar oud (Avramidis et al., 2009; Michniewics, 2008). Ook

in de studie van Reilly en medewerkers (2006) vindt men dezelfde kenmerken terug bij redders.

Qua statische kracht presteren zij gemiddeld ten opzichte van de algemene populatie. Zij

zwemmen 200 meter in gemiddeld 188 seconden, wat relatief snel is. De mannen hebben in deze

studie gemiddeld 15,2% lichaamsvet, de vrouwen hebben 25,8% lichaamsvet. In het onderzoek

van Sinclair (2007) bij competitieredders liggen deze waarden iets lager (10,1% en 22,1%). De

redders beschikken over een goede aërobe uithouding (Prieto Saborit, 2010).

In deze literatuurstudie wordt de aandacht vooral gericht op de fysieke vereisten van de

reddingsactie. De aanwezigheid van de redder en een snelle detectie van de drenkeling, door een

goede visuele scanning van de redder zijn belangrijke preventieve acties. Indien deze preventieve

acties niet voldoende blijken te zijn, kan het zijn dat de redder een reddingsactie dient uit te

voeren. De vraag hierbij is welke specifieke kenmerken de redder hiervoor precies nodig heeft.

3.2 Profiel van een redder voor de reddingsactie Naast de specifieke kenmerken van een redder kan een beeld gevormd worden over welke

kenmerken de redder nodig heeft om zijn werk goed te kunnen uitvoeren. Voor het uitvoeren van

een specifieke fysieke reddingsactie zal een bepaald niveau van fysieke fitheid vereist worden.

De fysieke fitheid kan onderverdeeld worden in prestatiegerelateerde, gezondheidsgerelateerde

en beroepsgerelateerde fysieke fitheid. Die fitheid bestaat uit een morfologische component, een

fysieke component, een motorische component en een cardiorespiratorische component.

Beweging en fysieke activiteit kunnen ervoor zorgen dat de fitheid verbetert (Vanhees et al.,

2005). Hieronder worden de verschillende componenten van fitheid besproken. Omdat weinig

literatuur de specifieke reddingsactie van een zwembadredder beschrijft, worden ook de

reddingsacties van andere reddingsberoepen van naderbij bekeken.

Page 30: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

16  

3.2.1 Morfologische component De morfologische component bestaat uit verschillende factoren; lengte, gewicht,

lichaamssamenstelling en lichaamsafmetingen. Scanlan en collega’s (2011) onderzochten de

morfologische kenmerken van redders. In deze studie gaat het over junior competitieredders

(gemiddelde leeftijd 13,6 jaar) op hoog niveau, maar ook zij voeren de taken uit van een redder in

het werkveld. In dit onderzoek wordt vooral het verschil tussen mannen en vrouwen bepaald.

Mannen zijn groter en hebben een grotere armspan dan vrouwen. Geladas en collega’s (2005)

stellen vast dat bij zwemmers de lichaamslengte, de kracht van het bovenlichaam, de handlengte,

en de schouderflexibiliteit significant samenhangen met de zwemtijd op 100 meter zwemmen.

Deze tijd wordt voorspeld door antropometrische kenmerken (Geladas, Nassis, & Pavlicevic,

2005). Ook kan de zwemprestatie voorspeld worden door de armspan van de zwemmer. De

armspan hangt op zich dan weer samen met lengte en gewicht. Jürimäe en collega's (2007) geven

aan dat bij adolescenten de lichaamssamenstelling 45,4% van de resultaten op de 400 m zwemtest

voorspelt. Michelaedes (2008) en Date (1998) vonden dat de lichaamssamenstelling het uitvoeren

van een snelle reddingsactie beïnvloedt; een hoger procent lichaamsvet zal de actie belemmeren,

terwijl een hogere spiermassa dit zal bevorderen.

3.2.2 Musculaire component De musculaire component omvat de spierkracht, de explosiviteit, de spierlenigheid en de

krachtuithouding als onderdeel van de fysieke fitheid. Scanlan en collega’s (2011) meten

verschillende prestatiekenmerken van junior competitieredders. Aan de hand van verschillende

fysieke testen vonden Scanlan en collega’s (2011) dat mannelijke redders significant beter

scoorden dan vrouwelijke redders op verticale hoogtesprong en rug- en beenkracht. De vrouwen

scoorden beter op hamstring lenigheid.

Ook bij brandweermannen zijn kracht en uithouding belangrijke taken voor het uitvoeren van een

reddingsactie, vooral voor het dragen van slachtoffers en materiaal (Date et al., 1998). In het

onderzoek van Michaelides (2008) bij dezelfde doelgroep wordt gezien dat een toename van

kracht en uithouding van het bovenlichaam een betere tijd op de simulaties oplevert. Ook blijkt

dat de hamstring flexibiliteit en flexibiliteit van de onderrug samen met de kracht van boven- en

onderlichaam, significante voorspellers zijn voor de tijd op de simulatietest (Michaelides et al.,

2008). Rhea (2004) geeft aan dat spierkracht een belangrijke indicator is voor de specifieke taken

bij brandweermannen. Specifiek op het zwemmen gericht, geven Geladas en collega’s (2005)

Page 31: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 17  

enkele belangrijke fysieke kenmerken aan voor de 100 meter sprint bij jonge zwemmers. Zowel

bij jongens als meisjes is een goede explosiviteit belangrijk voor een goede prestatie. Bij jongens

is het hiernaast dan ook belangrijk om een goede gripkracht te hebben, terwijl bij meisjes de

schouderflexibiliteit bepalend is.

Tipton en collega’s (2002) stellen in hun Fitness and Medical Standards for Beach Lifeguards een

trainingsprogramma voor waardoor strandredders hun niveau van fitheid kunnen onderhouden.

Dit fitheidsprogramma is belangrijk aangezien een goed onderhouden fitheid nodig is voor het

uitvoeren van een reddingsactie (Tipton et al., 2002). Hierbij is het belangrijk dat het

trainingsprogramma specifiek is en gericht op de anatomische en fysiologische eigenschappen

voor de taak die uitgevoerd moet worden. Het trainingsprogramma moet ook het ‘overload’

principe hanteren, in de zin dat het lichtjes het systeem gaat overbelasten om een hogere

trainingsstimulus te verzekeren.

3.2.3 Cardiorespiratorische component Wanneer een redding uitgevoerd moet worden, kan dit heel wat fysiologische aanpassingen met

zich mee brengen. Deze aanpassing kan bepaald worden door het meten van het zuurstofverbruik

(VO2). In een labo kan bepaald worden wat de maximale zuurstofopname (VO2max) van de

redder is. Dit is de maximale hoeveelheid zuurstof die de spieren per tijdseenheid kunnen

verbruiken en is een maat voor het uithoudingsvermogen van middellange en lange duur. De

VO2max kan relatief weergegeven worden in ml/min/kg of absoluut in l/min. Bij dit laatste wordt

geen rekening gehouden met het lichaamsgewicht (Bourgois & Vrijens, 2011). Ook de hoogst

behaalde hartslag (sl/min) tijdens de activiteit en de lactaatwaarden in het bloed kunnen bepaald

worden bij een reddingsactie.

Verschillende onderzoekers hebben de energiebehoefte van reddingsacties onderzocht alsook

welke VO2max de werknemer moet hebben voor het uitvoeren van de opdracht. Bilzon en

collega’s (2002) geven aan dat een individu bij de zeemacht een gemiddelde VO2max van 41

ml/min/kg moet hebben. Prieto-Saborit en medewerkers (2010) vinden bij de reddingsactie van

strandredders een verbruikte VO2 van 3,4 l/min , wat neerkomt op respectievelijk 85,5% (met

hulpmiddelen) en 84,6 % (zonder hulpmiddelen) van de VO2max. Bij de laboratoriumtesten

wordt in dezelfde proefgroep een gemiddelde VO2max gemeten van 54,2 ml/min/kg. In de

tweede fase van het onderzoek van Reilly en collega’s (2006b) wordt de hoogste VO2 gemeten

Page 32: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

18  

bij het vervoeren van een drenkeling, namelijk 3,04 l/min. De energiebehoefte die geschat wordt

voor brandweermannen in een review van Date en collega’s (1998) geeft aan dat een individeu

een VO2max van 33,5 ml/min/kg tot 45 ml/min/kg zou moeten hebben voor het uitvoeren van

specifieke brandweertaken. Volgens Jurimae en collega’s (2007) en Reis en collega’s (2010), die

de fysiologische kenmerken van zwemmers onderzochten, is de VO2max een significante

voorspeller van de zwemprestatie. Volgens Reis en collega’s (2010) kan de zwemprestatie van

zwemmers voorspeld worden door de VO2 op de aërobe en anaërobe drempel.

De redder mag niet uitgeput zijn wanneer hij na de reddingsactie aankomt. De reddingsactie mag

slechts 70% van de VO2max bedragen (Reilly et al., 2006b). Reilly en medewerkers (2006)

vonden bij de reddingsactie een hoogste VO2 van 3,04 l/min, wat dus slechts 70% van de

VO2max mag zijn. De redder moet namelijk nog CPR kunnen uitvoeren, wat een belasting

inhoud van 50% van de maximale zurstofopname (Reis et al., 2010). Volgens Reilly en

medewerkers (2006) is de gemiddelde aërobe inspanning geleverd bij de redding te vergelijken

met wandelen aan 7,5 km/u en lopen aan 11 km/u. De zuurstofwaarden en hartfrequenties uit de

verschillende onderzoeken zijn terug te vinden in tabel 1.

In het onderzoek van Bilzon (2010) bij mariniers is de hoogst gemeten hartslag bij het uitvoeren

van een reddingsactie 194 slagen/minuut (Bilzon et al., 2010). In het onderzoek van Prieto-

Saborit en medewerkers (2010) is de hoogst bereikte hartslag van strandredders 184 en 180

slagen/minuut, respectievelijk zonder en met hulpmateriaal. De gemiddelde hartslag is 177,5 en

175,5 slagen/minuut. In het onderzoek van Sinclair en medewerkers (2009) haalden

competitieredders tijdens de finales van peddelen, zwemmen en lopen een hartfrequentie van 171

slagen per minuut (Sinclair et al., 2009).

De lactaatconcentratie in het bloed bij de competitieredders in het onderzoek van Sinclair en

collega’s (2009) liep op tot 9,8 en 9,7 mmol/l, respectievelijk zonder en met materiaal. De

anaërobe drempel ligt op 86,2%, wat relatief hoog is. Volgens Prieto-Saborit en collega’s (2010)

is dit nodig voor een redder, aangezien deze lang moet kunnen voortgaan op aërobe

energiebronnen omdat men op voorhand niet weet hoe lang men over de reddingsactie zal moeten

doen. (Prieto-Saborit et al., 2010). Toch is competitieredden nog niet volledig hetzelfde als het

beroep van redders. In het onderzoek van Reilly en collega’s (2006a) liep de lactaatconcentratie

in het bloed van de strandredders gemiddeld op tot 10,4 mmol/l bij het lopen en peddelen.

Page 33: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 19  

Volgens Reis en collega’s (2010) is het bloedlactaat samen met de aërobe energielevering een

voorspeller van de zwemprestatie.

Tabel 1: Fysiologische waarden in verschillende beroepen

Hoogste VO2 verbruikt: Zuurstofopname gemeten bij het uitvoeren van de reddingsactie; VO2max:

maximale zuurstofopname van de proefpersoon. Deze VO2max wordt aangegeven als de VO2max die de

redders dienen te bezitten; HF piek: hoogst gemeten hartfrequentie bij het uitvoeren van de reddingsactie.

Resultaten uit verschillende onderzoeken.

3.2.4 Motorische component

De motorische component bestaat uit een aantal factoren die de prestatie op motorische

vaardigheden en sportvaardigheden bevorderen. Snelheid, wendbaarheid en evenwicht zijn

factoren behoren tot de motorische component. Voor de motorische component bij de

reddingsactie wordt vooral de zwemprestatie van de redders belangrijk en dit wordt hier dan ook

van dichtbij bekeken. Reilly en collega’s (2006) beschrijven via een theoretische analyse het

tijdsbestek van een reddingsactie. Volgens Reilly en collega’s (2006) is er 3 à 4 minuten tijd

nodig om een redding uit te voeren. De afstand die tijdens de reddingsactie afgelegd wordt, moet

dus mogelijk zijn in 3,5 minuten. Wanneer na het bereiken van de drenkeling de luchtweg

vrijgemaakt is, wordt de tijd iets minder kritisch om het strand te bereiken. Het doel is om dit te

bereiken in maximum 10 minuten. Na 10 minuten kan namelijk onomkeerbare hersenschade

Hoogste VO2 verbruikt V02 max HF piek

Bilzon 2010 (Royal Navy) 41 ml/min/kg 198 sl/min

Prieto-Saborit 2010(Junior competitieredders)

3,4 l/min 54,2 ml/min/kg 184 sl/min

Reilly 2006 (Strandredders) 3,04 l/min 4,34 l/min

Suriano 2010 (Triathleten) 49,9 tot 57,7 ml/kg/min (zwemmen)

Date 1998 (Brandweer) 33,5 tot 45 ml/min/kg

195 sl/min

Sinclair 2009 (Elite competitieredders)

171 sl/min

Page 34: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

20  

optreden. Reilly en collega’s (2006) geven aan dat een redder 400 m moet kunnen afleggen in

minder dan 7,5 minuten. 90 procent van de redders in dit onderzoek haalt deze norm. Om het

zwemmen in zee te kunnen voorspellen dienen redders 200 meter te zwemmen in een zwembad

in 3,5 minuten. De gemiddelde zwemtijd van de redders in dit onderzoek was 3,1 minuten op 200

meter of 188 seconden, 90% van de redders kon dit in 3,5 minuten. Hiernaast dienen de redders

25 meter onder water te zwemmen gevolgd door 25 meter aan de oppervlakte en dit in 50

seconden (Reilly et al., 2006b). In het onderzoek van Claesson en collega’s (2011) wordt een

drenkeling vanop 100 meter naar het strand gehaald in 258 seconden, wat opmerkelijk trager is

dan de norm van Reilly en collega’s (Claesson et al., 2011).

Wanneer een redder een drenkeling in het water vervoert, kan dit gebeuren met of zonder

hulpmaterialen. In het onderzoek van Prieto-Saborit en collega’s (2010) bevond de onbewuste

drenkeling zich op 55 meter van de kant. De tijden om een redding uit te voeren met materiaal

kwamen op 162,5 seconden, en zonder materiaal was dit 159,4 seconden. Voor de geïsoleerde

zwemprestatie, dus zonder het vervoeren van het slachtoffer vindt men een tijd van 56,1

seconden met materiaal of 48,4 seconden zonder materiaal over 55 meter. Het naderen van de

drenkeling gaat dus trager wanneer hierbij materiaal wordt gebruikt, maar dit wordt

gecompenseerd doordat het vervoeren van de drenkeling sneller gaat met hulpmiddelen (Prieto-

Saborit et al., 2010). In het onderzoek van Michniewics en collega’s (2008) wordt aangegeven

dat het voor de drenkeling veiliger is wanneer de reddingsactie uitgevoerd wordt met materiaal

aangezien hierdoor de effectiviteit van de redding vebetert (Michniewics et al, 2008).

3.3 Profiel van een redder voor de reanimatie Naast het uitvoeren van de reddingsactie is de reanimatie ook een taak van de redder die fysiek

belastend is. Het geven van hartmassage geeft voor het slachtoffer een grotere kans op overleven

aangezien hierdoor de bloedstroom naar het hart gestimuleerd wordt. Dit moet echter op een

goede manier uitgevoerd worden en is fysiek veeleisend (Hansen et al., 2012). Redders dienen de

hartmassage op een goede manier uit te voeren. Hierbij dient ‘hard en snel’ geduwd te worden en

dit aan een snelheid van 100 tot 120 compressies per minuut (Nolan et al., 2010). Dit zorgt ervoor

dat de borstkas volledig terugkomt en verzekert weinig onderbreking in het reanimeren (Ock et

al.,2011).

Page 35: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Literatuurstudie  

 21  

Hansen en collega’s (2012) geven aan dat de ventilatiedrempel, de VO2max en de strekkracht van

de arm bepalende factoren zijn voor het uitvoeren van CPR in de eerste minuten.

Ock en collega’s (2011) onderzochten de invloed van de fitheid van de redders op de kwaliteit

van de reanimatie. De resultaten geven aan dat er een goede correlatie is tussen het aantal

correcte compressies en spierkracht, alsook dat na verloop van tijd een significante vermindering

plaatsvindt van het aantal correcte compressies. Lucia en collega’s (1999) bevestigen dat een

zeker niveau van fysieke fitheid nodig is om te verzekeren dat de hulpverleners de reanimatie

lang genoeg kunnen uitvoeren. Sedentaire hulpverleners komen aan een hoger percentage van

hun VO2max om de reanimatie uit te voeren in vergelijking met de fysiek actieve groep, terwijl

de kwaliteit van de CPR min of meer gelijk is (Lucía, 1999).

Page 36: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

22  

4 PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN Werknemers zoals brandweermannen, politieagenten, mariniers, maar ook zwembadredders

dienen te voldoen aan een bepaalde fysieke fitheid om hun beroep uit te voeren. De

selectieprocedure bestaat dus onder andere uit fysieke fitheidstesten. Aan de hand van testen

wordt de fysieke fitheid gemeten zodat er een selectie kan gemaakt worden wie in aanmerking

komt voor het beroep en wie het beroep zal aankunnen. Idealiter worden deze testen opgemaakt

op basis van een taakanalyse en zijn ze dus een voorspeller van de taken die de werknemers

dienen uit te voeren. Tot 1 januari 2013 werden in Vlaanderen de geïsoleerde functionele

zwemproeven afgenomen bij de kandidaten om na te gaan of zij geschikt zijn om zwembadredder

te worden. Vanaf 1 januari 2013 gaat het nieuwe reddersexamen voor Hoger Redders van de VTS

van start. Daarbij dienen de toekomstige Hoger Redders een geïntegreerde reddingsproef af te

leggen, waar op basis van tijd, enkele kwalitatieve criteria en een reddingsgordel bepaald wordt

of men al dan niet slaagt voor het examen Hoger Redder. Deze proef is de vervanger van de

geïsoleerde functionele zwemproeven, die bestaat uit twee kwalitatieve en twee kwantitatieve

proeven

In dit onderzoek wordt nagegaan of er een verband is tussen de geïsoleerde functionele

zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. De nulhypothese stelt dat er geen

verband is tussen beide proeven. De alternatieve hypothese stelt dat er een positief verband is

tussen de geïsoleerde functionele zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder.

Dit wil dus zeggen dat een redder die hoog scoort op de geïsoleerde functionele zwemproeven

ook hoog zal scoren op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Verder wordt nagegaan

welke onderdelen van de geïsoleerde functionele zwemproeven samenhangen met de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Een derde onderzoeksvraag situeert zich in het

verschil tussen mannen en vrouwen. In overeenstemming met Scanlan en Dascombe (2011) en

Bilzon en collega’s (2002) wordt verwacht dat mannen over het algemeen beter scoren op de

reddingsproeven dan de vrouwen.

Een laatste item dat wordt nagegaan is of het aantal uur zwemmen van de redders een invloed

heeft op de resultaten van de zwemproeven. De nulhypothese (H0) stelt dat er geen verschil is in

prestatie afhankelijk van het aantal uur zwemmen. De alternatieve hypothese stelt dat hoe meer

de redders zwemmen per week, hoe beter zij zullen scoren op de reddingsproeven.

Page 37: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 23  

METHODIEK

1 PROEFPERSONEN

1.1 Selectie proefpersonen Bij aanvang van de studie werd in de regio West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen op

zoek gegaan naar zowel mannelijke als vrouwelijke proefpersonen. De proefpersonen voor dit

onderzoek dienen in het bezit te zijn van een diploma Hoger Redder van de Vlaamse

Trainersschool (VTS). Dit diploma dient geactualiseerd te zijn, dit wil zeggen dat de

proefpersonen in het laatste jaar een bijscholing gevolgd hebben, of een bijscholing volgen in het

jaar 2013.

De proefpersonen werden gerekruteerd via verschillende kanalen. Een flyer (bijlage 1) werd

verspreid onder verschillende reddersfederaties in Vlaanderen. Verschillende clubs en

zwembaden werden via mail of persoonlijk aangesproken: De Vlabus, Bloso, de RedFed, De

Sint-Truidense Reddingsclub, de Brasschaatse Reddingsclub, De Meerkoet Bree, De

Hoogstraatse Reddingsclub, Reddend zwemmen Heist-Op-Den-Berg, Reddingsclub Aegir Gent,

Reddingsclub Demervallei, Rescue Team Ninove, Sportvereniging Aartselaar Zwemmen,

Antwerpse Reddingsclub, Leuvense Reddingsclub, Reddersclub Kortrijk, Zwembad Puyenbroeck

Wachtebeke, Zwembad Rozebroeken Gent, Zwembad Gusb Gent, Zwembad de Treffer

Waregem, Zwembad De Krekel Izegem. Vooral via rondvraag bij vrienden-redders, sociale

media en het via-via verspreiden van de vraag werden verschillende redders aangesproken.  

1.2 Proefgroep De totale groep proefpersonen (n=28) bestaat uit 17 mannen (60,7%) en 11 vrouwen (39,3%).

Van de 28 redders die deelnamen aan het onderzoek, hebben 26 van hen alle testen afgelegd. Om

medische redenen konden 2 redders de testen niet volledig afleggen. Eén van hen is niet

opgedaagd op het tweede deel van de testen. Deze proefpersoon wordt beschouwd als drop-out en

wordt niet meegerekend in de analyses. Vooral deelnemers uit Oost- (n=15) en West-Vlaanderen

(n=13) namen deel aan het onderzoek. De deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 24,4

jaar. Alle deelnemers tekenden een informed consent formulier (bijlage 2).

Page 38: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

24  

2 PROCEDURE

2.1 Soort onderzoek Het soort onderzoek dat hier gehanteerd wordt, is observationeel onderzoek of beschrijvend

onderzoek. Een groep Hoger Redders wordt beschreven op basis van bepaalde variabelen om de

karakteristieken van deze doelgroep te documenteren.

2.2 Dataverzameling Tijdens twee testperiodes tussen december 2012 en februari 2013 werden 28 proefpersonen

getest. De eerste testdag ging door in het practicumlokaal van het Hoger Instituut voor

Lichamelijke Opvoeding (HILO). Op deze testdag werden de toestemmingsformulieren ingevuld.

De proefpersonen konden op dit moment de informed consent informatie nalezen. Op deze

testdag werd een vragenlijst ingevuld. Verder werd op de eerste testdag de Eurofit Testbatterij

(Council of Europe, 1988)  afgenomen bij de deelnemers (tabel 2).

De tweede testdag vond minimum 24u en maximum 7 dagen later plaats. Op deze testdag werden

de reddingsproeven afgenomen in het zwembad van het Gents Universitair Sport Beheer

(GUSB).

De derde testdag vond plaats minimum 7 dagen en maximum 14 dagen na de tweede testdag.

Hier legden de redders de reddingsproef af die ze nog niet uitgevoerd hadden.

Tabel 2: Overzicht van de verschillende testdagen

TESTDAG 1 EUROFIT TESTBATTERIJ + Vragenlijst + informed

consent + toestemmingsformulieren

Rust: minimum 24 uur en maximum 7 dagen

TESTDAG 2 REDDINGSPROEF 1

Rust: minimum 7 dagen en maximum 14 dagen

TESTDAG 3 REDDINGSPROEF 2

Page 39: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 25  

2.2.1 Procedure tijdens de Eurofit Aan het begin van het testmoment werd uitleg gegeven over het onderzoek. De twee delen van

het overkoepelend onderzoek werden uitgelegd aan de proefpersonen: een eerste deel houdt in dat

de zwemproef die vroeger gehanteerd werd (de geïsoleerde functionele zwemproeven)

vergeleken wordt met de zwemproef die vanaf januari 2013 gehanteerd wordt (de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder). Een tweede deel van het onderzoek houdt in dat de

fitheidskenmerken van een redder nagegaan worden. Hierbij wordt nagegaan of er bepaalde

factoren zijn die de prestatie in het zwembad kunnen voorspellen, aan de hand van een Eurofit

testbatterij. Deze scriptie handelt enkel over het eerste deel van het overkoepelend onderzoek,

namelijk het vergelijken van de twee reddingsproeven.

Na deze uitleg dienden de proefpersonen een vragenlijst in te vullen over hun contactgegevens en

ervaring als redder (Bijlage 3). Ook dienden zij het informed consent formulier te ondertekenen.

Daarna werd de Eurofit-testbatterij afgenomen. Eerst werden de lichaamsmetingen uitgevoerd,

daarna de motorische testen en als laatste de uithoudingstest. De testen werden uitgevoerd in een

vaste volgorde. Een testleider leidde de testen, de andere testleider noteerde de resultaten.

2.2.2 Procedure tijdens de zwemproeven De tweede testdag vond plaats in het zwembad. Het zwembad van het GUSB is 3,40 meter diep.

De helft van de proefpersonen diende eerst de geïsoleerde functionele zwemproeven af te leggen,

de andere helft van de proefpersonen diende eerst de geïntegreerde functionele zwemproeven af

te leggen. Deze verdeling werd ad random gemaakt en de proefpersonen wisten op voorhand niet

welke proef zij eerst zouden afleggen. Indien de proefpersoon eerst de geïsoleerde functionele

zwemproeven aflegde, zou hij of zij op de volgende testdag de geïntegreerde functionele

reddingsproef Hoger Redder moeten afleggen, en omgekeerd.

Alle proefpersonen kregen bij aanvang de uitleg over beide zwemtesten. Zowel de geïsoleerde

functionele zwemproeven (bijlage 4) als de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder (bijlage 5)

werden gedetailleerd uitgelegd en geïllustreerd aan de hand van beeldmateriaal. De geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder werd geïllustreerd aan de hand van een filmpje. Alle proefpersonen

kregen dezelfde uitleg over wat hen te wachten stond. Pas na de uitleg kregen de proefpersonen te

horen welke test ze die testdag zouden moeten zwemmen. Daarna konden de proefpersonen

individueel opwarmen. Iedereen diende dezelfde opwarming uit te voeren (tabel 3).

Page 40: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

26  

Tabel 3. Overzicht van specifieke opwarming per test

OPWARMING Geïsoleerde functionele

zwemproeven

OPWARMING geïntegreerde reddingsproef

Hoger Redder

- 100 meter zwemmen in slag naar keuze

- 1x bevrijdingsgrepen en vervoersgrepen

op het droge inoefenen

- 1x bevrijdingsgrepen en vervoersgrepen

in het water inoefenen

- 1x pop boven halen

- 100 meter zwemmen in slag naar keuze

- 2x reddingsgordel aandoen bij zichzelf

of partner

- 2x zwemmen met reddingsgordel

- 1x pop boven halen

Na de opwarming werden de proefpersonen in willekeurige volgorde getest. Eerst vonden de

geïsoleerde functionele zwemproeven plaats, daarna de geïntegreerde reddingsproef Hoger

Redder. Tussen de verschillende onderdelen van de geïsoleerde functionele zwemproeven werd

er vijf minuten pauze voorzien. Dezelfde testleider was telkens drenkeling, zowel bij de

geïsoleerde functionele zwemproeven als bij de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder.

Het verloop op de derde testdag was analoog als de tweede testdag. De redders kregen exact

dezelfde uitleg en voerden de test uit die ze nog niet gedaan hadden.

2.3 Meetinstrumenten

2.3.1 Vragenlijst Om te peilen naar de ervaring van de redders werd een vragenlijst (bijlage 3) opgesteld door de

onderzoekers. Daarin werd gevraagd naar de contactgegevens van de proefpersonen. In de

vragenlijst konden de proefpersonen hun beroepservaring of werkervaring als redder noteren,

alsook hun sportieve activiteiten. De ervaring met de reddersgordel werd bevraagd. Ook werd

nagegaan hoeveel dagen en maanden de redders het voorbije jaar actief waren als redder.

2.3.2 Eurofit testbatterij De negen EUROFIT-tests omvatten het multidimensioneel begrip ‘fysieke fitheid’. Kracht,

spieruithouding, snelheid, evenwicht en lenigheid zijn basisdimensies die onder deze component

worden getest (Council of Europe, 1988).   In tabel 4 een overzicht van de verschillende

Page 41: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 27  

testonderdelen van de Eurofit Testbatterij. De resultaten werden genoteerd op een scoreformulier

(bijlage 6).

Tabel 4. Overzicht van de testonderdelen van de EUROFIT-Testbatterij

Lichaamsmetingen Test

1 Lichaamsgewicht Body weight

2 Lichaamslengte Body length

3 Huidplooimetingen (5) Skin folds

Motorische testen Test Afkorting Eigenschap

1 Flamingo evenwichtstest Flamingo Balance FBA Lichaamsevenwicht (aantal)

2 Snel tikken met 1 hand Plate Tapping PLT Snelheid ledematen (sec)

3 Zittend reiken Sit and Reach SAR Lenigheid (cm)

4 Verspringen uit stand Standing Broad Jump SBJ Explosieve kracht (cm)

5 Handknijpkracht Hand Grip HGR Statische kracht (kg)

6 Sit ups Sit Ups SUP Rompkracht (aantal)

7 Hangen met gebogen armen Bent Arm Hang BAH Functionele kracht (sec)

8 Snelheid shuttle run Shuttle Run SHR Snelheid en wendbaarheid (sec)

Uithoudingstest Test Afkorting Eigenschap

9 Uithouding shuttle run Endurance Shuttle Run ESHR Aërobe uithouding

2.3.2.1 Lichaamsgewicht Voor het meten van het lichaamsgewicht werd gebruik gemaakt van een weegschaal Tanita, BC-

420SMA, Japan. De proefpersonen dienden blootsvoets plaats te nemen op de weegschaal. Vanaf

het moment dat zij stilstonden werd het lichaamsgewicht bepaald. De proefpersonen droegen een

short en t-shirt bij het uitvoeren van de meting. Het juiste lichaamsgewicht kon worden afgelezen

van het scherm tot op 0,1 kg nauwkeurig.

2.3.2.2 Lichaamslengte Om de lichaamslengte van de proefpersonen te meten, werd gebruik gemaakt van de Harpenden

portable stadiometer (Holtain LTD, UK). Dit meettoestel meet tot op 1 millimeter nauwkeurig en

bestaat uit verschillende delen die, alvorens de metingen uit te voeren, in elkaar moeten worden

gezet. Zo bestaat het meettoestel uit een voetplaat en een vierdelige meetlat die in elkaar

geschoven kunnen worden. Om de grootte van de proefpersonen aan te geven bestaat het

Page 42: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

28  

meettoestel ook nog uit een verschuifbaar meetplatform. Om de correcte lichaamslengte aan te

kunnen geven, werden de proefpersonen gevraagd om blootsvoets op de voetmarkeringen op de

voetplaat te gaan staan, met de rug naar de meetlat gekeerd. Wanneer de proefpersonen de juiste

houding hadden aangenomen (met rechte rug, tenen tegen elkaar, blik recht vooruit en na een

gewone uitademing), werd het verschuifbare meetplatform naar beneden geschoven zodat dit

contact maakte met het hoofd van de proefpersonen. De juiste lichaamslengte kon vervolgens

afgelezen worden op de meetlat tot op 0,1 cm nauwkeurig.

2.3.2.3 Huidplooimetingen De huidplooimetingen werden afgenomen met een gekalibreerde handdynamometer met

aanpasbare greep (SAEHAN Corp. Masan, Korea). De huidplooien van subcutaan weefsel

werden telkens vastgenomen tussen duim en wijsvinger en weggetrokken van de onderliggende

spier. 1 cm boven de vinger wordt dan de caliper vastgezet. Op de derde seconde werd het aantal

mm afgelezen van de huidplooimeter. Dit werd twee maal uitgevoerd, bij afwijkende metingen

werd dit een derde keer uitgevoerd. Alle metingen gebeurden aan de rechterzijde van de

proefpersoon. De proefpersonen staan relaxt met ontspannen spieren. Voor de huidplooi van de

kuit wordt de rechtervoet op een stoel geplaatst.

Huidplooi triceps

De arm van de proefpersoon hangt los naar beneden, een huidplooi wordt vastgenomen

achteraan de arm op een lijn die het acromion en de processus olecranon verbindt.

Huidplooi biceps

De huidplooi wordt genomen aan de voorkant van de arm, direct boven het centrum van

de cubita fossa, op dezelfde hoogte als waar de triceps huidplooi gemeten werd.

Huidplooi subscapulair

De subscapulaire huidplooi wordt genomen juist onder de angulus inferior van de scapula

in de richting naar beneden en 45° naar buiten.

Page 43: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 29  

Huidplooi suprailiaca anterior

Deze huidplooi wordt 5 tot 7 cm boven de spina iliaca anterior superior op een lijn met de

anterieure axillaire grens, op een diagonale lijn die naar beneden en 45° naar binnen loopt.

Huidplooi mediale kuit

Een verticale huidplooi wordt genomen aan de mediale kant van het been, op het level

van de maximale omtrek van de kuit.

De Eurofit-testen werden afgenomen in het kader van een groter onderzoek. In dit onderdeel van

het overkoepelend onderzoek wordt echter enkel gebruik gemaakt van bovenstaande

antropometrische metingen. De motorische testen en uithoudingstesten worden bijgevolg niet

weergegeven in de resultatensectie maar werden hierboven in tabel 4 opgesomd.

2.3.3 De geïsoleerde functionele zwemproeven De resultaten op de geïsoleerde functionele zwemproeven (bijlage 4) werden genoteerd op een

scoreformulier (bijlage 7). De kwalitatieve proeven werden gefilmd om bij twijfel de beelden

post-hoc te kunnen herbekijken. Om te slagen op de geïsoleerde functionele zwemproeven moet

de redder op alle vier de onderdelen geslaagd zijn.

PROEF 1: Onderwaterproef: Onder water zwemmen en op de rug zwemmen: in badpak

Te water gaan met een startduik en 25 meter onder water zwemmen. Bovenkomen nadat de muur

aan de overzijde is getikt en dadelijk starten met het op de rug zwemmen. 50 meter (2 lengtes) op

de rug met polsen de uit het water.

NORM: 1 minuut en 45 seconden

Uitsluitend:

- komen ademen tijdens de lengte onder water

- over meer dan 5m het wateroppervlak doorbreken

- keerpunt op de buik

Page 44: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

30  

PROEF 2: Weerstandsproef: in badpak

Te water gaan vanaf de zwembadrand met een startduik en 200 meter zwemmen (crawl en/of

schoolslag) met de ogen boven water en naar voor kijkend. De officiële keerpunten crawl en

schoolslag zijn toegelaten.

NORM: 4 minuten en 15 seconden

PROEF 3: Bevrijdings- en vervoersproef: gekleed in lange broek en hemd

a. Zich langs de ondiepe kant van het zwembad in het water begeven. Het jurylid op de

voorgeschreven wijze naderen en vastgrijpen (1punt).

b. Zich bevrijden uit vier grepen (twee voor en twee achter) en in één tijd na de bevrijding uit de

laatste greep starten met het vervoeren (8 punten).

c. De drenkeling over een afstand van minimum 20 meter vervoeren en daarbij minstens vier

verschillende vervoersgrepen toepassen. Wanneer het gezicht van de drenkeling ondergaat of

wanneer de drenkeling onrustig wordt, dient de redder te wisselen van greep. Dit gebeurt ongeveer

na 5 meter vervoeren. (8 punten)

Uitsluitend:

- Indien de redder op een van de onderdelen geen 50% haalt

- Indien de redder opgeeft

- Mislukken in één bevrijdingsgreep geldt niet als uitsluitend

- Indien de redder de drenkeling meer dan 10 seconden loslaat of indien hij na het loslaten

van de drenkeling de zwembadrand raakt

- Indien de redder in ondiep water rechtstaat of indien hij/zij opzettelijk driemaal de bodem

van het zwembad benut en zich hierop afstoot.

PROEF 4: Popduikproef: gekleed in lange broek en hemd

a. In het water springen met een reddersprong (2 punten).

b. Naar de pop toe zwemmen (ogen boven water) en met een eendenduik naar de bodem

duiken (3 punten).

Page 45: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 31  

c. In één tijd de pop boven halen met behulp van de schouder- of okselgreep. De pop vervoeren met

behulp van de hoofdgreep over een afstand van minimum 10 meter (5 punten).

Uitsluitend: Op het totaal van de drie onderdelen moet de kandidaat minimum 50 % van de punten

behalen.

2.3.4 De geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder De score op de geïntegreerde reddinsgproef Hoger Redder (bijlage 5) werd genoteerd op een

scoreformulier (bijlage 8). De proef werd gefilmd om de kwalitatieve criteria post hoc te kunnen

herbekijken. Het zwembad van het GUSB is 3,40 meter diep. De norm voor de reddersproef in

een zwembad van 3 meter is 4 minuten en 20 seconden. Per 10 centimeter dat het zwembad

dieper is, heeft de redder 1 seconde langer om de proef uit te voeren. In het zwembad GUSB is de

norm dus 4 minuten en 24 seconden. De proef is een test die continu doorloopt en wordt dus in

één geheel uitgevoerd. De proef wordt hieronder in drie delen weergegeven

NORM: 4 minuten 24 seconden

Deel 1: redderssprong in het water en 100 meter zwemmen, waarvan de laatste 25 meter met een

reddingsgordel.

Toelichting:

- Ogen boven water en naar voor kijkend, uitzondering voor de keerpunten

- Wisselen van zwemslag is toegestaan

- Waden met de reddingsgordel is toegestaan; wanneer de redder de reddingsgordel vast heeft

mag hij/zij de voeten op de bodem plaatsen.

Straftijd +10”:

- Bij de redderssprong de ogen volledig onder water

- Bij de 100 meter zwemmen na verwittiging de ogen meermaals onder water of niet naar

voor kijken

Page 46: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

32  

Deel 2: reddingsgordel vastklikken en drenkeling 25 meter vervoeren

Toelichting:

- drenkeling vastklikken ter plaatse zwemmend, zonder de zwembadkant of voetsteun te

raken

- drenkeling vervoeren tot aantikken ondiepe kant, waarbij het hoofd van de redder onder

water mag

- Wisselen van zwemslag en waden is toegestaan

Straftijd +10”:

- de kant of de voetsteun raken bij het vastklikken van de drenkeling

Deel 3: naar het diep gedeelte zwemmen, pop opduiken en 25 m vervoeren

Toelichting:

- Pop opduiken met oksel- of schoudergreep

- Pop vervoeren: aangezicht pop (minstens neus) boven water

- Hoofd van de redder mag onder water en reddingsgordel is toegelaten

- Wisselen van zwemslag en waden is toegelaten

Straftijd +10”:

- Pop opduiken waarbij het hoofd vastgehouden wordt of pop opduiken met een eenhandige

greep

Uitsluitend:

- Bij het vervoeren of het waden is de neus van de pop meer dan twee meter onder water

(onafgebroken of na optelling)

- Zwemgedeelte is langer dan 4’24”, inclusief straftijd

 

 

Page 47: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 33  

3 DATAVERWERKING

Het programma dat gebruikt werd voor de dataverwerking was SPSS Statistics 20.0 voor

Windows. Aan de hand van dit programma werden de verschillende statistische bewerkingen

uitgevoerd op het ingegeven databestand. De significantiedrempel werd ingesteld op 0.05.

Voordat de eerste analyses uitgevoerd werden, werd er gecontroleerd op uitbijters. Naast het

controleren op uitbijters werden de gemiddelde waarden berekend via frequenties. Op deze

manier werden de waarden verkregen die in de beschrijvende resultaten werden opgenomen.

3.1 Beschrijvende kenmerken Om de beschrijvende resultaten te kunnen herwerken in de analyses, werden verschillende

variabelen gecodeerd, beschreven in tabel 5.

Tabel 5. Beschrijvende kenmerken: gecodeerde waarden in Spss

Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen

Regio 0 1

Mannen Vrouwen

Geslacht 0 1

Geen beroepsredder Beroepsredder

Beroepservaring 0 1

Niet regelmatig zwemmen Regelmatig zwemmen

Regelmatig zwemmen 0 1

Geen ervaring Reeds ervaring

Ervaring met reddersgordel 0 1

Geen Reddingsclub Bijscholing Opleiding

Plaats ervaring reddersgordel 0 1 2 3

Goed Voldoende Onvoldoende Slecht

Inschatting reddersprestatie 4 3 2 1

Page 48: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

34  

Het aantal jaren dat de redders hun diploma hebben, werd weergegeven in decimalen. Zo werd 1

jaar en 9 maand 1.75, terwijl 1 jaar en 6 maand 1.5 werd.

3.1.1 Geïsoleerde functionele zwemproeven De resultaten op de geïsoleerde functionele zwemproeven werden voor de vier proeven apart

ingegeven. Voor de onderwaterproef (Proef 1) en de weerstandsproef (Proef 2) werd de tijd

ingegeven. Daarnaast werd deze proef ook gecodeerd naar 0 of 1 zoals beschreven in tabel 6.

Voor de bevrijdingsproef en de popduikproef werden kwalitatieve scores gegeven, zoals ook

beschreven in tabel 6. Voor de bevrijdingsproef (Proef 3) werd een kwalitatieve score gegeven op

elk onderdeel apart. Voor het naderen was dit een score op 1, hetzij 0 (niet correct genaderd) of 1

(correct genaderd). Voor het bevrijden en het vervoeren was dit telkens score op 8, waarbij een 0

staat voor zeer slecht uitgevoerd, en een 8 voor perfect uitgevoerd. Elke bevrijdingsgreep en elke

vervoersgreep staat op 2 punten. Aangezien de redders voor alle onderdelen van de

bevrijdingsproef geslaagd moesten zijn, werden de onderdelen van de bevrijdingsproef gecodeerd

naar geslaagd (=1) of niet geslaagd (=0) voor dit onderdeel. Indien de redders op een of meerdere

onderdelen niet de helft haalden, kregen zij een totaalscore 0 voor de bevrijdingsproef. Voor de

totale bevrijdingsproef wordt een somscore op 17 gemaakt van de verschillende onderdelen, om

een kwantitatief resultaat te krijgen. De redders dienden op elk onderdeel van de bevrijdingsproef

geslaagd zijn om een kwalitatieve totaalscore 1 te krijgen voor de bevrijdingsproef.

De popduikproef wordt op dezelfde manier ingegeven. De redderssprong wordt gescoord op 2

punten, het naderen en duiken op 3 punten en het vervoeren op 5 punten. Indien iemand op een

van deze onderdelen minder dan de helft haalt, wordt dit gecodeerd naar 0 (niet geslaagd op de

popduikproef). Ook hier wordt een somscore gemaakt van de verschillende onderdelen van de

vierde proef om een kwantitatief resultaat te bekomen.

Voor de geïsoleerde functionele zwemproeven wordt dan een algemene totale score gegeven:

geslaagd (=1: op alle proeven geslaagd) of niet geslaagd (=0: niet op alle proeven geslaagd).

Page 49: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 35  

Tabel 6. Codering resultaten geïsoleerde functionele zwemproeven

Geslaagd = 1 Niet geslaagd = 0

Onderwaterproef Minder dan 1’45” Meer dan 1’45”

Geslaagd =1 Niet geslaagd = 0

Weerstandsproef Minder dan 4’15” Meer dan 4’15”

Geslaagd = 1 Niet geslaagd = 0

Bevrijdingsproef totaal Geslaagd op alle onderdelen Niet geslaagd op alle delen

Naderen Meer dan 0,5 op 1 Minder dan 0,5 op 1

Bevrijden Meer dan 4 op 8 Minder dan 4 op 8

Vervoeren Meer dan 4 op 8 Minder dan 4 op 8

Geslaagd = 1 Niet geslaagd = 0

Popduikproef totaal Geslaagd op alle onderdelen Niet geslaagd op alle delen

Reddersprong Meer dan 1 op 2 Minder dan 1 op 2

Zwemmen en eendenduik Meer dan 1,5 op 3 Minder dan 1,5 op 3

Vervoeren pop Meer dan 2,5 op 5 Minder dan 2,5 op 5

3.1.2 Geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder De geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder werd opgedeeld in drie kwalitatieve delen. Het

zwemmen (0 = niet gelukt of 1= gelukt), het vervoeren van de reddingsgordel en de drenkeling (0

= niet gelukt of 1= gelukt) en het opduiken en vervoeren van de pop (0 = niet gelukt of 1=

gelukt). Ook de tijd voor de volledige proef wordt ingegeven in het databestand in Spss. Indien

deze tijd boven of op de norm (4 minuten 24 seconden) is, krijgt dit een gehercodeerde

totaalscore 1. Indien de tijd onder de norm is, of de redder slaagde niet op 1 van de 3 onderdelen,

krijgt deze een gehercodeerde totaalscore 0. Indien de redder de proef niet afwerkt, krijgt deze

geen eindtijd. Wel krijgt deze redder een gehercodeerde score 0 (totaalscore niet geslaagd).

Page 50: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

36  

3.2 Statistische analyses

3.2.1 Verband tussen de geïsoleerde functionele zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder Om het verband tussen de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder en de geïsoleerde

functionele zwemproeven na te gaan, wordt een kruistabel opgevraagd met de daaraan

gekoppelde chi-kwadraat aangezien beide variabelen kwalitatief zijn (totaalscore 0 of 1). Hierbij

wordt de Chi-kwadraat en de significantiewaarde gerapporteerd.

Een aantal redders hadden de bevrijdingsgrepen nog nooit gezien doordat zij het diploma behaald

hebben via een overgangsprocedure van strandredder naar zwembadredder. Daarom wordt deze

analyse ook uitgevoerd waarbij het onderdeel ‘bevrijdingsgrepen’ geen deel uitmaakt van de

analyse. Er werd een somscore gemaakt voor de geïsoleerde functionele zwemproeven, zonder

hierbij de bevrijdingsproef te betrekken. Vervolgens werd opnieuw een kruistabel opgevraagd

met de bijhorende chi-kwadraat om het verband tussen beide kwalitatieve variabelen na te gaan.

Door middel van een logistische regressie wordt nagegaan of het al dan niet slagen op de

geïsoleerde functionele zwemproeven voorspelt hoe groot de kans is dat iemand zal slagen op de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Dit zijn beiden kwalitatieve variabelen. De enter-

methode wordt gebruikt in SPSS. De uitslag op de geïsoleerde functionele zwemproeven wordt

aangeduid als categorische variabele en als referentie-categorie ‘first’. De Odds-ratio, het

betrouwbaarheidsinterval en de significantiewaarde worden hierbij gerapporteerd.

3.2.2 Verband tussen de onderdelen van de geïsoleerde functionele zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder Om het verband na te gaan tussen de verschillende proeven van de geïsoleerde functionele

zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproeven Hoger Redder wordt een multipele regressie

uitgevoerd. Alle variabelen van een multipele regressie moeten kwantitatief zijn. De afhankelijke

variabele is de tijd op de nieuwe proef, terwijl de onafhankelijke variabelen de resultaten op de

geïsoleerde functionele zwemproeven zijn. De eerste twee proeven van de geïsoleerde

functionele zwemproeven worden weergegeven door de tijd, de laatste twee proeven worden

weergegeven door de som van de verschillende onderdelen. Met multicolineariteit wordt geen

rekening gehouden aangezien we alle proeven inhoudelijk in de analyse willen.

Page 51: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Methodiek  

 37  

3.2.3 Verschil tussen mannen en vrouwen op de reddingsproeven Geïsoleerde functionele zwemproeven

Om het verschil in prestatie tussen mannen (=0) en vrouwen (=1) op de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder na te gaan wordt gebruik gemaakt van een one-way anova om de

gemiddelden tussen twee groepen te gaan vergelijken bij een kwalitatieve onafhankelijke

variabele. De vier proeven zijn onafhankelijke kwantitatieve variabelen, het geslacht is de

kwalitatieve factor.

Geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder

Om het verschil in prestatie tussen mannen (=0) en vrouwen (=1) op de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder na te gaan wordt gebruik gemaakt van een independent-samples T-

test. De gemiddelden op de proef worden vergeleken tussen de twee geslachten. De afhankelijke

variabele is kwantitatief, namelijk de tijd op de nieuwe proef. De p-waarde die weergegeven

wordt, dient nog gehalveerd te worden aangezien de hypothese eenzijdig is, nl. mannen scoren

beter dan vrouwen op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder.

3.2.4 De invloed van het aantal uur zwemmen per week op de zwemproeven

De invloed van het aantal uur zwemmen per week op de prestatie op de geïsoleerde functionele

zwemproeven

De invloed van het aantal uur zwemmen per week op de prestatie op de geïsoleerde functionele

zwemproeven wordt bepaald door een logistische regressie. Zo wordt nagegaan of het aantal uren

zwemmen per week een invloed heeft op de kans om te slagen op de geïsoleerde functionele

zwemproeven. De odds-ratio, het betrouwbaarheidsinterval en het significantielevel worden

hierbij gerapporteerd.

Page 52: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

38  

De invloed van het aantal uur zwemmen per week op de prestatie op de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder

Om de invloed van het aantal uur zwemmen per week op de geïntegreerde reddingsproef Hoger

Redder te onderzoeken, wordt gebruik gemaakt van lineaire regressie. Het aantal uur zwemmen

per week is een kwantitatieve variabele. Het resultaat op de geïntegreerde reddingsproef Hoger

Redder is de kwantitatieve afhankelijke variabele, weergegeven in seconden.

Page 53: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 39  

RESULTATEN  

1 BESCHRIJVENDE RESULTATEN De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen (n=28: 17 ♂ ; 11 ♀) is 25 jaar. Twee proefpersonen

hebben de testen niet volledig afgelegd omwille van medische redenen. Eén proefpersoon wordt

niet opgenomen in de analyses aangezien hij een deel van de zwembadtesten niet aflegde. De

proefgroep voor deze resultaten bestaat dus uit 27 redders (16 ♂ en 11 ♀ ).

1.1 Beschrijvende resultaten vragenlijst Redderservaring

De proefgroep was gemiddeld 4 jaar en 10 maanden in het bezit van een diploma. Het minimum

was 1 maand (0,08 jaar ), het maximum was 14 jaar en 1 maand (14,08 jaar). 18,5% van de

redders (5 redders) die meededen aan het onderzoek zijn beroepsredders. Zij zijn gemiddeld 6

jaar en 7 maand in bezit van hun diploma. Er zijn 22 redders die dit niet uit als beroep uitoefenen.

Zij zijn gemiddeld 4 jaar en 5 maand in bezit van hun diploma (tabel 7).

Tabel 7: redderservaring van de redders

  Beroepsredders  (SD)  

N  =  5  

 

mEn  

Niet-­‐beroepsredders  (SD)    

N  =  22  

Totaal  (SD)  

N  =  27  

Diploma (jaar) 6,8 (3,7) 4,4 (3,6) 4,8 (3,7)

Minimum tijd in bezit van

diploma (maanden)

3,0 0,1 0,1

Maximum tijd in bezit van

diploma (maanden)

11,4 14,1 14,1

Activiteit in 2012 in dagen 144,8 (103,3) 18,4 (17,1) 41,8 (66,2)

Activiteit per jaar in maanden 11,0 (0,0) 4,2 (4,5) 5,5 (4,9)

Activiteit per maand in dagen 16,8 (7,2) 5,1 (7,4) 7,2 (8,6)

 

Page 54: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

40  

37% van de redders (10 redders) werkt 10-12

maanden in het jaar. 7,4% (2 redders) werkt

8-9 maanden in het jaar. Slechts 3,7% (1

redder) werkt 6-7 maanden in een jaar. 14,8%

(4 redders) werkt 2-3 maanden in een jaar, en

evenveel werken 1 maand per jaar. 22,2% (6

redders) werkt 0 maand in een jaar als redder

(figuur 2).

Figuur 2. Aantal maanden per jaar actief als redder

Reddingsprestatie

Voor de reddingsprestatie geeft 70,4% (19 redders) aan dat ze hun prestatie als voldoende

inschatten. 29,6% (8 redders) schat hun eigen prestatie in als voldoende. Geen enkele redder

schat zijn prestatie als onvoldoende of slecht in.

Zwem- en sportactiviteiten

66,7% (18) van de redders gaat regelmatig zwemmen (figuur 3). Van degene die regelmatig gaan

zwemmen is het gemiddelde 2,72 ± 1,96 uren per week (figuur 4). Gemiddeld doen alle redders

3,02 ± 2,6 uur aan sport in de week. 9 van hen doen nooit aan sport.

Figuur 3. Al dan niet regelmatig zwemmen Figuur 4. Aantal uren zwemmen per week

Page 55: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 41  

Ervaring reddingsgordel

44,4% (12 redders) hebben ervaring met de reddingsgordel. 55,6% (15 redders) heeft geen

ervaring met de reddingsgordel (figuur 5) De ervaring die opgedaan werd is in 33,3% (4

gevallen) in een reddingsclub, 50% op de bijscholing (6 gevallen) en in 16,6% (2 gevallen) in

school of binnen de opleiding (figuur 6).

Figuur 5. Ervaring met de reddingsgordel Figuur 6. Plaats ervaring met de reddingsgordel

1.2 Beschrijvende resultaten Eurofit De gemiddelde lichaamslengte van de totale proefgroep was 175,98 ± 8,73 cm. Het

lichaamsgewicht was gemiddeld 71,77 ± 11,77 kg. De totale proefgroep had een gemiddeld

vetpercentage van 20,83 ± 8,11%. Hun BMI bedroeg 23,11 ± 2,84. De waarden voor mannen en

vrouwen worden samen met de waarden van de huidplooien teruggevonden in tabel 8.

Page 56: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

42  

Tabel 8: Antropometrische waarden van de totale proefgroep, mannen en vrouwen: gemiddelden

Gemiddelde (SD) totaal

N= 27

Mannen (SD)

N = 16

Vrouwen (SD)

N = 11

mEn

Lichaamslengte (cm) 176,0 (8,7) 180,8 (7,5) 168,9 (4,7)

Lichaamsgewicht (kg) 71,8 (11,8) 76,7 (12,1) 64,5 (6,5)

Vetpercentage (%) 20,8 (8,1) 16,0 (6,1) 27,9 (4,8)

BMI (kg/cm2) 23,1 (2,8) 23,5 (3,3) 22,6 (2,1)

Huidplooi Biceps (mm) 5,6 (2,5) 4,4 (2,5) 7,3 (1,2)

Huidplooi Triceps (mm) 11,3 (5,7) 8,0 (3,0) 11,2 (5,6)

Huidplooi Suprailiaca (mm) 10,9 (4,6) 10,1 (5,3) 10,7 (4,6)

Huidplooi Subscapula (mm) 10,7 (4,0) 10,3 (4,5) 10,6 (4,0)

Huiplooi Kuit (mm) 10,5 (4,6) 7,7 (3,2) 10,5 (4,5)

Som van de huidplooien (mm) 49,0 (16,9) 40,5 (15,7) 61,3 (9,8)

Noot: Standaarddeviatie tussen haakjes

1.3 Beschrijvende resultaten van de zwemproeven Geïsoleerde functionele zwemproeven

De geïsoleerde functionele zwemproeven bestaan zoals eerder beschreven uit vier verschillende

proeven, die hieronder apart besproken worden. Voor de 4 geïsoleerde functionele zwemproeven

samen was 44,4% niet geslaagd (12 redders). 55,6% was geslaagd (15 redders). De waarden voor

de verschillende onderdelen worden hieronder beschreven, de slaagcijfers in tabel 9, 10, 11 en

12.

Page 57: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 43  

PROEF 1: Onderwaterproef

De norm voor de onderwaterproef is 1 minuut en 45 seconden. 7,4% haalde deze norm niet (2

redders). 92,6% zwom binnen deze norm (25 redders). Geen enkele redder werd uitgesloten. De

gemiddelde tijd waarin deze proef werd gezwommen is 1 minuut en 18 seconden ± 11,8

seconden. Het minimum bedroeg 1 minuut en 6 seconden, het maximum bedroeg 1 minuut en 56

seconden.

Tabel 9: Slaagcijfers op proef 1 (onderwaterproef)

Proef 1: onderwaterproef (N=27)

Geslaagd Niet geslaagd Totaal

Percentage (%) 92,6 7,4 100

Aantal 25 2 27

PROEF 2: Weerstandsproef

De norm voor de weerstandsproef is 4 minuten en 15 seconden. 7,4% haalde deze norm niet (2

redders). 92,6% haalde deze norm (15 redders) (tabel 10). Geen enkele redder werd uitgesloten.

De gemiddelde tijd waarin deze proef werd gezwommen is 3 minuten en 31 seconden ± 34,3

seconden. Het minimum bedroeg 2 minuten en 28 seconden, het maximum bedroeg 4 minuten en

22 seconden.

Tabel 10: Slaagcijfers op proef 2 (weerstandsproef)

Proef 2: Weerstandsproef (N=27)

Geslaagd Niet geslaagd Totaal

Percentage (%) 92,6 7,4 100

Aantal 25 2 27

Page 58: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

44  

PROEF 3: Bevrijdingsproef

Voor het onderdeel naderen scoorde iedereen 1 op 1. Voor het onderdeel bevrijden was de

gemiddelde score 4,81 ± 1,94 op 8. De minimum score is 1 en de maximum score is 8. Op dit

deel van de test was 29,6% van de redders niet geslaagd (8 redders). 70,4% slaagde op dit

onderdeel. (19 redders). De score op het vervoeren stond ook op 8 punten. Hierbij was de

gemiddelde score 6,96 ± 1,19 op 8. Het minimum was 4 en de maximum score was 8. Op dit deel

van de test waren alle redders geslaagd. (tabel 11)

In totaal was op deze derde proef 29,6% (8 redders) niet geslaagd en 70,4% (19 redders)

geslaagd. Gemiddeld werd een score van 12,8 ± 2,3 op 17 behaald. Allen die niet geslaagd waren,

faalden bij het onderdeel bevrijden (tabel 12)

Tabel 11: resultaten op proef 3 (bevrijdingsproef)

Proef 3: bevrijdingsproef (N=27)

Naderen

(score op 1)

Bevrijden

(score op 8)

Vervoeren

(score op 8)

Totaal

(score op 17)

Score 1 4,8 (1,9) 7,0 (1,2) 12,8 (2,3)

Minimum 1 1 4 7

Maximum 1 8 8 16

Noot: standaarddeviatie tussen haakjes

Tabel 12: Slaagcijfers op proef 3 (bevrijdingsproef)

Proef 3: Bevrijdingsproef (N=27)

Geslaagd Niet geslaagd Totaal

Percentage (%) 70,4 29,6 100

Aantal 19 8 27

Page 59: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 45  

PROEF 4: popduikproef

De laatste proef van de geïsoleerde functionele zwemproeven is de popduikproef. Eén persoon

legde deze proef niet af om medische redenen. Op het eerste deel (de redderssprong) werd door

alle redders 2 op 2 gehaald. Op het deel zwemmen en de eendenduik werd door alle redders 3 op

3 gehaald. Op het vervoeren van de pop werd gemiddeld 4,54 ± 1,03 op 5 gehaald (tabel 13). In

totaal was 3,7% niet geslaagd op de popduikproef (1 redder). 96,7% (25 redders) was geslaagd.

(tabel 14)

Tabel 13: Resultaten op proef 4 (de popduikproef.

Proef 4: Popduikproef (N=26)

Reddersprong

(score op 2)

Eendenduik

(score op 3)

Vervoeren

(score op 5)

Totaal mannen

(score op 10)

Score 2 3 4,54 (1,0) 9,5 (1,0)

Minimum 2 3 0 5

Maximum 2 3 5 10

Noot: Standdaarddeviatie tussen haakjes

Tabel 14: slaagcijfers op proef 4 (popduikproef)

Proef 4: Popduikproef (N=26)

Geslaagd Niet geslaagd Totaal

Percentage (%) 96,7 3,7 100

Aantal 25 1 26

In totaal was 57,6% (15 redders) geslaagd op de geïsoleerde functionele zwemproeven. 42,3%

(11 redders) was niet geslaagd op de geïsoleerde functionele zwemproeven. Van de vrouwen was

36,4% (4 vrouwen) geslaagd op de de geïsoleerde functionele zwemproeven. 63,6% (7 redders)

was niet geslaagd op de proef. Van de mannen was 73,3% (11 redders) geslaagd op deze proef.

26,6% (4 redders) niet geslaagd op deze proef. De totale resultaten worden weergegeven in tabel

15.

Page 60: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

46  

Tabel 15: resultaten op de geïsoleerde functionele zwemproeven

Geïsoleerde functionele zwemproeven (N=26)

Totaal (N=26) Mannen (N=15) Vrouwen (N=11)

% geslaagd 57,6 73,3 36,4

Geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder

Voor de geïntegreerde reddingsproef was 22,2% (6 redders) niet geslaagd. 77,8% (21 redders)

waren geslaagd op de geïntegreerde reddersproef. De gemiddelde tijd die de redders haalden was

3 minuten en 55,5 seconden ± 27,8 seconden. De norm was 4 minuten 24 seconden. Bij de

vrouwen slaagde 72,7 % (8 redders) op de test, 27,7% (3 redders) slaagde niet op de test. De

gemiddelde tijd bij de vrouwen was 4 minuten en 6,2 seconden ± 19,5 seconden. Bij de mannen

slaagde 81,3 % (13 redders) op de test, 18,8% (3 redders) slaagde niet. De gemiddelde tijd bij de

mannen was 3 minuten en 48,6 seconden ± 30,6 seconden. Deze resultaten worden schematisch

weergegeven in tabel 16.

Kwalitatief werd de proef ingedeeld in drie delen: het zwemmen, de reddingsgordel en de pop.

Alle proefpersonen slaagden op het zwemgedeelte en het gedeelte reddingsgordel Op het deel

met de pop slaagde 14,3% (4 redders) niet op de test. Deze 4 redders hadden allemaal problemen

bij het opduiken van de pop.

Tabel 16: resultaten op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder

Geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder (N=27)

Totaal (N=27) Mannen (N=16) Vrouwen (N=11)

% geslaagd 77,8 81,3 72,7

% niet geslaagd 22,2 18,7 27,3

Tijd (min en sec) 3’56” (27,8) 3”49’ (30,6) 4’06” (19,5)

Minuten weergegeven in ‘ ; seconden weergegeven in “

Standaarddeviatie weergegeven tussen haakjes

Page 61: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 47  

2 HET VERBAND TUSSEN DE GEISOLEERDE FUNCTIONELE

ZWEMPROEVEN EN DE GEINTEGREERDE REDDINGSPROEF HOGER

REDDER

2.1 Verband tussen de geïsoleerde functionele zwemproeven en de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder Via het opvragen van kruistabellen wordt onderzocht of er een verband is tussen enerzijds de

geïsoleerde functionele zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. De X2

geeft aan dat er een significant verband is tussen de prestatie op de geïsoleerde functionele

zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder (Chi2 = 4,73; p = 0,030). Dit wil

zeggen dat de verwachte aantallen verschillen van de waargenomen aantallen en dit levert een

bewijs tegen de nulhypothese (H0: er is geen verband tussen de geïsoleerde functionele

zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder).

In tabel 17 kunnen de rij- en kolompercentages teruggevonden worden. 53,6% van de redders

was geslaagd op de geïsoleerde functionele zwemproeven, waarvan 51,9% ook geslaagd is op de

geïntegreerde reddingsproef. Het grootste deel van de proefpersonen die slaagt op de geïsoleerde

proef, slaagt dus ook op de geïntegreerde proef. 44,4% van de redders was niet geslaagd op de

geïsoleerde functionele zwemproeven. Hiervan is 18,5% ook niet geslaagd op de geïntegreerde

proef, 25,9% hiervan is wel geslaagd op de geïntegreerde reddingsproef.

Omgekeerd is van de 22,2% redders die niet slaagden op de geïntegreerde reddingsproef, ook

18,5% niet geslaagd op de geïsoleerde proef. Van de 77,8% die wel slaagde op de geïntegreerde

reddingsproef, is 51, 9% ook geslaagd op de geïntegreerde reddingsproef. Het grootste deel van

de proefpersonen die slaagt op de geïntegreerde proef, slaagt dus ook op de geïsoleerde proef.

Indien de redders niet slaagden op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder, slaagt hiervan

ook het grootste deel niet op de geïsoleerde functionele zwemproef (tabel 17).

Page 62: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

48  

Tabel 17: Rij- en kolompercentages voor verband tussen zwemproeven

Geïntegreerde proef: NIET GESLAAGD

Geïntegreerde proef: GESLAAGD

Totaal

Geïsoleerde proef: NIET GESLAAGD 18,5% 25,9% 44,4%

Geïsoleerde proef: GESLAAGD 3,7% 51,9% 53,6%

Totaal 22,2% 77,8% 100%

2.2 Verband tussen de geïsoleerde functionele zwemproeven en de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder rekening houdend met de

bevrijdingsproef Zoals eerder besproken zijn heel wat redders niet geslaagd op de geïsoleerde functionele

zwemproeven doordat zij niet slaagden op de bevrijdingsproef. De analyse wordt bijgevolg ook

uitgevoerd met enkel de onderwaterproef, de weerstandsproef en de popduikproef in rekening

gebracht. Zo wordt het verband nagegaan tussen de geïsoleerde proeven met uitzondering van de

bevrijdingsproef en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. De geïsoleerde functionele

zwemproeven worden aangeduid door een ‘*’ om aan te tonen dat het niet de volledige proef is.

Uit de zeer hoge Chi2 (Chi2=19,86; p<0,001) wordt afgeleid dat er een significant verband is

tussen de geïsoleerde functionele zwemproeven zonder de bevrijdingsproef en de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder. In tabel 18 worden de rij- en kolompercentages weergegeven.

Tabel 18: Rij- en kolompercentages voor verband tussen de zwemproeven wanneer de bevrijdingsproef

niet in rekening wordt gebracht

Geïntegreerde proef: NIET GESLAAGD

Geïntegreerde proef: GESLAAGD

Totaal

Geïsoleerde proef*: NIET GESLAAGD 15,4% 0% 15,4%

Geïsoleerde proef*: GESLAAGD 3,8% 80,8% 84,6%

Totaal 19,2% 80,8% 100%

Page 63: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 49  

15,4% van de redders slaagde niet op de geïsoleerde functionele zwemproeven*. Deze volledige

15,4% slaagde ook niet op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Van de redders die wel

slaagden (84,6%), slaagde 80,8% ook op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. De

redders die geslaagd waren op de geïntegreerde proef (80,8%) slaagden allen ook op de

geïsoleerde functionele zwemproeven*.

Wanneer de bevrijdingsproef dus niet meer in rekening gebracht wordt, zien we nog een grotere

overeenkomst tussen de resultaten op de beide reddingsproeven, namelijk iedereen die niet

slaagde op de geïsoleerde functionele zwemproeven, slaagt ook niet op de geïntegreerde proef.

2.3 Invloed van de geïsoleerde functionele zwemproeven op de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder Door het uitvoeren van een logistische regressie zien we dat de resultaten op de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder significant voorspeld kunnen worden door de resultaten op de

geïsoleerde functionele zwemproeven. Als de odds ratio groter is dan 1, is de kans op de

categorie 1 van de afhankelijke variabele groter dan de referentiecategorie.

Indien geslaagd op de geïsoleerde functionele zwemproeven hebben de redders 10 keer meer

kans om te slagen op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder (P = 0,053; C.I. 0,972 – 102,

868; Odds ratio: 10,00).

3 HET VERBAND TUSSEN DE VERSCHILLENDE PROEVEN VAN DE

GEISOLEERDE FUNCTIONELE ZWEMPROEVEN EN DE

GEINTEGREERDE REDDINGSPROEF HOGER REDDER

Om het verband van de verschillende onderdelen van de geïsoleerd functionele zwemproeven na

te gaan met de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder, worden eerst de correlaties berekend.

Tabel 19 toont aan dat er een sterke positieve correlatie is tussen de weerstandsproef en de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder (P<0,001; Pearson = 0,952). Hoe beter men scoort op

de weerstandsproef, hoe beter de resultaten op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Er

is ook een sterke positieve correlatie (P<0,001) tussen de onderwaterproef en de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder (P<0,001; Pearson = 0,733). Hoe hoger men scoort op de

Page 64: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

50  

onderwaterproef, hoe beter de resultaten op de geïntegreerde reddingsproef

Er is geen verband tussen de bevrijdingsproef en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder.

Tabel 19: Correlaties tussen de verschillende onderdelen van de geïsoleerde functionele zwemproeven en

de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder

Onderwaterproef

Weerstandsproef

Bevrijdingsproef

Popduik proef

Geintegreerde reddingsproef

Onderwaterproef 1 0,698* -0,258 n.s.

-0,176 n.s.

0,733*

Weerstandsproef 0,698* 1 -0,223 n.s.

-0,318 n.s.

0,952**

Bevrijdingsproef -0,258 n.s.

-0,223 n.s.

1 -0,104 n.s.

-0,276 n.s.

Popduikproef

-0,047 n.s.

-0,246 n.s.

-0,104 n.s.

1 -0,311 n.s.

Geintegreerde reddingsproef

0,733* 0,952** -0,276 n.s.

-0,311 n.s.

1

*: p<0,05; **: p<0,001

Op basis van bovenstaande waarden zou de onderwaterproef uit de analyse gelaten moeten

worden wegens een te hoge multicolineariteit met proef 2 (Pearson = 0,698). Inhoudelijk willen

we deze proef echter wel in de analyse zodat we een volledig beeld krijgen van alle vier de

onderdelen van de geïsoleerde functionele zwemproeven.

De geïntegreerde reddingsproef Hoger redder wordt voorspeld door de combinatie van de

onderdelen van de geïsoleerde reddingsproef Hoger Redder (F = 69,821; p<0,001). De

onderwaterproef en de weerstandsproef zijn positieve voorspellers van de prestatie op de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder.

In tabel 20 vinden we de B-, T-, Beta en p-waarden terug van de afzonderlijke variabelen van de

multipele regressie. In de eerste kolom vinden we de waarde van de constante en van de B

coëfficiënten om de regressievergelijking op te stellen. Op basis van onderstaande coëfficiënten

in tabel 20 luidt de regressievergelijking:

Prestatie op nieuwe proef = 121,644 + 0,411 onderwaterproef + 0,688 weerstandsproef – 0,018

bevrijdingsproef – 6,441 popduikproef

Page 65: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 51  

Tabel 20: Verband onderdelen geïsoleerde functionele zwemproeven met de geïntegreerde reddingsproef

Hoger Redder: B-, T- en p-waarden

B T p Beta

Constante 121,644

Onderwaterproef 0,411 * 2,183* 0,043* 0,171*

Weerstandsproef 0,688 ** 10,667** <0,001** 0,820**

Bevrijdingsproef – 0,018 -0,024 0,981 - 0,001

Popduikproef – 6,441 -1,726 0,101 - 0,104

*: p<0,05; **: p<0,001

Indien we deze coëfficiënten met elkaar willen vergelijken, moeten we de gestandaardiseerde

coëfficiënten gebruiken, namelijk de Beta’s. De variabele met de grootste Beta-waarde heeft de

grootste invloed op de geïntegreerde reddingsproef. Dit is de weerstandsproef (Beta=0,820) en

daarna de onderwaterproef (Beta=0,171). In de tabel worden tevens per onafhankelijke variabele

de T-waarden en bijhorende p-waarden gegeven. Deze geven de mate aan waarin elke

afzonderlijke predictor een significante bijdrage levert in het verklaren van de variantie van de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Zowel de onderwaterproef (T=2,183; p=0,043) als de

weerstandsproef (10,67; p<0,001) leveren een significante bijdrage in het verklaren van de

resultaten op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. 92,6% van de variatie op de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder wordt verklaard door onderdelen van de geïsoleerde

functionele proef (Adjusted R square =0,926).

Page 66: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

52  

4 HET VERSCHIL TUSSEN MANNEN EN VROUWEN OP DE

ZWEMPROEVEN

4.1 Het verschil tussen mannen en vrouwen op de geïntegreerde reddingsproef

Hoger Redder Om het verschil te berekenen tussen mannen en vrouwen op de geïntegreerde reddingsproef

Hoger Redder werd een independent-samples T-test uitgevoerd. De gemiddelde tijd bij de

vrouwen (n=11) is 4 minuten en 6,2 seconden ± 19,5 seconden. De gemiddelde tijd bij mannen

(n=16) is 3 minuten en 48,7 seconden ± 30,6 seconden. De F-waarde van deze analyse is 3,82 met

een p-waarde van 0,064. Dit is een trend tot significantie, dus de varianties zijn niet voldoende

gelijk. De T-waarde en p-waarde (t = 1,69; p = 0,106) geven de sterkte van het verschil aan. Deze

p-waarde is echter 2-zijdig getoetst en dient dus nog gedeeld te worden door twee, aangezien de

hypothese eenzijdig was, namelijk mannen zouden beter scoren dan vrouwen. Dit leidt tot een p-

waarde van 0,053. Mannen scoren significant (p=0,053) beter dan vrouwen op de geïntegreerde

reddingsproef, namelijk 246,22 ± 19,53 tegenover 228,57 ± 30,61 seconden (Fig. 7).

Tabel 21: Gemiddelden van de T-test; F- en T- waarden.

N F T

Mannen 228,57 ± 30,61 3,82* 1,69*

Vrouwen 246,22 ± 19,53

*: significant of trend tot significantie

Figuur 8: Het verschil in prestatie tussen mannen (n=16) en vrouwen (n=11)op de geïntegreerde reddingsproef

210  

220  

230  

240  

250  

1  2  

246.22  

228.57  Tijd  in  seconden  

1=  vrouw  2  =  man  *  

Page 67: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Resultaten  

 53  

4.2 Het verschil tussen mannen en vrouwen op de geïsoleerde reddingsproef

Hoger Redder Door het uitvoeren van een logistische regressie vinden we dat mannen significant meer kans

hebben om te slagen op de geïsoleerde reddingsproef Hoger Redder. Ze hebben 3,850 keer meer

kans om te slagen in vergelijking met vrouwen (OR=3,850; C.I = 0,761 – 19,468) (tabel 22)

Tabel 22: Odds Ratio en betrouwbaarheidsinterval voor het verschil tussen mannen en vrouwen

Odds Ratio Betrouwbaarheidsinterval

3,850 0,761 – 19,468

 

5 DE INVLOED VAN HET AANTAL UUR ZWEMMEN PER WEEK OP DE

ZWEMPROEVEN

5.1 De invloed van het aantal uur zwemmen per week op de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder Om de invloed van het aantal uren zwemmen per week na te gaan op de prestatie op de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder, wordt een lineaire regressie uitgevoerd. De prestatie

op de geïntegreerde reddingsproef is de kwantitatieve afhankelijke variabele Y, het aantal uren

zwemmen is de kwantitatieve onafhankelijke variabele x. In tabel 23 wordt de

regressievergelijking weergegeven. Ook worden de F en T waarden weergegeven. Deze zijn

significant (p=0,036) dus de nulhypothese kan verworpen worden (H0: het aantal uur zwemmen

heeft geen invloed op de resultaten op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder). (tabel 23)

Tabel 23: Regressievergelijking, adjusted R square, T, F en p-waarde van de regressie

Groep Regressievergelijking Adjusted R2 T F p

N=27 Y = 246,68 – 5,66x 0,155 -2,24 5,035 0,036

Uit de regressievergelijking kan afgeleid worden dat het aantal uren dat de redders zwemmen per

week een significante voorspeller is van hun prestatie op de geïntegreerde reddingsproef Hoger

Redder. Het is een negatieve voorspeller: Hoe meer uren de redders zwemmen per week, hoe

lager de waarde op de reddingsproef en dus hoe beter de tijd. Deze invloed is waar te nemen in

Page 68: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

54  

figuur 7. Echter slechts 15,5% van de variantie op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder

wordt bepaald door het aantal uur zwemmen (tabel 23)

Figuur 7: invloed van het aantal uren zwemmen per week en tijd in seconden op de nieuwe proef.

5.2 Invloed van aantal uren zwemmen op geïsoleerde functionele

zwemproeven

De logistische regressie toont aan dat mensen die meer zwemmen per week een significant

hogere kans hebben op het slagen op de geïsoleerde functionele zwemproeven. Zij hebben 1,14

keer meer kans om te slagen op de geïsoleerde functionele zwemproeven dan mensen die niet

regelmatig zwemmen (OR: 1,143; C.I.: 0,250-5,224).

Tabel 24: Odds ratio en betrouwbaarheidsinterval van de logistische regressie

Odds Ratio Betrouwbaarheidsinterval

3,850 0,761 – 19,468

Page 69: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Discussie  

 55  

DISCUSSIE

In dit onderzoek werden de oude en de nieuwe zwemproeven van de Vlaamse Trainersschool met

elkaar vergeleken. Zo werd nagegaan of de proef die afgenomen werd tot 2013 een verband

vertoont met de proef die vanaf januari 2013 afgenomen wordt. Ook werd nagegaan of er een

verschil is op de prestatie naargelang geslacht en of het aantal uren zwemmen een invloed heeft

op de prestaties. In wat volgt wordt nagegaan of de resultaten van dit onderzoek overeenkomen

met de literatuur of met onze verwachtingen. Daarnaast wordt de praktijkrelevantie van dit

onderzoek beschreven. Daarna gaan we dieper in op de beperkingen van het onderzoek.

Vervolgens worden ook suggesties gedaan voor verder onderzoek. Op het einde wordt op basis

van deze zaken een algemene conclusie gemaakt.

1 INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN

1.1 Verband tussen de geïsoleerde functionele zwemproeven en de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder Aangezien de geïntegreerde reddinsgproef Hoger Redder vanaf 2013 een vervanger is van de

geïsoleerde zwemproeven, wordt verwacht dat de inhoud van deze proeven gelijkaardig is en dat

de prestaties op deze proeven dus mogen vergeleken worden. Uit de resultaten blijkt dat iemand

die geslaagd is op de geïsoleerde functionele zwemproeven een grotere kans te heeft om ook te

slagen op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Wanneer er echter verder gekeken wordt

naar de verschillende onderdelen van de geïsoleerde functionele zwemproeven, zien we dat de

bevrijdingsproef en de popduikproef geen verband vertonen met de geïntegreerde reddingsproef

Hoger Redder. Voor de weerstandsproef en de onderwaterproef wordt een zeer sterke positieve

correlatie teruggevonden met de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Deze proeven zijn

goede voorspellers voor de resultaten op de geïntegreerde reddingsproef. Dit was ook te

verwachten aangezien zowel de functionele zwemproef weerstandsproef als de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder bestaan uit een langere afstand die de redders moeten zwemmen

(200 meter vs 175 meter). De prestaties op deze proeven kunnen vergeleken worden met de

prestaties die gerapporteerd worden in de literatuur. Reilly en medewerkers (2006) gingen na wat

de meest veeleisende taken zijn van het uitvoeren van een reddingsactie bij strandredders. Dit

Page 70: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

56  

werd gedaan aan de hand van een uitgebreide taakanalyse. Twee proeven die Reilly en

medewerkers (2006) uitvoerden vertonen gelijkenissen met de proeven van de geïsoleerde

functionele zwemproeven die in dit onderzoek afgenomen werden. De 200 meter zwemmen van

in het onderzoek van Reilly en collega’s (2006) is gelijklopend met de weerstandsproef, de 25

meter onder water zwemmen gevolgd door 25 meter rugwaarts zwemmen vertoont

overeenkomsten met de onderwaterproef. Reilly en medewerkers (2006) geven aan dat de norm

voor de 200 meter op 3,5 minuten zou moeten behaald worden. Deze norm wordt bepaald

doordat de specifieke taken van de redder nagegaan worden, in combinatie met een analyse van

de tijdsspan van een reddingsactie. In huidig onderzoek werd gemiddeld een tijd behaald van 3

minuten en 31 seconden. De norm in het onderzoek van Reilly en collega’s (2006) ligt op 3 min

30 seconden, wat aanduidt dat de helft van onze redders deze norm niet haalt. De norm die de

redders hier moesten halen lag namelijk op 4 minuten en 15 seconden. De 175 meter van de

geïntegreerde reddingsproef lag op 4 minuten 24 seconden, hetzij met extra opdrachten. Deze

proeven van zwembadredders worden dus trager uitgevoerd dan de norm die Reilly en

medewerkers (2006) voorschrijven bij standredders. De 25 meter onder water zwemmen, gevolgd

door 25 meter oppervlaktezwemmen dient volgens Reilly en medewerkers (2006) in 50 seconden

gehaald te worden. De tijd op de 25 meter onder water zwemmen, gevolgd door 50 meter

oppervlaktezwemmen wordt in dit onderzoek gemiddeld gehaald in 1 minuut en 18 seconden.

Ook hier blijkt dat de gemiddelde prestatie overeen te komen met de norm van Reilly en

medewerkers (2006) waarbij er 25 seconden over een lengte gezwommen wordt. Dit geeft echter

aan dat een groot deel van onze redders de norm van Reilly en medewerkers (2006) niet zou

halen. Bij de Australische redders in het onderzoek van Gulbin (1996) vinden we nog snellere

tijden, respectievelijk 1 minuut en 57 seconden voor de 200 meter en 39 seconden voor de

onderwaterproef (50m).

Bij de geïntegreerde reddingsproef merken wij op dat bij de redders die niet slaagden, dit vaak te

wijten was aan het vervoeren of opduiken van de pop. Voor het vervoeren van een pop van 41 kg

had in het onderzoek van Reilly en collega’s (2006) niemand problemen. Dit bleek naar eigen

zeggen van de redders te zijn door ademtekort. Volgens Reilly en medewerkers (2006) moet de

reddingsactie kunnen uitgevoerd worden op 70% van de VO2max. De VO2 werd in dit onderzoek

niet gemeten, maar het is mogelijk dat de redders te snel uitgeput waren om de pop nog te kunnen

opduiken.

Page 71: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Discussie  

 57  

Voor het vastleggen van fysieke testen als indicator voor de geschiktheid voor een job is het

belangrijk dat een onderbouwde taakanalyse uitgevoerd wordt. Zowel de routineuze taken als de

kritische taken die in noodgevallen dienen uitgevoerd te worden, zouden moeten gemeten worden

(Tipton, 2012). Reilly en collega’s (2006) kwamen op basis van een taakanalyse bij redders tot

bepaalde taakgerelateerde testen. Onder de taken die Reilly en medewerkers (2006) als belangrijk

aangaven, vinden we de 200 meter zwemmen en het onderwaterzwemmen, alsook het vervoeren

van een pop over 10 meter. In de geïsoleerde functionele zwemproeven komen deze taken aan

bod. Het zijn dan ook deze proeven (weerstandsproef en onderwaterproef) die een sterke

samenhang vertonen met de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Deze proeven lijken

meer uithoudingsgericht te zijn en de redders hebben bij het afleggen van de proeven nood aan

een goede zwemprestatie. Dit komt overeen met het besluit dat Reilly et al. in 2006 vonden,

namelijk dat de aërobe uithouding een belangrijke indicator is voor de reddersproeven (Reilly et

al., 2006). Ook Prieto-Saborit en collega’s (2010) geven aan dat redders lang op aërobe energie

moeten kunnen volhouden. Dit is ook nodig aangezien zij op voorhand niet weten hoe lang een

reddingsactie duurt (Prieto-Saborit et al., 2010). Toch geven Reilly en medewerkers (2006) in

hun onderzoek ook aan dat de maximaal te halen VO2 in het water kan verschillen van deze op

het land, aangezien de zwemprestatie in het water een belangrijke rol speelt.

Aangezien er geen verband gevonden wordt tussen alle onderdelen van de geïsoleerde

functionele zwemproeven en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder, kunnen we besluiten

dat de twee examens (oud en nieuw) gedeeltijk verschillende zaken meten. Aangezien de

popduikproef en de bevrijdingsproef geen verband tonen met de geïntegreerde reddingsproef

Hoger Redder, is het de vraag waarom deze parameters in de geïsoleerde proef getest werden of

waarom zij nu niet meer getest worden. De pop dient in de geïntegreerde reddingsproef ook

opgehaald worden, de bevrijdingsgrepen worden niet meer getest. Tipton en medewerkers (2012)

beschrijven echter wel dat het in een taakanalyse niet mogelijk is om louter objectief de

testcriteria te gaan bepalen. Er dienen hierbij telkens subjectieve beslissingen gemaakt te worden

door een groep van experts. Toch moet deze taakanalyse en dus de selectietest echter wel

gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek en moeten deze verantwoord kunnen worden

(Payne & Harvey, 2010). De testen die voor dit onderzoek uitgevoerd zijn, dienen om redders te

selecteren en na te gaan of zij geschikt zijn voor deze job. Op basis van de huidige resultaten kan

echter nog geen uitspraak gedaan worden of alle parameters die een redder dient te bezitten

Page 72: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

58  

gemeten worden. Ook dit onderzoek is namelijk niet gestart vanuit een uitgebreide taakanalyse

die de taken van een redder grondig onderzoekt. Ook Reilly en collega’s (2006) vonden geen

specifieke, gevalideerde en makkelijk af te nemen testen op het land die de prestatie van

individuen op specifieke redderstaken kunnen voorspellen.

1.2 Verschillen in geslacht op de zwemproeven Voor zowel de geïsoleerde functionele zwemproeven als de geïntegreerde reddingsproef Hoger

Redder scoren de mannen significant beter dan de vrouwen. Zoals voorspeld in de hypothese

scoren de mannen significant beter dan de vrouwen op beide proeven. Zoals Bilzon en collega’s

(2002) argumenteren, zijn er fysiologische verschillen tussen mannen en vrouwen die de

verschillen op de testen kunnen verklaren. Vrouwen hebben significant minder spierdoorsnede in

de bovenarmspieren (Deighan et al., 2006). Dit kan zowel bij het bovenhalen van de pop als bij

de zwemprestatie op zich een rol spelen. Dit is in overeenstemming met de conclusie van Scanlan

en medewerkers (2010) die vaststellen dat de mannelijke junior competitieredders op

verschillende parameters beter scoren dan vrouwen, namelijk op sprongkracht, agility en rug- en

beenkracht. Zij geven aan dat de mannelijke redders hierdoor een grotere intensiteit en een groter

volume van training aankunnen. Hiervoor kunnen gepaste trainingsprogramma’s voorzien

worden, waarbij mannen en vrouwen bepaalde fysieke parameters kunnen trainen die zij nog te

kort hebben.

Ook kan de verklaring gezocht worden bij de aërobe uithouding van mannen in vergelijking met

vrouwen. Bij brandweermannen in het onderzoek van Bilzon (2001) blijkt dat mannen de testen

op een lager % van de VO2max kunnen uitvoeren. Volgens dit onderzoek zit het verschil dan ook

vooral in de aërobe fitheid (Bilzon, 2001). Omwille van deze redenen zijn er heel wat meer

vrouwen die falen op de testen (Bilzon et al., 2002). Dit bevestigt de resultaten van huidig

onderzoek. In dit onderzoek werd echter de VO2 tijdens de actie niet gemeten. Vrouwen hebben

een significant lager maximaal uithoudingsvermogen, zelfs wanneer rekening gehouden wordt

met het lichaamsgewicht (Bourgois & Vrijens, 2011). Volgens Jurimae en collega’s (2007) is de

hoogste VO2 die in het water behaald kan worden dan ook een voorspeller van de zwemprestatie.

Een grote lichaamslengte blijkt een voordeel te zijn bij de zwemeconomie (Kjendlie et al., 2004).

Aangezien de mannen ook in dit onderzoek gemiddeld een grotere lichaamslengte hebben dan de

vrouwen (180,0 ± 7,5 vs. 168,9 ± 4,7) kan dit ook een verklarende factor zijn. Nochtans blijkt dat

Page 73: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Discussie  

 59  

in de zwemsport de prestaties van de vrouw dichter aanleunen bij de man dan in bijvoorbeeld de

atletieksport (Bourgois & Vrijens, 2011). Vooral bij de geïsoleerde functionele zwemproeven

kunnen we opmerken dat bij de vrouwen slechts 36,4% slaagt op de totale test, terwijl dit bij de

mannen 68,8% is. Ook op de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder wordt aangetoond dat de

gemiddelde prestatie van de vrouwen significant lager ligt dan deze van de mannen. Daar halen

de vrouwen gemiddeld een tijd van 4 minuten en 6 seconden, terwijl mannen een gemiddelde tijd

halen van 3 minuten en 49 seconden.

Ondanks de verschillen tussen mannen en vrouwen dienen redders wel aan een bepaalde norm te

voldoen. In Vlaanderen zijn de normen voor een zwembadredder hetzelfde voor mannen als voor

vrouwen, namelijk 4 minuten en 24 seconden voor de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder.

Dit wijst op indirecte discriminatie, die echter nodig is om de veiligheid van de redders en de

omstaanders te garanderen (Tipton et al., 2012). Ondanks het feit dat vrouwen minder goed

scoren op beide testen, zijn de normen voor beide geslachten gelijk. Indien de relevantie van deze

normen kan aangetoond worden op basis van een taakanalyse, kan verantwoord worden dat

sommigen beter geschikt zijn om de taken uit te voeren, al zijn dat vaker de mannen (Bilzon et

al., 2002), zoals de resultaten ook hier weergeven.

1.3 Invloed van aantal uren zwemmen per week op de prestatie van Hoger

Redders De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat het aantal uren zwemmen per week een

significante invloed heeft op de prestatie op de geïsoleerde functionele zwemproeven en de

geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Dit bevestigt de hypothese dat hoe meer iemand

zwemt in de vrije tijd, hoe beter de prestaties op de reddingsproeven. Dit insinueert dat het voor

redders van nut is om regelmatig te trainen om hun prestatie in het water te verbeteren. Een

trainingsprogramma voor redders kan bijgevolg zeker gunstig zijn voor de functie van redder. Dit

komt overeen met het besluit van Sinclair en collega’s (2009). Uit hun onderzoek blijkt dat deze

training voor competitieredders belangrijk is om te streven naar een hogere belastbaarheid

aangezien zij op regelmatige basis maximaal dienen te presteren (Sinclair et al., 2009). Ook voor

zwembadredders is dit echter van belang, omdat zij ten allen tijde in staat moeten zijn om een

reddingsactie uit te voeren indien mogelijk en zij op voorhand niet weten hoe lang deze eventueel

zal duren. Dit wordt bevestigd door Tipton en medewerkers (2002), die aangeven dat succes op

Page 74: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

60  

een bepaalde test, zoals de proef voor Hoger Redder, namelijk niet garandeert dat de redder

voldoende fysieke capaciteit heeft om de job blijvend uit te voeren. Vandaar is het volgens

Tipton (2002) dan ook belangrijk dat een trainingsprogramma voorgeschreven wordt waar de

redders specifieke anatomische en fysiologische eigenschappen gaan trainen. Een goed

trainingsprogramma dient te zorgen voor lichte overbelasting waarbij de prestatie zal verbeteren.

Het belangrijkste doel van de training zal zijn om de aërobe capaciteit te verbeteren. Die

verbetering vindt liefst plaats specifiek in water, aangezien de VO2 die maximaal behaald kan

worden in water verschilt van de VO2max op land (Tipton et al., 2002). Ook Prieto-Saborit

(2010) bevestigt dat vooral uithoudingstrainingen belangrijk zijn om een goed aëroob

uithoudingsvermogen te ontwikkelen of te onderhouden.

Daarbij geven Lucia en collega’s (1999) aan dat een goed onderhouden fysieke conditie ook

belangrijk is voor de kwaliteit van de reanimatie. Training kan ervoor zorgen dat de anaërobe

drempel hoger komt te liggen zodat de redders minder snel vermoeid zijn bij het uitvoeren van

reddingsacties (Prieto-Saborit, 2010). Naast het initieel bereiken van de normen dienen de

redders dus ook specifiek te trainen om hun fysieke conditie en hun zwemprestatie te

onderhouden. Tipton (2002) raadt de redders aan om drie trainingen per week te voorzien, zowel

zwemtraining als krachttraining. Aangezien uit de resultaten blijkt dat de prestatie op de

reddersproeven verbetert wanneer regelmatig gezwommen wordt, is het mogelijk dat de redders

die vaak zwemmen dus een betere reddingsprestatie zullen hebben. Deze zwemprestatie speelt

een belangrijke rol in de VO2 die maximaal behaald kan worden in het water en kan ook een

belangrijke rol spelen in de prestatie op de reddersproeven.

2 STERKTES, BEPERKINGEN EN TOEKOMSTIG ONDERZOEK

2.1 Sterktes van het onderzoek Er is tot op heden nog zeer weinig onderzoek gedaan naar de toelatingsproeven voor redders

specifiek in Vlaanderen. De gevonden resultaten kunnen nog niet vergeleken worden met eerdere

data. Nochtans is een redder zeer belangrijk voor de preventie van verdrinking en is het dus

belangrijk dat de eigenlijke toelatingsproeven voor redders valide zijn. Dit onderzoek draagt bij

tot het aanvullen van literatuur hieromtrent en kan een start zijn voor verder onderzoek. Voor de

testprocedures werd telkens een vast stramien gevolgd om de betrouwbaarheid tot een maximum

Page 75: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Discussie  

 61  

te herleiden. Om de juistheid van de kwalitatieve beoordelingen te verzekeren werden de testen

vastgelegd op tape om deze post-hoc nog te kunnen herbekijken.

2.2 Beperkingen van het onderzoek Toch kan er enige beperking gekoppeld worden aan het onderzoek. De scores die gegeven

werden door de testleiders kunnen verschillen met de scores van ervaren testleiders. Wel heeft

telkens dezelfde testleider de score gegeven zodat de resultaten consistent zijn. De

intraraterbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd niet bepaald, maar bij twijfel konden de beelden

herbekeken worden. Een tweede beperking is dat de proefpersonen waarschijnlijk minder goede

resultaten haalden in vergelijking met de periode waarin ze hun examen aflegden. De

bevrijdingsgrepen zaten namelijk voor sommigen zeer ver en ondanks herhaling vooraf, gaven

velen toe dit niet goed meer te beheersen, waardoor zij slecht scoorden. Sommige redders hadden

hun VTS diploma gehaald via een opleiding strandredder met een extra proef en hadden de

bevrijdingsgrepen nog nooit gezien. Om hiermee rekening te houden werd de analyse ook

uitgevoerd waarbij de bevrijdingsproef niet mee in rekening gebracht werd.

Een laatste beperking is dat de steekgroep niet representatief is voor de volledige Vlaamse

redderspopulatie. De gemiddelde leeftijd was 25 jaar, maar 22 van de 28 redders zijn tussen de 20

en 25 jaar. Er is dus sprake van een zeer jonge populatie, wat mogelijk een overschattend beeld

geeft van de prestaties. Zij hebben namelijk nog niet lang geleden hun diploma behaald en zijn

relatief jong. Zoals beschreven in het onderzoek van Sothmann (2004) gaat de prestatie namelijk

achteruit naarmate men ouder wordt. Ook qua afkomst van de redders is er weinig variatie,

aangezien zij allemaal uit Oost- en West-Vlaanderen komen. Toch is deze proefgroep van 28

redders al een goede basis voor een eerste onderzoek. Ten slotte hebben zij allen hetzelfde

examen afgelegd, onafgezien hun afkomst of leeftijd. Toekomstig onderzoek maakt echter best

gebruik van een representatieve en een grotere steekgroep, waarbij alle regio’s van Vlaanderen en

alle leeftijdsgroepen aan bod komen.

Een laatste beperking en waarschijnlijk de belangrijkste beperking van dit onderzoek is dat ook

hier geen taakanalyse werd uitgevoerd. Op basis van een taakanalyse zou kunnen bepaald worden

welke testen de meest valide testen zijn en kunnen verantwoorde besluiten getrokken worden

over de kwaliteit van de testen. De basis voor dit onderzoek zou moeten zijn dat de taken van een

Page 76: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

62  

redder en een reddingsactie in beeld gebracht worden, om zo na te gaan welke vereisten nodig

zijn voor de fysieke testen voor Hoger Redders.

2.3 Suggesties voor verder onderzoek Redders ondervinden bij een reddingsactie een grote fysiologische belasting. Ze dienen een

voldoende hoge aërobe uithouding te hebben om de reddingsactie snel en effectief te kunnen

uitvoeren indien nodig. Voor hun eigen veiligheid en voor de veiligheid van anderen is het

belangrijk dat deze kenmerken door middel van selectietesten nagegaan worden (Prieto-Saborit et

al., 2010). Deze testen dienen in de eerste plaats gebaseerd te zijn op een uitgebreide taakanalyse.

Vanuit deze taakanalyse kan bepaald worden welke taken kenmerkend zijn voor het werk van een

redder. Op basis van de taken kunnen de fysieke, fysiologische en motorische parameters

vastgelegd worden die als redder cruciaal zijn. Wanneer deze parameters bepaald zijn, dienen op

basis hiervan testen opgesteld worden. Na statistische analyses om de validiteit van deze testen na

te gaan, kunnen zo duidelijke normen opgesteld te worden. (Payne & Harvey, 2010). Op die

manier kan de reddersproef op een onderbouwde manier opgesteld worden en worden de juiste

kandidaten geselecteerd om de job van redder uit te voeren om zo nog meer veiligheid te

garanderen. In de toekomst dient dus een uitgebreide taakanalyse gedaan worden voor redders, op

basis waarvan testen opgesteld kunnen worden.

Daarnaast is de suggestie dat toekomstig onderzoek kan nagaan of het genoodzaakt is om een

trainingsprogramma op te leggen voor de actieve redders. De leeftijd heeft namelijk een negatief

effect op de fysieke prestatie, maar dit kan tegengegaan worden door training (Sothmann et al.,

2004). Voor de veiligheid van de baders is het namelijk belangrijk dat de redder in staat is om een

reddingsactie uit te voeren, onafgezien de leeftijd of de fysieke conditie van de redder.

Toekomstig onderzoek zal uitmaken of de redders een blijvend trainingsprogramma dienen te

volgen. Ook kan toekomstig onderzoek de fysieke en fysiologische kenmerken van redders

specifiek gaan beschrijven, om een duidelijk beeld te krijgen van het profiel van de redder.

Page 77: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Discussie  

 63  

3 CONCLUSIE Er wordt enkel een verband gevonden tussen de prestatie op de weerstandsproef en de

onderwaterproef en de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. De prestatie op de

popduikproef en de bevrijdingsproef is daarentegen niet gerelateerd aan de geïntegreerde

reddingsproef Hoger Redder. Het ontbreken van een verband kan dus betekenen dat de

geïsoleerde functionele zwemproeven niet hetzelfde meten als de geïntegreerde reddingsproef

Hoger Redder. Welke proef de meest valide resultaten geeft, is niet duidelijk. Hiervoor dient een

uitgebreide taakanalyse plaats te vinden om normen te bepalen waaraan redders moeten voldoen

om het beroep uit te voeren. Zo’n taakanalyse vond bij de politie, brandweer en andere

reddingsberoepen al uitgebreid plaats (Tipton et al., 2012), maar nog zeer beperkt in een

populatie van redders. Het onderzoek van Reilly en medewerkers (2006) is een voorbeeld van een

taakanalyse uitgevoerd bij redders.

Op beide reddersproeven wordt een significant verschil gevonden tussen mannen en vrouwen.

Mannen scoren beter dan de vrouwen, zowel op de geïsoleerde functionele zwemproeven als op

de geïntegreerde reddingsproeg Hoger Redder. Dit kan verklaard worden door de fysiologische

en fysieke verschillen tussen mannen en vrouwen. Toch dienen de normen hetzelfde te blijven

voor mannen en vrouwen aangezien slechts zo de veiligheid van de baders gegarandeerd wordt.

Het aantal uren dat een redder zwemt per week heeft een positieve invloed op de prestatie op de

zwemproeven. Hoe meer de redders zwemmen in een week, hoe beter zij presteren op zowel de

geïsoleerde functionele zwemproeven als de geïntegreerde reddingsproef Hoger Redder. Dit

impliceert dat training en meer bepaald specifieke zwemtraining een positieve invloed heeft op de

prestatie van de redder in het zwembad en dus zeker aan te raden is (Tipton, 2002).

 

Page 78: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!
Page 79: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bibliografie  

 IX  

BIBLIOGRAFIE Anderson, G.S., Plecas, D., Segger, T. (2011) Selection criterion Police officer physical ability testing. Re-validating a selection criterion. Policing: An International Journal of Police Strategies & Management, 24(1), 8-31 Avramidis, S., Butterly, R., Llewellyn, D. (2009a). Drowning Incident Rescuer Characteristics: Encoding the First Component of the 4W Model. International Journal of Aquatic Research and Education, 3(1), 66-82.

Avramidis, S., Butterly, R., Lewellyn, D. (2009b). Who Drowns? Encoding the second component of the 4W Model. International Journal of Aquatic Research and Education, 3(3), 224-235

Bilzon, J.L.J., Allsopp, A.J., Tipton, M.J. (2001). Assessment of physical fitness for occupations encompassing load-carriage tasks. Occupational Medicine 51(5), 357-361.

Bilzon, J.L.J., Scarpello, E.G., Bilzon E., Allsopp, A.J. (2002). Generic task-related occupational requirements for Royal Naval personnel. Occup. Med, 52(8), 503-510.

Bonneau, J., Brown, J. (1995). Physical ability fitness and police work. Journal of clinical forensic medicine, 2(3), 157-64. Bourgois, J., Vrijens, J. (2011). Basis voor verantwoord trainen. 99-100; 404-408. Gent, Publicatiefonds voor lichamelijke opvoeding.

Bilzon, J. L. J., Scarpello, E. G., Calum, V., Ravenhill, N. A., Rayson, M. P. (2010). Characterization of the metabolic demands of simulated shipboard Royal Navy fire-fighting tasks. Ergonomics, 44(8), 766-780. Brenner, R.A. (2003). Prevention of drowning in infants, children and adolescents. Pediatrics, 112(2), 437-439. Chahal, P., Lee, S. W., Oseen, M., Singh, M., & Wheeler, G. (1992). Physical fitness and work performance standards: A proposed approach. International Journal of Industrial Ergonomics, 9(2), 127–135. Claesson, A., Karlsson, T., Thorén, A.-B., & Herlitz, J. (2011). Delay and performance of cardiopulmonary resuscitation in surf lifeguards after simulated cardiac arrest due to drowning. The American journal of emergency medicine, 29(9), 1044–50. Constable, S.H., Palmer, B. (2000). The process of physical fitness standards development. Human systems, 288. Council of Europe. (1988). Eurofit: handbook for the EUROFIT tests of physical fitness. Rome: Secretariat of the Committee for the Development of Sport within the Council of Europe.

Page 80: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

X  

Date, R., Use, A., Leave, O., Palmer, B., Carroll, J. W., Mirza, A. T., Wing, H. S., et al. (1998). A review of Firefighter Physical Fitness/Wellness Programs: Options for the Military. Journal of Strength and Conditioning Research, 18(2), 348–352. Thompson, D.C., Rivara, F. (2010). Pool fencing for preventing drowning of children (Review). The Cochrane Library (9). Deighan, M., De Ste Croix, M., Grant, C., Armstrong, N. Measurement of maximal muscle cross-sectional area of the elbow extensors and flexors in children, teenagers and adults. Journal of Sport Sciences, 24: 545 Fleishman, E.A. (1998). Some new frontiers in personnel selection. Personnel psychology, 41, 679-702. Geladas, N. D., Nassis, G. P., & Pavlicevic, S. (2005). Somatic and physical traits affecting sprint swimming performance in young swimmers. International journal of sports medicine, 26(2), 139-44 Hansen, D., Vranckx, P., Broekmans, T., Eijnde, B. O., Beckers, W., Vandekerckhove, P., Broos, P., et al. (2012). Physical fitness affects the quality of single operator cardiocerebral resuscitation in healthcare professionals. European journal of emergency medicine : official journal of the European Society for Emergency Medicine, 19(1), 28-34. Hwang, V., Shofer, F. S., Durbin, D. R., & Baren, J. M. (2003). Prevalence of traumatic injuries in drowning and near drowning in children and adolescents. Archives of pediatrics & adolescent medicine, 157(1), 50–3. Idris, H.A, Berg, R.A, Bierens, J., Bossaert, L., Branche, C. M., Gabrielli, A., Graves, S. A (2003). Recommended guidelines for uniform reporting of data from drowning: the “Utstein style”. Circulation, 108(20), 1524-4539. Jürimäe, J., Haljaste, K., Cicchella, A., Lätt, E., Purge, P., Leppik, A., & Jürimäe, T. (2007). Analysis of swimming performance from physical, physiological, and biomechanical parameters in young swimmers. Pediatric exercise science, 19(1), 70–81. Kjendlie P., Ingjer, F., Stallman, R.K., Stray-Gundersen, J. (2004). Factors affecting swimming economy in children and adults. Eur J Appl Physiol, 93: 65–74. Layon, A.J., M.D., Modell, J.H., M.D., D.Sc. (2009). Drowning. The American Society of Anesthesiologists, 110(6), 1390-1401.

Lond, P. F., Leahy, S., Buhk, A., & Dawes, P. (1999). Prevention of drowning : visual scanning and attention span in Lifeguards. The Journal of Occupational Health and Safety,  15(l), 61–66.

Lucia, A. (1999). The Importance of Physical Fitness In the Performance of Adequate Cardiopulmonary Resuscitation.Chest, 115, 158-164.

Page 81: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bibliografie  

 XI  

Michaelides, M. a, Parpa, K. M., Thompson, J., & Brown, B. (2008). Predicting performance on a firefighter’s ability test from fitness parameters. Research quarterly for exercise and sport, 79(4), 468–75.

Michniewics, R., Walczuk T., Rostkowska, E. (2008). An assessment of the effectiveness of various variants of water rescue. The Eugeniusz Piasecki University School of Physical Education, 1:96-106

Nolan, J.P., Soar, D., Zideman, D.A., Biarent, D., Bossaert, L.C., Deakin, C., Koster R.W., Wyllie, J., Böttiger, B. (2010). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2010 Section 1. Executive summary. Resuscitation, 81, 1219-1276.  

Ock, S.-M., Kim, Y.-M., Chung, J. H., & Kim, S. H. (2011). Influence of physical fitness on the performance of 5-minute continuous chest compression. European journal of emergency medicine : official journal of the European Society for Emergency Medicine, 18(5), 251–6.

Page, J., Bates, V., Long, G., Dawes, P., & Tipton, M. (2011). Beach lifeguards: visual search patterns, detection rates and the influence of experience. Ophthalmic & physiological optics : the journal of the British College of Ophthalmic Opticians (Optometrists), 31(3), 216–24.

Papa, L., Hoelle, R., & Idris, A. (2005). Systematic review of definitions for drowning incidents. Resuscitation, 65(3), 255–64.

Payne, W., & Harvey, J. (2010). A framework for the design and development of physical employment tests and standards. Ergonomics, 53(7), 858–71.

Prieto-Saborit, J. A. P., Soto, M. D. V., Díez, V. G., Sanclement, M. A. M., Hernández, P. N., Rodríguez, J. E., & Rodríguez, L. S. (2010). Physiological response of beach lifeguards in a rescue simulation with surf. Ergonomics, 53(9), 1140–50. Quan, L., Pilkey, D., Gomez, A., & Bennett, E. (2011). Analysis of paediatric drowning deaths in Washington State using the child death review (CDR) for surveillance: what CDR does and does not tell us about lethal drowning injury. Injury prevention : journal of the International Society for Child and Adolescent Injury Prevention, 171(1), 28–33

Reilly, T., Iggleden, C., Gennser, M., & Tipton, M. (2006). Occupational fitness standards for beach lifeguards. Phase 2: the development of an easily administered fitness test. Occupational medicine (Oxford, England), 56(1), 12–7. Reilly, T., Wooler, a, & Tipton, M. (2006). Occupational fitness standards for beach lifeguards. Phase 1: the physiological demands of beach lifeguarding. Occupational medicine (Oxford, England), 56(1), 6–11. Reis, V.M., Barbosa, T.M., Marinho, D.A., Policarpo, F., Reis, A.M., Silva, A.J., Baldari, C. (2010). Physiological determinants of performance in breaststroke swimming event. ISMJ International SportMed Journal, 11(3), 324–335.

Page 82: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XII  

Rhea, M. R., Alvar, B. A., & Gray, R. (2004). Physical fitness and job performance of firefighters. Journal of Strength and Conditioning Research, 18(2), 348–352. Ruiz, J.R., Castro-Pinero, J., Epana-Romero, V., Artero, E.G., Ortega, F.B., Cuenca, M.J., Gutierrez, A., Suni, J., Sjöström, M., Castilla, M.J. (2011). Field-based fitness assessment in young people: the ALPHA health-related fitness test battery for children and adolescents. Br J Sports Med, 45, 518–524.

Spilman, D., Bierens, J., Handley A.J., Orlowski, J.P. (2012). Current concepts Drowning. N Engl J Med; 366:2, 102-10. Salomez, F., & Vincent, J.-L. (2004). Drowning: a review of epidemiology, pathophysiology, treatment and prevention. Resuscitation, 63(3), 261–8. Salters-Pedneault, K., Ruef, A. M., & Orr, S. P. (2010). Personality and psychophysiological profiles of police officer and firefighter recruits. Personality and Individual Differences, 49(3), 210–215. Scanlan, A. T., & Dascombe, B. J. (2011). The antropometric and performance characteristics of high-performance junior. Serbian Journal of Sports Sciences , 5(2), 61–66. Schwebel, D. C., Lindsay, S., & Simpson, J. (2007). Brief report: a brief intervention to improve lifeguard surveillance at a public swimming pool. Journal of pediatric psychology, 32(7), 862–8. Sinclair, W.H., Kerr, R.M., Spinks, W.L., Leicht, A.S. (2009). Blood lactate, heart rate and rating of perceived exertion responses of elite surf lifesavers tot high-performance competition. Journal of Science and Medicine in Sport, 12, 101-106 Sothmann, M. S., Gebhardt, D. L., Baker, T. a, Kastello, G. M., Sheppard, V. a. (2004). Performance requirements of physically strenuous occupations: validating minimum standards for muscular strength and endurance. Ergonomics, 47(8), 864–75. Suriano, R., & Bishop, D. (2010). Physiological attributes of triathletes. Journal of science and medicine in sport / Sports Medicine Australia, 13(3), 340–7. Tipton, M., Reilly, T., Iggleden, C. & Rees, A. (2002). Fitness and medical standards for beach lifeguards: Draft final report. Portsmouth, UK: Department of Sport and Exercise Science, Institute of Biomedical & Biomolecular Sciences, University of Portsmouth. Vanderburgh, P M, Flanagan, S. (2000, May). The backpack run test: a model for a fair and occupationally relevant military fitness test. Military medicine. 165(5), 418-421. Vanderburgh, Paul M. (2008). Occupational relevance and body mass bias in military physical fitness tests. Medicine and science in sports and exercise, 40(8), 1538–45

Page 83: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bibliografie  

 XIII  

Vanhees, L., Lefevre, J., Philippaerts, R., Martens, M., Huygens, W., Troosters, T., Beunen, G. (2005). How to assess physical activity? How to assess physical fitness? European Journal of Cardiovascular Prevention & Rehabilation, 12(2), 102-114.

Village, E. G. (2010). Prevention of drowning. Pediatrics, 126(1), 178–85. Weiss, J. (2010). Prevention of drowning. Pediatrics, 126(1), 253–62. Williams-Bell, F. M., Villar, R., Sharratt, M. T., & Hughson, R. L. (2009). Physiological demands of the firefighter Candidate Physical Ability Test. Medicine and science in sports and exercise, 41(3), 653–62.

Wintemute, G. J., Kraus, J. F., Teret, S. P., & Wright, M. (1987). Drowning in childhood and adolescence: a population-based study. American journal of public health, 77(7), 830–2.

Wismeijer, A., Gomà-i-Freixanet, M. (2012). Lifeguards and Physically Risky Prosocial Groups: A comparison based on personality theory. International Journal of Selection and Assessment, 20(2), 251–256.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Page 84: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XIV  

 

 

 

 

 

 

Page 85: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XV  

BIJLAGEN

Page 86: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XVI  

BIJLAGE 1: FLYERS

Page 87: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XVII  

Page 88: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XVIII  

Page 89: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XIX  

BIJLAGE 2: INFORMED CONSENT

Page 90: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XX  

TOESTEMMINGSFORMULIER  

IK, _________________________________________ HEB HET DOCUMENT “INFORMATIEBRIEF VOOR DE DEELNEMERS AAN PROEVEN” MET ALS VOETTEKST “INFORMED CONSENT DD. 30/10/2012 PAGINA 1 TOT EN MET 4 GELEZEN EN ER EEN KOPIJ VAN GEKREGEN. IK STEM IN MET DE INHOUD VAN HET DOCUMENT EN STEM OOK IN DEEL TE NEMEN AAN DEZE STUDIE. IK HEB EEN KOPIJ GEKREGEN VAN DIT ONDERTEKENDE EN GEDATEERDE FORMULIER VOOR “TOESTEMMINGSFORMULIER”. IK HEB UITLEG GEKREGEN OVER DE AARD, HET DOEL, DE DUUR, EN DE TE VOORZIENE EFFECTEN VAN DE STUDIE EN OVER WAT MEN VAN MIJ VERWACHT. IK HEB UITLEG GEKREGEN OVER DE MOGELIJKE RISICO’S EN VOORDELEN VAN DE STUDIE. MEN HEEFT ME DE GELEGENHEID EN VOLDOENDE TIJD GEGEVEN OM VRAGEN TE STELLEN OVER DE STUDIE, EN IK HEB OP AL MIJN VRAGEN EEN BEVREDIGEND ANTWOORD GEKREGEN, OOK OP MEDISCHE VRAGEN. IK STEM ERMEE IN OM VOLLEDIG SAMEN TE WERKEN MET DE TOEZIENDE ARTS EN ONDERZOEKER. IK ZAL HEM/HAAR OP DE HOOGTE BRENGEN ALS IK ONVERWACHTE OF ONGEBRUIKELIJKE SYMPTOMEN ERVAAR. MEN HEEFT MIJ INGELICHT OVER HET BESTAAN VAN EEN VERZEKERINGSPOLIS IN GEVAL ER LETSEL ZOU ONTSTAAN DAT AAN DE STUDIEPROCEDURES IS TOE TE SCHRIJVEN. IK  BEN  ME  ERVAN  BEWUST  DAT  DEZE  STUDIE  WERD  GOEDGEKEURD  DOOR  EEN  ONAFHANKELIJKE  COMMISSIE  VOOR  MEDISCHE  ETHIEK  VERBONDEN  AAN  HET  UZ  GENT  EN  DAT  DEZE  STUDIE  ZAL  UITGEVOERD  WORDEN  VOLGENS  DE  RICHTLIJNEN  VOOR  DE  GOEDE  KLINISCHE  PRAKTIJK  (ICH/GCP)  EN  DE  VERKLARING  VAN  HELSINKI,  OPGESTELD  TER  BESCHERMING  VAN  MENSEN  DEELNEMEND  AAN  EXPERIMENTEN.  DEZE  GOEDKEURING  WAS  IN  GEEN  GEVAL  DE  AANZET  OM  TE  BESLISSEN  OM  DEEL  TE  NEMEN  AAN  DEZE  STUDIE.  

 IK MAG ME OP ELK OGENBLIK UIT DE STUDIE TERUGTREKKEN ZONDER EEN REDEN VOOR DEZE BESLISSING OP TE GEVEN EN ZONDER DAT DIT OP ENIGERLEI WIJZE EEN INVLOED ZAL HEBBEN OP MIJN VERDERE RELATIE MET DE ARTS EN DE ONDERZOEKER. MEN HEEFT MIJ INGELICHT DAT ZOWEL PERSOONLIJKE GEGEVENS ALS GEGEVENS AANGAANDE MIJN FYSISCHE CONDITIE WORDEN VERWERKT EN BEWAARD GEDURENDE MINSTENS 20 JAAR. IK STEM HIERMEE IN EN BEN OP DE HOOGTE DAT IK RECHT HEB OP TOEGANG EN OP VERBETERING VAN DEZE GEGEVENS. AANGEZIEN DEZE GEGEVENS VERWERKT WORDEN IN HET KADER VAN MEDISCH-WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN, BEGRIJP IK DAT DE TOEGANG TOT MIJN GEGEVENS KAN UITGESTELD WORDEN TOT NA BEËINDIGING VAN HET ONDERZOEK. INDIEN IK TOEGANG WIL TOT MIJN GEGEVENS, ZAL IK MIJ RICHTEN TOT DE TOEZIENDE ARTS DIE VERANTWOORDELIJK IS VOOR DE VERWERKING. IK BEGRIJP DAT AUDITORS, VERTEGENWOORDIGERS VAN DE OPDRACHTGEVER, DE COMMISSIE VOOR MEDISCHE ETHIEK OF BEVOEGDE OVERHEDEN, MIJN GEGEVENS MOGELIJK WILLEN INSPECTEREN OM DE VERZAMELDE INFORMATIE TE CONTROLEREN. DOOR DIT DOCUMENT TE ONDERTEKENEN, GEEF IK TOESTEMMING VOOR DEZE CONTROLE. BOVENDIEN BEN IK OP DE HOOGTE DAT BEPAALDE GEGEVENS DOORGEGEVEN WORDEN AAN DE OPDRACHTGEVER. IK GEEF HIERVOOR MIJN TOESTEMMING, ZELFS INDIEN DIT BETEKENT DAT MIJN GEGEVENS DOORGEGEVEN WORDEN AAN EEN LAND BUITEN DE EUROPESE UNIE. TEN ALLE TIJDEN ZAL MIJN PRIVACY GERESPECTEERD WORDEN. MIJN INDIVIDUELE ONDERZOEKSRESULTATEN ZULLEN NIET AAN DERDEN (BIJV WERKGEVER, BLOSO,…) GECOMMUNICEERD WORDEN.

Page 91: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXI  

IK BEN BEREID OP VRIJWILLIGE BASIS DEEL TE NEMEN AAN DEZE STUDIE. NAAM VAN DE VRIJWILLIGER: _________________________________________ DATUM: _________________________________________ HANDTEKENING: IK BEVESTIG DAT IK DE AARD, HET DOEL, EN DE TE VOORZIENE EFFECTEN VAN DE STUDIE HEB UITGELEGD AAN DE BOVENVERMELDE VRIJWILLIGER. DE VRIJWILLIGER STEMDE TOE OM DEEL TE NEMEN DOOR ZIJN/HAAR PERSOONLIJK GEDATEERDE HANDTEKENING TE PLAATSEN. NAAM VAN DE PERSOON DIE VOORAFGAANDE UITLEG HEEFT GEGEVEN: _________________________________________ DATUM: _________________________________________ HANDTEKENING:

Page 92: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXII  

BIJLAGE 3: VRAGENLIJST

Page 93: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXIII  

VRAGENLIJST  (beroeps)ervaring  HOGER  REDDER  

 Binnen   het   onderzoek   “Studie   naar   de   invloed   van   de   fysieke   fitheid   en   geïsoleerde  functionele  zwemproeven  op  het  uitvoeren  van    de  geïntegreerde  reddingsproef  bij  hoger  redders”   wordt   met   deze   vragenlijst   gepeild   naar   de   (beroeps)ervaring   van   de   hoger  redders  die  deelnemen  aan  het  onderzoek.  

 

Ik  ga  akkoord  dat  mijn  gegevens  anoniem  verwerkt  en  gebruikt  zullen  worden  uitsluitend  in  het  dader  van  dit  onderzoek  conform  de  wetgeving  op  het  privacybeleid.  Zij  worden  nooit  aan  derden  doorgegeven.  

Handtekening  

 

Algemene  informatie  1   Naam  /  Voornaam    2   Geboortedatum   ..    /  ..    /  ….  3   Geslacht   Man  /  vrouw  4   Email  adres    5   Telefoonnummer      6   Hebt  u  een  fysische  of  psychische  

belemmering  die  u  verhindert  deel  te  nemen  aan  het  onderzoek?  

Ja  /  neen  Indien  ja,  gelieve  dit  te  melden  aan  de  onderzoekers.      

Beroepservaring  Hoger  redder  1   Wanneer  behaalde  u  het  hoger  

reddersdiploma?  Jaar:  …….      

2   Ik  ben  beroepsredder  (hoger  redder).      Indien  u  beroepsredder  (hoger  redder)  bent:  Hoeveel  jaar  bent  u  reeds  actief  als  hoger  redder?  (Duidelijk  vermelden  vanaf  het  jaar  dat  u  het  diploma  behaalde)    OF    Indien  u  niet  als  beroepsredder-­‐  

o Ja  o Nee      Ik  ben  reeds  …  jaren  actief  als  hoger  redder.        OF      

Page 94: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXIV  

zwembadredder  actief  bent:    -­‐ Wanneer  volgde  u  de  laatste  

bijscholing  hoger  redder?    -­‐ Kan  u  aangeven  hoeveel  dagen  u  

actief  was  tijdens  het  jaar  2012?    

Ik  volgde  mijn  laatste  bijscholing  hoger  redder  op  …/…/….  .      Ik  was  tijdens  het  jaar  2012  …  dagen  actief  als  hoger  redder.  

3   Hoeveel  maanden  bent  u  actief  als  hoger  redder?  Duid  ook  aan  hoeveel  dagen  een  actieve  maand  gemiddeld  telt.    

o 10-­‐12  maanden  (…  actieve  dagen  per  maand)  

o 8-­‐9  maanden  (…actieve  dagen  per  maand)  

o 6-­‐7  maanden  (…actieve  dagen  per  maand)  

o 4-­‐5  maanden  (…actieve  dagen  per  maand)  

o 2-­‐3  maanden  (…actieve  dagen  per  maand)  

o 1  maand  (…actieve  dagen  per  maand)  o 0  maanden  (0  actieve  dagen:  ik  bezit  het  

diploma  maar  ben  niet  actief  als  hoger  redder)  

4   Hoe  schat  u  uw  eigen  reddingsprestatie  in?  

o Slecht  o Onvoldoende  o Voldoende  o Goed  

5   Gaat  u  op  regelmatige  basis  zwemmen  i.f.v.  het  onderhouden  van  de  fysieke  fitheid  om  de  normen  van  de  zwemproeven  te  blijven  halen?  

o Ja*  o Nee      o *Indien  ja:  kan  u  aangeven  hoeveel  uur  

per  week  u  hier  gemiddeld  aan  besteed  (enkel  zwemmen):  gemiddeld  …  u/week  

6   Gemiddeld  hoeveel  uur  per  week  beoefent  u  andere  sporten  dan  degene  in  de  rubriek  hierboven?  

o Gemiddeld  …  u/week  (sport:  …..)  o Gemiddeld  …  u/week  (sport:  …..)  o Gemiddeld  …  u/week  (sport:  …..)  o Gemiddeld  …  u/week  (sport:  …..)  o Gemiddeld  …  u/week  (sport:  …..)  

7   Hebt  u  reeds  ervaring  met  de  reddingsgordel?    

o Ja*  o Nee    o *Indien  ja:  in  welke  context?  (Bijvoorbeeld:  reddingsclub):.................................................  

Page 95: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXV  

BIJLAGE 4: REGLEMENT GEÏSOLEERDE FUNCTIONELE ZWEMPROEVEN

Page 96: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXVI  

Page 97: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXVII  

Page 98: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXVIII  

Page 99: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXIX  

Page 100: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXX  

BIJLAGE 5: REGLEMENT GEÏNTEGREERDE REDDINGSPROEF HOGER REDDER

Page 101: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXXI  

SPECIFIEK  EXAMENREGLEMENT  BASISREDDER  –  HOGER  REDDER  (geldend  voor  alle  opleidingen  die  starten  vanaf  1  januari  2013)  

 Reddingsproef  HR

. deel toelichting fout  (duidelijk) beoordeling 1. redderssprong  en  

100m  zwemmen  (waarvan  laatste  25m  met  reddingsgordel)

ogen  boven  water  en  naar  voor  kijkend  (uitzondering  keerpunten)  toegelaten:  

wisselen  van  zwemslag  waden  met  reddingsgordel

redderssprong:  ogen  volledig  onder  water  

100m:  na  elke  pers  verwittiging  ogen  meermaals  onder  water  of  niet  naar  voor  kijken

+  10  ”   +  10  “

2. redgordel  vastklikken  en  slachtoffer  (SO)  25m  vervoeren

SO  vastklikken:  ter  plaatse  zwemmend,  zonder  de  zwembadkant  of  voetsteun  te  raken  SO  vervoeren  tot  aantikken  ondiepe  kant  toegelaten:  

hoofd  redder  onder  water  wisselen  v  zwemslag  waden

SO  vastklikken:  de  kant  of  voetsteun  raken

+  10  “

3. naar  diep  gedeelte  zwemmen,  vervoerspop  opduiken  en  25m  vervoeren

vervoerspop  opduiken  (met  oksel-­‐  of  schoudergreep)  

pop  vervoeren:  aangezicht  vervoerspop  (minstens  neus)  boven  water  toegelaten:  

hoofd  redder  onder  water  redgordel  wisselen  v  zwemslag  en  vervoersgreep  waden  

ondiepe  kant  aantikken  met  pop  in  handen  (=  tijdstop)

pop  opduiken:  hoofd  vasthouden  of  éénhandige  greep  vervoeren/  waden:  neus  van  de  pop  onder  water  >2m  (onafgebroken  of  na  optelling)  

zwemgedeelte  >4’24”  incl  straftijden

+  10  “   +  10  “  

uitgesloten

 

Page 102: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXXII  

BIJLAGE 6: EUROFIT SCOREFORMULIER

Page 103: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXXIII  

Page 104: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXXIV  

BIJLAGE 7: SCOREFORMULIER GEÏSOLEERDE FUNCTIONELE ZWEMPROEVEN

Page 105: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXXV  

Page 106: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

XXXVI  

BIJLAGE 8: SCOREFORMULIER GEÏNTEGREERDE REDDINGSPROEF HOGER REDDER

Page 107: Verband tussen geïsoleerde functionele zwemproeven en de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/379/RUG01-002061379... · 2013-12-21 · Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen!

Bijlagen  

 XXXVII