MONDZORG BIJ DE MECHANISCH GEVENTILEERDE ... · UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en...
Transcript of MONDZORG BIJ DE MECHANISCH GEVENTILEERDE ... · UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en...
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2008-2009
MONDZORG BIJ DE MECHANISCH GEVENTILEERDE
INTENSIEVEZORGENPATIENT
ORALE DECONTAMINATIE VOOR DE PREVENTIE VAN
VENTILATORGEASSOCIEERDE PNEUMONIE
Systematisch literatuuronderzoek en Meta-analyse
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde
Door Katrien Van de Vyver
Prof. dr. S. Blot
Mevr. S. Labeau
II
Ondergetekende, VAN DE VYVER KATRIEN, bevestigt hierbij dat onderhavige
scriptie mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het citeren
moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld.
III
Abstract
Inleiding: Ventilatorgeassocieerde pneumonie (VAP) is de meest voorkomende
nosocomiale infectie op een intensievezorgenafdeling. Een reductie van orale pathogene
micro-organismen door het toepassen van een goede mondzorg kan bijdragen tot
preventie van VAP.
Methode: Via een systematisch literatuuronderzoek werden aanbevelingen nagegaan
betreffende het uitvoeren van orale decontaminatie met chloorhexidine of povidone-
iodine bij geïntubeerde patiënten. Door het uitvoeren van een meta-analyse werd
nagegaan of orale decontaminatie met chloorhexidine en povidone-iodine de incidentie
van VAP reduceert.
Zoekstrategie: Studies werden gezocht via de elektronische databanken PubMed,
CINAHL, Web of Science en CENTRAL. Referentielijsten van relevante artikels
werden manueel doorzocht en congresverslagen geraadpleegd.
Selectiecriteria: RCT’s die het effect van orale decontaminatie met chloorhexidine of
povidone-iodine weergaven op de incidentie van VAP bij volwassen geïntubeerde
patiënten, werden weerhouden.
Datacollectie en –analyse: Gegevens werden verzameld als dichotome variabelen. Data-
analyse werd uitgevoerd met behulp van RevMan 5.0. De statistische analyse werd
uitgevoerd via het Mantel-Haenszel model waarbij het relatief risico (RR) en het 95%
betrouwbaarheidsinterval (BI) werden weergegeven. Heterogeniteit werd bepaald via de
I²-test.
Resultaten: Het gebruik van een antisepticum resulteerde in een significante reductie
van de incidentie van VAP (RR 0,63; 95%BI 0,50 – 0,81 en p=0,0002), zowel voor
chloorhexidine (RR 0,68; 95%BI 0,53 – 0,88 en p=0,004) als voor povidone-iodine (RR
0,38; 95%BI 0,19 – 0,75 en p=0,005).
Conclusie: Er werd aangetoond dat orale decontaminatie met een antisepticum de
incidentie van VAP significant reduceert. Zowel chloorhexidine als povidone-iodine
kunnen hiervoor aangewend worden. Verder onderzoek is wenselijk om aanbevelingen
te kunnen formuleren betreffende de concentratie en de frequentie van toediening.
IV
Backgrounds: Ventilator-associated pneumonia (VAP) is the most frequent nosocomial
infection in the intensive care unit. Reducing the concentrations of oral pathogenic
microorganisms by adequate oral care could prevent VAP.
Methods: Recommendations about oral decontamination with chlorhexidine or
povidone-iodine on intubated patients are assessed by conducting a systematic review.
A meta-analysis is conducted to evaluate the effect of oral decontamination with
chlorhexidine and povidone-iodine on the incidence of VAP.
Search methods: Relevant articles were searched for in electronic databases as PubMed,
CINAHL, Web of Science and CENTRAL and supplemented by manual searches of
reference lists and conference proceedings.
Selection criteria: RCT’s evaluating the effect of oral decontamination with
chlorhexidine or povidone-iodine on the incidence of VAP with adult intubated patients
were included.
Data collection and analysis: Data were extracted as dichotomous variables. Data
analysis was performed using RevMan 5.0. Statistical analysis was conducted according
the Mantel-Haenszel model to obtain the relative risk (RR) and 95% confidence interval
(CI). Heterogeneity was assessed using the I² test.
Results: The use of an antisepticum resulted in a significant reduction of the incidence
of VAP with a RR of 0,63 (95%CI 0,50 – 0,81; p=0,0002). These results are valid for
chlorhexidine (RR 0,68; 95%CI 0,53 – 0,88; p=0,004) and povidone-iodine (RR 0,38;
95%CI 0,19 – 0,75; p=0,005).
Conclusions: This analysis shows that oral decontamination with an antiseptic reduces
the incidence of VAP significantly. Both chlorhexidine and povidone-iodine show this
effect. However, further research is needed to make recommendations about the
concentration and frequency of application.
V
Inhoudstafel
Abstract.................................................................................................... III
Inhoudstafel .............................................................................................. V
Woord vooraf ........................................................................................ VIII
Inleiding..................................................................................................... 1
1. Literatuurstudie: ventilatorgeassocieerde pneumonie ............................. 4
1.1. Definitie............................................................................................................. 4
1.2. Diagnose............................................................................................................ 5
1.3. Pathogenese van VAP....................................................................................... 6
1.3.1. Aspiratie van oropharyngeale micro-organismen ........................................ 6
1.3.2. Inhalatie van bacteriën ................................................................................ 7
1.3.3. Hematogene verspreiding ............................................................................ 7
1.3.4. Kolonisatie van de gastro-intestinale tractus ............................................... 7
1.4. Risicofactoren voor de ontwikkeling van VAP................................................ 8
1.5. Preventieve maatregelen ................................................................................ 10
1.6. Bacteriële flora van de mondholte ................................................................. 13
1.7. Mondhygiëne bij een kritisch zieke patiënt ................................................... 15
2. Systematisch literatuuronderzoek en meta-analyse............................... 17
2.1. Probleemstelling en onderzoeksvraag ........................................................... 17
2.2. Methodologie .................................................................................................. 18
2.2.1. Inclusiecriteria .......................................................................................... 18
2.2.1.1. Aard van de studies............................................................................. 18
2.2.1.2. Onderzoekspopulatie........................................................................... 18
2.2.1.3. Interventies ......................................................................................... 19
2.2.1.4. Outcomevariabelen ............................................................................. 19
2.2.2. Zoekstrategie ............................................................................................. 19
2.2.2.1. Elektronische zoekstrategie................................................................. 20
2.2.2.2. Andere bronnen .................................................................................. 20
2.2.3. Datacollectie en -analyse........................................................................... 20
2.2.3.1. Studieselectie...................................................................................... 20
VI
2.2.3.2. Dataselectie ........................................................................................ 21
2.2.3.3. Beoordeling methodologische kwaliteit van geïncludeerde studies...... 21
2.2.3.4. Maatstaven effect van de interventie ................................................... 22
2.2.3.5. Bepaling heterogeniteit ....................................................................... 22
2.2.3.6. Controle gerapporteerde bias............................................................... 23
2.2.3.7. Datasynthese....................................................................................... 23
2.2.3.8. Sensitiviteitsanalyse............................................................................ 24
3. Resultaten............................................................................................. 25
3.1. Beschrijving van de studies............................................................................ 25
3.1.1. Zoekresultaten ........................................................................................... 25
3.1.2. Niet weerhouden studie.............................................................................. 26
3.1.3. Kenmerken van de weerhouden studies...................................................... 26
3.1.3.1. Interventies ......................................................................................... 29
3.1.3.2. Controle.............................................................................................. 32
3.1.3.3. Inclusie- en exclusiecriteria................................................................. 32
3.1.3.4. Diagnostische criteria.......................................................................... 33
3.1.3.5. Bijkomende preventieve maatregelen.................................................. 35
3.1.3.6. De onderzoekspopulaties .................................................................... 35
3.2. Risico op bias bij de weerhouden studies ...................................................... 36
3.2.1. Patiëntentoewijzing – randomisatie ........................................................... 37
3.2.2. Blindering ................................................................................................. 37
3.2.3. Onvolledige outcomegegevens ................................................................... 38
3.2.4. Onvolledige rapportage............................................................................. 38
3.2.5. Andere mogelijke bronnen van bias ........................................................... 39
3.2.5.1. Steekproefgrootte................................................................................ 39
3.2.5.2. Kenmerken van de onderzoekspopulatie ............................................. 39
3.2.5.3. Interventie........................................................................................... 39
3.3. Systematisch literatuuronderzoek .................................................................41
3.3.1. Incidentie van VAP.................................................................................... 41
3.3.1.1. Decontaminatie met chloorhexidine .................................................... 41
3.3.1.2. Decontaminatie met povidone-iodine .................................................. 42
VII
3.3.2. Overige gerapporteerde uitkomstvariabelen .............................................. 43
3.3.2.1. Nosocomiale infecties in het algemeen................................................ 43
3.3.2.2. Kolonisatiegraad................................................................................. 44
3.3.2.3. Mortaliteit........................................................................................... 46
3.3.2.4. Verblijfsduur op de IZ-afdeling en in het ziekenhuis ........................... 47
3.3.2.5. Antibioticagebruik .............................................................................. 47
3.3.2.6. Andere uitkomstmaten ........................................................................ 48
3.4. Meta-analyse................................................................................................... 49
3.4.1. Eerste subanalyse ...................................................................................... 50
3.4.2. Tweede subanalyse .................................................................................... 50
3.4.3. Heterogeniteit............................................................................................ 50
3.4.3.1. Subgroepanalyse op basis van de concentratie van het antisepticum.... 51
3.4.3.2. Subgroepanalyse op basis van de onderzoekspopulatie........................ 53
4. Discussie .............................................................................................. 55
4.1. Samenvatting resultaten en aanbevelingen voor de praktijk ....................... 55
4.2. Vergelijking met andere meta-analyses......................................................... 57
4.3. Beperkingen van deze studie.......................................................................... 58
5. Conclusie ............................................................................................. 60
Literatuurlijst ........................................................................................... 61
Bijlagen.................................................................................................... 67
Lijst van illustraties .................................................................................. 73
VIII
Woord vooraf
Ik ben verheugd om na een twee jaar durende opleiding dit werk te mogen indienen om
mijn diploma van master in de verpleeg- en vroedkunde te kunnen behalen. De
combinatie van deze opleiding met mijn werk als verpleegkundige was niet steeds
evident maar wel zeer boeiend. Het volgen en volbrengen van deze opleiding was voor
mij een hele uitdaging en heeft mij veel voldoening gegeven. Ik wil graag mijn
medestudenten bedanken voor de toffe periode en de steun tijdens de opleiding.
Bedankt Bart, Thea, Trui, Joan, Jürgen,…
Ik heb mijn masterproef kunnen schrijven over een onderwerp dat volledig binnen mijn
interessegebied ligt: ziekenhuishygiëne. Graag wil ik hiervoor iedereen bedanken die
bijgedragen heeft tot het verwezenlijken van deze masterproef. In de eerste plaats ben ik
mijn promotor Prof. dr. S. Blot en mijn copromotor Mevr. S. Labeau ontzettend
dankbaar voor hun uitstekende begeleiding bij het schrijven en ontwikkelen van deze
masterproef. Ik kon steeds bij hen terecht voor de nodige uitleg en adviezen, waarvoor
dank!
Ik wil ook iedereen bedanken die onrechtstreeks tot het slagen van mijn masterproef
heeft bijgedragen. In het bijzonder dank ik Steven en Linde, mijn man en dochtertje,
voor de blijvende aanmoedigingen gedurende de hele opleiding. Ik bedank mijn ouders
en zussen voor de kracht die ze mij gaven om door te zetten en mijn schoonouders en
vrienden voor alle ondersteuning die ze mij boden.
1
Inleiding
Ventilatorgeassocieerde pneumonie (VAP) is de meest voorkomende nosocomiale
infectie op een intensievezorgen(IZ-)afdeling (Chlebicki & Safdar, 2007; Koeman et al.,
2006; Kola & Gastmeier, 2007). Volgens data van het National Nosocomial Infection
Surveillance System is VAP in het algemeen de tweede meest voorkomende
nosocomiale infectie. De incidentie van VAP varieert naargelang de gebruikte bron
tussen een marge van 10 à 30%. Volgens Chlebicki & Safdar (2007) ontwikkelt 10 à
20% van de patiënten die meer dan 48 uur nood hebben aan mechanische ventilatie een
VAP. Koeman et al. (2006) rapporteren een incidentie van 27% bij kritisch zieke
patiënten in Europa.
VAP is de belangrijkste oorzaak van mortaliteit en morbiditeit bij geïntubeerde en
mechanisch geventileerde patiënten. De kans op overlijden van een patiënt met VAP
stijgt met 50% (Chan, Ruest, Meade & Cook, 2007; Chlebicki & Safdar, 2007) en
neemt zelfs toe tot 76% wanneer er sprake is van VAP door hoog-pathogenen zoals
Pseudomonas aeruginosa of Acinetobacter (Cutler & Davis, 2005).
Naast een toename van morbiditeit en mortaliteit, heeft VAP ook een verlengde
hospitalisatieduur en verblijfsduur op IZ als gevolg, en daarmee gepaard gaand een
stijging van de ziekenhuiskosten (Chlebicki & Safdar, 2007; Cutler & Davis, 2005;
Grap, Munro, Elswick, Sessler & Ward, 2004; Mori et al., 2006).
Voldoende aandacht spenderen aan de preventie van VAP is dan ook van primordiaal
belang.
Diverse studies tonen aan dat aspiratie van oropharyngeale secreties naar de lage
luchtwegen met bacteriële groei als gevolg het belangrijkste infectiemechanisme is voor
de ontwikkeling van VAP. Een reductie van orale pathogene micro-organismen heeft
aldus een voordelig effect op de preventie van VAP (Fourrier et al., 2005; Grap et al.,
2004).
Omwille van een aantal fysiologische, mechanische, pathologische en immunologische
factoren hebben bijna alle zwaar zieke en mechanisch geventileerde patiënten een
slechte mondhygiëne. Een goede mondzorg bij deze patiënten geeft een reductie van het
aantal mogelijk pathogene micro-organismen in de mondholte, wat kan bijdragen tot
een daling van de incidentie van VAP. Ondanks het grote belang van een goede
2
mondzorg zijn hierover nog geen evidence-based richtlijnen beschikbaar (Blot,
Vandijck & Labeau, 2008; Grap et al., 2004).
In de richtlijnen ter preventie van nosocomiale pneumonie van de Centers for Disease
Control and Prevention (Tablan, Anderson, Besser, Bridges & Hajjeh, 2003) wordt
routinematige decontaminatie van de mondholte met een antisepticum bij kritisch zieke
en/of geïntubeerde patiënten niet opgenomen. Enkel het perioperatief gebruik van
chloorhexidine gluconaat 0,12% mondspoeling tijdens hartchirurgie wordt aanbevolen
ter preventie van pneumonie.
In de praktijk wordt mondzorg bij de geïntubeerde IZ-patiënt op diverse manieren en
met wisselende zorgzaamheid uitgevoerd. De meeste verpleegkundigen vinden het
toedienen van een goede mondzorg niettemin zeer belangrijk. Ongeveer één vierde van
de IZ-verpleegkundigen meldt geen opleiding of training gekregen te hebben met
betrekking tot het uitvoeren van mondzorg en wenst meer bijscholing over dit
onderwerp. Een tekort aan opleiding en het beschikken over te weinig materiaal kan
ertoe leiden dat mondzorg minder nauwkeurig wordt uitgevoerd. Ook wordt het geven
van mondzorg bij geïntubeerde patiënten vaak als moeilijk en onaangenaam ervaren
(Jones, Newton & Bower, 2004; Rello et al., 2007).
Omwille van het belang van een goede mondzorg in het kader van de preventie van
VAP wordt in deze scriptie nagegaan welke aanbevelingen hieromtrent in de literatuur
werden gedaan. Meer specifiek richt de literatuurstudie zich op het al dan niet gebruiken
van een antisepticum voor orale decontaminatie ter preventie van VAP. Er wordt
nagegaan welk antisepticum de voorkeur geniet, welke concentratie van het
antisepticum aanbevolen wordt en welke frequentie van mondzorg als meest effectief
wordt beschouwd. Voor de literatuurstudie en de meta-analyse richten we ons op
chloorhexidine en povidone-iodine als antiseptica.
Chloorhexidine is een antiseptische stof met een breed werkingsspectrum, zowel
werkzaam tegen Gram-negatieve als Gram-positieve bacteriën. Deze stof blijft
chemisch actief op weefsels tot zes uur na aanbrengen (Tantipong, Morkchareonpong,
Jaiyindee & Thamlikitkul, 2008). Na een gebruik van drie maanden chloorhexidine
werden geen significante veranderingen aangetoond in bacteriële
resistentieontwikkeling, overgroei van opportunistische bacteriën of andere
3
nevenwerkingen (DeRiso, Ladowski, Dillon, Justice & Peterson, 1996). Volgens
Koeman et al. (2006) heeft chloorhexidine een breder werkingsspectrum tegen Gram-
positieve bacteriën (zoals MRSA en vancomycine-resistente enterococci) dan tegen
Gram-negatieve bacteriën.
Povidone-iodine is een desinfectans met een hoge, snelle en verlengde bactericide
activiteit tegen Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën. Het is wateroplosbaar en
makkelijk aan te brengen. Deze stof geeft geen irritatie van het gezonde of zieke
mondslijmvlies (Seguin, Tanguy, Laviolle, Tirel & Mallédant, 2006).
Deze masterproef bevat twee delen. In een eerste deel worden kort de definitie, de
diagnosestelling, de pathogenese en de risicofactoren van VAP beschreven, alsook de
preventieve maatregelen die genomen kunnen worden. De bacteriële flora van de
mondholte wordt besproken en er wordt weergegeven wat het belang is van een goede
mondhygiëne bij kritisch zieke patiënten.
Het tweede deel is een systematisch literatuuronderzoek en een meta-analyse. In dit deel
worden de gehanteerde methodologie en zoekstrategie voor het literatuuronderzoek
beschreven, de gegevensverzameling uitgewerkt en de resultaten van de literatuurstudie
en de meta-analyse gerapporteerd. Op basis van de verkregen gegevens wordt een
besluit geformuleerd en worden aanbevelingen en implicaties voor de praktijk vermeld.
4
1. Literatuurstudie: ventilatorgeassocieerde pneumonie
1.1. Definitie
Een nosocomiale infectie wordt door de CDC (Centers for Disease Control and
Prevention) gedefinieerd als een gelokaliseerde of systemische toestand veroorzaakt
door een ongunstige reactie op de aanwezigheid van een infectieuze stof of toxines van
die stof. De infectie mag niet aanwezig zijn of in een incubatieperiode zitten op het
moment van opname op een acute zorgafdeling. Dergelijke nosocomiale infectie kan
veroorzaakt worden door infectieuze stoffen van endogene oorsprong (lichaamseigen
bronnen) of van exogene oorsprong (bronnen buiten de patiënt zoals materiaal) (Horan,
Andrus & Dudeck, 2008).
Een infectie verworven op een IZ-afdeling is een infectie die optreedt vanaf 48 uur na
opname op de afdeling intensieve zorgen of tot 5 dagen na ontslag van deze afdeling
(Fourrier et al., 2000).
Ventilatorgeassocieerde pneumonie (VAP) is een pneumonie die optreedt bij personen
met nood aan continue mechanische ventilatie via een tracheostomie of via een
endotracheale tube. Deze patiënten moeten mechanisch geventileerd worden in de 48
uur die de infectie voorafgaat (Horan et al., 2008).
Ventilatorgeassocieerde pneumonie kan onderverdeeld worden in early-onset VAP en
late-onset VAP, naargelang het moment van optreden van deze infectie.
Early-onset VAP treedt op binnen twee à vier dagen volgend op de intubatie en wordt
meestal veroorzaakt door bacteriën die gevoelig zijn voor antibiotica zoals
Streptococcus pneumoniae, Staphylococcus aureus en Haemophilus influenzae.
Late-onset VAP treedt op na vier dagen volgend op de intubatie en wordt meestal
veroorzaakt door antibioticaresistente Gram-negatieve organismen zoals Pseudomonas
aeruginosa, Acinetobacter species, Enterobacter species en methicillineresistente
Staphylococcus aureus (MRSA) (Brennan et al., 2004).
5
1.2. Diagnose
Het diagnosticeren van VAP is een moeilijke taak. In de literatuur worden verschillende
benaderingen weergegeven voor de diagnosestelling van nosocomiale pneumonie. Deze
verscheidenheid berust op een gebrek aan uniformiteit en het ontbreken van een gouden
standaard voor het stellen van de diagnose. Ook spelen cultuurverschillen tussen IZ-
afdelingen en landen een rol.
Wanneer men zich enkel baseert op een klinische diagnose kan deze onbetrouwbaar en
weinig specifiek zijn met een onnodig antibioticagebruik tot gevolg. Doch blijft een
goede klinische inschatting van de kans op pneumonie belangrijk bij het interpreteren
van microbiologische resultaten. Over het bekomen van deze resultaten heerst een
continu debat: welke invasieve technieken moeten wanneer worden gebruikt?
In de ATS/IDSA1 richtlijnen (2005) worden zowel invasieve (via bronchoscopie) als
niet-invasieve stalen (zoals via aspiratie), en zowel kwantitatieve als semikwantitatieve
stalen mogelijk geacht om een microbiologische diagnose te stellen. Het is belangrijk
om zowel klinische als microbiologische gegevens te verzamelen binnen een holistische
diagnostische benadering (Depuydt, Myny & Blot, 2006).
Volgens de leden van de European Task Force (ETF) is de enige alternatieve
benadering voor de klinische diagnose van VAP, de Clinical Pulmonary Infection Score
(CPIS) die volgende klinische en microbiologische variabelen includeert: temperatuur,
aantal witte bloedcellen, uitzicht en volume van tracheobronchiaal aspiraat, Gram-
kleuring en cultuur van tracheobronchiaal aspiraat, gasuitwisselingsratio en
radiologische longinfiltraten. Deze benadering is echter niet eenvoudig toepasbaar in de
praktijk (Torres & Carlet, 2001).
In de meeste studies (zoals de studie van DeRiso et al., 1996; Fourrier et al., 2000;
Koeman et al., 2006; Tantipong et al., 2008) baseert men zich voor de diagnose van
VAP op de aanwezigheid van een longinfiltraat op radiologie van de thorax, purulent
tracheaal aspiraat, koorts of hypothermie, leukocytose of leukopenie en een positieve
cultuur van het tracheaal aspiraat. De betekenis van koorts of hypothermie, leukocytose
of leukpenie en de positieve cultuur kan verschillen tussen de studies.
1 ATS/IDSA: American Thoracic Society / Infectious Diseases Society of America
6
1.3. Pathogenese van VAP
Volgens de CDC zijn er vier mogelijke oorzaken voor het optreden van VAP bij
mechanisch geventileerde patiënten: (1) aspiratie van oropharyngeale organismen naar
de lagere luchtwegen, (2) inhalatie van geaërosoliseerde bacteriën, (3) hematogene
verspreiding en (4) kolonisatie van de gastro-intestinale tractus (Tablan et al., 2003).
Aangezien in deze masterproef de nadruk wordt gelegd op orale decontaminatie, zal
enkel het aspect ‘aspiratie van oropharyngeale organismen’ worden besproken. De drie
overige mogelijke oorzaken worden kort aangehaald.
1.3.1. Aspiratie van oropharyngeale micro-organismen
De mondholte is gekoloniseerd met een commensale flora, hoofdzakelijk bestaande uit
Gram-positieve organismen. Deze flora kan wijzigen wanneer de patiënt opgenomen is
in het ziekenhuis. Vanaf 48 uur na opname treedt er een bacteriële verschuiving op en
wordt de mondholte gekoloniseerd met Gram-negatieve micro-organismen en andere
mogelijke VAP-pathogenen zoals Staphylococcus aureus, Streptococcus pneumoniae,
Acinetobacter baumannii, Haemophilus influenzae en Pseudomonas aeruginosa (Blot
et al., 2008; Brennan et al., 2004; Munro & Grap, 2004).
Oropharyngeale en tracheobronchiale kolonisatie door Gram-negatieve bacillen start
met de aanhechting van de micro-organismen aan de epitheelcellen van de gastheer.
Deze aanhechting kan beïnvloed worden door diverse factoren, gerelateerd aan de
bacterie (aanwezigheid van cilia, pili,…), de gastheer (oppervlakte-eiwitten en
polysacchariden), en de omgeving zoals de pH.
Sommige substanties zoals fibronectine kunnen de aanhechting van Gram-negatieve
bacillen verhinderen. Daartegenover kunnen bepaalde toestanden de aanhechting
bevorderen zoals kritische ziekte, malnutritie of postoperatieve status.
De mechanismen die leiden tot oropharyngeale kolonisatie met VAP-pathogenen zijn
multifactorieel: veranderingen in de mondholte geassocieerd met chronische ziekte,
veranderingen van de macro-omgeving geassocieerd met routine ziekenhuiszorg, en
veranderingen van de micro-omgeving (mondholte en oropharynx) (Brennan et al.,
2004). Ziektespecifieke oorzaken zijn de onderliggende toestand, een slechte
mondhygiëne, speekseldysfunctie t.g.v. medicatie, verminderde slikreflex en
7
antibioticagebruik. Tot veranderingen van de macro-omgeving behoren contaminatie
van materiaal, overdracht tussen patiënten, overdracht van personeel naar patiënt, lucht,
water en voedsel. Veranderingen in de micro-omgeving zijn verminderd
speekselvolume, verminderde antimicrobiële eigenschappen van het speeksel, vorming
van een biofilm waardoor sommige bacteriën de defensiemechanismen kunnen
overwinnen, bacteriële inhibitie van verdedigingsmechanismen, lage pH, en een
toegenomen activiteit van het proteolytisch enzym.
Microaspiratie van orale bacteriën is dé belangrijkste factor voor het ontstaan van VAP.
Bacteriën aanwezig in de mondholte kunnen via een lek ter hoogte van de cuff van de
endotracheale tube, de trachea en de lage luchtwegen binnendringen. Deze migratie van
bacteriën gebeurt door een geopende glottis ten gevolge van aanwezigheid van de
endotracheale tube. Aspiratie van VAP-pathogenen naar de lage luchtwegen kan ook
ontstaan door gebruik van gecontamineerd materiaal bij de intubatie en mechanische
ventilatie zoals de endotracheale tube, de laryngoscoop, en delen van het
beademingscircuit (Tablan et al., 2003).
1.3.2. Inhalatie van bacteriën
Naast aspiratie van oropharyngeale secreties kunnen bacteriën de lagere luchtwegen
binnendringen via inhalatie van nevels door gecontamineerde hulpmiddelen zoals
onderdelen van de mechanische ventilator en alle delen van het beademingscircuit
(Tablan et al., 2003).
1.3.3. Hematogene verspreiding
VAP kan veroorzaakt worden door een infectie elders in het lichaam van de kritisch
zieke patiënt. Dit ontstaansmechanisme komt het minst frequent voor (Tablan et al.,
2003).
1.3.4. Kolonisatie van de gastro-intestinale tractus
Naast de oropharynx wordt de maag aangezien als een belangrijk reservoir van
organismen die VAP kunnen veroorzaken. Wanneer de pH van de maag stijgt naar 4 of
meer, zijn micro-organismen in staat zich te vermenigvuldigen zodat er hoge
8
concentraties worden bekomen. Dat kan voorkomen bij patiënten die enterale voeding
krijgen en/of antacida of H2 histamine antagonisten worden toegediend.
Het belang van oropharyngeale kolonisatie weegt meer door dan kolonisatie van de
maag (Tablan et al., 2003).
1.4. Risicofactoren voor de ontwikkeling van VAP
Volgens de CDC (2003) kunnen de risicofactoren voor het ontwikkelen van VAP
ingedeeld worden in vier groepen.
Een eerste groep zijn risicofactoren die de bacteriële kolonisatie van de oropharynx
en/of de maag verhogen zoals opname op intensieve zorgen, antibioticagebruik of een
onderliggende longziekte. Het gebruik van sucralfaat, H2-receptor antagonisten of
antacida verhoogt de pH van de maag waardoor er bacteriële groei kan ontstaan. Ook
het toedienen van continue enterale voeding heeft een pH-stijging van de maag als
gevolg.
De tweede groep risicofactoren heeft betrekking op toestanden die aspiratie naar de lage
luchtwegen bevorderen of die reflux van de gastro-intestinale tractus kunnen
veroorzaken, zoals endotracheale intubatie, aanwezigheid van een nasogastrische sonde,
immobilisatie door ziekte of een trauma, platte ruglig, coma, en chirurgische ingrepen
van hoofd, nek, thorax of abdomen.
Een derde groep risicofactoren houdt verband met de endotracheale intubatie en
mechanische ventilatie. Tijdens de intubatie kunnen oropharyngeale micro-organismen
de trachea worden ingebracht.
Na verloop van tijd kunnen bacteriën zich op het oppervlak van de tube hechten en een
glycocalyx vormen, die de bacteriën beschermt tegen verdedigingsmechanismen van de
gastheer of tegen antimicrobiële stoffen.
Lekkage rond de cuff van de endotracheale tube zorgt ervoor dat bacteriën directe
toegang krijgen tot de lagere luchtwegen en zo VAP kunnen veroorzaken. Een
verlengde duur van mechanische ventilatie en een herintubatie verhogen de incidentie
van VAP.
9
Materiaal dat gebruikt wordt voor respiratoire therapie zoals verstuivers, en
onderzoeksmaterialen zoals een bronchoscoop, zijn mogelijke reservoirs van pathogene
micro-organismen. Ook andere benodigdheden zoals een beademingsballon,
spirometers, temperatuursondes en anesthesiemateriaal kunnen pathogene micro-
organismen bevatten en zo aanleiding geven tot het ontwikkelen van VAP.
Kruisbesmetting kan optreden via de handen van het gezondheidszorgpersoneel.
Katheters voor endotracheale aspiratie kunnen micro-organismen in de lagere
luchtwegen brengen, wanneer deze gecontamineerd worden voor het gebruik.
Condensaat dat gevormd wordt in de slangen van het ventilatorcircuit kan een bron zijn
van micro-organismen en zo het optreden van VAP in de hand werken.
Een vierde groep risicofactoren zijn patiëntgebonden factoren zoals leeftijd (zeer jonge
kinderen of oudere personen), onderliggende longziekte, alcohol- en/of nicotinegebruik,
malnutritie en een slechte algemene toestand.
Brennan et al. (2004) beschrijven zowel patiëntgebonden als ziekenhuisgerelateerde
risicofactoren die bijdragen tot de ontwikkeling van VAP. Patiëntgebonden
risicofactoren betreffen de leeftijd van de patiënt, aanwezigheid van een chronische
longziekte of ARDS (adult respiratory distress syndrome), en opname om diverse
medische of neurologische redenen. Ziekenhuisgerelateerde factoren zijn uiteenlopend
en omvatten een verlengde intubatieperiode, nood aan mechanische ventilatie en
sondevoeding, manipulatie van de ventilator of van luchtwegcircuits, herintubatie,
tracheostomie, lage cuffdruk van de endotracheale tube (<20cmH2O), slechte aspiratie
van de subglottische secreties, transport van de patiënt, platliggende houding, middelen
die de pH van de maag verhogen, enterale voeding, en verschillende insteekpunten voor
centraal veneuze lijnen.
Volgens diverse auteurs is bacteriële oropharyngeale kolonisatie één van de
belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van VAP (Blot et al., 2008; Brennan
et al., 2004; Munro & Grap, 2004).
10
1.5. Preventieve maatregelen
In de literatuur worden diverse maatregelen ter preventie van VAP beschreven. Een
belangrijke maatregel is het reduceren van de orophrayngeale kolonisatie. Dit kan mede
worden bekomen door het toepassen van een goede mondzorg voor het verminderen van
de vorming van tandplaque en reduceren van opstapeling van oropharyngeaal debris,
doch hier wordt nog te weinig aandacht aan gespendeerd in de literatuur en zo ook in de
praktijk (Blot et al., 2008). Gezien het onderwerp van deze masterproef bespreken we
enkel het aspect mondzorg als preventieve maatregel.
Verminderen van het aantal micro-organismen in de mond vermindert de pool van
organismen beschikbaar voor translocatie naar en kolonisatie van de longen.
Er bestaan twee manieren om tandplaque en bacteriën te verwijderen: mechanisch zoals
poetsen van de tanden en spoelen van de mondholte, en directe farmacologische
interventies met antimicrobiële middelen (Munro & Grap, 2004).
Wanneer we bestaande richtlijnen met betrekking tot mondzorg ter preventie van VAP
raadplegen, merken we een grote variatie op tussen de aanbevelingen. Er bestaat nog
geen eenduidigheid over de preventieve maatregel ‘mondzorg’. Onderstaande tabel 1
geeft een overzicht van de aanbevelingen betreffende mondzorg in de diverse
richtlijnen.
11
Tabel 1: Richtlijnen m.b.t. mondzorg ter preventie van VAP
Bron Richtlijn Aanbeveling
ATS/IDSA (2005)Chloorhexidine mondspoeling gebruiken bij cardiochirurgische patiënten.
I
CCCS Geen richtlijnen m.b.t. mondzorg vermeld. /Dodek et al. (2004)CDC, 2003 Tablan et al. (2003)
Oropharyngeale reiniging en decontaminatie met een antiseptische stof.
II
Routinematig gebruik chloorhexidine mondspoeling bij alle postoperatieve zwaar zieke patiënten of patiënten met een hoog risico op nosocomiale pneumonie.
Geen aanbeveling
Chloorhexidine gluconaat 0,12% mondspoeling, perioperatief bij cardiochirurgie.
II
IDSA/SHEA Coffin et al. (2008)
Mondzorg met antiseptische oplossing op regelmatige basis, volgens de product richtlijnen. De optimale frequentie is nog onduidelijk.
A-I
ETF - Torres et al (2001) Geen richtlijnen m.b.t. mondzorg vermeld. /
Lorente et al. (2007)Chloorhexidine voor orale decontaminatie in combinatie met mechanisch reinigen van de mondholte.
Aanbevolen
The European HAP working group. Torres et al. (2009)
Orale decontaminatie als bijkomende maatregel aanbevolen voor verschillende populaties en settings.
Aanbevolen
Richtlijnen met betrekking tot mondzorg ter preventie van VAP
ATS/IDSA: American Thoracic Society / Infectious Diseases Society of America; CCCS: Canadian
Critical Care Society; IDSA/SHEA: Infectious Diseases Society of America / The Society for Healthcare
Epidemiology of America; ETF: European Task Force; HAP: Hospital-acquired pneumonia.
Wanneer we de zeven geraadpleegde richtlijnen naast elkaar plaatsen, merken we een
aantal verschillen op met betrekking tot mondzorg ter preventie van VAP.
In de richtlijnen van de Canadian Critical Care Society (CCCS, 2004) en de European
Task Force (Torres & Carlet, 2001) werd mondzorg niet opgenomen.
Volgens de richtlijn van de American Thoracic Society / Infectious Diseases Society of
America (ATS/IDSA, 2005) is het aanbevolen om chloorhexidine mondspoeling te
gebruiken bij cardiochirurgische patiënten, er wordt geen andere populatie vermeld.
Deze preventieve maatregel is een categorie I-aanbeveling, wat wil zeggen dat de
evidentie gebaseerd is op goed opgebouwde gerandomiseerde en gecontroleerde studies.
Ook de Centers for Disease Control and Prevention (Tablan et al., 2003) hebben in hun
richtlijnen het gebruik van chloorhexidine mondspoeling opgenomen bij
12
cardiochirurgische patiënten, waar de concentratie wordt vastgelegd op 0,12%. Hier
kent men categorie II toe aan deze aanbeveling, wat wil zeggen dat de voorgestelde
maatregel wordt verkregen uit suggestieve klinische of epidemiologische studies, of
door sterke theoretische rationale. Aanbevelingen categorie II raadt men aan te
implementeren. De CDC doet geen aanbeveling over het routinematig gebruik van
chloorhexidine mondspoeling bij zwaar zieke patiënten of bij patiënten met een hoog
risico op nosocomiale pneumonie. Wel wordt een categorie II-aanbeveling gedaan voor
oropharyngeale reiniging en decontaminatie van de mondholte met een antiseptische
stof.
De Infectious Diseases Society of America / The Society for Healthcare Epidemiology
of America (IDSA/SHEA, 2008) hebben richtlijnen gepubliceerd waar mondzorg met
een antiseptische oplossing op regelmatige basis werd opgenomen. De frequentie van
het toepassen van mondzorg is nog onduidelijk. Deze A-I-aanbeveling is gebaseerd op
sterke evidentie van één of meer gerandomiseerde gecontroleerde studies waarop de
aanbeveling voor gebruik is gebaseerd (Coffin et al., 2008).
Lorente, Blot & Rello (2007) bevelen het gebruik van chloorhexidine aan voor orale
decontaminatie in combinatie met mechanische reiniging van de mondholte. De
European Hospital-Acquired Pneumonia (HAP) working group (Torres, Ewig, Lode &
Carlet, 2009) vermeldt orale decontaminatie als bijkomende maatregel in diverse
settings en voor verscheidene populaties. In deze laatste twee richtlijnen worden geen
graden van belangrijkheid toegekend aan de aanbevolen preventieve maatregelen.
De studies waarop deze evidence-based aanbevelingen steunen komen in het
systematisch literatuuronderzoek meer uitgebreid aan bod.
Het gebrek aan eenduidigheid m.b.t. mondzorg ter preventie van VAP wordt door
bovenstaande gegevens bevestigd. De maatregel mondzorg wordt niet steeds
opgenomen in de richtlijn, het antisepticum en de concentratie worden niet steeds
gespecificeerd, en sommige richtlijnen nemen enkel cardiochirurgische patiënten op.
Amper twee richtlijnen benadrukken het belang van mechanische reiniging van de
mondholte. We merken ook op dat er verschillende vormen van evidentieniveaus
worden gehanteerd, en dat aan eenzelfde aanbeveling soms een andere graad wordt
toegekend.
13
1.6. Bacteriële flora van de mondholte
De mondholte en de bovenste luchtwegen hebben een aangeboren microflora die
verandert in de tijd. De componenten van de normale flora zijn commensale micro-
organismen die leven in een symbiotische relatie met de gastheer en zo kolonisatie en
ziekte door meer pathogene micro-organismen voorkomen. Onze normale flora heeft
aldus een beschermende rol. Sommige micro-organismen van de normale flora zijn
laag-virulent maar kunnen ook ziekte veroorzaken wanneer de lokale
defensiemechanismen falen (Hull & Chow, 2007).
In de mondholte zijn meer dan 700 bacteriële soorten gedetecteerd in de bacteriële
biofilm. Deze bacteriën koloniseren naargelang hun voorkeur diverse oppervlakken van
de mondholte en zijn dus selectief voor een bepaald deel van de mond. Op bijna alle
delen van de mondholte zoals tongrug, hard en zacht gehemelte, tonsillen,
tandoppervlak, … worden bij gezonde volwassenen meestal species van Gemella,
Granulicatella, Streptococcus en Veillonella gevonden (Aas, Paster, Stokes, Olsen &
Dewhirst, 2005). De oropharynx wordt hoofdzakelijk gekoloniseerd door de Gram-
positieve coccen, Streptococcus viridans. De in de mondholte meest voorkomende
Gram-positieve bacillen zijn diphtheroïden en Actinomyces species, Gram-negatieve
coccen zijn Veillonella species, Gram-negatieve staven zijn Prevotella of
porphyromonas species, en spirochetes zijn Treponema (Hull & Chow, 2007).
Sommige micro-organismen aanwezig in de bacteriële biofilm veroorzaken mede
mondaandoeningen zoals cariës en periodontitis, andere bacteriën kunnen betrokken
zijn bij verschillende systemische aandoeningen zoals endocarditis, aspiratiepneumonie
en cardiovasculaire ziekte (Aas et al., 2005).
Ondanks de aanwezigheid van veel commensale en pathogene bacteriën in de
mondholte komt microbiële invasie niet frequent voor bij gezonde volwassen personen,
dit door de aanwezigheid van een aantal verdedigingsmechanismen. Het slijmvlies, dat
bestaat uit een laag met elkaar verbonden epitheelcellen die op een basaal membraan
liggen, vormt een fysische barrière tegen invasie van micro-organismen. Op en rond de
epitheelcellen ligt een dikke laag van mucine glycoproteïnen die een beschermende
glycocalyx vormen voor het tegenhouden van micro-organismen. Naast deze fysische
14
barrière is er ook een continue celdeling en turnover van het slijmvliesepitheel waardoor
bacteriën moeilijker kunnen aanhechten (mechanische barrière).
Ook speeksel speelt een zeer belangrijke rol als defensiemechanisme. De constante
speekselvloed die een grote hoeveelheid antimicrobiële peptiden en chemische
inhibitoren bevat (immunoglobulines, lysozyme en lactoferrine), zorgt voor preventie
van bacteriële kolonisatie of infectie door het voorkomen van microbiële aanhechting.
Immunoglobuline A kan de adsorptie en penetratie van bacteriën en of virussen in de
mucosa van de bovenste luchtweg tegengaan, en is zowel actief tegen Gram-negatieve
als Gram-positieve organismen (Munro & Grap, 2004). Lactoferrine werkt bactericide
tegen verscheidene pathogenen zoals Pseudomonas aeruginosa, Haemophilus
influenzae en Staphylococcus aureus. Mechanisch spoelt het speeksel bacteriën en
etensresten weg.
Speeksel heeft ook een bufferende capaciteit om de pH van de mondholte op peil te
houden. De bufferende eigenschap van het speeksel vermindert de aanhechting van
bepaalde bacteriën in de mondholte, door verhoging van de pH. Gram-negatieve
bacteriën hechten immers beter aan cellen van de mondholte bij een lagere pH.
Naast deze defensiemechanismen heeft de gezonde volwassen persoon cellulaire en
humorale aangeboren en verworven immuniteit. De epitheelcellen van de mondholte en
de speekselklieren herkennen pathogene micro-organismen, wat leidt tot een verhoogde
productie van verschillende anti-inflammatoire cytokines en chemokines die belangrijk
zijn voor de verdediging van het lichaam. Lymfocyten, macrofagen, eosinofielen en
natural killer-cellen die aanwezig zijn in het slijmvliesmembraan zijn eveneens van
belang voor de verdediging van het lichaam (Hull & Chow, 2007).
Hoe langer een patiënt verblijft op een IZ-afdeling, hoe hoger de kolonisatiegraad zal
zijn met respiratoire pathogenen (Blot et al., 2008). Volgens Brennan et al. (2004) zijn
58 % van de micro-organismen die VAP veroorzaken Gram-negatieve bacteriën zoals
Pseudomonas aeruginosa (24%), Enterobacteriaceae (14%), Haemophilus spp (10%)
en Acinetobacter spp (8%). Gram-positieve pneumonieën zijn de volgende meest
voorkomende veroorzaakt door S. aureus (20%), streptococcus spp (8%) en
streptococcus pneumoniae (4%). Meer dan de helft van de S. aureus pneumonieën zijn
15
pneumonieën met MRSA. De hoogste mortaliteit wordt door Brennan et al. (2004)
gerapporteerd bij pneumonieën veroorzaakt door Pseudomonas aeruginosa en MRSA.
1.7. Mondhygiëne bij een kritisch zieke patiënt
Kritisch zieke patiënten zijn niet in de mogelijkheid om een goede mondhygiëne te
onderhouden, dit door hun fysieke en/of mentale toestand. Een slechte mondhygiëne
kan zo leiden tot verschillende complicaties waaronder VAP (Blot et al., 2008).
Een kritisch zieke patiënt heeft vaak nood aan mechanische ventilatie waarvoor
endotracheale intubatie noodzakelijk is. De aanwezigheid van een endotracheale tube
leidt tot toename van de oropharyngeale kolonisatie. Patiënten met een endotracheale
tube kunnen niet slikken, wat resulteert in een opstapeling van debris in de mondholte,
een ideale omgeving voor het overleven en vermenigvuldigen van micro-organismen.
De mond van de patiënt blijft steeds geopend, wat kan leiden tot xerostomie (uitdroging
van het mondslijmvlies), toename van tandplaque en daling van immunologische
factoren aanwezig in het speeksel.
Door de aanwezigheid van een endotracheale tube kan het moeilijker zijn om de
mondholte te inspecteren en om adequate mondzorg toe te dienen, met inadequate
mondhygiëne tot gevolg. De endotracheale tube geeft de bacteriën de mogelijkheid om
te verschuiven van de oropharynx naar de lagere luchtwegen door een open glottis.
Hierdoor ontstaat een verhoogd risico op VAP.
Zwaar zieke patiënten hebben toegenomen levels van protease in orale secreties, wat
een teloorgang van fibronectine veroorzaakt, een glycoproteïne die de binding van
Gram-negatieve bacteriën op epitheelcellen verhindert (Blot et al., 2008).
Naargelang de toestand van de patiënt worden op een IZ-afdeling diverse
geneesmiddelen toegediend. Zo kunnen antibiotica een kolonisatie van de mondholte
met opportunistische pathogenen veroorzaken. Andere medicatie (zoals
antihypertensiva, anticholinergica, antihistaminica, diuretica,…) kunnen aanleiding
geven tot xerostomie door een verminderde speekselproductie. Ook stress en angst,
twee emoties die vaak op een IZ-afdeling voorkomen, kunnen xerostomie in de hand
werken.
Voldoende speekselvloed is een belangrijke factor voor een goede mondhygiëne.
16
Door de gedaalde speekselvloed en een gebrek aan een goede mondhygiëne kan
tandplaque gevormd worden. Tandplaque is een dynamisch en complex systeem en is
het resultaat van groei van aërobe en anaërobe micro-organismen op het oppervlak van
de tanden en van het zachte weefsel. Zo krijgen micro-organismen de kans om zich vast
te hechten aan het tandoppervlak of aan andere micro-organismen (Munro & Grap,
2004). Tandplaque wordt reeds gevormd na 72 uur slechte mondhygiëne en kan een
belangrijk reservoir zijn voor potentieel respiratoire pathogene micro-organismen.
17
2. Systematisch literatuuronderzoek en meta-analyse
2.1. Probleemstelling en onderzoeksvraag
Ventilatorgeassocieerde pneumonie is de meest voorkomende nosocomiale infectie op
een intensievezorgenafdeling (Chlebicki & Safdar, 2007; Koeman et al., 2006; Kola &
Gastmeier, 2007). Wanneer VAP optreedt bij een kritisch zieke patiënt kan dit ernstige
gevolgen hebben. Het belangrijkste ontstaansmechanisme van VAP is aspiratie van
oropharyngeale secreties met pathogene micro-organismen naar de lagere luchtwegen.
Een goede mondzorg kan de kolonisatiegraad van de mondholte reduceren en kan
bijdragen tot een daling van de incidentie van VAP (Fourrier et al., 2005; Grap et al.,
2004). Momenteel zijn er geen evidence-based richtlijnen beschikbaar in de literatuur
met betrekking tot mondzorg bij de geïntubeerde, mechanisch geventileerde patiënt.
Het doel van deze masterproef was een systematisch literatuuronderzoek te voeren naar
de aanbevelingen voor de praktijk betreffende het uitvoeren van orale decontaminatie
met chloorhexidine of povidone-iodine bij geïntubeerde, mechanisch geventileerde
intensievezorgenpatiënten ter preventie van VAP. Vervolgens werden de bevindingen
van dit literatuuronderzoek geïncludeerd en geanalyseerd in een meta-analyse om na te
gaan of orale decontaminatie met chloorhexidine en met povidone-iodine de incidentie
van VAP daadwerkelijk reduceert bij geïntubeerde patiënten. De verschillende
antiseptica en gebruikte concentraties werden hierbij in rekening gebracht.
Volgende onderzoeksvraag werd voor het uitvoeren van de meta-analyse weerhouden:
‘Wat is de effectiviteit van orale decontaminatie van de mondholte met chloorhexidine
of povidone-iodine versus niet decontamineren van de mondholte ter preventie van
ventilatorgeassocieerde pneumonie bij geïntubeerde, mechanisch geventileerde IZ-
patiënten?’
We stellen volgende onderzoekshypothese voorop: orale decontaminatie met
chloorhexidine of povidone-iodine reduceert de incidentie van VAP bij geïntubeerde en
mechanisch geventileerde IZ-patiënten.
18
2.2. Methodologie
2.2.1. Inclusiecriteria
Opdat we voor het systematisch literatuuronderzoek en de meta-analyse enkel de studies
zouden weerhouden die een gericht antwoord geven op onze onderzoeksvraag, werd
vóór de aanvang van onze zoektocht doorheen de literatuur een aantal inclusiecriteria
vastgelegd. Deze inclusiecriteria hebben betrekking op het studiedesign, de
studiepopulatie, de uitgevoerde en vergelijkende interventies, en de outcomevariabelen.
2.2.1.1. Aard van de studies
Enkel gerandomiseerde gecontroleerde studies (randomized controlled trials of RCT’s)
werden geïncludeerd in het systematisch literatuuronderzoek en de meta-analyse.
Bij een RCT is de onderzoekspopulatie via randomisatie in een experimentele groep of
controlegroep ingedeeld. Door deze groepen at random samen te stellen is de kans op
gelijkheid van de groepen groter dan wanneer men geen randomisatie gebruikt. In het
kader van het huidige onderzoek verhoogt dit de kans dat de daling in incidentie van
VAP te wijten is aan de bestudeerde interventie, namelijk de orale decontaminatie, en
verhoogt dit de mate van generaliseerbaarheid van het resultaat.
Blindering is wenselijk, doch werd in dit onderzoek niet als vereiste voor het includeren
van een studie vooropgesteld.
2.2.1.2. Onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie van de verschillende studies diende aan een aantal criteria te
voldoen om in de huidige review en meta-analyse te worden weerhouden.
Enkel volwassen (>18 jaar), geïntubeerde en mechanisch geventileerde patiënten
kwamen in aanmerking. Zowel mannen als vrouwen werden weerhouden. Er werd geen
onderscheid gemaakt in ras of leeftijd.
Er werden geen specifieke criteria m.b.t. de ziektetoestand van de patiënt vooropgesteld,
noch werden er criteria vastgelegd over de status van de mondholte, het al dan niet
aanwezig zijn van tanden, en/of mogelijke pathologie van de mondholte. Deze gegevens
dienden wel vermeld te zijn in de studies.
19
2.2.1.3. Interventies
Voor het toetsen van de huidige onderzoeksvraag diende bij de experimentele groep van
de geïncludeerde studies de mondholte gedecontamineerd te worden met een
antisepticum. Enkel studies die als antisepticum gebruik maken van chloorhexidine of
povidone-iodine werden geïncludeerd. De reden voor selectie van deze twee antiseptica
was dat deze producten het frequentst in de praktijk worden gebruikt.
Er werden geen beperkingen of vereisten vooropgesteld wat betreft de gehanteerde
concentratie van de antiseptica, maar deze dienden wel duidelijk vermeld te zijn. De
bovenvermelde interventie werd getoetst ten opzichte van patiënten uit een
controlegroep waarbij ofwel standaard mondzorg toegepast werd, ofwel gebruik
gemaakt werd van een placebo, een andere werkzame stof of van een andere
concentratie van hetzelfde antisepticum.
De wijze waarop de decontaminatie in de studie werd uitgevoerd, noch de duur en de
frequentie van de decontaminatie werden op voorhand vastgelegd, maar dienden
beschreven te staan. De decontaminatie kan al dan niet voorafgegaan worden door het
poetsen van de tanden en van de mondholte. Het vooraf poetsen van de tanden leidde
niet tot exclusie van de studie, maar werd meegenomen bij het beoordelen van de
resultaten.
2.2.1.4. Outcomevariabelen
Als primaire outcomevariabele voor de meta-analyse werd de incidentie van VAP
weerhouden, uitgedrukt als het aantal VAP’s dat zich in de experimentele en de
controlegroep ontwikkelde. Deze aantallen dienden derhalve in de geïncludeerde studies
vermeld te zijn. Er werden geen andere uitkomstmaten vastgelegd. Wanneer de auteur
secundaire outcomevariabelen zoals mortaliteit en duur van de mechanische ventilatie
tot het ontwikkelen van VAP rapporteerde in de studie, werden deze meegenomen voor
het beschrijven van de resultaten van het literatuuronderzoek, maar niet voor het
uitvoeren van de meta-analyse.
2.2.2. Zoekstrategie
Om bestaande relevante literatuur met betrekking tot onze onderzoeksvraag te bekomen
werd gezocht naar studies via elektronische databases alsook via andere bronnen.
20
2.2.2.1. Elektronische zoekstrategie
Alvorens te starten met de zoekopdracht werd de zoekstrategie met alle mogelijke
zoektermen uitgeschreven. Met deze vastgelegde zoektermen werd in volgende
databanken naar relevante literatuur gezocht: PubMed, CINAHL, Web of Science en
The Cochrane Central Register of Controlled Trials (CENTRAL). Combinaties van
volgende zoektermen werden gebruikt: oral care, oral health, oral hygiene, oral
decontamination, antiseptics, intubation, (mechanical) ventilation, ventilator-associated
pneumonia, prevention, reduction, pneumonia, respiratory (tract) infections,
chlorhexidine, iodine, betadine, povidone en nosocomial pneumonia.
De zoekstrategie werd beperkt tot studies van 1975 tot 1 februari 2009. Enkel artikels in
het Engels, Nederlands of Frans werden weerhouden.
We hebben ook gezocht naar lopende studies op volgende websites:
http://www.clinicaltrials.gov en http://www.controlled-trials.com. Bijkomend hebben
we gebruikt gemaakt van Google scholar (http://scholar.google.be) voor het zoeken naar
mogelijk relevante literatuur.
2.2.2.2. Andere bronnen
Naast de elektronische zoekstrategie werden referentielijsten van relevante artikels
manueel doorzocht en congresverslagen geraadpleegd.
2.2.3. Datacollectie en -analyse
2.2.3.1. Studieselectie
Gepubliceerde RCT’s waarin het effect van orale decontaminatie op de incidentie van
VAP werd getest, werden geïncludeerd. Enkel RCT’s die chloorhexidine of
povidone/iodine gebruikten, werden weerhouden. Studies die het gebruik van selectieve
darm decontaminatie (SDD) of antimicrobiële middelen testten, werden geëxcludeerd
omdat enkel het effect van het lokaal aanbrengen van een antiseptische stof in de
mondholte werd nagegaan. Enkel studies die voldeden aan onze vooropgestelde
inclusiecriteria kwamen in aanmerking.
Een eerste selectie van de studies gebeurde op basis van de titel door één persoon. Na
deze eerste selectie werden de abstracts van de weerhouden studies grondig gelezen
21
door drie onafhankelijke lezers. Op basis van het abstract werd een studie al dan niet
geïncludeerd. In dit selectieproces was er veelal eenstemmigheid tussen de lezers.
Wanneer bij de studieselectie door de lezers verschillende studies werden geselecteerd,
kwamen zij na overleg tot een consensus.
2.2.3.2. Dataselectie
De gegevens uit de verschillende studies, nodig voor het literatuuronderzoek en de
meta-analyse, werden schematisch weergegeven in een tabel (zie tabel 2). Elke studie
werd grondig nagelezen door twee onafhankelijke lezers en volgende gegevens werden
uit de studies geselecteerd: setting en populatie, inclusie- en exclusiecriteria, definitie en
diagnose van VAP, uitgevoerde interventie en controle, en de incidentie van VAP. De
concentratie van het antisepticum en de wijze van aanbrengen vormden belangrijke
gegevens die uit de studies werden geëxtraheerd.
De incidentie van VAP werd gerapporteerd als de verhouding van het aantal patiënten
met VAP op het totaal aantal patiënten, zowel in de experimentele als in de
controlegroep. Wanneer belangrijke data ontbraken, werd contact opgenomen met de
auteur voor bijkomende informatie.
2.2.3.3. Beoordeling methodologische kwaliteit van geïncludeerde
studies
De kwaliteit van de geïncludeerde studies werd door twee onafhankelijke lezers
beoordeeld met behulp van een gevalideerde checklist van het Dutch Cochrane Centre
(http://www.cochrane.nl/Files/documents/Checklists/RCT.pdf) voor het beoordelen van
RCT’s. In deze checklist worden de validiteit en toepasbaarheid van RCT’s in de
praktijk nagegaan. Het deel voor het nagaan van de toepasbaarheid werd niet gebruikt
voor de kwaliteitsbeoordeling aangezien dit geen bijkomende informatie opleverde over
de methodologische kwaliteit van de RCT’s.
De kwaliteit wordt beoordeeld op basis van gegevens betreffende randomisatie,
blindering van de randomisatie, blindering van patiënt en/of behandelaar en/of
effectbeoordelaar. De toepasbaarheid wordt geëvalueerd aan de hand van gegevens over
vergelijkbaarheid van de groepen, loss-to-follow-up, intention-to-treat-analyse,
vergelijkbaarheid van behandeling, en een algemeen oordeel over de kwaliteit van de
22
studie. In deze checklist worden ook de resultaten opgenomen, zowel dichotome als
continue uitkomsten. De keuze van uitkomst en de opvolgingsduur wordt geëvalueerd.
Bijkomend bij deze lijst werd de steekproefgrootte nagegaan en geëvalueerd of er
duidelijke inclusie- en exclusiecriteria zijn opgenomen in de studie en of de definitie
van de outcomevariabelen helder verwoord werd.
2.2.3.4. Maatstaven effect van de interventie
De incidentie van VAP wordt in de verscheidene studies op diverse manieren
gerapporteerd. Het aantal patiënten dat VAP ontwikkelde, werd meestal weergegeven
als aantal en als percentage. Vaak werd bijkomend het aantal VAP episodes vermeld per
1000 ventilatiedagen. Ook de tijd tot het ontwikkelen van VAP, de duur van de
mechanische ventilatie en de CPIS (Clinical Pulmonary Infection Score) werden
frequent gerapporteerd. Enkel gegevens over het aantal patiënten dat VAP ontwikkelde
tijdens de studie, zowel in de experimentele als de controlegroep, werden verwerkt in de
meta-analyse.
Gegevens over secundaire outcomevariabelen die de auteurs in de studies
rapporteerden, werden besproken in de resultaten van het literatuuronderzoek, maar
werden niet geïncludeerd voor de meta-analyse.
2.2.3.5. Bepaling heterogeniteit
De klinische heterogeniteit werd vastgesteld door van alle geïncludeerde studies het
studieprotocol en de studiepopulaties met elkaar te vergelijken. Ook de methodologie
die werd gebruikt in de diverse studies werd vergeleken. De statistische heterogeniteit
werd nagegaan aan de hand van de I²-test om te zien of de studies onderling
vergelijkbaar zijn. De waarde van deze test wordt bepaald met volgende formule:
I²=[(Q-df)/Q]x100, waarbij Q staat voor Chi-kwadraat test en df voor degrees of
freedom dewelke gelijk zijn aan het aantal studies verminderd met 1. Wanneer men een
waarde van 0% bekomt, kan men spreken van homogeniteit, wanneer I² minder dan
25% bedraagt, wijst dit op geringe heterogeniteit. Een waarde tussen 25% en 50% duidt
op matige heterogeniteit, meer dan 50% weerspiegelt een sterke heterogeniteit.
Het al dan niet aanwezig zijn en de mate van statistische heterogeniteit werd ook
waargenomen op de forest plots van de meta-analyse.
23
Subgroepanalyses werden uitgevoerd om de reden van heterogeniteit te achterhalen.
2.2.3.6. Controle gerapporteerde bias
Voor elke studie werd nagegaan of mogelijke bias gerapporteerd werd. Zo niet, werd dit
gegeven meegenomen voor de interpretatie van de resultaten. Wanneer in een studie
diverse bias werd gerapporteerd die een mogelijke invloed had op de resultaten, werd
hiermee rekening gehouden bij het interpreteren van de studie en bij het formuleren van
een conclusie van de meta-analyse.
2.2.3.7. Datasynthese
Data-analyse werd uitgevoerd met behulp van Review Manager (RevMan) versie 5.0
van The Cochrane Collaboration (www.cc-ism.net/RevMan). Deze software biedt
ondersteuning bij de voorbereiding van protocollen en full reviews, met inbegrip van
teksten, studiekarakteristieken, vergelijkende tabellen en studiedata. Met dit programma
kan een meta-analyse uitgevoerd worden van de ingevoerde data en kunnen de
resultaten grafisch weergegeven worden. Naast het uitvoeren van de globale meta-
analyse werden studies die gebruik maakten van chloorhexidine voor orale
decontaminatie gegroepeerd, alsook de studies die gebruik maakten van povidone-
iodine. Alle statistische analyses werden voor beide groepen uitgevoerd. Per groep
antisepticum werd bijkomend onderscheid gemaakt in concentratie van het
antisepticum. De statistische analyses werden voor elke concentratie van het
antisepticum uitgevoerd. Binnen de groep van studies die chloorhexidine gebruikten
werd een bijkomende analyse verricht op basis van de onderzoekspopulatie.
Gegevens over de incidentie van VAP werden verzameld als dichotome variabelen.
Verschil in risico voor het ontwikkelen van VAP werd op basis van het relatief risico
(RR) voor elke studie weergegeven, samen met het 95% betrouwbaarheidsinterval (BI).
De statistische analyse werd uitgevoerd via het Mantel-Haenszel model. Aan elke studie
werd een wegingsfactor toegekend op basis van de grootte van de studiepopulatie en
van het aantal ontwikkelde VAP’s in beide groepen (experimentele en controlegroep).
Om publicatiebias na te gaan werd een funnel plot weergegeven en asymmetrie visueel
gedetecteerd. Een p-waarde van minder dan 0,05 werd als significant beschouwd.
24
2.2.3.8. Sensitiviteitsanalyse
Een sensitiviteitsanalyse werd uitgevoerd door middel van verschillende subanalyses.
Een subanalyse werd verricht om na te gaan of het effect van orale decontaminatie met
een antisepticum verschilt tussen verscheidene patiëntenpopulaties. Er werden aparte
analyses uitgevoerd voor patiënten die hartchirurgie ondergingen en voor alle andere
patiënten. Een volgende subanalyse werd gerealiseerd om na te gaan of het gebruik van
chloorhexidine enerzijds of povidone-iodine anderzijds een verschil in effect oplevert.
Ook verschillen in effect door gebruik van diverse concentraties van het antisepticum
werden door een subanalyse verduidelijkt.
25
3. Resultaten
3.1. Beschrijving van de studies
3.1.1. Zoekresultaten
Onderstaande figuur 1 geeft het resultaat van de uitgevoerde zoekstrategie weer met
zowel het aantal weerhouden als geëxcludeerde studies.
Figuur 1: Algoritme van studieselectie
Het invoeren van elf mogelijke combinaties met de op voorhand bepaalde zoektermen
leverde 862 artikels op in PubMed, 492 artikels in Web of Science, 75 artikels in Cinahl
en 263 artikels in The Cochrane Central Register of Controlled Trials (CENTRAL). Er
was een grote overlapping van identieke studies tussen de diverse databanken en tussen
de verschillende combinaties van zoektermen. Na het elimineren van identieke artikels
en na selectie op basis van de titel werden 104 studies meegenomen voor verdere
selectie. Na verdere studieselectie op basis van de abstract werden tien studies
26
weerhouden. De reden van exclusie van een studie was het niet voldoen aan de
vooropgestelde inclusiecriteria: studies met niet-geïntubeerde patiënten als steekproef,
met als interventie geen antisepticum, of met als outcomevariabele geen VAP. Reviews,
meta-analyses, editorials, comments, letters, of studies die geen RCT zijn, werden ook
niet weerhouden voor het literatuuronderzoek.
Het manueel zoeken naar studies leverde één bijkomende studie op voor inclusie.
3.1.2. Niet weerhouden studie
Na een eerste studieselectie werd één mogelijk interessante studie (Genuit, Bochicchio,
Napolitano, McCarter & Roghman, 2001) niet weerhouden omdat het aantal patiënten
dat VAP ontwikkelde niet werd weergegeven. De incidentie werd enkel gerapporteerd
als het aantal VAP’s per 1000 mechanische ventilatiedagen. De auteur werd
gecontacteerd via e-mail voor het bekomen van deze ontbrekende gegevens, zonder
resultaat.
3.1.3. Kenmerken van de weerhouden studies
Tabel 2 biedt een overzicht van de kenmerken van de elf weerhouden RCT’s.
Tabel 2: Kenmerken van de weerhouden studies Auteur, jaar Setting en inclusiecriteria Exclusiecriteria Interventie ControleDeRiso et al. Cardiovasculaire IZ Intraoperatieve dood, Chloorhexidine 0,12% Placebo
1996 � monocentrisch preop infectie of intubatie, 15ml, 2 keer per dag 15ml, 2 keer per dagCABG, klepoperatie, zwangerschap, gedurende 30 sec gedurende 30 sec septale heelkunde overgevoelig voor CHX,of combinatie van deze operaties hart-longtransplantatieof excisie cardiale tumoren nood aan cardiopulmonaire bypass
Fourrier et al. Medisch-chirurgische IZ Geen tanden hebben Chloorhexidine 0,2% Standaard mondzorg:2000 � monocentrisch gel, 3 keer per dag 4 keer per dag
> of = aan 18 jaarIZ verblijf van 5 dagenmechanische ventilatienoodorotracheale of nasotracheale intubatie of tracheostomie
Houston et al.Cardiothoracale IZ Overlijden tijdens operatie,Peridex®: chloorhexidineListerine® (fenolen)2002 � monocentrisch zwangerschap, 0,12%, 15 ml 15ml gedurende min
CABG en/of klepoperatie preop respiratoire infectie gedurende min 30 sec 30 secen cardiopulmonaire bypass 2 keer per dag 2 keer per dag vereist
27
Auteur, jaar Setting en inclusiecriteria Exclusiecriteria Interventie ControleChua et al. Medische, chirurgische, Nosocomiale pneumonie, Povidone-iodine 1% Placebo
2004 neurologische, hyperthyroidie, + standaard mondzorg + standaard mond-neurochirurgische en overgevoeligheid povidon- 3 keer per dag zorg 3 keer per dagalgemene IZ (5 afdelingen, 1 ZH) iodine� monocentrisch tanden poetsen 1x/dag tanden poetsen > of = aan 19 jaar 1x/dagmechanische ventilatienoodinclusie binnen 24u na intubatie
Grap et al. Spoedopname, Geen tanden hebben 2ml chloorhexidine Standaard mondzorg2004 Chirurgische trauma IZ gluconaat 0,12%
Neurologische IZ - via spray (20 sprays)� monocentrisch - via swab> of = aan 18 jaar éénmalige toedieningendotracheale intubatiemechanische ventilatieminstens 48u geïntubeerdTraumapatiënt of chirurgische patiënt
McNaughton Gemengde medische Behandeling van Chloorhexidine 0,2% Placeboet al., 2004 en chirurgische IZ infectie bij opname op IZ, 2 keer per dag 2 keer per dag
� monocentrisch overgevoeligheid chloorhexidine
> 48u mechanische ventilatienood
Fourrier et al. 6 IZ-afelingen in 6 ziekenhuizen Tracheostomie, Chloorhexidine 0,2% Placebo2005 � multicentrisch geen tanden, gel minstens 3 keer minstens 3 keer
> 18 jaar faciaal trauma, per dag per dagIZ verblijf van minstens 5 dagen specifieke oropharyngealemechanische ventilatienood zorg vereist na operatie, geen tanden poetsen geen tanden poetsenorotracheale of nasotracheale overgevoeligheid CHX intubatiehospitalisatie < 48u voor opname IZ
Bopp et al. CCU Antibioticagebruik, Chloorhexidine 0,12% Standaard mondzorg2006 � monocentrisch allergie CHX of alcohol, 2 keer per dag - foam swab
orale of nasale intubatie hoog risico infectieuse - H2O2
endocarditis en pneumonieTanden poetsen met - bevochtiger voor Pulmonaire shunt, chloorhexidine de mondcardiomyopathie, 2 keer per daghartklepproblemen, ...
Koeman et al.Chirurgische en gemengde IZ Immuungecompromiteerde Chloorhexidine 2%, Placebo (vaseline)2006 � multicentrisch (5 ZH'en) status voor de opname, 2cm, ongeveer 0,5g 4 keer per dag
> 18 jaar wanneer orale applicatie pastamechanische ventilatienood van de medicatie niet CHX 2% met voor min 48u na intubatie toegelaten is, Colistine 2% en start ventilatie zwangerschap
4 keer per dag
Seguin et al. Chirurgische IZ Opname IZ > 12u na 20ml povidone-iodine Standaard mondzorg2006 � monocentrisch trauma, 10% waterige oplossingzonder instillatie
> of = aan 18 jaar faciale, thoracale, abdo- (naso- en oropharynx 6 keer per daggesloten hoofd trauma minale of spinale letsels, spoelen) 6 keer / dagmechanische ventilatienood overgevoeligheid voor > 48 uur iodine, 60ml saline oplossing
respiratoire aandoeningen, (naso- en oropharynx infiltraten op RxTx, spoelen)nood aan antibiotica 6 keer per dag
28
Auteur, jaar Setting en inclusiecriteria Exclusiecriteria Interventie ControleTantipong Algemene IZ Pneumonie bij start studie, Chloorhexidine 2% Saline
et al. 2008 � monocentrisch allergie chloorhexidine 15ml 4 keer per dag> of = aan 18 jaar 4 keer per dag mechanische ventilatienood mondzorg + mondzorg +
tanden poetsen tanden poetsen
CHX: chloorhexidine; ZH’en: ziekenhuizen
Acht van de elf studies werden reeds gebruikt in meta-analyses uitgevoerd door Chan et
al. (2007), Chlebicki & Safdar (2007), Kola & Gastmeier (2007) en Pineda, Saliba &
Solh (2007). Voor het literatuuronderzoek en de meta-analyse werden drie nieuwe
studies weerhouden, twee met chloorhexidine en één met povidone-iodine.
Alle studies waren Engelstalig en gepubliceerd tussen 1996 en 2008. In negen studies
gebruikte men chloorhexidine voor orale decontaminatie, in twee studies werd
povidone-iodine gebruikt. In totaal was er een deelname van 1927 patiënten aan de elf
studies, 930 in de experimentele groep en 997 patiënten in de controlegroep. Orale
decontaminatie werd met chloorhexidine uitgevoerd bij 916 patiënten (met een
controlegroep van 946 patiënten). Van de 946 patiënten bij wie geen chloorhexidine
werd gebruikt, kregen 512 patiënten een placebo, 38 patiënten ontvingen standaard
mondzorg, in één studie werd een fysiologische zoutoplossing gebruikt (105 patiënten)
als controleproduct, en één studie gebruikte mondspoeling op basis van fenolen
(Listerine®) bij 291 patiënten.
Bij 58 patiënten werd povidone-iodine gebruikt voor orale decontaminatie (met een
controlegroep van 51 patiënten). Van deze 51 patiënten werd bij 31 patiënten standaard
mondzorg toegediend en 20 patiënten kregen een placebo.
Twee studies die werden uitgevoerd in cardiovasculaire IZ-afdelingen tellen voor 47,3%
van de populatie voor de meta-analyse. De overige studies werden uitgevoerd in
chirurgische of medisch-chirurgische IZ-afdelingen, algemene IZ-afdelingen en
neurologische of neurochirurgische IZ-afdelingen, en een spoedafdeling.
De studies toonden onderling verschillen betreffende de uitgevoerde interventie en
controle, inclusie- en exclusiecriteria, diagnostische criteria en outcomevariabelen. Ook
de setting waarin de studies werden uitgevoerd was verschillend.
29
3.1.3.1. Interventies
In de studie uitgevoerd door Koeman et al. (2006) rapporteerde men het effect van twee
interventies tegenover één controle. Naast het toepassen van mondzorg met
chloorhexidinepasta, werd een combinatie van chloorhexidine met colistine gebruikt.
Enkel gegevens van de patiëntengroep waar chloorhexidinepasta werd gebruikt, werden
in rekening gebracht. Seguin et al. (2006) gebruikten zowel povidone-iodine als een
fysiologische zoutoplossing voor mondzorg bij de interventiegroep. Enkel gegevens
over de groep die povidone-iodine kreeg, werden verwerkt.
De interventies uitgevoerd in de verschillende studies waren onderling verschillend wat
betreft de gebruikte concentratie van het antisepticum, de frequentie en duur van de
interventie, en de vorm en toedieningswijze van het antisepticum. De gerapporteerde
outcomevariabelen varieerden in de diverse studies.
Concentratie van het antisepticum
Tabel 2 toont aan dat de negen studies die orale decontaminatie met chloorhexidine
uitvoerden, gebruik maakten van diverse concentraties. Vier studies (Bopp, Darby,
Loftin & Broscious, 2006; DeRiso et al., 1996; Grap et al., 2004; Houston et al., 2002)
gebruikten chloorhexidine 0,12%; drie studies (Fourrier et al, 2000; Fourrier et al.,
2005; McNaughton et al., 2004) gebruikten 0,2% en in twee studies (Koeman et al.,
2006; Tantipong et al., 2008) werd 2% chloorhexidine gebruikt. Voor orale
decontaminatie met povidone-iodine, gebruikte één studie (Chua, Dominguez, Sison &
Berba, 2004) 1%, en in één studie (Seguin et al., 2006) werd 10% gebruikt.
Frequentie en duur van de interventie
De frequentie van aanbrengen van het antisepticum is divers en gaat van 2 tot 6 keer per
dag. Bopp et al. (2006), DeRiso et al. (1996), Houston et al. (2002) en McNaughton et
al. (2004) brachten twee keer per dag chloorhexidine aan in de mondholte. Het
antisepticum werd drie keer per dag aangebracht in de studie van Chua et al. (2004),
Fourrier et al. (2000) en Fourrier et al. (2005). In de studie van Koeman et al. (2006) en
Tantipong et al. (2008) werd de interventie vier maal per dag uitgevoerd. Seguin et al.
(2006) rapporteerden een frequentie van zes keer per dag. In de studie van Grap et al.
30
(2004) werd chloorhexidine éénmalig aangebracht en niet volgens een dagelijkse
frequentie.
De duur van de interventie verschilt in de diverse studies. Bij de cardiochirurgische
patiënten werd het antisepticum reeds preoperatief aangebracht door middel van een
mondspoeling, in de studie van Houston et al. (2002) gebeurde dit tot tien dagen
postoperatief of tot extubatie, tracheostomie, overlijden of diagnose van VAP. Fourrier
et al. (2005) vermeldden toediening van orale decontaminatie met chloorhexidine tot
ontslag van IZ, met een maximum van 28 dagen. In de studie van Grap et al. (2004)
werd de interventie uitgevoerd tot 72 uur na intubatie of tot extubatie wanneer binnen
die 72 uur. Bopp et al. (2006) voerden de interventie uit gedurende de volledige
intubatieperiode. In de studie van Koeman et al. (2006) werd de decontaminatie
uitgevoerd tot de diagnose van VAP werd gesteld, overlijden, of tot extubatie. In de
resterende vier studies werd de duur van de interventie niet vermeld.
Vorm en toedieningswijze van het antisepticum
Zowel chloorhexidinemondspoeling, -gel als -pasta werden gebruikt; voor povidone-
iodine werd enkel mondspoeling gebruikt.
In drie studies (Bopp et al., 2006; Chua et al., 2004; Tantipong et al., 2008) werden de
tanden gepoetst alvorens het antisepticum aan te brengen, in één studie (Fourrier et al.,
2005) werd uitdrukkelijk vermeld dat de tanden niet gepoetst mochten worden. In de
overige studies werd het al dan niet poetsen van de tanden, niet gerapporteerd.
In de studie van DeRiso et al. (1996) en van Houston et al. (2002) werd 15ml
chloorhexidine mondspoeling aangebracht op de oppervlakken van de wang, keel,
tandvlees, tong en tanden met een sponsen swab gedurende 30 seconden. In de studie
van DeRiso et al. (1996) werd bijkomend de standaard mondzorg gegeven, dewelke niet
werd gespecificeerd in het artikel.
Als interventie in de studie van Fourrier et al. (2000) en Fourrier et al. (2005) werd
alvorens de chloorhexidinegel aan te brengen, de mond gespoeld en een oropharyngeale
aspiratie uitgevoerd. De gel werd met de vinger aangebracht op het tandoppervlak en
het tandvlees, met een steriele handschoen.
Grap et al. (2004) rapporteerden het aanbrengen van chloorhexidine in de mondholte via
spray of swab, een meer gedetailleerde manier van uitvoeren werd niet weergegeven.
31
In de studie van Bopp et al. (2006) werden de tanden gepoetst met chloorhexidine.
Koeman et al. (2006) rapporteerden het verwijderen van de resten van een vorige dosis
door middel van een gaasje met fysiologische zoutoplossing, alvorens 2 cm (ongeveer
0,5g) chloorhexidinepasta aan te brengen. De pasta werd aan beide zijden van de
mondholte met de vinger (met handschoen) aangebracht.
In de studie van Tantipong et al. (2008) werden de tanden gepoetst en de orale secreties
geaspireerd alvorens de oropharyngeale mucosa in te wrijven met 15 ml
chloorhexidinemondspoeling. Seguin et al. (2006) gebruikten povidone-iodine voor de
interventie. De naso- en oropharynx werden gespoeld met 20ml povidone-iodine
verdund in 60 ml steriel water, nadien werden de oropharyngeale secreties geaspireerd.
In de studie van Chua et al. (2004) werden alle secreties uit de oropharynx verwijderd
met een katoenen depper en steriel water alvorens het antisepticum aan te brengen.
Katoenen deppers werden in 10ml povidone-iodine gedrenkt dat zo werd aangebracht.
De volledige oropharyngeale mucosa en een deel van de endotracheale tube werden
ingewreven. Bijkomend werd dagelijks de standaard mondzorg uitgevoerd die bestaat
uit het spoelen van de mond met water, en wanneer mogelijk het poetsen van de tanden
één keer per dag.
Gerapporteerde outcomevariabelen
Naast de incidentie van VAP werden nog bijkomende outcomevariabelen gerapporteerd.
De mortaliteit op een IZ-afdeling of in het ziekenhuis werd weergegeven in de studie
van Chua et al. (2004), DeRiso et al. (1996), Fourrier et al. (2005), Koeman et al.
(2006), en Seguin et al. (2006). In de studies van Fourrier et al. (2000), Grap et al.
(2004), Houston et al. (2002), Koeman et al. (2006), en Tantipong et al. (2008) werd de
bacteriële kolonisatie van de mondholte of tandplaque gerapporteerd. McNaughton et al.
(2004) rapporteerden de resultaten van de broncho-alveolaire lavage (BAL). De duur
van het verblijf op IZ of van het verblijf in het ziekenhuis werd als uitkomstmaat
opgenomen in de studies van Chua et al. (2004), DeRiso et al. (1996), Fourrier et al.
(2005), en Seguin et al. (2006). Chua et al. (2004) rapporteerden bijkomend de
intubatieduur, Seguin et al. (2006) vermeldden de duur van de mechanische ventilatie.
In de studie van DeRiso et al. (1996) werd als secundaire outcomevariabelen de nood
aan herintubatie, de duur van de intubatie, het niet-profylactisch antibioticagebruik, en
32
allerlei infecties (zoals urineweginfectie, bloedstroominfectie, wondinfectie)
gerapporteerd. Koeman et al. (2006) rapporteerden bijkomend de tijdsduur tot het
ontwikkelen van VAP. In de studie van Fourrier et al. (2005) werd de totale Omega
score en de Omega dagscore gerapporteerd (score die de medische en verpleegkundige
zorgzwaarte weergeeft op basis van de frequentie van uitvoeren van bepaalde
procedures).
3.1.3.2. Controle
In vijf studies (Chua et al., 2004; DeRiso et al., 1996; Fourrier et al., 2005; Koeman et
al., 2006; McNaughton et al., 2004) werd als controleproduct gebruik gemaakt van een
placebo. Deze placebo was vergelijkbaar qua consistentie, uitzicht en geur met het
experimenteel product, en werd met eenzelfde hoeveelheid en frequentie aangebracht.
Standaard mondzorg werd in vier studies als controle uitgevoerd. In de studie van
Fourrier et al. (2000) was de standaard mondzorg het spoelen met natriumbicarbonaat
en steriele aspiratie van de oropharynx, en werd die vier keer per dag uitgevoerd. Grap
et al. (2004) hebben de term standaard mondzorg niet verder verklaard. In de studie van
Seguin et al. (2006) werd er geen instillatie uitgevoerd bij de standaardzorg, wel werden
de oropharyngeale secreties geaspireerd. Bopp et al. (2006) maakten voor de standaard
mondzorg gebruik van swabs, zuurstofwater en een product voor het bevochtigen van
de mond.
Naast gebruik van een placebo of van standaard mondzorg als controle, werd in de
studie van Tantipong et al. (2008) gebruik gemaakt van een fysiologische
zoutoplossing. Listerine® werd als controleproduct gebruikt in de studie van Houston et
al. (2002). Listerine® is een antibacterieel mondwater op basis van fenolen, actief tegen
oppervlakkige bacteriën, maar dringt niet in de weefsels.
3.1.3.3. Inclusie- en exclusiecriteria
In zeven studies werd de leeftijd als inclusiecriterium vermeld en werden enkel
volwassen personen opgenomen. In de overige vier studies hebben eveneens enkel
volwassenen deelgenomen, maar werd de leeftijd niet vermeld als inclusiecriterium.
In de studies van DeRiso et al. (1996) en Houston et al. (2002) werd hartchirurgie die
cardiopulmonaire bypass vereist (zoals coronary artery bypass grafting, klepoperaties,
33
en verwijderen cardiale tumor) als inclusiecriterium vooropgesteld. Mechanische
ventilatienood, al dan niet meer dan 48 uur, werd als inclusiecriterium vermeld in de
overige studies. Bopp et al.(2006) vermeldden mechanische ventilatienood niet, maar
stelde orale of nasale intubatie voorop als inclusiecriterium. Ook Fourrier et al. (2000),
Fourrier et al. (2005), Grap et al. (2004), en Seguin et al. (2006) legden endotracheale
(oraal of nasaal) intubatie vast als inclusiecriterium. In de studie van Grap et al. (2004)
konden enkel trauma- of chirurgische patiënten worden geïncludeerd, in de studie van
Seguin et al. (2006) werden enkel patiënten met gesloten hoofdtrauma geïncludeerd.
Fourrier et al. (2000) en Fourrier et al. (2005) stelden als bijkomend inclusiecriterium
een minimaal verblijf op IZ van vijf dagen, voorop.
De exclusiecriteria zijn uiteenlopend gaande van zwangerschap, overlijden,
overgevoeligheid voor chloorhexidine, overgevoeligheid voor povidone-iodine, tot het
geen tanden hebben en de aanwezigheid van een infectie bij opname op IZ.
3.1.3.4. Diagnostische criteria
Tabel 3 geeft een overzicht van de gehanteerde diagnostische criteria in de diverse
studies. Drie studies (Chua et al., 2004; DeRiso et al., 1996; Houston et al., 2002)
gebruikten de criteria voor de diagnose van nosocomiale pneumonie zoals bepaald door
de CDC. In de studie van Bopp et al. (2006) werden de diagnosecriteria niet
gerapporteerd. Grap et al. (2004) hanteerden de CPIS voor het diagnosticeren van VAP.
Fourrier et al. (2000) en Fourrier et al. (2005) gebruikten dezelfde diagnostische criteria.
In de studies van Koeman et al. (2006) en Tantipong et al. (2008) werden gelijke criteria
gebruikt voor het stellen van de diagnose, enkel het criterium temperatuur verschilde
een weinig. De diagnosecriteria gebruikt door McNaughton et al. (2004) en Seguin et al.
(2006) sluiten nauw aan bij de gebruikte criteria in de andere studies.
In elke studie werd de aanwezigheid van een nieuwe of progressief longinfiltraat op
radiologie van de thorax vereist voor het stellen van de diagnose VAP. Ook de
temperatuur, aanwezigheid van leukocytose en van purulente tracheale secreties of een
positieve cultuur van het tracheaal aspiraat als onderdeel van het diagnosekader werden
in alle studies vermeld.
34
Tabel 3: Diagnosecriteria Ventilatorgeassocieerde pneumonie Auteur, jaar Diagnosecriteria VAP
DeRiso et al., 1996 O.b.v. definitie nosocomiale pneumonie van CDC: (1) nieuw of progressief longinfiltraat en (2) koorts en (3) leukocytose en (4) purulente tracheobronchiale secreties.
Fourrier et al., 2000 (1) Lichaamstemperatuur >38°C of < 36°C en (2) aanwezigheid van longinfiltraat op radiologie van de thorax (RxTx) en(3) leukocytose (>10000wbc/mm³) of leukopenie (<3000wbc/mm³) en
(4) positieve cultuur van tracheaal aspiraat (vanaf 106 KVE/ml) en/of
positieve cultuur van BAL-vocht (vanaf 104 KVE/ml).Houston et al., 2002 D.m.v. instrument gebaseerd op de criteria voor diagnose van
nosocomial pneumonie van de CDC: (1) nieuw of progressief longinfiltraat en (2) koorts en (3) leukocytose en (4) purulente tracheobronchiale secreties en (5) resultaten van de microbiële cultuur.
Chua et al., 2004 O.b.v. definitie nosocomiale pneumonie van CDCGrap et al., 2004 O.b.v. CPIS (Clinical Pulmonary Infection Score), gebaseerd op:
(1) temperatuur (2) aantal witte bloedcellen (3) tracheale secreties (4) oxygenatie (5) resultaat RxTx en (6) cultuur van tracheaal aspiraat.CPIS (0-12) van meer dan 6 wijst op pneumonie.
McNaughton et al., (1) Leukocytose en2004 (2) koorts >38°C en
(3) verslechteren oxygenatie, nieuwe consolidatie op RxTx en(4) significante bacteriële groei in BAL-vocht (3/4 culturen positief: waarschijnlijk VAP, 4/4 culturen positief: diagnose VAP).
Fourrier et al., 2005 (1) Lichaamstemperatuur >38°C of < 36°C en (2) aanwezigheid van longinfiltraat op RxTx en(3) leukocytose (>10000wbc/mm³) of leukopenie (<3000wbc/mm³) en
(4) positieve kwantitatieve cultuur van tracheaal aspiraat (vanaf 106 KVE/ml)
en/of positieve cultuur van BAL-vocht (vanaf 104 KVE/ml)Bopp et al., 2006 VAP wordt vastgesteld door criteria opgesteld door de arts. Criteria niet gerapporteerd.Koeman et al., 2006 Nieuw, persistent of progressief longinfiltraat op RxTx + min 3 van 4 volgende criteria:
(1) rectale temperatuur W 38°C of < 35,5°C (2) leukocytose in het bloed (>10000wbc /mm³) of leukopenie (<3000 wbc/mm³) (3) purulent tracheaal aspiraat (4) positieve semikwantitatieve cultuur van het tracheaal aspiraat
(> of = aan 105 KVE/ml)Seguin et al., 2006 Nieuwe klinische bevindingen met nieuw of progressief longinfiltraat op RxTx + 2 van:
(1) temperatuur >38,3°C of <36°C (2) purulent endotracheaal aspiraat (3) wbc >10000/mm³ of <5000/mm³Iedere patiënt met vermoeden van pneumonie krijgt bronchoscopische of bronchoscopische, blinde broncho-alveolaire lavage voor het nemen van stalen voormicrobiologisch onderzoek. VAP werd bevestigd wanneer het bacteriologisch staal
> of = aan 104 KVE/ml bavat, of 1 of meerdere pathogenen.
Tantipong et al., 2008Nieuw, persistentof progressieflonginfiltraat op RxTx + min. 3 van 4 volgendecriteria: (1) temperatuur >38,3°C of <35,5°C (2) leukocytose (>10000wbc /mm³) of leukopenie (<30000 wbc/mm³) (3) purulent tracheaal aspiraat en / of
(4) een semikwantitatieve cultuur van het tracheaal aspiraat, positief voor pathogenen.
35
3.1.3.5. Bijkomende preventieve maatregelen
In de twee studies (DeRiso et al., 1996; Houston et al., 2002) die werden uitgevoerd bij
cardiochirurgische patiënten werd reeds perioperatief gestart met een antibioticum dat
gedurende 48 uur werd toegediend. In de andere studies kreeg een groot aantal patiënten
systemische antibiotica toegediend. In de studie van DeRiso et al. (1996) werd
ranitidine profylaxe gegeven, in de studie van Seguin et al. (2006) werd geen profylaxe
tegen maagulcus gegeven. Een halfzittende houding (30 à 35°) als preventieve
maatregel werd gerapporteerd in de studies van Koeman et al. (2006), Seguin et al.
(2006), en Tantipong et al. (2008). In de studies van Bopp et al. (2006), Chua et al.
(2004), Fourrier et al. (2000), Fourrier et al. (2005), Grap et al. (2004) en McNaughton
et al. (2004) werden geen bijkomende preventieve maatregelen gerapporteerd.
3.1.3.6. De onderzoekspopulaties
In elke studie werden de karakteristieken van de onderzoekspopulatie weergegeven. In
de meeste studies werden geen significante verschillen gerapporteerd tussen de
experimentele groep en de controlegroep. De karakteristieken van de
onderzoekspopulatie aan het begin van de studies werden weergegeven in tabel 4.
Tabel 4: Karakteristieken onderzoekspopulatie
Karakteristieken I C I C I C I C I C I C I C I C I C I C I C
Gemiddelde leeftijd (jaar) 64,1 63,5 51,2 50,4 51,4 55,2 57,6 56,3 61 61,1 40 73,7 60,9 62,1 38 41 56,5 60,3
Geslacht (aantal ptn of %)
Man 119 123 19 19 73% 79% 7 10 73% 64% 0 2 66% 93% 28% 23% 50 51Vrouw 54 57 11 11 27% 21% 15 10 27% 36% 2 1 34% 7% 72% 77% 52 54
Onderliggende pulmonaire aandoening (aantal ptn of %)
17 20 5% 6% 7 7 32% 34% 36% 32%
Antibioticagebruik (aantal ptn of %) 20 15 24% 21% 47% 41% 20% 15% 47% 57%
APACHE II score 15,9 17 16,2 16,4 22,2 21,8 16,7 18,2APACHE III scoreSAPS II score 37 33 45,2 45 39 40
2410
63,3
Koeman, 2006
Seguin, 2006
Tantipong, 2008
50,3
Grap, 2004 McNaughton, 2004
Fourrier, 2005
Bopp, 2006
DeRiso, 1996
Fourrier, 2000
Houston, 2002
Chua, 2004
I: interventiegroep; C: controlegroep; Ptn: patiënten
APACHE score (Acute Physiology and Chronic Health Evaluation) en SAPS score (Simplified Acute
Physiology Score) meten de ernst van het onderliggend lijden en acute ziekte bij ernstig zieke patiënten.
36
3.2. Risico op bias bij de weerhouden studies
Om het risico op het voorkomen van bias in een studie te kunnen inschatten werd voor
elke weerhouden studie het studiedesign geëvalueerd. Hierbij werd vooral nagegaan hoe
de randomisatie was uitgevoerd, en of er al dan niet sprake was van blindering. De
volledigheid van de outcomevariabelen en rapportage werd nagegaan. Ook bijkomende
aspecten zoals de grootte van de steekproef werden geëvalueerd als mogelijke bron van
bias. Een overzicht van het studiedesign werd opgemaakt en weergegeven in tabel 5.
Tabel 5: Kenmerken studiedesign
Interventie ControleDeRiso et al. Door apotheek. Double-blind
1996 173 180 Via een computerprogramma.
Fourrier et al. Via randomisatietabel op computer. Single-blind:2000 30 30 arts en verpleegkundig
hygiënist die evalueertHouston et al. Randomisatie op basis van de Placebo gemaakt en
2002 270 291 nummers van het medische dossier geleverd door apotheek van de patiënten.
Chua et al. Door onafhankelijke statisticus. Double-blind:2004 22 20 Via een computerprogramma. patiënt, onderzoeker
en verpleegkundigeGrap et al. Via een block randomisatieschema. Datacollectors
2004 23 11 Persoon die cultuur11 spray evalueert.12 swab
McNaughton Block randomisatie met randomtabel. Double-blind:et al. 2004 91 88 onderzoeker, patiënt
verpleegkundigeFourrier et al. Block randomisatie gestratificeerd voor Double-blind:
2005 114 114 diverse IZ-afdelingen. onderzoeker enElke pt krijgt randomisatienummer dat verpleegkundigeovereenkomt met een individuele doos die materiaal voor mondzorg bevat.
Bopp et al. Door het opgooien van een muntstuk. /2006 2 3
Koeman et al. Door apotheek. Double-blind:2006 155 130 Via een randomisatieschema met onderzoeker, arts,
127 CHX computer. Randomisatie gestratificeerd verpleegkundige128 CHX/Col voor ziekenhuis. en patiënt
Seguin et al. Randomnummers verkregen via /2006 67 31 computer en bewaard in gesloten
36 pov-iod omslagen.31 saline
Tantipong et al. Gestratificeerde randomisatie voor /2008 102 105 geslacht en ziekenhuislokatie van de
patiënt.
Auteur, jaar Randomisatie Blindering
n= 5
Steekproef
n=353
n= 60
n= 561
n= 385
n= 98
n= 107
n= 42
n= 34
n= 179
n: 228
37
3.2.1. Patiëntentoewijzing – randomisatie
Randomisatie kan via diverse methoden en op verschillende manieren worden
uitgevoerd. In drie studies (Fourrier et al., 2005; Grap et al., 2004; McNaughton et al.,
2004) werd gebruik gemaakt van block randomisatie. In de studies van Fourrier et al.
(2000) en Koeman et al. (2006) werd randomisatie uitgevoerd door middel van een
randomisatietabel op computer. Chua et al. (2004), DeRiso et al. (1996) en Seguin et al.
(2006) gebruikten de computer voor het toewijzen van randomnummers. In de studie
van Houston et al. (2002) gebeurde randomisatie op basis van het nummer van het
medisch patiëntendossier. Bopp et al. (2006) verdeelden de patiënten in twee groepen
door het opgooien van een muntstuk.
De randomisatie die werd uitgevoerd in de studies van Fourrier et al. (2005) en
Tantipong et al. (2008) werd gestratificeerd voor de diverse IZ-afdelingen. Tantipong et
al. (2008) stratificeerden bijkomend op basis van geslacht van de patiënt. In de studie
van Koeman et al. (2006) werd de randomisatie gestratificeerd voor de vijf
participerende ziekenhuizen.
3.2.2. Blindering
Vijf studies (Chua et al., 2004; DeRiso et al., 1996; Fourrier et al., 2005; Koeman et al.,
2006; McNaughton et al., 2004) werden uitgevoerd in een dubbelblind situatie, waar
zowel de onderzoeker, de patiënt als de verpleegkundige die het product aanbrengt niet
wisten of een antisepticum of een placebo werd gehanteerd. De studie van Fourrier et al.
(2000) werd uitgevoerd in een enkelblind situatie. Grap et al. (2004) rapporteerden dat
de interventie was geblindeerd voor zowel de persoon die de gegevens verzamelde als
de persoon die instaat voor de uitkomstevaluatie. In de studie van Houston et al. (2002)
werden zowel het antisepticum als de placebo gemaakt en geleverd door de apotheek,
verdere gegevens over blindering ontbraken. In drie studies (Bopp et al., 2006; Seguin
et al., 2006; Tantipong et al., 2008) werd geen gebruik gemaakt van blindering of werd
dit niet gerapporteerd.
38
3.2.3. Onvolledige outcomegegevens
In de studie van Grap et al. (2004) werd de incidentie van VAP weergegeven aan de
hand van de CPIS. De nodige gegevens voor de meta-analyse werden verkregen door
het raadplegen van twee meta-analyses uitgevoerd door Chlebicki & Safdar (2007) en
door Kola & Gastmeier (2007).
De studie van McNaughton et al. (2004) was gepubliceerd in abstractvorm, waardoor
een aantal gegevens ontbraken. Voor het uitvoeren van de meta-analyse werden deze
ontbrekende gegevens overgenomen uit de meta-analsye van Chlebicki & Safdar
(2007). Deze meta-analyse is ons inziens van goede kwaliteit waardoor de gegevens
konden worden overgenomen.
Fourrier et al. (2000) rapporteerden in de controlegroep het voorkomen van 17 patiënten
met 25 nosocomiale infecties, waaronder 18 pneumonieën. In de interventiegroep
werden bij acht patiënten in totaal vijf pneumonieën vastgesteld. In deze studie werd
gerapporteerd wanneer één patiënt meerdere episodes van VAP ontwikkelde, in de
andere studies werd de incidentie van VAP gerapporteerd als het aantal patiënten met
VAP.
3.2.4. Onvolledige rapportage
In de studie van Grap et al. (2004) werd na 72 uur de interventie beëindigd. Deze grens
werd vastgelegd op basis van het tijdstip waarop het risico voor het ontwikkelen van
een early-onset VAP het grootst is. Wanneer mechanisch geventileerde patiënten na 72
uur een late-onset VAP ontwikkelden, werd dit niet meer gerapporteerd.
Omdat de studie van McNaughton et al. (2004) in abstractvorm werd gepubliceerd was
de follow-up niet beschikbaar, ook de overeenkomst van kenmerken van de populatie
aan het begin van de studie was niet duidelijk.
Patiënten die minder dan 48 uur geïntubeerd waren, werden geëxcludeerd uit de studie
van Seguin et al. (2006). Van deze patiënten werden geen gegevens bijgehouden en
gerapporteerd.
39
3.2.5. Andere mogelijke bronnen van bias
3.2.5.1. Steekproefgrootte
In een RCT kan een kleine steekproef een mogelijke vorm van bias zijn. Bij de
interpretatie van de resultaten van de studies voor het literatuuronderzoek werd hiermee
rekening gehouden. Bij het uitvoeren van een meta-analyse werd het resultaat
gecorrigeerd op basis van de grootte van de steekproef en vormde dit geen risico op
bias. In de studie van Bopp et al. (2006) bestond de steekproef uit vijf patiënten. Deze
kleine steekproef was enerzijds te wijten aan de verplichte nood aan een informed
consent (wat niet steeds mogelijk was), anderzijds aan het groot aantal exclusiecriteria.
Een volgens de auteur te kleine steekproef werd ook in de studies van Chua et al. (2004)
met 42 patiënten, Fourrier et al. (2000) met 60 patiënten en Grap et al. (2004) met 34
patiënten als steekproef gerapporteerd.
3.2.5.2. Kenmerken van de onderzoekspopulatie
In de studie van Fourrier et al. (2000) werd aan het begin van de studie een trend
waargenomen van een hogere graad van kolonisatie van de tanden, neus en trachea in de
controlegroep. Dit verschil bleek niet statistisch significant te zijn, maar zou een invloed
kunnen hebben op het ontstaan van VAP in de controlegroep.
3.2.5.3. Interventie
In de studie van Fourrier et al. (2000) was de frequentie van uitvoeren van de mondzorg
in de interventiegroep (drie keer) verschillend van de controlegroep (vier keer). De
dosis van de chloorhexidinegel die werd aangebracht werd niet vermeld, dit gebeurde
ook niet in de studie van Fourrier et al. (2005).
In de studie van Grap et al. (2004) werd als interventie zowel het aanbrengen van
chloorhexidine door middel van een spray en een swab geëvalueerd. Het aanbrengen
met een swab kan een mechanische reiniging geven, het aanbrengen met een spray niet.
In de studie van Bopp et al. (2006) werd in de controlegroep standaard mondzorg met
zuurstofwater uitgevoerd. De frequentie van uitvoeren werd niet vermeld.
Bij het uitvoeren van dit systematisch literatuuronderzoek kan selectiebias zijn
opgetreden. Niet alle studies werden geïncludeerd in de studie, zoals studies die de
40
incidentie van VAP enkel vermeldden als het aantal VAP’s per 1000 ventilatordagen.
Ook publicatiebias kan de studieselectie beïnvloed hebben. Studies met statistisch
significante positieve resultaten hebben meer kans om gepubliceerd te worden dan
studies die een negatief resultaat rapporteren. Door het toepassen van een ruime
zoekstrategie werd getracht deze vorm van bias te vermijden. Om het mogelijk
voorkomen van publicatiebias weer te geven werd de symmetrie van een funnel plot
(figuur 2) geëvalueerd. Wanneer bij een dergelijk plot 95% van de studies binnen de
driehoek valt, is er geen bias of geen heterogeniteit. Hoe meer uitgesproken de
symmetrie, hoe minder waarschijnlijk dat er een aanzienlijk probleem van heterogeniteit
aanwezig is.
Figuur 2: Funnel plot van de weerhouden studies
41
3.3. Systematisch literatuuronderzoek
Voor de rapportage van de resultaten van het literatuuronderzoek werd er een
onderscheid gemaakt tussen de incidentie van VAP als uitkomstmaat en overige
gerapporteerde uitkomstmaten in de studies. Bij het rapporteren van de incidentie van
VAP werden de resultaten van studies die gebruik maakten van chloorhexidine en van
studies die povidone-iodine gebruikten voor orale decontaminatie apart beschreven.
3.3.1. Incidentie van VAP
3.3.1.1. Decontaminatie met chloorhexidine
Twee studies (Fourrier et al., 2000; Koeman et al., 2006 ) rapporteerden een statistisch
significant verschil in de incidentie van VAP tussen een interventiegroep waar
chloorhexidine in de mondholte werd aangebracht en een controlegroep. Tantipong et
al. (2008) rapporteerden een significante reductie van het aantal VAP-episodes per 1000
ventilatordagen. Zes studies (Bopp et al., 2006; DeRiso et al., 1996; Fourrier et al.,
2005; Grap et al., 2004; Houston et al., 2002; McNaughton et al., 2004) toonden een
verschil in incidentie van VAP aan, dat niet statistisch significant was.
In de studie van Fourrier et al. (2000) werd een incidentie van VAP gerapporteerd van
16,7% (5/30 patiënten) in de interventiegroep en 60% (18/30 patiënten) in de
controlegroep. In de interventiegroep werden 10,7 VAP episodes per 1000
ventilatordagen gerapporteerd, in de controlegroep 32,3 VAP episodes per 1000
ventilatordagen (p<0,05) met een relatieve risicoreductie van 53%. In de studie van
Koeman et al. (2006) werd VAP gediagnosticeerd bij 52 patiënten, waarvan 18%
(23/130 patiënten) in de controlegroep en 10% (13/127 patiënten) in de
chloorhexidinegroep (p=0,012). De gemiddelde CPIS bedroeg 3,8 ± 2,0 op 2622
patiëntendagen zonder VAP; en 6,2 ± 1,5 op dag 52 na de diagnose van VAP (p<0,001).
Tantipong et al. (2008) rapporteerden een incidentie van 4,9% (5/102 patiënten) voor de
chloorhexidinegroep en 11,4% (12/105 patiënten) voor de controlegroep. Het relatief
risico bedroeg 0,43 (95% BI: 0,16-1,17) met p=0,08. Deze p-waarde geeft een trend tot
significantie van dit resultaat weer. Het gemiddeld aantal VAP episodes was 7 per 1000
ventilatordagen in de chloorhexidinegroep en 21 per 1000 ventilatordagen in de
42
controlegroep (p=0,04). VAP werd bij alle patiënten veroorzaakt door Gram-negatieve
bacteriën.
Bopp et al. (2006) rapporteerden het voorkomen van VAP bij één patiënt in de
controlegroep (1/3 patiënten) en bij geen patiënten in de interventiegroep (0/2
patiënten). In de studie van DeRiso et al. (1996) werd een incidentie weergegeven van
1,7% (3/173 patiënten) in de interventiegroep en van 5% (9/180 patiënten) in de
controlegroep. Fourrier et al. (2005) rapporteerden een incidentie van 11% zowel in de
interventiegroep (13/114 patiënten) als in de controlegroep (12/114 patiënten). De
incidentie van VAP per 1000 intubatiedagen bedroeg 9,86% in de placebogroep versus
9,69% in de interventiegroep. De meerderheid van de VAP episodes werd veroorzaakt
door Gram-negatieve multiresistente staven.
In de studie van Grap at al. (2004) ontwikkelden 4 van de 7 patiënten in de
interventiegroep en 3 van de 5 patiënten in de controlegroep een VAP. De gemiddelde
CPIS in de interventiegroep was 5,17 bij opname en was gestegen tot 5,57 na 48 uur. De
gemiddelde CPIS in de controlegroep was 4,7 bij opname en steeg tot 6,6 na 48 uur.
Deze verschillen waren niet statistisch significant, er werd geen p-waarde
gerapporteerd. Houston et al. (2002) rapporteerden een voorkomen van VAP van 1,5%
(4/270 patiënten) in de interventiegroep en van 3,1% (9/291 patiënten) in de
controlegroep met een p-waarde van 0,21. In de studie van McNaughton et al. (2004)
werd een incidentie weergegeven van 35% (32/91 patiënten) voor de interventiegroep
en 31,8% (28/88 patiënten) voor de controlegroep.
3.3.1.2. Decontaminatie met povidone-iodine
Eén studie (Seguin et al., 2006) toonde een statistisch significant verschil aan in
incidentie van VAP tussen de interventiegroep waar povidone-iodine in de mondholte
werd aangebracht en een controlegroep. In de studie van Chua et al. (2004) werd er
geen statistisch significant verschil aangetoond tussen decontaminatie met povidone-
iodine en een placebo.
In de studie van Seguin et al. (2006) werden in totaal 28 gevallen van VAP
gediagnosticeerd. In de povidone-iodinegroep was de incidentie 8% (3/36 patiënten met
43
een 95% BI: 0-17), in de controlegroep 42% (13/31 patiënten met een 95% BI: 25-59).
De p-waarde bedroeg 0,001. Chua et al. (2004) rapporteerden een incidentie van 27,3%
(6/22 patiënten) in de interventiegroep en 40% (8/20 patiënten) in de controlegroep
(p=0,58).
3.3.2. Overige gerapporteerde uitkomstvariabelen
3.3.2.1. Nosocomiale infecties in het algemeen
In de studie van Fourrier et al. (2005) werd de incidentie van bacteriëmie, VAP en
bronchitis samen weergegeven. Deze incidentie bedroeg 18,4% in de
chloorhexidinegroep en 17,5% in de placebogroep (verschil is niet statistisch
significant, p-waarde werd niet vermeld). Zeven patiënten (6%) waarbij chloorhexidine
werd aangebracht ontwikkelde bacteriëmie, in vergelijking met drie patiënten (3%) die
een placebo kregen. In de chloorhexidinegroep ontwikkelde één patiënt (0,77%)
bronchitis versus vijf patiënten (4,3%) in de placebogroep.
In de studie van Fourrier et al. (2000) rapporteerde men een hoger voorkomen van het
aantal nosocomiale infecties in de placebogroep dan in de interventiegroep (p=0,018).
In de placebogroep ontwikkelden 17 patiënten (56,6%) een totaal van 25 nosocomiale
infecties (18 pneumonieën, vier bacteriëmieën, één bronchitits, één sinusitis en één
peritonitis). In de interventiegroep kwamen tien nosocomiale infecties voor bij acht
patiënten (26,6%) waarvan vijf pneumonieën, vier bacteriëmiën en één bronchitis.
DeRiso et al. (1996) rapporteerden een incidentie van nosocomiale infecties in het
algemeen van 8/173 patiënten in de chloorhexidinegroep en 24/180 patiënten in de
controlegroep (p<0,01). Er werd een reductie van 59% waargenomen van Gram-
negatieve bacteriën als oorzakelijk organisme van nosocomiale infectie bij patiënten in
de chloorhexidinegroep. In deze studie werden geen verschillen tussen de groepen
gerapporteerd met betrekking tot urineweginfecties, bloedstroominfecties en
wondinfecties. Het totaal aantal luchtweginfecties was 69% minder in de
chloorhexidinegroep dan in de controlegroep (p<0,05). De micro-organismen betrokken
bij deze luchtweginfecties waren zowel Gram-postieve bacteriën (bij twee patiënten in
chloorhexidinegroep versus acht in placebogroep), Gram-negatieve bacteriën (bij acht
44
patiënten in chloorhexidinegroep versus twintig in placebogroep) als schimmels (geen
patiënten in chloorhexidinegroep versus twee patiënten in controlegroep).
Seguin et al. (2006) rapporteerden in totaal 18 episodes van extrapulmonaire infecties
(vier urineweginfecties in povidone-iodinegroep, vijf urineweginfecties en één
wondinfectie in de salinegroep, zes urineweginfecties en twee kathetergerelateerde
infecties in de controlegroep).
3.3.2.2. Kolonisatiegraad
In de studie van Koeman et al. (2006) werd het effect van chloorhexidine nagegaan op
endotracheale en oropharyngeale kolonisatie. Wat betreft endotracheale kolonisatie was
van dag één tot vier van de studie 33% van de placebogroep en 36,3% van de
chloorhexidinegroep gekoloniseerd. Van dag vijf tot acht was dit 40% (placebogroep)
versus 38% (chloorhexidinegroep). Van dag negen tot twaalf werd een lagere
kolonisatiegraad waargenomen in de chloorhexidinegroep. Deze verschillen waren niet
statistisch significant, er werd geen p-waarde gerapporteerd.
Voor de oropharynx werd kolonisatie met Gram-negatieve bacteriën gerapporteerd. Bij
aanvang van de studie had 52% in de placebogroep en 43% in de chloorhexidinegroep
oropharyngeale kolonisatie (p=0,101). Patiënten van de chloorhexidinegroep hadden
minder orale kolonisatie met Gram-negatieve bacteriën dan patiënten uit de
placebogroep, met een Hazard ratio (HR) van 0,826 (95% BI: 0,719-0,950) en een p-
waarde van 0,007. Naast kolonisatie met Gram-negatieve bacteriën werd de
kolonisatiegraad met Gram-positieve bacteriën weergegeven. In het begin van de studie
was 85% van de patiënten uit de placebogroep en 81% van de patiënten uit de
chloorhexidinegroep gekoloniseerd met gram-positieve bacteriën (p=0,834).
Fourrier et al. (2005) toonden het effect aan van chloorhexidine op de kolonisatie van
tandplaque. Van de 137 patiënten waarbij stalen zijn genomen op dag nul en dag vijf,
was bij 30% van de chloorhexidinegroep en bij 47% van de placebogroep de cultuur
positief. In beide groepen had 11% een positieve cultuur op dag nul en een negatieve
cultuur op dag vijf, 36% van de chloorhexidinegroep en 25% van de placebogroep had
een staal zonder bacteriële groei op dag nul en op dag vijf, in de chloorhexidinegroep
45
had 23% versus 17% in de placebogroep een negatief staal op dag nul en een positief
staal op dag vijf.
Van de 66 patiënten waarbij zowel op dag nul, dag vijf als dag tien een cultuur werd
genomen, had 29% van de patiënten uit de chloorhexidinegroep en 65,6% van de
patiënten uit de placebogroep een positief resultaat op dag nul en dag tien (p<0,05). Een
positief resultaat op dag nul en een negatief resultaat op dag tien kwam voor bij 17,6%
van de patiënten uit de interventiegroep en bij 6,2% uit de controlegroep. In de
chloorhexidinegroep had 26,4% van de patiënten een negatief staal op dag nul en op dag
vijf tegenover 12,5% van de patiënten uit de controlegroep. Een negatief staal op dag
nul en een positief staal op dag vijf kwam voor bij 26,4% van de patiënten uit de
chloorhexidinegroep en bij 15,6% van de patiënten uit de placebogroep.
Fourrier et al. (2000) rapporteerden de CAO score (Carries-Absent-Occluded dental
index) en de gemiddelde plaquescore. De CAO-score bleef in beide groepen
onveranderd gedurende het verblijf op IZ. Na een verblijf van twee weken op IZ was er
een significante toename van de plaquescore bij patiënten in de controlegroep (75% van
de patiënten heeft score 2 op dag 17, in de interventiegroep was dit 40%; p<0,05).
Naast deze twee scores werd de kolonisatie van tandplaque met aërobe nosocomiale
bacteriën en Candida albicans weergegeven. Tandplaque was gekoloniseerd op dag nul
bij 13% van de chloorhexidinegroep en 27% van de placebogroep. Van dag vijf tot
zeven bedroeg de kolonisatiegraad 30% bij de chloorhexidinegroep en 48% bij de
placebogroep (p<0,05). Van dag tien tot twaalf was tandplaque gekoloniseerd bij 46%
van de patiënten uit de chloorhexidinegroep en bij 55% van de patiënten uit de
placebogroep. De kolonisatiegraad op dag 15 tot 17 bedroeg 36% (chloorhexidinegroep)
versus 58% (placebogroep), en 28% (chloorhexidinegroep) versus 50% (placebogroep)
op dag 24.
Tantipong et al. (2008) gaven in hun studie de graad van oropharyngeale kolonisatie
weer. Bij aanvang van de studie was er een kolonisatie met Gram-negatieve bacteriën
bij 61,8% versus 67,6% van de patiënten in respectievelijk de chloorhexidinegroep en
de placebogroep. In de chloorhexidinegroep werd 38,5% van de patiënten gekoloniseerd
tijdens de studie tegenover 82,4% van de patiënten uit de placebogroep. In de
46
chloorhexidinegroep gaan twaalf van de 63 patiënten over van een gekoloniseerde naar
een niet gekoloniseerde status, in de placebogroep niemand. Bij 53,8% van de patiënten
uit de chloorhexidinegroep werd tijdens de volledige studieperiode geen kolonisatie met
Gram-negatieve bacteriën waargenomen, in tegenstelling tot 8,8% bij de patiënten uit de
placebogroep.
Tegen de onderzoekshypothese in rapporteerden Houston et al. (2002) meer bacteriële
groei bij patiënten die orale decontaminatie kregen met chloorhexidine (52/270
patiënten) dan met Listerine® (44/291 patiënten), p=0,19.
In de studie van Grap et al. (2004) hadden tien patiënten (10/34) positieve culturen van
de mondholte tijdens de studieperiode. Enkel bij de chloorhexidinegroep werd een
reductie waargenomen van de orale positieve culturen. Bij aanvang van de studie werd
een negatieve cultuur gerapporteerd bij 73,9% versus 72,7% in respectievelijk de
chloorhexidinegroep en de controlegroep. Na 12 uur was het aantal culturen zonder
bacteriële groei gedaald naar 71,4% in de chloorhexidinegroep en 60% in de
controlegroep, na 24 uur daalde dit aantal verder tot 64,7% (chloorhexidinegroep) en
50% (controlegroep). Na 48 uur had 80% van de patiënten uit de chloorhexidinegroep
en 57,1% van de patiënten uit de controlegroep culturen zonder bacteriële groei, na 72
uur was dit 83,3% van de interventiegroep en 50% van de controlegroep.
3.3.2.3. Mortaliteit
Slechts één studie (DeRiso et al., 1996) kon een significante reductie van de mortaliteit
aantonen voor de interventiegroep. In deze studie was de mortaliteit 1,16% in de
chloorhexidinegroep versus 5,56% in de placebogroep, p<0,05.
Koeman et al. (2006) rapporteerden een vergelijkbare mortaliteit tussen de
placebogroep en de chloorhexidinegroep met een HR van 1,12 (95% BI: 0,72-1,17).
Het aantal patiënten dat is overleden tijdens de studie van Fourrier et al. (2005) bedroeg
27,1% uit de chloorhexidinegroep en 21% uit de placebogroep. Fourrier et al. (2000)
rapporteerden een mortaliteit van 10% in de chloorhexidinegroep en 23% in de
placebogroep. In de studie van McNaughton rapporteerde men een mortaliteit van
39,5% in de chloorhexidinegroep en 37,5% in de placebogroep.
47
In de studie van Seguin et al. (2006) werden geen verschillen in mortaliteit tussen de
groepen gerapporteerd. Tantipong et al. (2008) rapporteerden een mortaliteit van 32,3%
in de chloorhexidinegroep en 35,1% in de placebogroep, met een p-waarde van 0,7. In
de studie van Chua et al. (2004) overleed 54,5% van de patiënten uit de interventiegroep
en 50% van de patiënten uit de controlegroep (p=0,99). Slechts drie overlijdens waren
het gevolg van VAP.
3.3.2.4. Verblijfsduur op de IZ-afdeling en in het ziekenhuis
Koeman et al. (2006) rapporteerden een gemiddelde verblijfsduur op IZ van 13,77
dagen in de chloorhexidinegroep en 12,45 dagen in de placebogroep (verschil is niet
significant, geen p-waarde weergegeven). De gemiddelde verblijfsduur in het
ziekenhuis was 15,73 dagen in de chloorhexidinegroep versus 15,47 dagen in de
controlegroep. In de studie van Fourrier et al. (2005) werd geen verschil aangetoond in
verblijfsduur op IZ tussen beide groepen (1582 dagen in chloorhexidinegroep versus
1519 dagen in placebogroep). De gemiddelde verblijfsduur op IZ in de studie van
Fourrier et al. (2000) bedroeg voor de chloorhexidinegroep 18 dagen en voor de
placebogroep 24 dagen. Bopp et al. (2006) rapporteerden en gemiddelde verblijfsduur
op CCU van 13,4 dagen en in het ziekenhuis van 39,2 dagen.
DeRiso et al. (1996) en Seguin et al. (2006) rapporteerden geen verschil in verblijfduur
in het ziekenhuis tussen beide groepen. In de studie van Chua et al. (2004) was de
gemiddelde verblijfsduur op IZ 7,6 dagen in de interventiegroep en 8 dagen in de
controlegroep (p=0,89). De gemiddelde verblijfsduur in het ziekenhuis bedroeg 10,8
dagen versus 11,4 dagen voor respectievelijk de interventie- en controlegroep (p=0,86).
3.3.2.5. Antibioticagebruik
In de studie van Koeman et al. (2006) werd het antibioticagebruik weergegeven voor
aanvang van de studie (37% in chloorhexidinegroep versus 32% in placebogroep) en
tijdens de studie (113 episodes in chloorhexidinegroep versus 107 episodes in
placebogroep). Fourrier et al. (2005) brachten het aantal antibioticadagen in kaart met
1074 dagen in de chloorhexidinegroep en 1210 dagen in de placebogroep.
48
In de studie van DeRiso et al. (1996) hadden 23/173 patiënten uit de
chloorhexidinegroep versus 42/180 patiënten uit de placebogroep nood aan niet
profylactische antibiotica (p<0,05).
3.3.2.6. Andere uitkomstmaten
De duur van de mechanische ventilatie werd gerapporteerd in de studies van DeRiso et
al. (1996), Fourrier et al. (2000), Koeman et al. (2006) en McNaughton et al. (2004).
DeRiso et al. (1996) rapporteerden geen verschil in de duur van de mechanische
ventilatie en in het aantal herintubaties tussen de twee groepen. In de studie van Fourrier
et al. (2000) bedroeg de ventilatieduur 13 dagen in de chloorhexidinegroep en 18 dagen
in de placebogroep. In de studie van Koeman et al. (2006) was deze 9,16 dagen in de
chloorhexidinegroep versus 6,96 dagen in de placebogroep (verschil is niet statistisch
significant, er werd geen p-waarde weergegeven). McNaughton et al. (2004)
rapporteerden een gemiddelde ventilatieduur van acht dagen in de chloorhexidinegroep
en vijf dagen in de placebogroep.
De gemiddelde intubatieduur werd gerapporteerd in de studies van Bopp et al. (2006),
Chua et al. (2004) en Fourrier et al. (2005). Deze bedroeg in de studie van Bopp et al.
(2006) zeven dagen bij de patiënten met VAP. In de studie van Chua et al. (2004) was
de gemiddelde intubatieduur 168 uur in de interventiegroep en 160 uur in de
placebogroep (p=0,91). Fourrier et al. (2005) rapporteerden 11,7 intubatiedagen voor de
chloorhexidinegroep en 10,6 intubatiedagen voor de placebogroep. Daarnaast werd in
deze studie de totale Omegascore weergegeven met 371 punten voor patiënten uit de
chloorhexidinegroep en 294 punten voor patiënten uit de controlegroep.
In de studie van Houston et al. (2002) ontwikkelden enkel patiënten die langer dan 24
uur geïntubeerd waren een pneumonie (13 van de 75 patiënten). In de groep patiënten
die minder dan 24 uur geïntubeerd waren werd geen pneumonie gediagnosticeerd (0 van
de 486 patiënten, p=0,01). In de studie van Seguin et al. (2006) werd de gemiddelde
duur tot het ontwikkelen van VAP gerapporteerd, zijnde drie dagen in de povidone-
iodinegroep en zeven dagen in de placebogroep (p<0,05).
49
In de studie van McNaughton et al. (2004) werd geen significant verschil vermeld in de
resultaten van het BAL vocht tussen de twee groepen, met 37,1% micro-organismen in
de chloorhexidinegroep en 32,6% in de placebogroep.
In de studies van Chua et al. (2004) en van Seguin et al. (2006) werden geen
neveneffecten gerapporteerd ten gevolge van het gebruik van povidone-iodine.
In de studie van Tantipong et al. (2008) werd een milde en reversiebele irritatie van de
mondmucosa gerapporteerd bij tien patiënten (9,8%) in de chloorhexidinegroep en bij
één patiënt (0,9%) in de placebogroep, p=0,001.
3.4. Meta-analyse
Er werd een meta-analyse uitgevoerd om het totaaleffect van orale decontaminatie op de
incidentie van VAP na te gaan. Binnen de meta-analyse werd bijkomend onderscheid
gemaakt tussen het gebruik van chloorhexidine en het gebruik van povidone-iodine voor
orale decontaminatie, deze resultaten werden bekomen door middel van subanalyses.
Een forest plot van de meta-analyse werd weergegeven in figuur 3.
Figuur 3: Meta-analyse met forest plot
50
Door het uitvoeren van de meta-analyse werd een significante reductie van de incidentie
van VAP aangetoond bij orale decontaminatie met een antisepticum (chloorhexidine of
povidone-iodine). Het relatief risico was 0,63 (95% BI: 0,50-0,81) wat wil zeggen dat
men 37% minder kans had om VAP te ontwikkelen wanneer men orale decontaminatie
men een antisepticum toepaste. Deze reductie was statistisch significant met een p-
waarde van 0,0002. Uit deze meta-analyse bleek dat er een matige heterogeniteit
bestond tussen alle geïncludeerde studies (I²=47%, p=0,04).
3.4.1. Eerste subanalyse
Een subanalyse van de negen studies die het effect van chloorhexidine testten, toonde
een significante reductie van het voorkomen van VAP met een relatief risico van 0,68
(95% BI: 0,53-0,88), en een p-waarde van 0,004. Dit wil zeggen dat patiënten uit de
chloorhexidinegroep 32% minder kans hadden op het ontwikkelen van VAP.
Deze subanalyse toonde een matige heterogeniteit aan tussen de studies die
chloorhexidine gebruikten (I²=43%, p=0,08). Deze waarde van heterogeniteit was niet
statistisch significant, maar toonde een trend tot significantie.
3.4.2. Tweede subanalyse
Een subanalyse van de twee studies waarin het effect van povidone-iodine werd
nagegaan toonde eveneens een significante reductie van de incidentie van VAP met een
relatief risico van 0,38 (95% BI: 0,19-0,75), en een p-waarde van 0,005. De patiënten
bij wie orale decontaminatie met povidone-iodine werd uitgevoerd hadden 62% minder
kans om VAP te ontwikkelen. Tussen de studies die gebruik maakten van povidone-
iodine heerste er een sterke heterogeniteit (I²=66%, P=0,09).
3.4.3. Heterogeniteit
Wanneer het gebruikte studieprotocol, de onderzoekspopulatie en de gehanteerde
methodologie werden vergeleken tussen de studies bleek er een graad van klinische
heterogeniteit te bestaan. Dit gegeven werd bevestigd door het resultaat van de I² test
voor het bepalen van de statistische heterogeniteit.
51
De studies waren onderling verschillend wat betreft de steekproefgrootte en het
resultaat. Sommige studies rapporteerden een positief resultaat, anderen een negatief.
Deze resultaten, en dus onrechtstreeks de heterogeniteit, konden veroorzaakt worden
door het gebruik van verschillende concentraties van het antisepticum en door het
includeren van diverse onderzoekspopulaties. Bijkomende subgroepanalyses op basis
van de concentratie van het antisepticum en van de onderzoekspopulatie werden
uitgevoerd om de mogelijke reden van de heterogeniteit te verduidelijken.
3.4.3.1. Subgroepanalyse op basis van de concentratie van het
antisepticum
In de groep van negen studies die chloorhexidine gebruikten voor orale decontaminatie,
werd in vier studies (Bopp et al., 2006; DeRiso et al., 1996; Grap et al., 2004; Houston
et al., 2002) chloorhexidine 0,12% aangebracht, in drie studies (Fourrier et al., 2000;
Fourrier et al., 2005; McNaughton et al., 2004) chloorhexidine 0,2% en in twee studies
(Koeman et al., 2006; Tantipong et al., 2008) werd chloorhexidine 2% gebruikt. Voor
elke concentratie van chloorhexidine werd een bijkomende subgroepanalyse verricht om
het effect van de verschillende concentraties van chloorhexidine na te gaan op de
incidentie van VAP. De subgroepanalyse van de vier studies die chloorhexidine 0,12%
gebruikten (figuur 4) toonde een significante reductie van de incidentie van VAP in de
interventiegroep, met een relatief risico van 0,50 (95% BI: 0,26-0,97) en een p-waarde
van 0,04. De studies waren homogeen en dus onderling vergelijkbaar (I²=0%, p=0,56).
Figuur 4: Subgroepanalyse van studies met chloorhexidine 0,12%
De subgroepanalyse van de drie studies die chloorhexidine 0,2% aanbrachten bij de
patiënten in de interventiegroep (figuur 5), toonde een relatief risico van 0,85 (95%BI:
52
0,61-1,17). De reductie van het risico op VAP in de interventiegroep was niet statistisch
significant (p=0,31). Er werd een sterke heterogeniteit waargenomen tussen de studies
onderling (I²=77%, p=0,01).
Figuur 5: Subgroepanalyse van studies met chloorhexidine 0,2%
In de interventiegroep waar chloorhexidine 2% werd gebruikt voor orale decontaminatie
werd door het uitvoeren van een subgroepanalyse een significante reductie aangetoond
van de incidentie van VAP (p=0,02) met een relatief risico van 0,53 (95% BI: 0,31-
0,90). De patiënten uit deze interventiegroep hadden 47% minder kans om VAP te
ontwikkelen dan de patiënten uit de controlegroep. Figuur 6 geeft de gegevens van deze
subgroepanalyse weer. Er werd een homogeniteit weergegeven tussen de studies van
Koeman et al. (2006) en Tantipong et al. (2008) (I²=0%, p=0,62).
Figuur 6: Subgroepanalyse van studies met chloorhexidine 2%
Van de twee studies die povidone-iodine gebruikten voor orale decontaminatie, werd in
één studie (Chua et al., 2004) povidone-iodine 1% gebruikt en in één studie (Seguin et
al., 2006) werd 10% gebruikt.
Voor beide concentraties werden subgroepanalyses uitgevoerd om het effect weer te
geven op de incidentie van VAP. Hoewel deze bijkomende analyses dienden uitgevoerd
te worden met één studie en de resultaten van deze analyse strikt genomen geen
53
meerwaarde hadden, werd geopteerd om deze analyses alsnog uit te voeren voor het
bewerkstelligen van eenduidigheid van rapportering.
In de analyse van de studie waar povidone-iodine 1% werd gebruikt (figuur 7), werd
geen significante daling van de incidentie van VAP in de interventiegroep aangetoond.
Het relatief risico was 0,68 (95% BI: 0,29-1,62), de p-waarde bedroeg 0,39.
Figuur 7: Subgroepanalyse van de studie met povidone-iodine 1%
Voor de studie die gebruik maakte van povidone-iodine 10% toonde de
subgroepanalyse een statistisch significante reductie van de incidentie van VAP in de
interventiegroep (figuur 8). Het relatief risico was 0,20 (95% BI: 0,06-0,63). De
patiënten in de povidone-iodinegroep hadden 80% minder kans om VAP te ontwikkelen
dan de patiënten uit de controlegroep (p=0,006).
Figuur 8: Subgroepanalyse van de studie met povidone-iodine 10%
3.4.3.2. Subgroepanalyse op basis van de onderzoekspopulatie
Van de negen studies die het effect van chloorhexidine wilden aantonen, werden in twee
studies enkel cardiochirurgische patiënten geïncludeerd. In de overige studies was de
steekproef een gemengde IZ-populatie. Om na te gaan of dit gegeven een invloed had
op de heterogeniteit van de studies werd hiervoor een bijkomende subgroepanalyse
uitgevoerd van de twee studies met een cardiochirurgische populatie en van de overige
studies (figuur 9). In beide subgroepen werd een significante daling van de incidentie
54
van VAP in de interventiegroep aangetoond. Het relatief risico bij de groep
cardiochirurgische patiënten was 0,41 (95% BI: 0,17-0,98), met een p-waarde gelijk aan
0,04. Het relatief risico bij de groep van overige IZ-patiënten was 0,73 (95% BI: 0,56-
0,96), p=0,02. De twee studies met cardiochirurgische patiënten waren homogeen en
dus goed vergelijkbaar (I²=0%, p=0,72). Tussen de studies met de gemengde populatie
heerste er een significante, matige heterogeniteit (I²=49%, p=0,06).
Figuur 9: Subgroepanalyse van studies met cardiochirurgische patiënten en studies met een
gemengde IZ-populatie
55
4. Discussie
Recente studies hebben uitgewezen dat bacteriële oropharyngeale kolonisatie bij
mechanisch geventileerde patiënten één van de belangrijkste risicofactoren is voor het
ontwikkelen van VAP. De effectiviteit van orale decontaminatie met een antisepticum
bij mechanisch geventileerde patiënten voor de preventie van VAP blijft een
discussiepunt. Deze bestaande controversie is deels te wijten aan uiteenlopende
resultaten van individuele studies. Door het uitvoeren van een meta-analyse werd het
effect van orale decontaminatie met chloorhexidine of povidone-iodine nagegaan op de
incidentie van VAP.
4.1. Samenvatting resultaten en aanbevelingen voor de
praktijk
Er werd een meta-analyse uitgevoerd van elf studies om het effect van orale
decontaminatie met een antisepticum na te gaan op de incidentie van VAP. Deze
globale analyse toonde een significante reductie van de incidentie van VAP met een
relatief risico van 0,63 (95% BI: 0,50-0,81) en een p-waarde van 0,0002.
Bijkomend werd de groep studies die chloorhexidine gebruikten apart geanalyseerd,
waarbij werd aangetoond dat de patiënten uit de chloorhexidinegroep 32% minder kans
hadden om VAP te ontwikkelen dan in de controlegroep (p=0,004). Uit analyse van de
twee studies met povidone-iodine bleek dat de patiënten uit de povidone-iodinegroep
62% minder kans hadden om VAP te ontwikkelen dan de patiënten in de controlegroep
(p=0,005). De vooropgestelde onderzoekshypothese kan weerhouden worden op basis
van deze resultaten.
De globale meta-analyse toonde een matige statistische heterogeniteit aan tussen de elf
studies (I²=47%, p=0,04), dewelke ook is gebleken na interpretatie van de funnel plot.
De studies die chloorhexidine gebruikten vertoonden ook onderling matige verschillen
(I²=43%, p=0,08), de studies met povidone-iodine verschilden sterk (I²=66%, p=0,09).
Deze resultaten bevestigden de gerapporteerde klinische heterogeniteit.
De heterogeniteit kan veroorzaakt worden door de variatie van de steekproefgrootte in
de diverse studies, en door het verschil in resultaten (positief of negatief) tussen de
56
studies. Deze verschillende resultaten kunnen mogelijk verklaard worden door
verschillen in het gehanteerde studieprotocol tussen de diverse studies.
Om mogelijke redenen van heterogeniteit na te gaan werden verscheidene
subgroepanalyses uitgevoerd op basis van de gebruikte concentratie van het
antisepticum en van de patiëntenpopulatie. Een eerste subgroepanalyse toonde aan dat
orale decontaminatie met chloorhexidine 0,12% en 2%, en povidone-iodine 10% een
significante reductie gaf van de incidentie van VAP. Analyse van de studies met
chloorhexidine 0,2% en van de studie met povidone-iodine 1% kon geen significante
reductie aantonen. Deze bevindingen kunnen deels de verschillende resultaten van de
studies verklaren.
Door het uitvoeren van een subgroepanalyse op basis van de populatie in de
chloorhexidinegroep, bleek dat bij de cardiochirurgische patiënten het voordelig effect
groter was dan bij de gemengde IZ-populatie (RR van 0,41 versus 0,73).
Een cardiochirurgische ingreep is meestal gepland waarbij de meeste patiënten in een
betere conditie zijn dan de patiënten uit een gemengde IZ-populatie. Bij patiënten die
een klepoperatie dienen te ondergaan wordt voorafgaand een grondig onderzoek
uitgevoerd van het gebit, en zo nodig worden tanden geëxtraheerd. De intubatie van
cardiochirurgische patiënten verloopt meestal op een gecontroleerde manier in een
operatiekwartier. In de gemengde IZ-populatie zal intubatie vaker met spoed en in
minder steriele omstandigheden worden uitgevoerd.
Mogelijke verklaringen voor de gerapporteerde heterogeniteit zijn het gebruik van
verschillende concentraties van het antisepticum, hanteren van een verschillend
studieprotocol bij een diverse onderzoekspopulatie, en verschillen in diagnostische
criteria.
Uit het literatuuronderzoek was ook niet duidelijk of orale decontaminatie met
chloorhexidine of met povidone-iodine de incidentie van early-onset dan wel van late-
onset VAP reduceert. Fourrier et al. (2005) rapporteerden geen verschil in de periode
van ontwikkeling van VAP tussen de chloorhexidinegroep en controlegroep.
Grap et al. (2004) voerde de interventie uit tot 72 uur na intubatie. De bedoeling was om
enkel de incidentie van early-onset VAP weer te geven.
57
In de studies werden geen neveneffecten van povidone-iodine gerapporteerd. Bij het
gebruik van chloorhexidine werd in de studie van Tantipong et al. (2008) een milde
vorm van irritatie van het mondslijmvlies gerapporteerd.
Uit de resultaten van deze meta-analyse is gebleken dat orale decontaminatie met een
antisepticum kan worden aanbevolen in de praktijk, zowel bij cardiochirurgische
patiënten als bij andere geïntubeerde en mechanisch geventileerde patiënten. Zowel
chloorhexidine als povidone-iodine kunnen worden gebruikt voor orale decontaminatie.
Uit de resultaten van de subgroepanalyses kan worden afgeleid dat chloorhexidine 2%,
en povidone-iodine 10% de voorkeur genieten. Chloorhexidine 0,12% kan worden
aanbevolen bij cardiochirurgische patiënten, om aanbevelingen te doen naar de
algemene geïntubeerde populatie is verder onderzoek wenselijk. Over de frequentie van
uitvoeren van de decontaminatie kunnen geen aanbevelingen worden gedaan op basis
van deze meta-analyse.
4.2. Vergelijking met andere meta-analyses
Andere meta-analyses die het effect van orale decontaminatie op de incidentie van VAP
weergaven, werden uitgevoerd door Chan et al. (2007), Chlebicki & Safdar (2007),
Kola & Gastmeier (2007) en Pineda et al. (2006).
Chan et al. (2007) hebben een meta-analyse uitgevoerd om het effect na te gaan van
orale decontaminatie met lokale antibiotica of antiseptica op VAP bij mechanisch
geventileerde patiënten. In deze meta-analyse werden zeven studies geïncludeerd die
een antisepticum gebruikten voor orale decontaminatie. Zes van de zeven studies
werden geïncludeerd in onze meta-analyse, één studie voldeed niet aan onze
inclusiecriteria. Het resultaat van deze meta-analyse was een significante reductie van
de incidentie van VAP door gebruik te maken van een antisepticum voor orale
decontaminatie (p=0,002).
Chlebicki & Safdar (2007), Kola & Gastmeier (2007) en Pineda et al. (2006) verrichtten
een meta-analyse om het effect van chloorhexidine weer te geven op de incidentie van
VAP. In de meta-analyse van Chlebicki & Safdar (2007) werden zeven studies
geïncludeerd die ook voor onze meta-analyse werden weerhouden. De meta-analyse gaf
58
een significante reductie van de incidentie van VAP weer in de chloorhexidinegroep
(RR 0,74 met 95% BI: 0,56-0,96), p=0,03. Een bijkomende subgroepanalyse werd
uitgevoerd van de studies met cardiochirurgische patiënten. In deze analyse werd een
relatieve risicoreductie van 59% aangetoond (p=0,04). Kola & Gastmeier (2007)
includeerden zeven studies waarvan zes studies die ook voor onze meta-analyse werden
weerhouden. Eén studie voldeed niet aan onze inclusiecriteria. In deze meta-analyse
werd een significante reductie van het aantal lage luchtweginfecties gerapporteerd met
een relatief risico van 0,56 (95% BI: 0,44-0,72). In de meta-analyse van Pineda et al.
(2006) werden vier studies geïncludeerd die ook in onze meta-analyse werden
geanalyseerd. Er kon geen significante reductie worden aangetoond van de incidentie
van VAP, met een odds ratio van 0,42 (95% BI: 0,61-1,06) en een p-waarde van 0,07.
In onze meta-analyse werden drie nieuwe studies geïncludeerd die niet in de overige
meta-analyses werden weerhouden. Onze meta-analyse van elf studies bevestigt de
resultaten van de meta-analyses uitgevoerd door Chan et al. (2007), Chlebicki & Safdar
(2007) en Kola & Gastmeier (2007).
4.3. Beperkingen van deze studie
Omwille van het niet beschikken over de benodigde gegevens werd de studie van
Genuit et al. (2001) niet weerhouden voor het uitvoeren van de meta-analyse. De studie
toonde een significante reductie aan van de incidentie van VAP en van de tijd tot het
ontwikkelen van VAP bij orale decontaminatie met chloorhexidine 0,12%. Inclusie van
deze studie zou mogelijk het resultaat van de meta-analyse positief kunnen beïnvloeden.
In de meta-analyse werd het aantal VAP episodes per 1000 mechanische ventilatiedagen
niet gerapporteerd. Anderzijds hebben we geopteerd om de studie van Bopp et al.
(2006) wel te includeren voor de meta-analyse. Deze studie heeft een zeer kleine
steekproef en de gebruikte methodologie is kwalitatief niet steeds goed onderbouwd.
We hebben deze studie geïncludeerd om volledigheid na te streven.
Voor het uitvoeren van de meta-analyse werden enkel studies weerhouden met als
onderzoekspopulatie volwassen personen. Deze resultaten zijn niet extrapoleerbaar naar
pediatrische patiënten.
59
Een andere beperking van deze studie was de klinische heterogeniteit tussen de
individuele studies. Er werden verschillen waargenomen tussen de studies wat betreft de
geïncludeerde patiëntenpopulatie, de concentratie van het antisepticum, de vorm van het
antisepticum (vloeistof, gel of pasta), de frequentie van toediening, de wijze waarop het
antisepticum werd toegediend en overige aspecten van mondzorg die werden toegepast
(zoals het poetsen van de tanden). Er werden geen eenduidige criteria gehanteerd voor
het diagnosticeren van VAP. Uit de meta-analyse blijkt dat er een matige vorm van
statistische heterogeniteit aanwezig was. De analyse van de resultaten van deze meta-
analyse en extrapolatie naar de algemene geïntubeerde en mechanisch geventileerde
patiënt moet met enige voorzichtigheid gebeuren.
Er werden allerlei subgroepanalyses uitgevoerd om de heterogeniteit te verduidelijken,
doch werden geen subgroepanalyses uitgevoerd op basis van de frequentie van orale
decontaminatie, van de vorm van het antisepticum en van het al dan niet poetsen van de
tanden.
In de studies van DeRiso et al. (1996) en Houston et al. (2002) werd het effect van orale
decontaminatie geëvalueerd bij cardiochirurgische patiënten. In deze studies werd niet
vermeld dat patiënten die kortdurend nood aan mechanische ventilatie hadden, werden
geëxcludeerd. Nochtans de definitie van VAP van de CDC stelt dat mechanische
ventilatie nodig is gedurende 48 uur voorafgaand aan de infectie. Patiënten die een
cardiochirurgische ingreep ondergaan worden gemiddeld vier tot acht uur geventileerd.
Wanneer deze patiënten worden geïncludeerd in de studie kan dit deels verklaren
waarom het effect van orale decontaminatie op de incidentie van VAP groter is bij
cardiochirurgische patiënten dan bij de gemengde IZ-populatie.
Een volgende beperking is het verschil in uitvoeren van de mondzorg tussen de
interventiegroep en de controlegroep binnen één studie. In de studie van Fourrier et al.
(2002) werd drie keer per dag chloorhexidine aangebracht bij de interventiegroep,
terwijl de controlegroep vier keer per dag standaard mondzorg kreeg. In de studie van
Bopp et al. (2006) werd de frequentie van uitvoeren van de standaard mondzorg in de
controlegroep niet vermeld. In deze studie werden de tanden gepoetst in de
interventiegroep maar niet in de controlegroep.
60
5. Conclusie
In de literatuur zijn slechts een beperkt aantal studies beschikbaar over het effect van
orale decontaminatie met een antisepticum op de incidentie van VAP. Er zijn nog geen
evidence-based richtlijnen voor mondzorg bij de geïntubeerde patiënt gepubliceerd.
In deze studie werd de vooropgestelde onderzoekshypothese weerhouden. Uit de
resultaten van de meta-analyse is gebleken dat orale decontaminatie met een
antisepticum de incidentie van VAP significant kan reduceren.
Het uitvoeren van orale decontaminatie met een antisepticum is een belangrijk aspect
van de zorg aan de geïntubeerde en mechanisch geventileerde patiënt. Zowel
chloorhexidine als povidone-iodine kunnen aangewend worden voor de orale
decontaminatie. Op basis van de resultaten van deze meta-analyse kunnen geen
aanbevelingen worden gedaan over de gewenste concentratie van het antisepticum, noch
over de frequentie van aanbrengen of over de wijze waarop de decontaminatie dient te
gebeuren. Verder onderzoek is wenselijk om hieromtrent aanbevelingen te kunnen
formuleren. Uit de resultaten van de meta-analyse kan de noodzaak aan het voorafgaand
mechanisch reinigen van de mondholte niet worden weerhouden.
Het is aan te bevelen om in de praktijk een mondzorgprotocol op te stellen voor
geïntubeerde patiënten, waarin orale decontaminatie met een antisepticum is
opgenomen.
61
Literatuurlijst
Aas, J.A., Paster, B.J., Stokes, L.N., Olsen, I. & Dewhirst, F.E. (2005, November).
Defining the Normal Bacterial Flora of the Oral Cavity. Journal of Clinical
Microbiology, 43(11), 5721-5732.
American Thoracic Society (ATS) and Infectious Diseases Society of America (IDSA)
(2005). Guidelines for the management of adults with hospital-acquired,
ventilator-associated, and healthcare-associated pneumonia. American Journal of
Respiratory and Critical Care Medicine, 171, 388-416.
Blot, S., Vandijck, D. & Labeau, S. (2008, May). Oral Care of Intubated Patients.
Clinical Pulmonary Medicine, 15(3), 153-160.
Bopp, M., Darby, M., Loftin, K.C. & Broscious, S. (2006, July). Effects of Daily Oral
Care with 0,12% Chlorhexidine Gluconate and a Standard Oral Care Protocol on
the development of Nosocomial Pneumonia in Intubated Patients: A Pilot Study.
Journal of Dental Hygiene, 80(3), 9-21.
Brennan, M.T., Bahrani-Mougeot, F., Fox, P.C., Kennedy, T.P., Hopkins, S., Boucher,
R.C. & Lockhart, P.B. (2004, December). The role of oral microbial colonization
in ventilator-associated pneumonia. Oral Surgery, Oral Medicine, Oral Pathology,
Oral Radiology, and Endodontology, 98(6), 665-672.
Chan, E.Y., Ruest, A., Meade, M.O. & Cook, D.J. (2007). Oral decontamination for
prevention of pneumonia in mechanically ventilated adults: systematic review and
meta-analysis. British Medical Journal, 334, 889-894.
Chlebicki, M.P. & Safdar, N. (2007). Topical chlorhexidine for prevention of ventilator-
associated pneumonia: A meta-analysis. Critical Care Medicine, 35(2), 595-602.
62
Chua, J.V., Dominguez, E.A., Sison, C.M.C. & Berba, R.P. (2004). The Efficacy of
Povidone-Iodine Oral Rinse in Preventing Ventilator-Associated Pneumonia: A
Randomized, Double-blind, Placebo-controlled (VAPOR) Trial: Preliminary
Report. Philippine Journal of Microbiology and Infectious Diseases, 33(4), 153-
161.
Coffin, S.E., Klompas, M., Classen, D., Arias, K.M., Podgorny, K., Anderson, D.J.,
Burstin, H., Calfee, D.P., Dubberke, E.R., Fraser, V., Gerding, D.N., Griffin, F.A.,
Gross, P., Kaye, K.S., Lo, E., Marschall, J., Mermel, L.A., Nicolle, L., Pegues,
D.A., Perl, T.M., Saint, S., Salgado, C.D., Weinstein, R.A., Wise, R. & Yokoe,
D.S. (2008, October). Strategies to Prevent Ventilator-Associated Pneumonia in
Acute Care Hospitals. Infection Control and Hospital Epidemiology, 29(S1), S31-
S40.
Cutler, C.J. & Davis, N. (2005, September). Improving Oral Care in Patients Receiving
Mechanical Ventilation. American Journal of Critical Care, 14(5), 389-394.
Depuydt, P., Myny, D. & Blot, S. (2006). Nosocomial pneumonia: aetiology, diagnosis
and treatment. Current Opinion in Pulmonary Medicine, 12, 192-197.
DeRiso, A.J., Ladowski, J.S., Dillon, T.A., Justice, J.W. & Peterson, A.C. (1996).
Chlorhexidine gluconate 0,12% oral rinse reduces the incidence of total
nosocomial respiratory infection and nonprophylactic systemic antibiotic use in
patients undergoing heart surgery. Chest, 109, 1556-1561.
Dodek, P., Keenan, S., Cook, D., Heyland, D., Jacka, M., Hand, L., Muscedere, J.,
Foster, D., Mehta, N., Hall, R., Brun-Buisson, C. (2004). Evidence-Based Clinical
Practice Guideline for the prevention of Ventilator-associated Pneumonia. Annals
of Internal Medicine, 141, 305-313.
Fourrier, F., Cau-Pottier, E., Boutigny, H., Roussel-Delvallez, M., Jourdain, M. &
Chopin, C. (2000). Effects of dental plaque antiseptic decontamination on
63
bacterial colonization and nosocomial infections in critically ill patients. Intensive
Care Medicine, 26, 1239-1247.
Fourrier, F., Dubois, D., Pronnier, P., Herbecq, P., Leroy, O., Desmettre, T., Pottier-
Cau, E., Boutigny, H., Di Pompéo, C., Durocher, A. & Roussel-Delvallez, M.
(2005). Effect of gingival and dental plaque antiseptic decontamination on
nosocomial infections acquired in the intensive care unit : A double blind placebo-
controlled multicenter study. Critical Care Medicine, 33(8), 1728-1735.
Genuit, T., Bochicchio, G., Napolitano, L.M., McCarter, R.J. & Roghman, M. (2001).
Prophylactic Chlorhexidine Oral Rinse Decreases Ventilator-Associated
Pneumonia in Surgical ICU Patients. Surgical Infections, 2(1), 5-18.
Grap, M.J., Munro, C.L., Elswick, R.K., Sessler, C.N. & Ward, K.R. (2004,
March/April). Duration of action of a single, early oral application of
chlorhexidine on oral microbial flora in mechanically ventilated patients: A pilot
study. Heart & Lung, 33(2), 83-91.
Horan, T.C., Andrus, M. & Dudeck, M.A. (2008). CDC/NHSN surveillance definition
of health care-associated infection and criteria for specific types of infections in
the acute acre setting. American Journal of Infection Control, 36, 309-332.
Houston, S., Hougland, P., Anderson, J.J., LaRocco, M., Kennedy, V. & Gentry, L.O.
(2002, November). Effectiveness of 0,12% Chlorhexidine Gluconate Oral Rinse in
Reducing Prevalence of Nosocomial Pneumonia in Patients Undergoing Heart
Surgery. American Journal of Citical Care, 11(6), 567-570.
Hull, M.W. & Chow, A.W. (2007). Indigenous Microflora and Innate Immunity of the
Head and Neck. Infectious Disease Clinics of North America, 21, 265-282.
Jones, H., Newton, J.T. & Bower, E.J. (2004). A survey of the oral care practices of
intensive care nurses. Intensive and Critical Care Nursing, 20, 69-76.
64
Koeman, M., van der Ven, A.J.A.M., Hak, E., Joore, H.C.A., Kaasjager, K., de Smet,
A.G.A., Ramsay, G., Dormans, T.P.J., Aarts, L.P.H.J., de Bel, E.E., Hustinx,
W.N.M., van der Tweel, I., Hoepelman, A.M. & Bonten, M.J.M. (2006). Oral
Decontamination with Chlorhexidine Reduces the Incidence of Ventilator-
associated Pneumonia. American Journal of Respiratory and Critical Care
Medicine, 173, 1348-1355.
Kola, A. & Gastmeier, P. (2007). Efficacy of oral chlorhexidine in preventing lower
respiratory tract infections. Meta-analysis of randomized controlled trials. Journal
of Hospital Infection, 66, 207-216.
Lorente, L., Blot, S., Rello, J. (2007). Evidence on measures for the prevention of
ventilator-associated pneumonia. European Respiratory Journal, 30, 1193-1207.
MacNaughton, P.D., Bailey, J., Donlin, N., Branfield, P., Williams, A. & Rowswell, H.
(2004). A randomised controlled trial assessing the efficacy of oral chlorhexidine
in ventilated patients. European Society of Intensive Care Medicine, 17th Annual
Congress, Berlin, Germany. Intensive Care Medicine, 30, S5-S18.
Mori, H., Hirasawa, H., Oda, S., Shiga, H., Matsuda, K. & Nakamura, M. (2006). Oral
Care Reduces Incidence of Ventilator-Associated Pneumonia in ICU Populations.
Intensive Care Medicine, 32, 230-236.
Munro, C.L. & Grap, M.J. (2004, January). Oral Health and Care in the Intensive Care
Unit: State of the Science. American Journal of Critical Care, 13(1), 25-34.
Pineda, L.A., Saliba, R.G. & Solh, A.A.E. (2006). Effect of oral decontamination with
chlorhexidine on the incidence of nosocomial pneumonia: a meta-analysis.
Critical Care, 10(1), R35
65
Rello, J., Koulenti, D., Blot, S., Sierra, R., Diaz, E., De Waele, J.J., Macor, A., Agbaht,
K. & Rodriguez, A. (2007). Oral care practices in intensive care units : a survey of
59 European ICUs. Intensive Care Medicine, 33, 1066-1070.
Review Manager (RevMan) [computerprogram]. Version 5.0. Copenhagen: The Nordic
Cochrane Centre, The Cochran Collaboration, 2008.
Seguin, P., Tanguy, M., Laviolle, B., Tirel, O. & Mallédant, Y. (2006). Effect of
oropharyngeal decontamination by povidone-iodine on ventilator-associated
pneumonia in patients with head trauma. Critical Care Medicine, 34(5), 1514-
1519.
Tablan, O.C., Anderson, L.J., Besser, R., Bridges, C., Hajjeh, R. (2004). Guidelines for
Preventing health-care-associated pneumonia, 2003. Recommendations of CDC
and the Healthcare Infection Control Practices Advisory Committee. Morbidity
and Mortality Weekly Report, 53(RR-3), 1-36 .
Tantipong, H., Morkchareonpong, C., Jaiyindee, S. & Thamlikitkul, V. (2008,
February). Randomized Controlled Trial and Meta-analysis of Oral
Decontamination with 2% Chlorhexidine Solution for the Prevention of
Ventilator-Associated Pneumonia. Infection Control and Hospital Epidemiology,
29(2), 131-136.
Torres, A. & Carlet, J. (2001). Ventilator-associated pneumonia. European Respiratory
Journal, 17, 1034-1045.
Torres, A., Ewig, S., Lode, H., Carlet, J. (2009).Defining, treating and preventing
hospital acquired pneumonia: European perspective. Intensive Care Medicine,
35(1), 9-29.
http://www.clinicaltrials.gov, geraadpleegd op 14 december, 2008.
66
http://www.controlled-trials.com, geraadpleegd op 14 december, 2008.
http://www.cochrane.nl/files/documents.checklists/RCT.pdf, document opgehaald op 29
mei, 2009.
http://www.cc-ism.net/RevMan, geraadpleegd op 25 maart, 2009.
67
Bijlagen
Bijlage 1: Overzicht resultaten zoekstrategie.
Bijlage 2: Formulier voor het beoordelen van de methodologische kwaliteit van RCT’s.
68
Bijlage 1: O
verzicht resultaten zoekstrategie
Web of Science Pubmed Cinahl CENTRAL
Oral care OR oral health OR oral hygiene
AND Prevention OR reduction ANDPneumonia OR respiratory infection
147 19/12/2008
349 30/12/2008
15 06/01/2009
125 07/01/2009
Oral care OR oral health OR oral hygiene
AND Prevention OR reduction ANDVentilator associated pneumonia
55 22/12/2008
67 28/12/2008
9 06/01/2009
15 07/01/2009
Chlorhexidine OR iodine OR betadine
ANDPneumonia OR respiratory infections
AND Mechanical ventilation14
24/12/200824
27/12/20086
06/01/20091
07/01/2009
Oral OR mouth ANDDecontamination OR antiseptics
ANDPneumonia OR respiratory infections
71 26/12/2008
72 30/12/2008
10 06/01/2009
31 07/01/2009
Chlorhexidine OR iodine OR povidone OR betadine
ANDVentilator associated pneumonia
AND Reduction OR prevention32
26/12/200831
28/12/2008/
06/01/20098
07/01/2009
Oral health OR oral care OR oral hygiene
AND Intubation OR ventilation ANDPneumonia OR respiratory infections
83 27/12/2008
144 30/12/2008
10 06/01/2009
51 07/01/2009
Oral care OR oral hygiene ANDChlorhexidine OR iodine OR antiseptics
ANDVentilator associated pneumonia
20 27/12/2008
24 28/12/2008
6 06/01/2009
6 07/01/2009
Chlorhexidine OR iodine OR antiseptics
AND Reduction OR prevention ANDVentilator associated pneumonia OR respiratory tract infections
36 27/12/2008
119 30/12/2008
10 06/01/2009
19 07/01/2009
Oral care OR oral hygiene AND Tooth brush OR brushing ANDVentilator associated pneumonia OR respiratory infections
2 27/12/2008
16 28/12/2008
1 06/01/2009
2 07/01/2009
Chlorhexidine OR iodine OR povidone
AND Oral decontamination ANDVentilator associated pneumonia OR nosocomial pneumonia
32 04/02/2009
16 04/02/2009
8 04/02/2009
5 04/02/2009
Zoektermen
69
Bijlage 2: Formulier voor het beoordelen van de methodologische kwaliteit van
RCT’s.
Naam beoordelaar:.........................................................................Datum:........................... Titel: ..................................................................................................................................... Auteurs: ................................................................................................................................ Bron: .................................................................................................................................... Beoordeling van de validiteit Korte beschrijving van de interventie: ................................................................................... ............................................................................................................................................. Korte beschrijving van de controlebehandeling(en): ............................................................. ............................................................................................................................................. VALIDITEIT 1. Was de toewijzing van de interventie aan de patiënten gerandomiseerd? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden 2. Degene die patiënten in het onderzoek insluit hoort niet op de hoogte te zijn van de randomisatievolgorde. Was dat hier het geval? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden 3. Waren de patiënten geblindeerd voor de behandeling? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden 4. Waren de behandelaars geblindeerd voor de behandeling? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden 5. Waren de effectbeoordelaars geblindeerd voor de behandeling? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden
70
6. Waren de groepen aan het begin van de trial vergelijkbaar? [ ] Ja [ ] Nee, maar in de analyses is hiervoor wel gecorrigeerd [ ] Nee, en in de analyses is hiervoor niet gecorrigeerd [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden 7. Is van een voldoende proportie van alle ingesloten patiënten een volledige follow-up beschikbaar? [ ] Ja
[ ] Nee ⇐ Is selectieve loss-to-follow-up voldoende uitgesloten? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden / loss-to-follow-up niet beschreven 8. Zijn alle ingesloten patiënten geanalyseerd in de groep waarin ze waren gerandomiseerd? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden 9. Zijn de groepen, afgezien van de interventie, gelijk behandeld? [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden TUSSENOORDEEL 10. Zijn de resultaten van het onderzoek valide en toepasbaar?
[ ] Voldoende valide en toepasbaar ⇐ ga verder bij 11
[ ] Twijfelachtig ⇐ ga verder bij 11 [ ] Onvoldoende valide en toepasbaar U kunt stoppen met het invullen van de checklist, tenzij er geen betere artikelen op dit gebied zijn (terugkoppelen naar de werkgroep)
71
11. Resultaten In de onderstaande tabellen kunt u de meest relevante resultaten weergeven. Niet alle parameters zullen echter in het artikel vermeld staan. Deze zijn echter vaak zelf uit te rekenen met de gegevens uit het artikel (zie toelichting). DICHOTOME UITKOMSTEN (genezen / niet-genezen; in leven / overleden) Uitkomst: .............................................................................................................................. Follow-up: ......... weken / maanden / jaar Groep Uitkomst
aanwezig Uitkomst afwezig
Totaal
Interventiegroep Controlegroep Kans op gebeurtenis in de interventiegroep
Kans op gebeurtenis in de controlegroep
Absolute risico reductie (ARR) Number needed to treat (NNT) Relatieve risico (RR) Relatieve risico reductie (RRR) CONTINUE UITKOMSTEN (bijvoorbeeld bloeddruk, pijnscore, kwaliteit-van-leven score) Uitkomst: .............................................................................................................................. Follow-up: ......... weken / maanden / jaar Groep Gemiddelde SD Aantal (N) Interventiegroep Controlegroep Verschil van gemiddelden + 95% BI
72
TOEPASBAARHEID IN DE NEDERLANDSE GEZONDHEIDSZORG 12. Kan het gevonden resultaat worden toegepast op de Nederlandse situatie? (hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de beschikbare therapeutische faciliteiten) [ ] Ja [ ] Nee [ ] Te weinig informatie in het artikel om dit te beantwoorden 13. Op welk(e) echelon(s) kan het resultaat worden toegepast? (meerdere opties tegelijk mogelijk) [ ] algemene bevolking [ ] eerste lijn [ ] tweede lijn [ ] academische ziekenhuizen [ ] perifere ziekenhuizen [ ] derde lijn CONCLUSIE 14. Conclusie met betrekking tot het artikel en de waarde van de interventie
73
Lijst van illustraties
Figuren
Figuur 1: Algoritme van studieselectie.
Figuur 2: Funnel plot van de weerhouden studies.
Figuur 3: Meta-analyse met forest plot.
Figuur 4: Subgroepanalyse van studies met chloorhexidine 0,12%.
Figuur 5: Subgroepanalyse van studies met chloorhexidine 0,2%.
Figuur 6: Subgroepanalyse van studies met chloorhexidine 2%.
Figuur 7: Subgroepanalyse van de studie met povidone-iodine 1%.
Figuur 8: Subgroepanalyse van de studie met povidone-iodine 10%.
Figuur 9: Subgroepanalyse van studies met cardiochirurgische patiënten en studies met
een gemengde IZ-populatie.
Tabellen
Tabel 1: Richtlijnen m.b.t. mondzorg ter preventie van VAP.
Tabel 2: Kenmerken weerhouden studies.
Tabel 3: Diagnosecriteria Ventilatorgeassocieerde pneumonie.
Tabel 4: Karakteristieken onderzoekspopulatie.
Tabel 5: Kenmerken studiedesign.