Vandenbussche Sarah Masterproef kopielib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/393/245/RUG01... ·...
Transcript of Vandenbussche Sarah Masterproef kopielib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/393/245/RUG01... ·...
1
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
Vandenbussche Sarah
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT
PROMOTOR: PROF. DR. KARIN RAEYMAECKERS
COMMISSARIS: LIC. OLIVIER DRIESSENS
COMMISSARIS: DR. LAURENCE HAUTTEKEETE
ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Politiek & Media: onderzoek naar de relatie tussen politici en infotainment.
aantal woorden:
24.448
2
Dankwoord Deze masterproef is er gekomen met hulp en steun van verschillende mensen. In eerste instantie wil ik
mijn promotor Karin Raeymaeckers bedanken om mij de nodige tips en ondersteuning te geven. Ook
alle respondenten die bereid waren mee te werken aan dit onderzoek, deze masterproef staat er
hoofdzakelijk dankzij hun medewerking.
Bedankt mama en papa om mij vier jaar vertrouwen en financiële steun te geven, mij vrij te laten in
mijn keuzes en mij daar telkens in te steunen. Al mijn vrienden die van op afstand veel begrip toonden
en de nodige steun gaven. In het bijzonder twee mensen die mij dikwijls van dichtbij bijstonden: Elke
voor de uren brainstormen en vooral Simon om er altijd te staan, no matter what.
3
Abstract
Het opzet van deze verhandeling is om te achterhalen of de relatie tussen politici en infotainment
getuigt van een overname van de medialogica. Of politici denken en handelen volgens de medialogica
bij het uitvoeren van hun politieke functie. Om dit te kunnen onderzoeken hanteren we
wetenschappelijke lectuur die dient al theoretisch kader. Dit theoretisch kader vormt de basis voor een
kwalitatief onderzoek aan de hand van diepte-interviews. De resultaten die uit het kwalitatief
onderzoek voortkwamen worden gekoppeld aan verschillende onderdelen binnen het theoretisch
kader. Dit leidt tot de vaststelling dat de relatie tussen politici en infotainment niet noodzakelijk
getuigt van een overname van de medialogica. Politici opereren nog altijd hoofdzakelijk via de
politieke logica, en passen zich hoogstens aan de medialogica aan. Verscheidene bevindingen wijzen
echter alsnog in de richting van een mogelijke overname van de medialogica. Verder onderzoek kan
hier mogelijk uitsluitsel over geven.
4
Inhoudsopgave Inleiding..................................................................................................................................... 5
Deel I : Theoretisch kader ....................................................................................................... 7 1 De media als dynamische sector: ontwikkeling van de medialogica ............................. 7
1.1 Inleiding .................................................................................................................................... 7 1.2 Naoorlogse ontwikkelingen binnen de mediasector.............................................................. 8
1.2.1 Politieke ontzuiling en journalistiek professionalisme....................................................... 8 1.2.2 Commercialisering van de media ..................................................................................... 11
1.3 Medialogica............................................................................................................................. 14 1.3.1 Begripsomschrijving......................................................................................................... 14 1.3.2 Kenmerken........................................................................................................................ 15
1.4 Infotainment als ongewoon mediaformat ............................................................................ 18 1.4.1 Infotainmentkenmerken: gedrukte en audiovisuele media ............................................... 18 1.4.2 Kenmerken audiovisuele infotainment ............................................................................. 20 1.4.3 De talkshow als specifieke vorm van infotainment.......................................................... 21
2 Mediatisering van de politiek .......................................................................................... 23 2.1 Begripsomschrijving .............................................................................................................. 23 2.2 Symptomen mediatisering..................................................................................................... 24 2.3 De theatralisering van de politiek......................................................................................... 27 2.4 Zelfmediatisering ................................................................................................................... 29
2.4.1 Begripsomschrijving......................................................................................................... 30 2.4.2 Toepassing van zelfmediatisering .................................................................................... 31
3 Politici en infotainment.................................................................................................... 33 3.1 Politici en infotainment.......................................................................................................... 33 3.2 Politieke personalisering ....................................................................................................... 34
3.2.1 Politici en mediapersonalisering....................................................................................... 36 3.2.2 Politici en mediaprivatisering ........................................................................................... 38
3.3 Politiek en infotainment: verantwoorde combinatie? ........................................................ 40 DEEL II: Methodologie en Empirie ..................................................................................... 42 4 Inleiding............................................................................................................................. 42
5 Vraag- en doelstelling....................................................................................................... 42 6 Methodologie..................................................................................................................... 44
6.1 Dataverzameling .................................................................................................................... 44 6.2 Onderzoekspopulatie en steekproef ..................................................................................... 47 6.3 Dataverwerking...................................................................................................................... 49 6.4 Onderzoeksresultaten ............................................................................................................ 50
6.4.1 Steekproef 1 : Aanwezigen............................................................................................... 50 6.4.2 Steekproef 2: Afwezigen .................................................................................................. 57
7 Conclusie ........................................................................................................................... 62
8 Bibliografie........................................................................................................................ 68 9 Bijlagen.............................................................................................................................. 71
5
Inleiding
De aanwezigheid van politici in infotainment is een zeer actueel onderwerp in onze hedendaagse
samenleving. We zien steeds meer politieke spelers opduiken in infotainmentkanalen. Zo verscheen
onlangs een artikel in De Standaard met een top 10 van Vlaamse politici die de laatste 2,5 jaar
verschenen zijn in infotainment (Winckelmans, 31 maart 2009, p. 7). Het aantal verschijningen
varieerde tussen de 16 en 58 keer. Politici die in infotainmentkanalen verschijnen en luchtige
onderwerpen behandelen zijn met andere woorden geen uitzondering meer.
Daar waar politici vroeger hun ivoren toren haast niet uit kwamen, wordt deze nu nog amper
beklommen. Deze feitelijke vaststelling is het gevolg van de gewijzigde relatie tussen politiek en
media die sterk voelbaar is sinds de tweede wereldoorlog. Beide maatschappelijke velden hebben
belangrijke wijzingen ondergaan die tot deze huidige relatie hebben geleid.
Daar waar de media lange tijd hebben geopereerd in functie van het politieke veld en volgens de regels
van diens logica, is daar sinds de tweede wereldoorlog sterke verandering in gekomen. Journalistieke
en commerciële ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de media steeds meer gaan opereren
volgens een eigen logica, de zogenaamde medialogica. Door de dominantie van deze logica binnen de
meeste Westerse mediasystemen bracht dit belangrijke vorm- en inhoudswijzigingen met zich mee
voor de mediaproducten. Niet alleen de mediaproducten ondervonden een invloed van de medialogica,
deze laatste zorgde ook voor het experimenteren met nieuwe journalistieke formats, zogenaamde
infotainment (Wieten & Pantti, 2005, p. 21). Door de nadruk op het economische voordeel en de
voorkeur van het publiek werden ontspanningselementen steeds meer gecombineerd met de
informatieve functie van de media.
In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de toenemende centraliteit van de media binnen de
communicatie tussen de politiek en de burger. Door de ontzuiling had het politieke veld zijn achterban
verloren en kwam ze in een staat van onzekerheid terecht. Politieke partijen en politici hadden de
media steeds meer nodig om hun politieke boodschap naar de burger toe te communiceren. Het
politieke veld moest zich met andere woorden aanpassen aan de logica van de media om hun politieke
boodschap te kunnen overbrengen. De politieke realiteit wordt bijgevolg steeds meer weergegeven
volgens de regels van de media. De media bepalen welke politieke kwesties voldoende interessant zijn
en volgens welke stage managing rules (Meyer, 2002) deze zullen worden weergegeven. Het politieke
veld wordt dus afhankelijk van de media, en er is sprake van de mediatisering van de politiek. Dit
mediatiseringsproces is echter geen eenrichtingsverkeer, wat impliceert dat politici zich ook uit eigen
initiatief kunnen aanpassen aan de regels van de media en de medialogica overnemen in hun denken
6
en handelen. Ze kunnen ondermeer evenementen opzetten of verschijnen in de juiste mediakanalen die
voldoen aan de eisen van de media. Ze kunnen hun beslissingen en keuzes met andere woorden
aanpassen aan de logica van de media om zichzelf van media-aandacht te kunnen voorzien. Politici
hanteren deze logica hoofdzakelijk tijdens verkiezingsperiodes, al blijkt deze ook steeds meer
permanent te worden overgenomen (Blumler, 1998, p. 57).
Een belangrijk gevolg van het mediatiseringsproces is dat politici en infotainmentkanalen dichter bij
elkaar zijn gebracht. In het laatste hoofdstuk bekijken we hoe de relatie tussen politici en infotainment
tot uiting komt. De politicus als persoon staat centraal in dit mediaformat. De media proberen
enerzijds vooral de persoonlijke kant te belichten met nog voldoende politieke relevantie, maar
anderzijds kenmerken deze formats zich ook dikwijs door hun zoektocht naar pure privéverhalen.
Deze combinatie van politiek en infotainment is dikwijls voer voor maatschappelijke discussie. Zo
kwam er veel kritiek op het feit dat de aanwezige politieke prominenten in de Debby & Nancy show
eerst sceptisch stonden ten opzichte van dit genre en er nu zelf in verschijnen (Winckelmans, 20 maart
2007, p.8).
Gezien de maatschappelijke relevantie van dit actuele thema is reeds veel onderzoek gevoerd naar het
mediatiserinsproces (Mazzoleni & Schulz, 1999; Strömbäck, 2008; Kepplinger, 2002) en de
aanwezigheid van politici in infotainment (Brants, 1998; Brants & Neijens, 1998; Thussu, 2007). Bij
het merendeel van deze laatste studies werd de nadruk vooral gelegd op het aantal keer dat politici al
dan niet verschenen zijn in infotainmentkanalen. Volgens Strömbäck (2008) kan de politieke
communicatie plaatsvinden op basis de politieke logica: in functie van het openbaar belang en de
educatie van het publiek, of op basis van de medialogica: in functie van het publiek en het
commerciële voordeel, aangepast aan de eisen van de media. Bovenstaande studies maken enkel de
vaststelling dat politici zich aanpassen aan de medialogica en zich laten portretteren volgens de regels
van de media. We weten met andere woorden niet of politici de medialogica ook effectief hebben
overgenomen in hun denken en handelen. Het doel van deze verhandeling is om te achterhalen
waarom politici al dan niet in infotainmentkanalen verschijnen. We willen achterhalen of de relatie
tussen politici en infotainment getuigt van een overname van de medialogica. Of politici de
medialogica overnemen bij het uitvoeren van hun politieke functie.
7
Deel I : Theoretisch kader
1 De media als dynamische sector: ontwikkeling van de medialogica
1.1 Inleiding Vooraleer we dieper ingaan op de naoorlogse ontwikkelingen die zich voordeden bij de media, lijkt
het ons aangewezen om een beeld te geven van de verschillende modellen die bestaan rond de
mediasystemen. Er kan immers geen sprake zijn van één algemeen mediasysteem waarbij alle media
volgens dezelfde regels opereren en gekenmerkt worden door gelijke elementen. Mediasystemen
ontplooien zich in verschillende maatschappelijke contexten die verschillen, zowel wat de
mogelijkheden als de beperkingen betreft.
Er is een onderscheid tussen twee modellen waar mediasystemen kunnen worden ondergebracht: het
Anglo-Amerikaanse en het Europese model. Het Anglo – Amerikaanse model wordt gekenmerkt door
een journalistiek die een correcte weergave van de feiten vooropstelt. Visies, opinies of interpretaties
komen niet aan bod in de berichtgeving, tenzij in een aparte column, los van de zakelijke
berichtgeving. Dit in tegenstelling tot het Europese model, waar duiding en interpretaties een
belangrijk onderdeel vormen van de berichtgeving (Chalaby in De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.
242).
Hallin en Mancini (2004, pp. 74-76) bevestigen deze onderverdeling, maar splitsen het Europese
model nog eens op in twee modellen: het gepolariseerde pluralistisch model dat hoofdzakelijk
terugkomt in Zuid – Europa en het democratisch corporatistisch model dat vooral bij Noord-Europese
landen lijkt voor te komen. Ze zijn echter zelfkritisch wat hun onderverdeling betreft en wijzen er op
dat overlappingen mogelijk zijn, waardoor één Europese democratie op basis van verschillende
kenmerken tot beide Europese modellen kan behoren.
Zowel de Noord- als Zuid- Europese mediasystemen evolueren steeds meer in de richting van het
Anlgo-Amerikaanse model. De verschillende mediasystemen zijn immers onderhevig aan een zelfde
aantal trends die het Anglo-Amerikaanse model kenmerken. De media in alle bestudeerde landen
vertonen een sterke graad van journalistiek professionalisme en commercialisering wat resulteert in
een toenemende differentiatie tussen de media en politieke en sociale instituties (Hallin & Mancini,
2004, pp. 251-254).
8
Het is niet onze bedoeling om na te gaan of deze ontwikkelingen effectief leiden tot een toenemende
homogenisering. Wel willen we een beeld schetsen van de belangrijkste ontwikkelingen die een diepe
impact hebben gehad op de verdere ontplooiing van de relatie tussen politiek en media. Gebaseerd op
bovenstaande modellen en de waarschijnlijkheid van homogenisering, mogen we er van uitgaan dat
volgende ontwikkelingen zich in de meeste Westerse democratieën hebben voorgedaan. Deze
verhandeling heeft met andere woorden een Westers uitgangspunt. Om na te gaan of dit alles ook van
toepassing is binnen andere democratieën, is er verder onderzoek nodig.
1.2 Naoorlogse ontwikkelingen binnen de mediasector
1.2.1 Politieke ontzuiling en journalistiek professionalisme
a. Ontzuiling
In de meeste Europese democratieën werd de maatschappij in de eerste helft van de twintigste eeuw
gekenmerkt door een sterke verzuiling. Elke sociale organisatie of institutie was gebonden aan een
ideologische zuil. Ook de toenmalige media waren lange tijd onderhevig aan de verzuiling, waarbij
dikwijls gekleurde informatie werd gecommuniceerd naar de burger. Dagbladen fungeerden
hoofdzakelijk als spreekbuis van een politieke partij. De media opereerden met andere woorden in
functie van het politiek systeem, volgens een politieke logica. Vanaf de jaren zestig gingen
organisaties steeds meer los van een bepaalde ideologie functioneren, en was er met andere woorden
sprake van ontzuiling (De Bens, 2001, p. 83).
Ook bij de media was de ontzuiling voelbaar. De media worden steeds meer onafhankelijk van andere
sociale en politieke instituties. De media gaan zich met andere woorden differentiëren van andere
maatschappelijke instituties en functioneren volgens een eigen logica (Hallin & Mancini, 2004, p.
252).
Hallin en Mancini (2004, p. 287) verwijzen naar Alexander die deze toenemende onafhankelijkheid
van de media ten opzichte van politieke instituties toeschrijft aan drie ontwikkelingen: de vraag van
sociale bewegingen naar niet-partijgebonden informatie, de universaliteit in de nationale culturen en
ten slotte de toenemende journalistieke autonomie als gevolg van een groeiende professionalisering en
zelfregulatie bij de journalistieke organen. In het kader van ons onderzoek focussen wij ons
hoofdzakelijk op deze laatste ontwikkeling.
9
Het journalistieke veld wordt steeds autonomer en de journalistiek is als institutie een georganiseerde
praktijk met eigen interne regels en normen. De autonomie van de media en de journalistiek brengt
belangrijke wijzigingen met zich mee. Er is ondermeer een verschuiving merkbaar van een passieve
naar een actieve journalist. De journalistieke praktijk hield vroeger immers niet meer in dan het
samenvoegen van ontvangen telegrammen tot een artikel dat vervolgens gepubliceerd werd in een
dagblad met een vast lezerspubliek. De huidige journalistiek wordt gekenmerkt door actieve
journalisten die zelf op zoek gaan naar informatie en zelf beslissen welk nieuws de voorpagina wel of
niet haalt (Bölin , 2007, p. 67).
b. Journalistiek professionalisme
De nood aan een professioneel paradigma voor de journalistiek is een gevolg van de moderne tijd. Er
heerste tijdens de jaren ’50 –’60 immers een sterk geloof in sociale rationalisering, wetenschappelijke
methodes en professionele expertise, ook binnen het journalistieke veld (Baym, 2007, p. 384).
Er heerst onenigheid over de invulling van de begrippen professionalisme en professionalisering. In
sommige West-Europese landen moeten journalisten een formele training doorlopen vooraleer ze als
professionele journalist erkend worden. Dit is echter geen noodzakelijke voorwaarde in de uitoefening
van de journalistiek. Journalisten die geen formele training achter de rug hebben, zijn daarom niet
minderwaardig als professioneel journalist.
Hallin en Mancini (2004, pp. 34-37) onderscheiden drie dimensies van professionalisme die algemeen
kunnen aangenomen worden: autonomie, professionele normen en in functie van het openbaar belang.
1. Binnen de journalistiek kan de autonomie gezien worden als de mate waarin het werk van de
journalist gescheiden is van dat van de uitgever, partij of eigenaar. De controle over het journalistieke
werk is in grote mate collegiaal: journalisten worden meestal gecontroleerd door journalisten.
2. Onderscheidende professionele normen staan binnen de journalistiek hoofdzakelijk voor ethische
regels, zoals het beschermen van bronnen, de inhoud scheiden van reclame e.d. In principe komt het er
op neer dat journalisten dezelfde criteria van nieuwswaarde moeten hanteren, los van een politieke
voorkeur.
3. Tenslotte staat de journalistiek ten dienste van het publiek, wat impliceert dat het publiek moet
kunnen vertrouwen op de berichtgeving en de vrijgegeven informatie.
10
Er wordt van de professionele journalist verwacht om neutraal te berichten over gebeurtenissen,
waarbij feiten en objectiviteit gescheiden worden van waardeoordelen en subjectiviteit (Baym, 2007,
p. 384).
Menig auteurs stellen dat de toenemende onafhankelijkheid nieuwe mogelijkheden creëren voor de
media. De media kunnen nu meer dan ooit hun waakhondfunctie uitoefenen en de politiek vanuit een
kritisch oogpunt belichten. Dit kan enerzijds dikwijls relevante informatie opbrengen, anderzijds kan
de journalist zich ook vergrijpen aan schandalen en de zogenaamde riooljournalistiek (De Bens, 2001,
p. 58).
De toenemende onafhankelijkheid van de media ten opzichte van het politieke veld betekent echter
niet dat de media enkel en alleen volgens de regels van de professionele journalistiek functioneren.
Hoe onafhankelijker ze immers worden van het politieke veld, hoe afhankelijker ze worden van het
economische veld (Strömbäck, 2008, p. 241).
In de Verenigde Staten wordt de journalistieke autonomie duidelijk uitgehold onder commerciële
druk. De utopische visie van de journalistiek als onafhankelijke vierde macht, is vervangen door een
agressieve, commerciële oplossing. Dit heeft geleid tot een trivialisering van de traditionele, sociale en
culturele waarden van de journalistiek, inclusief de rol van de journalist en het nastreven van publieke
belangen. De journalistiek hanteert immers een nieuwe commerciële definitie van wat relevante
informatie is (Hardt, 2002, p. 203).
Ook in Europa is de sociale functie van de journalistiek onderhevig aan de commerciële waarden. Het
doel van de journalistiek ligt niet meer in het verspreiden van neutrale ideeën en het creëren van
sociale consensus, maar in het creëren van entertainment en informatie die verkocht kan worden aan
individuele consumenten (Hallin & Mancini, 2004, p. 277).
Bölin (2007, pp. 67-70) nuanceert de stellingen van bovenstaande auteurs en bekijkt de verhouding
tussen het journalistiek professionalisme en de commercialisering vanuit een interessant perspectief.
De auteur stelt dat de journalistieke autonomie niet is afgezwakt onder commerciële druk. Hij stelt wel
dat de autonomie van het journalistieke veld niet absoluut is en erkent dat zowel de gedrukte als de
audiovisuele media tot op zeker hoogte afhankelijk zijn van het economische veld. Het valt immers
niet te ontkennen dat de mediasector hiervan financieel afhankelijk is (enkel de openbare omroep
krijgt immers subsidies van de staat). Dit betekent echter niet dat het journalistieke veld zijn eigen
waarden niet meer kan samenstellen. De interne waarden van het journalistieke veld worden volgens
Bölin (2007) noch aangetast, noch beïnvloed door de commercialisering.
11
Hij beweert dat er voldoende bewijs is dat de vorm van de journalistieke rapportering opvallend
weinig wijzigingen heeft ondergaan in de laatste 75 jaar, wat wijst op een sterke journalistieke
autonomie zonder commerciële inmenging. De auteur stelt daarnaast dat net de sterke journalistieke
autonomie leidde tot het toenemende aandeel entertainment bij de mediaproducten, en niet de
commercialisering.
Het merendeel van de auteurs (Meyer, 2002; Witte, 2002; Bird, 2000; Cabrese, 2000;..) zijn echter wel
van mening dat de media steeds meer een commerciële logica gaan volgen. Bijgevolg kunnen we
stellen dat de visie van Bölin (2008) eerder uitzonderlijk is lijkt het ons interessant om de
commercialisering van de Europese mediasectoren te belichten.
1.2.2 Commercialisering van de media Zowel de gedrukte als de audiovisuele massamedia hebben zich ontwikkeld in een economische
context. Tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw worden de meeste Westerse democratieën
gekenmerkt door een sterke marktgeoriënteerde maatschappij. Beïnvloed door de vrije markt, zijn de
media waardige commerciële bedrijven geworden (Witte, 2002, p. 17).
Europese media werden voor het eerst met de logica van de markt geconfronteerd tijdens de jaren
zestig – zeventig. De gedrukte mediasector, meer bepaald de dagbladmarkt, werd onder commerciële
druk steeds meer onderhevig aan concentraties. De kleine bedrijven werden steeds meer opgekocht
door grote mediabedrijven, waardoor het aantal spelers op de makt verminderde. De dagbladen
probeerden hun markten bijgevolg zo ver mogelijk probeerden uit te breiden over traditionele en
ideologische grenzen heen om het hoofd boven water te kunnen houden. Het uitbreiden van de markt
enerzijds en de uitbreiding over ideologische grenzen anderzijds wijst op twee belangrijke elementen.
Enerzijds lijkt de dagbladmarkt toe te geven aan de commerciële logica door publieksmaximalisatie
centraal stellen en anderzijds resulteert de uitbreiding over ideologische grenzen heen in een totale
verdwijning van de partijpers die de dagbladmarkt voor een groot deel van de 20ste eeuw heeft
gedomineerd (Witte, 2002, p. 26; Hallin & Mancini, 2004, p. 274, 290).
Nog dramatischer dan de impact op de gedrukte media, is de transformatie die de commercialisering
teweeg heeft gebracht in het Europese omroepsysteem (Hallin & Mancini, 2004, p. 274).
Menig auteurs, zowel Amerikaanse als Europese, linken de wijzigingen binnen het Europees
medialandschap aan het dominante commerciële televisielandschap van de Verenigde Staten. Van
begin af aan kenden de Verenigde Staten en Europa immers een verschillende rol toe aan de openbare
omroep (Brants, 1998, p. 317).
12
In de Verenigde Staten worden zowel radio als televisie gezien als commerciële bedrijven die
financieel gesteund worden door reclame-inkomsten en opereren in functie van kijk- en luistercijfers.
Het dienen van het openbaar belang, wordt geïnterpreteerd in functie van de marktlogica die
allesoverheersend is binnen de VS. Bijgevolg worden de kijkers binnen de Amerikaanse
televisiecultuur benaderd als consumenten (Thussu, 2007, p. 22).
Sinds de jaren zestig is de Amerikaanse impact op Europese mediasystemen duidelijk aanwezig. De
Verenigde Staten waren toen immers de dominante grootmacht op zowel, economisch, cultureel als
politiek vlak (Hallin & Mancini, 2004 p. 254). Het is echter pas bij het naderende einde van de koude
oorlog en de overwinning van het neoliberalisme, dat de Europese omroepen het Amerikaanse model
volgenden. Zoals eerder gesteld opereerden de omroepsystemen van de meeste West Europese
democratieën immers lange tijd volgens een volledig ander model. Een monopolie van de openbare
omroep zonder enig oog op winst was de norm in veel West Europese democratieën. Het Europese
omroepsysteem heeft zich lange tijd kunnen weerhouden van de commerciële lokroep, al kwam daar
in de jaren tachtig verandering in. Begin jaren negentig waren de meeste West-Europese
omroepmonopolies doorbroken (Thussu, 2007, pp. 32-25).Steeds meer commerciële uitdagers staken
de kop op, wat leidde tot het huidige medialandschap met zowel publieke als commerciële omroepen.
In West – Europa waren er in 1980 zesendertig publieke en vijf commerciële omroepen, in 1997
waren dat er respectievelijk vijfenveertig en vijfenvijftig. Er zijn met andere woorden meer
commerciële dan publieke omroepen, in nog geen 20 jaar tijd (Holtz-Bacha & Norris, 2001, p. 123).
De deregulering en privatisering van de Europese media, ondermijnde het monopolie van de openbare
omroep met een explosie aan private televisiezenders. Dit resulteerde in een sterk competitief
medialandschap waar commerciële en openbare omroepen elkaars grootste concurrenten werden
(Blumler, 1999, p. 241).
Deze commerciële context heeft een belangrijke impact gehad op de inhoud van de media. Volgens de
politieke economie kent een mediaproduct twee soorten waarden: een gebruiks- en ruilwaarde. De
gebruikswaarde staat voor het sociale nut dat de media voor het publiek hebben. Door ondermeer
informatie te verstrekken aan de burger en educatieve doelstellingen te verwezenlijken komt de
gebruikswaarde tot uiting. De ruilwaarde wordt daarentegen niet geassocieerd met het sociale nut,
maar met de commerciële waarde van het mediaproduct. Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw
worden mediaproducten ontwikkeld door mediabedrijven die winstmaximalisatie en
kapitaalaccumulatie centraal stellen. Ondanks het feit dat de ruilwaarde slechts gerealiseerd kan
worden als er ook sprake is van een gebruikswaarde, is het de ruilwaarde die de grote drijfveer was
voor de ontwikkelingen van de media in de twintigste eeuw.
13
De culturele goederen geproduceerd door de media krijgen steeds meer een eigen koopwaarkarakter.
Informatie en communicatie worden economische producten met een eigen prijs (Witte, 2002, pp. 18-
21).
Aangezien de ruilwaarde de laatste jaren primeert op de gebruikswaarde, worden de mediaproducten
afgestemd op de markt. De commercialisering en de onderlinge concurrentie hebben geleid tot één
gemeenschappelijk doel voor alle media: publieksmaximalisatie. (Witte, 2002, p. 26).
Gezien hun financiële afhankelijkheid van reclame, opereren private media al sinds de beginjaren in
functie van verkoopcijfers. Hoe meer kijkers of lezers de media willen bereiken, hoe meer ze hun
product moet afstemmen op de voorkeur van het publiek (Meyer, 2002, p. 35).
Er blijft wel een duidelijke hiërarchie merkbaar in de mate waarin media onderhevig zijn aan de
commerciële regels. De gedrukte en audiovisuele kwaliteitsmedia zijn het minst onderhevig aan de
commerciële logica, in tegenstelling tot de tabloid kranten en de commerciële televisie (Meyer, 2002,
p. 35).
Bird (2000) onderzocht de rol van het publiek bij de ontplooiing van de media. Het publiek kan
immers beschouwd worden als een actieve groep, die op zoek is naar informatie die hen persoonlijk
aanspreekt. Uit haar onderzoek bleek dat media-elementen als personalisering, beeld over inhoud en
dramatisering wel degelijk de voorkeur van het publiek genieten. Het publiek speelt met andere
woorden een belangrijke rol in de inhoudelijke keuzes die de media maken. De auteur stelt bijgevolg
dat het huidige mediaklimaat een product is van de dynamiek tussen het publiek, de journalisten en de
commerciële logica (Bird, 2002, pp. 215-224).
Algemeen kunnen we besluiten dat de media onafhankelijk worden van het politieke systeem en gaan
opereren volgens een eigen logica, de medialogica. Deze komt tot stand door ondermeer de
professionalisering van de journalistiek, de commercialisering en de voorkeur van het publiek (Hallin
& Mancini, 2004; Bird, 2000). In het volgende onderdeel gaan we na wat deze medialogica nu precies
inhoudt en hoe deze concreet tot uiting komt.
14
1.3 Medialogica
1.3.1 Begripsomschrijving. De medialogica staat voor de manier waarop de media informatie uitkiezen, presenteren en
overbrengen. De media bepalen zelf wat nieuwswaardig is en hoe deze informatie wordt weergegeven.
De media hanteren een eigen stijl, leggen de nadruk op verschillende gedragskenmerken en hanteren
een bepaalde woordenschat bij het communiceren van de informatie. De medialogica geldt als
referentiekader waarbinnen gebeurtenissen en personen worden voorgesteld en geïnterpreteerd.
Algemeen kunnen we stellen dat de logica van de media voor de verschillende media min of meer
gelijk loopt. Het merendeel van de huidige media opereren volgens een logica die gericht is op wat het
publiek interessant vindt en wat een commercieel voordeel kan opleveren. De logica die de media
volgen, leunt aan bij de principes van het marktmodel (Strömbäck, 2008, p. 233).
Om hun mediaproduct af te stemmen op de markt met publieksmaximalisatie als doel, hanteren de
media twee filters. Alle informatie die van de media tot bij het publiek raakt wordt onderworpen aan
beide filters. Enkel de informatie die past binnen de logica van de media wordt weergegeven, en dat
op een manier die de media zelf kiezen. Alle informatie die via de media wordt uitgestuurd is met
andere woorden slechts een afkooksel van alle oorspronkelijke informatie, weergegeven volgens
vormelijke en inhoudelijke voorkeur van de media (Meyer, 2002, p. 28).
De eerste filter die alle massamedia hanteren is het selecteren van onderwerpen op basis van de
nieuwswaarde. Empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat gedrukte en audiovisuele media dezelfde
selectiecriteria toepassen om te bepalen welke onderwerpen als nieuwswaardig bestempeld worden.
Zowel over de keuze van de onderwerpen als over de keuze van de elementen die ze benadrukken,
heerst er consensus binnen de professionele journalistiek. Op basis van deze selectiecriteria bepalen de
media welke onderwerpen de aandacht krijgen en welke niet. Deze selectiecriteria zijn erg belangrijk,
aangezien ze toegepast worden bij elke stap van het selectieproces. Ruwe informatie wordt telkens
opnieuw volgens dezelfde selectiecriteria gereduceerd tot de informatie voldoende nieuwswaardig is.
Een onderwerp is nieuwswaardig als het de aandacht van het publiek kan behouden (Meyer, 2002, p.
29).
Eens de onderwerpen het selectieproces hebben overleefd, worden ze volgens een nieuwe reeks
presentatieregels weergegeven. Het gaat om verschillende vormelijke en inhoudelijke regels , of
zogenaamde “rules of stage-managing” , om de maximale aandacht van het publiek te behouden.
15
Deze set van presentatie-regels is bepaald op basis van de voorkeur van het publiek en de technische
mogelijkheden van het medium. Deze regels zijn echter altijd voorlopig, aangezien het hoofddoel is
om een groot publiek aan te spreken. Als de media merken dat de aandacht van het publiek afzwakt,
moeten ze op zoek gaan naar nieuwe presentatie-regels (Meyer, 2002, pp. 30-31).
In hoofdstuk twee komen we terug op deze twee mediafilters en kijken we aan welke criteria politieke
onderwerpen moeten voldoen om media-aandacht te verkrijgen en hoe deze onderwerpen
gepresenteerd worden.
Vooraleer we dieper ingaan op de weergave van politieke werkelijkheid, willen we nagaan hoe de
medialogica zich vertaalt naar de algemene berichtgeving. In eerste instantie belichten we kort de
belangrijkste stijl-, vorm- en inhoudswijzigingen van de mediaproducten. We belichten met andere
woorden de presentatie van de mediaproducten die de eerste filter van de media overleefd hebben.
Ten tweede merken we dat de medialogica niet enkel resulteert in vorm- en inhoudswijzigingen maar
ook in het experimenteren met nieuwe journalistieke formats, met een zogenaamd “infotainment”
karakter (Wieten & Pantti, 2005, p. 21). We lichten dit journalistieke format dan ook uitgebreid toe.
1.3.2 Kenmerken Het staat vast dat de commercialisering en de onderlinge concurretie tot een toenemende graad van
tabloidisering hebben geleid. Traditionele nieuwswaarden moeten het onderspit delven ten voordele
van de trivialisering en sensationalisering van het nieuws. Inhoudelijk gaan de media meer human
interest, soft news en misdaadverhalen publiceren. De hoeveelheid economisch en politiek nieuws
wordt gereduceerd en de individuele beleving wint aan belang. Het persoonlijke vormt zowel het
begin, het midden als het eindpunt van een verhaal. Vormelijk wordt vooral de visualisering
belangrijk. Er worden grotere foto’s gepubliceerd, de nadruk ligt op meer expressiviteit en esthetische
kwaliteiten (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p. 246).
In een onderzoek naar de tabloidisering bij de Vlaamse dagbladpers werden de volgende kranten
geanalyseerd: De Standaard, De Morgen, Het Volk en Het Laatste Nieuws. De bevindingen toonden
ondermeer aan dat er in 2000 opmerkelijk minder politiek nieuws aan bod kwam dan in 1990. Deze
daling was vooral merkbaar bij de meer populaire kranten als Het Volk en Het Laatste Nieuws, die
ook merkbaar meer andere tabloidkenmerken vertoonden zoals sensatie e.d. De zogenaamde
kwaliteitskranten zijn in mindere mate onderhevig aan de tabloidisering, al valt er bij De Morgen ook
een lichte stijging aan sensatie vast te stellen. De Standaard lijkt het meest immuun voor de
tabloidiseringstrend (Hauttekeete et al., 2002, p. 365).
16
Deze tendens van vormelijke en inhoudelijke kenmerken doet zich ook voor bij de audiovisuele
media. Onderzoek wees uit dat de audiovisuele mediaproducten evenzeer gekenmerkt wordt door
personalisering, dramatiek en beeld boven inhoud (Bird, 2000, p. 215).
Ook Witte (2002, pp. 37-38) onderscheidt vier vorm- en inhoudswijzigingen die, onder commerciële
druk, terug te vinden zijn bij zo goed als alle mediaproducten: actualisering & fragmentering,
personifiëring, dramatisering en entertainmentprocédés.
Media geven steeds meer voorrang aan de meest actuele berichten. Het bereiken van zogenaamde
“scoops”, waarbij men als medium streeft om als eerste te kunnen berichten over een bepaalde
(sensationele) kwestie, wordt steeds belangrijker. De media onderscheiden zich op die manier immers
van hun concurrenten, wat een gunstig effect kan hebben op de verkoop-, lees- of kijkcijfers. De
keerzijde is echter dat bepaalde gebeurtenissen dikwijls uit de context worden belicht, wat tot foute
interpretaties kan leiden bij het publiek (Witte, 2002, pp. 37-38).
Daarnaast staan persoonlijke kwesties of persoonlijkheden steeds meer centraal binnen de
berichtgeving. Als de media over politieke kwesties rapporteren gaat de aandacht steeds meer naar de
individuele en persoonlijke elementen van de politiek. De sociale krachtsverhoudingen tussen
verschillende groepen die aan de basis liggen van de gevoerde politiek komen niet aan bod. De
politieke berichtgeving is dus slechts een afkooksel van de echte politieke realiteit die door de focus
op het individuele wordt versluierd (Witte, 2002, pp. 39-40). In hoofdstuk 3 gaan we uitgebreid in op
de politieke personalisering. Vervolgens willen we in ons onderzoek nagaan hoe politici zelf omgaan
met de toenemende personalisering.
Ook dramatisering van de inhoud is een manier die de media hanteren om de consumptie zo hoog
mogelijk te houden. De media benadrukken conflict- en competitie-elementen van verhalen en geven
deze voorrang op ander nieuws, zeker wat het politieke nieuws betreft. Andere aspecten van het
dramatiseringsprocédé zijn onder andere negatief nieuws en geweld, waarbij de ontwikkelingen, en
niet de oorzaken, van het geweld op de voorgrond komen te staan (Witte, 2002, pp. 41-43).
Tenslotte zien we dat ook politiek nieuws onderhevig is aan de consumptiestrategie van de media. Om
politiek nieuws aantrekkelijk te maken voor het publiek wordt ze steeds meer ondergedompeld in de
regels van de entertainment industrie. De informatieve functie van journalistiek lijkt te verschuiven in
de richting van amusement. Zowel de opmaak als de stijl worden aangepast in functie van het publiek.
De toename van entertainment kenmerken zorgt ook voor het ontstaan van nieuwe programmasoorten,
meer bepaald infotainment-programma’s (zie infra) (Witte, 2002, pp. 43-48).
17
Wat het Belgische medialandschap betreft zijn er duidelijke bewijzen voor deze trend. De media
brengen steeds meer sensatie en “soft news”. Dit uit zich in de keuze van onderwerpen met de nadruk
op misdaadverhalen en visualisatie. Deze trend blijkt zich echter nog altijd hoofdzakelijk voor te doen
bij de commerciële media. Wat de politieke berichtgeving betreft brengt de openbare omroep nog
steeds meer politiek nieuws dan de commerciële omroep (VTM), met 23% tegenover 16% (Brants,
1998, pp. 322-323).
Naast vorm- en inhoudswijzigingen is de snelheid van de journalistieke stijl ook sterk toegenomen.
Verhalen worden verteld met een hoger visueel tempo en aan de hand van snellere zinnen. Aangezien
slechts een beperkt aandeel informatie kan verstuurd worden in de beschikbaar gestelde tijd, moeten
journalisten meer emotionele elementen toevoegen aan hun berichtgeving (Cabrese, 2000, p. 48).
De audiovisuele media kwijnen weg onder de tirannie van de zapper. Doordat producenten onder
sterke druk staan om zoveel mogelijk kijkers te houden bij hun eigen programma, wordt elke nieuwe
reclame of scene in een programma opgezet om te verhinderen dat de kijker wegzapt. Uiteindelijk kan
elke seconde tellen voor een kijker om te blijven kijken of weg te zappen. De media is in een
constante zoektocht naar de meeste kijkers en anticiperen hierop door een stijgend aandeel
trivialisering en spektakel in hun programma’s te verwerken (Meyer, 2002, p. 82).
Ook wat de gedrukte media betreft is er een toegenomen snelheid van de journalistiek vast te stellen.
De stijl wordt aangepast aan de leescultuur die gekenmerkt wordt door zappende, ongedurige lezers,
wat resulteert in het gebruik van kortere zinnen en eenvoudige woordkeuzes (De Bens &
Raeymaeckers, 2007, p. 246).
Zoals we eerder al vermelden, gaan de media steeds meer entertainmentelementen hanteren bij het
ontwikkelen van hun mediaproduct. Dit resulteert niet alleen in inhoudelijke en vormelijke
wijzigingen, maar ook in nieuwe mediaformats, zogenaamde infotainment (Witte, 2002, p. 48). Het is
echter niet alleen het toenemende belang van entertainmentelementen die aan de basis ligt voor het
ontstaan van infotainment. Ook de medialogica zelf heeft een opkomst van infotainmentkanalen als
gevolg. Volgens Wieten en Pantti (2005) resulteert de medialogica immers in het experimenteren met
nieuwe journalistieke formats met een zogenaamd “infotainment” karakter (Wieten & Pantti, 2005, p.
21). In het volgende luik gaan we dieper in op het begrip “infotainment” en gaan we na wat de
specifieke kenmerken zijn.
18
1.4 Infotainment als ongewoon mediaformat Als we het hebben over “experimenteren met journalistieke formats die gekenmerkt worden door een
zogenaamd infotainment-karakter”, wordt concreet bedoeld dat de media proberen om hun
informatieve functie te verzoenen met de toenemende nadruk op ontspanning. Daar waar informatie en
ontspanning traditioneel gezien werden als twee onverzoenbare mediaformats, vallen deze in de
moderne samenleving steeds meer samen tot één genre (Wieten & Pantti, 2005, p. 21).
Het samenvoegen van informatie met ontspanningselementen is echter niet nieuw. Midden 19de eeuw
bracht de zogenaamde penny press immers al ontspanning in het kader van informatie. Informatie en
entertainment hebben zich pas echt verzoend met de komst van de massamedia. Dit wordt dikwijls
gekaderd als een spanning tussen “in het belang van het publiek” en “volgens de wil van het publiek”.
Al sinds de begin dagen van de eerste soorten media heeft de dialectiek tussen de markt en de moraal
zich gereflecteerd in de mediaproductie en – consumptie (Thussu, 2007, p. 15).
Informatie en nieuws worden big business aangezien alles in functie staat van de mogelijkheid tot
consumeren. Daarnaast is het publiek sterk gefragmenteerd en kunnen ze kiezen uit verschillende
kanalen met hun “zapper”. Informatieve formats gaan bijgevolg ontspanningsaspecten hanteren in de
hoop hun publiek te kunnen behouden (Surette & Otto, 2002, pp. 443-444).
Het combineren van informatie en entertainment is de centrale functie van infotainment. Het is deze
functie die de keuze van de onderwerpen bepaalt. Afhankelijk van de kijk- of leescijfers variëren de
onderwerpen tussen politiek en het moderne leven. De meerderheid van het publiek geeft de voorkeur
aan onderwerpen uit het moderne leven, ten nadele van de politieke onderwerpen (Hess – Lüttich,
2007, p. 1365).
1.4.1 Infotainmentkenmerken: gedrukte en audiovisuele media Infotainment is een mediaformat dat moeilijk af te bakenen valt. Als we ons focussen op de centrale
functie, het samenvoegen van informatie en entertainment, kunnen veel mediasoorten onder deze
noemer vallen. Bijgevolg gaan we het begrip infotainment concreter afbakenen, zodat we een duidelijk
beeld hebben van welke mediasoorten al dan niet onder deze noemer kunnen worden geplaatst.
19
Zoals eerder vermeld, onderscheidt Witte (2002) vier vorm- en inhoudswijzigingen waar de
mediaproducten aan onderhevig zijn. Drie van deze elementen: personalisering, dramatisering en
entertainmentprocédés worden door verschillende auteurs aangehaald (Meyer, 2002; Bird, 2000;
Grisprud, 1992; Brants & Neijens, 1998) als de belangrijkste aanwijzingen voor een nieuwe
medialogica.
Ondanks het feit dat alle mediaproducten min of meer verschijnselen vertonen van zowel
personalisering, dramatisering en entertainment, is infotainment het mediaformat bij uitstek waar deze
drie elementen duidelijk aanwezig zijn (Brants & Neijens, 1998, p. 152).
In het kader van hun onderzoek naar de aanwezigheid van politici in infotainment programma’s
hebben Brants en Neijens (1998) een zogenaamde “infotainment schaal” opgesteld. Ze zien de
dichotomie tussen informatie en entertainment als een continuüm, als een schaal met twee polen.
Informatieve media brengen vooral hard, ernstig en dikwijls politiek gerelateerd nieuws gebaseerd op
feiten, in tegenstelling tot de ontspanningsmedia die de nadruk leggen op de persoon, plezier en
“lifestyle & gossip”. Het infotainment genre ligt tussen beide schaaluiteinden en kan volgens de
auteurs op twee manieren tot uiting komen. Enerzijds kunnen ontspanningsmedia informatieve en
politieke elementen behandelen, en anderzijds zijn er de traditionele informatieve media die steeds
meer elementen van ontspanning vertonen. Infotainment bestrijkt met andere woorden het domein van
“soft news” waar feiten en emoties samensmelten en worden overgoten door dramatische elementen
van conflicten en schandalen tot roddels (Brants & Neijens, 1998, pp. 152-153).
Deze elementen komen hoofdzakelijk voor bij audiovisuele infotainment, maar ook bij de gedrukte
media vinden we deze elementen terug (Meyer, 2002; Bird, 2000; Witte, 2002). Personalisering en het
verhalend karakter van nieuwsfeiten zijn infotainment kenmerken die steeds meer binnensluipen in de
gedrukte media (De Bens en Raeymaeckers, 2007, p. 246).
Gemakkelijkheidshalve plaatsen we alle media die de nadruk leggen op personalisering, dramatisering
en entertainment onder de noemer “infotainment”. Op die manier vallen zowel populaire weekbladen
als Dag Allemaal of populaire talkshows als De Laatste Show onder dezelfde noemer. De Dag
Allemaal valt onder de eerste soort infotainment die Brants & Neijens (1998) onderscheiden, een
ontspanningsmedium dat, door te berichten over politici, informatieve en politieke elementen
behandelt. De Laatste Show is een informatief programma dat ontspanningselementen toevoegt en
bijgevolg eerder behoort tot de tweede infotainmentcategorie. In ons onderzoek komen we uitgebreid
terug op deze beide soorten infotainment en gaan we na hoe politici zich tot deze soorten verhouden.
20
Ondanks het feit dat de kenmerken van infotainment voorkomen in zowel de audiovisuele als gedrukte
media, is het vooral de audiovisuele media die de mogelijkheden hebben om te voldoen aan
bovenstaande elementen. Dit lijkt ergens ook logisch omdat televisie sterk de nadruk legt op
visualisering en op het vermaken van de kijker, wat het medium, meer dan alle gedrukte media,
persoonsgericht maakt (Brants et al., 2000, p. 136).
Bijgevolg gaan we ons verder in deze verhandeling ook focussen op infotainment als een audiovisueel
mediaformat. Dit echter zonder de gedrukte infotainment uit het oog te verliezen.
1.4.2 Kenmerken audiovisuele infotainment Audiovisuele infotainment kan in grote lijnen gelijk gesteld worden aan zogenaamde “nieuwsshows”.
Deze shows worden inhoudelijk gekenmerkt worden door niet-politieke thema’s met een voorkeur
voor zacht nieuws, spektakel en drama. De klemtoon ligt op het showconcept van de persoonlijkheid,
weinig uitdieping en het verweven van informatie- en entertainment elementen (Witte, 2002, p. 46).
Met het doel om verschillende programmagenres te kunnen plaatsen binnen hun continuüm (supra),
onderscheiden Brants en Neijens (1998, pp. 152-153) drie criteria die bepalen bij welk uiteinde de
programma’s aanleunen: het onderwerp, de stijl en de vorm, eigen aan het programma.
De onderwerpen die besproken worden in informatieve programma’s handelen grotendeels over
gerechtigheid, politieke kwesties, onenigheden en beleidselementen. Terwijl de
ontspanningsprogramma’s zich vooral focussen op zogenaamde “human interest” verhalen waar
politici verschijnen als individuen met specifieke karakteristieken. Het beeld en het drama primeren op
de boodschap, die op haar beurt liefst licht verteerbaar en emotioneel geladen is (Brants & Neijens,
1998, p. 152).
Wat de stijl betreft, gaan informatieve programma’s werken met professionele moderators waarbij de
persoonlijkheid onbelangrijk is. De gasten worden afstandelijk benaderd op een objectieve en dikwijls
confronterende manier. Ontspanningsprogramma’s leggen echter de nadruk op het gesprek, er wordt
niet eens verwacht van de gast om op alle vragen te antwoorden. De stijl is informeel en licht, met de
bedoeling om te ontspannen. De persoonlijkheid van de host staat centraal, niet zijn vaardigheden om
de gast te ‘ondervragen’ (Brants & Neijens, 1998, p. 152).
Tenslotte kent ook de vorm van beide soorten programma’s grote verschillen. Informatieve
programma’s hebben een formele bezetting zonder muziek en meestal zonder publiek.
Ontspanningsprogramma’s opteren voor zowel muziek, speciale effecten, grafische vormgeving en
een publiek met de eventuele mogelijkheid tot participatie.
21
De auteurs wijzen er echter op dat informatieve en entertainmentprogramma’s twee uiteinden zijn van
een continuüm en dat de meeste programma’s tussen beide extremen in liggen (Brants & Neijens,
1998, p. 152).
Aangezien de audiovisuele media zich vooral lenen om aan de infotainmentkenmerken te voldoen,
wordt de talkshow dikwijls vooropgesteld als het meest duidelijke voorbeeld van infotainment (Brants
et al, 2000, p. 136). We staan bijgevolg wat langer stil bij deze specifieke vorm van infotainment.
1.4.3 De talkshow als specifieke vorm van infotainment De term “talkshow” is een samenstelling van twee verschillende en zelfs tegenstrijdige begrippen. Het
concept van de talkshow combineert de inter-persoonlijke verbale traditie van een gesprek met het
moderne spektakel van de massamedia. Centraal binnen het televisieoptreden staat het gesprek tussen
de gasten. De persoonlijkheid van de gasten en de manier waarop ze hun visies, ervaringen en opinies
uitdrukken wordt sterk benadrukt door de moderator. Het gaat echter niet alleen om het uitwisselen
van ideeën en meningen, de gevoerde gesprekken worden omgevormd tot sensatie en elke show moet
vernieuwend zijn. Het publiek moet het onverwachte kunnen verwachten. Het spektakel mag echter
het gesprek niet overheersen, want deze staat immers nog steeds centraal (Hess- Lüttich, 2007, p.
1363).
Een talkshow wordt gekenmerkt door uiteenlopende hybride vormen, van interview en discussie tot
chat, van informerend tot ontspanning, van politiek tot persoonlijk en zonder onderscheid tussen de
publieke en private sfeer (Brants et al., 2000, p. 136).
Ook volgens Dahlgren en Hess – Lüttich nemen talkshows verschillende vormen aan, wat het
volgens de auteurs onmogelijk maakt om te spreken van dé talkshow als programmasoort. Beide
auteurs delen de talkshow op in verschillende types.
Hess – Lüttich (2007, p. 1363) maakt een onderscheid gebaseerd op de rol van de moderator:
entertainment en confrontainment. Bij talkshows gebaseerd op entertainment is de belangrijkste
functie van de host om de gasten in een positief licht te stellen. Dit kan zowel door de gast zichzelf te
laten profileren of door als host de gast positief te belichten. De auteur heeft het hier over de
zogenaamde “beschermingsstrategie”. Als de moderator echter scherpe, kritische vragen stelt aan de
gasten valt dit soort talkshow volgens de auteur onder confrontainment.
Deze laatste soort lijkt in Vlaanderen echter nog steeds te vallen onder politieke discussieprogramma’s
en wordt niet direct geassocieerd met het talkshow genre.
22
Het onderscheid dat Dahlgren maakt lijkt echter meer van toepassing op de Vlaamse talkshows.
Dahlgren (1995, pp. 62-63) deelt het talkshowgenre op in de volgende soorten: de elite talkshow en de
vox-pop talkshow. Binnen de elite-talkshow draait het om professionelen, experten en mensen met
uitgesproken persoonlijkheden. In eerste instantie werd deze vorm immers gezien als een ernstig
format, waar interviews werden afgenomen bij belangrijke machthebbers door bekwame journalisten.
Later evolueerde de elite-talkshow naar een wervelende show waar het ontspanningsgehalte domineert
en waar veel moeite werd gedaan om het verhaal boeiend te houden. Binnen het tweede type talkshow
staat vooral de publieksdeelname centraal. Het publiek krijgt de kans om hun mening te uiten over
onderwerpen die variëren van politieke tot persoonlijke kwesties. In ons onderzoek willen we nagaan
hoe politici zich zelf verhouden tot dit soort infotainment. In deel twee komen we hier uitgebreid op
terug.
23
2 Mediatisering van de politiek Aan de hand van het vorige hoofdstuk merken we dat de media in grote mate een nieuwe logica
hanteren. Er wordt meer nadruk gelegd op het economisch voordeel en de voorkeur van het publiek,
wat bij de media grotendeels resulteert in een meer populaire aanpak. In dit hoofdstuk gaan we in
eerste instantie na hoe deze medialogica zich verhoudt tot het politieke veld. We gaan met andere
woorden bekijken hoe de media de politiek in beeld brengen. Vervolgens bekijken we hoe het
politieke veld daar mee om gaat, en gaan we dieper in op het concept “zelfmediatisering”.
2.1 Begripsomschrijving Het begrip “mediatisering” wordt door verschillende auteurs aangehaald in hun onderzoek naar de
relatie tussen politiek en media (Strömbäck, 2008, p. 228). De betekenis die auteurs geven aan het
begrip komt in grote lijnen overeen, wat ons in staat stelt om een algemene definitie te formuleren.
“Mediatisering” is een exogene wijziging waar de politieke communicatie aan onderhevig is. Het
begrip staat voor de centralisering van de media in het sociale proces. Dit resulteert in een publieke
sfeer, die geconstrueerd wordt door de media (Blumler & Kavanagh, 1999, pp. 210-211).
Het begrip “mediatisering” mag niet verward worden met “mediation”. “Mediation” staat voor elke
vorm van interventie tussen verschillende actoren en instituties. “Mediation of politics” staat met
andere woorden eenvoudigweg voor de communicatie tussen het politieke systeem en de burger.
Politici kunnen immers niets meer zonder communicatie en moeten hun boodschap via de media
overbrengen (Mazzoleni & Schulz, 1999, p. 249).
Mediatisering van de politiek betekent dat deze zich aanpast aan de eisen van de massamedia. Dit is
een traag proces dat al plaats vond bij de eerste dagen van de radio. Tijdens de laatste dertig jaar
hebben verschillende factoren deze trend versnelt. Het toenemende belang van de media, politici die
altijd maar meer ervaring hebben met de media en het groeiende belang van professionele adviseurs in
de politiek zijn de meest doorslaggevende geweest (Kepplinger, 2002, p. 973).
De omschrijving van Mazzoleni en Schulz (1999, p. 247) sluit dicht aan bij deze van Kepplinger
(2002), maar bevat een belangrijke nuance. Ze stellen dat de politiek steeds meer afhankelijk wordt
van en gevormd wordt door de massamedia, maar dat de politiek nog altijd de controle behoudt over
de politieke processen en functies. De politiek blijft met andere woorden nog voor een groot deel
onafhankelijk en verliest zich niet in de regels van de media.
24
Deze omschrijving sluit nauw aan bij wat Meyer (2002, p. 57) verstaat onder “kolonisering”. De
auteur verwijst naar Habermas die het concept “kolonisering” introduceerde om te verwijzen naar het
fenomeen waarbij één sociaal domein de andere gaat koloniseren. Meyer stelt dat de penetratie van de
medialogica in het politieke systeem een klassiek voorbeeld is van dit proces. De kolonisering van het
politiek systeem door de media kan men interpreteren als het proces waarbij de politiek zich zo goed
als volledig overgeeft aan de logica van de media, maar alsnog zijn eigen identiteit blijft behouden.
Hallin en Mancini (2004, p. 290) vallen bovenstaande auteurs bij door te stellen dat de medialogica de
politieke logica steeds meer lijkt te domineren. Het selecteren van onderwerpen is immers niet
afhankelijk van politieke criteria maar van journalistieke of op media gebaseerde criteria die bepalen
wat de vereisten zijn voor een goed verhaal.
In de verdere analyse van het fenomeen “mediatisering” zullen we ons hoofdzakelijk baseren op het
onderzoek van Mazzoleni en Schulz (1999) en dat van Strömbäck (2008). Beide onderzoeken geven
immers een duidelijk beeld van wat mediatisering concreet inhoudt en wanneer men kan spreken van
een gemediatiseerde politiek.
2.2 Symptomen mediatisering Dat de politiek afhankelijk wordt van de media komt vooral voort uit de macht die de media hebben
om de politieke realiteit te construeren. Zij bepalen hoe de politieke inhoud naar het publiek wordt
gecommuniceerd.
Uit alle processen die wijzen op een groeiende mediatisering, onderscheiden Mazzoleni en Schulz
(2002, pp. 250-252) de volgende vijf als meest doorslaggevend:
Ten eerste brengen de massamedia uit de continue stroom aan informatie slechts een selectie van de
gebeurtenissen. Gebeurtenissen worden pas nieuwswaardig als ze voldoen aan bepaalde eisen. Slechts
een klein deel van deze criteria die de nieuwswaarde bepalen zijn intrinsiek aan deze van nieuwsfeiten.
Het selectieproces is dikwijls afhankelijk van de visies van journalisten en van de productieroutines
van de media. De gebeurtenissen die het selectieproces overleven worden zowel door de burger als
door de politici, dikwijls als enige waarheid gezien. Criteria als nabijheid, conflict, drama en
personalisering bepalen welke gebeurtenissen aandacht krijgen. Dit zorgt voor een systematische
vertekening van de gecreëerde mediarealiteit van de politiek (Mazzoleni & Schulz, 2002, p. 250).
Ten tweede hebben moderne (Westerse) democratieën te maken met een zogenaamde “mediated
participation”. We hebben immers te maken met een “mediageconstrueerde publieke sfeer”, waarbij
de actieve burger steeds meer benaderd wordt als een passieve kijker.
25
Terwijl het publiek vroeger actief deelnam aan het politieke debat, treden politieke spelers nu op voor
een min of meer passief publiek van politieke consumenten. De media beslissen welke politici toegang
krijgen tot het publiek en welke sociale problemen aan bod komen (Mazzoleni & Schulz, 2002, pp.
250-251).
Ten derde volgt de medialogica, het referentiekader waarbinnen de media betekenis geven aan de
evenementen en persoonlijkheden die ze in beeld brengen, steeds meer de commerciële logica (zie
supra). Het navolgen van de commerciële doelstellingen heeft een impact op de politieke
communicatie. Zowel de inhoud als de vorm van de politiek worden spectaculairder. De politieke taal
is met andere woorden getrouwd met deze van de reclame, PR en showbusiness. De commerciële
logica zorgt ervoor dat de media zich voortaan bezighouden met de vraag wat nieuwswaardig is en wat
de koppen kan halen. De communicatievaardigheden, het beeld, de verschijning en het imago van
politici komen hierbij centraal te staan (Mazzoleni & Schulz, 2002, p. 251).
Ten vierde weten politici, sinds de productieroutines, de selectiecriteria en de mechanismen van de
massamedia welgekend zijn in de politieke wereld, hoe ze zich moeten aanpassen aan de media.
Politici gaan dikwijls zelf een evenement opzetten om media-aandacht te krijgen. Ze passen zich met
andere woorden niet alleen aan de media aan, ze willen er ook controle over uitoefenen. In ons derde
hoofdstuk en onderzoek gaan we uitgebreid in op dit fenomeen waarbij politici zelf initiatief nemen
om media-aandacht te verkrijgen en controle proberen uit te oefenen op hun berichtgeving (Mazzoleni
& Schulz, 2002, pp. 251-252).
Tenslotte hebben de massamedia ook politieke functies te vervullen. Daar waar de journalistiek
traditioneel gezien een objectieve positie moet kunnen innemen ten opzichte van maatschappelijke
kwesties, is er ondertussen een tendens waarbij de journalistiek steeds meer opiniërend en
partijaanhangend is. Deze zogenaamde “journalistic partisanship” wordt problematisch als de
journalistieke, politieke ideologie sterk afwijkt van deze van de burgers en als de massamedia
overdrijven in hun controlefunctie en de nadruk leggen op de negatieve of persoonlijke, niet politiek
relevante onderwerpen (Mazzoleni & Schulz, 2002, p. 252).
Strömbäck (2008, pp. 234-241) stelt de mediatisering van de politiek voor als een proces. Elk politiek
systeem kan een ander niveau van mediatisering kennen. Hij benadrukt het proces-aspect en stelt dat
er voldaan moet zijn aan vier processen vooraleer men kan spreken van mediatisering.
26
In eerste instantie moet de massamedia het centrale kanaal en de centrale bron voor informatie zijn
tussen politiek en publiek. Dit is de eerste fase van mediatisering en geldt als de zogenaamde
“mediated politics”. Deze eerste fase is zowel een vereiste voor mogelijke verdere mediatisering, als
voor de macht van media bij het beïnvloeden van opinies, percepties of attitudes bij het publiek. Als
de media immers de belangrijkste informatiekanalen zijn, dan hebben deze een grote impact op hoe
het publiek de realiteit ervaart. Dit heeft implicaties op de opinies die het publiek vormt. Politieke
actoren moeten met andere woorden rekening houden met de media. Er is in deze fase echter nog geen
sprake van politieke onafhankelijkheid, wat impliceert dat het ook partijgebonden media kan zijn als
belangrijkste informatie bron. Dit is de meest cruciale fase van het mediatiseringsproces. De andere
drie zijn van minder belang, maar wel noodzakelijk (Strömbäck, 2008, p. 236).
De tweede fase die moet doorlopen zijn vooraleer men van mediatisering kan spreken is dat de media
onafhankelijk van het politieke veld opereren, volgens een eigen logica. De media zijn autonome
organisaties met een eigen logica. De media gaan zelf beslissen wat belangrijk is en hoe ze de inhoud
weergeven en beïnvloeden. De media beslissen met andere woorden zelf wat belangrijk is.
Journalistiek professionalisme en commercialisering liggen aan de basis van deze tweede fase (zie
supra). We moeten echter opmerken dat er geen sprake is van volledige onafhankelijkheid. De media
controleren enkel grotendeels hun eigen inhoud (Strömbäck, 2008, p. 237).
In de derde fase zijn de media dus de belangrijkste informatiekanalen, en opereren ze onafhankelijk
van het politieke veld. In deze fase zijn de media zo onafhankelijk van politieke en andere sociale
instituties dat deze politieke en sociale actoren zich aanpassen aan de media. De media werken immers
in grote mate volgens een eigen logica, het politieke veld ziet het belang van de media steeds meer in
en beseft dat zij niet meer kunnen rekenen op die media. Bijgevolg gaan ze zich er aan aanpassen. Er
is immers geen enkele instituties die het zich nog kan permitteren om zich niet aan te passen aan de
logica van de media. Aangezien de politiek zich aanpast aan de media, gaan de media berichten over
de politiek volgens hun eigen logica. Er wordt met andere woorden vooral nadruk gelegd op
personalisering en conflict. De mediawereld is met andere woorden slechts een afkooksel van de
politieke wereld volgens hun eigen regels. De media zijn nog steeds extern voor het politieke veld,
maar deze erkent de noodzaak om zich aan te passen aan de logica en hun eisen van
nieuwswaardigheid (Strömbäck, 2008, pp. 237-239).
Als het politieke veld, ook buiten verkiezingstijd, begint te denken en opereren in functie van de
media zitten we in de vierde fase. Het politieke veld gaat ook bij het regeren en
besluitvormingsprocessen denken en handelen met de medialogica in het achterhoofd. Ze laten de
medialogica toe en hanteren het als middel of onderdeel tijdens het besluitvormingsproces.
27
In fase vier gaat het politieke veld zich niet enkel aanpassen aan de medialogica (fase 3), het gaat de
medialogica overnemen en zelf hanteren. Op die manier komen we bij het permanent campagnevoeren
van de politiek (Strömbäck, 2008, pp. 239-240).
2.3 De theatralisering van de politiek De politiek kan op twee manieren gecommuniceerd worden. Enerzijds op basis van de politieke logica
en anderzijds op basis van de medialogica. Als de politieke communicatie hoofdzakelijk opereert
volgens de politieke logica, dan staan de eisen van het politieke systeem centraal en bepalen deze hoe
de politieke communicatie vorm krijgt. Dit resulteert in een politieke communicatie waarbij het
openbaar belang en de educatie van het publiek primeren (Strömbäck, 2008, pp. 233-234).
Als de medialogica de basis vormt van de politieke communicatie, liggen de zaken anders. De eisen
van de media staan dan centraal en deze bepalen hoe de politieke communicatie vorm krijgt door de
politici, hoe deze door de media worden weergegeven en hoe het publiek deze interpreteren. Wat het
publiek interessant vindt en een commercieel voordeel oplevert krijgt voorrang. Media bedrijven
worden bijgevolg gezien als commerciële bedrijven met het enige doel om het publiek tevreden te
stellen (Strömbäck, 2008, pp. 233-234).
Zoals hierboven duidelijk werd, volgt de politiek in de meeste Westerse democratieën de medialogica.
In hoofdstuk 1 werd duidelijk hoe deze medialogica zijn uitwerking kent op zowel het mediaproduct
als op nieuwe journalistieke formats. In wat volgt beschrijven we het derde proces die Strömbäck
(2008) aanhaalt als hij de vier processen van mediatisering beschrijft. De politiek gaat zich aanpassen
aan de medialogica. De media bepalen met andere woorden hoe de politiek belicht wordt en welke
politieke kwestie wel en niet gecommuniceerd worden. Ook hier geldt hetzelfde als met de algemene
berichtgeving (zie supra), de mediawerkelijkheid is slechts een afkooksel van de politieke
werkelijkheid.
Een belangrijke bijdrage wat de politieke afhankelijkheid van de media betreft, komt van Meyer
(2002). Hij heeft een onderzoek verricht naar de manier waarop de media de politieke werkelijkheid
weergeven. Welke politieke berichten krijgen toegang tot de media en op welke manier worden deze
bijgevolg weergegeven? De politieke werkelijkheid wordt met andere woorden onderworpen aan twee
mediafilters: nieuwswaarde-selectie en “stage managing processen”
De eerste filter die Meyer (2002) opmerkt is dat de politieke onderwerpen aan bepaalde voorwaarden
moeten voldoen vooraleer ze als nieuwswaardig bestempeld worden. De politieke onderwerpen
worden met andere woorden onderworpen aan een selectieproces, uitgezet door de media.
28
Op die manier wordt bepaald welke onderwerpen media-aandacht krijgen en welke niet. We kunnen
twee voorwaarden onderscheiden die doorslaggevend zijn bij de keuze van de politieke onderwerpen.
Er moet sprake zijn van een zeker conflict- en wedstrijdgehalte en het publiek moet zich kunnen
identificeren met het onderwerp. Politieke onderwerpen moeten met andere woorden conflict, drama
en (bekende) personen bevatten vooraleer ze als nieuwswaardig nieuwsfeit worden gezien en
bijgevolg voorzien worden van media-aandacht (Meyer, 2002, pp. 29-30).
Als de onderwerpen dit selectieproces hebben overleefd, worden ze volgens Meyer (2002) opnieuw
onderworpen aan bepaalde regels, zogenaamde “stage-managing” regels. In deze tweede filter van de
massamedia gaat het niet meer om nieuwswaarde maar om de presentatiestijl. Het doel van de
massamedia is immers om de aandacht van een zo groot mogelijk publiek te krijgen. Deze negen
“stage managing regels” zijn zowel van toepassing op de gedrukte als audiovisuele media, al zal het
uiteindelijke resultaat hoogstwaarschijnlijk verschillend zijn. Op basis van deze regels stellen de
media een afgewerkt product voor dat verschillende aspecten van de politieke wereld reflecteert
(Meyer, 2002, p. 31).
Meyer (2002) baseerde zich in zijn onderzoek op een inhoudsanalyse van politieke mediaformats uit
1997 en onderscheidde negen “stage-management” regels. In functie van deze verhandeling zijn de
volgende 6 relevant: personalisering, dramatisering, stereotiepe belichting, verbale duels, “artistry of
entertainment” en het rollenspel (Meyer, 2002, pp. 30-34).
1. Aan de hand van personalisering wordt een beeld geschept van politici als gewone mensen.
De media leggen de nadruk op de persoonlijke karaktertrekken van de politicus. Hun
lichaamstaal, verbale taal, verdiensten en tekortkomingen worden belicht. Op die manier
worden politici al snel als sterk, zwak, e.d. bestempeld.
2. Het dramatiseren van gebeurtenissen is typisch voor zowel gedrukte als audiovisuele media.
Er wordt een tragisch conflict in beeld gebracht waarbij de nadruk ligt op de overwinnaars en
de mislukkingen. Politieke kwesties worden met andere woorden voorgesteld als wedstrijden.
3. Politieke spelers worden dikwijls op een stereotiepe manier belicht door de media. Ze worden
afgebeeld als de vader of moeder, de vriend of vijand, etc. Deze figuren laten de media toe
hun presentatie van evenementen te structureren als vervolgverhalen.
4. Verbale duels worden dikwijls gehanteerd bij populaire talkshows. De moderator laat
verschillende personen met sterk uiteenlopende standpunten debatteren, wat dikwijls resulteert
in verbale duellen of conflicten die elke normale conversatie overstijgen.
5. “Artistry of entertainment” slaat op de weergave van politici in de media als natuurlijke
personen, los van hun politieke functie.
29
6. Dikwijls gaat het om onschuldig tijdverdrijf waar humor en een beetje show centraal staan.
Een politiek onderwerp kan opkomen tijdens een conversatie maar de moderator zal er
dikwijls niet op ingaan of slechts kort belichten als onderwerp van plezier. Deze fora bieden
politici veel mogelijkheden om zich te profileren als gewone, aangename personen.
7. Een ander talkshow format zijn de zogenaamde rollenspelen waar de gasten gevraagd worden
een bepaalde sociale rol aan te nemen. Het idee is om een vooraf bepaald scenario voor te
spelen voor het publiek. Het doel is om mimiek, handelingen en dergelijke te belichten in
plaats van effectief politieke onderwerpen. Denk maar aan Yves Leterme, Johan Vandelanotte
en Jean-Marie Dedecker in de Debby & Nancy show (Meyer, 2002, pp. 30-34).
2.4 Zelfmediatisering Dat de media de politieke realiteit op hun eigen manier en volgens hun eigen regels weergeven is
duidelijk. De politieke communicatie is in grote mate onderhevig aan de logica van de media. Het
politieke veld is zich hier van bewust en weet steeds beter op welke manier ze zullen weergegeven
worden. Doordat politici steeds beter weten hoe de regels van de media zich vertalen naar de politieke
communicatie, zorgt dit voor wijzigingen binnen het politieke veld. Politici willen zich immers niet
volledig afhankelijk stellen van de media en deze over hen heen laten lopen. We zagen eerder al dat
het vierde mediatiseringsproces van Strömbäck (2008) een overname van de medialogica door het
politieke veld impliceert, waarbij politici zelf gaan handelen volgens de medialogica. Politieke partijen
zijn immers niet meer machtig genoeg om hun politieke boodschappen op eigen houtje naar de
buitenwereld te communiceren.
Dit is niet alleen een gevolg van de toenemende macht van de media, het politieke veld heeft zelf
immers ook belangrijke wijzigingen ondergaan die deze overname in de hand hebben gewerkt. Naast
de politieke ontzuiling waarbij de media onafhankelijk werden van de politiek, kreeg het politieke veld
in de meeste Westerse democratieën sinds de jaren zestig immers te maken met een dalende
partijtrouw. De politici verloren de onvoorwaardelijke steun van hun achterban en kwamen in een
sfeer van onzekerheid terecht ( Blumler & Kavanagh, 1999, p. 212).
Deze onzekerheid in het politieke systeem heeft de basis gelegd voor een verandering in de vorm van
de politieke partijen. Traditionele, ideologische partijen evolueren in de richting van zogenaamde
“catch-all “ partijen, waarbij het winnen van kiezers uit de hele bevolking centraal staat. Om deze
massa te kunnen bereiken werden de media erg belangrijke instrumenten binnen het politieke systeem
(Swanson & Mancini, 1996, p. 9).
30
2.4.1 Begripsomschrijving De onzekerheid binnen het politieke veld en de dominante positie van de media binnen de
maatschappij hebben tot wijzigingen geleid in het gedrag van de politici Ze voelen de dominante
positie van de media en zijn zich ervan dat ze noodzakelijk zijn om hun politieke functie uit te
oefenen, maar ze willen niet over zich laten lopen. Politici gaan zelf de logica van de media
overnemen om zich te wapenen tegen de sterke positie van de media. Mediatisering is met andere
woorden geen eenrichtingsverkeer, waarbij enkel de media de touwtjes in handen hebben (Meyer,
2002).
Er bestaat consensus over de invloed die de massamedia uitoefenen op het gedrag van de politici.
Politici hebben nood aan bekendheid en populariteit om hun politieke machtstrijd te overleven. In
verkiezingstijden is hun nood aan populariteit het grootst. De politici proberen dan immers
hoofdzakelijk via de media, de zogenaamde “floating voters” voor zich te winnen. Media-aandacht is
noodzakelijk voor politici, als ze willen gehoord worden (Witte, 2002, p. 143).
Het gedrag van politici waar Witte (2002, p. 143) naar verwijst is wat Meyer (2002) verstaat onder
zelfmediatisering. Politici reageren op het mediatiseringsproces door hun gedrag aan te passen aan de
regels van de media. Ze gaan met andere woorden de medialogica van de massamedia overnemen in
hun denkwijze, beleidskeuzes en gedrag. Politici weten dat media-aandacht belangrijk is bij het
uitoefenen van hun politieke functie en spelen hier op in door hun politiek gedrag te laten passen
binnen de logica van de media.
Politici nemen de medialogica enerzijds over om zichzelf van media-aandacht te voorzien, ze gaan
namelijk evenementen opzetten of beslissingen nemen die passen binnen de logica van de media. Door
de medialogica over te nemen, krijgen politici immers toegang tot het “grote openbare podium” wat
essentieel is voor de politieke communicatie naar de kiezer toe. Anderzijds proberen politici op deze
manier alsnog controle uit te oefenen over hun persoonlijke weergave in de media (Meyer, 2002, p.
58).
Media-aanwezigheid is met andere woorden geen toevoeging aan de politieke besluitvorming, het
maakt er integraal deel van uit. De vraag hoe de genomen beslissingen zullen overkomen in de media,
staat centraal en wordt vroeg in het besluitvormingsproces gesteld. Media-aandacht is immers een
goedkope manier van reclame. Politici zijn zich ervan bewust dat goede reclame een verschil kan
maken bij de kiezer. Men moet ieder mediamoment grijpen, of het gaat verloren naar de tegenstander.
Men moet zo vroeg en zoveel mogelijk in het nieuws komen met nieuwe verhalen en initiatieven zodat
de volgende nieuwsuitzending volgens hun hand verloopt.
31
Het doel is om hun agenda in hun taal via de media naar buiten te brengen en zowel critici als de
oppositie tegen de muur zetten (Blumler & Kavanagh, 1999, pp. 213-214).
Politici zijn zich er van bewust dat hun aanwezigheid in de juiste media een positief effect kan hebben
op de kiezers. Hoofdzakelijk verloopt de media-aandacht via de audiovisuele media, maar ook van de
gedrukte media wordt gretig gebruikt bij het campagnevoeren. Het doel is om zoveel mogelijk media-
aandacht, via zoveel mogelijk kanalen te verkrijgen. Zo proberen ze hun politieke boodschap zo goed
mogelijk te verkondigen bij een zo groot mogelijk publiek. Politici willen de media zo strategisch
mogelijk gebruiken. De juiste informatie op het juiste moment bij het juist publiek kan wonderen doen
voor de populariteit van politici (Witte, 2002, pp. 144-145).
Zoals eerder gezegd nemen politici de logica van de media over, in de hoop om inspraak te kunnen
hebben in de manier waarop ze worden gepresenteerd. Ze willen dus een zekere controle behouden op
hun persoonlijke berichtgeving. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat de media de regels van
het spel opmaken, en dat het politiek systeem alleen kan beslissen hoe de regels worden ingevuld.
Politici kunnen bijgevolg nooit volledige controle uitoefenen op de manier waarop ze in beeld worden
gebracht. De media kunnen immers zo ver gaan in het volgen van hun eigen logica dat ze de “self-
presentation” van de politici kunnen afbreken ten voordele van hun eigen interesses (Meyer, 2002, p.
58).
Dat politici de medialogica steeds meer in acht nemen bij het besluitvormingsproces betekent niet dat
de politieke logica geen nut meer heeft. Als men zich enkel en alleen zou focussen op het overnemen
van de medialogica, dan is de gevoerde politiek slechts efficiënt op korte termijn. Als men duurzame
politiek wil voeren, moeten de politici handelen en regeren volgens de politieke logica. In het huidige
klimaat overheerst de medialogica op de politieke logica bij de besluitvorming, met als resultaat dat
politici snel zijn opgebrand. Het is aan de politici om een gezond evenwicht te vinden tussen beide
logica’s (Strömbäck, 2008, p. 240).
2.4.2 Toepassing van zelfmediatisering Aangezien de media een steeds grotere macht hebben bij de bepaling van de politieke agenda, moeten
politici veel moeite doen om hun eigen politieke boodschap op de agenda te krijgen. Dit leidt dikwijls
tot een strijd om media-aandacht tussen de politici. Om zichzelf van die media-aandacht te kunnen
voorzien, wordt de hulp van professionelen ingeroepen. Politieke partijen en politici doelen constant
op media-aandacht, waardoor ze hun politieke boodschap zelf aanpassen aan de eisen van de media.
32
De politieke campagnes ontwikkelen zich steeds meer volgens de regels van de marketing en het
voeren van een zogenaamde permanente campagne is geen uitzondering meer (Blumler, 1998, p. 57).
De mediatisering van het politieke veld heeft politici en organisaties er toe aangezet om te reageren op
dit fenomeen door hun PR afdelingen uit te breiden met middelen en media-adviseurs. Deze media-
adviseurs kennen de media op zijn minst evengoed als de journalisten zelf. Zij zorgen ervoor dat de
media hun aandacht vestigen op de politici en hun activiteiten door deze aan te passen aan de regels
van de media (Meyer, 2002, p. 59).
Het is niet enkel de toenemende macht van de media die ervoor zorgt dat politiek professioneler
wordt, ook de politieke onafhankelijkheid van de redacties, zet politici er toe aan om zich te laten
bijstaan door zogenaamde spindoctors om alsnog voldoende media-aandacht te krijgen (De Bens en
Raeymaeckers, 2007, p. 243).
De politici laten zich met andere woorden bijstaan door professionele adviseurs om de medialogica op
een efficiënte manier over te nemen. In hoofdstuk 1 werd duidelijk dat de medialogica hoofdzakelijk
personalisering, dramatisering en entertainment elementen met zich meebrengt en resulteert in een
beeldcultur.
Het werd eerder al duidelijk dat het vooral de audiovisuele media zijn die de meeste mogelijkheden
hebben om te voldoen aan bovenstaande elementen. Door de aanpassing van de politici aan de
beeldcultuur van de televisie, beseffen ze meer en meer dat het belangrijk is om over bepaalde
mediakwaliteiten te beschikken (Witte, 2002, p. 146; Brants et al., 2000, p. 136).
Mediakwaliteiten omvatten verschillende aspecten. De tv-verschijning vormt het eerste aspect. Het
imago van de politicus is één van de belangrijkste en meest doorslaggevende elementen bij een
verschijning. Bij het opbouwen van een bepaald imago worden dikwijls verschillende
persoonlijkheidstypes gecreëerd. Met moet zelfzekerheid, integriteit en betrouwbaarheid uitstralen. Dit
zijn kenmerken die het publiek apprecieert bij een politicus. De professionele adviseur is daar een
grote hulp bij. In campagnes wordt bijvoorbeeld systematisch en deskundig gewerkt aan het imago
van een politicus. Er wordt dikwijls verwacht van een politicus dat hij de kwaliteiten van een acteur
bezit. De professionalisering van de politieke marketing is daar een rechtstreeks gevolg van. De
kiezers zijn een zeer interessante markt voor PR en reclamebureaus. Het is ondertussen al de gewoonte
geworden dat politici zich laten bijstaan door vaklui bij de opbouw van zijn of haar populariteit.
Kledij, gesticulatie, taalgebruik, houding, blikken, etc. worden nauwkeurig in het oog gehouden en de
professionele adviseurs wijzen de politici er op dat ze sommige persoonlijkheidskenmerken moeten
(laten) accentueren (Witte, 2002, pp. 146-48).
33
3 Politici en infotainment In het eerste hoofdstuk werd duidelijk dat de media steeds meer, in functie van publieksmaximalisatie,
volgens een eigen logica opereren en dat nieuwe journalistieke formats de kop opsteken. Uit hoofdstuk
2 konden we opmaken dat de politieke realiteit in grote mate geconstrueerd wordt door de media en
dat het politieke veld er in grote mate van afhankelijk is. We gingen na volgens welke regels de media,
de politieke werkelijkheid weergeven en belichten. Het werd ook duidelijk dat de politici zich dikwijls
ook zelf aan de media aanpassen of er gebruik van maken om alsnog een zekere controle te behouden
over hun eigen berichtgeving. Naast nieuwe vorm- en inhoudswijzigingen leidde de medialogica
ondermeer tot het experimenteren met journalistieke formats met een infotainment karakter. In dit
hoofdstuk gaan we na hoe de relatie tussen politici en infotainment tot uiting komt.
3.1 Politici en infotainment Om hun populariteit te verhogen, proberen politici ondermeer om zich te associëren met de populaire
cultuur en zijn iconen. Politici hopen zo dat er wat van hun populariteit overvloeit. Ze associëren zich
niet alleen met de populaire cultuur, ze stellen zichzelf er ook beschikbaar van. Politici maken steeds
meer hun opwachting in populaire media waar informatie en entertainment samenvloeien (Street,
2000, p. 48).
Het is voor politici meer dan ooit belangrijk om te verschijnen in de juiste mediakanalen. Politici
willen overkomen als een gewone man van de straat met emoties, zin voor humor, stabiel gezin en een
grote empathie voor iedereen. Met andere woorden, politici grijpen elke kans om te verschijnen op een
non-news media waarbij de persoonlijkheid minstens even belangrijk is als de dossierkennis. De kunst
is om als politicus te gaan waar de kiezers zich bevinden Infotainment is hierbij het format bij uitstek,
en directe en goedkope reclame. Het televisieoptreden van Bill Clinton op de muziekzender MTV in
1992 wordt door menig auteurs als keerpunt gezien binnen de politieke communicatie (Fineman, 2000,
p. 27).
Het is voor een politicus belangrijker om in infotainment te verschijnen dan in het nieuws zelf. Het
grote publiek is de belangrijkste drijfveer, mediakanalen met hoge kijkcijfers zijn een must voor
politici. De interviews in infotainment zijn daarenboven niet confronterend (Meroney, 2000, p. 51).
Dit wordt de zogenaamde “bypass-strategie” genoemd. Politici gaan infotainmentkanalen opzoeken
om op die manier de kritische vragen van journalisten te ontwijken (Brants, 1998, p. 330).
34
Er zijn hoofdzakelijk twee redenen te onderscheiden waarom politici gevoeliger zijn om niet enkel in
informatieve media te verschijnen. Ten eerste is het door de explosie aan mediakanalen en – formats
steeds moeilijker voor politici om het publiek te bereiken. De snelheid van de media is toegenomen,
waardoor het publiek de politieke media snel kan ontwijken. Politici moeten dus met andere woorden
in niet-politieke media verschijnen om alsnog hetzelfde aantal mensen te bereiken. Ten tweede is er
nog weinig inhoudelijk onderscheid tussen de politieke partijen, waardoor de kwaliteiten van politici
als personen moeten benadrukt worden. Deze moet zowel geloofwaardig en deskundig, als
sympathiek en menselijk overkomen. Media waarin informatieve elementen en amusement
samenvloeien, hebben een potentiële aantrekkingskracht voor het niet-politiek geïnteresseerd publiek.
Deze media lenen zich ook beter om het imago van de politicus te creëren (Brants et al, 2000, p. 137).
3.2 Politieke personalisering Zoals eerder gezegd in hoofdstuk 1 worden infotainmentkanalen voornamelijk gekenmerkt door
volgende elementen: personalisering, dramatisering en entertainmentelementen. In het kader van ons
onderzoek is de toenemende personalisering het meest interessante element. We willen in ons
onderzoek immers nagaan hoe politici, als persoon, staan ten opzichte van infotainmentkanalen. Het
feit dat infotainmentkanalen dramatisering en entertainmentelemenen gebruiken is minder relevant
voor ons onderzoek. Bijgevolg behandelen we deze twee kenmerken niet meer in dit hoofdstuk.
Met politieke personalisering wordt verwezen naar het fenomeen waarbij politici zichtbaarder worden
ten nadele van de politieke instituties. Rahat en Sheafer (2007, pp. 66 – 69) stellen dat de politieke
personalisering voorkomt in drie verschillende types: institutionele personalisering, media
personalisering en de personalisering van politiek gedrag.
Institutionele personalisering staat voor het hanteren van regels en mechanismen die de nadruk leggen
op de individuele politicus en minder op de politieke partijen. Een voorbeeld van institutionele
personalisering is het systeem van gesloten lijsten tijdens verkiezingen vervangen door open lijsten.
Een verkiezingssysteem op basis van gesloten lijsten laat enkel competitie toe tussen leden of groepen.
Open lijsten maken inter-persoonlijke competitie mogelijk tussen individuen. Het introduceren van
voorverkiezingen is een voorbeeld van institutionele personalisering (Rahat & Sheafer, 2007, p. 66).
Mediapersonalisering verwijst naar een wijziging in de presentatie van politici in de media, uitgedrukt
in een grotere focus op de individuele politicus en sterk verminderde aandacht van de media voor
politieke partijen, organisaties en instituties.
35
Daarnaast maken de auteurs nog het onderscheid tussen mediapersonalisering en mediaprivatisering,
wat gezien wordt als een specifieke vorm van mediapersonalisering. Bij mediapersonalisering ligt de
nadruk vooral op de politieke karakteristieken en activiteiten van de individuele politici. Met andere
woorden, de focus op de persoonlijke elementen van politieke individuen heeft nog altijd voldoende
politieke relevantie. Mediaprivatisering wijst volgens de auteurs daarentegen op persoonlijke
karakteristieken en het persoonlijke leven van de individuele kandidaten. Er wordt met andere
woorden geprobeerd om de nadruk te leggen op niet-politieke kwesties (Rahat & Sheafer, 2007, pp.
67-68).
Een derde onderscheid dat de auteurs maken is de personalisering van politiek gedrag. Dit kan
toegepast worden op het politieke gedrag van zowel de politici als het publiek. Concreet gaat het
personaliseringsproces om een toenemend individueel politiek gedrag en een dalende partijactiviteit.
De overname van wetsvoorstellen van individuele parlementsleden wordt gezien als duidelijke
personalisering in het gedrag van de politicus. De personalisering in het politieke gedrag van het
publiek wordt uitgedrukt door de politiek als competitie tussen groepen te vervangen door de politiek
als competitie tussen individuen (Rahat & Sheafer, 2007, p. 68).
Figuur 1.: Political personalization(s); a conceptual map. (Rahat & Sheafer, 2007, p. 67)
36
In ons onderzoek zijn vooral “mediapersonalisering” (2) en “mediaprivatisering” (2a) belangrijk.
Beide soorten politieke personalisering zijn immers het gevolg van het mediatiseringsproces dat zich
doorvoert binnen de politiek.
Het belangrijkste gevolg van de mediatisering van de politiek is de toenemende zichtbaarheid van de
politieke leiders (Witte, 2000). Zowel Mazzoleni en Schulz (1999) als Meyer (2002) wijzen op de
nadruk die media leggen op politici als personen. De voorkeur van het publiek voor persoonlijkheden
boven instituties is echter al sinds lange tijd gekend. De media maken hier gebruik van in hun strijd
om de kijker of lezer en geven de realiteit en de politiek in persoonlijke termen weer (Mazzoleni,
2000, p. 325).
Het succes van de politieke personalisering reflecteert niet enkel het succes van de massamedia om
populaire cultuur te creëren, het reflecteert ook de behoefte van zowel de politieke instituties als de
burgers aan een fysisch symbool van politieke macht waar men naartoe kan verwijzen. Het afnemende
belang van de ideologieën en de crisis in de liberale identiteit hebben immers tot een vlucht naar het
individualisme geleid. In veel democratieën is er vraag naar een persoonlijk leiderschap, wat de
politieke motivatie en participatie van de burger verklaart (Mazzoleni, 2000, p. 326).
De politieke personalisering vindt plaats in het volledige politieke veld en dus bij alle politici. We
kunnen echter een onderscheid maken in de manier waarop politici omgaan met die personalisering.
Wat de mediapersonalisering betreft kunnen we een onderscheid maken in de manier waarop politici
met die persoonlijke nadruk omgaan. Er vallen twee soorten politici te onderscheiden: de “body
politician” en de “briefcase politician”. De laatste staat voor de traditionele politicus, die dossierkennis
en politieke debatten centraal stelt bij het uitvoeren van zijn functie. De “body politician” legt de focus
daarentegen op zijn fysische verschijning en probeert een voordelige band te onderhouden met de
media. Deze politicus houdt ervan om het publiek tevreden te stellen zonder politieke argumenten of
feiten, integendeel, hij benadrukt het ontspanningselement in zijn mediaoptreden (Meyer, 2002, p. 78).
3.2.1 Politici en mediapersonalisering
Bij het persoonlijk optreden van de politicus wordt de nadruk gelegd op de fysieke kenmerken van de
politicus zoals het karakter, de manier van spreken, de houding, het temperament,… Performance en
image building zijn bijgevolg niet langer ongekend in het politieke landschap. De
persoonlijkheidscultus en het creëren van politieke vedetten worden steeds meer onderdeel van de
politieke strategieën en tactieken. Het imago van de politicus wordt belangrijker en wordt
professioneler benaderd (Witte, 2002, p. 40).
37
De gesprekken in audiovisuele infotainmenkanalen behandelen voornamelijk persoonlijke thema’s,
gebaseerd op persoonlijke ervaringen van de politici met hun familie, ethische waarden, etc. De
moderator hanteert dikwijls een human interst aanpak waardoor weinih politiek gerelateerde vragen
worden gesteld. Van Zoonen et al. (2007, p. 324) merkt echter op dat politici dikwijls zelf politieke
onderwerpen aanhalen of politieke uitspraken proberen te doen.
Schütz (1997, pp. 1941-1951) vergeleek zelfpresentatie van politici, entertainers en experts in
talkshow programma’s. Als er een voorstelling gegeven wordt voor een publiek, probeert men een
positieve indruk na te laten. De gasten proberen deze indruk met andere woorden te controleren om
zichzelf in een positief daglicht te stellen. De auteur onderscheidt drie soorten gedrag dat
bovenstaande sociale groepen vertonen tijdens een televisie optreden: Ingratiation, self-promotion en
exemplification. Gedrag in functie van het plezieren van anderen wordt omschreven als ingratiation.
Self-promotion staat voor gedrag waarbij men competent probeert over te komen aan de hand van het
aantonen van eigen prestaties of verdiensten. Exemplification is een strategie die gebruikt wordt als
men waardevol, eerlijk en integer wil overkomen (Schütz, 1997, p. 1943).
Politici hanteren minder self-promotion dan experten, maar meer dan entertainers. Politici verwijzen,
minder dan experten, maar meer dan entertainers, naar hun status of verwezenlijkingen. Daarnaast
presenteren politici ook minder dan experten en meer dan entertainers, vernieuwende ideeën en
plannen voor de toekomst (Schütz, 1997, p. 1946).
Exemplification wordt het meest door politici gehanteerd. Politici verdedigen meer dan de andere twee
groepen ethische standaarden en stelden ook te handelen naar deze standaarden. De rol van politici
blijkt niet enkel gelinkt te zijn aan competentie en aantrekkelijkheid, maar ook aan het hebben van
gewaardeerde ethische kwaliteiten. Het belang van dit aspect in de zelfpresentatie van de politici komt
sterk naar voor als politieke schandalen of het bovendrijven van privéverhalen politieke gevolgen
hebben voor de politici (Schütz, 1997, p. 1946).
Ingratiation werd minder gehanteerd door politici dan door entertainers maar niet significant meer dan
door experts. Ingratiation uit zich door zichzelf voor te stellen op een gunstige manier door
persoonlijke informatie te onthullen of humor te hanteren ( Schütz, 1997, p. 1946).
38
Samengevat kunnen we stellen dat experts vooral de nadruk leggen op self-promotion, entertainers
willen hoofdzakelijk innemend overkomen (ingratiation) en politici hanteren een mix van beide
elementen. Politici proberen hoofdzakelijk om aangenaam (ingratiation), competent (self-promotion)
en waardig (exemplification) over te komen. Politici willen zichzelf aanbieden en presenteren zichzelf
op verschillende manieren om zo diverse groepen aan te spreken en hopen op die manier voldoende
kiezers voor zich te winnen tijdens de volgende verkiezing (Schütz, 1997, p. 1948). In ons onderzoek
willen we nagaan op welke manier politici zelf willen overkomen. We kunnen bijgevolg onderzoeken
en vaststellen of hun antwoorden aanleunen bij de bevindingen van Schütz (1997) of niet.
3.2.2 Politici en mediaprivatisering De centralisering van de media in de agendasetting van de politieke communicatie heeft geleid tot een
toenemend aantal politieke schandalen, zowel in Europa als Noord Amerika. Politieke schandalen zijn
meestal het resultaat van de wens van de journalist om professioneel prestige uit te bouwen, hun
onafhankelijkheid ten opzichte van de politici te benadrukken enerzijds, en van het streven van de
mediaorganisaties om het grootste publiek anderzijds (Hallin & Mancini, 2004, pp. 278-279).
Gemediatiseerde politieke schandalen zijn geen nieuw fenomeen. Al vanaf de ingang van de
negentiende eeuw werden politieke schandalen openbaar gemaakt. Sinds de jaren zestig, en vooral de
jaren negentig doken in verschillende Westerse democratieën steeds meer politieke schandalen op als
nadrukkelijk onderdeel van het politieke leven. De Clinton – Lewinsky affaire is waarschijnlijk het
meest gemediatiseerde en internationaal verspreide politiek seksschandaal uit de Amerikaanse
geschiedenis (Witte, 2002, pp. 151 – 153).
Toch is het de mediatisering, die het verhoogde aantal politieke schandalen in de hand heeft gewerkt.
Hoe meer de media immers op zoek gaan naar elementen uit het privéleven van de politicus, hoe
waarschijnlijker het wordt dat ‘ongewenste’ gebeurtenissen openbaar gemaakt worden. Dikwijls
kunnen noch de politicus noch de professionele adviseur controle uitoefenen over de publieke
weergave van deze privéverhalen. De traditie van de onderzoeksjournalistiek die opkwam in de jaren
zestig bracht nieuwe journalistieke standaarden met zich mee die gelegitimeerd werden aan de hand
van de journalistieke waakhondfunctie. Het zoeken naar geheimen werd met andere woorden aanvaard
als onderdeel van de journalistieke praktijk. Ook het onderscheid tussen het privéleven en het publieke
leven van de politici werd steeds minder duidelijk. Regels om het privéleven van de politici te
beschermen werden versoepeld en bij de populaire media zo goed als opgegeven (Witte, 2002, pp.
151-152).
39
De studie die Deuze voerde bij journalisten van gedrukte populaire media, bevestigt dit. Deuze (2005,
pp. 861-878) heeft een onderzoek gevoerd bij de journalisten van Nederlandse tabloid bladen en polste
naar de tweestrijd tussen populaire journalistiek en hun professionele ideologie. De auteur ging na hoe
ze betekenis geven aan hun beroep en op welke manier ze de professionele ideologie kunnen
verzoenen met het idee van de populaire journalistiek geworteld in de commerciële logica.
De ondervraagde journalisten stellen dat ze dezelfde journalistieke professionele ideologie hanteren
als deze van hun collega’s van de zogenaamde kwaliteitspers. Het verschil tussen toepassingen van
deze journalistieke ideologische waarden, situeert zich in de betekenis die aan de journalistieke
autonomie gegeven wordt. Journalisten van de populaire pers interpreteren de journalistieke
autonomie immers als de vrijheid om creatief te schrijven over de verworven informatie, zonder
rekening te moeten houden met de opgelegde regels van de kwaliteitspers. Journalistieke autonomie,
volgens bovenstaande interpretatie, is voor hen net een motivatie om deel te nemen aan de
zogenaamde populaire tabloidpers. Immers, volgens hen is het net het ontbreken van journalistieke
autonomie (vrijheid van creatief schrijven) bij de kwaliteitspers, die hen drijft naar de tabloid media
(Deuze, 2005, pp. 878-879).
Alles wijst er op dat de journalisten op zoek zijn naar een nieuwe grond in een beroep waarbij de
perceptie van de professionele uitoefening verschillende vormen aanneemt. Wat interessant en
misschien zorgwekkend is, is de nadruk die gelegd wordt op het onderscheiden van zichzelf binnen de
populaire journalistiek. Uitgevers denken dat ze hun ethische grenzen moeten verleggen om te kunnen
overleven in de competitieve sfeer van de kwaliteitspers en gaan bijgevolg zoeken naar privé-
elementen en schandalen van publieke personen, inclusief politici (Deuze, 2005, p. 879).
Soms merken we bovenstaande elementen ook op bij de Vlaamse populaire media. Zo kunnen we
verwijzen naar de publicatie van de affaire Daems en Sophie Pécriaux. Het blijkt echter dat niet enkel
de populaire media zich wagen aan de publicatie van politieke schandalen. Ook kwaliteitsbladen
interpreteren de persvrijheid dikwijls ruim. Zo heeft de Knack, een gewaardeerd kwaliteitsblad, zich
meerdere malen schuldig gemaakt aan het openbaar maken van politieke privéaangelegenheden. Een
illustratie hiervan is het artikel dat verscheen in Knack waarin beweerd werd dat Freya Vandenbossche
haar thesis niet zelf geschreven heeft, of de publicatie van het email-verkeer tussen Frank Vanhecke en
Marie – Rose Morel wat moest gelden als bewijsmateriaal voor een affaire tussen beide politici. Het
openbaar maken van privéaangelegenheden is hoofdzakelijk te wijten aan de ingesteldheid van de
media.
De media graven immers steeds meer naar het privéleven van de politici en stellen deze human
interest verhalen centraal. Hoe meer “image” er gecreëerd wordt rond een politicus, hoe sterker de
behoefte van de media om achter de schermen te komen kijken, al blijkt dit niet altijd een
eenrichtingsverkeer te zijn.
40
Politici aarzelen steeds minder om hun persoonlijke leven in te schakelen in functie van hun imago.
Familie wordt steeds meer betrokken in campagnes, net zoals politiekseksuele aantrekkingselementen
stelt dat de politici zelf dikwijls inspelen op de zoektocht van de media naar privéverhalen (Witte,
2002, p. 151). In ons onderzoek gaan we na in welk mate deze stelling klopt voor de Vlaamse politici.
Toch hebben politici het dikwijls moeilijk met de inhoudsverschuiving en de dominante nadruk op het
privéleven. Politici krijgen zo immers sneller een negatief imago, wat hun populariteit allesbehalve ten
goede komt. Alleen politici die het spel beheersen kunnen langer meedraaien, anderen kunnen hun
carrière snel ten onder zien gaan. De groep politici die op gespannen voet leeft met de media lijkt de
laatste jaren dan ook toe te nemen (Witte, 2002, p. 153).
Het beklemtonen van deze persoonsgebonden aspecten gaat volgens sommige critici ten nadele van de
weergave van maatschappelijke en ideologische factoren. Essentiële zaken, die van belang zijn voor
de vraag of een politicus al dan niet goed functioneert, worden onderbelicht. Standpunten, ideeën en
overtuigingen komen enkel nog naar voor als onderdeel van discussies tussen de politieke spelers.
Politiek wordt steeds meer gereduceerd tot een actieterrein van leidersfiguren waar de burger zich mee
kan identificeren of waar hij kritiek op kan geven. Persoonlijke verhoudingen staan met andere
woorden steeds meer centraal in de uitoefening van de politiek (Witte, 2002, p. 41).
3.3 Politiek en infotainment: verantwoorde combinatie? Critici stellen dat de complexe realiteit van de politiek door sommige media te simplistisch wordt
benaderd en voorgesteld. Strategieën en beleid verdwijnen op de achtergrond ten voordele van details
en anekdotes. De aandacht van de media lijkt te verschuiven van de gevoerde politiek naar de perifere
aspecten ervan. De politiek wordt met andere worden gedepolitiseerd en de burger wordt als
toeschouwer benaderd, wat resulteert in een dalende participatie (Witte, 2002, pp. 47-48).
De notie van infotainment wordt dikwijls geassocieerd met het idee van het neerhalen van de kwaliteit
van de berichtgeving. Infotainment zou drijven op emoties en irrationaliteit eerder dan de intellectuele
nieuwsgierigheid in te vullen en het promoten van rationele discussies. Deze kritiek komt vanuit een
normatief beeld van de journalistiek, hoe deze zou moeten zijn.
Anderzijds kan de interesse van de minder geïnteresseerde burger aangewakkerd worden door
politieke communicatie aantrekkelijk te maken. Dit zou de politieke participatie zelfs kunnen
aanwakkeren (Thussu, 2007, pp. 160-166).
41
Blumler (in Brants, 1998, pp. 317-320) is waarschijnlijk de grootste tegenstander van de opkomst van
politici in infotainment. Hij stelt dat de samensmelting van informatie met ontspanningselementen de
centrale functie van de media, namelijk het informeren van de burger, verschuift naar de achtergrond
ten voordele van het plezieren van het publiek. Volgens Blumler besteden de media steeds minder
aandacht aan politieke kwesties, en als deze dan al aan bod komen, zouden ze op een populistische
manier worden weergegeven. Het traditionele politieke nieuws wordt verdrongen door personalisering,
sensatie en dramatisering (zie supra). Dit is zijn zogenaamde “infotainment-hypothese” (in Brants,
1998, p. 322). Volgens Blumler betekent de opkomst van politici in infotainmentkanalen een crisis in
de rol van politieke communicatie voor de democratie.
Brants (1998, pp. 329-333) stelt dat de verschijning van politici in infotainment slechts gevaarlijk is in
drie gevallen: als dit de dominante vorm is waarin politici worden geportretteerd, als dit voor de
politicus een manier is om iets te verbergen (“bypassstrategie”) of als het leidt tot een verstoord beeld
van de politiek. Geen van deze drie scenario’s lijkt echter het geval te zijn.
Uit de resultaten van het onderzoek van de auteurs in de aanloop naar de Nederlandse verkiezingen
van 1994 blijkt dat politici voldoende evenwicht vinden tussen informatieve en infotainment
programma’s. Meer dan 75% van de politieke televisieoptredens vond plaats in traditionele platformen
van politieke communicatie, wat er op wijst dat infotainment in geen geval het dominante format is
voor politici. Het lijkt er ook op dat politici niet verschijnen in infotainment programma’s om kritische
vragen te vermijden. Zo werd in Vlaanderen gespeculeerd dat Yves Leterme voor zijn “comeback”
enkel lokale media en infotainmentformats hanteerde met het doel de moeilijke vragen van
professionele journalisten te ontwijken. Uit het programma “Voor eens en vooral altijd” bleek dat
Leterme moeilijke vragen beantwoorde met “geen commentaar”. We kunnen echter niet achterhalen of
deze speculaties aanleunen bij de werkelijke intentie van Y. Leterme.
42
DEEL II: Methodologie en Empirie
4 Inleiding Uit de literatuur werd duidelijk dat het naoorlogse Europese medialandschap grotendeels onderhevig
was aan dezelfde maatschappelijke ontwikkelingen die hun stempel hebben gedrukt op de verdere
ontplooiing van de medialogica. De media varen in grote mate een zelfde, commercieel geïnspireerde,
koers met de voorkeur van het publiek in het achterhoofd. Deze logica leidt ondermeer nieuwe
journalistieke formats met een zogenaamde infotainment karakter. Deze infotainmentkanalen wisselen
informatieve elementen af met ontspanningselementen of laten ze in elkaar overvloeien.
Daar waar de media in eerste instantie grotendeels opereerden in functie van het politiek systeem, is
deze rolverdeling grotendeels veranderd. Het politiek systeem lijkt in grote mate de regels en de logica
van de media te volgen. De politieke berichtgeving gebeurt volgens de regels van de media, en politici
worden volgens die regels geportretteerd naar de burger toe. De politieke berichtgeving gebeurt met
andere woorden dikwijls volgens de commerciële en publieksgerichte medialogica. Deze
mediatisering van de politiek blijkt echter geen eenrichtingsverkeer te zijn waarbij de media bepalen
hoe en wanneer de politiek in beeld wordt gebracht. Politici passen zich ook zelf aan de logica van de
media aan en gaan deze zelfs volledig overnemen. Politici doen met andere woorden dikwijls aan
zelfmediatisering. Ze denken en handelen in functie van de medialogica om zichzelf van media-
aandacht te voorzien en er controle over uit te oefenen.
5 Vraag- en doelstelling
Er wordt gesteld dat politici niet alleen tijdens verkiezingsperiodes denken en handelen volgens de
medialogica, maar dat ze deze ook steeds meer overnemen in het uitvoeren van hun politieke functie.
Politici zouden met andere woorden aan permanente campagnevoering doen door de medialogica over
te nemen. In hoofdstuk 1 werd duidelijk dat de medialogica ondermeer resulteerde in
infotainmenformats. Dat politici meer dan vroeger in infotainmentkanalen verschijnen is duidelijk. Het
hele jaar door vinden we politici immers terug in infotainmentkanalen.
Wekelijks komt de Dag Allemaal voor de dag met verhalen over politici, en ontvangt De Laatste
Show politieke gasten. Veel onderzoek is al gebeurd naar de aanwezigheid van politici in
infotainment. Het merendeel van deze studies was kwantitatief, waarbij de nadruk werd gelegd op het
aantal keer dat politici al dan niet verschenen zijn in infotainmentkanalen. Met deze vaststelling
kunnen we enkel opmaken dat de politieke wereld zich heeft aangepast aan de medialogica.
43
We weten echter niet of politici de medialogica ook effectief hebben overgenomen in hun denken en
handelen. Wat wij willen achterhalen, is de reden waarom politici al dan niet in infotainmentkanalen
verschijnen. We willen met andere woorden aan de hand van de relatie tussen politici en infotainment
achterhalen of politici effectief meer en meer de medialogica overnemen in hun denken en handelen.
Het doel van dit onderzoek is bijgevolg om een antwoord te kunnen formuleren op volgende
onderzoeksvraag:
“Getuigt de relatie tussen politici en infotainment van een overname van de medialogica bij het
uitvoeren van de politieke functie?”
Er wordt gepoogd om deze onderzoeksvraag te beantwoorden aan de hand van volgende deelvragen
die we telkens terugkoppelen naar de verhouding tussen de politieke en medialogica:
Het belangrijkste kenmerk van infotainment is de politieke personalisering. We zouden kunnen stellen
dat de media de politiek steeds meer op een luchtige, persoonlijke manier willen belichten. In dit deel
van ons onderzoek willen we dan ook nagaan hoe politici staan ten opzichte van het toenemend belang
van de persoonlijkheid, en waar ze de grens trekken wat persoonlijke informatie betreft. We baseren
ons hiervoor op het onderscheid van Rahat en Sheafer (2007, p. 67) tussen “mediapersonalisering” en
“mediaprivatisering” en willen nagaan waar politici de grens trekken tussen beide soorten
peronalisering en hoe ze er mee omgaan. Zoals eerder vermeld leggen de media bij
mediapersonalisering de nadruk op persoonlijke informatie die politiek relevant is. Bij
mediaprivatisering zoeken de media enkel naar persoonlijke informatie zonder enige vorm van
politieke relevantie. Wat de politieke personalisering betreft willen we dieper ingaan op de
zelfpresentatie van politici. We willen nagaan of politici bewust bezig zijn met de manier waarop ze
door het publiek zullen worden gepercipieerd. We baseren ons hiervoor op de studie van Shütz (1997)
die stelt dat politici vooral proberen om aangenaam, competent en betrouwbaar over te komen. Politici
bevinden zich volgens de auteur tussen experten die ernstig en bekwaam willen overkomen en
entertainers die meer nadruk leggen op het plezieren van anderen. Aan de hand van kwalitatief
onderzoek trachten we na te gaan of bovenstaande bevinding ook toepasbaar is op Vlaamse politici.
Aan de hand van de grens die politici trekken tussen beide soorten politieke personalisering, en de
antwoorden die we krijgen in verband met de zelfpresentatie, krijgen we een eerste idee naar welke
logica de politici neigen in hun denken.
44
Meyer (2002) legt in zijn boek een belangrijke link met het concept van ‘zelfmediatisering’. Hij maakt
in dit verband ondermeer de veronderstelling dat de weg naar verschillende vormen van media vaak
ook ingegeven is door de politici zelf, zodat ze nog enige vorm van controle zouden kunnen
uitoefenen over hun berichtgeving. Er zou met andere woorden niet langer sprake zijn van
‘eenrichtingsverkeer’.
Concreet is het dan ook de bedoeling om op basis van kwalitatief onderzoek na te gaan of de
aanwezigheid in infotainmentkanalen en de communicatie over de persoonlijke sfeer steeds op vraag
van de media of uit eigen initiatief van de politici gebeurt. We willen met andere woorden bij de
aanwezige respondenten nagaan of ze verschijnen in infotainmenkanalen op eigen initiatief of niet, en
bij de afwezige respondenten willen we kijken of hun afwezigheid een bewuste keuze is of dat er
desinteresse is van de media uit. Daarnaast willen we nagaan in welke mate de stelling van Witte
(2002, p. 151), dat politici dikwijls zelf inspelen op de zoektocht van de media naar persoonlijke
verhalen, klopt voor de Vlaamse politici. Aan de hand van deze antwoorden krijgen we al een sterker
beeld volgens welke logica de politici handelen.
Tenslotte stellen we ons de vraag of de voorkeur van politici uitgaat naar infotainmentkanalen en of
dit ten koste gaat van andere informatieve media. We gaan met andere woorden na in welke mate de
voorkeur van de politici aanleunt bij de bevinding van Brants (1998), dat meer dan vijfenzeventig
procent van de politieke informatie via informatieve media gecommuniceerd wordt, of bij de visie van
Blumler (in Brants, 1998) die stelt dat politici in infotainmentkanalen de kwaliteit van de politieke
communicatie naar beneden haalt. Ook deze antwoorden kunnen we terugkoppelen naar de voorkeur
van politici voor politieke of medialogica, wat ons een uiteindelijk beeld kan geven over de
verhouding tussen politieke en medialogica.
6 Methodologie 6.1 Dataverzameling De nodige data werd aan de hand van kwalitatief onderzoek, meer bepaald via diepte-interviews,
verzameld. Cambré en Waege (2005, p. 323) omschrijven dit soort open interview als “het
halfgestructureerde interview”. De vorm wordt volgens de auteurs gekenmerkt door het werken met
een zogenaamde topiclijst. De thema’s die behandeld worden in de vragenlijst liggen op voorhand
vast, de antwoorden en de specifieke vraagformulering niet.
Verschillende redenen liggen aan de basis voor de keuze van kwalitatief onderzoek met diepte-
interviews als meetinstrument.
45
Gezien het specifiek karakter van het profiel van de respondenten, de onmogelijkheid om een
toevalssteekproef te trekken en de korte tijdspanne waarin dit onderzoek moest worden gevoerd werd
geopteerd om een klein aantal respondenten in de diepte te bevragen. Ten tweede behandelt het
onderzoek een relatief recent onderwerp.
Er is immers nog geen wetenschappelijk onderzoek gevoerd naar de verklaringen die politici
toeschrijven aan hun gedrag m.b.t. infotainment. Het leek ons bijgevolg interessant om exploratief,
beschrijvend onderzoek te voeren aan de hand van diepte-interviews, waar voldoende ruimte wordt
geboden aan de respondenten om hun ervaringen met infotainment mee te geven. Kwalitatief
onderzoek aan de hand van diepte-interviews geeft ons de mogelijkheid om dieper te graven naar
verklaringen voor het gedrag van de respondenten ten opzichte van infotainment, wat centraal staat in
dit onderzoek (Heijmans & Wester, 2006, p. 514). Ten derde hebben we bewust niet geopteerd voor
een gestandaardiseerde vragenlijst omdat dit meetinstrument immers belangrijke elementen over het
hoofd zou kunnen zien. Zo kent een gestandaardiseerde vragenlijst een behoorlijk kunstmatig karakter
en wordt dikwijls een dwingende woordenschat gebruikt, wat de respondent kan afschrikken. Ons
onderzoek naar de positie van politici ten opzichte van infotainment kan gezien worden als een
gevoelig onderwerp, aangezien dit formats zijn waar politici lange tijd afkeurend tegenover stonden en
nu meer en meer hanteren. In het kader van ons onderzoek is het bijgevolg belangrijk om het interview
zo min mogelijk kunstmatig te laten overkomen. Ten laatste geeft een diepte-interview de
mogelijkheid aan de respondent om terug te denken in de tijd, of vooruit te denken of hij / zij in de
toekomst al dan niet een bepaald mediagedrag zou vertonen. Wederom kan de interviewer hier dieper
ingaan op de antwoorden en vragen om eventueel bepaalde elementen te herhalen indien onduidelijk
(Cambré &Waege, 2005, p. 327).
De interviews werden afgenomen aan de hand van een topiclijst.1 Deze lijst bestond uit thema’s die we
wensten te behandelen tijdens het interview. Deze thema’s werden uitgewerkt aan de hand van
concrete vragen, om de verwerking van de data achteraf te vergemakkelijken. Dit betekent echter niet
dat we ons expliciet aan deze vragen hebben gehouden. Als de respondent in zijn/haar antwoord
verder uitweek en bijgevolg meer afweek van deze concrete vragen, werd, indien relevant, gepoogd dit
antwoord terug te koppelen naar de vooropgestelde vragen, al verdwenen deze vragen ook dikwijls op
de achtergrond en werd ruimte gegeven aan de respondent om zijn/haar eigen ervaring bloot te leggen.
We probeerden ons telkens zoveel mogelijk in te leven in de gedachtegang en ervaring van de
respondent, zonder afkeurend of aanmoedigend te zijn. Ook als we uit goede bron tegengestelde
informatie hadden verkregen (zie onderzoeksresultaten) bleven we aandachtig luisteren zonder blijk te
geven van onze voorkennis. Op die manier werd dikwijls de meest interessante informatie verkregen.
1 In de bijlage zit een voorbeeld van de topiclijst die als leidraad werd gebruikt tijdens de interviews
46
We verzekerden de respondent er ook telkens van dat elke ervaring uniek en relevant was voor ons
onderzoek.
Bij het overlopen van de topiclijst benadrukken Cambré en Waege (2005, p. 323) het belang van de
logische opvolging van de topics. Als interviewer moet men met andere woorden letten op een
vloeiende overgang van het ene onderwerp naar het andere.
Ondanks het feit dat we bij de start van het interview dikwijls wisten dat de respondenten weinig tijd
hadden, bleven we de volgorde respecteren, maar beperkten ons tot de belangrijkste vragen per topic.
Op die manier verkregen we nog voldoende relevante informatie en konden we de data nog steeds
goed vergelijken.
Gezien de respondenten dikwijls beperkt waren in tijd, hadden we bij het overlopen van de topiclijst
geen tijd voor inleidende vragen en werd direct aangevangen met het eerste topic. De topiclijst bestond
hoofdzakelijk uit drie delen die elkaar opvolgden. Aan de hand van de eerste reeks vragen wilden we
een idee krijgen over hoe de respondenten zelf staan ten opzichte van hun persoonlijke weergave in de
media: of ze hun eigen berichtgeving volgen, of ze hun interviews willen nalezen, of ze stappen
ondernemen bij fout verspreide informatie, etc. Vervolgens gingen we dieper in op hun persoonlijke
weergave en vroegen we of ze een verschuiving in de interesse van de media naar hun persoon
ondervonden. Vervolgens wilden we nagaan waar de respondenten zelf de grens trekken wat hun
persoonlijke sfeer betreft. Waar nodig werd teruggekoppeld naar de eerste reeks vragen, om
onduidelijkheden of tegenspraak alsnog correct te interpreteren. Op die manier kregen we een beeld
van hoe politici zelf omgaan met hun berichtgeving in de media en waar ze voor zichzelf de grens
trekken wat hun persoonlijk leven betreft. Zo konden we een antwoord bieden op onze eerste
deelvraag, namelijk hoe politici zich verhouden ten opzichte van mediapersonalisering enerzijds en
mediaprivatisering anderzijds. Binnen deel één wilden we ook nagaan of politici bewust bezig zijn met
hun zelfpresentatie in de media en hoe ze willen overkomen naar het publiek toe. Zo kregen we een
idee of ze bewust omgaan met de logica van de media en of ze er op inspelen. In het tweede deel van
de topiclijst lag de nadruk op de manier waarop de gepubliceerde informatie in de media is gekomen.
Of dat op eigen initiatief, op vraag van de media, onder druk of zonder toestemming was gebeurd.
Vervolgens veralgemeenden we deze vragen naar hun aanwezigheid in infotainmentkanalen en
vroegen we ons af of dit op eigen initiatief of op vraag van de media was. In het derde deel van de
topiclijst peilden we naar de voorkeur van de respondenten wat infotainment en informatieve media
betreft en welke redenen doorslaggevend zijn voor hun keuze. Deze vragen werden dikwijls
bijgestuurd door ze op een hypothetische manier te stellen, aangezien de respondenten dikwijls geen
concreet antwoord konden (of wilden) geven op deze vragen.
47
6.2 Onderzoekspopulatie en steekproef Om een antwoord te kunnen bieden op de gestelde onderzoeksvragen, moesten we op zoek gaan naar
een specifieke groep respondenten, meer bepaald Vlaamse politici die positief of negatief gedrag
vertonen ten opzichte van infotainment. Deze respondenten konden onmogelijk vergaard worden aan
de hand van een toevalssteekproef, aangezien de respondenten aan specifieke criteria moeten voldoen.
Bijgevolg zijn we op zoek gegaan naar een theoretische basis die als leidraad kon dienen bij het
vergaren van respondenten.
Zoals eerder gezien in het eerste deel van deze verhandeling, onderscheidt Meyer (2002, p. 78) twee
soorten politici, meer bepaald de “body politician” en de “briefcase politician”. We baseerden ons op
dit onderscheid om onze respondenten te vergaren. Bovenstaande begrippen werden, in het kader van
Meyer’s definitie, als volgt geïnterpreteerd: politici die verschijnen in infotainmenkanalen en politici
die afstand nemen van infotainmentkanalen. Door deze gerichte theoretische keuze van
onderzoekseenheden, spreken we volgens Hijmans en Wester (2006, p. 511) van een zogenaamde
“theoretische steekproef”.
De gerichte selectie roept volgens de auteurs de vraag op naar de representativiteit van de steekproef.
De doelstelling is echter niet om de bevindingen te generaliseren naar een bepaalde populatie, maar
om structuur in en kenmerken van de verschillende onderzochte verschijnselen te ontdekken. De
auteurs stellen twee stappen voor bij het vergaren van relevante respondenten om deze doelstelling te
bereiken. Ten eerste moet men op zoek gaan naar enkele bewuste gevallen, waar het verschijnsel
markant optreed. Vervolgens moeten de resultaten uit de analyse van deze homogene gevallen
vergeleken worden met gevallen die afwijken. De auteurs stellen dat door het vergelijken van
“monsters van verschillende situaties” men kan achterhalen welke eigenschappen constant zijn voor de
hele groep en welke variëren tussen de subgroepen (Hijmans & Wester, 2006, p. 511).
Wij hebben ons gebaseerd op het uitgangspunt van Hijmans en Wester (2006, p. 512) en zijn in eerste
instantie op zoek gegaan naar “gevallen waar het fenomeen markant optreed” en naar een medium dat
voldoet aan de kenmerken van infotainment. Onze eerste steekproef werd bijgevolg getrokken uit alle
politici die in het populaire weekblad “Dag Allemaal” verschenen tussen september 2008 – februari /
maart 2009. Alle verschenen politici werden (rechtstreeks of via de woordvoerder) gecontacteerd via
email. Na meerdere herinneringsmails vonden we onze eerste respondenten die bereid waren mee te
werken aan het onderzoek. Naast positieve antwoorden van verschillende gecontacteerde
respondenten, staken echter ook verschillende problemen (lopende rechtsgeschillen, weigering zonder
reden, non-respons,…) de kop op.
48
Deze problemen overheersten op de positieve resultaten, waardoor het ons al snel duidelijk werd dat
we onvoldoende respondenten zouden vinden indien we ons alleen zouden toespitsen op het “Dag
Allemaal-criterium”. Bijgevolg besloten we, bij het zien van een onevenwicht bij de respondenten,
onze sampling bij te sturen en ons criteria te verruimen.
Naast politici die verschenen in Dag Allemaal, contacteerden we ook zoveel mogelijk politici die hun
opwachting hadden gemaakt in de “De Laatste Show”, een talkshow die voldoet aan de criteria van het
infotainment genre. Via hun website (www.delaatsteshow.be) gingen we na welke politici te gast
geweest waren in het programma. Vervolgens contacteerden we hen, of hun woordvoerder, opnieuw
via email. Deze nieuwe steekproef resulteerde in een groter aantal bereidwillige respondenten en
stelde ons in staat om een eerste onderscheid te maken tussen de respondenten.
Ten eerste merken we een groep respondenten op die zowel in Dag Allemaal als De Laatste Show
verschenen zijn, daarnaast ontstond een groep respondenten die enkel in De Laatste Show te gast zijn
geweest zonder te verschijnen in andere entertainment programma’s of de Dag Allemaal.
Het resultaat van bovenstaande respondentenvergaring mondde echter wederom uit in een
onevenwicht onder de respondenten. Alle totnogtoe vergaarde respondenten vertoonden immers,
gezien hun aanwezigheid, positief gedrag ten opzichte van infotainment. Er was met andere woorden
opnieuw onevenwicht, wat ons er toe aanzette de sampling nogmaals bij te sturen. Dit brengt ons bij
de tweede fase die Hijmans en Wester (2006, p. 512) vooropstellen, meer bepaald het vergaren van
“gevallen die afwijken”. In het kader van ons onderzoek richten we ons op politici die, tegengesteld
aan de voorgaande respondenten, opmerkelijk afwezig bleken te zijn in infotainment.
Aan de hand van de verschillende partij websites gingen we na welke politici noch in Dag Allemaal,
noch in De Laatste Show waren verschenen. We gingen ervan uit dat als de respondenten niet in één
van beide media zouden zijn verschenen, de kans groot is dat deze politici in kwestie ook niet zouden
verschijnen in andere infotainmentkanalen. Dit bleek echter moeilijker dan verwacht en we wereden
geconfronteerd met een hoge non-respons. Bijgevolg hebben we onze criteria aangepast en onze
steekproef gereduceerd tot afwezigen in bovenstaande infotainmenkanalen sinds september 2008. We
hanteerden dus dezelfde tijdspanne als bij onze aanwezige respondenten. Uiteindelijk resulteerde deze
derde sampling in 6 respondenten die voldoen aan bovenstaande criteria. We moeten echter opmerken
dat 2 van de 6 respondenten leden zijn van het Vlaams Belang, waarrond een speciale regeling geldt.
Gezien De Laatste Show uitgaat van de openbare omroep (en bijgevolg van de overheid) is ook hier
het cordon sanitair van toepassing en worden deze politici niet te gast gevraagd door de organisatie.
Eén van beide respondenten stond echter wel in de Dag Allemaal, waardoor hij onder de aanwezige
respondenten valt.
49
Op 31 maart 2009 verscheen in De Standaard een top 10 van aanwezige politici die de afgelopen 2,5
jaar (tussen 1 augustus 2006 en 31 januari 2009) aanwezig waren in infotainment programma’s. De
Standaard rekende, naast De Laatste Show, programma’s als “Man Bijt Hond” en “ De Rode Loper”
mee als infotainment. Als laatste aanvulling op de al genomen steekproeven contacteerden we ook alle
politici, of hun woordvoerder, die in deze lijst verschenen en nog niet door ons gecontacteerd waren.
In eerste instantie antwoorden 8 van de 11 politici (2 van hen deelden een gezamenlijke 6de plaats)
positief, wat uiteindelijk resulteerde in een effectieve medewerking van 6 respondenten uit de lijst.
Het uiteindelijke aantal bereidwillige respondenten die effectief hebben meegewerkt aan ons
onderzoek is 16. De verdeling betreft 7 aanwezige respondenten en 9 afwezige respondenten.2
6.3 Dataverwerking In eerste instantie werd geopteerd om de verkregen data volledig uit te schrijven en te analyseren aan
de hand van het verwerkingsprogramma Atlas.ti. Bij nader inzien werd echter duidelijk dat het
dikwijls onmogelijk was om als student een langdurig interview af te nemen bij de respondenten.
Aangezien de interviews van relatief korte duur (maximum dertig minuten) waren, hebben we in
samenspraak met promotor Karin Raeymaeckers enerzijds geopteerd voor een verkorte notulering van
de afgenomen interviews en anderzijds om de analyse van de data zonder verwerkingsprogramma uit
te voeren.
We hebben ons bij de analyse van de data vooral gefocust op de aangebrachte thema’s, waarnaar
gepeild werd aan de hand van verschillende vragen. We gingen op zoek naar gelijkenissen tussen de
verschillende interviews, per aangebracht thema. We gingen met andere woorden na in welke mate
bepaalde antwoorden verschenen, om op die manier een beeld te krijgen van de patronen die binnen de
steekproeven aan het licht kwamen.
2 In de bijlage vindt u een overzicht van de respondenten die aan het onderzoek hebben meegewerkt en het schema die we hanteerden om de politieke en medialogica te kunnen onderscheiden.
50
6.4 Onderzoeksresultaten3 Uitgaande van de hierboven beschreven deelvragen kunnen we drie variabelen onderscheiden, volgens
de welke we de gegeven antwoorden kunnen categoriseren:
‐ Personalisering / Zelfpresentatie
‐ Initiatief
‐ Voorkeur
In eerste instantie beschrijven we de resultaten van de “aanwezige” respondenten, vervolgens gaan we
over naar de “afwezige” respondenten. Bij elke steekproef worden voorlopige conclusies gemaakt
waarbij we een eerste indruk geven van de overheersende logica bij de respondenten.
6.4.1 Steekproef 1 : Aanwezigen
• PERSONALISERING / ZELFPRESENTATIE
Algemeen kunnen we stellen dat politici het belangrijk vinden dat ze op een positieve of op zijn minst
correcte manier worden weergegeven in de media. Alle respondenten volgen hun persoonlijke
weergave in de media op. Het blijkt dat ze daartoe meerdere mediasoorten hanteren. Opvallend is dat
de audiovisuele media het minst worden opgevolgd. Slechts één respondent zegt dat er nagegaan
wordt hoe hij overkomt in televisieoptredens. Indien mogelijk willen de respondenten wel allemaal
hun gegeven interviews nalezen, om zeker te zijn van een correcte weergave.
Als we peilden naar de personalisering in het algemeen, werd duidelijk dat alle respondenten een
grotere interesse ervaren in hun persoon dan in hun partij. Slechts twee respondenten vinden dit een
slechte evolutie. De anderen zien dit eerder als een ontwikkeling waar ze niet om heen kunnen en uiten
zich noch uigesproken negatief noch positief. Opvallend is dat beide respondenten, ondanks hun
negatieve uitlatingen, wel in meerdere info- of zelfs entertainmentkanalen verschijnen, waar de
aandacht sterk gericht is op de persoon.
Vervolgens peilden we naar de positie van de politici ten opzichte van mediapersonalisering enerzijds
en mediaprivatisering anderzijds (Rahat & Sheafer, 2008).. Het merendeel van de respondenten heeft
er weinig problemen mee om persoonlijke elementen vrij te geven aan de media zolang het gaat om
oppervlakkige informatie met een politieke relevantie. Wat het pure privéleven betreft, lijken de
meningen verdeeld en is het moeilijker om één algemene lijn te trekken. De kleine helft van de
respondenten is bereid om persoonlijke informatie vrij te geven zonder politieke relevantie, maar
beweren dat wel op een gereserveerde manier te doen.
3 Omwille van de garantie op vertrouwelijke behandeling van de verkregen informatie werden de audiobestanden niet bij deze verhandeling gestopt. De respondenten zijn publieke personen en benadrukten dikwijls dat ze de informatie niet verspreid wilden hebben.
51
De grote helft van de respondenten schermen hun privéleven volledig af van de media. Bij de meeste
lukt dat ook goed, al stellen twee respondenten dat ze daar dikwijls “in gepakt” worden door de media:
“..dat vermijd ik..maar je wordt meer en meer gepakt daarin. Ik krijg een journalist aan de lijn..’t was
een journalist van de Dag Allemaal, vorige week, ik zat op het terras en hij vraagt of ik wist dat er een
boek over mij verschijnt. Ik zeg ‘ja, ik weet dat’ en voer daar een los gesprek mee, niet in de mening
dat het een interview is, neen..hij zegt dat ook niet. ’s Avonds komt er dan een mailtje binnen met de
vraag of ik akkoord ga met het interview en dan zijn er totaal andere vragen ingevuld over mijn privé
leven en zo…”
We kunnen ons natuurlijk vragen stellen bij de onwetendheid in bovenstaande quote. Als men gebeld
wordt door een journalist van de Dag Allemaal kan men enigszins verwachten dat de bekomen
informatie gepubliceerd of verdraaid zal worden.
De tweede respondent die stelt dikwijls “gepakt” te worden door de media stelt het volgende:
“..bij mij is het zo dat men dat probeert onrechtstreeks te doen. Men interviewt mijn ouders en men
probeert daar op door te borduren. Of ik herinner mij bij de eedaflegging van de Vlaamse regering,
dat mijn kinderen in de tribune zaten..en dan nemen ze foto’s van mijn kinderen, gaan ze met die
kinderen gaan spreken…dus … of mensen die mij kennen worden geïnterviewd..over mij”
Het werd eerder al duidelijk dat de respondenten bewust bezig zijn met hun persoonlijke weergave in
de media. Ze hechten met andere woorden belang aan de manier waarop ze overkomen bij het publiek.
Alle respondenten stellen echter altijd zichzelf te blijven en dus niet bewust aan zelfpresentatie doen.
Uit de beweringen van de respondenten werd wel duidelijk dat ze hopen dat het publiek hen op een
bepaalde manier ziet. Uit de getuigenissen konden we opmaken dat de meerderheid het belangrijk
vindt om in eerste instantie als een competente, correcte politicus/politica over te komen (self-
promotion). Dit betekent echter niet dat ze hun politieke functie niet af en toe op een lichtere manier
kunnen uitvoeren. De meerderheid van de respondenten vindt het namelijk belangrijk dat ze ook als
een menselijke, leuke politicus / politica gezien worden (ingratiation).
Uit ons onderzoek konden we echter niet direct opmaken of de aanwezige respondenten ethische
standaarden (exemplification) vooropstellen en hier ook naar handelen. We poogden aan de hand van
subtiele vragen te polsen naar hun ethische standaarden, maar hier kwamen geen concrete resultaten
uit voort. We konden enkel opmaken dat politici het belangrijk vinden om ernstig en correct over te
komen.
52
We zouden hier uit kunnen afleiden dat politici bepaalde waarden en normen hanteren die aanleunen
bij competentie en bijgevolg ook ethisch verantwoord zullen zijn. Dit kwam echter te weinig als
duidelijk resultaat naar boven, waardoor we dit enkel kunnen veronderstellen.
• INITIATIEF
Alle respondenten stellen unaniem dat ze altijd gevraagd worden om deel te nemen aan
infotainmentkanalen4. De respondenten beweren ook geen speciale evenementen op te zetten, of
middelen in te schakelen in de hoop gevraagd te worden door de media. Twee respondenten stellen
wel een zekere druk te ervaren om deel te nemen aan infotainmentkanalen:
“…ik ben zelf iemand die nog op een serieuze, ernstige manier aan politiek doet en dan denken ze
nogal snel van ‘ahja dat is een bitch ofzo’..en je moet dan bij wijze van spreken meedoen aan
luchtigere programma’s om te bewijzen dat dat niet zo is”.
“…X is vroeger altijd heel streng geweest in de zin van ‘kijk wij doen daar niet aan mee, politici
horen alleen thuis in nieuwsprogramma’s’….wij zagen ook dat dat eigenlijk ook wel werkte, dat
mensen die naar spelprogramma’s kijken, de politici ook beter leren kennen..ja dat is blijkbaar zo
dat dat een drempel wegneemt om te stemmen.. Dus toen X voorzitter is geworden, heeft hij
voorgesteld om die regeling te versoepelen, omdat je ziet dat je jezelf oneerlijke concurrentie aan
het aandoen bent..”
Bovenstaande quote lijkt ons een duidelijke aanwijzing voor een verschuiving in de gehanteerde
logica, die meer naar de medialogica lijkt te neigen. Later komen we hier nog op terug. Het valt op dat
de respondenten zeer bereidwillig zijn om mee te werken als ze gevraagd worden, maar gaan zelf
(nog) geen initiatief nemen om te mogen verschijnen in infotainmentkanalen. Er is slechts één
respondent die stelt al op eigen initiatief een infotainmentkanaal te hebben gecontacteerd:
“we hebben ene keer een interview gevraagd, naar aanleiding van een interview met Anciaux, waarin
Anciaux mij nogal zwaar had aangepakt. En toen hebben wij gezegd ‘kijk, wij willen een reactie’. En
dat is allemaal correct verlopen.”
4 Met uitzondering van één respondent die niet gevraagd wordt door infotainmentkanalen die uitgaan van de overheid omwille van de extreme standpunten van zijn partij.
53
Ook als respondenten persoonlijke informatie vrijgeven, is dat meestal op vraag van de media. Slechts
één respondent stelt dat hij ooit op eigen initiatief de media heeft gecontacteerd om te berichten over
een persoonlijk verhaal. Het betrof hier een gezondheidsmaatregel waarvan de respondent wist dat
deze niet ongezien zou voorbijgaan. Om vervelende vragen en aandrang te vermijden, heeft hij
uiteindelijk zélf een infotainmentkanaal gecontacteerd.
We merken ook hier dat ons onderzoek niet altijd even betrouwbaar blijkt te zijn. Het
waarheidsgehalte van de woorden van politici zijn immers niet te controleren.
Tot twee maal toe werden we geconfronteerd met frappante tegenstrijdige informatie. Eén respondent
beweerde nooit uit eigen initiatief een infotainmentkanaal te hebben opgezocht en een andere
respondent beweerde dat hij nog nooit persoonlijke informatie uit eigen beweging had vrijgegeven. De
bewering van de eerste respondent staat haaks op wat de journalisten van het infotainmenkanaal zélf
beweren (Van Peel & Smeets, 2008, 16 december, p. 24). Zwart op wit staat het volgende:
“…X stuurde ons een sms waarin hij om wederwoord vroeg. Even later vond hij het toch niet zo’n
goed idee…”
We staat hier met andere woorden voor een situatie van woord tegen woord, en kunnen geen uitsluitsel
geven over wie de waarheid spreekt. We kunnen ons echter alleen kritisch opstellen en alle
beweringen met de nodige voorzichtigheid behandelen. De tweede tegenstelling kwam van dezelfde
respondent die eerder al stelde “gepakt” te worden door Dag Allemaal journalisten. De respondent
beweert dat hij zijn familie volledig beschermt tegen de media, en nooit initiatief zou nemen om
privéverhalen te verspreiden en anderzijds stelt hij het volgende:
“…mijn zoon had een kindje van 850 gram, en dat werd gelekt. In ene keer krijg ik telefoon… en
ik zeg ‘ja, ok..ja het is waar’…wat moet je dan doen? Ik geef niet veel meer uitleg hé. En dan heeft
mijn schoondochter, die ook actrice is gezegd ‘ja, kijk..als het erdoor is, en tot 2 of 3 kg weegt,
mogen ze komen voor een interview. Anders niet. Stel dat er iets gebeurt.’ Het is geven en nemen
hé. En ik probeer te geven en te nemen…”
Hier kunnen we dezelfde bemerking maken, zoals we eerder al deden. Als men telefoon krijgt van de
Dag Allemaal kan men vermoeden dat de verkregen informatie wellicht vrijgegeven zal worden.
54
Het feit dat dit tot tweemaal toe gebeurt bij dezelfde respondent, verhoogt onze kritische ingesteldheid
bij de verdere beweringen van de respondent. Daarenboven weten we uit goede bron5 dat de
respondent zelf, zonder medeweten van zijn zoon of schoondochter, de informatie heeft vrijgegeven.
De respondent gaf als antwoord: “ ’t staat er nu al in, ’t is nu te laat”. Of dit nu al dan niet uit eigen
initiatief gebeurde is moeilijk te controleren. We probeerden zijn woorden of deze van de goede bron
te verifiëren, door de desbetreffend journalist tot twee maal toe te contacteren met het volgende
antwoord als gevolg:
Beste Sarah,
Bedankt voor uw interesse, maar toch maar liever niet. Excuses.
Vriendelijke groet,
X
Vervolgens probeerden we via wetstraat journalisten na te gaan of de respondent in kwestie in staat
was om informatie vrij te geven waarvan het waarheidsgehalte betwist kan worden. Wegens
tijdsgebrek zijn we er echter niet in geslaagd om een antwoord te vinden op onze vraag.
We mogen er met andere woorden niet van uitgaan dat alle vrijgegeven informatie enkel op vraag van
de media is gepubliceerd. We kunnen ons overigens ook niet enkel toespitsen op deze twee
voorbeelden, waardoor we, met de nodige nuancering alsnog stellen dat het merendeel van de
verschijningen in infotainmentkanalen enerzijds en de publicatie van persoonlijke informatie
anderzijds gebeurt op vraag van de media zelf.
• VOORKEUR
Als we de respondenten vragen of De Laatste Show of Ter Zake hun voorkeur geniet, kiest iedereen
voor De Laatste Show. Alle respondenten nuanceren deze keuze ook direct door te stellen dat het één,
het ander niet uitsluit. De respondenten vinden het belangrijk om zowel in De Laatste Show als Ter
Zake te zitten, er moet een evenwicht zijn tussen beide soorten formats. Maar als ze voor de keuze
(zouden) staan, gaat hun voorkeur uit naar De Laatste Show. De respondenten wijzen er ook dikwijls
op dat hun aanwezigheid in De Laatste Show slechts sporadisch is en dat de vraag van
duidingsprogramma’s op frequentere basis voorkomt. Daarnaast benadrukken alle respondenten dat de
onderwerpen altijd een politieke relevantie moeten hebben.
5 De schoondochter van de respondent is een goede vriendin van een vriend van mij. Mijn vriend vertelde het verhaal spontaan, zonder te weten dat dit relevant kon zijn voor mijn masterproef.
55
Als we vragen hoe ze hun voorkeur verantwoorden stellen alle respondenten dat de kijkcijfers
doorslaggevend zijn in de keuze van media waarin ze verschijnen. Als we de lijn doortrekken naar alle
infotainmentkanalen, dan blijkt hetzelfde te gelden voor de gedrukte media, en spelen het aantal lezers
een belangrijke rol.
Eén respondent is zelfs erg uitgesproken over het belang van het bereik:
“…de kijkcijfers spelen zeker mee.. Ik ga mij niet…Bijvoorbeeld Phara, tenzij dat ze ’s namiddags
opneemt, dat doe ik niet meer. Voor 150.000 dat doe ik niet meer. Ook kanaal Z enzo, dat doe ik niet
meer.”
Of deze respondent effectief omwille van de kijkcijfers weigert om in Phara te zetelen is nog maar de
vraag. Deze respondent werd immers sterk bekritiseerd omwille van het feit dat hij zijn “come back”
zou maken via lokale media of infotainmentprogramma’s omdat hij de kritische vragen van de
journalisten wou ontwijken. Op de vraag of het hier nu al dan niet om de zogenaamde bypass-strategie
(Brants, 1998, p. 331) kunnen we geen antwoord geven.
Er is slechts één respondent die beweert niet te kijken naar de kijkcijfers:
“..kijkcijfers kijk ik niet naar..neen. of het nu kanaal Z is of..neen daar kijk ik niet naar”
Later in het interview stelt de respondent wél te kiezen voor De Laatste Show ten nadele van Ter Zake
omdat je een ander publiek kan bereiken. Een andere respondent wijst ook op de relativiteit van het
bereik:
“..ja, ik zou graag naar De Laatste Show gaan als ik kan, maar ik heb ook al tv-optredens niet gedaan
omdat ik iets beloofd had..lokaal..bij mensen om te gaan spreken gewoon..”
Er blijkt ook in een andere zin een duidelijke grens te zijn aan het bereik. Pure entertainmentformats
met een groot bereik worden door alle respondenten geweerd. De meerderheid is immers van mening
dat ze willen deelnemen aan formats waar ze hun waardigheid kunnen behouden. Ze willen niet
belachelijk gemaakt worden. Wederom vinden we hier een duidelijke tegenstrijdigheid wat de
woorden en daden van een respondent betreft. Dit betreft opnieuw dezelfde respondent waarbij eerder
al tegenstrijdige informatie naar boven kwam, en hij stelt het volgende:
“… ik zeg dat ik alles doe als ze mij waardig en met respect behandelen…”
56
De respondent in kwestie was wel aanwezig in Debby & Nancy show, waar men vragen kan stellen bij
het behoud van de waardigheid van de respondent.
• VOORLOPIGE CONCLUSIES
De meerderheid staat min of meer positief, of op zijn minst neutraal, ten opzichte van
mediapersonalisering. Deze ingesteldheid kan wijzen op een bereidheid om zich aan de medialogica
aan te passen, maar dat ze deze nog niet overnemen in hun denken of handelen. De respondenten zijn
bereid om persoonlijke elementen vrij te geven mits voldoende politieke relevantie. Wat de
mediaprivatisering betreft zijn de respondenten eerder gereserveerd of volledig afwerend in het
vrijgeven van informatie. Door op een gereserveerde manier toch privéverhalen vrij te geven lijkt de
kleine helft van deze respondenten af en toe te neigen naar een overname van de medialogica. Het lijkt
er op dat de medialogica nog niet volledig wordt overgenomen aangezien alle respondenten zich ervan
bewust zijn dat het openen van de deur voor de media, kan resulteren in een omgekeerde relatie,
waarbij de media zélf beslissen wanneer ze de deur openen en wat ze publiceren.
Wat de zelfpresentatie van de politici betreft kunnen we stellen dat de Vlaamse politici in eerste
instantie competent willen overkomen (simplification), maar dat ze het belangrijk vinden om ook op
een leuke manier over te komen bij het publiek (ingratiation).
Algemeen lijken politici nog hoofdzakelijk de politieke logica te hanteren in hun denken en passen ze
hen aan aan de medialogica zonder deze over te nemen. De medialogica wordt slechts sporadisch
overgenomen bij het vrijgeven van persoonlijke informatie zonder politieke relevantie, al gebeurt dit
volgens de respondenten zo minimaal mogelijk.
De aanwezigheid in infotainmentkanalen blijkt niet ingegeven te zijn door politici zelf en is telkens het
resultaat van de vraag van de media. Slechts één respondent beweert al twee maal op eigen initiatief
een infotainmenkanaal te hebben gecontacteerd. Aangezien de aanwezigheid grotendeels op vraag van
de media gebeurt wijst dit op een aanpassing en geen overname van de media. Politici blijken wel erg
bereid om in talkshows te zetelen, maar gaan geen specifieke acties ondernemen om de vraag van de
media te versnellen. Ook dit wijst enkel op een aanpassing aan de medialogica en geen overname. Uit
de antwoorden van één respondent konden we opmaken dat er een belangrijke wijziging heeft
plaatsgevonden in hun ingesteldheid ten opzichte van infotainment. Daar waar de respondent en zijn
partij vroeger tegen elke aanwezigheid van politici waren in infotainment, hebben ze hun ingesteldheid
gewijzigd en stellen ze nu wél te willen deelnemen, “omdat ze zien dat dat toch werkt”. Dit is volgens
ons een duidelijk teken dat deze respondent en zijn partij meer naar de medialogica neigen, dit echter
zonder de politieke logica uit het oog te verliezen.
57
Het vrijgeven van persoonlijke informatie gebeurt ook meestal niet op eigen initiatief. Als er op vraag
van de media persoonlijke informatie wordt vrijgegeven, blijft dit in de meeste gevallen oppervlakkige
informatie. Aangezien het vrijgeven van persoonlijke informatie al een stap verder gaat dan
verschijnen in infotainmenkanalen kunnen we stellen dat politici wederom soms neigen naar een
overname van de medialogica. Maar zoals eerder gezegd is het waarheidsgehalte van de beweringen
niet altijd even vanzelfsprekend, aangezien we twee tegenstrijdigheden konden vaststellen.
In het kader van de derde deelvraag kunnen we stellen dat de algemene voorkeur uitgaat naar een en-
en situatie van informatie en ontspanning. Alle respondenten benadrukken het belang van een
evenwicht.
Als men toch voor de keuze zou staan kiest de meerderheid voor infotainmentkanalen, mits voldoende
politieke relevantie. Ze wijzen er ook op dat ze nog altijd meer in duidingsprogramma’s zitten dan in
infotainment. Het bereik blijkt een doorslaggevende factor te zijn, maar mag niet als absoluut gezien
worden. Entertainmentprogramma’s waar de waardigheid van de respondent wordt aangetast, worden
geweigerd en tv-programma’s met een groot bereik krijgen niet altijd voorrang op lokale beloftes.
6.4.2 Steekproef 2: Afwezigen
PERSONALISERING / ZELFPRESENTATIE
Algemeen kunnen we hier ook stellen dat de respondenten hun persoonlijke weergave in de media
belangrijk vinden. Alle respondenten volgen hun persoonlijke berichtgeving op. Indien mogelijk
willen ook alle respondenten gegeven interviews nalezen om feitelijkheden te corrigeren. Alle
respondenten ervaren ook een grotere interesse van de media de politicus als persoon, dan als
vertegenwoordiger van een partij. Vervolgens gingen we ook het onderscheid in de politieke
personalisering na en peilden naar de positie van de politici ten opzichte van mediapersonalisering
enerzijds en mediaprivatisering anderzijds (Rahat & Sheafer, 2008). Wat de mediapersonalisering
betreft willen de respondenten wel persoonlijke informatie vrijgeven, mits voldoende relevantie. De
meerderheid van de respondenten benadrukt dat politieke relevantie een belangrijke voorwaarde is. De
grote helft van de respondenten is onder geen enkele voorwaarde bereid om niet-politieke persoonlijke
informatie vrij te geven. Eén respondent houdt zijn privéleven zelfs heel erg afgeschermd:
“..bij mij is het zelfs zodanig structureel dat zelfs binnen de partij niet iedereen weet wie mijn vrouw
is. En dat heeft niets te maken met mijn liederlijk gedrag, maar wel met het feit dat ik dat gewoon
gescheiden hou. En ik ben daar heel blij om dat er nog een stuk privacy voor mijn vrouw en mijn
kinderen overblijft”
58
De kleine helft van de respondenten stelt dat ze al persoonlijke informatie hebben vrijgegeven zonder
politieke relevantie, maar dat willen ze zo beperkt mogelijk houden.
Alle respondenten willen hun familieleden ook zoveel mogelijk beschermen tegen de vraag van de
media, maar laten hen uiteindelijk zelf kiezen of ze al dan niet willen ingaan op de vragen van de
media.
Wat de zelfpresentatie betreft stellen de respondenten dat ze daar niet bewust mee bezig zijn en
hoofdzakelijk als zichzelf in politieke functie willen gezien worden. Algemeen kunnen we uit de
antwoorden opmaken dat het merendeel van de respondenten competent en ernstig (self-promotion)
wil overkomen. Ze hebben geen intentie om zichzelf leuk op te stellen om het publiek te kunnen
plezieren (ingratiation). Dit betekent echter niet dat ze alle humor uit de politiek willen weren:
“..ik zeg niet dat een politicus geen humor mag hebben hé, ik kan ook best de humor van een Marc
Eyskens smaken of de humor van onze actuele premier…soms is dat wel galgenhumor..En als dat dan
eens geventileerd wordt in een programma die zich daar toe leent, daar heb ik geen probleem mee…”
Ook bij deze steekproef was het niet evident om te peilen naar de mate waarin de respondenten
ethische standaarden (exemplification) hanteren en deze navolgen. Gezien ze overwegend weg blijven
uit infotainmentkanalen, kunnen we de veronderstelling maken dat ze de politiek op een ernstige
manier willen voeren en bijgevolg ethisch willen denken en handelen. Uit de attitude van één
respondent werd duidelijk dat er wel gedacht en gehandeld wordt volgens ethische standaarden:
“je hebt een voorbeeldfunctie..en je kunt je niet veroorloven om euh..met dure luxe wagens rond te
rijden, je in chique of extravagante etablissementen te bewegen en zo meer, ik vind dat dat..allé een
socialist ben je niet alleen in je standpunten , maar ook in je levenshouding vind ik..”
De zelfpresentatie van deze respondenten lijkt licht af te wijken van de bevindingen van Shütz (1997)
waarbij politici zowel competent als leuk willen overkomen. Deze respondenten willen hoofdzakelijk
overkomen als ernstige politicus, en gaan weinig tot geen gedrag stellen enkel en alleen om hun
publiek tevreden te stellen.
59
INITIATIEF
Algemeen kunnen we stellen dat de keuze om grotendeels afwezig te zijn in infotainmentkanalen,
volledig bij de respondent zelf ligt. De respondenten weigeren met andere woorden de aanbiedingen
van de media. Alle respondenten, op één uitzondering6 na, stellen dat ze dikwijls gevraagd worden
door populaire media. De respondent in kwestie wordt echter wel gevraagd door andere
infotainmentkanalen die niet van de overheid uitgaan en beweert deze systematisch te weigeren, omdat
hij “geen dankbare bron is voor de media”.
Ondanks het feit dat de respondenten dikwijls een bepaalde druk ervaren om in infotainmentkanalen te
verschijnen, hetzij door het format zélf of door de aanwezigheid van collega’s, weigeren de
respondenten doorgaans elke aanbieding. Er is slechts één infotainmentkanaal dat door de meeste als
verantwoorde uitzondering gezien wordt: De Laatste Show. Voor alle respondenten is het echter al een
hele tijd geleden dat ze nog hebben deelgenomen, de vroegste deelname dateert van 2007.
Daarenboven blijkt dat alle respondenten niet meer dan 2 keer zijn verschenen, met uitzondering van
één respondent van wie de laatste deelname dateert van 2006. Alle respondenten verklaren hun
aanwezigheid aan de hand van hun toenmalige actuele politieke positie. Ze benadrukken dat ze enkel
om politieke redenen hebben toegezegd. Verder benadrukt de meerderheid van de respondenten dat ze
niet deelnemen aan andere infotainment of entertainmentkanalen.
Er is slechts één respondent die sterk afwijkt en erg radicaal is in zijn voorkeur. Ondanks het feit dat
hij regelmatig wordt gevraagd, druk ervaart van zijn woordvoerders en van het bereik dat een
deelname met zich zou meebrengen, stelt hij het volgende:
“…Sommige van mijn woordvoerders kregen dat verzoek dan, zagen daar een opportuniteit in, en
omwille van het feit dat ik die opportuniteit niet wenste te nemen…jah was er een spanning die
ontstond, waarop ze zeiden ‘ja weet jij wel wat dat betekent, dat is een programma die bekeken wordt
door een miljoen kijkers’ en dan zei ik ‘ja, al wordt dat door een miljoen kijkers bekeken, ’t zal zonder
mij zijn’ ”
Zoals eerder gezegd is er één respondent die, omwille van zijn radicale standpunten, door geen enkel
medium dat uitgaat van de overheid wordt gevraagd. Als we hem vragen wat hij zou doen indien hij
gevraagd zou worden door De Laatste Show, antwoordde hij het volgende:
6 Omwille van de extreme standpunten van zijn partij
60
“…wat zou ik in De Laatste Show gaan doen? Pas op, ik heb daar nog politici zien zitten die daar
eigenlijk ook niets zaten te doen in functie van De Laatste Show, maar die dan hun politieke
boodschap brengen en wat lollig deden tegen diegene die toevallig naast hen zat. Dus euh, ik zou gaan
omdat ik zou proberen mijn ding te doen. Maar niemand zal verbaasd zijn dat deze programma’s niet
in de politieke boodschap geïnteresseerd zijn, want politiek is te saai voor hen. Wat niet waar is hé, er
kan wel wat lol getrapt worden.”
Dit ondanks zijn voorgaande redevoering dat de politiek zich moet afspelen in een kader dat zich
daartoe leent en nergens anders.
VOORKEUR
Als we peilen naar de voorkeur van de respondenten wat de mediasoorten betreft merken we vooral
genuanceerde antwoorden op. Als we de respondenten laten kiezen tussen De Laatste Show en Ter
Zake gaat geen enkele voorkeur direct uit naar De Laatste Show. De meerderheid, met uitzondering
van twee respondenten, kiest echter ook niet uitgesproken voor Ter Zake. Ze benadrukken dat het
belangrijk is om beide formats te hanteren en een evenwicht te vinden. Eén respondent is zeer
uitgesproken in haar mening wat de verdeling betreft:
“Ter Zake is bijvoorbeeld zeer belangrijk als je met politiek bezig bent hé. Omdat je dan 100% over
de politiek kan spreken, voor wat je staat..of een uitleg kan geven over een dossier. Dus ik vind, dit
soort echte informatieprogramma’s zou 90% moeten zijn en als er 10% iets anders bij komt is ’t ook
goed. Maar bij veel huidige politici is het een omgekeerde verhouding hé.”
We merken aan verschillende antwoorden dat de voorkeur neigt naar Ter Zake
“…ja, maar De Laatste Show is gevaarlijker dan Ter Zake. In Ter Zake weet je dat ’t over politiek
gaat en in De Laatste Show moet je je tonen zoals je bent. En dat kan voor sommigen gevaarlijker zijn.
…de kunst is moeilijker. Rustig in de zetel is het moeilijker toneel te spelen dan strak aan tafel, als het
over politiek gaat.”
“Ik vind, als je kiest voor De Laatste Show, ofwel ga je dan zelf in die wereld van entertainment, of ga
je in de theaterwereld, als je dat dan echt graag doet..maar dan heb je je roeping gemist hé..dan moet
je geen politicus worden, maar toneelspeler..”
61
• VOORLOPIGE CONCLUSIES
Wat de houding van de respondenten ten opzichte van mediapersonalisering en – privatisering betreft
stellen we vast dat alle respondenten bereid zijn om persoonlijke informatie vrij te geven, enkel en
alleen indien deze een duidelijke politieke relevantie hebben. De overige respondenten zijn
genuanceerder. Ze willen enerzijds persoonlijke informatie vrijgeven mits nodige politieke relevantie,
anderzijds willen sommigen zelfs informatie uit de privésfeer zonder politieke relevantie meegeven,
maar dan zo minimaal mogelijk.
Deze respondenten willen hoofdzakelijk overkomen als ernstige politici en gaan weinig tot geen
gedrag stellen enkel en alleen om hun publiek tevreden te stellen. Deze respondenten blijken
hoofdzakelijk te denken volgens de politieke logica. Ze willen enkel persoonlijke informatie vrijgeven
mits politieke relevantie, de meerderheid weigert privéverhalen vrij te geven en als dat door de
minderheid al gebeurt wordt dat zo beperkt mogelijk gehouden. We kunnen hoogstens stellen dat deze
respondenten zich aanpassen aan de medialogica. Het lijkt er op dat ze de medialogica niet overnemen
in hun denken.
Bij deze respondenten is het ook duidelijk dat de media vragende partij zijn. De respondenten
beslissen uit eigen initiatief om niet deel te nemen, ondanks de grote vraag. De meerderheid lijkt
echter een uitzondering te maken voor één infotainmentkanaal, al gebeurt dit niet op frequente basis
en is er altijd een politieke aanleiding geweest. Er is slechts één respondent die nooit gevraagd wordt,
maar die wel positief antwoordde op de hypothetische vraag of hij zou deelnemen aan infotainment
indien hij gevraagd werd. Dit kan wel wijzen op de bereidheid om de medialogica over te nemen. Dit
is echter slechts een veronderstelling.
Opmerkelijk was dat de respondenten geen directe voorkeur voor een programmasoort konden geven.
Alle respondenten, met uitzondering van twee, stelden dat het belangrijk was om een evenwicht te
vinden tussen beide formats. Uit verschillende antwoorden en nuanceringen konden we alsnog
opmaken dat Ter Zake hun voorkeur geniet. Uit deze getuigenissen blijkt duidelijk dat de politieke
logica nog steeds overheerst op de medialogica, maar dat de respondenten wel bereid zich aan te
passen aan de medialogica.
62
7 Conclusie
Of de relatie tussen politici en infotainment getuigt van een overname van de medialogica bij het
uitvoeren van de politieke functie valt niet met een eenduidige conclusie te beantwoorden. Op basis
van de antwoorden van de respondenten kunnen we ervan uitgaan dat dat niet zo is. Uit de
getuigenissen van de respondenten stellen we vast dat de relatie tussen politici en infotainment
hoogstens getuigt van een aanpassing aan de medialogica, zonder deze over nemen in het denken en
handelen. Er zijn echter zowel aanwijzingen binnen de antwoorden van de respondenten als externe
bevindingen die alsnog wijzen op een mogelijke overname van de medialogica. We duiden beide
vaststellingen.
Politici opereren hoofdzakelijk volgens de politieke logica, nemen de medialogica niet over, maar
passen zich er wel aan aan omwille van volgende redenen:
Ten eerste trekken alle respondenten een duidelijke grens tussen mediapersonalisering en
mediaprivatisering. Politici staan neutraal-positief ten opzichte van persoonlijke informatie mits
voldoende politieke relevantie en zijn bereid om deze informatie vrij te geven. De nadruk op de
politieke relevantie wijst op een politieke logica als uitgangspunt. Het willen informeren van de burger
als publieke dienstverlening komt hier naar boven. Mediaprivatisering, waarbij de media de nadruk
leggen op het pure privéleven van politici, is voor alle respondenten de grens. De kleine minderheid is
bereid deze informatie op een gereserveerde manier vrij te geven, maar probeert dit te vermijden. We
vinden hier geen doelbewuste keuze terug, waarbij politici het grote publiek opzoeken met het oog op
een commercieel voordeel. We kunnen stellen dat de respondenten zich aanpassen ann de
medialogica, maar deze niet permanent overnemen.
Ten tweede zijn de respondenten niet bewust bezig met hun zelfpresentatie. Dit wijst er wederom op
dat politici de medialogica niet overnemen. Alle respondenten vinden het wel belangrijk hoe ze
overkomen. Hier vinden we een licht verschil tussen de aanwezige en afwezige respondenten.
Aanwezige respondenten willen zowel competent als leuk overkomen, met de nadruk op het eerste.
Dit sluit sterk aan bij de bevindingen van Schütz (1997) waarbij politici zowel self-promotion
(competentie) als ingratiation (gedrag om anderen te plezieren) hanteren bij hun zelfpresentatie. Dit
kan een aanwijzing zijn dat deze respondenten de medialogica af en toe overnemen, van een
permanente overname kan nog geen sprake zijn. De afwezige respondenten willen hoofdzakelijk als
competent en ernstig overkomen, wat niet impliceert dat er geen humor mag zijn. Deze bevindingen
wijzen op een politieke logica, aangepast aan de medialogica. Er is geen sprake van een overname.
63
Ten derde is de aanwezigheid van politici in infotainmentkanalen niet ingegeven door de politici zelf,
maar altijd op vraag7. Slechts één respondent beweert zelf al tweemaal een infotainmentkanaal te
hebben gecontacteerd. De afwezigheid van de andere respondenten is een bewust keuze en geen
resultaat van desinteresse van de media. Met uitzondering van de ene respondent in kwestie wijst dit
duidelijk op een aanpassing aan de medialogica en geen overname. Indien het publiek en het
economisch voordeel centraal staan, zouden politici dikwijls zelf initiatief nemen. Er zijn echter
aanwijzingen dat politici meer zelf ingeven dan hun getuigenissen laten blijken. Ook wat het vrijgeven
van privéverhalen betreft kunnen we op het eerste gezicht stellen dat dit telkens op vraag van de media
gebeurt en niet wordt ingegeven door de politici zelf. De stelling van Witte (2002, p. 151), dat politici
dikwijls inspelen op de zoektocht van de media naar privéverhalen, blijkt bijgevolg niet van
toepassing te zijn voor de Vlaamse politici. Deze getuigenissen wijzen op het hanteren van een
politieke logica, aangepast aan de medialogica, zonder deze over te nemen. Er zijn ook hier echter
verschillende aanwijzingen die een nuancering van bovenstaande stelling noodzakelijke maken. Later
komen we hierop terug.
Tenslotte stellen de respondenten een evenwicht voorop wat informatieve en infotainmentmedia
betreft. We vinden een verschil tussen de aanwezige en afwezige respondenten. De voorkeur van de
aanwezige respondenten neigt naar een infotainmentprogramma, met de kijkcijfers als drijfveer. Dit
kan wijzen op een overname van de medialogica aangezien het publiek en het commerciële voordeel
hun voorkeur bepalen. De respondenten stellen echter dat hun verschijning in infotainment nog steeds
minder is als in informatieve media. Daarnaast blijkt het bereik niet absoluut te zijn en wordt pure
entertainment geweerd, en krijgen lokale beloftes volgens één respondent voorrang op tv-optredens
met een grote bereik. We kunnen bijgevolg stellen dat er slechts sprake kan zijn van een sporadische,
en geen permanente overname van de medialogica. De afwezige respondenten geven geen duidelijke
voorkeur maar neigen naar informatieve media. Er zijn slechts twee respondenten die resoluut kiezen
voor informatieve media. Aangezien deze respondenten ook een evenwicht vooropstellen kunnen we
stellen dat de politieke logica gehanteerd wordt, maar wederom aangepast aan de medialogica. Uit de
resultaten blijkt dat de getuigenissen van de Vlaamse politici meer aanleunt bij de stelling van Brants
(1998), dat vijfenzeventig procent van de politieke berichtgeving nog steeds via informatieve media
verloopt. Infotainment blijkt geen crisis te betekenen voor de politieke communicatie, waardoor we
kunnen aannemen dat de stelling van Blumler (in Brants, 1998) niet van toepassing is voor Vlaamse
politici.
7 Wederom met uitzondering van twee respondenten die niet gevraagd worden door media die uitgaan van de overheid.
64
Zoals eerder gesteld vonden we aanwijzingen of werden we geconfronteerd met verschillende
tegenstrijdigheden, waardoor bovenstaande conclusie met een kritische blik en de nodige nuancering
geïnterpreteerd moet worden. Omwille van volgende redenen kunnen we immers aannemen dat de
medialogica alsnog doorslaggevend kan zijn bij het uitvoeren van de politieke functie van de politici:
Ten eerste kunnen we aan de hand van de antwoorden van een respondent opmaken dat hij tot twee
maal toe zelf een infotainmentkanaal heeft gecontacteerd. Enerzijds omwille van een
gezondheidsmaatregel en anderzijds om weerwoord te vragen op een verschenen artikel. Beide
vaststellingen kunnen wijzen op een overname van de medialogica in het handelen van de politicus.
Hij wil in beide gevallen controle uitoefenen op de manier waarop hij wordt weergegeven door de
media. Of dit systematisch voorkomt is moeilijk te achterhalen, waardoor we niet met zekerheid
kunnen stellen dat de politicus de medialogica in zijn handelen heeft overgenomen. Daarenboven is de
respondent in kwestie voorzitter van een erg kleine partij, wat bovenstaand gedrag kan verklaren.
Iedere vorm van media-aandacht is immers mooi meegenomen voor een kleine partij.
Ten tweede werden we geconfronteerd met verschillende tegenstrijdigheden waardoor de
bovenstaande stelling met de nodige voorzichtigheid moeten benaderen.
Wat de aanwezigheid in infotainmentkanalen betreft beweerde één respondent nog nooit een
infotainmentkanaal gecontacteerd te hebben. Het weekblad in kwestie rapporteerde echter zwart op
wit dat de respondent hen op eigen initiatief gecontacteerd had. Uit dit voorval kunnen we enkel
afleiden dat dit mogelijk een teken is voor een mogelijke overname van de medialogica in het denken
en handelen van de respondent. De respondent in kwestie is de laatste maanden immers dikwijls ook
onderwerp van discussie geweest ten gevolge van zijn opmerkelijke “comeback” via lokale en
ontspanningsmedia. Het was ook deze respondenten die zijn opwachting maakte in de Debby & Nancy
show, wat als puur entertainmentprogramma volledig in de lijn van de medialogica lig. Tenslotte staat
deze respondent ook op nummer één in de top 10 van de politici die de laatste 2,5 jaar in
infotainmentprogramma’s zijn verschenen. Dit zijn elementen die onze veronderstelling lijken te
bevestigen, maar waarover we geen uitsluitsel kunnen geven.
Een tweede contradictie die kan wijzen in een overname van de medialogica is de bewering van een
respondent dat hij nog nooit privé-informatie heeft vrijgegeven aan de media, terwijl wij uit goede
bron (supra) weten dat hij zelf de informatie heeft verspreid. We hebben gepoogd deze “woord tegen
woord”-situatie uit te klaren door de journalist in kwestie te contacteren, maar zonder resultaat.
65
Zoals duidelijk werd uit de onderzoeksresultaten zien we veel tegenstrijdigheden opduiken in de
antwoorden van deze respondent. Ook dit zijn echter veronderstellingen, zonder mogelijkheid tot
controle.
Een derde contradictie ligt in de antwoorden van de twee respondenten die omwille van extreem
rechtse standpunten niet worden gevraagd. Beide worden niet gevraagd door infotainmentkanalen die
uitgaan van de overheid. In het begin van het interview uitten ze allebei hun ongenoegen over de
aanwezigheid van politici in infotainmentkanalen. Als we hen de hypothetische vraag stellen of ze al
dan niet zouden toestemmen voor De Laatste Show zeggen ze dat allebei waarschijnlijk wel te doen.
Deze respondenten beweren dus te handelen volgens de politieke logica omwille van de kwaliteit van
de politiek, maar blijkt dat het vooral de desinteresse van sommige media is die aan de basis ligt. Dat
deze respondenten enkel volgens de politieke logica willen opereren lijkt een voorbarige conclusie te
zijn. De kans dat we hier met een situatie te maken hebben waarbij de respondenten zich wel willen
aanpassen aan de medialogica, of deze willen overnemen, maar dat ze die mogelijkheid niet krijgen, is
groot. Ook hier falen wij in de mogelijkheid om deze veronderstelling hard te maken.
De duidelijkste wijzing in de ingesteldheid wat de verhouding tussen politieke en medialogica betreft
is de getuigenis van de respondent die stelt dat hij en zijn partij lange tijd tegen de aanwezigheid van
politici in infotainment waren. Recent zijn ze van mening veranderd “omdat ze zagen dat dat toch
werkt”. Dit wijst duidelijk op een navolging van de medialogica, aangezien ze gaan waar het publiek
zit en zich aanpassen aan de eisen van de media.
Algemeen lijken we te kunnen besluiten dat het nog altijd hoofdzakelijk de politieke logica is die geldt
als drijfveer voor het denken en handelen van de politici. Politici gaan zich hoogstens op regelmatige
basis aanpassen aan de media door ondermeer te verschijnen in infotainmentkanalen. De relatie tussen
politici en infotainment blijkt niet te getuigen van een systematische denken noch handelen volgens
de medialogica. Zoals eerder gesteld dienen de antwoorden voorzichtig geïnterpreteerd te worden en
kunnen we enkel veronderstellen dat de medialogica mogelijks steeds meer overgenomen wordt in het
denken en handelen van sommige politici.
Ondanks de interessante resultaten die dit onderzoek opleverde, moeten we toch wijzen op enkele
tekortkomingen. Zo was het bij de selectie van de afwezige respondenten oorspronkelijk de bedoeling
om respondenten te vergaren die nog in geen enkel info- of entertainmentprogramma te gast waren
geweest. Bij het vergaren van deze respondenten kregen we te maken met veel non respons of kregen
we “te druk” als antwoord. Bijgevolg hebben we onze criteria moeten bijsturen en besloten we alle
respondenten te contacteren die sinds september 2008 noch in de Dag Allemaal noch in De Laatste
66
Show en noch in de top 10 van De Standaard waren verschenen. Dit resulteerde in een grotere respons.
Bij de uitvoering en de analyse van ons onderzoek werd echter duidelijk dat De Laatste Show zowel
bij de aanwezige als afwezige respondenten als een uitzonderlijk programma werd gezien. Van alle
afwezige respondenten bleek dat slechts één respondent nog nooit te gast was in het programma.
Indien we strengere selectiecriteria hadden gehanteerd waren we misschien tot genuanceerdere
resultaten gekomen. Wegens de grote non respons en de korte tijd die beschikbaar was om dit
onderzoek uit te voeren, was dit echter onmogelijk.
Een tweede bemerking die gemaakt kan worden bij het lezen van deze verhandeling is het beperkte
aantal afgenomen interviews. We zijn er ons van bewust dat 16 interviews verspreidt over twee
verschillende steekproeven wellicht onvoldoende is om tot duidelijke besluiten te komen. We willen
er echter op wijzen dat het niet onze bedoeling was om op basis van kwalitatief onderzoek tot harde
besluiten te komen. De doelstelling van dit onderzoek was om een eerste idee te krijgen van de positie
van politici ten opzichte van infotainmentkanalen. Cambré en Waege (2005) ondersteunen dit door de
stellen dat er geen standaardregels bestaan voor het aantal vereiste respondenten. Een beperkt aantal
interviews volstaat dikwijls om kwalitatief onderzoek te voeren, aangezien statistische veralgemening
geen vooropgesteld doel is. De keuze van het aantal respondenten hangt af van de probleemstelling en
van de empirische mogelijkheden (Cambré & Waege, 2005, p. 323).
Daarnaast kunnen ook vragen gesteld worden bij de duur van de interviews. Zoals we immers eerder
al aanhaalden hebben Heijmans en Wester (2006, p. 507) het over “intensieve gesprekken”. Onze 16
diepte-interviews duurden gemiddeld dertig minuten, waardoor de intensiteit van de gesprekken in
vraag gesteld kan worden. Onze respondenten behoren echter tot een specifieke groep die vertrouwd is
met het geven van interviews enerzijds en beantwoorden van vragen op een duidelijke, beknopte
manier anderzijds. Politici zijn een kind van de zogenaamde “soundbite cultuur” waardoor ze zowel
denken als opereren in korte slagzinnen (Street, 2004, p. 53). In het licht van deze redenering kunnen
we stellen dat de afgenomen interviews voldoende intensiteit vertonen en dat de verkregen data
voldoende waardevol zijn in functie van ons kwalitatief onderzoek.
De grootste tekortkoming van dit onderzoek is wellicht de relativiteit van de bekomen informatie. De
respondenten zijn immers publieke personen en, ondanks de nadruk die we legden op de
vertrouwelijke behandeling van de resultaten, zijn er mogelijk sociaal wenselijke antwoorden gegeven.
Zoals eerder al aangetoond, ontdekten we zelf dikwijls tegenstrijdigheden in de antwoorden van de
respondenten. Vooral wat de tweede deelvraag betreft waarbij gepeild werd naar het opzoeken van
infotainmentkanalen en de communicatie over het privéleven, werden duidelijke contradicties
vastgesteld. Het waarheidsgehalte van de informatie kan niet bewezen noch gecontroleerd worden.
67
Bijgevolg was het voor ons aangewezen om kritisch te zijn en de nodige voorzichtigheid te hanteren
bij de analyse van de informatie.
Ondanks deze tekortkomingen bracht dit onderzoek interessante informatie met zich mee. De
vaststelling dat politici nog altijd hoofdzakelijk volgens de politieke logica opereren en zich hoogstens
aanpassen aan de media is immers merkwaardig gezien de maatschappelijke ongerustheid die heerst
over de aanwezigheid van politici in infotainment. Verder onderzoek kan echter duidelijkere resultaten
met zich meebrengen en eventueel uitsluitsel geven over alle bemerkingen die we zelf maakten tijdens
het analyseren van de resultaten. Aan de hand van dit onderzoek hebben wij een idee kunnen geven
over de vraag of de aanwezigheid van politici in infotainmentkanalen een blijk geeft van het
overnemen van de medialogica in hun denken en handelen. Dit bleek niet het geval te zijn. Verder
onderzoek is nodig om dit beeld te bevestigen of tegen te spreken.
68
8 Bibliografie
Wetenschappelijke Boeken
‐ Bird, S. E. (2000). Audience demands in a murderous market. In Sparks, C. & Tulloch, J.
(Eds.) Tabloid Tales. Global debates over media standards. (pp. 213-227). Oxford: Rowman
& Littlefield publishers, Inc.
‐ Brants, K.; Cabri, E.; Neijens, P. (2000). Hoe informatief en hoe leuk? Infotainment in de
campagne. In van Praag, P. & Brants, K. (Eds.) Tussen beeld en inhoud. Politiek en media in
de verkiezingen van 1998. (pp. 134-154). Amsterdam: Het Spinhuis.
‐ Cabrese, A. (2000). Political Space and the trade in television news. In Sparks, C. & Tulloch,
J. (Eds.) Tabloid Tales. Global debates over media standards. (pp. 43-59). Oxford: Rowman
& Littlefield publishers, Inc.
‐ Cambré, B. & Waege, H. (2005). Kwalitatief onderzoek en dataverzameling door open
interviews. In Billiet, J. & Waege, H. (Eds.) Een Samenleving onderzocht: methoden van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek. (pp. 315-342). Antwerpen: Uitgeverij De Boeck.
‐ Dahlgren, P. (1995). Television and the public sphere. Citizenship, democracy and the media.
London: Sage.
‐ De Bens, E. (2001). De pers in België. Tielt: Lannoo.
‐ De Bens, E. & Raeymaeckers, K. (2007). De Pers in België. Het verhaal van de Belgische
dagbladpers. Gisteren, vandaag en morgen. Tielt: Lannoo.
‐ Grisprud, J. (1992). The aesthetics and politics of melodrama. In Dahlgren, P. & Sparks, C.
(Eds.). Journalism and popular culture. (pp. 84-96). London: Sage.
‐ Hallin, D.C. & Mancini, P. (2004). Comparing Media Systems: Three Models of Media and
Politics. Cambridge: Cambridge Uni‐versity Press.
‐ Hardt, H. (2000). Conflicts of interest. Newsworkers, media and patronage journalism. In
Tumber, H. (Ed). Media power, professionals and policies. (pp. 209-223). London: routledge.
‐ Heijmans, E. & Wester, F. (2006). Interview-onderzoek. In Wester, F.; Renckstorf, K.;
Scheepers, P. (Eds.) Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. (pp. 488-532). Alphen
aan de Rijn: Kluwer.
‐ Meyer, T. & Hinchman, L. (2002). Media democracy. How the media colonize politics.
Cambridge: Polity Press.
‐ Bölin, G. (2007). Mediatized politics. The cult of personality. In Riegert, K. (Ed.),
Politicotainment. Television’s take on the real (pp. 59-82). New York: Peter Lang Publishing.
69
‐ Street, J. (2004). Politics & Popular Culture. Philadelphia: Temple University Press.
‐ Thussu, D.K. (2007). News as entertainment. London: Sage Productions.
‐ Witte, E. (2002). Media & Politiek. Brussel: vubpress.
Wetenschappelijke artikels:
‐ Baym, G. (2007). Emerging models of journalistic authority in mtv’s coverage of the 2004 US
presidential election. Journalism studies, 8(3), 382-396.
‐ Blumler, J.G. & Kavanagh, D. (1999). The third age of political communication: influences
and features. Political Communication, 13(6), 209-230.
‐ Blumler, J.G. (1999). Political communication systems all change. European Journal of
Communication, 14(2), 241-250.
‐ Blumler, J.G. (2001). The third age of political communication. Journal of public affairs, 1(3),
201-209.
‐ Brants, K. & Neijens, P. (1998). The infotainment of Politics. Political Communication, 15
(2), 149-164.
‐ Brants, K. (1998). Who’s afraid of infotainment? European Journal of Communication, 13(3),
315-335.
‐ Deuze, M. (2005). Popular journalism and professional ideology: tabloid reporters and editors
speak out. Media Culture Society, 27(6), 861-882.
‐ Fineman, H. (2000). The Talk-Show Primary. Newsweek, 136 (14), 26-28.
‐ Hauttekeete, L.; Peersman, W.; Debackere, J. (2002). Politiek in de krant: hebt u iets
gemerkt?. Tijdschirft voor sociologie, 23(3-4), 343-369.
‐ Hess-Lüttich, E.W.B., (2007). (Pseudo-) Argumentation in TV-debates. Journal of pragmatic,
39 (8), 1360-1370.
‐ Holtz-Bacha, C. & Norris, P. (2001). “To entertain, inform and educate”: still the role of
public television. Political communication. 18(2), 123-140.
‐ Kepplinger, H.M., (2002). Mediatizaiotn of politics: theory and data. Journal of
communication. 52(4), 972-987.
‐ Mazzoleni, G. (2000). A return to civic and political engagement prompted by personalized
political leadership. Political communication. 17(4), 325-328.
‐ Mazolleni, G. & Schulz, W. (1999). Mediatization of politics: a challenge for democracy?.
Political Communication, 16(3), 247-261.
‐ Meroney, J., (2000). Late-night Politics. The American Enterprise, 11 (7), 51-52.
‐ Rahat, G. & Sheafer, T. (2007). The personalization(s) of Politics: Israel, 1949-2003. Political
Communication, 24(1), 65-80.
70
‐ Shütz, A. (1997). Self-presentational Tactics of Talk-show guests: a comparison of politicians,
experts and entertainers. Journal of applied social psychology, 27 (21), 1941-1952.
‐ Strömbäck, J. (2008). Four phases of mediatization: an analysis of the mediatization of
politics. The international journal of press/politics 2008, 13 (3), 228-246.
‐ Surette, R. & Otto, C. (2002). A test of a crime and justice infotainment measure. Journal of
Criminal Justice, 30(5), 443-453.
‐ Van Zoonen, L.; Muller, F.; Alinejad, D.; Dekker, M.; Duits, L.; van Romondt Vis, P.;
Wittenberg, W. (2007). Dr. Phil meets the candidates: how family life and personal experience
produce political discussions. Critical studies in media communication, 24 (4), 322-338.
‐ Wieten, J. & Pantti, M. (2005). Obsessed with the audience: breakfast television revisited.
Media Culture Society. 27(1), 21-39.
Artikels uit kranten, magazines en weekbladen
‐ Smeets, J. (2008, 30 december). Dramatische primeur. Kleindochter Jean – Marie Dedecker
veel te vroeg geboren. Dag Allemaal, 8-9.
‐ Van Peel, V.; Smeets, J. (2008, 16 december). Zijn pieken en dalen in 2008. Premier Leterme
over het afgelopen helse jaar. Dag Allemaal, 24-29.
‐ Winckelmans, W. (2007, 20 maart). Politici horen niet thuis in Debby & Nancy. De
Standaard, 8.
‐ Winckelmans, W. (2009, 31 maart). Leterme grootste infotainmentster. De Standaard, 7.
71
9 Bijlagen
Topiclijst ‐ Personalisering
o Volgt u de berichtgeving over uzelf?
Via welke media?
Leest u uw eigen interviews & bekijkt u de programma’s waarin u verscheen?
o Wat vindt u van uw persoonlijke weergave in de media?
o Opvallend meer aandacht van media naar politicus als persoon dan naar partij..
Ervaart u dit zelf?
Verschilt dit naargelang de soorten media?
Krijgt uw partij nog voldoende aandacht?
o (!) De onderwerpen in infotainment programma’s liggen dikwijls ver af van8
politiek relevante issues. Bv. Geert Lambert in De Laatste Show waar men ‘t 90%
van de tijd over zijn gewichtsverlies had, i.p.v. over zijn (toen) politiek benarde
situatie.
(!) Wat vindt u hiervan?
(!) Vindt u het ok om enkel over uw persoon te praten?
(!) Is politieke relevantie een vereiste?
o Hebt u al interviews gegeven over uw privéleven?
Zoja, waarom?
Zoneen, bewust?
o Weigert u interviews?
Hoe ver mogen de media gaan?
o Hebt u al deelgenomen aan infotainment?
Drijfveer?
‐ Initiatief
o Hebt u op eigen initiatief al infotainmentkanalen op gezocht?
Op vraag van?
• Was daar een speciale reden toe?
•
Stel dat deze kanalen u zouden vragen? 8 Deze vraag werd naar het einde van het interview toe gesteld. We polsten hier naar de houding van politici ten opzichte van mediapersonalisering en mediaprivatisering, dus hoort deze vraag onder het thema “personalisering”.
72
o Hebt u op eigen initiatief al een interview gegeven over uw privéleven
Beschermt u uw familieleden voor de media?
Laat u de media bij u thuis over de vloer komen?
o Ervaart u soms een zekere druk om infotainmentkanalen op te zoeken?
o Ervaart u soms een zekere druk om interviews te geven over uw privéleven?
o Is er ooit persoonlijke informatie verschenen zonder uw toestemming?
‐ Voorkeur
o Quote Steve Stevaert: liever De Laatste Show dan Terzake, want bij Ter Zake wordt
dossierkennis verwacht en bij De Laatste Show kan je in een ontspannen sfeer je
publiek tevreden stellen met een paar toffe one liners.
Typeert deze voorkeur de politiek in het algemeen?
• (!) Is dit ook uw mening?
o Ja/Neen : waarom wel/niet?
• Geldt dit voor alle infotainmentkanalen? Bv. Dag Allemaal vs.
Kwaliteitskrant?
‐ Zelfpresentatie
o Quote Steve Stevaert: liever De Laatste Show dan Terzake, want bij Ter Zake wordt
dossierkennis verwacht en bij De Laatste Show kan je in een ontspannen sfeer je
publiek tevreden stellen met een paar toffe one liners.
• Wil u op een bepaalde manier overkomen bij uw publiek?
• Vindt u het belangrijk om ernstig over te komen?
• Vindt u het belangrijk om sympathiek over te komen?
• Doet u dat bewust?
• Handelt u volgens uw standpunten (werd niet altijd gevraagd)
73
Respondenten Aanwezig Afwezig Criteria In Dag Allemaal sinds sept 2008 Niet sinds sept 2008 In De Laatste Show sinds sept 2008 In top 10 De Standaard 31/3/2009 Respondenten C. Gennez R. Landuyt G. Lambert M. Vanderpoorten B. Dewever V. Dua J.M. Dedecker P. Vanvelthoven K. De Gucht D. Vandermaelen Y. Leterme M. Verwilghen F. Vanhecke* D. Geerts M. Kitir G. Annemans* * Vlaams Belang * Vlaams Belang Vrouw / Man 1 vrouw / 6 mannen 3 vrouwen / 6 mannen
74
SCHEMA
1. PERSONALISERING Aanwezigen Grens : mediapersonalisering Pol met aanp & Grens: mediaprivatisering 1ste aanwijzing overname medialogica Afwezigen Zelfpresentatie: Ernstig Pol Logica Zefpresentatie : Leuk 1ste / 2de aanwijzing overname medialogica Zelfpresentatie: Waardig Pol Logica Zelfpresentatie: mengvorm Pol met aanp
2. INTENTIE Infotainment Aanwezigen: op vraag van Pol met aanp M logica eigen initiatief overname M logica Afwezigen: bewuste keuze P logica (geen aanp aan M logica) geen vraag van media Hypoth: ja aanp/overn Mlogica nee P logica Privéverhalen Aanwezigen: op vraag van aanp M+ neiging overname M eigen initiatief overname M Afwezigen: bewuste keuze pol logica geen vraag Hypoth: ja twijfel aanp of overname neen P logica
3. VOORKEUR Aanwezigen: Kwal P logica Pop M logica Evenwicht P logica met neiging M logica Afwezigen: Kwal P logica Pop M logica Evenwicht P logica met neiging M logica