Kinderen en reclame een onderzoek naar de perceptie van...
Embed Size (px)
Transcript of Kinderen en reclame een onderzoek naar de perceptie van...
-
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
LIES COLLIN
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT
PROMOTOR: PROF. DR. VEROLIEN CAUBERGHE
COMMISSARIS: LIC. EVELIEN DE WAELE – DE GUCHTENAERE
COMMISSARIS: LIC. HANNES CANNIE
ACADEMIEJAAR 2008 - 2009
Kinderen en reclame: een onderzoek naar de perceptie van voedselreclame versus speelgoedreclame bij kinderen van zes en negen jaar
oud
aantal woorden: 22.975
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
II
Woord vooraf
Bij het voorleggen van deze masterproef wens ik allen die op enige wijze hun medewerking
hebben verleend bij de verwezenlijking ervan hartelijk te danken.
Eerst en vooral zou ik Prof. Dr. Verolien Cauberghe willen bedanken, zowel om mij de kans
te geven dit onderwerp te bestuderen als voor de sturing en feedback tijdens het schrijven van
deze masterproef.
De leerkrachten, directie en vooral de leerlingen van gesubsidieerde Vrije Basisschool - de
Kameleon - te Sint-Lambrechts Herk, de gemeentelijke Basisschool - de [email protected] - te Alken, de
gesubsidieerde Vrije Basisschool - ’t Laantje - te Alken en de Vrije Basisschool in Stevoort
verdienen een dankwoordje voor de medewerking van hun respectievelijke scholen aan het
onderzoek in deze masterproef.
Tot slot wil ik op deze manier ook mijn ouders en zus bedanken voor de morele steun
gedurende de voorbije jaren en tijdens het schrijven van deze masterproef in het bijzonder.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
III
Inhoudsopgave
Abstract 1
Inleiding 2
DEEL I: THEORETISCH KADER 3
HOOFDSTUK 1: Kinderen en televisie 3
1.1 Inleiding 3
1.2 Motieven voor mediagebruik 3
1.3 Hoe vaak kijken kinderen naar televisie? 4
1.4 Wanneer kijken kinderen naar televisie? 5
1.5 Naar wat kijken kinderen op televisie? 6
1.6 Invloed van de ouders, peers… 6
HOOFDSTUK 2: Reclame voor kinderen 9
2.1 Inleiding 9
2.2 Waarom is reclame maken voor kinderen interessant? 9
2.3 Reclame voor voeding 10
HOOFDSTUK 3: Issues over televisiereclame voor kinderen 11
3.1 Inleiding 11
3.2 Effecten van reclame op kinderen 11
3.3 Restricties en wetgeving 12
HOOFDSTUK 4: Hoe kinderen informatie in reclamespots verwerken 15
4.1 Inleiding 15
4.2 Kinderen en hun blootstelling aan televisiereclame 15
4.3 De graad van aandacht bij kinderen voor reclamespots 17
4.4 Het merkbewustzijn van kinderen 19
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
IV
HOOFDSTUK 5: De perceptie van reclame bij jonge kinderen 21
5.1 Inleiding 21
5.2 Cognitieve ontwikkeling bij kinderen 21
5.2.1 De theorie van Piaget 21
5.2.2 De invloed van de theorie van Piaget op onderzoek naar reclame 25
5.3 Fasen van consumentensocialisatie bij kinderen 27
5.4 Televisie: fantasie of realiteit? 29
5.5 Programma of reclamespot? 30
5.5.1 Hoe onderscheiden kinderen programma’s van reclamespots? 31
5.6 De Persuasion knowledge 32
5.6.1 De ontwikkeling van persuasion knowledge 34
HOOFDSTUK 6: Methodes om het begrip van de commerciële intentie van reclamespots bij kinderen te onderzoeken 36
6.1 Inleiding 36
6.2 Non-verbale en verbale observatiemethoden 36
6.3 Methodes voor het meten van ‘awareness’ van reclame bij kinderen 37
DEEL II: EMPIRISCH KADER 39
HOOFDSTUK 7: Onderzoek 39
7.1 Onderzoeksopzet 39
7.1.1 Centrale onderzoeksdoelstelling 39
7.1.2 Probleemstelling, onderzoeksvraag & hypothesen 39
7.2 Methodologisch kader 41
7.2.1 Onderzoeksdesign 41
7.2.2 Methode van steekproeftrekking 42
7.3 Instrumentarium 43
7.3.1 Het filmpje 43
7.3.2 De vragenlijst 44
7.3.3 De vragen 45
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
V
7.4 Procedure 46
7.4.1 Selecteren van reclamespots 46
7.4.2 Selecteren van kinderprogramma 47
7.4.3 Pretest 47
7.4.4 Respondenten 47
7.4.5 De gegevensverzameling 47
HOOFDSTUK 8: Resultatenverwerking 49
8.1 Respondenten 49
8.2 Onderzoeksvragen 50
HOOFDSTUK 9: Bespreking en conclusie 81
Algemeen besluit 84
Literatuurlijst I
Bijlagen V
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
VI
Bijlagen
Bijlage 1: Vragenlijsten interview........................................................................................... V
Bijlage 1.1: Vragenlijst ‘Food’ .................................................................................. V
Bijlage 1.2: Vragenlijst ‘Toy’ .................................................................................... VI
Bijlage 2: Fiches gebruikt tijdens interviews ......................................................................... VII
Bijlage 2.1: Antwoordmogelijkheden vraag 2 (food) ................................................ VII
Bijlage 2.2: Antwoordmogelijkheden vraag 2 (toy)................................................... VIII
Bijlage 2.3: Antwoordmogelijkheden vraag 3 (food) ................................................ IX
Bijlage 2.4: Antwoordmogelijkheden vraag 3 (toy)................................................... X
Bijlage 2.5: Antwoordmogelijkheden vraag 4 & 8 (food & toy) ............................... XI
Bijlage 2.6: Antwoordmogelijkheden vraag 5 (food) ................................................ XII
Bijlage 2.7: Antwoordmogelijkheden vraag 5 (toy)................................................... XIII
Bijlage 2.8: Antwoordmogelijkheden vraag 6 (food) ................................................ XIV
Bijlage 2.9: Antwoordmogelijkheden vraag 6 (toy)................................................... XV
Bijlage 2.10: Antwoordmogelijkheden vraag 7 (food) .............................................. XVI
Bijlage 2.11: Antwoordmogelijkheden vraag 7 (toy)................................................. XVII
Bijlage 3: Kruistabel & Chi²-test ‘logorecognition * geslacht’ per producttype ................ XVIII
Bijlage 4: Kruistabel & Chi²-test ‘productrecognition * geslacht’ per producttype.......... XIX
Bijlage 5: Kruistabel & Chi²-test ‘persuasion knowledge * geslacht’ per producttype ..... XX
Bijlage 6: Kruistabel & Chi²-test ‘maker * geslacht’ per producttype ............................... XXI
Bijlage 7: frequentietabellen van alle Items........................................................................... XXII
Bijlage 7.1: frequentietabel ‘logorecognition’ ........................................................... XXII
Bijlage 7.2: frequentietabel ‘logorecognition juist/fout’............................................ XXII
Bijlage 7.3: frequentietabel ‘productrecognition’ ...................................................... XXII
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
VII
Bijlage 7.4: frequentietabel ‘productrecognition juist/fout’....................................... XXII
Bijlage 7.5: frequentietabel ‘attitudeproduct’ ............................................................ XXIII
Bijlage 7.6: frequentietabel ‘persuasion knowledge’................................................. XXIII
Bijlage 7.7: frequentietabel ‘persuasion knowledge juist/fout’ ................................. XXIII
Bijlage 7.8: frequentietabel ‘maker’ .......................................................................... XXIII
Bijlage 7.9: frequentietabel ‘maker juist/fout’ ........................................................... XXIV
Bijlage 7.10: frequentietabel ‘keuze’ ......................................................................... XXIV
Bijlage 7.11: frequentietabel ‘keuze juist/fout’.......................................................... XXIV
Bijlage 7.12: frequentietabel ‘attitudeprogramma’.............................................XXIV
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
VIII
Lijst van tabellen
Tabel 1: Stadia in consumentensocialistatie. Bron: John, D. R. (1999, p. 186) .............................. 28
Tabel 2: Verdeling van de respondenten per conditie (eigen werk)................................................ 43
Tabel 3: Frequentietabel geslacht per leeftijdscategorie ................................................................. 49
Tabel 4: Frequentietabel respondenten per producttype.................................................................. 49
Tabel 5: Frequentietabel ‘watgezienprogcode’ ............................................................................... 50
Tabel 6: Frequentietabel ‘watgezienprogcode’ per leeftijdscategorie............................................. 50
Tabel 7: Frequentietabel ‘watgezienprodcode’ per leeftijdscategorie............................................. 51
Tabel 8: Frequentietabel ‘logorecognition’ ..................................................................................... 52
Tabel 9: Kruistabel ‘logorecognition * leeftijd’ per producttype.................................................... 53
Tabel 10: Chi²-test ‘logorecognition * leeftijd’ per producttype..................................................... 54
Tabel 11: Kruistabel ‘logorecognition * producttype’ per leeftijdscategorie.................................. 55
Tabel 12: Chi²-test ‘logorecognition * producttype’ per leeftijdscategorie .................................... 55
Tabel 13: Frequentietabel ‘productrecognition’ .............................................................................. 57
Tabel 14: Kruistabel ‘productrecognition * leeftijd’ per producttype............................................. 58
Tabel 15: Chi²-test ‘productrecognition * leeftijd’ per producttype ............................................... 58
Tabel 16: Kruistabel ‘productrecognition * producttype’ per leeftijdscategorie............................. 59
Tabel 17: Chi²-test ‘productrecognition * producttype’ per leeftijdscategorie ............................... 60
Tabel 18: Frequentietabel ‘persuasion knowledge’......................................................................... 61
Tabel 19: Kruistabel ‘persuasion knowledge * leeftijd’.................................................................. 62
Tabel 20: Chi²-test ‘persuasion knowledge * leeftijd’ .................................................................... 62
Tabel 21: Kruistabel ‘persuasion knowledge * leeftijd’ per producttype ....................................... 63
Tabel 22: Chi²-test ‘persuasion knowledge * leeftijd’ per producttype .......................................... 63
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
IX
Tabel 23: Kruistabel ‘persuasion knowledge * producttype’ per leeftijdscategorie ....................... 64
Tabel 24: Chi²-test ‘persuasion knowledge * producttype’ per leeftijdscategorie .......................... 65
Tabel 25: Frequentietabel ‘maker’ .................................................................................................. 66
Tabel 26: Kruistabel ‘maker * leeftijd’ ........................................................................................... 66
Tabel 27: Chi²-test ‘maker * leeftijd’ .............................................................................................. 67
Tabel 28: Kruistabel ‘maker * producttype’ per leeftijdscategorie ................................................. 67
Tabel 29: Chi²-test ‘maker * producttype’ per leeftijdscategorie.................................................... 68
Tabel 30: Frequentietabel ‘hebben’ per producttype....................................................................... 69
Tabel 31: Kruistabel ‘hebben * geslacht’ per leeftijdscategorie ..................................................... 70
Tabel 32: Chi²-test ‘hebben * geslacht’ per leeftijdscategorie ........................................................ 71
Tabel 33: Kruistabel ‘hebben * producttype’ per leeftijdscategorie ............................................... 71
Tabel 34: Chi²-test ‘hebben * producttype’ per leeftijdscategorie .................................................. 72
Tabel 35: Frequentietabel ‘attitudeproduct’ .................................................................................... 73
Tabel 36: Frequentietabel ‘attitudeproduct’ per producttype .......................................................... 73
Tabel 37: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘hebben’................................................................................. 74
Tabel 38: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘hebben’ ........................................................ 74
Tabel 39: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘logorecognition’ .................................................................... 75
Tabel 40: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘logorecognition’ ......................................... 75
Tabel 41: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘productrecognition’............................................................... 76
Tabel 42: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ –‘productrecognition’ ...................................... 76
Tabel 43: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘persuasion knowledge’.......................................................... 77
Tabel 44: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘persuasion knowledge’................................ 77
Tabel 45: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘leeftijd’ per producttype........................................................ 78
Tabel 46: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘leeftijd’ per producttype .............................. 78
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
X
Tabel 47: Frequentietabel ‘attitudeprogramma’.............................................................................. 79
Tabel 48: Frequentietabel ‘attitudeprogramma’ per leeftijdscategorie ........................................... 80
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
XI
Lijst van figuren
Figuur 1: The Persuasion Knowledge Model .................................................................................. 33
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
1
Abstract
De perceptie van televisiereclame bij kinderen is reeds jarenlang uitvoerig onderzocht. Er werd echter
nog geen onderzoek uitgevoerd naar de perceptie van de verschillende soorten van producten die
geadverteerd worden in reclamespots. Met deze studie willen we vooral bekijken of er een verschil is
tussen kinderen van zes jaar oud en kinderen van negen jaar oud bij het herkennen van voedselreclame
en speelgoedreclame.
De thema’s die bestudeerd worden in deze studie zijn herkenning (‘recognition’ - herkent het kind de
logo’s of het product uit de reclamespot) en intentie (‘Persuasion Knowledge’ - begrijpt het kind dat
de reclamespot hem/haar wil aanzetten tot het kopen van het geadverteerde product). Er werd ook
gecontroleerd in welke mate de reclamespot kinderen aanzet tot actie (gaan kinderen na het zien van
de reclame het product willen hebben).
121 Kinderen van zes en negen jaar oud werden verdeeld over twee groepen, zij kregen een filmpje te
zien met een onderbreking voor een reclamespot voor voeding of voor speelgoed. In tegenstelling tot
wat we aanvankelijk dachten, tonen onze resultaten geen significant verband aan tussen de leeftijd van
het kind en de kennis omtrent voedselreclame en speelgoedreclame. Kinderen van negen jaar oud
scoorden over het algemeen voor elk aspect beter dan de zesjarigen, maar voor de zesjarigen vonden
we geen significante verschillen wanneer we de resultaten van de reclamespots voor voeding gingen
vergelijken met deze van de reclamespots voor speelgoed.
Verder werd vastgesteld dat de attitude van zowel zes- als negenjarigen ten opzichte van een product
wel degelijk een invloed heeft op de keuze die het kind achteraf maakt. Kinderen met een positieve
attitude ten opzichte van het geadverteerde product, kozen achteraf vaker voor dat product. Dit is een
interessant resultaat voor reclamemakers. Het zien van een reclamespot zou ervoor moeten zorgen dat
kinderen een product willen hebben. Wanneer een reclamespot ervoor kan zorgen dat het kind een
positieve attitude voor het product vormt, zal deze spot dus meer effect hebben.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
2
Inleiding
Het woord reclame komt van het Latijnse woord “clamare”, dat betekent schreeuwen. Vroeger was
schreeuwen de beste manier om mensen duidelijk te maken wat er te koop was. Anno 2009 gebeurt dit
op hele andere manieren. In deze tijd geeft reclame niet alleen maar informatie over wat er te koop is,
maar het heeft ook de bedoeling dat mensen deze producten daadwerkelijk gaan kopen.
Vandaag de dag neemt reclame zeer veel verschillende vormen aan. Zo bestaat er reclame op televisie,
op de radio, op websites, op affiches, in magazines enzovoort. In deze masterproef gaan we ons
toespitsen op televisiereclame.
Het is ondertussen door middel van veelvuldig onderzoek bewezen dat kinderen rond de leeftijd van
acht jaar televisieprogramma’s kunnen onderscheiden van reclamespots. Hierbij werd er geen
onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten producten die geadverteerd worden in
reclamespots. Met deze studie willen we nagaan of er een verschil is in het herkennen van
reclamespots voor voeding of voor speelgoed gericht op kinderen. Aangezien het soort product dat
geadverteerd wordt in speelgoedreclame verschilt van deze in voedselreclame, verwachten we dat het
voor kinderen jonger dan acht jaar gemakkelijker zal zijn om voedselreclame te onderscheiden van een
programma, dan speelgoedreclame.
Aan de hand van een literatuurstudie trachten we een overzicht te bieden van verschillende
wetenschappelijke bronnen die handelen over kinderen en televisiereclame.
Deze masterproef is, op basis van de titel, opgedeeld in enkele hoofdstukken. In de eerste drie
hoofdstukken gaan we dieper in op het televisiekijkgedrag van kinderen. Aangezien televisiereclame
voor kinderen een centraal begrip is van dit werk, lijkt het ons zinvol om hier ook even bij stil te staan.
Daarna beschrijven we de maatschappelijke issues en negatieve effecten van televisiereclame op
kinderen. In hoofdstuk vier en vijf bespreken we hoe kinderen informatie in reclame verwerken en
bespreken we de theorieën omtrent de cognitieve ontwikkeling van kinderen.
De masterproef sluiten we af met een analyse van ons empirisch onderzoek naar de perceptie van
voedselreclame versus speelgoedreclame bij 121 kinderen van zes en negen jaar oud.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
3
DEEL I: THEORETISCH KADER
HOOFDSTUK 1: Kinderen en televisie
1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk willen we weergeven in welke mate televisie een rol speelt in het leven van kinderen.
We geven aan waarom, hoe vaak, wanneer en naar wat kinderen kijken op televisie. We tonen ook aan
dat ouders en ‘peers’ een grote rol spelen in het kijkgedrag van kinderen.
1.2 Motieven voor mediagebruik
Eerst en vooral is het belangrijk om te weten waarom mensen naar televisie kijken. Van Ginneken
(2002, p. 43) beschrijft in zijn boek de theorie over ‘gebruik en voldoening’ van McQuail, Blumler en
Brown. Hierin werd ondermeer onderzoek gedaan naar de reden waarom mensen televisie kijken, en
dit door middel van een enquête.
Uit het onderzoek kwamen vier verschillende groepen van motieven naar voren: 1) Informatie. Dingen
te weten komen over belangrijke gebeurtenissen en omstandigheden in de onmiddellijke omgeving, de
maatschappij en de wereld. 2) Persoonlijke identiteit. Bevestiging vinden van persoonlijke waarden. 3)
Integratie en sociale interactie. Ontwikkelen van het gevoel ergens bij te horen. En ten slotte 4)
Amusement. Ontsnappen aan, of afgeleid worden van problemen. Amusement heeft dus een
belangrijke functie en draagt daarnaast bij tot informatie, identiteit en integratie (van Ginneken, 2002,
p. 43).
Volgens Van Gils (1998, p. 245) is televisie kijken polychronisch: het wordt niet gepland, het staat
niet in de agenda. Televisie kijken hoort gewoon bij het polychronische leven: dit is het dagelijkse
gezinsleven met flexibele tijdgrenzen, met gevarieerde activiteiten. Dat leven speelt zich af, het wordt
niet gepland, niet georganiseerd.
Tv-kijken (met name door kinderen) is niet in de eerste plaats het gevolg van een weloverwogen
beslissing, het is vaak niet echt een positieve keuze: men kijkt omwille van de ontspanning, wanneer
het buitenspelen niet meer mogelijk is (en dat is ’s winters ongeveer tweemaal vaker het geval dan in
de zomer), uit verveling en/of uit gewoonte.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
4
1.3 Hoe vaak kijken kinderen naar televisie?
Uit het Tijdbestedingonderzoek (KLTB) Jeugd (1997) geciteerd in Van der Wal (2001, p. 88) komt
naar voren dat kinderen met de leeftijd van drie tot en met twaalf jaar gemiddeld beschikken over 30
procent ofwel 7,3 uur vrije tijd per dag. De overige 70 procent van hun tijd besteden ze aan slapen (45
procent); aan verplichte bezigheden (21 procent) zoals naar school gaan , eten en huiselijke klusjes,
en aan ongestructureerde bezigheden (4 procent) zoals persoonlijke verzorging of zomaar wat bezig
zijn. Ongeveer de helft van hun vrije tijd besteden kinderen aan spelen (15 procent). Ook omgaan met
vriendjes en vriendinnetjes buiten de school valt binnen dit begrip.
Kinderen besteden ongeveer 3,5 uur per dag aan spelen. Aan sport, winkelen en uitstapjes besteden ze
ongeveer 1,8 uur per dag. De rest van hun vrije tijd, nog eens 1,8 uur per dag, besteden ze aan
mediagerichte zaken zoals lezen, radio, televisie en de computer. Deze 1,8 uur heeft betrekking op de
momenten waarop kinderen enkel en alleen bezig zijn met deze media. Want net zoals volwassen
combineren kinderen mediagebruik vaak met andere activiteiten. Zo wordt er bijvoorbeeld in sommige
gezinnen naar de televisie gekeken tijdens het eten.
Wanneer we de tijd die kinderen aan verschillende soorten media besteden – al dan niet gecombineerd
met andere activiteiten – optellen, dan komen we aan een gemiddelde van 3,2 uur aan media bestede
tijd per dag. Meer dan de helft van deze tijd (55 procent) wordt aan televisie en video besteed.
Uit een onderzoek van Brinkhuis (2006, p. 32) ontdekten we dat het aantal uren dat kinderen tot twaalf
jaar dagelijks televisie kijken nog steeds blijft toenemen. Voor de meeste onderzoeken in Nederland
werd er een gemiddelde van 2 uur per dag bekomen voor kinderen tussen vier en twaalf jaar, maar hier
bleek ook dat dit soort schattingen vaak te laag zijn. Europese onderzoeken tonen aan dat kinderen in
West-Europa nu bijna evenveel televisie kijken als kinderen in de Verenigde Staten. Dit is gemiddeld
4 uur per dag. Een grote oorzaak hiervoor is dat het aantal televisietoestellen per huishouden is
toegenomen. Tegenwoordig hebben 60 procent van de huishoudens twee of meer toestellen staan.
Hierdoor moeten kinderen steeds minder rekening houden met het kijkgedrag van andere gezinsleden
en bepalen ze zelf hoelang, wanneer en wat ze kijken.
Kinderen brengen tegenwoordig beduidend meer tijd voor de televisie door dan kinderen vroeger
deden. Nikken (2002, p. 11) toont aan dat in de jaren tachtig basisschoolkinderen gemiddeld ruim een
uur per dag naar de televisie keken, computerspelletjes spelen gebeurde toen nog nauwelijks. De
grootste reden waarom kinderen tegenwoordig veel meer tijd voor de televisie doorbrengen heeft
volgens Nikken ermee te maken dat het aanbod op televisie de afgelopen jaren sterk is uitgebreid. Eind
jaren tachtig was het aanbod van televisieprogramma’s voor kinderen veel kleiner.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
5
In ‘Generation M’, een studie van de Kaiser Family Foundation (2005) komt nog andere reden naar
voor waarom kinderen tegenwoordig veel meer tijd voor de televisie doorbrengen. Het heeft te maken
met het feit dat steeds meer kinderen een telvisie op hun eigen slaapkamer hebben. De slaapkamers
van kinderen worden meer en meer multimedia centra. Twee derde van alle acht tot achttienjarigen
hebben een televisie in hun slaapkamer (68 procent) en de helft (49 procent) heeft er een spelconsole.
Kinderen met een televisie in hun slaapkamer spenderen bijna anderhalf uur meer voor de televisie per
dag dan kinderen zonder televisie op de slaapkamer.
1.4 Wanneer kijken kinderen naar televisie?
Van der Wal (2001, pp. 93-97) toont aan dat de gemiddelde televisiekijker vooral tijdens prime time
(tussen zeven en elf uur ’s avonds) naar de televisie kijkt. Op dit tijdstip worden doorgaans de
populairste programma’s uitgezonden.
Kinderen hebben een ander kijkgedrag. Hun dagindeling verschilt van die van volwassenen en moeten
vroeger naar bed. Kinderen van drie tot en met zeven jaar gaan doorgaans op doordeweekse avonden
tussen zeven uur en half negen naar bed. Op vrijdag en zaterdag mogen ze meestal een halfuur langer
opblijven.
Zes van de tien kinderen (61 procent) van acht tot en met twaalf jaar gaan op doordeweekse avonden
tussen acht en negen uur naar bed, 15 procent tussen zeven en acht en 23 procent tussen negen en tien.
In het weekend gaan deze kinderen aanzienlijk later naar bed. 45 Procent van deze kinderen gaat dan
tussen negen en tien uur naar bed, 23 procent blijft op tot half elf en 12 procent mag nog eens een
halfuurtje of een uur langer opblijven. Op vrijdag en zaterdag zijn kinderen van acht tot en met twaalf
jaar tijdens de prime time dus nog volop naar televisie aan het kijken (van der Wal, 2001, p. 92).
Op doordeweekse ochtenden zit van de drie- tot zevenjarigen tussen zeven en negen uur gemiddeld 12
procent voor de televisie. Tussen negen uur 's morgens en vier uur 's middags is dit 6 procent. Tussen
vier uur 's middags en acht uur 's avonds kijkt gemiddeld 19 procent van hen. Op doordeweekse dag
kijken de meeste drie- tot zevenjarige kijkertjes tussen zes en zeven uur in de vooravond, de totale
kijkdichtheid voor deze leeftijdscategorie bedraagt dan 26 procent. Na acht uur ’s avonds neemt het
aantal kijkers binnen deze leeftijdscategorie sterk af. Op weekendochtenden tussen acht en tien uur zit
27 procent van de jongste categorie kijkertjes voor de buis. Dit is een soort van prime time voor hen.
Net als door de week kijken de meeste kinderen van drie tot en met zeven jaar, in het weekend, tussen
zes en zeven uur naar de televisie: de totale kijkdichtheid bedraagt dan 22 procent.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
6
Kinderen die wat ouder zijn, de acht- tot twaalfjarigen kijken op doordeweekse ochtenden wat minder
naar de televisie dan de drie- tot zevenjarigen. Voor hen bedraagt de totale kijkdichtheid dan 7
procent. Doordeweeks kijkt het merendeel van deze leeftijdscategorie tussen zeven en negen uur ’s
avonds naar televisie. Dan kijkt gemiddeld 24 procent van hen.
Op weekendochtenden kijken de meeste kinderen in deze leeftijdscategorie tussen negen en tien uur
naar de televisie. De totale kijkdichtheid bedraagt dan 22 procent. Wat opvalt is dat deze kinderen in
het weekend gemiddeld een uur langer naar de televisie kijken dan doordeweeks (van der Wal, 2001,
pp. 93-97).
1.5 Naar wat kijken kinderen op televisie?
Leeftijd heeft een grote invloed op de programmakeuze van kinderen. Brinkhuis (2006, pp. 32-33)
verwijst hier naar een online onderzoek van Kaboem (januari 2005). Tot vier à vijf jaar zijn
programma’s op de openbare omroep nog favoriet, maar vanaf zes jaar worden commerciële zenders
zoals Nickelodeon steeds populairder. Vanaf negen jaar verschuift de interesse naar de verschillende
programma’s voor jongeren en volwassenen, vooral op zenders als MTV en TMF. Kinderen van elf
jaar plaatsen geen openbare omroep in hun top vijf van favoriete zenders. Het is opvallend dat de
‘Tweens’ (kinderen tussen negen en twaalf jaar) de laatste jaren minder televisie zijn gaan kijken. Er is
in deze groep een duidelijke verschuiving zichtbaar van de televisie naar internet en spelconsoles.
D’Haenens (2001, p. 119) stelt dat Vlaamse ouders nogal vrij hiërarchisch optreden tegenover hun
kinderen. Vlaamse ouders oefenen in vergelijking met ouders uit andere Europese landen nog relatief
veel invloed uit op het (media) tijdsbestedingspatroon van hun kinderen. In het bijzonder de moeder
oefent behoorlijk wat invloed uit op het mediagebruik van haar kinderen. Wanneer Vlaamse kinderen
en jongeren met hun ouders over media praten, dan praten ze met hun moeder voornamelijk over
'oude' media (zoals televisie en radio). Daarentegen praten kinderen (voornamelijk jongens) met hun
vader vaker over 'nieuwe' media (zoals het internet en digitale televisie). Naarmate de kinderen ouder
worden neemt het praten met ouders over de krant toe; computerspelletjes worden echter een minder
belangrijk gespreksonderwerp.
1.6 Invloed van de ouders, peers,…
Rose, Bush & Kahle (1998, p. 72) stellen dat familiale communicatiepatronen een potentieel
waardevol hulpmiddel zijn om families te segmenteren over de internationale grenzen heen en voor de
beoordeling van de graad van ouderlijke bezorgdheid over reclameblootstelling en de beheersing van
reclameblootstelling van kinderen.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
7
Volgens Ward (1974, p. 2 geciteerd in: Rose et al. 1998, p. 73) is de socialisatie van de consument:
“het proces waardoor jonge mensen vaardigheden, kennis en houdingen verwerven die relevant zijn
voor hun functioneren als consumenten in de markt“.
Chan & McNeal (2004, pp. 342 – 343) tonen aan dat de communicatie en de controle van de familie,
de ‘peers’ en de televisieblootstelling ook bijdragen tot de ontwikkeling van sceptische houdingen ten
opzichte van reclame. Voor jonge kinderen, schijnen de kritische houdingen bevorderd te worden door
ouderlijke controle over het televisiekijken (Soley en Reid 1984 geciteerd in: Chan & McNeal, 2004,
pp. 342 - 343) en minder televisiekijken in het algemeen (Robertson & Rossiter 1974; Atkin 1975
geciteerd in: Chan & McNeal 2004, pp. 342 - 343). Het scepticisme van de adolescent ten opzichte
van reclame is volgens Chan & McNeal gerelateerd met de ontwikkeling van het onafhankelijke
denken en toegang tot alternatieve informatiebronnen.
De familiale communicatie is een fundamenteel aspect van de socialisatie van de consument. De
huidige conceptualiseringen hebben hun wortels in algemene modellen van communicatie en
socialisatie. Politieke socialisatieonderzoekers McLeod en Chaffee (1972, geciteerd in Rose et al.,
1998, p. 73) pasten die tweedimensionale mening van communicatie aan aan de familie. De eerste
dimensie, de socio-orientatie, meet de verticale of verhoudinggeoriënteerde patronen van
communicatie. De tweede, conceptoriëntatie, meet issuegeoriënteerde communicatie. Terwijl de
socio-georiënteerde communicatie controle en deferentie aan gezag bevordert, moedigt de
conceptgeoriënteerde communicatie kinderen aan om een onafhankelijke evaluatie van een issue te
ontwikkelen.
In de context van consumptie, handhaven de socio-georiënteerde ouders controle en beperken zij de
aankopen van hun kinderen; de conceptgeoriënteerde ouders moedigen kinderen aan om
onafhankelijke voorkeur en evaluaties te ontwikkelen (Moschis 1987 geciteerd in: Rose et al., 1998, p.
73). De twee dimensies leiden tot een typologie met vier categorieën: laissez-faire, beschermend,
pluralistisch en consensueel. De laissez-faire ouders zijn noch concept- noch socio-georiënteerd. Zij
engageren zich in vrij lage niveaus van communicatie met hun kinderen en hebben vandaar de minste
invloed in het vormen van de consumptiepatronen van hun kinderen. De beschermende ouders hebben
hogere niveaus van socio-georiënteerde en lagere niveaus van concept-georiënteerde communicatie.
Zij neigen om verticale verhoudingen, gehoorzaamheid en sociale harmonie te benadrukken, en
beperken de blootstelling van hun kinderen aan buiteninformatie zoals televisie reclame. De
pluralistische ouders hebben lagere niveaus van socio-georiënteerde en hogere niveaus van concept-
georiënteerde communicatie. Zij neigen om kwestiegeoriënteerde communicatie te beklemtonen en
een vrij horizontale ouder-kind verhouding te handhaven.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
8
Vandaar worden de kinderen van pluralistische ouders aangemoedigd om ideeën te ontdekken en hun
eigen meningen te geven. Tot slot neigen de consensuele ouders zowel naar concept- als socio-
georiënteerde communicatie. Zij engageren zich in issuegeoriënteerde communicatie, handhaven
ouderlijke controle en beklemtonen het belang om rekening te houden met anderen (Rose et al., 1998,
p. 73).
Rose et al. (1998, p. 80-81) tonen in hun studie aan dat de conceptgeoriënteerde moeders (pluralistisch
en consensuele) negatievere houdingen hebben ten opzichte van reclame in het algemeen dan laissez-
faire-moeders en negatievere houdingen hebben ten opzichte van reclame voor kinderen dan
pluralistische en consensuele moeders. Als geheel, is de communicatie rond consumptie verwant met
negatieve houdingen ten opzichte van reclame en ouderlijke inspanningen om te bemiddelen in de
blootstelling aan media van kinderen. Hoewel niet alle specifieke vergelijkingen significant zijn, zijn
de patronen over de variabelen consistent.
De laissez-faire moeders hebben de minste controle over het televisiekijken van hun kinderen en de
minste negatieve attitudes ten opzichte van reclame; de pluralistische en consensuele moeders hebben
de meeste controle en de meest negatieve attitudes, terwijl de beschermende moeders ergens tussen die
uitersten in liggen.
Uit deze studie van Rose et al. (1998, p. 82) bleek ook dat familiepatronen het type van programma’s
dat de kinderen mochten bekijken en het type van producten dat zij mochten gebruiken konden
voorspellen. Bijvoorbeeld, zijn de consensuele families bijzonder ontvankelijk voor
onderwijsprogramma's en ontwikkelingsproducten, zoals educatieve software.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
9
HOOFDSTUK 2: Reclame voor kinderen
2.1 Inleiding
Dat marketingbureaus zeer geïnteresseerd zijn geraakt in kinderen is niet verwonderlijk, want kinderen
zijn ‘big business’ geworden. Bedrijven hebben er alle belang bij om de kinderharten te veroveren,
want hier valt namelijk heel veel te halen. Valkenburg (2002, pp. 125-162) geeft hiervoor enkele
redenen. Ten eerste hebben kinderen en (vooral) jongeren heel veel eigen geld te besteden. Ten tweede
is gebleken dat kinderen al vanaf hun derde jaar een voorkeur ontwikkelen voor bepaalde merken en
daar nagenoeg altijd in hun verder leven aan vast blijven houden. Ten derde heeft de jeugd de laatste
decennia steeds meer invloed gekregen op het bestedingspatroon van de ouders. Veel ouders zullen het
herkennen: kinderen die tijdens een bezoek aan de supermarkt voortdurend allerlei artikelen pakken
om ze vervolgens enthousiast in het winkelwagentje te werpen. Vooral de gratis speeltjes in de chips-
en snoepzakken maken deze producten onweerstaanbaar. En ondanks goede voornemens zullen ouders
altijd wel iets van deze artikelen bij de kassa afrekenen. Via de kinderen zijn dus ook aankopen van de
ouders te sturen.
2.2 Waarom is reclame maken voor kinderen interessant?
Kinderen hebben ‘spending power’ dat is duidelijk. Uit een onderzoek van Lawlor & Prothero
(Geciteerd in: Gunter, Oates & Blades, 2005, p. 2) halen we enkele cijfers hieromtrent. Kinderen van
12 jaar en jonger uit de Verenigde Staten, controleerden in 2000 de uitgave van 28 miljoen Dollar. Dit
waren de uitgaven van hun eigen zakgelden en verdiensten. Bijkomend beïnvloedden zij de uitgave
van 250 miljoen Dollar voor familiale uitgaven. In de Verenigde Staten verdubbelde het bedrag dat
kinderen uit te geven hadden tussen 1990 en 2000. Gelijkaardige trends werden aangetoond in
Europese landen.
Ook Roothart (2004, p. 76) stelt dat kinderen de laatste jaren steeds vaker als serieus te nemen
consumenten beschouwd worden. De leefwereld van peuters, kleuters en jongeren raakt steeds meer
doordrongen van commercie. Voor vele bedrijven geldt: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. De
belangrijkste reden is dat merkentrouw generatiegebonden is. Veel bedrijven zien dat hun doelgroep
met ze mee groeit en alsmaar ouder wordt. Ook neemt de invloed van kinderen op wat er in het gezin
gekocht wordt enorm toe. De inspraak van kinderen beperkt zich niet tot koekjes en limonade, maar
ook de keuze voor een bepaalde auto, vakantie of computer wordt door kinderen beïnvloed. Belangrijk
om te weten is dat de merkentrouw rond het tiende levensjaar groter is dan ooit in een mensenleven.
Marketeers richten zich dus steeds vaker op kinderen want een trouwe consument van tien jaar is
wellicht een klant voor het leven.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
10
Claassen, Brus & Bijmolt (1997, p. 23) verwijzen in hun artikel naar McNeal (1991). Die stelt dat
kinderen drie markten vertegenwoordigen: de primaire markt waarin kinderen zelf geld uitgeven aan
producten en diensten, ten tweede vertegenwoordigen zij de toekomstige markt waarin zij worden
gezien als potentiële klant voor producten en diensten, en ten slotte hebben kinderen invloed op de
aankopen van producten en diensten binnen het gezin. De zelfstandigheid van kinderen wordt steeds
vroeger gestimuleerd waardoor marketeers kinderen zien als actieve consumenten.
Volgens Solomon (Geciteerd in: Pecheux & Derbaix, 1999, p. 19), verwerft een kind vanaf de leeftijd
van 8 jaar alle vaardigheden om een onafhankelijke consument te worden, en deze vaardigheden
ontstaan uit drie hoofdbronnen, ouders, ‘peers’ (personen uit de omgeving van het kind) en Televisie.
2.3 Reclame voor voeding
Reclame voor voeding is een aparte vorm van reclame. Omdat het eten van bepaalde
voedingsmiddelen een direct gevolg kan hebben voor de gezondheid is dit altijd al een heikel punt
geweest. Vooral voor voedselreclame gericht op kinderen zijn er bepaalde beperkingen waaraan de
reclamesector zich moet houden.
Reclame voor voeding gericht op kinderen is meer dan 30 jaar lang bestudeerd in de Verenigde Staten.
Volgens Ward (Geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 17) was er in de jaren ’70 een bezorgdheid
betreffende voedselreclame, met de eis voor het verbannen van het adverteren voor producten die een
grote hoeveelheid suiker bevatten. Ook wou men adverteerders en sponsors aanmoedigen om te
adverteren in gezonde boodschappen. Een consistente bevinding is dat voedselreclame, reclame is
voor producten met een hoog suiker- en vetgehalte. Gamble en Cotugna (Geciteerd in: Gunter et al.,
2005, p. 17) beweren dan ook dat een link tussen televisiekijken en obesitas kan worden aangetoond
als een correlatie die bestaat tussen het aantal uren van televisiekijken en de consumptie van
geadverteerd voedsel. In een inhoudsanalyse van zaterdagochtend televisie voor kinderen,
onderzochten Gamble en Cotugna (1999) 350 reclamespots en ondervonden dat twee derde hiervan
reclame voor voedingsproducten was. Het meest frequente product dat geadverteerd werd op een
zaterdagachtend waren ontbijtgranen met een hoog suikergehalte, deze namen 34,5 procent in van de
reclamespots voor voeding. De verhouding van reclamespots voor ontbijtgranen met een hoog
suikergehalte vergeleken met ontbijtgranen met een laag suikergehalte was bijna 20 over 1. Een
typische kindermaaltijd in de reclamespots bestond uit een cheeseburger, frietjes, een frisdrank en een
speeltje. Algemeen promootte de meerderheid van voedselreclame gericht op kinderen een vetrijk en
vezelarm dieet.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
11
HOOFDSTUK 3: Issues over televisiereclame voor kinderen
3.1 Inleiding
Mathys (2005, p. 162) bemerkt een grote bezorgdheid bij ouders, opvoeders en leraren om de effecten
van de media op kinderen. Zij beschouwen kinderen als kwetsbaar en onschuldig, terwijl ze de media
een grote kracht toeschrijven. Die angst voor negatieve effecten is zeker niet nieuw. Zowel vroeger als
nu vrezen sommige onderzoekers dat kinderen verleid en misleid worden door de media, maar ook dat
de media verantwoordelijk zijn voor de verdwijning van de kindertijd. Hiervoor verwijst Mathys naar
mediacriticus Neil Postman die in deze context spreekt van ‘total disclosure media’: waarmee hij
bedoelt dat tv en film kinderen open en bloot confronteren met volwassen thema’s die vroeger voor
hen verborgen bleven.
Reclame voor kinderen is ook lang een bron van bezorgdheid gebleven voor overheidsagentschappen,
adverteerders, media en het grote publiek. De reden voor deze bezorgdheid ligt volgens Stutts &
Hunnicutt (1987, p. 41) in de mogelijkheid voor jonge kinderen om gemakkelijk misleid te worden
wanneer zij het verschil tussen televisie programmering en de verkoopsintentie van reclamespots niet
begrijpen.
3.2 Effecten van reclame op kinderen
Volgens Buijzen & Valkenburg (2005, p. 84) komen pogingen tot aanscherping van de wetgeving
voort uit de wijdverbreide overtuiging dat reclame een nadelig effect op kinderen heeft. In hun
onderzoeksoverzicht richten ze zich op de drie nadelige effecten van televisiereclame die het meest
naar voren komen in het maatschappelijke en academische debat: materialisme, gezinsconflict en
ongezonde eetgewoonten. Voor deze drie effecten baseren ze zich op Kunkel (2004).
De afgelopen vier decennia zijn in de literatuur verschillende hypothesen met betrekking tot deze
nadelige effecten naar voren gebracht. Buijzen & Valkenburg (2005, p. 85) geven een overzicht van de
resultaten van verschillende studies naar de effecten van reclame op kinderen. Zij toetsten volgende
hypotheses:
Hypothese 1: reclame bevordert materialisme.
Hypothese 2: reclame bevordert gezinsconflicten.
Hypothese 3: reclame bevordert ongezonde eetgewoonten.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
12
Voor hypothese 1 bleken in drie van de vier studies (Atkin, 1975a, 1975b; Moschis & Churcill, 1978;
Moschis & Moore, 1982) – onderzocht door Buijzen en Valkenburg (2005, p. 86) – de verbanden
tussen kijkfrequentie en materialisme significant wanneer werd gecontroleerd voor leeftijd, sekse,
sociaal-economische status, schoolprestaties, etniciteit, volgorde van geboorte en communicatie met
ouders en leeftijdgenoten over consumentenaangelegenheden. Buijzen & Valkenburg (2003) ten slotte
ontdekten dat het effect van reclame op materialisme alleen opging voor kinderen uit gezinnen waar
niet over reclame en consumentenzaken werd gepraat.
Drie studies in het onderzoeksoverzicht van Buijzen & Valkenburg (2005, p. 90), voor hypothese 2,
onderzochten de directe relatie tussen reclame en gezinsconflicten. De studies naar de relatie tussen
reclameblootstelling en aankoopverzoeken laten zonder uitzondering zien dat kinderen die meer naar
commerciële televisie kijken, hun ouders vaker om producten vragen.
Voor hypothese 3 bekeken Buijzen & Valkenburg vijf studies (Atkin, 1975a; Bolton, 1983; Coon,
Goldberg, Rogers & Tucker, 2001; Ritchey & Olson, 1983; Taras, Sallis, Patterson, Nader & Nelson,
1989). In elk van deze studies naar de relatie tussen reclame en consumptiegedrag werd een
significante relatie gevonden. In deze studies bleek vooral het consumptiegedrag van de ouders een
belangrijke voorspeller van het consumptiegedrag van kinderen dan hun kijkfrequentie.
3.3 Restricties en wetgeving
Op de website van de Vlaamse overheidscommunicatie (www.communicatie.vlaanderen.be) vinden
we informatie betreffende de laatste nieuwe wetgeving voor reclame voor kinderen. Op voorstel van
mediaminister Geert Bourgeois keurde de Vlaamse regering in 2007 een gedragscode goed voor
reclame die zich richt op kinderen en jongeren. Deze code legt een aantal verplichte regels op om de
reclameboodschappen op radio en televisie zo kind- en gezinsvriendelijk mogelijk te maken.
Ondermeer de Gezinsbond en het Kinderrechtencommissariaat zaten bij het opstellen ervan mee aan
tafel. De Vlaamse Mediaraad en de Vlaamse Jeugdraad gaven hun advies.
De code komt er na de afschaffing van de zogenaamde vijfminutenregel die reclame verbood vijf
minuten voor en na kinderprogramma’s. De regel miste echter haar doel. Zenders zoals Nickelodeon
en Cartoon Network konden de Vlaamse regeling omzeilen door vanuit het buitenland uit te zenden,
terwijl ze zich toch richten tot de Vlaamse markt. Omwille van deze oneerlijke concurrentie, dreigden
Vlaamse commerciële omroepen dit voorbeeld te volgen. Minister Bourgeois vreesde dat dit
uiteindelijk zou leiden tot meer kinderreclame, en dan nog zonder enige wettelijke beperkingen of
gedragsregels. Pogingen om de vijfminutenregel uit te breiden tot geheel Europa, stuitten op verzet
van diverse lidstaten.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
13
Daarom stelde Minister Bourgeois de afschaffing van de vijfminutenregel voor, evenwel gekoppeld
aan een verplichte, wettelijke gedragscode die kinderen maximaal zou beschermen.
De code vormt een aanvulling op de reeds bestaande reclameregels in de mediadecreten (o.a. verbod
op discriminatie, op aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid, op tabaksreclame….).
Wat minderjarigen betreft, bevatten de mediadecreten echter enkel verbodsbepalingen op reclame die
profiteert van de onervarenheid van minderjarigen, op reclame die hen ertoe aanzet hun ouders of
anderen te overreden tot de aankoop van producten of diensten en op reclame die misbruik maakt van
het vertrouwen dat minderjarigen hebben in ouders, leerkrachten of anderen.
De aanvullende gedragscode stelt ondermeer dat reclame die gericht is op kinderen (tot 12 jaar) en
jongeren (tot 16 jaar) voor hen duidelijk als dusdanig herkenbaar moet zijn. De reclame mag positieve
sociale gedragingen, levensstijlen en houdingen niet ondermijnen. Geweld en antisociaal gedrag zijn
taboe, evenals reclame die gevoelens van angst of ongemak oproept. Ook mogen de
reclameboodschappen het gezag en de verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders niet
ondermijnen.
Veiligheid krijgt veel aandacht. Zo mag kinderreclame geen teksten of visuele voorstellingen bevatten
die kinderen of jongeren geestelijk, moreel of fysiek schade kunnen berokkenen, die hen ertoe aanzet
om zich in onveilige toestanden te begeven of aanspoort tot gevaarlijke handelingen. Concreet wordt
dan verwezen naar ondermeer verkeersveiligheid, huishoudelijke situaties, vuur, chemische producten
enzovoorts.
Reclame moet de mogelijkheden en eigenschappen van een product correct voorstellen, zodat kinderen
niet misleid worden. Belangrijk is ook dat kinderen niet het gevoel mogen krijgen dat het bezit van een
product hen een bepaald voordeel biedt ten opzichte van andere kinderen. Of dat ze door het niet te
bezitten, minderwaardig of onpopulair zijn.
De prijs van het product mag niet worden geminimaliseerd, noch mag gesuggereerd worden dat het tot
de mogelijkheden van elk familiaal budget behoort. Alcohol wordt uitdrukkelijk geweerd uit het
reclameblok voor en na kinderprogramma’s. Evenmin mag buitensporig verbruik aangemoedigd
worden van voedingsmiddelen en dranken met stoffen waarvan een overmatige consumptie schadelijk
kan zijn, zoals vetten, suikers en zout. Daarmee loopt Vlaanderen alvast vooruit op de ontwerprichtlijn
“Audiovisuele mediadiensten zonder Grenzen”, die op 24 mei 2007 goedgekeurd werd op de Raad van
Europese mediaministers, die de lidstaten vraagt om de media aan te sporen een gedragscode te
ontwikkelen betreffende reclame voor dit soort voedingswaren.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
14
De Vlaamse Regulator voor de Media ziet toe op de naleving van de gedragscode en kan overtreders
bestraffen. Ook de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (JEP) zal ze toepassen, op eigen
initiatief dan wel na een klacht of wanneer reclamebureaus of omroepen advies vragen nog voor de
uitzending van een reclameboodschap. Bij betwistingen over de code kunnen de betrokken partijen
eveneens het advies vragen aan de JEP. Daarnaast rekent men sterk op de zelfregulering door de
sector.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
15
HOOFDSTUK 4: Hoe kinderen informatie in reclamespots verwerken
4.1 Inleiding
Wanneer we ons bezig houden met het issue televisiereclame gericht naar kinderen, is het enigszins
belangrijk om te weten hoe vaak kinderen geconfronteerd worden met reclamespots (exposure) en in
welke mate zij aandacht schenken aan deze spots (attention). De reden hiervoor is dat ‘blootstelling’
en ‘aandacht’ een belangrijke invloed uitoefenen op een aantal andere factoren:
- ‘Aandacht’ is een vereiste conditie voor de andere stappen in de verwerking van informatie uit
reclame bij kinderen. Calvert (Geciteerd in: De Bens, 1992, p. 13) zegt dat het
aandachtsniveau bijvoorbeeld niet alleen de interpretatie van de inhoud van de spot zal
beïnvloeden, het zal ook de herinnering van het kind beïnvloeden. Volgens Greenberg (1986,
p. i.) is er dus een relatie tussen het niveau van aandacht en de gerapporteerde ‘waarheid’ van
de spot: kinderen die aandachtiger waren voor reclame zouden reclamespots eerder aanzien
als ‘waarachtig’.
- Als gevolg van het bovenstaande, is er ook een relatie tussen de graad van aandacht die het
kind aan de spot schenkt en het ‘effect’ dat deze spot op het kind heeft. Young (1990, p. 138)
heeft reeds bewezen dat een lage graad van ‘aandacht’ leidt tot een lage graad van ‘effect’.
Volgens De Bens (1992, p. 13) wil dit niet zeggen dat het tegenovergestelde waar is,
aangezien ‘aandacht’ slecht één element is van de verschillende factoren die de graad van
‘effect’ bepalen. Het is een noodzakelijke, maar geen sufficiënte conditie voor ‘effect’.
4.2 Kinderen en hun blootstelling aan televisiereclame
Wanneer men data inzamelt over de blootstelling van kinderen aan televisiespots, starten de meeste
onderzoekers met het onderzoeken hoeveel kinderen exact televisie kijken. Deze resultaten worden
dan vergeleken met het totale aantal reclamespots dat normaal wordt uitgezonden tijdens een uur
televisie. Dit zorgt ervoor dat onderzoekers tot conclusies kunnen komen over het totale aantal
reclamespots dat een kind gemiddeld bekijkt (De Bens, 1992, p. 15).
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
16
De Bens (1992, p. 16) geeft aan dat het is belangrijk om in het achterhoofd te houden, dat de eigenlijke
blootstelling van kinderen aan reclamespots zeer sterk verschilt van land tot land. Meer nog, men
heeft reeds ontdekt dat het totale aantal televisiekijken (wat in de meeste gevallen ook een invloed
heeft op het totale aantal bekeken spots) significant verschilt volgens andere factoren zoals ‘leeftijd’
(hoe ouder het kind, hoe meer televisie er gekeken wordt – tot de leeftijd van 12 jaar) (Nikken, 1991,
p. 630; Liebert, 1977, p. 5), ‘sociale klasse’ (kinderen uit lagere sociale klassen kijken meestal meer
televisie dan kinderen uit hogere klassen) (Murray, 1981, p. 590; Young, 1990, p. 162), en andere
variabelen zoals ‘seizoen’ (in de winter kijken kinderen significant meer televisie dan in de zomer)
(Wittebroodt, 1990, p. 13).
Hoewel er geen overeenkomst is over de exacte cijfers, indiceren de verschillende bevindingen dat
kinderen blootgesteld worden aan duizenden reclamespots per jaar. Hoewel, sommige onderzoekers
voorzien ons van enkele interessante redenen waarom deze cijfers met de noodzakelijke
voorzichtigheid bekeken moeten worden:
- Volgens Sepstrup (1986, p. 383) kan het leggen van een directe link tussen
televisieblootstelling in het algemeen en de blootstelling aan reclamespots erg gevaarlijk zijn,
aangezien een aantal technische ontwikkelingen het voor kijkers mogelijk hebben gemaakt
om televisie te kijken zonder geconfronteerd te worden met één enkele reclamespot. Kinderen
kunnen niet alleen digitale televisie en betaaltelevisie bekijken zonder reclame, de introductie
van de afstandsbediening zorgde voor een groot deel van het ‘zappen’. Ook maken kinderen
steeds meer gebruik van recorders, en op die manier is het mogelijk om de reclamespots over
te slaan bij het herbekijken van de opgenomen programma’s (‘zipping’).
- Dorr (1986, geciteerd in: De Bens, 1992, p. 17) stelt dat zelfs wanneer er reclamespots
opstaan, we niet mogen vergeten dat de meeste kinderen televisiekijken terwijl er ook andere
zaken aan de gang zijn. Maaltijden en snacks eten zijn vaak voorkomend, alsook spelen met
speelgoed en huiswerk maken. Meer nog, kinderen praten ook met andere mensen terwijl ze
televisiekijken en meestal gaat dit over dingen die geheel niet gerelateerd zijn met televisie.
Dit wil zeggen dat, hoewel kinderen blootgesteld (‘exposed’) worden aan reclamespots, hun aandacht
(‘attention’) hiervoor erg laag kan zijn.
In de volgende paragraaf spitsen we ons toe op enkele factoren die de graad van aandacht voor
reclamespots zullen beïnvloeden.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
17
4.3 De graad van aandacht bij kinderen voor reclamespots
Wanneer we ons toespitsen op het probleem van de aandacht van kinderen voor televisie advertenties,
stelt De Bens (1992, p. 18) dat we ons moeten realiseren dat aandacht niet ‘aan’ of ‘uit’ staat. Maar dat
er verschillende graden van aandacht kunnen zijn. De eigenlijke graad van aandacht hangt gewoonlijk
af van verschillende factoren, waaronder de karakteristieken van de ‘boodschap’ (de reclamespot), de
karakteristieken van het ‘kind’ en de karakteristieken van de ‘omgeving’ waarin het kind naar de
reclamespot kijkt. We zullen deze drie factoren kort beschrijven en hun relatie met de graad van
aandacht van het kind voor reclamespots, aangezien de meeste onderzoekers het eens zijn met het feit
dat de eigenlijke graad van aandacht andere karakteristieken beïnvloeden (zoals bijvoorbeeld
‘geheugen’), en deze dus in overweging moeten genomen worden bij het meten van de effecten van
reclamespots.
A. BOODSCHAP:
Of het kind veel of geen aandacht schenkt aan een reclamespot heeft volgens De Bens
(1992, p. 18) allereerst te maken met de karakteristieken van de boodschap (reclamespot)
zelf. We moeten hiervoor een onderscheid maken tussen de karakteristieken van de vorm
en deze van de inhoud van een reclamespot.
o Vorm: De meeste studies tonen een variatie in aandacht voor reclamespots, afhankelijk
van de perceptuele activiteit van de spot: hoe meer visuele en auditieve veranderingen
aanwezig in de spots, hoe meer het kind geneigd is om zijn volledige aandacht te
schenken aan de spot, vooral bij jongere kinderen (Wartella, 1980, p. 526, 539).
Reclamespots met een groot aantal ‘visuele veranderingen’ bevatten meestal frequente
veranderingen in scènes, actie en karakters, en worden gekarakteriseerd door snelle
technische features zoals knippen, zoomen, vervagen, enz. ‘Auditieve veranderingen’
refereren meestal naar features zoals levendige muziek, geluidseffecten, gekke
stemmen, kinderstemmen, vrouwenstemmen, gelach, enz. (Greer, 1982, p. 612).
o Inhoud: Er zijn verschillende elementen van de inhoud van een reclamespot die een
rol kunnen spelen in het verzekeren van de aandacht van een kind. Verhaeren (1991,
p. 32) stelt dat de factoren die meestal de aandacht van een kind voor reclamespots
verhogen zijn: de algemene begrijpelijkheid van de inhoud van de spot, frequente
veranderingen van karakter, thema en setting en de attitude van het kind ten opzichte
van het product dat geadverteerd wordt. Men heeft ook reeds bewezen dat inhoud met
humor een hogere graad van aandacht verzekerd bij kinderen.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
18
B. KIND:
De aandacht van een kind voor een bepaalde reclamespot varieert niet enkel volgens een
aantal karakteristieken van de boodschap, deze kan ook significant verschillen volgens
enkele karakteristieken van het kind zelf. Wanneer een reclamespot een hoge graad van
aandacht krijgt bij sommige kinderen dan zal dit niet noodzakelijk dezelfde hoge graad
behalen bij andere kinderen (De Bens, 1992, p. 24).
o Een eerste belangrijke kindgerelateerde factor die de graad van aandacht bepaalt is de
leeftijd van het kind. Onderzoek in de psychologie van kinderen bevestigd dat
naarmate kinderen ouder worden, zijn hun aandacht voor reclamespots redelijk snel
uitschakelen (Greer, 1982, p. 612).
o Een tweede kindgerelateerde karakteristiek die vaak geanalyseerd wordt in relatie tot
aandacht is het geslacht van het kind. Volgens een aantal studies (waaronder Greer,
1982, p. 617), zijn jongens aandachtiger dan meisjes. De aandacht van de jongens
blijft stabiel over de intervallen terwijl de aandacht van meisjes daalt na de eerste 5 of
10 seconden van een reclamespot.
Andere studies (Greenberg, 1986, p. 5) tonen aan dat er een significant maar geen
groot verschil is tussen jongens en meisjes waarbij meisjes meer aandacht tonen voor
reclame dan jongens.
In het algemeen concluderen verschillende studies dat de mate van aandacht voor
reclamespots grotendeels afhangt van het feit of de kinderen al dan niet de reclamespot
leuk vinden. Dit is een eerder vage beschrijving, aangezien dit afhangt van verschillende
variabelen, en dit niet enkel gerelateerd is met het kind zelf (bijv. leeftijd, geslacht,…),
maar ook met karakteristieken van de vorm van de boodschap en de inhoud (Verhaeren,
1991, p.32).
C. KIJKOMGEVING:
Een laatste factor die de graad van aandacht van kinderen voor reclamespots bepaalt is de
omgeving waarin de kijksituatie plaats vindt. De Bens (1992, p. 27) vestigt hierbij de
aandacht op het feit dat kinderen meestal verschillende andere activiteiten uitvoeren
tijdens het televisiekijken zoals eten, spelen, huiswerk maken, praten met andere personen
in de kamer, enz. Al deze elementen van de omgeving van het kind verminderen meestal
de aandacht van het kind voor de programma’s en reclamespots op televisie.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
19
4.4 Het merkbewustzijn van kinderen
Kinderen worden op steeds jongere leeftijd merkbewust. Voor marketeers is het natuurlijk zeer
belangrijk om hierop in te spelen. In een studie van Valkenburg, Buijzen, van Althuis & Tuinier
(2005, p. 3) waarin onderzocht werd hoe bepaalde kind- (leeftijd en sekse) en omgevingsfactoren
(televisie, ouders en leeftijdgenoten) het merkbewustzijn van jonge kinderen bepalen zien we dat het
vermogen van kinderen om merken te herkennen (‘brand recognition’) veel vroeger begint dan hun
vermogen om merken te herinneren (‘brand recall’).
Om dat te kunnen verklaren doen Valkenburg et al. (2005, p. 4) een beroep op Siegler (1998):
“Het is in het algemeen zo dat nieuwe informatie het best onthouden wordt als deze
gerelateerd kan worden aan bestaande kennis in het geheugen. Als een jong kind een
onbekende merknaam moet herinneren, met het een geheel nieuwe geheugeneenheid voor de
merknaam creëren. Een ouder kind is daarentegen in staat om de onbekende merknaam te
relateren aan bestaande kennis, waardoor de kans op herinnering verhoogt.”.
In deze studie van Valkenburg et al. (2005, p. 6) – die een vervolgstudie is op Valkenburg & Van
Wijnbergen (2002) – werd herhaaldelijk een significante relatie gevonden tussen
televisiekijkfrequentie en merkherkenning. Deze resultaten wijzen erop dat de invloed van
televisiereclame op merkherinnering van jonge kinderen kleiner is dan op hun merkherkenning.
Uit het onderzoek van Valkenburg et al. (2005, pp. 8-10) bleek dat de merkherinnering van jonge
kinderen aanzienlijk lager was dan hun merkherkenning, dit suggereerde dat de merkherinnering van
kinderen zich later ontwikkelt dan hun merkherkenning. De merkherkenning nam significant toe in de
jongste drie leeftijdsgroepen, maar niet meer in de oudste twee leeftijdsgroepen.
De televisiekijkfrequentie van kinderen was een significant positieve voorspeller van merkherkenning,
maar niet van merkherinnering. Het ouderlijk merkbewustzijn voorspelde juist uitsluitend de
merkherinnering van kinderen en niet hun merkherkenning.
De resultaten lieten tevens zien dat de meest significante toename in merkherkenning optrad tussen het
derde en vierde levensjaar, terwijl de meest significante toename in merkherinnering zich voordeed
tussen het zevende en achtste jaar.
Uit dit onderzoek bleek verder dat televisieblootstelling een sterkere voorspeller van merkherkenning
is dan van merkherinnering. Een verklaring hiervoor is dat veel herinneringstaken te moeilijk zijn voor
jonge kinderen. Wellicht zo moeilijk dat televisiekijken geen of weinig effect heeft op hun
merkherinnering.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
20
Een verklaring voor de bevinding dat televisie wél invloed heeft op merkherkenning van kinderen, kan
zijn dat televisie jonge kinderen een rijk reservoir van visuele beelden levert, waar ze uit kunnen
putten tijdens de herkenningstaken.
Samenvattend liet deze ouder-kindstudie van Valkenburg et al. (2005, p. 13) zien dat het vermogen
van kinderen om merken te herkennen zich eerder ontwikkelt dan hun vermogen om merken te
herinneren. Op achtjarige leeftijd waren de meeste kinderen in staat om 100 procent van de getoonde
merklogo’s te herkennen. Hoewel de leeftijd van kinderen verreweg de belangrijkste voorspeller is van
hun merkbewustzijn, speelden televisiekijkfrequentie, ouderlijk merkbewustzijn en de invloed van
leeftijdgenoten eveneens een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het merkbewustzijn van jonge
kinderen.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
21
HOOFDSTUK 5: De perceptie van reclame bij jonge kinderen
5.1 Inleiding
Om het inzicht van kinderen in reclame te begrijpen moeten we ons bewust zijn van de verschillende
cognitieve en sociale ontwikkelingen die een kind doormaakt. In dit hoofdstuk zetten we de
belangrijkste theorieën hieromtrent uiteen. We beschrijven de theorie van Piaget die de fasen van
cognitieve ontwikkeling bij kinderen omschrijft en vooral de kritieken hierop, nadien gaan we over tot
het beschrijven van de fasen van consumentensocialisatie bij kinderen, we gaan na op welke manier
kinderen programma’s onderscheiden van reclamespots en tot slot beschrijven we nog het ‘persuasion
knowledge model’.
5.2 Cognitieve ontwikkeling bij kinderen
5.2.1 De theorie van Piaget
De theorie die het meest vermeld wordt in de literatuur met betrekking tot het begrijpen van reclame
door kinderen is de theorie van Piaget. Deze theorie beschrijft de ontwikkeling van het logische
denken bij kinderen. In onderstaande paragraaf bespreken we de theorie van Piaget aan de hand van
verschillende bronnen.
Piaget (1970) en Wadsworth (1972) (Geciteerd in: in Stutts et al., 1987, p. 42 en in: Gunter et al.,
2005, pp. 63-70) beschreven de cognitieve ontwikkeling van kinderen door een reeks van vier stadia
van ‘logical thought’ (logische gedachten): de zintuiglijk-motorische fase (geboorte – 2 jaar), de
preoperationele fase (3 – 7 jaar), de concreet-operationele fase (8 – 12 jaar) en de formeel-operationele
fase (12 – 18 jaar). Naarmate een kind ouder wordt, vindt er een evolutie plaats in het geheugen en in
de vaardigheden om complexere cognitieve taken te verrichten. Deze leeftijdsgerelateerde
verbeteringen in de cognitieve vaardigheden dragen bij tot de ontwikkeling van de kennis en de
beslissingsmakende vaardigheden van consumenten.
1. De zintuiglijk-motorische fase - ‘Sensory-motor intelligence’ (geboorte - 2 jaar). Tijdens
deze periode, is het gedrag hoofdzakelijk motorisch. Het beschrijft de periode van bij de
geboorte tot de ontwikkeling van vroege onafhankelijke gedachten en simpele
probleemoplossing rond de leeftijd van twee jaar. Met eenvoudige probleemoplossing bedoelt
men dat kinderen in staat zijn om bepaalde opeenvolgende acties kunnen plannen
(bijvoorbeeld: het uitdokteren hoe men bij een stuk speelgoed kan geraken dat niet binnen
handbereik ligt).
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
22
Het kind denkt niet conceptueel, hoewel er cognitieve ontwikkeling wordt gezien. Tijdens
deze periode gebruiken de kinderen al een beetje taal en kunnen rond de leeftijd van 2 jaar
reeds zinnen formuleren van twee of drie woorden. Omwille van de gelimiteerde talenkennis
en cognitieve ontwikkeling is er in deze periode nog geen sprake van het begrijpen van
reclame.
2. De Preoperationele fase - ‘Preoperational thought’ (2 - 7 jaar). Deze periode wordt
gekenmerkt door de ontwikkeling van taal en snelle conceptuele ontwikkeling. Volgens Piaget
ontwikkelen de conceptuele vaardigheden zich snel gedurende deze periode, maar ze zijn ook
gelimiteerd. Hij identificeerde deze beperkingen in verscheidene zeer belangrijke
experimenten. Bijvoorbeeld, merkte hij op dat de kinderen moeilijkheden hadden met taken
die de transformatie van materialen impliceerden.
Om een voorbeeld te geven: als de kinderen twee identieke glazen met de zelfde hoeveelheid
vloeistof in elk worden getoond, zal een kind, natuurlijk, akkoord zijn met het feit dat er
dezelfde hoeveelheid vloeistof in elk glas zit. Maar als de vloeistof van één glas dan in een
langer, maar smaller, glas gegoten wordt, zullen vele preoperationele kinderen denken dat er
nu meer vloeistof in het langere glas zit. Met andere woorden, overwint de verschijning van de
vloeistof in het nieuwe glas de capaciteit van de kinderen om te beredeneren dat de vloeistof
niet werkelijk in hoeveelheid kan gestegen zijn.
Daarom is één van de beperkingen van de preoperationele periode het onvermogen van
kinderen om de op waarneming gebaseerde kwaliteiten van een stimulus te overwinnen.
Zonder de capaciteit om oppervlakkige veranderingen (de hoogte van de vloeistof), die niet
relevant zijn aan het probleem (het besluiten of de hoeveelheid vloeistof is veranderd) te
overwinnen, vinden kinderen tijdens de preoperationele periode het moeilijk om logisch te
redeneren bij probleem oplossende taken. Om logisch te redeneren, moeten de kinderen zowel
de hoogte als de breedte van het nieuwe glas overwegen. Met andere woorden, de kinderen
moeten twee afmetingen tezelfdertijd overwegen en zich realiseren dat de grotere hoogte van
de vloeistof door de smallere breedte van het glas wordt gecompenseerd. Maar Piaget
beweerde dat de kinderen zich vaak slechts op één aspect van de taak concentreren, en dit
beperkt het redeneren.
Sommige onderzoekers hebben voorgesteld dat het onvermogen van kinderen om na te denken
over meer dan één enkel aspect van een taak, één van de redenen is waarom de kinderen
tijdens de preoperationele periode geen goed ontwikkeld inzicht in reclame hebben.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
23
Kunkel (Geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 65) stelde voor dat de kinderen die de
verschillende aspecten van televisie niet kunnen overwegen, televisie als 'monolithische
entiteit' zullen bekijken en het daarom moeilijk zullen hebben met het onderscheiden van
reclame en programma's.
Young (1990, p.i.) wees erop dat als de jonge kinderen zich slechts op één enkel aspect
concentreren van wat zij bekijken, zij het moeilijker zullen hebben met de omschakeling
tussen programma's en reclame omdat zij minder gevoelig zullen zijn voor de verschillen
tussen de twee.
3. De concreet-operationele fase - ‘Concrete operations’ (7 - 11 jaar). Tijdens deze jaren
ontwikkelt het kind de capaciteiten om logische gedachten op concrete problemen toe te
passen. De kinderen na de preoperationele periode kunnen logisch redeneren bij
probleemoplossende taken, en zij kunnen twee aspecten van de taak tezelfdertijd overwegen.
Om deze reden, hebben zij geen moeite met het overwegen van het verband tussen de hoogte
en de breedte van het glas in de ‘liquid task’.
Piaget debatteerde dat de capaciteit van kinderen om meer dan één dimensie van een taak te
overwegen, wees op hun ontwikkelende logische gedachten. Wanneer de kinderen dergelijke
logische gedachten hebben bereikt, zijn zij in het stadium van de concrete operationele
gedachte (zeven - elf jaar oud). Deze periode wordt ‘concreet’ genoemd omdat de kinderen
taken zoals de ‘liquid task’ gewoonlijk kunnen oplossen omdat dit taken zijn die de kinderen
direct kunnen zien of ervaren. Met andere woorden, de taken zijn concreet omdat hun
componenten (bv.: glazen en vloeistof) fysisch in de wereld bestaan (d.w.z. zij zijn echte of
‘concrete’ componenten). Volgens Piaget ontwikkelen de kinderen hun capaciteiten om te
redeneren door ervaring en door de wisselwerking met de materialen in de wereld.
Bijvoorbeeld, ontwikkelen jonge kinderen het redeneren over de ‘liquid task’ door het spelen
met vloeistoffen en containers. Zij leren dat het niet van belang is hoeveel keer je dezelfde
hoeveelheid vloeistof in verschillend gevormde containers giet, het zal de hoeveelheid
vloeistof niet veranderen. Op deze wijze leren de kinderen over de eigenschappen van de
wereld.
Het toepassen van Piaget's theorie op het begrijpen van reclame bij kinderen in het concrete
stadium is niet duidelijk. Enerzijds, ontwikkelt zich het vermogen om te redeneren, en daarom
zouden wij een stijgende capaciteit verwachten om reclame te begrijpen. Anderzijds,
debatteerde Piaget dat het redeneren van kinderen beter is in concrete contexten – contexten
waarin zij materialen direct ervaren of kunnen manipuleren.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
24
Maar de ervaring van kinderen met televisie is gewoonlijk als passieve ontvanger van het
middel, zonder de kans om zich vragen te stellen bij de beelden die zij hebben bekeken.
Zonder rechtstreekse ervaring, zou men kunnen verwachten dat het redeneren over televisie
van kinderen zich minder goed ontwikkelt dan het redeneren in andere domeinen die meer
kansen impliceren om met de stimuli in wisselwerking te staan.
4. De formeel-operationele fase - ‘Formal operations’ (11 - 15 jaar). Tijdens deze periode
bereiken de cognitieve structuren van het kind hun hoogste niveau van ontwikkeling en het
kind kan logica op alle klassen van problemen toepassen. Hoewel de kinderen een bepaalde
graad van logische gedachten in het concrete operationele stadium kunnen bereiken, hebben
zij nog moeilijkheden met taken die het abstracte redeneren vereisen. Bijvoorbeeld, hebben de
kinderen in dat stadium het moeilijk met het oplossen van een probleem zoals “Alle katten met
roze ogen hebben zes poten. Fred is een kat met roze ogen. Hoeveel poten heeft Fred?” De
kinderen hebben het moeilijk met het geven van het logische antwoord omdat de componenten
van de taak abstract en denkbeeldig zijn en geen tegenhangers hebben in het echte leven.
Volgens Piaget beginnen de kinderen slechts met abstract redeneren rond ongeveer elf jaar
oud, aangezien zij zich dan in het formele operationele stadium van ontwikkeling bevinden.
Dit wordt het ‘formele operationele’ stadium genoemd omdat het alle aspecten van het
abstracte, hypothetische redeneren omvat die aangewend kunnen worden voor om het even
welke taak die door logische gedachten kan worden opgelost. Hoewel het formele stadium
zich vanaf ongeveer elf jaar oud en doorheen de volwassenheid uitbreidt, is het logische
redeneren bij tieners nog niet zo verfijnd zoals het redeneren bij volwassenen. Niettemin, wijst
het begin van de formele periode op het potentieel van kinderen om over problemen te denken
op een gelijkaardige manier als volwassenen, en ontwikkelen zij het redeneren vanuit eigen
ervaring en leren (Smith et al., 2003 geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 66). Wij kunnen
daarvoor veronderstellen dat het begrip van de reclamespots vanaf de leeftijd van ongeveer elf
of twaalf jaar, gelijkaardig zou moeten zijn aan het begrip van volwassenen. Om het even
welke verschillen tussen het begrip van kinderen en van volwassenen tijdens de formele
operationele periode zullen eerder het resultaat zijn van verschillende ervaringen dan het
gevolg van verschillende cognitieve capaciteiten.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
25
Samengevat, Piaget beschreef de ontwikkeling van kinderen als een reeks van steeds verfijndere
periodes van logische gedachten, die na ongeveer 11 of 12 jaar oud evolueert in het volwassen abstract
redeneren. Piaget toonde de niveaus van logisch denken in elk stadium aan door te beschrijven wat
kinderen wel of niet konden doen in probleemoplossende taken. De ‘liquid task‘, die we eerder
besproken, is een voorbeeld van dergelijke logische probleemoplossende taken.
Om te beschrijven wat de kinderen moeten bereiken om een bepaald probleem op te lossen vereist
men een analyse van dat probleem en Piaget heeft analyses van vele verschillende problemen
aangeboden. Op basis van deze analyses, maakte hij conclusies over de capaciteiten of het gebrek aan
capaciteiten van de kinderen in elk stadium.
5.2.2 De invloed van de theorie van Piaget op onderzoek naar reclame
De theorie van Piaget is waarschijnlijk de meest aangehaalde theorie in documenten over het begrijpen
van reclame bij kinderen. Nochtans, is het moeilijk om de invloed van de theorie op het onderzoek te
beoordelen. Gunter et al. (2005, pp. 67-70) suggereert dat de invloed van Piagets’ theorie, ondanks het
aantal citaten dat het ontvangt, vrij beperkt is geweest.
Gunter et al. (2005, pp. 67-70) stelt dat de meerderheid van reclameonderzoekers die het werk van
Piaget vermelden, dit slechts doet als teken van verwijzing zonder zijn werk echt te bespreken. Enkele
onderzoekers voegen beschrijvingen van Piagets stadiumtheorie toe, maar zonder te verklaren waarom
dit kader nuttig of aangewezen is. Met andere woorden, vele auteurs schijnen zich verplicht te voelen
om de theorie van Piaget te vermelden, misschien als weerspiegeling van zijn belang in de
geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie, maar ze gebruiken de theorie niet om vooruitgang te
boeken bij de bijzondere hypothesen of de verwachtingen rond het begrip van reclame bij kinderen.
Het aaneenschakelen van de theorie van Piaget aan het begrijpen van reclame is moeilijk. Piaget
voerde geen onderzoek uit naar het begrijpen van televisiereclame bij kinderen en daarom zijn de
veronderstellingen die op deze theorie worden gebaseerd, extrapolaties van zijn onderzoek naar andere
domeinen. Zoals eerder aangehaald, lag de nadruk van Piaget’s werk op de analyse van het redeneren
van kinderen bij probleemoplossende taken. Eén manier om het werk van Piaget toe te passen op het
begrijpen van reclame bij kinderen is om dit begrijpen te zien als probleemoplossend. Bijvoorbeeld, de
capaciteit van kinderen om reclamespots van programma's te onderscheiden of hun capaciteit om
reclame als overredende boodschappen te zien zou geanalyseerd moeten worden in termen van het
probleem oplossen. Maar de capaciteit van kinderen om reclame te onderscheiden is niet van de zelfde
aard als die van de probleemoplossende taken die Piaget vaststelde voor kinderen. Om te slagen in
probleemoplossende taken zoals de ‘liquid task’ van Piaget vereist men het logische redeneren om een
correcte conclusie te bereiken.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
26
In tegenstelling, zal het onderscheiden van reclame of het realiseren dat zij overredende boodschappen
zijn, niet noodzakelijk het zelfde type van het logische redeneren impliceren. Bijvoorbeeld, is er geen
duidelijke basis waarop een kind kan uitwerken dat één televisiescène een programma is en een andere
scène een reclamespot is. Er zijn eveneens geen ‘correcte’ antwoorden omdat de grens tussen reclame
en programma's (die sponsoring, productplaatsing, etc. omvatten) niet altijd duidelijk en goed bepaald
is.
Daarom is de toepassing van Piaget' s theorie op reclameonderzoek niet ongecompliceerd, en dit kan
een verklaring zijn waarom het nauwkeurige verband tussen het werk van Piaget en de kennis van
kinderen over reclame vaak niet gespecificeerd wordt. Meestal, wordt zijn theorie aangehaald op een
algemene wijze als manier om erop te wijzen dat de jonge kinderen beperkte cognitieve capaciteiten
hebben (b.v., tijdens de preoperationele periode) met de implicatie dat als de kinderen beperkingen
hebben, zij ook een beperkt inzicht in reclame zullen hebben (bv., Bijmolt et al., 1998; Chan, 2000
geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 69). Slechts een paar auteurs hebben geprobeerd om specifieke
redenen van Piaget's theorieën te gebruiken, om te verklaren waarom het begrip van kinderen van
reclame beperkt zou kunnen zijn. Zo hebben sommige onderzoekers voorgesteld dat egocentrisme bij
kinderen en hun onvermogen om meer dan één dimensie van een probleem te overwegen, beide
redenen zijn waarom wij zouden verwachten dat jonge kinderen het moeilijk hebben met het begrijpen
van reclame (Kunkel, 1988a; Young, 1990 geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 69).
Gunter et al. (2005, p. 67-70) toont aan dat de theorie van Piaget veel bekritiseerd is in de jaren dat ze
voor het eerst voorgesteld werd. Piaget debatteerde dat gebrek aan succes bij preoperationele kinderen
bij zijn probleemoplossende taken, een weerspiegeling was van hun gebrek aan logisch redeneren.
Maar andere onderzoekers hebben voorgesteld dat de kinderen kunnen falen bij de taken van Piaget
omdat zij verward zijn over de instructies die gegeven worden of over de aard van de taal die tijdens
de taken wordt gebruikt. Er is nu veel bewijsmateriaal dat het veranderen van de instructies en de
vragen bij de taken van Piaget, kunnen resulteren in een verhoging van het succes van de kinderen
(Donaldson 1978; Siegal 1997, geciteerd in: Gunter et al., 2005, pp. 67-70). Dit betekent dat de
moeilijkheden die Piaget vond en interpreteerde als een gebrek aan het redeneren, niet op een gebrek
aan redeneren bij alle kinderen kan wijzen. De moeilijkheden kunnen wijzen op de verwarring bij de
kinderen over wat zij moeten doen bij de taken die Piaget hen liet uitvoeren. Zodra de kinderen de aard
van de taken begrijpen, kunnen zij hen vaak met succes uitvoeren en het redeneren aantonen die Piaget
dacht dat ze niet hadden. Dit wil niet zeggen dat de jonge kinderen dezelfde capaciteiten om te
redeneren hebben zoals oudere kinderen of volwassenen, maar zij kunnen meer geschikt zijn voor het
logische denken dan Piaget veronderstelde. De aard van veel van Piaget’ s taken zou tot een
onderschatting van de cognitieve capaciteiten van kinderen kunnen geleid hebben.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
27
De moeite met de taal van kinderen in veel van de taken van Piaget wijst op een bredere bezorgdheid
over het gebruik van taal in om het even welke taak met jonge kinderen. Veel van het onderzoek naar
het begrip van reclame bij kinderen is gebaseerd op vragen, gesprekken en focusgroepen. Deze
methodologie is noodzakelijk om meer te weten te komen over het begrijpen van reclame bij kinderen.
Issues zoals de overredende aard van advertenties en bredere issues over de invloed van reclame op
het gedrag van kinderen kan gewoonlijk slechts onderzocht worden door met kinderen over hun eigen
ideeën te spreken.
Maar verscheidene onderzoekers hebben geargumenteerd dat om het even welke methode die
bijzonder afhankelijk is van het begrijpen van taal, zoals die van Piaget, de capaciteiten van kinderen
onderschat kan hebben. De kinderen kunnen kennis hebben die zij verbaal niet kunnen uitdrukken.
Sommige onderzoekers hebben geprobeerd om non-verbale taken te gebruiken bij jonge kinderen, om
hun begrip in woorden te onthullen (Bijmolt et al., 1998; Donohoe et al., 1980; Macklin, 1983, 1987
geciteerd in: Gunter et al, 2005, p. 69).
5.3 Fasen van consumentensocialisatie bij kinderen
John (1999, p. 186) stelt een model van de socialisatie van de consument voor. John stelt voor dat de
socialisatie van de consument ook als een ontwikkelingsproces wordt bekeken dat te werk gaat
doorheen een reeks stadia wanneer kinderen uitgroeien tot volwassen consumenten. Door de
stadiumtheorieën van cognitieve en sociale ontwikkeling (eerder besproken) te integreren, kan men
zich een duidelijk beeld zich vormen van de veranderingen die plaatsvinden wanneer kinderen
gesocialiseerd worden in hun rol als consument. Deze veranderingen doen zich voor wanneer kinderen
zich door drie stadia van de socialisatie van de consument bewegen- die zij het op waarneming
gebaseerde stadium (‘perceptual stage’), het analytische stadium (‘analytical stage’) en het reflectieve
stadium (‘reflective stage’) (zie tabel 1) hebben genoemd.
Deze stadia worden gekenmerkt door een aantal dimensies die belangrijke verschuivingen in
kennisontwikkeling, besluitvormingsvaardigheden en strategieën van de aankoopinvloed bevatten. In
termen van kennisontwikkeling, wordt de beweging van de ‘perceptual stage’ naar de ‘reflective stage’
gekenmerkt door verschuivingen van concrete naar abstracte representaties, van op waarneming
gebaseerde naar onderliggende eigenschappen van voorwerpen en gebeurtenissen, van eenvoudige
naar complexere representaties met veelvoudige dimensies en contingenties, en van een egocentrisch
naar een sociaal bewust perspectief.
-
Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009
28
De veranderingen in besluitvorming en invloedsstrategieën worden gekenmerkt door gelijkaardige
dimensies, die van een probleemoplossende naar een strategische oriëntatie, van de nadruk op
perceptuele, opvallende eigenschappen naar relevantere onderliggende eigenschappen, van een beperkt
repertoire tot een vollediger repertoire van strategieën geschikt om veelvoudige attributen te
behandelen en van beperkte tot vollediger ontwikkelde capaciteiten om strategieën aan taken en
situaties aan te passen.
In dit model is de socialisatie van de consument een ontwikkelingsproces van de ‘perceptual stage’ (3
tot 7 jaar) tot de ‘analytical stage’ (7 tot 11 jaar) en de ‘reflective stage’ (11 tot 16 jaar). De ‘perceptual
stage’ wordt gekenmerkt door een algemene oriëntatie naar de directe en gemakkelijk waarneembare
eigenschappen van de markt.
De ‘analytical stage’ kenmerkt een verfijnder inzicht in concepten zoals reclame en merken, en nieuwe
perspectieven d