Kinderen en reclame een onderzoek naar de perceptie van...

of 119 /119
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling LIES COLLIN MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT PROMOTOR : PROF. DR. VEROLIEN CAUBERGHE COMMISSARIS : LIC. EVELIEN DE WAELE – DE GUCHTENAERE COMMISSARIS : LIC. HANNES CANNIE ACADEMIEJAAR 2008 - 2009 Kinderen en reclame: een onderzoek naar de perceptie van voedselreclame versus speelgoedreclame bij kinderen van zes en negen jaar oud aantal woorden: 22.975

Embed Size (px)

Transcript of Kinderen en reclame een onderzoek naar de perceptie van...

  • UNIVERSITEIT GENT

    FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

    Wetenschappelijke verhandeling

    LIES COLLIN

    MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT

    PROMOTOR: PROF. DR. VEROLIEN CAUBERGHE

    COMMISSARIS: LIC. EVELIEN DE WAELE – DE GUCHTENAERE

    COMMISSARIS: LIC. HANNES CANNIE

      

    ACADEMIEJAAR 2008 - 2009

    Kinderen en reclame: een onderzoek naar de perceptie van voedselreclame versus speelgoedreclame bij kinderen van zes en negen jaar

    oud

    aantal woorden: 22.975 

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    II

    Woord vooraf

    Bij het voorleggen van deze masterproef wens ik allen die op enige wijze hun medewerking

    hebben verleend bij de verwezenlijking ervan hartelijk te danken.

    Eerst en vooral zou ik Prof. Dr. Verolien Cauberghe willen bedanken, zowel om mij de kans

    te geven dit onderwerp te bestuderen als voor de sturing en feedback tijdens het schrijven van

    deze masterproef.

    De leerkrachten, directie en vooral de leerlingen van gesubsidieerde Vrije Basisschool - de

    Kameleon - te Sint-Lambrechts Herk, de gemeentelijke Basisschool - de [email protected] - te Alken, de

    gesubsidieerde Vrije Basisschool - ’t Laantje - te Alken en de Vrije Basisschool in Stevoort

    verdienen een dankwoordje voor de medewerking van hun respectievelijke scholen aan het

    onderzoek in deze masterproef.

    Tot slot wil ik op deze manier ook mijn ouders en zus bedanken voor de morele steun

    gedurende de voorbije jaren en tijdens het schrijven van deze masterproef in het bijzonder.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    III

    Inhoudsopgave

    Abstract 1

    Inleiding 2

    DEEL I: THEORETISCH KADER 3

    HOOFDSTUK 1: Kinderen en televisie 3

    1.1 Inleiding 3

    1.2 Motieven voor mediagebruik 3

    1.3 Hoe vaak kijken kinderen naar televisie? 4

    1.4 Wanneer kijken kinderen naar televisie? 5

    1.5 Naar wat kijken kinderen op televisie? 6

    1.6 Invloed van de ouders, peers… 6

    HOOFDSTUK 2: Reclame voor kinderen 9

    2.1 Inleiding 9

    2.2 Waarom is reclame maken voor kinderen interessant? 9

    2.3 Reclame voor voeding 10

    HOOFDSTUK 3: Issues over televisiereclame voor kinderen 11

    3.1 Inleiding 11

    3.2 Effecten van reclame op kinderen 11

    3.3 Restricties en wetgeving 12

    HOOFDSTUK 4: Hoe kinderen informatie in reclamespots verwerken 15

    4.1 Inleiding 15

    4.2 Kinderen en hun blootstelling aan televisiereclame 15

    4.3 De graad van aandacht bij kinderen voor reclamespots 17

    4.4 Het merkbewustzijn van kinderen 19

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    IV

    HOOFDSTUK 5: De perceptie van reclame bij jonge kinderen 21

    5.1 Inleiding 21

    5.2 Cognitieve ontwikkeling bij kinderen 21

    5.2.1 De theorie van Piaget 21

    5.2.2 De invloed van de theorie van Piaget op onderzoek naar reclame 25

    5.3 Fasen van consumentensocialisatie bij kinderen 27

    5.4 Televisie: fantasie of realiteit? 29

    5.5 Programma of reclamespot? 30

    5.5.1 Hoe onderscheiden kinderen programma’s van reclamespots? 31

    5.6 De Persuasion knowledge 32

    5.6.1 De ontwikkeling van persuasion knowledge 34

    HOOFDSTUK 6: Methodes om het begrip van de commerciële intentie van reclamespots bij kinderen te onderzoeken 36

    6.1 Inleiding 36

    6.2 Non-verbale en verbale observatiemethoden 36

    6.3 Methodes voor het meten van ‘awareness’ van reclame bij kinderen 37

    DEEL II: EMPIRISCH KADER 39

    HOOFDSTUK 7: Onderzoek 39

    7.1 Onderzoeksopzet 39

    7.1.1 Centrale onderzoeksdoelstelling 39

    7.1.2 Probleemstelling, onderzoeksvraag & hypothesen 39

    7.2 Methodologisch kader 41

    7.2.1 Onderzoeksdesign 41

    7.2.2 Methode van steekproeftrekking 42

    7.3 Instrumentarium 43

    7.3.1 Het filmpje 43

    7.3.2 De vragenlijst 44

    7.3.3 De vragen 45

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    V

    7.4 Procedure 46

    7.4.1 Selecteren van reclamespots 46

    7.4.2 Selecteren van kinderprogramma 47

    7.4.3 Pretest 47

    7.4.4 Respondenten 47

    7.4.5 De gegevensverzameling 47

    HOOFDSTUK 8: Resultatenverwerking 49

    8.1 Respondenten 49

    8.2 Onderzoeksvragen 50

    HOOFDSTUK 9: Bespreking en conclusie 81

    Algemeen besluit 84

    Literatuurlijst I

    Bijlagen V

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    VI

    Bijlagen

    Bijlage 1: Vragenlijsten interview........................................................................................... V

    Bijlage 1.1: Vragenlijst ‘Food’ .................................................................................. V

    Bijlage 1.2: Vragenlijst ‘Toy’ .................................................................................... VI

    Bijlage 2: Fiches gebruikt tijdens interviews ......................................................................... VII

    Bijlage 2.1: Antwoordmogelijkheden vraag 2 (food) ................................................ VII

    Bijlage 2.2: Antwoordmogelijkheden vraag 2 (toy)................................................... VIII

    Bijlage 2.3: Antwoordmogelijkheden vraag 3 (food) ................................................ IX

    Bijlage 2.4: Antwoordmogelijkheden vraag 3 (toy)................................................... X

    Bijlage 2.5: Antwoordmogelijkheden vraag 4 & 8 (food & toy) ............................... XI

    Bijlage 2.6: Antwoordmogelijkheden vraag 5 (food) ................................................ XII

    Bijlage 2.7: Antwoordmogelijkheden vraag 5 (toy)................................................... XIII

    Bijlage 2.8: Antwoordmogelijkheden vraag 6 (food) ................................................ XIV

    Bijlage 2.9: Antwoordmogelijkheden vraag 6 (toy)................................................... XV

    Bijlage 2.10: Antwoordmogelijkheden vraag 7 (food) .............................................. XVI

    Bijlage 2.11: Antwoordmogelijkheden vraag 7 (toy)................................................. XVII

    Bijlage 3: Kruistabel & Chi²-test ‘logorecognition * geslacht’ per producttype ................ XVIII

    Bijlage 4: Kruistabel & Chi²-test ‘productrecognition * geslacht’ per producttype.......... XIX

    Bijlage 5: Kruistabel & Chi²-test ‘persuasion knowledge * geslacht’ per producttype ..... XX

    Bijlage 6: Kruistabel & Chi²-test ‘maker * geslacht’ per producttype ............................... XXI

    Bijlage 7: frequentietabellen van alle Items........................................................................... XXII

    Bijlage 7.1: frequentietabel ‘logorecognition’ ........................................................... XXII

    Bijlage 7.2: frequentietabel ‘logorecognition juist/fout’............................................ XXII

    Bijlage 7.3: frequentietabel ‘productrecognition’ ...................................................... XXII

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    VII

    Bijlage 7.4: frequentietabel ‘productrecognition juist/fout’....................................... XXII

    Bijlage 7.5: frequentietabel ‘attitudeproduct’ ............................................................ XXIII

    Bijlage 7.6: frequentietabel ‘persuasion knowledge’................................................. XXIII

    Bijlage 7.7: frequentietabel ‘persuasion knowledge juist/fout’ ................................. XXIII

    Bijlage 7.8: frequentietabel ‘maker’ .......................................................................... XXIII

    Bijlage 7.9: frequentietabel ‘maker juist/fout’ ........................................................... XXIV

    Bijlage 7.10: frequentietabel ‘keuze’ ......................................................................... XXIV

    Bijlage 7.11: frequentietabel ‘keuze juist/fout’.......................................................... XXIV

    Bijlage 7.12: frequentietabel ‘attitudeprogramma’.............................................XXIV 

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    VIII

    Lijst van tabellen

    Tabel 1: Stadia in consumentensocialistatie. Bron: John, D. R. (1999, p. 186) .............................. 28

    Tabel 2: Verdeling van de respondenten per conditie (eigen werk)................................................ 43

    Tabel 3: Frequentietabel geslacht per leeftijdscategorie ................................................................. 49

    Tabel 4: Frequentietabel respondenten per producttype.................................................................. 49

    Tabel 5: Frequentietabel ‘watgezienprogcode’ ............................................................................... 50

    Tabel 6: Frequentietabel ‘watgezienprogcode’ per leeftijdscategorie............................................. 50

    Tabel 7: Frequentietabel ‘watgezienprodcode’ per leeftijdscategorie............................................. 51

    Tabel 8: Frequentietabel ‘logorecognition’ ..................................................................................... 52

    Tabel 9: Kruistabel ‘logorecognition * leeftijd’ per producttype.................................................... 53

    Tabel 10: Chi²-test ‘logorecognition * leeftijd’ per producttype..................................................... 54

    Tabel 11: Kruistabel ‘logorecognition * producttype’ per leeftijdscategorie.................................. 55

    Tabel 12: Chi²-test ‘logorecognition * producttype’ per leeftijdscategorie .................................... 55

    Tabel 13: Frequentietabel ‘productrecognition’ .............................................................................. 57

    Tabel 14: Kruistabel ‘productrecognition * leeftijd’ per producttype............................................. 58

    Tabel 15: Chi²-test ‘productrecognition * leeftijd’ per producttype ............................................... 58

    Tabel 16: Kruistabel ‘productrecognition * producttype’ per leeftijdscategorie............................. 59

    Tabel 17: Chi²-test ‘productrecognition * producttype’ per leeftijdscategorie ............................... 60

    Tabel 18: Frequentietabel ‘persuasion knowledge’......................................................................... 61

    Tabel 19: Kruistabel ‘persuasion knowledge * leeftijd’.................................................................. 62

    Tabel 20: Chi²-test ‘persuasion knowledge * leeftijd’ .................................................................... 62

    Tabel 21: Kruistabel ‘persuasion knowledge * leeftijd’ per producttype ....................................... 63

    Tabel 22: Chi²-test ‘persuasion knowledge * leeftijd’ per producttype .......................................... 63

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    IX

    Tabel 23: Kruistabel ‘persuasion knowledge * producttype’ per leeftijdscategorie ....................... 64

    Tabel 24: Chi²-test ‘persuasion knowledge * producttype’ per leeftijdscategorie .......................... 65

    Tabel 25: Frequentietabel ‘maker’ .................................................................................................. 66

    Tabel 26: Kruistabel ‘maker * leeftijd’ ........................................................................................... 66

    Tabel 27: Chi²-test ‘maker * leeftijd’ .............................................................................................. 67

    Tabel 28: Kruistabel ‘maker * producttype’ per leeftijdscategorie ................................................. 67

    Tabel 29: Chi²-test ‘maker * producttype’ per leeftijdscategorie.................................................... 68

    Tabel 30: Frequentietabel ‘hebben’ per producttype....................................................................... 69

    Tabel 31: Kruistabel ‘hebben * geslacht’ per leeftijdscategorie ..................................................... 70

    Tabel 32: Chi²-test ‘hebben * geslacht’ per leeftijdscategorie ........................................................ 71

    Tabel 33: Kruistabel ‘hebben * producttype’ per leeftijdscategorie ............................................... 71

    Tabel 34: Chi²-test ‘hebben * producttype’ per leeftijdscategorie .................................................. 72

    Tabel 35: Frequentietabel ‘attitudeproduct’ .................................................................................... 73

    Tabel 36: Frequentietabel ‘attitudeproduct’ per producttype .......................................................... 73

    Tabel 37: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘hebben’................................................................................. 74

    Tabel 38: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘hebben’ ........................................................ 74

    Tabel 39: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘logorecognition’ .................................................................... 75

    Tabel 40: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘logorecognition’ ......................................... 75

    Tabel 41: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘productrecognition’............................................................... 76

    Tabel 42: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ –‘productrecognition’ ...................................... 76

    Tabel 43: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘persuasion knowledge’.......................................................... 77

    Tabel 44: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘persuasion knowledge’................................ 77

    Tabel 45: Mean ‘attitudeproduct’ – ‘leeftijd’ per producttype........................................................ 78

    Tabel 46: Onafhankelijke T-test ‘attitudeproduct’ – ‘leeftijd’ per producttype .............................. 78

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    X

    Tabel 47: Frequentietabel ‘attitudeprogramma’.............................................................................. 79

    Tabel 48: Frequentietabel ‘attitudeprogramma’ per leeftijdscategorie ........................................... 80

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    XI

    Lijst van figuren

    Figuur 1: The Persuasion Knowledge Model .................................................................................. 33

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    1

    Abstract

    De perceptie van televisiereclame bij kinderen is reeds jarenlang uitvoerig onderzocht. Er werd echter

    nog geen onderzoek uitgevoerd naar de perceptie van de verschillende soorten van producten die

    geadverteerd worden in reclamespots. Met deze studie willen we vooral bekijken of er een verschil is

    tussen kinderen van zes jaar oud en kinderen van negen jaar oud bij het herkennen van voedselreclame

    en speelgoedreclame.

    De thema’s die bestudeerd worden in deze studie zijn herkenning (‘recognition’ - herkent het kind de

    logo’s of het product uit de reclamespot) en intentie (‘Persuasion Knowledge’ - begrijpt het kind dat

    de reclamespot hem/haar wil aanzetten tot het kopen van het geadverteerde product). Er werd ook

    gecontroleerd in welke mate de reclamespot kinderen aanzet tot actie (gaan kinderen na het zien van

    de reclame het product willen hebben).

    121 Kinderen van zes en negen jaar oud werden verdeeld over twee groepen, zij kregen een filmpje te

    zien met een onderbreking voor een reclamespot voor voeding of voor speelgoed. In tegenstelling tot

    wat we aanvankelijk dachten, tonen onze resultaten geen significant verband aan tussen de leeftijd van

    het kind en de kennis omtrent voedselreclame en speelgoedreclame. Kinderen van negen jaar oud

    scoorden over het algemeen voor elk aspect beter dan de zesjarigen, maar voor de zesjarigen vonden

    we geen significante verschillen wanneer we de resultaten van de reclamespots voor voeding gingen

    vergelijken met deze van de reclamespots voor speelgoed.

    Verder werd vastgesteld dat de attitude van zowel zes- als negenjarigen ten opzichte van een product

    wel degelijk een invloed heeft op de keuze die het kind achteraf maakt. Kinderen met een positieve

    attitude ten opzichte van het geadverteerde product, kozen achteraf vaker voor dat product. Dit is een

    interessant resultaat voor reclamemakers. Het zien van een reclamespot zou ervoor moeten zorgen dat

    kinderen een product willen hebben. Wanneer een reclamespot ervoor kan zorgen dat het kind een

    positieve attitude voor het product vormt, zal deze spot dus meer effect hebben.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    2

    Inleiding

    Het woord reclame komt van het Latijnse woord “clamare”, dat betekent schreeuwen. Vroeger was

    schreeuwen de beste manier om mensen duidelijk te maken wat er te koop was. Anno 2009 gebeurt dit

    op hele andere manieren. In deze tijd geeft reclame niet alleen maar informatie over wat er te koop is,

    maar het heeft ook de bedoeling dat mensen deze producten daadwerkelijk gaan kopen.

    Vandaag de dag neemt reclame zeer veel verschillende vormen aan. Zo bestaat er reclame op televisie,

    op de radio, op websites, op affiches, in magazines enzovoort. In deze masterproef gaan we ons

    toespitsen op televisiereclame.

    Het is ondertussen door middel van veelvuldig onderzoek bewezen dat kinderen rond de leeftijd van

    acht jaar televisieprogramma’s kunnen onderscheiden van reclamespots. Hierbij werd er geen

    onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten producten die geadverteerd worden in

    reclamespots. Met deze studie willen we nagaan of er een verschil is in het herkennen van

    reclamespots voor voeding of voor speelgoed gericht op kinderen. Aangezien het soort product dat

    geadverteerd wordt in speelgoedreclame verschilt van deze in voedselreclame, verwachten we dat het

    voor kinderen jonger dan acht jaar gemakkelijker zal zijn om voedselreclame te onderscheiden van een

    programma, dan speelgoedreclame.

    Aan de hand van een literatuurstudie trachten we een overzicht te bieden van verschillende

    wetenschappelijke bronnen die handelen over kinderen en televisiereclame.

    Deze masterproef is, op basis van de titel, opgedeeld in enkele hoofdstukken. In de eerste drie

    hoofdstukken gaan we dieper in op het televisiekijkgedrag van kinderen. Aangezien televisiereclame

    voor kinderen een centraal begrip is van dit werk, lijkt het ons zinvol om hier ook even bij stil te staan.

    Daarna beschrijven we de maatschappelijke issues en negatieve effecten van televisiereclame op

    kinderen. In hoofdstuk vier en vijf bespreken we hoe kinderen informatie in reclame verwerken en

    bespreken we de theorieën omtrent de cognitieve ontwikkeling van kinderen.

    De masterproef sluiten we af met een analyse van ons empirisch onderzoek naar de perceptie van

    voedselreclame versus speelgoedreclame bij 121 kinderen van zes en negen jaar oud.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    3

    DEEL I: THEORETISCH KADER

    HOOFDSTUK 1: Kinderen en televisie

    1.1 Inleiding

    In dit hoofdstuk willen we weergeven in welke mate televisie een rol speelt in het leven van kinderen.

    We geven aan waarom, hoe vaak, wanneer en naar wat kinderen kijken op televisie. We tonen ook aan

    dat ouders en ‘peers’ een grote rol spelen in het kijkgedrag van kinderen.

    1.2 Motieven voor mediagebruik

    Eerst en vooral is het belangrijk om te weten waarom mensen naar televisie kijken. Van Ginneken

    (2002, p. 43) beschrijft in zijn boek de theorie over ‘gebruik en voldoening’ van McQuail, Blumler en

    Brown. Hierin werd ondermeer onderzoek gedaan naar de reden waarom mensen televisie kijken, en

    dit door middel van een enquête.

    Uit het onderzoek kwamen vier verschillende groepen van motieven naar voren: 1) Informatie. Dingen

    te weten komen over belangrijke gebeurtenissen en omstandigheden in de onmiddellijke omgeving, de

    maatschappij en de wereld. 2) Persoonlijke identiteit. Bevestiging vinden van persoonlijke waarden. 3)

    Integratie en sociale interactie. Ontwikkelen van het gevoel ergens bij te horen. En ten slotte 4)

    Amusement. Ontsnappen aan, of afgeleid worden van problemen. Amusement heeft dus een

    belangrijke functie en draagt daarnaast bij tot informatie, identiteit en integratie (van Ginneken, 2002,

    p. 43).

    Volgens Van Gils (1998, p. 245) is televisie kijken polychronisch: het wordt niet gepland, het staat

    niet in de agenda. Televisie kijken hoort gewoon bij het polychronische leven: dit is het dagelijkse

    gezinsleven met flexibele tijdgrenzen, met gevarieerde activiteiten. Dat leven speelt zich af, het wordt

    niet gepland, niet georganiseerd.

    Tv-kijken (met name door kinderen) is niet in de eerste plaats het gevolg van een weloverwogen

    beslissing, het is vaak niet echt een positieve keuze: men kijkt omwille van de ontspanning, wanneer

    het buitenspelen niet meer mogelijk is (en dat is ’s winters ongeveer tweemaal vaker het geval dan in

    de zomer), uit verveling en/of uit gewoonte.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    4

    1.3 Hoe vaak kijken kinderen naar televisie?

    Uit het Tijdbestedingonderzoek (KLTB) Jeugd (1997) geciteerd in Van der Wal (2001, p. 88) komt

    naar voren dat kinderen met de leeftijd van drie tot en met twaalf jaar gemiddeld beschikken over 30

    procent ofwel 7,3 uur vrije tijd per dag. De overige 70 procent van hun tijd besteden ze aan slapen (45

    procent); aan verplichte bezigheden (21 procent) zoals naar school gaan , eten en huiselijke klusjes,

    en aan ongestructureerde bezigheden (4 procent) zoals persoonlijke verzorging of zomaar wat bezig

    zijn. Ongeveer de helft van hun vrije tijd besteden kinderen aan spelen (15 procent). Ook omgaan met

    vriendjes en vriendinnetjes buiten de school valt binnen dit begrip.

    Kinderen besteden ongeveer 3,5 uur per dag aan spelen. Aan sport, winkelen en uitstapjes besteden ze

    ongeveer 1,8 uur per dag. De rest van hun vrije tijd, nog eens 1,8 uur per dag, besteden ze aan

    mediagerichte zaken zoals lezen, radio, televisie en de computer. Deze 1,8 uur heeft betrekking op de

    momenten waarop kinderen enkel en alleen bezig zijn met deze media. Want net zoals volwassen

    combineren kinderen mediagebruik vaak met andere activiteiten. Zo wordt er bijvoorbeeld in sommige

    gezinnen naar de televisie gekeken tijdens het eten.

    Wanneer we de tijd die kinderen aan verschillende soorten media besteden – al dan niet gecombineerd

    met andere activiteiten – optellen, dan komen we aan een gemiddelde van 3,2 uur aan media bestede

    tijd per dag. Meer dan de helft van deze tijd (55 procent) wordt aan televisie en video besteed.

    Uit een onderzoek van Brinkhuis (2006, p. 32) ontdekten we dat het aantal uren dat kinderen tot twaalf

    jaar dagelijks televisie kijken nog steeds blijft toenemen. Voor de meeste onderzoeken in Nederland

    werd er een gemiddelde van 2 uur per dag bekomen voor kinderen tussen vier en twaalf jaar, maar hier

    bleek ook dat dit soort schattingen vaak te laag zijn. Europese onderzoeken tonen aan dat kinderen in

    West-Europa nu bijna evenveel televisie kijken als kinderen in de Verenigde Staten. Dit is gemiddeld

    4 uur per dag. Een grote oorzaak hiervoor is dat het aantal televisietoestellen per huishouden is

    toegenomen. Tegenwoordig hebben 60 procent van de huishoudens twee of meer toestellen staan.

    Hierdoor moeten kinderen steeds minder rekening houden met het kijkgedrag van andere gezinsleden

    en bepalen ze zelf hoelang, wanneer en wat ze kijken.

    Kinderen brengen tegenwoordig beduidend meer tijd voor de televisie door dan kinderen vroeger

    deden. Nikken (2002, p. 11) toont aan dat in de jaren tachtig basisschoolkinderen gemiddeld ruim een

    uur per dag naar de televisie keken, computerspelletjes spelen gebeurde toen nog nauwelijks. De

    grootste reden waarom kinderen tegenwoordig veel meer tijd voor de televisie doorbrengen heeft

    volgens Nikken ermee te maken dat het aanbod op televisie de afgelopen jaren sterk is uitgebreid. Eind

    jaren tachtig was het aanbod van televisieprogramma’s voor kinderen veel kleiner.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    5

    In ‘Generation M’, een studie van de Kaiser Family Foundation (2005) komt nog andere reden naar

    voor waarom kinderen tegenwoordig veel meer tijd voor de televisie doorbrengen. Het heeft te maken

    met het feit dat steeds meer kinderen een telvisie op hun eigen slaapkamer hebben. De slaapkamers

    van kinderen worden meer en meer multimedia centra. Twee derde van alle acht tot achttienjarigen

    hebben een televisie in hun slaapkamer (68 procent) en de helft (49 procent) heeft er een spelconsole.

    Kinderen met een televisie in hun slaapkamer spenderen bijna anderhalf uur meer voor de televisie per

    dag dan kinderen zonder televisie op de slaapkamer.

    1.4 Wanneer kijken kinderen naar televisie?

    Van der Wal (2001, pp. 93-97) toont aan dat de gemiddelde televisiekijker vooral tijdens prime time

    (tussen zeven en elf uur ’s avonds) naar de televisie kijkt. Op dit tijdstip worden doorgaans de

    populairste programma’s uitgezonden.

    Kinderen hebben een ander kijkgedrag. Hun dagindeling verschilt van die van volwassenen en moeten

    vroeger naar bed. Kinderen van drie tot en met zeven jaar gaan doorgaans op doordeweekse avonden

    tussen zeven uur en half negen naar bed. Op vrijdag en zaterdag mogen ze meestal een halfuur langer

    opblijven.

    Zes van de tien kinderen (61 procent) van acht tot en met twaalf jaar gaan op doordeweekse avonden

    tussen acht en negen uur naar bed, 15 procent tussen zeven en acht en 23 procent tussen negen en tien.

    In het weekend gaan deze kinderen aanzienlijk later naar bed. 45 Procent van deze kinderen gaat dan

    tussen negen en tien uur naar bed, 23 procent blijft op tot half elf en 12 procent mag nog eens een

    halfuurtje of een uur langer opblijven. Op vrijdag en zaterdag zijn kinderen van acht tot en met twaalf

    jaar tijdens de prime time dus nog volop naar televisie aan het kijken (van der Wal, 2001, p. 92).

    Op doordeweekse ochtenden zit van de drie- tot zevenjarigen tussen zeven en negen uur gemiddeld 12

    procent voor de televisie. Tussen negen uur 's morgens en vier uur 's middags is dit 6 procent. Tussen

    vier uur 's middags en acht uur 's avonds kijkt gemiddeld 19 procent van hen. Op doordeweekse dag

    kijken de meeste drie- tot zevenjarige kijkertjes tussen zes en zeven uur in de vooravond, de totale

    kijkdichtheid voor deze leeftijdscategorie bedraagt dan 26 procent. Na acht uur ’s avonds neemt het

    aantal kijkers binnen deze leeftijdscategorie sterk af. Op weekendochtenden tussen acht en tien uur zit

    27 procent van de jongste categorie kijkertjes voor de buis. Dit is een soort van prime time voor hen.

    Net als door de week kijken de meeste kinderen van drie tot en met zeven jaar, in het weekend, tussen

    zes en zeven uur naar de televisie: de totale kijkdichtheid bedraagt dan 22 procent.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    6

    Kinderen die wat ouder zijn, de acht- tot twaalfjarigen kijken op doordeweekse ochtenden wat minder

    naar de televisie dan de drie- tot zevenjarigen. Voor hen bedraagt de totale kijkdichtheid dan 7

    procent. Doordeweeks kijkt het merendeel van deze leeftijdscategorie tussen zeven en negen uur ’s

    avonds naar televisie. Dan kijkt gemiddeld 24 procent van hen.

    Op weekendochtenden kijken de meeste kinderen in deze leeftijdscategorie tussen negen en tien uur

    naar de televisie. De totale kijkdichtheid bedraagt dan 22 procent. Wat opvalt is dat deze kinderen in

    het weekend gemiddeld een uur langer naar de televisie kijken dan doordeweeks (van der Wal, 2001,

    pp. 93-97).

    1.5 Naar wat kijken kinderen op televisie?

    Leeftijd heeft een grote invloed op de programmakeuze van kinderen. Brinkhuis (2006, pp. 32-33)

    verwijst hier naar een online onderzoek van Kaboem (januari 2005). Tot vier à vijf jaar zijn

    programma’s op de openbare omroep nog favoriet, maar vanaf zes jaar worden commerciële zenders

    zoals Nickelodeon steeds populairder. Vanaf negen jaar verschuift de interesse naar de verschillende

    programma’s voor jongeren en volwassenen, vooral op zenders als MTV en TMF. Kinderen van elf

    jaar plaatsen geen openbare omroep in hun top vijf van favoriete zenders. Het is opvallend dat de

    ‘Tweens’ (kinderen tussen negen en twaalf jaar) de laatste jaren minder televisie zijn gaan kijken. Er is

    in deze groep een duidelijke verschuiving zichtbaar van de televisie naar internet en spelconsoles.

    D’Haenens (2001, p. 119) stelt dat Vlaamse ouders nogal vrij hiërarchisch optreden tegenover hun

    kinderen. Vlaamse ouders oefenen in vergelijking met ouders uit andere Europese landen nog relatief

    veel invloed uit op het (media) tijdsbestedingspatroon van hun kinderen. In het bijzonder de moeder

    oefent behoorlijk wat invloed uit op het mediagebruik van haar kinderen. Wanneer Vlaamse kinderen

    en jongeren met hun ouders over media praten, dan praten ze met hun moeder voornamelijk over

    'oude' media (zoals televisie en radio). Daarentegen praten kinderen (voornamelijk jongens) met hun

    vader vaker over 'nieuwe' media (zoals het internet en digitale televisie). Naarmate de kinderen ouder

    worden neemt het praten met ouders over de krant toe; computerspelletjes worden echter een minder

    belangrijk gespreksonderwerp.

    1.6 Invloed van de ouders, peers,…

    Rose, Bush & Kahle (1998, p. 72) stellen dat familiale communicatiepatronen een potentieel

    waardevol hulpmiddel zijn om families te segmenteren over de internationale grenzen heen en voor de

    beoordeling van de graad van ouderlijke bezorgdheid over reclameblootstelling en de beheersing van

    reclameblootstelling van kinderen.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    7

    Volgens Ward (1974, p. 2 geciteerd in: Rose et al. 1998, p. 73) is de socialisatie van de consument:

    “het proces waardoor jonge mensen vaardigheden, kennis en houdingen verwerven die relevant zijn

    voor hun functioneren als consumenten in de markt“.

    Chan & McNeal (2004, pp. 342 – 343) tonen aan dat de communicatie en de controle van de familie,

    de ‘peers’ en de televisieblootstelling ook bijdragen tot de ontwikkeling van sceptische houdingen ten

    opzichte van reclame. Voor jonge kinderen, schijnen de kritische houdingen bevorderd te worden door

    ouderlijke controle over het televisiekijken (Soley en Reid 1984 geciteerd in: Chan & McNeal, 2004,

    pp. 342 - 343) en minder televisiekijken in het algemeen (Robertson & Rossiter 1974; Atkin 1975

    geciteerd in: Chan & McNeal 2004, pp. 342 - 343). Het scepticisme van de adolescent ten opzichte

    van reclame is volgens Chan & McNeal gerelateerd met de ontwikkeling van het onafhankelijke

    denken en toegang tot alternatieve informatiebronnen.

    De familiale communicatie is een fundamenteel aspect van de socialisatie van de consument. De

    huidige conceptualiseringen hebben hun wortels in algemene modellen van communicatie en

    socialisatie. Politieke socialisatieonderzoekers McLeod en Chaffee (1972, geciteerd in Rose et al.,

    1998, p. 73) pasten die tweedimensionale mening van communicatie aan aan de familie. De eerste

    dimensie, de socio-orientatie, meet de verticale of verhoudinggeoriënteerde patronen van

    communicatie. De tweede, conceptoriëntatie, meet issuegeoriënteerde communicatie. Terwijl de

    socio-georiënteerde communicatie controle en deferentie aan gezag bevordert, moedigt de

    conceptgeoriënteerde communicatie kinderen aan om een onafhankelijke evaluatie van een issue te

    ontwikkelen.

    In de context van consumptie, handhaven de socio-georiënteerde ouders controle en beperken zij de

    aankopen van hun kinderen; de conceptgeoriënteerde ouders moedigen kinderen aan om

    onafhankelijke voorkeur en evaluaties te ontwikkelen (Moschis 1987 geciteerd in: Rose et al., 1998, p.

    73). De twee dimensies leiden tot een typologie met vier categorieën: laissez-faire, beschermend,

    pluralistisch en consensueel. De laissez-faire ouders zijn noch concept- noch socio-georiënteerd. Zij

    engageren zich in vrij lage niveaus van communicatie met hun kinderen en hebben vandaar de minste

    invloed in het vormen van de consumptiepatronen van hun kinderen. De beschermende ouders hebben

    hogere niveaus van socio-georiënteerde en lagere niveaus van concept-georiënteerde communicatie.

    Zij neigen om verticale verhoudingen, gehoorzaamheid en sociale harmonie te benadrukken, en

    beperken de blootstelling van hun kinderen aan buiteninformatie zoals televisie reclame. De

    pluralistische ouders hebben lagere niveaus van socio-georiënteerde en hogere niveaus van concept-

    georiënteerde communicatie. Zij neigen om kwestiegeoriënteerde communicatie te beklemtonen en

    een vrij horizontale ouder-kind verhouding te handhaven.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    8

    Vandaar worden de kinderen van pluralistische ouders aangemoedigd om ideeën te ontdekken en hun

    eigen meningen te geven. Tot slot neigen de consensuele ouders zowel naar concept- als socio-

    georiënteerde communicatie. Zij engageren zich in issuegeoriënteerde communicatie, handhaven

    ouderlijke controle en beklemtonen het belang om rekening te houden met anderen (Rose et al., 1998,

    p. 73).

    Rose et al. (1998, p. 80-81) tonen in hun studie aan dat de conceptgeoriënteerde moeders (pluralistisch

    en consensuele) negatievere houdingen hebben ten opzichte van reclame in het algemeen dan laissez-

    faire-moeders en negatievere houdingen hebben ten opzichte van reclame voor kinderen dan

    pluralistische en consensuele moeders. Als geheel, is de communicatie rond consumptie verwant met

    negatieve houdingen ten opzichte van reclame en ouderlijke inspanningen om te bemiddelen in de

    blootstelling aan media van kinderen. Hoewel niet alle specifieke vergelijkingen significant zijn, zijn

    de patronen over de variabelen consistent.

    De laissez-faire moeders hebben de minste controle over het televisiekijken van hun kinderen en de

    minste negatieve attitudes ten opzichte van reclame; de pluralistische en consensuele moeders hebben

    de meeste controle en de meest negatieve attitudes, terwijl de beschermende moeders ergens tussen die

    uitersten in liggen.

    Uit deze studie van Rose et al. (1998, p. 82) bleek ook dat familiepatronen het type van programma’s

    dat de kinderen mochten bekijken en het type van producten dat zij mochten gebruiken konden

    voorspellen. Bijvoorbeeld, zijn de consensuele families bijzonder ontvankelijk voor

    onderwijsprogramma's en ontwikkelingsproducten, zoals educatieve software.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    9

    HOOFDSTUK 2: Reclame voor kinderen

    2.1 Inleiding

    Dat marketingbureaus zeer geïnteresseerd zijn geraakt in kinderen is niet verwonderlijk, want kinderen

    zijn ‘big business’ geworden. Bedrijven hebben er alle belang bij om de kinderharten te veroveren,

    want hier valt namelijk heel veel te halen. Valkenburg (2002, pp. 125-162) geeft hiervoor enkele

    redenen. Ten eerste hebben kinderen en (vooral) jongeren heel veel eigen geld te besteden. Ten tweede

    is gebleken dat kinderen al vanaf hun derde jaar een voorkeur ontwikkelen voor bepaalde merken en

    daar nagenoeg altijd in hun verder leven aan vast blijven houden. Ten derde heeft de jeugd de laatste

    decennia steeds meer invloed gekregen op het bestedingspatroon van de ouders. Veel ouders zullen het

    herkennen: kinderen die tijdens een bezoek aan de supermarkt voortdurend allerlei artikelen pakken

    om ze vervolgens enthousiast in het winkelwagentje te werpen. Vooral de gratis speeltjes in de chips-

    en snoepzakken maken deze producten onweerstaanbaar. En ondanks goede voornemens zullen ouders

    altijd wel iets van deze artikelen bij de kassa afrekenen. Via de kinderen zijn dus ook aankopen van de

    ouders te sturen.

    2.2 Waarom is reclame maken voor kinderen interessant?

    Kinderen hebben ‘spending power’ dat is duidelijk. Uit een onderzoek van Lawlor & Prothero

    (Geciteerd in: Gunter, Oates & Blades, 2005, p. 2) halen we enkele cijfers hieromtrent. Kinderen van

    12 jaar en jonger uit de Verenigde Staten, controleerden in 2000 de uitgave van 28 miljoen Dollar. Dit

    waren de uitgaven van hun eigen zakgelden en verdiensten. Bijkomend beïnvloedden zij de uitgave

    van 250 miljoen Dollar voor familiale uitgaven. In de Verenigde Staten verdubbelde het bedrag dat

    kinderen uit te geven hadden tussen 1990 en 2000. Gelijkaardige trends werden aangetoond in

    Europese landen.

    Ook Roothart (2004, p. 76) stelt dat kinderen de laatste jaren steeds vaker als serieus te nemen

    consumenten beschouwd worden. De leefwereld van peuters, kleuters en jongeren raakt steeds meer

    doordrongen van commercie. Voor vele bedrijven geldt: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. De

    belangrijkste reden is dat merkentrouw generatiegebonden is. Veel bedrijven zien dat hun doelgroep

    met ze mee groeit en alsmaar ouder wordt. Ook neemt de invloed van kinderen op wat er in het gezin

    gekocht wordt enorm toe. De inspraak van kinderen beperkt zich niet tot koekjes en limonade, maar

    ook de keuze voor een bepaalde auto, vakantie of computer wordt door kinderen beïnvloed. Belangrijk

    om te weten is dat de merkentrouw rond het tiende levensjaar groter is dan ooit in een mensenleven.

    Marketeers richten zich dus steeds vaker op kinderen want een trouwe consument van tien jaar is

    wellicht een klant voor het leven.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    10

    Claassen, Brus & Bijmolt (1997, p. 23) verwijzen in hun artikel naar McNeal (1991). Die stelt dat

    kinderen drie markten vertegenwoordigen: de primaire markt waarin kinderen zelf geld uitgeven aan

    producten en diensten, ten tweede vertegenwoordigen zij de toekomstige markt waarin zij worden

    gezien als potentiële klant voor producten en diensten, en ten slotte hebben kinderen invloed op de

    aankopen van producten en diensten binnen het gezin. De zelfstandigheid van kinderen wordt steeds

    vroeger gestimuleerd waardoor marketeers kinderen zien als actieve consumenten.

    Volgens Solomon (Geciteerd in: Pecheux & Derbaix, 1999, p. 19), verwerft een kind vanaf de leeftijd

    van 8 jaar alle vaardigheden om een onafhankelijke consument te worden, en deze vaardigheden

    ontstaan uit drie hoofdbronnen, ouders, ‘peers’ (personen uit de omgeving van het kind) en Televisie.

    2.3 Reclame voor voeding

    Reclame voor voeding is een aparte vorm van reclame. Omdat het eten van bepaalde

    voedingsmiddelen een direct gevolg kan hebben voor de gezondheid is dit altijd al een heikel punt

    geweest. Vooral voor voedselreclame gericht op kinderen zijn er bepaalde beperkingen waaraan de

    reclamesector zich moet houden.

    Reclame voor voeding gericht op kinderen is meer dan 30 jaar lang bestudeerd in de Verenigde Staten.

    Volgens Ward (Geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 17) was er in de jaren ’70 een bezorgdheid

    betreffende voedselreclame, met de eis voor het verbannen van het adverteren voor producten die een

    grote hoeveelheid suiker bevatten. Ook wou men adverteerders en sponsors aanmoedigen om te

    adverteren in gezonde boodschappen. Een consistente bevinding is dat voedselreclame, reclame is

    voor producten met een hoog suiker- en vetgehalte. Gamble en Cotugna (Geciteerd in: Gunter et al.,

    2005, p. 17) beweren dan ook dat een link tussen televisiekijken en obesitas kan worden aangetoond

    als een correlatie die bestaat tussen het aantal uren van televisiekijken en de consumptie van

    geadverteerd voedsel. In een inhoudsanalyse van zaterdagochtend televisie voor kinderen,

    onderzochten Gamble en Cotugna (1999) 350 reclamespots en ondervonden dat twee derde hiervan

    reclame voor voedingsproducten was. Het meest frequente product dat geadverteerd werd op een

    zaterdagachtend waren ontbijtgranen met een hoog suikergehalte, deze namen 34,5 procent in van de

    reclamespots voor voeding. De verhouding van reclamespots voor ontbijtgranen met een hoog

    suikergehalte vergeleken met ontbijtgranen met een laag suikergehalte was bijna 20 over 1. Een

    typische kindermaaltijd in de reclamespots bestond uit een cheeseburger, frietjes, een frisdrank en een

    speeltje. Algemeen promootte de meerderheid van voedselreclame gericht op kinderen een vetrijk en

    vezelarm dieet.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    11

    HOOFDSTUK 3: Issues over televisiereclame voor kinderen

    3.1 Inleiding

    Mathys (2005, p. 162) bemerkt een grote bezorgdheid bij ouders, opvoeders en leraren om de effecten

    van de media op kinderen. Zij beschouwen kinderen als kwetsbaar en onschuldig, terwijl ze de media

    een grote kracht toeschrijven. Die angst voor negatieve effecten is zeker niet nieuw. Zowel vroeger als

    nu vrezen sommige onderzoekers dat kinderen verleid en misleid worden door de media, maar ook dat

    de media verantwoordelijk zijn voor de verdwijning van de kindertijd. Hiervoor verwijst Mathys naar

    mediacriticus Neil Postman die in deze context spreekt van ‘total disclosure media’: waarmee hij

    bedoelt dat tv en film kinderen open en bloot confronteren met volwassen thema’s die vroeger voor

    hen verborgen bleven.

    Reclame voor kinderen is ook lang een bron van bezorgdheid gebleven voor overheidsagentschappen,

    adverteerders, media en het grote publiek. De reden voor deze bezorgdheid ligt volgens Stutts &

    Hunnicutt (1987, p. 41) in de mogelijkheid voor jonge kinderen om gemakkelijk misleid te worden

    wanneer zij het verschil tussen televisie programmering en de verkoopsintentie van reclamespots niet

    begrijpen.

    3.2 Effecten van reclame op kinderen

    Volgens Buijzen & Valkenburg (2005, p. 84) komen pogingen tot aanscherping van de wetgeving

    voort uit de wijdverbreide overtuiging dat reclame een nadelig effect op kinderen heeft. In hun

    onderzoeksoverzicht richten ze zich op de drie nadelige effecten van televisiereclame die het meest

    naar voren komen in het maatschappelijke en academische debat: materialisme, gezinsconflict en

    ongezonde eetgewoonten. Voor deze drie effecten baseren ze zich op Kunkel (2004).

    De afgelopen vier decennia zijn in de literatuur verschillende hypothesen met betrekking tot deze

    nadelige effecten naar voren gebracht. Buijzen & Valkenburg (2005, p. 85) geven een overzicht van de

    resultaten van verschillende studies naar de effecten van reclame op kinderen. Zij toetsten volgende

    hypotheses:

    Hypothese 1: reclame bevordert materialisme.

    Hypothese 2: reclame bevordert gezinsconflicten.

    Hypothese 3: reclame bevordert ongezonde eetgewoonten.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    12

    Voor hypothese 1 bleken in drie van de vier studies (Atkin, 1975a, 1975b; Moschis & Churcill, 1978;

    Moschis & Moore, 1982) – onderzocht door Buijzen en Valkenburg (2005, p. 86) – de verbanden

    tussen kijkfrequentie en materialisme significant wanneer werd gecontroleerd voor leeftijd, sekse,

    sociaal-economische status, schoolprestaties, etniciteit, volgorde van geboorte en communicatie met

    ouders en leeftijdgenoten over consumentenaangelegenheden. Buijzen & Valkenburg (2003) ten slotte

    ontdekten dat het effect van reclame op materialisme alleen opging voor kinderen uit gezinnen waar

    niet over reclame en consumentenzaken werd gepraat.

    Drie studies in het onderzoeksoverzicht van Buijzen & Valkenburg (2005, p. 90), voor hypothese 2,

    onderzochten de directe relatie tussen reclame en gezinsconflicten. De studies naar de relatie tussen

    reclameblootstelling en aankoopverzoeken laten zonder uitzondering zien dat kinderen die meer naar

    commerciële televisie kijken, hun ouders vaker om producten vragen.

    Voor hypothese 3 bekeken Buijzen & Valkenburg vijf studies (Atkin, 1975a; Bolton, 1983; Coon,

    Goldberg, Rogers & Tucker, 2001; Ritchey & Olson, 1983; Taras, Sallis, Patterson, Nader & Nelson,

    1989). In elk van deze studies naar de relatie tussen reclame en consumptiegedrag werd een

    significante relatie gevonden. In deze studies bleek vooral het consumptiegedrag van de ouders een

    belangrijke voorspeller van het consumptiegedrag van kinderen dan hun kijkfrequentie.

    3.3 Restricties en wetgeving

    Op de website van de Vlaamse overheidscommunicatie (www.communicatie.vlaanderen.be) vinden

    we informatie betreffende de laatste nieuwe wetgeving voor reclame voor kinderen. Op voorstel van

    mediaminister Geert Bourgeois keurde de Vlaamse regering in 2007 een gedragscode goed voor

    reclame die zich richt op kinderen en jongeren. Deze code legt een aantal verplichte regels op om de

    reclameboodschappen op radio en televisie zo kind- en gezinsvriendelijk mogelijk te maken.

    Ondermeer de Gezinsbond en het Kinderrechtencommissariaat zaten bij het opstellen ervan mee aan

    tafel. De Vlaamse Mediaraad en de Vlaamse Jeugdraad gaven hun advies.

    De code komt er na de afschaffing van de zogenaamde vijfminutenregel die reclame verbood vijf

    minuten voor en na kinderprogramma’s. De regel miste echter haar doel. Zenders zoals Nickelodeon

    en Cartoon Network konden de Vlaamse regeling omzeilen door vanuit het buitenland uit te zenden,

    terwijl ze zich toch richten tot de Vlaamse markt. Omwille van deze oneerlijke concurrentie, dreigden

    Vlaamse commerciële omroepen dit voorbeeld te volgen. Minister Bourgeois vreesde dat dit

    uiteindelijk zou leiden tot meer kinderreclame, en dan nog zonder enige wettelijke beperkingen of

    gedragsregels. Pogingen om de vijfminutenregel uit te breiden tot geheel Europa, stuitten op verzet

    van diverse lidstaten.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    13

    Daarom stelde Minister Bourgeois de afschaffing van de vijfminutenregel voor, evenwel gekoppeld

    aan een verplichte, wettelijke gedragscode die kinderen maximaal zou beschermen.

    De code vormt een aanvulling op de reeds bestaande reclameregels in de mediadecreten (o.a. verbod

    op discriminatie, op aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid, op tabaksreclame….).

    Wat minderjarigen betreft, bevatten de mediadecreten echter enkel verbodsbepalingen op reclame die

    profiteert van de onervarenheid van minderjarigen, op reclame die hen ertoe aanzet hun ouders of

    anderen te overreden tot de aankoop van producten of diensten en op reclame die misbruik maakt van

    het vertrouwen dat minderjarigen hebben in ouders, leerkrachten of anderen.

    De aanvullende gedragscode stelt ondermeer dat reclame die gericht is op kinderen (tot 12 jaar) en

    jongeren (tot 16 jaar) voor hen duidelijk als dusdanig herkenbaar moet zijn. De reclame mag positieve

    sociale gedragingen, levensstijlen en houdingen niet ondermijnen. Geweld en antisociaal gedrag zijn

    taboe, evenals reclame die gevoelens van angst of ongemak oproept. Ook mogen de

    reclameboodschappen het gezag en de verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders niet

    ondermijnen.

    Veiligheid krijgt veel aandacht. Zo mag kinderreclame geen teksten of visuele voorstellingen bevatten

    die kinderen of jongeren geestelijk, moreel of fysiek schade kunnen berokkenen, die hen ertoe aanzet

    om zich in onveilige toestanden te begeven of aanspoort tot gevaarlijke handelingen. Concreet wordt

    dan verwezen naar ondermeer verkeersveiligheid, huishoudelijke situaties, vuur, chemische producten

    enzovoorts.

    Reclame moet de mogelijkheden en eigenschappen van een product correct voorstellen, zodat kinderen

    niet misleid worden. Belangrijk is ook dat kinderen niet het gevoel mogen krijgen dat het bezit van een

    product hen een bepaald voordeel biedt ten opzichte van andere kinderen. Of dat ze door het niet te

    bezitten, minderwaardig of onpopulair zijn.

    De prijs van het product mag niet worden geminimaliseerd, noch mag gesuggereerd worden dat het tot

    de mogelijkheden van elk familiaal budget behoort. Alcohol wordt uitdrukkelijk geweerd uit het

    reclameblok voor en na kinderprogramma’s. Evenmin mag buitensporig verbruik aangemoedigd

    worden van voedingsmiddelen en dranken met stoffen waarvan een overmatige consumptie schadelijk

    kan zijn, zoals vetten, suikers en zout. Daarmee loopt Vlaanderen alvast vooruit op de ontwerprichtlijn

    “Audiovisuele mediadiensten zonder Grenzen”, die op 24 mei 2007 goedgekeurd werd op de Raad van

    Europese mediaministers, die de lidstaten vraagt om de media aan te sporen een gedragscode te

    ontwikkelen betreffende reclame voor dit soort voedingswaren.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    14

    De Vlaamse Regulator voor de Media ziet toe op de naleving van de gedragscode en kan overtreders

    bestraffen. Ook de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (JEP) zal ze toepassen, op eigen

    initiatief dan wel na een klacht of wanneer reclamebureaus of omroepen advies vragen nog voor de

    uitzending van een reclameboodschap. Bij betwistingen over de code kunnen de betrokken partijen

    eveneens het advies vragen aan de JEP. Daarnaast rekent men sterk op de zelfregulering door de

    sector.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    15

    HOOFDSTUK 4: Hoe kinderen informatie in reclamespots verwerken

    4.1 Inleiding

    Wanneer we ons bezig houden met het issue televisiereclame gericht naar kinderen, is het enigszins

    belangrijk om te weten hoe vaak kinderen geconfronteerd worden met reclamespots (exposure) en in

    welke mate zij aandacht schenken aan deze spots (attention). De reden hiervoor is dat ‘blootstelling’

    en ‘aandacht’ een belangrijke invloed uitoefenen op een aantal andere factoren:

    - ‘Aandacht’ is een vereiste conditie voor de andere stappen in de verwerking van informatie uit

    reclame bij kinderen. Calvert (Geciteerd in: De Bens, 1992, p. 13) zegt dat het

    aandachtsniveau bijvoorbeeld niet alleen de interpretatie van de inhoud van de spot zal

    beïnvloeden, het zal ook de herinnering van het kind beïnvloeden. Volgens Greenberg (1986,

    p. i.) is er dus een relatie tussen het niveau van aandacht en de gerapporteerde ‘waarheid’ van

    de spot: kinderen die aandachtiger waren voor reclame zouden reclamespots eerder aanzien

    als ‘waarachtig’.

    - Als gevolg van het bovenstaande, is er ook een relatie tussen de graad van aandacht die het

    kind aan de spot schenkt en het ‘effect’ dat deze spot op het kind heeft. Young (1990, p. 138)

    heeft reeds bewezen dat een lage graad van ‘aandacht’ leidt tot een lage graad van ‘effect’.

    Volgens De Bens (1992, p. 13) wil dit niet zeggen dat het tegenovergestelde waar is,

    aangezien ‘aandacht’ slecht één element is van de verschillende factoren die de graad van

    ‘effect’ bepalen. Het is een noodzakelijke, maar geen sufficiënte conditie voor ‘effect’.

    4.2 Kinderen en hun blootstelling aan televisiereclame

    Wanneer men data inzamelt over de blootstelling van kinderen aan televisiespots, starten de meeste

    onderzoekers met het onderzoeken hoeveel kinderen exact televisie kijken. Deze resultaten worden

    dan vergeleken met het totale aantal reclamespots dat normaal wordt uitgezonden tijdens een uur

    televisie. Dit zorgt ervoor dat onderzoekers tot conclusies kunnen komen over het totale aantal

    reclamespots dat een kind gemiddeld bekijkt (De Bens, 1992, p. 15).

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    16

    De Bens (1992, p. 16) geeft aan dat het is belangrijk om in het achterhoofd te houden, dat de eigenlijke

    blootstelling van kinderen aan reclamespots zeer sterk verschilt van land tot land. Meer nog, men

    heeft reeds ontdekt dat het totale aantal televisiekijken (wat in de meeste gevallen ook een invloed

    heeft op het totale aantal bekeken spots) significant verschilt volgens andere factoren zoals ‘leeftijd’

    (hoe ouder het kind, hoe meer televisie er gekeken wordt – tot de leeftijd van 12 jaar) (Nikken, 1991,

    p. 630; Liebert, 1977, p. 5), ‘sociale klasse’ (kinderen uit lagere sociale klassen kijken meestal meer

    televisie dan kinderen uit hogere klassen) (Murray, 1981, p. 590; Young, 1990, p. 162), en andere

    variabelen zoals ‘seizoen’ (in de winter kijken kinderen significant meer televisie dan in de zomer)

    (Wittebroodt, 1990, p. 13).

    Hoewel er geen overeenkomst is over de exacte cijfers, indiceren de verschillende bevindingen dat

    kinderen blootgesteld worden aan duizenden reclamespots per jaar. Hoewel, sommige onderzoekers

    voorzien ons van enkele interessante redenen waarom deze cijfers met de noodzakelijke

    voorzichtigheid bekeken moeten worden:

    - Volgens Sepstrup (1986, p. 383) kan het leggen van een directe link tussen

    televisieblootstelling in het algemeen en de blootstelling aan reclamespots erg gevaarlijk zijn,

    aangezien een aantal technische ontwikkelingen het voor kijkers mogelijk hebben gemaakt

    om televisie te kijken zonder geconfronteerd te worden met één enkele reclamespot. Kinderen

    kunnen niet alleen digitale televisie en betaaltelevisie bekijken zonder reclame, de introductie

    van de afstandsbediening zorgde voor een groot deel van het ‘zappen’. Ook maken kinderen

    steeds meer gebruik van recorders, en op die manier is het mogelijk om de reclamespots over

    te slaan bij het herbekijken van de opgenomen programma’s (‘zipping’).

    - Dorr (1986, geciteerd in: De Bens, 1992, p. 17) stelt dat zelfs wanneer er reclamespots

    opstaan, we niet mogen vergeten dat de meeste kinderen televisiekijken terwijl er ook andere

    zaken aan de gang zijn. Maaltijden en snacks eten zijn vaak voorkomend, alsook spelen met

    speelgoed en huiswerk maken. Meer nog, kinderen praten ook met andere mensen terwijl ze

    televisiekijken en meestal gaat dit over dingen die geheel niet gerelateerd zijn met televisie.

    Dit wil zeggen dat, hoewel kinderen blootgesteld (‘exposed’) worden aan reclamespots, hun aandacht

    (‘attention’) hiervoor erg laag kan zijn.

    In de volgende paragraaf spitsen we ons toe op enkele factoren die de graad van aandacht voor

    reclamespots zullen beïnvloeden.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    17

    4.3 De graad van aandacht bij kinderen voor reclamespots

    Wanneer we ons toespitsen op het probleem van de aandacht van kinderen voor televisie advertenties,

    stelt De Bens (1992, p. 18) dat we ons moeten realiseren dat aandacht niet ‘aan’ of ‘uit’ staat. Maar dat

    er verschillende graden van aandacht kunnen zijn. De eigenlijke graad van aandacht hangt gewoonlijk

    af van verschillende factoren, waaronder de karakteristieken van de ‘boodschap’ (de reclamespot), de

    karakteristieken van het ‘kind’ en de karakteristieken van de ‘omgeving’ waarin het kind naar de

    reclamespot kijkt. We zullen deze drie factoren kort beschrijven en hun relatie met de graad van

    aandacht van het kind voor reclamespots, aangezien de meeste onderzoekers het eens zijn met het feit

    dat de eigenlijke graad van aandacht andere karakteristieken beïnvloeden (zoals bijvoorbeeld

    ‘geheugen’), en deze dus in overweging moeten genomen worden bij het meten van de effecten van

    reclamespots.

    A. BOODSCHAP:

    Of het kind veel of geen aandacht schenkt aan een reclamespot heeft volgens De Bens

    (1992, p. 18) allereerst te maken met de karakteristieken van de boodschap (reclamespot)

    zelf. We moeten hiervoor een onderscheid maken tussen de karakteristieken van de vorm

    en deze van de inhoud van een reclamespot.

    o Vorm: De meeste studies tonen een variatie in aandacht voor reclamespots, afhankelijk

    van de perceptuele activiteit van de spot: hoe meer visuele en auditieve veranderingen

    aanwezig in de spots, hoe meer het kind geneigd is om zijn volledige aandacht te

    schenken aan de spot, vooral bij jongere kinderen (Wartella, 1980, p. 526, 539).

    Reclamespots met een groot aantal ‘visuele veranderingen’ bevatten meestal frequente

    veranderingen in scènes, actie en karakters, en worden gekarakteriseerd door snelle

    technische features zoals knippen, zoomen, vervagen, enz. ‘Auditieve veranderingen’

    refereren meestal naar features zoals levendige muziek, geluidseffecten, gekke

    stemmen, kinderstemmen, vrouwenstemmen, gelach, enz. (Greer, 1982, p. 612).

    o Inhoud: Er zijn verschillende elementen van de inhoud van een reclamespot die een

    rol kunnen spelen in het verzekeren van de aandacht van een kind. Verhaeren (1991,

    p. 32) stelt dat de factoren die meestal de aandacht van een kind voor reclamespots

    verhogen zijn: de algemene begrijpelijkheid van de inhoud van de spot, frequente

    veranderingen van karakter, thema en setting en de attitude van het kind ten opzichte

    van het product dat geadverteerd wordt. Men heeft ook reeds bewezen dat inhoud met

    humor een hogere graad van aandacht verzekerd bij kinderen.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    18

    B. KIND:

    De aandacht van een kind voor een bepaalde reclamespot varieert niet enkel volgens een

    aantal karakteristieken van de boodschap, deze kan ook significant verschillen volgens

    enkele karakteristieken van het kind zelf. Wanneer een reclamespot een hoge graad van

    aandacht krijgt bij sommige kinderen dan zal dit niet noodzakelijk dezelfde hoge graad

    behalen bij andere kinderen (De Bens, 1992, p. 24).

    o Een eerste belangrijke kindgerelateerde factor die de graad van aandacht bepaalt is de

    leeftijd van het kind. Onderzoek in de psychologie van kinderen bevestigd dat

    naarmate kinderen ouder worden, zijn hun aandacht voor reclamespots redelijk snel

    uitschakelen (Greer, 1982, p. 612).

    o Een tweede kindgerelateerde karakteristiek die vaak geanalyseerd wordt in relatie tot

    aandacht is het geslacht van het kind. Volgens een aantal studies (waaronder Greer,

    1982, p. 617), zijn jongens aandachtiger dan meisjes. De aandacht van de jongens

    blijft stabiel over de intervallen terwijl de aandacht van meisjes daalt na de eerste 5 of

    10 seconden van een reclamespot.

    Andere studies (Greenberg, 1986, p. 5) tonen aan dat er een significant maar geen

    groot verschil is tussen jongens en meisjes waarbij meisjes meer aandacht tonen voor

    reclame dan jongens.

    In het algemeen concluderen verschillende studies dat de mate van aandacht voor

    reclamespots grotendeels afhangt van het feit of de kinderen al dan niet de reclamespot

    leuk vinden. Dit is een eerder vage beschrijving, aangezien dit afhangt van verschillende

    variabelen, en dit niet enkel gerelateerd is met het kind zelf (bijv. leeftijd, geslacht,…),

    maar ook met karakteristieken van de vorm van de boodschap en de inhoud (Verhaeren,

    1991, p.32).

    C. KIJKOMGEVING:

    Een laatste factor die de graad van aandacht van kinderen voor reclamespots bepaalt is de

    omgeving waarin de kijksituatie plaats vindt. De Bens (1992, p. 27) vestigt hierbij de

    aandacht op het feit dat kinderen meestal verschillende andere activiteiten uitvoeren

    tijdens het televisiekijken zoals eten, spelen, huiswerk maken, praten met andere personen

    in de kamer, enz. Al deze elementen van de omgeving van het kind verminderen meestal

    de aandacht van het kind voor de programma’s en reclamespots op televisie.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    19

    4.4 Het merkbewustzijn van kinderen

    Kinderen worden op steeds jongere leeftijd merkbewust. Voor marketeers is het natuurlijk zeer

    belangrijk om hierop in te spelen. In een studie van Valkenburg, Buijzen, van Althuis & Tuinier

    (2005, p. 3) waarin onderzocht werd hoe bepaalde kind- (leeftijd en sekse) en omgevingsfactoren

    (televisie, ouders en leeftijdgenoten) het merkbewustzijn van jonge kinderen bepalen zien we dat het

    vermogen van kinderen om merken te herkennen (‘brand recognition’) veel vroeger begint dan hun

    vermogen om merken te herinneren (‘brand recall’).

    Om dat te kunnen verklaren doen Valkenburg et al. (2005, p. 4) een beroep op Siegler (1998):

    “Het is in het algemeen zo dat nieuwe informatie het best onthouden wordt als deze

    gerelateerd kan worden aan bestaande kennis in het geheugen. Als een jong kind een

    onbekende merknaam moet herinneren, met het een geheel nieuwe geheugeneenheid voor de

    merknaam creëren. Een ouder kind is daarentegen in staat om de onbekende merknaam te

    relateren aan bestaande kennis, waardoor de kans op herinnering verhoogt.”.

    In deze studie van Valkenburg et al. (2005, p. 6) – die een vervolgstudie is op Valkenburg & Van

    Wijnbergen (2002) – werd herhaaldelijk een significante relatie gevonden tussen

    televisiekijkfrequentie en merkherkenning. Deze resultaten wijzen erop dat de invloed van

    televisiereclame op merkherinnering van jonge kinderen kleiner is dan op hun merkherkenning.

    Uit het onderzoek van Valkenburg et al. (2005, pp. 8-10) bleek dat de merkherinnering van jonge

    kinderen aanzienlijk lager was dan hun merkherkenning, dit suggereerde dat de merkherinnering van

    kinderen zich later ontwikkelt dan hun merkherkenning. De merkherkenning nam significant toe in de

    jongste drie leeftijdsgroepen, maar niet meer in de oudste twee leeftijdsgroepen.

    De televisiekijkfrequentie van kinderen was een significant positieve voorspeller van merkherkenning,

    maar niet van merkherinnering. Het ouderlijk merkbewustzijn voorspelde juist uitsluitend de

    merkherinnering van kinderen en niet hun merkherkenning.

    De resultaten lieten tevens zien dat de meest significante toename in merkherkenning optrad tussen het

    derde en vierde levensjaar, terwijl de meest significante toename in merkherinnering zich voordeed

    tussen het zevende en achtste jaar.

    Uit dit onderzoek bleek verder dat televisieblootstelling een sterkere voorspeller van merkherkenning

    is dan van merkherinnering. Een verklaring hiervoor is dat veel herinneringstaken te moeilijk zijn voor

    jonge kinderen. Wellicht zo moeilijk dat televisiekijken geen of weinig effect heeft op hun

    merkherinnering.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    20

    Een verklaring voor de bevinding dat televisie wél invloed heeft op merkherkenning van kinderen, kan

    zijn dat televisie jonge kinderen een rijk reservoir van visuele beelden levert, waar ze uit kunnen

    putten tijdens de herkenningstaken.

    Samenvattend liet deze ouder-kindstudie van Valkenburg et al. (2005, p. 13) zien dat het vermogen

    van kinderen om merken te herkennen zich eerder ontwikkelt dan hun vermogen om merken te

    herinneren. Op achtjarige leeftijd waren de meeste kinderen in staat om 100 procent van de getoonde

    merklogo’s te herkennen. Hoewel de leeftijd van kinderen verreweg de belangrijkste voorspeller is van

    hun merkbewustzijn, speelden televisiekijkfrequentie, ouderlijk merkbewustzijn en de invloed van

    leeftijdgenoten eveneens een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het merkbewustzijn van jonge

    kinderen.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    21

    HOOFDSTUK 5: De perceptie van reclame bij jonge kinderen

    5.1 Inleiding

    Om het inzicht van kinderen in reclame te begrijpen moeten we ons bewust zijn van de verschillende

    cognitieve en sociale ontwikkelingen die een kind doormaakt. In dit hoofdstuk zetten we de

    belangrijkste theorieën hieromtrent uiteen. We beschrijven de theorie van Piaget die de fasen van

    cognitieve ontwikkeling bij kinderen omschrijft en vooral de kritieken hierop, nadien gaan we over tot

    het beschrijven van de fasen van consumentensocialisatie bij kinderen, we gaan na op welke manier

    kinderen programma’s onderscheiden van reclamespots en tot slot beschrijven we nog het ‘persuasion

    knowledge model’.

    5.2 Cognitieve ontwikkeling bij kinderen

    5.2.1 De theorie van Piaget

    De theorie die het meest vermeld wordt in de literatuur met betrekking tot het begrijpen van reclame

    door kinderen is de theorie van Piaget. Deze theorie beschrijft de ontwikkeling van het logische

    denken bij kinderen. In onderstaande paragraaf bespreken we de theorie van Piaget aan de hand van

    verschillende bronnen.

    Piaget (1970) en Wadsworth (1972) (Geciteerd in: in Stutts et al., 1987, p. 42 en in: Gunter et al.,

    2005, pp. 63-70) beschreven de cognitieve ontwikkeling van kinderen door een reeks van vier stadia

    van ‘logical thought’ (logische gedachten): de zintuiglijk-motorische fase (geboorte – 2 jaar), de

    preoperationele fase (3 – 7 jaar), de concreet-operationele fase (8 – 12 jaar) en de formeel-operationele

    fase (12 – 18 jaar). Naarmate een kind ouder wordt, vindt er een evolutie plaats in het geheugen en in

    de vaardigheden om complexere cognitieve taken te verrichten. Deze leeftijdsgerelateerde

    verbeteringen in de cognitieve vaardigheden dragen bij tot de ontwikkeling van de kennis en de

    beslissingsmakende vaardigheden van consumenten.

    1. De zintuiglijk-motorische fase - ‘Sensory-motor intelligence’ (geboorte - 2 jaar). Tijdens

    deze periode, is het gedrag hoofdzakelijk motorisch. Het beschrijft de periode van bij de

    geboorte tot de ontwikkeling van vroege onafhankelijke gedachten en simpele

    probleemoplossing rond de leeftijd van twee jaar. Met eenvoudige probleemoplossing bedoelt

    men dat kinderen in staat zijn om bepaalde opeenvolgende acties kunnen plannen

    (bijvoorbeeld: het uitdokteren hoe men bij een stuk speelgoed kan geraken dat niet binnen

    handbereik ligt).

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    22

    Het kind denkt niet conceptueel, hoewel er cognitieve ontwikkeling wordt gezien. Tijdens

    deze periode gebruiken de kinderen al een beetje taal en kunnen rond de leeftijd van 2 jaar

    reeds zinnen formuleren van twee of drie woorden. Omwille van de gelimiteerde talenkennis

    en cognitieve ontwikkeling is er in deze periode nog geen sprake van het begrijpen van

    reclame.

    2. De Preoperationele fase - ‘Preoperational thought’ (2 - 7 jaar). Deze periode wordt

    gekenmerkt door de ontwikkeling van taal en snelle conceptuele ontwikkeling. Volgens Piaget

    ontwikkelen de conceptuele vaardigheden zich snel gedurende deze periode, maar ze zijn ook

    gelimiteerd. Hij identificeerde deze beperkingen in verscheidene zeer belangrijke

    experimenten. Bijvoorbeeld, merkte hij op dat de kinderen moeilijkheden hadden met taken

    die de transformatie van materialen impliceerden.

    Om een voorbeeld te geven: als de kinderen twee identieke glazen met de zelfde hoeveelheid

    vloeistof in elk worden getoond, zal een kind, natuurlijk, akkoord zijn met het feit dat er

    dezelfde hoeveelheid vloeistof in elk glas zit. Maar als de vloeistof van één glas dan in een

    langer, maar smaller, glas gegoten wordt, zullen vele preoperationele kinderen denken dat er

    nu meer vloeistof in het langere glas zit. Met andere woorden, overwint de verschijning van de

    vloeistof in het nieuwe glas de capaciteit van de kinderen om te beredeneren dat de vloeistof

    niet werkelijk in hoeveelheid kan gestegen zijn.

    Daarom is één van de beperkingen van de preoperationele periode het onvermogen van

    kinderen om de op waarneming gebaseerde kwaliteiten van een stimulus te overwinnen.

    Zonder de capaciteit om oppervlakkige veranderingen (de hoogte van de vloeistof), die niet

    relevant zijn aan het probleem (het besluiten of de hoeveelheid vloeistof is veranderd) te

    overwinnen, vinden kinderen tijdens de preoperationele periode het moeilijk om logisch te

    redeneren bij probleem oplossende taken. Om logisch te redeneren, moeten de kinderen zowel

    de hoogte als de breedte van het nieuwe glas overwegen. Met andere woorden, de kinderen

    moeten twee afmetingen tezelfdertijd overwegen en zich realiseren dat de grotere hoogte van

    de vloeistof door de smallere breedte van het glas wordt gecompenseerd. Maar Piaget

    beweerde dat de kinderen zich vaak slechts op één aspect van de taak concentreren, en dit

    beperkt het redeneren.

    Sommige onderzoekers hebben voorgesteld dat het onvermogen van kinderen om na te denken

    over meer dan één enkel aspect van een taak, één van de redenen is waarom de kinderen

    tijdens de preoperationele periode geen goed ontwikkeld inzicht in reclame hebben.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    23

    Kunkel (Geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 65) stelde voor dat de kinderen die de

    verschillende aspecten van televisie niet kunnen overwegen, televisie als 'monolithische

    entiteit' zullen bekijken en het daarom moeilijk zullen hebben met het onderscheiden van

    reclame en programma's.

    Young (1990, p.i.) wees erop dat als de jonge kinderen zich slechts op één enkel aspect

    concentreren van wat zij bekijken, zij het moeilijker zullen hebben met de omschakeling

    tussen programma's en reclame omdat zij minder gevoelig zullen zijn voor de verschillen

    tussen de twee.

    3. De concreet-operationele fase - ‘Concrete operations’ (7 - 11 jaar). Tijdens deze jaren

    ontwikkelt het kind de capaciteiten om logische gedachten op concrete problemen toe te

    passen. De kinderen na de preoperationele periode kunnen logisch redeneren bij

    probleemoplossende taken, en zij kunnen twee aspecten van de taak tezelfdertijd overwegen.

    Om deze reden, hebben zij geen moeite met het overwegen van het verband tussen de hoogte

    en de breedte van het glas in de ‘liquid task’.

    Piaget debatteerde dat de capaciteit van kinderen om meer dan één dimensie van een taak te

    overwegen, wees op hun ontwikkelende logische gedachten. Wanneer de kinderen dergelijke

    logische gedachten hebben bereikt, zijn zij in het stadium van de concrete operationele

    gedachte (zeven - elf jaar oud). Deze periode wordt ‘concreet’ genoemd omdat de kinderen

    taken zoals de ‘liquid task’ gewoonlijk kunnen oplossen omdat dit taken zijn die de kinderen

    direct kunnen zien of ervaren. Met andere woorden, de taken zijn concreet omdat hun

    componenten (bv.: glazen en vloeistof) fysisch in de wereld bestaan (d.w.z. zij zijn echte of

    ‘concrete’ componenten). Volgens Piaget ontwikkelen de kinderen hun capaciteiten om te

    redeneren door ervaring en door de wisselwerking met de materialen in de wereld.

    Bijvoorbeeld, ontwikkelen jonge kinderen het redeneren over de ‘liquid task’ door het spelen

    met vloeistoffen en containers. Zij leren dat het niet van belang is hoeveel keer je dezelfde

    hoeveelheid vloeistof in verschillend gevormde containers giet, het zal de hoeveelheid

    vloeistof niet veranderen. Op deze wijze leren de kinderen over de eigenschappen van de

    wereld.

    Het toepassen van Piaget's theorie op het begrijpen van reclame bij kinderen in het concrete

    stadium is niet duidelijk. Enerzijds, ontwikkelt zich het vermogen om te redeneren, en daarom

    zouden wij een stijgende capaciteit verwachten om reclame te begrijpen. Anderzijds,

    debatteerde Piaget dat het redeneren van kinderen beter is in concrete contexten – contexten

    waarin zij materialen direct ervaren of kunnen manipuleren.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    24

    Maar de ervaring van kinderen met televisie is gewoonlijk als passieve ontvanger van het

    middel, zonder de kans om zich vragen te stellen bij de beelden die zij hebben bekeken.

    Zonder rechtstreekse ervaring, zou men kunnen verwachten dat het redeneren over televisie

    van kinderen zich minder goed ontwikkelt dan het redeneren in andere domeinen die meer

    kansen impliceren om met de stimuli in wisselwerking te staan.

    4. De formeel-operationele fase - ‘Formal operations’ (11 - 15 jaar). Tijdens deze periode

    bereiken de cognitieve structuren van het kind hun hoogste niveau van ontwikkeling en het

    kind kan logica op alle klassen van problemen toepassen. Hoewel de kinderen een bepaalde

    graad van logische gedachten in het concrete operationele stadium kunnen bereiken, hebben

    zij nog moeilijkheden met taken die het abstracte redeneren vereisen. Bijvoorbeeld, hebben de

    kinderen in dat stadium het moeilijk met het oplossen van een probleem zoals “Alle katten met

    roze ogen hebben zes poten. Fred is een kat met roze ogen. Hoeveel poten heeft Fred?” De

    kinderen hebben het moeilijk met het geven van het logische antwoord omdat de componenten

    van de taak abstract en denkbeeldig zijn en geen tegenhangers hebben in het echte leven.

    Volgens Piaget beginnen de kinderen slechts met abstract redeneren rond ongeveer elf jaar

    oud, aangezien zij zich dan in het formele operationele stadium van ontwikkeling bevinden.

    Dit wordt het ‘formele operationele’ stadium genoemd omdat het alle aspecten van het

    abstracte, hypothetische redeneren omvat die aangewend kunnen worden voor om het even

    welke taak die door logische gedachten kan worden opgelost. Hoewel het formele stadium

    zich vanaf ongeveer elf jaar oud en doorheen de volwassenheid uitbreidt, is het logische

    redeneren bij tieners nog niet zo verfijnd zoals het redeneren bij volwassenen. Niettemin, wijst

    het begin van de formele periode op het potentieel van kinderen om over problemen te denken

    op een gelijkaardige manier als volwassenen, en ontwikkelen zij het redeneren vanuit eigen

    ervaring en leren (Smith et al., 2003 geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 66). Wij kunnen

    daarvoor veronderstellen dat het begrip van de reclamespots vanaf de leeftijd van ongeveer elf

    of twaalf jaar, gelijkaardig zou moeten zijn aan het begrip van volwassenen. Om het even

    welke verschillen tussen het begrip van kinderen en van volwassenen tijdens de formele

    operationele periode zullen eerder het resultaat zijn van verschillende ervaringen dan het

    gevolg van verschillende cognitieve capaciteiten.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    25

    Samengevat, Piaget beschreef de ontwikkeling van kinderen als een reeks van steeds verfijndere

    periodes van logische gedachten, die na ongeveer 11 of 12 jaar oud evolueert in het volwassen abstract

    redeneren. Piaget toonde de niveaus van logisch denken in elk stadium aan door te beschrijven wat

    kinderen wel of niet konden doen in probleemoplossende taken. De ‘liquid task‘, die we eerder

    besproken, is een voorbeeld van dergelijke logische probleemoplossende taken.

    Om te beschrijven wat de kinderen moeten bereiken om een bepaald probleem op te lossen vereist

    men een analyse van dat probleem en Piaget heeft analyses van vele verschillende problemen

    aangeboden. Op basis van deze analyses, maakte hij conclusies over de capaciteiten of het gebrek aan

    capaciteiten van de kinderen in elk stadium.

    5.2.2 De invloed van de theorie van Piaget op onderzoek naar reclame

    De theorie van Piaget is waarschijnlijk de meest aangehaalde theorie in documenten over het begrijpen

    van reclame bij kinderen. Nochtans, is het moeilijk om de invloed van de theorie op het onderzoek te

    beoordelen. Gunter et al. (2005, pp. 67-70) suggereert dat de invloed van Piagets’ theorie, ondanks het

    aantal citaten dat het ontvangt, vrij beperkt is geweest.

    Gunter et al. (2005, pp. 67-70) stelt dat de meerderheid van reclameonderzoekers die het werk van

    Piaget vermelden, dit slechts doet als teken van verwijzing zonder zijn werk echt te bespreken. Enkele

    onderzoekers voegen beschrijvingen van Piagets stadiumtheorie toe, maar zonder te verklaren waarom

    dit kader nuttig of aangewezen is. Met andere woorden, vele auteurs schijnen zich verplicht te voelen

    om de theorie van Piaget te vermelden, misschien als weerspiegeling van zijn belang in de

    geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie, maar ze gebruiken de theorie niet om vooruitgang te

    boeken bij de bijzondere hypothesen of de verwachtingen rond het begrip van reclame bij kinderen.

    Het aaneenschakelen van de theorie van Piaget aan het begrijpen van reclame is moeilijk. Piaget

    voerde geen onderzoek uit naar het begrijpen van televisiereclame bij kinderen en daarom zijn de

    veronderstellingen die op deze theorie worden gebaseerd, extrapolaties van zijn onderzoek naar andere

    domeinen. Zoals eerder aangehaald, lag de nadruk van Piaget’s werk op de analyse van het redeneren

    van kinderen bij probleemoplossende taken. Eén manier om het werk van Piaget toe te passen op het

    begrijpen van reclame bij kinderen is om dit begrijpen te zien als probleemoplossend. Bijvoorbeeld, de

    capaciteit van kinderen om reclamespots van programma's te onderscheiden of hun capaciteit om

    reclame als overredende boodschappen te zien zou geanalyseerd moeten worden in termen van het

    probleem oplossen. Maar de capaciteit van kinderen om reclame te onderscheiden is niet van de zelfde

    aard als die van de probleemoplossende taken die Piaget vaststelde voor kinderen. Om te slagen in

    probleemoplossende taken zoals de ‘liquid task’ van Piaget vereist men het logische redeneren om een

    correcte conclusie te bereiken.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    26

    In tegenstelling, zal het onderscheiden van reclame of het realiseren dat zij overredende boodschappen

    zijn, niet noodzakelijk het zelfde type van het logische redeneren impliceren. Bijvoorbeeld, is er geen

    duidelijke basis waarop een kind kan uitwerken dat één televisiescène een programma is en een andere

    scène een reclamespot is. Er zijn eveneens geen ‘correcte’ antwoorden omdat de grens tussen reclame

    en programma's (die sponsoring, productplaatsing, etc. omvatten) niet altijd duidelijk en goed bepaald

    is.

    Daarom is de toepassing van Piaget' s theorie op reclameonderzoek niet ongecompliceerd, en dit kan

    een verklaring zijn waarom het nauwkeurige verband tussen het werk van Piaget en de kennis van

    kinderen over reclame vaak niet gespecificeerd wordt. Meestal, wordt zijn theorie aangehaald op een

    algemene wijze als manier om erop te wijzen dat de jonge kinderen beperkte cognitieve capaciteiten

    hebben (b.v., tijdens de preoperationele periode) met de implicatie dat als de kinderen beperkingen

    hebben, zij ook een beperkt inzicht in reclame zullen hebben (bv., Bijmolt et al., 1998; Chan, 2000

    geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 69). Slechts een paar auteurs hebben geprobeerd om specifieke

    redenen van Piaget's theorieën te gebruiken, om te verklaren waarom het begrip van kinderen van

    reclame beperkt zou kunnen zijn. Zo hebben sommige onderzoekers voorgesteld dat egocentrisme bij

    kinderen en hun onvermogen om meer dan één dimensie van een probleem te overwegen, beide

    redenen zijn waarom wij zouden verwachten dat jonge kinderen het moeilijk hebben met het begrijpen

    van reclame (Kunkel, 1988a; Young, 1990 geciteerd in: Gunter et al., 2005, p. 69).

    Gunter et al. (2005, p. 67-70) toont aan dat de theorie van Piaget veel bekritiseerd is in de jaren dat ze

    voor het eerst voorgesteld werd. Piaget debatteerde dat gebrek aan succes bij preoperationele kinderen

    bij zijn probleemoplossende taken, een weerspiegeling was van hun gebrek aan logisch redeneren.

    Maar andere onderzoekers hebben voorgesteld dat de kinderen kunnen falen bij de taken van Piaget

    omdat zij verward zijn over de instructies die gegeven worden of over de aard van de taal die tijdens

    de taken wordt gebruikt. Er is nu veel bewijsmateriaal dat het veranderen van de instructies en de

    vragen bij de taken van Piaget, kunnen resulteren in een verhoging van het succes van de kinderen

    (Donaldson 1978; Siegal 1997, geciteerd in: Gunter et al., 2005, pp. 67-70). Dit betekent dat de

    moeilijkheden die Piaget vond en interpreteerde als een gebrek aan het redeneren, niet op een gebrek

    aan redeneren bij alle kinderen kan wijzen. De moeilijkheden kunnen wijzen op de verwarring bij de

    kinderen over wat zij moeten doen bij de taken die Piaget hen liet uitvoeren. Zodra de kinderen de aard

    van de taken begrijpen, kunnen zij hen vaak met succes uitvoeren en het redeneren aantonen die Piaget

    dacht dat ze niet hadden. Dit wil niet zeggen dat de jonge kinderen dezelfde capaciteiten om te

    redeneren hebben zoals oudere kinderen of volwassenen, maar zij kunnen meer geschikt zijn voor het

    logische denken dan Piaget veronderstelde. De aard van veel van Piaget’ s taken zou tot een

    onderschatting van de cognitieve capaciteiten van kinderen kunnen geleid hebben.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    27

    De moeite met de taal van kinderen in veel van de taken van Piaget wijst op een bredere bezorgdheid

    over het gebruik van taal in om het even welke taak met jonge kinderen. Veel van het onderzoek naar

    het begrip van reclame bij kinderen is gebaseerd op vragen, gesprekken en focusgroepen. Deze

    methodologie is noodzakelijk om meer te weten te komen over het begrijpen van reclame bij kinderen.

    Issues zoals de overredende aard van advertenties en bredere issues over de invloed van reclame op

    het gedrag van kinderen kan gewoonlijk slechts onderzocht worden door met kinderen over hun eigen

    ideeën te spreken.

    Maar verscheidene onderzoekers hebben geargumenteerd dat om het even welke methode die

    bijzonder afhankelijk is van het begrijpen van taal, zoals die van Piaget, de capaciteiten van kinderen

    onderschat kan hebben. De kinderen kunnen kennis hebben die zij verbaal niet kunnen uitdrukken.

    Sommige onderzoekers hebben geprobeerd om non-verbale taken te gebruiken bij jonge kinderen, om

    hun begrip in woorden te onthullen (Bijmolt et al., 1998; Donohoe et al., 1980; Macklin, 1983, 1987

    geciteerd in: Gunter et al, 2005, p. 69).

    5.3 Fasen van consumentensocialisatie bij kinderen

    John (1999, p. 186) stelt een model van de socialisatie van de consument voor. John stelt voor dat de

    socialisatie van de consument ook als een ontwikkelingsproces wordt bekeken dat te werk gaat

    doorheen een reeks stadia wanneer kinderen uitgroeien tot volwassen consumenten. Door de

    stadiumtheorieën van cognitieve en sociale ontwikkeling (eerder besproken) te integreren, kan men

    zich een duidelijk beeld zich vormen van de veranderingen die plaatsvinden wanneer kinderen

    gesocialiseerd worden in hun rol als consument. Deze veranderingen doen zich voor wanneer kinderen

    zich door drie stadia van de socialisatie van de consument bewegen- die zij het op waarneming

    gebaseerde stadium (‘perceptual stage’), het analytische stadium (‘analytical stage’) en het reflectieve

    stadium (‘reflective stage’) (zie tabel 1) hebben genoemd.

    Deze stadia worden gekenmerkt door een aantal dimensies die belangrijke verschuivingen in

    kennisontwikkeling, besluitvormingsvaardigheden en strategieën van de aankoopinvloed bevatten. In

    termen van kennisontwikkeling, wordt de beweging van de ‘perceptual stage’ naar de ‘reflective stage’

    gekenmerkt door verschuivingen van concrete naar abstracte representaties, van op waarneming

    gebaseerde naar onderliggende eigenschappen van voorwerpen en gebeurtenissen, van eenvoudige

    naar complexere representaties met veelvoudige dimensies en contingenties, en van een egocentrisch

    naar een sociaal bewust perspectief.

  • Universiteit Gent Academiejaar: 2008-2009

     

    28

    De veranderingen in besluitvorming en invloedsstrategieën worden gekenmerkt door gelijkaardige

    dimensies, die van een probleemoplossende naar een strategische oriëntatie, van de nadruk op

    perceptuele, opvallende eigenschappen naar relevantere onderliggende eigenschappen, van een beperkt

    repertoire tot een vollediger repertoire van strategieën geschikt om veelvoudige attributen te

    behandelen en van beperkte tot vollediger ontwikkelde capaciteiten om strategieën aan taken en

    situaties aan te passen.

    In dit model is de socialisatie van de consument een ontwikkelingsproces van de ‘perceptual stage’ (3

    tot 7 jaar) tot de ‘analytical stage’ (7 tot 11 jaar) en de ‘reflective stage’ (11 tot 16 jaar). De ‘perceptual

    stage’ wordt gekenmerkt door een algemene oriëntatie naar de directe en gemakkelijk waarneembare

    eigenschappen van de markt.

    De ‘analytical stage’ kenmerkt een verfijnder inzicht in concepten zoals reclame en merken, en nieuwe

    perspectieven d