UNIVERSITEIT GENT - Ghent University...

112
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2011-2012 INVLOED VAN DE ZIEKENHUISSETTING OP DE IMPLEMENTATIE VAN HET ZORGPROGRAMMA VOOR DE GERIATRISCHE PATIËNT Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in management en beleid van de gezondheidszorg Door Lieve Goemaere Promotor: Prof. Dr. Renaat Peleman Co-promotor: Prof. Dr. Rik Verhaeghe

Transcript of UNIVERSITEIT GENT - Ghent University...

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2011-2012

INVLOED VAN DE ZIEKENHUISSETTING OP DE IMPLEMENTATIE VAN HET

ZORGPROGRAMMA VOOR DE GERIATRISCHE PATIËNT

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in management en beleid van de gezondheidszorg

Door Lieve Goemaere

Promotor: Prof. Dr. Renaat Peleman

Co-promotor: Prof. Dr. Rik Verhaeghe

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2011-2012

INVLOED VAN DE ZIEKENHUISSETTING OP DE IMPLEMENTATIE VAN HET

ZORGPROGRAMMA VOOR DE GERIATRISCHE PATIËNT

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in management en beleid van de gezondheidszorg

Door Lieve Goemaere

Promotor: Prof. Dr. Renaat Peleman

Co-promotor: Prof. Dr. Rik Verhaeghe

ABSTRACT

Inleiding

Het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt werd op 29 januari 2007 vastgelegd in

een Koninklijk Besluit dat op 7 maart 2007 verscheen in het Belgisch Staatsblad. Het

doel van dit zorgprogramma is de kwaliteit van de zorg voor de geriatrische patiënt te

verhogen via multidisciplinaire aanpak en de continuïteit van de zorg te verzekeren.

Doelstelling

Met deze masterproef wens ik de implementatie te onderzoeken van het zorgprogramma

voor de geriatrische patiënt in drie verschillende settings: UZ Gent, een universitair

ziekenhuis, az groeninge Kortrijk, een groot regionaal ziekenhuis en Sint-Jozefskliniek

Izegem, een klein lokaal ziekenhuis.

Methode

In de literatuurstudie heb ik meer verduidelijking gezocht voor een aantal termen en

organisatiemodellen die ter sprake komen in het zorgprogramma voor de geriatrische

patiënt. Daarna werd een case study onderzoek uitgevoerd om eventuele verschillen qua

implementatie te detecteren. De datacollectie kwam tot stand via semigestructureerde

interviews met de verantwoordelijke artsen en de hoofdverpleegkundigen en via

participerende observaties.

Onderzoeksbevindingen

De doelstelling van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt is voor de drie

instellingen tamelijk gelijklopend, behalve dat het Universitair Geriatrisch Centrum

Gent zich wil profileren als derdelijns geriatrie.

Andere verschillen liggen voornamelijk in de werking van het interne liaisonteam, de

grootte van de G-dienst en de samenstelling van het multidisciplinair team.

Hoofdconclusie

Iedere instelling is vragende partij naar meer en duidelijker normen vanuit de overheid

in verband met de organisatie van het zorgprogramma.

Een algemeen voorstel kwam ook naar voor om de financiering van het zorgprogramma

te laten afhangen van het aantal patiënten van 75 jaar of meer dat jaarlijks in het

ziekenhuis wordt opgenomen.

Aantal woorden masterproef: 20275 (exclusief bijlagen en literatuurlijst)

INHOUDSOPGAVE

Woord Vooraf

Inleiding ...................................................................................................................- 1 -

1 Deel 1: Literatuurstudie ..................................................................................- 4 -

1.1 Vergrijzing van de bevolking ......................................................................- 4 -

1.2 De geriatrische patiënt ................................................................................- 7 -

1.2.1 Karakteristieken van de geriatrische patiënt .........................................- 8 -

1.2.2 Chronische aandoeningen ....................................................................- 9 -

1.3 Het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt ....................................... - 10 -

1.3.1 Inleiding ............................................................................................ - 10 -

1.3.2 Algemene bepalingen......................................................................... - 11 -

1.3.3 Doelgroep .......................................................................................... - 11 -

1.3.4 Aard en inhoud van de zorg ............................................................... - 12 -

1.3.5 De vereiste medische en paramedische personeelsomkadering en

deskundigheid ................................................................................................. - 12 -

1.3.5.1 De coördinatie van het zorgprogramma ....................................... - 12 -

1.3.5.2 Vereiste medische, verpleegkundige, paramedische en verzorgende

deskundigheid ............................................................................................. - 13 -

1.3.6 Onderdelen van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt ........ - 14 -

1.3.6.1 Een erkende dienst voor geriatrie ................................................ - 14 -

1.3.6.2 Het geriatrisch consult ................................................................ - 15 -

1.3.6.3 Het dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt ............................ - 15 -

1.3.6.4 De interne liaison ........................................................................ - 15 -

1.3.6.5 De externe liaison ....................................................................... - 16 -

1.3.7 De kwaliteitsnormen en normen voor kwaliteitsopvolging ................. - 16 -

1.3.7.1 Kwaliteitsnormen........................................................................ - 16 -

1.3.7.1.1 Het pluridisciplinair geriatrisch handboek ............................... - 16 -

1.3.7.1.2 Het pluridisciplinair zorgplan en het pluridisciplinair overleg . - 17 -

1.3.7.1.3 De continuïteit van de zorg ..................................................... - 17 -

1.3.7.2 Kwaliteitsopvolging .................................................................... - 18 -

1.3.8 Architectonische normen ................................................................... - 18 -

1.4 Organisatiemodellen ................................................................................. - 19 -

1.4.1 Het chronic care model ...................................................................... - 19 -

1.4.2 Het case management model .............................................................. - 22 -

1.5 Screeningsinstrumenten ............................................................................ - 26 -

1.5.1 Inleiding ............................................................................................ - 26 -

1.5.2 Comprehensive Geriatric Assessment ................................................ - 27 -

1.5.2.1 Frailty ......................................................................................... - 27 -

1.5.2.1.1 GRP ....................................................................................... - 28 -

1.5.2.1.2 ISAR ...................................................................................... - 28 -

1.5.2.1.3 Besluit .................................................................................... - 28 -

1.5.2.2 Functionele toestand ................................................................... - 29 -

1.5.2.2.1 Katz-schaal ............................................................................. - 30 -

1.5.2.2.2 IADL volgens Lawton ............................................................ - 30 -

1.5.2.3 Mobiliteit .................................................................................... - 31 -

1.5.2.3.1 Get-up-and-go-test .................................................................. - 31 -

1.5.2.3.2 Stratify score .......................................................................... - 31 -

1.5.2.4 Cognitie ...................................................................................... - 32 -

1.5.2.4.1 Drie woorden test ................................................................... - 32 -

1.5.2.4.2 Kloktest .................................................................................. - 32 -

1.5.2.4.3 ‘Mini-Cog’ test ....................................................................... - 33 -

1.5.2.4.4 MMSE .................................................................................... - 33 -

1.5.2.5 Depressie .................................................................................... - 34 -

1.5.2.5.1 GDS ....................................................................................... - 35 -

1.5.2.6 Sociale toestand .......................................................................... - 35 -

1.5.2.7 Nutritionele toestand ................................................................... - 36 -

1.5.2.7.1 BMI ........................................................................................ - 37 -

1.5.2.7.2 MNA ...................................................................................... - 37 -

1.5.2.7.3 NRS ....................................................................................... - 37 -

1.5.2.8 Pijn ............................................................................................. - 37 -

1.5.2.8.1 Numerieke beoordelingsschalen ............................................. - 38 -

1.5.2.8.2 Verbale beoordelingsschalen .................................................. - 38 -

1.5.2.8.3 VAS ....................................................................................... - 38 -

1.5.2.8.4 Pijnschalen met pictogrammen van gezichtjes ........................ - 39 -

1.5.2.8.5 Meetinstrumenten voor de observatie van pijngedrag .............. - 39 -

2 Methodologie ................................................................................................. - 41 -

3 Onderzoeksresultaten.................................................................................... - 44 -

3.1 Voorstelling van de participerende instellingen ......................................... - 44 -

3.2 Implementatie van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt (ZGP) - 45 -

3.2.1 Organisatie ........................................................................................ - 45 -

3.2.1.1 Start van het ZGP ....................................................................... - 45 -

3.2.1.2 Doelstelling van het ZGP ............................................................ - 45 -

3.2.1.3 Grootte van de afdeling G en personeelsomkadering ................... - 48 -

3.2.1.4 Aantal opnames en opnameduur van geriatrische patiënten ......... - 50 -

3.2.2 Het geriatrisch profiel ........................................................................ - 50 -

3.2.2.1 Screeningstool ............................................................................ - 50 -

3.2.2.2 Screening in fasen ....................................................................... - 51 -

3.2.3 Registratie van gegevens .................................................................... - 52 -

3.2.4 Het pluridisciplinair team ................................................................... - 52 -

3.2.5 Het geriatrisch consult ....................................................................... - 55 -

3.2.6 Het geriatrisch dagziekenhuis ............................................................ - 55 -

3.2.7 Interne liaison .................................................................................... - 57 -

3.2.8 Externe liaison ................................................................................... - 64 -

4 Interpretatie en discussie .............................................................................. - 67 -

4.1 De organisatie van het zorgprogramma ..................................................... - 67 -

4.2 De G-dienst............................................................................................... - 67 -

4.3 Het geriatrisch profiel ............................................................................... - 68 -

4.4 Registratie van gegevens ........................................................................... - 68 -

4.5 Het pluridisciplinair team .......................................................................... - 69 -

4.6 Het geriatrisch consult .............................................................................. - 69 -

4.7 Het geriatrisch dagziekenhuis.................................................................... - 70 -

4.8 Interne liaison ........................................................................................... - 70 -

4.9 Externe liaison .......................................................................................... - 72 -

5 Conclusie ........................................................................................................ - 73 -

6 Relevantie voor de praktijk en aanbevelingen ............................................. - 75 -

7 Referenties ..................................................................................................... - 77 -

8 Bijlagen .......................................................................................................... - 83 -

WOORD VOORAF

Een onderwerp kiezen uit de lijst van ‘onderwerpen voor een masterproef’ was voor mij

niet eenvoudig. Natuurlijk wou ik een onderwerp dat ik kon linken aan mijn ervaring in

de thuisverpleegkunde, maar die mogelijkheid kwam in de lijst niet direct naar voor.

‘Alternatieve financiering van de ziekenhuizen, zorgprogramma’s en conventies’ sprak

mij aan omdat het betaalbaar blijven van de gezondheidszorg een zeer actueel thema is.

Na een verkennend gesprek met mijn promotor Prof. R. Peleman laaide het

enthousiasme op. Hij stelde voor om de implementatie van het zorgprogramma voor de

geriatrische patiënt te vergelijken in drie verschillende settings. Meteen kwam de link

met mijn huidige baan naar voor en daarmee groeide ook de interesse voor het

onderwerp. Ik wil hierbij Prof. R. Peleman bedanken voor de leerrijke begeleiding.

Ondanks zijn drukke baan stond hij mij te allen tijde bij met professioneel advies. Hij

benadrukte ook het belang om voldoende tijd vrij te maken voor het schrijven van deze

masterproef. Hij heeft veel bewondering voor werkstudenten en daarin steunde hij mij

enorm.

Ik wens ook Prof. R. Verhaeghe te bedanken als copromotor. Hij was gemakkelijk te

bereiken en moedigde mij aan in dit werk.

Deze masterproef was nooit tot stand gekomen zonder de medewerking van de drie

instellingen: UZ Gent, az groeninge Kortrijk en de Sint-Jozefskliniek Izegem. Mijn

dank gaat dan ook uit naar alle mensen die mij te woord gestaan hebben. Ik ben telkens

zeer goed ontvangen geweest. Ze verleenden mij alle mogelijke medewerking.

De opleiding master management en beleid van de gezondheidszorg is een zeer

boeiende opleiding die mij veel nieuwe inzichten heeft aangeboden. Toch ging dit niet

zonder slag of stoot. De combinatie van een full time baan, een full time opleiding en

een gezin is niet altijd even gemakkelijk geweest.

Ik wens dan ook uitdrukkelijk mijn gezin te bedanken voor het vele geduld, de vele

aanmoedigingen en opofferingen. Het deed deugd te zien hoe zij allemaal intens

meeleefden tijdens de examens.

Mijn collega’s waren tijdens deze opleiding een enorme steun. Altijd waren ze bereid

om mijn uren over te nemen. Ook de vele successms’jes deden deugd.

Als laatste wens ik ook mijn familie en vrienden te bedanken. Ze hadden begrip in de

examenperiodes en ze waren bereid om deze masterproef na te lezen.

- 1 -

INLEIDING

Op 7 maart 2007 verscheen het Koninklijk Besluit ‘het zorgprogramma voor de

geriatrische patiënt’ in het Belgisch Staatsblad. Met dit project zet de Federale

Overheidsdienst Volksgezondheid een stap in de richting van resultaatsfinanciering.

Deze alternatieve financieringsvorm voor ziekenhuizen moet ervoor zorgen dat de

gezondheidszorg in België betaalbaar blijft in tijden van vergrijzing van de bevolking en

afname van de actieve bevolking.

De hoofddoelstelling van dit zorgprogramma is te streven naar een optimaal herstel van

de functionele performantie en een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en

levenskwaliteit van de oudere persoon. Dit wenst men te bekomen via een

pluridisciplinaire aanpak. Het Koninklijk Besluit beschrijft heel duidelijk de onderdelen

van het zorgprogramma. Maar hoe het zorgprogramma concreet moet ingevuld worden

in de ziekenhuissetting, daar heeft de instelling de vrije keuze in.

Het leek ons dan ook interessant om na te gaan of er duidelijke verschillen zijn qua

implementatie in diverse ziekenhuizen. De drie instellingen heb ik gekozen op basis van

hun verschil in grootte, ze zijn alle drie gevestigd in Vlaanderen. UZ Gent is een

universitair ziekenhuis in Oost-Vlaanderen, az groeninge is een zeer groot regionaal

ziekenhuis in Kortrijk, West-Vlaanderen, dat ontstaan is uit de fusie van vier kleinere

ziekenhuizen. De Sint-Jozefskliniek in Izegem, West-Vlaanderen, is een klein lokaal

ziekenhuis.

Bij aanvang van deze masterproef heb ik verduidelijking gezocht voor een aantal

termen. Wat zijn de karakteristieken van een geriatrische patiënt? Wat wordt

omschreven als een chronische aandoening? Uit dit deel van de literatuurstudie kwam

duidelijk naar voor dat de visie op gezondheidszorg heel sterk geëvolueerd is.

Aanvankelijk lag de nadruk op ‘cure’. De patiënt kwam met een bepaalde aandoening

naar de arts. Deze trachtte dit probleem zo goed mogelijk te herstellen en de patiënt was

tevreden met het resultaat. Deze klachtgerichte therapie moet meer en meer plaats

maken voor holistische geneeskunde. Deze visie vindt men ook terug in de definitie van

gezondheid van de World Health Organization (WHO): ‘Gezondheid van de mens is

- 2 -

een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet

slechts de afwezigheid van ziekte of gebreken’. De nadruk van de gezondheidszorg ligt

nu meer op ‘care’. De patiënt wordt hier aan de zorgen toevertrouwd van een

multidisciplinair team. Dit team richt zich op alle aspecten van de gezondheid van de

patiënt.

Met de vergrijzing van de bevolking ziet men een stijgend aantal geriatrische patiënten

met meerdere chronische aandoeningen. Bij deze mensen kan men niet meer trachten

naar een volledig herstel. Hier zal gestreefd worden naar een zo goed mogelijk

functioneel herstel zodat een ziekenhuisopname tot een minimum kan herleid worden en

de opnameduur verkort. Als men hierin slaagt via dit zorgprogramma kan dit

kosteneffectief zijn voor de gezondheidszorg.

Tijdens de literatuurstudie komen twee organisatiemodellen naar voor waarin ik een

weerspiegeling zie van de geëvolueerde gezondheidszorg.

Met het Chronic Care Model wordt getracht de kwaliteit van zorg te verbeteren door een

goede samenwerking tussen de patiënt en het team van hulpverleners. Bij de patiënt is

het van belang dat hij goed geïnformeerd is, dat hij betrokken wordt in het ontwerp van

zijn zorgproces en dat hij gemotiveerd wordt tot zelfmanagement. Het team kan best

‘evidence based’ werken, in samenspraak met de patiënt. Een klinisch

informatiesysteem moet een goede communicatie en informatie-uitwisseling tussen de

verschillende leden van het team mogelijk maken. Het Chronic Care Model staat voor

integrale zorg, gericht op de individuele behoefte van de patiënt.

Het Case Management Model is een dynamisch zorgsysteem gericht op het opbouwen

van interdisciplinaire protocollen, continue opvolging en het gebruik van een zorgplan.

De zes hoofdcomponenten van dit model zijn ook terug te vinden in het zorgprogramma

voor de geriatrische patiënt. De betrachtingen hiervan zijn: hogere kwaliteit van de zorg,

grotere patiëntentevredenheid, kortere opnameduur en minder hoge kosten voor de

gezondheidszorg.

Het assessment van de patiënt is een belangrijk gegeven in het zorgprogramma van de

geriatrische patiënt. De holistische visie komt hier weer duidelijk naar voor. De patiënt

- 3 -

wordt onderzocht en bevraagd aan de hand van standaard screeningstools die

samengebonden worden in een Comprehensive Geriatric Assessment. Hiermee wordt

een totaal beeld verkregen van de fysische, psychische en sociale toestand van de

patiënt.

Na de literatuurstudie en het opstellen van een generieke vragenlijst ben ik naar de

ziekenhuizen getrokken. Ik heb de vragenlijst overhandigd aan de verantwoordelijke

geriater en de hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma van elke instelling. De

werking van het interne liaisonteam heb ik kunnen ervaren via een participerende

observatiedag. Ik heb ook deel kunnen uitmaken van het multidisciplinair overleg. Als

afsluiting van het onderzoek had ik nog een gesprek met de geriater of de

hoofdverpleegkundige in de vorm van een semigestructureerd interview. De

vooropgestelde vragenlijst diende hier als leidraad.

De bevindingen van dit onderzoek vindt u terug op het einde van deze masterproef.

- 4 -

1 Deel 1: Literatuurstudie

1.1 VERGRIJZING VAN DE BEVOLKING

De vergrijzing van de bevolking in de Westerse landen is een gevolg van drie factoren.

Het ouder worden van de babyboomgeneratie heeft voor gevolg dat de actieve

bevolking afneemt. Daarnaast zien we tegelijkertijd een daling van de vruchtbaarheid

tot ver beneden de vervangingsdrempel. En ook de verlenging van de levensduur is een

feit. (zie figuur 1)

Figuur 1: Levensverwachting in België (FOD Economie -

Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, 2007)

Een gevolg van deze hogere levensverwachting is het groter worden van de postactieve

fase. Mensen blijven langer leven na hun pensioen. Dit heeft een grote weerslag op de

sociale zekerheid. (zie figuur 2)

- 5 -

Figuur 2: Structuur van de bevolking volgens leeftijd en geslacht:

leeftijdspiramide (FOD Economie, 2010)

Als men de vooruitzichten van de vergrijzing voor België tussen 2000 en 2050 bekijkt,

dan ziet men dat de oudere leeftijdscategorieën aan belang winnen vanaf 2030. Tegen

2050 kunnen we spreken van een “vergrijzing binnen de vergrijzing”, omdat het aantal

80-plussers steeds blijft stijgen ten opzichte van de 60-plussers, wegens de veroudering

van de babyboomgeneratie. (zie figuur 3)

- 6 -

Figuur 3: Ontwikkeling van de bevolking naar leeftijdsklasse (De Steur, Info

over Het generatiepact, 2006)

Deze demografische evolutie zal zich ook vertalen in de ziekenhuispopulatie. Er zullen

zich meer geriatrische patiënten aanbieden in het ziekenhuis en deze zullen over gans

het ziekenhuis verspreid zijn. Het aantal gehospitaliseerde geriatrische patiënten zal

stijgen, terwijl het aantal gehospitaliseerde jongere patiënten zal dalen. Tegen 2050 zal

één op twee patiënten in het ziekenhuis ouder zijn dan 65jaar, en één op drie ouder dan

75 jaar. (Pacolet, et al., 2004) (zie figuur 4)

- 7 -

Schatting aantal Hospitalisaties per

leeftijdsgroep ( per 1000)

0

200

400

600

800

1000

1200

0-65 65-74 75+

1998

2020

2050

Bron : FOD Volksgezondheid 2000

Figuur 4: Schatting aantal hospitalisaties per leeftijdsgroep (FOD

Volksgezondheid, 2000)

1.2 DE GERIATRISCHE PATIËNT

De geriatrische patiënt is een oudere patiënt, die door een veelvoud van ziektes,

stoornissen in lichamelijk en/of geestelijk functioneren en/of ontregelde sociale situatie,

een complex ziektebeeld vertoont, waarbij een dreiging van een permanent

functieverlies bestaat en de kwaliteit van het leven negatief beïnvloed wordt. De oudere

mens is daarnaast kwetsbaarder en heeft een verminderde reservecapaciteit, waardoor

herstel na een ziekte steeds moeizamer gaat en meer tijd vraagt. (Medisch Centrum

Parkstad, 2012)

Een geriatrische patiënt wordt niet alleen gedefinieerd op basis van zijn leeftijd. Hij

beantwoordt veeleer aan bepaalde karakteristieken die samen het geriatrisch profiel

vormen. Hoe ouder, hoe meer mensen aan dit profiel beantwoorden.

- 8 -

1.2.1 Karakteristieken van de geriatrische patiënt

* Leeftijd: geriatrische patiënten zijn meestal oud, maar niet alle oude patiënten

zijn geriatrisch. De kalenderleeftijd komt niet altijd overeen met de biologische

leeftijd. Iemand van 85 jaar kan nog perfect in staat zijn om voor zichzelf te

zorgen, terwijl iemand van 60 jaar al totaal afhankelijk kan zijn van derden. Oud

is niet out! Het instellen van een leeftijdsgrens op basis van de kalenderleeftijd is

hier dan ook zeer ongepast.

* Complexiteit van aandoeningen: bij een geriatrische patiënt zijn meestal

meerdere aandoeningen tegelijk aanwezig. Hierdoor is het vaak moeilijk de

exacte oorzaak van het probleem te achterhalen. Daarnaast kunnen sociale

problemen het ziektebeeld compliceren. Het herstel verloopt vaak traag en kan

gepaard gaan met nieuwe complicaties.

* Ziektepresentatie: geriatrische patiënten melden zich aan met diffuse klachten.

Er is een atypische presentatie van de verschillende aandoeningen.

Symptoomverarming en symptoomverschuiving maken het extra moeilijk om de

juiste diagnose te stellen. Deze veranderde presentatie is een gevolg van

functiestoornissen van het zenuwstelsel.

* Kwetsbaarheid: de geriatrische patiënt is kwetsbaarder door een afname van de

reservecapaciteit, door een verminderde homeostase. Dit zorgt ervoor dat relatief

kleine veranderingen in het interne of externe milieu van de oudere grote

gevolgen kan hebben voor het lichamelijke en geestelijke functioneren. De

oudere patiënt is vaak langer en ernstiger ziek. De aandoening kent meestal een

fluctuerend verloop. Door deze ‘frailty’ is er een noodzaak aan aangepaste zorg

voor de geriatrische patiënt.

* Polyfarmacie: een kwantitatieve norm kan de grens bepalen vanaf vijf

geneesmiddelen. Een kwalitatieve benadering kan betekenen dat er meer

medicatie gegeven wordt dan klinisch aangewezen is. Polyfarmacie is één van

de grote uitdagingen voor de toekomst voor arts en patiënt, vanwege de

toenemende vergrijzing en de daarbij horende polypathologie. (De Meyere,

- 9 -

Christiaens, & Bogaert, 2005) Bij de geriatrische patiënt is er vaak sprake van

een gewijzigde farmacokinetiek en farmacodynamiek. De verpleegkundige heeft

hier een signaalfunctie voor eventuele nevenwerkingen, interacties en zelfs

intoxicaties.

Het geriatrisch profiel onderscheidt elementen van fragiliteit op fysiek, psychisch en

sociaal vlak. Men spreekt hier over de geriatrische trias: somato-psycho-sociale

verwevenheid. Mensen met dit profiel moeten dan ook door een multidisciplinair team

benaderd worden.

1.2.2 Chronische aandoeningen

Een geriatrische patiënt is vaak ook een patiënt met één of meerdere chronische

aandoeningen. Een chronische ziekte wordt volgens het WHO gedefinieerd als een

ziekte waarbij ‘een opvolging en behandeling over meerdere jaren of decennia

noodzakelijk is’ (World Health Organization, 2005). Borgermans verwijst naar de

definitie van Whyte in 1992 dat een chronische ziekte een stoornis is met een langdurig

verloop, die progressief en levensbedreigend kan zijn, of gepaard kan gaan met een

relatief normale levensduur ondanks een vermindering in lichamelijk en mentaal

functioneren. Een chronische ziekte vertoont vaak episoden van acute verergering of

opleving (exacerbatie) waarbij dan intensieve (medische) zorg nodig is. (Borgermans,

2010)

Met de vergrijzing van de bevolking stijgt ook het aantal mensen met een chronische

aandoening. De evolutie van de geneeskunde draagt hier ook toe bij. Door de

vooruitgang van de wetenschap stijgt de levensverwachting nog voortdurend, met als

logisch gevolg een toename van het aantal chronische zieken. Deze mensen met een

chronische aandoening, waarbij de comorbiditeit groot is, zijn verantwoordelijk voor

een grote hap uit de financiële middelen die bestemd zijn voor de gezondheidszorg. In

België beslaat de gezondheidszorg 9.5% van het bruto nationaal product. Rekening

houdend met de uitdagingen die we in ons vizier hebben, kunnen we ons terecht

afvragen of dit allemaal wel haalbaar zal blijven.

- 10 -

Daarnaast zien we ook een verschuiving van de verwachtingen in de gezondheidszorg.

Waar mensen vroeger met een bepaalde aandoening naar het ziekenhuis kwamen,

verwachtten deze een specifieke behandeling waardoor hun probleem opgelost was.

Hier lag de nadruk op ‘cure’. De gezondheidszorg die hier toegepast werd was

gefractioneerd. De focus van de zorg lag op het probleem waarmee de patiënt zich bij de

arts aanbood. Als we in de toekomst meer zullen geconfronteerd worden met

geriatrische patiënten, vaak met meerdere chronische aandoeningen, dan zal hier een

holistische aanpak onontbeerlijk zijn. Men spreekt hier over integrale zorg met de

nadruk op ‘care’. De verschillende disciplines zullen zich over de patiënt moeten

buigen, en streven naar een zo goed mogelijk functioneel herstel. Van zodra mogelijk

zal de patiënt ontslagen worden uit het ziekenhuis en verder thuis verzorgd worden. Via

verschillende nieuwe organisatiemodellen kan ervoor gezorgd worden dat de chronisch

zieke patiënt zolang mogelijk thuis kan verzorgd worden, heropname moet zoveel

mogelijk vermeden worden en definitieve opname in een woonzorgcentrum of een

andere vorm van residentieel verblijf moet zo lang mogelijk uitgesteld worden. Door

een integrale en holistische aanpak zou men tot een kwalitatief betere zorg kunnen

komen. Deze vorm van gezondheidszorg is meer servicegericht, wat de

patiëntentevredenheid ten goede kan komen. Deze nieuwe organisatiemodellen kunnen

aanvankelijk misschien wel meer kosten met zich meebrengen, maar na verloop van tijd

zou een kostenbesparing moeten mogelijk zijn.

1.3 HET ZORGPROGRAMMA VOOR DE GERIATRISCHE PATIËNT

1.3.1 Inleiding

Het concept ‘zorgprogramma’ laat toe onze blik op een ziekenhuis ruimer te zien dan

een ‘huis met bedden’. Binnen een zorgprogramma zal voor een bepaalde doelgroep van

patiënten zowel de diagnostische mogelijkheden als diverse behandelingsmogelijkheden

aangeboden worden. De bedoeling van een zorgprogramma is meer aandacht te hebben

voor zorgprocessen en de kwaliteit van de zorg.

- 11 -

1.3.2 Algemene bepalingen

Volgens het Koninklijk Besluit van 29 januari 2007 moet ieder algemeen ziekenhuis dat

beschikt over een erkende dienst voor geriatrie, met uitzondering van de geïsoleerde

geriatriediensten, beschikken over een erkend zorgprogramma voor de geriatrische

patiënt. (FOD Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu, 2007)

Ieder algemeen ziekenhuis dat niet beschikt over een erkende dienst voor geriatrie moet

beschikken over een functioneel samenwerkingsverband met het dichtstbijzijnde

algemeen ziekenhuis dat over een erkend zorgprogramma voor de geriatrische patiënt

beschikt.

1.3.3 Doelgroep

Het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt richt zich tot de populatie geriatrische

patiënten van gemiddeld ouder dan 75 jaar, welke een specifieke aanpak vereist om

verschillende van de hierna vermelde redenen:

1. Fragiliteit en beperkte homeostase;

2. actieve polypathologie;

3. atypische klinische beelden;

4. verstoorde farmacocinetica;

5. gevaar voor functionele achteruitgang;

6. gevaar voor deficiënte voeding;

7. tendens tot inactiviteit en bedlegerigheid, met toegenomen risico op opname

en afhankelijkheid bij de activiteiten van het dagelijks leven;

8. psychosociale problemen.

Elke 75 plusser opgenomen in het ziekenhuis zal gescreend worden om na te gaan of hij

voldoet aan de hierboven vermelde criteria. Als hij aan deze criteria voldoet, dan wordt

hij opgenomen in het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt.

- 12 -

1.3.4 Aard en inhoud van de zorg

Specifiek voor het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt is het pluridisciplinaire

karakter, zowel op diagnostisch als op therapeutisch vlak. Het zorgprogramma is ook

gericht op revalidatie en opvolging van de geriatrische patiënt. Hiermee komt men de

continuïteit van de zorg ten goede.

Het hoofddoel van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt bestaat erin via

pluridisciplinair aanpak te streven naar een optimaal herstel van de functionele

performantie en een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en levenskwaliteit van de

oudere persoon.

Het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt omvat hiervoor:

1. een erkende dienst geriatrie (G);

2. een geriatrisch consult;

3. een dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt;

4. een interne liaison;

5. een externe liaison.

1.3.5 De vereiste medische en paramedische personeelsomkadering en

deskundigheid

1.3.5.1 De coördinatie van het zorgprogramma

De coördinatie en de organisatie van het zorgprogramma berusten bij het

geneesheerdiensthoofd en de hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma.

Het geneesheerdiensthoofd van het zorgprogramma is een geneesheerspecialist erkend

in de inwendige geneeskunde met bijzondere beroepsbekwaming in de geriatrie of een

geneesheerspecialist erkend in de geriatrie die voltijds aan het ziekenhuis is verbonden.

Hij organiseert de medische aspecten van het zorgprogramma. Hij besteedt meer dan de

helft van zijn werktijd aan de activiteiten in het zorgprogramma en aan de permanente

vorming van het personeel van het zorgprogramma.

- 13 -

De hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma is eveneens hoofdverpleegkundige

van één van de bovenvermelde onderdelen van het zorgprogramma. Hij moet in het

bezit zijn van de bijzondere beroepstitel ‘gespecialiseerde verpleegkundige in de

geriatrie’. Hij organiseert de verpleegkundige, paramedische en verzorgende aspecten

van het zorgprogramma.

Beide partijen, geneesheerdiensthoofd en hoofdverpleegkundige van het

zorgprogramma, zien in samenspraak met het pluridisciplinair team toe op:

1. het opstellen en bijwerken van het pluridisciplinair handboek;

2. het opstellen en verwezenlijken van het kwaliteitsbeleid, zoals bepaald in het

pluridisciplinair geriatrisch handboek;

3. de naleving van de in het besluit vastgestelde normen;

4. de registratie van de geriatrische gegevens;

5. de continuïteit van de zorg, via doorstroming van patiëntengegevens;

6. de praktische organisatie van het pluridisciplinair overleg en de

verslaggeving ervan.

1.3.5.2 Vereiste medische, verpleegkundige, paramedische en verzorgende

deskundigheid

Het pluridisciplinair team voor het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt is

minstens samengesteld uit personen met de volgende kwalificaties:

1. één voltijds geneesheerspecialist erkend in de inwendige geneeskunde met

een bijzondere beroepsbekwaming in de geriatrie of een geneesheerspecialist

erkend in de geriatrie die aan het zorgprogramma verbonden is;

2. verpleegkundige

3. sociaal assistent of gegradueerde/bachelor in de verpleegkunde, optie sociale

verpleegkunde;

- 14 -

4. gegradueerde/bachelor in de kinesitherapie of licentiaat/master in de

kinesitherapie;

5. gegradueerde/bachelor in de ergotherapie;

6. gegradueerde/bachelor in de logopedie of licentiaat/master in de logopedie;

7. gegradueerde/bachelor in de dieetleer;

8. licentiaat/master in de psychologie.

1.3.6 Onderdelen van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt

Bouwstenen Geriatrisch Zorgprogramma

� ����

Con

su

lta

tie

Afd

elin

ge

nG

eria

trie

Ge

ria

tris

ch

DagZ

H

Inte

rne

Lia

iso

n

Exte

rne

Lia

iso

n

1.3.6.1 Een erkende dienst voor geriatrie

Het zorgprogramma omvat een erkende dienst voor geriatrie (kenletter G) zoals bedoeld

in Koninklijk Besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de

ziekenhuizen en de diensten moeten worden nageleefd.

- 15 -

1.3.6.2 Het geriatrisch consult

Het geriatrisch consult laat toe, bij voorkeur op verzoek van de behandelende huisarts,

om een geriatrisch advies te verstrekken.

1.3.6.3 Het dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt

De opname in een dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt gebeurt op verzoek van de

huisarts, een geneesheerspecialist of na een geriatrisch consult. De doelstelling bestaat

erin om de diagnostische evaluatie, de therapeutische oppuntstelling en de revalidatie op

pluridisciplinaire wijze te organiseren.

1.3.6.4 De interne liaison

De interne liaison maakt het mogelijk de geriatrische principes en de geriatrische

pluridisciplinaire deskundigheid ter beschikking te stellen van de behandelende

geneesheerspecialist en de teams, en dit voor alle in het ziekenhuis opgenomen

geriatrische patiënten.

De interne liaison bestaat uit een pluridisciplinair geriatrisch team. Een patiënt

opgenomen op een andere dienst dan de dienst voor geriatrie kunnen beroep doen op de

deskundigheid van elk van de kwalificaties van dit team.

Dit pluridisciplinair team van de interne liaison bestaat minstens uit vier voltijdse

equivalenten, samengesteld uit personen met kwalificaties opgesomd bij de

samenstelling van het team.

Hiernaast beschikt ook elke verpleegeenheid, met uitzondering van pediatrie en

materniteit, over een referentieverpleegkundige voor geriatrische zorg. Deze

referentieverpleegkundige heeft een bijkomende opleiding gevolgd of heeft bijzondere

ervaring in de geriatrische zorg. Het doel van de referentieverpleegkundige is, samen

met het pluridisciplinair geriatrisch team van de interne liaison, de ontwikkeling van de

geriatrische aanpak bevorderen en het opsporen van de geriatrische patiënten

vergemakkelijken op basis van gevalideerde instrumenten.

- 16 -

1.3.6.5 De externe liaison

De externe liaison maakt het mogelijk de geriatrische principes en de geriatrische

pluridisciplinaire deskundigheid ter beschikking te stellen van de huisarts, de

coördinerende en raadgevende arts en de zorgverstrekkers van de doelgroep.

Ze streeft ernaar de continuïteit van de zorg te optimaliseren, onnodige (her)opnames te

vermijden, maar ook synergieën en functionele samenwerkingsnetwerken te

ontwikkelen.

De externe liaison beschikt over tenminste één halftijds gegradueerd/bachelor sociaal

verpleegkundige of sociaal assistent die de functie van ontslagmanager waarneemt.

Deze persoon moet een opleiding betreffende de continuïteit van de zorg kunnen

aantonen.

Elk zorgprogramma gaat in kader van de externe liaison van het zorgprogramma een

formele samenwerking aan met:

1. een of meerdere geïntegreerde diensten voor thuiszorg;

2. huisartsenkringen;

3. rust- en verzorgingstehuizen;

4. centra voor dagverzorging.

1.3.7 De kwaliteitsnormen en normen voor kwaliteitsopvolging

1.3.7.1 Kwaliteitsnormen

1.3.7.1.1 Het pluridisciplinair geriatrisch handboek

In dit handboek worden de afspraken vastgelegd betreffende de samenwerking tussen de

interne en externe actoren. In het pluridisciplinair handboek worden progressief

verschillende klinische zorgpaden ingevoerd waardoor de kwaliteit en de efficiëntie van

de pluridisciplinaire geriatrische zorg worden verhoogd.

- 17 -

Het pluridisciplinair geriatrisch handboek wordt ter beschikking gesteld van alle

medewerkers van het zorgprogramma. Het ligt in het ziekenhuis ter inzage van alle

zorgverstrekkers van het ziekenhuis en van alle andere verstrekkers die vanwege de

samenwerking bij het zorgprogramma betrokken zijn, evenals van de patiënt of zijn

vertegenwoordiger.

1.3.7.1.2 Het pluridisciplinair zorgplan en het pluridisciplinair overleg

Voor elke geriatrische patiënt, opgenomen op de dienst voor geriatrie, in het

dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt of in een andere dienst, stelt het

desbetreffende team in voorkomend geval samen met het team van de interne liaison

waarvoor ze moest interveniëren, een pluridisciplinair zorgplan op betreffende de

diagnose, de behandeling en de eventuele revalidatie. Dit zorgplan maakt integraal deel

uit van het dossier van de patiënt.

Het pluridisciplinair geriatrisch team organiseert minstens wekelijks een

pluridisciplinair overleg betreffende de geriatrische patiënten. Hierbij kunnen ook de

behandelende huisarts, andere artsen of zorgverstrekkers die bij de behandeling van de

patiënt betrokken zijn, deelnemende partij zijn. Wanneer het gaat over geriatrische

patiënten die in een andere dienst dan de dienst voor geriatrie zijn opgenomen, dan kan

ook de referentieverpleegkundige en de arts van de betrokken dienst aan het overleg

deelnemen.

1.3.7.1.3 De continuïteit van de zorg

Teneinde de continuïteit van de zorg te bevorderen, wordt het ontslag van de patiënt

vanaf zijn opname in het ziekenhuis voorbereid. Daartoe wordt bij elk ontslag van een

geriatrische patiënt uit het ziekenhuis een ontslagformulier opgemaakt dat alle voor de

continuïteit van de zorg nuttige elementen bevat. Dit ontslagformulier wordt

overhandigd aan de huisarts en, indien nodig, aan andere voor de continuïteit van de

zorg belangrijke zorgverstrekkers.

De ontslagmanager, in samenwerking met het pluridisciplinair team van het

zorgprogramma, neemt alle noodzakelijke maatregelen ter voorbereiding van de

- 18 -

kwaliteitsvolle terugkeer naar huis, en dit vanaf de opname in het ziekenhuis. Hij

bevordert de continuïteit van de zorg transmuraal.

De opdracht van de interne en externe liaison samen bestaat erin bij te dragen tot de

cultuur van de zorgcontinuïteit.

1.3.7.2 Kwaliteitsopvolging

Het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt verleent medewerking aan de interne

en externe toetsing van de medische activiteit. Daarnaast werd een ‘College voor de

geriatrische patiënt’ opgericht dat belast is met de evaluatie van het pluridisciplinair

diagnostisch en therapeutisch proces, zoals hierboven beschreven.

1.3.8 Architectonische normen

Het dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt vormt een herkenbare en aanwijsbare

entiteit. Het omvat minimaal volgende lokalen:

1. een onderzoekslokaal;

2. een verzorgingslokaal;

3. een rustlokaal met aangepaste zetels;

4. een eetkamer;

5. een zaal voor therapeutische activiteiten, individueel of in groep;

6. voldoende sanitaire installaties voor de patiënten.

De voor een revalidatie benodigde infrastructuur moet toegankelijk zijn voor de in het

dagziekenhuis opgenomen patiënten.

De lokalen van het dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt worden specifiek

voorbehouden voor de daghospitalisatiepatiënten. Ze moeten gemakkelijk toegankelijk

zijn, in het bijzonder voor rolstoelen, en zijn aangepast aan het comfort en de veiligheid

van de geriatrische patiënt.

- 19 -

1.4 ORGANISATIEMODELLEN

Met het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt is het de bedoeling dat de

geriatrische patiënt met een holistische visie benaderd wordt. De geriatrische trias heeft

zijn weerslag op het fysische, het psychische en het sociale aspect. Het

multidisciplinaire team van het zorgprogramma komt hier aan tegemoet.

Met de vergrijzing van de bevolking en de groeiende populatie die lijdt aan meerdere

chronische aandoeningen, zien we ook de kosten voor de gezondheidszorg stijgen. Een

verschuiving in de gezondheidszorg dringt zich op. We spreken hier over een

verschuiving van acute zorg naar chronische zorg. (Minkman, Vermeulen, Ahaus, &

Huijsman, 2011) Er wordt ook gestreefd naar een verantwoorde ligduur, waardoor de

duur van de hospitalisatie korter wordt. Deze trend maakt een goede samenwerking met

centra voor langdurige zorg en sociale zorg noodzakelijk. Maar oudere mensen willen

ook hoe langer hoe meer thuis verzorgd worden, waardoor een goed uitgebouwde

thuiszorg onontbeerlijk is geworden. De shift van acute naar chronische zorg moet dus

doorgetrokken worden op microniveau (patiënt), over mesoniveau (organisaties) naar

macroniveau (gezondheidszorgsysteem).

1.4.1 Het chronic care model

De consument van de gezondheidszorg stelt andere verwachtingen. Vroeger lag het

accent voornamelijk op ‘cure’. Nu heeft de patiënt meer en meer aandacht voor ‘care’.

Men wil streven naar kwaliteitsvol overleven met symptomen van chronische

aandoeningen. Zo lang mogelijk thuis kunnen verzorgd worden, in samenwerking met

de verschillende instanties van thuiszorg. Als een opname onvermijdelijk wordt, dan zal

men van bij de opname streven naar een zo snel mogelijk ontslag. Dit ontslag moet zeer

goed voorbereid worden, zodat een heropname zich niet opdringt en waarbij een

definitieve opname in een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis zo lang mogelijk

uitgesteld kan worden.

Dit vraagt een holistische en integrale aanpak, welke ook zou moeten aanleiding geven

tot betere kwaliteit van zorg. De gezondheidszorg krijgt hierdoor een meer

servicegerichte focus, wat ook ten goede komt aan de patiëntentevredenheid.

- 20 -

Disease management programma’s zijn gericht op specifieke patiënten, terwijl het

chronic care model gericht is op het intensiveren van de interacties tussen patiënten en

het zorgteam, de zorg te koppelen aan de gemeenschap, en nadrukkelijk beleidsmakers

te verbinden aan een systeemverandering. (Vrijhoef & Steuten, Innovatieve

zorgconcepten op een rij : ketenzorg., 2006)

Figuur 5: The Chronic Care Model (The MacColl Center for Health Care

Innovation, 2006-2012)

Het chronic care model is door de wereld gezondheidsorganisatie (WHO) geadopteerd

als routemap voor het verbeteren van de kwaliteit van zorg in diverse landen. Het is

ontstaan door op systematische wijze uit de internationale, wetenschappelijke literatuur

elementen te identificeren die van invloed zijn op de kwaliteit van zorg voor patiënten

met een of meerdere chronische aandoeningen. Het model gaat ervan uit dat de

- 21 -

resultaten van de zorg verbeteren door productieve interacties tussen de geïnformeerde,

geactiveerde patiënt (en diens omgeving) en het voorbereide, proactieve team van

zorgverleners. (Bodenheimer, Wagner, & Grumbach, 2002)

Vier kernelementen zijn vereist voor een goede organisatie van zorg:

1. ondersteuning van zelfmanagement: de patiënt is zelf verantwoordelijk voor

zijn zorgproces. Hij kan zich hierbij laten begeleiden door professionals.

Door het geven van informatie zal de patiënt, eventueel samen met zijn

mantelzorger, in staat zijn de juiste beslissing te nemen in zake zijn

behandeling.

2. ontwerp van een zorgproces: een multidisciplinair team zal zich buigen over

de patiënt. Het is belangrijk dat de patiënt zich steeds kan richten tot een

coördinator van het team. Het team heeft niet alleen aandacht voor de

gezondheidsproblemen bij de patiënt, maar gezondheidsbevordering komt

hier ook ter sprake. Opvolging van de patiënt is noodzakelijk om de kwaliteit

van de zorg zo hoog mogelijk te houden.

3. middelen om de besluitvorming te ondersteunen: voor de behandeling

baseert het team zich op evidence based richtlijnen en protocollen.

4. gebruik van een klinisch informatiesysteem: patiëntengegevens worden

digitaal verwerkt en moeten kunnen geconsulteerd worden door elk lid van

het team. Populatiegegevens kunnen ook gebruikt worden voor de evaluatie

en de planning van de zorg.

Het chronic care model staat voor integrale zorg. Met integrale zorg beoogt men een

zorg die gericht is op de individuele behoefte van de patiënt, waarbij de professionals al

dan niet uit verschillende sectoren of van verschillende organisaties hun activiteiten

zoveel mogelijk op elkaar afstemmen zodat er een samenhangend aanbod rond de

patiënt of cliënt is. (Vrijhoef & Steuten, Innovatieve zorgconcepten op een rij :

ketenzorg., 2006) De patiënt staat hier centraal, hij heeft zelf regie,

verantwoordelijkheid en keuzevrijheid. De zorg die wordt verleend is vraaggestuurd en

vindt zoveel mogelijk plaats in de omgeving van de patiënt. De zorg is proactief, deze

- 22 -

omvat vroegtijdige onderkenning, preventie, behandeling, verpleging/verzorging en

zelfmanagement. In dit zorgmodel worden zorgstandaarden ontwikkeld. Deze

standaarden schrijven voor waaraan goede zorg minimaal moet voldoen, gericht op een

specifieke patiëntengroep en dit vanuit patiëntenperspectief. Multidisciplinaire

samenwerking is hier een must. Iemand vanuit het multidisciplinaire team neemt best de

coördinatiefunctie op zich. Het team streeft naar doelmatigheid en transparantie via een

digitale uitwisseling van gegevens tussen de leden van het team.

Via deze integrale zorg wil men de zorgprocessen verbeteren, patiëntentevredenheid

verhogen en de kosten voor de gezondheidszorg verlagen.

Een voorbeeld van de implementatie van het chronic care model in Vlaanderen is het

Diabetesproject Aalst. Het project is ontwikkeld op basis van het chronic care model.

De doelstelling van dit diabetesproject is de overheid te adviseren over de wijze waarop

de eerste lijn ondersteund kan worden bij de zorg voor chronische zieken. Het

uitgangspunt hierbij is dat landen met een sterk uitgebouwde eerste lijn het verst staan

in de doelmatige organisatie van chronische zorg. Belangrijke voordelen van integratie

van chronische zorg binnen de eerste lijn zijn: continuïteit, toegankelijkheid en

kosteneffectiviteit. De laatste jaren zijn in de Belgische context initiatieven genomen

om de diabeteszorg in de eerste lijn te ondersteunen. Voorbeelden zijn: de invoering van

de diabetespas (2003) en de ondersteuning van de referentieverpleegkundige bij het

opstarten van insulinetherapie (2003). Daarnaast zijn er ook algemene maatregelen

genomen om de eerste lijn te ondersteunen zoals de invoering van het Globaal Medisch

Dossier (GMD), financiële stimuli voor informatisering (EMD) en een zachte,

vrijblijvende vorm van echelonnering. Maar er is nog altijd een discrepantie tussen de

rol die men aan de huisarts geeft als coördinator van de zorg en wat de huisarts in het

veld ervaart. (Sunaert, et al., 2008)

1.4.2 Het case management model

Case management is bij ons overgewaaid vanuit de Verenigde Staten. Al sinds twintig

jaar ontwikkelen ze case management modellen om de kwaliteit van de zorg te

verbeteren en de uitgaven van de gezondheidszorg te beperken of te handhaven. (Kim &

Soeken, 2005) Hospital-based case management wordt gedefinieerd als een dynamisch

- 23 -

zorgsysteem dat gepaard gaat met het opbouwen van interdisciplinaire protocollen,

continue opvolging en het gebruik van een zorgplan. (Cook, 1998) Er bestaan veel

variaties in hospital-based case management, maar meestal komen deze zes

hoofdcomponenten erin voor:

1. assessment: door de bevraging van de patiënt en zijn familie (mantelzorgers)

kan de zorgverstrekker zich een totaalbeeld vormen van de patiënt. Langs

deze weg komt men te weten hoe de patiënt functioneert op fysisch,

psychisch en sociaal vlak. Zonder afdoend assessment zullen case

management interventies vaak weinig succesvol zijn. (Eckett, Vassallo, &

Flett, 1996)

2. educatie: patiënten maken zich voornamelijk zorgen over hun prognose, hun

functionele activiteit, hun medicatie en hun pijn. (Boyle, Nance, & Passau-

Buck, 1992) Het is van groot belang dat ze hiervoor geïnformeerd worden

met kwalitatieve informatie. Er is hier een belangrijke rol weggelegd voor de

zorgverstrekker betreffende patiënteneducatie, zodat de patiënt en zijn

familie ziekte-inzicht verwerven.

3. Multidisciplinariteit: verpleegkundige case managers zullen de zorg moeten

plannen en coördineren. Zij zullen ervoor zorgen dat iedere discipline zich

een beeld vormt van de patiënt en dit elk vanuit hun eigen referentiekader.

Zo kan men een zorgplan opstellen dat beantwoordt aan de individuele

behoeften van de patiënt en zijn familie. (Gibson, Martin, Johnson, Blue, &

Miller, 1994)

4. ontslagmanagement: van zodra de patiënt opgenomen is, werkt men naar zijn

ontslag toe. Binnen de 48 uur na opname gaat de ontslagmanager in gesprek

met de patiënt en zijn familie. Op die manier worden de ongekende noden

van de patiënt in kaart gebracht en kan men een zorgplan ontwikkelen en

coördineren in samenwerking met de betrokken thuiszorginstanties.

5. linken: als men de continuïteit van de zorg voor de patiënt wil garanderen,

dan kan men best de patiënt in contact brengen met de nodige instanties. Dit

- 24 -

kan men doen via doorgeven van informatie over de organisatie, via

telefonisch contact tussen de patiënt en de organisaties, door oriëntatie van

de patiënt. (Rothman, 1991)

6. Opvolging: de patiënt mag na zijn ontslag niet aan zijn lot over gelaten

worden. Het is belangrijk dat hij zich gesteund voelt, dat hij verder wordt

opgevolgd. Daartoe kan de case manager na ontslag nog contact opnemen

met de patiënt of zijn familie. Wanneer er nog vragen leven, of wanneer er

nog problemen onopgelost zijn, dan kan de case manager hier nog

bijkomende zorg coördineren. (Rothman, 1991)

Het resultaat dat men wenst te bereiken via case management is meestal een hogere

kwaliteit van de zorg, een grotere patiëntentevredenheid, een kortere opnameduur en

minder hoge kosten voor de gezondheidszorg. (Renholm, Leino-Kilpi, & Suominen,

2002) Via case management gaat men meer standaardiseren, hierdoor vermindert de

onnodige klinische variabiliteit, waardoor de hospitalisatiekosten dalen en de kwaliteit

van de zorg stijgt. (Cook, 1998) De intenties van case management om de opnameduur

te verkorten en niet geplande heropnames te vermijden dragen ook bij tot de verlaging

van de hospitalisatiekosten. (Renholm, Leino-Kilpi, & Suominen, 2002)

Opdat men inderdaad deze resultaten kan bereiken via case management, moet men

aandacht hebben voor volgende vier factoren (Johnson & Schubring, 1999):

1. De verpleegkundige case manager moet een voldoende leidende rol

toebedeeld krijgen. Effectieve verpleegkundige case managers zijn klinische

experten met managementkwaliteiten en kennis over het

gezondheidszorgsysteem. (Dechairo, 2000) Deze persoon moet voldoende

gezag en verantwoordelijkheid krijgen om zich als leider te kunnen

opstellen. Op die manier kan de case manager een geïndividualiseerd

zorgplan uitwerken voor iedere patiënt in nauwe samenwerking met het

pluridisciplinair team.

2. Klinische paden zijn het middelpunt van case management. Met een klinisch

pad legt men de weg vast die een bepaalde groep patiënten kan doorlopen in

- 25 -

het pluridisciplinaire landschap, om een bepaald resultaat te bereiken in een

bepaalde periode. Het is een vorm van standaardisatie. (Renholm, Leino-

Kilpi, & Suominen, 2002) Het invoegen van klinische paden kan de

opnameduur verkorten voor bepaalde diagnosegerelateerde patiëntengroepen

en operaties. (Renholm, Leino-Kilpi, & Suominen, 2002)

3. Opdat de thuiszorg optimaal zou verlopen, is het nuttig dat de case manager

een huisbezoek plant, om zo de noden van de patiënt en van de mantelzorger

te onderkennen. (Naylor, et al., 1999)

4. Patiënteneducatie is ook een zeer belangrijke component voor case

management interventies. De educatie richt zich best voornamelijk op

richtlijnen in verband met behandeling, medicatie, activiteiten en

zelfmanagement geassocieerd met het ziekteproces. (Cline, Israelsson,

Willenheimer, Broms, & Erhardt, 1998)

Wanneer we naar het effect van case management gaan kijken voor de geriatrische

patiënt, dan zien we dat bij deze patiënten geen specifieke diagnose kan gesteld worden.

Bij een geriatrische patiënt spreekt men van polypathologie. Vaak lijden zij aan

meerdere chronische aandoeningen tegelijkertijd. Dit staat in tegenstelling tot

bijvoorbeeld patiënten met hartfalen waarvoor een educatie programma ontwikkeld

werd. Deze disease management programma’s waren effectief op vlak van

kostenbesparing en hospitalisatie. (McAlister, Lawson, Teo, & Armstrong, 2001) Het is

dus belangrijk te beschouwen voor welke patiëntenpopulaties case management

interventies nuttig kunnen zijn. (Lamb, 1992) Sommige geriatrische patiënten kunnen

voordeel halen uit case management, andere dan weer niet. (Kim & Soeken, 2005)

Een voorbeeld van case-management in Vlaanderen is het Koesterproject Universitair

Ziekenhuis Gent. Koester staat voor Kinder Oncologische Eenheid voor Specifieke

Thuiszorg En Rehabilitatie. Kinderen met kanker moeten vaak meerdere keren

opgenomen worden in het ziekenhuis. Deze ziekenhuisopnamen verstoren de

psychologische balans van het kind en zijn familie. De afdeling kinderoncologie van het

Universitair ziekenhuis te Gent vindt dat deze kinderen zoveel mogelijk thuis zouden

- 26 -

moeten verzorgd worden, en dit in elke fase van de ziekte. De centrale doelstelling van

dit project is tegemoet te komen aan de wensen van zieke kinderen, namelijk dat ze

zoveel mogelijk in hun vertrouwde omgeving kunnen zijn. Als de diagnose kanker

wordt gesteld, worden een arts en een psycholoog aan het kind toegewezen die het gezin

de gehele periode begeleiden. Elk kind met kanker zit zo automatisch in het

Koesterproject. Bij de start van het traject vindt een vergadering plaats bij het gezin

waarbij alle betrokkenen aanwezig zijn, inclusief de huisarts. De

koesterverpleegkundige heeft hier een belangrijke, coördinerende rol. Zij werkt als

transmurale verpleegkundige. Zij heeft ook een brugfunctie: zij kent de werking van het

ziekenhuis en de thuiszorg. Comfort is een belangrijk uitgangspunt. Er wordt veel

aandacht besteed aan comforttherapie voor het kind tijdens het behandelingstraject.

Daarbij wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen curatieve en palliatieve zorg.

Zodra er geen genezing meer mogelijk is, gaat de palliatieve fase in waarbij veel

aandacht is voor comfortzorg. De ouders en eventueel het kind worden betrokken bij

alle beslissingen. De coördinatie van de palliatieve zorg is ook de verantwoordelijkheid

van de verpleegkundigen van het Koester-team. Zowel thuis als in het ziekenhuis ligt

het accent op het optimaliseren van de communicatie en op de relatie tussen de

gezinsleden. (Huizinga, 2009)

1.5 SCREENINGSINSTRUMENTEN

1.5.1 Inleiding

Bij screening onderzoekt men in principe gezonde mensen om asymptomatische

aandoeningen vroegtijdig op te sporen, in de veronderstelling dat deze aandoening in

een vroeg stadium misschien beter te behandelen is. Screening naar aandoeningen in

een vroeg stadium is een vorm van secundaire preventie. Een aantal criteria moet hierbij

in acht genomen worden. Er moet een instrument bestaan met een hoge specificiteit en

sensitiviteit. Met de sensitiviteit of de gevoeligheid bedoelt men de mate waarin het

instrument toelaat de aanwezigheid van een kenmerk vast te stellen. Bij een sensitief

instrument worden maar weinig gevallen ‘gemist’. De specificiteit staat voor de mate

waarin het instrument toelaat vast te stellen of een bepaald kenmerk afwezig is. Een

instrument met hoge specificiteit toont weinig ‘vals positieven’ aan. De aandoening

- 27 -

waarvoor het screeningsinstrument aangewend wordt moet een asymptomatisch

voorstadium hebben. Deze aandoening moet bij behandeling in een vroeg stadium een

duidelijk betere prognose hebben dan bij latere ontdekking. (Polit & Beck, 2008)

(Defloor, 2009-2010)

1.5.2 Comprehensive Geriatric Assessment

De diagnose van een ziekte geeft vaak een onvolledig beeld van de toestand van een

patiënt. Dit geldt zeker bij ouderen wanneer er verschillende chronische aandoeningen

samen aanwezig zijn. Naast de diagnostiek van de aandoening is de diagnostiek van de

gevolgen van deze aandoening en de evaluatie van de functionele toestand belangrijk.

Hierbij wordt nagegaan wat de mogelijkheden en de beperkingen zijn van de oudere op

het fysieke, psychische en sociale vlak. Het psychisch functioneren omvat zowel de

cognitieve als de affectieve functie. Soms wordt de subjectieve gezondheidservaring

nog aan die balans toegevoegd. (Pelemans, 2002) Wij willen dus een totaal beeld, een

holistische visie, krijgen van de geriatrische patiënt via een Comprehensive Geriatric

Assessment.

1.5.2.1 Frailty

Met het stijgend aantal ouderen neemt ook het aantal ouderen met meerdere chronische

aandoeningen toe. De kwetsbaarheid van de oudere vertaalt zich in een afname van de

reservecapaciteit waardoor relatief kleine veranderingen in het interne of externe milieu

grote gevolgen hebben voor het lichamelijke en geestelijke functioneren. Hierdoor

worden ze meer afhankelijk van mantelzorgers en professionele zorgverleners. Vaak

evolueert dit naar een ziekenhuisopname, opname in een woonzorgcentrum of sterfte.

Om hieraan tegemoet te komen, dringt een kwaliteitsvolle ouderenzorg zich op.

Kwaliteitsvolle en efficiënte ouderenzorg vereist preventief en proactief handelen. Dit is

een interdisciplinair gebeuren waarin de verpleegkundige een centrale rol speelt. Het is

van groot belang dat deze kwetsbare oudere snel gedetecteerd wordt, zodat de

specifieke geriatrische zorg in een zo vroeg mogelijk stadium kan ingesteld worden.

Het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt is bedoeld voor deze kwetsbare oudere

met als specifieke kenmerken: beperkte homeostase, polypathologie, atypische klinische

- 28 -

klachten, verstoorde farmacocinetica, gevaar voor functionele achteruitgang, gevaar

voor deficiënte voeding, tendens tot inactiviteit en bedlegerigheid, met verhoogd risico

op opname in een instelling en afhankelijkheid bij de activiteiten van het dagelijks leven

en psychosociale problemen. (Gosset, et al., 2008)

De meest gebruikte schalen voor het opsporen van het geriatrisch risicoprofiel zijn

Geriatrisch Risico Profiel en Identification of Seniors At Risk.

1.5.2.1.1 GRP

GRP is afgeleid van de Triage Risk Screening Tool (TRST) en is getest in UZ Leuven.

Het wordt al veel gebruikt in Nederlandstalige ziekenhuizen. Bij de GRP werd één

vraag weggelaten. Deze vraag peilt naar het risico op therapieontrouw, misbruik van

middelen en verwachte problemen met instrumentele activiteiten van het dagelijks

leven. Uit onderzoek blijkt echter dat deze extra vraag geen meerwaarde heeft ten

opzichte van de GRP. (Gosset, et al., 2008) (bijlage 2)

1.5.2.1.2 ISAR

De Identification of Seniors At Risk (ISAR) is een instrument dat ontwikkeld is in

Canada en bestaat uit zes vragen die met ja en neen dienen beantwoord te worden. Dit

instrument werd samen met de Score Hospitalier d’Evaluation du Risque de Perte

d’Autonomie (SHERPA) naar voor geschoven door het Federaal Kenniscentrum voor

de Gezondheidszorg (KCE) in het rapport ‘Financiering van het zorgprogramma voor

de geriatrische patiënt’. Deze instrumenten kunnen gebruikt worden om patiënten te

identificeren waarvoor het interne liaisonteam dient opgeroepen te worden. SHERPA is

een Belgisch instrument dat specifiek is aangepast aan onze ziekenhuiscontext. Het

bevat 31 items. Het invullen hiervan vraagt meer tijd dan de ISAR, waardoor het KCE

toch de voorkeur heeft aan de ISAR. De ISAR en SHERPA worden al veel gebruikt in

Franstalige ziekenhuizen. (Gosset, et al., 2008) (bijlage 3)

1.5.2.1.3 Besluit

In het belang van de interne liaison moeten zoveel mogelijk patiënten met een

risicoprofiel gedetecteerd worden zodat deze kunnen opgenomen worden in het

zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Op deze manier kunnen zij genieten van de

- 29 -

geriatrische expertise van het interne liaisonteam. Geriatrische zorg moet zich vooral

richten op preventie en/of herstel van de functionele achteruitgang. Functioneel verval

lijkt een belangrijke parameter om als outcome te gebruiken voor het bepalen van het

meest valabele screeningsinstrument. Ook een hoge sensitiviteit, een laag aantal vals

negatieven en een hoge negatieve predictieve waarde zijn hierbij essentieel. De GRP en

TRST (Triage Risk Screening Tool) bleken uit wetenschappelijk onderzoek de aan te

bevelen screeningsinstrumenten te zijn voor 75-plussers in een Belgische setting. De

predictieve waarden van ISAR voor functioneel verval zijn minder gunstig. De

sensitiviteit van dit screeningsinstrument is lager dan van GRP en TRST, het aantal vals

negatieven is hoger. GRP wordt in dit onderzoek naar voor geschoven als beste

instrument, met de meeste predictieve validiteit. Toch dient men de opmerking te maken

dat er nog altijd veel vals positieven worden vastgesteld. Het zou ongepast zijn tijd,

middelen en energie te steken in patiënten die geen risicoprofiel vertonen in deze tijd

van schaarste in de gezondheidszorg. Deze screening moet dus als een eerste stap gezien

worden. Bij een positief risicoprofiel kan het interne liaisonteam op basis van klinische

expertise bepalen of de patiënt inderdaad nood heeft aan bijkomende geriatrische

expertise. Bij deze patiënten kan het behandelend team een Comprehensive Geriatric

Assessment (CGA) afnemen om de mogelijke risico’s in kaart te brengen. (Gosset, et

al., 2008) De screeningsinstrumenten die ik hieronder zal beschrijven werden door de

verschillende interne liaisonteams van de ziekenhuizen uit mijn onderzoek gekozen als

onderdeel van het Comprehensive Geriatric Assessment.

1.5.2.2 Functionele toestand

De activiteiten van het dagelijks leven, de ADL-activiteiten, kunnen hier als proxy

gebruikt worden. Bij de activiteiten van het dagelijks leven kan men verschillende

niveaus onderzoeken: basale ADL (BADL) heeft betrekking op de zelfzorg,

instrumentele ADL (IADL) is cruciaal om zelfstandig te kunnen leven, en AADL gaat

nog een stap verder, arbeid en ontspanning, beïnvloed door culturele en motivationele

factoren. BADL en IADL zijn belangrijke parameters die kunnen gemeten worden

binnen een geriatrische setting. Voor de BADL gebruikt men meest de KATZ-schaal,

voor de IADL wordt de schaal van Lawton naar voor geschoven.

- 30 -

1.5.2.2.1 Katz-schaal

De Katz-schaal meet in welke mate iemand nog in staat is tot zes activiteiten van het

dagelijks leven: wassen, kleden, transfer, toiletbezoek, incontinentie en eten. Voor elk

van deze functies wordt een evaluatie toegekend van volledig afhankelijk, score vier, tot

onafhankelijk, score één. Een totaalscore wordt berekend door de scores van de zes

items op te tellen. Hoe hoger de score, hoe lager de functionele status. (Gosset, et al.,

2008) (bijlage 4)

1.5.2.2.2 IADL volgens Lawton

IADL staat voor Instrumental Activities of Daily Living. Dit instrument wordt gebruikt

voor de evaluatie van meer complexe activiteiten die een beroep doen op cognitieve

functies. (Lawton & Brody, 1969) Deze meer complexe activiteiten vragen een zekere

handigheid, autonomie, een goed oordeel en bekwaamheid om taken te structureren. De

sturing hiervan gebeurt hoofdzakelijk door de cognitieve functies. De schaal beschrijft

een dimensie van een lichamelijk, geestelijk en sociaal functioneren door verschillende

activiteiten te evalueren. Er worden negen items ondervraagd: gebruik van de telefoon,

boodschappen doen, koken, het huishouden, de was, gebruik van het openbaar vervoer,

gebruik van geneesmiddelen, financieel beheer, huishoudelijke karweitjes en

onderhoudswerken. Er kan een score toegekend worden van nul tot drie voor elk item.

Hoe hoger de score, hoe sterker de afhankelijkheid van de patiënt. Hoe lager de score,

hoe hoger de autonomie van de patiënt. (bijlage 5)

Dit instrument is vrij gebruiksvriendelijk. De vereiste tijd voor het afnemen van de test

bedraagt ongeveer tien minuten. Het dient aanbevolen dat de beoordelaar is opgeleid

voor het afnemen van de test.

Deze test wordt frequent gebruikt. Dit is ook het geval in twee van de drie ziekenhuizen

die deel uitmaken van het onderzoek dat later wordt beschreven. Ik heb wel kunnen

vaststellen dat in deze ziekenhuizen een aangepaste en verkorte versie wordt gebruikt.

- 31 -

1.5.2.3 Mobiliteit

Een gevolg van ouder worden is het verlies aan spiermassa en het verlies van

spierkracht. Hier spreekt men van sarcopenie en dit is een andere vorm van spierverlies

dan cachexie, die men kan waarnemen bij inflammatoire of tumorale processen.

Sarcopenie kan dus ook voorkomen bij de ‘gezonde’ oudere. Andere ziekteprocessen

kunnen de evolutie van het spierverlies wel versnellen, met een negatief gevolg voor de

mobiliteit van de persoon. Hierdoor stijgt het risico voor het optreden van

kwetsbaarheid (frailty) en verlies aan autonomie. (Vandewoude, 2007)

1.5.2.3.1 Get-up-and-go-test

Het doel van de ‘Get-up-and-go-test’ is het detecteren van patiënten met een valrisico

en bij deze mensen de nood aan verdere evaluatie bepalen. Tijdens de test zit de patiënt

op een stoel, op bevel moet hij rechtstaan zonder het gebruik van de armen als steun,

daarna moet hij drie meter stappen, zich omdraaien, terugkeren naar de stoel en

opnieuw plaatsnemen zonder steun van de armen. De test wordt uitgevoerd met het

normale schoeisel van de patiënt. De therapeut loopt zonodig mee met de patiënt, hij

beperkt zich tot de opdracht en vermijdt verdere aanmoediging. Het dient gezegd dat de

beoordelaar van deze test best getraind is voor de interpretatie ervan.

Bij de ‘Timed Get-up-and-go-test’ mag de patiënt dezelfde opdracht uitvoeren en hierbij

wordt de tijd opgenomen. Normaal gezien kan de test afgelegd worden in tien seconden,

kwetsbare ouderen doen er 11 tot 20 seconden over. Wanneer de patiënt meer dan 20

seconden nodig heeft, is verdere evaluatie vereist. (bijlage 6)

1.5.2.3.2 Stratify score

STRATIFY staat voor Sint Thomas’s Risk Assessment Tool In Falling Elderly

Inpatients. Met dit meetinstrument wordt bepaald of patiënten een hoog risico op vallen

vertonen tijdens hun ziekenhuisopname. (Oliver, Britton, Seed, Martin, & Hopper,

1997) (bijlage 7)

Vallen is een belangrijke oorzaak van letsel bij ouderen. Een val thuis kan een reden

zijn voor ziekenhuisopname, en daarbij komt nog dat de valincidentie in het ziekenhuis

drie keer zo hoog is dan bij zelfstandig wonende ouderen boven de 65 jaar.

- 32 -

De STRATIFY richt zich op vijf onafhankelijke risicofactoren voor vallen: agitatie,

gezichtsproblemen, voorgeschiedenis van vallen, de frequentie van de verplaatsingen

naar het toilet en mobiliteit. Er wordt een score nul toegekend als de factor afwezig is,

een score één als de factor aanwezig is. De maximale totale score op de STRATIFY-

schaal bedraagt vijf. Een totaalscore van nul betekent dat er licht risico op vallen

bestaat, een score van vijf wijst op een hoog risico op vallen. De drempelscore bedraagt

twee. Dit betekent dat bij een score van twee of meer verdere evaluatie genoodzaakt is.

De test is zeer gebruiksvriendelijk, afname van de test beslaat slechts een viertal

minuten. Een minimale training kan nuttig zijn voor de beoordelaars van de test. (Coker

& Oliver, 2003)

De diagnostische geldigheid van de STRATIFY verschilt naargelang de bestudeerde

populatie. Milisen et al. hebben in hun studie uit 2007 aangetoond dat de diagnostische

geldigheid van de test minder goed is in de categorie ‘patiënten boven de 75 jaar en

geriatrische patiënten’ in vergelijking met de categorie ‘patiënten onder de 75 jaar’.

(Milisen, et al., 2007)

1.5.2.4 Cognitie

1.5.2.4.1 Drie woorden test

Dit is een heel eenvoudige test die kan afgenomen worden bij gelijk welke persoon

onafhankelijk van de mate van opleiding van deze persoon. De persoon wordt gevraagd

drie woorden te onthouden, de woorden worden hem voorgezegd, na een vijftal minuten

wordt gevraagd om de drie woorden te herhalen. Als alle drie de woorden herinnerd

worden, dan is er geen sprake van dementie. Wanneer slechts één of twee woorden

herhaald kunnen worden, dan is verdere evaluatie noodzakelijk. Bij deze test wordt

voornamelijk het korte termijn geheugen onderzocht.

1.5.2.4.2 Kloktest

Deze eenvoudige test kan gebruikt worden als onderdeel van een neurologisch

assessment of als screeningstool voor het vaststellen van de ziekte van Alzheimer of

andere vormen van dementie. Bij deze test wordt gevraagd om de klok, de cijfers en de

- 33 -

wijzers van de klok te tekenen op een blanco blad. Een variatie bestaat erin een blad aan

te bieden waar al een cirkel op getekend is. Het interpreteren van het resultaat kan op

verschillende manieren gebeuren, maar is altijd gebaseerd op vijf items: de cirkel

tekenen, de getallen in de juiste richting en volgorde, de wijzers van de klok, en het

aangeven van de juiste tijd. Bij de meest eenvoudige manier van scoren worden één

punt gegeven bij het correct uitvoeren van de taak, nul punten wanneer de opdracht niet

correct is uitgevoerd. Een studie heeft aangetoond dat de meest eenvoudige manier van

scoren hetzelfde accurate resultaat geeft als een meer complexe manier van scoren.

(Körner, Lauritzen, Mörkeberg Nilsson, Lolk, & Christensen, 2012)

De test leert ons veel over het algemene cognitieve en het adaptieve functioneren zoals

het geheugen, het verwerken van informatie en het zicht.

1.5.2.4.3 ‘Mini-Cog’ test

De ‘Mini-Cog’ test is een snelle screeningstest voor de ziekte van Alzheimer. De test is

zeer gebruiksvriendelijk en neemt slechts een vijftal minuten in beslag. De Mini-Cog is

zeer accuraat voor het diagnosticeren van dementie, maar sluit verder onderzoek niet

uit.

De Mini-Cog is een combinatie van de drie woorden test en de kloktest. De onderzochte

persoon wordt eerst gevraagd om de drie woorden te memoriseren, daarna wordt de

kloktest uitgevoerd, en als laatste wordt gevraagd om de drie woorden te herhalen.

(bijlage 8)

1.5.2.4.4 MMSE

De Mini Mental-State Examination (MMSE) is een onderzoek naar iemands geestelijke

toestand door middel van een vragenlijst. Met deze niet-invasieve onderzoeksmethode

worden cognitieve processen zoals waarneming, leren, denken, enzovoort, gemeten en

beoordeeld. Het resultaat hiervan leert ons iets over het functioneren van het

zenuwstelsel. Zo wordt nagegaan of er neurologische schade is en in welke mate, hoe

een stoornis zich ontwikkelt en hoe een patiënt op een bepaalde behandeling reageert.

- 34 -

Het onderzoek bestaat uit een serie van elf vragen. Hiermee beoordeelt men

verschillende cognitiegebieden: oriëntatie, registratie, inschatting, aandacht, geheugen

en taal. Voor het interpreteren van het resultaat van het onderzoek wordt een

standaardschaal gebruikt. Hierop kan afgelezen worden hoe ernstig de schade aan het

zenuwstelsel is. De MMSE heeft een grote diagnostische waarde bij klinisch onderzoek

van neurologische stoornissen vanwege de gestandaardiseerde methode en vanwege het

feit dat het met de MMSE weinig tijd kost om de cognitieve functies te beoordelen. De

test kan gebruikt worden om neurologische aandoeningen te diagnosticeren, maar ook

om de evolutie van de aandoening te bepalen of om het effect van de behandeling te

evalueren.

De maximumscore die op de test kan behaald worden is 30, een score minder dan 23

wijst op aantasting van de cognitieve functies. (bijlage 9)

MMSE heeft zijn waarde bewezen door in een vroeg stadium de ziekte van Alzheimer

en dementie te diagnosticeren. Het onderzoek is wel afhankelijk van iemands leeftijd,

het opleidingsniveau en de afkomst. (Mini-mental state examination : beperkt

screeningsinstrument bij cognitieve stoornissen., 2009)

1.5.2.5 Depressie

Depressie komt voornamelijk voor bij patiënten met chronische aandoeningen en

gedaalde cognitieve capaciteiten. Depressie bij ouderen gaat vaak gepaard met

medische en neurologische problemen. Tevens komen symptomen of syndromen van

depressie frequent voor bij patiënten die lijden aan dementie of de ziekte van

Alzheimer.

Depressie gaat vaak gepaard met een versterkt lijden, familiale problemen en

invaliditeit. Depressie verslechtert vaak de prognose van medische aandoeningen en

verhoogt de mortaliteit. Psychosociale tegenspoed, zoals armoede, slechte gezondheid,

invaliditeit, sociale isolatie, verhuizing en rouw, dragen bij aan psychosociale

veranderingen, die op hun beurt de vatbaarheid voor depressie vergroten en depressie

versterken bij ouderen die al een verhoogd risico hiertoe hadden. Zelfmoord komt in de

oudere populatie nagenoeg twee keer zo vaak voor in vergelijking tot de algemene

- 35 -

populatie. Bij 80% van de ouderen die zelfmoord plegen, speelt depressie een rol. Daar

bij komt nog dat ouderen een grotere kans hebben om te overlijden na een

zelfmoordpoging. (Vermes, 2007)

Depressie bij ouderen wordt slecht herkend en vaak onvoldoende behandeld. Vandaar

het belang van het vroegtijdig opsporen van depressie. Dit kan aan de hand van de

Geriatric Depression Scale (GDS).

1.5.2.5.1 GDS

De Geriatric Depression Scale, GDS, is een meetinstrument voor depressie die speciaal

voor ouderen boven de 60 jaar ontwikkeld is. De vragenlijst wordt door de oudere zelf

ingevuld. Deze schaal is zeer gebruiksvriendelijk voor psychisch zieke ouderen die zich

minder goed kunnen concentreren of die zich vlug vermoeid voelen. De vragen die

gesteld worden kunnen beantwoord worden met ja of neen. (bijlage 10)

Er bestaan verschillende versies van de schaal: GDS-30, GDS-15, GDS-4, GDS-SF

(Geriatric Depression Scale-Short Form) … De originele schaal bestaat uit 30 vragen.

Deze schaal is niet zo eenvoudig in te vullen door de patiënt, en het invullen vraagt ook

meer tijd van de hulpverlener. Vandaar dat de verkorte versie vaak de voorkeur krijgt.

Hierbij worden de meest discriminerende vragen weerhouden. De validiteit van de

verkorte versies benadert deze van de originele versie. (Weeks, McGann, Michaels, &

Penninx, 2003) De GDS-4, waarin vier vragen gesteld worden, kan snel en gemakkelijk

afgenomen worden. Deze schaal is meest aangewezen om depressie uit te sluiten, maar

wanneer depressie aangetoond wordt geeft de test geen informatie over de ernst van de

depressie. In dit geval is verdere evaluatie noodzakelijk, eventueel via de originele

schaal of via een consult van de psycholoog. (Kurlowicz & Greenberg, 2007)

1.5.2.6 Sociale toestand

Om informatie te verkrijgen over de sociale toestand van de geriatrische patiënt wordt

geen gebruik gemaakt van een gestandaardiseerd screeningsinstrument. Via gerichte

vragen in een interview met de patiënt, de familie en/of de mantelzorger worden

gegevens bekomen over de burgerlijke stand, de leefomstandigheden vόόr de opname,

de woonsituatie, de gemoedstoestand, de communicatie, de reeds aanwezige thuiszorg,

- 36 -

de nodige therapeutische middelen, de activiteiten die de patiënt nog kan verrichten,…

Deze heteroanamnese wordt afgenomen door de sociale dienst en de verpleegkundige

van het interne liaisonteam.

1.5.2.7 Nutritionele toestand

In 2003 vaardigde de Raad van Europa een resolutie uit waarin aanbevelingen worden

geformuleerd met betrekking tot een actieve en vroegtijdige opsporing en opvolging van

de ondervoedingproblematiek in de ziekenhuizen. Voor België werd een Nationaal

Voedings- en Gezondheidsplan opgemaakt voor de periode 2005-2010. Hierin komt de

preventie en de aanpak van ondervoeding in de ziekenhuizen, de RVT’s en de thuiszorg

aan bod.

Ondervoeding wordt in Van Dale omschreven als ‘een toestand waarin het lichaam

verkeert bij onvoldoende voeding’. We kunnen vier beïnvloedende factoren beschrijven

voor ondervoeding: in eerste instantie een verminderde opname veroorzaakt door een

slechte eetlust, niet in staat zijn om te eten of een gebrek om zichzelf te voorzien van

voldoende voeding. Ten tweede kunnen een verminderde vertering en/of opname ten

gevolge van medische of chirurgische interventies aan de basis liggen. Verder kan een

verhoogde behoefte door een verhoogd metabolisme hiertoe bijdragen. En tot slot kan

het overmatig verlies van voedingsstoffen via gastro-intestinale weg of via de huid ook

bijdragen tot ziektegerelateerde ondervoeding.

Ondervoeding heeft een effect op zowel fysisch en psychosociaal functioneren,

kwaliteit van leven en de mate van herstel na ziekte. De negatieve effecten zijn divers

zoals een verlaagde immuniteit, vertraagde wondheling, verminderde spierkracht en

vermoeidheid, immobiliteit, vocht- en elektrolytenstoornissen, verstoorde

thermoregulatie, en dergelijke.

Er zijn aanwijzingen dat het screenen van patiënten effectief en kosteneffectief kan zijn.

(Heyeman, Van Hecke, Grypdonck, & Defloor, 2006)

- 37 -

1.5.2.7.1 BMI

De Body Mass Index (BMI) is de verhouding van het gewicht in kilogram tot het

kwadraat van de lengte in meter en wordt uitgedrukt in kg/m². De drempelwaarde voor

ondervoeding kan gesteld worden op 20 kg/m², maar bij personen van 65 jaar of ouder

wordt de drempelwaarde verhoogd tot 24 kg/m². (Beck & Ovesen, 1998) De BMI kan

gebruikt worden voor het screenen naar ondervoeding en voor het opvolgen van de

voedingstoestand.

1.5.2.7.2 MNA

Er zijn twee vormen van de Mini Nutritional Assessment Scale (MNA) beschikbaar: de

volledige vragenlijst ontwikkeld door Guigoz en de Short Form (MNA-SF) ontwikkeld

door Rubenstein. De MNA-SF bestaat uit zes vragen. Deze wordt gebruikt voor een

eerste algemene screening. Wanneer ondervoeding wordt vastgesteld zal de volledige

vragenlijst van de MNA afgenomen worden. Ook wat tijdsinvestering betreft zal men

eerst de MNA-SF afnemen, en pas in tweede instantie de MNA. (Heyeman, Van Hecke,

Grypdonck, & Defloor, 2006) (bijlage 11)

1.5.2.7.3 NRS

Bij de ontwikkeling van de Nutritional Risk Screening (NRS) werd nagegaan aan welke

criteria patiënten moeten voldoen om een positief effect van de voedingsondersteuning

te kunnen vaststellen. Op basis van deze criteria werd de NRS opgesteld. Dit

screeningsinstrument wordt aanbevolen voor patiënten opgenomen in het ziekenhuis.

(Heyeman, Van Hecke, Grypdonck, & Defloor, 2006) (bijlage 12)

1.5.2.8 Pijn

Chronisch pijn is een veel voorkomend probleem bij kwetsbare ouderen die thuis wonen

of verblijven in zorginstellingen. Chronische pijn kan verschillende oorzaken hebben,

zoals spier- en gewrichtsklachten, spasmen, contracturen en een beschadiging van het

centraal zenuwstelsel. Voorbeelden van aandoeningen die chronische pijn kunnen geven

zijn een doorgemaakt CVA, kanker, artrose, osteoporose, decubitus, obstipatie en

neuropathieën. Pijn bij deze groep kwetsbare ouderen leidt regelmatig tot een

verminderde kwaliteit van leven door verminderde fysieke activiteit, verminderde

- 38 -

zelfredzaamheid, angst, depressie, verdere achteruitgang van cognitief functioneren,

afgenomen participatie, sociale isolatie en een verhoogde zorgconsumptie. Uit

onderzoek blijkt dat herkenning en behandeling van pijn onvoldoende plaatsvindt bij

kwetsbare ouderen. (Verenso, Multidisciplinaire Richtlijn Pijn, Herkenning en

behandeling van pijn bij kwetsbare ouderen. Deel 1, 2011)

Pijn kan door de kwetsbare oudere zelf gerapporteerd worden. Zelfrapportage is voor de

kwetsbare oudere de gouden standaard om pijn te identificeren. Men dient ook aandacht

te geven aan de zelfrapportage van pijn bij ouderen met cognitieve beperking. Patiënten

met een MMSE van 18 of meer kunnen op een betrouwbare en valide manier hun pijn

aangeven met behulp van een zelfrapportage instrument. Maar omdat ouderen niet snel

hun pijn uiten is het wel aan te bevelen dat naast de zelfrapportage ook observatie van

lichamelijke, psychische, fysiologische en gedragsmatige pijnindicatoren plaatsvindt en

dat men luistert naar de signalen van verzorgenden en mantelzorgers. Bij de beoordeling

moet beseft worden dat ouderen een breed scala van woorden gebruiken om pijn te

beschrijven. (Verenso, Multidisciplinaire Richtlijn Pijn, Herkenning en behandeling van

pijn bij kwetsbare ouderen. Deel 2, 2011)

Voor het meten van de intensiteit van pijn bestaan verschillende pijnintensiteitsschalen.

(bijlage 13)

1.5.2.8.1 Numerieke beoordelingsschalen

De patiënt met pijn geeft de mate van pijn aan door het geven van een cijfer of het

aankruisen van een cijfer op een lijn. De cijfers variëren tussen nul en tien. De lijn geeft

een toenemende pijnintensiteit weer.

1.5.2.8.2 Verbale beoordelingsschalen

De patiënt met pijn wordt gevraagd het woord te kiezen dat de mate van pijn het beste

beschrijft. De woorden variëren van geen, licht, matig, hevig tot ernstig.

1.5.2.8.3 VAS

Bij de Visueel Analoge Schaal (VAS) wordt aan de patiënt gevraagd om op een lijn,

lopend van geen pijn tot maximale pijn, een punt te markeren, dat de ernst van de pijn

- 39 -

weergeeft. Volgens Gagliese et al (2005) is een verticale presentatie van een VAS bij

ouderen minder foutgevoelig dan een standaard VAS. (Gagliese, Weizbilt, Ellis, &

Chan, 2005)

1.5.2.8.4 Pijnschalen met pictogrammen van gezichtjes

De patiënt kiest uit een reeks gezichten het gezicht dat het beste de mate van pijn

weerspiegelt. De eerste in rij is een lachend gezicht en komt overeen met geen pijn. De

laatste in rij is een zeer verdrietig gezicht en komt overeen met heel erge pijn. Aan de

patiënten wordt gevraagd het gezicht aan te duiden dat het best past bij hoe hij zich op

dat moment voelt.

1.5.2.8.5 Meetinstrumenten voor de observatie van pijngedrag

Bij kwetsbare ouderen met cognitieve en/of communicatieve beperkingen moet vooral

gekeken worden naar pijngedrag. Deze instrumenten bevatten verschillende combinaties

van observaties, die kunnen wijzen op de aanwezigheid van pijn. In richtlijnen van ‘the

American Geriatrics Society’ (AGS) vinden we de verschillende typen gedragingen

terug die kunnen geobserveerd worden met deze beoordelingsschalen. (Herr, Bjoro, &

Decker, 2006) Het gaat over:

- gezichtsuitdrukkingen, zoals huiveren, grimas tonen, fronzen, snel knipperen

met de ogen:

- lichaamsbewegingen, zoals andere manieren van lopen, beschermen, stapvoets

lopen, wankelen, handen wrijven, repeterende bewegingen;

- verbalisaties/vocalisaties, zoals kreunen, grommen, om hulp vragen,

schreeuwen, agressieve of beledigende taal;

- veranderingen in interacties, zoals agressie, zich terugtrekken, zorg afwijzen;

- veranderingen in activiteiten of routines, zoals zwerven, ander slaappatroon;

- veranderingen in de geestelijke toestand, zoals huilen, verwardheid,

geïrriteerdheid.

- 40 -

Daarnaast zijn er ook fysiologische observaties die kunnen wijzen op pijn, zoals

gewijzigd ademhalingspatroon, transpireren. (Verenso, Multidisciplinaire Richtlijn Pijn,

Herkenning en behandeling van pijn bij kwetsbare ouderen. Deel 2, 2011)

De Abbey pijnschaal is ontwikkeld om pijn te meten bij mensen met dementie. De

schaal is gebaseerd op de zes gedragsindicatoren die kunnen geobserveerd worden bij

pijn. Tijdens het observeren van de patiënt dienen de zes indicatoren afwezig, mild,

matig of ernstig gescoord te worden. De totale pijnscore varieert tussen de nul en 18.

Nul tot twee betekent geen pijn; drie tot zeven betekent milde pijn; acht tot 13 betekent

matige pijn en meer dan 14 betekent ernstige pijn. De Abbey pijnschaal is gemakkelijk

toepasbaar in de praktijk. (Doedens, 2009) (bijlage 14)

Ook de Checklist of Nonverbal Pain Indicators (CNPI) is op dezelfde

gedragsindicatoren van pijn gebaseerd. Iedere indicator wordt aanwezig of afwezig

gescoord, zo kan een maximumscore van zes bekomen worden. De CNPI is een

eenvoudig en kort screeningsinstrument dat door verschillende categorieën van

verzorgend personeel kan afgenomen worden. Het is een betrouwbaar en valide

instrument om de pijn bij ouderen met cognitieve en/of communicatieve beperkingen de

te onderzoeken. (bijlage 15)

- 41 -

2 Methodologie

Het doel van deze masterproef is de implementatie van het zorgprogramma voor de

geriatrische patiënt te onderzoeken in drie verschillende ziekenhuizen. De vraag die kan

gesteld worden is hoe de gekozen instellingen, UZ Gent, az groeninge Kortrijk en Sint-

Jozefskliniek Izegem, het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt invullen. Zijn er

verschillen op te merken bij de implementatie in deze drie verschillende settings?

Ik heb voor dit kwalitatief onderzoek de ‘multiple case study research’ methode

gebruikt. (Yin, 2009) Deze methode is ideaal om een hoe of waarom vraag in deze

specifieke context te beantwoorden. De instellingen werden gekozen op basis van de

grootte en het patiëntenaanbod. Dit leidt tot ‘on purpose sampling’. (Polit & Beck,

2008) Het leek mij interessant om de vergelijking te maken tussen een universitair

ziekenhuis, een groot regionaal ziekenhuis en een klein lokaal algemeen ziekenhuis.

Deze purposive sampling zal aanleiding geven tot sampling bias waardoor de resultaten

van dit onderzoek niet zullen kunnen gegeneraliseerd worden. Verder onderzoek zal

zich hierdoor opdringen.

Na de literatuurstudie heb ik een vragenlijst opgesteld. Deze lijst omvat vragen in

verband met de instelling zelf, het screenen van het geriatrisch risicoprofiel, de

registratie van gegevens, de samenstelling van het pluridisciplinair team, de

verschillende onderdelen van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt en de

kwaliteitsopvolging van het zorgprogramma. De volledige vragenlijst kan u in bijlage

vinden. (bijlage 16)

Vooraleer met het onderzoek te starten, werd het dossier voor het ethisch comité

samengesteld. Dit dossier omvat een duidelijke motivering van het onderzoek met

toelichting van het studiedesign en protocol. Een informed consent formulier werd

opgemaakt voor iedere medewerker. Dit dossier werd overhandigd aan de ethische

comités van elke organisatie die zal deelnemen aan het onderzoek.

Eens de goedkeuring gekregen van de ethische comités kon ik van start gaan met het

onderzoek. Ik heb de directie nursing en het geneesheerdiensthoofd van elke organisatie

via mail gecontacteerd. Hierin heb ik het doel van het onderzoek uitgelegd, de manier

- 42 -

van werken beschreven en de vragenlijst voorgesteld. In de tweede fase heb ik een

afspraak gemaakt voor het bijwonen van een multidisciplinair overleg en voor een

(participerende) observatie bij het interne liaisonteam. De derde fase bestond uit een

afrondend gesprek met de hoofdverpleegkundige en/of het geneesheerdiensthoofd van

het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt.

Iedere hoofdverpleegkundige en ieder geneesheerdiensthoofd kreeg een ‘informatiebrief

voor de deelnemers aan experimenten’ ter ondertekening. Hiermee gaven zij mij de

toestemming om de verkregen data te gebruiken voor het onderzoek. Ik verzekerde hen

hiermee dat de privacywetgeving gerespecteerd zal worden en dat zij geen enkele

schade kunnen oplopen ten gevolge van het onderzoek.

In een periode van vier weken is de datacollectie gebeurd in de verschillende settings.

De data heb ik verkregen via het inkijken van instellingsgebonden documenten, via

semigestructureerde interviews bij zowel geneesheerdiensthoofd, verpleegkundige van

het interne liaisonteam als de hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma voor de

geriatrische patiënt, via participerende observatie tijdens een assessment van een patiënt

en via deelname aan het multidisciplinair overleg. Het raadplegen van deze

verschillende bronnen leidt tot datatriangulatie.

Na het doorsturen van de vragenlijst in eerste fase, nam ik contact op met het

geneesheerdiensthoofd van elke instelling. Tijdens deze telefonische contacten werd

mij, bij iedere instelling, duidelijk gemaakt dat de vragenlijst zeer uitgebreid was. De

diensthoofden vreesden ervoor dat het voor hen enorm tijdsintensief zou zijn om alle

antwoorden op te zoeken. Daarop heb ik voorgesteld om mij zoveel mogelijk informatie

door te sturen, onder de vorm van jaarverslagen, kwaliteitshandboek, presentaties van

vormingsdagen, enzovoort. De informatie die ik hieruit verkregen heb, werd thematisch

geanalyseerd.

In tweede fase heb ik in iedere instelling een multidisciplinair overleg bijgewoond. Ik

kon in die periode ook observeren tijdens een assessment van het interne liaisonteam. In

één instelling was er sprake van participerende observatie. De data hieruit verkregen

- 43 -

werden opnieuw, zo snel mogelijk na de observatie, geanalyseerd en gegroepeerd per

thema.

Na analyse van de data die ik verkregen heb in de eerste en tweede fase van mijn

onderzoek, werd mij duidelijk waar nog aanvulling nodig was.

Deze aanvulling heb ik kunnen bekomen via een semigestructureerd interview met het

geneesheerdiensthoofd en/of de hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma voor de

geriatrische patiënt. Als leidraad gebruikte ik mijn vooropgestelde vragenlijst, dit in

elke instelling. In het interview werden een reeks open en gesloten vragen gesteld. Door

mij te houden aan de vragenlijst was ik zeker dat alle domeinen waarover ik informatie

wou inwinnen wel degelijk aan bod kwamen. Als interviewer had ik de taak om de

deelnemers vrij te laten spreken over de topics uit de vragenlijst. (Polit & Beck, 2008)

De interviews werden opgenomen op band. Hiervoor werd op voorhand toestemming

gevraagd. De opnames maakten het nadien gemakkelijker om de data te verwerken.

- 44 -

3 Onderzoeksresultaten

3.1 VOORSTELLING VAN DE PARTICIPERENDE INSTELLINGEN

In samenspraak met Professor Peleman, mijn promotor voor deze masterproef, hebben

we gekozen voor drie instellingen: UZ Gent, az groeninge Kortrijk en Sint-Jozefskliniek

Izegem.

UZ Gent is een universitair ziekenhuis in Oost-Vlaanderen. Mijn promotor is hoofdarts

in dit ziekenhuis. Het UZ Gent is met ruim drie duizend patiënten per dag en meer dan

zes duizend medewerkers één van de grootste en meest gespecialiseerde ziekenhuizen in

Vlaanderen. (UZ Gent, 2011) Het ziekenhuis telt 1060 bedden. Hier zijn 412 artsen

werkzaam, daarnaast 338 artsen in opleiding. De verpleegkundige equipe bestaat uit

2100 mensen. Als universitair ziekenhuis werkt het nauw samen met de Faculteit

Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Gent. In 2011 werden

35969 patiënten opgenomen.

De vzw az groeninge is ontstaan uit de fusie van het O.C.M.W.-ziekenhuis Onze-Lieve-

Vrouwe-hospitaal en C.A.Z.K.-Groeninge, op zijn beurt een fusie van de private

christelijke ziekenhuizen Maria’s Voorzienigheid, Sint-Maarten en Sint-Niklaas. De

directie staat erop dat de naam van het ziekenhuis met kleine letters geschreven wordt.

Het Kortrijks ziekenhuis az groeninge is een dynamisch ziekenhuis dat de regionale

grenzen overschrijdt en samenwerkt als partner binnen een netwerk van zorgverleners.

Naast het stellen van diagnoses en het uitvoeren van behandelingen, vervult het

ziekenhuis ook een educatieve en informatieve taak binnen de supraregionale

gezondheidszorg. Het ziekenhuis telt 1066 bedden. Er werken 220 artsen, 32 artsen in

opleiding en 1255 verpleegkundigen. In 2011 werden 34610 patiënten opgenomen.

De Sint-Jozefskliniek Izegem staat als autonoom ziekenhuis in voor het leveren van

kwaliteitsvolle, veilige en geïnformeerde zorg aan een verantwoorde prijs en dit samen

met interne en externe zorgverleners. De afkorting “SJKI” wordt vertaald in de missie

en de visie van het ziekenhuis. Er wordt gestreefd naar een optimale samenwerking

zowel intramuraal en multidisciplinair als transmuraal. Het ziekenhuis wil juiste zorg

- 45 -

aanbieden tegen een juiste prijs. Juiste zorg betekent kwalitatief hoogstaande

multidisciplinaire zorg, die voor iedereen toegankelijk is, zowel organisatorisch,

architectonisch als financieel. Via permanente vorming van het personeel wil men

kwaliteitsvolle en veilige zorg leveren. Er wordt gestreefd naar een optimale informatie-

uitwisseling met zowel interne als externe zorgverstrekkers. (Opdrachtenverklaring,

2011) In dit ziekenhuis zijn 60 dokters en 276 verpleegkundigen tewerkgesteld. De

instelling beschikt over 217 bedden. In 2011 werden 8234 patiënten opgenomen.

3.2 IMPLEMENTATIE VAN HET ZORGPROGRAMMA VOOR DE

GERIATRISCHE PATIËNT (ZGP)

Het Koninklijk Besluit van 29 januari 2007 omschrijft de normen waaraan het

zorgprogramma voor de geriatrische patiënt moet voldoen om erkend te worden.

Daarnaast bevat het ook aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en

ziekenhuisdiensten. Dit Koninklijk Besluit is op 7 maart 2007 verschenen in het

Belgisch Staatsblad. Op 1 september 2007 is het in werking getreden (met uitzondering

van een aantal artikels) voor de ziekenhuizen die een erkenning willen vragen.

(D'Alleine, Thibo, & Quinet, 2007)

3.2.1 Organisatie

3.2.1.1 Start van het ZGP

In de drie onderzochte instellingen werd sinds het verschijnen van het Koninklijk

Besluit in het Belgisch Staatsblad een erkenning aangevraagd om het zorgprogramma

voor de geriatrische patiënt te implementeren. Ze zijn dus allemaal van start gegaan met

de organisatie van het zorgprogramma op 1 september 2007. De erkende G-dienst was

in deze instellingen al georganiseerd. De andere pijlers van het zorgprogramma moesten

nog uitgewerkt worden.

3.2.1.2 Doelstelling van het ZGP

De doelstellingen van de drie ziekenhuizen in verband met het zorgprogramma voor de

geriatrische patiënt komen grotendeels overeen met de doelstelling die geformuleerd

werd in het Koninklijk Besluit.

- 46 -

In UZ Gent wil men streven naar een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en

levenskwaliteit voor de geriatrische patiënt door het vroegtijdig opsporen van patiënten

met een geriatrisch profiel, door de zorg te standaardiseren en te optimaliseren, via het

aanbieden van multidisciplinaire zorg en door de continuïteit van de zorg te garanderen.

Sinds 2010 wordt de dienst herdoopt tot Universitair Geriatrisch Centrum Gent (UGC-

Gent) omdat naast het hierboven vermelde doel men ook een bijdrage wil leveren in het

onderwijs, het onderzoek en de dienstverlening. De fundamentele zorgfunctie van het

UGC-Gent bestaat erin holistische patiëntenzorg aan te bieden via Comprehensive

Geriatric Assessment en interdisciplinaire zorg. Men wil de familie en de patiënt

centraal stellen via luisteren, problemen bespreken en meenemen in de zorg. De familie

en de patiënt zijn dus participanten in de zorg. Interdisciplinaire samenwerking is hier

zeer belangrijk. De mening en de inbreng van elke discipline wordt gestimuleerd en

gerespecteerd. De kwaliteit van de zorg wil men verhogen door expertise te stimuleren,

te ontwikkelen en te delen. Continuïteit van zorg moet gegarandeerd worden, binnen de

verschillende zorgpeilers (intramuraal), maar ook transmuraal via ontslagmanagement

en netwerking. (Kernteam Geriatrie, 14 juni 2010) Met de doelstelling van onderzoek en

onderwijs in de geriatrie wil het UGC-Gent zich profileren als een derdelijns geriatrie.

Deze doelstelling vindt men niet terug in de andere twee instellingen. In az groeninge

wil men een kwalitatieve, deskundige en integrale zorg beogen die gericht is op maat

van de geriatrische patiënt, ook buiten de klassieke hospitalisatie geriatrie. De

geriatrische zorgverlening kenmerkt zich vooral door een pluridisciplinaire aanpak

onder leiding van een geriater. Binnen de zorgregio Kortrijk willen zij kwaliteitsvolle

zorg verstrekken aan geriatrische patiënten. Het ZGP berust op pluridisciplinaire

diagnose, behandeling en revalidatie en houdt rekeningen met de nood aan continuïteit

van de zorg. (Kwaliteitshandboek zorgprogramma voor de geriatrische patiënt, 2010)

- 47 -

Elk “ik” maakt deel uit van een “wij”

Elk “wij” werkt aan een thema, een “het” = de Geriatrische visie

“Ik” – “wij” – “het” maken deel uit van een geheel “de globe”

= ‘Het Geriatrisch zorgprogramma’

Als één onderdeel ontbreekt is er geen “globe”

Vertaald naar onze geriatrische situatie:

Elk “individu” maakt deel uit van het “pluridisciplinair team”

Elk “pluridisciplinair team” werkt aan de “geriatrische visie”

Individu + teams + geriatrische visie maken deel uit van één Geriatrisch

Zorgprogramma

Als één onderdeel ontbreekt is er geen Geriatrisch zorgprogramma

Figuur 6: Doelstelling ZGP (az groeninge, 2008)

In de Sint-Jozefskliniek Izegem wil men geriatrische zorg verstrekken aan alle

geriatrische patiënten in het ziekenhuis opgenomen, via pluridisciplinaire aanpak.

Hierbij streeft men naar een optimaal herstel van de functionele performantie en een zo

groot mogelijke zelfredzaamheid en levenskwaliteit van de oudere persoon. De visie

van het ziekenhuis komt ook terug in het ZGP. Men wil samenwerken binnen het ZGP,

waarbij de patiënt een centrale rol krijgt. De zorg voor de geriatrische patiënt gaat

afdelingsoverschrijdend, samenwerking met andere afdelingen in het belang van de

hoogbejaarde. Contact met de familie, mantelzorgers, huisarts, thuiszorg en andere

disciplines in het ziekenhuis zijn essentieel om de kwaliteit van het leven van de

geriatrische patiënt zo goed mogelijk te behouden, te verbeteren en om de patiënt zo

lang mogelijk zelfstandig (thuis) te laten functioneren. Continuïteit in zorg berust op

samenwerken, zowel intra- als extramuraal. Men wil ook de juiste zorg tegen de juiste

prijs aanbieden, met aandacht voor de individuele noden van de patiënt zowel op

psychisch, fysisch als sociaal vlak. Juiste zorg is ook menswaardige zorg. De

kleinschaligheid van het ziekenhuis maakt het mogelijk om warme, persoonlijke zorg te

leveren. Informeren en communiceren van bij de opname tot ontslag is essentieel voor

een goede samenwerking tussen alle betrokkenen in het zorgproces van de geriatrische

patiënt. Door de zorg goed op elkaar af te stemmen, kan de patiënt goed revalideren.

- 48 -

Informatiedoorstroming en communicatie binnen de equipe zorgt voor een goede sfeer

en kwaliteitsvolle zorg.

De doelstelling van alle drie de instellingen komt dus zeer goed overeen met het

uitgangspunt van het ZGP: een geriatrische zorgcultuur creëren, aan de hand van een

zeer gespecialiseerde, pluridisciplinaire en intensieve benadering van de geriatrische

patiënt, zowel voor, tijdens als na een hospitalisatie. (D'Alleine, Thibo, & Quinet, 2007)

Alleen in UZ Gent komt in hun doelstelling bijkomend naar voor dat zij zich willen

profileren als derdelijns geriatrie, via het Universitair Geriatrisch Centrum. Hun

doelstelling voor het ZGP kan gelinkt worden aan de algemene missie en visie van het

universitair ziekenhuis, namelijk topklinische en topreferente patiëntenzorg aanbieden.

Deze zorg is in lijn met de universitaire opdracht van opleiding, onderzoek en

dienstverlening. (UZ Gent, 2011)

3.2.1.3 Grootte van de afdeling G en personeelsomkadering

In UZ Gent wordt geriatrie als een aparte specialiteit gezien sinds augustus 2005. Sinds

één januari 2009 is de dienst geriatrie een aparte entiteit, met een eigen beleid, eigen

financiële rekeningen. Deze dienst wordt vertegenwoordigd in het college inwendige

ziekten. De dienst geriatrie is nu gelegen in het gebouw K2 op de eerste verdieping

(1K2). De afdeling telt 30 erkende bedden. Professor Nele Van Den Noortgate is

diensthoofd op deze acute G-dienst. De medische bestaffing bestaat uit 4,4 voltijdse

equivalenten, daarnaast nog 5 artsenspecialisten in opleiding. Het kernteam van deze

dienst bestaat uit het medisch diensthoofd, de artsen stafleden, de

hoofdverpleegkundige, de verpleegkundig specialist, de vertegenwoordiger

psychosociale zorg en de vertegenwoordiger locomotorische zorg.

Az groeninge heeft vier diensten acute geriatrie, elk met 30 erkende bedden. Alle vier

de diensten geriatrie zijn gecentraliseerd in de campus reepkaai. De medische bestaffing

bestaat uit 4 internistgeriaters, waarvan Dr. Véronique Ghekiere het medisch

diensthoofd is. De verantwoordelijkheid voor de verschillende diensten geriatrie en voor

de andere onderdelen van het ZGP wordt periodisch, om de vier maand, doorgeschoven.

Elke geriater is dus op zijn tijd verantwoordelijk. Iedere dienst heeft een

- 49 -

hoofdverpleegkundige en daarnaast is er nog een hoofdverpleegkundige voor het ZGP

die tevens hoofdverpleegkundige is van het geriatrisch dagziekenhuis. Samen met de

vier geriaters vormen zij het dagelijks bestuur van de geriatrie. De

hoofdverpleegkundige van het ZGP coördineert ook de andere onderdelen van het ZGP.

DIRECTEUR PATIENTENZORG - HOOFDGENEESHEER

ZORGMANAGER - MEDISCH DIENSTHOOFD

HV

G2

HV

G1

HV

G3

STUURGROEP

ZORGPROGRAMMA

GERIATRIE

DAGELIJKS BESTUUR

GERIATRIE

Consultatie

EXTERNE LIAISON

GDZH

GST

ORGANOGRAM ZORGPROGRAMMA GERIATRIE

HV

G4

Hoofdverpleegkundige zorgprogramma

geriatrie

Figuur 7: Organogram ZGP (az groeninge, 2008)

De Sint-Jozefskliniek Izegem telt 1 afdeling geriatrie met 25 bedden. Het medisch

diensthoofd is Dr. Kristien Luyckx. Zij is de enige geriater werkzaam op de dienst

geriatrie en in het ZGP. Een andere dokter geriater werkt op de dienst inwendige ziekten

als endocrino-androloog. De hoofdverpleegkundige van de dienst geriatrie is tevens

hoofdverpleegkundige van het ZGP.

Wat hier voornamelijk opvalt, is het groot aantal erkende bedden in az groeninge. Deze

grootschaligheid is te verklaren door de fusie van vier verschillende ziekenhuizen. Naast

het nieuw gebouwde ziekenhuis, campus kennedylaan, zijn nu nog drie andere

- 50 -

campussen actief: campus loofstraat, campus vercruysselaan en campus reepkaai. De

afdelingen geriatrie zijn in deze laatste campus gevestigd.

Het grote UZ Gent telt maar 30 erkende bedden. Misschien is een universitair

ziekenhuis dat derdelijns gezondheidszorg aanbiedt, minder toegankelijk voor

geriatrische patiënten? Zoals hierboven al vermeld, willen ze via het Universitair

Geriatrisch Centrum ook meer gespecialiseerde zorg aanbieden.

3.2.1.4 Aantal opnames en opnameduur van geriatrische patiënten

In 2011 werden in UZ Gent 34907 patiënten opgenomen; 4579 (13.12%) hiervan waren

ouder dan 75 jaar; 510 (11.14%) van deze 75-plussers lagen op een andere dienst dan de

dienst geriatrie. De gemiddelde ligduur voor patiënten die jonger zijn dan 75 jaar is 6.55

dagen, terwijl 75-plussers gemiddeld 10 dagen opgenomen blijven.

In 2011 werden in az groeninge 34610 patiënten opgenomen; 1624 (4.69%) hiervan

waren 75 jaar of ouder; 331 (20.4%) van deze 75-plussers werden opgenomen op een

andere dienst dan de G-dienst. Hierbij dient wel gezegd dat 148 patiënten initieel

opgenomen werden op de spoedafdeling. Deze kunnen daarna wel getransfereerd zijn

naar de G-dienst. Ik heb geen verdere informatie vanuit het ziekenhuis gekregen over

het feit of er een verschil is in ligduur tussen 75-plussers en andere leeftijdsgroepen.

In 2011 werden in de Sint-Jozefskliniek 2146 patiënten gehospitaliseerd van 75 jaar of

meer. Dat is 26% van het totaal aantal opnames dat 8234 bedraagt De algemene

verblijfsduur in dit ziekenhuis is voor het jaar 2011 gedaald met 0.24 dagen tot 6.43

dagen. Voor de interne afdelingen is dit gedaald van 7.07 naar 6.96 dagen (-0.11) wat

misschien mede te verklaren valt via de werking van het interne liaison team. Over de

specifieke ligduur voor 75-plussers heb ik geen informatie gekregen.

3.2.2 Het geriatrisch profiel

3.2.2.1 Screeningstool

In alle drie de ziekenhuizen wordt de GRP-score (Geriatrisch Risico Profiel) gebruikt

als screeningstool. Bij de start van het ZGP in 2007 gebruikten ze in UZ Gent de ISAR-

score, maar in 2009 werd deze vervangen door de GRP. Dit besluit nam men na het

- 51 -

bekendmaken van de resultaten van het FOD-rapport 2008: “Vergelijking van

screeningsinstrumenten ter detectie van patiënten met een geriatrisch risicoprofiel”.

De cutt-off score die wordt gebruikt is ook bij alle drie de ziekenhuizen twee of meer.

Dus van zodra de patiënt twee scoort heeft hij een geriatrisch risicoprofiel.

3.2.2.2 Screening in fasen

Het is de bedoeling dat de patiënt van bij de opname, of toch liefst zo snel mogelijk na

de opname, gescreend wordt. Maar in elk ziekenhuis ziet men dat dit zeer weinig

gebeurt. De dienst spoedopname staat hier niet voor open, en op de afdeling neemt men

hier ook zelden de tijd voor. De hoofdverpleegkundige van de dienst waarop de patiënt

terecht komt speelt hierin een grote rol. Vaak ziet men een groot verschil van dienst tot

dienst wat betreft het invullen van de GRP-score. Dit komt naar voor bij elk ziekenhuis

waar het onderzoek werd gevoerd.

Bij een geplande opname vraagt men soms aan de patiënt zelf om de GRP-score in te

vullen via een opnamebrochure. Deze kan ook ingevuld worden door de huisarts of de

thuisverpleegkundige.

In UZ Gent heeft men geprobeerd om de GRP-score te linken aan het digitaal

opnameprofiel om zo rechtstreeks een melding te geven naar het interne liaisonteam bij

een positieve score. Maar hierbij ziet men dat ook dit opnameprofiel niet altijd wordt

ingevuld.

In az groeninge was het de bedoeling dat de patiënt gescreend werd op spoed bij

opname, of op de afdeling binnen de eerste 24 uur na opname. Sinds november 2011 is

een nieuw formulier ingevoerd, een drieluik, waarin de voedingstoestand, het valrisico

en het geriatrisch risicoprofiel wordt bevraagd. Dit ingevulde formulier wordt op de

afdeling opgehaald door de diëtist, hierdoor is het niet meer zichtbaar voor het GST

(geriatrisch support team of interne liaisonteam). Het GST dringt daarom bij de

hoofdverpleegkundige aan om een aanvraag met patiëntenklever te voorzien bij een

positieve GRP-score. Dit is echter een dubbele handeling, die vaak over het hoofd wordt

gezien. In Kortrijk wordt dan ook vol verwachting uitgekeken naar de komst van het

- 52 -

elektronisch patiëntendossier, zodat de nodige informatie voor alle betrokken partijen

zichtbaar wordt.

In de Sint-Jozefskliniek Izegem kampt men met hetzelfde probleem. Het is ook de

bedoeling dat iedere 75-plusser gescreend wordt bij opname, maar omdat dit niet

gebeurt op spoedopname of op de afdeling zelf, streeft het interne liaisonteam ernaar om

deze mensen binnen de 48 uur zelf te screnen.

Nadat bij patiënten een positief geriatrisch risicoprofiel is vastgesteld, volgt een

Comprehensive Geriatric Assessment. Dit zal besproken worden bij het interne

liaisonteam.

3.2.3 Registratie van gegevens

De gegevens van opnames worden in alle drie de ziekenhuizen digitaal opgeslagen.

Deze informatie kan nuttig zijn bij heropnames. Maar de gegevens zijn voor de

instellingen ook belangrijk om de werking van de verschillende onderdelen van het

zorgprogramma voor de geriatrische patiënt te evalueren. Het resultaat hiervan is te zien

in de jaarverslagen die worden opgesteld voor elk onderdeel van het ZGP.

3.2.4 Het pluridisciplinair team

De verschillende disciplines die deel uitmaken van het pluridisciplinair team zijn in de

drie instellingen grotendeels overeenkomend. (zie tabel 1)

Tabel 1: Samenstelling van het pluridisciplinair team

samenstelling team GZP UZ Gent az groeninge SJKI

geriater 4 4 1

hoofdverpleegkundige X X X

ergotherapeut X X X

logopedist X X X

sociale dienst X X X

kinesist X X X

diëtist X X X

pastoraal medewerker X

- 53 -

De medische discipline bestaat in UZ Gent uit een korps van vier geriaters. Prof. Nele

Van Den Noortgate is hier medisch diensthoofd. In az groeninge neemt Dr. Véronique

Ghekiere de functie van medisch diensthoofd voor haar rekening, en zij wordt

bijgestaan door nog drie internistgeriaters. Dr. Kristien Luyckx is voor de Sint-

Jozefskliniek de enige geriater.

De hoofdverpleegkundige van het ZGP is in UZ Gent hoofdverpleegkundige van alle

pijlers van het zorgprogramma. Mevr. Els Carrijn heeft een overkoepelende taak en zij

is tevens hoofdverpleegkundige van de acute G-dienst. In az groeninge is Mr. Ludo

Meersdom hoofdverpleegkundige van het ZGP, daarnaast is hij teamcoördinator van het

geriatrisch dagziekenhuis. De vier G-diensten hebben elk een hoofdverpleegkundige.

Deze vijf personen vormen samen met het medisch diensthoofd het dagelijks bestuur

Geriatrie. In de Sint-Jozefskliniek is Mevr. Ann Depreitere hoofdverpleegkundige van

het ZGP en tevens hoofdverpleegkundige voor de G-dienst. Om de verpleegkundige

equipe aan te vullen wordt, in alle drie de ziekenhuizen, voornamelijk gestreefd naar

mensen met een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaming voor

geriatrie. De verpleegkundigen treden op als coördinator van zorg, in nauwe

samenwerking met andere disciplines.

De ergotherapeut neemt een zeer belangrijke plaats in in het team. In elke instelling van

het onderzoek komt de ergotherapeut bij bijna alle patiënten met een positief geriatrisch

risicoprofiel. De ergotherapeut screent, observeert en behandelt in functie van behoud,

herstel en bevordering van het dagelijks functioneren.

Naast de verpleegkundige equipe en de ergotherapeut speelt de sociale dienst ook een

cruciale rol in het pluridisciplinair team. In UZ Gent en az groeninge is een sociaal

verpleegkundige aangesteld als ontslagmanager. In de Sint-Jozefskliniek wordt deze

functie ingevuld door een sociaal assistent.

De overige teamleden: logopedist, diëtist en psycholoog komen tussen op vraag van de

geriater of van het interne liaisonteam.

Het enige grote verschil dat op te merken viel, is de aanwezigheid van een pastoraal

medewerker in het pluridisciplinair team van de Sint-Jozefskliniek Izegem. Deze neemt

- 54 -

wekelijks deel aan het pluridisciplinair overleg. Daarnaast bezoekt de pastoraal

medewerker de patiënten die meer nood hebben aan ondersteuning, bijvoorbeeld na

verlies van de partner. Zij begeleiden gelovigen en zorgen voor zingeving van de patiënt

en de familie. Er is ook een multidisciplinaire samenwerking tussen de pastoraal

medewerker en de ergotherapeut waar zij met de patiënten activiteiten uitvoeren via een

terugblik op het verleden, met een religieuze inslag. Daartoe gebruiken ze op dienst drie

belevingsdozen, in samenwerking met plaatselijke musea en de heemkundige kring. De

keuze voor deelname van de pastorale dienst aan het team berust voornamelijk op het

feit dat het ziekenhuis christelijk geïnspireerd is. Met de deelname van de pastoraal

werker streeft men ernaar dat alle diensten van het ziekenhuis in het multidisciplinair

team aanwezig zijn. De pastoraal werker zetelt ook in de palliatieve stuurgroep van het

ziekenhuis. Deze persoon kan een enorme meerwaarde betekenen voor palliatieve

geriatrische patiënten.

Het multidisciplinair overleg wordt in elk ziekenhuis wekelijks ingericht. Alle

teamleden zijn hierop aanwezig. In UZ Gent beschikt men over een elektronisch

patiëntendossier. Elke discipline kan dit patiëntendossier raadplegen. Tijdens het

overleg worden de opmerkingen direct in het dossier aangepast. Az groeninge heeft

‘team-online’ ingevoerd. Elk van de vier geriatrische afdelingen heeft wekelijks een

teamoverleg. Het verslag dat is opgemaakt tijdens de teamvergadering, wordt

opgestuurd naar alle disciplines en naar de huisarts van de patiënt, dit om de continuïteit

van de zorg te verhogen. De Sint-Jozefskliniek Izegem heeft naast de gebruikelijke

partners van het team, ook de grootste thuiszorgorganisaties uitgenodigd op hun

wekelijks overleg. De organisaties Wit-Gele Kruis en Bond Moyson nemen geregeld

deel, zodanig dat de voorgeschiedenis en de thuissituatie kan besproken worden in

functie van de continuïteit van de zorg. Een elektronisch patiëntendossier is in dit

ziekenhuis nog niet ingevoerd, maar op intranet kunnen de verschillende disciplines

voor iedere patiënt afzonderlijk het teamverslag raadplegen. Tijdens het overleg krijgt

iedere deelnemer een afprint van dit verslag. De opmerkingen moeten nadien per

discipline aangevuld worden.

- 55 -

3.2.5 Het geriatrisch consult

In UZ Gent maakt men een onderscheid tussen een poliklinische raadpleging en een

geriatrisch consult. Bij een poliklinische raadpleging komt de patiënt altijd vanuit de

thuissituatie naar het geriatrisch dagziekenhuis. De geriater onderzoekt hier de patiënt

op vraag van de huisarts, op vraag van de familie of op vraag van de patiënt zelf. Het

kan ook zijn dat bij ontslag uit de G-dienst onmiddellijk een afspraak gemaakt wordt

voor een poliklinische raadpleging wanneer de problematiek van de patiënt opvolging

vereist. De term geriatrisch consult wordt in UZ Gent alleen gebruikt vanuit het interne

liaisonteam. Hierbij komt de geriater aan bed bij een geriatrische patiënt die niet op een

G-dienst verblijft.

Az groeninge spreekt van een geriatrisch consult bij een opgenomen patiënt op een

andere afdeling dan de G-dienst en wordt aangevraagd door de behandelende arts. De

geriater kan zich hiervoor verplaatsen naar het bed van de patiënt, maar door de

verspreiding van geriatrische patiënten over de verschillende campussen laat de geriater

de patiënt vaak naar het geriatrisch dagziekenhuis komen met het inter-campus vervoer.

In de Sint-Jozefskliniek Izegem wordt een geriatrisch consult bijna alleen aangevraagd

als voorbereiding voor transfer van de patiënt naar de G-dienst. De geriater gaat dan,

meestal samen met een verpleegkundige van het interne liaisonteam, aan bed van de

patiënt. Het kan ook zijn dat de behandelende arts advies wenst te vragen aan de

geriater. De geriater komt dan ook aan bed van de patiënt en het advies wordt

telefonisch doorgegeven.

Alle drie de ziekenhuizen melden dat hier weinig gebruik van wordt gemaakt. Als een

geriatrisch consult wordt aangevraagd, dan is dit meestal in kader van transfer naar de

G-dienst.

3.2.6 Het geriatrisch dagziekenhuis

Het ambulant platform voor geriatrische zorg is in UZ Gent gelokaliseerd in B2. De

poliklinische activiteit wordt hierdoor geïntegreerd in het dagziekenhuis geriatrie. Dit

- 56 -

gebouw staat rechtstreeks in verbinding met de G-dienst. Hier gaan geriatrische

consultaties door, maar ook de opnames in het dagziekenhuis vinden hier plaats. Bij een

consultatie is alleen de geriater en een verpleegkundige aanwezig, terwijl bij een

opname in het dagziekenhuis ook de andere disciplines van het team kunnen

geraadpleegd worden. In verloop van tijd ziet men in Gent dat de consultaties stagneren

omwille van het feit dat transport voor een geriatrische patiënt zoveel mogelijk

vermeden moet worden. Wanneer de patiënt op consultatie geweest is, dan mag hij

terug naar huis, na advies van de geriater. Deze laat de patiënt zo weinig mogelijk terug

komen op consultatie, terwijl andere disciplines dat wel doen. In 2010 werden 230

patiënten opgenomen in het geriatrisch dagziekenhuis, 859 patiënten passeerden in dat

jaar de poliklinische consultatie. Verdere cijfers voor 2010 zijn nog niet beschikbaar. In

2009 was het geriatrisch dagziekenhuis twee dagen per week open wegens beperkte

inzetbaarheid van het personeel. Er werden toen 174 patiënten opgenomen in het GDZ

over 52 dagen. Dit komt op een gemiddelde dagbezetting van 3,35 patiënten per dag.

Het GDZ was 50 dagen gesloten. De maximale bezetting zou dus 612 patiënten kunnen

zijn, de reële bezetting bedraagt 28,4%. De voornaamste reden van opname was hier

neuropsychologisch onderzoek (51%). Daarnaast zien we diagnose en evaluatie (24%),

intra veneuze medicatie (18%) en transfusie (11%) als indicatie voor een opname in het

geriatrisch dagziekenhuis. De patiënten zijn voornamelijk afkomstig van de polikliniek

(21%), het GDZ zelf (37%), de G-dienst (27%). Slechts 6% wordt doorverwezen door

de huisarts.

Az groeninge krijgt in het geriatrisch dagziekenhuis niet alleen geriatrische patiënten,

maar ook patiënten voor dagopname van de dienst nucleaire geneeskunde over de vloer.

Dit zorgt voor een grote overbelasting van de verpleegkundige equipe, terwijl andere

disciplines zoals kinesist, logopedist en ergotherapeut weinig gevraagd worden. Het

geriatrisch dagziekenhuis wordt hier niet als dusdanig geïmplementeerd. Het

dagziekenhuis is een aparte entiteit, niet verbonden met de G-dienst. In 2011 was het

dagziekenhuis 240 dagen open. Er werden 1145 patiënten opgenomen in het geriatrisch

dagziekenhuis, 241 patiënten werden opgenomen voor het plaatsen van een centrale

katheter en 346 patiënten kwamen naar het geriatrisch dagziekenhuis voor een

onderzoek op de dienst nucleaire geneeskunde. Hier komt duidelijk naar voor dat het

- 57 -

geriatrisch dagziekenhuis niet gereserveerd is voor geriatrische patiënten. De

dagbezetting in 2011 van het dagziekenhuis voor geriatrische patiënten bedraagt 2.32

patiënten/dag, de reële dagbezetting bedraagt 4.77 patiënten/dag. Eenenvijftig procent

van de patiënten in het geriatrisch dagziekenhuis zijn dus niet geriatrisch. De indicatie

voor een opname in het geriatrisch dagziekenhuis is in de eerste plaats therapie (47.3%),

daarna komt diagnose (38.5%), gevolgd door geheugenonderzoek (9.3%) en valkliniek

(4.8%). Veertig procent van de patiënten wordt doorverwezen door de huisarts, 52%

door de geriater. In 2011 werden vrij veel diepe katheters geplaatst. Dit verklaart

waarom 33.2% patiënten vanuit het ziekenhuis getransfereerd werden naar het

geriatrisch dagziekenhuis. Eenenveertig procent kwam van thuis, 25% kwam vanuit een

andere zorginstelling. Het dagziekenhuis is vijf dagen per week open.

Het dagziekenhuis in de Sint-Jozefskliniek Izegem is gelegen op dezelfde gang als de

G-dienst en is drie dagen in de week open, dit op maandag, woensdag en vrijdag. De

patiënten worden meestal naar hier verwezen door de huisarts, hoewel elke

behandelende geneesheerspecialist dit ook kan doen. Het moet wel telkens gaan om

patiënten met een geriatrisch profiel. Patiënten kunnen hier ook terecht voor opvolging

van de therapie en evaluatie van de wondzorg. Revalidatie komt in het dagziekenhuis

heel veel aan bod. Een belangrijke taak is hier weggelegd voor de kinesist en de

ergotherapeut. In 2011 werden 963 patiënten opgenomen in het geriatrisch

dagziekenhuis, 45% voor uitgebreid advies, 5% voor geheugenonderzoek en 50% voor

voedingsadvies. De opnames zijn voor 67% gericht naar de geriater, voor 30% naar een

andere internist, hoofdzakelijk naar de oncoloog. De patiënt komt in hoofdzaak van

thuis (98%), 76% wordt door de huisarts gestuurd. Revalidatie (62%) is de

hoofdindicatie voor een opname in het geriatrisch dagziekenhuis, 24% komt voor

diagnostische of therapeutische doeleinden. In 2011 werd een gemiddelde dagbezetting

van 6,17 patiënten behaald.

3.2.7 Interne liaison

Op vlak van het interne liaisonteam zijn mij de grootste verschillen opgevallen in

verband met de implementatie van het ZGP. In UZ Gent en in de Sint-Jozefskliniek

worden alle 75-plussers gescreend door het interne liaisonteam.

- 58 -

In az groeninge hebben ze een andere naam gekozen voor het interne liaisonteam. Hier

spreekt men van het Geriatrisch Support Team (GST). Het GST komt enkel langs bij

mensen met een geriatrisch risicoprofiel, GRP groter of gelijk aan twee, en enkel op

vraag van de afdeling waar de patiënt opgenomen is, of op vraag van de behandelende

arts.

UZ Gent heeft een team dat bestaat uit een geriater, verpleegkundigen, ergotherapeut,

diëtist, logopedist en psychologe. In totaal wordt de interne liaison bemand door vier

voltijdse equivalenten. De verpleegkundigen, diëtist en ergotherapeut vormen de basis

van het team. Zij krijgen elke morgen de lijst van alle 75-plussers van de dienst IT

(information technology). Tijdens een korte overdracht wordt deze lijst overlopen en

verdelen ze de patiënten die moeten gescreend worden, rekening houdend met de

discipline van het lid van het interne liaisonteam en de problematiek van de patiënt.

Daarnaast worden de patiënten verdeeld waarbij een CGA moet worden uitgevoerd, en

de patiënten waarbij opvolging moet gebeuren. Het aantal diensten waarop het interne

liaisonteam actief is, is geleidelijk aan gegroeid. Bij de start waren er negen diensten

geïnteresseerd in de tussenkomst van het interne liaisonteam, tot op heden zijn er 13

diensten actief. Het interne liaisonteam heeft een afzonderlijk overleg, twee maal in de

week. Prof. Mirko Petrovic en Dr. Anja Velghe zijn de verantwoordelijke geriaters.

Tijdens dit overleg worden voornamelijk de patiënten waarbij een CGA gebeurd is,

besproken. Transfers naar geriatrie of SP-dienst komen hier ook aan bod. Het CGA dat

hier wordt gebruikt, is een tool die werd samengesteld door de verschillende disciplines

van het team. Hierin worden zoveel mogelijk standaard screeningstools gebruikt om zo

een totaal beeld te krijgen van de patiënt. Het assessment peilt naar de fysische,

psychische en sociale toestand van de patiënt. Het resultaat hiervan is het ‘geriatrisch

bilan’. Het te volgen stappenplan is vastgelegd. (zie figuur 8) In de eerste stap detecteert

men mensen met een geriatrisch risicoprofiel. Bij stap twee voert men een

basisassessment uit, via uitgebreide observatie. De derde stap bestaat erin

multidisciplinair de probleemgebieden aan te pakken. Zo komt men tot het opstellen van

een zorgplan en gaat men de uitvoering ervan opvolgen. De screeningstools die in het

geriatrisch bilan verweven zitten zijn de GRP, ADL Katz, IADL Lawton, Stratify,

Minicog, Mini GDS, Nrs 2002, MMSE en CamCog.

- 59 -

Figuur 8: Stappenplan Interne Liaisonteam UZ Gent

Bij iedere tussenkomst van het interne liaisonteam wordt een verslag opgemaakt. Het

resultaat van het geriatrisch bilan is opgenomen in het elektronisch patiëntendossier.

In az groeninge bestaat het geriatrisch support team uit een geriater, verpleegkundigen,

ergotherapeut, psycholoog, logopedist, sociaal verpleegkundige en diëtist. De dienst telt

hier een bezetting van 4 voltijdse equivalenten. Deze disciplines worden ook op andere

diensten ingezet, waardoor men hier klaagt over onderbemanning. Het GST gaat enkel

op dienst wanneer hun advies gevraagd wordt. In het verleden bezocht het GST iedere

patiënt met een geriatrisch risicoprofiel, maar sinds april 2011 kwam vanuit de directie

het voorstel om enkel langs te gaan op vraag van de afdeling, de behandelende arts of

bij problemen. Vanwege de fusie van de vier ziekenhuizen vreest de directie ervoor dat

het GST te frequent zou moeten tussenkomen. Wel werken ze aan projecten, zoals de

frailty-gids. Deze gids geeft richtlijnen in verband met herkennen, signaleren en

aanpakken van specifieke problemen bij de kwetsbare oudere. De brochure werd

- 60 -

opgemaakt door het GST en wil een aantal handvaten en tips aanreiken in de benadering

van de kwetsbare oudere. Door wijziging van de attitude en preventieve aanpak kunnen

de teams de meest voorkomende problemen zelfstandig oplossen. Het GST staat altijd

klaar om de afdelingen daarbij te helpen en te adviseren. (GST, 2012) Wanneer het GST

bij de patiënt geroepen wordt, controleert de verpleegkundige of de GRP-score correct

is ingevuld. Het gebeurt dat de score niet ingevuld is, of dat de patiënt geen geriatrisch

risicoprofiel heeft. Dan suggereert de verpleegkundige het aanvragen van een

geriatrisch consult. Heeft de patiënt wel een GRP-score van twee of meer, dan wordt

een CGA afgenomen. Het GST heeft een eigen dossier samengesteld in samenspraak

met de verschillende disciplines, ‘het dossier geriatrisch supportteam’. Door het gebruik

van standaard screeningstools wordt hier ook een totaalbeeld van de patiënt verkregen.

De gebruikte tools zijn GRP, Nortonscore, Katz, IADL Lawton, Mini GDS, Clock

drawingtest, MMSE, MNA. Bij ieder CGA wordt een teamverslag opgemaakt. Iedere

werkdag, rond 15 uur heeft de verpleegkundige van het GST contact met de geriater die

op dat moment verantwoordelijk is. Daarin worden de patiënten overlopen en de

adviezen geformuleerd. Deze adviezen worden door de verpleegkundige op het

teamverslag genoteerd en ondertekend. Het teamverslag wordt afgeleverd aan de

behandelende arts, alsook op de afdeling waar de patiënt verblijft. Het telefonisch

contact tussen de geriater en de verpleegkundige van het GST is de enige tussenkomst

van de geriater. Dit schept vaak problemen bij de behandelende arts, ze hechten te

weinig belang aan de gegeven adviezen. Door het groot aantal erkende G-bedden, 120,

is de werkdruk voor de geriaters in az groenige zeer hoog. Daarnaast komt ook nog het

feit dat de vier campussen verspreid liggen over de stad, waardoor een verplaatsing met

de wagen zich opdringt. Het GST komt wekelijks samen, met alle disciplines, om de

CGA te bespreken, zonodig opvolging te organiseren, transfer naar G-dienst te regelen

of ontslag van de patiënt voor te bereiden.

In de Sint-Jozefskliniek Izegem bestaat het interne liaisonteam uit dezelfde disciplines:

een geriater, verpleegkundigen, ergotherapeut, diëtist, psycholoog en logopedist. De

sociale dienst is hier niet vertegenwoordigd, de verpleegkundigen vinden dit nochtans

opportuun. Er is te weinig informatie-uitwisseling tussen deze twee disciplines,

waardoor de verpleegkundigen van het interne liaisonteam moeten verder werken met

- 61 -

de informatie die ze van de patiënt verkregen hebben, welke niet altijd juist blijkt te

zijn. Of de patiënten krijgen dezelfde vragen twee keer gesteld door beide disciplines,

wat voor de patiënt en de familie onprofessioneel overkomt. Men kijkt hier dan ook uit

naar het elektronisch patiëntendossier en een gemeenschappelijk elektronisch dossier

Sodipro, waar uitwisseling van gegevens tussen sociale dienst en interne liaisonteam

mogelijk zal zijn. Het interne liaisonteam screent ieder 75-plusser in het ziekenhuis. Ze

streven ernaar om dit te doen binnen de 48 uur na opname. Iedere morgen komen de

verpleegkundigen van het interne liaisonteam samen en zij overlopen de lijst van 75-

plussers die zij ontvangen van de IT-dienst. Hier gebeurt een verdeling van de patiënten

per verpleegkundige. Eerst wordt de GRP-score nagevraagd op de afdeling aan de

hoofdverpleegkundige of de referentieverpleegkundige. Als deze twee of meer is, wordt

een CGA afgenomen. Dit CGA werd ook door de verschillende disciplines

samengesteld, en bestaat uit standaard screeningstools. Stratify, drie-woorden-test,

kloktest, Mini GDS, DOS, MNA-SF, VAS, Mini Abbey, Norton, KATZ, GRP zijn

screeningstools die hier worden gebruikt en waarmee men een totaalbeeld krijgt van de

geriatrische patiënt. Iedere discipline bundelt zijn gegevens in een verslag. Alle

verslagen van de verschillende paramedici vormen het dossier van het interne

liaisonteam dat op zijn beurt bezorgd wordt aan de afdeling en de behandelende arts. De

geriater komt hier niet in tussen. Het verslag wordt ook digitaal geregistreerd, ter inzage

voor elke discipline. Dit proces werd uitgetekend aan de hand van een flow-chart

interne liaisonfunctie. (zie figuur 9) Wat mij in dit ziekenhuis voornamelijk opviel is de

manier van afname van het CGA. In de voormiddag nemen de verpleegkundigen van

het interne liaisonteam de verzorging over van de patiënt die moet geobserveerd

worden. Tijdens die verzorging wordt de patiënt bevraagd. Hiertoe is het noodzakelijk

dat de verpleegkundigen van het interne liaison team het geriatrisch dossier goed

kennen, zodat ze weten welke items moeten bevraagd worden. De patiënt heeft hierdoor

minder het gevoel aan een kruisverhoor onderworpen te zijn. De manier van omgaan

met de patiënt door de verpleegkundigen van het interne liaisonteam krijgt zo een extra

zorgend karakter, wat geapprecieerd wordt door de afdeling, door de patiënt en door

zijn familie. Wanneer een transfer naar de G-dienst aangevraagd wordt, zal de geriater

eerst het dossier van het interne liaisonteam raadplegen om daarna een consult aan bed

- 62 -

uit te voeren in aanwezigheid van het interne liaisonteam. Er is geen wekelijks overleg

met de verschillende disciplines van het team en de geriater. De geriater staat wel altijd

telefonisch ter beschikking.

Figuur 9: Flow-chart Interne Liaisonfunctie Sint-Jozefskliniek Izegem

Het interne liaisonteam heeft in alle drie de ziekenhuizen enkel een adviserende rol. In

hoeverre de adviezen opgevolgd worden, is afhankelijk van de behandelende arts of de

afdeling waarop de patiënt verblijft. De therapeutische vrijheid van de behandelende

arts zorgt ervoor dat adviezen niet opgedrongen kunnen worden. Soms staat de patiënt

zelf ook weigerachtig tegenover voorgestelde therapie, of soms is de patiënt nog te ziek

om deze bijkomende therapie aan te vangen. In UZ Gent en in de Sint-Jozefskliniek

Izegem wordt een ontslagbrief vanuit het interne liaisonteam meegegeven met de

patiënt, zodat de gegeven adviezen de huisarts bereiken. In alle drie de ziekenhuizen

zien we dat de dienst neurologie het minst beroep doet op het interne liaisonteam omdat

een dagelijks overzicht van de gescreende

→ patiënten gaat naar de sociale dienst, hoofd-

→ verpleegkundige, paramedici en arts.

Opgesteld door

Aantal pagina’s

Martine Joye

Flow-chart Interne Liaisonfunctie

in Sint-Jozefskliniek Izegem Datum validatie

Validatie door

Laatste aanpassing

Opname van geriatrische patiënt (≥75 jaar)(of vermoeden geriatrisch profiel bij patiënt ≤ 75 jaar)

Opname op geriatrie:Pluridisciplinaire

werking op de afdeling

Opname op een niet-geriatrische afdeling

Binnen de 24u GRP screening

ZO GRP ≥ 2ALARMSIGNAAL

Contact door hoofdverpleegkundige indien transfer geriatrie

consult met de geriater op de afdeling

Geriater beslist of patiënt al dan niet in aanmerking komt voor transfert op geriatrische afdeling. Overleg met hoofdverpleegkundige

Interne liaison bezorgt besluit/advies van geriater bij behandelende arts, aan afdeling, en sociale dienst.

screening door IL-verpleegkundige aan de hand van gevalideerde set en schetst een totaalbeeld van de patiënt + adviesformulering

legt IL-verslag voor aan de geriater na contact met sociale dienst

lijst ≥ 75 door informatica aan IL

- 63 -

deze dienst een eigen multidisciplinair team heeft. In UZ Gent ziet men op de dienst

orthopedie dat de behandelende arts vaker beroep doet op de geriater zelf, via een

geriatrisch consult, terwijl de andere diensten meer het interne liaisonteam inschakelen.

In az groeninge zijn direct bij de start van het GST vier pilootafdelingen bereid

gevonden om zonodig beroep te doen op het GST. Dit waren drie orthopedische

diensten en de dienst traumatologie. Sinds de beslissing van april 2011 om enkel op

vraag van de dienst het GST op te roepen, kan het GST op elke dienst tussenkomen. Het

nadeel van deze beslissing is dat zij zeer weinig gevraagd worden, zelfs op de diensten

waar ze vroeger wel veel kwamen. In de Sint-Jozefskliniek Izegem ondervindt het

interne liaisonteam een groot verschil qua consulteren per dienst. Op orthopedie-

traumatologie komen ze heel weinig, op cardiologie, pneumologie en algemene en

specifieke heelkunde daarentegen zijn de interventies het hoogst. In geen enkel

ziekenhuis komt het interne liaisonteam op spoed of op intensieve zorgen. De

paramedici en de verpleegkundigen van het interne liaisonteam worden op de

afdelingen niet altijd even positief ontvangen. Dit heb ik voornamelijk ondervonden in

UZ Gent en az groeninge. Zij worden beschouwd als buitenstaanders, hun expertise

wordt weinig gewaardeerd. De grootte van de ziekenhuizen zal hier een rol spelen. De

paramedici en vepleegkundigen van het interne liaisonteam zijn hierdoor minder gekend

bij de artsen en op de afdelingen. De structuur van de ziekenhuizen kan hier ook een

beïnvloedende factor zijn. In UZ Gent liggen de gebouwen afzonderlijk en verspreid, az

groeninge heeft vier campussen, verdeeld over de stad. Daarentegen ziet men in de Sint-

Jozefskliniek een zeer vertrouwelijke omgang tussen de paramedici en

verpleegkundigen van het interne liaisonteam met de afdelingen. Het feit dat de

verpleegkundigen indien mogelijk meehelpen in de verzorging speelt hier waarschijnlijk

in het voordeel. De mensen van het interne liaisonteam zijn ook in gans het ziekenhuis

gekend. De meeste van hen hebben nog op de G-dienst gewerkt, en ook de

kleinschaligheid van het ziekenhuis zal deze vertrouwelijke band versterken.

Het interne liaisonteam kan op de diensten zelf rekenen op de medewerking van de

referentieverpleegkundigen. De referentieverpleegkundige geriatrie kan gezien worden

als een verpleegkundige die naast de dagelijkse zorg, ook aandacht heeft voor de

geriatrische patiënt met zijn specifieke geriatrische problemen. De

- 64 -

referentieverpleegkundige heeft een voorbeeldfunctie en is een aanspreekpunt. Iedere

afdeling heeft een referentieverpleegkundige geriatrie, behalve pediatrie, neonatologie

en materniteit. In UZ Gent was er overleg tussen de hoofdverpleegkundigen en het

interne liaisonteam om mogelijke kandidaten naar voor te schuiven. Deze personen

werden dan aangesproken om de functie op zich te nemen. Vaak gaat het hier om

mensen met ervaring op geriatrie. Hetzelfde principe werd gehanteerd in az groeninge.

De referentieverpleegkundige heeft ook een specifieke vorming genoten. Bij aanvang

werd een opleiding van 50 uur gegeven in UZ Gent. Daarnaast worden ze telkens

uitgenodigd wanneer een bijscholing in verband met geriatrie plaats heeft; ze worden

niet verplicht tot het volgen hiervan. In de Sint-Jozefskliniek werden de kandidaten voor

referentieverpleegkundige geriatrie aangeduid in samenspraak met de

hoofdverpleegkundige en het interne liaisonteam. Bij de start heeft de

referentieverpleegkundige dezelfde specifieke opleiding gevolgd als in UZ Gent en

daarna wordt drie maal per jaar een verplichte bijscholing georganiseerd door de

werkgroep geriatrie.

3.2.8 Externe liaison

Van alle pijlers van het ZGP is de externe liaison in elk van de drie ziekenhuizen het

minst expliciet georganiseerd. In het Koninklijk Besluit van 29 januari 2007 wordt

enkel vermeld dat minstens een halftijds ontslagmanager deze taak op zich kan nemen.

Hiertoe moeten alle noodzakelijke maatregelen genomen worden ter voorbereiding van

de terugkeer naar huis, of naar een thuisvervangende situatie. Deze

gegradueerde/bachelor sociaal verpleegkundige of sociaal assistent moet een opleiding

betreffende continuïteit van zorg kunnen aantonen. Elk ziekenhuis vult dit op zijn

manier in. In UZ Gent hebben ze sinds januari 2012 twee sociaal verpleegkundigen ter

beschikking op de G-dienst. Deze vormen de schakel tussen de patiënt en zijn familie en

het multidisciplinair team. Zo snel mogelijk na de opname volgt een intake gesprek met

de patiënt, zodat vanaf de opname kan gewerkt worden naar een goed voorbereid

ontslag. De sociale dienst van UZ Gent heeft vanwege de zware sociale workload een

sociaal verpleegkundige getransfereerd vanuit het kankerplan naar de G-dienst. Dit

kunnen zij verantwoorden omdat op de G-dienst ook veel palliatieve patiënten

opgenomen worden die extra psychosociale zorg vereisen. De sociaal verpleegkundigen

- 65 -

op de G-dienst worden aangestuurd door het hoofd van de sociale dienst, dat buiten de

geriatrie staat. Dit kan nadelig zijn, maar dit kan verholpen worden door een goede

communicatie tussen de twee diensten. Verder heeft UZ Gent via de werkgroep

‘functionele bindingen’ contact met de ziekenhuizen van Gent, rust- en

verzorgingstehuizen en woon- en zorgcentra. Via deze functionele bindingen worden

vormingen georganiseerd, adviezen uitgewisseld en soms wordt het UGC gevraagd om

mee te werken aan verbeterprojecten. In az groeninge neemt één sociaal

verpleegkundige, vanuit de sociale dienst van het ziekenhuis, de taak van

ontslagmanager op zich. Zij is ook lid van het multidisciplinair team, neemt ook

wekelijks deel aan het multidisciplinair overleg en aan het wekelijks overleg van het

interne liaison team. In het ziekenhuis bestaat een lijst met samenwerkingsverbanden

met andere ziekenhuizen, rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen en woon- en

zorgcentra. Twee maal per jaar wordt hiervoor een bijeenkomst georganiseerd, hier is

plaats voor vorming en evaluatie. In de Sint-Jozefskliniek Izegem zien we dezelfde

organisatie van de externe liaison als in az groeninge. Eén sociaal assistent vanuit de

sociale dienst is ontslagmanager. Hij heeft hier ook een specifieke opleiding voor

gevolgd. Hij is aanwezig bij het multidisciplinair overleg. De ontslagmanager vormt

ook de brug tussen het ziekenhuis, de residentiële zorg, de huisartsen en de thuiszorg.

Tussen deze partners is er jaarlijks een overleg. De samenwerking met andere

zorginstanties is voornamelijk regionaal gelokaliseerd.

Een belangrijk schakel in de continuïteit van de zorg is het ontslagformulier. Dit

formulier wordt in alle drie de instellingen opgemaakt op het einde van het verblijf van

de patiënt. Alle disciplines moeten hier hun verslag aan toevoegen. Indien verdere

opvolging noodzakelijk is, dan wordt dit ook via dit formulier doorgegeven. Soms

wordt bij ontslag al een afspraak gemaakt voor opvolging of voor revalidatie, via een

opname in het geriatrisch dagziekenhuis. Indien nodig wordt via de geriater, via de

hoofdverpleegkundige of via de sociale dienst contact opgenomen met de huisarts.

Az groeninge is de enige instelling die wekelijks een korte briefing doorgeeft aan de

huisarts via ‘team-online’. Na het wekelijks multidisciplinair overleg wordt een verslag

opgemaakt van elke patiënt en dit verslag wordt doorgemaild naar de huisarts. Hierdoor

- 66 -

blijft hij perfect op de hoogte van de toestand van zijn patiënt, wat ten goede komt aan

de continuïteit van de zorg.

- 67 -

4 Interpretatie en discussie

4.1 DE ORGANISATIE VAN HET ZORGPROGRAMMA

De drie instellingen zijn van start gegaan met het zorgprogramma na de verschijning

ervan in het Belgisch Staatsblad. De organisatie gebeurde in stappen. Een erkende G-

dienst was in de ziekenhuizen al aanwezig. In tweede instantie werd het interne

liaisonteam opgebouwd. Een algemene opmerking die hier naar voor komt is de

beperkte regelgeving wat betreft de invulling van dit team. Iedere discipline is hierin

vertegenwoordigd, maar de percentages verschillen nogal van ziekenhuis tot ziekenhuis.

Bijvoorbeeld: een diëtist moet een deel van haar taak uitvoeren in het interne

liaisonteam, een deel op de G-dienst en is dan vaak nog op andere diensten inzetbaar.

Dit vraagt een enorme flexibiliteit van de persoon zelf, maar ook van de teams waarin

deze werkzaam is. Vaste normen vanuit de overheid zouden hier een duidelijker

structuur kunnen brengen.

De externe liaison is in de drie ziekenhuizen het minst uitgewerkt. De invulling beperkt

zich tot een lid van de sociale dienst die een opleiding ontslagmanagement gevolgd

heeft. Deze is dan naast zijn functie binnen de sociale dienst verantwoordelijk voor het

zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Ook hier vragen de instellingen meer

duidelijkheid qua organisatie en financiering.

4.2 DE G-DIENST

Het grootste verschil dat op te merken valt is de grootte van de G-dienst in az groeninge

in Kortrijk. We spreken hier over 4 afzonderlijke diensten. Elke dienst telt 30 bedden en

wordt geleid door een afzonderlijke hoofdverpleegkundige. Het hoog aantal G-bedden

is gegroeid vanuit de fusie van vier verschillende ziekenhuizen. Voor deze 120 bedden

zijn vier geriaters verantwoordelijk. De verantwoordelijkheid schuiven ze periodisch

aan elkaar door, de hoofdgeriater superviseert gans het systeem.

Een tweede variatie valt op te merken in de doelstelling van het zorgprogramma. De G-

dienst van UZ Gent wil zich profileren als een centrum voor derdelijns geriatrie. De

naam Universitair Geriatrisch Centrum Gent (UGC-Gent) spreekt dan ook voor zich.

- 68 -

Het centrum wil zich richten op complexe geriatrische pathologie. Van zodra de patiënt

gestabiliseerd is, wordt deze getransfereerd naar een regionale G-dienst, een SP-dienst

of naar een andere afdeling in het ziekenhuis.

4.3 HET GERIATRISCH PROFIEL

UZ Gent is de enige instelling die de primaire screening uitvoerde aan de hand van de

ISAR-score. In 2009 zijn ze overgestapt naar de GRP-score na het FOD-rapport 2008.

De andere twee instellingen screenen van bij het begin met de GRP-score.

Aanvankelijk was het overal de bedoeling dat elke patiënt binnen de 24 uur na opname

gescoord wordt voor het GRP. Daar hier te weinig respons op kwam, werd in UZ Gent

en Sint-Jozefskliniek Izegem beslist dat het interne liaisonteam bij iedere 75-plusser

moet langsgaan voor een eerste screening, liefst binnen de 48 uur na opname. Wanneer

de screening positief is, volgt een Comprehensive Geriatric Assessment. In az groeninge

moet de initiële screening gebeuren door de dienst waar de patiënt opgenomen is. Bij

positieve GRP-score proberen ze eerst aan de hand van de frailty-gids zelf naar een

oplossing te zoeken. Alleen bij blijvende problemen wordt een tussenkomst van het

interne liaisonteam aangevraagd.

De cut-off score is in alle drie de instellingen twee of meer.

4.4 REGISTRATIE VAN GEGEVENS

UZ Gent is de enige instelling met een algemeen elektronisch patiëntendossier. Dit

komt zeker ten goede voor de informatie-uitwisseling over de verschillende disciplines.

Wanneer dit correct ingevuld is, bespaart dit het multidisciplinair team heel wat tijd.

Hiermee wordt ook voorkomen dat aan de patiënt verschillende mensen dezelfde vragen

stellen. In de andere twee instellingen, az groeninge en Sint-Jozefskliniek, worden de

gegevens van de patiënt en de bevindingen van het multidisciplinair team ook

opgeslagen, maar ze zijn niet door elke discipline consulteerbaar. Dit maakt het

uitwisselen van gegevens moeilijker. In Sint-Jozefskliniek Izegem wordt de

gegevensuitwisseling tussen het interne liaisonteam en de sociale dienst als een

probleem naar voor geschoven.

- 69 -

4.5 HET PLURIDISCIPLINAIR TEAM

UZ Gent en az groeninge kunnen beroep doen op de expertise van een team van vier

geriaters. In Izegem neemt één geriater de volledige verantwoordelijkheid op voor het

zorgprogramma. De andere disciplines die deel uitmaken van het pluridisciplinair team

zijn ongeveer in iedere instelling dezelfde. Alleen in Sint-Jozefskliniek Izegem maakt

een pastoraal medewerker deel uit van dit team.

In az groeninge is de hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma ook

hoofdverpleegkundige van het geriatrisch dagziekenhuis. Er zijn hiernaast nog vier

andere hoofdverpleegkundigen, die elk verantwoordelijk zijn voor één van de vier G-

diensten. In de andere twee instellingen is de hoofdverpleegkundige van het

zorgprogramma ook de hoofdverpleegkundige van de G-dienst.

Het multidisciplinair overleg wordt overal wekelijks georganiseerd. In de Sint-

Jozefskliniek Izegem worden op dit overleg ook de belangrijkste thuiszorgorganisaties

uitgenodigd.

4.6 HET GERIATRISCH CONSULT

In UZ Gent komt de geriater aan bed bij een geriatrische patiënt die niet op de G-dienst

opgenomen is. Verder spreekt men hier van poliklinische raadplegingen wanneer de

patiënt, vanuit de thuissituatie op consultatie komt bij de geriater.

Az groeninge laat vaak de patiënt naar het geriatrisch dagziekenhuis komen voor een

geriatrisch consult, dat meestal aangevraagd wordt door de behandelende arts. Dit komt

door de structuur van het fusieziekenhuis. Hiervoor doet men beroep op het inter-

campus vervoer.

In Izegem komt de geriater altijd aan bed van de patiënt voor een geriatrisch consult. Dit

wordt meestal aangevraagd door de behandelende arts, als voorbereiding op een transfer

naar de G-dienst.

Algemeen wordt hier zeer weinig gebruik van gemaakt.

- 70 -

4.7 HET GERIATRISCH DAGZIEKENHUIS

Alleen in az groeninge is het geriatrisch dagziekenhuis een aparte entiteit. Hier wordt

ook gebruik van gemaakt voor andere onderzoeken voor niet-geriatrische patiënten. Dit

brengt een grote werkbelasting met zich mee voor het verpleegkundig personeel, de taak

van de andere disciplines is hier minder belangrijk.

In Sint-Jozefskliniek Izegem is het dagziekenhuis drie dagen per week open. De

patiënten komen hier hoofdzakelijk voor revalidatie. In de andere instellingen is het

dagziekenhuis vijf dagen in de week open. In UZ Gent is neuropsychologisch

onderzoek de belangrijkste reden van opname, in az groeninge is dit therapie.

4.8 INTERNE LIAISON

Het grootste verschil dat op dit niveau op te merken valt is het screenen en ondervragen

van geriatrische patiënten.

Az groeninge gaat sinds de fusie, op vraag van de directie (april 2011), enkel langs bij

patiënten met een positieve GRP-score en alleen op vraag van de dienst of de

behandelende arts. Dit principe werd ingevoerd door de directie omdat deze dacht dat er

te veel beroep zou gedaan worden op het interne liaisonteam. Maar nu blijkt het

tegendeel. Het aantal tussenkomsten van het interne liaisonteam is gedaald. Het interne

liaisonteam krijgt hier de naam Geriatrisch Support Team (GST).

In UZ Gent en Sint-Jozefskliniek Izegem worden alle 75-plussers gescreend door het

interne liaisonteam. Dit is natuurlijk heel arbeidsintensief, voornamelijk in UZ Gent,

door de uitgestrektheid van de verschillende gebouwen en door het groot aantal

geriatrische patiënten.

In Sint-Jozefskliniek Izegem gebeurt het Comprehensive Geriatric Assessment vaak

tijdens de verzorging. Dit komt beter over ten opzichte van de patiënt en de

verpleegkundigen op dienst weten dit ook te appreciëren.

Het interne liaisonteam heeft in elk ziekenhuis een adviserende rol. In hoeverre de

adviezen opgevolgd worden, daar heeft men niet echt zicht op.

- 71 -

De bevindingen van het interne liaisonteam worden via een vooropgesteld formulier

doorgegeven aan de hoofdverpleegkundige van de dienst waar de patiënt verblijft en aan

de behandelende arts.

Een overzicht van de gebruikte screeningstools:

UZ Gent az groeninge SJKI

GRP X X X

ISAR X (tot 2009)

Katz X X X

IADL Lawton X X X

Stratify X X

Drie-woorden-test X X X

Kloktest X X

Mini-Cog test X X (CamCog)

MMSE X X X

GDS X (mini) X (mini) X (mini)

MNA X X (short form)

NRS X (versie 2002)

VAS X

Abbey X (mini)

- 72 -

4.9 EXTERNE LIAISON

De functie van de externe liaison wordt in elk ziekenhuis waargenomen door iemand

van de sociale dienst. Daartoe werd telkens een opleiding ontslagmanagement gevolgd.

Alle drie de instellingen hebben een standaard ontslagformulier dat gericht wordt aan de

huisarts en de thuiszorginstanties die bij de patiënt langskomen. Alleen az groeninge

bezorgt wekelijks een update aan de huisarts wat betreft de gezondheidstoestand van de

patiënt via ‘team-online’.

- 73 -

5 Conclusie

Het doel van het onderzoek in deze masterproef was het opzoeken van verschillen in de

implementatie van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Na een

literatuurstudie, een semigestructureerd interview met de verantwoordelijke arts en/of

de hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt, en een

participerende observatie ben ik tot de volgende bevindingen gekomen.

In UZ Gent wil men zich profileren als een Universitair Geriatrisch Centrum. Deze

doelstelling vindt men terug in de algemene missie en visie van het universitair

ziekenhuis. Ondanks de grootte van het ziekenhuis opteert men er toch voor dat iedere

75-plusser bezocht wordt door iemand van het interne liaisonteam. Hierbij gebeurt de

eerste screening en bij een positieve GRP-score volgt een Comprehensive Geriatric

Assessment. Het algemeen elektronisch patiëntendossier is een hulpmiddel van

onschatbare waarde voor de uitwisseling van gegevens tussen de verschillende partners

van het multidisciplinair team. Bij de start van het zorgprogramma werd geopteerd voor

de ISAR als screeningstool, maar na advies van de FOD Volksgezondheid heeft men de

keuze gemaakt voor de GRP-score. De teamleden van de interne liaison voelen zich niet

altijd even welkom op de diensten, en ze worden ook niet als dusdanig herkend.

Waarschijnlijk komt dit door de uitgebreidheid van het ziekenhuis en door het groot

aantal personeelsleden.

Az groeninge kenmerkt zich door het groot aantal G-diensten en de vier verschillende

campussen verspreid over de stad. Dit feit stelt problemen voor de geriater om bij

patiënten te komen op de niet-geriatrische diensten. Ook het GST ondervindt hier

moeilijkheden door de noodzakelijke verplaatsing voor een assessment bij een patiënt.

De directie heeft in 2011 ingegrepen door een beperking op te leggen qua interventie

van het GST. Zij mogen enkel tussenkomen op vraag van de dienst waar de patiënt

opgenomen is. Het GST heeft hiertoe een frailty-gids samengesteld. Deze moet het

mogelijk maken dat de afdeling zelf de geriatrische problemen kan oplossen. Alleen

wanneer dit niet mogelijk blijkt, wordt het GST bij de patiënt geroepen. Dit maakt dat

het GST eigenlijk meer bezig is met neventaken (bvb. opmaken van de frailty-gids,

vormingen organiseren,…), terwijl de basistaak, nl. het screenen van geriatrische

- 74 -

patiënten met problemen, wat opzij geschoven wordt. Dit draagt bij tot het feit dat de

leden van het GST minder op dienst komen, waardoor ze minder gekend zijn in het

ziekenhuis, en dus ook minder gevraagd worden. Het geriatrisch dagziekenhuis wordt in

deze instelling ook niet als dusdanig gebruikt. Naast geriatrische patiënten worden hier

ook andere patiënten opgenomen voor bepaalde onderzoeken zoals bvb. PET-scan,

glucose tolerantie test,… In dit ziekenhuis vinden we het grootst aantal G-bedden terug.

Deze zijn verspreid over vier G-diensten, elk met een eigen hoofdverpleegkundige. De

hoofdverpleegkundige van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt heeft hier

een overkoepelende verantwoordelijke functie. Opvallend in az groeninge is het ‘team-

online’. Na ieder multidisciplinair overleg brengt de geriater via mail de huisarts op de

hoogte over de gezondheidstoestand van de patiënt. Dit draait bij tot de continuïteit van

de zorg.

Sint-Jozefskliniek Izegem kenmerkt zich door zijn kleinschaligheid. Hier is slechts één

geriater verantwoordelijk voor het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Het

interne liaisonteam screent hier ook elke patiënt van 75 jaar of meer. Opvallend is dat de

leden van de interne liaison tijdens de verzorging een assessment afnemen. Dit heeft een

voordeel voor de patiënt. Deze heeft minder het gevoel ondervraagd te worden. Het

wordt ook geapprecieerd door de verpleegkundigen van de dienst. Hierdoor stijgt de

waardering voor de taak van het interne liaisonteam. Het multidisciplinair team kijkt uit

naar de komst van het elektronisch patiëntendossier, om uitwisseling van gegevens te

vereenvoudigen. Enkel in dit ziekenhuis maakt een pastoraal medewerker deel uit van

het multidisciplinair team. Waarschijnlijk vloeit dit voort uit het feit dat het ziekenhuis

katholiek geïnspireerd is.

- 75 -

6 Relevantie voor de praktijk en aanbevelingen

Dit onderzoek heeft een aantal verschillen naar voor gebracht in verband met de

implementatie van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Deze verschillen

kunnen deels toegewezen worden aan het type van de setting. Of dit veralgemeend kan

worden, zou verder moeten onderzocht worden. De beperking van dit onderzoek ligt in

het feit dat de instellingen gekozen werden door de onderzoekers (on purpose

sampling). Verder onderzoek in gelijkaardige instellingen verdeeld over België zou

zeker nuttig zijn.

De tussenkomst van het interne liaisonteam draagt bij tot de bekendheid van het

zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Hoe meer het interne liaisonteam gezien

wordt op de verschillende diensten, hoe meer waardering voor hun geriatrische

expertise. Op die manier wordt deze expertise overgedragen op de verpleegkundigen

van de dienst. Het doel van het interne liaisonteam is dat het zichzelf op den duur

overbodig maakt. Het is dus zeker aan te raden het interne liaisonteam iedere 75-plusser

te laten screenen. Misschien is het hier raadzaam om vanuit de FOD Volksgezondheid

een financiering te voorzien aangepast aan het aantal 75-plussers opgenomen in het

ziekenhuis.

Algemeen blijkt dat een correct registratiesysteem bijdraagt tot de efficiëntie en de

effectiviteit van de informatieuitwisseling. Bijkomende reglementering en financiering

vanuit de overheid zou hier welkom zijn.

De organisatie van de externe liaison is in de drie instelling het minst uitgewerkt. Ook

hier ontbreken concrete normen en reglementering. De instellingen hebben nood aan

een duidelijke structuur en bijkomende financiering.

Wat de continuïteit van zorg betreft zou het invoeren van de BelRAI (Belgische

vertaling van het Resident Assessment Instrument) een uitkomst kunnen bieden. Deze

vormt een brug tussen de thuiszorg, de residentiële zorg en de acute zorg in het

ziekenhuis. De bedoeling is het ontwikkelen van evidence-based zorg door gegevens

van hoge kwaliteit te verzamelen, gevalideerd en aangepast aan de verschillende

zorgcontexten. Hierdoor kan de kwaliteit van het leven van de geriatrische patiënt

- 76 -

verbeteren. Als iedere discipline zijn steentje bijdraagt en de gegevens correct invult,

dan leidt dit tot een optimale continuïteit van de zorg.

Algemeen kan gezegd worden dat meer concrete reglementering ten goede zou komen

van de implementatie van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Dit kan

leiden tot een betere kwaliteit van de zorg voor de oudere. Als hierdoor de

functionaliteit van deze oudere langer behouden kan worden, kan dit een positieve

bijdrage leveren tot de betaalbaarheid van de gezondheidszorg.

- 77 -

7 Referenties

Az groeninge. (2008). Kwaliteitshandboek ZGP. Kortrijk: az groeninge.

Az groeninge. (2012). Info over az groeninge. Opgeroepen op juni 01, 2012, van

Website van az groeninge: http://www.azgroeninge.be/

Beck, A., & Ovesen, L. (1998). At which body mass index and degree of weight loss

should hospitalized elderly patients be considered at nutritional risk? Clinical

Nutrition, Oct.,17(5):195-8.

Bodenheimer, T., Wagner, E., & Grumbach, K. (2002). Improving primary care for

patients with chronic illness. JAMA, Vol 288, p.1775-1779.

Borgermans, L. (2010). Mastering complexity and quality in chronic care : The case of

type 2 Diabete Mellitus.

Boyle, K., Nance, J., & Passau-Buck, S. (1992). Post-hospitalization concerns of

medical-surgical patients. Applied Nursing Research, 5(3), p. 122-126.

Cline, C., Israelsson, B., Willenheimer, R., Broms, K., & Erhardt, L. (1998). Cost

effective management programme for heart failure reduces hospitalization.

Heart, 80(5), p. 442-446.

Coker, E., & Oliver, D. (2003). Evaluation of the STRATIFY Falls Prediction Tool on a

geriatric unit. Outcomes Management, 7(1):8-14.

College of Geriatrics. (2004, mei 7). Belgium minimum data set for Comprehensive

Geriatric Assessment.

Cook, T. (1998). The effectiveness of inpatient case management : Fact or fiction?

Journal of Nursing Administration, 28(4), p. 36-46.

D'Alleine, B., Thibo, T., & Quinet, M. (2007). Het zorgprogramma voor de geriatrische

patiënt, Informatiedag 19-12-2007. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de

voedselketen en leefmilieu.

- 78 -

De Meyere, M., Christiaens, T., & Bogaert, M. (2005, 7). Maakt EBM polyfarmacie

onvermijdelijk. Minerva, pp. 103-103.

De Steur, H. (2006). Info over Het generatiepact. Opgeroepen op November 21, 2011,

van http://www.ethesis.net/generatiepact/generatiepact.htm

Dechairo, E. (2000). Quality patient outcomes through nursing case management in

acute care hospitals. Dissertation Abstracts International, 61(06), p.2986B.

Defloor, T. (2009-2010). Cursus Kwantitatief Onderzoek. UGent.

Doedens, G. (2009). Pijn info. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Eckett, K., Vassallo, L., & Flett, M. (1996). A service manager model instituting case

management. Nursing Management, 27(2), p. 52-53.

FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, D. D.

(2007). Leeftijdsverwachting in België.

FOD Economie, K. M. (2010). Statistics Belgium. Opgeroepen op Juli 20, 2011, van

Website van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie:

http://statbel.fgov.be/nl/global/contact/

FOD Volksgezondheid. (2000). Info over az groeninge. Opgeroepen op November 21,

2010, van Website van az groeninge:

http://www.azgroeninge.be/eCache/1203/Acta_Groeninge_nr_8,_december_200

7.pdf

FOD Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu. (2007).

Koninklijk Besluit, 29 januari 2007.

Gagliese, L., Weizbilt, N., Ellis, W., & Chan, V. (2005). The measurement of

postoperative pain : a comparison of intensity scales in younger and older

surgical patiënts. Pain, Oct;117(3):412-20.

- 79 -

Gibson, S., Martin, S., Johnson, M., Blue, R., & Miller, D. (1994). CNS-directed case

management : cost and quality in harmony. Journal of Nursing Administration,

24(6), p. 45-51.

Gosset, C., Sprenghetti, N., Farag, L., Toppet, F., Jeunehomme, M.-F., Heyden, I., . . .

Deschodt, M. (2008). Wetenschappelijk onderzoek inzake de liaisonfunctie in

het kader van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Federale

overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu.

GST. (2012). Frailtygids : de zorg voor de kwetsbare oudere in az groeninge. Kortrijk:

AZ Groeninge.

Herr, K., Bjoro, K., & Decker, S. (2006). Tools for assessment of pain in nonverbal

older adults with dementia: a state-of-the-science review. Journal of pain and

symptom management, Volume 31, issue 2, p.170-192.

Heyeman, A., Van Hecke, A., Grypdonck, M., & Defloor, T. (2006). Strategie voor de

Transmurale Aanpak van de Voedingsproblematiek bij Ouderen. Brusssel:

Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en

Leefmilieu.

Huizinga, G. (2009). Casemanagement in de palliatieve zorg voor kinderen: een

exploratieve studie. Groningen: Stichting Palliatieve Zorg voor Kinderen.

Johnson, K., & Schubring, L. (1999). The evolution of a hospital-based decentralized

case management model. Nursing Economics, 17(1), p 29-35.

Kernteam Geriatrie. (14 juni 2010). Zorgprogramma voor de geriatrische patiënt.

Kernteam Geriatrie. UZ Gent.

Kim, Y.-J., & Soeken, K. L. (2005). A meta-analysis of the effect of hospital-based case

management on hospital length-of-stay and readmission. Nursing Research,

volume 54(4), p.255-264.

- 80 -

Körner, E. A., Lauritzen, L., Mörkeberg Nilsson, F., Lolk, A., & Christensen, P. (2012).

Simple scoring of the Clock-Drawing Test for dementia screening. Danish

Medical Journal, 59(1):A4365.

Kurlowicz, L., & Greenberg, S. A. (2007). The Geriatric Depression Scale (GDS).

General assessment series, Nr.4.

Kwaliteitshandboek zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. (2010, maart).

Kortrijk: AZ Groeninge.

Lamb, G. (1992). Conceptual and methodological issues in nurse case management.

Advanced Nursing Science, 15(2), p. 16-24.

Lawton, M., & Brody, E. (1969). Assessment of older people : self-maintaining and

instrumental activities of daily living. Gerontologist, Autumn;9(3):179-186.

McAlister, F., Lawson, F., Teo, K., & Armstrong, P. (2001). A systemic review of

randomized trials of diseas management programs in heart failure. The American

Journal of Medicine, 110(5), p. 378-384.

Medisch Centrum Parkstad. (2012). Info over de geriatrische patiënt. Opgeroepen op

Oktober 21, 2010, van Website van Medisch Centrum Parkstad:

http://www.atriummc.nl/De-geriatrische-patient.951.0.html

Milisen, K., Staelens, N., Schwendimann, R., De Paepe, L., Verhaeghe, J., Braes, T., . . .

Dejaeger, E. (2007). Fall prediction in inpatients by bedside nurses using the St.

Thomas's Risk Assessment Tool in Falling Elderly Inpatients (STRATIFY)

instrument: a multicenter study. J. Am. Geriatr.Soc., 55(5):725-33.

Mini-mental state examination : beperkt screeningsinstrument bij cognitieve stoornissen.

(2009). Tijdschrift voor praktijkondersteuning, 3:62-66.

Minkman, M., Vermeulen, R., Ahaus, K., & Huijsman, R. (2011). The implementation

of integrated care: the empirical validation of the Development Model for

Integrated Care. BMC Health Services Research, 11:177.

- 81 -

Naylor, M., Brooten, D., Campbell, R., Jacobsen, B., Mezey, M., Pauly, M., & al., e.

(1999). Comprehensive discharge planning and home follow-up of hospitalized

elders : a randomized clinical trial. JAMA, 281(7), p. 613-620.

Oliver, D., Britton, M., Seed, P., Martin, F., & Hopper, A. (1997). Development and

evaluation of evidence based risk assessment tool (STRATIFY) to predict wich

elderly inpatients will fall : case-control and cohourt studies. BMJ,

315(7115):1049-53.

Opdrachtenverklaring. (2011, maart). Sint-Jozefskliniek Izegem.

Pacolet, J., Deliege, D., Artoisenet, C., Cattaert, G., Coudron, V., Leroy, X., . . . Swine,

C. (2004). Vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België.

Pelemans, W. (2002). Cursus geriatrie: algemene en klinische aspecten. (B. v. geriatri,

Samensteller) Pfizer NV.

Polit, D., & Beck, C. (2008). Essentials of Nursing Research : Appraising Evidence for

Nursing Practice. Wolters Kluwen Health.

Renholm, M., Leino-Kilpi, H., & Suominen, T. (2002). Critical pathways : a systematic

review. Journal of Nursing Administration, 32(4), P. 196-202.

Rothman, J. (1991). A model of case management : Toward empirically based practice.

Social Work, 36(6), p. 520-528.

Sunaert, P., Bastiaens, H., Vandekerckhove, M., Feyen, F., Nobels, F., Snauwaert,

B., . . . De Maeseneer, J. (2008). Het Diabetesproject Aalst: Ontwikkeling en

implementatie van een regionaal zorgprogramma voor diabetes type 2 in de

eerste lijn (deel 2). Huisarts Nu, 31(3);253-260.

The MacColl Center for Health Care Innovation. (2006-2012). Info over Chronic Care.

Opgehaald van Website van Improving Chronic Care:

http://www.improvingchroniccare.org/index.php?p=The_MacColl_Center&s=93

- 82 -

UZ Gent. (2011). Info over UZ Gent. Opgeroepen op Oktober 21, 2010, van Website

van UZ Gent:

http://www.uzgent.be/wps/wcm/connect/nl/web2/disclaimer+copyright

UZ Gent. (2012). Info over UZ Gent. Opgeroepen op juni 7, 2010, van Website van UZ

Gent: http://www.uzgent.be/wps/wcm/connect/nl/web

Van Iersel, M. B., Jansen, D. R., & Olde Rikkert, M. G. (2009). 'Frailty' bij ouderen.

Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 153 : A183; p.1-5.

Vandewoude, M. (2007). Sarcopenie als component van 'frailty'. Tijdschrift voor

gerontologie en geriatrie, volume 38, 12-14.

Verenso. (2011). Multidisciplinaire Richtlijn Pijn, Herkenning en behandeling van pijn

bij kwetsbare ouderen. Deel 1. Utrecht: Verenso.

Verenso. (2011). Multidisciplinaire Richtlijn Pijn, Herkenning en behandeling van pijn

bij kwetsbare ouderen. Deel 2. Utrecht: Verenso.

Vermes, A. (2007). Depressie bij ouderen. Medisch farmaceutische mededelingen,

volume 45, number 6, 192.

Vrijhoef, H., & Steuten, L. (2006). Innovatieve zorgconcepten op een rij : ketenzorg.

Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 86, nr.3, p. 182-184.

Vrijhoef, H., & Steuten, L. (2006). Innovatieve zorgconcepten op een rij : ketenzorg.

Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 86, nr.3, p.182-184.

Weeks, S., McGann, P., Michaels, T., & Penninx, B. (2003). Comparing various short-

form Geriatric Depression Scales leads to the GDS 5/15. Journal of Nursing

Scholarship, 35(2):133-7.

World Health Organization. (2005). Chronic diseases and health promotion.

Yin, R. (2009). Case study research, design and methods. Sage Publications.

- 83 -

8 Bijlagen

BIJLAGE 1: LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AADL: Activiteiten Dagelijks Leven, Arbeid en ontspanning

ADL: Activiteiten Dagelijks Leven

AGS: American Geriatrics Society

BADL: Basale Activiteiten Dagelijks Leven

BelRAI: Belgische vertaling van het Resident Assessment Instrument

BMI: Body Mass Index

CGA: Comprehensive Geriatric Assessment

CNPI: Checklist of Nonverbal Pain Indicators

EMD: Elektronisch Medisch Dossier

FOD: Federale Overheidsdienst

GDS: Geriatric Depression Scale

GDZ: Geriatrisch Dagziekenhuis

GMD: Globaal Medisch Dossier

GRP: Geriatrisch Risicoprofiel

GST: Geriatrisch Support Team

IADL: Instrumentele Activiteiten Dagelijks Leven

ISAR: Identification of Seniors At Risk

IT: Information Technology

KCE: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg

- 84 -

KOESTER: Kinder Oncologische Eenheid voor Specifieke Thuiszorg En Rehabilitatie

MMSE: Mini Mental-State Examination

MNA: Mini Nutritional Assessment Scale

NRS: Nutritional Risk Screening

SHERPA: Score Hospitalier d’Evaluation du Risque de Perte d’Autonomie

STRATIFY: Sint Thomas’s Risk Assessment Tool In Falling Elderly Inpatients.

TGUGT: Timed Get Up and Go Test

TRST: Triage Risk Screening Tool

UGC: Universitair Geriatrisch Centrum

WHO: World Health Organization

ZGP: Zorgprogramma voor de Geriatrische Patiënt

- 85 -

BIJLAGE 2: GRP-SCORE

Geriatrisch Risico Profiel JA NEEN

De patiënt gebruikt 5 of meer geneesmiddelen 1 0

Cognitieve stoornis (bv. desoriëntatie, dementie, delirium) 2 0

Alleenwonend of geen hulp mogelijk door inwonende partner/familie 1 0

Moeilijkheden bij stappen of transfers of gevallen in het voorbije jaar 1 0

Hij/zij werd gehospitaliseerd in de afgelopen 3 maanden 1 0

Totaal

- 86 -

BIJLAGE 3: ISAR-SCORE

- 87 -

BIJLAGE 4: KATZ-schaal

- 88 -

BIJLAGE 5: IADL volgens Lawton

- 89 -

BIJLAGE 6: TUGT

- 90 -

BIJLAGE 7: STRATIFY-SCORE

- 91 -

BIJLAGE 8: MINI-COG Test

- 92 -

BIJLAGE 9: MMSE

- 93 -

BIJLAGE 10: GDS

- 94 -

BIJLAGE 11: MNA

- 95 -

BIJLAGE 12: NRS

1 Is BMI < 20.5? Yes No

2 Has the patient lost weight within the last 3 months?

3 Has the patient had a reduced dietary intake in the last week?

4 Is the patient severly ill? (e.g. intensive therapy)

- 96 -

BIJLAGE 13: PIJNSCHALEN

- 97 -

BIJLAGE 14: ABBEY Pijnschaal

- 98 -

BIJLAGE 15: CNPI

- 99 -

BIJLAGE 16: VRAGENLIJST

ORGANISATIE

1. Vanaf wanneer zijn jullie in dit ziekenhuis gestart met het zorgprogramma

voor de geriatrische patiënt?

2. Kent u de doelstelling van het zorgprogramma van de geriatrische patiënt? Is

dit een haalbare doelstelling?

3. Hoe groot is de afdeling geriatrie in dit ziekenhuis? Hoeveel diensten

geriatrie, hoeveel erkende bedden zijn er?

4. Hoe ziet de personeelsomkadering eruit op jullie dienst(en)? Welke

medische, verpleegkundige, paramedische en verzorgende kwalificaties zijn

op deze geriatrische afdeling tewerkgesteld?

5. Is de personeelsomkadering voldoende uitgebreid?

6. Hoeveel patiënten worden op jaarbasis opgenomen in jullie ziekenhuis? Wat

is het aandeel hierin van geriatrische patiënten? Hoeveel geriatrische

patiënten worden opgenomen op een andere dienst dan geriatrie? Hoeveel

geriatrische patiënten worden opgenomen op de dienst geriatrie zelf?

7. Is er een verschil in opnameduur tussen ‘alle patiënten’ en ‘patiënten van 75

jaar of ouder’?

GERIATRISCH PROFIEL

1. Hoe worden patiënten gescreend op de aanwezigheid van een geriatrisch

zorgprofiel? Welk screeningsinstrument wordt in dit ziekenhuis gebruikt?

Welke cut-offscores hanteren jullie bij een eerste screening?

2. Gebeurt de screening in fasen?

3. Gebeurt bij spoedopname of bij opname op een andere dienst eerst een

algemene screening? (bvb. via ISAR)

4. Gebeurt het dat er patiënten op de afdeling geriatrie opgenomen zijn waarbij

het geriatrisch zorgprofiel niet aanwezig is?

5.

REGISTRATIE

1. Hoe worden de geriatrische gegevens geregistreerd? Hoe ziet het intern

registratiemodel eruit?

2. Biedt de registratie de mogelijkheid om het pluridisciplinair zorgplan, de

doelstellingen van het zorgprogramma en de zorgcontinuïteit te evalueren?

3. Zien jullie minder heropnames sedert het invoeren van het zorgprogramma

voor de geriatrische patiënt?

PLURIDISCIPLINAIR TEAM

- 100 -

1. Hoe vaak wordt een pluridisciplinair overleg georganiseerd en wie is daarop

aanwezig?

2. Hoe gebeurt de verslaggeving? Wie krijgt het verslag? (behandelende arts,

geneesheerspecialist ?)

GERIATRISCH CONSULT

1. Door wie wordt dit consult aangevraagd?

2. Welke vorm heeft het geriatrisch consult?

3. Wordt hier veel gebruik van gemaakt?

DAGZIEKENHUIS VOOR DE GERIATRISCHE PATIENT

1. Worden patiënten die verblijven in het geriatrisch dagziekenhuis ook

besproken in het pluridisciplinair overleg?

2. Hoe ziet het dagziekenhuis voor de geriatrische patiënt eruit?

(architectonisch)

INTERNE LIAISON

1. Hoe ziet jullie pluridisciplinair geriatrisch team eruit dat instaat voor de

interne liaison?

2. Worden patiënten, met een geriatrisch profiel, maar opgenomen op een

andere afdeling, ook besproken in het pluridisciplinair overleg?

3. Welke tool gebruiken jullie voor het Comprehensive Geriatric Assessment?

Wordt het resultaat van het CGA besproken in het multidisciplinair overleg?

4. Op welke diensten moet het Interne Liaisonteam het meest tussenkomen?

Komen ze ook tussen op de spoedopname en op intensieve zorgen?

5. Wat is de rol van het interne liaisonteam? Enkel een adviserende rol, ook een

uitvoerende rol? Kan het team zijn beslissingen uitvoeren zonder

voorafgaand akkoord van de aanvragende dienst, of moeten zij hun

toestemming geven?

EXTERNE LIAISON

1. Hoe is de externe liaisonfunctie samengesteld in jullie ziekenhuis?

2. Welke kwalificatie(s) hebben de personen die het team uitmaken van de

externe liaison? Welke opleiding wordt vereist van een

referentieverpleegkundige geriatrie? Hoe wordt die kennis op peil gehouden?

Hoeveel uur opleiding per jaar?

3. Hebben deze personen een specifieke opleiding genoten inzake continuïteit

van de zorg? Inzake ontslagmanagement? Zo ja, welke?

- 101 -

4. Hoe verloopt de samenwerking met de huisartsen, thuiszorginstanties,

residentiële verblijven? Zijn deze vaak aanwezig bij een pluridisciplinair

overleg? Bestaan daar cijfers over?

5. Kunt u een opsomming geven van de formele samenwerkingsverbanden

waarmee jullie via de externe liaison verbonden zijn?

KWALITEITSNORMEN EN –OPVOLGING

1. Het pluridisciplinair handboek

a. Hoe ziet dit handboek eruit?

b. Wie heeft dit opgesteld?

c. Wie werkt dit bij?

d. Op welke tijdsbasis wordt dit bijgewerkt?

e. Welke klinische paden zijn opgenomen in het pluridisciplinair

geriatrisch handboek ter bevordering van kwaliteit en efficiëntie?

2. Het pluridisciplinair zorgplan en overleg

a. Hoe ziet een pluridisciplinair zorgplan eruit?

b. Wie wordt geacht dit te raadplegen?

3. Continuïteit van de zorg

a. Op welke manier wordt gewerkt aan de continuïteit van de zorg?

b. Naar wie en op welke manier gebeurt de doorstroming van

patiëntengegevens?

c. Hoe ziet jullie ontslagformulier eruit?

4. Architectonische normen

a. Hoe groot is de geriatrische afdeling in dit ziekenhuis?

b. Hoeveel diensten geriatrie, hoeveel erkende bedden zijn er?

5. Wat zijn, volgens u, de positieve en /of negatieve punten van het

zorgprogramma voor de geriatrische patiënt?

6. Wat kan eventueel aan dit zorgprogramma verbeterd worden? Wat zijn

eventuele tekortkomingen?

FINANCIEEL

1. Is de financiële voorziening voldoende?