UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · 2.2.3. Het effect van de stressrespons op de ......
Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · 2.2.3. Het effect van de stressrespons op de ......
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010- 2011
DE ROL VAN STRESS BIJ BACTERIËLE INFECTIES
door
Annelies WILLAERT
Promotor: E. Verbrugghe Literatuurstudie in het kader Medepromotor: Prof. Dr. F. Pasmans van de Masterproef
De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
Voorwoord
Bij het realiseren van deze literatuurstudie hebben enkele mensen mij gesteund en met raad en daad bijgestaan. In dit woord vooraf zou ik dan ook graag deze mensen bedanken. Mede dankzij hun bijdrage is deze literatuurstudie tot stand gekomen.
Ik dank allereerst mijn promotor Elin Verbrugghe voor haar deskundige begeleiding. Ik kon met allerlei vragen en problemen bij haar terecht en kon dankzij haar tips, suggesties en advies vlot verder werken. Zij was vanaf de eerste paragraaf tot de laatste woorden dynamisch en enthousiast wat mij aanspoorde om mij volledig te verdiepen in de literatuur. Mijn dank gaat ook uit naar mijn medepromotor, Prof. Dr. F. Pasmans, voor zijn betrokkenheid.
Verder wens ik nog Heleen Dewitte, een goede vriendin, te bedanken om de lay-out van deze literatuurstudie voor haar rekening te nemen. Tot slot wil ik mijn beide ouders bedanken om mijn werk te lezen en in het bijzonder mijn moeder voor de oneindige morele steun.
Dank u.
Inhoudsopgave
SAMENVATTING ...........................................................................................................................1 1. INLEIDING ..................................................................................................................................2 2. LITERATUURSTUDIE ................................................................................................................3
2.1. DE STRESSRESPONS ....................................................................................................3 2.1.1. Definitie ...................................................................................................................3 2.1.2. Soorten stress ........................................................................................................3
2.2. DE IMPACT VAN STRESS OP DE GASTHEER..............................................................5 2.2.1. Neuroendocriene stressrespons .........................................................................5 2.2.2. De stresshormonen: catecholamines en glucoco rticoïden ..............................7 2.2.2.1. De catecholamines ...............................................................................................7 2.2.2.2. De glucocorticoïden..............................................................................................8 2.2.3. Het effect van de stressrespons op de immuni teit ..........................................10
2.3. HET EFFECT VAN STRESS GERELATEERDE HORMONEN OP HET VERLOOP VAN BACTERIËLE INFECTIES BIJ DIEREN .........................................................................12 2.3.1. Microbiële endocrinologie ..................................................................................12 2.3.2. Stimulatie van bacteriële groei en virulenti e door stresshormonen ..............12 2.3.2.1. Ijzercaptatiemechanismen..................................................................................12 2.3.2.2. Quorum sensing .................................................................................................16 2.3.2.3. Virulentie.............................................................................................................18 2.3.2.4. Resistentie ..........................................................................................................19 2.3.3. Effecten op het gastro-intestinaal stelsel v an een dierlijke gastheer ............19 2.3.3.1. Stress door gedwongen beweging .....................................................................21 2.3.3.2. Stress door blootstelling aan koude of hitte .......................................................21 2.3.3.3. Stress door overbevolking ..................................................................................21 2.3.3.4. Stress door transport..........................................................................................22 2.3.3.5. Stress met een diëtaire oorzaak ........................................................................22
2.4. STRESS BIJ DIEREN VERMINDEREN EN VERMIJDEN..............................................23 2.4.1. Omgaan met stress .............................................................................................23 2.4.2. Dierenwelzijn ........................................................................................................24
2.5. BESPREKING.................................................................................................................25
3. LITERATUURLIJST .................................................................................................................26
SAMENVATTING
Stress is een moeilijk te definiëren begrip en kan talrijke effecten uitoefenen op het dierlijk lichaam. De oorzaken en gevolgen van stress zijn vaak verschillend, maar algemeen veroorzaakt stress de activatie van de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as en het sympathisch zenuwstelsel, wat resulteert in de vrijzetting van respectievelijk glucocorticoïden en catecholamines.
Het is aangetoond dat een organisme stress nodig heeft om te overleven. De stresshormonen zorgen er namelijk voor dat het lichaam zich aanpast aan de stressor door hun effecten op de energieproductie, het cardio-vasculair systeem en op de immuniteit. In tegenstelling tot deze positieve effecten, kan stress ook een zeer negatieve impact hebben. Het is vooral chronische stress, veroorzaakt door langdurige of intense stressoren, die het lichaam nadelig beïnvloedt.
Als de stressor de aanpassingscapaciteit van het dier overschrijdt, worden de dieren gevoeliger voor infecties. Lokaal heeft stress een invloed op het gastro-intestinaal stelsel door de fysiologische functie van het epitheel te beïnvloeden. De ionensecretie, permeabiliteit en passage van macromoleculen worden gestimuleerd en zelfs de motoriek zal wijzigen, waardoor de kolonisatie van bacteriën vaak gestimuleerd wordt.
Bovendien kan stress virulentiemechanismen van bacteriën beïnvloeden. Pathogene bacteriën zoals Salmonella, Campylobacter en Escherichia coli hebben daarenboven mechanismen ontwikkeld om ijzer, die gebonden is in de gastheer, te bemachtigen en om specifieke genen te reguleren via celcommunicatie. In deze literatuurstudie wordt verder ingegaan op de mechanismen die de groei en virulentie van bacteriën stimuleren door de aanwezigheid van stresshormonen.
Sleutelwoorden: Bacteriën, Catecholamines, Immunite it, Microbiële endocrinologie, Stress
2
1 INLEIDING
In deze literatuurstudie wordt ingegaan op de betrokkenheid van stress bij het ontstaan en verloop van bacteriële infecties. Stress is een begrip dat moeilijk te definiëren is. Hans Selye is in 1936 begonnen met onderzoek naar de stressrespons om meer inzicht te krijgen in wat stress precies is en wat het doet met het lichaam. Hij beschreef uiteindelijk stress als een veralgemeend aanpassingssyndroom [Montoro et al., 2009].
Op een stressvolle gebeurtenis volgt een acute stressrespons, die meestal voordelig is voor de
gastheer. De acute stressrespons zorgt namelijk voor een vrijstelling van stresshormonen die energie omleiden naar spier- en hersenweefsel en de immuuncellen stimuleren. Dit leidt tot adequaat handelen en is belangrijk voor de bescherming en overleving van een organisme, wat ook bekend is als de “fight or flight” respons [Schedlowski, 1996; Arun, 2004]. De chronische stressrespons hangt in het algemeen samen met negatieve effecten zoals de onderdrukking van het immuunsysteem. Het centraal zenuwstelsel beïnvloedt het immuunsysteem via hormonen en neuronale signalen en het immuunsysteem gaat op zijn beurt het centraal zenuwstelsel signaliseren via cytokines [Webster et al., 2002]. Het effect hiervan is een vertraagde wondheling, een hogere vatbaarheid voor infecties en een verminderde capaciteit om antistoffen te produceren [Schedlowski, 1996; Koo, 2008].
De hoofdcomponenten in het mediëren van de stressrespons zijn de glucocorticoïden zoals
cortisol en corticosterone, vrijgesteld via de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HBB-as), en de catecholamines zoals adrenaline en noradrenaline, vrijgesteld via het sympathisch zenuwstelsel [Webster, 2008]. Het is niet enkel aangetoond dat de bacteriën kunnen profiteren van de verminderde immuniteit van de gastheer maar ook de neurohormonale producten van de stressrespons actief in hun voordeel kunnen gebruiken. Het fenomeen dat micro-organismen systemen ontwikkeld hebben om neurohormonen te gebruiken als omgevingssignalen om groei en virulentie te stimuleren noemde M. Lyte de “microbiële endocrinologie” [Everest, 2007; Freestone et al., 2008]. De mechanismen die bacteriën gebruiken, worden uitgebreid besproken in deze literatuurstudie.
Het is belangrijk om te weten hoe stress de uitkomst van een bacteriële infectie zal
beïnvloeden. Stress bij dieren verhoogt niet alleen de gevoeligheid voor bacteriële infecties maar kan ook een groot effect hebben op de fecale uitscheiding van pathogene bacteriën zoals Salmonella [Rostagno, 2009]. Rekening houdend met het feit dat boerderijdieren deel uitmaken van de humane voedselketen, is het van groot belang dat contaminatie van slachthuizen tot een minimum wordt herleid. Een beter inzicht verwerven in hoe stress bij dieren het verloop van een infectie beïnvloedt, kan hierbij een grote hulp zijn.
Het doel van deze literatuurstudie is ons dichter te brengen bij dit inzicht. Eerst worden stress
en zijn aspecten uitvoerig besproken en daarna worden de stresshormonen nl. de catecholamines en glucocorticoïden onder de loep genomen. De aandacht wordt gevestigd op de effecten van deze hormonen op de gastheer en op pathogene bacteriën. De nadruk ligt op de microbiële endocrinologie.
3
2. LITERATUURSTUDIE
2.1. DE STRESSRESPONS
2.1.1. Definitie
“Stress” is een term die in het dagelijks leven veelvuldig wordt gebruikt om talloze situaties, die
een korte angst of nervositeit uitdrukken, te beschrijven [Montoro et al., 2009]. Toch is het moeilijk om
het begrip stress te definiëren. In een veterinair woordenboek wordt stress omschreven als “een
stimulus of een opeenvolging van prikkels van zo’n omvang die de neiging heeft om de homeostase
van het organisme te verstoren” [Blood et al., 2007]. Soms wordt stress echter beschreven als een
respons van het lichaam op een stresserende stimulus. Er moet dus een duidelijk onderscheid
gemaakt worden tussen een stressor die de toestand van stress veroorzaakt, en de stressrespons die
een reactie is op de stressor [Seyle, 1979].
De stressrespons bestaat uit een waaier van mechanismen om met die stressor te kunnen
omgaan zoals gedragsveranderingen, activering van het sympathisch zenuwstelsel en de
hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HBB-as), de secretie van stresshormonen en de mobilisatie van
het immuunsysteem. De stressrespons kan bestaan uit één of meerde bovengenoemde systemen
maar geen van deze is op zichzelf noodzakelijk of voldoende om stress aan te duiden [Anonymous et
al., 2008].
Algemeen wordt stress gekarakteriseerd door een onevenwicht tussen lichamelijke eisen en de
capaciteit van het lichaam om het hoofd te bieden aan bedreigende externe of interne prikkels. Indien
dergelijke situaties aanhouden kan dit leiden tot chronische stress die eerder een negatieve impact
heeft op het lichaam. In 1936 heeft Hans Selye deze respons beschreven als een veralgemeend
aanpassingssyndroom. Zowel het endocrien systeem als het zenuwstelsel worden geactiveerd in het
lichaam om te kunnen omgaan met een stressprikkel. Vanuit dit standpunt wordt stress gedefinieerd
als “een veralgemeende respons van het lichaam op aanvankelijk dreigende externe of interne eisen,
betreffende de mobilisatie van fysiologische en psychologische middelen om met deze om te gaan”
[Montoro et al., 2009].
2.1.2. Soorten stress
Het fenomeen “stress” kan volgens verschillende parameters ingedeeld worden. Een eerste parameter
is de invloed op een organisme, die zowel positief als negatief kan zijn. Hans Selye maakte een
onderscheid tussen eustress en distress [Seyle, 1975]. In het geval van eustress heeft stress een
positief effect op de functie van het dier. Een voorbeeld hiervan is adequaat handelen in noodsituaties.
De “fight or flight response” is een eerste fase reactie die een dier in staat stelt om snel te reageren op
naderende stress en dus bescherming biedt voor het dier. Catecholamines zoals adrenaline spelen
hierbij een grote rol [Arun, 2004]. Distress daarentegen is een negatieve toestand waarin
adaptatieprocessen er niet in slagen om de homeostase in het lichaam te herstellen. Distress kan te
wijten zijn aan een ernstige stressor, een lang aanhoudende stressor of meerdere cumulatieve
stressoren die schadelijk zijn voor het welzijn van een dier. Deze vorm van negatieve stress kan
volgen op zowel acute als chronische stress op voorwaarde dat de biologische functies van het
lichaam voldoende zijn gewijzigd en de mechanismen om hiermee te kunnen omgaan, ook wel coping
mechanismen genoemd, overschreden zijn. Een organisme heeft een langere herstelperiode nodig
4
om terug tot homeostase te komen in geval van distress. De overgang van stress naar distress wordt
bepaald door meerdere factoren o.a. duur, grootte en individuele respons [Cohen et al., 2003]. Of een
stressor al dan niet als schadelijk beschouwd kan worden hangt af van hoe het organisme omgaat met
die dreigende situatie [Rostagno, 2009].
Een tweede parameter om de term “stress” in te delen is de soort stressor. In het algemeen kan
een stressfactor gedefinieerd worden als een externe of interne uitdaging die de interne omgeving
verstoort [Sheridan et al., 1994] en daardoor een stressreactie veroorzaakt [Rostagno, 2009].
Algemeen kunnen stressoren in twee categorieën onderverdeeld worden. Een eerste categorie zijn de
psychologische stressoren. Zowel ernstige als milde emotionele stress kan een ongunstig effect
hebben op de immunologische toestand van een dier [Butcher, 2004]. De tweede categorie bestaat uit
fysische stressoren [Butcher, 2004]. Deze stressoren vormen een uitdaging voor de cardiovasculaire
homeostase zoals bloeding, lichaamsbeweging of blootstelling aan hitte [Rostagno, 2009].
Een laatste parameter is de tijdsduur van een stresssituatie. Hier spreken we van acute of
chronische stress. De acute stressrespons is een onmiddellijke reactie op een stressvolle gebeurtenis.
Het lichaam stelt stresshormonen vrij die energie omleiden naar spier- en hersenweefsel en bepaalde
cellen van het aangeboren immuunsysteem aanwakkeren [Koo, 2008]. Acute psychologische
stressoren en fysieke lichaamsbeweging stimuleren de immuunrespons in tegenstelling tot chronische
stress, die geassocieerd wordt met de onderdrukking van het immuunsysteem [Schedlowski, 1996].
Chronische stress ontstaat wanneer acute stress continu aanhoudt en dit kan leiden tot meer
duurzame veranderingen in het lichaam. Een voorbeeld hiervan is de verhoogde bloeddruk die
gaandeweg aanleiding kan geven tot beschadiging van bloedvaten en hart- en vaatziekten. Door de
continue toename van stresshormonen kan het immuunsysteem beïnvloed worden. Gevolgen hiervan
zijn vertraagde wondheling, hogere vatbaarheid voor infecties en verminderde capaciteit om
antistoffen te produceren [Koo, 2008]. Ook kan een chronisch verhoogd niveau van stresshormonen
aanleiding geven tot beschadiging van neuronen in de hippocampus [Sapolsky, 1992].
Figuur 1 : Tal van factoren kunnen de impact van een stressor op de pathogenese van een infectieuze ziekte wijzigen. De soort stressor is hierbij belangrijk, alsook de intensiteit, timing en duur. De soort of stam van een pathogeen kan ook een impact hebben samen met het aantal pathogenen. Indien een infectie zal plaatsvinden, hangt ook af van gastheerfactoren zoals de soort, leeftijd, geslacht, bijkomende ziekte, voedingstoestand, immuniteitsstatus, eerdere ervaringen met de stressor enz. Dit alles kan mee bepalen of een infectieuze ziekte zich klinisch zal uiten, subklinisch zal blijven of als de infectie zal overwonnen worden of fataal zal zijn [Peterson et al., 1991].
5
Het wordt al snel duidelijk dat alles hierboven besproken met elkaar verweven is. Stress kan
vanuit verschillende invalshoeken worden bekeken en de gevolgen hangen af van meerdere factoren.
De factoren die de impact van stress op de pathogenese van een infectie kunnen wijzigen zijn onder
andere de microbiële soort en stam, geslacht en immuunstatus van de gastheer en het type, timing en
duur van de stressor, zoals voorgesteld in figuur 1 [Peterson et al. 1991].
2.2. DE IMPACT VAN STRESS OP DE GASTHEER
2.2.1. Neuroendocriene stressrespons
Zowel fysieke als psychologische stress zullen resulteren in een stressrespons. Door de grote
verscheidenheid aan vormen van stress zijn er verschillende effecten ten gevolge van het vrijkomen
van stresshormonen en op de immuunfunctie [Webster, 2008]. Algemeen resulteert stress in een
wederzijdse regulatie van het centraal zenuwstelsel en het immuunsysteem, zie figuur 2 . Het centraal
zenuwstelsel gaat door middel van hormonen en neuronale wegen signalen sturen naar het
immmuunsysteem. Het immuunsysteem zal op zijn beurt het centraal zenuwstelsel signaliseren door
middel van cytokines [Webster et al., 2002].
Het hoofdtraject, waarbij het centraal zenuwstelsel het immuunsysteem reguleert, is de
hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HBB-as) [Webster et al., 2002]. Zowel door fysieke als
psychologische stress wordt de HBB-as geactiveerd. Deze activatie leidt tot de secretie van het
“corticotropine-releasing” hormoon (CRH) door de paraventriculaire nucleus van de hypothalamus.
CRH stimuleert de adenohypofyse om adrenocorticotroop hormoon (ACTH) te secreteren in de
systemische circulatie. Dit ACTH zal op zijn beurt de bijnier aanzetten tot de productie van
glucocorticoïden zoals cortisol of corticosterone, waardoor het niveau van deze stresshormonen in het
plasma zal stijgen [Webster, 2008; Sheridan et al., 1994]. ACTH gaat niet alleen de bijnier stimuleren
maar ook de productie van antilichamen remmen [Johnson et al., 1982], de proliferatie van de B-
lymfocyten verbeteren [Brooks et al., 1982], de productie van interferon-gamma (IFN-γ) door T-
lymfocyten remmen [Johnson et al., 1984], de IFN-γ geïnduceerde activering van macrofagen remmen
[Koff, 1985] en de MHC-II expressie remmen [Zwilling et al., 1992].
Een tweede neuroendocrien hoofdtraject is het sympathisch zenuwstelsel. De activatie van het
sympathisch zenuwstelsel door stress, zal resulteren in de secretie van acetylcholine vanuit de
preganglionaire sympathische vezels in het bijniermerg. Deze secretie induceert de vrijstelling van de
catecholamines adrenaline en noradrenaline, waardoor hun weefsel- en plasmaconcentraties in het
lichaam stijgen [Webster, 2008; Sheridan et al., 1994]. Adrenaline wordt vrijgesteld in de bloedbaan
en noradrenaline wordt lokaal vrijgesteld vanuit de sympathische zenuwuiteinden in lymfoïde organen
[Webster, 2008; Sheridan et al., 1994]. De efferente zenuwen van het sympathisch zenuwstelsel
innerveert zowel primaire lymfoïde organen zoals beenmerg en thymus, als secundaire zoals milt en
lymfeknopen. Het is aangetoond dat deze vrijstelling de immuunrespons kan beïnvloeden [Taub,
2008].
Naast deze twee trajecten worden er nog andere neuroendocriene factoren vrijgesteld als
reactie op stress die ook enigszins de immuunfunctie reguleren zoals neuropeptide Y, adenosine
triphosphate, opioïde peptides, prolactine, groeihormonen en zenuwgroeifactor [Taub, 2008].
6
Prolactine wordt gesecreteerd door de adenohypofyse. Het heeft een immunostimulerende
functie en wordt verondersteld te dienen als een maatregel tegen glucocorticoïden [Webster, 2008].
Bij de rat is aangetoond dat prolactine vrijgesteld wordt tijdens stress maar onder bepaalde
omstandigheden kan er ook een stress geïnduceerde daling zijn van prolactine. Een voorbeeld
hiervan is een daling tijdens een pseudozwangerschap [Gala, 1990].
De zenuwgroeifactor is een neurotroop hormoon dat de immuunrespons kan reguleren. De
functie wordt uitgeoefend via de hypothalamus om de HBB-as te activeren. Als resultaat worden de
proliferatie en differentiatie van T- en B-lymfocyten bevorderd [Webster, 2008].
Algemeen gesteld is de neuroendocriene regulatie van de immuunfunctie essentieel voor de
overleving gedurende een periode van stress of infectie en om de immuunrespons bij
ontstekingsprocessen te moduleren [Webster et al., 2002].
Figuur 2 : Stress, zowel fysiek als psychologisch, wordt opgemerkt op extrahypothalamische plaatsen en activeert de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as en het sympathisch zenuwstelsel (SZS). De activatie van de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as leidt tot de secretie van het “corticotropine-releasing” hormoon (CRH) uit de paraventriculaire nucleus (PVN) van de hypothalamus. Dit werkt in op de hypofyse, wat resulteert in de aanmaak en secretie van het adrenocorticotroop hormoon (ACTH) in de systemische circulatie. Uiteindelijk vormt dit de oorzaak voor de vrijstelling van glucocorticoïden en dehydroepiandrosterone (DHEA) vanuit de bijniercortex. De bijnier stelt ook catecholamines vrij via de activatie van het sympathisch zenuwstelsel. Catecholamines en glucocorticoïden hebben beiden stimulerende effecten op de metabolische en cardiovasculaire (CV) functie (de “fight or flight” respons) maar beide kunnen ze ook immunosuppressief werken [Butcher, 2004].
7
2.2.2. De stresshormonen: catecholamines en glucoco rticoïden
Als een lichaam zich in een stabiele toestand van homeostase bevindt, worden de
catecholamines onder een basisconcentratie vrijgezet in de weefsels. Ze worden continu in het
lichaam gesynthetiseerd, vrijgesteld en gemetaboliseerd. Op die manier is er een continue stroom van
deze neuroendocriene signalen [Flatmark, 2000]. Zoals hierboven beschreven resulteert stress in de
activatie van het sympathisch zenuwstelsel en HBB-as met de vrijzetting van respectievelijk
catecholamines en glucocorticoïden als gevolg.
Indien het gaat om een acute stressrespons, dan zal deze vrijzetting een gunstig effect hebben
op de overleving van een organisme. De stijging in stresshormonen veroorzaakt een stijging van het
hartritme, een verhoogde bloeddruk en een acute stijging van glucose in het bloed. Deze reacties
zorgen voor een betere doorbloeding en een onmiddellijke benutting van energie in vitale organen
zoals hersenen, hart en spieren [Skarlandtová et al., 2010]. Stresshormonen mediëren dus de
aanpassing van het lichaam aan een stressor door het cardiovasculairstelsel, de energie-productie en
het immuunsysteem te beïnvloeden [Axelrod, 1984].
Een chronische stressrespons daarentegen heeft meestal een negatieve bijklank aangezien dit
de oorzaak is van een chronisch verhoogde bloeddruk, verhoogde glucose niveaus in het bloed, enz.
[Skarlandtová et al., 2010].
2.2.2.1. De catecholamines
Catecholamines zijn chemische verbindingen met een typische structuur die een benzeenring,
twee hydroxylgroepen en een amine-zijketen bevat [Freestone et al., 2008]. De belangrijkste
catecholamines tijdens een stressrespons zijn adrenaline, noradrenaline en dopamine. Het zijn
neurotransmitters die gesynthetiseerd worden uit het aminezuur L-tyrosine in een biosynthese traject
dat 6 enzymes gebruikt nl. tyrosine hydroxylase, pterine-4a-carbinolamine dehydratase,
dihyropteridine reductase, 3,4-dihydroxy-L-phenylalanine decarboxylase, dopamine β-hydroxylase en
phenylethylamine N-methyl transferase, zoals voorgesteld in figuur 3 [Flatmark, 2000; Sternberg,
2006].
De catecholamine biosynthese gebeurt in het bijniermerg. De bijnier bestaat uit twee
anatomisch en chemisch verschillende structuren. Het binnenste gebied is het bijniermerg dat de
chromaffine cellen bevat die catecholamines produceren en het buitenste gebied is de bijniercortex
waarin glucocortidoïden worden gesynthetiseerd. Bij de meeste zoogdieren grenzen beide gebieden
nauw aan elkaar en ligt de nadruk op de productie van adrenaline. Bij sommige species is het
chromaffien weefsel gescheiden van de bijniercortex en wordt hoofdzakelijk noradrenaline
geproduceerd [Axelrod, 1984]. Vanuit noradrenaline wordt adrenaline gevormd via het enzyme
phenylethanolamine N-methyltransferase (PNMT) [Axelrod, 1984]. Als gevolg van stress stijgt de
activiteit van het tyrosine hydroxylase, dopamine β-hydroxylase en in mindere mate ook PNMT. De
stijging van het tyrosine hydroxylase is te wijten aan hoofdzakelijk neuronale activiteit terwijl dopamine
β-hydroxylase beïnvloed wordt door zowel zenuwactiviteit als de HBB-as. De expressie van PNMT
wordt hoofdzakelijk beïnvloed door ACTH en glucocorticoïden [Axelrod, 1984; Zuckerman-Levin et al.,
2001].
8
Catecholamines kunnen binden aan twee soorten G-proteïne adrenerge receptoren nl. α-
receptor en β-receptor. Beide receptoren hebben zeven transmembranaire domeinen en bestaan uit
twee subeenheden, die als heterodimeren samenkoppelen en verschillende subtypes vormen, nl. α1,
α2, β1, β2 en β3- adrenerge receptoren. Bij het binden van de ligand aan de β-adrenerge receptor wordt
de activatie van een G-gebonden proteïne gestimuleerd. Dit resulteert in een stijging van het
intracellulaire cAMP en activatie van het proteïne kinase A. Het resultaat hiervan is de onderdrukking
van de pro-inflammatoire cytokine productie zoals IL-1, IL-6, IL-12 en TNF door de inhibitie van de
nucleaire factor-κB (NF-κB), zoals voorgesteld in figuur 4. De adrenerge en dopaminerge receptoren
komen tot expressie op het oppervlak van onder andere immunologische doelwitcellen vnl.
macrofagen en dendritische cellen [Sternberg, 2006; Webster, 2008]. Verder is de interactie tussen
catecholamines en het immuunsysteem verondersteld een belangrijke factor te zijn in de ontwikkeling
van auto-immuunziektes [Oberbeck, 2006].
Adrenaline regelt de immuniteit systemisch in tegenstelling tot noradrenaline die vanuit de
immuunorganen zijn invloed zal uitoefenen. Adrenaline bindt op de β-receptor en veroorzaakt in vivo
een verlaging in het aantal circulerende monocyten, B- en T-cellen en natural killer cellen. De meeste
van de systemische effecten zijn anti-inflammatoir terwijl sommige studies nochtans aantonen dat
sommige effecten een pro-inflammatoire respons veroorzaken bijvoorbeeld de inductie van
chemotaxis en chemotactische chemokines zoals CXCL8. In vitro oefent noradrenaline zijn
immunosuppressieve effecten uit op dendritische cellen en monocyten door de productie van pro-
inflammatoire cytokines te inhiberen [Sternberg, 2006].
Fguur 3 : De synthese van noradrenaline en adrenaline uit L-tyrosine [Freestone et al., 2008]
2.2.2.2. De glucocorticoïden
Naast de activatie van het sympathisch zenuwstelsel, resulteert stress ook in de activatie van
de HBB-as, met de vrijzetting van glucocorticoïden als gevolg. Glucocorticoïden, zoals cortisol en
corticosterone, staan in voor het behoud van de koolhydraatbalans en zijn nodig voor het normaal
functioneren van de chromaffine cellen en hun capaciteit om adrenaline te produceren [Zuckerman-
Levin et al., 2001]. In het algemeen onderdrukken de glucocorticoïden de maturatie, differentiatie en
proliferatie van alle immuuncellen waaronder macrofagen en dendritische cellen, afhankelijk van hun
9
subtype en rijpingsfase. Ook de capaciteit van dendritische cellen om efficiënt naïeve T-cellen in vitro
te stimuleren, wordt gereduceerd. Dit is waarschijnlijk te wijten aan een verminderde expressie van de
MHC klasse II molecules [Sternberg, 2006]. Ook de T-cel binding aan endotheelcellen wordt
verhinderd doordat glucocorticoïden de expressie van adhesiemoleculen op deze cellen moduleert
[Sheridan et al., 1994]. De glucocorticoïden inhiberen de expressie van talrijke cel-adhesie moleculen
die betrokken zijn bij het celverkeer. Deze moleculen zijn intracellulair adhesie molecule 1 (ICAM1),
endotheliale-leukocyten adhesie molecule 1 (ELAM1 of E-selectine) en de vasculaire adhesie
molecule 1 (VCAM1). Ook de productie en secretie van chemokines zoals het CC-chemokine ligand 2
(CCL-2) en CXC-chemokine ligand 8 (CXCL8) door eosinofielen, worden geïnhibeerd. Eenzelfde
inhibitie zien we ook bij de expressie van het eosinofiele chemoattractant IL-5 door mastcellen en T-
cellen die gecodeerd wordt door mRNA [Sternberg, 2006].
Glucocortidoïden gaan hun functie uitoefenen door te binden op de glucocorticoïdreceptor, die
zich in het cytosol bevindt. Bij het binden van de ligand gaat de receptor dissociëren van een
proteïnecomplex en verplaatst zich naar de nucleus van de cel. Hier bindt de receptor specifieke DNA-
sequenties om de genentranscriptie te moduleren. De glucocorticoïden kunnen ook interfereren met
de signaalwegen van andere transcriptiefactoren zoals NF-κB of AP1 om de transcriptie van veel
ontstekingscellen te onderdrukken. Dit wordt weergegeven in figuur 4 [Webster, 2008].
Figuur 4 : Moleculaire mechanismen van de cytokine productie die gereguleerd worden door neurotransmitters en
glucocorticoïden. Glucocorticoïden binden op hun receptor in het cytosol. Dit verplaatst het heat shock proteïne 90 (HSP90) en laat een dimerisatie toe van de receptor. Daarna is er een verplaatsing naar de nucleus waar de binding van het ligand-receptorcomplex als transcriptiefactor fungeert door de interactie met het DNA. Dit leidt tot transcriptie en translatie van proteïnen zoals de inhibitor van NF-κB (IκB). IκB verhindert dat NF-κB de transcriptie van pro-inflammatoire cytokines activeert. Daarenboven kan het ligand-receptorcomplex direct interageren met transcriptiefactoren zoals NF-κB en rechtstreeks de cytokine productie onderdrukken. Noradrenaline bindt aan de β-adrenerge-receptoren op het celoppervlak en induceert de activatie van cAMP en Proteïne kinase A (PKA). Dit inhibeert de cytokine productie door de inhibitie van NF-κB. Acetylcholine bindt aan de nicotine cholinerge receptoren op het celoppervlak en inhibeert de cytokine productie ook door de inhibitie van NF-κB [Sternberg, 2006].
10
2.2.3. Het effect van de stressrespons op de immuniteit
Zoals hierboven reeds aangehaald, zal stress, wanneer die chronisch wordt, ongunstige
effecten hebben op de immuunfunctie van de gastheer. Enkele nadelige effecten zijn een verminderde
activiteit van de natural killer cellen, wijzigingen in de perifere lymfocyten en celproliferatie,
verminderde antistoffen productie en de reactivatie van latente virale infecties. Stress-geassocieerde
veranderingen van het immuunsysteem kan eventueel ook een rol spelen in de vertraagde
wondheling, schadelijke reacties op vaccinaties en in de ontwikkeling en het verloop van kanker.
Algemeen hebben wijzigingen in de immuunfunctie, door zowel fysische als psychologische stress,
een significante impact op het immuunsysteem en de gezondheid [Taub, 2008].
Natural killer cellen behoren tot de cytotoxische T-lymfocyten die een deel uitmaken van het
aangeboren immuunsysteem. In de eerste plaats doden natural killer cellen viraal geïnfecteerde cellen
en kankercellen maar ook bacteriën, parasieten en schimmels kunnen vernietigd worden door deze
cellen. Hun activiteit wordt nauwkeurig gereguleerd en ze kunnen geactiveerd worden door IFN-γ en
interleukine-2 (IL-2). Stress kan resulteren in een vermindering van het aantal natural killer cellen en in
een daling van hun activiteit waardoor er een minder krachtige reactie volgt op een infectie. Stress kan
dus een invloed hebben op de uitkomst van een infectie door hun invloed op deze cellen [Webster,
2008].
Lymfocyten kunnen onderverdeeld worden in B- en T-lymfocyten. De T-lymfocyten spelen een
belangrijke rol in de cel-gemedieerde immuniteit terwijl de B-lymfocyten betrokken zijn bij de humorale
immuunrespons. T-lymfocyten hebben op hun oppervlak een T-celreceptor en kunnen in drie
subgroepen onderverdeeld worden. Een eerste subgroep bevat de cytotoxische T-cellen of CD8+ T-
cellen, die alle cellen vernietigen die als lichaamsvreemd herkend worden. De tweede subgroep
bestaat uit T-helpercellen of CD4+ T-cellen. Er zijn twee soorten T-helpercellen, namelijk de Th1 en
de Th2 cellen. De Th1 cellen zijn vooral betrokken in de cellulaire immuniteit. Ze stimuleren de
proliferatie van de CD8+ T-cellen en maximaliseren de afdodingsefficiëntie van macrofagen. De Th2
cellen daarentegen zijn betrokken bij de humorale respons en sporen B-lymfocyten aan om antistoffen
te vormen. De derde en laatste subgroep zijn de memory T-cellen of suppressor T-cellen, die hun
invloed uitoefenen op helper T-cellen om de antistoffenproductie te onderdrukken. Stress verhoogt de
Th2-cellen die het cytokine IL-10 produceren. Dit is waarschijnlijk het resultaat van de glucocorticoïden
die een shift veroorzaken van Th1- naar Th2-cytokine productie [Webster, 2008].
Cytokines zijn belangrijk in zowel de aangeboren als de adaptieve immuunrespons. De Th1-
cytokines zijn IL-1, IL-2, IL-6, IFN-γ en TNF-α. IL-2 is belangrijk in de afweer tegen microbiële
infecties, TNF-α is betrokken in systemische inflammatie en IL-6 is een pro-inflammatoir cytokine dat
de T- of B-lymfocyt proliferatie versterkt. De Th2-cytokines zijn IL-3, IL-4, IL-5 en IL-10.
Glucocorticoïden veroorzaken een verschuiving van Th1- naar Th2-cytokines door de Th1-cytokines
zoals IFN-γ te onderdrukken en Th2-cytokines zoals IL-10 te stimuleren, zoals voorgesteld in figuur 5
[Webster, 2008].
De B-lymfocyten gaan vreemde antigenen opnemen en verteren. Als het antigen
gefragmenteerd is, worden fragmenten samen met MHC molecules gepresenteerd aan het oppervlak
van de B-lymfocyt. T-lymfocyten worden hierdoor aangetrokken en gaan het MHC-peptidecomplex
herkennen. De T-lymfocyten gaan dan cytokines secreteren die de B-lymfocyt activeert. De B-cellen
11
prolifereren en differentiëren tot plasmacellen die antigeen specifieke antistoffen produceren [Webster,
2008].
Algemeen kunnen we een functionele relatie vaststellen tussen stress, immmuniteit en ziekte
[Schedlowski, 1996]. Door de stijging van glucocorticoïden en catecholamines bij dieren die chronisch
gestresseerd zijn wordt de immuunfunctie gereduceerd [Biondi, 1997] en worden de dieren gevoeliger
voor infecties [Taub, 2008]. Verschillende experimentele modellen van stress hebben aangetoond dat
hormonen, die samenwerken gedurende de periode van stress, de uitkomst van een infectie
merkwaardig kunnen beïnvloeden [Freestone et al., 2008].
Figuur 5 : Een overzicht van het effect van glucocorticoïden op immuuncelpopulaties. Glucocorticoïden gaan
immuuncellen rechtstreeks en onrechtstreeks beïnvloeden om de inductie van pro-inflammatoire reacties te onderdrukken. Ze inhiberen de productie van pro-inflammatoire cytokines zoals IL-1 en TNF terwijl de anti-inflammatoire cytokines zoals IL-10 gestimuleerd worden door macrofagen en dendritische cellen. Ze stimuleren ook de apoptose van macrofagen, dendritische cellen en T-cellen. Dit leidt tot inhibitie van de immuunrespons. IFNγ = interferon-γ; NK cell = natural killer cel; TC = cytotoxische T cel; TH, = T helper cel [Sternberg, 2006].
12
2.3. HET EFFECT VAN STRESS GERELATEERDE HORMONEN OP HET VERLOOP
VAN BACTERIËLE INFECTIES BIJ DIEREN
Bacteriën staan continu onder stress. Of het nu om commensale, obligate of opportunistische
ziekteverwekkers gaat, ze zijn allemaal onderworpen aan stressvolle omstandigheden in het lichaam
van een gastheer en moeten dit overwinnen om te overleven. Enterische bacteriële pathogenen
moeten de zure omgeving van de maag, de detergent-achtige activieit van galzouten, de steeds
dalende zuurstofconcentraties naargelang de vordering in het gastro-intestinaalkanaal, de microbiële
flora en de antimicrobiële peptiden van het epitheel overwinnen. De bacteriën regelen hun
genexpressie en, in het geval van potentiële ziekteverwekkers, verhogen de expressie van
virulentiegenen als reactie op dit stressvolle milieu [Everest, 2007; Rostagno, 2009]. In deze
literatuurstudie gaan we ons echter beperken tot de effecten van stress op dieren, die op hun beurt de
uitkomst van bacteriële infecties kunnen beïnvloeden.
2.3.1. Microbiële endocrinologie
Onder normale omstandigheden zorgen het immuunsysteem en het centraal zenuwstelsel voor
het behoud van de homeostase in het lichaam. Als het centrale zenuwstelsel stress detecteert, leidt dit
tot het vrijkomen van hormonen, neurochemicaliën en neuropeptiden die onmiddellijk de
immuunfunctie kunnen beïnvloeden. Bijna alle immuuncellen bezitten receptoren voor deze stress
mediatoren. Deze intieme connectie tussen het immuunsysteem en zenuwstelsel kan eenvoudig
verklaren waarom stress de gevoeligheid voor infecties kan beïnvloeden [Freestone et al., 2008].
De laatste jaren is het echter duidelijk geworden dat bacteriën de neurohormonale producten
van de fysiologische respons van de gastheer, als reactie op stress, actief in hun voordeel kunnen
gebruiken [Freestone et al., 2008]. Dit werd duidelijk door de invoering van de term “microbiële
endocrinologie” door M. Lyte [Everest, 2007].
De microbiële endocrinologie is een transdisciplinair gebied dat de kruising voorstelt van de
microbiologie met de endocrinologie en neurofysiologie van zoogdieren. Deze tak is ontwikkeld om de
mechanismen, waarbij stress de pathogenese van infectieuze ziekten beïnvloedt, beter te begrijpen.
De microbiële endocrinologie vertrekt vanuit een holistische benadering en is gebaseerd op het
uitgangspunt dat microörganismen systemen ontwikkeld hebben om neurohormonen te gebruiken als
omgevingssignalen om groei en pathogene processen op gang te brengen [Freestone et al., 2008].
De bacterie wordt met andere woorden gezien als een actieve deelnemer in het begrijpingsproces van
hoe stress het verloop van een infectie beïnvloedt [Rostagno, 2009].
2.3.2. Stimulatie van bacteriële groei en virulenti e door stresshormonen
2.3.2.1. Ijzercaptatiemechanismen
Talrijke studies tonen aan dat stress en zijn hormonen de gevoeligheid voor bacteriële infecties
kunnen beïnvloeden. Noradrenaline dat o.a. vrijgezet wordt door het enterisch zenuwstelsel bij een
dier onderhevig aan stress, versterkt bacteriële groei zowel in vitro als in vivo en verhoogt de
expressie van virulentiefactoren in enterische pathogenen, in het bijzonder Escherichia coli. Bij
Campylobacter jejuni verhoogt noradrenaline, in ijzerlimiterende omstandigheden, de groei, motiliteit
13
en bacteriële invasie in gecultiveerde intestinale cellen en vermindert de tijd die nodig is om de tight
junction barrièrefunctie van die cellen te beïnvloeden [Everest, 2007].
Het effect van noradrenaline op de bacteriële groei wordt gemedieerd door twee factoren. Ten
eerste het vermogen van noradrenaline om complexen te vormen met ijzerbindende eiwitten van de
gastheer en ten tweede door het vermogen van de bacteriën om het ijzer in deze complexen te
benutten [Everest, 2007]. Zoals weergegeven in figuur 6, is er een relatie aangetoond tussen ijzer,
bacteriële groei en virulentie [Freestone et al., 2008]. Bacteriën in vivo hebben ijzer nodig om zich te
kunnen vermenigvuldigen. Een limiterende factor voor de bacteriële groei is de beperkte
aanwezigheid van vrij ijzer in de gastheer [Everest, 2007]. In het dierlijk lichaam is ijzer hoofdzakelijk
gebonden aan ijzerbindende proteïnen nl. transferrine in het bloed en lactoferrine in mucosale
secreties. Een strategie van infectieuze bacteriën om toch het gebonden ijzer in de gastheer te
bemachtigen is de productie en het gebruik van sideroforen. Dit zijn catecholate of hydroxamate
moleculen met een laag moleculair gewicht en met een verhoogde affiniteit voor het Fe3+ ion.
Sideroforen zijn echter meestal niet succesvol in het verkrijgen van het gastheerijzer indien het
gebonden is aan transferrine of lactoferrine. Indien door een stressrespons in de gastheer
catecholamines vrijkomen, kan de bacterie hier gretig gebruik van maken want zowel adrenaline,
noradrenaline als dopamine kunnen het losmaken van ijzer van ijzerbindende eiwitten mediëren. De
catecholamines reduceren de ijzerbindende affiniteit van lactoferrine en transferrine waardoor
enterobacteriën, met behulp van de geproduceerde sideroforen, gemakkelijk het ijzer kunnen
internaliseren. Voor bacteriën zoals Escherichia coli of Salmonella zijn siderofoorsynthese en
opnamesystemen integrale elementen in de mechanismen waarbij stresshormonen groei induceren.
De groei van commensale soorten, zoals de coagulase-negatieve stafylokokken, wordt hierdoor ook
significant verhoogd en kan zodoende bijdragen tot het vormen van een intraveneuze biofilm
[Freestone et al., 2008].
Catecholamines geven de kans aan tal van pathogene bacteriën zoals Escherichia coli, Vibrio,
Campylobacter, Bordetella, Salmonella en Yersinia om te groeien in een ijzer beperkt bacteriostatisch
milieu zoals bloed en serum, zie tabel 1 [Freestone et al., 2008].
14
Figuur 6 : Model van het gedrag van enteropathogene Escherichia coli in het gastro-intestinaal stelsel van een
gestresseerde gastheer. Deze figuur toont hoe een paar enteropathogenen zoals Escherichia coli 0157:H7 zich gedragen wanneer de gastheer acuut gestresseerd is. A) De darm van een gastheer die niet gestresseerd is. Lactoferrine houdt een ijzer-arm milieu in stand in mucosale secreties waardoor deze bacteriostatisch is. Het aantal pathogenen is laag. B) Hier is er sprake van acute stress. De activiteit van het enterisch zenuwstelsel verhoogt waardoor catecholamines worden vrijgesteld in de darm. In vitro en in vivo studies tonen aan dat de ontmoeting tussen de stresshormonen en het pathogeen kan resulteren in twee gebeurtenissen: 1. Noradrenaline gedraagt zich als een signaal om de expresse van virulentiefactoren in gang te zetten zoals aanhechtingsfactoren; 2. Catecholamines interageren met lactoferrine of transferrine waardoor deze een nuttige bron van ijzer wordt waardoor de groei van bacteriën wordt ondersteund. De bacterie bindt lactoferrine en internaliseert het ijzer. Hierdoor kan de bacterie groeien en verhoogt het aantal bacteriën in de darm. C) Enkele uren na de acute stresstoestand en nadat de catecholamines terug naar normale concentraties zijn teruggekeerd. Voor enterische bacteriën zoals Escherichia coli is een blootstelling van 4 uur al voldoende om een nieuwe auto-inducer te produceren. Deze auto-inducer stimuleert niet enkel de groei maar verhoogt ook de productie van het Shiga-toxine. De verhoogde aantallen pathogenen kunnen de integriteit van de darm beïnvloeden waardoor de translocatie van bacteriën kan gestimuleerd worden. Een eerdere blootstelling aan noradrenaline kan ook de expressie van de virulentiegenen van Escherichia coli verhogen en leiden tot verhoogde aanhechting van het pathogeen aan de mucosa. Escherichia coli kan ook reageren op signalen die geproduceerd worden door de intestinale microbiële flora [Freestone et al., 2008].
15
Tabel 1 : Een overzicht van de pathogene bacteriën waarvan hun groei of virulentie wordt bevorderd door catecholamines. Een verhoogde groei of virulentie wordt aangeduid door “+” [Freestone et al., 2008].
16
2.3.2.2. Quorum sensing
Het is recent aangetoond dat de stresshormonen betrokken zijn bij het “quorum sensing” van
bacteriën. Quorum sensing is een signaalmechanisme van cel tot cel waarbij bacteriën reageren op
auto-inducers om specifieke doelwitgenen te reguleren. Auto-inducers zijn hormoonachtige moleculen
die geproduceerd worden door de microbiële gastro-intestinale flora nl. andere groeiende bacteriën
van dezelfde soort die zich in dezelfde omgeving bevinden. Tot op vandaag zijn er vier categorieën
van cel tot cel signaalsystemen bestudeerd. Gram-negatieve bacteriën communiceren door te
reageren op auto-inducer-1 (AI-1) en op auto-inducer-3 (AI-3) terwijl gram-positieve bacteriën een zelf
geïnduceerd polypeptidesysteem gebruiken. Auto-inducer-2 (AI-2) is een universeel signaal voor
communicatie tussen de soorten en wordt gezien bij zowel gram-negatieve als gram-positieve
bacteriën [Everest, 2007; Hughes et al., 2009; Curtis, 2011].
Bacteriën zijn unicellulair maar toch gebruiken ze auto-inducers om te communiceren met
elkaar en hun gedrag te coördineren. Chemische signalen tussen bacteriën vormen dus de basis van
multicellulariteit. De signalisering is ook belangrijk om te overleven en om zich aan te passen aan elke
milieuverandering, kortom als bescherming tegen stress. Succesvolle stressresponsen vergen veel
energie en een goede coördinatie van complexe signaalwegen binnenin de cel. AI-3 is de auto-
inducer van enterohaemorrhagische Escherichia coli 0157:H7 (EHEC) die betrokken is bij het “inter-
kingdom” signalisatiemechanisme, een hormonale communicatie tussen de gastheer en
microörganismen. Zoals in figuur 7 weergegeven, bezitten bacteriën geen homologen van de
eukaryote adrenerge receptoren, maar reageren ze op catecholamines via histidine sensor kinases.
Deze histidine sensor kinases bevinden zich in de celmembraan en fungeren dus als bacteriële
adrenerge receptoren. EHEC is zo’n pathogeen die adrenerge signalen van de gastheer exploiteert
via histidine sensor kinases om virulente genexpressie te reguleren en ziekte bij de gastheer te
bevorderen. Bij EHEC zijn er 2 histidine sensor kinases geïdentificeerd nl. QseC en QseE. QseC staat
aan de top van de signaalcascade die geactiveerd wordt door AI-3, adrenaline en noradrenaline en de
regulatie initieert van alle EHEC virulentiegenen, zoals weergegeven in figuur 7 [Everest, 2007;
Hughes et al., 2009; Curtis, 2011].
De adrenerge signalen hebben een effect op de celhomeostase, het cel tot cel
signalisatiemechanisme en de bacteriële pathogeniciteit. Qsec vangt het signaal op van de
stresshormonen en als AI-3, adrenaline of noradrenaline binden aan de receptor gaat deze een
histidine residu autofosforyleren. Daarna wordt het fosfaat getransfereerd naar een aspartaatresidu in
het ontvangstdomein van een verwante responsregulator (RR). Dit is het begin waarbij de expressie
van metabolische, virulentie en stressresponsgenen wordt geactiveerd. Als resultaat wordt de
celrespons gesynchroniseerd met de stresshormonen. De transcriptie van QseE wordt ook door QseC
geactiveerd. De coördinatie van de respons gebeurt door 3 van de 32 responsregulatoren: QseB RR,
QseF RR, KdpE RR, zoals voorgesteld in figuur 7 [Everest, 2007; Hughes et al., 2009; Curtis, 2011].
QseB RR activeert het regulon of de verzameling genen van de flagellen. Dit zorgt voor de
motiliteit en chemotaxis van de bacterie. QseF RR coördineert de expressie van de virulentiegenen
die betrokken zijn bij het vormen van lesies in het intestinale epitheel zoals de expressie van espFu-
gen en het Shiga toxine, en bij de bacteriële SOS respons. KdpE RR is verantwoordelijk voor de
kalium opname, de osmolariteit en de expressie van LEE-genen en het Ler-gen die een rol spelen bij
17
het vormen van lesies in de darm, zoals weergegeven in figuur 7 [Everest, 2007; Hughes et al., 2009;
Curtis, 2011].
QseC activeert de transcriptie van 344 genen waarvan 205 door QseB, 44 door QseF en 87
door KdpE. De responsregulatoren activeren dus 336 van 344 genen die afhankelijk zijn van QseC
[Everest, 2007; Hughes et al., 2009; Curtis, 2011].
Een histidine sensor kinase werkt telkens samen met een verwante responsregulator en vormt
een twee-componenten-systeem. De verwante responsregulator van QseC is QseB. De transcriptie
van de genen verantwoordelijk voor het twee-component-systeem gebeurt vanuit hetzelfde operon,
een groep gelinkte genen die verantwoordelijk zijn voor de synthese van een groep functioneel
gerelateerde enzymen die deel uitmaken van éénzelfde enzymsysteem. De verwante
responsregulator van QseE is QseF en de transcriptie van deze genen gebeurt ook binnen hetzelfde
operon. QseF wordt ook gefosforyleerd door vier niet-verwante histidine sensor kinases nl. UhpB,
BaeS, EnvZ en RstB [Everest, 2007; Hughes et al., 2009; Curtis, 2011].
In het colon vormt EHEC “attachement” en “effacement” lesies (AE lesies) aan de intestinale
epitheliale cellen en deze bacteriën veroorzaken een grondige herschikking van het cytoskelet van de
gastheercellen. De hiervoor verantwoordelijke genen zijn gelegen in een chromosomaal
pathogeniciteit eiland genaamd “locus of enterocyt effacement” (LEE), vrij vertaald de locus van het
verdwijnen van de enterocyt. KdpE activeert LEE. Het eerste operon, LEE1 codeert voor Ler, de
hoofdregulator van al de andere LEE-genen. De rest codeert voor het type-III secretie systeem
(TTSS). Dit vormt een spuitvormig apparaat dat de bacterie gebruikt om effector moleculen naar de
gastheercel te verplaatsen. Effector moleculen bootsen signaalproteïnen van zoogdieren na. Dit
oefent effecten uit op de gastheerceltransductie en kan resulteren in diarree. Zeven van deze effectors
worden gecodeerd binnen LEE terwijl de andere verspreid zijn over het hele genoom zoals het NIeA.
NIeA inhibeert de cellulaire proteïne secretie door de functie van COPII van zoogdieren te verstoren
[Everest, 2007; Hughes et al., 2009; Curtis, 2011].
QseF is een responsregulator die ook door QseC gefosforyleerd wordt en daarna een rol kan
spelen in de vorming van AE lesies. QseF activeert de expressie van het espFu-gen dat gecodeerd
wordt door een faag. EspFu is een gesecreteerde effector die getransloceerd wordt naar epitheliale
cellen door TTSS. Het espFu-gen is in de gastheercel betrokken bij de vorming en polymerisatie van
actine om de vorming van AE lesies te stimuleren. Het Shiga-toxine is verantwoordelijk voor veel
symptomen van haemorrhagische colitis en haemorrhagisch uremisch syndroom (HUS). De genen
voor stx worden geactiveerd door QseC en door het QseE/QseF systeem [Everest, 2007; Hughes et
al., 2009; Curtis, 2011].
QseB activeert de transcriptie van flhDC-genen. Deze genen coderen voor de hoofdregulators
van het regulon van de flagellen door rechtstreeks SseB te binden aan de flhDC-promotor. Deze
reactie is afhankelijk van de fosforylatietoestand van QseB. Door deze bijkomende complexiteit wordt
dezelfde responsregulator toegelaten om de trancriptie van dezelfde genen zowel te activeren als te
onderdrukken. In de niet-geactiveerde vorm, dus niet gefosforyleerd, vormt QseB een bijkomstige
barrière voor de expressie van flhDC. Alleen in de situatie waar QseB gefosforyleerd is en in
voldoende concentratie aanwezig is, volgt er een volledige activatie van het flagellenregulon. De
expressie van de QseC-afhankelijke LEE en Shiga-toxine worden niet gereguleerd door QseB en zijn
18
dus niet afhankelijk van de fosforylatietoestand van QseB [Everest, 2007; Hughes et al., 2009; Curtis,
2011].
QseC homologen zijn aangetroffen in minstens 25 andere species terwijl QseE homologen
enkel in enterische bacteriën terug te vinden zijn. Deze verdeling van receptoren kan een rol spelen in
de kolonisatie of virulentie van deze bacteriën tijdens verhoogde niveaus van adrenaline en
noradrenaline [Everest, 2007; Hughes et al., 2009; Curtis, 2011].
Figuur 7 : De QseC en QseE signalisatiecascade in EHEC. QseC en QseE zijn histidine sensor kinases die zich
gedragen als adrenerge receptoren. Aan de top van de cascade staat QseC die zowel auto-inducer-3, adrenaline/epinephrine en noradrenaline/norepinephrine kan binden. QseE wordt geactiveerd door QseC en adrenaline. Bij het binden van de ligand aan de receptor is er de autofosforylatie van een histidineresidu en het fosfaat wordt gebonden aan de responsregulator. Door de activatie van 3 van de 32 responsregulatoren nl. QseB, QseF, KdpE, wordt de celrespons gecoördineerd. QseB activeert de expressie van flhDC-genen die coderen voor de flagellen die de bacterie motiliteit en chemotaxis verschaft. QseF wordt door zowel QseC en QseE geactiveerd. QseF activeert de expressie van espFu-genen, die verantwoordelijk zijn voor de vorming en polymerisatie van actine in de gastheercel en hiermee de vorming van “attaching” en “effacing” (AE) lesies stimuleren. QseF speelt ook een rol bij de bacteriële SOS respons en de activatie van stx-genen die coderen voor het Shiga-toxine. Het Shiga-toxine is verantwoordelijk voor veel symptomen van haemorrhagisch uremisch syndroom (HUS) en haemorrhagische colitis. KdpE is verantwoordelijk voor de kalium opname, osmolariteit en zorgt voor de activatie van de genen van LEE. Dit is een pathogeniciteit eiland genaamd “locus of enterocyte effacement”. Het eerste operon LEE1 codeert voor het Ler-gen die de hoofdregulator is voor de rest van de genen op LEE. Door de expressie van deze genen krijgt de bacterie de mogelijkheid om effectormoleculen in de gastheercel te spuiten. NIeA is zo’n effectormolecule en inhibeert de cellulaire proteïne secretie door de functie van COPII van zoogdieren te verstoren [Hughes et al., 2009].
2.3.2.3. Virulentie
De expressie van aanhechtingsorganellen van bacteriën zoals fimbriae wordt ook beïnvloed
door de neuro-endocriene hormonen. Het is aangetoond dat noradrenaline de expressie verhoogt van
het K99 pilus adhesine van enterotoxigene Eschericia coli in vitro [Lyte et al., 1997]. In vivo wordt de
expressie verhoogd van de type 1 fimbriae van Escherichia coli door stress na een operatie
[Hendrickson et al., 1999]. Een ex vivo cultuurmodel heeft aangetoond dat noradrenaline of dopamine
stimulatie van enterische zenuwen in het weefsel de adhesie van Escherichia coli 0157 aan het cecale
epitheel verhoogt. Dit fenomeen kan voorkomen worden door het weefsel eerst te behandelen met
adrenergische receptor antagonisten. In een bovien geligeerde ileale lus infectiemodel verhoogt
noradrenaline de geïnduceerde intestinale inflammatie- en secretiereacties van Escherichia coli en het
verhoogt ook de bacteriële aanhechting aan de intestinale mucosa. De noradrenalinemodulatie van
enteritis en aanhechting was afhankelijk van het vermogen van Escherica coli 0157:H7 om AE lesies
te vormen [Everest, 2007].
19
Voedselproducerende dieren, voornamelijk in de intensieve veehouderij, hebben geen
stressvrije levensstijl. Stress bij dieren moedigt de kolonisatie van Campylobacter jejuni in de
ingewanden aan [Cogan et al., 2007]. Motiliteit is een absolute vereiste voor de kolonisatie van
Campylobacter jejuni. Het toevoegen van noradrenaline aan organismen, die in een ijzerbeperkt
milieu gegroeid zijn, resulteerde in een verhoogde motiliteit. Flagellen zijn ook belangrijk in de
kolonisatie van het gastro-intestinaal stelsel bij kippen. Verhoogde motiliteit en bacteriële invasie
betekenen ook een verhoogde capaciteit van de bacterie voor de transmissie tussen pluimvee of om
ziekte bij mensen te veroorzaken [Everest, 2007].
De translocatie uit het gastro-intestinaalstelstel van Salmonella Typhimurium is geassocieerd
met de HBB-as, noradrenaline en indol-aminergische reacties [Rostagno, 2009].
2.3.2.4. Resistentie
Recent is aangetoond dat het lethale toxine van Bacillus anthracis de activiteit van de
glucocorticoïdereceptor, en andere nucleaire hormoonreceptoren selectief, krachtig en niet-competitief
onderdrukt. Dit geeft als resultaat dat de bacterie zelf kan zorgen voor een geïnduceerde resistentie
tegen glucocorticoïden. De resistentie komt tot stand door mutaties of polymorfisme van de
glucocorticoïdreceptoren zelf of door interacties met één of meerdere cofactoren van de receptor zoals
het corticosterone-bindend globuline. Dit verhindert de binding van de glucocorticoïdreceptor aan
DNA. Indien andere bacteriële producten zich gelijkaardig gedragen kan er een mechanisme ontstaan
waarbij de pathogenen, die een cel binnendringen, interfereren met de glucocorticoïd gemedieerde
negatieve feedback op een ontstekingsreactie. Dit kan bij de gastheer mogelijks leiden tot toxische
shock. Expressie van de glucocorticoïdreceptor-β, een inactieve vorm die geen liganden bindt of
genen activeert zonder de betrokkenheid van perifere cytokines, kan leiden tot een verminderde
centraalzenuwstelsel gemedieerde ontstekingsreactie op Streptococcus pneumoniae [Sternberg,
2006].
Als conclusie kunnen we stellen dat bacteriën kunnen reageren op de stoffen die vrijkomen
gedurende de stressreactie. Om catecholamines te gebruiken voor groei en inductie van pathogene
processen hebben ze reeds meerdere responssystemen ontwikkeld, die farmacologisch gelijkaardig
zijn aan adrenerge- en dopaminereceptoren van zoogdieren [Freestone et al., 2008].
2.3.3. Effecten op het gastro-intestinaal stelsel van een dierlijke gastheer
In de wand van het gastro-intestinaal stelsel bevindt zich een uitgebreid en geïntegreerd
netwerk van het enterisch-zenuwstelsel (ENS). Het ENS zorgt voor een vlotte regeling van de micro-
circulatie, motiliteit en exocriene en endocriene secreties van het gastro-intestinaal stelsel [Rostagno,
2009]. Zowel adrenaline als noradrenaline hebben een belangrijke rol in de intestinale homeostase en
in het regelen van de peristaltiek, bloedvloei en ionensecretie. Noradrenaline is aanwezig in het serum
en in de darm en wordt door neuronen in de mucosa gesecreteerd [Hughes et al., 2009; Rostagno,
2009]. Het gastro-intestinaal stelsel is dus een omgeving waar onder normale omstandigheden
catecholamines aanwezig zijn. Als gevolg van stress stijgen de lokale concentraties die pathogene
kolonisatie en groei kunnen stimuleren van bijvoorbeeld Escherichia coli, Salmonella of
Campylobacter [Freestone et al., 2008; Callaway et al., 2006].
20
De intestinale barrière laat het gastro-intestinaal stelsel toe om de opname over de
darmmucosa te controleren, gecontroleerd te reageren op pathogenen en relatief ongevoelig te
blijven voor voedselantigenen en de commensale microbiota. Deze intestinale barrière omvat namelijk
verschillende eerstelijns defensiemechanismen zoals commensale bacteriën, het darmepitheel, de
lamina propria en de darmmotiliteit [Macdonald, 2005]. De cellen van het intestinale epitheel vormen
een natuurlijke barrière tussen het intestinale lumen en de lamina propria. Door deze barrière wordt de
passage van macromoleculen in de lamina propria, waar antigenen kunnen worden opgenomen door
antigeen-presenterende cellen, verhinderd en wordt de passage van microörganismen geregeld. De
intestinale epitheliale cellen zijn ook betrokken in de modulatie van intestinale inflammatie door de
vrijstelling van cytokines en chemokines.
Verstoring van deze intestinale barrière kan leiden tot een verhoogde antigen en pathogeen
passage, met als gevolg gewijzigde gastheer-pathogeen interacties. Zowel acute als chronische stress
beïnvloeden de fysiologische functie van het epitheel. Als respons op een acute stressor zijn passage
van macromoleculen in de lamina propria en afwijkingen in de epitheliale ionensecretie waargenomen.
Bij chronische stress is er een verhoogde ionensecretie, verhoogde ionenpermeabiliteit en verhoogde
passage van macromoleculen doorheen het epitheel geobserveerd. De wijzigingen in de epitheliale
permeabiliteit als reactie op stress zijn afhankelijk van de aanwezigheid van mucosale mastcellen. Het
is aangetoond dat het optreden van mucosale ontstekingen geassocieerd is met verstoringen in de
epitheliale functie [Niess et al., 2002]. In experimentele dierlijke modellen is aangetoond dat de
motoriek van het gastro-intestinaal stelsel wijzigingen vertoont bij blootstelling aan stressoren. Bij
acute stress is er een inhibitie van maaglediging en een stimulatie van de colontransit [Mönnikes et al.,
2001].
Nu volgen enkele voorbeelden van stressoren en hun effect op specifieke bacteriën bij een
aantal diersoorten. Alle voorbeelden zijn studies uitgevoerd op dierlijke modellen met experimentele
stressoren, zoals voorgesteld in tabel 2. Het merendeel van de bacteriën die in volgende delen
vermeld worden zijn enteropathogeen.
Tabel 2 : Diermodellen van stress en bacteriële infecties. In deze tabel zijn de resultaten van onderzoeken en studies, naar de effecten van stress op de pathogenese van infectieziekten door bacteriële pathogenen, samengevat [Peterson et al., 1991].
21
2.3.3.1. Stress door gedwongen beweging
Bij konijnen geïnfecteerd met Staphylococcus aureus is een verhoogde mortaliteit vastgesteld
als de dieren onderworpen werden aan stress ten gevolge van beweging. Deze verhoogde mortaliteit
was enkel vast te stellen indien de beweging plaatsnam gedurende de infectie. Gedwongen beweging
vóór de infectie had geen impact op de mortaliteit.
Indien konijnen onderworpen werden aan gedwongen beweging vóór de infectie met
Streptococcus pneumoniae, werd vastgesteld dat de mortaliteit daalde. Gedwongen beweging die
gelijktijdig plaatsvond met de inoculatie met Streptococcus pneumoniae, resulteerde in een verhoogde
mortaliteit. Gelijkaardige resultaten werden bekomen bij ratten en cavia’s als beweging een
Streptococcus pneumoniae infectie vooraf ging.
Ratten en muizen werden gedwongen om te zwemmen maar dit had geen effect op de
pathogenese van een infectie met Francisella tularensis. Deze stressor had nochtans een significant
verhoogde mortaliteit als gevolg bij een infectie met Influenza A bij muizen.
De mortaliteit bij knaagdieren die geïnfecteerd waren met Mycobacterium tuberculosis steeg bij
gedwongen beweging in een looprad of in water (zwemmen) [Peterson et al., 1991].
Deze studies wijzen op het belang van timing van de stressor en van de virulentiefactoren van
specifieke microörganismen als het gaat om de invloed die stress uitoefent op het resultaat van een
infectieuze ziekte.
2.3.3.2. Stress door blootstelling aan koude of hitte
Muizen werden blootgesteld aan koude omgevingstemperaturen en geïnfecteerd met
Staphylococcus. aureus of Salmonella Typhimurium. Wanneer deze muizen door een hoog virulente
stam van één van deze bacteriën werden geïnfecteerd maakte de temperatuur niets uit want alle
muizen in de controle groep gingen dood. Indien de muizen echter door een relatief avirulente stam
van één van deze bacteriën werden geïnfecteerd, werd er een verhoogde mortaliteit vastgesteld bij de
groep muizen blootgesteld aan een omgevingstemperatuur van 5 °C en 15 °C vlak na infectie met de
avirulente stam [Peterson et al., 1991].
2.3.3.3. Stress door overbevolking
Vrouwelijke muizen die onderworpen werden aan de sociale stress van overbevolking vóór of
op het moment van een infectie met Mycobacterium tuberculosis vertoonden een verminderde
mortaliteit in tegenstelling tot de mannelijke muizen waar de mortaliteit toenam onder dezelfde
voorwaarden. Dit wijst dat het geslacht het resultaat van een infectieuze ziekte bij stress kan
beïnvloeden [Peterson et al., 1991].
Bij muizen die in een kleine ruimte werden ondergebracht en sociale conflicten ondervonden
werd meer Escherichia coli aangetroffen dan bij controle muizen die niet gestresseerd werden
[Rostagno, 2009]. Ook werd er een duidelijke stijging van de gevoeligheid aangetroffen voor
Salmonella Typhimurium infecties [Sheridan et al., 1994].
22
2.3.3.4. Stress door transport
Pony’s die onderworpen werden aan stress ten gevolge van transport, werden gevoeliger om
gastroenteritis te ontwikkelen die te wijten was aan Salmonella Typhimurium. Opvallend is wel dat
deze stressor biggen beschermt tegen een endotoxische shock die volgt op een intraveneuze
toediening van lipopolysacchariden van Escherichia coli. Bij een kort transport van minder dan 12 uur,
verhogen de morbiditeit en mortaliteit van kalveren door een infectie van de ademhalingswegen met
Mannheimia haemolytica. Bij een transport van 24 uur werd deze vaststelling niet gemaakt, wat
suggereert dat de kalveren zich kunnen aanpassen aan deze stressor [Peterson et al., 1991].
Transport van varkens leidt ook tot een verhoogde uitscheiding van Salmonella. Verhoogde
uitscheiding wordt ook opgemerkt door de interactie tussen transport en niet voederen vóór het
transport [Rostagno, 2009].
De stress van het transport resulteerde in een verhoogde gevoeligheid voor een infectie met
Mannheimia haemolytica bij geiten. Dieren die behandeld werden met dexamethasone, vertoonden
een gedaalde gevoeligheid voor Mannheimia infecties [Sheridan et al., 1994].
Transport brengt ook de stress met zich mee door het terecht komen in een nieuwe omgeving,
verandering in sociale groepen, wijzigingen in voeder en manipulatie door mensen. Als deze
stressoren gepaard gaan met een immatuur gastro-intestinaal stelsel zoals bij vroeg gespeende
biggen waarvan het immuunsysteem nog niet volledig ontwikkeld is, dan worden de varkens veel
gevoeliger voor pathogene bacteriën zoals Salmonella en Escherichia coli. Het is eveneens
aangetoond dat sociale stress ten gevolge van het vroeg spenen, leidt tot een verhoogde uitscheiding
van Salmonella [Callaway et al., 2006].
2.3.3.5. Stress met een diëtaire oorzaak
Dieren vóór de slachting voeder ontzeggen kan leiden tot veranderingen in cecale fermentatie
die op hun beurt leiden tot een verhoogde pH en verminderde concentraties aan korte keten vetzuren
in het lumen. Korte keten vetzuren zijn toxisch voor de pathogene bacteriën. Door de verandering in
eetgedrag kan de daling in korte keten vetzuren leiden tot een verhoogde gevoeligheid voor
pathogene kiemen [Rostagno, 2009].
Inderdaad, er zijn reeds studies gepubliceerd die aantonen dat voedseldeprivatie leidt tot
verhoogde aantallen van enterobacteriën zoals Salmonella in varkens [Rostagno, 2009]. Stress ten
gevolge van uithongering verhoogt het aantal bacteriën zoals Salmonella en Escherichia coli in het
cecum en verhoogt de bacteriële aanhechting aan het cecaal epitheel. Muizen die onthouden werden
van water, voedsel en strooisel gedurende 48 uur hadden verhoogde intestinale Salmonella
populaties en coliformen maar een daling in het aantal lactobacillen [Rostagno, 2009].
Ook bij kippen wordt het krop- en gastro-intestinale milieu gewijzigd. Dit gaat gepaard met een
verhoogde kolonisatie van de krop en het cecum door Salmonella samen met een verhoogde invasie
van de lever en de milt [Rostagno, 2009]. Daarenboven werd ook aangetoond dat voedseldeprivatie
bij kippen resulteert in een verhoogde gevoeligheid voor een Salmonella Enteritidis infectie [Sheridan
et al., 1994].
23
Voederbeperking bij braadkippen veroorzaakt een significante verhoging van Campylobacter en
Salmonella in de krop. De voederbeperking leidt tot veranderingen in de intestinale microbiota en
epitheliale structuur wat verhoogde aanhechting van Salmonella kan veroorzaken. Een andere studie
heeft aangetoond dat verwijdering van de voeding het ruien van hennen veroorzaakt. Ruien kan de
Salmonella infectie verergeren en de kruisinfectie tussen verschillende groepen vergemakkelijken
[Rostagno, 2009].
Ook kalveren krijgen voor het transport naar het slachthuis geen voeder om het gastro-
intestinaal stelsel vrij te maken van fecale inhoud en zo de fecale verontreiniging van de karkassen te
verminderen. Het is aangetoond dat kalveren die diëtaire stress ondervinden door voederrestrictie
gevoeliger werden voor infecties wat resulteerde in een verhoogde uitscheiding van Salmonella
[Rostagno, 2009].
2.4. STRESS BIJ DIEREN VERMINDEREN EN VERMIJDEN
2.4.1. Omgaan met stress
Individuen verschillen in de manier waarop ze omgaan met stresssituaties. We kunnen
verschillende coping-stijlen onderscheiden [Walker et al., 2009]. Een coping-stijl wordt gedefinieerd als
een gecorreleerde set van individuele gedrags- en psychologische kenmerken die consistent zijn in de
tijd en in elke situatie [Coppens et al., 2010]. Om een dier te klasseren volgens een bepaalde manier
van coping zijn er copingtests ontwikkeld.
Een eerste test is de begraaftest. Ratten worden in hun kooi, die uit twee compartimenten
bestaat, geconfronteerd met een houten pin die gewikkeld is in draad en doorheen de muur van het
eerste compartiment is aangebracht. De ratten die eraan snuffelen en vervolgens een elektrische
shock krijgen reageren op twee manieren. Een eerste reactie is actief de pin begraven met houtkrullen
uit de kooi en een tweede reactie is passief de pin vermijden en een nieuw nest maken in het andere
compartiment. Uit deze resultaten blijkt dat verdedigingscapaciteiten van de rat verder gaan dan
alleen “fight or flight” en “freeze” reacties, die in de meeste onderzoeksstudies centraal staan [Pinel et
al., 1990; Doornen, 2008].
Een tweede test is de open veld test. Ratten werden in deze test in een verlichte bak gezet.
Hun loopactiviteit werd gemeten en er werd opgemerkt dat sommige ratten passief in een hoekje
kruipen (freezing) en dat andere gaan rondsnuffelen en actief de bak exploreren [Doornen, 2008].
Bij de indringerstest, een derde test, zit er een rat in een kooi en wordt er een tweede rat of
indringer bijgezet. Hierna wordt opgevolgd hoe lang het duurt tot de ratten beginnen te vechten, dit
wordt “the attack latency” test genoemd. Ook bij deze test wordt een grote individuele verscheidenheid
geobserveerd in de manier waarop de dieren omgaan met deze situatie. De indringers die op de
bewakingsgedragingen van de oorspronkelijke bewoner reageerden met vechtreacties vertoonden
een lagere corticosteronestijging, wat het meest voorkomende glucocorticoïd in knaagdieren is, als
reactie op een eventuele nederlaag dan andere indringers. Hieruit kunnen we besluiten dat in deze
situatie van sociale nederlaag, het actieve coping gedrag het meest effectief is om stress te
neutraliseren in tegenstelling tot het passief gedrag [Doornen, 2008; Walker et al., 2009].
24
Op basis van deze testen kunnen we pro-actieve coping en reactieve coping onderscheiden.
Pro-active coping betreft agressie en territoriale controle. Het dier probeert hier actief de situatie te
beheersen. Reactieve coping is daarentegen gekenmerkt door immobilisatie, verminderde reactiviteit
en weinig agressie. Het dier lijkt hier gemakkelijker de stesserende situatie te accepteren. Er zijn geen
goede of slechte coping-stijlen maar alles hangt af van de situatie waarin het dier zich bevindt
[Doornen, 2008; Walker et al., 2009]. Een belangrijk aspect van coping is de flexibiliteit van gedrag.
Pro-reactieve coping blijkt ideaal te zijn in een stabiele kolonie voor het creëren van rust, hiërarchie en
verdediging tegen de buitenwereld. Het nadeel van deze manier van coping is de lage flexibiliteit dat
zich uit als rigide, routine-matig gedrag en verminderde controle op stimulansen. Hierdoor reageren
deze dieren niet functioneel op nieuwe onzekere omstandigheden [Doornen, 2008; Coppens et al.,
2010]. Hieruit blijkt dat de minder agressieve dieren met hun reactieve coping-stijl een groot voordeel
hebben in wisselende omstandigheden wegens hun hoge flexibiliteit en adaptiviteit. Deze dieren zijn
dan weer in hun nadeel in een stabiele situatie waar een groep moet verdedigd worden [Doornen,
2008].
De verschillende stijlen van coping kunnen gelinkt worden aan bepaalde risico’s op ziekten. Uit
onderzoek is gebleken dat een hoge bloeddruk en atherosclerose meer voorkomt bij pro-actieve
dieren als hun toestand bedreigd wordt. Bij stress situaties die ze niet onder controle kunnen krijgen,
ontwikkelen deze dieren maagzweren. In geval van reactieve coping zien we meer astma en
allergieën bij de dieren. Ze zijn ook gevoeliger voor het ontwikkelen van kanker [Koolhaas et al., 1999;
Sajti et al., 2004].
2.4.2. Dierenwelzijn
Het concept “dierenwelzijn” is complex en multidimensioneel [Vanhonacker et al., 2006]. Er zijn
zowel economische, ethische en wetenschappelijke factoren die een impact hebben op dierenwelzijn
[Webster, 2001]. Er worden zeer hoge eisen gesteld aan de boerderijdieren, wat tal van stressfactoren
met zich meebrengt. Hierdoor kunnen deze gevoeliger worden voor het ontwikkelen van
aandoeningen. Als we weten welke factoren dienst doen als stressoren, kunnen we de incidentie van
deze stressoren elimineren of minimaliseren. Op deze manier is het mogelijk het welzijn van dieren in
gevangenschap significant te verbeteren [Skarlandtová et al., 2010]. Er is aangetoond dat zelfs een
milde stressor, zoals dagelijks wegen, significante invloeden kan hebben op de uitscheiding van
bacteriën [Freestone et al., 2008]. De mens heeft er dus baat bij dat dieren niet blootgesteld worden
aan stressoren waar ze niet mee omkunnen, zodat ze minder microörganismen uitscheiden en er een
daling optreedt van de contaminatie van slachthuizen. Besmettingen van slachthuizen wordt namelijk
veroorzaakt door de geïnfecteerde dieren die de boerderij verlaten [Rostagno, 2009]. Een groot
hulpmiddel zijn de vijf vrijheden die omschreven zijn door de “Farm animal welfare council” in 1993,
zoals weergegeven in tabel 3. Het doel van deze vrijheden is niet stress elimineren maar het lijden te
voorkomen. Stress is niet altijd slecht voor het dier maar lijden treedt op wanneer een dier er niet in
slaagt om hiermee om te gaan [Webster, 2001].
25
Tabel 3 : De vijf vrijheden in verband met dierenwelzijn die opgesteld zijn door de “farm animal welfare council” nl. vrij van dorst,
honger en ondervoeding; vrij van ongemak; vrij van pijn, trauma en ziekte; vrij om normaal gedrag uit te oefenen; vrij van angst
en nood [Webster, 2001].
2.5. BESPREKING
Er is al veel onderzoek gevoerd naar de effecten van stress op het lichaam. De catecholamines
en glucocorticoïden die worden vrijgesteld bij het ondervinden van stress, hebben een rechtstreeks
effect op het immuunsysteem van de gastheer. Chronische stress is geassocieerd met de
onderdrukking van de immuniteit. M. Lyte ondekte dat bacteriën ook actief hun virulentie en groei
kunnen stimuleren dankzij stresshormonen en gaf dit fenomeen de naam “microbiële endocrinologie”.
Deze tak vraagt nog meer onderzoek om elk element uit de bacteriële trukendoos te ontdekken en de
mechanismen zoveel mogelijk te begrijpen. Quorum sensing, een communicatie mechanisme tussen
bacteriën, en ijzermechanismen om het gebonden ijzer van de gastheer af te nemen zijn nog maar het
puntje van ijsberg. Het is belangrijk verder te investeren in onderzoek wat microbiële endocrinologie
betreft om verhoogde gevoeligheid voor infectie, verhoogde uitscheiding van pathogene bacteriën en
contaminatie van karkassen te voorkomen. Het belang uit zich op het vlak van de preventie. Hoe beter
het inzicht in de manier waarop stress de pathogenen beïnvloedt, hoe beter we de effecten van
specifieke stressoren op dieren kunnen inschatten. De mens heeft er alle belang bij dat slachthuizen
zo weinig mogelijk gecontamineerd worden.
Een tweede belang uit zich in het feit dat glucocorticoïden en catecholamines veel gebruikte
geneesmiddelen zijn in de diergeneeskunde. Het is cruciaal dat bij het gebruik van deze stoffen bij
dieren de exacte werking en gevolgen gekend zijn. Gezien de histidine sensor kinases van bacteriën
een doelwit zijn voor geneesmiddelen, is het begrijpen van de cascade essentieel voor het
ontwikkelen van een nieuwe therapeutische aanpak om bacteriële infecties te bestrijden.
26
3. LITERATUURLIJST Arun C.P. (2004). Fight or flight, forbearance and fortitude: the spectrum of actions of the catecholamines and their cousins. Annals of the New York Academy of sciences 1018, 137-140. Axelrod J., Reisine T.D. (1984). Stress hormones: their interaction and regulation. Science 224, 452- 459. Biondi M., Zannino L.G. (1997). Psychological stress, neuroimmunomodulation, and susceptibility to infectious diseases in animals and man: a review. Psychotherapy and psychosomatics 66, 3-26. Blood D.C., Studdert V.P., Gay C.C. (2007). Saunders Comprehensive Veterinary Dictionary, 3rd. edition. Elsevier, London, Edinburgh, New York, Philadelphia, Sydney, Toronto. p. 1712. Brooks W.H., Cross R.J., Roszman T.L., Markesbery W.R. (1982). Neuroimmunomodulation: neural anatomical basis for impairment and facilitation. Annals of neurology 12, 56-61. Butcher S.K., Lord J.M. (2004). Stress responses and innate immunity: aging as a contributory factor. Aging cell 3, 151-160. Callaway T.R., Morrow J.L., Edrington T.S., Genovese K.J., Dow S., Carroll J., Dailey J.W., Harvey R.B., Poole T.L., Anderson R.C., Nisbet D.J. (2006). Social stress increases fecal shedding of Salmonella typhimurium by early weaned piglets. Current issues in intestinal microbiology 7, 65- 72. Cogan T.A., Thomas A.O., Rees L.E., Taylor A.H., Jepson M.A., Wiliams P.H., Ketley J., Humphrey T.J. (2007). Norepinephrine increases the pathogenic potential of Campylobacter jejuni. Gut 56, 1060-1065. Cohen S., Hamrick N. (2003). Stable individual differences in physiological response to stressors: implications for stress-elicited changes in immune related health. Brain, behaviour, and immunity 17, 407-414. Coppens C.M., de Boer S.F., Koolhaas J.M. (2010). Coping styles and behavioural flexibility: towards underlying mechanisms. Philosophical transactions of the royal society of London. Series B, biological sciences 365, 4021-4028. Curtis M.M., Sperandio V. (2011). A complex relationship: the interaction among symbiotic microbes, invading pathogens, and their mammalian host. Mucosal immunology 4, 133-138. Doornen L. van (2008). Expertmeeting: Het stressmechanisme, the missing link. Bilthoven: dehartstichting. Everest P. (2007). Stress and bacteria: microbial endocrinology. Gut 56, 1037-1038. Flatmark T. (2000). Catecholamine biosynthesis and physiological regulation in neuroendocrine cells. Acta physiologica Scandinavica 168, 1-17. Freestone P.E., Sandrini S.M., Haigh R.D., Lyte M. (2008). Microbial endocrinology: how stress influences susceptibility to infection. Trends in microbiology 16, 55-64. Gala R.R. (1990). The physiology and mechanisms of the stress-induced changes in prolactin secretion in the rat. Life sciences 46, 1407-1420. Hendrickson B.A., Guo J., Laughlin R., Chen Y., Alverdy J.C. (1999). Increased type 1 fimbrial expression among commensal Escherichia coli isolates in the murine cecum following catabolic stress. Infection and immunity 67, 745-753. Hughes D.T., Clarke M.B., Yamamoto K., Rasko D.A., Sperandio V. (2009). The QseC adrenergic signalling cascade in enterohemorrhagische E. coli (EHEC). PLoS pathogens 8, 1-13. Johnson H., Smith E.M., Torres B.A., Blalock J.E. (1982). Regulation of the in vitro antibody response by neuroendocrine hormones. Proceedings of the national academy of sciences of the United States of America 79, 4171-4174. Johnson H.M., Torres B.A., Smith E.M., Dion L.D., Blalock J.E. (1984). Regulation of lymphokine (interferon-γ) production by corticotropin. Journal of immunology 132, 246-250. Koff W.C., Dunegan M.A. (1985). Modulation of macrophage-mediated tumoricidal activity by neuropeptides and neurohormones. Journal of immunology 135, 350-354. Koo I. (2008). Sick of stress or sick from stress? Stress-induced infectious diseases. Internetreferentie: http://infectiousdiseases.about.com/od/prevention/a/stress.htm (geconsulteerd op 2 maart 2011)
27
Koolhaas J.M., Korte S.M., De Boer S.F., Van Der Vegt B.J., Van Reenen C.G., Hopster H., De Jong I.C., Ruis M.A.W., Blokhuis H.J. (1999). Coping styles in animals: current status in behavior and stress-physiology. Neuroscience and biobehavioral reviews 23, 925-935. Lyte M., Arulanandam B., Nguyen K., Frank C., Erickson A., Francis D. (1997). Norepinephrine induced growth and expression of virulence associated factors in enterotoxigenic and enterohemorrhagic strains of Escherichia coli. Anvances in experimental medicine and biology 412, 331-339. Macdonald T.T., Monteleone G. (2005). Immunity, inflammation and allergy in the gut. Science 307, 1920-1925. Mönnikes H., Hildebrandt M., Arck P., Osmanoglou E., Rose M., Klapp B., Wiedenmann B., Heymann- Mönnikes I. (2001). Role of stress in functional gastrointestinal disorders, evidence for stress- induced alterations in gastrointestinal motility and sensitivity. Digestive diseases 19, 201-211. Montoro J., Mullol J., Jáuregui I., Dávila I., Ferrer M., Bartra J., del Cuvillo A., Sastre J., Valero A. (2009). Stress and allergy. Journal of Investigational Allergology and Clinical Immunology 19, 40-47. Niess J.H., Mönnikes H., Dignass A.U., Klapp B.F., Arck P.C. (2002). Review on the influence of stress on immune mediators, neuropeptides and hormones with relevance for inflammatory bowel disease. Digestion 65, 131-140. Oberbeck R. (2006). Catecholamines: physiological immunomodulators during health and illness. Current medicinal chemistry 13, 1979-1989. Pinel J.P., Petrovic D.M., Jones C.H. (1990). Defensive burying, nest relocation, and pup transport in lactating female rats. The quarterly journal of experimental psychology. B, comparative and physiological psychology 42, 401-411. Recognition and Alleviation of Distress in Laboratory Animals (2008). National Research Council (US) Committee on Recognition and Alleviation of Distress in Laboratory Animals, National Academies Press, Washington, p.14. Rostagno M.H. (2009). Can stress in farm animals increase food safety risk?. Foodborne pathogens and disease 6, 767-776. Peterson P.K., Chao C.C., Molitor T., Murtaugh M., Strgar F., Sharp B.M. (1991). Stress and pathogenesis of infectious disease. Reviews of infectious diseases 13, 710-720. Sajti E., Kavelaars A., Van Meeteren N., Teunis M., Gispen W.H., Heijnen C. (2004).Tumor angiogenesis and metastasis information are associated with individual differences in behaviour of inbred Lewis rats. Brain, behaviour, and immunity 18, 495-496. Sapolsky R.M. (1992). Stress, the aging brain and the mechanisms of neuron death. The MIT press, London, Cambridge, Massachusetts, p. 95-116. Schedlowski M., Schmidt R.E. (1996). Stress and the immune system. Die naturwissenschaften 83, 214-220. Selye H. (1975). Confusion and controversy in the stress field. Journal of human stress 1, 37–44. Selye H. (1979). Stress cancer and the mind. In: Taché J., Selye H., Day S.B. (editor) Cancer, stress, and death, 2de edition, Plenum Press, New York, p. 11-27. Sheridan J.F., Dobs C., Brown D., Zwilling B. (1994). Psychoneuroimmunology:stress effects on pathogenesis and immunity during infection. Microbiology Reviews 7, 200-212. Skarlandtová H., Frankova M., Frynta D., Kittnar O. (2010). Stress and stress hormones in mammals. Ceskoslovenska fysiologie 59, 32-6. Sternberg E.M. (2006). Neural regulation of innate immunity: a coordinated nonspecific host response to pathogens. Nature reviews immunology 6, 318-328. Taub D.D. (2008). Neuroendocrine interactions in the immune system. Cellular immunology 252, 1-6. Vanhonacker F., van Poucke E., Braeckman J., Verbeke W., Tuyttens F. (2006). Eindverslag project ALT/AMS/2005/1: definiëring van het begrip dierenwelzijn. ILVO, Merelbeke, België, p. 221. Walker F.R., Masters L.M., Dielenberg R.A., Day T.A. (2009). Coping with defeat: acute glucocorticoid and forebrain responses to social defeat vary with defeat episode behaviour. Neuroscience 162, 244-253.
28
Webster A.J.F. (2001). Farm animal welfare: the five freedoms and the free market. The veterinary journal 161, 229-237. Webster J.I., Tonelli L., Sternberg E.M. (2002). Neuroendocrine regulation of immunity. Annual review of immunology 20, 125-163. Webster Marketon J.I., Glaser R. (2008). Stress hormones and immune function. Cellular immunology 252, 16-26. Zuckerman-Levin N., Tiosano D., Eisenhofer G., Bornstein S., Hochberg Z. (2001). The importance of adrenocortical glucocorticoids for adrenomedullary and physiological response to stress: a study in isolated glucocorticoid deficiency. The journal of clinical endocrinology and metabolism 86, 5920-5924. Zwilling B.S., Brown D., Pearl D. (1992). Induction of major histocompatibility complex class II glycoproteïns by interferon-γ: attenuation of the effects of restraint stress. Journal of neuroimmunology 37, 115-122.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010- 2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE
door
Annelies WILLAERT
Stageverslag in het kader van de Masterproef
De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander
gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk
te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de
problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke
auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur
is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
Voorwoord
Bij deze zou ik graag de dierenartsen waarbij ik stage heb gevolgd willen bedanken. Beiden hebben
mij in hun dagelijkse werkschema op sleeptouw genomen en gedurende de stage veel kennis
bijgebracht. Dankzij hen kan ik dit jaar een gegronde studiekeuze maken.
Dank u.
Inhoudsopgave
1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN......................... .......................................................................... 1
1.1. LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN ........................................................................ 1
1.2. CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN................................................................................ 10
1.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN.......... 13
2. STAGE GROTE HUISDIEREN ..................................................................................................... 16
2.1. LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN........................................................................... 16
2.2. CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN .................................................................................... 19
2.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN .............. 22
3. ALGEMENE REFLECTIE .............................. ............................................................................... 24
1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN
1.1. LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN
Datum Uur Aard van de consultatie/ huis-of bedrijfsbezoek opmerkingen 09/07/2010 18.20 KAT: jaarlijkse contole
vaccinatie kattenziekte en niesziekte IM injectie lintwormen eventueel bij groot vechtgevaar leucogen
feligen droncit
19.15 KAT: gezwollen oog korenhaar verwijderd oogzalf antibiotica SC injectie pijnstiller
convenia (14d werkzaam) metacam
12/07/2010 17.30 KAT: euthanasie
melanoom neus verdoving spierverlammer in hart
domitor + ketamine T61: 2ml (Curare)
17.50 HOND : pijnlijk oog cornea ulcus fluorosis: groene kleurstof om wonde duidelijk te zien oogzalf
opticorn
18.10 HOND: braken, suf na amputatie teenmelanoom anti-braakmiddel pijnstillend artrose uitzaaiingen van maligne teentumor?
primperan moderin (cortisone) doorverwijzen naar kliniek voor digitale RX
18.45 KAT: haaruitval + korstje aan kin korstje afkrabben, ontsmetten
eigenaar moet kin regelmatig reinigen want kat kan er zelf niet aan (acne)
18.55 HOND: korst op neus korst verwijderen ontsmetten SC injectie antibiotica
convenia nabehandeling: 3 x daags ontsmettende zalf/isobetadine
19.05 KAT: vaccinatie + ontwormen feligen + milbemax 19.15 KITTEN 8 weken: ontvlooien + ontwormen frontline spray
milbemax profender ampoules tegen vlooien vanaf 3 mnd
19.25 HOND: vaccinatie rabiës parvovirus, hondenziekte, hepatitis, leptospirose
rabisin canigen:CHP+L
19.35 HOND: vaccinatie canigen:CHP+L
2
19.45 HOND: vaccinatie canigen:CHP+L advies om wratachtig letsel op neus te verwijderen wegens maligne ontaarding
20.05 HOND: pijn in rug SC injectie
moderin= methylprednisolone
13/07/2010 17.35 KAT: suf, vermageren, verlies plukken
haar tumor in buikholte, beweeglijk, thv blaas dehydratatie -> diepliggende ogen SC pijnstiller
optie 1 = euthanasie optie 2 = doorverwijzen naar kliniek voor echo, bepalen of het operabel is
18.45 KAT: zeer mager, veel drinken, schrokt eten op, witte faeces eerder bloed- en faecesonderzoek was negatief glucose test : negatief pancreas -> pancreasenzymen in voeder
15/07/2010 17.30 HOND x 2: vaccinatie reis Engeland
vaccinatie ontwormen rabiës
vanguard CVP-lepto vanguard Da2Pi milbemax rabisin Engeland vereist check-up 24-48h voor vertrek + jaarlijks Rabiës vaccin
18.10 KAT: kokhalzen, geen eetlust, lusteloos onderzoek: keelpijn, misschien maag- ontsteking antibiotica pijnstiller anti-braak, anti-misselijkheid
convenia metacam cerenia
18.30 HOND: vaccinatie + bloedname Canigen: CHP+L rood buisje: biochemie (stolling) paars buisje: cellen (heparine) grijs buisje: suiker (fluoride)
18.55 KITTEN: witte spikkels op vacht, diarree, nagels knippen luizen pasta tegen diarree ontworming
frontlinespray canikur pro milbemax
19.15 HOND: haaruitval allergische reactie SC injectie
laurabolin(anabolicum) + moderin (cortisone)
3
19.35 HOND: vaccinatie kennelhoest
intranasaal novibac BbPi (bordetella bronchisepta para-influenza)
19.45 HOND: gezwel thv buik navelbreuk of gezwel
operatie sedalin gel=acepromazine aan eigenaar om hond voordien te kalmeren wegens agressie
16/07/2010 17.30 KAT: jaarlijkse vaccinatie
frequent braken door lang haar feligen CRP/virbac haarballenpasta
18.00 HOND: vaccinatie kennelhoest novibac BbPi 18.35 HOND: jaarlijkse vaccinatie canigen: CHP+L 19.00 KAT: nagels knippen, ontstoken oog,
vragen over toxoplasmose wegens zwangerschap oogzalf
terramycine
19.15 HOND x 2: losse tand + controle pup 19.25 KAT: algemeen niet goed voelen
bleke slijmvliezen, 40°, gezwollen buik, dehydratatie vermoeden FIP echo: geen vrij vocht pijnstiller antibiotica
metacam convenia
19/07/2010 09.45 HOND: sterilisatie + vaccinatie
IM sedatie IV anesthesie
domitor ketamine
11.30 HOND: detartratie + ledigen anaalklieren 12.25 KAT: bevalling laatste kitten veel moeite
+ sterfte, achtergebleven? palpatie: geen echo nodig kitten mismaakt: geen mandibula kat oxitocine + vaccinatie + ont- worming
overdosis barbituraten
17.15 HOND: vaccinatie alg. onderzoek: oormijt oor reinigen
epi-otic + surolan ( otitis en huidinfecties)
17.40 KAT: pijnlijke achterpoot irritatie -> antibiotica pijnstiller
Convenia moderin
17.55 HOND x 2: vlooienallergie ecto-parasieten behandelen 3 x daags isobetadine SC moderin teek + allergie geen teek maar wratje SC moderin
advantix beide honden voorschrift voor cortisone tabletten atopica ( cyclosporine A)
18.10 HOND: algemeen onwel, niet eten drinken sinds bezoek andere hond rare houding kop geen wondjes geen koorts pijn bij manipulatie nek
rapidexon = cortisone vlug werkend
4
geen uitvalsverschijnselen moderin pilletjes mee- geven
18.30 HOND: Belgische identiteit en registratie algemeen onderzoek + boekje aanpassen want hond komt uit Spaans asiel
18.45 HOND: Belgische identiteit en registratie algemeen onderzoek ontwormen, ontvlooien
milbemax, advantix
19.05 HOND: nekproblemen pijn nek tandsteen patellaluxatie rechter achterpoot blauwachtige schijn slijmvliezen bijgeruis bij eerste harttoon
rapidexon + moderin meegeven detartratie aanraden prilactone = spironolactone hartwerking verbeteren, verhogen Na uitscheiding en K retentie
19.25 KAT: euthanasie chronische slokdarm/maag afwijking continu braken, rochelen en sinds 6 maand overal plassen domitor anesketin T61
19.40 KITTEN: ontstoken ogen niesziekte oogzalf antibiotica ontwormen, ontvlooien
terramycine convenia milbemax + frontline
19.55 KAT + KITTEN: vaccinatie algemeen onderzoek ontwormen vuile kin: schimmel, allergie plastiek eetbakje
feligen CRP milbemax
20.10 HOND: vaccinatie algemeen onderzoek oormijt ontwormen nagels knippen
epi-otic + surolan milbemax
20.20 KITTEN: vaccinatie + ontwormen kattenziekte, niesziekte
feligen CRP
20/07/2010 10.00 HOND: gezwel thv buik + detartratie staal opsturen naar
pathologie, mastceltumor? fibroma? fibrosarcoma?
11.15 KAT: sterilisatie 17.20 KAT: kale plek op rug, veel drinken, eten
wonde op poot allergie advantix glucose test -> 456
normaal tussen 60 - 120
22/07/2010 09.45 HOND: buikwonde
broze huid door cortisone haar verwijderen + ontsmetten wondpoeder verbinden
astrexine
5
antibiotica convenia 10.10 HOND: sterilisatie 11.30 HOND: fistel na operatie kruisband-
scheur 9 maand geleden draad met metaalklepje=oorzaak verwijderen fistel weg cauteriseren
12.00 Huisbezoek: HOND x 2: vaccinatie kennelhoest
17.15 HOND: ophalen na sterilisatie 17.35 HOND: vaccinatie
algemeen onderzoek
17.50 HOND: voorschrift pillen 17.53 HOND: hoesten
temperatuur ok, auscultatie hart en longen ok, lnn ok, speekselklier ok, duwen op trachea ok antibiotica voor zekerheid
convenia
18.00 KAT: algemeen niet goed voelen ideopathische blaasontsteking, stressgeïnduceerd cortisone tegen pijn depo-promone = vrouwelijke hormonen
Moderin = methylprednisolone medroxyprogesterone
18.10 KAT: sleept met poep over tapijt + braakt haar en bruin sap anaalklieren ledigen bloed nemen glucose test ok anti-braakmiddel
rood buisje: serum: T4 cerenia
18.40 voeding kopen 18.55 HOND: vaccinatie 23/07/2010 17.20 KAT: oud, miauwt veel, drinkt veel
algemeen onderzoek ok glucose test bloed nemen anabolicum= laurabolin feligen CRP leucogen
rood buisje: nier en T4 nier stimuleren
17.50 HOND: jeuk aan buik en poten roodheid is allergie SC moderin douxo spray 2x daags
hinokitiol + phyto- sphingosine
18.05 HOND: vaccinatie algemeen onderzoek ok lactatie anaalklieren ledigen
opvolgen: indien dit niet stopt kan het tumoraal ontaarden
18.15 HOND: vaginale uitvloei, rusteloos anamnese: plast niet in huis drinkt goed palpatie: verdikte baarmoeder geen koorts-> waarschijnlijk geen Ontsteking beginnende loopsheid antibiotica voor zekerheid
convenia
6
18.30 HOND: vaccinatie overtocht Engeland ontvlooien ontwormen
frontline droncit SC = praziquantel tegen lintwormen
18.40 HOND : vaccinatie + ontwormen 18.55 HOND 1: vaccinatie, korstjes op rug,
nageltjes knippen demodex patiënt eerder zacht gehemelte weg ( franse bulldog ) HOND 2: vaccinatie, rabiës
19.10 KAT: nagels knippen 19.15 KAT: veel drinken, incontinentie, veel
rusten, zich niet meer wassen, vermagerd * glucosetest positief * nierproblemen: bloed nemen * schildklier: bloed nemen
SC caninsuline 2x daags 2 eenheden
19.40 KAT: diabeet: controle suiker dosis van 2 naar 4 eenheden want nog steeds > 600
31/08/2010 17.30 KAT: droge neus, braken, diarree met zwart
bloed, geen verbetering 1 jaar andere katten in huishouden zijn in orde algemeen onderzoek: kat voelt warm aan temperatuur: 38,8°C = normaal waarschijnlijk maag-darm infectie ontwormen antibraakmiddel pijnstiller antibiotica
profender cerenia metacam convenia
18.00 HOND: jeuk aan oor, nagels knippen, anaalklieren ledigen oorschurft
surolan
18.25 HOND: pup na eerdere behandeling nog steeds zware kennelhoest nu dyspnee temperatuur: 39°C= valt mee, koorts va naf 39,3°C hoestsiroop voor kinderen meloxivet (pijnstillend) baytril in pilletjes ( dag voordien al convenia toegediend)
pup was parenteraal gevaccineerd in plaats van de druppeltjes dus pas na 3 weken werkzaam
18.45 KAT: niest algemeen onderzoek: ogen, oren, druk op trachea -> niezen, rochelen, buikpalpatie vacht 13 jaar antibiotica ontworming
convenia milbemax
18.55 KAT: etterige stinkende wonde ontsmetten + convenia + metacam
19.00 PAARD: info wonde: spray tegen vliegen -> aluspray
19.10 afhalen pillen: amoxycilline, waarschijnlijk een voedselallergie
7
02/09/2010 17.30 HOND: vaccinatie kennelhoest 17.55 HOND: vaccinatie kennelhoest + staart niet
meer omhoog pijn bij palpatie staart anaalklieren ledigen oren controleren: proper, lichtjes rood pijnstiller pneumodog + jaarlijks vaccin
metacam
18.20 HOND: oorpijn + gezwel terug na verwijdering onderzoek: ontstoken + ulcer cortisone oordruppels + oorschelp reinigen antibiotica + penicilline vorig gezwel was goedaardig
wegens de grootte van de hond penicilline in plaats van convenia, goedkoper voor de klant
18.45 KAT: 2de vaccinatie + ontworming 18.50 CAVIA: nagels knippen 19.00 HOND x 2: knie bezeerd
palpatie poten, gewrichten: patella luxatie metacam kale plek op anus + veel likken allergie spray tegen jeuk
19.15 HOND: huid, jeuk, haaruitval, speekselen, veel teken gehad in Spanje, suf huidbiopt: lokale verdoving + met rond mesje bloednemen schilferen bol op hoofd = oud letsel van teek dat niet geneest cortisone tegen jeuk en pijn
resultaten : erlichia -> doxycycline + Moderin tegen huidallergie
19.50 HOND: wegen ( dieet) 20.00 HOND: allergie op buik verbetert niet,
gezwollen lever, wil niet eten, diarre e geen koorts antibiotica cerenia tegen misselijkheid finidiar tegen diarree ontworming
zelfde hond van 22/07 09.45
03/09/2010 17.30 KAT: eet 3 dagen niet, bloed uit muil, kap in
tong onderzoek: stinkende adem + etterende wonde op tong -> normaal naaien maar eerst antibiotica en pijnstiller
17.50 HOND: hotspot terug staartbasis allergie + vlooien ontvlooien en Moderin
18.10 KAT: ontsteking, eet geen harde korrels onderzoek: ontstoken tandvlees *leucose * aids * immuunziekte: allergie aan eigen tanden (kiezen uittrekken) bloed nemen: test op virussen -> negatief antibiotica en moderin
witness FeLV - FiV
8
18.25 HOND: extra tepel craniaal
wegnemen = esthetisch algemeen onderzoek is ok ontworming
18.35 KAT: draadjes verwijderen na sterilisatie 18.40 HOND: vaccinatie voor reis
onderzoek: detartratie nodig vorige keer op reis diarree en zwaar ziek dus antibioticapilletjes mee voor op reis anaalklieren ledigen jaarlijkse vaccinatie
18.55 KAT x 2: jaarlijkse vaccinatie algemeen onderzoek + ontworming
19.05 HOND: jaarlijkse vaccinatie, continu likken aan poot, bloederige nagel nagel is gebarsten-> zo kort mogelijk knippen huid aan kussentjes is rood = allergie
moderin
19.15 KAT: 2de oormijtbehandeling van de 3 SC ivomec want oormijt is hier resistent oorreinigen + druppels + advocate tegen vlooien en oorschurft
19.30 KAT: vaccinatie, oogvloei van kleinsafaan oogvloei door virus of allergie (hooikoorts) ontvlooien + ontwormen
19.45 KAT: manken onderzoek: pijnlijke gezwollen knie ontstekingsremmer + pijnstiller
20.00 KAT: castratie verdoving ( domitor + ketamine) penicilline wondpoeder achteraf
20.20 KAT: etterend oog kleurstof -> geen schade slijmvlies : zalf + oogdruppels
21/09/2010 17.30 HOND: likt aan poot + irritatie
wratjes beetje allergie cortisone (jeukwerend) + nagels knippen
17.55 KAT: gezwel op buik navelbreuk
sterilisatie gepland binnen 14 dagen dus dan navel- breuk herstellen. vondeling: kiezen aan 1 kant uit en aan andere kant nieuwe kies -> 5 mnd sterilisatie aan 6 maand, 2 kilogram
18.15 KAT: vaccinatie 18.25 HOND: likt aan anus + schudt met kop
oren: 1 lichtjes rood aan ingang anaalklieren ledigen ontwormen oordruppeltjes meegeven
18.35 KAT: enige tijd ontstoken oog en verbetert niet slijmvliezen dik en rood cornea test: oogbol ok oogzalf
9
18.45 HOND: nietjes verwijderen van operatie
gesteriliseerd vanwege pyometra anaalklieren ledigen
19.00 KAT: vaccinatie 19.10 KAT: rode bubbels op kin, soms paars
acne antibiotica reinigen, ontsmetten, isobetadine
+ vaccinatie
23/09/2010 17.30 KAT: castratie 17.55 HOND: oorontsteking
moderin + oordruppels
18.15 HOND: jaarlijkse vaccinatie + kennelhoest algemeen onderzoek
18.25 HOND x 2: vaccinatie + nagels knippen + ontvlooien huidontsteking KAT: gezwel in oor inslapen
effipro
19.15 KAT: 16 jaar, drinkt veel, wandelt moeilijk, misselijk, heel rustig, wil niet eten temperatuur 36°C = ver onder normaal waarschijnlijk nieren
metacam cerenia fortekor anabolicum de volgende dag telefoon: de kat reageert niet en klaagt -> euthanasie
24/09/2010 17.30 HOND: nagels knippen
algemeen onderzoek + vaccinatie
18.10 KAT: mankt palpatie poot: crepitaties ter hoogte van humerus -> breuk
onmiddellijk doorverwijzen naar dierenkliniek
18.45 KAT: etter uit poot distale extremiteit flegmoon + zwelling antibiotica + pijnstiller
19.15 KAT: neusloop, niezen palpatie keel -> hoesten chronische niesziekte metacam + antibiotica
al eerder behandeld
19.30 HOND: braken en diarree bloedonderzoek: leucocytose -> infectie waarschijnlijk lever
19.45 KAT: abortus + verlies etter sterilisatie + verwijderen baarmoeder
Voor akkoord, De stagemeester
10
1.2. CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN
Anamnese
Een bruine labrador van anderhalf jaar oud heeft huidproblemen. Hij heeft erge jeuk en haaruitval over
het hele lichaam. Er is ook sprake van speekselen en de eigenaars vinden de hond wat suffer als
gewoonlijk. Daarbij is er nog bloederige diarree opgemerkt. De hond is onlangs mee geweest op reis
met het gezin naar Spanje en heeft daar zes weken verbleven. Daar heeft hij serieuze last gehad van
teken. De symptomen zijn begonnen sinds de reis.
Algemeen onderzoek
De hond is rustig en laat zich gemakkelijk onderzoeken. De dierenarts merkt de haaruitval en
schilfering van de huid op. De hond heeft een klein bolletje op het hoofd. Dit blijkt bij nader onderzoek
een oud tekenletsel dat niet geneest. Verspreid over het lichaam zijn er talrijke huidletseltjes en roze
irritatieplekken. De rest van het algemeen onderzoek is in orde.
De dierenarts besluit een bloedstaal te nemen en een huidbiopt. Onder lokale verdoving wordt met
een rond mesje een stuk huid genomen ter hoogte van een letsel. Nadien wordt de wonde ontsmet en
met nietjes dichtgemaakt. Het stukje huid gaat in een potje met formol.
In afwachting van de resultaten van het labo, dient de dierenarts cortisone toe tegen de jeuk en de
pijn.
Differentiaal diagnose
Omdat de hond net uit Spanje teruggekomen is en veel tekenbeten heeft gehad denkt de dierenarts
onmiddellijk aan de tropische ziektes.
- Erlichiosis: Erlichia canis wordt overgedragen door de teek Rhipicephalus Sanguineus en is
een parasiet van de witte bloedcellen. Komt meer en meer voor in de Benelux. Symptomen
kunnen vanaf 1 tot 3 weken optreden. Soms zijn er geen klachten bij een infectie. Acuut zijn er
volgende symptomen: koorts, anorexie, milde anemie, lusteloos, gewichtsverlies, zwelling
lymfeklieren, bloedingen, braken. Chronisch kunnen er bloedingen, oedeem, darmproblemen
(dunne en eventueel bloederige ontlasting) en gewrichtsontstekingen voorkomen.
= kan een mogelijke oorzaak zijn, er is een korte incubatieperiode dat overeenstemt
met het optreden van de symptomen bij deze hond
- Leishmaniosis: Leishmania is een parasiet van de macrofagen en wordt overgedragen door
zandvliegjes. Een infectie kan symptoomloos verlopen of pas na jaren kunnen symptomen
zich uiten. De belangrijkste symptomen zijn huidproblemen, algemeen ziek zijn, lever- en/of
11
nierproblemen, vermoeidheid, anemie, lymphadenopathie en kunnen voorkomen vanaf 3
maanden na de infectie.
= waarschijnlijk niet de oorzaak omdat gekend is dat er een grote tekeninfectie was
bij de labrador en wegens de lange incubatieperiode
- Dirofilariosis: deze hartwormen (microfilaria) worden verspreid door muggen. De volwassen
wormen verblijven in arteria pulmonalis en rechter hart. Er zijn zelden klinische letsels of
symptomen worden pas merkbaar na 3 tot 5 jaar na besmetting. Er zijn vaak letsels van het
vaatendotheel, thrombo-embolie van de arteria pulmonalis met pneumonie,
rechterventrikelhypertrofie of dilatatie met decompensatie, pulmonaire hypertensie, cor
pulmonale. De eerste symptomen zijn een verminderd uithoudingsvermogen, hoesten,
vermoeidheid, lusteloosheid, hartfalen, moeizame ademhaling.
= zeer onwaarschijnlijk gezien de incubatieperiode en het laat optreden van de
symptomen
- Babesiosis: Babesia is een parasiet van de rode bloedcellen en wordt overgedragen door
Dermacentor Reticulatus. Symptomen kunnen optreden vanaf 2 tot 3 weken na de tekenbeet.
Acute symptomen zijn: kortademigheid, bleke slijmvliezen, donkerbruine urine, koorts,
lethargie, braken, anemie, icterus. Chronisch zijn er vage klachten, lichte anemie.
= waarschijnlijk niet de oorzaak omdat er geen uitgesproken anemie aanwezig is bij
deze patiënt
- Borrelia burgdorferi: deze spirocheet veroorzaakt de ziekte van Lyme en wordt voornamelijk
overgedragen door teken behorende tot het geslacht Ixodes. De meeste honden zullen geen
tick born disease ontwikkelen terwijl anderen symptomen hebben na weken of maanden. Het
start met een een rode uitbreidende plek rond de teek. Symptomen kunnen zijn: erytheem,
griep-achtige symptomen, vermoeidheid, huidletsels, polyartritis, lymphadenopathie. Zelden
komen cardiale en neurologische problemen voor.
= weinig waarschijnlijk gezien niet veel honden de ziekte ontwikkelen en de
incubatieperiode
Buiten deze ziektes die kunnen voorkomen bij het reizen naar een zuiders gebied, houdt men best
nog enkele oorzaken in het achterhoofd die eventueel van toepassing kunnen zijn bijvoorbeeld:
allergische huidaandoeningen en voedselallergieën. Een voedselallergie is hier weinig waarschijnlijk
gezien de voeding niet gewijzigd is en omdat er voordien nooit dermatologische problemen zijn
geweest. Ook de leeftijd van de hond en het gebrek aan andere kenmerkende symptomen wijzen op
de onwaarschijnlijkheid van voedselovergevoeligheid.
12
Diagnose
De resultaten van het bloedonderzoek waren licht positief voor Erlichia. De overige tropische
aandoeningen waren negatief. Het resultaat van het biopt wees op een allergische huidaandoening.
Behandeling
De dierenarts heeft hier behandeld met doxycycline. Een kuur van 6 weken om te beginnen, twee keer
per dag. Er is ook Moderin (methylprednisolone) toegediend om de huidallergie te behandelen.
Prognose
De prognose is gunstig gezien er nog geen tekenen zijn van een chronische infectie. Honden kunnen
volledig genezen van Erlichiose in de acute vorm. Bij chronische infecties is er de kans dat er zich een
tekort aan witte bloedcellen ontwikkelt door de onderdrukking van het beenmerg. Dit heeft als gevolg
dat ze een verminderde afweer hebben en vatbaarder zijn voor secundaire infecties.
13
1.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN
Deze praktijk voor kleine huisdieren wordt gerund door een dierenarts met maar liefst 20 jaar ervaring.
Structureel gezien wordt alles bepaald en geregeld door deze ene dierenarts en er zijn geen
werknemers of andere dierenartsen in dienst.
Het is dus een eenmanspraktijk die de beste zorg biedt voor de dieren en hun baasjes.
Er zijn vaste consultaties elke weekdag vanaf 17.30 uur, uitgezonderd op woensdag. In de
voormiddag worden de operaties gepland en huisbezoeken kunnen op afspraak in voor- en namiddag.
De woensdag werkt deze dierenarts nog op de faculteit diergeneeskunde bij de vakgroep medische
beeldvorming.
In het begin van haar carrière werd het oprichten van de praktijk gecombineerd met een fulltime job
aan de faculteit. Vanwege de voldoening en het plezier is deze ene woensdag in de week behouden
gebleven. Op woensdagavond is alsnog een consultatie op afspraak mogelijk.
De dierenarts richt zich voornamelijk op het behandelen van honden en katten. Deze specialisatie
brengt een ruime kennis met zich mee waardoor een zo correct mogelijke diagnose kan worden
gesteld. Alles staat in het teken een zo goed mogelijke service te bieden aan de klanten en hun
huisdier. Juist om die redenen is deze dierenarts altijd bereikbaar buiten de consultatieuren.
Er is een nauwe samenwerking op punt gesteld met een collega, die de nachtdienst en vervangingen
voor rekening neemt. De praktijk is ook geassocieerd met een dierenkliniek die de doorverwezen
dieren verder helpt.
We kunnen stellen dat sinds het oprichten van de praktijk, het cliënteel jaarlijks met 10% gestegen is
tot en met 2008. Dit heeft als resultaat dat de praktijk nu op volle toeren draait en een goed inkomen
opbrengt voor de dierenarts. In de beginjaren was dit immers nog niet zo en was een tweede inkomen
genoodzaakt om de maand rond te komen.
De financiële evolutie hangt samen met de groei en het succes van deze onderneming. Vandaag de
dag kan de dierenarts zich de keuze permitteren om een evenwicht te bepalen tussen carrière en
gezinsleven.
De gemiddelde werkweek bedraagt hier ongeveer 40 uren maar dit is niet ingerekend dat de arts altijd
telefonisch bereikbaar is voor vragen of noodgevallen.
Iedere patiënt heeft een eigen dossier. Hier wordt niet gewerkt met professionele software maar wel
met een programma die door een kennis is ontworpen. Voor de leken onder ons kan het vergeleken
worden met het principe van microsoft’s “Word”.
Hierdoor kan zorgvuldig bijgehouden worden als de patiënt gevaccineerd is of reeds in behandeling is
geweest en welke medicatie hierbij werd toegediend. Niet onbelangrijk is dat een fiche ook vermeldt
indien een dier geëuthanaseerd is geweest.
14
De apotheek is uitgebreid en biedt de dierenarts de mogelijkheid medicatie mee te geven met de
patiënt. Er zijn geen grote voorraden aanwezig. Telkens als een product dreigt op te geraken of op is,
wordt het product in kwestie bijbesteld. Dankzij een vliegensvlugge service van de leveringsbedrijven
wordt medicatie, indien ’s morgens besteld, al in de namiddag geleverd. Een te grote stock is dus niet
nodig.
Dagelijks wordt het cliënteel die de praktijk heeft bezocht bijgehouden. Dit is belangrijk voor de
boekhouding. Dit is ook een taak die de dierenarts zelf doet met de hulp van haar vader, een gewezen
fiscaal adviseur.
Informatie over deze praktijk is te vinden op de site “ inforegio”. Hier vind je alle praktische gegevens
en enkele foto’s.
In de wachtruimte zijn er ook talrijke folders aanwezig om de baasjes te informeren over de verzorging
van hun huisdier en eventuele aandoeningen. Het is vanzelfsprekend dat gelijk welke vraag aan de
dierenarts kan gesteld worden telefonisch of tijdens een consultatie.
Ook dierenvoeding kan in de praktijk worden aangeschaft. Indien er gratis stalen geleverd zijn, worden
deze verstrekt onder patiënten die er baat bij hebben.
Verder is de praktijk goed gelegen, vergt geen ingewikkelde wegbeschrijving en er is altijd
mogelijkheid om te parkeren.
Een minder punt is dat er één wachtruimte is voorzien. Over het algemeen veroorzaakt dit geen
probleem maar aangezien de patiënten honden en katten betreft kan het er soms onstuimig aan toe
gaan. De dierenarts vermeldde dat als ze opnieuw zou moeten beginnen, een afzonderlijke ruimte
voor de honden zou voorzien.
Nu is de wachtruimte uitgerust met kniehoge bloembakken. Zo worden er toch afzonderlijke ruimtes
gecreëerd om de dieren op hun gemak te stellen. Voor de honden bieden de planten een mogelijkheid
om te snuffelen. Al bij al is dit een zeer goede oplossing om de dieren af te leiden en ze een veilig
gevoel geven.
Naar mijn mening is het sterkste punt van de praktijk de liefde voor de dieren. Dag op dag zet deze
dierenarts zich 100% in. Elke patiënt wordt goed ontvangen en krijgt een eerlijke behandeling.
Hiermee bedoel ik dat geen onnodige medicatie wordt toegediend en geen overbodige ingrepen
worden uitgevoerd. De verscheidene behandelingsopties worden allemaal vermeld en duidelijk
uitgelegd. Ook met de prijs, die sommige behandelingen met zich mee brengen, wordt rekening
gehouden want dit is niet onbelangrijk voor de eigenaars. De keuze blijft altijd aan de eigenaars maar
de dierenarts probeert zoveel mogelijk inzicht en raad te verschaffen.
Er is een uiterst zachte aanpak, wat naar mijn mening zeer belangrijk is in de sector
gezelschapsdieren.
15
Na een eventuele behandeling worden de dieren opgevolgd en kunnen de baasjes altijd telefoneren
met verdere vragen of zorgen.
16
2. STAGE GROTE HUISDIEREN
2.1. LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN
Datum Uur Aard van de consultatie / huis-of bedrijfsbezoek Opmerkingen 14/07/2010 14.00 RUND: keizersnede 16.00 RUND: keizersnede 18.00 RUND: keizersnede kalf: ruglig +
kromme poten, misvormde kop
30/07/2010 14.30 RUND: lebmaagtorsie 15.45 RUND : keizersnede 17.30 SCHAAP: diarree + dronken
myasis AB + ivermectine + ontstekingsremmer
2-3 dagen later ondergedompeld in tac-tic bad + ijzerpreparaat voor anemie
19.00 HOND: insectenbeet clostridium ampicilline metacam flunixine
19.30 KAT: eet weinig en is zeer kalm verscheidene fistels penicilline zalf: prodimastin
19.45 HOND: oorpijn, rood oog oogzalf + oordruppels tresaderm
20.30 RUND x 10: spiralen gaan steken 21.45 RUND: melkkoe, voelt warm aan, rustig
uier voelt zeer warm aan, geen vlokken in de melk -> subklinische mastitis ketonemie testen via urinestaal infuus in het aangetaste kwartier
sonderen was niet nodig want de koe urineerde juist op het moment van de sondage
22.15 SCHAAP X 3: diarree ontwormen
25/10/2010 20.00 RUND: keizersnede 22.10 RUND: mastitis
infuus in aangetaste kwartier
23.00 RUND x 3: rectaal voelen voor tochtigheid 26/10/2010 11.30 KALF: moeilijke ademhaling, jagen met flanken
temperatuur 38,7 diarree auscultatie long + keel, licht ruisend geluid conclusie: begin griep, nog geen viremie zactran = langwerkend AB + nsaid + gamithromycine sc
12.50 RUND x 10: rectaal opvoelen voor drachtigheid 15.15 KONIJN: oorschurft
oor reinigen
15.45 HOND: oorschurft reeds bindweefselwoekeringen in oorschelp-> vuil kan er niet uit lacroix zepp procedure
17
ketamine + xylazine + lokaal xylocaïne 16.45 KAT: sterilisatie 18.00 HOND: sterilisatie 20.30 RUND: keizersnede 22.00 RUND x 8: inseminatie eerste keer 22.45 RUND: moeilijke kalving melkkoe
groot kalf kalf goed gepositioneerd en eruit getrokken net geen keizersnede
27/10/2010 10.00 HOND: huisbezoek, vlooien, staphylokokken
infectie + bijt aan korst dectomax milbemax amoxycilline
10.45 RUND x 8: inseminatie tweede keer 29/10/2010 07.30 RUND: hypocalcemie
infuus uiervene calciumborogluconaat
RUND: uieroedeem cortisone + furosemide
RUND: nageboorte, bloed, vruchtwater uitdrijven 2-4 dagen na kalven oxytetracyclinetabletten in baarmoeder
09.30 RUND: mastitis uierinfuus in aangetast kwartier ( hier geen baytril in infuus )
KAT: niesziekte duphapen metacam
KALF: jaagt met flanken zactran + flunixine
STIER: moeilijke ademhaling tetracyclines
eerder behandeld voor necrobacillose en is nu gevoeliger voor andere infecties
RUND: tasten voor tochtigheid 11.45 RUND: eet niet meer, reeds 3 weken na kalving
auscultatie linkerflank: ping geluiden! urinestaal + ketonenpoeder: donkerpaars lebmaagtorsie
donkerpaars=dodelijk indien alleen een ketonemie: iv glucose of per oraal propyleenglycol
14.00 KAT: nierinsufficiëntie metacam amoxycilline ijzerpreparaat ( bastion )
14.20 HOND: endometritis + lipoma verwijderen thv staartbasis zoletil ( tiletamine zolazepam )
15.30 KAT: wonde waar tumor verwijderd is amoxycilline
15.50 RUND: dikke poot ampilux flunixine
17.00 RUND: leverbot oxyclosamide ( zanil ) vetalgine
eerder behandeld maar rund heeft op lage drassige weide
18
gestaan 27/11/2010 15.00 RUND: oxytetrecyclinetabletten in baarmoeder dag voordien gekalfd 15.30 RUND: hypocalcemie
infuus uiervene calciumborogluconaat reeds ’s morgens infuus gehad
16.00 RUND: boer vermoedt dat koe ijzer heeft opgegeten auscultatie trachea, longen, linker flank ruisend geluid thv trachea en longen dierenarts vermoedt griep ( RSV ) IM flunixine, SC zactran
16.30 RUND x 2 : spiralen verwijderen + folligon x 3 drachtigheidsonderzoek
17.10 RUND: spiraal verwijderen + folligon
17.30 RUND x 20 : drachtigheidsonderzoek 18.45 RUND: inseminatie
Voor akkoord,
De stagemeester
19
2.2. CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN
Anamnese
Een melkkoe heeft een acute zwelling van de uier. Bij het melken worden er vlokken in de melk
opgemerkt. De koe is niet drachtig en heeft niet recent gekalfd.
Algemeen onderzoek
De dierenarts voelt aan de uier en het rechter caudale kwartier voelt warm en vast aan en is
gezwollen. De melk bevat vlokken. De melk van de overige kwartieren is in orde. De koe is aan het
herkauwen en heeft geen koorts waaruit de dierenarts afleidt dat er geen sprake is van septicemie.
Differentiaal diagnose
De koe heeft een klinische mastitis. Hierbij denkt de dierenarts onmiddellijk aan vier boosdoeners.
Drie van deze vier, Mycoplasma, Streptokokken en Staphylokokken zijn koegebonden kiemen. De
verspreiding kan in de hand worden gewerkt door besmette melkmachines, schoonmaakdoekjes enz. .
- Mycoplasma: M. Bovis is de meest pathogene soort en tast meestal meerdere kwartieren aan.
Het is een bacterie die veel voorkomt door een langdurig antibioticagebruik en kan
opflakkeren. Bij een mycoplasma infectie zijn er meestal meerdere kwartieren aangetast, is er
een verminderde melkgifte, zijn er vlokken aanwezig in waterige melk en kan de koe buiten de
ernstige mastitis verder gezond lijken. Meestal zijn de kwartieren die aangetast zijn niet pijnlijk
en voelen niet warm aan. De bacterie kan aerogeen verspreiden, via tepelhouders of via
besmette voorwerpen in de runderstal. Runderen die niet lacteren kunnen ook besmet worden
en subklinisch geïnfecteerd zijn. Na een kalving kunnen deze dieren de kiem massaal gaan
uitscheiden in de melk.
- Staphylokokken: Staphylococcus aureus is een bacterie die latent aanwezig is. Door
hygiënische maatregelen kan de verspreiding van S. aureus flink gereduceerd worden. Deze
bacterie veroorzaakt voornamelijk een chronische mastitis. De infectie verloopt meestal
subklinisch maar na kalving kan de infectie klinisch worden. De bacterie wordt aangetroffen op
de huid van de tepels, muilbanden, neusgaten, geïnfecteerde uiers, tepellesies en
tepelkanalen. Verspreiding gebeurt door vliegen, schoonmaakdoeken, melkmachine kortom
bij het melken maar de bacterie zal maar vermenigvuldigen in geïnfecteerde lesies en op die
manier koloniseren.
20
- Streptokokken: Streptococcus uberis is een bacterie die voorkomt op de huid en tepels en in
de ingewanden van runderen. Kort na de droogstand is de uier heel gevoelig voor S. uberis.
Dit heeft als gevolg dat deze kiem de meest geziene oorzaak is van klinische mastitis in het
begin van de lactatie. De bacterie kan zich uiterst goed ontwikkelen in de omgeving waardoor
een koe vlug een infectie kan oplopen door op een besmet ligbed te gaan liggen. De
symptomen beperken zich meestal tot één kwartier dat gezwollen is en afwijkende melk.
- Gram negatieve colimastitiden: E. coli is een omgevingsbacterie. E. coli behoort tot de
normale darmflora en wordt uitgescheiden met de faeces. De weerstand van de koe speelt
een belangrijke rol bij het aanslaan van de infectie. De kans op infectie is groter in het begin
van de herfst wanneer de koeien meer op stal gezet worden. E. coli infecties komen vaak voor
in de eerste dagen na kalving. Het is belangrijk een droge en hygiënische omgeving te
creëren. E. coli kan naast de lokale ontsteking van de uier ook systemische symptomen
veroorzaken. De endotoxines ( lipopolysacchariden ) die aanwezig zijn in de wand van de
bacterie veroorzaken bij infectie de ziekteverschijnselen. Deze infectie is gekenmerkt door een
acute klinische mastitis met algemeen ziek zijn. Gedurende de verdere lactatie is er een
duidelijke vermindering van de melkgifte.
Diagnose
Dit is een klinische mastitis. Aangezien geen stalen genomen zijn van de melk kan niet met zekerheid
gezegd worden welke bacterie verantwoordelijk is voor de ontsteking. De dierenarts heeft een
vermoeden dat Streptococcus uberis aan de basis van de ontsteking ligt gebaseerd op jarenlange
ervaring. De snelheid van optreden van de ontsteking, het algemeen onderzoek en de anamnese
wijzen in de richting van S. uberis.
Behandeling
In het aangetaste uierkwartier wordt een infuus toegediend. Één fles fysiologische zoutoplossing met
tylosine tegen Mycoplasma, duphapen (penicilline) tegen Streptokokken en solu-delta-cortef
(prednisolone) tegen de acute zwelling. In dit geval wordt geen baytril, tegen gram negatieven zoals E.
coli, toegevoegd omdat de dierenarts vermoedt dat Streptococcus uberis de oorzaak is.
Achteraf kunnen bij de komende 6 melkbeurten tubes gebruikt worden, dit na het volledig leegmelken.
Prognose
Indien de behandeling niet voldoende was kan nog dexamethasone toegediend worden. Dit heeft wel
als nadeel dat de weerstand van de koe sterk vermindert.
21
De prognose in dit geval is gunstig. Deze boerderij heeft geen grote problemen met mastitisgevallen.
Bij de eerste aanwijzing van een mastitis wordt de dierenarts verwittigd waardoor het nooit tot ernstige
vormen evolueert.
22
2.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN
Deze dierenarts is afgestudeerd aan de faculteit diergeneeskunde in ’90 en zit eveneens al 20 jaar in
het vak. In deze éénmanspraktijk is ervoor gekozen om naast grote huisdieren ook gezelschapsdieren
te behandelen. Voor grote huisdieren moet de dierenarts altijd bereikbaar zijn waardoor vaste
consultatieuren moeilijk in te voeren zijn. Een consultatie voor de gezelschapsdieren is altijd op
afspraak en de operaties worden gepland op dinsdag- en donderdagvoormiddag. Indien een operatie
nog niet is aangevangen is er de mogelijkheid dat de dierenarts nog wordt opgeroepen om naar een
bedrijf te gaan voor een ingreep die niet kan wachten.
Het logische gevolg van de beide opties te integreren in een werkschema is dat de meeste dagen niet
volgens schema verlopen. Soms blijkt een rustig geplande dag volledig anders uit te vallen.
Bij het oprichten van deze praktijk heeft de dierenarts nog gewerkt als zelfstandig keurder en dit bij
“Dierenartsen Met Opdracht” . Hierdoor was er de garantie van een stabiel inkomen terwijl cliënteel
voor de praktijk kon worden verworven. In het begin is er informatie aan de man gebracht over de
nieuwe praktijk maar het huidige cliënteel is hoofdzakelijk door mond tot mond reclame bij deze
dierenarts terecht gekomen.
In deze praktijk is geen personeel in dienst maar het gezin van deze dierenarts biedt zeer veel hulp en
steekt een handje toe waar nodig. De kinderen nemen taken op zich zoals de auto op orde brengen,
doeken steriliseren, materieel sorteren en klaarleggen, enz. . De boekhouding wordt door echtgenote
en dochter voor rekening genomen. De dierenarts heeft een voicerecorder in de wagen om na elk
bedrijfsbezoek op te nemen welke ingrepen verricht zijn op een bepaald bedrijf. Eens thuis kan alles
worden uitgetypt en ingebracht in een boekhoudprogramma op de computer.
De praktijk draait op volle toeren en de dierenarts is er in geslaagd dankzij zijn gezin een hoog tempo
en druk werkschema te onderhouden en daarbij kwalitatief werk te leveren.
Een gemiddelde werkweek bestaat uit 70 uur. In het voorjaar, wanneer veel koeien kalven, wordt een
werkweek langer en omvat daarbij veel meer nachtdiensten. De ene keizersnede na de andere wordt
uitgevoerd, dit in tegenstelling tot het najaar. Hieruit blijkt de ideale combinatie met de kleine
huisdieren, die een welgekomen aanvulling verschaft als het in de sector grote huisdieren wat rustiger
is.
Voor elk bedrijf wordt zorgvuldig een koekalender bijgehouden die vermeldt welke koeien drachtig zijn,
tochtig zijn, gekalfd hebben, bij welke koe een prid (Progesteron Releasing Intravaginal Device)
spiraal moet worden ingebracht of welke koeien moeten geïnsemineerd worden. Ook mastitisgevallen
worden bijgehouden zodat grote problemen kunnen voorkomen worden of eventueel de
bedrijfsvoering kan worden aangepast.
23
De praktijk is gelegen naast een apotheek die wordt uitgebaat door de echtgenote van de dierenarts.
Één van de voordelen hiervan is dat er geen grote stock aan medicatie moet worden aangekocht.
Verder is de locatie een ideale uitvalsbasis voor een combinatie van beide sectoren. De ligging in een
drukke randgemeente biedt de mensen die langskomen met hun gezelschapsdier een goede
bereikbaarheid en parkeergelegenheid terwijl de dierenarts op korte tijd op een bedrijf kan zijn.
De sector grote huisdieren vraagt enigszins extra papierwerk. Ten eerste is het toegelaten om
medicatie af te geven op een bedrijf voor niet meer dan één week. Indien bedrijfsdierenarts mag er
medicatie voor twee maanden worden afgegeven. Daarnaast moet voor elk hormonaal en anti-
hormonaal middel een toedienings- en verschaffingsdocument worden afgegeven aan het bedrijf. Dit
document vermeldt duidelijk het soort producten, de hoeveelheid en als de dierenarts het zelf heeft
toegediend of als het is overhandigd aan de klant.
In de beginjaren van de praktijk werd in geval van afwezigheid gezorgd voor een vervangende
dierenarts. Vandaag de dag is dit niet meer van toepassing. Uit ervaring is gebleken dat bij
afwezigheid werd getelefoneerd naar een dierenarts die ook gekend was bij het bedrijf waardoor de
vervangende dierenarts niet werd gecontacteerd.
Voor de toekomst zijn er geen grote plannen voor de praktijk. Voor één enkele dierenarts heeft het
klantenbestand een maximum bereikt. Nieuwe klanten zijn welkom maar zijn niet nodig want de
hoeveelheid werk moet nog altijd uitvoerbaar blijven. In de sector grote huisdieren is het moeilijk om af
te bouwen omdat het om bedrijven gaat en niet om individuele dieren. Er kunnen geen vaste werkuren
worden ingelast of nachtwerk kan moeilijk verminderd worden. Kleine huisdieren kan wel
gemakkelijker worden afgebouwd maar gezien de liefde voor het vak is ook dit geen optie.
De keuze om twee sectoren te combineren leidt tot drukke en soms heel onvoorspelbare dagen maar
ook hier is enigszins een evenwicht gevonden tussen werk en privéleven.
Deze dierenarts houdt van zijn werk en zet zich elk moment de volle 100% in voor zowel
gezelschapsdieren als grote huisdieren.
24
3. ALGEMENE REFLECTIE
De stages gezelschapsdieren en grote huisdieren zijn elk een verschillende wereld. De aanpak is
volledig anders zowel op het vlak van organisatie als behandeling.
De sector gezelschapsdieren vraagt een zachte aanpak. De eigenaars brengen een dier die voor hen
veel betekent. De aandacht van de dierenarts gaat hoofdzakelijk naar de patiënt terwijl met de baasjes
een vlot contact wordt onderhouden. Bij de stage gezelschapsdieren heb ik vooral veel opgestoken
door observatie en ik heb geassisteerd waar mogelijk.
Er wordt altijd een rustige sfeer gecreëerd om de dieren op hun gemak te stellen. Deze sfeer
bevordert ook het gevoel van de eigenaars dat hun dier centraal staat en de beste zorg krijgt.
Het werk dat verricht wordt in een praktijk kleine huisdieren is fysiek haalbaar voor iedere persoon.
Indien een hond toch te zwaar blijkt te zijn om op tafel te tillen, kan de dierenarts rekenen op de hulp
van de eigenaar of kan een onderzoek gewoon doorgaan op de grond.
Eens de praktijk een stabiel klantenbestand heeft opgebouwd, kunnen werkuren aangepast worden
aan het privéleven van de dierenarts. Nachtdiensten kunnen verdeeld worden onder collega’s of
kunnen volledig uit het werkschema geschrapt worden. Het vastleggen van vaste consultatieuren
biedt de dierenarts enigszins nog vrijheid.
Als vrouw probeer ik realistisch te kijken naar de toekomst in functie van mijn persoonlijke
doelstellingen en verwachtingen. Naar mijn mening is een praktijk voor gezelschapsdieren te
combineren met een gezinsleven zonder één van beiden te compromitteren. Zelf ben ik ambitieus en
kan ik me geen toekomst voorstellen zonder succesvolle carrière maar het is belangrijk om een
haalbaar evenwicht te vinden tussen werk en privéleven.
De stage bij grote huisdieren verraste me onmiddellijk. Onder strikte begeleiding gaf de dierenarts me
de kans om een keizersnede te helpen uitvoeren. Het begin van de stage was niet in het hoogseizoen
waardoor er heel ontspannen en geduldig injectie- en hechttechnieken aan mij konden worden
aangeleerd. Deze sfeer is natuurlijk nog afhankelijk van het geduld en begrip van de boer. Buiten de
zorg en de behandeling van een individueel dier, wordt het bedrijf globaal geobserveerd. Als er
problemen telkens terugkeren worden de dieren allemaal behandeld of worden er structurele
aanpassingen ingevoerd in het bedrijf. De nadruk ligt bij grote huisdieren op de rendabiliteit. Hier moet
de dierenarts soms klanten overtuigen van de voordelen die een bepaalde investering met zich
meebrengt. De dierenarts grote huisdieren is een vertrouwenspersoon op het bedrijf en om bepaalde
wijzigingen door te voeren is het ook belangrijk dat de boer vertrouwen heeft in zijn dierenarts.
Het werd mij al snel duidelijk dat een praktijk grote huisdieren fysiek meer van iemand vergt. Sommige
taken, bijvoorbeeld keizersnedes, vragen veel kracht en uithouding. De ervaring van de dierenarts kan
25
natuurlijk wel de tijd reduceren tot een minimum en bepaalde technieken worden vervaardigd
naarmate het aantal keer een ingreep is uitgevoerd.
Door het feit dat de bedrijven bezocht worden verloopt de dag hectischer. In het hoogseizoen kan niet
worden getreuzeld tijdens ingrepen omdat een ander bedrijf elk ogenblik kan telefoneren om beroep te
doen op de dierenarts. Dit brengt met zich mee dat nachtwerk niet kan worden uitgesloten. Elk
moment moet de dierenarts bereikbaar zijn en bereid zijn om naar het bedrijf in kwestie te gaan. Vaste
consultatieuren zijn niet mogelijk omdat bepaalde ingrepen op een boerderij niet kunnen worden
uitgesteld.
Omdat hier ervoor gekozen is om ook gezelschapdieren te behandelen moeten ook deze afspraken
worden nagekomen. Deze combinatie leidt soms onvermijdelijk tot zeer drukke dagen. In deze sector
zijn de dagen langer en onvoorspelbaar.
Beide sectoren zijn zeer afwisselend wat het werk betreft en dat spreekt me zeker en vast aan.
Patiënten worden op verschillende manieren benaderd maar de betrokkenheid van de dierenarts is bij
kleine en grote huisdieren dezelfde. Zowel de individuele als economische aanpak is interessant maar
de individuele houdt mij meer in de greep. Het geeft voldoening om een hond te genezen en daarbij
de eigenaar gelukkig te maken of om een kalf te verlossen en de boer trots te horen zeggen dat het
hem veel zal opbrengen.
Een carrière als dierenarts grote huisdieren is fysiek zwaarder en lijkt me moeilijker te combineren met
een gezinsleven die ik ook ambieer. Ik heb niet de kracht om één kalf uit de baarmoeder te halen, laat
staan dit enkele malen na elkaar uit te voeren.
Ik heb zeer veel geleerd gedurende de stages. In de lessen verwerken we veel theorie maar de
praktijk is compleet anders. Het getrainde oog van de dierenartsen zien vaak reeds in één oogopslag
wat het probleem is. Hier is natuurlijk enige ervaring voor vereist. Terwijl de eigenaar begroet wordt
letten ze op bepaalde houdingen of gedragingen van het dier. Indien niet vanop een afstand kan
afgeleid worden wat er aan de hand is, volgt er een lichamelijk onderzoek. Er wordt in gedachten een
differentiaal diagnose overlopen maar de ervaring wijst al gauw de diagnose aan.
Buiten kennis en ervaring is veel van het werk gebaseerd op routine maar toch moet het gezond
verstand op de eerste plaats staan.
Na de mogelijkheden en beperking van zowel mezelf als de beide carrières in overweging te hebben
genomen, kom ik tot de conclusie dat de sector gezelschapdieren meer bij mij past. In mijn jeugdjaren
heb ik nog katten en honden gehad thuis en dit in tegenstelling tot runderen. Dit heeft als gevolg dat ik
een beter omgangsvermogen heb met kleine huisdieren. Runderen zijn voor mij toegankelijker dan
bijvoorbeeld paarden, maar het blijft voor mij moeilijker om de lichaamstaal van een koe in te schatten
in vergelijking met een hond of een kat.
Als dierenarts krijg je de kans om te groeien en evolueren op vlak van de praktijk en persoonlijke
interesses. Volgens voorkeur kan er gewerkt worden in groepsverband, dierenkliniek of in een
26
eenmanspraktijk. Een baan in een labo, bij een veevoederbedrijf of als keurder in een slachthuis zijn
vanzelfsprekend ook nog steeds opties. De procedures die een dierenarts kan uitvoeren gaan van
vaccinaties toedienen en nagels knippen tot sterilisaties en tumoren verwijderen. Deze variatie houdt
het werk van een dierenarts boeiend. Met enigszins wat werkervaring kan men zich eventueel
toeleggen op een bepaald vakgebied.
Bijscholing lijkt me niet onverstandig in de medische wereld. Ik vind dat het belangrijk is up to date te
blijven met de laatste technieken, onderzoeken en bevindingen. Uiteindelijk komt het ten goede van
de kwaliteit van de diensten die je als dierenarts kan aanbieden aan de patiënten en hun eigenaars.
Het beroep van dierenarts heeft ook een belangrijk sociaal aspect. Ik kom graag onder de mensen en
het is interessant dat je met alle soorten persoonlijkheden in contact komt. Dit vraagt enigszins een
sociaal karakter van de dierenarts. Zeker bij kleine huisdieren verloopt de consultatie vlotter als een
gesprek over de eigenaren hun huisdier staande kan worden gehouden. Het is zeker geen luxe een
gevoel van takt te hebben die goed van pas komt bij delicate situaties, ik denk aan euthanasie van
een geliefd dier. In de sector grote huisdieren is fijngevoeligheid minder van belang vanwege het
berekend economisch aspect.
Ik heb het geluk gehad het reilen en zeilen van twee succesvolle dierenartsenpraktijken van dichtbij te
mogen bekijken. Voor mijn toekomst hoop ik dat mijn carrière minstens even succesvol zal zijn. Mijn
ouders hebben me altijd gezegd dat het belangrijkste is een job te doen die je graag doet. Ik ben altijd
vrij geweest om mijn keuzes te maken. Tot op dit ogenblik heb ik nog steeds het gevoel dat ik de juiste
studiekeuze heb gemaakt. De studies zijn zwaar maar ieder jaar is een overwinning en brengt me
dichter bij het beroep die ik met volle overgave zal uitoefenen. Ik wil het soort dierenarts zijn die zich
inzet voor elk dier en blijft zoeken als een diagnose op het eerste zicht niet duidelijk is. Naar mijn
mening heb ik al twee goede voorbeelden aan het werk gezien dankzij de stages.