Tips voor het curriculum schrijfvaardigheid Nederlands · -mail. In het referentiekader komt het...

12
Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 1 Tips voor het curriculum schrijfvaardigheid Nederlands Omschrijving aspecten van de taak: Algemeen Niveau Omschrijving Inhoud/context 1F Leerlingen op niveau 1F kunnen korte, eenvoudige teksten schrijven over alledaagse onderwerpen en onderwerpen uit de leefwereld. 2F Leerlingen op niveau 2F kunnen eenvoudige, lineair opgebouwde teksten schrijven over vertrouwde onderwerpen, uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard 3F Leerlingen op niveau 3F kunnen gedetailleerde teksten schrijven over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard. 4F Leerlingen op niveau 4F kunnen goed gestructureerde teksten schrijven over complexe onderwerpen, de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard. Tips aspecten van de taak: Functie/doel Niveau Tips Beschrijven 1F In het referentiekader is beschrijven als doel van een tekst op niveau 1F nog niet aan de orde. 2F Op niveau 2F kunnen leerlingen meningen en gevoelens in een tekst uitdrukken. Geef leerlingen een tekst waarin de schrijver zijn mening of gevoelens verwoordt. Laat leerlingen in de tekst zoeken naar (delen van) zinnen die deze mening of gevoelens beschrijven. Bespreek met de leerlingen alternatieven voor de zinnen: Hoe kun je dit gevoel anders beschrijven? Hoe komt het dan over op de lezer? 3F Op niveau 3F en 4F kunnen leerlingen meningen en gevoelens genuanceerd uitdrukken. Geef leerlingen de opdracht om een tekst te schrijven waarin ze hun mening en/of gevoelens moeten verwoorden en daarbij rekening moeten houden met de lezer en de context. Denk bijvoorbeeld aan een e-mail als reactie op een afwijzingsbrief voor een bijbaantje. Bespreek aan de hand van enkele van deze leerlingteksten hoe de gevoelens (bijvoorbeeld teleurstelling) beschreven zijn en of dit passend is in deze situatie. 4F Als 3F Informeren (uiteenzetten) 1F Leerlingen op niveau 1F kunnen eenvoudige informatie geven. Laat leerlingen oefenen met eenvoudige informatieve teksten, zoals een nieuwsbericht volgens de vragen: wie, wat , waar, wanneer, waarom en hoe? 2F Leerlingen op niveau 2F kunnen eenvoudige informatie geven, die relevant is voor bekenden. Ga in de op kenmerken van een uiteenzetting. Vergelijk enkele informatieve teksten van de leerlingen zelf en beantwoord daarbij vragen als ‘Welke informatie wordt gegeven?’ ‘ Hoe wordt de informatie gepresenteerd?’, ‘Is de informatie relevant?’, ‘Wordt de informatie objectief beschreven?’ 3F Leerlingen op niveau 3F kunnen belangrijke informatie noteren en doorgeven. Laat leerlingen bij spreekopdrachten notulen maken. Denk daarbij aan spreekopdrachten zoals een discussie of een nabespreking van een presentatie. Geef de notulen zo mogelijk relevante betekenis: bij de beoordeling van spreekopdrachten kunnen ze voor de docent een hulpmiddel zijn bij het vergelijken van de mondelinge prestaties en voor het in herinnering halen van de gevoerde

Transcript of Tips voor het curriculum schrijfvaardigheid Nederlands · -mail. In het referentiekader komt het...

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 1

Tips voor het curriculum schrijfvaardigheid Nederlands

Omschrijving aspecten van de taak: Algemeen

Niveau Omschrijving

Inhoud/context

1F Leerlingen op niveau 1F kunnen korte, eenvoudige teksten schrijven over alledaagse onderwerpen en onderwerpen uit de leefwereld.

2F Leerlingen op niveau 2F kunnen eenvoudige, lineair opgebouwde teksten schrijven over vertrouwde onderwerpen, uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard

3F Leerlingen op niveau 3F kunnen gedetailleerde teksten schrijven over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.

4F Leerlingen op niveau 4F kunnen goed gestructureerde teksten schrijven over complexe onderwerpen, de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.

Tips aspecten van de taak: Functie/doel

Niveau Tips

Beschrijven

1F In het referentiekader is beschrijven als doel van een tekst op niveau 1F nog niet aan de orde.

2F Op niveau 2F kunnen leerlingen meningen en gevoelens in een tekst uitdrukken.

Geef leerlingen een tekst waarin de schrijver zijn mening of gevoelens verwoordt. Laat leerlingen in de tekst zoeken naar (delen van) zinnen die deze mening of gevoelens beschrijven. Bespreek met de leerlingen alternatieven voor de zinnen: Hoe kun je dit gevoel anders beschrijven? Hoe komt het dan over op de lezer?

3F Op niveau 3F en 4F kunnen leerlingen meningen en gevoelens genuanceerd uitdrukken. Geef leerlingen de opdracht om een tekst te schrijven waarin ze hun mening en/of gevoelens moeten verwoorden en daarbij rekening moeten houden met de lezer en de context. Denk bijvoorbeeld aan een e-mail als reactie op een afwijzingsbrief voor een bijbaantje. Bespreek aan de hand van enkele van deze leerlingteksten hoe de gevoelens (bijvoorbeeld teleurstelling) beschreven zijn en of dit passend is in deze situatie.

4F Als 3F

Informeren

(uiteenzetten)

1F Leerlingen op niveau 1F kunnen eenvoudige informatie geven.

Laat leerlingen oefenen met eenvoudige informatieve teksten, zoals een nieuwsbericht volgens de vragen: wie, wat , waar, wanneer, waarom en hoe?

2F Leerlingen op niveau 2F kunnen eenvoudige informatie geven, die relevant is voor bekenden. Ga in de op kenmerken van een uiteenzetting. Vergelijk enkele informatieve teksten van de leerlingen zelf en beantwoord daarbij vragen als ‘Welke informatie wordt gegeven?’ ‘ Hoe wordt de informatie gepresenteerd?’, ‘Is de informatie relevant?’, ‘Wordt de informatie objectief beschreven?’

3F Leerlingen op niveau 3F kunnen belangrijke informatie noteren en doorgeven.

Laat leerlingen bij spreekopdrachten notulen maken. Denk daarbij aan spreekopdrachten zoals een discussie of een nabespreking van een presentatie. Geef de notulen zo mogelijk relevante betekenis: bij de beoordeling van spreekopdrachten kunnen ze voor de docent een hulpmiddel zijn bij het vergelijken van de mondelinge prestaties en voor het in herinnering halen van de gevoerde

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 2

nabespreking. Bespreek met leerlingen vragen als ‘hoe nauwkeurig en volledig moeten notulen zijn?’

4F Leerlingen op niveau 4F kunnen bruikbare informatie voor derden nauwkeurig vastleggen. Laat leerlingen een literatuurverslag over een wetenschappelijk onderwerp maken, eventueel in samenwerking met andere vakken (bijvoorbeeld voor een profielwerkstuk). Laat ze van bijvoorbeeld een drietal artikelen een beschrijving geven waarin ze de belangrijkste bevindingen uit de artikelen nauwkeurig weergeven. Ga in dit verband in op het verschil tussen citeren en parafraseren.

Instrueren/vragen 1F Een leerling op niveau 1F kan om informatie vragen, bedanken, feliciteren en uitnodigen.

Zorg hierbij zoveel mogelijk voor ‘echte’ schrijfopdrachten. Laat leerlingen bijvoorbeeld zelf een briefje schrijven om ouders uit te nodigen voor een informatieavond op school. Denk ook aan recepten, spelregels of handleidingen bij eenvoudige apparaten of procedures beschrijven. Besteed daarbij aandacht aan de volgorde en volledigheid van de instructie.

2F Leerlingen op niveau 2F, 3F en 4F kunnen een schriftelijk verzoek opstellen. Ga hierbij in op de relatie tussen de tekstvorm en de toon die het beste past bij een verzoek. Bespreek ook de noodzaak van nauwkeurig en volledig formuleren.

3F Als 2F

4F Als 2F

Beschouwen 1F Op niveau 1F en 2F in het referentiekader is het schrijven van beschouwende teksten nog niet aan

de orde.

2F Als 1F

3F Leerlingen op niveau 3F kunnen de voor- en nadelen van keuzes en meningen afwegen. Bespreek voorbeelden van beschouwende teksten. Ga in op de kenmerken en de structuur van beschouwende teksten. Maak samen met de leerlingen een schrijfkader van deze tekstsoort waarin de structuur helder wordt weergegeven en voeg daarbij belangrijke startzinnen, zoals 'Voordeel hiervan is ... ', 'De visie van xx is ... '.

4F Leerlingen op niveau 4F kunnen in een beschouwing verbanden leggen en zaken benadrukken. Het essay is een voorbeeld van een beschouwing waarin een schrijver vanuit persoonlijke betrokkenheid met het onderwerp zaken benadrukt. Bespreek met leerlingen een aantal essays en laat zien hoe de schrijvers daarin zelf verbanden leggen waardoor een originele gedachtegang ontstaat. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld zelf essays schrijven over de vraag ‘Wat betekent vrijheid voor mij?’.

Betogen 1F Op niveau 1F in het referentiekader is het schrijven van een betogende tekst nog niet aan de orde.

2F Op niveau 2F kunnen leerlingen onderhouden en overtuigen met argumenten. Bespreek met leerlingen betogende teksten zoals een ingezonden brief uit de krant of een bespreking van een film. Let daarbij op de overtuigingskracht en met welke middelen die door de schrijver al dan niet bereikt wordt. Geef leerlingen vervolgens de opdracht om de tekst nog overtuigender te maken. Laat leerlingen ook zelf ingezonden brieven en recensies schrijven.

3F Op niveau 3F kunnen leerlingen een standpunt beargumenteren en een argument uitwerken. Laat leerlingen discussiëren over een onderwerp om zich voor te bereiden op de inhoud van een betogende tekst. Bedenk een stelling bij het onderwerp van de tekst en discussieer in tweetallen of meer maximaal vier minuten over iedere stelling. Leerlingen noteren de ideeën, standpunten en reacties van hun medeleerlingen en gebruiken deze om de tekst te schrijven.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 3

4F Leerlingen op niveau 4F kunnen een standpunt uitwerken en ondersteunen met ondergeschikte punten. Laat leerlingen een betoog schrijven als voorbereiding op een mondelinge discussie. Het betoog wordt als inleiding op de discussie voorgelezen. Tijdens de discussie noteren de schrijvers punten, argumenten, ideeën om in de herschrijfronde hun betoog mee aan te scherpen.

Tips aspecten van de taak: Tekstsoort/vorm

Niveau Tips

Correspondentie -

persoonlijk en

zakelijk

1F Leerlingen op niveau 1F schrijven persoonlijke correspondentie in de vorm van een briefje, kaart of e-mail. In het referentiekader komt het schrijven van zakelijke correspondentie op dit niveau nog niet aan bod. Bespreek met leerlingen de vaste kenmerken van een brief of van een e-mail. Ga bij brieven in op de adressering en afzender op de envelop, op de vermelding van plaats en datum en op de aanhef en afsluiting. Bij e-mails is, naast de aanhef en de afsluiting, de vermelding van het onderwerp en van andere ontvangers in de (b)cc van belang.

2F Op niveau 2F schrijven leerlingen e-mails of informele brieven. Daarnaast schrijven ze eenvoudige zakelijke brieven met standaardformuleringen. Geef schrijfopdrachten die ook in de werkelijkheid schrijftaken zijn, bijvoorbeeld een verzoek om informatie ten behoeve van een spreekbeurt. Geef functionele opdrachten met een duidelijk omschreven doel en publiek en verstuur de brieven of e-mails ook daadwerkelijk. Als een tekst echt buiten de klas nodig is, dan willen leerlingen ook dat het er goed uitziet.

3F Op niveau 3F schrijven leerlingen adequate brieven en e-mails. Net als op niveau 2F schrijven ze eenvoudige zakelijke brieven met standaardformuleringen. Een reeks van goede voorbeeldbrieven kan leerlingen steun bieden bij het zelf schrijven van een brief of e-mail. Een andere mogelijkheid is het bespreken van een minder goede voorbeeldbrief en deze te laten bewerken door de leerlingen. Een werkvorm waarbij de adequaatheid van de brief goed kan worden beoordeeld is het werken met ‘klachtencommissies’. Laat leerlingen eerst individueel een klachtenbrief schrijven en verdeel de klas daarna in verschillende klachtencommissies die de brieven in behandeling nemen. In een nabespreking leggen de verschillende commissies uit welke klachten ze wel honoreren en welke niet.

4F Leerlingen op niveau 4F schrijven alle persoonlijke correspondentie en complexe zakelijke correspondentie. Laat leerlingen elkaars brieven of e-mails secuur nakijken. Geef ze daarbij een kader waarin de verschillende aspecten waar ze op moeten letten in staan.

Korte teksten:

Formulieren –

advertenties –

berichten -

aantekeningen

1F Op niveau 1F vullen leerlingen eenvoudige standaardformulieren in. Het schrijven van een advertentie is nog niet aan de orde. Ze schrijven een kort bericht of een korte boodschap en maken overzichtelijke aantekeningen. Verzamel verschillende formulieren zoals bestelbonnen, aanmeldingsformulieren,

toetsformulieren om samen met de leerlingen te bekijken, te bespreken en eventueel ook in te

vullen.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 4

2F Net als op niveau 1F vullen leerlingen op niveau 2F eenvoudige standaardformulieren in. Ze schrijven advertenties, notities, berichten en instructies. Tijdens een uitleg of les maken ze aantekeningen.

Sluit bij het invullen van formulieren aan bij zaken die op dat moment belangrijk zijn voor de leerlingen. Denk bijvoorbeeld aan het aanvragen van een abonnement of een gebruikersaccount op een website.

Laat bij instructieteksten leerlingen ervaren dat alle stappen van een instructie van belang zijn. Doe dit bijvoorbeeld door enkele stappen uit een instructie weg te halen of om te wisselen. Bespreek welke informatie niet klopt of ontbreekt.

3F Net als op niveau 1F vullen leerlingen op niveau 3F eenvoudige standaardformulieren in. Ze schrijven advertenties, notities, berichten en instructies net als leerlingen op niveau 2F. Leerlingen maken aantekeningen van een helder gestructureerd verhaal.

Oefen het maken van aantekeningen door leerlingen de opdracht te geven een korte samenvatting te maken van een nieuwsitem uit het journaal. Leerlingen maken aantekeningen tijdens het bekijken van het fragment. Vervolgens schrijven ze de samenvatting. Bespreek na afloop welke informatie ze misten in hun aantekeningen voor het maken van een goede samenvatting en welke informatie overbodig was.

Laat leerlingen bij het voorbereiden van documentatie voor het schrijven van een uiteenzetting, beschouwing of betoog ook gebruik maken van minimaal één auditieve of visuele bron, bijv. Een radio- of t.v.-documentaire. Laat ze van die bron een samenvatting schrijven.

4F Leerlingen op niveau 4F vullen eenvoudige standaardformulieren in (zie 1F). Ze schrijven

advertenties (zie 2F). Ze schrijven berichten die relevant en begrijpelijk zijn voor derden. Ze

maken gedetailleerde aantekeningen tijdens een les of voordracht.

Vaak bevatten lessen literatuurgeschiedenis een flinke dosis ‘hoorcollege’. Gebruik de

aantekeningen die leerlingen daar maken om te bespreken wat nu precies een gedegen

manier is om de informatie vast te leggen. Bespreek ook het verschil tussen aantekeningen

en een uitgeschreven ‘collegedictaat’, dat ook lang na het luisteren nog begrijpelijk is.

Lange teksten:

verslagen,

werkstukken,

artikelen –

samenvattingen

(brongebruik) – vrij

schrijven artikelen

1F Op niveau 1F schrijven leerlingen een verslag of werkstuk. Ze kunnen stukjes informatie uit verscheidende bronnen samenvatten en een eigen verhaal, informatieve tekst of een gedicht schrijven.

Oefen het schrijven van werkstukken door eerst een paar artikelen te verstrekken, zodat het accent ligt op het schrijven van de tekst en nog niet op het informatie verzamelen en opslaan.

Oefen het vrij schrijven door leerlingen drie of vier vragen over een onderwerp te geven. Geef leerlingen bij iedere vraag maximaal 10 minuten de tijd om hier vrij over te schrijven. Hierdoor kunnen ze een onderwerp van een te schrijven tekst inhoudelijk verkennen.

2F Op niveau 2F schrijven leerlingen een verslag of werkstuk met behulp van een stramien. Ze maken een collage of een (muur)krant. Ze kunnen informatie uit verscheidende bronnen samenvoegen. Net als op niveau 1F schrijven ze een eigen verhaal, een informatieve tekst of een gedicht.

Geef leerlingen drie of vier artikelen over eenzelfde onderwerp en een lijstje met veel gestelde vragen van een publiek over datzelfde onderwerp. Laat leerlingen in de artikelen zoeken naar antwoorden op de vragen. Vervolgens verwerken leerlingen de antwoorden tot een tekst voor het publiek.

Adviseer collega’s van andere vakken om de leerlingen schrijfkaders aan te bieden. Een schrijfkader geeft de structuur van een tekstsoort weer waarbij beginzinnen zijn gegeven. Leerlingen vullen de zinnen aan. Het geeft leerlingen steun bij het formuleren van teksten, bijvoorbeeld bij een practicumverslag. De mate van steun van het schrijfkader kan variëren. Zo kunnen alleen de beginzinnen gegeven worden of (ook) de te gebruiken vakwoorden.

Geef leerlingen bij vrij schrijven schrijfsuggesties in plaats van schrijfopdrachten. Vooral leerlingen met schrijfangst of tegenzin tegen schrijven worden geholpen door het vrij schrijven. Ze ervaren dat het schrijfproces leuk kan zijn, zonder daarbij te hoeven denken aan het schrijfresultaat.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 5

Laat leerlingen in groepen een krant of tijdschrift maken. Laat daarin zowel artikelen (gedocumenteerde) voorkomen als creatieve schrijfproducten, zoals een horoscoop, een strip, een probleemrubriek etc. Besteed aandacht aan de inhoud van de krant of het tijdschrift, aan het geven en ontvangen van feedback, aan reviseren en aan het proces.

3F Op niveau 3F schrijven leerlingen een verslag, werkstuk of artikel vanuit een vraagstelling.

Net als op niveau 2F maken ze een collage of een (muur)krant. Ze kunnen informatie uit verschillende bronnen synthetiseren. Net als op niveau 1F schrijven ze een eigen verhaal, een informatieve tekst of een gedicht.

Werk in de les Nederlands aan schrijftaken van andere vakken. Juist doordat je als docent Nederlands niet altijd op de hoogte bent van de leerstof van andere vakken kun je de rol van onbevangen lezer goed spelen. Stel vragen als: ‘Welke vraagstelling ga je beantwoorden?’ ‘Welke stappen heb je daarvoor doorlopen?’ Gebruik je de juiste (vak)woorden in je tekst?’ ‘Is de relatie tussen de begrippen duidelijk?’

Ook op dit niveau kunnen leerlingen een artikel of krant maken. Formuleer de eisen aan de producten op een hoger niveau.

Bied manieren aan waarop leerlingen informatie uit verschillende bronnen kunnen inventariseren. Zo zijn tweekolommenschema’s heel geschikt voor het overzichtelijk weergeven van argumenten en weerleggingen, waaierschema’s voor ingewikkelder argumentaties, venndiagrammen voor overeenkomsten en verschillen, mindmaps voor verschillende visies.

4F Op niveau 4F schrijven leerlingen een verslag, werkstuk of artikel over een complex onderwerp. Net als op niveau 2F maken ze een collage of een (muur)krant. Ze kunnen lange, complexe teksten samenvatten en uit verscheidende bronnen relevante punten benadrukken. Net als op niveau 1F schrijven ze een eigen verhaal, een informatieve tekst of een gedicht.

Het samenvatten van lange complexe teksten kan de voorbereiding vormen op het schrijven van een tekst (werkstuk of artikel) over een complex onderwerp, bijvoorbeeld een wetenschappelijk of een ingewikkeld maatschappelijk vraagstuk. Samenvatten helpt om grip te krijgen op complexe materie.

Bespreek met leerlingen hoe je relevante informatie selecteert. Ga in op vragen als: ‘Wat wil dit specifieke publiek weten? Wat heeft dit publiek nodig om dit onderwerp te begrijpen? In welke volgorde komt de informatie het beste tot zijn recht?’

Tips kenmerken van de taakuitvoering: Samenhang

Niveau Tips

Gedachtegang 1F Leerlingen op niveau 1F en 2F ordenen hun teksten zodanig dat de lezer de gedachtegang kan

volgen. Oefen dit door de gedachten of woorden die uit een brainstorm naar voren kwamen, op kaartjes of gele plakbriefjes te zetten. Leerlingen kunnen spelen met de ordening van hun gedachten, verschillende mogelijkheden bekijken en eenvoudig de volgorde veranderen.

2F Als 1F

3F Op niveau 3F maken leerlingen teksten waarin de gedachtelijn logisch is (met soms nog een hinderlijk zijspoor).

Laat leerlingen zich voorafgaand aan de schrijfopdracht voorbereiden op de inhoud van de tekst. Dit kunnen ze doen door vragen te beantwoorden zoals ‘ Waarover ga ik het hebben?’ Wat is het belangrijkste wat ik daarover zeggen wil?’ ‘Wat is minder belangrijke informatie?’ ‘In welke volgorde ga ik mijn informatie presenteren?’

Bespreek in de klas (geanonimiseerde) teksten waarin sprake is van een zijspoor. Probeer er de vinger op te leggen waarom dat zijspoor hinderlijk is en hoe het komt dat de schrijver dat zo gedaan heeft. Sluit af met een herschrijfvoorstel.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 6

4F Leerlingen op niveau 4F geven een complexe gedachtegang goed en helder weer.

Om dit te kunnen is het belangrijk dat leerlingen hun schrijfbewustzijn en schrijfgeweten vergroten,

bijvoorbeeld door met peerfeedback te reflecteren op de informatie en de volgorde van de

informatie. Juist bij complexe onderwerpen is het goed om leerlingen ook de mogelijkheid te geven

om een expertbeoordeling te krijgen, bijvoorbeeld van een vakdocent.

Relaties 1F Op niveau 1F en 2F zijn de relaties die leerlingen aangeven eenvoudig. Denk daarbij aan een

opsomming of chronologische volgorde. Leerlingen kunnen dit oefenen door in teksten van zichzelf of van anderen de signaalwoorden te markeren en daarvoor alternatieven te bedenken, of door minitekstjes te schrijven waarvan vooraf is gegeven welke relaties er tussen de alinea’s moeten voorkomen.

2F Als 1F

3F Leerlingen op niveau 3F geven relaties als oorzaak-gevolg, voor- en nadelen en overeenkomsten en verschillen, goed aan. Omdat op dit niveau alle denkbare relaties door leerlingen gehanteerd moeten worden, is het goed om ze ook in samenhang met elkaar te behandelen. Laat leerlingen bijvoorbeeld gedurende 10 minuten hun ideeën over een tamelijk breed onderwerp (bijv. Opvoeden in de 21 eeuw) noteren. Laat vervolgens hardop denkend zien hoe je deze ideeën kunt ordenen in categorieën (bijvoorbeeld oorzaken, gevolgen, problemen, oplossingen) zodat de onderlinge relaties zichtbaar worden. Dit kan met behulp van een schema of woordveld. In een vervolgfase kunnen leerlingen op basis van het voorbeeld hun eigen ideeën bij andere onderwerpen ordenen.

4F Op niveau 4F mag je van leerlingen verwachten dat ze hoofd- en bijzaken expliciteren en relevante argumenten duidelijk aangeven. Markeer in een leerlingtekst de signaalwoorden en –zinnen die hoofd- en bijzaken expliciteren en argumenten aangeven. Bespreek de adequaatheid van de woorden en zinnen. Laat leerlingen deze opdracht vervolgens in duo’s zelf uitvoeren bij hun eigen teksten.

Tekstopbouw 1F Van leerlingen op niveau 1F mag je verwachten dat hun tekst een opbouw bevat, maar dat de

samenhang niet altijd duidelijk is. Oefen het aanbrengen van een opbouw in samenhang met lezen: laat zien en ervaren dat teksten een bepaalde opbouw hebben (bijv. Inleiding-kern-slot, of de vijf w-vragen).

2F Op niveau 2F kun je teksten van leerlingen beoordelen op een simpele opbouw zoals een inleiding, kern en slot. Soms zitten hier nog fouten in. Om leerlingen bewuster te laten worden van het belang van een goede opbouw, kun je ze teksten laten schrijven met bepaalde vooraf gegeven patronen, bijvoorbeeld een tekst met vijf alinea’s: één voor de inleiding, drie voor de kern en één voor de slotalinea. Aan het einde van de onderbouw kunnen leerlingen oefenen met teksten met een vaste structuur, bijvoorbeeld een voordelen-nadelenstructuur of een probleem-oplossing-structuur.

3F Op niveaukunnen leerlingen 3F gedetailleerde teksten met een opbouw schrijven. Nadat ze op niveau 2F hebben geleerd vooraf gegeven bouwplannen ‘in te vullen’, moeten ze nu zelf voor verschillende soorten teksten schematische plannen opstellen.

4F In de teksten op niveau 4F zijn de verwijzingen in de tekst correct. Om leerlingen bewuster te maken van het gebruik van goede verwijzingen kunnen ze in hun eigen teksten of in die van een klasgenoot alle verwijzingen markeren en beoordelen met een +, ± of een -.

Alineagebruik 1F In het referentiekader is alineagebruik op het niveau van 1F nog niet aan de orde.

2F Van leerlingen op niveau 2F mag je verwachten dat ze alinea’s maken en inhoudelijke verbanden

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 7

expliciet aangeven. Behandel alineaopbouw in nauwe samenhang met lezen. Door verschillende soorten teksten te bekijken en te bespreken bouwen leerlingen kennis op over de karakteristieke tekst- en alineaopbouw. Deze kennis passen ze vervolgens toe bij het schrijven van een eigen tekst. Geef leerlingen bijvoorbeeld de opdracht om losse alinea’s uit een verknipte tekst op volgorde te leggen, waarbij ze moeten letten op verbindingswoorden en –zinnen.

3F Leerlingen op niveau 3F en 4F schrijven teksten waarin alinea’s zijn verbonden tot een coherent geheel.

Geef leerlingen korte schrijfopdrachten waarin ze expliciet aandacht moeten besteden aan de alineaopbouw. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een tekst schrijven over bepaalde kenmerken of de voor- en nadelen van iets. Elk onderdeel (bijvoorbeeld een kenmerk) wordt dan beschreven in een aparte alinea.

Laat leerlingen bij het opstellen van hun bouwplan al denken in alinea’s. Laat ze, voordat ze gaan schrijven, bij elk punt in hun bouwplan dat een alinea vertegenwoordigt, al een aantal toepasselijk signaalwoorden en –zinnen noteren.

4F Als 3F

Zinsniveau 1F Van leerlingen op niveau 1F mag je verwachten dat ze bekende voegwoorden (en, maar, want,

omdat) gebruiken. Om het gebruik van voegwoorden te oefenen, kunnen leerlingen opdrachten maken waarbij ze van twee zinnen één zin moeten maken. Geef ze vervolgens een tekst vol met enkelvoudige zinnen met de opdracht om zo veel mogelijk zinnen samengesteld te maken.

2F Leerlingen op niveau 2F gebruiken veel voorkomende signaalwoorden (als, hoewel) en verwijswoorden (die, dat), maar maken hier soms fouten mee. Het gebruik van voeg-, verwijs- en signaalwoorden kan in aparte deeloefeningen behandeld worden, waarbij de docent zoveel mogelijk gebruik maakt van teksten die geschreven zijn door de leerlingen zelf. Door goede en slechte voorbeelden te zien, ervaren leerlingen het effect van zinsbouw op de lezer. Belangrijk hierbij is dat het voor leerlingen duidelijk is dat de deeloefeningen helpen bij het schrijven van een betere complete tekst.

3F Op niveau 3F is er sprake van adequaat gebruik van voeg-, verwijs- en signaalwoorden ten behoeve van het verband tussen zinnen en zinsdelen. Geef leerlingen de opdracht om met gegeven woorden zo veel mogelijk correcte zinnen te maken. De gegeven woorden zijn verschillend in woordsoort: zelfstandig naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, maar ook signaalwoorden en verwijswoorden.

4F Leerlingen op niveau 4F gebruiken lange, meervoudig samengestelde zinnen die goed zijn te

begrijpen.

Geef feedback op teksten van leerlingen zonder daarbij direct de richting van de oplossing aan te

wijzen. Benadruk het probleem binnen de tekst en laat de leerling zelf zoeken naar manieren om

de tekst te verbeteren.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 8

Tips kenmerken van de taakuitvoering: Afstemming op doel

Tips kenmerken van de taakuitvoering: Afstemming op publiek

Niveau Tips

Correspondentie

persoonlijk

1F Op niveau 1F in het referentiekader is afstemming op het doel van de tekst nog niet aan de orde.

2F Leerlingen op niveau 2F blijven in eenvoudige lineaire teksten trouw aan het doel. Belangrijk is dat leerlingen van te voren nadenken over het doel van de tekst die ze gaan schrijven. Laat leerlingen zich daarom voor af oriënteren op de schrijftaak. Dit kunnen ze doen door zichzelf vragen te stellen zoals ‘Wat voor soort tekst ga ik schrijven?’, ’Wat wil ik bereiken met deze tekst?’ Tijdens het schrijven van de tekst kunnen leerlingen de antwoorden op deze vragen bij de hand houden. Ter voorbereiding op het werken met tekstdoelen is het goed als leerlingen leren deze toe te passen op leesteksten

3F Op niveau 3F en 4F kun je teksten verwachten waarin de leerling verschillende doelen

combineert. De leerling kan op dit niveau de tekstopbouw aan het doel aanpassen.

De schrijfopdrachten die leerlingen krijgen moeten dan ook complexer van aard zijn. Leerlingen

schrijven teksten waarmee ze meerdere doelen tegelijk bereiken, zoals informeren en overtuigen.

4F Als 3F

Niveau Tips

Stijl 1F Van leerlingen op niveau 1F mag je verwachten dat ze de basisconventies van een formele brief

gebruiken: Beste, Met vriendelijke groet. Besteed bij elke brief en e-mail die leerlingen schrijven aandacht aan deze basisconventies.

2F Op niveau 2F kunnen leerlingen het woordgebruik en de toon aanpassen aan het publiek.

Verzamel teksten waarin verschillende stijlen zijn gehanteerd. Laat leerlingen aan de hand van de stijl van de tekst het publiek bepalen van iedere tekst. Bespreek welke toon en welke woorden horen bij welk publiek.

Laat leerlingen meerdere korte teksten schrijven over hetzelfde onderwerp, voor verschillende soorten publiek. Bijvoorbeeld: een oproep van de schoolleiding om ervoor te zorgen dat leerlingen voortaan beter op tijd komen, voor leerlingen, ouders en docenten.

3F Leerlingen op niveau 3F schrijven voor bekend publiek en voor algemeen lezerspubliek (media). Leerlingen kunnen alleen schrijven voor een algemeen lezerspubliek dat ze kennen en dat niet al te ver van ze afstaat. 'Schrijf een tekst voor NRC-Handelsblad' is bijvoorbeeld te hoog gegrepen. Een manier om leerlingen te helpen zich een beter beeld te vormen van een lezerspubliek is ze een 'lezersprofiel' te laten maken. Daarvoor bladeren ze een aantal nummers van een krant of tijdschrift door en vormen ze zich aan de hand van de gekozen onderwerpen, de schrijfstijl, de vormgeving en de advertenties een beeld van de lezers van het blad.

4F Leerlingen op niveau 4F schrijven in een persoonlijke stijl die past bij een beoogde lezer.

Om een persoonlijke stijl te ontwikkelen, moet een leerling veel schrijven en regelmatig feedback

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 9

Tips kenmerken van de taakuitvoering: Woorden

krijgen, vooral op wat er goed en aansprekend is in de teksten. Een docent kan die frequentie van

feedback alleen garanderen als peerresponse een belangrijke plek krijgt in het lesprogramma.

Leerlingen kunnen goed uit de voeten met peerresponse als ze weten waarop ze moeten letten;

vooral rubrics zijn heel geschikt om leerlingen gericht naar elkaar werk te laten kijken.

Register 1F Op niveau 1F en 2F hanteren leerlingen formeel en informeel taalgebruik.

Besteed aandacht aan het verschil in formeel en informeel taalgebruik. Bij het schrijven van een e-

mail verdient dit nog meer aandacht dan bij brieven. Leerlingen gebruiken een e-mail vaak voor

persoonlijke informele communicatie. Geef leerlingen bijvoorbeeld de opdracht om een

persoonlijke e-mail te veranderen in een zakelijke e-mail. Besteed in dit kader ook aandacht aan

de vraag welk taalgebruik gangbaar is en welk taalgebruik wellicht wenselijk is op digitale fora en

in chattaal.

2F Als 1F

3F Leerlingen op niveau 3F passen het register consequent toe, passend binnen de gegeven situatie. Laat leerlingen reflecteren op elkaars conceptteksten. Leg de focus daarbij op één aspect, bijvoorbeeld of het taalgebruik van de tekst past bij de situatie. Leerlingen geven elkaar suggesties hoe de tekst op dit vlak verbeterd kan worden. Een rubric kan helpen om de aandacht van de leerlingen goed te richten.

4F Leerlingen op niveau 4F hanteren verschillende registers en passen zich zonder moeite aan de situatie of het publiek aan. Leerlingen kunnen hun register alleen aan situaties en publieksgroepen aanpassen als ze die kennen. Bij elke schrijfopdracht is het daarom belangrijk om aan de hand van voorbeelden te inventariseren welk register daarbij hoort, en waaraan dat register is te herkennen.

Niveau Tips

Woordgebruik 1F Leerlingen op niveau 1F gebruiken frequente woorden.

Leerlingen moeten leren hun gedachten onder woorden te brengen. Een brainstorm voorafgaand aan het schrijven van een tekst kan hierbij helpen. Vervolgens kiezen ze de woorden uit die geschikt zijn voor de te schrijven tekst.

2F Een leerling op niveau 2F varieert in woordgebruik, maar fouten in idiomatische uitdrukkingen komen nog voor. Voorbeeldteksten kunnen helpen de juiste woorden op te roepen bij het schrijven van een tekst. Wanneer leerlingen bijvoorbeeld een reclametekst gaan schrijven, kunnen ze eerst advertenties bekijken en kennis maken met bepaalde sfeerwoorden.

3F Een leerling op niveau 3F weet herhalingen te voorkomen door te variëren en maakt adequate woordkeuze (met slechts enkele fouten). Oefen mondeling het bedenken van synoniemen en omschrijvingen voor woorden. Praat met leerlingen over de vraag welk synoniem passend is bij welke situatie.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 10

Tips kenmerken van de taakuitvoering: Taalverzorging

4F Het woordgebruik van een leerling op niveau 4F is rijk en gevarieerd en vertoont geen merkbare

beperkingen.

Om qua woordgebruik op niveau 4F te presteren, moeten leerlingen niet alleen veel schrijven, ze

moeten in contact komen met een rijk aanbod aan taal. Dat betekent dat ook in het

leesvaardigheidsonderwijs hoge eisen gesteld dienen te worden aan de te lezen teksten. Om de

woorden waarmee leerlingen in aanraking komen ook in hun productieve repertoire te verankeren,

is het noodzakelijk veel te praten over de informatie uit de teksten. In het havo en vwo heeft

luistervaardigheidsonderwijs geen sterke traditie. Toch heeft het geregeld luisteren naar teksten

van een hoog niveau, gevolgd door een gesprek daarover, grote meerwaarde voor het

ontwikkelen van de woordenschat.

Niveau Tips

Spelling 1F Van leerlingen op niveau 1F mag je verwachten dat ze veelgebruikte woorden en sterke

werkwoordsvormen correct spellen. Koppel fouten in zelfgeschreven teksten aan de spellingles. Bespreek wat er in de tekst niet correct gespeld is en wat leerlingen daar eerder over geleerd hebben.

2F Van leerlingen op niveau 2F mag je verwachten dat ze de meeste woorden en werkwoordsvormen correct spellen. Laat zien hoe u zelf aandacht besteedt aan de correcte spelling van woorden door hardop denkend voor te doen hoe spellingsregels toegepast moeten worden.

3F Een leerling op niveau 3F spelt bijna alles goed, maar maakt nog fouten in tussen –n of –s, het gebruik van trema’s en koppeltekens.

Werk bij leerlingen aan het spellingbewustzijn. Leer ze bijvoorbeeld onderscheid te maken in

woorden waarvan ze zeker weten deze goed te hebben gespeld en woorden waar ze over

twijfelen. Bij twijfel moeten ze hun regelkennis gebruiken of het woord opzoeken in Het Groene

Boekje. Een motiverende manier om aan spellingbewustzijn te werken, kan via de website

beterspellen.nl.

4F Een leerling op niveau 4F spelt accuraat.

Ga in op de maatschappelijke en taalkundige achtergronden van onze spelling. Zo is het verschil

tussen regels (werkwoordspelling) en afspraken (we zeggen niet 'hun hebben', het verschil tussen

omdat en daardoor) een mooi vertrekpunt voor nadenken over de maatschappelijke relevantie van

je correct uitdrukken: Wat moet je altijd goed doen? Wanneer kun je sommige afspraken maar

beter wel correct hanteren? En wanneer heb je speelruimte?

.

Interpunctie 1F Van leerlingen op niveau 1F mag je verwachten dat ze veelgebruikte leestekens correct

gebruiken. Besteed aandacht aan de functie van de verschillende leestekens. Laat leerlingen ervaren wat er gebeurt als leestekens op een verkeerde manier gebruikt worden of weggelaten worden.

2F Bij teksten van leerlingen op niveau 2F is de interpunctie accuraat genoeg om de tekst te kunnen volgen. Laat leerlingen elkaars werk verbeteren en laat ze daarbij alleen letten op hoofdletters, punten, komma's en vraagtekens.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 11

Tips kenmerken van de taakuitvoering: Leesbaarheid

3F Leerlingen op niveau 3F en 4F schrijven teksten waarbij de interpunctie accuraat is.

Geef leerlingen de opdracht om een korte tekst te schrijven waarin naast hoofdletters, punten en komma's ook de dubbele punt, de puntkomma, aandachtsstreepjes, haakjes, een uitroepteken en een vraagteken correct geplaatst voorkomen. Laat ze vervolgens elkaars werk beoordelen en bespreek voorbeelden van twijfelgevallen klassikaal.

Geef leerlingen de opdracht om binnen een korte zelf geschreven tekst bij elk leesteken en elke hoofdletter aan te geven waarom ze die op deze plek hebben gebruikt.

4F Als 3F

Grammatica 1F Leerlingen op niveau 1F tonen een redelijk accuraat gebruik van eenvoudige zinsconstructies.

Enige kennis van grammatica is voor leerlingen onmisbaar. Belangrijk is dat leerlingen enkele grammaticale begrippen beheersen. Op niveau 1F gaat het om grammaticale kennis over de begrippen ‘onderwerp’, ‘lijdend voorwerp’, ‘hoofdzin’, ‘bijzin’, ‘gezegde’ en ‘persoonsvorm’ en kennis over de grammaticale begrippen voor werkwoordspelling: werkwoord, tijd van het werkwoord, getal, persoon, persoonsvorm, voltooid deelwoord, stam, hele werkwoord, onderwerp, zwakke en sterke werkwoorden, werkwoordelijk gezegde en ‘kofschip’. Het is niet de bedoeling dat de begrippen als afzonderlijke onderdelen behandeld worden. Ze moeten steeds weer terugkomen, niet alleen bij Nederlands maar ook bij de andere vakken.

2F Leerlingen op niveau 2F vertonen redelijke grammaticale beheersing. Op niveau 2F gaat het om het beheersen van grammaticale begrippen zoals bij 1F beschreven is, met daaraan toegevoegd de begrippen ‘lijdende en bedrijvende vorm’ en ‘vragende vorm’.

3F Leerlingen op niveau 3F tonen betrekkelijk grote beheersing van de grammatica (incidentele vergissingen in de zinsstructuur komen nog voor). Bij het duurzaam leren verbeteren van grammaticale fouten, hebben leerlingen er baat bij dat ze direct feedback krijgen op hun fouten. Dat wil zeggen dat degene die de fout signaleert deze ook verbetert. Met alleen een streep door de fout of een kringeltje in de kantlijn, help je de leerling niet verder. Voor peerbeoordeling is dan ook nodig dat leerlingen veelgemaakte foutsoorten gemakkelijk herkennen. Dit pleit ervoor lessen over stijlfouten altijd af te sluiten met een schrijfopdracht die met directe feedback wordt beoordeeld.

4F Leerlingen op niveau 4F handhaven een hoge mate van grammaticale correctheid. Fouten zijn

daarbij zeldzaam.

Om een hoge mate van correctheid te bereiken, moet de leerling zich sterk bewust zijn van wat

grammaticaal correct Nederlands is. Speelse aandacht voor taalfouten (bijvoorbeeld door foute

voorbeelden uit de media te inventariseren en te bespreken) kan helpen bij de ontwikkeling van

een 'grammaticaal bewustzijn'.

Niveau Tips

Opmaak 1F Leerlingen op niveau 1F gebruiken een titel en briefconventies en besteden aandacht aan de

opmaak van een tekst. Maak leerlingen bewust van het effect van een goede opmaak van een tekst. Laat ze goede en slechte voorbeelden zien van krantenteksten, reclameteksten et cetera. Bespreek de tekstsoorten en de reden van bepaalde keuzes in de opmaak.

Curriculumscan Nederlands, SLO 2014 12

2F Op niveau 2F gebruiken leerlingen titels en tekstkopjes. Ook maken ze kortere teksten zelf op. Wijs de leerlingen bij alle teksten die ze schrijven op het belang van een goede tekstopmaak. Geef ze enkele algemene aanwijzingen waarmee ze de leesbaarheid van hun tekst kunnen vergroten. Denk daarbij aan het gebruik van witruimte, het zuinig zijn met vet en cursief, consequent zijn in de tekstopmaak, opsommingen onder elkaar met streepjes of cijfers ervoor en het gebruik van leestekens zoals het hoort.

3F Van leerlingen op niveau 3F mag je verwachten dat ze een heldere structuur aan hun tekst geven (gebruik van witregels, marges, paragrafen) en dat ze de lay-out afstemmen op het doel en het publiek. Laat leerlingen elkaars teksten beoordelen op de lay-out. Geef ze daarbij de volgende criteria:

Lettertype en corpsgrootte passen bij tekstsoort en –doel

De tekst is qua opmaak goed leesbaar (functioneel gebruik van vet, cursief, onderstrepen en kleur)

De paginaopmaak past bij tekstsoort en –doel

De paginaopmaak bij langere teksten is overzichtelijk (witregels, marges, inspringen, opsommingen)

4F Leerlingen op niveau 4F passen lay-out en paragraafindeling bewust en consequent toe om begrip bij de lezer te ondersteunen. Geef leerlingen de opdracht om langere teksten te beoordelen op opmaak, leesbaarheid en aantrekkelijkheid. Laat ze verwoorden waarom bepaalde aspecten van de lay-out de leesbaarheid van de tekst niet ten goede komen. Geef ze vervolgens de opdracht om de tekst op deze aspecten te verbeteren.