TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3...

356
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52 bron Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52. E.J. Brill, Leiden 1933 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_tij003193301_01/colofon.htm © 2010 dbnl

Transcript of TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3...

Page 1: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- enLetterkunde. Jaargang 52

bronTijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52. E.J. Brill, Leiden 1933

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_tij003193301_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

Page 2: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

1

Een Oudnederlandse zin uit de elfde eeuw(met reproduktie)

De bekende anglist Mr. K e n n e t h S i s am te Oxford heeft ten behoeve van eendoor hem te ondernemen uitgaaf een uitvoerig onderzoek ingesteld o.a. naar hetMs. Bodley 340, en een beschrijving hiervan heeft hij in ‘The Review of EnglishStudies’1) gegeven. Bij zijn onderzoek vond hij op het laatste schutblad een lossekrabbel, geschrevenmet een hand uit de tweede helft van de 11de eeuw. Een naderebeschrijving van deze en andere krabbels op dit blad zal men kunnen vinden in hetJanuarienummer 1933 van dezelfde Review, maar reeds nu heeft de Schrijver mijzijn artikel ter beschikking gesteld. S i s am vermoedde n.l., dat de bewuste krabbelOudnederlands was, en hij wendde zich om nadere inlichtingen tot prof. Sw a e n .Deze was zo vriendelik, mij de zaak ter hand te stellen, en in overleg met beidegeleerden heb ik daarna de behandeling op mij genomen2). Immers, het bleek mij,dat het vermoeden van S i s am juist was, en daar van het Oudnederlands, d.w.z.van die periode van onze taal die ± 1100 afgesloten wordt, zo heel weinig bewaardis, meen ik, dat dit nieuw gegeven een enigszins uitvoerige behandeling ten volleverdient. Ook wekt de vondst de hoop, dat misschien nog meer merkwaardigs vandeze aard in Engeland voor den dag zal komen.Aan de rechterzijde, vrij ver naar beneden, vindt men de volgende Latijnse zin:

Abent omnes volucres nidos inceptos nisi

1) VII (1931) Jan.; VIII (1932) Jan.2) Aan Mr. K. S i s a m mijn biezondere dank voor de grote welwillendheid, waarmee hij op

iedere wens van mij inging, o.a. door een fotografie van het bewuste schutblad te doenvervaardigen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 3: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

2

ego et tu. En onder deze Latijnse woorden staat: Hebban olla vogala nestashagunnan hinase hi anda thu. Nog eens is de schrijver met zijn Latijnse zinbegonnen, onderaan links, maar dit keer bracht hij het niet verder dan Abent omnes.Wat op thu volgt, is, naar vriendelike mededeling van S i s am , ‘certainly Latin,though I cannot read it clearly in the Ms.’.Het Oudnederlands karakter wordt al dadelik door het eerste woord hebban

bewezen, tegenover ags. habbað (hoebbað), os. hėbbiad (habbiad) (eerst mnd.hebben naast heb(be)t), owfri. habbet(h), habbat(h) (oofri. hebbat(h), hebth), terwijlohd. habênt in stamvorm afwijkt. Het dichtst erbij staan de oonfrk. vormen, dieweliswaar van hebben niet zijn overgeleverd, maar in 't algemeen op -unt uitgaan1).In onze vorm is de t reeds verdwenen.In dezelfde richting als hebban wijst de masculine pluralis nestas. Immers dat wij

hier niet met de ags. pluralis-uitgang -as te doen hebben, noch ook met een anderwgm. dialekt, bewijst het genus masculinum van nest, dat alleen in 't mnl. als zodanigvoorkomt2). Tevens komenwe hier tot de engere begrenzing: Zuidnederlands; immersafgezien van de mnl. bewijsplaatsen, leeft een mannelik nest voort in 't wvla.3), terwijlhet daarentegen in 't Noorden in later tijd een uitzondering is.Opvallend is het naast elkaar voorkomen van de pluralisuitgangen -a en -as

(toevallig 't eerste als nominatief, 't andere als akkusatief) in vogala en nestas. In 'tOud-Gents vindt men volkomen hetzelfde: M a n s i o n 4) vermeldt als n.pl. vană-stammen Sclota naast geldindas (1. *geldingas), Grifningas, Humas. De -s isIngvaeoons (ags. -as; os. -os, soms -as, zelden -a [-e])5), tegenover de oonfrk. -a(berga enz.; ééns -e)6),

1) V a n H e l t e n , Die altostniederfränkischen Psalmenfragmente II § 91, 103, 121.2) Eerder een vernieuwing dan een voortzetting van een idg. maseulinum, dat bewaard is in lt.

nīdus, terwijl skr. nīḍá- mannelik én onzijdig is.3) D e B o blz. 737.4) Oud-Gentsche Naamkunde blz. 281.5) H o l t h a u s e n Altsächs. Gr2. § 265, 5.6) V a n H e l t e n t.a.p. § 56.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 4: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

3

en de nu gebleken verbreiding van de s in zuidndl. dialekten reeds in de alleroudstetijden is een goede steun voor hen, die menen, dat de ndl. pluralis op -s van germ.oorsprong is1). Zou men het onwaarschijnlik achten, dat een schrijver in één kortzinnetje twee verschillende pluralisuitgangen bij woorden van dezelfde klasse zougebruiken, dan zoumen in de -a van vogala invloed van 't voorafgaande olla kunnenzien; een invloed zoals die door H o l t h a u s e n 2) voor de os. -a, -e wordtaangenomen.De eerste, svarabhaktiese a van vogala (tegenover b.v. ags. fuglas, os. fuglos)

is niet bevreemdend; herhaaldelik vindt men dergelike vormen in 't Oud-Gents, b.v.Sumaringahem, Sumeringehem3).Een engere begrenzing wordt verkregen door de vorm olla, die stellig Westvlaams

is. Immers juist voor dit dialekt4) is de overgang van a tot o vóór ll kenschetsend,van de oudste tijden af; J a c o b s 5) neemt zelfs de uitspraak ol reeds voor het jaar900 aan. Wat de uitgang -a van olla betreft, die wisselt met een oorspr. -e, vgl. 'tos. (alle naast alla) en oonfrk. (manage naast alla); gewoonlik verklaart men die alsinvloed van 't femininum6).Even duidelik wijst op het Westvlaams de voorvoeging van h in hagunnan; immers

dit en, omgekeerd, de verdwijning van een h voor vokalen7), is een karakteristieketrek van dit dialekt8). De vorm *agunnan biedt moeilikheden. Op 't eerste

1) Zie mijn Hist. grammatika3 § 86 (met aantekeningen).2) t.a.p. § 265, 5.3) M a n s i o n t.a.p. 220 v.4) En dan ook, onder invloed hiervan, in enkele Zeeuwse dialekten.5) Het Westvlaamsch, vooral blz. 17 en 269. Vgl. ook D e B o blz. 599 (s.v. L); Mnl. Wb. I 310

(s.v. al), V 74 (s.v. ol), 86 (s.v. olso); en zie ook V a n H e l t e n Mnl. Spr. § 34 b; F r a n c kMnl. Gr2. § 49.

6) Vgl. H o l t h a u s e n t.a.p. § 354, 9; B o r g e l d , De Oudoostnederfrankische Psalmen §167; V a n H e l t e n , Die altostndfr. Psalmenfrgm. § 75 t (II 167).

7) Er staat dan ook abent in plaats van habent.8) J a c o b s t.a.p. 283 CI (ook Noord-Bevelands); D e V o o y s , Geschiedenis van de

Nederlandse Taal blz. 34 v. Vgl. voor dit verschijnsel o.a. Van Ginneken Neophilol. 13, 163v.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 5: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

4

gezicht is men geneigd hierin een ags. vorm te zien, met een oud -an in plaats vaneen normaal -en1), daar het prefix a- (á-?) (uit on-)2) juist in dit dialekt bij dit w.w.voorkomt. En hoewel het niet ondenkbaar is, dat een in Engeland toevende Vlamingin zijn Vlaams ‘anglicismen’ neerschreef, schijnt het me - in verband met verderopte bespreken ingvaeonismen - aannemeliker, ook in agunnan een ingvaeoonsevorm te vermoeden.Dat agunnan tegenover lt. inceptos de onverbogen (neutrale) vorm vertoont, is

in overeenstemming met de regel in de ogm. bronnen. Ook het enige voorbeeld in't oonfrk. kent de onverbogen vorm, n.l. ps. 73:3: Quanta malignatus est inimicus insancto! = So mikila faruuart heuit fiunt an heiligin3).Een tweede voorbeeld van prothese van h vindt men vermoedelik in hi. Immers

de afwijking van het Latijn, dat ego heeft, is onbegrijpelik; het ligt voor de hand, hierhi(c) = ic te lezen. Opmijn nog vóór het ontvangen van de fotografie aanMr. S i s amgedaan verzoek om in 't ms. na te gaan, of een lezing hic hier mogelik was,antwoordde hij mij: ‘... the hi is quite clear, and ranges exactly under the tu. But itis quite possible, though there is no trace of a letter that I can see, or of rubbing,that c originally stood after hi. There is at this point in the Ms. a vertical thick line,where the vellum is rather whiter (it is, I think, part of an old ruling) and it falls justat the end of tu and hi. Immediately above tu is what I take to be the remains ofnu(nc) in a Latin scrap, though only a trace of the second n is left, and none of c.The final letter of hi(c) may thus have been rubbed away without leaving any trace,just as the last letters of nunc which were in the same position’. Daar nu bovendiende i van hi niet waarschijnlik is naast de e van (hina)se (zie hier-

1) Vgl. G i r v a n , Angelsaksisch Handboek § 407 Aanm.2) G i r v a n t.a.p. § 163.3) Vgl. J.H. K e r n , De met het Partic. Praet. omschreven Werkwoordsvormen in 't Nederlands

blz. 12 vlg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 6: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

5

onder), lijkt het me geen gewaagde konjektuur, hier hi(c) = ic te lezen.Ik kom tans tot de vorm hinase = nisi. Men heeft hier m.i. een ingvaeoonse vorm,

het naast te vergelijken met oofri. hit ne sē1), owvla. het ne si. Een oude vorm hit(wel bekend uit 't ofri. en ags.) in plaats van het is in 't owvla. in de 13de eeuwovergeleverd2); de assimilatie van de t met volgende n komt o.a. in 't Brugs van de13de eeuw voor3). Het tweede lid nā, met ogm. ai, moet de versterkte ontkenningzijn, die met ingvaeoonse ā uit 't ags. en ofri. bekend is; het derde lid sē is als zodanig(tegenover b.v. ags. sí, síe) alleen in 't ofri. overgeleverd.Een andere ingvaeoonse vorm vindt men in anda. Naast and, dat de normale

vorm is in 't ags. en ofri. en dat ook in 't os. voorkomt, bestaat in 't ofri. en ook in 'tos. een vorm ande4), en als derde vorm anda. Dit anda verschijnt in 't ofri. in mss.van de 13de en de 14de eeuw, en verder ééns in 't os.. S e h r t 5) trekt hieruit dekonklusie, dat anda in 't ofri. een jongere ‘Neubildung’ is, ontstaan door ‘Anlehnung’aan anda = an tha, en zodoende formeel hiermee alsook met de prepositie andasamengevallen, terwijl het os. voorbeeld waarschijnlijk ‘dem Schreiber zu Last’ teleggen is. Deze op zich zelf al gewrongen verklaring wint niet aan waarschijnlikheiddoor onze plaats. Men krijgt veeleer de indruk, dat er een

1) Vgl. b.v. bij S i p m a , Oudfriesche Oorkonden I no. 43 r. 15-16: hyt ne se (dath), en zieH o l t h a u s e n , Altfriesisches Wörterbuch blz. 75 (s.v. ne).

2) J a c o b s t.a.p. blz. 79 no. 9; vgl. ook blz. 121 en 122.3) henne: J a c o b s t.a.p. blz. 76. Vgl. mnl. dannes, hens, henne bij F r a n c k , Die Inklination

im Mittelniederländischen (Verslagen en Meded. Kon. Akad. Afd. Lett. 4de reeks X blz. 78).- Een verklaring van hinase uit *hin-na-se met hin = in ‘indien’ (Mnl. Wb. III 815; Ndl. Wb. 6,1488 v.; ook wvla.: D e B o blz. 456; J a c o b s blz. 290) als bijvorm van en(de) (Mnl. Wb.t.a.p.; vgl. II 643 v., met herroeping van het I 403 gezegde) stuit af op het feit, dat en(de) alsanda in onze tekst verschijnt.

4) Vgl. ook mnl. ande als wfri. dialektvorm (Mnl. Wb.). Evenzo ande naast and in de Glossenvan de Lex Salica; zie H. K e r n , Die Glossen in der Lex Salica blz. 92 v.

5) Vgl. voor de overlevering en de verspreiding van al deze en dgl. vormen diens monografie‘Zur Geschichte der westgerm. Konjunktion und’ (1916), vooral blz. 25 v.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 7: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

6

ingvaeoons anda bestaan heeft1), dat in 't ofri. naast het hieruit ontwikkelde andezich lang heeft gehandhaafd, of liever, eerst laat in 't schrift tot uiting komt.De laatste vorm is thu, niet op ags. wijze met de rune þorn geschreven. Het

logenstraft de - trouwens reeds door M u l l e r 2) tegengesproken - bewering vanJ a c o b s 3), dat du nooit in de Westvlaamse volkstaal bestaan heeft. Tevens leerthet enige voorzichtigheid in het vaststellen van de tijd van overgang van anl. þ totd; voorzover de spelling hier niet histories is, schijnt de tijdsbepaling vanMa n s i o n 4)

juister dan die van J a c o b s 5).Het is uit het bovenstaande duidelik, dat onze zin Oudwestvlaams is; dat dit dialekt

zich door talrijke Ingvaeoonse eigenaardigheden kenmerkt, is bekend6); niet tenonrechte merkt T e u c h e r t 7) op, dat ‘(noch heute) ingwäonische Züge dassprachliche Gesicht der Landschaft [Westflandern] bestimmen’. Het is dus nietverwonderlik, dat ook onze losse optekening daar in sterke mate blijk van geeft. Dedoor S i s am op grond van het schrift vastgestelde datering wordt bevestigd doorhet karakter van de taal zelf, waarin de zwak betoonde vokalen nog niet tot ə zijnverzwakt8) en de anlautende þ nog is bewaard. Ook histories is het zeer aannemelik,dat de zin afkomstig is van een Vlaamse monnik, in de tweede helft van de 11deeeuw in Engeland vertoevend. S i s am geeft in zijn meermalen aangehaald artikeloude voorbeelden van aanraking tussen Engeland en Nederland. De betrekkingentussen beide landen in de middeleeuwen betreffen in de eerste plaats Vlaanderen,dat het doorgangsland voor het Engelse verkeer

1) Welke dan ook de oorsprong van deze bewaarde -a moge zijn.2) N.T. 21, 196 v.3) t.a.p. blz. 286.4) t.a.p. blz. 256.5) t.a.p. blz. 284.6) Vgl. J a c o b s t.a.p. blz. 291.7) Z.O.N.F. 2, 247.8) Evenmin als in verschillende glossen; zie B u i t e n r u s t H e t t e m a , Oude Glossen blz.

102 v.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 8: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

7

met het vasteland was1). Maar vooral nam het aantal Vlamingen in Engeland toe,toen Willem de Veroveraar in 1066 naar Engeland overstak. Gehuwd met Mathilde,dochter van graaf Boudewijn V van Vlaanderen, werd hij gesteund door tal vanVlaamse edelen, die daarvoor naderhand beloond werden, veelal met Engelse titelsen bezittingen. In hun gevolg vestigden zich vele Vlamingen in Engeland; in de 12deeeuw waren er reeds meer dan 50 kleine Vlaamse nederzettingen als b.v. dat Flimbyin Cumberland, dat a. 1200 als Flemingeby verschijnt2). Men heeft het boek vanB e n s e 3) er maar op na te slaan, om te zien hoe menigvuldig de relaties tussenVlaanderen en Engeland waren, vooral sedert Willem de Veroveraar. Ook opgodsdienstig gebied; zelfs verkreeg menige Vlaming een Engels bisdom4). Dat onzeschrijver onder de naar Engeland verhuisde Vlaamse geesteliken is te zoeken, ishoogstwaarschijnlik; dat, wat hij neerschreef, is toch een variatie op de bekendebijbelse woorden: Αἱ ἀλώπεϰες ϕωλεοὺς ἔχουσι, ϰαὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦϰατασϰηνώσεις˙ ὁ δὲ υἱὸς τοῦ ἀνϑρώπου οὐϰ ἔχει ποῦ τὴν ϰεϕαλὴν ϰλίνῃ (Matth.8:20; vgl. Lc. 9:28). Of, zoals het in het door P l o o i j uitgegeven Diatessaron5) luidt:De vosse si hebben hole˙ ēn de voghele hebben neste dar si in schulen. mar desmenschen sone en heft niet daer hi syn hoeft op resten mach. In laatstgenoemdetekst ontbreekt, evenals in onze owvla. zin, de vertaling van τοῦ οὐρανοῦ; opvallendis echter in 't owvla. de, weinig betekenende, toevoeging inceptos: hagunnan, dieook prof. P l o o i j 6), door mij daarnaar gevraagd, niet kan thuisbrengen; het zal duswel een persoonlike afwijking zijn.

1) T o l l , Niederländisches Lehngut im Mittelenglischen (1926) blz. 8 v.v.2) EPNS. I 1 p. 117.3) B e n s e , The Anglo-dutch relations from the ancient times to the death of William the Third

(1924).4) Ook al vóór Willem de Veroveraar; onder Eduard de Belijder b.v. was de Vlaming Hereman

bisschop van Wilton; zie B e n s e blz. 5 v.5) II 110 v.6) aan wie mijn hartclike dank voor zijn inlichtingen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 9: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

8

Ten slotte, wat is de betekenis van de zin? S i s am merkt op: ‘The Latin sentencelooks like a fragment from one of the colloquies which were used to teach Latin’. Ishet misschien een verzuchting van een Vlaamse monnik in Engeland, die bij zijnonderricht aan een jonge landgenoot zijn heimwee naar zijn vaderland in dezevariatie op Jezus' woorden uitte? Hoe het ook zij, wij mogen de schrijver dankbaarzijn voor zijn probatio penne si bona sit.

H i l v e r s um , Sept. '32.M. SCHÖNFELD.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 10: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

*1

M. SCHÖNFELD, Een Oudnederlandse zin uit de elfde eeuw.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 11: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

9

De Nederlandsche fragmenten van het Nibelungenlied

De kleine fragmenten, die ons van een verdietsching van het Nibelungenlied bewaardgebleven zijn, hebben noch uit een literairhistorisch oogpunt, noch met betrekkingtot de ontwikkelingsgeschiedenis der sage, eenige bijzondere beteekenis. Menmoetzich vergenoegen met althans deze zekerheid, dat het Dietsche volk niet geheelonverschillig voor de Westgermaansche sagen geweest is en waar het tot eigenscheppingen niet in staat bleek, met eenige belangstelling kennis nam van wat inhet stamverwante buurland werd gedicht en gezongen. Ware die belangstelling nietzoo eenzijdig gericht geweest op al datgene, wat de verbeeldingsrijkdom derFransche dichters zoo verleidelijk voortooverde, wellicht zouden wij meer en fraaierbewijzen daarvoor bezitten, dat het Nederlandsche volk bij al zijn kinderlijke voorliefdevoor het uitheemsche toch open oog en hart voor het stamverwante had gehad.Wiemocht hopen door een nauwkeurige vergelijking van origineel en verdietsching

eenige belangrijke gegevens te verzamelen voor de bepaling van den persoon vanden vertaler, misschien zelfs voor het inzicht in het verschil van mentaliteit tusschenNederlanders en Duitschers, dat zich door een andere opvatting der sagenstofopenbaarde, die zal bij het beschouwen der zeer weinige strofen, die overgeleverdzijn, reeds spoedig het ijdele van deze verwachting moeten erkennen.Zoo blijft slechts over te bepalen, naar welken tekst van het Duitsche lied de

vertaler zich gericht heeft en na te gaan, of hij ten minste als verdietscher op onzewaardeering aanspraak mag maken. Maar zelfs in dit opzicht schijnt het, dat wijonze verwachtingen niet te hoog moeten spannen. In zijn ‘MiddelnederlandscheEpische Fragmenten’ merkt G. Kalff op: ‘Het is mij niet gelukt te ontdekken, naarwelke redactie

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 12: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

10

van het epos onze vertaling is bewerkt; dit schijnt mij trouwens niet wel mogelijk,indien men slechts 144 verzen ter vergelijking heeft’. Deze voorzichtigeterughoudendheid is wel te verklaren, maar toch mag men hopen, dat zelfs in zooweinige versregels nog wel een, zij het ook nog zwakke aanwijzing gevonden kanworden voor de bron van den bewerker. Grond tot dit vermoeden zou reeds dezeoverweging kunnen geven, dat Karl Bartsch, die vijftien jaar, voordat Kalff zijn uitgaveder Epische Fragmenten in het licht zond, een kritische editie van het Nibelungenliedbezorgde, in zijn inleiding (blz. XXVIII) zonder schroom als zijn meening uitspreekt:‘Der ihm (d.i. den Nederlandschen vertaler) vorliegende deutsche Text gehörte derersten Bearbeitung und zwar der ersten Gruppe derselben an’.Bartsch rekent onze vertaling dus tot die groep van handschriften, die er van ‘Der

Nibelunge Nôt’ bestaan, waarvan het hs. B (d.i. hs. 857 van St-Gallen) devoornaamste vertegenwoordiger is en waartoe verder naar zijn opvatting ookbehooren de hss. A, L en M. Dat inderdaad van het hs. C (d.i. hetHohenems-Lasbergsche hs.), hetwelk Zarncke aan zijn uitgave ten grond gelegdheeft, geen sprake kan zijn, blijkt daaruit, dat, zooals Bartsch reeds opmerkte, tweestrofen, die in C ontbreken, in het tweede Nederlandsche fragment voorkomen. Hetzijn de verzen 56-60, die beantwoorden aan de strofen 994b en 995b van Lachmann'stekst, die op hs. A teruggaat en aan 1053b en 1054b van de redactie van Bartsch.Tot versterking van dit argument is nog het volgende aan te voeren. Tusschen debeide overgeleverde fragmenten ontbreken volgens de teksten van Lachmann enBartsch 74 strofen. Nu bevat elke pagina van het Nederlandsche handschrift 9strofen; hieruit volgt, dat dus 8 bladzijden of vier vellen verloren zijn gegaan, waaropdus ten hoogste 72 strofen kunnen hebben gestaan. De Nederlandsche tekst isover het geheel iets korter dan de Duitsche: beide fragmenten bevatten 18 strofentegen ongeveer 21 in den Duitschen tekst.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 13: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

11

Wanneer men nu nog bedenkt, dat er nog ruimte moet zijn geweest, waarin de titelder 17de aventiure kon worden geplaatst, dan komt het aantal der verloren bladzijdengoed overeen met het aantal ontbrekende strofen volgens den Duitschen tekst. Nubevat de redactie van Zarncke echter 77 strofen, een aantal, dat aanmerkelijk grooteris dan dat van de hss. A en B en dat met de beschikbare ruimte in het Nederlandschehs. niet in overeenstemming is. Volgens de onderzoekingen van Braune (PBB XXV,1900, blz. 1-222) behooren de beide hss. A en B tot eenzelfde groep; tot deze moetdus ook blijkens het hierboven opgemerkte het Nederlandsche hs. gerekend worden.Maar men kan vragen, of haar plaats nog niet nauwkeuriger bepaald kan worden.Inderdaad mag uit de omstandigheid, dat de derde strofe van het eerste fragment,die beantwoordt aan Bartsch 945, in den tekst van Lachmann ontbreekt, wordengeconcludeerd, dat de bewerker althans niet naar dit laatste hs. zijn vertaling gemaaktheeft. Maar in het hs. D, dat nauw met A verwant is, evenals in het Berlijnschepapieren hs. b, komt deze strofe wel voor, zoodat er, indien andere gegevens indeze richting wezen, geen enkel bezwaar zou bestaan het Nederl. hs. te rekenentot de groep ADb, welke door Braune naast de door B vertegenwoordigde groepwordt geplaatst. Daar wij mogen aannemen, dat het hs. waarnaar de vertaler werkte,verloren is gegaan, kunnen wij er een zelfstandige plaats aan toekennen nevensde bewaarde mss.Een nauwkeurige vergelijking der verschillende lezingen wordt natuurlijk in hooge

mate bemoeilijkt door het feit, dat de Nederlandsche vertaler den tekst van zijnorigineel tamelijk vrij zal hebben weergegeven. Daartegenover staat echter, dat eenenkel woord der vertaling, dat met een Duitsche lezing in tegenstelling tot de overigelezingen overeenstemt, groote bewijskracht heeft. Zonder de waarde van dezeplaatsen te overschatten, magmen toch wel hierop bouwen bij een verder onderzoeknaar de bron van de Nederlandsche fragmenten.Nu is het zeer opvallend, dat de vertaling op enkele plaatsen

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 14: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

12

nauwer overeenstemt met de beide hss. I en Q, of met Q alleen, dan met deAB-groep.

Deze plaatsen zijn:

dien selven coninc. Bartsch 944: denfürsten edele. Maar I: den kunc edel Vgl.echter ook D: den edeln chunic.

fr. I, 6:

ende hi reet haestelike; die here coeneende bout. Bartsch 946: sin ros truoc in

12:

ebene: si ilten mit im dan Maar I: Diejaeger ilten balde, mit dem cuenen man.

Om Zegevrite weenden. Bartsch 1047:in triuwen si in klageten. Maar IQ: in

fr. II, vs. 38:

weinden! De volgende strofe B 1048heeft echter ook: Si weinden innecliche,tegenover het Ndl. vs. 39: si waren beidedrueve.

Maer helpen mi wachten. Bartsch 1055,3: irn sult niht eine lân hînte michbewachen. Maar IQ: helfet mir.

vs. 63:

Van deze plaatsen is de laatste ongetwijfeld de belangrijkste; zij is misschien welde eenige, waaraan eenige bewijskracht toekomt. Men zou kunnen denken, datlatere afschrijvers de uitdrukking hînte niet meer begrepen hebben en er daaromwat anders voor in de plaats hebben gesteld. Het zou dan toch wel zeer toevalligzijn, dat in verschillende redacties, onafhankelijk van elkaar, helfet mir, helpen mizou zijn gezet. In het hs. D heeft de schrijver het meer bekende woord heutegekozen, waaruit men dus mag besluiten, dat in een geval, waar een aantal hss.samengaan in het kiezen van een andere uitdrukking, zij op een gemeenschappelijkorigineel teruggaan.Een nader samengaan van onze fragmenten met de hss. IQ is moeilijk te

vereenigen met de hierboven vastgestelde verwantschap met de AB-groep. WantI en Q behooren volgens

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 15: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

13

Braune tot de groep C, echter met dien verstande, dat het prototype I*, waarop IQen bovendien nog de jonge redacties kl teruggaan, dichter bij de B-redactie staatdan het hs. C. Nu hadden wij dit laatste hs. als bron van de Nederlandsche vertalinguitgeschakeld, omdat hier de strofen B 1053 en 1054, die in de Nederl. fragmentenwel voorkomen, ontbreken. Maar deze strofen staan eveneens in de redacties I enQ, waaruit dus volgt, dat van de C-groep wel een der door Braune aangenomentusschenredacties I1*, I2* of I3* ten grond kan hebben gelegen.Nu rijst echter de vraag, of de tekst, dien de Nederlandsche vertaler volgde, en

dien wij hierboven tot de B-groep gerekend hebben, een contaminatie is van eenhs. dezer groep met een ander hs. uit de groep IQ, dan wel of het mogelijk is, alsgrondtekst alleen een hs. van de laatstgenoemde te beschouwen. De reden, waaromwij de B-redactie aan de Nederlandsche vertaling meenden ten grond te moetenleggen, was deze, dat een paar strofen (Bartsch 1053-1054) in C ontbreken en datde strofe Bartsch 945 in A ontbreekt. Maar nu hebben wij opgemerkt, dat de beideeerstgenoemde strofen wel in I en Q staan, bovendien komt ook de laatste in I voor,terwijl Q, dat ook slechts een fragment is, ons hier in den steek laat. Het is dusmogelijk, voorzoover wij alleen letten op het aantal der strofen, de groep IQ als bronder Dietsche vertaling te beschouwen.Tusschen de B-groep en de groep IQ kan dus alleen een keuze gedaan worden,

wanneer het blijkt, dat de Nederlandsche fragmenten in den woordenkeus dichterbij de eene dan bij de andere staat. Juist de omstandigheid, dat het hier een min ofmeer vrije vertaling betreft, maakt het zeer moeilijk hier tot stellige resultaten tekomen. De punten, waarop men zou kunnen wijzen, zijn niet alleen van geringebewijskracht, maar bovendien wijzen zij in verschillende richting. In vs. 13 van heteerste fragment staat een dier gremmelyc evenals in IQ, tegenover B 946, 3 waarwij lezen ein tier vil gremmelich.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 16: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

14

Zoo eveneens in vs. 31 van het tweede fragment het is mi wel becant, dus zooalsin DIQ, maar afwijkend van B 1046, 1 vil wol bekannt.Maar hiertegenover staat een andere verhouding in vs. 32 van het tweede

fragment, waar wij lezen: God latene noch gewreken siere vriende hant, dus inovereenstemming met B 1046, 2, nu lâze ez got errechen noch sîner vriunde hant,terwijl in IQ het woordje noch ontbreekt. Ook vs. 55 van het zelfde fragment Crimeltdie vrouwe tote ere maget sprac stemt meer met B (in dit geval ook met C) overeen,waar de volgorde van eigennaam en bijstelling dezelfde is (Kriemhilt diu arme), danmet de woordschikking van IQ: Diu vil arme (Q: edel) Kriemhilt. De gevallen wegenin aantal en bewijskracht tegen elkaar op; reeds het feit, dat in een zelfde strofe (B1046) de eene regel op B, de andere op IQ schijnt te wijzen, maant tot grootevoorzichtigheid bij het trekken der conclusies. Hier komt nog bij, dat, wanneer wijzoo veel waarde toekennen aan overeenstemmingen in woordenkeus, ook nog welandere hss., die wij wegens het ontbreken van een strofe, meenden te moetenafwijzen als mogelijke bron der verdietsching, nauwer met den Nederlandschentekst blijken overeen te stemmen.Zoo luidt vs. 35 van het tweede fragment: si doegde in hare herte harde groete

noet. De lezing van A (Lachmann 988, 1): Kriemhilt twanc grôz jâmer zuo der selbennôt ligt hier heel wat nader dan die der andere hss: Dô sprach aber Kriemhilt ‘nuhabt (DIQ: tragt) mit mir die nôt.Inderdaad blijken dus de verhoudingen heel wat ingewikkelder te zijn, dan het

zich eerst liet aanzien. Dat het origineel der verdietsching, dat naar allewaarschijnlijkheid verloren zal zijn gegaan, niet met een der bestaande hss. kanworden geïdentificeerd, spreekt ook wel vanzelf. Maar zelfs is het bezwaarlijk eenbepaalde groep van hss. aan te wijzen, waartoe de vertaling zou behooren, tenzijmen zich gerechtigd zou achten tot een altijd min of meer willekeurige keus tusschende in verschillende richting wijzende bewijsplaatsen. Eerder zoumen kunnen denken,

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 17: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

15

dat het origineel ontstaan was door de contaminatie van een paar handschriften,die tot verschillende groepen behoorden; het is te verwachten, dat elk nieuwhandschrift, dat men bij het onderzoek naar de verhoudingen zou betrekken, zouaantoonen, dat de onderlinge relaties ingewikkelder waren, dan men eerst aannam.Indien de verdietsching in grootere fragmenten bekend was, zouden wij beter kunnenoordeelen over de afwijkingen, die de vertaler zich veroorloofd heeft en misschienzou het een nieuw licht op de verhouding der Duitsche hss. kunnen werpen.Zooals de fragmenten nu voor ons liggen, kunnen wij niets anders zeggen, dan

dat de geringe woordelijke overeenstemmingen met bepaalde redacties door devele eigenmachtige veranderingen van den bewerker geheel in de schaduwwordengesteld. Zoo laat hij in beide fragmenten een halve strofe weg en zet dan de eerstehelft der volgende op de plaats van de weggelaten tweede helft der voorafgaande.Daardoor wijkt gedurende een heele reeks van strofen de grens tusschen de strofenaf van die, welke wij in alle Duitsche hss. vinden, totdat door het opnieuwsupprimeeren van een strofehelft de oorspronkelijke vorm hersteld wordt. Kalff weeser reeds op, dat de bewerker in de beschrijving van Zegevrijts kleeding (vs. 31 vlgg.van het eerste fragment) zeer sterk bekort heeft. Hoeveel hiervan op rekening vanzijn bron te stellen is, kan natuurlijk niet worden uitgemaakt, maar het is wel zeerwaarschijnlijk, dat deze uitlatingen den vertaler ten laste moeten worden gelegd.Het oordeel over dezen bewerker luidt in het algemeen niet gunstig. Kalff heeft

hem op enkele plaatsen betrapt, waar hij het origineel niet blijkt te hebben begrepen.Hij wijst een groot aantal stopwoorden en onbeteekenende invoegsels aan en verwijthem over het geheel, dat zijn vertaling onbeholpen en stijf is. Inderdaad, het blijkt,dat de verdietsching hem zuur genoeg gevallen is; maar misschien mag men tezijner verontschuldiging aanvoeren, dat het lang

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 18: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

16

niet gemakkelijk is, in een voorgeschreven versvorm een tekst uit een vreemde taalin de eigene over te brengen. Immers het Duitsche origineel had den inhoud, watde beschrijvingen en de gesprekken betreft, reeds in een vorm gegoten, die metden gebruikten strofenvorm overeenstemde en telkens waar de tekst van de vertalingzich niet in dit schema laat dwingen, staat de vertaler voor groote moeilijkheden.Loopt de zin over het in den grondtekst gebruikte aantal versregels heen, dan raakt,wat daarop volgt, licht in den war en wellicht mag men de zoo vaak voorkomendeuitlatingen van strofehelften daaraan toeschrijven, dat de vertaler geen kans zag,de daarin vervatte gedachte in gelijken omvang weer te geven. Gedachteloos ginghij althans niet te werk; in vs. 21 van het eerste fragment zet hij voor het Duitsche(B. 948,3) er kom in ein gevelle de woorden: Die bere liep in een broec. De vertalerheeft hier gedacht aan een Nederlandsch jachtterrein en zich op gelukkige manierlosgemaakt van zijn voorbeeld.Ten slotte kan men de vraag opwerpen, of deze vertaling ons iets leert omtrent

de bekendheid van de Nibelungensage in ons land. Uitteraard zal dit weinig zijn:de fragmenten zijn immers niet meer dan een slaafsche vertaling. De namenGuntheer, Geernout, Ghiseleer, Hagene, Crimelt zouden veeleer bewijzen, dat denvertaler geen Dietsche namen bekend waren. Des te opvallender is het daarom,dat steeds van Zegevrijt gesproken wordt. Deze naam klinkt inheemsch, al zou men,zooals de heer J.W. Muller mij opmerkte, eerder een vorm Zegevaert mogenverwachten. In elk geval heeft de vertaler er naar gestreefd dezen held een hetNederlandsche oor vertrouwden naam te geven. Reeds in het Duitsche gedicht heetSigfried nadrukkelijk ‘der helt von Niderlant’ en al werd hier niet het gebied bedoeld,dat later in het bijzonder met den naam der Nederlanden zou worden aangeduid,het moet voor een in deze gewesten woonachtig dichter verleidelijk zijn geweest,hem als echten Dietschen held voor te stellen. Een aanwijzing voor dit streven isvs. 11 van het tweede fragment,

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 19: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

17

waar staat Zegevrite den doeden, den here van Nederland, terwijl de Duitsche tekstheeft: Sîfrît den herren, ir vil lieben man. Toch mag men wel als zeker aannemen,dat Zegevryt een vernederlandsching is van het Duitsche woord, wat daaruit reedsblijkt, dat in de verbogen casus het woord steeds met een t en niet met een dgeschreven wordt.Ondertusschen is het wel aannemelijk, dat deze held in de Dietsche traditie niet

geheel onbekend was; waarom zou hij anders alle andere namen onveranderdgelaten hebben en alleen aan dezen een meer inheemsch klinkenden vorm hebbengegeven? Het zou ook wel zeer vreemd zijn, dat men hier wel helden als Ermelincen Ettel gekend had, maar dat dit niet het geval zou zijn geweest met denberoemdsten held der Duitsche sage, die bovendien zoo dicht bij de grenzen vanons land werd gelocaliseerd. Indien wij het recht hadden dit aan te nemen, danzouden de fragmenten voor onsmeer beteekenen dan alleen het bewijs, dat vreemdegedichten hier gaarne vertaald werden - daarvan geeft onze Middelnederlandscheletterkunde de bewijzen te over! - want wij zouden hier vermeenen te hooren denzwakken nagalm eener Dietsche sagentraditie, die overigens bij ons zoo jammerlijkis ten onder gegaan.

L e i d e n .J. DE VRIES

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 20: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

18

Oe-relicten in Holland en Zeeland?

In ‘Oe-relicten in Holland en Zeeland’ (Meded. Kon. Akad. v. Wet., Afd. Ltk., dl. 73,SA, no 1) betoogt Schönfeld, dat in genoemde gewesten, en trouwens 'n einddaarbuiten, geografiese namen 'n vorm hadden en ten dele nog hebben welke nietFries hoeft te wezen maar stellig ‘Ingwaeoons’ is; inzonderheid komt herhaaldelikoe uit grm. û voor. Dit brengt hij in verband met de tegenstelling die 'n werk vanGosses maakt en reeds uitdrukt in de titel Welgeborenen en Huislieden. Dewelgeborenen stonden buiten de ‘Friese’ volksgemeenschap, en Schönfeld haaltuit Gosses o.a. aan: ‘Het is, alsof over de ingeborenen een bovenlaag vanwelgeborenen gelegd is... die zich uitstrekte tot waar het grafelijk gezag ophield’.Schönfeld is genegen, op Gosses' vraag: ‘Een nationale tegenstelling?’ teantwoorden: ‘een Frankiese bovenlaag en een Ingvaeoonse benedenlaag’; de eerstezou uu uit û hebben meegebracht. Blijkens de voorbeelden van oe-relicten moetdan die dubbele laag aangenomen worden nog bij Duinkerken, en ook ten oostenvan Holland.Na lezing had ik de indruk, dat hoogstwaarschijnlik het bestaan van oe-relicten

in plaatsnamen van 't behandeld gebied door het daarvoor aangevoerde wasuitgemaakt. Wel vond ik - en vond de schrijver, maar ik in meer gevallen dan hij -niet alle voorbeelden even vaststaand, andere niet ter zake dienend, maar zóovertuigend schenen enkele, dat ik genegen was om, wanneer twee opvattingenmooglik schenen, die van Schönfeld waarschijnlik te achten. Bij zulke onderwerpenschat ik anders de bewijskracht van enkele namen gering, want eigennamenondergaan vaak wijzigingen die men niet verwacht zou hebben. Daarenboven, zoektmen naar gevallen waarin

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 21: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

19

'n bepaalde vocaal 'n bepaalde andere naast of na zich heeft, dan vindt men erallicht, maar loopt daarbij alle kans, woorden bijeen te plaatsen die wel eenzelfdevocaaldubbelheid tonen, maar waarin deze op ongelijke wijs is ontstaan. Het zal nueenmaal niet mooglik zijn, 'n redenering op te stellen in deze vorm: het aantalplaatsnamen dat stellig û had is m; hiervan hadden n in de, zeg dertiende, eeuw deoe-klank; dat aantal is te groot om te twijfelen aan bewaard-blijven van de oudeklank. Trouwens, ook bij andere woorden is 'n klein aantal voorbeelden ontoereikendvoor bewijsvoeringen, en kunnen vooral korte woorden licht slechts-schijnbaarsamenhangen. Maar in 't onderhavig geval week ook deze algemeene overwegingvoor 't overtuigende van enkele doubletten. Allermeest werd ik getroffen doorSoeburg; de tegenstelling Sut-burg: Middel-burg liet geen twijfel of 't eerste lid wel‘zuid’ was, en Soekerke bij Brugge, Zoutcote met ou = oe (naast Zuytcoote) bijDuinkerken schenen sterke stutten. Slechts twee niet onbeduidende wijzigingenscheen Schönfeld's voorstelling te behoeven.De welgeborenen waren niet zó talrijk als de huislieden, maar toch zeer talrijk.

Hebben zij uu voor oe binnengebracht, dan schijnt de voorstellingminder nauwkeurig,dat de kultuurklank uu binnengedrongen is uit het zuiden (ook bij Brugge, en zelfsbij Duinkerken?) en eerst door de beschaafden, vooral de jongeren, is overgenomen.Anders gezegd: dan had Schönfeld liever niet, zoals Kloeke, hier 'n gelijksoortiggebeuren moeten zien als de door Kloeke voorgestane invoer van Brabants ui inHolland. Want al waren met name in Amsterdam vrijwat Brabanders, toch warenze in Holland niet alomtegenwoordig, en waren dat zeker niet in groot aantal. Watde welgeborenen en wat de Brabanders heten te hebben uitgewerkt, verschilt danook ten zeerste; in 't jongere geval was het rezultaat: 'n vooral fonetiese (en ookwel lexicologiese) inwerking waardoor de taal overigens haar Hollands karakter nietverloor; in 't oudere geval nam niet 'n spraak enkele trekken van 'n andere aan,maar werd ze door die van indringers vervangen,

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 22: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

20

zodat slechts enige relicten nog van haar getuigen. Hiermee parallel is niet de latereBrabantse invloed op Holland, maar veeleer de verdringing van Slavies (waar deSlaven niet verdreven waren) door Nederduits. En mocht te onzent uu verder reikendan 't gebied met welgeborenen, dan zou parallel zijn, dat later ook zonder immigratie't Wendies, en ook 't Litaus in Pruisen, nog terrein verloor, en dat het hele Pruisiesen o.a. 't Polabies verzwolgen werden.Ten noorden van 't oude graafschap Holland woonden geen welgeborenen;

Kennemerland was hun uiterste voorpost. Hieruit volgt, dat oe's in West-Frsl.,Zaanland enz. b u i t e n Schönfeld's verklaring vallen; dat hier F r i e s e relictenaanwezig zijn, weet men. Fries kunnen ev. ook enkele oe-woorden ten Z. van 't IJen in Kennemerland zijn. Ik heb aangewezen (NGN VIII 20-29), dat Friezen zich totin Drente hadden gevestigd; ik kan er tans bijvoegen, dat ze ook vanouds gewoondmoeten hebben in Westerwolde - in historiese tijd Nederduits, in weerwil van dedorpsnaam Vrieschelo, tans Vraiskelo, maar meest Lo1). Immers met beetse, uitbeki ontstaan door fri. palatalizering, zijn hier geografiese namen gevormd; Ter Laanheeft Sellingerbeetse, Hòllebeetse, Louder Beetse (vgl. blz. 1267 Laauwde). Tenovervloede bestaat beetse in 't Westerwolds zelfstandig; het beduidt ‘laagland,groenland, moerassig land’, met dezelfde overgang van betekenis als in brôk- (ags.bróc stroompje, maar ohd. bruoh, mnd. brôk, mnl. broek in de welbekende zin). -Overweegt men dit een-en-ander, dan zal men niet vantevoren onwaarschijnlikvinden dat ook ten Z. van 't IJ Friezen aanwezig waren.Trots deze bedenkingen bleef ik in de hoofdzaak met de schrijver meegaan; maar

iets waaraan ik, en vermoedlik menig lezer, nauwliks enige aandacht had gegeven,zou daarin verandering brengen. Wat het eerst mijn vertrouwen 'n schok

1) Okb. v. Gron. en Dr. no 30, naar Osnabrückisches Ukb. (no 279, uit Corveyer fraterniteitsboek),± 1150 Vresschenlo; no 251, or. v. 1316, Loo.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 23: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

21

gaf, was (blz. 21): ‘Subburchdijc (later Cats) op Noord-Beveland, dat een jongerestichting van 't Walcherse Subburch is’. Kon deze spelling wel de uitspraak Soeburghbedoelen? Noot 8 verwijst naar S. Muller Hzn., Tekst Geschiedk. Atlas, De Kerkel.Indeeling omstr. 1500, blz. 199; op zijn beurt verwijst die blz. naar Okb. v. Holl. enZeel. I no 437, II no 215. Het eerste, van 1250, schrijft Subburghendyk enOistersubburch, het tweede, van 1271, Subburch en Subburgdike (gezegde jongerestichting). Op blz. 165 van Kerkl. Ind. I leest men over de vorm Sutburch: ‘Non obstatni fallor, dat beide stukken [van 1162 en 1198] alleen in afschriften der 16e eeuwbekend zijn’. Inderdaad wordt die lezing gesteund door 't latere Subburch, wantSut(h)- als oudere vorm wordt gerechtvaardigd door de tegenstelling tot Middelburg;z. trouwens tb ben. Dit Subburch staat op blz. 168. Maar Muller noemt ookOostersubburch, verwijzend naar hierboven vermeld no 437 en naar BullariumTraiectense. In 't laatste vindt men Oestersubburch ao 1373. Zoals men ziet wordt,nadat tb tot bb was geassimileerd, nooit iets anders dan Subb- aangetroffen. OokOkb. I no 526, ao 1284, heeft Westersubborgh. Zo ook in 't Suppl. op Okb.: no 95en 130, ao 1247 en '56, Symon de Zubburg[h]; no 179, ao 1275, Nicholaus deSubburch; no 245, ao 1287, gen. Symonis de Subburgh. Daarnaast was o in gebruikgekomen (doffe onvolk. o is de overgang tussen ù en oe): no 252, ao 1288, Sobborgh,wat blijkens NGN II 79 ook in 1560 nog gehoord werd of altans bekend was; 'nbederekening heeft dan Zobburch, maar 'n oudere kan natuurlik nageschreven zijn.Nog vermeldt Okb. Suppl. no 217, noot 2, uit 'n brief van Willem III van 1325: ‘Twieghemeten lands legghende in Wester Zubborch, in delinge alsoe van den neghenghemeten lands, die ons versturven van Clays van Zubburch’. Hieraan kunnen uitNGN t.a.p. nog enige Subburch's - ook met Z- - uit bederekeningen van het laatstederde der 15de eeuw worden toegevoegd. Daar vindt men geen ou uit demiddeleeuwen, maar daarna altijd, behalve in 't reeds vermelde

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 24: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

22

Sobborgh van 1560. Biezondere aandacht verdient het daar vermelde stuk van1284. Het heeft Sutborch, hetzij dat ook nog gezegd werd hetzij de t alleen traditiewas; op 'n zegel staat nl. S. Johis Willem f. de Sutborch; - maar op 'n ander zegel:S. Simonis de Subourg, op 'n derde: S. Simonis d'Ostersuborch. Zo begrijplik alsbourg op 'n Frans zegelopschrift is, en zo begrijplik als su is òf als traditie uit de tijddat men nog zuut zei òf als vervanger van niet-Frans sù, zo onbegrijplik is dit suwanneer de uitspraak altijd oe heeft laten horen. Tegen die onderstelde oe strijdenalle feiten. Stellig zei men eertijds ù en vervolgens ó, niet reeds (en zeker niet n o g )oe. M.a.w., in Sutburg is evenzo de uu van zuud verkort vóór tb als in Zutfen vóórtf.Is wijziging van Sub tot Soeb iets zonder weerga? In 't stuk van 1247 trok onder

de Walcherse plaatsen m'n aandacht Gripeskerke, in dat van 1271 Gripeskerka;het riep mij het mij zo welbekende Grijpskerk in 't Westerkw. voor de geest. Dit heetbij Ter Laan Griepskerk; het is betreklik nieuw, en 't opschrift op de kerk vermeldtNicolaas Grijp als bouwer; het geslacht Grijp, uit de stad Groningen, vindt men sindsde 15de eeuw in de streek gegoed. Niettemin zeggen we (z. Ter Laan) in 't Westerkw.Gruupskerk, met overgang van ie vóór de lab. tot uu, 'n verschijnsel dat daar andersniet voorkomt. Ik neem nu aan dat, gelijk de gutturalizerende werking der volgendelab. ie tot uu maakte, in Subburg de volgende bb ù tot ó en dan tot oe gemaaktheeft. We zijn in de streek waar piep, vief enz. puup, vuuf enz. zijn geworden. Dezeoe is dus beter te begrijpen dan die in het twee uur noordwestliker Zoetelande voorZoutelande (NGN II 81), dat ik even noem omdat het weer doet zien dat 'nonverwachte oe nog geen waarmerk van 'n relict is. [Mag men haar, zoals gedaanis, opvatten als nnl. spelling van wvl.-ze.-zholl. ou, d.i. |u|? M.i. niet. Wel zeggen deWestvlamingen zoekt, hoekt enz. voor zout, hout enz., evenals joeng voor jong (endgl.), maar in het eerste geval gaan de Walchersen niet mee; hadden ze ook oe uital, ol > ou

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 25: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

23

vóór d, t, dan zou wel niet in de mij toeganklike stukken steeds oud, hout enz. staan.De naam zal veranderd zijn toen 't land niet meer zout was.]Bezie ik nu opnieuw de parallellen Soekerke en Zoutcote, dan vind ik weer iets

wat niet bevredigt. Ik onderstel met de schrijver dat het eerste wel ‘zuidkerk’ zalbetekenen, al bevreemdt de oude bijvorm Suen-, daar ‘zuiden’ in plaatsn. zeldenvoorkomt en mij n a a s t ‘zuid’ vreemd aandoet. Volgens het in NGN II, blz. 80 v.,aangehaalde ‘wordt Zuyenkerke in Vlaanderen [bij Brugge, zoals Schönfeld zegt]in de oorkonden Suenkerke (Zie Gachard, van Lokeren e.a.) gespeld, doch menvindt ook dikwijls Soekerke; het volk zegt steeds Soekerke. De overeenkomst metSouburg is hier in het oog vallend’. Inderdaad. Maar op grond van de door mijaangevoerde parallellen vat ik die overeenkomst zó op: uu werd vóór twee cons.verkort tot ù; tk werd geassim. tot kk; vóór gutt. kk werd ù tot ó en dan tot oe. - Daarmen voor Zuytcoote in 1183 nog Zoutcote schreef, acht ik hier ou evenzo 't oudeals in Zoetelande boven; ‘zout’ zal vervangen wezen door ‘zuid’, dat in plaatsnamenonvergelijklik bekender was. Schönfeld zegt op blz. 21, noot 3, dat ou voor oe in 'twvl. 'n zeer gewone spelling is, ‘in 't biezonder vóór labialen en gutturalen’ (vóórdentalen is deze ou vrij zeldzaam); maar daaruit blijkt alleen dat het n i e to nmo o g l i k zou zijn, Zout-hier op te vatten als met oe gesproken; verreweg meervoor de hand ligt diftongiese uitspraak. Z. in Mnl. Wb., VII 1614, zoutkete, en vgl.III 1402 ‘cote, dat in bet. met kete overeenkomt’.Bij Zoereveld onder Laren en bij ‘Soerendonk naast Surendonk, in 't Z.O. van N.

Brabant, juist op oe-gebied’ acht Schönfeld, 22, -e, -en 'n aanwijzing dat 't eerstelid ‘zuur’ is. ‘Toch geeft dit geen zekerheid; want b.v. Soere Ië is de hedendaagseplaatselike naam van een water van Dokkum naar Oostmahorn, offisiëel op de kaartZuideree geheten’. Hij verwijst naar NGN VII 106, naar Muller meedeelt geput uitinlichting door 'n geboren Fries. Daarentegen schrijft mijn Metslawierse bericht-

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 26: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

24

gever: ‘Soere Ie is mij noch hun bij wie ik informeerde bekend, wel Suder Ie en SuudIe’; Fri. Wb.: Suder-Ie en gecontr. Súr-Ie. Maar wat ook de oorspr. vorm moge zijn,de naam heeft grm. û. Doch over Soerendonk heb ik geen mening, maar waaromzou dit ‘zuider’ of ‘zuur’ bevatten, en niet b.v. hetzelfde als ‘Soeren’? Voor 't betoogkan de naam niet baten. Surendonk ziet er uit als vernederlandsing, en kan bestberusten op 'n waan over de oorsprong van soer. - ‘Eveneens’, zegt Schönfeld,‘heeft men een zuider in Soerel, naam van een herberg onder Doornspijk (Veluwe),dus op uu-gebied; eertijds een bos dat Zuerlo (a. 1418)’. - In het tijnsboek van Epeis in 1418 'n bos aangeduid als ‘rubus dictus dat Zuerlo’; de ligging wettigt hetvermoeden dat dit met Soerel dezelfde naam is. Men ziet nog in NGN III, dat 'n goedte Nunspeet in 1648 als Het Soerelt vermeld wordt, en dat 'n toren in ElburgHoeg-Soerel heette. Niets van dit alles behoeft ‘zuider’ te bevatten, want daar ingeld. stukken oostlike invloed sterk is (z. blz. 283), kan zelfs Zuerlo best oe uit ôhebben. (Trots de oude uo in Soeren wordt de bijbehorende geslachtsn., zoals menook in NGN ziet, met oe, ou en ue geschreven). Evenmin is men van û zeker inandere namen die noot 1 op blz. 23 vermeldt, zelfs niet wanneer ze ook met (wellichtgewaand-juiste) ui of uu voorkomen; zelfs vertrouw ik middeleeuwse spellingen(waar geen oostlike invloed ze onbruikbaar maakt) nog eer dan latere (al wees ikzelf in Phanum, NGN VIII 50, op 'n geleerde misspelling). Natuurlik kan Soerhuis,1620-'22 Suirhuis, hofstede op de Lathmen, gem. Voorst, ook best betekenen, datvroeger de oe/uu-grens eventjes verder westwaarts was. Bij Zoersel in Antw. bezigtFörstemann-Jellinghaus bij de vereenzelviging met Suer-zeele 'n vraagteken. Maarde ligging van deze plaatsen, immers buiten Holland en Zeeland, ontslaat mij vanuitvoeriger bespreking.

Toen de m.i. beste steun was weggevallen, achtte ik toetsing van alle voorbeeldennodig, want ook bij deze moest ik

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 27: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

25

andere rezultaten mooglik achten als meer rekening werd gehouden met deovergeleverde vormen. Daarop vond ik in de inleidende opmerkingen, op blz. 5, ietswat Schönfeld wil veranderen terwijl dat mij, gelijk vaker, ongewenst voorkomt; m.i.zou hier gebeuren wat meermalen gebeurd is: gladstrijken zou juist het merkwaardigebuiten de gezichtskring brengen. Hij meent naast Oeterdijck zowel oterdijc alseuterdijk te moeten wraken. Daarnaast plaats ik nholl. eeterdijk (Mnl. Wb. II 740).De verklaring zoek ik in ŭ naast û, ontstaan bij zwak accent. Het os. kent botan‘buiten’ < *bŭtan; in 't oofri. komt bota eens voor; eng. van de 12de en 13de eeuw isbot(en), van de 12de tot 14de ut naast ût uit. Wellicht behoort hierbij ook Oterdom,geschreven Oterdum, gem. Delfzijl; daar de plaats enigszins vooruitstak in zee,denk ik wel aan ofri. *oter < ŭtar, maar we kennen de naam in ofri. tijd niet (vgl.Uitdam, gem. Broek-in-Waterland?). - Om op ons woord terug te komen:Boekenoogen, De Zaansche Volkstaal, vermeldt mnl. (nholl.) oeterdijk, euterdijk =uterdijk; eens is ooter- geschreven, en in Mnl. Wb. vindt men oterdijk. Ooter- laatslechts een uitspraak toe; bij oeter- en oter- is men in 't onzekere. Is oe-klank metoe bedoeld, dan had men 'n f r i . relict, zoals in deze streek niet verwondert (z. nogblz. 290). Maar blijkbaar moet men ook ŭtar-, ŭtir- aannemen; het eerste wegensooter-, het tweede wegens euter-, en wegens eeter- met fri. Uml. - In Oterleek,waarnaast Oeterleek zowel andere spelling als fri. relict kan zijn, is weer ŭtar teerkennen; zo ook ŭtan in Otenwael, ouder overgeleverd dan Oetenwale. Maar voorSchönfeld's doel zou het niet baten als men oe-klank in oeter-, oeten- bewees;n o o r d e l i k e relicten met f r i . oe kunnen Ingwaeoonse oe in 't oude graafschapniet staven.Na de inleiding begint Schönfeld met woorden die ‘muis’ bevatten, en zegt op blz.

7, dat bewaring van uu in dit woord op Marken, in Jan Muussen ‘Jan, de zoon vanMuus’, door mij te onrechte bestreden is. Inderdaad toont noot 2, dat Muus geenverbastering is van Moeneswerf. Maar niet, dat Muus de

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 28: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

26

diernaam is. Gemaklik stel ik mij die als bijnaam en dus als geslachtsn. voor, nietals mansn.; zonder bepaald bewijs kan ik niet aannemen dat Muus dit diertjebedoelde, en nog te minder nu ik in de door Schönfeld aangevoerde eigennamengeen relicten meer kan vinden. Maar we zijn hier ver van 't oude graafschap metz'n welgeborenen; daarom doe ik als de schrijver: ik stip dit slechts in 't voorbijgaanaan en wend mij tot het Hollands voorbeeld, de polder, tevens buurschap,Moese(n)broek, ookMuisbroek, Muizenbroek, onder Giessen-Nieuwkerk. ‘De oudstemij bekende plaats’, zegt noot 5 op blz. 9, ‘is Mosyenbroec (l. Moysenbroec =Moesenbroec?): v. Mieris... (a. 1412)’. Ook dit is 'n verandering in het overgeleverdedie ik niet kan goedkeuren. De conjectuur is vooreerst overbodig, en geeft ons verder'n verhaspeld voor 'n goed geschreven woord. Stellig zei men in 1412 wat deschrijfwijs uitdrukt; tegen ‘Muggenbroek’ is niets in te brengen; de talrijke muggenzullen er lastig zijn geweest. De latere oe weerlegt dat niet; in plaatsnamen (maarniet uitsluitend daarin) wordt de vocaal van 't eerste lid soms gelijk aan die van 'tlaatste (ontstaat dus assonnance); z. NGN VII 83 Benneveld, Kropswolde, Pettenvoor ouder Bonevelde, Krepeswolde, Padhem (enmnl. admael, atmael naast edmael,etmael, Overflakkee ellebesse ‘aalbes’, Hogeland vremmesk ‘vrouwmens’, DeMarnemidwillig ‘moedwillig’, en ben. op blz. 282 Armoederhoek). Zoals -veld, -wolde, -hem,-hoek, zo heeft ook -broek m.i. aan 't eerste lid de vocaal geleverd. De ui zal wel inde wereld gekomen zijn doordat men (met verwaarlozing van wat in de streekmooglikwas, zoals het gaat bij zulke geleerdheden) moes dialekt vond. Evenmin als bijSouburg durf ik in m'n opvatting afwijken van de oude overlevering. Niettemin kunnennamen van overeenkomstig uiterlik best ‘muis’, en ook ‘moes’, bevatten; dat pleitniet tegen ‘Muggenbroek’.De namen die bij Schönfeld volgen, met Buik-, Boek-, brengen ons ten N. van 't

IJ; we kunnen ze dus daarlaten.In Duivendrecht is de ui allicht, zoals ik van die in Muizenbroek onderstelde,

opzetlik ingevoerd, en ook reeds de u

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 29: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

27

in 1616. Mooglik is evenwel, dat ‘volksetymologie’ het niet meer begrepen Doeven-heeft vervangen door 'n zeer bekend woord. De oe is hier oud en zal dus wel op ôberusten; ik zie geen reden om grm. û aan te nemen.Rumst, onder Bunnik, heet in no 33 van Okb. Holl. en Zh. I (± 960, maar oudste

overlevering in twee hs. 12de eeuw) Rumpst; in de 14de en 15de eeuw schrijft menRoemst. Dat kan men met oe lezen, maar ook met eu of oo; reeds de eerste blz.der reken. bisd. Utr. waarin het voorkomt heeft Loesden, Amersfoert. De latere ùmaakt eu waarschijnlik, dus ouder *Rümist (> *Reum(e)st), waarvoor men na syncopeRumst schreef omdat men voor de Uml. (weldra ö̀ of anders ù) geen teken had. OfSchönfeld gelijk heeft dat Rumpst aan de Rupel, ouder Rumesta, met -st-suffix isgevormd van rûm ‘ruim’, en dat hetzelfde adj. met -t-suffix geleverd heeft Rumede> Rumpt (Tielerwaard), Rumpte-veld (duinvallei onder Velzen)? Ik twijfel; -st- achter't adj. vind ik zelfs vreemd. Ook is niet vanzelfsprekend, dat de naam van debesproken plaatsen ‘ruimte’ betekende, en die van de duinvallei ‘ruimteveld’. Zo ja,dan zal ook Schönfeld hier ù wel opvatten als verkort uit uu, zoals hij dat doet inRumst, dat hij niet uit de relictvormmet oe afleidt. De verkorting is in Rumpt eeuwenoud; z. in Bull. Traiect. no 285, ao 1261 maar in 14de-eeuws afschrift: ‘ecclesia deBeesde et de Rumpde ac...’ Plaats ik hiernaast, dat men, blijkens Arch. Aartsb. Utr.XXII 332, in 1456 schrijft tot Romde, dan onderstel ik uitspraak met ö.̀ Dat zou weerop oudere eu-klank wijzen. En nu lezen we in Kerkel. Indeeling I, 423, als oudenaam ‘Reumt, Rumpt, dat. -de’. 'n Vindplaats met eu wordt niet opgegeven, maarnatuurlik heeft Muller niet maar 'n oude vorm verzonnen1). Hoe dit staat tot Rumede,zoals Utrecht telkens schrijft, weet ik niet;

1) Vgl. Drum(p)t in de gem. Wadenooien en dus vrij dicht bij Rumpt; in 1200, Sloet no 396, issprake van 'n kerk nomine Drumpthe, in 1260, no 841, van allodium sicuti situm est apudDroempt. In zulke gevallen is ù toch wel verkorting van eu. Z. nog oem, om, um, em NGN III98.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 30: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

28

zoals veelal bij oude varianten zijn de verhoudingen duister. Maar wat de hoofdzaakis: er is geen grond om in Roemst 'n oe-relict te zien. - Noot 4 op blz. 12 voert nogaan, dat het ww. ruimen in 't mnl. eens als roemen voorkomt. Maar ontelbare kerenwordt het normaal gespeld; dat geeft alle recht om ditmaal 'n schrijffout aan tenemen. Daarenboven was ‘ruimen’ 'n ja-verbum, ook in 't Ingwaeoons (ags. rýman,ofri. rêma), zodat 'n relict niet eens oe moest hebben.Dat loet(e) 'laaggelegen, slecht land' oude û heeft, is volstrekt niet bewezen. Lout

II in Nl. Wb. vermeldt De Louten, gem. Ulrum; Ter Laan zegt nader: het westelikbuiten de kom gelegen deel. ‘De buurten de Hogt, Elens en de Klei maken eengedeelte van dit kerkdorp uit’, zegt H. Kremer, Beknopte... Beschrijving prov. Gron.2,163. Voeg ik hier bij, dat de Topograf. Atlas De Hucht spelt, en dat högte in 't gron.‘hoogte’ is, dan komt de lezer voor De Loutn,̥ tegenover De Hogt (even ten N. vanUlrum) en (ten O. daarvan, en dus 'n weinig N.O. van Ulrum) De Klei, juist op debet. die Schönfeld aanhaalt: laaggelegen, slecht land. Maar tevens tot grm. ô (wantgrm. û is in 't gron. oe), al heeft lôt- niet, zoals lût-, 'n aanneemlik etymon.Wanneer aan 't eind van de 14de eeuw eens Loeterveld eens Loterveld 'n polder

onder Wijk-bij-Duurstede aanduidt, dan is dat geen reden om ook hier weer hetovergeleverde te verwerpen, door met Schönfeld op blz. 15 in Lo- 'n fout te zien;veeleer is te kiezen tussen uitspraak met oo en met eu. Schönfeld moet dan ooknog de r op wat gewrongen wijs verklaren; natuurliker is, die als oud te aanvaarden.Dan komen we vermoedlik tot 'n stroomnaam Loter of Leuter. Het is waar, noot 7op blz. 25 zegt, dat in Gronsveld het tweede lid niet op 'n riviernaam wijst, maar zebedoelt met dat lid waarschijnlik -ele, -elt of -sele, -selt (12de eeuw Gronsele,Gronselt); immers -veld wijst er juist wèl op, en Lo(e)terveld is 'n naam als b.v.Botfeld aan de Bode (z. Edw. Schröder in Reallex. d. grm. Altk., Flusznamen). Inons geval heeft men 't niet meer

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 31: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

29

begrijplik eerste lid vervangen door luter, zodat hier secundair plaats had wat talvan keren primair is: benoeming van 't water naar de kleur, vooral ook naar dehelderheid1). Ook hier mag men niet wegens de latere u en ui de oude overleveringanders uitleggen dan ze zelf aan de hand doet; daarvoor kennen we veel te veelvervormingen van namen.Bij hoen noemt Schönfeld, 15, zich aansluitend bij J. de Vries, het Hoen-diep in

Groningen, ‘dat waarschijnlijk heet naar de lage streek, waardoor het loopt’; dit zouin verband staan met grm. hûna- ‘modder, moeras’. Naar zulk 'n streek heet het, nl.naar De Hoen bij Groningen. Dit wordt het vroegst vermeld in 1360; Okb. v. Gron.en Dr. no 1234: ‘cives de Tamminghelande et cives de Liuwerderwolde universi cumcivibus de Suithoen et Northoen’; S. en N. komen nog enige malen in 't stuk voor.'n Noot luidt: ‘De Hoen is de streek onmiddellijk ten westen van Groningen (zieDriessen, Mon., blz. 716)’. Driessen merkt daar iets op over 't stuk dat Okb. heeftals no 751, or. van 1385, waarin burgemeesters en raad van Groningen sprekenvan land ‘gheleghen in Buningehoerne in der Zuderhoen’; voor die ligging haaltDriessen bewijzen uit brieven van 1459 en '62 van bisschop David van Bourgondië(met datief den Hoen; die weegt niet op tegen de niet slechts vroegere maardaarenboven inheemse overlevering als fem.). Maar ook hier was de oude voc. ô;de vroegere spelling met oe en de tegenwoordige uitspraak Houndaip laten daaraangeen twijfel. Er bestond dus niet slechts in passende betekenis (want vanaf de Lageder A enz. daalt de grond sterk) 'n oud hûn- maar ook 'n oud hôn-. In zuidndl.Hoenakker en in Den Hoen(n) en -thiendt der Utr. rekeningen zou dus hôn-kunnenzitten, maar natuurlik ook wel iets wat ons ontgaat.

1) Ik meen ook te mogen vergelijken, met lutter, de mnl. bijvorm van luter, De Luttersteeg (Vander Aa, Pott) of Lutterweg (zo op Kuyper's Gemeenteatlas), en het gehucht Luttereind (gem.Littooien, N. Br.). De steeg of weg loopt langs de Hertogswetering, en het gehucht ligt waardie in de Maas uitmondt; Lutter zou ik daarom houden voor de naam van 't water toen hetnog onvergraven was.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 32: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

30

(Z. blz. 290). Als vrb. van ô naast û wordt Hoenza-Driel genoemd, buurschap in degem. Driel; ouder Hunsete, Hunsate. NGN III 138 vermeldt daar ‘de Hoenzaadscheweiden’, zodat ik Hoenza-Driel houd voor ontstaan uit Hoenzaat-Driel. Of hier denaam ènmet hûn- èn met hôn- is gevormd, gelijk meer namen 'n onvast lid hebben?of we ons eenvoudig hebben te herinneren dat 'n onverwachte oe nog geen waarmerkis van 'n relict? (boven, blz. 275). We behoeven het niet voor ons doel te weten,want Driel ligt in 't O. van de Bommelerwaard, kan dus nooit het bewijs leveren datde Hollandse welgeborenen uu voor oe algemeen maakten; hoogstens zou hetsterke aanwijzingen nog iets versterken.Koerland ‘boerderij met wei-, hooi- en tuinland onder Velzen’, Sch. 16, k a n 'n

naam zijn als Tuurveld, dus land aanduiden waar men vee mag kuren = turen, aantouw of ketting vastzetten. In dat geval zou, toen in 't overig Holland û reeds uu was,niet slechts 'n oe-klank gehoord zijn in 't als Fries bekend gebied, maar nog ietsverder (vgl. blz. 272). Bewezen is die betekenis natuurlik niet; niet eens weet menof die boerderij (of dat terrein) lang genoeg zo heet, en eigennamen slijten vaak zódat de grondvorm niet te raden is (om kort te zijn, herinner ik alleen aan Koert <Koenraad en < Coewaert (in Twente en de Graafschap heet de haas Kûrtnève; J.W.Muller, De taak der ndl. philol., 25).Daar roet, waarin Schönfeld (19) ‘onkruid’ ziet, alleen ten N. van 't IJ is

aangewezen, bespreek ik het niet.

Hierop komen de Ingwaeoonse û's uit un vóór spirans aan de orde. Die in ‘zuid’ isboven afgehandeld; daarop volgt mu(i)den (23). Armoederhoek, deel van deheerlikheid Haamstede op Schouwen, is ‘door volksetymologie later opgevat alsArmoedehoek of Armenhoek, omdat hier een “kapel der armen” zou gestaan hebben’,maar reeds in 1339 was het Armoeder-, dus wel < *Armoede, ‘waarschijnlik doorassimilatie ontstaan uit Arnemoede(n)’; vgl. Erremuye als uitspraak van

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 33: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

31

Arnemuiden. Met deze naam kan de onze nl. histories samenhangen, maar erkunnen ook anders zeer wel twee Arnemuiden's bestaan hebben. ‘Het vast wordenvan de geassimileerde oe-vorm in Armoederhoek kan geschied zijn onder invloedvan het substantief armoede’. Zeker; en dat subst. kan ook bij 't o n t s t a a n vanoe meegewerkt hebben, maar in de eerste plaats zie ik dit toch als assimilatie; z.blz. 273. Maar 't voortbestaan van grm. û kan de naam allerminst bewijzen.Hoe het komt dat 'n plaats te Eeclo in O. Vlaanderen Moeie of Muide heet, kan

ik niet beoordelen; in elk opzicht ben ik met die streek onbekend. Natuurlik geeft ditMoeie mij geen aanleiding om oe-relicten in Holland en Zeeland aan te nemen.Grûs uit gruns in Groesbeek wordt besproken (25) omdat het ‘misschien ook in

Holland voorkomt’, nl. in Groenswaard, streek onder Waddingsveen. De bet. ‘metgras bedekte oppervlakte’ wordt verworpen omdat de oude vorm Groensvoerde is;onder invloed van zwoord [dus eigl. van de bijvorm zwaard] wordt de nieuwe v o rmgeacht te zijn ontstaan, maar inderdaad is de n a am = die van Gelders Grunsfort,welks oudste vorm Groensfoorde is. - Groensvoerde zal wel evenzo de datief vanvoord bevatten als Duivenvoorde in de gem. Voorschoten. Het in Holland weinigvóórkomende tweede lid kon inderdaad licht tot waard vervormd worden. Maar bijBeekman, Dijk- en Waterschapsrecht, ziet men op groenzwaerde alle holl. citatenmet oo, de utr. met ee, de noordoostlike met ae. En reeds zonder dit feit zou ik alsinducerend woord eer denken aan waard, dat als tweede lid gewoon is in geogr.namen. Tijdelik kan Groensboorde (ao 1248), met de datief van boord, ernaastgezegd zijn, door 'n andere bijgedachte: rand van 't water de Groene.Zoals ik zei leidt Schönfeld deze bespreking in met geld. Groesbeek, dat als eerste

lid misschien 'n beeknaam zou hebben die te oud is om de etymologie te vinden;we lezen ‘groes- en grons-, gruns-, de ingvaeoonse naast de frankiese vorm’. - Deoudste vormen in originelen zijn: Gronesbeke

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 34: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

32

1258, Grunsbek 1260 en '66; die geven aanleiding om grm. ô aan te nemen, wantde daaruit ontstane klank werd in Gelderland, waar Duitse invloed sterk was in elkopzicht (b.v., voor ‘tot’ was hd. bis er vrij algemeen), evengoed met u als met oegeschreven. En ook met ue, ůe en nog anders, zodat er geen aanleiding is om, metnoot 8 op blz. 25, verband te leggen tussen vormen als Gruesbeke ('t vroegstGrůesbeke, 1398) en de ligging van de plaats op uu-gebied. Ook het blz. 25 en 27genoemde Grunsfoort naast Groensfoorde wijst op geen andere klank dan oe; despelling van deze plaats en die van Groesbeek toont de geld. wisselvormen oe, u,ue (Grůesbeke is pas vermeld), uy, ui, oi, o (onds heeft epenthesis). (Indien 't noglate voorkomen van Grunsfoort niet schrijftraditie is, heeft het jongere verkorting).Evenzo is de geslachtsnaamGrusbeke later Groe-, Gru-, Gröe-, Gruy-, Groi-, blijkensNGN III 113.Mij dunkt, de vormen zijn te verklaren, wel niet zonder de minste hypothese, maar

zonder 'n onbekend lid. Naast wat genoemd is staat, zoals Schönfeld ook aanhaalt,in 1290 Grunzebeke, Grunzenbeke. De u zal wel weer naar Gelderse (Duitse)schrijfwijs oe voorstellen. Groense heeft Kiliaen als ‘caespes viridis, c. gramineus’,en het bestaat nog (d.w.z. met z); het zal ook wel zitten in het ‘guet t grunseuort’ teBrummen in 1400 (a.w. 114). Uit groeze naast dat groene ‘de weide’ en naastgroenswaerde is groenze zeer begrijplik. Grunze(n)beke naast Groesbeke wijst op'n bij wateren niet ongewone dubbele benaming, die m.i. eerst geweest zal zijn:naar de kleur *Groenebeke, *Groenenbeke (voor deze dat. vgl., reeds in de 8steeeuw, Gruoninpach, Wîzinpach bij Förstemann), - naar de weiden Groezebekemaarook Groenzebeke; beide vinden we zó en gesyncopeerd tot Groesbeke, Grunsbek.Uit Groenenbeke naast Groenebeke is dan te begrijpen dat GroenzebekeGroenzenbeke naast zich kreeg. Maar ook Groenesbeke uit *Groenebeke wordtdoor inwerking van Groensbeke < Groenzebeke helder; dit Groenesbeke moestlater zelf Groensbeke worden. Het óverleven van Groes- kan bevorderd zijn doordatoen vóór s + cons. kon

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 35: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

33

worden oen, oe. - In Grunsfoort, Groensvoorde is s gen.-suffix, en is *Groene voorde beeknaam te houden. - Dat verwerping van deze verklaringen er niet toe zounopen, in holl. Groensvoerde 'n oe-relict te zien, is uit de vorige al. duidelik.Kroes als adj. in namen is voor Schönfeld, 27, oe-relict; zo misschien in Kroesbeek,

stellig in De Kroeselaar van Willem Mies, stuk land onder Heemskerk. Reeds bij 'tlaatste voldoet de betekenis niet recht; en kroes als ‘krom, kronkelend’, het welknoot 5 op blz. 27 aanneemt in Kroesbeek voor 't geval dat K- oorspronklik is, vindtgeen steun in Mnl. Wb. of Hwb. Bij de onzekerheid der afleiding komt, dati n g e v o e r d kroes naast kruus wel ouder kan wezen dan deze, misschien nietheel oude, namen.Ik geloof niet dat veel af te leiden is uit De Koedel, Sch. 28, goed te Balgooi. Cudil

in 1247 kan weer geld.-du. u voor oe hebben. Meent men wegens -il, dat de vorm'n oude schrijftraditie vasthoudt, dan zou Umlaut uit û uu of uit ŭ eu gemaakt hebben,zodat de feitlike oe geen relict maar vervorming zou wezen.De samenvatting aan 't slot noemt onder de Ingwaeoonse relicten Petten = geld.

Putten. Inderdaad schrijft men de nholl. plaats in later tijd soms met u, maar dat iszeker bedoeld als wegneming van 'n dialektvorm, nl. van pet voor put. In werklikheidis de oudste overlevering Padhem; z. Okb. Holl. en Z. I no 33, ± 960. Door de meerbesproken regressieve vocaalassimilatie wordt dit, reeds in fri. tijd, Pethem; z. no

85 en 87, ao 1063 en '4. De geld. plaats heet in no 17, ao 855 (ook in andere Okbb.afgedrukt) Puthem. - Ware in nholl. Petten e Uml. van u, zo zou ook dan, evenalsnu, eenvoudig de F r i e s e vocaal bewaard zijn, zoals ook dan te verwachten viel.

Er zijn dus wel Ingwaeonismen te vinden in Hollandse en Zeeuwse plaatsnamen,evenals in Westvlaamse, maar ze zijn niet kenbaar aan de oe doch aan denasaalsyncope, die evenzo verantwoordelik is voor mu(i)de als voor de mansn.Oesgeer,

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 36: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

34

Oescheer < Ôs- < Ans-. In andere woorden is het evenzo. Wel staat in W.-Vl. naasthet pron. uus oes, maar pas laat, en door wel te vinden oorzaak: voor de klankgroepons heeft het wvl. oens; uit dit oens als pron. naast uus ontstond oes. (Daarnaastnoemt De Bo nuus; zeker uit het poss.: sing. m. den uzen, overigens den uze). - InN. Holland toont evenzo uis p a l a t a l i z e r i n g van û < un, hier wel F r i e s e ,vergelijkbaar met owfr. uis (m.i. uoüs uit lichtelik diftongies uous, en dit uit de doorFranck verdedigde wgm. oū- uitspraak van û).

* * *

Schönfeld, blz. 4, motiveert z 'n poging om oe-relicten in Holland en Zeeland aante wijzen hiermee, dat hun bestaan uit het door Kloeke aangevoerde niet is gebleken;uit het tans aangevoerde blijkt het evenmin. Daarentegen zijn de sporen van deIngwaeoonse n-syncope vóór s wél te vinden, trots 't kleine aantal der woordenwaarin dat a priori mooglik is. Wijst dit verschil er niet op, dat oe-relicten nietk u n n e n blijken, en wel omdat de in Holl. en Zl. - en in W.-Vl. - woonachtigeIngwaeonen geen oe-sprekers waren? Deze vraag is nooit gesteld, en dat schijntmij tans de oorzaak van het rezultaatloze der onderzoekingen.Wegens 't ontbreken van de daartoe nodige gegevens kunnen we niet rechtstreeks

chronologies vaststellen, wat het uitgangsgebied van de palatalizering geweest is;we zijn dus aangewezen op wat de geografiese verdeling waarschijnlik maakt. 'nKlankwijziging heeft kans, daar het oudst te wezen waar ze zich over de meestegevallen uitstrekt. De palatalizering zou dus wel minder oud kunnen wezen inWest-Brabant en Oost-Vlaanderen dan in Holland-Zeel.-W.-Vl., want ginds treft zealleen de lange u, hier ook de korte: veugel, weunen enz. is gangbaar voor vogel,wonen enz.; deze reeds mnl. klank onderstelt *vügel, *wünen < fugal, wunon. Wathier gebeurd is met ŭ in open syllaben, dat overkwam haar in gesloten syllaben inW.-Vl., zodat buk, busk, wulle

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 37: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

35

er palatalizeerden tot *bük, *büsk, *wülle > bùk (met ù van ndl. put), bùsk, wùlle.Tijdens de uitspraak bükmoet de Uml. van u reeds gedegutturalizeerd zijn geweest;anders moest, waar men tegenwoordig brigge ‘brug’, pit ‘put’ zegt, ook bik enz.gangbaar wezen. Slechts bevestigt ‘op’ wat Schuchardt zegt, dat zeer gewonewoorden wel ‘dem Lautwandel voraneilen’; in 'n deel van W.-Vl. was de uitspraaküp biezonder vroeg regel geworden, want nu zegt men er ip. - Deze degutturalizeringwas en is ook in Holland bekend, maar daar - hoe algemeen, weet ik niet - ging zesamenmet 'n eigenaardige verschuiving naar a (opener wording), eigenaardig vooralomdat ze ook voorkomt in 't Oudfries, en ook daarin aan degutturalizering voorafgaat.Immers, in die taal zijn ü en geworden *ö en * 1) > e en ệ (evenals als Uml. vanô tot ê werd); b.v. bregge ‘brug’, sletel ‘sleutel’, fêst ‘vuist’, hêre ‘huur’. Nu-en-dan,vooral vóór nas., wordt hier e door i vervangen. Voor > ê vindt men in 't westlikndl. geen tegenhanger; de overgang van (< ü) in gesloten syllaben tot ē komtsporadies voor, en is in evel en krepel zelfs gewoon2); gewoon is verder ì < ü in opensyll., b.v. in brigge, dus de overgang die in Frsl. minder gewoon is; het daar gewonebregge enz. (< *brögge) is ook in Holland gewoon. Sporadies is nog wel 'n enkeleì elders te vinden, b.v. in ook ovla. stik, maar dat verandert het algemene beeld niet.- Tegenover de overeenstemming tussen fri. en holl. bij è staat die tussen fri. enwvl. bij de behandeling van iu; die is nl. niet, zoals in 't fra. en sa., saamgetrokkentot , maar tijdgenoot van ofri. diuri is wvl. diere, kenlik met ie uit iu, door ‘toonloos’worden van de tweede (denklik ü geworden) component. (De overeenstemmingtussen fri. en wvl. is nog in ofri. tijd ver-

1) Vgl., dat Bes(k)werd, gem. Ezinge, in 858 Buxingi heet met u = ü, maar ± 1000 Bohsingi meto = ö (z. Okb. v. Gron. en Dr.).

2) Geografies schijnt het mij niet aannemelik, hier uit te gaan van *ivil, *kripil, met assimil. vande stamvoe. aan die van 't suffix, zoals die plaats had in os. woorden als filis ‘rots’, biki ‘beek’.Maar voor de grote verbreiding van deze e vgl. boven 262 v.; ze schijnt in elk geval eufemisties.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 38: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

36

broken, nl. doordat de fri. diftong rijzend werd). In verband met blz. 289 ben. verdientde aandacht, dat deze ie niet slechts tot in Zeel. en Strand-Z.H., maar ook in westlikBrab. voorkomt; z. Onze Volkst. I 92 en Antw. Idiot. (ook in O.-Vl.).

De geografiese samenhang van het westlik ndl. en het fri. blijkt gepaard te gaanmet 'n gemeenschaplike klank- of artikulatieneiging: gutturale vocalen worden naarvoren verplaatst. Men kan bij Siebs, Grundr. I2, lezen, hoe in 't wfri. en in 't noordfri.niet slechts û (oorspr. û en gerekte u), maar ook ô, en ten dele oude ŏ ìn open syll.en vóór r, onderhevig is aan palatalizering. Meer dan 'n neiging hadden deze beidetakken van het Fries wellicht niet gemeen; de omstandigheden waaronder die neiginggevolgen had verschillen naar de streken, en 't oudofri. toont niets van die aard.Van zulke verschijnselen zegt Siebs, a.w. 1157, ‘ist anzunehmen, dasz diephysiologischen Vorbedingungen den betreffenden Stämmen in ihrer benachbartenHeimat gemeinsam gewesen sind’. Vóór 't bestaan van 'n neiging spreekt het reedsaangevoerde feit, dat in 't fri. ook ô (o) is aangetast, en verder, dat noodfri. en wfri.hoogstens door 't zeeverkeer (overigens 'n gewichtige factor, maar z. ben. 290)enigszins samenhingen, wat expansie van 't ene over 't andere uitsluit. Nietteminkan men ook aannemen, dat û zwak gepalatalizeerd was (de andere vocalen kanik daarlaten), zodat evengoed terugkeer tot volkomen gutturale û kon volgen alsverdergaande palatalizering.Genoemde linguistiese samenhang tussen fri. en westlik ndl. zou mooglik zijn al

ware 't laatste van den beginne af Frankies. Maar was het dit, dan moesten dewestlikste Franken ook hebben meegedaan aan n-syncope vóór s, en die is in 'twestndl. slechts in sporen te vinden. Dit feit geeft, naar het mij toeschijnt, recht vanbestaan aan Schönfeld's tegenstelling: Ingwaeoonse ingeborenen en Frankiesewelgeborenen; woorden met n-syncope (vroegtijdige nl.) zijn ing w. relicten. Hetwestlik ndl. is natuurlik Frankies, maar toch enigermate

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 39: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

37

'n mengtaal; in onbekende en goeddeels onkenbare hoeveelheid bevat ze ingw.elementen. Tans acht ik die talrijker dan men pleegt te doen, want naar de gewoneopvatting spelen ze 'n wél bescheiden rol. Wel kent ieder zo belangrijke woordenals uus ‘ons’, ader ‘ander’, zuud (met afleidingen), swide ‘krachtig’, maar ‘zuid’ komtwijd-en-zijd met uu voor, en de andere woorden tonen ons slechts plaatslike, ofliever streeklike, kracht van Ingwaeoonse taal. Wat daarboven uitgaat, schijnt mijvooral te bestaan in f o n e t i e s e inwerking tijdens de tweetaligheid, waarbij 'toverwinnend Frankies zich liet beinvloeden door gehoorsvoorkeur, zoals in veellater tijd uu genoot boven oe en ook wel boven ui. Zonder deze faktor zou men metSchönfeld de palatalizering voor Frankies moeten houden, en ze is, in elk geval inhaar volle omvang, juist n i e t begrijplik als Frankies, w e l als Ingwaeoons. Ze isaanwezig bij Friezen die ver van de Franken af wonen, maar bij de Franken slechtsin 't gebied met Ingwaeoonse relicten en in de aangrenzende streek, en in dezeslechts bij û > (afgezien van 'n enkel woord zoals ovl. stik). Of de uu-klank, dieook later zeer werd (en wordt) voorgetrokken boven oe, het van deze in O.-Vl. en't grootste deel van Brabant nog gewonnen heeft doordat hier tóch, hoewel allichtin minder aantal, Ingwaeonen woonden? Eerder dan zulke bewoners zou menwellicht expansie aannemen tijdens de vroege bloei van 't Vlaamse Westen; maarPottmeyer heeft topografies Ingwaeonen aangetoond tot voorbij Antwerpen. Depalatalizering van û in twee streken is overigens 'n niet al te opvallendeovereenkomst, is veel minder opvallend dan enerzijds het daarmee samengaan vanŭ-palatalizering in 't westndl. en in 't fri., anderzijds de samengaande palatalizeringvan b e i d e gutturale vocalen - u en o - in 't wfri. en in 't noordfri.; hierom kon menook zonder veel bezwaar aannemen, dat de overgang van û tot èn in 't uitgestorvenIngwaeoons èn in 't aangrenzend Frankies inheems was. Ook in heel andere strekenkomt die overgang voor, en daar hij in veel gevallen in de streek zelf

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 40: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

38

moet zijn ontstaan, kon men te lichter hetzelfde aannemen voor streken die aanelkaar grenzen. Maar wat Pottmeyer vond, toont nogmaals dat voorzichtigheidgeboden is tegenover expansiehypothesen. - Voor mijn betoog is dit het belangrijkste,dat er niet de minste reden is om in Holland en Zeeland Ingwaeoonse oe tegenoverFrankiese uu te stellen; eer nog is er reden voor het tegendeel. De door Schönfelduit Van Ginneken's Handboek aangehaalde Zeeuwse woorden hoes, kroes (quid?),loes kunnen dus eer nog (Frankiese) ‘kultuurwoorden’ zijn, zoals tegenwoordig insommige kringen huus en luus, dan relicten. De ingw. relicten moesten dan juist indát graafschap zijn achtergebleven waar de welgeborenen buitengewoon talrijkwaren; vgl. Gosses in G. en Japikse, Handb., 118: ‘Zeeland, waar de ongewoontalrijke adel wel grootendeels in een vazallenadel overging, maar de leenen overhet geheel te klein waren om een levenswijze als ridder toe te laten... en de edelenbleven in hoofdzaak wat de oude volksadel geweest was: een stand vanheereboeren’. Zonder inlichting door wie de streek kent is verder moeilik van dezeoe's iets te zeggen (waar spreekt men ze?).

G r o n i n g e n , Maart 1932.W. DE VRIES.

Bij blz. 277. Voor oter in Friesland z. Jancko Douwama's Geschr. 712: als wy daer[te Collum] quemen, so reet ick to foeren vpt Oterdijck; daer staen costele husen.Bij blz. 281. De Red. wijst mij op de zuidndl. geslachtsn. Hoonacker. Die zal allicht

ontstaan wezen uit hôhen - ‘hogen’, wat ook wel in andere topografiese namen zalsteken bij welke de onduidelike spelling oe het beoordelen in de weg staat.Bij blz. 288. Door de Red., van wier wenken ik hier-endaar dankbaar gebruik heb

gemaakt, is opgemerkt, dat het zeeverkeer toch bij de zeevarende Friezen 'n ‘zeergewichtige factor’ was. Maar ik geloof niet, dat daardoor de palatalizering van ô, ōzich heeft verbreid. Immers, het verkeer tussen die streken van FrieslandsZuidwesten welke oe hebben en

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 41: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

39

die van Sleeswijk welke , |ϕy| of dgl. hebben was steeds gering (wellicht praktiesnul) tegenover het verkeer tussen elk dier gewesten en die ndd., ndl. en fri. strekenwelke ô hebben bewaard of tot oe-klank gemaakt. Waar had de Zuidwesthoek 'tmeeste zeeverkeer? Eerst in 't vroeg ontfrieste Stavoren, dan in Hindelopen, datsteeds ô heeft bewaard. - Verder zijn de noordfri. en de westfri. woorden veelal teverschillend om hun vorm op rekening te stellen van onderlinge aanraking dersprekers (vgl. voor û b.v. Moringer þø̄mə ‘duim’, dø̄w ‘duif’, khø̄þ ‘kond’, of metAuslautverkorting kh·ϕ ‘koe’, met nwfri. tûme meest tomme, dou, met owfri. kuith,met nwfri. kou < ofri. kû). Daarenboven is noordfri. œ̅ < ô buiten kijf autochtoon waarde mouillering der auslautende dentaal haar heeft doen ontstaan, vanwaar b.v.blœ̅d, bloed' ‘bloed’. Even autochtoon is de in sommige tongvallen tot stand gekomenverkorting van deze œ̅ tot y, vanwaar b.v. blyd, klyk. Evenmin zal men wfri.tegenhangers vinden van b.v. Moringer lϕys ‘laadde’, mϕys ‘moes’, hϕyf naast håuf‘hoef’, gϕys ‘gans’, thϕys ‘tand’, noch ook van dökh ‘doek’, löm < ofri. lōmb ‘lam’ ofdgl., of van woorden als düþ < *dôþ < oofri. dâth (met āo) ‘dood’. Kortom, noch apriori noch a posteriori is overneming aanvaardbaar.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 42: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

40

Een Spaans boek over het Papiaments

De taal die op Curaçao, Aruba en Bonaire in het huiselik verkeer van alle standengebruikt wordt, het Papiaments, heeft weinig de aandacht van wetenschappelikebeoefenaars getrokken. Tot voor korte tijd werd het door buitenstaanders metminachting of spot vermeld, en door de eilandbewoners wel is waar verdedigd alsde taal die men nu eenmal van zijn moeder geleerd had en daardoor lief hadgekregen, maar die toch eigenlik geen beschaafde taal kon heten.De Heer Jessurun eindigt een kort opstel over de volkstaal van Curaçaomet deze

woorden: ‘Het Papiaments is geen taal. Aanmoediging tot het leeren van hetzelveis niet ons doel’1). Zelfs Fokker, die als wetenschappelik man erkent dat ook‘verbastering’ de aandacht van de taalkundige verdient, spreekt de wens uit dat dit‘Bastaard-Spaansch’ in niet te lange tijd door het Nederlands verdrongen magworden’2). En de Heer W.M. Hoyer, die zich door verschillende geschriftenverdienstelik heeft gemaakt voor zijn moedertaal, zegt in een Papiaments gedichtje3),dat de ‘dushi lenga di nos máma’ geen vervoeging kent, geen litteratuur heeft, nietfijn en welgemanierd is, maar dat we werken moeten aan haar verbetering door 'tovernemen van woorden uit andere talen; voorlopig moet men geduldig zijn: ‘pordonanos papiamentu’.Zulke uitspraken zou ik door andere voorbeelden kunnen bevestigen. Ten

grondslag ligt m.i. de naïeve overtuiging dat de Indogermaanse talen de beste zijn,en dat deze weer

1) Tweede jaarverslag v.h. Gesch.-, Taal-, Land- en Volkenkundig Gen. teWillemstad, Amsterdam1898, blz. 102.

2) A.A. Fokker, in Tijdschr. v. Nederl. Taal en Letterk. XXXIII, Leiden 1914, blz. 68.3) Afgedrukt op blz. 74 vlg. van het straks te noemen werk van R. Lenz.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 43: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

41

't voortreffelikst geacht moeten worden, wanneer zij overeenstemmen met de bouwvan Grieks en Latijn, in de klassieke vorm die men op school leert kennen.Geheel anders dan de hierboven aangehaalde oordelen luidt dat van een in

Noord-Europa, naar ik meen, te weinig gewaardeerde geleerde, die voor enkelejaren een voortreffelik boek heeft geschreven over het Papiaments: de eersteuitvoerige, streng wetenschappelike studie aan die taal gewijd. De geleerde die ikbedoel is Dr. R. Lenz, hoogleraar te Santiago de Chile, vooral bekend als Americanisten als auteur van een belangrijk boek over Algemene Taalwetenschap, waarvanbinnenkort een derde druk zal verschijnen1).De titel van het werk dat over het Papiaments handelt luidt: El Papiamento, la

lengua criolla de Curazao, la gramatica mas sencilla, impreso en los anales de laUniversidad de Chile, 1926, 341 blz. gr. 8o. Op dit boek wilde ik de aandacht vestigenvan hen die belangstellen in onzeWest-Indiese eilanden en in de taal die daar wordtgesproken.Het is de bedoeling van Dr. Lenz geweest aan de taalgeleerden door een

voorbeeld te tonen dat een taal zonder enige verbuiging of vervoeging van node tehebben, op duidelike wijze de verhevenste gedachten kan uitdrukken (blz. 12). HetPapiaments, gaat hij voort, is voor Spaanssprekende mensen zo gemakkelik teleren dat een verklaring van de algemene beginselen, gedurende een half uur,voldoende is om iemand in staat te stellen een tekst te begrijpen. Boven de z.g.wereldtalen, als het Esperanto en tal van andere, heeft het niet alleen voor dat hetaanleren minder moeite kost (gelijk hij elders zegt), maar ook dat deze taal inderdaadbestaat, in de volste zin van het woord leeft, en dat zij uitstekend voldoet

1) R. Lenz, La Oración y sus partes, estudios de gramatica general y castellana2, Madrid, 1925.

Naar dit werk, een zeel zelfstandige studie van taal en taalkategorieën, toegepast op hetSpaans en gebaseerd op de psychologie van Wundt, wordt in het boek over 't Papiamentsherhaaldelik verwezen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 44: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

42

in het dageliks gebruik door beschaafde lieden. Hier hebben wij geen fabrieksprodukt,maar een middel van gedachtenwisseling dat onopzettelik en onbewust gevormdis door de eisen die de praktijk stelde. Zo is het Papiaments, met behoud van zijnallereenvoudigste, alle verandering missende spraakkunst, geworden tot een hoogstbeschaafde taal (‘una lengua de alta cultura’, blz. 13 vlg. en blz. 33).Wie genoeg met het Spaans vertrouwd is om in die taal een roman zonder moeite

te lezen, zal, wanneer hij voor 't eerst een tekst in Papiaments onder de ogen krijgt,de gemakkelikheid waarvan Lenz spreekt niet grif beamen, ook niet na vrij wat langervoorbereiding dan een half uur, ja ik vrees dat zelfs een Spanjaard niet aanstondsde woorden in hun eigenaardige vervorming zal doorzien. Men dient echter inaanmerking te nemen dat een belangrijk deel van de moeilikheid niet in het wezenvan het Papiaments ligt, maar het gevolg is van bezwaren die elke taal zonderorthographiese en letterkundige traditie moeilik maken. Ik denk aan het volgende:Groot is de willekeur in de spelling, samenhangende met de bontheid van het

vocabularium. De meerderheid van de woorden waarin een u (= onze oe) voorkomtis van Spaanse oorsprong en men schrijft dus busca (Sp. buscar, zoeken), maargewoonlik boeki, omdat het een Holl. woord (boek) is. Intussen het toepassen vandie regel vereist kennis van de etymologie der woorden en die is niet zelden voorleken onduidelik. Het woord voor broeder wordt roeman of ruman gespeld; wie weetdat Sp. hermano de oorsprong is, zal geneigd zijn de klinker die op de r volgt, enheterogeen is, door u aan te duiden, maar iemand die alleen de u schrijft wanneerhet Spaanse woord die klinker vertoont, laat de etymologie varen, en kan, als menhem dat verwijt, er op wijzen dat men telkens het woord broe (verkorting van Holl.broe(der), met speciale betekenis) gespeld ziet met u (bru): dat dus willekeur heerst.En hoe te doen met woorden als koenoekoe (akker), makoetoe (korf) die noch Sp.,noch Holl. van oorsprong zijn? Men kan even-

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 45: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

43

goed de spelwijze canucu, macutu verdedigen. De verwarring, die ik hier door eenpaar voorbeelden (bij de u en de c) toonde, wordt nog groter wanneer men deverlenging die een beklemtoonde klinker pleegt te ondergaan door verdubbelingweergeeft en 't verschil tussen de Spaanse en de Nederlandse e wil aanduiden.Dan leest men (Ev. Marc. I, 3 volgens de vertaling der American Bible Society,New-York 1865): ‘Boos di eel koe ta grita deen desiertoe: dreetsja kamina di Senioor,hasi dreetsji soe kamina nan’. Dezelfde plaats ziet er in de vertaling van het Nederl.Bijbelgenootschap te Amsterdam (afgescheiden van de verschillende keus derwoorden) heel anders uit, en wel aldus: ‘Boz, qu ta sclama den desierto: Prepara ecamina di Señor, haci su bereanan nèt (berea = Sp. vereda, pad’).Er bestaat in 't Papiaments, gelijk in alle talen, verschil tussen de spreekwijze van

de minder ontwikkelden (b.v. de arbeiders op de plantages) en degenen die meeronderwijs hebben genoten, maar bovendien komt hier nog in aanmerking deherkomst van hen die hun gedachten schriftelik in de taal van 't eiland uitdrukken.In bladen als La Cruz en Union, beide organen van de Rooms-Katholiekegeestelikheid, komt een groot getal Hollandse woorden voor, en een even grootaantal zegswijzen, die vertaald Hollands gelijken. Het is voor een vreemdeling hoogstmoeilik te weten welke van die woorden (Batavismen) in de algemene taal zijnopgenomen, en dus Papiaments zijn geworden, en welke zijn ingevoerd doorHollanders die nog niet lang genoeg op het eiland geleefd hebben. Een sprekendvoorbeeld van zulk een moeilikheid doet mij Ev. Luc. XIV, 19, in de vertaling vanhet Nederl. Bijbelgenootschap, aan de hand. Daar lees ik: ‘cinqu yugo di oso’. Inplaats van bue (Sp. buey) wordt hier een Holl. woord (os) tot Papiaments gemaakt.Ik denk dat we hier een wonderlike vergissing hebben van een vertaler, die, naarmijn indruk, voor 't overige wel voor zijn taak berekend was, doch 't k a n zijn datnaast bue ook oso voor os voorkomt. Beren vindt men op Curaçao niet; maar moetiedereen die weet dat in het

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 46: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

44

Spaans oso uitsluitend beer betekent, niet glimlachen als hij deze vertaling leest?De genoemde bezwaren kunnen door toenemende eenvormigheid van de

schriftelike overlevering en een daarmee verband houdende regeling van de spelling,die zal moeten kiezen tussen Spaanse of Hollandse voorstelling der klanken, vooreen aanzienlik deel worden weggenomen1). Is het Papiaments dan inderdaad eengemakkelik te leren taal geworden? Misschien getuigt de mening van Lenz in ditopzicht van te groot optimisme, zeer zeker zo lang een woordenboekPapiaments-Spaans (of Hollands) ontbreekt, een gemis dat verbaast bij een taaldoor bijna 60.000 mensen gesproken. Zal b.v. een Spanjaard, tenzij 't zinsverbandalle twijfel uitsluit, de volgende woorden aanstonds herkennen: awa jobé (Sp. aguade lluvia), baranza (zwanger, cf. Sp. embaraza(da), bisa (zeggen, spreken, Sp.avisar, de aandacht vestigen), distribi (vernielen, Sp. destruir), robes (links, van Sp.otra vez?), taha (verbieden, verhinderen, Sp. atajar, afsnijden, versperren), weitazien (Sp. aguaitar, bespieden), webu (ei, Sp. huevo) enz. enz.? En zal iemand diezeer vertrouwd is met het Hollands niet in hetzelfde geval verkeren bij woorden alsdewater (waterzucht, hydropsie), freimentu (vrijage), hadrei (gaanderij), haap (gapen),yagmentu (jacht), leido di klok (klokkeluider), rombro (roggebrood), skeins (schuins)en vele andere?Het verwonderlikst zullen wel voor een Spanjaard de talrijke zegswijzen klinken

die Spaans van uiterlik, maar Hollands

1) Zeer dankbaar ben ik de Heer en Mevrouw Vooren te 's Gravenhage voor de inlichtingen mijverstrekt over de algemene toestand der taal op de Beneden-Windse eilanden. Eigenlikdialekties verschil met Curaçao leveren Aruba en Bonaire niet op, maar toch hoort een bewonervan Curaçao onmiddellik of iemand van een der beide kleinere eilanden komt. Ik meen dater aan een verschil van modulatie gedacht moet worden.Niet minder voel ik mij verplicht aan Mej. A.E. Winkel, Litt. Da, insgelijks te 's Gravenhage,die mij verschillende boeken leende en mij velerlei eigenaardigheden van het taalgebruikverklaarde. Laat ik nog vermelden dat een groot getal nummers van de weekbladen La Cruz,Union en Prensa (dit laatste een Spaans, niet onder geestelike leiding staand blad), mij doorde Heer en Mevrouw Vooren verschaft, het mondeling medegedeelde heeft bevestigd.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 47: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

45

naar de gedachtengang zijn. Daar Lenz, die het Hollands natuurlik niet als zijnmoedertaal kent, hier weinig van zegt, laat ik hier enkele voorbeelden volgen. Hetverschijnsel is reeds vermeld door Fokker, die e ta kaï flau (zij valt flauw) aanhaalde(Sp. se desmaya), alsmede e no pora joeda (hij kon het niet helpen, Sp. no era suculpa, no pudo remediarlo), en ta kasi dos anja kaba ('t is bijna twee jaar geleden,Sp. hace casi dos años). Zie Fokker, o.l. blz. 57. Lenz noemt (blz. 183) alsBatavismen bai an (aangaan, beginnen, van een kerkdienst), bai om (omgaan metiemand), bini bij (bijkomen, na een flauwte), pasa voorbij (voorbijgaan). Ta dalbentana abri is echter niet ‘een raam openslaan’ (vgl. Duits aufschlagen), maar‘open stoten’. Ik weet niet in hoeverre deze zegswijzen in algemeen gebruik zijn. -Bij de lektuur van verschillende teksten merkte ik het volgende op:1. Biaha (un b., di promé biaha enz., eens, 'ereis, de eerste keer), Sp. una vez

enz. Ook in 't Negerhollands is ‘keer’, ‘maal’ reis of rees (zie 't Negerholl. derDeense Antillen, op Vocabularium en blz. 140). Van Dale geeft als voorbeeldenvan het gebruik in Nederland: ‘dit werd enige reizen herhaald’, ‘kom 'reis hier’.

2. Bira falsu, boos worden, Sp. encolerizarse; Holl. vals, nijdig worden; wordenwordt hier, gelijk vaak, door virar weergegeven.

3. Cama de margarita - Sp. cuadro; Holl. een bed madeliefjes.4. Cantoe di lamar - Sp. orilla de mar; Holl.: zeekant.5. Dal mata - Sp. matar; Holl. doodslaan. Dal (van de Sp. Imper.), da le, ‘geef

hem’, ‘raak hem’, is in 't Pap. slaan. Dezelfde betekenis heeft δίδω in hetNieuwgr.

6. Doena op, doena ariba - Sp. dar noticia; vgl. Holl. de naam van iemand opgeven(b.v. ten stadhuize). Doena is Pap. ‘geven’, Sp. donar.

7. Gai - de haan van een geweer, een voorwerp dat de Spanjaarden gatillo (katje)noemen; 't Pap. heeft aan Sp. gallo (haan, het dier) een Holl. betekenis gegeven.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 48: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

46

8. Hoeki scondi - Holl. schuilhoek; Sp. escondrijo.9. Morte cansa - doodmoe. Naar Holl. model heeft het Pap. de Spaanse uitdrukking

cansado de muerte omgezet.10. Tres luna largu - Sp. durante tres meses; Holl. drie maanden lang.11. Palu seca (of secu) - droogstok. Van Dale: ‘zolderstok waaraan nat waschgoed

wordt opgehangen’. Het Nederl. Woordenboek vermeldt dit woord niet, maarhet is bekend aan iedereen die de zolders kent van oude huizen, vooral uit detijd toen de natte was thuis kwam. Pap. palu is ‘boom’, ‘stok’, ‘staak’, seca is‘drogen’1).

Ik heb hierboven voorbeelden genoemd die ik op meer dan één plaats (sommige,als no. 1, 2, 4, 6, 7, 10 zeer dikwels) heb aangetroffen, hetgeen een zekere waarborggeeft dat ten minste de meeste geen individuele vergissingen zijn, maar tot dealgemene taal behoren.Om zulke hybridiese woorden en zinswendingen juist te beoordelen moet men

zich losmaken van enige nationale vooroordelen en aanvaarden wat anderen alsbruikbaar beschouwen. Vóór alles denke men er aan dat iedere taal soortgelijkemengsels bevat. Wie lacht over woorden als freimentoe, keiredó (wandelaar, iemanddie kuiert), huurdó (huurder) en een menigte andere, vergeet dat vrijage, tuinier,kruidenier dezelfde eigenaardigheden vertonen.Enige moeite zal het ook kosten om gewend te raken aan de afwijkende denkwijze

die ten grondslag ligt aan de morfologie en de daarmee verband houdende syntaxis,maar die moeite wordt ruim beloond door 't verfrissende dat ligt in het kennismakenmet een wijze van uitdrukking die zo verschilt van de onze, en nog veel meer doorde hier aangebodenmogelikheid om ons inzicht in het wezen van taal te verhelderen.Het ontstaan van de menselike taal is een psychologies pro-

1) Mr. Dr. J.A. van Praag, Lector aan de Amsterdamse Universiteit, had de goedheid mijn lijstjeBatavismen na te zien. Een viertal verdiende die naam niet, de 11 overblijvende druk ik hieraf, met herhaalde dank aan mijn raadgever.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 49: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

47

bleem dat geen enkele taal ooit zal oplossen, maar uit het Kreools kan men 't bestleren hoe een bepaalde taal uit oude gegevens ontstaat en zich ontwikkelt, omdathier in een voor ons kenbaar verleden in snel tempo zich vormt wat in anderegevallen het produkt is van vele eeuwen, met een zeer duister verleden totachtergrond. Dan begrijpt men hoe taal vermenging werkt, hoe bijgedachten allesdoorkruisen en hoe onnauwkeurig het is van taalwetten te spreken. Wie zich metKreools bezig houdt, verwondert er zich niet over dat de grote voorganger bij diestudie, Hugo Schuchardt, in verzet kwam tegen de school der Junggrammatiker.Kan men, de bezwaren van ongeregelde spelling en zwakke traditie ter zijde

stellend, met Lenz het Papiaments een taal van ‘hoge beschaving’ noemen? Deschr. verdedigt die benaming door er op te wijzen dat in bladen als La Cruz opvolkomen duidelike wijze allerlei kwesties van godsdienstige, politieke en ekonomieseaard worden behandeld; hij had ook kunnen wijzen op de Bijbelvertalingen en optalrijke boeken en boekjes met stichtelike strekking, door Rooms-Katholieke, eenenkele maal ook door Protestantse, geesteliken geschreven. Hoe verdienstelik enhoe geslaagd, het laatste natuurlik in zeer verschillende mate, dit alles mag zijn,het is naar mijn overtuiging niet voldoende om een taal tot een voertuig van ‘hogebeschaving’ te maken, en evenmin om haar voortbestaan te verzekeren tegen deveroveringsdrang van machtiger talen. Alleen de litteratuur, de ‘fraaie letteren’, gelijkmen vroeger zeide, of, juister uitgedrukt, de kunst vermag dat. Hier kan dit niet naderverklaard worden; het is m.i. genoeg te wijzen op Zuid-Afrika, waar eerst door dedichters en prozaschrijvers der laatste veertig jaren de moedertaal voldoende machtheeft verkregen om zich te handhaven tegen het Engels.Dr. Lenz is de studie van het Papiaments begonnen op een reis van Santiago

naar Europa aan boord van een Hollands schip, waar een uit Curaçao geboortigekok, een neger, Natividad Sillie, zijn leermeester was. Die kennis uit de eerste hand,

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 50: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

48

reeds onderweg aangevuld door lektuur van enkele boeken bij een oponthoud teWillemstad gekocht, heeft hij in Europa aangevuld door mondelinge mededelingvan een Duitse dame, te Curaçao opgevoed, door inlichtingen, verkregen aan hetHamburgse Seminarium voor Afrikaanse talen, en vooral door het raadplegen vande Kreolische Studiën van Schuchardt. Ondanks dit alles moest hij, in Chiliteruggekeerd, zijn boek samenstellen zonder de hulpmiddelen die boekhandel enbibliotheken aan de hand doen. De geschriften van Adam, Coelho, Baissac,Poyen-Bellisle, de St. Quentin en Dalgado zijn hem onbekend gebleven, even alsalles wat over 't Afrikaans, het Frans van Canada en het Negerhollands der DeenseAntillen is geschreven. Doch, werkende geheel in de geest van Schuchardt, heeftdit voor zijn onderzoek geen ander nadeel gehad dan dat hij vele parallellen terbevestiging of nadere verklaring van zijn betoog ongebruikt moest laten.Na een bibliografie van hetgeen over het Papiaments is geschreven - drie en

twintig nummers tellend, waarvan achttien ter beschikking stonden van de schrijver1)- wordt in de Inleiding uiteengezet hoe Lenz zich de ontwikkeling van Kreoolse talenvoorstelt. Zijns zienswijze komt zo goed als geheel overeen met wat ik naaraanleiding van het Negerhollands heb geschreven2). Ik hecht alleen minder waardedan Lenz en Schuchardt aan de pogingen van de blanke om bij

1) Ik kan aan de lijst toevoegen: 1. Boekie di Pidimeentoenan pro oesoe di Protestantnan diGemeente na Aruba, pa N.A. Kuiperi, Predikant, Curaçao 1864, 12o. - 2. Evangelie segoenMarko, New-York American Bible Society, translated by S. van Dissel 1865, kl. 8o. - 3. Pidie lo boso haja, pa un padre di orden di Dominico, Curaçao, S. Jozefsgezellen Vereenigingen L.C.G. Malmberg, Nijmegen 1893, 493 blz., 12o., benevens een klein getal andere, minderuitvoerige boeken van stichtelike inhoud, door Rooms-Katholieken geschreven. De meestevan de door Lenz vermelde en der hier genoemde boeken bevinden zich in de boekerij vanhet Kon. Instituut voor Land- en Volkenkunde te 's Gravenhage.Voorts een kleine roman getiteld: Giambo bieuw a bolbe na wea paWilliam E. Kroon, Curaçao1928, benevens een Praktische Handleiding der Papiamentsche Spraakkunst samengestelddoor A. van de Ven Zeppenfeldt ord. Praed. z. pl. of jaart. [1928].

2) Het Negerhollands der Deense Antillen, Leiden, 1905, blz. 49-61. In 't vervolg aangehaaldals Het Negerholl.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 51: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

49

taalbotsing zijn taal op juist zulk een wijze te vereenvoudigen dat deze 't voorbeeldof de aanleiding wordt tot het Kreools.Het nieuwe middel van gedachtenwisseling vormt vaak een overgang tot de taal

der blanken. Die overgang kan betrekkelik spoedig plaats hebben; het resultaat isdan dat de overwinnende, opslorpende taal wel sporen draagt van hetgeen in deeerste periode der kolonisatie heeft plaats gehad, maar toch geen Kreools kanheten. Een goed voorbeeld van dit proces vertoont het Afrikaans, waarvan ik meente hebben aangetoond dat het is blijven staan op de weg om Kreools te worden1).Meestal, zegt Lenz (blz. 40), verkeren de Kreoolse talen in een voortdurende staatvan verandering, naar tijd, plaats en sprekers verschillend; slechts bij zeer gunstigeomstandigheden kan zulk een taal een vaster karakter krijgen, vooral dus wanneerblanken en kleurlingen te zamen zijn op kleine eilanden en dit betrekkelike isolement- in vroeger eeuwen groter dan tans - hen verenigt. Men moet er bijvoegen dat dievastheid alleen bestendigd wordt wanneer een eigen letterkunde zich ontwikkelt. Inhet Papiaments ziet men nog duidelik de overgang van het oudste, in zekere zinhet zuiverste Kreools, tot het onder invloed van Europese talen vervormde.In het hoofdstuk gewijd aan de klankleer toont Lenz aan dat in het door negers

gevormde Kreools het karakteristieke der klanken berust op eigenaardigheden vanarticulatie eigen aan Afrikaanse talen. De abnormale h in Papiamentse woorden alshomber, hamber, hasi (voor Sp. hombre, hambre, hacer enz.2), verklaart hij, gelijkik ook gedaan heb voor het Negerhollands en het Papiaments3), uit de afkeer, aanvele negertalen eigen, van klinkers als beginklanken. Zo werd een woord, door de

1) Het Afrikaans, bijdrage tot de Geschiedenis der Nederl. Taal in Zuid-Afrika, 2e dr. 1923, p.128.

2) Reeds in het Latijn werd de h door het volk niet uitgesproken, alleen geschreven. Zie F.Hanssen, Spanische Grammatik anf historischer Grundlagen, Halle, 1910, § 18, 2. De h inSp. hombre enz. wordt dus alleen geschreven.

3) Het Negerholl., blz. 75 vlg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 52: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

50

negers gehoord als ombre, tot homber, evengoed als alto tot haltu. En wanneer 'tgeval zich voordoet dat een woord aanvangt met een klank die aan de negers moeitekost, dus met Sp. g (voor e of i) of met j (beide overeenkomend met onze ch inlachen), dan wordt die klank vermeden en aan het nu met een klinker beginnendwoord een spirans, gelijk aan of gelijkend op onze h, toegevoegd. Zo zegt dan dedoor Lenz beluisterde neger Sillie voor Sp. junto soms unto en soms hunto en dieweifeling verklaart ook vormen als jaltu (voor Sp. alto) in plaats van het te verwachtenhaltu, dat evenzeer voorkomt. Heel veel loopt hier door elkaar, vooral bij sprekersdie ook Spaans en Hollands kennen, gelijk de meerderheid der bewoners vanCuraçao. In zulke dingen is 't verschil tussen ‘zuiver’ en Hoog-Kreools het duidelikst.De mening dat Kreoolse talen de spraakkunst weergeven van de niet-Europese

sprekers, is reeds meermalen weerlegd. Reeds de ondertitel van zijn boek toontdat Lenz die opvatting verwerpt en de Kreoolse spraakkunst beschouwt als degramatica mas sencilla, de allereenvoudigste spraakleer ter wereld, ontstaan doorde behoefte om een taal tot de voor vreemden gemakkelikste vorm te herleiden.Die herleiding geschiedt door de vreemden en in overeenstemming met huntaalgewoonten, maar de middelen waarvan de herleiders zich bedienen, de al ofniet verminkte woorden die een vereenvoudigde functie mogelik maken, zijn, openkele uitzonderingen na, aan de als moeilik gevoelde taal ontleend. Ook hetPapiaments toont deze gang van zaken aan. De zeer eenvoudige spraakkunst kentbuigings- noch vervoegingsvormen. Het substantief is volkomen onveranderlik. Welwordt als meervoudaanwijzend achtervoegsel nan vermeld, en misschien is hetreeds voor velen een gewoon suffix geworden, doch de oorspronkelike betekenisis nog uit velerlei te zien. Immers dit nan dient ook als pronomen van de derdepersoon meervoud en beantwoordt aan ons zij en tevens aan hen, hun. Een woordals hombernan is dus gelijk te stellen met mens - zij, en Lenz

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 53: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

51

wil dat duidelik doen uitkomen door zulke woorden in een vorm te schrijven die denog niet geheel vergeten herkomst veraanschouwelikt: hij schrijft homber-nan. Alseen telwoord voorafgaat, wordt dat nan weggelaten: dat een veelvoud bedoeldwordt, is dan immers reeds aangeduid1). Nog duideliker blijkt m.i. de oorspronkelikebetekenis uit de gewoonte om, als verschillende substantiva als één geheel genoemdworden, alleen achter het laatste nan te plaatsen. Men zie Ev. Matth. XXIII, 13, 14,15: ‘boso, escriba y fariseo, hipocritanan’, doch XXIII, 34, waar de substantivaafzonderlik worden bedoeld: ‘boso, profetanan y sabinan y escribanan’. Hier zienwe een suffix ontstaan.Dit nan is nu het enige woord van Afrikaanse oorsprong dat in het Pap. als,

oorspronkelik los, hulpwoord dient2).Het adjektief schijnt niet zo onveranderlik te zijn als het substantief: naast vormen

op o of u vindt men er ook op a. Doch dit is schijn. De negers, die geen z.g.grammatikaal geslacht als het onze kenden, begrepen niet waarom in het Portugeesof Spaans hetzelfde woord nu eens op o (u), dan weer op a uitging. Voor hen warendie woorden termen die zich zelf steeds gelijk bleven: of altijd o (u) of altijd a! Zozeiden zij dan steeds friu (Sp. frio, koud), haltu (Sp. alto, hoog), nobo (Sp. nuevo,nieuw), en evenzo in alle gevallen bunita (Sp. bonito, mooi), bisiña (Port. vizinho,Sp. vecino, naburig), mudo (Sp. mudo, stom) enz. enz. Wat hen van bepaaldewoorden de

1) Achter 't woord alle (Pap. tur komt echter wel een substantief + nan: ‘tur es operashon-nan’(Lenz, blz. 289, in een verhaaltje van Sillie). In 't Nederlands, in 't Kreools van Ceylon en in't Engels heeft men iets soortgelijks: ‘drie mud graan’, ‘vier el laken’ enz.; ook ‘hoeveel mud,hoeveel el is nodig’, maar ‘veel mudden, veel ellen’ en, gelijk in 't Pap., ook geenmeervoudsaanwijzing als een aanwijzend voornaamwoord aan het telwoord voorafgaat. Cf.in 't Engels: ‘two pair of gloves’, ‘two dozen (of) collars’, maar ‘gloves are sold in pairs’.

2) Schuchardt heeft aangetoond dat het in verschillende negertalen de derde persoon meervoudvan een pronomen aanduidt. Deze wijze om eenmeervoud weer te geven schijnt zeer verbreid:Lenz (Oración y sus partes, § 59) haalt voorbeelden aan uit talen van Zuid-Amerika. Ook Th.Hahn (Die Sprache der Nama, Leipzig, 1870, blz. 7 noot) verklaart een achter substantivavoorkomend woord bij de Hottentotten op dezelfde wijze.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 54: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

52

o-vorm deed kiezen, van andere die op a, valt voor ons niet te zeggen; menigmaalzal de veelvuldiger verbinding met substantiva op o dan met die op a (of omgekeerd)de uitkomst hebben veroorzaakt. Voor onze logica is zulk een uitkomst moeilik tebegrijpen en dus een bezwaar bij 't aanleren van de taal.Het onveranderlike werkwoord eindigt, voor zover het woord aan het Portugees

of aan het Spaans is ontleend, op a, e of i, de klinkers die, gevolgd door r, in dietalen de infinitiefuitgang vormen. Maar er zijn vrij wat uitzonderingen; ook andereSpaanse (of Portugese) werkwoordsvormen hebben de functie van een infinitiefgekregen: bai (gaan) is het Port. vai (3e pers. sing.), bam (gaan) = Sp. en Port.vamos (laten we gaan), bal en duele = vale, duele (in 't Sp.: het is waard, het isjammer), dal (uit Sp. da le, geef hem, raak hem) is in 't Pap. slaan geworden, vivazal wel de Sp. Imper., of liever Subj., van de 3e pers. sing. van vivir tot oorspronghebben en hirida, verwonden, komt niet van het werkw. herir maar van het Sp.substantief herida.De aan 't Holl. ontleende werkw., zegt Lenz, hebben geen biezondere uitgang,

maar zijn eenvoudig afgeknotte vormen van het Holl. woord. Inderdaad vond ikverschillende woorden die alleen door het wegvallen van de uitgang -en hun nieuwevorm hebben gekregen: haak (haken), haap (gapen), ferfeel (vervelen), lek (lekken),plinder (plunderen), waak (waken), maar in groter aantal las ik werkwoorden dieeen Sp. uitgang hadden, hoewel zij van Holl. herkomst waren. B.v. bora (boren),feila (feilen, dweilen), foera (voeren, Sp. forrar), foela (betasten, voelen, b.v. depols), hala (halen), hefta (hechten), riska (wagen, riskeren), stampla (stempelen),strika (strijken). Nu zou men kunnen vragen of die a op het einde niet moettoegeschreven worden aan de Kreoolse neiging om een woord op een klinker tedoen eindigen, dus of bora niet kan zijn boor (uit boren) + a. Tegen die verklaringpleit dat verreweg de meeste aan 't Holl. ontleende woorden, onverschillig welke

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 55: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

53

medeklinker voorafgaat een a als eindklank vertonen, in overeenstemming met deoverheersing van de uitgang -ar bij het Spaanse werkwoord. Voorts vindt men ookaan 't Holl. ontleende worden op -er als baster (barsten), bieder (bieden), niester(niezen), die de indruk maken halfgeleerde of naar Spaans model ‘verbeterde’vormen te zijn van barste, biede, nieze. De woorden slip (uitglijden) en stop(ophouden) houd ik voor ontleningen aan 't Engels; zoentsji (zoenen) is blijkbaareen als werkwoord fungerend subst.: zoentje. Kinipi (knijpen) kan moeilik wordenafgeleid van een substantief; hier lijkt het aannemelikst aan Holl. knijpen te denkenmet vervanging van de Holl. uitgang -e(n) door Sp. -i(r).Dit bonte beeld toont duidelik dat van een infinitief in de abstrakte zin geen sprake

is. De nieuwe spraakmakende gemeente, de negers der 16e en 17e eeuw, hebbende vorm van 't werkwoord die zij 't meest hoorden, als 't essentiële, het de betekenisbevattende deel gevoeld, en bij vele, maar lang niet bij alle werkwoorden, was datde infinitief, dank zij de samenstelling met hulpwerkwoorden (b.v.: hij kan, moet,zal, wil enz. werken) en het gebruik als imperatief (doorwerken, meehelpen, zwijgen!enz. enz.). En niet alleen elke vorm van een werkwoord, maar ook andere rededelenkunnen als werkwoord fungeren.Het werkwoord is volkomen onvervoegbaar, de tijden worden, gelijk in bijna elke

Kreoolse taal, door hulpwoorden, (‘lege woorden’, gelijk men tegenwoordig zegt,met een aan de Chinese spraakkunst ontleende term) gevormd. Het Praesens druktmen uit door ta (van Port. está), het duratieve Imperfectum door tabata (etymol.:estaba + está, dus lett.: was-is), het Perfectum door a (in Sp. ha(ber), Port. ha(ver)).Derhalve: mi ta come, mi tabata come, mi a come (ik eet, was aan 't eten, hebgegeten). Het Futurum wordt aangeduid door het hulpwoord lo (Port. logo, Sp.luego), en hierbij doet zich een biezonderheid voor: men plaatst dit lo niet vlak voorhet werkwoord, maar voor 't persoonlik voornaamwoord, derhalve:

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 56: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

54

lo mi come, ik zal eten. Die afwijkende plaatsing geldt echter alleen voor het gevaldat het subjekt van de zin een persoonl. voornaamw. is: lo mi come, maar e lobo locome (de wolf zal eten). Afwijking van de gewone plaatsing vond ik ook wanneerop het persoonl. voornaamw. biezondere nadruk wordt gelegd. Men leest in dekleine roman Giambo bieuw a bolbe na wea op blz. 159: ‘Lo mi quibra mi orgullo’(Ik zal mijn trots breken), maar op blz. 160: ‘Warda te mañan, mi yiu, i nos lo mandayamé’ (Wacht tot morgen, mijn kind, en dan zullen wij hem laten roepen). Moet menter verklaring van dit gebruik aannemen dat in lo meer over is gebleven van hetoorspronkelike Port. logo (dadelik, onverwijld), dat het dus niet in dezelfde mate een‘leeg woord’ was geworden als ta, tabata en a, die zouden kunnen vastgroeien aan't werkwoord, zodat b.v. a een augment zou worden, gelijkend op 't Griekse, ookvan oorsprong wellicht een zelfstandig woord, het verleden aanduidend? Op dezevraag durf ik geen bevestigend antwoord te geven. In 't Negerportugees van Ceylonen in 't Maleisportugees, die beide ook 't Futurum door middel van lo vormen, wordtechter lo niet vóór 't persoonl. voornaamw. geplaatst; ook niet in 't Negerholl., dochdaar is lo vermoedelik een contaminatie van lo(go) en Holl. lo(pen)1).Het meerverwijderd futurum drukt het Negerholl. uit door sal2). Een soortgelijke

onderscheiding kan ik in het Pap. niet aanwijzen.Het werkwoord in het Papiaments, dat geen vervoeging kent, duidt op een

eigenaardige wijze aan wat men in andere talen de ‘modi’ noemt (Subj., Optat. enz.).Lenz (blz. 121) vermeldt als bekleed met die functie de ‘hulpwerkwoorden’ por (Port.en Sp. poder), kie(r) (Sp. en Port. querer), meste(r) (Port. mistér, Sp. menester). Inhet Praesens maken zij het plaatsen van ta voor het hoofdwerkwoord onnodig, b.v.es

1) Zie Het Negerholl. blz. 106/107.2) Het Negerholl. blz. 107.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 57: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

55

hende por skirbi bon latin (deze man kan goed Latijn schrijven), en in de verledentijd gaan zij vooraf aan 't woord a, dat dus 't nauwst verenigd moet blijven met hethoofdwerkwoord; derhalve: es hende por a skirbi bon latin (deze man kon goedLatijn schrijven), een constructie die ons vreemd toeschijnt. Wij moeten, geloof ik,de drie bedoelde woorden beschouwen als signalen of waarschuwingen, die demogelikheid, gewenstheid of noodzakelikheid aankondigen van hetgeen volgt. Menkan ze hulpwerkwoorden noemen, maar evengoed bijwoorden; het is ook niettoevallig dat de eerste twee woorden in het Spaans en in het Portugees ook alssubstantief gebruikt worden (poder = kunnen en macht), querer (= verlangen en(het) verlangen), terwijl het derde woord in beide talen behoefte (met velerleischakering van betekenis) uitdrukt.Aan het vocabularium heeft Lenz biezondere aandacht geschonken, en zelfs

statistiese tafels gemaakt waaruit men de betrekkelike menigvuldigheid van deSpaanse, Portugese en Hollandse woorden, in groepen verdeeld naar de betekenis,kan opmaken. 't Aantal Portugese woorden is niet nauwkeurig te bepalen, daar invele gevallen een woord met gelijk recht aan een der beide talen kan wordentoegeschreven; groot is het getal van deze woorden zeker en met Lenz geloof ikdat hier meer gehecht moet worden aan het Portugese Kreools, reeds in deslavendépôts van Afrika gevormd, dan aan de woorden door uit Brazilië verdreven,Portugeessprekende Israëlieten naar Curaçao overgebracht, of aan emigratie uitgrensgewesten van Portugal1).'t Aantal Holl. woorden heeft Lenz m.i. te gering geschat, onder anderen, doordat

hij verschillende z.g. internationale woorden niet als in Holland zeer gebruikelik heeftgekend (b.v. envelop, kadet, karos, parasol, porte-monnaie (potmoni), vendutie(vendisjie) enz. enz. De Holl. woorden zijn het talrijkst

1) Dr. Fokker (Tijdschr. v. Nederl. Taal en Letterk. XXXIII blz. 55) gelooft dat de meeste Port.woorden zijn ingevoerd door Sp. landbouwers uit Galicië, wier dialect verwant is aan hetPortugees.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 58: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

56

in de rubrieken meubels, metalen, schoolonderwijs, kleding en huiselik leven, 'tzeldzaamst in de rubriek godsdienst1).Reeds hiervóór heb ik een paar voorbeelden genoemd van de vervorming die de

Hollandse woorden ondergaan hebben. Ik voeg er de volgende aan toe: belá (nietgoed wijs, Holl. belazerd), bokkel, degel, dekel, gespel (bokking, degen, deken,gesp), alle een voorkeur vertonend voor de uitgang -el; er tegenover staan een paarheterogene vormen op -er: grender, master, taker (grendel, mast, takel), waarvanmaster ontstaan kan zijn uit tweemaster, driemaster.De kamer van Amsterdam heeft Curaçao gesticht. Speciaal Amsterdamsewoorden

vindt men in 't Pap. niet veel. Ik beschouw als zodanig feil (subst. en werkw.) voordweil, dweilen, hoewel dat woord volgens 't Woordenboek, dat echter alleen plaatsenuit Amsterdamse schrijvers opgeeft, ook in 't Oosten van ons land voorkomt. HetZuid-Nederlandse hoffi (tuin) kan aan 't Negerhollands der Deense Antillen ontleendzijn, dat zelf zo veel van 't Pap. heeft overgenomen. Het zou de moeite lonen beidetalen te vergelijken, doch ik hoop daar elders op terug te komen.Uit de rijke inhoud van Dr. Lenz' boek heb ik slechts enkele punten ter bespreking

gekozen, en wel die waaraan ik enige vragen of opmerkingen wenste vast te knopen.Om enig

1) In zijn Handboek der Nederl. Taal I, Nijmegen 1913, blz. 278 vlg., bespreekt Prof. J. vanGinneken ook de woordenschat van 't Pap. en komt tot het besluit (blz. 285) dat er uit blijkthoe veel meer de Spanjaarden aan de geestesbeschaving der inlanders en der kolonistenhebben gedaan dan de Hollanders met hun koopmansgeest. Of de gouddorst der Spaanseveroveraars hoger stond dan de winzucht van onze voorouders, laat ik in het midden; alleenwil ik opmerken dat zulk een beschouwing, die geen rekening houdt met de geschiedenis,weinig waarde heeft. Daarom herinner ik er aan dat in 1499 Curaçao door de Spanjaardenwerd ontdekt, dat in 1520 het koloniseren en gedwongen kerstenen begon, - en dat ruim 130jaar later, de Hollanders het eiland bezetten, dus toen de kerk, die nu nog de grote meerderheidder eilandbewoners verenigt, reeds een eeuw lang zich daar onbelemmerd had ontwikkeld.Men zie C.M. Amelunxen, De Geschiedenis van Curaçao, 1929. - Ik maak mij sterk om uitde statistiese gegevens door Lenz verzameld, even stoute beweringen in andere richtingsamen te stellen. Daardoor zou echter niet in het minst geringere godsdienstijver dergeesteliken bewezen worden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 59: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

57

denkbeeld te geven van het Papiaments dat uit de mond van een inheemse isopgetekend, laat ik een der beide verhalen afdrukken die door Natividad Sillie aanDr. Lenz zijn medegedeeld. Ik koos het eerste, omdat dit het kortste is en door deinhoud zo duidelik toont hoe 't gevoel van eigenwaarde der negers reageert op dedwaze geringschatting, ja minachting, die zij van de blanken ondervinden. Als ineen sprookje wordt weinig rekening gehouden met tijd en ruimte. Natuurlik wist descheepskok Sillie zo goed als de beste dat bij de reizen door de held en de heldinondernomen, de afstanden in het geheel niet met de werkelikheid overeenstemmen;voor hemwas het (internationaal bekende) motief van de als dokter zich voordoendegeliefde niet meer dan een onmogelik verzinsel, maar al zulke zonderlinge dingenherhaalt hij, als goed sprookjesverteller, juist zoals hij ze gehoord heeft. De onjuistetitel van het verhaal is op dezelfde wijze te verklaren.Mijn vertaling is zo letterlik als mogelik was zonder onverstaanbaar te worden.

De vormen van de Pap. tekst zullen zelden toelichting behoeven na het hierboven(blz. 53 en vlg.) gezegde. Waar dit echter 't geval mocht zijn, heb ik een aantekeningaan de voet der bladzijde geplaatst.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 60: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

58

*

Istoria di mama ku yiu.Geschiedenis van een moeder met een zoon.

1) Eens was er een moeder met haarzoon; maar zij waren heel arm. Maar de

1) Un dia tabatin un mama ku su yiú;pero nan tabata mashâ pober. Pero e

vader was visser, en elke dag dat detata tabata piskadó, i tur dia ku e tata avader kwam van de zee, stuurt debini fôr di lamâr, e mama ta manda e yiú

bai bende piská. moeder de zoon om vis te gaanverkopen.2) Ten slotte dat eens de zoonvoorbijgaat met zijn bak met vis en hij

2) (Enfin ku) un dia e yiú ta pasa ku subâki di piská i e ta tende un hente ta

hoort iemand hem roepen. En toen hijyam'é. I na ora ku el a hisa su kara nalária, tabata un lareina. zijn hoofd ophief in de lucht was het een

koningin.3) De koningin had een grote neigingvoor die jonge verkoper van vis; en op

3) (Enfin ku) lareina tabatin un grandisempatia pa es mucha bendedô di piská;

dezelfde tijd [dadelik] gaf de koninginhem 10morokota's [de morokoto = $ 20].

i na e mês tempu lareina a present'édyes morokóta.

4) En de koningin zei tegen hem: ‘Kijk,goede jongen, waarom verkoop je vis?

4) I lareina disi kun-e: ‘Mira, bon mucha,pa kiku bo ta bende piská? Tur dia mi ta

Elke dag hoor ik je voorbijgaan met vis,tendé-bo, ta pasa ku piská, ta grita ribaschreeuwen op straat. Doe me 'tkaya. Hasí-mi fabor di bisa bo mâma igenoegen om te zeggen (aan) je moederbo pâpa ku mi no kier mirá-bo mas ribaen je vader dat ik niet meer je wil zien opkaya ta bende piská; pa motibo ku bo tastraat vis verkopen; om reden dat je eenun bunita mucha i ku mi mês ta gustá-bo

pa mi kâsa ku bo’. mooie jongen bent en dat ik zelf zin in jeheb om met je te trouwen’.

* § 1) Tabatin (es)taba + tin, van tene(r), tini, dus = was + hebben) betekent had, en alsimpersonale gebruikt, gelijk hier, er was (vgl. Sp. había).§ 2) Dit enfin ku plaatst Lenz tussen haakjes, daar het in zeer veel gevallen niet meer daneen aanloop tot een volgende zin is en dus vergeleken kan worden met het telkens herhaalden toen van kinderlike vertellers. Ik zal dit enfin ku niet telkens vertalen. - In yam'é en dergel.is é het object.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 61: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

59

*

5) Jan ging naar zijn huis en hij zei (het)aan zijn moeder en zijn vader en zij

5) (Enfin ku) Yan a bai na su kas i el abisa su mama i su tata i nan a kit'é fôr di

namen hemweg van (op) de straat. Toenriba kaya. (Enfin ku) despues ku e mamade moeder en de vader hoorden (deku e tata a tende lareina, (i) nan no aboodschap van) de koningin, zonden zijmanda Yan mas na kaya bai bende

piská. Jan niet meer op straat om vis teverkopen.6) Toen na enige dagen de Koningin devader en de moeder liet vragen om te

6) (Enfin ku) despues di algun dia larein'amanda puntra e tata ku e mama pa kâsa

trouwen met Jan, bleven de moeder enku Yan, e mama i e tata keda mashâde vader zeer verwonderd van te zienferwonder di mira kon lareina por a haya

tantu amor pa nan yiú. hoe de koningin zulk een liefde konkrijgen voor hun zoon.7) Zo is (het) dat de vader aan demoeder zei dat het de wil van (een)

7) Asina ta ku e tata a bisa e mama kuta lareina su boluntá kiku nan kier hasi,

koningin is wat ze ook willen te doen, dusantó lo ta di duna lareina palabra i largaYan kasa ku lareina. dat het (zaak) zal zijn aan de koningin

(hun) woord te geven en Jan te latentrouwen met de koningin.8) Toen schreef de vader een brief en hijantwoordde de koningin dat het heel

8) (Enfin ku) e tata a skirbi un karta i ela kontestá lareina ku ta mashâ bon; ku

goed is; dat alles wat de koningin haarwens is, ook die van hen zal zijn.

tur loke ta na lareina su gustu lo ta di nantambe.

9) Toen richtte de koningin het huis in enzij liet Jan's vader en moeder roepen, en

9) (Enfin ku) lareina a drecha kas; el amanda yama Yan su tata i mama, i

de koningin schonk hun duizend fuerte'slareina a regalánan un mil fuerte pa nan[een f. = 10 realen] om Jan's kleeding inregla Yan su paña i pa Yan kasa

despues di un luna. orde te maken en om Jan over eenmaand te trouwen.10) Tenslotte veel vreugde van Jan enzijn vader met zijn moeder en hun gehelefamilie en ook die

10) Enfin mashâ alegria di Yan i su tataku sa mama i tur nan famili i dye lareina

* § 6. Bleven... verwonderd, een Hispanisme; vgl. quedarse ciego, blind worden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 62: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

60

*

van de koningin. Zodat na een maandJan met de koningin trouwde en zijgingen wonen in hun paleis.

tambe. (Afin ku) despues di un luna Yanku lareina a kasa i nan a bai biba na nanpalasho.

11) Nadat Jan met de koningin zesmaanden getrouwd was, gebeurt het dat

11) Despues ku Yan tabata kasá kulareina durante seis luna, ta resultá ku

Jan die avond zijn verjaardag hadna es anochi ai Yan a hasi aña. Wel, nan[vierde]. Nu, zij hadden wat bezoek intabatin algun bisita na nan palasho eshun paleis die avond. Een ogenblik,anochi ai. Un rato, te banda di dyes dostegen de streek van [omstreeks] twaalfor di anochi, despues ku tur bisita nan auur 's avonds, nadat alle bezoekersbai, lareina i Yan a sinta kombersa un

rato. waren vertrokken gingen de koningin enJan een beetje zitten praten.12) Daarna gingen zij (te bed) liggen.Nadat zij een slaapje hadden gedaan en

12) Despues nan a bai drumi. Despuesku nan a drumi un soño i lamantá, nan

waren opgestaan, gingen zij met z'ndos tabata hunga. Na es mês tempu Yanbeiden stoeien. Op die tijd juist lag Jana drumi den lareina su brasa. Antóin de koningin haar arm. Toen zei delareina a bis'é: ‘Pero Yan, mira kos dikoningin hem: ‘Maar Jan, kijk een (raar)mundu! Ki dia bo por a biba di pensa kuding van de wereld! Wanneer kon jeabo, yiú di un piskadó, por haya drumileven om te denken dat jij, de zoon vanden brasa di intér un prensesa of un

lareina?’ een visser, je kon bevinden te liggen inde arm van een echte prinses of eenkoningin?’13) Toen antwoordde Jan haar: ‘Nu, zois de wereld: zolang de nacht niet

13) Antó Yan a kontest'é: ‘Wel, ta asinata mundu: ku mientras anochi no sera,kareda no kaba!’ (Enfin), i a drumi. gesloten [gevallen] is, is de loop van de

dingen niet ten einde!’ En toen sliep hijin.14) Na het aanbreken ongeveer van devroege morgen, dat

14) Despues di banda di mardugá, kuYan a spierta, Yan a

* § 12. In pensa, en elders, heb ik de zeer onregelmatige nasalisering van de klinker nietweergegeven.§ 13. Vgl. Sp. la noche se cierra.§ 14. Die soldaten. Voor de overgang in de volkstaal van aanw. voornaamw. tot lidwoord vgl.§§ 17, 19, 22, 34, 41 en Hesseling, Het Afrikaans2, Leiden, 1923, blz. 117.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 63: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

61

Jan wakker werd, is hij uit zijn bedgestapt; hij ging naar zijn geldkist, hij

baha fôr di su kama i el a bai na su kahadi plaka i el a kohé kwáter saku di

nam daaruit vier zakken met morokota'smorokota i el a warda, i pa banda díen hij waakte, en tegen vijf uur ging hijsink-ôr el a baha fôr di paleis i el a kontrauit het paleis; hij kwam bij die tweees dos soldá-nan, ta hasi wardia i el a

bisa nan: soldaten die de wacht hielden en hij zeihun:15) ‘Kijk, hier geef ik jullie deze tweezakken met geld voor jullie beiden, en

15) Ata! mi ta presenta bosonan es dossaku di plaka aki pa boso dos, i boso ta

doen jullie mij het genoegen om als julliehasi-mi fabor ku si boso maestá puntraMajesteit jullie vraagt of jullie me gezienbosonan ku si boso a mirá-mí, boso tahebben, dat jullie zegt van ja, want,bis'é ku si; pero, komo e ta boso maestá,omdat zij jullie Majesteit is, daarompa es motibu ai boso-nan no por a bis'éle

nada’. zouden jullie haar niet geen antwoordkunnen geven’.16) Tegen zes uur in de morgen, toen dekoningin opstond, toen zij haar oog

16) (Enfin) pa banda di seis or di mainta,ora ku lareina a lamantá, ku el a habri su

opende en zoekt naar Jan, was Jan daarwowo i ku e ta buska Yan, Yan noniet. Natuurlik dacht de koningin niet dattabat'ei. Por supuesto1) lareina no aJan had kunnen weggaan; zij dacht datJan beneden in huis was.

pensa ku Yan por a bai; el a kere ku Yantabata den kas abóu.

17) Maar toen de koningin naar benedenwas gegaan en ze Jan zoekt, was Jan

17) Pero ora ku lareina a baha abóu i kue ta buska Yan, Yan a bai! Lareina a

weggegaan! De koningin bleef inkeda tur pensatibo di mira echo ku Yangedachten verdiept bij het zien vana hasi. (Enfin ku) despues di dyes or ahetgeen Jan had gedaan. Nadat het uurbáti, ta presenta un mucha ku diario divan tweeën had geslagen, komt eenmainta i el a tum'é i el tabata resa i orajongen met een ochtendblad en zij namku lareina a weitá den lista di vapor-nandat en was aan 't lezen en toen deku ta sali diariamente pa un lugá i na

otro, antó lareina a míra skirbí den koningin keek in de lijst van destoomschepen die dageliks van

1) Deze twee woorden zijn kursief gedrukt door Lenz omdat zij zuiver Spaans zijn. Evenzoo §§19, 20, 23, 24, 25, 28, 35, 41.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 64: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

62

*

de ene plaats naar de andere gaan, toenzag de koningin in die krant Jan z'n naam

es diario Yan su nómber; tabata huntuku es otro pasahero-nan.

geschreven; die was (er) met die anderepassagiers.18) Toen is terstond de koningin gegaannaar het agentschap van het schip om

18) Antó n'e mês tempu lareina a bai navapor su ahensha informa ta pa ki lugá

te informeren naar welke plaats Jan wasYan a sáli. Na es mês momentu nan avertrokken. Terstond hebben ze op hetbisa lareina na es ahensha ku Yan akantoor aan de koningin gezegd dat Janbarka pa capital di Spaña. (Enfin ku)scheep was gegaan naar de hoofdstadlareina a bini su kas mediatamente, i elvan Spanje. En toen is de koningina drechi su baúl e sa valis i na es mêsonmiddellik naar haar huis gekomen enmomentu lareina a fleta un vapor i lareinazij heeft haar koffer en haar valies gepakta sáli ku destino na Spaña na buska di

Yan. en terstond heeft de koningin eenstoomboot gehuurd en is de koninginvertrokkenmet bestemming naar Spanje,op zoek naar Jan.19) Nu, dat schip heeft drie dagen op 'twater doorgebracht voor het Spanje

19) Wel, es vapor a tuma tres dia ribaauwa promer ku el a yega Spaña. Na ora

bereikte. Toen dat schip Spanje bereiktku es vapor a yega Spaña,had, is de koningin onmiddellik naar datmediatamente lareina a baha na es grangrote hotel van Spanje gegaan. Maar 'thotel di Spaña. Ma promé kos ku lareinaeerste wat de koningin gevraagd heefta pidi es doño di hotel tabata Diario delaan die eigenaar van het hôtel was ‘HetComercio pa e mira lista di pasahero; paHandelsblad’ om de lijst van demotibu ku ya Yan no tabata na Spaña,

sino na un otro punto. passagiers te zien, om reden dat Jan alniet meer in Spanje was, maar op eenandere plek.20) Nadat de koningin dat dagblad hadnagezien, was Jan al reeds vertrokkenvan Spanje naar Londen. Terstond is de

20) Despues ku lareina a rebisá es diariodel dia ya Yan a sáli kába fôr di Spañapa Londre. Na es mês tempu lareina

* § 20. Eens Londre (ook § 21), twee maal Londru.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 65: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

63

*

koningin met die zelfde stoomboot vanSpanje naar Londen vertrokken. Op het

a sáli di Spaña ku es mês vapor paLondru. Na momentu ku Yan ta na

ogenblik dat Jan in Londen is en dat hijLondru i ku et a kohe boletin di comercio‘Het Handelsbericht’ genomen had omta resa, e ta mira ku su esposa lareinahet te lezen ziet hij dat zijn gemalin, deta bini na solisitu di dye, na es mês

momentu Yan a sáli pa Italia. koningin, komt op zoek naar hem enterstond is Jan vertrokken naar Italië.21) Nu, toen de koningin Londenbereikte, toen de koningin Jan zocht,

21) Wel, ora ku lareina a yega Londre,ku lareina a solisitá Yan, el a ténde ku

hoorde zij dat Jan was vertrokken naarYan a sáli pa Italia. Na es mês momentuItalië. Dadelik is de koningin naar Italiëlareina a sáli pa Italia. (Enfin ku) Yan avertrokken. Toen Jan hoorde dat deténde ku lareina ta bíni na solisitú di dye,koningin komt op zoek naar hem, toen isantó el a sali pa Fransha. Na momentuhij naar Frankrijk vertrokken. Terstondku lareina a ténde ku Yan a sali patoen de koningin hoorde dat JanFransha, mediatamente lareina a sali

tambe pa Fransha. vertrokken was naar Frankrijk, vertrok dekoningin onmiddellik ook naar Frankrijk.22) Eindelik breekt een ogenblik aan datal Jan's geld op is. Jan weet niet hoe te

22) Enfin ta yega momentu ku tur Yansu plaka a kaba. Yan no sábi kon e ta

doen. Ten slotte ging hij scheep aanhasí. (Enfin ku) Yan a barka bordo di unboord van een stoomboot en hij kwamvapor i el a yega na un pais maneraaan een land op demanier van Curaçao.Kursóu. Ta resulta di dia ku Yan a yéga,Het gevolg is dat op de eerste dag datYan ta buska trabóu. Enfin Yan a skirbiJan aan was gekomen, Jan werk zoekt.den boletin di comercio solisitando

trabóu. Ten slotte schreef Jan in het‘Handelsbericht’ om werk te vragen.23) Nadat Jan twee maanden opCuraçao was geweest, kwam

23) Despues ku Yan tabatin dos luna naKursóu, Yan a bin

* § 22. De stad blijkt (§ 23) Curaçao zelf te zijn; Kursou is de gewone naam bij de bevolking,reeds sedert de 17e eeuw (zie M. Wintergerst, Reisen enz. (1688-1710), herdrukt inReisebeschreibungen enz., uitgegeven door S.P. L'Honoré Naber, deel XIII, 's Gravenhage,1932, blz. 1). - § 23. 't Nederl. pakhuis tot ‘winkel’ geworden naar analogie van Sp. almacén,dat beide betekenissen heeft?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 66: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

64

Jan een betrekking te krijgen in een grotewinkel, die zij noemen ‘de Wereldbol’.

haya un empleo na un pakús grandi, kunan ta yama el Globo. Enfin ya Yan su

Reeds is Jan's geld opgeraakt en Janplaka a kaba, i Yan no tabatin no mas kuhad niet meer dan een loon van tweeun sueldu di dyes florin pa luna. Wel, esgulden per maand. Nu, die arme Janpober Yan a konform'é ku su pobresa ischikte zich naar zijn armoede en hij gingel a sígi ta tráha i el tabat' asina bondoor met werken, en hij was zulk eenmucha ku tur es hende-nan di pakûs

tabata stim'é. goede jongen dat al die mensen van dewinkel van hem hielden.24) Het gebeurt dat eens op een morgenJan aan 't vegen was van de winkel, en

24) (Enfin ku) ta resultá ku un dia maintaYan tabata bari pakûs, i Yan a mira na

Jan zag op de grond een krant die wijsuela [sic] un kuránt ku nos ta yamanoemen ‘Het Dagblad van Curaçao’. Nu,diario di Kurasao. Wel, Yan tabata asinaJan was zo nieuwsgierig dat hij datdagblad nam en begon te lezen.

kurioso ku el a kohe es diario i kumisa taresa.

25) Terstond ziet hij dat de gouverneurvan Curaçao iemand vraagt die goed

25) Na es mês tempu e ta mira kugobernadór di Kurasao ta solisitá un

latijn kan schrijven en ook lezen.hende por skirbi bon latin i resa tambe.Terstond ging Jan naar zijn patroon.Na es mês tempu Yan a bai serka suToen kreeg Jan een aanbevelingsbriefbâs. Enfin Yan a túma un karta dien hij ging in eigen persoon naar derekomandashon i e mes a bai serkagouverneur om zijn dienst aan te bieden.hovernör presentá su serbíshi. Na emêsTerstond begon de gouverneur hem ietstempu hovernör a kumisa puntr'é algo nate vragen in het Latijn om te onderzoekenlatín pa informa ku si Yan sa berdá latín.of Jan werkelik latijn kent. Nu, het blijktdat Jan oefening had in het Latijn.

Wel, ta resulta ku Yan tabatin práktikaden latin.

26) Toen heeft Jan voor de goeverneureen brief geschreven in het Latijn.

26) Antó Yan a skirbi un karta pahovernör na latin. Mediatamente

Onmiddellik heeft de goeverneurhovernör a haya kontestashon di es kartaantwoord gekregen op die brief die Janku Yan a skirbi. Wel, hovernör a kedageschreven heeft. Wel, de goeverneurwas (daardoor) zeer tevreden

mashâ kontentu ku Yan i mediatamenteYan a skirbi un karta

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 67: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

65

over Jan en onmiddellik schreef Jan voorde goeverneur een brief in het Latijn voorde Paus te Rome.

pa hovernör na latin pa pápa na Roma.

27) Na twee weken tijd ontving degoeverneur antwoord op die brief die Jan

27) Despues di dos siman di tenhovernör a haya kontestashon di es karta

voor hem naar Rome had geschreven,ku Yan a skirbi p'éle na Roma i papa aen de Paus heeft aan de goeverneurmanda puntra hovernör ku si e t'asinalaten vragen om, als hij zo goed was, diebon di larga es sekretario ku e tini binisekretaris die hij had, naar Rome te latenRoma komo su segundo di dye, pakomen als zíjn helper, om reden dat hijmotibu ku nunka el a mira hende skirbinooit iemand gezien had die zo goedbon latin asina. Na es mês tempu antóLatijn schreef. Terstond heeft toen dehovernör a duna Yan derechi di bira

segundu hovernör di Kursóu. goeverneur Jan het recht gegeven omonder-goeverneur van Curaçao teworden.28) Nadat Jan in het paleis was van degoeverneur, toen hoorde de koningin dat

28) Despues ku Yan tabata na paleis dihovernör, antó lareina a tende ku Yan

Jan dienst deed als onder-goeverneurtabata empleado komo segundo,en is de koningin onmiddellik scheepmediatamente lareina a barca bini

Kursóu pa bin buska Yan. gegaan om te komen te Curaçao om Jante komen zoeken.29) Maar Jan was veel knapper dan dekoningin. Toen Jan met zijn kijker de

29) Pero Yan tabata mashâ sabir kulareina. Ora Yan a mira lareina bordo ku

koningin aan boord zag, ging Jan vansu keiku, Yan a baha fôr di mas ariba iel a drenta su kamber i e no a sali mas. boven en in zijn kamer binnen en hij

kwam er niet meer uit.30) Tegen zeven uur, toen de tafel klaarwas gezet om te eten, zoekt de

30) Pa banda di shet-ôr, ku mesa tabataponé pa komé hovernör ta buska Yan pa

goeverneur Jan om aan tafel te komen.bini mesa. Nan no por haya Yan; logárZe kunnen Jan niet vinden; integendeel:Yan tabata den su kamber muda drumi.Jan lag sotm in zijn kamer. TerstondNa e mês tempu hovernör a buska turhaalde de goeverneur alle dokters vandokter di mundu pa kura Yan, pero no

tabatin ningun dókter ku por a de wereld om Jan te genezen, maar erwas

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 68: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

66

geen enkele dokter die Jan's ziekte konbegrijpen.

komprendé Yan su enfermedát.

31) Eindelik liet de goeverneur aan boordvan die stoomboot, die daar op die dag

31) Ta resulta ku hovernör a mandasolisitá abordo di es vapor ku a drenta

was binnengekomen, verzoeken te zienes dia ai, mira ku si por sosedé ku porof ze mogelik daar een goede doktertin un bon dokter ai. Antó na es mêshadden. Toen heeft de koningin terstondtempu lareina a péla su kabei i el a bistihaar haar afgesneden en heeft zij zichna homber i el a bini tera. El a presentaals man gekleed en is zij aan walna paleis di hovernör su servishi komo

dókter di kura muda. gekomen. Zij heeft aan de goeverneurhaar dienst aangeboden als dokter omstommen te genezen.32) Toen vroeg de goeverneur haar ofze werkelik stommendokter was, en zij

32) Antó hovernör a puntr'é ku si e tadókter di muda berdá, i el a kontestá

antwoordde de goeverneur van ja, enhovernör ku sí, i ku si den seis ora e nodat, als zij binnen zes uur Jan niet hadkúra Yan, antó su morto. Enfin, lareinagenezen, - dan de dood voor haar. Tena firma ku sí, e ta kura'é. Antó hovernörslotte verzekerde de koningin dat het zodi kun-e: ‘Wel, mi ta konfia den bowas en hem te (zullen) genezen. Toenpalabra, pero si bo burla di mi, lo bo

murí’. - Es dókter di, ku ta mashâ bon. zei de goeverneur: ‘Nu, ik vertrouw op jewoord, maar als je mij voor de gek houdt,dan zal je sterven’. Die dokter zei dat hetheel goed is.33) Terstond ging de dokter de kamer inen bij Jan, en zij vroeg Jan waarom [wat

33) Na e mês tempu e dokter a drentaden kamber serka Yan i el a puntra Yan

(het) is voor welk ding] Jan zo gedaanku ta pa kiku Yan a hasi asina kun-e teheeft met haar tot nu toe, terwijl Jan weetna ora, ku Yan sabi ku e ta stíma Yandat zij zóveel van Jan houdt. Jan zietasina tantu. Yan ta mir'é den su kara,

pero Yan no ta pápia ni un palabra. haar in haar gelaat, maar Jan spreektgeen enkel woord.34) Reeds was de dokter twee volle urenbezig en Jan wilde

34) Ya es dókter tin dos ora kaba i Yanno kier papia nada.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 69: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

67

Lareina ta sunch'é, bras'é, enfin kariñ'é,asi tur kos ku Yan, i toch Yan no kierpapia.niets zeggen. De koningin kust hem,omhelst hem, in één woord ze liefkoosthem, zo (doet) ze alles met Jan, en tochwil Jan niet spreken.

35) Eindelik gebeurt het dat, nadat dekoningin haar dienst aan de goeverneur

35) Enfin ta sosedé ku despues kulareina a ofrese su serbishi na huvernör

had aangeboden, en zij die niet hadi ku e no a kumpli, antó nan a pon'é navervuld, zij haar toen terstond hebbenes mês momentu preso pa mata mortogevangen genomen (gesteld), om diedi es doktór ku a gaya hovernör, ku e pordokter, die de goeverneur heeftkura muda; si nunka e tabata por. Intérvoorgelogen stommen te kunnenKurasao su boletín a sali publiká ku pagenezen, de dood te laten sterven; 't isdyes or di mainta lo e dókter ku a burla

di hovernör lo ta wordu mata. zeker dat hij het volstrekt niet kon. Hetgehele blad van Curaçao is uitgekomenom bekend te maken dat de dokter diemet de goeverneur heeft gespot, devolgende dag om twee uur zal wordengedood.36) Heel het volk is die ter doodbrengingkomen bijwonen. Twee uur sloeg (het).

36) (Enfin) tur pueblo a bin presenshá esmorto. Dyes or a bati. Mediatamente

Dadelik is de pastoor gekomen om diepastór a bin konfesa es homber i puntr'épersoon de biecht af te nemen en hijku si e no tin nigun pikar. Antó el aheeft hem gevraagd of hij niet de een ofkontesta ku no. Tur pikár ku e tini taandere zonde had (op zijn geweten).solamente ku e a ofrese di kúra es mudaToen antwoordde hij van neen. Allei e no por a hasi. Na es mês tempu ezonde die hij (op zijn geweten) had, ispastor a dun'é bindishon i entreg'é den

man di es matadónan. alleen dat hij heeft aangeboden diestomme man te genezen en dat hij hetniet kon doen. Terstond heeft de pastoorhem de zegen gegeven en hemovergeleverd in de handen van diebeulen.37) Op 't ogenblik dat ze de strop omhaar hals deden en dat de trompet klonken dat zij de koningin gingen doden, toen

37) Na momentu ku nan a pasa stròpden su garganta i ku trompét a toka i kunan tabata bai mata lareina, antó

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 70: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

68

*

kwam plotseling Jan toegevlogen en hijsprak tegen: ‘Dood haar niet! Dood haar

na es mês momentu Yan a bula irosponde: ‘No mat'é, no mat'é! ku awór

niet! Nu is mijn tijd van sprekena yéga mi termino di papia. Pues, esaangebroken.Want die man daar is geenomber ai no ta doktór ni e no ta homber,dokter en hij is ook geen man, een vrouwta muhé e ta; i e ta un lareina, yiú di un

rei i un reina. is hij; hij is een koningin, 't kind van eenkoning en een koningin.38) Al de ziekte die ik had komt er opneer dat die (er) is door haar, door een

38) Tur mi enfermedat ku mi tabata (lees‘tabatin’?), ta resulta ku ta pa su motibo

belediging die zij mij aangedaan heeftdi un despresio ku el a hasí-mi sinzonder noodzaak, om reden dat mijnnesesidá, pa motibo ku mi tata i mamavader en mijn moeder arme mensentabata hende póber, mi tata piskadó, iwaren, mijn vader (was) een visser, ennos tabata biba di nos pobresa; i nawij waren gewoon te leven van onzetempu ku mi tabata bai bende piská paarmoede; en op een tijd dat ik ging vismi pober mama i tata, lareina a yamá-mi

i e disi kú-mi: verkopen voor mijn arme moeder envader, heeft de koningin me geroepenen zij zei tegen mij:39) ‘Maar, Jan, waarom is het dat jemoeder en je vader je vis laten verkopen,

39) ‘Pero, Yan, ta pa kiku bo mama kubo tata ta manda-bo bende piská, un

een mooie jongen zo als jij? Kijk, daarbunita mucha manera bo? - Wel, ata migeef ik je 50 morokota's present, en zegta regalá-bo sinkuenta morokota i bisaaan je moeder en je vader, dat ik niet wildat je vis verkoopt’.

bo mama ku bo papa ku mi no kier bobende piská’.

40) Zo heb ik precies gedaan. Tenslottezijn we daarna getrouwd. Nadat we

40) Mes kos mi a hasi. Enfin, despuesnos a kasa. Despues ku nos tabata kasá,

gedurende twee of drie maandenbalor di dos of tres luna, nos tabatagetrouwd waren, waren we aan hethunga i mi a halá drenta drumi den sustoeien en ik ging liggen in haar armen.Op dat ogenblik zei zij tegen

brasa. Na es mês tempu el a bisa-mi:‘Pero Yan, nunka di

* § 40. In balor di dos .. luna, duidt balor de hoeveelheid van de tijd aan. Vgl. in het Frans: ‘il abu la valeur d'un verre de vin’; ook de duur van een muzieknoot wordt zo aangegeven.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 71: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

69

*

mij: ‘Maar Jan, nooit in je leven kon jeleven of denken, dat jij, de zoon van een

bo bida bo por a biba ni pensa ku abo,yiú di un piskadó, por a hayá-bo den

visser, je kon bevinden in de armen vanbrasa di un lareina’. I awór ku tur e pober,een koningin’. En nu dat juist de armei yiú di un piskadó a salb'é fôr di morto

di horka! (jongen) en de zoon van een visser haarheeft gered van de dood aan de galg!41) En nadat toen Jan aan het volk heeftuitgelegd waarom hij dat (alles) gedaan

41) Enfin despues ku Yan a demostrapuébel ta pa ki motibo el a hasi es-ei,

had, toen hebben onmiddellik alleantó mediatamente tur hende ku tabatamensen die dat vonnis van die dokterpresensha es senténsha di es doktór, abijwoonden, Jan en zijn gemalin omhelsdbrasa Yan i su esposa di alegría di mirauit blijdschap dat ze zagen dat Jan eenku Yan tabata un hoben di sintimento.jongmens was met eergevoel. DaaropDespues hovernör a manda es granheeft de goeverneur aan dat grotebanda di muzík toka marcha pa Yan imuziekcorps last gegeven om voor Janlareina te na porta di paleis di hovernör.en de koningin een marsch te spelen totEs anochi ai tabatin gran baile pa Yan iaan het paleis van de goeverneur. En dielareina, i nan dos a keda biba bon te na

es fecha di awór. avond was er een groot bal ter ere vanJan en de koningin en zij zijn alle tweegoed blijven leven tot op deze dag vanvandaag.N. Sillie, 12 April, 1921.Termina la historia.N. Sillie, 12 April, 1921.De geschiedenis is uit.

Het bovenstaande is opgetekend uit demond van de verteller; de eindeloze herhalingvan woorden als ‘dadelik’, ‘terstond’, ‘toen’ enz. zullen bij de levendige voordrachtvan de neger niet hebben gehinderd, eerder iets hartstochteliks aan zijn verhaalhebben gegeven. - Al wordt niet vermeld dat de koningin een blanke was, het is niettwijfelachtig dat zij tegenover de arme, maar fiere jongen, de jonge man met‘eergevoel’, de rol speelt van de laatdunkende, die zelfs als zij hem liefheeft zichverheven acht boven de kleurling.

D.C. HESSELING.

* § 41. Doktór met Sp. aksent, naast Holl. dókter; zulke wisselende vormen zijn talrijk: motiboen motibu, pueblo en puébel enz.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 72: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

70

Lucretia Wilhelmina van Merken en George Washington

De heer S.C. B o s c h R e i t z heeft door een artikel in ‘The Journal of AmericanHistory’ (jrg. 1930, afl. I, 48-58: ‘An unpublished correspondence of GeorgeWashington’) de aandacht gevestigd op de literaire connexie, die bestaan heefttusschen de dichteres Lucretia W. van Merken (1721-1789) en GeorgeWashington.Haar afkeer van de Engelschen en haar bewondering voor den Amerikaanschen

vrijheidsheld brachten de Nederlandsche dichteres er toe om door bemiddeling vanden geëmigreerden Hollander Gerard Vogels contact te zoeken met Washingtonsvolk en zoo mogelijk met hemzelf.De heer Bosch Reitz ontleende zijn gegevens aan bescheiden, die zich bevinden

in het archief der familie Six te Amsterdam en publiceerde o.m. den tekst van enkelebrieven, welke Lucretia van Washington en Lafayette - deze trad als bemiddelaarop - mocht ontvangen.De welwillendheid van Douairière Six van Hillegom stelde mij in staat om al de

nagelaten papieren van Nicolaas Simon van Winter en zijn tweede echtgenooteLucr. W. van Merken in te zien en zoodoende het origineel te vinden van hetFransche gedicht, dat het echtpaar met een begeleidenden brief in October 1783aan den Generaal gestuurd heeft.Door middel van haar gedicht ‘Aan de Britten’ had Lucretia reeds eenigen naam

gemaakt in Amerika, daar haar jeugdige vriend G. Vogels, die met de dochter vankolonel Joseph Moulders, een der trouwe volgelingen van Washington, gehuwdwas, gezorgd had voor de vertaling in het Engelsch en de

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 73: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

71

publicatie; de waardeering was algemeen. Aangemoedigd door dit succes, richtteLucretia zich vervolgens rechtstreeks tot den Generaal met een Fransch gedicht:‘A son Exelence Monseigneur le General Washington’. Hiervan vond ik tweeafschriften: één, geschreven door de dichteres, blijkbaar de oorspronkelijkeversificatie en een aantal verbeteringen bevattend; het andere, een net-afschriftdoor N.S. van Winter vervaardigd.Bij deze copieën was het afschrift gevoegd van een brief - eveneens in het Fransch

gesteld - dien Vogels tezamen met het gedicht aanWashington moest doorzenden.Zoodoende ontving de Generaal in Maart 1784 het volgende lofgedicht:

A son ExelenceMonseigneur le GeneralWashingtonCommandant en Chef au service de leurs HautesPuissances les treise Etats Unies de l'AmeriqueSeptentrionale etc. etc. etc.

Celebre Defenseur des droits de ta Patrie!Soutien des Treise Etats, trop longtemps opprimé.Toi, dont la noble ardeur dompta la Tirannie,Et retablit la Liberté!

Illustre Washington! Heros de l'Amerique!l'Univers retentit des bruits de tes vertus.On voit revivre en toi les soutiens de l'Attique,Et les celebres Curius.

Comme eux, quitant tes1) champs et les travaux champetresTu volez au secours de tes Concitoiens,En proye aux dures loix de trop injustes maitresQui s'enrichissent de leur biens.

Sans toi, sans tes exploits les fertiles contreësNe seroient maintenant que des affreux deserts;Les habitans detruits ou d'impots accableës;Les laboureurs chargés de fers.

1) Oorspronkelijk had de dichteres ‘vous’ gebruikt; vandaar de weifeling in den volgenden regel,die in beide copieën voorkomt en ook in andere coupletten blijkt b.v. het 8e, 14e en 17e.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 74: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

72

Le Dispotisme altier oza leur faire croireQue ses loix serviroient au bonheur des humainsTandis qu'ils manqueront à jamais dans l'HistoireL'Atrocité de ses desseins:

Temoins les murs remplis de feux et de carnage;Temoins les camps sanglans, de cadavres jonchés;Deplorables objets de sa funeste rageQui fait fremir l'humanité.

Ah! couvrons ces horreurs, sources de tant de larmes:Le cruel Dispotisme est banni a jamais;La Liberté renait dans ces jours pleins de charmes,Avec la bienheureuse paix.

C'est à votre valeur qu'elle doit l'existence;Magnanime Heros! sans toi, sans tes combats,Soutenu des efforts des Guerriers de la France,Elle expirait dans ces climats.

l'Amerique, par toi sauvée en sa detresse,Reconnoit tes bienfaits, exalte ta valeur,Et celebre partout dans ses chants d'allegresseLe grand Nom de son Defenseur:

Du noble Defenseur, dont l'ame magnanimeDedaigne des grandeurs les plus brillans appas;Content d'etre l'Objet de l'amour, de l'estimeDes Peuples sauvés par son bras.

Ce Mortel vertueux, modeste en sa victoire,S'en connoit redevable à son unique Appui;Offre tous ses lauriers à l'Autheur de la gloire,Et se prosterne devant lui.

Illustre Citoyen, que l'Univers admire!Que le pourpre, que l'or flatte l'ambition;La Vertu te suffit, elle te doit suffire;C'est l'ornement de Washington.

Que les Peuples, seduits, celebrent les louangesd'Alexandre ou Cesar, destructeurs des mortels;La modeste Vertu, digne attribut des AngesMerita les premiers autels.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 75: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

73

Et toi, Compagne aimable, à son destin unië!Toi, qui, suivant les pas de ton illustre Epoux,Tandis qu'il verse au camp son sang pour la Patrie,La soutenez de tes bijoux!

Epouse du Heros, digne de sa tendresse!Reçois à ses cotes les marques de l'amourDes Peuples delivrés et remplis d'allegresse;Elles te doivent ce retour.

Les bijoux par tes mains offerts à la PatrieOnt affermis ses droits, decouvert tes vertus.l'Amerique joyeuse a aussi sa Porcie,Compagne de son cher Brutus.

ô Couple Fortuné, plus grand dans ta retraiteQue le vain Conquerant sur un trone usurpé!Jouissez desormais d'une ame satisfaiteDe votre illustre renommé.

Que la vertu, la gloire, et le repos tranquillet'Accompagnent aux champs, sous tes rustiques toits;Goutez tous les douceurs dans ton paisible azile,D'un bonheur inconnu aux Rois.

Tandis que l'Amerique, eternisant ta gloireA la honte, au regret de l'altiere Albion,Confie en lettres d'or aux fastes de l'HistoireQu'elle est sauvé par Washington.

Et que votre Statue, au Conseil etablie,Soit par le grand Congres de ces mots honoré:Contemplez Washington, Pere de la Patrie,Defenseur de la Liberté.

Toen Lucretia een half jaar na de verzending van het gedicht nog geen enkel berichter over ontvangen had, veronderstelde zij dat de postzending was verloren gegaanen stuurde opnieuw een copie naar Mount Vernon, waarbij haar echtgenoot denvolgenden brief voegde:

Monseigneur,

Daignez recevoir du bout de la terre les hommages sinceres de deux Personnesplus unies encore par les liens du coeur que par ceux de l'hymen. Admirateurs dela vertu, nous

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 76: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

74

n'avons pu résister au desir de vous témoigner notre vénération, aussitôt que nouseumes appris que votre grandeur d'ame s'étoit manifestée en quittant la chargehonorable de commandant en chef des Armées des treize Etats-Unis de l'AmeriqueSeptentrionale, et en préférant une vie champêtre à tout ce qui pouvoit flatterl'ambition; resolution digne du grand Libérateur de sa Patrie, et qui vous élève auxyeux du Monde entier au dessus des plus illustres Monarques.Mais comment vous faire parvenir les marques de notre admiration? La langue

Hollandaise vous étant probablement inconnue. Le zele de mon Epouse a vaincucet obstacle embarrassant; elle a hazardé pour la première fois de sa vie, de fairedes vers en une langue etrangere, pour se faire entendre du Héros de l'Amérique;elle se plaint cependant de n'avoir pu se servir de sa langue naturelle, parce qu'ellese seroit alors expliquée avec plus de noblesse. Ayez la bonté, Monseigneur,d'excuser les fautes de sa poesie en faveur de nos sentimens1). Nous avons à lafin du mois d'Octobre de l'Année passée envoyé l'original des vers ci-joints à notreami Monsieur Voogels, qui se glorifie d'etre lié avec Monsieur le Trésorier Hillegaset qui depuis peu, comme nous croyons, s'est marié à une des filles de feu Monsieurle Colonel Moulders, à Philadelphie; mais, n'en ayant reçu depuis aucune nouvelle,nous craignons que la lettre ne vous soit point parvenuë.Cette considération nous a fait prendre la liberté de vous envoyer celle-ci par une

autre voye, ne voulant point perdre l'occasion de vous témoigner la vénération, quevotre vertu et celle de Madame votre illustre et chere compagne nous inspire; etque nous nous efforçons de suivre de loin, en la preferant a toutes les grandeursde la terre, contents de jouir d'une heureuse indépendance dans notre Patrie, etn'ayant d'autre ambition que celle de nous pouvoir glorifier un jour, que le grandWashington n'a pas dédaigné de recevoir les hommages sinceres de deux Personnesqui seront toujours, avec le plus profond respect, Monseigneur,

Votre très humbles serviteur et servanteLeiden, en Hollandele 10 Avril 1784N.S.v. WinterL.W.v. Winter,

née van Merken.

1) W. verstond weinig of geen Fransch, zoodat hij het gedicht en dezen brief pas in vertalingheeft kunnen waardeeren.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 77: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

75

Eindelijk, bijna twee jaar later, kwam het lang verwachte, vurig begeerde antwoordvan Washington.Op 6 Febr. 1786 schreef N.S.v. Winter aan G. Vogels1):

Voorleden week wierden wij op het aangenaamst verrast door een brief uit Parijsvan de Marquis De la Fayette. ten geleide van twee eigenhandige engelsche brievenvan zijn Exel. de Gen. Washington, om mijne lieve Echtgenoote op de gratieustewijze te bedanken voor haar fransch vaers aan zijn Exel. door u gezonden. Een dierbrieven is een duplicaat van een brief van dato 30 Maart Ao passato reeds op(ge)schreven, en die door hem vernoomen is dat weggeraakt was, de tweede vandato 5 Octob. Ao passato, ten geleide van dat duplicaat. Zo ver ik kan nagaan schijntde Hr. De la Fayette, die met den beeldhouwer, die het standbeeld van de Hr.Washington zal maken, uit Amerika gekomen is, deze brief zelf medegebragt tehebben. Dit onverwacht evenement plezierde ons met recht ten hoogsten en 't zalons en voor onze zoon na ons altoos eene waardige gedachtenis van den grootenman kunnen zijn en wij houden ons verzekert dat UEd. die zo diep deelt in alles watons betreft, zich met ons daarover verblijden zal, gelijk wij UEd. ook hartlijk dankenvoor uw zorg, dat het gemelde vaers zijn Exel. geworden is: zelfs meld Zijn WelEd.dat hij UEd. niet gezien heeft en UEd. anders gaarne eenige blijken van vriendlijkheidzou gegeven hebben; en indien gij occazie mogt hebben door de Hr. Hillegas of opeene andere wijze zijn Exel. te doen weeten, dat wij zijn brief ontfangen hebben enhem daarvoor ten allerh. verplicht zijn, zou zulks ons zeer plezieren. Dit evenementis ons niet alleen aangenaam omdat het onverwacht is, dewijl UEd. gemeld had datzijn Exel. aan de Hr. Hillegas gezegt had de fransche taal niet magtig te zijn en omhet bedanken voor dit blijk onzer achting; maar te grooter omdat mijn lieve Gadedit evenement mag zien en beleven, daar de groote God haar heden pas uit eenezwaare krankte heeft gered en ik haar als uit den doode heb wedergekregen.

Het echtpaar Van Winter heeft de connexie met Lafayette en Washington nogeenigszins aangehouden door hun o.m. de

1) Minuut bewaard bij enkele brieven van Vogels in de collectie-Six.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 78: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

76

Fransche vertaling van ‘Germanicus’1), Lucretia's beroemde heldendicht, aan tebieden. Dit geschenk bracht Lucretia in het bezit van een hoffelijken brief, geschrevendoor den secretaris van Washington, maar door hemzelf onderteekend (8 Jan.1788).Met G. Vogels bleef een tamelijk geregelde correspondentie gaande, o.a. over

de populariteit van Lucretia's werk onder de Nederlanders in Amerika, tot de dichteresin 1788 te ziek werd om de pen te voeren.Op 19 October 1789 schreef N.S. van Winter met van ontroering bevende hand

aan zijn zoon Pieter: ‘Heden op den middag, half 12 uuren, heeft mijn dierbare Gade,uw trouwe Moeder, het einde van haar levensloop bereikt en haare hemelsche zielaan haarenGod en Vader wedergegeven’. Ook naar Philadelphia is een doodsberichtgezonden, maar Vogels, getroffen door een financieele débâcle en ernstige ziekte,kon pas in Mei 1792 een condoleantie-brief sturen. Intusschen had hij op fijne wijzede nagedachtenis van Lucretia geëerd; daarover spreekt de (waarschijnlijk) laatstebrief, dien hij van N.S.v. Winter ontving. Deze adresseerde in Juli 1792, behalveeen brief, een pakket naar Philadelphia, waarin zich bevonden: enkele exemplarender nagelaten werken van Lucretia2), een aantal afdrukken van de portretten vanhaar en haar echtgenoot, alsmede eenige voorwerpen, die hun waarde ontleendenaan de omstandigheid, dat de dichteres ze zelf gebruikt had. Een en ander wasvoornamelijk bestemd ‘tot eene gedachtenis voor uw lief dochtertje, 't geen dooruwe vriendschap een harer waarde naamen draagen mag’. En evenals voor zijnkleinkinderen had de oude koopman-dichter in een der exemplaren een opdrachtgeschreven, welke in dit geval luidde:

1) Vervaardigd door B. Ducange voor ƒ 160. -.2) ‘De Waare Geluksbedeeling, Brieven en Nagelaaten Gedichten’ van L.W.v.M., waarachter

‘Gedichten en Fabelen’ van N.S.v.W. (A'dam 1792).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 79: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

77

Aan Sara Lucretia Vogels, dochtertje van Gerrit Vogelste Philadelphia word ter gedachtenis van wijlen

Lucretia Wilhelmina van Winter, gebooren van Merken -wier waardige naam zij door de vriendschaphaars Vaders dragen mag -

dit boek verëert door zijn ouden vriendNicolaas Simon van Winter.

Leyden, in Holland, den 20 van Hooimaand 1792.

Vogels had zijn kind genoemd naar haar Amerikaansche grootmoeder en naar deNederlandsche dichteres, van wie haar vader zooveel moederlijke genegenheid ensteun had ondervonden in moeilijke jaren.Zoo vertoonden dank zij haar vader, die wel zijn land maar niet zijn taal prijsgaf,

de namen van deze Hollandsch-Amerikaansche een spoor van het contact, datLucretia van Merken door middel van haar poëzie met Washington en zijn volkgezocht en tijdelijk gevonden heeft.

H i l v e r s um .H.A. HÖWELER.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 80: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

78

Geeps.

Volgens het Ndl. Wdb., IV, 688, is de afleiding van dit woord onzeker.Vermoedelik zou het samenhangen met kwaps, kwips en weeps. Het komt me

voor, dat er een eenvoudiger verklaring te geven is en wel deze, dat het bnw. geepste beschouwen is als een rechtstreekse afleiding van het znw. geep. Laat ik beginnenmet enkele bezwaren tegen de mening van het Ndl. Wdb. aan te voeren, om er tenslotte aan toe te voegen, waarom ik bovengenoemde mening voor waarschijnlikerhoud.1. Wat betreft de vorm.Theoreties zou men naast de vormen met anlautende kw, dus kwaps en kwips,

een vorm met anlautende g kunnen aannemen. Het Ndl. Wdb. wijst zelf op de vormkwal naast gal (zeenetel). Men komt dan tot de vormen gaps en gips, die men echterzo maar niet tot geeps mag omtoveren.Wil men liever het bnw. geeps beschouwen als een bijvorm van weeps - het Ndl.

Wdb. wijst op de gewestelike bijvorm Goensdag naast Woensdag - dan doet zichdeze moeilikheid voor, dat, terwijl het bnw. geeps een uitsluitend Noordhollands1)

woord is, het woord weeps alleen in Zuid-Nederland wordt aangetroffen2). Kan mendus theoreties de overgang van w tot g aannemen, feitelik is dit in het onderhavigegeval niet mogelik, omdat de woorden geeps en weeps nooit in hetzelfde gewestnaast elkander voorkwamen noch voorkomen.2. Wat betreft de betekenis.Het bnw. geeps heeft altijd betrekking op de kleur, het uiterlik - men sla er de wdb.

maar op na - terwijl de

1) Vgl. Boekenoogen, De Zaansche Volkstaal, 233; Bouman, De Volkstaal in Noord-Holland,32; De Vries, Westfriesche Woorden, 71.

2) Vgl. Mnl. Wdb. IX, 2033; Kil., 195; Schuermans, 159.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 81: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

79

woorden kwaps en kwips meer de betekenis hebben van: ziekelik, misselik en weepsgewoonlik smakeloos betekent.3. Het woord geeps is een echt volkswoord, dat van de 17de eeuw af tot heden

toe in de Noordhollandse volkstaal heeft geleefd, hetgeen van de woorden kwaps,kwips en weeps zeker niet gezegd kan worden. De volkstaal nu is, zoals bekend,rijk aan vergelijkingen. Geen wonder derhalve, dat ons vissersvolk iemand met eenfletse kleur vergeleek met een geep. Wie ooit een geep gezien heeft, zal de krachtvan de vergelijking begrijpen.Dat ook andere eigenschappen van deze vis de aandacht van het volk hebben

getrokken, blijkt uit het Gronings. Zo spreekt men in dit gewest van ‘een laangegeep’ = lang en dun (vrouw)mens. Zo maoger as 'n geep. Vervolgens, omdat eengeep een spitse bek heeft, bezigt men het woord ook voor iemand, die erg scherpin de mond is: ‘'t Is n̥ verhipte gebe’ (Winschoten). Vgl. N. Gr. Wdb., 241. Bovendienkomen er in onze volkstaal tal van uitdrukkingen voor, waarin een of andere vis hetpunctum comparationis is, hetgeen een zoeken in deze richting ten vollerechtvaardigt. Ik denk b.v. aan uitdrukkingen als: zo glad als een aal, zo blaid asblik (bliek), een malle brasem, een blaipoot (letterl. een voet zo breed als een blei)enz.4. Het zwaarste argument evenwel is m.i. dit, dat in het dialect van Drechterland1)

naast het bnw. geips de uitdr.: een kleur hewwe as 'n geip in precies dezelfde zinvoorkomt. Evenmin als men er nu aan zal twijfelen, dat in de zinnen: Hij ondergaateen hondse behandeling, en: Hij wordt behandeld als een hond, hetzelfde woordhond bedoeld wordt, evenmin mag men m.i. aarzelen om het bnw. geeps tebeschouwen als een rechtstreekse afleiding van het znw. geep.

Am s t e r d am .G. KARSTEN.

1) Vgl. G. Karsten, Het Dialect van Drechterland, 178.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 82: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

80

Enkele betrekkingen tusschen het Nederlandsch en het Spaansch

Dr. Geers heeft op het 14e Ned. Philologencongres (April 1931) een voordrachtgehouden over bovenstaand onderwerp, waarvan men een resumé vindt in deHandelingen blz. 43-45.Als aanvulling daarop diene het volgende, waaruit eveneens de wederzijdsche

invloed op taal en letteren blijkt, uitgeoefend door de aanraking tusschen deNederlanden en Spanje gedurende lange jaren in de 16e en 17e eeuw.In de Geuzenliederen wordt soms Spaansch gebrabbeld; zoo in no 7 bij v. Lummel

(= no 8 bij Kuiper-Leendertz en II, 71 bij van Vloten): ‘ke marville’, ‘ke deablos’, Spa.‘qué marvilla’, ‘qué diablos’.Naast de bij ons bestaande bastaardwoorden uit het Spa. baselmanis enz. staan

de volgende aan het Nederl. ontleende woorden in het Spa.: birra, biara = bier, dato.a. te lezen is in Fernandez Oviedo y Valdés' Historia de las Indias III, 136II; aguaitar,de wacht houden en guaita, wacht zijn er misschien viâ het Fransch guaiter, guettergekomen; estocafis, estocafris, stokvisch, de Spanjaarden hadden hiervoor zelvetwee woorden, ook samenstellingen (visch + stok) nam. pejepálo en bacalláo (onsbakeljauw, kabeljauw).De oorlog spreekt nog duidelijk in de uitdrukkingen ‘poder pasar por las picas de

Flándes’ d.i. uitmunten, ‘poner una pica de Flándes’ d.i. iets moeilijks kunnenvolbrengen, waarmee de uitdrukking ‘iemand een piekje zetten’, in Friesland bekend,misschien in verband staat; ‘saltar por las picas de Flándes’, alle moeilijkheden teboven komen. Frison = Friesch, maar vooral, mooi, groot paard, dat het Franschook kent, bij Rabelais bijvoorbeeld al. ‘Tener el mando y el palo’ d.i. het te zeggenwillen hebben, is een hollandisme, beant-

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 83: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

81

woordend aan ons ‘paal en perk stellen’. Quevedo's bijvoeging ‘como los holandesesdicen’ in zijn La Hora de todos y la Fortuna con seso no 28 bewijst dit.De niet alledaagsche uitdrukking ‘vivir á la droga’ zal wel een zegswijze uit het

soldatenargot zijn: leven van ‘drog’ (d.i. bedrog, Mnl. droch). Cambray, contray iskamerijksch doek, holanda is Hollandsch linnen, maar ook de daarvan gemaakteplooikraag, die wij Spaansche kraag noemen. Ruiz de Alarcón in zijn La verdadsospechosa noemt ze om de gelijkenis daarmee ‘Hollandsch gebladerte’, holandiscafollaje’; de valona was de Waalsche, een eenvoudiger kraag. ‘Puntas de Flándes’is de beroemde Vlaamsche kant; ‘música flamenca’ de oostersch klinkendemuziek,die men nog wel in Madrid hoort, heet naar de uit Vlaanderen teruggekeerdesoldaten, vaak Zigeuners, die in de 16e eeuw zulke muziek maakten.Mequetrefe d.i. onbeduidend mensch, doeniet, is een merkwaardig barbarisme:

een samenstelling van elementen eener vreemde taal, die in deze taal zelve nietbestaat. Waarschijnlijk toch is er in te zien meke (d.i. make + trijfel (nog in hetVlaamsch = beuzeling, wissewasje.) Ook is aan Engelsch make + trifle te denken.Men kan er ook een koddige toespeling op ‘factotum’ zien, want niet voor niet legtCalderón den gracioso Clarín het woord mequetrefe in den mond (Vida es sueñoII, 3), die zijn grotesk karakter meer dan eens toont in zijn woordenkeus. In later tijdis 't te lezen in Juan Valera's roman Pepita Jiménez (1874).De uitdrukking ‘feo como un demonio’ is gewoon in het Spa (vgl. Ital. ‘brutto come

il demonio’). Misschien is de zegswijze ‘feo como Picio’, met 's duivels naam dus,die we o.a. lezen in P.A. de Alarcón's Sombrero de tres picos (1872) te verklarenuit onzen naam (Heintje) Pik, dien de Spaansche soldaten zeker wel gehoord hebben.Velicómen, dat Dr. Geers ook noemt, treft men bij Luis Velez de Guevara aan in

zijn Diablo cojuelo tranco, 7 en bij Quevedo in zijn La Hora de todos no 40. Hetbeteekent glas,

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 84: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

82

schaal, maar was eertijds de wellekombeter, dien o.a. Kiliaen vermeldt. De Dui.vorm ‘willkommen’ laat vermoeden, dat het woord gehoord is uit den mond vanDuitsche huursoldaten.Lanciskot, door Dr. Geers genoemd, dat ook in Covarrubias' Tesoro gevonden

wordt, zou te verklaren zijn uit lanz (zie ben.) + het augmentatieve suffix -ote, datook pejoralief is. Dan is de beteekenis dus iets als ‘leelijke vent’.Ook wordt door Dr. Geers vermeld het woord pechelingue d.i. vrijbuiter, dat een

verhaspeling zal zijn van den naam Vlissingen en oorspr. dus Vlissinger (zeeroovor)beteekend zal hebben1).Als pendanten van de brabbeltaal uit de Geuzenliederen zijn de volgende plaatsen

uit Spa. schrijvers te noemen, echte staaltjes van het radbraken van het Hollandsch.In den Gids van Dec. 1930 wees ik op het woordje nite, dat in de daar besproken

comedie van Lope de Vega twee gevangen genomen Vlamingen tot de Spanjaardenuitroepen en die ‘(dood me) niet’ of zoo iets zullen beteekenen. Tevens wordt t.a.p.wat Hollandsche brabbeltaal aangehaald uit Lope's El Asalto de Mastrique, waareen Spaansche juffer een Vlaamsche nadoet en napraat. Zij zegt ‘tu velferthine’ (jeverdient 't), ‘dat wtghwiel’ (dat weet ge wel), ‘y it minhere’ (ja't mijnheer) en als haargevraagd wordt, of ze haar minnaar ooit zal vergeten, is 't antwoord ‘Liver te sterven’.Een nog oudere plaats van nite is de 3e jornada (bedrijf) van Torres Naharro's (±

1517) Tinelaria, het ruwe stuk, dat een slemppartij weergeeft in de welvoorzienekeukens (van hier de naam) van een kardinaal te Rome. Een Tudesco wordtbeschuldigd een stuk vleesch in de mouw van zijn buis verstopt te hebben, maarhij roept uit ‘Nite carne y obbigot’ (Niet schape- en rundvleesch).Een brabbelwoord dat nog al eens voorkomt in het Sp. is

1) Men zie de uitvoerige bespreking van dit woord in de Meded. der K. Akad. v.W., afd. Lett.deel 73, serie A, no 2 door Dr. R. v.d. Meulen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 85: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

83

‘Nitifeston’ = (ik heb 't) niet verstaan. Men leest het in een romance van CastilloSolórzano, waar het n.b. een Gavacho d.i. een bewoner van de streek der Gavesin Z. Frankrijk, in den mond gegeven wordt.In Lope de Vega's Caballero del Sacramento, acto II, lezen we het volgend tooneel.

Crispín spreekt:

Als ze mij tracteeren op wijnComo me traten de vinoDan zal ik zeggen, die drink ik niet, ze isdun

diré ‘trinque non denece

En niet goed genoeg voor deze (mij).y ni te gote fertece’.En dan zal ik mijns weegs gaan.y pasaré mi camino.

Luis vraagt, zeer verwonderd over dat voornemen, wát zul je zeggen? en dan zegtCrispín: ‘Niti fiston’.In zijn Los Melindres de Beliza maakt de Spaansche feniks er maar wat van.

Carillo heeft twee gelieven elkaar zien liefkoozen en zegt:

Ik zag hen de armen kruisen en elkaarYo vi cruzar los brazos y tocarseOp dansmaat op de schouders kloppen,Paleotado en las espaldas tantoZoo dat hun alleen maar ontbrak, dat zeals Vlamingen

Que solo les faltó como flamencos

Tot elkaar bij dat kloppen zeiden: vroolijk,vroolijk!

El decirse al tocar froleque froleque.

In den Diablo cojuelo wordt in den 5en tranco een scheldpartij beschreven, waarbijeen Franschman, een Italiaan en een Engelschman een Spanjaard erg uitmaken.De Engelschman zegt: Nitesgut español! Het zal wel geen Engelschman maar eenHollander of Duitscher geweest zijn, wiens woorden de Spaansche schrijver inbrabbeltaal weergeeft: ‘Spanjaard, die voor niets goed is’.In het begin van het tweede deel van den Lazarillo de Tormes, waar deze zijn

avonturen te Toledo vertelt, krijgt hij het aan den stok met Tudesco's over eencentenkwestie; dezen

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 86: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

84

schelden hem uit zeggende: nite, nite, asticot lanz! d.i. niet niet, hasz di(ch) Gott,vent! Het zijn weer Duitsche soldaten geweest dus. Lanst als verkorting van eenlan(d)s(knecht), kennen we wel uit den Spaanschen Brabander en elders, ook uitRabelais.

G r o n i n g e n .G.A. NAUTA.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 87: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

85

Een Fransch-Nederlandsche ‘Leere van hoveschede’ uit het eindeder 15de eeuw

De codex Canonicianus miscellaneus 278 van de Bodleian Library te Oxford is eenbundel, die vier verschillende, willekeurig samengevoegde handschriften bevat.Deze vier handschriften hebben, strikt genomen, alleen het formaat met elkandergemeen; waarschijnlijk is, dat ook het minder of meerder didactische karakter vanhun wederzijdschen inhoud hun gemeenschappelijken eigenaar uit de laatste jarenvan de 17de eeuw licht er toe zal geleid hebben, ze onder één hoornen band metrood titelstuk te laten vereenigen. De geheele codex is door dien bezitter met zwarte,Romeinsche cijfers gefolieerd, waarbij een foutje gemaakt is: bl. 5 heeft nl. geencijfer gekregen1).Het vierde gedeelte van dezen codex, dat bll. 129-176 omvat, is een handschrift

op perkament, bestaande uit zes quaternen, dus 48 bladen, 200 mM. hoog bij 138breed; elke bladzijde is verdeeld in twee kolommen, die met inkt afgeschreven zijn:139 bij 42 mM., met 5½ mM. tusschenruimte; maar niet regelmatig gelijnd: het getalregels, aanvankelijk 24 en 23, wordt spoedig 22 en vermindert gaandeweg tot 20.Van de signaturen is hier en daar nog een miniem spoor van een lettertjeovergebleven; de custoden zijn het mes van den binder geheel en al ten offergevallen. De tekst is geschreven in een duidelijke, vaste, regelmatige hand,zoogenaamd bastaardschrift, om en bij het jaar 1470, eer iets later dan iets vroeger.De interpunctie is gering: hier en daar een punt; maar de

1) Zie een - niet in allen deele nauwkeurige - beschrijving van den codex bij ROBERT PRIEBSCH,Deutsche Handschriften in England. Erster Band (Erlangen, 1896), blz. 172-176; en verg.JACOB VAN MAERLANT's Strophische Gedichten, nieuwe uitgave bewerkt door JOH. FRANCKen J. VERDAM (Groningen, 1898), blz. xiii.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 88: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

86

verkortingen zijn talrijk, vooral in den Franschen tekst. Het handschrift is nog nietgerubriceerd: de ruimte voor de roode of blauwe lombarden is opengebleven, enzelfs de representanten zijn, op twee na, niet ingevuld.* * *De inhoud van dit gedeelte bestaat uit een - grootendeels nog niet bekenden -

Franschen tekst, van het slag dat men in Frankrijk, sedert ERASMUS, een traité decivilité puérile noemt, een onderwijs in de sconemanieren (zooals men in Vlaanderennog altijd zegt), in de cortoisie, in de hovescheit, waarin vooral les contenances detable, de tafeltucht (zooals ze in de 16de eeuw ook bij ons genoemd zijn1)) een ruimeplaats innemen en, merkwaardigerwijze, een berijmde vertaling van de DistichaCatonis opgenomen is, nl. die van ADAM DE SUEL2); dat alles vergezeld van eenNederlandsche vertaling.Zoowel ter wille van onze kennis van zeden en gewoonten uit vroeger tijd3) -

waarbij men er zich voor zal hooren te hoeden, daarin specifiek Nederlandschezeden en gewoonten te zien4) - als van de taal en letterkunde verdienen beideteksten, die ik nu al 35 jaar in portefeuille heb, te worden uitgegeven, te meer daarin den loop dezer jaren van den Franschen herhaaldelijk gewag gemaakt is, en erzelfs passages uit medegedeeld zijn door geleerden, die den codex zelf niet gezienhadden5).

1) Zie de Tafeltucht... Leerende... Hoe men sich ouer Maeltijdt... ende anders manierlijck endeeerbaerlick holden sal, uitgegeven door PETER WARNERSEN, te Kampen, ca. 1560.

2) Zie Der Cato des Adam de Suel. Zum ersten Male herausgegeben von J. ULRICH, inRomanische Forschungen, dl. 15 (1904), blz. 107-140; de redactie uit het Oxfordschehandschrift heeft J. ULRICH ten slotte ook nog uitgegeven, ibid., blz. 143-149.

3) Zie b.v. HENRI DUPIN, La Courtoisie au moyen age (d'après les textes du XIIe et du XIIIesiècle). Paris, A. Picard, 1931.

4) Verg. FR. CALLAEY, La vie b e l g e au temps jadis d'après les manuels de conversation, inhet Bulletin de l'Institut historique belge de Rome, 5de fasc. (1925), blz. 119 vlgg.

5) Op den Franschen inhoud van dit handschrift is het eerst de aandacht gevestigd door PAULMEYER, in het Bulletin de la Société des anciens textes français, 1877, blz. 38 vlgg., die bijwijzevan proef een paar uittreksels medegedeeld heeft, en op wiens gezag K.J. RIEMENS er gewagvan maakt in zijn Esquisse historique de l'enseignement du français en Hollande du XVIde

au XIXde siècle (Leyde, 1919), blz. 9, noot 2) en in zijn Débuts de la Lexicographiefranco-néerlandaise (Paris 1921), blz. 6; in zijn Etude sur le texte français du Livre des mestiers(Paris, 1924), blz. 28-29 en 116-117, heeft de heer RIEMENS nog iets medegedeeld o v e ren u i t ons handschrift, een en ander echter uit de tweede hand.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 89: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

87

Om ons thans bij den Nederlandschen tekst te bepalen: zoowel voor de ‘klank- envormleer’ als voor den woordenschat bevat hij opmerkelijke gegevens, en het getalder bekende Nederlandsche Cato-teksten wordt weer met één vermeerderd. Devertaling is klaarblijkelijk in Vlaanderen geschreven, zooals aan verschillendetaalvormen, resp. graphieën te zien is: ê = ei; ei = ē; au = ou; ou = oe; z = s; hetverkeerd plaatsen der h:hende bl. 129 a, b; 131a, 167a; altre bl. 153a; andele, bl.143b; antierne bl. 130a; antfat bl. 139a; dandfat bl. 146a; asel noeten bl. 148b;gheaet bl. 154a; ghehidelt bl. 150a; heure, huere bll. 133b, 152a, 172b; assimilatiesals mes = mest, mist, bl. 152b; neestelike = neernstelike bl. 137a; samentrekkingenals (tuwen) boofe = behoeve, bl. 144b. Verder, vormen als toogen = toonen 129a,137b, 145a, 157b; zoe = zij 131b, bis; 173a, 175b, 176a; slink 147b; duust 155b;me = men 135b, 139b, ter; 140a, 145b, 162b, 167a; seine, seint 136a, 136b.Nu werd het eerste gedeelte van den geheelen codex, zijnde bll. 1-16, bevattende

de itineraria van Brugge naar Rome over Venetië, alsook eenige aanteekeningenover het H. Land, geschreven in 1468 en 1470, en wel te Brugge, zooals uitverschillende aanteekeningen van den kopiïst duidelijk blijkt. Het tweede gedeelte,zijnde bll. 17-96, bevat een ongedateerd afschrift van de drie Martijns mét BUKELARE'sLatijnsche vertaling, dat nogal sterk Vlaamsch gekleurd is, en omstreeks 1480,wellicht nog iets later, moet geschreven zijn. Het derde gedeelte omvat bll. 97-128,is gevuld met: 1. een afschrift van de Disticha Catonis vergezeld van de Franschevertaling van JEHAN LE FÈVRE; 2. een welbekend Fransche gedicht tot de H. Maria(O doulce vierge plaisant et coye enz.);

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 90: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

88

3. een aantal Middelnederlandsche rijmspreuken, geestelijke gedichten enprozastukken, alles geschreven in 1467; en heeft eveneens te Brugge thuis behoord:op bl. 99b staat nl. te lezen, geschreven omstreeks 1500: Dit boeck hoert toe Janvan hersvelt toe brugghe int cronuneghent hof1). Het vierde gedeelte stamt dusvrijwel zeker óók uit Brugge, al komen specifiek Brugsche taalvormen er niet veelin voor: op de Westvlaamsche uitspraak van ou wijst zeker coult, bl. 153a, bekendeFransche spelling, = cout; heure 133b, 172b kan een poging zijn om de Brugscheuitspraak van ure -, tzeen 130a, om die van te zijn aan te wijzen; as 138a, 149a,172b = als, komt in Brugsche stukken niet zelden voor; woester 141b, schijnt nietuitsluitend Zuidnederlandsch geweest te zijn, maar in Zuid-Nederland is hetWestvlaamsch geweest. Maar ontwijfelbaar, zelfs treffend Brugsch is de vertalingvan vng oisel de riviere met eene rye voegle: te Brugge heeten alle stadsgrachtenimmers vanouds reien.Dat deze leere juist te Brugge vertaald werd, zal wel geen louter toeval geweest

zijn: in het ‘Venetië van het Noorden’ moet voor dergelijke handboeken een publiekbestaan hebben. Werd te Brugge niet ook het bouc vanden ambochten, le livre desmestiers gecomponeerd, dat den auteur van dít geschrift waarschijnlijk wel bekendzal geweest zijn?Het lijdt nauwelijks eenigen twijfel, dat we hier het autograaf van den vertaler voor

ons hebben. Op bl. 156a is in den Nederlandschen tekst een geheele regel open-en op bl. 168a is sommeille onvertaald gebleven: zou de vertaler het ‘juiste woord’niet hebben kunnen vinden? Omgekeerd zijn de laatste Fransche woorden van bl.158b in zijn pen gebleven, terwijl ze wél vertaald zijn. Hij schrijft zelfs eenNederlandsch woord in den Franschen tekst: a la crebbe bl. 153a, en vergist zichnaderhand, bl. 174a, zóó zeer, dat hij een geheelen Nederlandschen regel in denFranschen tekst gaat

1) Zeker wel het te Brugge welbekende huis Cruninghe. Zie het Inventaire des archives de laville de Bruges. Section Première. Inventaire des Chartes... Table analytique par EDW.GAILLIARD (Bruges, 1883-1885), blz. 100.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 91: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

89

schrijven, dat pas bij 't laatste woord merkt en dan ophoudt: tviere meer b.Herhaaldelijk schrijft hij et in plaats van ende 151a, 158b; Cathon en francois vertaalthij letterlijk, ja slaafsch: Caton in walsche (bl. 156a), terwijl hij het in 't Nederlandschdoet. Een aantal n's en andere letters, zelfs een paar maal geheele silben, zijnevenzeer in 's mans pen gebleven; omgekeerd schrijft hij ook wel eens een lettertjete veel, of bezondigt zich aan een dittographie. Zijn spelling vertoont hier en daareigenaardige vormen, als ware hij nog niet gewoon de pen te hanteeren. w doetherhaaldelijk dienst als v: wrawe 129a; wonnesse 164a, bis; tweele 172b; waert156a, 175b; weet(?) 166b; éénmaal staat w voor uw:wer = uwer 129b; ook nw = nu167b; nwe = nuwe 157b; ch voor gh:eeniche 135a; meniche 158a; zincht 173b;werdichen 137b; daarnaast ook nog eerwerdichghen en nighten, 133b. - ie en ijverwart hij vaak met elkander: bliescepe 129b; die = di 131b, bis; 137a; 141b; 150a;158b; 159b; 166b; ziet = zijt 129a; daarentegen dij = die 145a; 158b, bis; 163b;167b(?); 170b; mesbijds 144a; mesnijde 162b; ook tijst = tist 157b; evenzoo ie eni:siet = sit 152b; ĭ en ī:zwicht = zwijgt, 168b, setten en zitten, 146b; ver- envoor:voorstaen, 175a; ӗ, ê en ē: ghereicht = gerecht, 150b, 151a; weict = wekt 168a,en zelfs kneicht 175a; nieghen = negen 155a, bis, 155b. Terwijl te vrijwel altijdgeapocopeerd is, schrijft hij, bl. 145b: Te fier, waar tfier verwacht wordt. Een paarmaal ch = k:nacht = naect 146a; versoucht 164a. Of keken 142b, knelande 149b,gherich 170b, seen 130b, 149b, maer 171a, 172b = meer, alleen maar schrijffoutenzijn, is moeilijk uit te maken; duidelijk is dat het geval met bridel 153a, datwaarschijnlijk aan bride in den Franschen tekst te wijten is (intusschen staat op devorige bladzijde breidel!). a in onbeklemtoonde lettergrepen: knelande 149b,knielande 150a, beloeuande 170a, wellicht ook and 149b = end is een uit Vlaamscheoorkonden bekende, ‘ouderwetsche’ spelling; duechte(n) 164b, 166b, 172b,gebenedite maget 131a, eist = is 146a, 173a, 174b, bis, zijn weer andere vormen,die gebrek aan

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 92: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

90

taalgevoel verraden. Voeg bij dat alles, dat de geheele vertaling woordelijk en letterlijkis, tot onbeholpen, ja zinloos wordens toe (zie b.v. de haest ant spit 145b).Daardoor krijgen we wel een bijzonderen kijk op dit geschrift: we zien den vertaler

om zoo te zeggen aan zijn schrijftafel aan het werk; we zien hem worstelen met demoeilijkheden van zijn taak, die hij wellicht niet eens ten einde heeft gebracht: detekst is onvolledig en immers ook niet gerubriceerd; maar: het vervolg van hethandschrift kan verloren gegaan zijn. We zijn getuigen van 's mansonoplettendheidjes, verstrooidheidjes, vergetelheidjes en - van de grenzen van zijntalent. Deze vertaling is zeker in Vlaanderen, zegge te Brugge, gemaakt, maar ofze wel het werk van een Vlaming is? Dat is meer dan twijfelachtig. Ze lijkt veeleerafkomstig van een walschen scoolmeester, die lichtelijk dialectisch Fransch schrijft(coraige 164b, 167b), le saison 148a, biau 158b, 160a, 162b, 167b), maar van eendie veel minder Vlaamsch kende dan de vertaler van den livre des mestiers en nietalleenmet de Vlaamsche geslachten op gespannen voet stond. Zijn fouten en foutjeszijn, een enkele wellicht uitgezonderd, overduidelijk en leveren geenerleimoeilijkheden op. De daardoor volstrekt onmisbaar geworden verbeteringen zijn inde hier volgende uitgave uit cursief gezet en in de noten verantwoord, behalveingevoegde letters, die tusschen rechte haakjes staan en daaraan alleen reedsherkenbaar zijn. De spaarzame interpunctie van den ‘schrijver’ is behouden, geennieuwe bijgevoegd. Vooreerst is de tekst allesbehalve diepzinnig; en dan: waaromzouden wíj voor 't lezen van een ‘middeleeuwschen’ tekst demoeite niet over hebben,die ‘de ouden’ er wél voor over hadden? Alleen de verkortingen zijn opgelost.Waar deze uitgave afwijkt van de lezing van PAUL MEYER of J. ULRICH (die zelfs

herhaaldelijk een of meer regels heeft overgeslagen), wordt, menschelijkerwijzegesproken, voor de juistheid van dézen tekst ingestaan.

* * *

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 93: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

91

Intusschen: deze vertaling blijkt niet de eenige te zijn, die van dezen Franschentekst gemaakt is. KAREL STALLAERT heeft in den eersten jaargang van De DietscheWarande (1855), blz. 235-236, een fragment: Onderrigtingen om de tafel te dienen.Fransch en Nederduitsch uitgegeven, die op bl. 147b-149b van het Oxfordschehandschrift te vinden zijn. Terwijl de Fransche teksten kennelijk identisch zijn,verschillen de Nederlandsche zoo zéér, dat ze onmogelijk twee afschriften van éénarchetypus zijn kunnen: het zijn twee van elkander onafhankelijke vertalingen vanhetzelfde Fransche origineel. Het fragment schijnt, jammer genoeg, verloren te zijn.Dat deze leere van hoveschede menige concordantie met het bouc van den

ambachten en andere dergelijke geschriften vertoont, ligt voor de hand. In éénbepaald geval gaat de concordantie zoover, dat de overeenstemmende gedeeltenontwijfelbaar aan een gemeenschappelijk voorbeeld moeten ontleend zijn. Dit isb.v. stellig het geval met den service de la table die voorkomt achter het Vocabulairpour aprendre romain et flameng. Vocabulaer om te leerne walsch ende vlaemsch,bij ROLAND VANDENDORPE te Antwerpen ca. 1500 verschenen: déze tafeltucht1) komtnl. geheel overeen met die van het Oxfordsche handschrift, bl. 145 b-151 b, -behoudens geringe verschillen zooals men die in dergelijke gevallen altijd aantreft.Intusschen, voor een nader onderzoek naar het verband met en de verhouding

van deze leere van hoveschede tot andere van 't zelfde slag, schiet thans de ruimtete kort. Wij hopen dat bij een andere gelegenheid den belangstellenden vakgenootaan te bieden.

1) De service de la table van ROLAND VANDEN DORPE werd voor het eerst herdrukt bij K.J.RIEMENS, Etude sur le texte français du Livre des mestiers (Paris, 1924), blz. 94-101; hetgeheele Vocabulaer van VANDEN DORPE door Dr. JAN GESSLER als nr. IV van zijn werk: HetBrugsche Livre des mestiers en zijn navolgingen. Brugge, 1931.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 94: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

92

[Ene Leere van hoveschede]

o ghebenedide+Hs. bl. 129a

+ o benoite

helgh drievuldicheitsainte trinitevader ende zonePere et filzEnde heligh gheestEt saint esperitdie ziet eenQui estes vnginder godheiten deitehelpt mj te dienAides moy a cedat ic hebbe ondernomenQue jay entreprisdat te goeden hendeque a bonne finIc moghe bringhenJe le puisse traireEnde daer toeEt aueucque ceAl mijn doentout mon affaireDaer toe wil mjA ce me vueillenthelpen.aiderMijn wrawe sinteMa dame saintemarye.marieEnde alle santeEt tous les sainsvan hemelrike. Amende paradis. Ameno warachtich godo vray dieudie al hebtqui tout auezIn uwe moghentheitEn vostre puissanceToocht in mjMonstres en moyuwe soete machtvostre doulz pouoirende goedertierhedeEt debonnaireteende uwe hooschede

+Hs. bl. 129b

+ Et vostre courtoisie

ende gheift mjEt donnes moyzin te leerneSens daprendrewaerby ic moghePar qui je puissevroedelike leuenSaigement viureIn deze wereltEn ce siecleende dat ic mogheEt que je puisseverdienenDeservir

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 95: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

die bliescepeLa gloiredes hemelsdu ciel.waerby icPar qui jemoghe herepuisse sirebi uwer minnenpar vostre amourende bijder bedeet par la priere

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 96: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

93

van goeden liedendes bonnes gensMijn leuen ledenMa vie menerte goeden hendenEn bonne finSoo dat ic mogheSi que je puissebij wer graciepar vostre gracecommen ter glorienvenir a la gloirehemels daer bouendu ciel la sus desMen seit endeOn dist ethets waercest veritedat scoone sprake

+Hs. bl. 130a

+ Que belle parole

Niet en costeNe couste rienbij scoone sprakenePar belle parolebij goeder redenePar bonne raisonEnde noch meerEt oncquore plusbij goeder manierenPar bonne maniereen bij scoone oufeningheet par biau maintiengEnde bij goedeEt par bonneswerken te doenoeuures fairemachmen vercrijghenPeult on acquerreDie minne gods.Lamour de dieuen van goeden liedenEt des bonnes gensdaromme es sculdichpource doibteen kintung enfantte antierne en te offeneAnter et maintenirJeghen alle liedenencontre toutes gensTzeen zoete en hooschestre doulz et courtoiswaer of groet profitDu quoy grant profithem commen machLuy pourra auenirIn dezen manierenEn ceste maniereSoo doet hemSi fait ontzijn ghemintestre ame.Al zij zullen seen

+Hs. bl. 130b

+ Quant ilz verront

hoosch en welgheleertcourtois et bien apris

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 97: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

ende al zij zullen hoorenEt quant ilz orrontvan zoeter sprakede doulce parolezij zullen biddenIlz prierontTgode voor hemA dieu pour luiDat hij hemQue il luigheue graciedonne graceAldus vercrijchmenAinsi acquiert onDie gracieLa graceEnde minneEt lamour

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 98: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

94

van godeDe dieuende van goede liedenet des bonnes gensdaeromme es sculdichPource doibtEenen kintung enfantSmorghensLe matinas hij vpstaetquant il se lieueAller eerstTout premierTot gode almachtichA dieu tout puissantOtmoedelike segghenhumblement direLieue heere godChier sire dieu

ghelooft1) ende ghebenedijt sidi+Hs. bl. 131a

+ Loe et benoit soiez vous

van alle den goedede tous les biensdat ghijQue vousmj hebt ghedaenmaues faitIc bidde .v.Je vous priebij uwer hooschedePar vostre courtoisiedat ghij mj houtque vous me tenezIn uwen diensteen vostre seruiceende wachte mjEt gardes moyEn dezen dagheEn ce jourende in allen tijdenet en tout tempsGheift mj graciedonnes moy graceDat ic .v.Que je vousmoghe diennenpuisse seruirwaerbij mj leuenPar qui ma viecomme te goeden hendevienge a bonne findaer naer sultu groetenApres salueresde ghebenedite magetLa benoite viergeMarye.Mariedie moederla merevan onsen heerende nostre seigneurJhesus kerst

+Hs. bl. 131b

+ Jhesu Crist.

en seight. aue mariaEt dites Aue maria1) hs. veeleer gheloost

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 99: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

So bidt haerSi lui priesDat zoe bidde vordiQuelle prie pour toytot haren lieuen zoneA son chier filzEn dat zoe zelueEt quelle meismesbij hare zoetePar sa doulcegoedertierhededebonnairetedie gheue hare gracieTe donne sa grace

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 100: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

95

Dat zoe dieQuelle tewille de gracievueille la gracevan hare lieue zonede son chier filzImpetrerenImpetrer.Alstu zuls zijnQuant tu serresghecleert en vpghestaenvestu et leuedan maectdont fetesmet dijn dume.de ton pouceAn dijn voorhoftEn ton frontdie tekenelenseignevanden heleghen crucede la sainte croixEnde seichtEt ditesHeere godSire dieuWeist mijn beschermer

+Hs. bl. 132a

+ Soies ma defense

tjeghen mijnen viandenContre mes ennemizDanne zultu gaen dwaendont irez tu lauersuuerlike dijne handennettement tes mainsNe droch se nietNe lez seches pointAnt scoolakenAu napnoch ande slippeNe a la panuce1)

van dijnen hemdede ta chemisemaer ande dwaleMais a la touailledoe also dijn oghenfetes ainsi tes yeulxdijne anesichteTa visaigeEnde dijne mondEt ta boucheEn alstuEt quant tuzuls hebbe[n] ghedaenAures faitSuuerlikeNettementsonder hastensans hasterende bij goeder manierenEt par bone manieredan sulstu segghendont dires tuwel zoetelikebien doulcement

1) Bij dit woord heeft PAUL MEYER een vraagteeken gezet. Er is echter geen reden om aan delezing te twijfelen. Zie, voor het woord zelf, DU CANGE i.v. p a n n u c e u s , en DIEFENBACH,Glossarium Latino-Germanicum i.v. p a n n u c i a .

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 101: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

zulstu groeten aldieSaluerez tous ceulxdie du zuls ghemotenqui tu encontreresEn elker namenEt chascun nounmAls hem to behoort

+Hs. bl. 132b

+ Comme lui affiert

Tjeghen dijnen vaderEncontre ton pereOf dijne moderOu ta mere.Zulstu af doen dijn capronOsteras ton chaperon

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 102: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

96

ende eene lettel nijghenEt vng peu enclinerMetten hooftdu chiefende metten schoud[er]enet des espaullesTjeghen hemliedenEnvers ceulxWelkenLesqueulxDu ghemoetsTu encontrerasDu bes sculdichTu doisTzegghen here vaderdire sire pereOf vrauwe moderOu dame mere

Eist snuthens1)Se cest au matin

god gheue .v.Dieu vous dointgoeden dachBon Joureist naeder noenenSe ceft apres nonedu bes dan sculdich tzeghenTu dois dont direGod gheue .v.Dieu vous dointgoeden auontBon vespreof goeden nachtou bonne nuytAldus bestu sculdich tzeghenAinsi doibstu direAls bouen gheseit es

+Hs. bl. 133a

+ Come dessus est dist

Noch meer noch minneNe plus ne moinsAldus zulstuAinsi te doiz tudi maintenerenmaintenirEn groetenEt saluerVader en moederPere et mereEnde oocEt2) aussiIn zulker manierenEn telle maniereTjeghenEncontredijn prochipapeton cureOft tjeghenOu encontreEeneghenAucun

1) Men zou geneigd zijn, hier te emendeeren. Maar deze vorm snuthens komt tweemaal (zieook beneden, bl. 140b) in den tekst voor, en telkens is de lezing van het hs. onbetwijfelbaar.Men kan ookmoeilijk lezen *snuchens, aangezien déze vorm geen Vlaamsch is. Waarschijnlijkis dit snuthens een gevolg van 's vertalers onvoldoende kennis van het Nederlandsch, resp.van het Brugsch.

2) hs. En waarschijnlijk ten gevolge van de twee volgende En's.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 103: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

EerwerdichghenHonneurableMan of wijfHomme ou femmeVan groeten statede grant estattjeghen eenen priestreEncontre vng prestreOf joncheereOu gentil hommeOf joncvraweOu damoiselleOf rike portersOu riche bourgois

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 104: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

97

Omme huerliedenPour leurWeerdichede.DigniteDen anderen

+Hs. bl. 133b

+ Les autres

Daer naerApresSulstu groetenSalueresbij zulker namenPar tel nounm

als hij ontfinc1)que il receut

In zijn dopselEn son baptesmeen zulker manierenEn telle manierebroeders en sustersfreres et seursOom en moyenOncles et AmitesNeuen en nightenNepveus et niepcesRecht zwerCousin germainAnder zwerCousin en autreRogier SeigreRogier SoijerWoutreGaultiergod gheue .v.dieu vous dointGoeden dachBon jourof goeden auentOu bon vespreNade heureSelon leurevan den daghedu jourSo wie dat di groetQui conques te saluedu zulten wedergroetenTu le resalueresbij zulker groetnessePar telle salutacionAls hij di groet

+Hs. bl. 134a

+ Comme il te salue

Of men di zeitSe on te distgod gheue .v.Dieu vous dointgoeden dachBon jour.du zulst antwordenTu responderesgoeden dachbon jourgheue .v. godvous doint dieuxof men di groetSe on te saluebij goeden aventpar bon vespre

1) hs. veeleer ontfint

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 105: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

AntwoortRespongoeden auentBon vespregheue .v. godvous doint dieuxOf yement comtSe aucun vientTe dijnen huisA ta maisonof daer du woensou la tu demeuresEn hij zeitEt il dist

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 106: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

98

hier zij godDieux y soitAntwoortRespondeshem en zeitlui et diteswel sijt ghi comenbien soies venuwaet ghelieft .v.que vous plest ilOf hij zeit

+Hs. bl. 134b

+ Se il dist

Ic sprake gheerneJe parleroie volentiersden heereAu seigneurOf der vraweou a la damevp dat sij daer zijnSe ilz y sontSeight hemDites a luiNe welt .v.Ne vousniet belghendesplaise mieIc salt gaen segghenJe liroie direOf zij daerSe ilz nyniet en zijnsont mieSo seight hemSe lui ditesghelieft .v.Sil vous plaistEenich dincQuelque chosedat ic hemque je luimach segghenpuisse direIc salt doenje le ferroiegheernevoulentiersuwe bodescepvostre messaigeAls zijQuant ilzzullen sijn commenSeront venuesEnde of hij zeit

+Hs. bl. 135a

+ Et se il dist

Ic wil zelueJe vueil meismesTjeghenEncontrehemlieden spreke[n]Eulx parlerSo seit hemSi lui ditesIn gods namede par dieuSeit hij te godedist il a dieu

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 107: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Ic wille gaenJe men veulz alerSeit gaet te godedites. alez a dieuDie v bewaereQui vous gardeOf men di sentSe on tenuoieIn eniche stedeEn aucun lieuOf en enichOu en aucuneboodscepemessaigeOf du vintsSe tu trouuesde duere gheslotenLuis clos

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 108: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

99

Ne doetse nyet openNe louures myeHaestelikeSoudeinementmaer clopt ludemaiz huches haultof stille tusshen tweeou bas entre deulxDaer naeApresdoet open de duere

+Hs. bl. 135b

+ Ouures luis

SoetelikedoulcementOf mer es ghesetenSe on y est assisTer tafel om etenA la table pour mengierAlstu zuls zijnQuant tu seresbinnen der herbergheDedens lostelSlute weder de duereRecloses luisen groete de liedenEt salues les gensEn seightEt ditesgod bewaer .v.dieu vous gartHeerenSeigneursEn vrauwenEt damesEn seghtEt ditesDijn boodscepeton messaigeOf men di bietSe on te offreTe drinckeneA boireontfanc den napReceuez le hanapEn drincktEt beueshooschelikeCourtoisementdan steltdont mettezde napeLe hanapvoor de[n] ghonenDevant celuidien di ghaf

+Hs. bl. 136a

+ Qui le te bailla.

of setten nederOu mettez le jusvp den tafelSur la tableSoetelikedoulcementSonder stuertenSans respandredan seght godPuis di dieu

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 109: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Seine v heerenvous benie seigneursEnde alEt toutede gheselscepLa compaignieEn god loont .v.et dieu le vous rendeof du sies sittenSe tu voiez seoirMiddelbaerMoyensghesellencompaignonsdie ghesetenqui assizzijn ter taflesont a la table

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 110: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

100

of van cleene stateou de petit estatdu zuls segghenTu diresgoet moet .v. doenpreu vous facezij daerSil i aenich meinscheaucune personnevan diner kennessede ta cognoissance

maer dan1) andrePlus que les autres

Du sulten nommen+Hs. bl. 136b

+ Tu le nommeres

bij zijne namenpar son nounmEn sult segghenEt diresJan of woutreJehan ou gaultierGod seint .v.dieu vous benieen al de gheselscepeet toute la companie.aldus zultu segghenAinsi diresde vrauwenAux femmesals bouen gheseit escomme dessus est distvan middel lieden.de moyennes gens

zij2) dijSe ilz te Of

bieden drinckenoffrent a boiredu zult doen alzoeTu feres ainsidat du zuls doenque tu doibs fairete middelbaer liedenAux moyennes gensAls zij dij doenQuant ilz te fonthooschedeCourtoisieof enich duechtou aucuns biensdan sulstu segghendont tu diresHeere god loont .v.sire dieu le vous rendeOf vrauweOu dameOf joncvrauwe

+Hs. bl. 137a

+ Ou damoiselle

Du kintTu enfantdie wils leerenqui veulx aprendredu bes sculdichTu doibs

1) hs. den2) hs. hij

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 111: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

te onthoudenRetenirTgh[u]ent dat duCe que tusies en hooresvoiez et otzEn daerommeEt pourceals du beesquant tu esMet wienAveucque quidat zijque ce soitghef dijdonnes ton

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 112: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

101

verstannesseententeTghuent dat men seitA ce quon distEn doetEt fetesNeestelikeSoigneusementdat men dij beueiltCe que on te commandeOf men die zentSe on tenuoieIn eenichEn aucuneboodescepemessaige

die dij zij ghelaeft1)qui te soit charge

Tot eene[n]+Hs. bl. 137b

+ A vng

werdichen manvaillant hommeHaestuhastez toydaer waertcelle parten doe dijn boodscepeEt fai ton messageEn als du dijneEt quant tu tonboodscepemessaigezuls hebbe[n] ghedaenaurez faitEn het v dinctEt il te sembledat het zij tijtquil soit tempsTweder kerneDe retournerdan ganc voor hemdont va deuant luiEn toocht dijEt monstres toyEn secht hemEt dites luiHeere bijSire paruwen oorlouenvostre congieIc soude weder kerenMe retourneroiewel gheernebien voulentiersvan dien ic ben commendou je suis venuwaer et dat v ghelieftSil vous plaistmj tgheuen antwoordeme done responseIc sal gherne doenJe feroie volentiersuwe boodscepe

+Hs. bl. 138a

+ vostre messaige

dat ghij wiltCe que vous voles1) Aldus in het hs. Lees gheloeft?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 113: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

daerwaertCelle partontbiedendemanderTot wien dat zija qui que ce soiten of hij dij doetEt sil te faithooschedecourtoisiewant van hemquant de luischeiden zulstu partires

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 114: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

102

Heere god loont .v.sire dieu le vous rendeAlzo as bouenAussi comme dessusmen seiton distalso sulstuAinsi dires tualtoostousdiztot enen groeten heerea vng grant seigneurAls hij dij doetQuant il te faitHooschedecourtoisieAls du diensQuant tu sersHeereSeigneurOf vrauweOu dameof dattu besOu ce que tu esmet vader of moederAueucque pere ou meregaet achter dijn vader

+Hs. bl. 138b

+ va darrier ton pere

en voor diner moderet deuant ta mereEn zijt vanEt soies de

[...]1) scoone manierenbelle maniere

ende van scoone speleet de biau jeuende hooschet courtoisEn als duEt quant tuzulz comme[n] zijnseres venuInder kerkeEns le moustiermet dijn heereaueucque ton seigneurof met dijne vraweou aueucque ta dameNe wezet nietNe soies myevlieghendevolagieuxNe siet nietNe regardeshier en daerne ca ne laMaer settyMais mettez toyknielendea geneulxvoor theleghe crucedeuant la sainte croixof voor die beildeou deuant lymaigevan onser vrawede nostre dame.

1) Hier in het hs. een dittographie: van roodgeel doorgehaald.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 115: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

die moeder godsla mere de dieuen seit dijne ghebedeet di tez oroisonsEn heift altoos

+Hs. bl. 139a

+ Et aies tousdiz

dijn herte tot godeTon aime a dieuende tot onser vraweEt a nostre dameen dijne oghen altoset tes yeulx tousdizOp dijnen here.sur ton seigneur

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 116: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

103

of op dijne vraweOu sur ta damewaerbi dattuPar qui que tuniet se en verliezne les perdesEn dat zij nietEt que ilz neniet en gaenSenuoisentzonder dijsans toyEn alstuEt quant tuzuls wedercommen zijnSerez reuenuvander kerkedu moustierof du siesSe tu voyesachter huuseaual la maisonEnich dincAucune choseongheordineertDesordonneeAls beckincomme bacinsof antvatOu lauoirTaflen scraghenTables tresteauxCussene.CuissinsBancleeder

+Hs. bl. 139b

+ Bancquiers

Laken dat men leitDraps quon metvp de bankensur les siegesLeghse te pointeRemettes lez a pointElke vp zijn stedechascun en son lieuOf dijn heereSe ton seigneurOf dijne vraweou ta damewillen wetenvueillent sauoirwat mer doetQuon y faitInde kerkea moustier

Seit hi1) tot .v.Se ilz dient a toy

of enich van hemliedenOu lung deulxGanc sienva voireInde kerkeen lesglisewat me daer doetque on y faitof mer zingt messese on chante messe

1) hs. hu

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 117: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

So dattuAinsi que tuwits tsegghensaiches direwat mer daer doetque on y faitInde kerkeAu moustierAntwoorde nae dienRespondez selon cedattu hebs

+Hs. bl. 140a

+ Que tu as

ghesien en ghehoortveu et oy

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 118: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

104

Ter eene werfA vne foismach commen.peult auenirdattu machs segghenque tu peulz diredaer en es niementIl nya nullyOmme te singhenPour chanterTander werfa lautre foisbij auentuerenpar auanturemochstu segghenPourres tu direde messe esLa messe estbegonnencommenceeOmme tsinghena chanterTer derde werfA la tierce foismoghstu segghenpourres tu direme sinct kyryelOn chante kyryelof men seit depistelOu on dist lespistreof men es toffrandeou on est a loffrandeof men maectOu on faitTsacrementle sacrementof hetz ghemaectOu il est faitmen heift gheuen

+Hs. bl. 140b

+ On a donne

de paes.La paixOf men heiftOu on aal ghesonghe[n]tout chanteof dijn heereSe ton seigneurof dijne vraweOu ta dame

dij segghen snuthens1)te dient au matin

Alstu zuls zijnquant tu seresCommen vanReuenu duder kerkemoustierganc sienva voireTer maertLa marcheewat men daer doetQuoy on y faiten wat visch datter esEt que poisson y a

1) Zie boven noot 1) op blz. 96.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 119: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Antwoorde gheernRespondes volentiersen ganc raeschEt va tosten alstuEt quant tuzuls commen zijnSercs reuenuvander maertde la marcheeaduiseert v welAduisez toy biendattu seghsQue tu diz

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 120: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

105

Tot dijn heereA ton seigneurof tdijne vrawe

+Hs. bl. 141a

+ Ou a ta dame

Hoedaen vischConfait poissondu daer vintsTu y trouuesso dattu weitz tsegghenSi que tu saiches direTdijne weder comenA ton retourAls men dijQuant on tevraghen zaldemanderahoedaen visch datter esconfait poisson y aEn noompt hemEt lui nommesde vischenLes poissonsdie hier naerQui cy apres

zijn ghescreuen1)Sont escript

deen dach deenLung jour lungdander dach danderLautre jour lautreso antwoort hemSi lui respondesdaer es groete vulteIl y a grant plenitevan vischdes poissonsvander zee en vander zoete watrede mer et deaue doulcewant dar es wale vischCar il y a balaineMeer zwijnporc de mersceluisch en pladijsEsclevin et plicecabelliau en herde[r]s

+Hs. bl. 141b

+ Cabelliau mules

zee hasenLieures de merbutten ende wijtincBout et merlansmakerel en herancMakerelz et heransRochen ende vloetenRaies et Calantmusselen en woestrenMoulles et istresStuer ende salmEsturin et saulmon

heuten2) en snoukenLuus et beckets

caerpers en tenckenCarpres et tenchesblieken en baersenRoches et perches

1) hs. ghescriuen2) Bedoeld is: hecht. Te lezen *heicten?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 121: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Ende willocxEt hannonsLampreidenLamproiespaelinghenAnguillesalduz es behouelicAinsi est il besoingTe kennenede cognoistrealle manierenToutes manieres

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 122: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

106

van vleeschdes Charsen van vischet des poissonsIn auentuerenEn auentureals men dieQuant on tesal beuelencommandraTe coopene

+Hs. bl. 142a

+ A achater

Andre spijseAutre viandeOf men dij zeitSe on te distganc en coopt onsva et achatez nousgoed vleeschBonne chardu zuls vraeghenTu demanderes

Hoedaen1) vleeschQuon faite char

wild vvoles vousdat ic v coopeque je vous achateCoopt onsAchates nousOssin vleeschChar du buefwedern vleeschChar du moutonof alle beedeOu toutes deulxTer ander werfA lautre foisSalmen dij segghenTe dira ondoet ons commenfetes nous venirLammerin vleeschChar daigneauof zwijnen vleeschou char du porcOf men dij zeitSe on te distganc en coopt onsva si nous achatesEenich roestAucun roostOmme te roestene

+Hs. bl. 142b

+ Pour roster2)

Dan zaltu segghendont diresHoedaen roestConfait roostwildi hebbenvolez vous auoirTer eene werfA vne foissalmen dij segghenTe dira on

1) hs. Hoedoen2) Verwarring met rostir? of aldus te lezen?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 123: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Coopt onsAchates nousTwee vueglendeux oiseaulxeene gans of tweevne aue ou deuxTauder werfA lautre foissalmen dij segghenTe dira ondoet ons commenfetes nous venirEen capoenvng Chaponeene henne of tweevne geline ou deulx

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 124: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

107

Ende nem waerEt prennez garde

datti ionc1) zijnquelles soient jeunes

En ooc vetEt aussi grassesTer derde werfA la tierce foissalmen dij segghenTe dira ondoet ons comenfetez nous venirEen hoen of tweevng poucin ou .ij.Twe keken of driedeulx poules ou .iij.Twee duue of drie

+Hs. bl. 143a

+ deulx colons ou iij

drie paire duue joncghenTrois paire de pijonsEene zwaene of tweevng signe ou .ijEene rye voeglevng oisel de la riuierewilt of temsauuaige ou priue

een masseel2)vng Malart

of eenen andekinou vne anelleTer vijfte werfA la cinquiesme foissalmen dij segghenTe dira onCoopt onsAchetes nousTwee plouuierendeulx plouuiersof twee pertrissenou deulx perdrisEen haesevng lieureof twee coninnenOu deulx coninsAls tu coopsQuant tu achateswilt vleeschChar sauuaigeSoe nem waersi prennes gardedat se vreesch zijquelle soit freisseende nielinghe doetet nouuellement tueeen nielinghe gheuanghenet nouuellement priseAlstu wils coopenQuant tu veulx achaterde spijse voorseitLa viande suisditeof ander spijseOu autre viande

1) hs. zonc2) Dat is dus de naam van denmannetjeseend, den erpel, den waard. Dit masseel is toch moeilijk

te identificeeren met maysel, maiseel in 't Mnl. Wdb. 4, 1204 i.v. m a s e l .

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 125: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Andele se+Hs. bl. 143b

+ Maines les

en dincseet bargaignesHooschelikeCourtoisementdu zuls segghenTu direzGoed manPreudhommeof gheselleou compaignon

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 126: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

108

wat louedij1)Que fetes vous

desen sceluischCest escleuinof dezen buttorOu ce butoirdoet mj redenefetez moy raisonwaet zalse my costenque me costerontdeze dri pladijsenCes trois plijsezwat sal ic gheuenQue donregevan deze ij capoensde ces ij Chaponsals hij di sal heb[ben] gheseitquant il taura distvan alden prijsde tout le pris

zij v. scellinghe of xij penninghe2)soit .v. sols ou xij deniers

antwoert hem en seitRespondez et lui ditesMaer om redeneMais pour raisonof v. dinct te veelesil te semble tropBiet hemoffres luiStoutelikeHardiementTghuent dat .v.

+Hs. bl. 144a

+ Ce que vous

dinct redenesemble bonen bepeinse dijet pourpensez toydattu hem nietQue tu ne luien mesbijdsne maloffres mie

dat hij dij looft xij. penninghe2)ce que il te fait xij. deniers

of tghoent dattu dinctou ce quil te sembledat werdich mach zijnquelle peult valoirof alzoe naerOu aussi presAlst goet esQue bon soitEnde dinct .v.Et sil te sembledatti te diere esquil test trop chierSo seit hem zoetelikesi lui di doulcementGheeuet mydonnez le moy.In gods namede par dieuwaeret ghesodense il fut builli

1) louedij: in het hs. in twee woorden loue dij2) In het hs. zijn scellinghe en penninghe afgekort: .s. en d met een verkortingsteeken.2) In het hs. zijn scellinghe en penninghe afgekort: .s. en d met een verkortingsteeken.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 127: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

ghij soude[t] moghenvous le pourresHelpen etenAider a mengierwel gheernebien volentiersende ic sal coopenet si achateroieeen ander weruevne autre fois

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 128: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

109

Tlieuer tjeghen vplus volentiers a vousEnde of hij seitEt se il distIc wille wel

+Hs. bl. 144b

+ Je vueil bien

dat ghijt hebtQue vous laiesTuwen boofeA vostre vsedan seghtdont diIn gods name zijtPar dieu ce soitOf ghijt moetse il te conuientTdiere coopenTrop achaterOf ouer dijne willeou oultre ta volenteSo seight hemSi lui ditesIc cooptJe lachateTe diereTrop chiermaer ic sal hebbenMais je auroieeen ander werfvne autre foisof god ghelieftSe dieu plaistende ghij wiltEt vous volesbetter coopmeilieur marcheen als du zulsEt quant tu auresghecoocht [hebben]AchateSoo rooptSi huchezeen wijnne broetvng gaingne paindiet draghe ter herberghequi le porte a lostelen of hij niet en weetEt se il ne scetWaer dattu wones

+Hs. bl. 145a

+ Ou tu demores

So gang met hemSi va aueucque luien doet hem wel betalenet le fetes bien paierof betalenou paies leghij zeluevous meismeszijt dansoit a donof een ander tijtou vne autre foisals dij spijsequant la viandesal zijn ter herberghesera a lostel

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 129: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

So tooch sesi la monstrestot dijn heerea ton seigneurof tot dijne vraweou a ta dameende nem wareet prennes gardedat sij zijquelle soitwel bereetbien appareilleeende suuerlikeet nettementen seight hoe veeleEt dites combiende spijse costeLa viande cousta

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 130: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

110

En doetseEt la fetesbereetappointerIn sulker manierenen telle manieredat dijn heereque ton seigneurEnde dijne vrauwe

+Hs. bl. 145b

+ Et ta dame

dij weten dancte en saichent greLeght te dienMettes a cena dijn wetenselon ton sauoiralle dijn machttoute ta puissancehelpen keerenaider a tournerende bereedenet appareillierEene spijsevne viandeende een saulse makenet vne saulse fairedu zuls bettrenTu amenderesTe fierLe feuen zuls legghenet mettresde haest ant spitla haste a lespoyeen helpen staempenEt aider estamperen wrijuen eene saulseet broier vne saulseals de spijseQuant la viandezal zijn bereetsera appareilleeof mer esSe on estghecostumeertaccoustumeTe coopen brootdachater du painso gaets haelensi en va querrezulke as men

+Hs. bl. 146a

+ Tel quon

beueelen salcommanderadoet bringhenfetes apportercleene brune brootpetit pain brunen maecter ofSi en fetestailliorentailleursdan broot met allendont pain a toutEn witte brootEt pain blanc

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 131: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Omme tetena mangierals der maltijtQuant le dinernachtsaprochegang tot dijnen heereva a ton seigneurEn seght hemet lui ditesdat de spijseque la viandeEist bereetsoit presteScuert de messenEscurez lez culteauxSuuert de beckenNettes les bacins

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 132: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

111

Ende dandfatEt le lauoiren weist voorseenet soies pourueuvan eene wittedune blanchedwaletouailleAls tijt zijn salquant temps seraof men dij beueilt

+Hs. bl. 146b

+ Se on te commandra

trechtena dresserof tleggheneou a mettrede tafella tableSo stelt de scraghensi mettes les estausdan tscoelakendont le napdan leght brootdont mettes le painter zide van de tafelau lez de la tabledaer dijn heereLa ton seigneurniet en setne siet myeals men sal gaen dwaenquant on yra lauerdu zuls gheuen waterTu doneres eaue.en du zuls houdenet tu tenrasden dwaelela touailledaer zij en droeghenLa ilz torchenthare handenleur mainsAlstu diensQuant tu sersTer tafela la tabledu zuls zijn in dijn roctu serez en ta coteen sonder caproenEt sans chaperonAls du draghesquant tu portesde spijse

+Hs. bl. 147a

+ La viande

In de luchter handeen la main senestreEnde saulseet la saulseInde recht[e] handeen la main destredu zuls gaen al rechtTu ires tout droitdu zuls stellenTu mettresdie ghereichtenLes metz

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 133: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

eerst weruenPremierementvoor den hoochstendeuant le plus haultvander tafelde la tabledan zulstu dienendont seruiresden andernLes autresvolghendeEnsieuantalso zijAinsi comme ilzgheseten zijnsont assizdu bes sculdichTu doibz

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 134: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

112

wel te wachtenbien regarderof daer ghebrec esSil y faultenich dincaucune chosedu zult houdenTu tenresdijnen aermenTes brasgheuouden onder

+Hs. bl. 147b

+ ploies dessoubz

dijne oxeletes espaullesdu ne bes niet sculdichTu ne doibz pointtcrawene nerghensgrater nulle partEnde dickenset souuentde tafel tsuuernenetter la tablevanden beenekinsdes osseletzvan vleeschedu charen van vischeet du poisson

en van den crumelinghen1)Et des briseurs

van de broot2)du pain

en du sultse wech doenet les osteresvan voor de liende deuant les gensmetter rechte handede la main destreende zultse legghenet les mettresIn de slinke handeen la main senestreTot dat zij sal zijnTant quelle soitAl vulToute pleinedan zultEt dontse werpenles getteresIn eene corfen vne corbilleOf in een

+Hs. bl. 148a

+ Ou en vng

groet platelgrant platdan leghsepuis mettez lesdaer zij sculdich zij[n] tzijnLa ou ilz deuent estreof men dij beueiltSe on te commandete bringhen fruita porter du fruit

1) crumelinghen: nog niet in 't Mnl. Wdb., tenzij onder c r u m e , en dan nog maar uit Kiliaan.2) Uit te spreken als dbroot

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 135: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

du zuls vraeghenTu demanderesHoedaen fruitConfait fruitzij willen hebbenIlz vueillent auoirNiewe fruitNouueau fruitals men dij sal heb[ben] gheseitQuant on taura ditNemt een dwaleprennes vne touaille

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 136: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

113

ende gaets halenet les va querreende doet dat menEt fetes ce quondij heift gheseittaura distdeene werf deenea lune fois lungdander werf dandera lautre fois lautreNae den tijtselon le saisonvander jaerende lanende doet gheerneet fetes volentiersdat men dij beueilt

+Hs. bl. 148b

+ Ce quon te commande

Of men dij seitSe on te distBrinct onsAportes nousperen hastiuelpoires hastiuel1)

peren van Popringhepoires de Popringhe

peren anguisse2)poires dangoise

peren van Rijsellepoires de LisleOker noetenNois de gauckesAsel noetenNois de Caireof applen odselintou pommez doselens3)

of blandereelen4)Ou blandreaulx

KersenCherisesof criekenou chesesprunen of perkrenprunes ou peches

ende sleen5)et fordines

fighen en daedelenfigues et dadesOf rozijnenOu roisinsof mesplenOu mesples

1) De lezing van het hs. is onzeker; er kan evengoed hastimel als hastuuel staan. Bij PLANTIJNis ‘poires de hastiveau’ de vertaling van ‘vroege peren’.

2) Verg. het Mnl. Wdb. op A n g u w i s s e .3) Het door STALLAERT uitgegeven fragment (zie boven, blz. 91) heeft: prunes doyselens - applen

Dooselinghe, maar het ‘service de table’ achter het ‘Vocabulaer’ van ROLAND VANDEN DORPEheeft: oyselengs - oyghelinghen. Dat dit oygheling werkelijk een soort appel was, blijkt uit devolgende opsomming: Vercocht 21 manden appelen: te weten neghen manden oegelinghen,vier manden crolrettinghen, vier manden groeninghen, ende vier manden stininghen, Hs.Gent, Gemeentearchief, Jaerregister over 1463, bl. 92 (aangehaald bij DIERICX, Mémoiressur la ville de Gand, dl. 2 (Gand, 1815), blz. 119, noot 1).

4) Nog niet in 't Mnl. Wdb., tenzij onder *S l a n d e r e e l , waarvoor ‘Blandereel’ te lezen is. Voorhet Fransche woord zie b.v. GODEFROY, Dictionnaire de l'ancienne langue française, dl. 1,658 op b l a n d u r e l .

5) hs. sloen

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 137: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

En dit fruitEt ce fruitzulstu leghenmettras

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 138: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

114

voor dijn heere+Hs. bl. 149a

+ deuant ton seigneur

of voor dijne vraweou deuant ta dameof men dij beueiltSe on te commandeTe deelenA partirNemt warePrennez gardehoe veele meinschequant personnesdatter zijn ter tafely a a la tableEnde hoe veeleEt combienfruits dattu hebstu as de fruitEn leghtEt en mettesalso veele voor den eenautant deuant lungas voor den andrecomme deuant lautreMaer leghtMais mettesTscoonstele plus biauvoor dendeuant lewerdichstenplus dignevander tafelde la tablealstu zuls hebbenQuant tu auresvan als ghedientdu tout seruivan drinckende boireen van eten

+Hs. bl. 149b

+ et de mangier

Eerst dattuAincois que tuweers tscoolakenostes le napeende datter vp eset ce quil y a dessuszulstu zijn vorseenSeres pourueuvan een scoone dwaledune belle touailleen van watre waermet deaue chaudeOmme te dwaenPour lauerDe handenles mainsende als tscoolakenEt quant le napesal zijn gheweertsera oste

dan nem1)dont prennes

den naple hanap1) hs. mem

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 139: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

metten wijnea tout le vindaer du of hebs ghedientdont tu as seruiand ghef drinckenet dones a boireal knelandeen genoillantmet eene knyedung geneulTot danneJousques a dontdattu hebs ontfaenque tu as receu

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 140: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

115

den nap van hem+Hs. bl. 150a

+ Le hanap de lui

ende dan staet vpet dont te lieueof men die niet endoetse on ne te fait

Erst1) vp staenAincois leuer

Alstu zijsquant tu esvp ghestaenReleuedan doetdont fetesweder schinken wijnverser oncquore vinNae dien datSelon ce quede nap ghehidelt esle hanap est vuydeSo gheift drinckenSi donnes a boireden hoochstenAu plus haultknielandeen genoillantals te voorencomme deuantende heiti diEt sil te commandete vpstaena leuerTer ersten werfLa premiere foisAntwoort hemluy respondesBij uwen paijsSauf vostre grace

en beueilt2) hij diet sil te commande

Twee werf of .iij.deulx fois ou iijEn doet

+Hs. bl. 150b

+ Et fetes

zijn beueelenson commandementdoet alsofetes ainsitelker werfchascune foisden andernaux autresTot dat zijTant quilzalle hebben ghedronkenauront tout beudan doet andont vestesdijnen rocta costeende ganc etenet va mangieralstu bes ghesetenquant tu es assiz

1) in het hs. verbeterd uit Est: de r boven den regel bijgeschreven met ⌢.2) verbeterd uit beueit: de l boven den regel bijgeschreven met ⌢.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 141: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

so sitte al rechtsi te sees tout droitende ne leint nietet ne tapuyez pasvp de tafelsur la table

met aerm no3) elleboghendez bras ne queutes

ende of du eitzEt se tu mangiesof zijs ghereichtOu es drece

3) hs. ne

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 142: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

116

met vrauwenaueucques damesof joncvrauwenou damoisellesso dientsesi les serueshooschelikecourtoisementvan dattu hebs

+Hs. bl. 151a

+ de ce que tu as

Of zijntou sont ellesjoncwijuenmechinesso dientsesi les sersgrasselikegracieusementSnijt brootTailliez du painen leghtet mettesvoor hemliedendeuant ellesNe snijdes nietNen tailliez mietveele teene werftrop a vne foissnijt vleescheTaillies char

en1) vischeet poisson

en leghs vooret mettes deuanthemliedeneulxdat allerscoonstele plus belals du wils drinkenquant tu veulx boireso biedt hem eerstsi leur offres premierTdrinckenea boirebeestu ghereichtEs tu drecemet knapenaueucques varletzof ghesellenou compaignonsvan dijnen doen

+Hs. bl. 151b

+ de ton affaire

of hij vpstaetSe il se lieueom eenich dincpour aucune choseende du waens datet tu cuidez quilhij weder sitten zalse resoiraof du moet hebsSe tu as loysirhem te verbeidende lui attendreSo en eits nietsi ne mangez point

1) hs. et

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 143: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Tot hijTant que ilwederseten essoit rassiswachte di welGardez toy bienvan drinckeneDe boireTwilen dattu hebstant que tu asSpijse in dijn montviande en ta boucheEnde ic beuele diet je te commande

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 144: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

117

dattu di wachtzque tu te gardesbouen al dincsur toute chosevan dorper sprakede vileine parolealdus doendeainsi faisantals bouen es gheseitcomme dessus est distsulstu dij doen zijnTu feres estrevan elken

+Hs. bl. 152a

+ de chascun

welghemintbien amemaer hij moetemais il conuientdie wille dienenqui veult seruirdat hij can helpenquil saiche aiderzijnen heerea son seigneurAls hijquant ilwille rijdenveult cheuaucherthouden zine steghereepde tenir son estrieren hem dienenet lui seruirInder maniereen la manierehier naer volghendecy ensieuant.Tallen huerena toutes heuresAls dijn heereQuant ton seigneurwille rijdenveult cheuaucherso ganc int staelsi va en lestableende nem wareet prennes gardeTen perdenaux cheuaulxvan dijn heerede ton seigneurof zij heb[ben] gheleghensilz ont couchieIn huer mes

+Hs. bl. 152b

+ En leur fien

So wrijf se welSi les frotes bienmet eenen stroe wischdune torche destreinEn campseEt les estrillesmet eene roscamdune estrilleTot zij suuer zijntant quilz soient netzleght vp den sadellenmettez sus les selles

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 145: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

gheift hem den breideldonnez leur la brideinden monten la bouchene siet niet vpNe montes pasvoor dijnen heeredeuant ton seigneur.als du bes sculdich tzijnquant du dois estreTzijne vp sittenea son monterende tzijne beeteneet a son descendreende als dijn heereEt quant ton seigneursal zijn ghebeetsera descendu

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 146: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

118

bestu sculdich vp tsittendois tu monterEnde leetet menerde perdenlez cheuaulxTot waterA leaueOmme spoelenPour respaumer.dan leedse

+Hs. bl. 153a

+ dont menes les

Int staelen lestabledoet den br[e]idel ofOstez la brideende bindseet loies lesmet den altredu liecoulanden crebbea la crebbedan gheift hempuis leur donnezHoy en haurefoin et aueinene doet hem niet afNe leur ostez pointde sadelen voor datles selles jousques a ce

datti1) zijnque ilz sont

wel vercoeltbien refroideesEist wederSe le tempscoultest froidso deckesesi lez couuresmet enich dincdaucune chosezijt flassarghesoit flasartof anderou autredeckenecouuertureals zij zullen zijnquant ilz serontwel vercoeltbien refroideesSo doet hem af

+Hs. bl. 153b

+ Si leur ostes

den sadelenLes sellesende hanc seet pendes leswaer datzijou que ce soitan een naeghela vng clouen hebben zij ghesweetet silz ont sueSo wrijfse welsi les frotes bien

1) Versta dattie of lees datsi?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 147: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

met eene stroe wischdune torche destreinen nem wareet prennes gardeof se zijn onbeslaghensilz sont deferreesOf noot esSe mestier estso leedsesi les menessmarescalau mareschalen doet hem betrenet fetes les amender

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 148: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

119

waetre seAbruuez lessnauensau soiren maect hemet leur fetesgoet letierbonne litiereeer dat ghijauant que tugaet slaepenvois dormirEn rekent

+Hs. bl. 154a

+Et comptes

snauensau vespremetten weertaueucques losteof werdijnneou lostessevan dattu hebs gheaetde ce quauez euvp dat ghij zijtSe vous estesgheherberchtLogieomme v. gheltpour vostre argenten dat menet ce que ondij rekene[n] zalte compterazijt goet coopsoit bonne marcheof anderou autredu zuls verreekenentu le recompteresdijnen heerea ton seigneurende elke bij hemet chascun a partalsoet bouenainsi comme dessuses gheseitest distzulstu dij beleedenTu maintendrasals tijt sal zijnquant temps sera[E]nde wilstu[S]e tu veulxleerenaprendreTreekenen

+Hs. bl. 154b

+A compter

bij der lettrenpar la lettresiet hier de ghetaelveecy le compte[E]enj[V]ngTweeijdeulxdrieiijTrois.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 149: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

viereiiijquatreviuev.CincqzessevjSixzeuenevijseptAchteviij.Huytnegheneix.Neuf.[T]iene.x.[D]ixElleuexjOnzeTwaluexijDouze

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 150: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

120

dertienexiijTrezeviertienexiiijQuatourzevicht[i]enexvQuinzeSestienexvjSeszeSeuentienexvijdixseptAchtienexviijdixhuytNeghentienexix

+Hs. bl. 155a

+ dixneuf

[T]wijentichxx[V]Ingteenentwijentichxxjvingt ungtweentwijentichxxijvingtdeulxdrieentwijentichxxiijvingt troisvierentwijentichxxiiijvingt quatre.viuentwijentichxxv.vingt Cincqzessentwijentichxxvjvingt sixzeuenentwijentichxxvijvingt septAchtentwijentichxxviijvingthuytNieghenentwijentichxxixvingtneuf[D]Ertich.xxx.[T]Rent[.]e1)

Eenendertich.xxxj.Trente ungTweendertich.xxxijTrentedeulxdrieendertichxxxiijTrente trois.viereendertichxxxiiijTrente quatre.vijueendertichxxxv.Trente cinq.zessendertichxxxvj.Trente six.zeuenendertichxxxvijTrente sept.Achtendertichxxxviij.Trente huyt.Nieghenendertichxxxix.Trente neuf[T]viertichxl.[Q]uarante.een en viertichxlj.quaranteung.Tweenviertich.xlij

+Hs. bl. 155b

+ quarantedeulx

drieenviertich.xliijquarante troisviereenviertich.xliiijquarante quatrevijue en viertich.xlvquarantecincq

1) hs. [] Rentre

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 151: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

zesse en viertich.xlvjquarantesixzeuen en viertich.xlvijquaranteseptAchte en viertich.xlviijquarante huytNieghen en viertich.xlixquarante neuf[V]Ichtich.l.[C]IncquanteTzessetich.lx.SoixanteTzeuentich.lxx.Septante

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 152: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

121

Tachtentich.lxxx.HuytanteTneghentich.xc.Nonantehondertc.Cent.DusentichMMille.dusentich werf duust.MmMillefoiz mille

Hets alCest tout[H]Eeren[S]Eigneurseer dat icpuis que jev. beghijnnevous commenceTexponeerndexpondreCaton

+Hs. bl. 156a

+Cathon

In walscheen francoiswillic v onderschedenveul deuiserdie sentencienles sentencesdaer onse meestersdont noz maistres

sont ententifzwant de eenegheCar les aucunssegghen metter waertdient a deliuredat die cathoenque celuy cathondat maect[e] dezen boucqui fist ce liurewas een meesterfut vng maistreharde vroemmoult senevander staetde la Citevan Rome gheborende Rome natifdie tzijnen tijtqui en son temps

was bewijser1)fut enseigneur

van lieder wesendez estres dez gens

ende Jugier2)et Juge

ende ommeet pourcedie hij wistequil sceustmeer dan yementplus que nulheddi te namen

+Hs. bl. 156b

+Auoit il a nounm

1) Nog niet in 't Mnl. Wdb., wel in 't Mnl. Handwdb.2) Niet in 't Mnl. Wdb.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 153: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Cathoen sensorinusCathon sensorinusdandern segghenLes autres dientdat was de ghooneque ce fu celuidat jn Libienqui en Lubiewas in ellendenfut en exilden tijde dat Cesaren temps que Cesarvercreech Romenconquist Rome

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 154: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

122

ende dat zijet que ilzwoordendeuindrentalle zijne mannentous ses hommes.Het was CathoenCe fu Cathonvticensisvticensis

die ouervroet1) wasqui tant fu saige

ende bedochteet pensoitte verwarende garder

zijne nobelhede1)sa nobilite

want AntiqueCar AntiqueEene stedevne Citevercreech Sesarconquist Cesarwoude of ne woude

+Hs. bl. 157a

+ vousist ou nounm

daromme haddipource eust ilvticensisvticensiste naemena nounmNoch seitEncquore distdander partielautre partiedat dezeque cest cynoch danderne lautreniet en wasne fut mieMaer een meesterMaiz vng maistredie Tulliez hietqui auoit nounm tuliusdie en was nochqui ne fu point

zot noch vercust2)fole ne tutilles

Maer ommeMais pourcedat Cathoenque Cathoneen goet man wasfut vng preudhommedede zijne[n] boucfist son liurehetten Cathoenapeler Cathonwijse was hijSaige fut ilende welghelettredet bien lettre.

1) Niet in 't Mnl. Wdb.1) Niet in 't Mnl. Wdb.2) vercust = vercuuscht

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 155: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Nemt den ghonen+Hs. bl. 157b

+ Prennez lequel

dien ghij wiltque vous volesdien dat wasLequel ce futhet blijct welIl apert bienant wercen loeuuredaer hij onsLa ou il nouszijne zinne toochtson sens monstre

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 156: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

123

ende ondecteet descoeuuredat hij wijse wasque il fu saigevan desen leuende ceste viewant ter eerzamichedenCar a honesteteHij ons tijstIl nous enuoiebij eenpar vngzijne zonesien filzdien hij leerdtque il enseignain waet maniereen que maniere

hij hem ouffenen1) zalil se contienge

Als nwe willicdes ore vueilten verhaelne commena compte venirEn ghij lieden peinstEt vous pensesOmme tonthouden

+Hs. bl. 158a

+ Pour retenir

die gheboedenles commandemensdie hij heft ghedaenque il a faitTzijne kindea son filz

[D]it seide cathoen[C]e dist cathonals Ic aensachquant je veoiede meinsche gaenlez hommes alerquade weighemauuais cheminende menicheet les plusieursals eene beestecomme vne besteleeden leuenmainent vieonnerlikedeshonnesteIc bedochte mjje me pensoiedat nootzakelic wareque mestier il futdat men hemque on leurbewijsdeenseignastde manierenla manierewaer bijpar quidat zij lietenilz lessassent

1) In het hs. veeleer ontfenen

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 157: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

haer dwaeshedenleur folyeende betterden

+Hs. bl. 158b

+ et amendassent

haer lieden leuenleur vieSo dat dij meesteSi que lez gransende dij minsteet les petitzmochten leuenpuissent viurebij eerenpar honneur

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 158: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

124

[S]Coone zone[B]iau filznw willic dijor te veulbescrijuendescripre

en1) bewijsenet monstrer

hoe ducomment tuzijs sculdich tleuendois viuremaer siemais gardesdattuque tuleses in zulker wijslisez en telle quiseTghone dat de lettrece que la lettredie bediette deuise.dattu verstaesque tu entendesal twezentout laffairewant alzo veelecar au tantoorboors2)

pleicht hij te doen+Hs. bl. 159a

+ soulait il faire

die man die leistlomme qui listende niet ne verstaetet rien nententals hijcomme celuidat jaghetqui chaceende nietet rienne vaetne prent[E]erst bestu sculdich[P]Remier doibz

goede tsupplierne3)a dieu supplier

ende otmoedelikeet humblementghenade biddenmercy prierMinne dijn vaderAmez ton pereende dan dire moederet puis ta merediet niet en doetqui ce ne faithij becooptil [l]achatedijne maghenTes parensontsiecraines

1) hs. et2) Te oordeelen naar het Nederlandsch wordt er vereischt: *de prouffit3) supplieeren nog niet in 't Mnl. Wdb.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 159: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

ende minneseet si les amesende neeuenet cousinsende vriendenet amisHeetzeles clameshout de dinc

+Hs. bl. 159b

+ gardes la chose

die menque on

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 160: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

125

die gheiftte do[n]ehoedanich dat ze zijquelle que soitof aermou poureof goetou bonneAls du gaesquant tu voister maertau marchieso bereed dijsi taffetesdattu dwaesque tu folniet en zijsne soiesmaer welMais bienverhoedite gardesganc nietNe alez pasmettenaueucques

loeders1)lecheurs

maer gancmais vaaltoostousioursmettenaueucquesbestenlez meillieursgheif gheerne wedre

+Hs. bl. 160a

+Rendes volentiers

dat mence que ondij leent.te prestewachte dattuGardes que tute nyementa nullui

ne mesdoet2)ne molestes

scoone zonebiau filzIn maetena mesurehoud dite tien

Wachte di3) wiengardes a qui

du gheffttu donnesdijnele tiensiestu liedenSe tu voiez gensTgadereensemble

1) Van deze beteekenis heeft het Mnl. Wdb. nog geen voorbeelden.2) hs. mesdoen3) hs. du

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 161: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

sprekeneparlerRoopmen di nietse on ne tapellene gancter nietny alez pointhebbe maetAyez mesurevan dijn montde ta goulle

ende ne verstaez4) nietsi nentendez pas

4) In het hs. verbeterd uit vestaez: de r boven den regel bijgeschreven met ⌢.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 162: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

126

Tzotternienaux foliesaltijds

+Hs. bl. 160b

+ tousiours

leedMenesdijne leeuenta vieeerzamelikehonestementende diet si teouffenemaintenez

wijze[..]like1)saigement

SlaepDormeste maetena mesureen te redeneet a raisonAlsquantte slaepende dormires in saisoenest en seasongroeteSaluegheernevolentiersde liedenles gensne weze nietne soies mie

gauweloos2)necligent

Minne endeAmes etEerehoneureszeere

+Hs. bl. 161a

+ Moult

dijne wijfta femmedu wezeTu soiesheereseigneurende zoeet ellevrauwedameAls eenenQuant vngbettrenmeillieurdan dude toyzuls sienvoiresvan daerde la

1) hs. wijzeselike2) Het Mnl. Wdb. kent deze beteekenis alleen uit Kiliaan.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 163: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

stant vpte lieuezdu sitten zulsou tu soireswachte dattugardez que tuniet en wordesne soiesverswoerneperiurevan den dincde la chosedattu sweersque tu jurez

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 164: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

127

MinneAmes

dijnen1) meestre+Hs. bl. 161b

+ ton maistre

ende draeghe hemet portes luieerehonneurende ontsieteneet si le crainesAlscommedijn heereton seigneurNe drinct nietNe beuez miesoe veele wijnstant du vindat hij di maekeque il te facezot clappaertfol diuinweeistsoiesbescaemtvergoigneuxende scamelet honteuxende ne sprekt nietne parles passtuerlikerudementOmme dijne landsceppour ton paijsende omme dijne eruenet pour ta terrezulstu weldeurois tu biencommenentrer

en oorloge2)

+Hs. bl. 162a

+ en guerre

wachteGuardes3)

dijne dincta chosebij zulkerpar tellecuenstenartdat men di neque on ne teHoudttiengeouer dwaespour musartNe ghelooft nietNe croiez mie

Alte4)trop

zottelikefolement

1) hs. dijner2) hs. oorloue3) hs. Quardes4) hs. Alto

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 165: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

want zulkeCar teulx

waent5) warecuident vray

segghen diedire quiliechtmentTe dijneA tonorbooreproufitsteltmettesdijne handeta main

5) hs. weant

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 166: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

128

Ne ghenake+Hs. bl. 162b

+ Naproches

gheene lichtenulle folewijffemme

want vluecs1)Car tost

verliest mery pert onlijf ende zielecorps et amescoone zonebiau filzvan dijnede tamesnijdemeisniepeinstpenses2)

alsquantvoordideuant toyhebs dijnenas tacostedespensedijne kindrentes enfansleereaprennesende bewijseet enseigneshoe elkecomment chascunvan hemliedendeulxhem bestiere

+Hs. bl. 163a

+ se contienge

den aermenAux pouresdoe goetfetez bienende bewaersesi lez gardeshij doetIl faitharde welgrant biendiere af nemptqui enprentwaregardeweestSoiezzoetedoulxende godertiereet debonaireTalle lieden waertvers toutes gensdat bestu sculdichCe dois tu

1) hs. vuelcs2) hs. pensee

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 167: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Te doenfairealstuquant tusculdich zijsdoibste doenfaireyetaucune rienberaedter diconseillez toyso zulstu wel [doen]

+Hs. bl. 163b

+ si feres bien

wachte dij metgardez toy de

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 168: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

129

yement tfoolengaber nulluiwant [n]yementCar nulluien weetne scetwat werde[n] zalquoy vendravan hemde luiNe weze nietNe soies miequade sprekermal parleurne mochsne pouesniet bettrenamenderBeestu eenSoies vngBehoudtRetienin dijn herten ton cueur

dijn glozinghe1)ta emance

zot es hijfol estdij zijn ghepeinsqui son penseropenbaertauanceganc ten dinghijnva aux pletzEnten

+Hs. bl. 164a

+ Et aux

paerlementenparlemensom te leernepour aprendrede wonnessenlez jugemensgheifdonnesgheraedcounseilOf datmense onan dij begheertle te requiertden ghonen dieA celui quizijn rechtson droitversouchtrequiertwonnessejugesten bestenau mieulxzo du best moch[s]qne pourresint rechtau droitNe valsche nwNe faulsez ja

1) In het Mnl. Wdb. wordt glozinge alleen naar het ‘Haarlemsch Glossarium’ vermeld.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 169: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

in gheeneen nulmaniereendroitNe liegheNe mentesghenen tijden

+Hs. bl. 164b

+ oncques

omme goeds willepour auoirvan dien datde ce dont

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 170: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

130

du weitstu sceisware segghendire vrayTempreAttempresdijne gramscepeton yreende dijne moetet ta coraigealstu wortzquant tu esgheporretesmeutverwoedscepa raigepeinstpensesduechtedu biente werkea oeuurete stelnemettrevan diende cedattuque tuen consne sauesbewijndenentremettreOf dijn vaderSe ton peredij leed heift

+Hs. bl. 165a

+ te mesaime

ghedoocht nwseuffrez le jane zuls hebbennen auresgheenen blaemenblasmeSpelejuesmetten toppeau topetint ghemeenetout en apertgoet es tspelbon est le jeudaer nyementou nulen verliestne pertden spelle jeuvande tafeldez tablesender terlinghenet les detsbij mjpar moyzij dijte soientverboedendefenduesNe doe nem[m]ermerne fetes ja

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 171: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

bij crachten yetpar force rienwant lettelcar peudoochtvaultCrachte

+Hs. bl. 165b

+ force

zonder constesans enginminder dan ghijplus petit de toyne veronweerd nietne despisez pointAl es hijencquore soit il

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 172: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

131

van crachtede forceweekerpireDie ghelooueLa foydat godque dieudij heift ghegheuenta donnewachtegardesdatse bij dijque par toyniet zij gheualschtne soit faulseNe vergheit nietNoubliez miede duechdenles bienfaisdie deque lesgoede liedenbonnes gensdij zullen hebbentaurontghedaenfaitTdijnen etenA ton mangiersprekt lettel

+Hs. bl. 166a

+ parles petit

dit bestu sculdichce doibs tuThoudentenirvan mijre leerede mon escoleeen keytyfvng mescheantmeinschehommeTgheckende mocquerdaerofde cewillic dijte veul. Iewel verhoudenbien garnirNe ganc nietNen va miedickenssouventsegghenddisantTghone dattuce que tupeinsespensesvanden liedendes gensNe begheert nietNe aiez daultruider lieder goetconuoitisedijne zeluela tienne

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 173: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

dincchoseghenoughe dij

+Hs. bl. 166b

+ Te souffise

paijsePaixende minneet amouronder deentre leslieden drach[s]tegens portes

weet1)guerre

1) Versta veet

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 174: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

132

ende haitieet hayneontghefmettez horsIc en weitNe sceiwaet meerque plusdie corterbriefuementghesegghe[n]te diedoetfetesde duechtele bienen laetet lessesde dwaeshedenla folie[N]Aer[S]Elonde manierenla manierevan den boucdu liuremettenaueucquemacht

+Hs. bl. 167a

+ le pouoir

dat god mjque dieu meveerleentliureende die zinet le sensdie hijque Ilme heift ghegheuenma donnehebbe icay jeTprologhele prologuethende brochta fin meneals nwdes oresalic beghinnencommenceroiedie veersenles versende dieet lesgheboedencommandemensdiueersdiuersghelikainsidatsecomme lesghemaect heifta faitCathoen.Cathon

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 175: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

Nw in gods name+Hs. bl. 167b

+ Or de par dieu

beghinne wij selez commenceonsScoone zoneBiau filzso seghtsi distCathoenCathondie wijsele saigeTgoedevers Dieuwaert ghewentsoit tournedijne moetta couraige

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 176: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

133

in zulkeren tellemanierenmaniereende in zulkeret en tellewijzeguisedat met hertenque du cueurdoesfaceszijne diensteson seruice

du1) zijs niet sculdichtu ne dois mie

tveele pooghentrop entendretslaepenea dormirnoch ten rueste

+Hs. bl. 168a

+ ne a repos

nemenprendrewant wieCar quitveele slaepttrop dortenet sommeillede smettenles vicesvan ziere hertede son cueurweictesueillebedwinneRetiendijne tongheta langheende dijne taleet ta paroleAls tuquant tusculdich zijs tspreknedois parlerzoe spreictsi parlesende so zwichtet si te tesezalstuquant tuzijs sculdichdoibstzwijghentairealzoeainsimoeghestupourres tugod ghelieuen

+Hs. bl. 168b

+ a dieu plaire

Ne hebt nietNaiez miewandelen willemuable voloir

1) hs. dij

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 177: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

dattu wilsce que tu veulxne ontwille nietne deueulliez miewant wiecar quihem zeluea soy meismestjeghen esest aduersairehij es totIl est aanderenaultrui

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 178: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

134

contraryecontraireIn dijne propostEn ton proposaltoostousiourshoudt dijte tiendat es redeneCest raisonen het doenet ce fontde vroedenles saigesdie connenqui sceiuentverkeerenmuerharen moet

+Hs. bl. 169a

+ leur couraiges

eist dat dijne wijfSe ta femmehaer clachtse plainttot dija toyouer dijn cnapede ton seruantIc castie dijje te chastiene gheloof ze nietNe la croiez mieomme haer zegghenpour son direwant zulkCar teulzhaet vrauwehait la damedie den hereque le seigneurmintaymeEist dattu dijnenSe tu tonvrientamy

waerns1)amonestes

dat esqui estgoed manprudhommeende eerzamichet honnestedie duqui tumeer mins

+Hs. bl. 169b

+ plus aimes

zo castieChastiezte meerle plusal est datja soit ce quilhem niet en ghelieftne lui plest mie

1) Zie, voor déze beteekenis, het Mnl. Wdb. op w a r e n e n .

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 179: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

heift menSe ondij ghedaenta faiteenichaucungoeden dienstebon seruicene heylet nietNe le ceelez pointMaer priset welMais le prisez bien

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 180: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

135

Ende hebstuEt se tu astoten anderna aultruiwelghedaenbien faitberomstu diesse tu ten vanntesdats mesdaencest malfaitweize blijdeSoiez lierrein dijn aerm[o]edeen ta pouretewant du weitzCar tu sces

wel verware1)

+Hs. bl. 170a

+ bien de verite

dattu waes naectque tu fus nuende aerme gheboerenet poure neDien raedCe counseiles telkeest a tousghegheuendonneNe ganc nietNe va pasaltoostousdizbeloeuandepromettantdattuque tugheuen zulsdonneresNoch veeleNe tantnoch welken tijdene quantEnde om datEt pource quedij bet verhoetsmieulx te gardeswaensCuidesallen tijdentout tempsthebben ghebrecauoir necessiteverleent dij godse dieu te donneThebbe[ne] kindrendauoir enfansende du ne hebs

+Hs. bl. 170b

+ et tu nas mie

goeds ghenouchasses dauoirdu bes sculdichTu te doibztzulken ambochtea tel mestierte stellenmettre

1) verware = voer waer. Zie een ander voorbeeld in 't Mnl. Wdb. i.v. v o r e w a e r .

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 181: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

daer elk hem mededont chascun seconnesaicheontdraeghenentremettredat ontwaerde dincLa viele chosehoudt in waerdentenez en chierteende dat waerdeEt la chiere

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 182: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

136

houd in onwaerdentenes en viltedan zullen segghenAdont dirontdij liedenles gensonderlinghenentre eulxNe weze nietNe soiesvrecauaricieuxne gherichne couoiteuxne doe nietne fetez miedie dattuce que tuwils blameren

+Hs. bl. 171a

+ veulx blamer

want men mach welCar on doit bien

om zot clameeren1)pour fol clamer

Die meesterLe maistreals hijquant ilzelue doetmeismes faitdie dinc die hijla chose quilhoudt voor mesdaentient pour mesfaitIn eenen manEn vng hommevan dijnre kennessede ta cognoissance

meer2) dan inplus quen

eenen anderenvng aultrehebbe betrauwenaiez fiancewant vpCar surden bekendele cogneues men vryeest on hardiende vp den vremdenet de lestrangeghescoffertest on desconfistNe roucke nietNaie cureTbeghinnende commencertjeghen

+Hs. bl. 171b

+ enuers

dijne[n] vrientton amitscheldena tencer

1) Nog niet in 't Mnl. Wdb.2) hs. maer

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 183: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

want bijCar pargramscepeIrecomtvientmenich haitiemainte haineMaerMaisghedochsamichedeconcordemaect minne finfait amour fin

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 184: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

137

Tdijnen vriendenA tes amisgheifdonnesvan dijnede tienende ghetroost seet les affiesende onthoud seet les retienen wachte dattu seet gardez queniet en verjachsne lez enchacesals langhe asTant commedu hebstu asdoetse goetleur facez bienvan veele quaeden

+Hs. bl. 172a

+ dez plusieurs maulx

dattic hoore segghenque je otz direes men sculdichdoibt onde minstele moindrequaet kiesenmal eslireende van duechten oocet dez biens aussiSoe te doentellement faireAlle den bestenTous lez meillieurstot hemward treckena soy attraireTalle den ghonenA tous ceulxdie du nietqui tunen kendsne cognoisvrienden wereamis descoeurehaerlieden verdrietleur ennemis1)

Ende zulsEt deuesmochstuse tu peulxhare bate zoukenleur preu fairewant goedCar bonnedinc eistchose cestvrienden behalendamis acquerredoestu naer

+Hs. bl. 172b

+ Se tu fais selon

mijne leerenmez decrees

1) Aldus, duidelijk, in het hs. Te oordeelen naar den Nederlandschen tekst zou men echterverwachten *ennois, *ennuis.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 185: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

So ne zulstu derja ne deueshemelscher secretencelestiens secretz

meer2) te poghenmaiz te peineres

om te leerendaprendreende steruelikenet mortellesdinghenchoses

2) hs. maer

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 186: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

138

zulstu verstaendois entendredoe cost snellikedespendez isnelende gheerneet voulentiersals du weitzquant tu scesdat van noeden esquil est mestierwant men sculdich es welcar on doit biencoste te doenfaire despenseals stede gheiftquant lieu en estende heure en tijtet heure et tempsne gaedert nietNe amassez mieTveele goedstrop dauoirbetre es ghenouchmieux vault assezdan tweele hebbenque trop auoirwant veele eer eist

+Hs. bl. 173a

+ Car plus tost est

dat scip bedoruenla nef desconfitein[t] groete watreen grant eauedan int cleenequen petitewachtu dat zulkergardes que telledinc nechose ne

vercretz1)recomptes

daerof dijndont tesghesellencompaignons

moch[ten]2) hebben scandeauront honte

want scandeCar blamevp hem zulstu bringhensur eulx esleveresende harde lettelet trespetitZulstu en winneny gaigneresne hebbe vpNaiez ja surandren gheene nijtautrui enuiein nijde esen enuie aso ouerq[u]aed leuentant male viealle ne doetencore ne face

1) Een werkwoord *vercretsen staat nog niet in 't Mnl. Wdb.2) hs. moche

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 187: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

zoe gheene scaede3)elle dommaige

so set zoeSi met ellede man in

+Hs. bl. 173b

+ lomme en

quaden moedmale couraigehebstu watSe tu as acquisin dijn huusen ta maison

3) In het hs. veeleer staede

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 188: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

139

verterendespendrebestu sculdichle doibsbij redenepar raisonwant in corteCar en peuwijlede heureeist ouerbrochtest trespassedat men langhece quon a longtijt heift vergaderttemps amassezone al tghuentfilz tout cedattu hoors en ziesque tu otz et voiesIc beuele dij datJe te commande quedu niet en gheloofstu ne le croies

want tenes1) nietCar ce nest pas

al evangilletout euangilledat men zinchtce quon chanteachter de stedeauant la villeSlaet dij god

+Hs. bl. 174a

+ Se dieu te bat

om dijne mesdaetpour ton mesfaitne verdriet dij nietne tennuiez pasWant wie doet quaetcar qui mesfaithij becoopt ofIl lachate outijl[i]ke of spadetempre ou tart

So meere stelmen2)Tant plus met on

tvier meer baerndtviere meer b3)

Of scaede ofSe domaige ouquaet dij comptmal te vientne veruare dij nietne tesmaiez pointhet wesen moeteestre conuientIn goeder hoopenEn bon espoirzo vertroost dijte reconfortedijne auenturenton auenturees nietnest pas

1) tenes in het hs. in twee woorden: te nes2) stelmen: in het hs. veeleer scelmen3) In een andere redactie: Com plus cove li feus, plus art.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 189: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

al doettoute mortebouen alle dijnghenSur toutes choses

belastic4) dijie tenjoing

dat van dijn ghezondeque de ta sanctehebbes zorghen

+Hs. bl. 174b

+ aies soing

4) In deze beteekenis nog niet in 't Mnl. Wdb.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 190: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

140

want om nietCar pour rienes hij vervaertest esmahiezdie altoos eistqui tous jours estgans ende ghezondsain et haitiesLieue vrient lieueChier amiz chiervrient leereamis aprennezgheen goetNul auoirneist zo veele waertne vaut tantals cuensteque senswant men dijCar on temach roouenpeult tolirdijne rijchedeton auoirmaer so nemais si nemach menpeult ondijne consteton sauoirBestu goet manSe tu es prudhommeende van trauwenet de foyende een quaetet vng maluaismeinsche zeithomme distquaed van dij

+Hs. bl. 175a

+ mal de toy

Ic segghe dat duJe di quil ne tene daers niet roukenpeult chaloirWant dies ne zulstuCar ja ne pourresTaergher zijnmoins chaloirNe veronwardeNe despitesnem[m]ermeeroncquesgoeden raedbon conseilNoch waereuen hij comtNe dont il vientne verwondre nietne tesmerueilNe belghe nietne te poiseof eenen kneichtse vng garsondij wijsetenseignede cuenste es goetbon est le senswaenen zoe comtdont il vient

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 191: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

wilstu mijnenSe tu veulx monRaed voorstaenconseil entendrezo ne rouke gheenenaiez cure dewijf te nemene.femme prendreNoch om goet

+Hs. bl. 175b

+ Ne pour auoir

noch om rijchedene pour richesseheift zoe nietSe elle nazin ende vromichedesens et proesse

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 192: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

141

van wijsenDes saigeslieden es men sculdichgens doibt onte treckeneattrairewat dincquelle chosedat men sculdich eson doibtlaeten of doenlesser ou faireMen seit dat hijOn dist que celuizochte waertsoueuf1) nauiedie bij een andrequi par vng aultrehem castietse chastieWachte dattuGardes que tu

niet vp laeten2)nen chailliez mie

Tzwaer lasttrop granshet ware zothedece serroit foliedie ouer machtqui oultre pouoirdoen willefaire veultNes gheen wonder

+Hs. bl. 176a

+ Nest pas meruail

of hij hem beclaechtsil sen deultLeist bouckenLises liuresende verstaet welet saichez biende welke du leisLesqueulx tu lisende onthoudsesi les retienEn zijs sculdichSi y doibsdijner zin stellenton entente mettredattu weitzque tu saichieswaet secht de lettreque dist la lettreAlstu sculdich zijsQuant tu doibsmet liedenaueucques genstetenemangi[e]rdu zulsTu doisdijne tongheta languezocastiensi chastierdat zoe zijquelle soit

1) In het hs. veeleer soueuf2) Lees vp laeden?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 193: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

van sprekne hooschde parler courtoiseende ten eteneet a mangierne make gheenen ghescalne facez noisevader ende moeder

+Hs. bl. 176b

+ Pere et mere

minneaymeszonder veinsensans faintize

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 194: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

142

ende wilstu doenet se veulz fairemijne dienstemon seruicewachte dij teGardes que tu nevergraeme dijne moedercoroucez ta mereom wel te dienenpour bien seruirtdanke dijn vaederagreez ton pereTgoede tvergadrendauoir acquerrene wille niet peinsenne te pensesDe vreckeLauaricieuxdiere tallen dachqui tousioursna peinsty pensene ghecrijcht blijscipnaura ja joyewaet men seichtquoy quon dieSoe hij meerComme plusRijke esest il richezo meer hij claechtplus il mendieden dinc zulsLa chose doibs

Cetera desunt

R o t t e r d am .WILLEM DE VREESE.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 195: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

143

Nog een en ander over Mariken van Nieumeghen.

De lang verbeide uitgave van de reproductie der Engelsche prozavertaling geeft mijaanleiding om op enkele punten en plaatsen van het wel te recht nu zoo algemeenbekende en geliefde zestiendeeuwsche spel terug te komen.90 dobbel velleken, de hoonende benaming, Mariken door hare boosaardige (en

op hare jeugd jaloersche?) moeie naar 't hoofd gesmeten. Van Vloten vergenoegtzich met de verklaring van dobbel als: ‘dubbelhartig, valsch’. - Verdam, Mnl. Wdb.II 218, geeft de geheele uitdrukking weer met: ‘valsche meid’, daarbij gesteund doortwee laatmiddeleeuwsche plaatsen (één Vlaamsch, één Brabantsch), waar sprakeis van ‘der loeser, dobbelder vrouwen’ en van ‘een dobbel ende onghetrou man’.Doch later, VIII 1364-5, noemt hij het enkele vel een ‘scheldwoord voor eenemorsige,kwaadaardige of ontuchtige vrouw, vel, slet’; met aanhaling van Kiliaan (‘vel, scortum,meretrix; v u y l v e l , turpe scortum, turpis et illepida meretrix’), de bekende regelsuit het lied van de twee koningskinderen (‘een oude quene, een also vileinich vel’),deze plaats uit Mar. v.N., nfri. âld fel, en Waasch Idiot. 668b (‘lui vel, kwaad vel’). -Leendertz, Mnl. Dram. Poëzie (1907), 565, zou dobbel ‘hier... toch liever [dan in debet.: dubbelhartig, valsch] in de gewone beteekenis nemen’; d.w.z. gebezigd als inandere scheldwoorden: dubbele, zelfs driedubbele gek, kwast enz. - In degecastigeerde ed. van Poelhekke (Zonnebloemboekjes, 3de druk) zijn de verzen76-100 kiesch-heidshalve geschrapt, blijft de uitdrukking dus onvermeld enonverklaard. - Koopmans (Bibl. d. Ned. Lett., 1917) sluit zich bij Verdam aan.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 196: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

144

Mej. M. Kronenberg1)meent, N. Taalg. XXIII (1929) 34-5, op grond van de Engelscheprozavertaling (‘a dobell tonge’), dat ook in den (door haar onderstelden)oorspronkelijken Nederlandschen prozatekst (h.i. het ‘voorschrift’ zoowel van onsNederlandsch spel als van het Engelsche proza) wel ‘dobbele tonghe’ gestaan heeft.‘Maar onze dramatische berijmer zocht een rijmwoord op “gheselleken”, en vond“velleken”. En ondertusschen behield hij “dobbel” dat veel beter bij “tong” had gepast’.Beuken vermeldt in zijne uitgave (Klass. Lett. Panth., 1931) Verdam's eerste en

Leendertz' verklaring, zonder voorkeur voor een van beide. Maar in zijn gelijktijdigopstel ‘Marikens eerherstel’ (Tschr. v. taal en lett. (1931) 116-7) verdedigt hij,tegenover de gegiste ‘verbetering’ van Mej. K., den tekst van het Nederl. incunabel,dien hij oorspronkelijk acht; betwijfelende of ‘de engelse tekst verkieslik [is] bovende aanspraak zo ad rem der Moeye, na Marikens naïeve vraag in de nederlandsetekst’.Terzelfder tijd heeft ook Barnouw, in zijn (hier te lande wellicht niet algemeen

bekend geworden) opstel ‘Mary of Nimmeghen’ (Germanic Review VI 73), tegenoverMej. K. de oorspronkelijkheid der Nederlandsche lezing dobbel velleken gehandhaafd,met eene verdere verwijzing naar Schiller-Lübben, Mnd. Wtb. V 223 (‘en olde hud...dit olde vel’, van eene oude vrouw gezegd), en met vergelijking derbeteekenisont-wikkeling van lat. scortum, vel (leder) hoer2) (eng. slut3),

1) Die de fiolen harer toornige minachting scheutig uitstort over het hoofd van den armenrederijker-dichter: ‘zijn preciese kroniekschrijversnatuur’ (33), ‘zijn onmacht, ... stumperig...,voortdurend worstelen met de stof’ (34), ‘dramatische berijmer’ (35), ‘burgermans theatralegelarmoyeer’ (37), ‘verwaterde soep van de rijmelarij’ (38), ‘schoolmeester-rederijker, ...wijsneuzig’ (39), ‘hinderlijke zucht tot beleeren’ (! 41), ‘geen groot kunstenaar..., zijn geprutsen geschoolmeester’ (42); inderdaad: excusez du peu! En dat alles geldt den dichter van eender paarlen van onze literatuur (maar die, als kind van zijn tijd, ook rederijker was)!

2) Zie Walde, Lat. etym. Wtb.; F. Muller Jzn., Altital. Wtb.3) Dat met nnl. slet (oorspr.: lap, vod, maar ook: hoer) wel zin-, doch kwalijk klank- en

stamverwant zal zijn.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 197: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

145

harlot); waarna hij, evenals Beuken, gist dat de Engelsche vertaler hier - gelijk ookelders: b.v. gheest > guest en seghenen > say! - het Nederl. (dobbel) velleken nietbegrepen, en toen in het z.i. beter passende (dobbel) tonghe ‘verbeterd’ en aldusvertaald zal hebben.Mij ten volle bij deze twee weerleggingen aansluitende, wil ik vooreerst, ter nadere

staving (voor zoover noodig) van de ontwijfelbare echtheid en oorspronkelijkheidder lezing dobbel velleken, nog eenige (meest Brabantsche) plaatsen bijbrengen.Antw. Liedb. (1544), no. XLIV: een wrange wraakkreet van een door zijn lief bedrogenen verlaten minnaar, die, na haar eerst ‘haer smeekende (vleiende) woorden... alghelogen’, ‘hare subtijle listen’ verweten, haar zelf ‘te dubbel ooc van gronde’, en‘gheen wijf so wanckelbaer’ genoemd te hebben, haar toeroept: ‘Adieu mijn dubbelvel’; elke strophe besluitende met het refrein: ‘Si payter so vele met haren valschenmonde Ic en achtse niet een haer’. Een ander ‘nyeu liedeken’, no. CLXXI, geeft eenvooral niet minder wrange, wreed aangrijpende schildering van het toekomstig lot(‘voort cort jolijt een lanc verwijt’) der ‘meyskens net, schoon gheblancket, die gaernevruecht hantieren’, die, ‘aen een kint gheraect’, van hare moeder hetzelfde te hoorenkrijgen als Mariken van hare moeie (‘dan antwoort si fel, een dubbel vel, Een hoerkensult ghi steruen’)1). - Ook in Jan van Stye(n)voort's2) een twintigtal jaren ouderen,eveneens Brabantschen Refereinenbundel (1524) komt de uitdrukking een paarmaal voor, t.w. LXXVII 29: ‘Doen antworde [op een brutale vraag van een minnaar]dat dobbel velliken enz.’, en LXXXI 2: ‘Een aerdich vroukijn van drie ses [18] iaren,een dubbel vellikijn van venus karen’. - Voorts herinner ik aan een ‘boertig’ lied vanBredero, ‘Een oud Besjen met een Jong-

1) Deze beide plaatsen reeds aangehaald in Ned. Wdb. III2 3532, onder 3 (‘onbetrouwbaar,valsch’), na een dubbele tong, mond, grond en dubbelder dan een snoer in soortgelijketoepassing.

2) Zie voor dezen aldus geschreven naam Museum XXXVIII (1931) 155-6.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 198: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

146

man’ (III 230): ‘Nou laet my gaen jy ouwe vel’; verg. voorts zijn Symen s.s. 147 (‘velmet een gat’), 290 (‘leelijcke vel’), 325 (‘ouwe vel’), 141 (‘katsvel’), 148 (‘addersvel’):alle scheldwoorden, Teuntje roert my niet door S. naar 't hoofd geworpen. - En tenslotte, uit onzen tijd: Teirlinck, Zuidoostvl. Idiot. III 218a (‘leelijk, kwaad, vuil, lui vel’),en ook nog Van Dale (‘een vel van een wijf’, ‘aan het gerimpeld vel past de min nietwel’)1).Wat is nu, vanouds en later, de eigenlijke beteekenis der uitdrukking dubbel vel?

Die van vel als schimpnaam staat door al het bovenstaande boven elken twijfel.Doch wat is in deze verbinding met dubbel bedoeld? Vóór de opvatting: dubbelhartigof -tongig, valsch pleiten inderdaad de in de eerste hierboven uit het Antw. Liedb.aangehaalde plaats voorkomende, kennelijk gelijkwaardige, epitheta; wellicht ookJ. van Stye(n)voort's Ref. LXXXVI over de ‘blocksleepers’2), waarin sprake is vande ‘dobbel dierkens’ (vs. 6) en de ‘dobbele vrouwen’ (48), de ‘meyskens alswanckelbaer riet’ (19), ‘dese dobbele vrouwen’, die ‘beueijst’ zijn (48-9); verg. ookhierboven, blz. 145, noot 1. Maar de overige plaatsen geven zelden of nooit grondvoor dezen uitleg; veeleer tot de gissing, dat deze opvatting de vrucht is eenerjongere ‘reïnterpretatie’, doch oorspronkelijk alleen (zooals Leendertz meende) eenev e r s t e r k i n g van den reeds in het enkele woord vel gelegen schimp bedoeld is.Tenzij men ook zou mogen denken aan eene uiterst rouwe en schouwe benaming3),die ik hier niet anders dan uit de verte kan en wil aanduiden door eene verwijzingnaar de oneigenlijke beteekenis, in toepassing op vrouwen,

1) Bij De Bo en Cornelissen-Vervliet komt het daarentegen niet voor.2) Verg. voor deze benaming het slot van Antw. Liedb. CLXX: ‘Tblock valt swaer te slepen’ en

Colijn v. Rijssele, Spieg. d. Minnen, ed. Immink, vs. 4690 (met aant.), beide in dergelijkverband: het blok (aan 't been) der minne. Zie ook Ned. Wdb. II2 2905 (3b) en 2908; en verg.den ploech der minnen sleepen (Antw. Liedb. XLI, str. 4).

3) Misschien reeds bedoeld in Ned. Wdb. III2 2532 met ‘eene bijzondere beteekenis’?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 199: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

147

van nnl. tas, sack, nhd. schachtel (Ned.Wdb. XVI 999, 1008) en ook van nnl. kous(je)(zie Stoett op Bredero's Moortje 685 en 2807: ‘ouwe kousjes jaergetijen’), vooral insamenst. als babbel-, fleem-, flodder-, klets-, konkel-, leuter-, praat-, rabbel-, rammel-,ratel-, teut-, zanik- en zeurkous1).

183 Vrient, in de vier oude drukken2) als b e g i n woord van vs. 184 gedrukt, is doorLeendertz beschouwd als het (alleen overgebleven) s l o t - en r i j m woord van denvorigen - door den drukker, als ook wel elders, voor 't overige deel bij vergissingovergeslagen - regel, en dus, in den vorm vrint2), rijmende op ghesint, als slot van183 gedrukt, met voorafgaande......; wat hij dan, blz. 567, bij gissing aanvult met[‘Wildy my volghen? - Mar. Dat doe ic gheerne,] vrint’; of wel (zie blz. 567), wanneeral de ontbrekende woorden door Moenen gesproken, en dus op één regel gedruktgeweest zijn (hetgeen het uitvallen van een g e h e e l e n regel nog gemakkelijkerzou verklaren), als het vermoedelijk origineel der Engelsche vertaling (‘for I havemore loue vnto you than I have to any other woman nowe lyuing’) met: [‘Want icminne u boven allen’]. - Barnouw, die het bewaard blijven alleen van het slotwoordvrint onwaarschijnlijk acht, laat dit woord op zijn plaats, vóór aan 184, en stelt (a.w.,blz. 82), het Engelsch nog nader op den voet volgende, voor: [‘Want daer en leeftgheen vrouwe die ic bet hebbe ghemint’]; hetgeen zeker geheel aan 't Eng.beantwoordt, zuiver Dietsch en, hoewel een zéér lange regel, toch als zoodanig nietzonder weerga en wel met vier heffingen te lezen is (verg. b.v. 27, 159, 162, 194,257, 273 enz.: toch niet alle verdacht als uitbreidingen door den lateren drukker).

1) Zie voorshands Hand. Lett. 1931/2, 100; verg. ook Rose 14184-6 en het, in Ned. Wdb. I 682geheel anders verklaarde, achterkousig?

2) Aldus ten minste in A (zie de reproductie, B 1ro), in tegenspraak met L.' variant (Mnl. Dram.P. 285): ‘A U S Str. Vrint’! Inderdaad luidt het woord in 196, 212, 649, 655 vrient (maar geenvan alle in 't rijm), niet: vrint.

2) Aldus ten minste in A (zie de reproductie, B 1ro), in tegenspraak met L.' variant (Mnl. Dram.P. 285): ‘A U S Str. Vrint’! Inderdaad luidt het woord in 196, 212, 649, 655 vrient (maar geenvan alle in 't rijm), niet: vrint.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 200: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

148

Vergelijkt men echter vs. 194-5, waar Moenen, even later, eene vraag schijnt teh e r h a l e n (‘Scoon kint, n o c h vraech ick v, Oft ghi met mi versamen wilt inionsten’?)1) - waarin noch waarschijnlijk niet, als dikwijls elders: toch, maar:n o gma a l s beteekent1) -, dan kan er twijfel rijzen, of in vs. 183 niet diezelfde vraag(in anderen vorm nog eens in vs. 200 geuit: ‘Wildi v liefde te miwerts vesten?’) voorde é é r s t e maal gesteld geweest is, hetzij als eigenlijke vraag, hetzij alsvoorwaardelijke bijzin bij 182: mits. Indien deze gissing juist mocht blijken, zoudenwij vers 183 aldus mogen aanvullen: [‘Wildy met my versamen in ionsten?] - Mar.Vrint enz.’. Waarvóór dan ook nog zou pleiten dat zulk een nadrukkelijk, drie- (ofzelfs vier-)maal herhaald gebruik dezer uitdrukking versamen in ionsten (183, 195,227; en verg. 11432): ionste deet bestaen?) opperbest zou strooken met de zeeraannemelijke gissing, dat hierin eene toespeling verscholen zit op het devies derAntwerpsche rederijkerskamer ‘De Violieren’3): ‘Wt jonsten versaemt’; hetgeenmede,voor zoover nog noodig, de Antwerpsche herkomst van het spel zou staven.Erkend dient echter dat Barnouw's herstel van den regel veel nader bij de

Engelsche vertaling staat en deze dus eer begrijpelijk maakt; terwijl ook het alleenbewaard blijven van het slotwoord (in den vorm vrint!) van vs. 183 ietwat bedenkelijkschijnt. Evenwel, de Engelsche vertaling, hoezeer dikwijls zeer letterlijk, is toch ookniet zelden zeer vrij in het weglaten (of toevoegen) van soms vrij groote brokjes;zoo is b.v. juist van de hier weldra volgende Nederl. verzen 190-5, en evenzoo vanvs. 1143 uit de ‘Naprologhe’, in 't Eng. (A 4vo) niets terug te vinden (vs. 227 is vertaaldmet: ‘or (eer) that ye lye with me’, A vro).

1) Aldus ook Leendertz, gloss. (blz. 653a).1) Aldus ook Leendertz, gloss. (blz. 653a).2) Den voorlaatsten regel van het spel; waar men echter wel veeleer den j u i s t e n vorm van

het kamerdevies dan zulk een halve toespeling zou verwachten.3) Zie Gessler, in De Gulden Passer V (1927) 85-7; Beuken, Inl. zijner uitg., VIII; Barnouw,

Introd. vóór de reproductie der Eng. vertaling, 3.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 201: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

149

443-4: inden boom, de naam der herberg, waarheen Moenen Mariken meetroont‘om een pintken romenye’ (maar ook om hare ijdelheid te vleien door de gelegenheidom hare bedrevenheid in de ‘conste van rethorijcke’ ten toon te spreiden). In 't Eng.(B ijro) is den boom vertaald met, oogenschijnlijk uitgebreid tot: ‘the gylden tre onthe market place’ (en verder op dezelfde bladzijde nog eens, buiten het Nederl.voorbeeld om: ‘departed they to the gylden tre’); doch in overeenstemming met het(ingevoegde?) Nederlandsche proza, na 585: ‘tantwerpen inden guldenen boom opdie merct’ > eng. (B iijro): ‘at the guylden tre at Anwarp beinge in the merket place’;voorts in het proza na 646: ‘inden gulden boom’ > eng. (B vro): ‘at the syne [sign,uithangteeken] of the ‘gylden tre’; en eindelijk vs. 669: ‘daer wi gheleghen hebbenin den boom’ > eng. (B vro): 0.Inderdaad was er, naar eene vriendelijke mededeeling van den stadsarchivaris

van Antwerpen, dr. F. Prims, blijkens akten van 1543 en 1579, in de 16de eeuwaldaar op de noordzijde der Groote Markt, tusschen Wisselstraat (West) enSchoenmakersstraatje (Oost), tusschen ‘De Simme’ en ‘Den Kemel’ (alle ervenhebben een naam), een huis, genaamd De gulden Boom. Dat het in de genoemdejaren een herberg was blijkt uit de stukken echter niet, maar dit kan in het begin der16de eeuw toch wel zoo geweest zijn. In allen gevalle bevestigt ook dit locale gegevenweer de Antwerpsche herkomst van het spel.De gissing van mej. Kronenberg (N. Taalg. XXIII 35-6), dat de Nederlandsche

‘berijmer’ in vs. 452 het (onderstelde) oorspronkelijke gulden boom, ter wille vanhet gereedere rijm op bequamere - doch zie oom, goom (1:2), ghedroom (945) enandere rijmwoorden -, alweer veranderd zou hebben in gulden camere, is doorBarnouw (75; zie ook Beuken, in Tschr. v.t. en l. 117 en 122) afdoende weerlegdmet de verwijzing naar de (reeds in 't Mnl. Wdb. en 't Ned. Wdb. gegeven) verklaringvan dit - hier toevallig vlak naast gulden boom voorkomende -

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 202: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

150

gulden camere als den Brabantschen vorm van gildekamer1), en vereischt hier dusgeen verdere bespreking.Doch wèl vereischt besprek de nog door geen der uitgevers van het spel gestelde

vraag: wat is eigenlijk de beteekenis van dien, kennelijk aan een uithangteeken(eng. sign: zie boven, blz. 149) ontleenden herbergnaam: Gulden Boom? Aldusluidde stellig de volle vorm, die in den Nederlandschen verstekst driemaal, hetzijdoor slordigheid van den drukker, hetzij misschien veeleer omdat de herbergnaamte Antwerpen welbekend was, verkort is tot het enkele (inden) Boom. Wat zou eengulden boom (‘arbor aurea’) kunnen beteekenen? Het Ned. Wdb. geeft hierop geenantwoord, noch i.v. Boom (III 402-16), noch i.v. Gulden (V 1245-54) - waar, 1253,alleen uit Chomel (18de eeuw) een guldenboom, als naam voor den amberboomwordt aangehaald, wat hier toch zeker niet bedoeld zal zijn -, noch ook i.v. Gouden(V 471-8); evenmin het Mnl. Wdb. (I 1362-3, II 2080-1). En ook in de welgestoffeerdeboeken van Van Lennep en Ter Gouw over Uithangteekens en Opschriften heb ikvan een gulden of gouden boom als uithangteeken geenerlei gewag gevonden.Daarom heb ik, gedachtig aan een boôm was, botertje tot den boôm enz. en

vooral aan boômsche maat2), gezocht of hier wellicht het antwoord te vinden was.Tegen een jongeren vorm

1) Waar de deftige ‘burgers’ (d.i.: ook, allereerst de ‘burgerlijke’ gildebroeders) ‘boven’, ‘op diegulden camere’ zitten, doch de ‘ghilde’ (de doorbrengers enz., het lagere volk) beneden; ziereeds Taal en Lett. XV 237 en verg. Everaert X en XII. Dat hier vlak na het Brabantschegulden camere de vorm ghilde staat is òf ter wille van het rijm op wilde, òf wellicht een bewijs,dat de d i c h t e r wel gilde(n) camere geschreven, doch de A n t w e r p s c h e d r u k k e r ,naar z i j n e uitspraak - of wellicht (zooals prof. Barnouw mij schrijft) evenals mej. K. dooreene verkeerde opvatting misleid - dit i n h e t v e r s in gulden veranderd heeft (hetgeeni n 't r i j m niet wel mogelijk was). Tenzij d i t gilde toch een heel ander woord mocht blijken(zie Ned. Wdb. IV 2365 en Stallaert I 519b).

2) Zie over boomsche, bom(p)sche, bommelsche, bommersche - en daarnaast een ander(?):Bon(t)sche - maat: Tschr. XX 210-4, XXI 117-8, 238-40; benevens Keuren van Mol, in Cout.v. Brabant, kwart. Antwerpen, VII 284: ‘dat alle brouwers, tappers, weirdts... sullen moetenhaer bier uijttappen... metter gherechte metaele Bonsche maete deur vooghdije, te wetenpotten met ‘drij ooren, naer oude costumen’ (ao. 1596).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 203: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

151

boôm (en bojem?) < bodem bestaat, in een Brabantsch spel als Mar. v.N., naastbelaen 170 (: ouergaen), broen 434 (: verdoen), en verder vormen als goey enbehouwen, onthouwen, souwen1), zeker geen bezwaar.Nu vindt men in het Ned. Wdb. III 38 en V 1248 inderdaad een oud spreekwoord

vermeld: ‘Een (eerlijk) ambacht (of handwerk) heeft een gulden (gouden) bodem:is winstgevend’; bij Harrebomée, Spreekwdb. 65a gestaafd o.a. door aanhalingenvan Coornhert, Cats, De Brune en Tuinman; waarnaast bij Harreb. t.a.p. ook: Hij zitop een gouden berg (bodem, boom), o.a. uit Tuinman, Spreekw. I 130: ‘Dit zegtmen van ymand, die woont daar hy gelegentheid heeft, om groote winsten te doen,en zich met luister te vertoonen’. Schijnt in het eerstgenoemde spreekwoord gedachtaan den bodem, het grondvlak van een v a a t w e r k (of bij overdracht, als in eenboômwas2): de onderste laag van den inhoud), dus: hetgeen men ten slotte, tot loonvan eerlijken arbeid, op den ‘bodem’ van het vat vindt (verg. tot den bodem ledigdrinken, botertje tot den boôm, het vat is op den boôm); in het tweede is daarentegenkennelijk bedoeld: grond der a a r d e - welke beteekenis, naar enkele Hollandscheen Utrechtsche aanhalingen in het Mnl. Wdb. te oordeelen, toch ouder en ‘volkscher’blijkt dan ik indertijd, Ned. Wdb. III 46, dorst aannemen -, zoodat de bedoeling is:hij zit op een vruchtbaren (akker)grond (variant: berg). Als uithangteeken voor eeneherberg zou Gulden boôm dan e i g e n l i j k beteekenen: een (voor den herbergier)winstgevend, a.h.w. ‘gouden bergen belovend’3) bedrijf, maar oogenschijnlijk eentot bezoek uitlokkend uithangteeken zijn4).

1) Zie V. Haeringen, in Tschr. XLVI 1-31, 257-85.2) In het Mnl. Wdb. I 1329, met (over)voorzichtigen twijfel, maar toch zeker wel ten onrechte,

als een geheel ander woord beschouwd.3) Zie Ned. Wdb. II 1748, 1867, waar ook Gouden berg als u i t h a n g b o r d en h u i s n a a m

vermeld wordt.4) In den Boôm schijnt aanvankelijk zonderling (trouwens evenzeer bij eene opvatting van boom

als: arbor), maar is zeker te danken aan de analogie der zoo talrijke herbergnamen met In(den liggenden Os enz.).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 204: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

152

Zulk een uithangteeken onderstelt echter de algemeene bekendheid, zoo al nietvan bovengenoemde spreekwoorden, dan toch van eene benaming gulden bodemmet die beteekenis. Hier kan nu de toponymie, ten dank voor veelvuldige, krachtigehulp, aan de philologie een wederdienst bewijzen. In (Zuid-?) Brabant komt namelijk,blijkens de jongste uitgaven der volijverige Vlaamsche Toponymische Vereeniging,als akker-of veldnaam (hd. flurname) veelvuldig voor gulden boom, en daarnaastook gulden berg en gulden buenre (bunder). Zoo in Lindemans, Toponymie vanOpwijk (Kant. Assche, arr. Brussel) 65: Gulden boom (boeyem, bodem), gestaafduit de jaren 1450-1775; met demededeeling: ‘Deze plaatsnaam is lang niet zeldzaamin 't Brabantsche en duidt hooger gelegen gronden aan. In schier elke Brabantschegemeente... is een Gulden Bodem, soms een Guldendelle (Kortenberg), Guldenveld(Buizingen), of een Guldenberg (Assche)’1). - Dez., Brabantsche Plaatsnamen, 51:Gulden bodemken (1468, 1569)2); 24: Gulden hoofd; daarentegen 5: Guldekenshocht,op blz. 54 verklaard als haplologie voor gilde-dekenshacht. - Dez. en Van der Linden,Het Cijnsboek van Duyst (eind 15de eeuw) 11 en 36: Gulden bodem en - buenre(beide te Ukkel, bij Brussel)3). - Ulrix en Paquay, Zuidlimburgsche Plaatsnamen 68:‘in loeo Guldenbodem’ (Bautershoven, St.-Truiden, 1373-1584). - En ten slotte ookin West-Vlaanderen: Goudenberg, en andere toponiemen, met gulden, bij De Flou,Wvl. Topon. Wdb. V 144: Gulden berg, - bot, - Camere, - knok, - sterre, - straat (endaarnaast Gulde busch en - meersch): meest veld-

1) Daarnaast Guldenhuis, ‘lokaal van de Gulde van den edelen handtboghe’ (verg. hierboven,blz. 149-150).

2) De ald. opgeworpen gissing, dat gulde hier te vereenzelvigen ware met gulde (?), goude, inde goudijken en gouwegen der polders (zie hierover ook NGN. VI 85, 97, 101, 110-1; VII106), dunkt mij onwaarschijnlijk, o.a. wegens den umlautvorm gulde × gouwe golde.

3) Ook de hier geuite gissing van een verband met de middeleeuwsche ‘oogstkeuren’ en‘goudaghen’ schijnt onaannemelijk en onnoodig; al ontmoeten elkaar in deze vormen inderdaadsoms vier verschillende woorden: gilde, gulden, goude (waterweg) en gouw.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 205: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

153

namen; zie ook a.w. IV 799-811: eene lange reeks namen van stukken lands, wijken,hofsteden, huizen (vooral herbergen).Een overvloed van getuigenissen! Het eenige dat bij dit alles bevreemdt is de

(herhaalde) mededeeling, dat deze ‘in schier elke Brabantsche gemeentevoorkomende’ naam gulden bodem (thans, of ook vroeger? overal, of hier en daar?)eigen is aan een ‘partij hoog gelegen, enm i n d e r v r u c h t b a a r land’, ‘doorgaanss l e c h t e r land’; terwijl men, naar de algemeene beteekenis van het bnw. guldenin zulke verbindingen (zie Ned. Wdb. V 474, 476-8, 1250-3) en ook naarbovengenoemd spreekwoord, veeleer, omgekeerd, zou verwachten dat bedoeldzou zijn: uitmuntend, vruchtbaar stuk lands! Zouden al die stukken lands in den loopdes tijds zóózeer van aard veranderd, ‘ontaard’ zijn, dat de oude benaming eigenlijkniet meer, anders dan in ironischen zin, toepasselijk is?Hoe dit zij, mij dunkt de gissing niet gewaagd, dat in den naam der Antwerpsche

herberg In den gulden(en) boom niet - zooals de Engelsche vertaler met zijn tre tenonrechte meende - boom, arbor, maar deze eigenaardige, in heel Brabant bekendebenaming gulden bodem, voor eene plaats, waar men gemak en genoegen konvinden, een ‘paradijs van weelde’, bedoeld is. Of moet men er, hetzij van denaanvang af of bij latere reïnterpretatie, eene dubbelzinnigheid of woordspeling invinden als in het verleidelijke Vrij wijn, of in De geleêrde man en derg.?1)

Zijn deze verklaringen juist, is gulden camere = gildekamer en gulden boom =gulden bodem, dan heeft de toevallige ontmoeting dezer gewestelijk gelijkluidendevormen velerlei verwarring en vergissing veroorzaakt.

Ten slotte nog enkele aanvullingen op 't stuk der in het spel voorkomended u i v e l n ame n .

1) Verg. herbergnamen als In den zoeten inval, en verderaf ook Vogelenzang, als herbergnaam(zie NGN, VII 119-23, VIII 103).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 206: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

154

Moenen. Zie - behalve de vormen, voorkomende in de plaatsen, aangehaald in Taalen Lett. XV 246-8; Ned. Wdb. IX 961 en 1100; de lange reeks duivelnamen inTeirlinck, Brab. Sagenboek I 236; en Michels' vernuftige (poging tot) verklaring <(Si)mṓn, in Tschr. v. taal en lett. XV (1927) 12-7 - nog de volgende plaatsen: Janvan Stye(n)voort's Refer. (1524) XXXIX 26: Moon (reeds in 't Ned.Wdb. aangehaald),CIX 14: Moon (‘weer (weder, hetzij) my daer god of moonken brochte’). Maarde(zelfde?) naam komt ook wel eens als gewone persoonsnaam voor: Handel.Comm. Top. Dial. V 233 (‘Moen de wijngaerder heeft genomen in pachte ontrent IIdachwant lants enz.’, uit een Brabantsch stuk, ao. 1456). Moenen < Simṓn (trouwensook indien < daemṓn) zou te vergelijken zijn met zoovele andereVlaamsch-Brabantsche verkorte verklein- of vleinamen op -en, als Berten, Eden,Fonnen, Gielen, Gusten, Hannen, Hinten, Joren (o.a. in de Grieck, Geer. Leerse),Kersten (Carsten?), Koben, Kolen, Koppen (Ref. 1524, CCXVII 40), Kosen (DeGrieck, a.w.), Lippen, Loden (Lodden, Lotten), Lomen, Manten, Nanten, Narden,Pieren (Pieten), Rubben, Saoten, Seppen (Seven), Staffen, Stanten, Steven, Stijnen,Wanen, Warten, Wieten, Wuiten enz.; waarin -en toch stellig < -ijn, -in, hetzij inGermaansche namen als Boudijn, Haimijn, Costijn?, Pippijn, Reinaerdijn, Ritsin,Weinin, Woitijn e.a., hetzij in (geoxytoneerde) Romaansche heiligennamen, metprocope der zwak beklemde eerste lettergreep, als (Ni)Colijn, (Ja)Cop(p)ijn,(Phi)Lippijn enz. Zie Onze Volkstaal III 9; Leuv. Bijdr. I 125 (waar ze ‘augmentatieven’heeten); Tschr. XL 170, 176-82; Mansion, Og. Naamk. 90, 95-7; Schönfeld, Hist.Gramm.3 § 154.Over den naam Maskeroen zie ook Te Winkel, Ontwikkelingsg.2 I 277, noot; over

de personage G. Busken Huet, in Tschr. XXVIII 262-73.

O e s t g e e s t , Nov. 1932.J.W. MULLER.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 207: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

155

De beruchte Voorrede van 1647

Over de vraag: ‘W i e i s d e s c h r i j v e r v a n d e V o o r r e d e v a n 1 6 4 7 ’?1)

is de laatste 70 jaar heel wat geschreven. Tal van bewijzen, in de loop der jarenbijgebracht, hebben het h o o g s t w a a r s c h i j n l i k gemaakt, dat dit niemandandersdan Geeraardt Brandt is2). Toch durft Penon3), na het betoog van Jonckbloet, uit degegevens geen resultaat trekken; toch schrijft Leendertz in zijn Leven van Vondel4),dat de beschuldiging ‘alleen berust op een vernuftige combinatie van aanwijzigingen,maar dat het eigenlijke bewijs nog niet geleverd is’, en gaat dus weinig verder danDr. Loeff, die in het midden van de vorige eeuw zei, dat wij nog ‘geheel in het duisterverkeeren’.Al ben ik het gaarne eens met Penon, dat ‘elke omstandigheid, hoe nietig ook,

moet gereleveerd worden’5), toch komt het mij persoonlik voor, dat het aantal en deaard van de ‘aanwijzingen’ zodanig is, dat hun ‘vernuftige combinatie’ zeer zekerhet bewijs vormt. Bewijzen of aanwijzingen, dat Brandt n i e t de schrijver van deVoorrede zou zijn, zijn trouwens niet gegeven. Ik wil echter trachten, aanstondsenige

1) Zie Van Lennep V, p. 542, Jonckbloet IV, p. 149 noot 1 en Leendertz, Leven, p. 259.2) Zie voor enkele argumenten en beschouwingen o.a.: Verwijs, Brandt's Leven van Vondel,

Inleiding; A.D. de Vries Az. en Alberdingk Thym in Van Vloten's Ned. Kunstbode van 1874;Van Lennep V, p. 541 v.v., XII, 64 v.v.; Loeff, De Nederlandsche KerkgeschiedschrijverGeeraardt Brandt, p. 131 v.v.; Alb. Thym in De Gids, Sept. 1873; Penon, Hist. en Bibl.Beschouwing p. 136, p. 180 v.v. en Stelling III; Jonckbloet IV, p. 149 v. en 333 v.v.; Jonckbloet,Tijdschr. I, p. 47 v.v.; Penon, Bijdragen I, 58, 74; II, 70 v., 174; Leendertz, Leven, p. 258 v.v.;Te Winkel, OntwikkelingsgangI II, p. 176 v.v.; Kalff, S t u d i ë n : Ned. Dichters der XVIIdeEeuw, p. 39 v.v.; Du Toit, Tijdschr. 45, p. 308 v.v.

3) Beschouwing, p. 184, Bijdr. I, 74 en Stelling II achter zijn Proefschrift.4) p. 263, noot 1.5) Bijdr. I, 58. Zie ook Moller, Bijblad voor T. en L. 1917, p. 53. Met stelligheid spreken zich uit

Prinsen, Handboek3, 369 en Brom, Vondels Bekering, 110.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 208: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

156

nieuwe argumenten aan te voeren, om de waarschijnlikheid, waarmee men Brandtmeent te kunnen beschuldigen, nog groter te maken, maar moet er vooraf even opwijzen, dat, sedert het belangrijke artiekel van Prof. Du Toit in 1926 verschenen is,de kwestie enigszins anders staat, dan toen Penon zijn 't laatst aangehaalde woordenschreef. Uitstekend en voor 't eerst is door Du Toit aangewezen, dat wij niet langer't recht hebben inBrandt behalve de s c h r i j v e r v a n d e V o o r r e d e , ook tevensde s ame n s t e l l e r en u i t g e v e r van de bundel van 1647 te zien, voor welksinhoud hij immers zelf enige ‘kunstbeminnaars’ en ‘de drukker’ verantwoordelikstelt1).Ik wil nu enige plaatsen uit de Voorrede naast plaatsen uit de ‘Lykreeden over

den Heer P.C. Hooft’ en het Leven van Vondel stellen, en uit de overeenkomst ingedachten en bewoordingen het bovengenoemd besluit trekken.In de Lijkrede (in hoofdzaak een vertaling van Du Perron's beroemde lijkrede op

Ronsard) wordt de Drost genoemd ‘de Hooftpoëet der Hollanders’. Evenzo wordtin de Voorrede over hem gesproken als het ‘Hooft der Poëten en Historieschrijvers’.Deze tietel en woordspeling met z'n naam was weliswaar méér gebruikt: Zo hadreeds de drukker van Achillis en Polyxenas Treurspel in z'n voorrede gezegd, dat‘sijnen naem brenght mede tghene hy is, ende waer toe hem de Nymphen ghestelthebben, te weten, te wesen t' H o o f t van de Poëten t'onsen tijden’. En kort daaropgebruikt Abraham de Koning in de voorrede van Jephthahs ende sijn eenigheDochters treurspel, sprekend over P.C. Hooft, ‘die de Musen hebben gheoordeeltte wesen ('t geen sijn Namemedebrengt) h o o f t d e r P o ë t e n ’, dezelfde erenaam.Maar men

1) Bij Du Toit's plaats uit Brandt's Leven en de inleiding tot z'n uitgave van Vondels poëzie bijLeonard Strik te Franeker 1682 (- waarom zegt Dr. Sterck in Het Leven van Joost van denVondel, Haarlem 1926, p. 120, dat deze uitgave te Leeuwarden verschenen is? -) voeg iknog de volgende plaats uit de Voorrede zelf: ‘Hier geeven wy u het tweede deel der Poëzy.De Poët te noemen is, mijns oordeels, onnoodig. Evenwel doet het d e D r u k k e r ’.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 209: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

157

vergete niet, dat deze twee getuigenissen dateren uit 1614 en '15, toen Hooft (medeals voorman der Oude Kamer) terecht als Hoofd der Poëten werd vereerd. In ‘HetLof der Zeevaert’ (1623), reg. 461-2 zegt Vondel zelf:

Wy krygen in 't gesicht den hoogen Burgh van Muyen,Daer Hoofd der Rymers hoofd met veersen streelt de buyen.

In 1647 zullen zeer velen Hooft niet meer boven Vondel hebben gesteld1). En ik vindhet niet geheel toevallig, dat Brandt, die ‘ten jare 1647, tot over de ooren in Hooftzat’, zoals Alberdingk Thijm zegt2), en die in diezelfde Lijkrede z'n verering voor deDrost zo ver dreef, dat hij beweerde, ‘dat de Hollandtsche Poëzy, die met den RidderHooft gebooren was: ook met hem gestorven is’, in b e i d e stukken van dat jaar1647, Hooft de grootste dichter noemde3). Men bedenke, dat Brandt Remonstrantwas, geestverwant van Hooft4), onder invloed stond van Hooft's vriend Van Baerle,en zoodoende natuurlik Vondels poëzie na 1637 niet hoog kon stellen, waarbij nogkomt, dat hij, toen hij de Voorrede en de Lijkrede schreef, op Vondel gebeten was,daar deze hem ‘t'onrecht en scherp hadt bekeven’. Van belang is ook, in dit verband,dat hij in 1648 in zijn ‘Inleydinge tot de Beschryving der zes middelste Vertooningen’Hooft herhaaldelik en met nadruk vóór Vondel stelt5). In de zelfde passage uit deVoorrede,

1) Dit wordt ontkend door Prof. Muller in N.T, 25, p. 5 en 24, p. 166.2) In Van Vloten's Ned. Kunstbode van 1874, p. 109. Vgl. Jonckbloet, Gesch.3 IV, 341.3) Prof. Muller betwijfelt in N.T. 24, 166 of ‘deze hemelhooge verheffing van den dichter Hooft,

met uitsluiting en ten koste van anderen, met name van Vondel, den tijdgenooten wel, gelijkons, als een zóó grievende miskenning van dezen in de ooren geklonken zal hebben’.

4) Vgl. Du Toit, Tijdschr. 45, p. 310: De schrijver van deze Voorrede ‘is geestverwant van DeGroot en Hooft - die skrywer is Remonstrant. Hooft is vir hom Holland se grootste dichter’. -Zie ook Dr. M. de Jong, Tijdschr. 48, p. 297.

5) Later oordeelt Brandt anders over Vondel. In z'n Leven, ed. Hoeksma, p. 13, reg. 209 noemthij hem ‘de doorluchtighste der Duitsche Poëten’; in z'n Grafschrift op Vondel (t.a.p. 139) de‘Vader der volmaaktste poëzy’. Toch blijft hij Hooft zeer hoog stellen. Zie p. 7, reg. 116 v.v.en p. 126, reg. 2257.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 210: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

158

waar hij de Drost met de boven genoemde tietel vereert, heeft hij het nog over eenandere grote geestverwant, n.l. Hugo de Groot, die hij juist mét deze Voorrede wilverdedigen tegen Vondel, die de grote balling in z'n Grotius Testament verkeerdhad voorgesteld. Brandt zegt n.l.: ‘oft iemandt hier nu wilde vragen wiens Godsdiensthij dan behertigt heeft? Ik zal 't zeggen. Hij was nocht Pausgezindt, noch Kalvinist,noch dwaalende Sociniaan, etc. maar een Kristen, Die, ziende veel van 't oudt vooroovergeloof, veel van 't nieuw voor neuswijs aan, en scheuring uit scheuring spruiten,z o u d e g e e r n e t u s s c h e n b e i d e h e e n me t g r o n d t p u n t e na l l e e n l i j k d e n w e g h d e r w a a r h e i d t g e b a a k t h e b b e n . Dit was sijnGodtsdienst, en dit is het gevoelen 't welck het Hooft der Poëten en Historieschrijversschrijft, dat Kassander en ook Balduin, gehadt heeft: en dat ijder gemaatigd Kristen,mijns oordeels, behoort te hebben’.De schrijver verdedigt dus De Groot, deelt mee dat Hooft juist zo dacht en geeft

met de laatste woorden te kennen dat hij geestverwant van de beide groten, dat hijRemonstrant is.Alberdingk Thijm heeft er reeds op gewezen1), dat hij met de woorden ‘die, ziende

veel van 't oudt voor oovergeloof, enz....’, waarmee hij de Groot als een gematigdChristen prijst, een plaats aanhaalt uit Hooft's Nederl. Historien en dat hij,merkwaardigerwijze, dezelfde woorden Hooft letterlik nazegt op p. 261 van de 2dedruk v. Deel I der Historie der Reformatie en bovendien, onder 't portret vanCassander op wie Hooft's woorden in de Historien slaan - zegt:

‘.... 'k zagh veel van 't oudt voor waan-Voor wan- voor bij-geloof, van 't nieuw voor neuswijs aan.Uit scheuring, scheuring sproot. Hier trad ik tuschen beiden,Grondpunten zijn alleen de baakens, die ons leiden”’.

Dezelfde verdediging van De Groot (weliswaar n i e t in dezelfde bewoordingen),treffen we aan in het Leven van Vondel.

1) In Van Vloten's Nederl. Kunstbode van 1874, p. 109. Zie Jonckbloet3 IV, 341 v.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 211: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

159

Daar lezen we (met in margine het jaartal MDCXLVI)1):‘Niet lang te vooren nam hy noch iet anders ter handt, de Roomsche kerke

desgelyx ten dienste. De Heer Hugo de Groot hadde, korts voor zyn overlyden,d e n v r e d e t u s s c h e n R o om s c h g e z i n d e n e n P r o t e s t a n t e ng e t r a c h t t e b em i d d e l e n 2), en met dat ooghmerk verscheide boekskensgeschreven, waar in zommige stukken des Pausdoms werden verschoont, enbeweert dat de verzoening der partyen niet onmooghlyk was. Uit het leste van dieboekskens, na de Groots doodt uitgekoomen, heeft Vondel, met zyne helpers,verscheide stukken uitgetoogen, vertaalt, en ook uitgegeven onder den tytel vanGrotius Testament; om te beweeren d a t d i e F e n i x d e r g e l e e r d t h e i tt ' e e n ema a l P a a p s c h w a s g ew e e s t , m e t e e n v e rm a a n i n g e omd a t s p o o r t e v o l g e n . Dan daar tegen werdt gezeit, d a t V o n d e l z i c hd o o r z y n e n y v e r t e v e r l i e t v e r v o e r e n : datmen op dit Testament geen'staat kon maaken; dewyl hy uit de Groots schriften alleen hadt getrokken 't geenhem meê, en verzweegen 't geen hem tegen ging: dat hy zommige plaatsen, 't z yu i t o n k u n d e ,ofuitd r i f t e n y v e r v o o r z y n e k e r k e ,quaalykhadtvertaalt,verdraait, of vervalscht’3).Ik heb hier enkele zinnen en gedeelten van zinnen onderstreept, waaruit, hoewel

meer gematigd (immers: in 1682 was het er om te doen Vondel te eren, niet hemaan te vallen!) tòch duidelik dezelfde geest spreekt als uit de Voorrede van 1647.De beschuldiging van 1647 dat Vondel getracht had in Grotius Testament ‘deHollanders... in te scherppen; dat den Heere D e G r o o t zoo Papist was, als Hyis’, vinden we hier, al is er begrijpelikerwijze van ‘onbeschaamtheit en valscheidt’geen sprake, terug. Evenzo is het gesteld met de beschuldiging

1) ed. Hoeksma, p. 86, reg. 1522 v.v.2) Spatiëringen van mij.3) Over de al of niet juistheid van deze beschuldiging zie Leendertz, Leven, p. 239; Brom,

Vondels Bekering, p. 110 en vooral de belangrijke Aantekening op p. LIX-LXVIII,A a n t e k e n i n g e n : Bekeerder, 58.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 212: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

160

dat Vondel zich op alle mogelike wijze uitsloofde, om proselieten voor de RoomseKerk te maken1). In de Voorrede had Brandt gezegd: ‘Hy yvert nu te zeer omd'afgedwaalde leeden der Roomsche Kerk in de schoot van haar lieve Moeder teleiden. Nu schrijft, en wrijft, en zweet, en draaft hy dach en nacht; om al syn vriendente bekeeren, die medoogen met hem hebben’. In het aangehaalde stuk uit het Levenvan Vondel wordt op de ‘drift en yver voor zyne kerke’ gewezen, waarvoor hy zichwel eens ‘te ver liet vervoeren’ en gezegd, dat hij een ‘vermaaninge’ had gegevenom het spoor van De Groot te volgen. Ook elders in het Leven2) spreekt Brandt overVondels bekeringsijver, waarmee hij het blijkbaar in het geheel niet eens is, enklaarblijkelik weer op Grotius Testament zinspeelt. Hij zegt n.l. ‘Maar elk mostbekennen dat hem 't stuk van den Godtsdienst ter herten ging, en dat hy daar inyverde zonder yemant t'ontzien: a l l e b e d e n k e l y k e v l y t a a nw e n d e n d e ,om z y n e v r i e n d e n e n b e k e n d e n t o t d e R o om s c h e k e r k t eb r e n g e n ’3).Maar nog iets anders trof mij in het aangehaalde stuk: Brandt durft en wil in 1682

Vondel niet meer van ‘valscheidt’ in het vertalen beschuldigen; hij zegt dat hij ‘'t z yu i t o n k u n d e , of uit drift en yver voor zyne kerke’, Grotius Testament ‘quaalykhadt vertaalt’. Behalve aan z'n ‘drift en yver voor zyne kerke’, z'n proselietenmakerijdus, werd hier veel op rekening van z'n o n k u n d e geschoven. Dit wordt door mijopgevat als: o n k u n d e i n t h e o l o g i e s e z a k e n , en niet als: g e b r e k k i g ek e n n i s v a n h e t L a t i j n 4). Dat mijn opvat-

1) Zie over Vondels bekeringsijver het hoofdstuk Bekeerder in Brom's Vondels Bekering, p.97-122 en P. Maximilianus: Vondels Bekeringsijver, Tijdschr. v.T. en L. VI, p. 269-281. Ookhet aardige boekje van Horsten: Vondels Leven en Streven, passim.

2) ed. Hoeksma, p. 122, reg. 2160-2164.3) Spatiëring van mij.4) Staaltjes van slordige vertaling geeft Dr. Brom in Vondels Bekering, Aant. 58, p. LIX, vooral

p. LXI-LXVI. ‘'t Oordeel over deze vertaling beantwoordt vrijwel aan dat over Vondel alsvertaler in 't algemeen’ (p. LX). ‘Zoals bij meer mensen, die als volwassenen latijn leren, zitzijn grammatica wat los’ (t.a.p.).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 213: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

161

ting juist is, blijkt uit een andere plaats uit het Leven1), waar wij lezen dat enigePriesters, ‘hoopende een' man van zulk een vermaardtheit te winnen, krachtig hierin werkten: dat eindelyk hun voornemen gelukte, en te lichter, dewyl de Poëet zynverstandt, gedachten, en zinnen van jongs aan zoo vlytig aan 't rymen en dichtenhadde te kost geleidt, d a t h y z e e r o n k u n d i g w a s i n 't s t u k v a n d e nGo d t s d i e n s t ’. En nu is hetmerkwaardig, dat, hoezeer hemook ‘onbeschaamtheit’en ‘valscheidt’ wordt verweten in de Voorrede, toch aan het slot op z'n onkunde ‘in't stuk van den Godtsdienst’ wordt gewezen, en, evenals in de laatstgeciteerde zin,daartegenover z'n meesterschap in de poëzie wordt gesteld. ‘Vermaak u’, zo luidthet slot, ‘naa 't hooren van dus lang een Voor-reeden, in sijn onnavolgelijkeSaterdichten en geloof: d a t h y b e e t e r P o ë t 2), a l s T h e o l o g a n t i s ’.Ten slotte is er nog één plaats die, mijns inziens, sterk spreekt. De aanhef van

de Voorrede luidt aldus:‘Hier geeven wy u het tweede deel der Poëzy. De Poët te noemen is, mijns

oordeels, onnoodig. Evenwel doet het de Drukker; gelijk of elk vaars, ja elk woordtniet volmondig genoeg sprak, en te kennengaf d a t d e e z ' p i j l e n u i t V o n d e l sk o o k e r q u a ame n 3). Ik zeg pijlen, omdat ze scherp zijn: en meenigmaal door 'tHof, door Kerk, door den Rechtbank der vierentwintigen, door 't Concilie van Trenten,van Dort, door d'oude en nieuwe Bloedraadt heenen vliegen’. Reeds lang nu trokhet sterk mijn aandacht, dat hij, eveneens over Vondels hekeldichten sprekend, inz'n Leven van Vondel dezelfde uitdrukking gebruikt. Nadat hij heeft meegedeeld,dat Vondels geheugen in z'n hoge ouderdom zeer verzwakte,

1) ed. Hoeksma p. 72, reg. 1285 v.v.2) In de Lijkrede schrijft Brandt p o ë e t . En zo zijn er meer verschillen. Doch deze bleken mij

niet tegen zijn auteurschap van beide te pleiten. Leven v. Vondel, ed. Hoeksma r. 2340 schrijfthij l y k r e d e en twee regels lager (2342) l y k r e e d e ! Zo in de Voorrede:o n b e s c h a a m t h e i t en enkele woorden verder v a l s c h e i d t ; enz.

3) S p a t i ë r i n g van mij.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 214: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

162

zegt hij1): ‘In deezen standt echter heeft hy, op myn vraagen, verscheide dingenopenhertig gemelt, die hy voorheenen plagh te bedekken: rondt uit bekennende dath e t H a n e k o t , het liedt vand e n O t t e r enR e y n t j e d e V o s ,met verscheideandere gedichten in voortijde zonder naam gedrukt, p y l e n u i t z y n k o o k e rw a a r e n ’2).Nu moet men weliswaar de waarde van een dergelijke overeenkomst niet

overschatten. Hier schiet mij te binnen wat Trautmann, die in zijn artiekel ‘ÜberHuchown’ (Anglia I, p. 109-149) langs dezelfde weg een 9-tal werken aan dezedichter toeschrijft, zegt: ‘Wenn ich bloss auf verschiedenheiten sehe, will ichbeweisen, dass der Faust nicht von Göthe ist; und wenn ich lediglichübereinstimmungen in betracht ziehen darf, will ich zeigen, dass der Wilhelm Tellnicht von Schiller gedichtet ist, sondern von Kotzebue’3). Toch verdient het onzeaandacht, dat hier op twee plaatsen over dezelfde zaak, dezelfde uitdrukkinggebezigd wordt4).

1) Brandt's Leven van Vondel, ed. Hoeksma p. 117-8, reg. 2047-2052.2) Spatiëring van mij.3) Anglia I, p. 127.4) Hoe dergelijke treffende overeenkomsten tot geheel verkeerde gevolgtrekkingen kunnen

leiden, blijkt o.a. uit het door Moller, Bijblad voor Taal en Letteren, 1917, p. 66 gesignaleerdevoorbeeld en het door De Jager in het 1ste deel van zijn opstel ‘V e r g i s s i n g e n ’, Bijbl. v.Taal en Lett., 1917, p. 74 v. besproken geval.Een zeer merkwaardige parallel deel ik hier mee:In Brandt's Leven van Vondel (ed. Hoeksma p. 28 reg. 434 v.v.) lezen we, dat Vondel stofvond ‘om zich zelven en zynen voortgangk in de dichtkunst naader te vertoonen: niet alleendoor zyne Begroetenis aan zyne Vorstelyke Doorluchtigheit Fredrik Henrik, Prins van Oranje,op d'intreê van zyn Stadthouderschappen en Veldtheerschap, naa 't overlyden van zynenbroeder Prins Maurits, een voortreffelyk gedicht; maar ook door 't maaken van een byzonderTreurspel. D o c h 't g e e n h i e r g e l e g e n t h e i t t o e g a f , d i e n t v a n w a th o o g e r o p g e h a a l t ’.Precies dezelfde zin vindt men in Het Leven van Geeraert Brandt, beschreven door Johande Haes: Als De Haes heeft meegedeeld dat Brandt door het verhuizen der fam. Van Baerlenaar Katwijk werd ‘afgescheurt van het gezelschap eener Vriendinne, die hem d'allerliefsteop aerde en ook zelf niet ongunstigh was’ vervolgt hij: ‘D o c h 't g e e n h i e r t o e , zoo welals tot zijne Theologische studien, g e l e g e n h e i t g a f , d i e n t h i e r w a t h o o g e ro p g e h a e l t ’, - Echter is de overeenkomst ook hier te verklaren. De Haes maakt de indrukzeer belezen te zijn in het werk van zijn grootvader, en diens stijl te hebben nagevolgd.Prof. Muller wijst mij nog op Museum XXXIX, 298-9 en N.T. XXV.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 215: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

163

Vooral in dit geval, waar ons reeds zovele andere gegevens ten dienste staan, kanaan deze parallel m.i. zeer zeker grote bewijskracht worden toegekend, in iedergeval niet minder dan in de talrijke voorbeelden in onze litteraire historie, waar dezezelfde bewijsvoering wordt gebruikt.Of de door mij besproken uitdrukking: D a t z i j n p i j l e n u i t u w k o k e r in

de 17de-eeuwse taal veel voorkomt - een punt dat zeker van belang is - durf ik nietbepalen. Ik kwam haar echter z e e r weinig tegen, zodat het mij wil toeschijnen, datzij spaarzaam is vastgelegd. Dit wordt m.i. gestaafd door de opgave in het Wdb.der Ned. Taal. Daar geeft Boekenoogen tal van voorbeelden van: E e n k o k e rv o l p i j l e n h e b b e n ; n o g a n d e r e p i j l e n o p z i j n k o k e r h e b b e n ;maar slechts d r i e van de fig. betekenis van: D i e p i j l k om t u i t u w k o k e r ,‘het is niet van u afkomstig, niet uw (eigen) werk, gij ontleent het aan anderen’. Datbovendien Brandt de spreekwijze als eigen beeldspraak beschouwt in dit verband,blijkt wel uit de nadere verklaring, die hij er in z'n Voorrede van geeft: ‘Ik zeg pijlen,omdat... enz.’Al deze gegevens samen zouden, mijns inziens, nader kunnen bevestigen, dat

Geeraardt Brandt, de schrijver van de Lijkrede op de Drost en het Leven van Vondel,ook de schrijver van de Voorrede van Vondels Poesy, Het tweede Deel (1647) is.Hijzelf is de ‘jongeling van twintig jaaren’, die Vondel ‘korts te vooren, op verkeertaanbrengen, 't onrecht en scherp hadt bekeven, en die dat ongelyk, door een andervoort gaande gemaakt, met zulk een Voorrede hadt willen wreeken’1). Dat dit goeduitkomt, daar Brandt 25 Juli 1626 geboren is, werd reeds vaak opgemerkt2). Echterwerd er tot nog toe n i e t op gewezen, dat Brandt, indien een ander de schrijver derVoorrede ware geweest, na 35 jaar zich waarschijnlik

1) Leven van Vondel, ed. Hoeksma, p. 89, reg. 1562-5.2) Zie o.a. Jonckbloet IV, p. 338; Leendertz, Leven, p. 260.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 216: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

164

toch niet meer de nauwkeurige leeftijd van die auteur1) zou herinneren, evenmin alsde drijfveer tot de daad en het feit, dat hij daartoe door een ander werd aangezet.Wordt reeds door de leeftijdsopgave ‘twintig jaaren’, onder hen die in 1647 inaanmerking komen, Brandt als de schuldige aangewezen, in de n a uw k e u r i g h e i dvan die opgave en van de vermelding der nadere omstandigheden n a 3 5 j a a rmogen we, naar mijn oordeel, een bewijs te meer zien voor de juistheid der stelling:D e s c h r i j v e r d e r ‘b e r u c h t e ’ V o o r r e d e v a n 1 6 4 7 w a s Ge e r a a r d tB r a n d t .

Am s t e r d am , Jan. 1933.G.J. VAN DER KEUKEN.

1) Hij was p r e s i e s twintig en niet, zoals Prof. Prinsen zegt (Handboek, 369), 21 jaar. Dezeschrijver is waarschijnlik tot dit getal gekomen door 1626 van 1647 af te trekken, zonder tebedenken, dat Brandt geboren werd o p 2 5 J u l i 1626 en de Voorrede is gedateerd op 1J a n u a r i 1647. Brandt wist dus, zoals gezegd, in 1682 wel h e e l nauwkeurig de leeftijdvan de schrijver der Voorrede.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 217: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

165

Studiën over Germaansche mythologie

V. De Wodan-vereering bij West- en Noord-Germanen

1. Doel van het onderzoek

Het onderwerp van deze studie is slechts een onderdeel van het moeilijke enveelzijdige probleem betreffende den cultus van Wodan. De bedoeling is niet omeen onderzoek, zooals Chadwick hieraan gewijd heeft1), in zijn geheelen omvangte ondernemen, al zijn er in de meer dan dertig jaren, die sindsdien verloopen zijn,wel nieuwe gegevens verzameld en andere gezichtspunten gevonden, die eendergelijken arbeid zouden wettigen. Ik wensch mij te bepalen tot de vraag: is devereering van Odin in Skandinavië het gevolg van een godsdienstige en cultureelebeweging, waardoor hij als een nieuwe en vroeger onbekende godheid van eldersdaarheen werd overgeplant of althans een belangrijke wijziging in de opvatting vanOdin werd veroorzaakt? Zelfs deze vraag zal niet in haar vollen omvang wordenbehandeld, maar ik zal mij in hoofdzaak beperken tot een overzicht en een kritischebespreking van de theorieën, die te dezen aanzien in de laatste vijftig jaren zijnverkondigd. Het is dus een stuk geschiedenis der Germaanschegodsdienstwetenschap, dat hier zal worden beschreven. Daarmee heb ik eentweeledig doel. Allereerst is het leerzaam na te gaan, hoe en wanneer bepaaldewetenschappelijke opvattingen ontstaan, waarom ze worden aanvaard en ten slotteweder worden opgegeven. Gewoonlijk staan de theorieën omtrent een bepaaldhistorisch verschijnsel in verbandmet een algemeene strooming, die de beschouwingvan het geheele complex der

1) The Cult of Othin (Londen 1899).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 218: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

166

daarmee samenhangende verschijnselen beïnvloedt. Ten anderen kan een kritischebespreking der opgestelde hypothesen ook in methodologisch opzichtbelangwekkend zijn. Op welke feiten berusten deze hypothesen en hoe zijn dezefeiten geïnterpreteerd? Wat maakte een hypothese zoo verleidelijk, dat men degrondslagen ervan nauwelijks aan een hernieuwd onderzoek onderwierp, maar volvertrouwen daarop verder voortbouwde? Welk licht werpt de gang van hetwetenschappelijk onderzoek op de wijze, waarop men de vraagstukken, die binnenzijn bereik vielen, tot oplossing trachtte te brengen? Kunnen wij uit de tekortkomingen,die wij daarbij meenen op te merken, ook iets leeren omtrent de wegen, waarlangseen toekomstig onderzoek zou moeten gaan?De opzet van deze studie brengt mede, dat de opeenvolging der verschillende

beschouwingen, aan den cultus vanWodan-Odin gewijd, de inrichtingmijner kritischebesprekingen bepaalt; een korte samenvatting aan het eind zal trachten vast testellen, hoe de winst- en verliesrekening ten opzichte van onze werkelijke kennisomtrent dit probleem, na zoo veel wetenschappelijken arbeid, er uit ziet.

2. Van Leo tot E.H. Meyer (1822-1903)

Het onderzoek van J. G r i mm en van de bij hem aansluitende mythologen kendehet probleem van de uitbreiding der Wodan-vereering niet. Daar de verschillendeGermaansche volken hoofdzakelijk in hun oorspronkelijke eenheid werden gezien,werd als vanzelfsprekend aangenomen, dat één geloof, één godenleer, één cultusten grondslag lag aan al datgene, wat de overleveringen omtrent de Skandinaviërsen de Duitschers vertelden en werd er mitsdien niet aan getwijfeld, dat deOudnoorsche mythologie in haar geheel autochthoon en zelfs voor het overgrootedeel algemeen Germaansch was. De eerste, die in dit gelijkvormige beeld eenighistorisch perspectief trachtte te brengen, was H. L e o , die in 1822 een verhandelingschreef Ueber Odins Verehrung in Deutschland. Evenals zoo velen der

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 219: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

167

latere onderzoekers baseerde hij zich op de gegevens, die de overlevering onsverstrekt. Hij komt tot de slotsom, dat Wodan in het bijzonder vereerd werd bij deSaksen, de Skandinaviërs, de Goten en Langobarden, maar daarentegen onbekendwas aan Alamannen, Franken en Bourgondiërs, waarschijnlijk ook aan de Thüringers.Het komt hem daarom voor, dat de godsdienst der Franken, waar niet het minstespoor van Wodanvereering te vinden zou zijn, evenals die der Thüringers enAlamannen, dien der Oergermanen nauwelijks veranderd bewaard heeft, hetgeenimpliceert, dat deze god van het Oudgermaansche pantheon moet wordenuitgesloten. Het zijn de later uit het Oosten binnendringende stammen, zooalsSkandinaviërs, Saksen, Goten en Langobarden, die, evenals hun in de oudewoonplaatsen achtergebleven stamverwanten, dezen god hebben vereerd. DeWodangodsdienst is overal, waar die wordt geconstateerd, van elders ingevoerd;hij is een godsdienst van veroveraars. Het boekje van Leo, dat natuurlijk, zooals indien tijd gebruikelijk was, zich kenmerkt door wilde combinaties en onmogelijkeetymologieën, is wat den inhoud betreft gemakkelijk te weerleggen en de door hemverkondigde meening heeft althans in dezen vorm, weinig of geen instemminggevonden. Maar het is belangwekkend als symptoom. Voor de eerste maal is twijfeluitgesproken aan de algemeengeldigheid van de godsdienstige voorstellingen, dieslechts bij bepaalde stammen worden aangetroffen en een poging is gedaan omop grond van de overleveringen een geschiedenis eener godsdienstige conceptiete schrijven. Dat de schrijver daarbij de bewijskracht dezer traditie overschatte, kanhem te eerder worden vergeven, omdat zooveel latere onderzoekers aan datzelfdeeuvel mank gaan.Meer dan vijftig jaar later verschijnt een volgende poging tot oplossing van het

probleem, die van zoo groote beteekenis was, dat zij nog steeds de opvattingenbetreffende hetWodanprobleem rechtstreeks of middellijk beheerscht. De Deenscheonderzoeker H. P e t e r s e n publiceerde in 1876 Om Nordboernes Gudedyrkelseog Gudetro i Hedenold, waarin hij uitging van de

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 220: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

168

Skandinavische overleveringen en op grond daarvan tot het inzicht kwam, dat deeigenlijke hoofdgod van het Noorden Thor geweest was, terwijl Odin eerst later,door de skaldenpoëzie, uit Duitschland naar het Noorden zou zijn overgebracht.Het is van belang, zijn betoog in korte trekken weer te geven, daar een groot gedeeltezijner argumenten zelfs nu nog voor vele onderzoekers niets van hun beteekenisverloren hebben. In de vergelijking van Thor en Odin blijkt naar zijn meening duidelijk,dat de dondergod, geschapen naar het beeld van het Germaansche volk zelf, debelangrijkste god is geweest. Hij wordt in het heidensche eedsformulier genoemdnaast Freyr en NjQr r, terwijl Odin hier ontbreekt; met den allmátki áss kan immersniemand anders bedoeld zijn dan Thor. De minnedronken bij het offer zijn echtergewijd aan Odin, Freyr en Njord. Daaruit besluit Petersen, dat de oorspronkelijkegoden in beide gevallen zouden zijn geweest: Thor, Odin en Freyr. De laatste godzou Njord hebben geattraheerd en deze zou wederom in de eedsformule Odin, inden minnedronk Thor hebben verdrongen. Deze verklaring is zeer onwaarschijnlijk.Petersen merkt zelf op, dat het optreden van Njord bevreemdend is, daar wij geenberichten hebben over een werkelijke vereering van dezen god1); dan zou het echternog bevreemdender zijn, dat hij, alleen wegens zijn verhouding tot Freyr, in laterentijd hoofdgoden als Thor en Odin verdrongen zou hebben en dat nog wel in zoosterk aan de traditie gebonden godsdienstvormen als eed en offer.Zelfs als krijgsgod is Odin van minder beteekenis dan Thor. Dit blijkt allereerst uit

de mythologie, daar de dondergod de eigenlijke verdediger van Asgard is en ookin het algemeen als de goddelijke vechter bij uitstek wordt voorgesteld. Ook degeschiedenis bevestigt dit: in de wikingrijken staat de vereering van Thor bovenaan;van Odin wordt zelfs niet of nauwelijks gerept. Wanneer de mythen dus van hemvertellen,

1) Latere onderzoekingen hebben bewezen, dat dit onjuist is.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 221: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

169

dat hij van elders is binnengedrongen, dan kunnen zij wel degelijk een kern vanwaarheid bevatten. De ondergeschikte beteekenis van Odin wordt niet weersprokendoor de Deensche heiligdommen, die naar hem genoemd zijn (Onsved en Odense),daar deze van jongeren datum kunnen zijn; zij wordt zelfs door Westgermaanschegetuigenissen bevestigd, zooals de Saksische afzweringsformule, waar de volgordeis: Thunaer ende Uuôden ende Saxnôte.Dit zijn de hoofdargumenten van Petersen. Zijn doel was aan te toonen, dat Thor

de waarlijk nationale god geweest is en dat Odin, ondanks den glans door de poëzievan den wikingtijd op zijn gestalte geworpen, toch een godheid was van jongerenoorsprong en ondergeschikte beteekenis. Met dit scherpzinnige en uitvoerigeonderzoek is een nieuwe periode van het onderzoek der Germaansche religieingeleid: hij voor het eerst tracht een scheiding te maken tusschen verschillendestadia der religieuse ontwikkeling en sinds hem is men in deze historische richting,althans hoofdzakelijk, voortgegaan.In 1890 verscheen van Karl W e i n h o l d Ueber den Mythus vom Wanenkrieg1),

waarin werd aangetoond, geheel in het voetspoor van Petersen, dat de cultus vanWodan en de Wanen naar het Noorden was overgeplant en dat hier de eigenlijkegod Thor was geweest. Hij tracht ook te bepalen, langs welken weg die overdrachtis geschied, en komt tot de conclusie, dat zijn eigenlijke centrum van vereering bijde Istvaeoonsche volken moet worden gezocht. Vandaar breidde de cultus zich uitnaar de Hermunduren, Langobarden en Skandinaviërs, kwam zelfs ook naar deZwaben (getuige Jonas van Bobbio), Thüringen (Merseburger tooverspreuk) enSaksen. Terwijl Petersen alleen de Skandinavische verhoudingen wilde verklaren,heeft Weinhold dus in de ontwikkeling der Westgermaansche Wodanvereering dedaarop nog ontbrekende aanvulling gegeven.

1) In de Sitzungsberichte der Akademie Berlin XXIX, blz. 611-625.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 222: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

170

E. M o g k volgde in zijn Germanische Mythologie1) geheel de voorstelling vanPetersen en Weinhold en gaf er alleen een scherper formuleering aan. InZuid-Duitschland was Wodan, ondanks het getuigenis van Jonas van Bobbio, nietbekend. Het ontbreken van plaatsnamen, die aan zijn naam herinneren, de vertalingvan dies Mercurii als Mittwoch bewijzen dit duidelijk genoeg; het Wodansoffer,waarvan de Vita Columbani vertelt, moet opgevat worden als een gevolg vanFrankischen invloed. Zijn later optreden in Skandinavië is door Petersen bewezen.Neder-Duitschland is de eigenlijke haard der Wodanvereering. In Saksen was hijreeds in de 5de eeuw de hoogste god, want de kolonisten namen hem als zoodanigmee naar Engeland. De Langobarden kenden hem ook reeds, voor zij naar hetZuiden wegtrokken. Zoo is het gebouw dezer historische interpretatie in de uitersteconsequenties opgetrokken en zoo luiden in het algemeen nog steeds de argumentenvan de voorstanders dezer hypothese.In het Handbuch der germanischen Mythologie van W. G o l t h e r (Leipzig 1895)

wordt de ‘Einwanderung des deutschen Wodanglaubens in Dänemark undSkandinavien’ reeds als feit voorgesteld; waarover men in onzekerheid kanverkeeren, is slechts de tijd, waarop dit geschied is2). In het algemeen kan menzeggen, dat dit geruimen tijd voor de oudste skalden moet hebben plaats gehad,daar hij omstreeks 800 in Noorwegen bekendmoet zijn geweest. Maar de hyperkritiekvan Golther, die zich geheel gewonnen gegeven had aan de theorieën van S. Buggeover klassieken en Christelijken invloed op de Skandinavische mythologie, gingzelfs zoo ver, dat hij ook in het Nederrijnsche gebied de Wodangestalte nietoorspronkelijk achtte. Op grond van de opvatting, dat Wodan uit de meer aan denatuur gebonden Wode zich ontwikkeld had, acht hij de vraag gewettigd, of Wodanniet misschien aan den Neder-Rijn, waar Romeinsche cultuur op de Germaanschestammen

1) In den Grundriss der germanischen Philologie (1ste druk, 1891) blz. 1065 vlgg.2) L.c. blz. 306.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 223: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

171

inwerkte, uit Mercurius was ontstaan. Deze overdrijving is met recht door R. M u c hscherp afgewezen1), die tevens de gansche constructie van Mogk als uiterst zwakgefundeerd aantoonde met argumenten, die wij in het verloop dezer studie nogzullen bespreken. Veel indruk heeft zijn betoog niet gemaakt, want de theorie deruitbreiding van den Wodan-cultus vinden wij verdedigd door Chadwick (1899) enonveranderd gehandhaafd door Mogk in den tweeden druk zijner Mythologie2). Inzijn grondige monografie over The Cult of Othin heeft C h a dw i c k den tijd deruitbreiding naar Skandinavië nauwkeuriger trachten te bepalen. De verbinding vanOdin met de heldensage wijst er op, dat hij aan de Denen reeds bekend moet zijngeweest in de eerste helft van de 6de eeuw. Aan den anderen kant sluit debeschrijving, die Tacitus van de Zweden geeft, zijn cultus voor dit gedeelte vanSkandinavië in de eerste eeuw na Christus uit. Tusschen de 1ste en de 6de eeuwligt dus het binnendringeu van Wodan in het Noorden. Indien men de crematie inverband mag brengen met den Odin-cultus, zou men kunnen aannemen, dat dezeop het eind van de eerste eeuw onzer jaartelling de Zweden bereikt had.C h a n t e p i e d e l a S a u s s a y e heeft deze voorstelling in groote lijnen

overgenomen3). Wel blijkt de kritiek van Much eenigen indruk op hem gemaakt tehebben, want hij acht denWodan-cultus in het geheele gebied der West-Germanenoorspronkelijk bekend. Het getuigenis van de Vita Columbani en van de spang vanNordendorf wegen zwaarder dan alle overige argumenta e silentio en zoo is zelfsvoor Zuid-Duitschland eenWodan-vereering zeer waarschijnlijk. Maar in Skandinaviëis hij eerst later binnengedrongen; onder verwijzing naar Petersen worden alsbewijzen genoemd de voorstelling van Hárbar sljó ,

1) Der germanische Himmelsgott (Abhandlungen zur germanischen Philologie, Festgabe für R.Heinzel 1898) blz. 63 (= 251).

2) Grundriss2 (1900), III, blz. 328 vlgg.3) Geschiedenis van den godsdienst der Germanen vóór hun overgang tot het Christendom

(Haarlem 1900) en The Religion of the Teutons (Boston-Londen 1902).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 224: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

172

waar Odin in tegenstelling tot Thor de god van den adel heet en verder zijn bijnaamSaxa god. Maar toch geldt hier wel degelijk een restrictie. Indien Gapt, de voorvaderder Oostgotische Amali, een verschrijving voor Gaut zou zijn, dan zou uit dezen ookin Skandinavië bekenden bijnaam van Odin volgen, dat hij daar reeds vroeg bekendis geweest.Datzelfde schijnt de meening van P. H e r rm a n n te zijn. In zijn Nordische

Mythologie1) wijst hij eerst op de aanwijzingen voor een overdracht derWodansvereering naar Skandinavië. Maar daarop laat hij volgen: Tot die overdrachtnaar het Noorden was Odin na den vrede tusschen Wanen en Asen wel reedsopperhoofd van de vereenigde godenwereld, maar in hoofdzaak nog natuurgod. Bijde Istvaeonen aan den Rijn had Wodan zich ontwikkeld tot een cultuurgod in dehoogste beteekenis van dit woord. Deze Istvaeoonsche voorstelling van Wodan alsde belichaming van elk geestelijk streven werd geruimen tijd voor 800 op denSkandinavischen Odin overgedragen en eerst daardoor werd deze in waarheid hetopperhoofd der wereld, de heerscher en vader der Goden. Hier vinden wij dus devoorstelling, dat Odin in het Noorden wel degelijk een oude godheid kan zijn geweest,maar dat zijn latere ontwikkeling tot hoofdgod berust op een secundairen invloedvan Westgermaansche voorstellingen.Veel positiever is E.H. M e y e r in zijn Mythologie der Germanen2), waar deze

fanatieke volgeling van S. Bugge van het oude heidensche geloof niet heel veelmeer had overgelaten. Wodan werd bij de Nederrijnsche volken vereerd in denRomeinschen tijd, maar niet eens bij alle, daar de Tencteri nog steeds Mars of Tīwazals hun hoofdgod beschouwden. In het overige Duitschland deelt hij de macht metTīwaz of Donar. De Saksen kenden hem reeds als oppersten god in de 5de eeuw;vandaar kwam hij naar Engeland en als Saxago naar

1) Leipzig 1903, blz. 256-257.2) Straatsburg 1903 blz. 367 vlgg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 225: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

173

Skandinavië. Hier waren de Denen ijverige Odin-dienaars, maar in Noorwegen enop IJsland bleef hij slechts de beschermheer van enkele helden en werd niet doorhet volk in het algemeen vereerd.Zoo heeft zich omstreeks 1900 een communis opinio gevestigd, die in de talrijke

handboeken, die in dezen tijd geschreven werden (Mogk, Golther, Chantepie de laSaussaye, Herrmann, E.H. Meyer), als laatste woord der wetenschapwerd gehuldigd.Een kritische waardeering van elk onderdeel der bewijsvoering werd overbodiggeacht; de phalanx der bewijzen was trouwens zoo groot, dat men zonder bezwaareen of meer van deze kon laten vervallen, zonder dat men bevreesd behoefde tezijn, dat de hypothese zelf daardoor werd aangetast. Toch berust de geheeleconstructie op een merkwaardige overschatting van de bewijskracht der historischegegevens. Men meende de waarheid te vinden door de feiten te laten spreken enmen vergat, dat de feiten gewoonlijk slechts dan tot spreken worden gebracht, indienzij door de gekozen interpretatie-methode tot iets meer dan enkel feiten zijngeworden. Te zamen met deze overdreven neiging tot het aflezen der geschiedenisuit de al te schaarsche bronnen ging een diepgeworteld wantrouwen tegen deSkandinavische overlevering, die eensdeels een reactie was op de overschattingin den tijd der Romantiek, anderdeels verklaring vindt in de geniale onderzoekingenvan Sophus Bugge, die aan het mythologische onderzoek in verschillende opzichtenonschatbare diensten hebben bewezen, maar daarnaast het ook meermalen opeen verkeerd spoor hebben geleid. Zoo bleven de mythologen blind voor debezwaren, die tegen de theorie der overdracht werden ingebracht; zoo werden metname de zeer gegronde tegenwerpingen van Much eenvoudig geïgnoreerd.

3. Het onderzoek tusschen 1903 en 1918

Wanneer in 1903 de beide Duitsche geleerden Herrmann en E.H. Meyer tegelijkertijdhun mythologische handboeken

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 226: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

174

schrijven, wordt een periode van het mythologische onderzoek afgesloten, waarinde Duitsche wetenschap de leiding had. Na 1903 zijn het, op enkele uitzonderingen(R.M. Meyer en K. Helm) na, hoofdzakelijk Skandinaviers, die zich met deze kwestiesbezighouden. Hun verhouding ten opzichte van het Odin-probleem is dan ook meerin het bijzonder Noordgermaansch, in zooverre zij trachten nieuw materiaal uit hetNoorden zelf bij te brengen. Runologische en archaeologische onderzoekingenhebben in dit opzicht onverwachte gegevens verschaft. Overigens was ook hunwijze van werken in hoofdzaak zuiver historisch en over het geheel werd de meeninggehandhaafd, dat Odin een jongere figuur in het Noordgermaansche pantheon isgeweest.De onderzoekingen van Montelius hadden aangetoond, dat er een sterke invloed

was uitgeoefend door Z.O. Europa, met name door de Zwarte-Zee kusten op deSkandinavische volken in den bronstijd. In deze richting meende nu de Zweedschearcheoloog B. S a l i n de oplossing van het Odin-probleem te kunnen vinden1). Hijleidde uit de Zuidzweedsche rotsteekeningen van den bronstijd af, dat Thor en Freyrreeds in zoo vroegen tijd werden vereerd, maar dat er van Odin geen spoor teontdekken was. In den ijzertijd verandert dit; op de brakteaten vinden wijvoorstellingen van eenmenschelijke figuur (soms slechts gereduceerd tot een hoofd)geplaatst boven een paard en vergezeld door een vogel. Hiermede zou Odin bedoeldzijn. Indien men aldus het recht zou hebben, het eerste optreden van Odin teverbinden met een archaeologisch verschijnsel, mag men de verklaring van hetlaatste ook toepassen op den cultus van Odin: hij is met denzelfden cultuurstroomuit Z.O. Europa Noordwaarts gekomen. Daarmee openen zich wijde perspectieven:ook de runen zijn, volgens de opvatting van Von Friesen derwaarts overgenomen;het zou dan niet

1) Heimskringlas tradition om Asarnas invandring in de Studier tillägnade O. Montelius, blz. 135vlgg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 227: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

175

toevallig zijn, dat Odin in het bijzonder de runengod was. Zoo construeert Salin zichhet historische verloop aldus: het Asengeloof, waarvan Odin het middelpunt was,kwam uit Z.O. Europa door de Noordduitsche laagvlakte, waar het in aanrakingkwammet het daar inheemsche Wanengeloof en samen hiermede breidde het zichnaar het Noorden uit.Het spreekt van zelf, dat dit niet meer is dan een archaeologische fantasie. De

grondslagen zijn uiterst wankel, want het herkennen van goden op derotsteekeningen en op de brakteaten is in de meeste gevallen niet meer dan eenwillekeurige identificatie van onduidelijke afbeeldingen uit voorhistorische periodenmet de godenfiguren der eeuwen latere literaire overlevering. Het verwondert onsdan ook niet, dat Sophus B u g g e kort daarop betoogde, dat Odin nooit op debrakteaten genoemd wordt, terwijl dit met Týr wel het geval was1). De menschen,die op die brakteaten runeninscripties maakten, kenden als hun hoogsten god eenkrijgsgod, dien zij aanriepen met den naam tiu of ti; maar Odin kenden zij niet. Hetvolk, dat de runen bracht, was waarschijnlijk de Herulen, die in het jaar 512 uit hetZuiden na lange zwerftochten naar het Noorden terugkeerden, maar waarvan reedsin vroegere eeuwen kleine groepen de oude woonplaatsen kunnen hebbenopgezocht. Later trad Odin in de plaats van dezen krijgsgod Týr; wanneer hij noglater genoemd wordt Hertýr of Sigtýr, zou dit een herinnering zijn daaraan, dat hijdezen god is opgevolgd.Het is leerzaam, de opvattingen van Salin en Bugge met elkander te vergelijken.

Zij staan diametraal tegenover elkaar: volgens den een staat Odin wel op debrakteaten, volgens den ander niet; Salin verbindt Odins komst met het optredender runen, Bugge beweert dat het runenvolk juist niet Odin vereerde. Uit Buggeswoorden is verder niet af te leiden, dat Odin of Týr later in het Noorden werdeningevoerd, wel dat

1) In de Aarbøger for Nordisk Oldkyndighed og Historie 1905, blz. 318.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 228: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

176

bepaalde elementen van hun godsdienstige persoonlijkheid zich later ontwikkeldhadden.Axel O l r i k stelde in 1905 vast, dat er onder de goden, die op de toovertrommels

der Lappen staan afgebeeld, verschillende aan de Skandinavische volken zijnontleend1). Maar ofschoon wij daar wel Freyr, Njord en Thor kunnen herkennen,vinden wij geen spoor van Odin. Deze was dus niet bekend in den tijd, waarin deLappen deze godsdienstige voorstellingen ontleenden. Die periode wil Olrik in denbronstijd stellen, want al geeft hij toe, dat de Lappen voortdurend ontleend hebben,neigt toch zijn geheele betoog tot de opvatting, dat de belangrijkste invloed door deSkandinavische volken op het Lapsche geloof in die periode moet hebben plaatsgehad.Hiermede staat wederom in strijd de opvatting van J. B i n g 2), dat de god met het

paard en met de speer, die aangetroffen wordt op de rotsteekeningen van denbronstijd, dezelfde zou zijn als Odin. Maar aan deze bewering kunnen wij nauwelijkseenige waarde hechten. Bing moge een goed archaeoloog zijn, hij is een slechtgodsdiensthistoricus. Zijn combinaties zijn in de beste gevallen niets dan lossegissingen. Indien de oplossing van problemen der Oudnoorsche mythologie enreligie op deze wijze zou moeten worden gevonden, zou men aan de bereikteresultaten slechts weinig waarde kunnen hechten.In een na zijn dood verschenen opstel3) poogt Olrik nogmaals het archaeologische

materiaal te gebruiken tot de verklaring van de ontwikkeling der Noordgermaanschereligie. Op den hoorn van Gallehus herkent hij in de figuur met speer en ring dengod Odin, die naar zijn meening ook voorkomt op de bronzen platen van Øland enop den Vendel-helm. Verder

1) Danske Studier 1905, blz. 52-53. In den laatsten tijd is men weer meer geneigd tot de meening,dat de Skandinavische volken ook geloofsvoorstellingen van Lapsche en andereFinsch-Oegrische stammen hebben overgenomen, vgl. Bj. Collinder, Nordisk tidskrift II (1926)blz. 230 en H. Pipping, Studier i Nordisk Filologi XVII (1926), 3, blz. 131.

2) Germanische Religion der älteren Bronzezeit in Mannus VI (1914) blz. 170.3) Gudefremstillinger paa Guldhornene og andre aeldre mindesmaerker in Danske Studier 1918

blz. 1-35.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 229: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

177

beschouwt hij den gehoornden god op het bekken vanGundestrup als een afbeeldingvan den Gallischen Kernunnos. waaruit zich dan later Odin zou hebben ontwikkeld.Zoo gaat dus de conceptie van Odin reeds terug tot den volksverhuizingstijd en erzijn verschillende aan wijzingen te vinden, dat de oorsprong moet gezocht wordenin een Gallischen invloed. Hoe zeer wij de verbeelding en de scherpzinnigheidbewonderen, die uit dit posthume opstel van Olrik blijkt, wij kunnen zijn verklaringentoch niet anders beschouwen dan als losse conjecturen, waarvoor geen schijn ofschaduw van bewijs kan worden bijgebracht. Waarom is een man met een ring eneen speer, als onderdeel van een ornamentiek, die ten duidelijkste haarafhankelijkheid van Keltische voorbeelden verraadt, gelijk te stellen aan Odin metGungnir en Draupnir? Neckel1) heeft later hetzelfde aangenomen, maar stelt nu Odinweder gelijk aan den Vooraziatischen Sjamasj, aldus dit getuigenis in zijn hypothesevan de herkomst van geloofsvoorstellingen uit het Zuid-Oosten door Thracischebemiddeling inpassend. Weer later interpreteert C. Clemen2) dienzelfden god doorhem in verbinding te brengen met den vorm van den eed in circulo et in hasla, diedoor de Ripuarische wet wordt voorgeschreven.Bij dergelijke onderzoekingen voelen wij den grond onder onze voeten wegzinken.

Tegenover deze wetenschap der brillante invallen steekt gunstig af het onderzoek,dat M. O l s e n aan de theofore plaatsnamen heeft gewijd, want hoe zeer ook hierder fantasie meermalen wat al te vrij de teugel is gevierd, het methodisch bewerktemateriaal geeft althans eenigen waarborg, dat een gedeelte der resultaten duurzamewaarde zal hebben. De Deensche plaatsnamen, waarin de naam Odin voorkomt,hebben wij reeds genoemd. Ook in Zweden hebben wij talrijke plaatsnamen alsOdensaker, Odenslunda, Odensberg,

1) Die Götter auf dem goldenen Horn in Zeitschrift für deutsches Altertum LVIII (1921) blz.225-233.

2) Zeitschrift für deutsche Philologie LV (1930), blz. 155.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 230: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

178

Onsala, Onsäng1), terwijl in Noorwegen te noemen zijn Odinssal in Zuid Trøndelag,Onsaker in Upland en Buskerud en Østfold, Onsrud uit ouder Odinshof in Romerike,Onsøien uit ouder Odinsvin in Z. Trøndelag en Odinsland in Sogn en Fjordene2).Het belangrijke van Olsen's onderzoekingen is daarin gelegen, dat hij typologischdeze theofore plaatsnamen heeft trachten vast te leggen en bovendien den relatievenen zelfs absoluten ouderdom van hun voorkomen te bepalen. Op grond van dezestudies3) beschouwt hij de samenstellingen met akr en vin als te behooren tot deoudste groep van deze namen; zij zijn inderdaad van zeer hoogen ouderdom enreiken, althans ten deele, tot den bronstijd terug. Onder deze samenstellingen vindenwij ook eenOdinsakr en eenOdinsvin; zij behooren echter naar alle waarschijnlijkheidtot de jongste groep dezer namen en in verband met de opvatting, dat deze godook eerst later in Skandinavië bekend geworden is, moeten wij ze zoo laat mogelijkstellen. Absolute dateering is onmogelijk, maar uit de tabel op blz. 282 mag menafleiden, dat deze namen zeker niet later dan het begin onzer jaartelling te plaatsenzijn. Daardoor wordt dus de opname van den Odinscultus, wat Noorwegen betreft,verschoven in vóór-Christelijken tijd en daaruit volgt, dat in Zweden en Denemarkendit nog aanmerkelijker vroeger geschied moet zijn. Het heele probleem van deOdinvereering blijkt een heel ander aanzien te hebben gekregen; de voorstellingals zou Wodan zich in de eerste eeuwen onzer jaartelling uit de Rijnstreken hebbenuitgebreid, wordt weerlegd door de gegevens der Skandinavische plaatsnamen,althans zooals deze door M. Olsen worden geïnterpreteerd.In Duitschland verschenen in dezen tijd slechts weinig onderzoekingen over den

Germaanschen godsdienst, maar wat er

1) Lundgren, Språkliga intyg om hedensk gudatro i Sverge (Göteborg 1878), blz. 34-37 enNordlander in Ymer 1908, blz. 115-116.

2) Zie de lijst in Munch-Olsen, Norrøne Gude- og Heltesagn, derde druk 1922.3) Hedenske Kultminder i Norske Stedsnavne (Oslo 1915) en AEttegård og Helligdom (Oslo

1926).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 231: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

179

verscheen was van een hoog wetenschapeelijk gehalte. In 1910 kwam deAltgermanische Religionsgeschichte van R.M. M e y e r , die zich kenmerkte dooreen onafhankelijk oordeel en een poging tot het geven van eengodsdienstgeschiedenis in plaats van een mythologie. Hij aanvaardt echter geheelde theorie der Nederrijnsche herkomst van den Odin-cultus en herhaalt de daarvoorreeds vroeger aangevoerde gronden: Odin moet omstreeks 800 in Noorwegenbekend zijn geweest blijkens de skaldenpoëzie: de ontwikkeling ging overNoord-Duitschland; de bevolking van het Jutsche schiereiland deed zijn cultusuitstralen naar Langobarden, Angelsaksen en Gauten. Wat het karakter van dezengod betreft, mogen wij aannemen, dat hij in Duitschland niet zoo hoogen graad vanvergeestelijking bereikt heeft als in Skandinavië; maar hij zou daar wel reedsgeworden zijn tot ‘Heilgott’ en ‘Staatsgott’1).Het meest consequent werd de historische methode toegepast door Karl H e lm

in zijn Altgermanische Religionsgeschichte I (1914), waarin hij zich vooral op hetstandpunt stelt, dat men de bronnen in haar historischen samenhangmoet gebruikenen slechts op deze gesteund tot een wetenschappelijk inzicht kan komen. Dit heefthij met bijzondere scherpte voor denWodancultus gedaan. De vereering vanWodanals oppersten god is reeds in den Romeinschen tijd beperkt tot enkeleWestgermaansche volken. Het zijn de Nederrijnsche stammen, die, mogelijk onderGallischen invloed, den oorspronkelijken doodengod tot hoogsten god hebbenverheven. Hoe ver naar het Oosten zijn cultus reikt, weten wij niet nauwkeurig. DeCherusken hebben hem waarschijnlijk niet gekend2). Bij de Tencteri is Tīwaz dehoogste god, al is de passage, waaruit dit gelezen wordt, wellicht niet meer dan eenrhetorische frase3). De Hermunduren hebben in den strijd tegen de Chatten hunvijanden gewijd aan Mars en Mercurius, maar daar zij nauwelijks kunnen

1) L.c. blz. 184, 389 en 494.2) L.c. I, blz. 269.3) Tacitus Historiae IV, 64; cf. Helm I, blz. 273.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 232: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

180

behooren tot de volken, bij wie de Wodancultus reeds was opgekomen, mag menmisschien aannemen, dat juist deze oorlog voor de overname der vereeringbeslissend is geweest. Bij de Sueben heerschte de cultus van den regnator omniumdeus, dien Helmmet Tīwaz gelijkstelt1). In elk geval waren zij geenWodanvereerders.Het klassieke materiaal, volgens de methode van Helm verklaard, schijnt dusinderdaad te bewijzen, dat de vereering vanWodan zich langzamerhand uitbreidde;uit de schaarsche gegevens is stellig niet meer te persen, dan hij heeft gedaan.Zoo biedt ons deze periode een beeld van rijker en veelzijdiger onderzoek. Terwijl

men in Duitschland onveranderd blijft vasthouden aan de door Petersen gegevenverklaring, zoekt men in Skandinavië nieuwe kennisbronnen aan te boren en bereiktlangs den weg van archaeologische, runologische en toponymische onderzoekingeninderdaad nieuwe gegevens voor den Oudgermaanschen godsdienst. Daarbij wordtmen telkens weer bevestigd in de meening, dat de Odinvereering in het Noordenbetrekkelijk jong is, maar wijkt daarin af van het tot nu toe ingenomen standpunt,dat men aan een overneming in veel ouderen tijd gelooft en de godheid laat komenuit Zuid-Oost Europa.Merkwaardig steekt daartegen af de meening van K.F. J o h a n s s o n 2), die wijst

op de afwisseling der goden in rang en beteekenis bij verschillende volkeren. Evenalsde doodsgod Rudra-Sjiwa in Indië steeds meer op den voorgrond komt, is dit hetgeval met Odin in het Noorden. Het heeft geen zin, in zoo een geval te spreken vanhet binnendringen van een nieuwen cultus. Wanneer de vereering van Odin hiereerst in lateren tijd meer verbreid is en van grootere beteekenis wordt, is dit daardoorte verklaren, dat sommige stammen of stamgroepen langzamerhand tot overwichtin godsdienstige zaken zaken zijn opgeklommen.

1) L.c. blz. 306 en 308.2) Skrifter Hum. Vet. Samfund i Uppsala XX, 1 (1918) blz. 147.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 233: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

181

4. Het Onderzoek der laatste Jaren

Overziet men de literatuur, die na 1918 aan het Odinvraagstuk is gewijd, dan zalmen opmerken, dat men over het algemeen is blijven staan bij de resultaten, diereeds waren bereikt. Het blijven uitsluitend Zweedsche geleerden, die de herkomstuit Z.O. Europa bepleiten; de overigen verdedigen of herhalen de meening, dat Odinoorspronkelijk in de Nederrijnsche streken werd vereerd. Daarnaast staan zeerweinige onderzoekers, die meenen, dat de Odinfiguur ook in Skandinavië tot deoudste godenfiguren behoord heeft.De Zuidoostelijke herkomst was aannemelijk gemaakt op gronden, die aan de

archaeologie en de runenkunde waren ontleend. In 1919 heeft H. J u n g n e r 1) ditin een scherpzinnig opstel nader gepreciseerd. Samen met de kennis van hetrunenschrift kwam de vereering van Odin in de 3de eeuw uit het Z.O. De weg naarhet Noorden voerde over Götland, waar ook het aantal plaatsnamen met Odintalrijker is dan in het eigenlijke Zweden. De bijnamen Gautr en Gautatýr wijzen indezelfde richting. De overdracht naar Zweden is waarschijnlijk in verband te brengenmet de overheersching van het Gautische koningsgeslacht in het gebied derYnglingar. Men dateert dit op archaeologische gronden in het midden der 7de eeuw,zoodat eerst toen die overdracht zou hebben plaats gehad. Indien men eenmaalovertuigd is van Odins herkomst uit het Zwarte Zee gebied, dan kan de hypothesevan Jungner een welkome aanvulling zijn van de groote lacune, die gaapt tusschenZuid-Rusland en Skandinavië. Zijn betoog wordt ongewijzigd overgenomen door E.We s s é n 2) en daaraan het bewijs toegevoegd, dat ook de Goten Odin reedsvereerden. Zijn redeneering is echter niet vrij te pleiten van willekeurigheid.

1) Uppsala- och Vendel-konungarnes mytiska ättefader in Fornvännen 1919, blz. 79-102.2) Meddelanden fran Östergötlands Fornminnes- och Museiforening 1921. blz. 111-112 en 1922,

blz. 47. Studier till Sveriges hedna mytologi och fornhistoria 1924, blz. 22-23.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 234: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

182

Jordanes bericht, dat de krijgsgod bij de Goten Mars heette en dat de offers aan deboomen werden opgehangen. Aangezien nu Odin in het Noorden zoowel krijgsgodals Hangatýr is, moet Jordanes met dezen Gotischen Mars Odin bedoelen. Nunoemen de Romeinsche schrijvers hem elders Mercurius. Maar dit hangt samendaarmee, dat in de namen der weekdagen, die in gebruik waren bij deWest-Germanen, de Mercurius der Romeinen aan Wodan beantwoordde. Dit isinderdaad een wonderlijke bewering. De namen der weekdagen werden eerst in de3de of 4de eeuw in Germanië bekend1), in elk geval lang nadat Tacitus ons heeftmedegedeeld, dat de Nederrijnsche stammenMercurius als hun voornaamsten godvereerden. De gelijkstelling van Wodan met Mercurius is dus geschied geheelonafhankelijk van de vertaling der dagnamen. Maar verder volgt uit Wessén'sopvatting, dat de West-Germanen dus ook wel degelijk een god Wodan hebbengekend. Indien dan deze god vereerd werd zoowel bij de West-Germanen als bijde Goten, die oorspronkelijk tot de Noordgermaansche stammen hebben behoord,begrijpt men niet, waarom aan de Skandinavische volken zoo hardnekkig de cultusvan Odin wordt ontzegd. Ligt het dan niet veel meer voor de hand, dat hij eenalgemeen Germaansche godheid is geweest?Talrijker is het koor dergenen, die blijven gelooven aan den oorsprong der

Wodanvereering bij de West-Germanen. Soms wordt daarbij het uitgangspuntverschoven naar Gallië, waarvan immers de bewoners, naar het getuigenis vanCaesar, ook een Mercurius vereerden. Zonder nadere motiveering vinden wij dezeopvatting bij Mogk, Schütte, Grønbech, Helm, Falk, Schröder en Krappe2). Somswordt een enkel detail

1) Zie mijn artikel Dinsdag in dit Tijdschrift XLVIII (1929) blz. 151-156.2) E. Mogk, Hoops' Reallexikon IV (1918-1919) blz. 559 vlgg. s.v. Wodan; G. Schütte, Dänisches

Heidentum (1924) blz. 125; V. Grønbech, Die Germanen in Lehrbuch der ReligionsgeschichteII (1925) blz. 587; K. Helm, Ehrismann-Festschrift (1925) blz. 18 vlg en Nollau, GermanischeWiedererstehung (1926) blz. 370 vlg; Hj. Falk in Arkiv för Nordisk Filologi XLIII (1927) blz. 34vlgg; F.R. Schröder in Clemen, Die Religionen der Erde (1927) blz. 256; Haggarty Krappe,Mythologie Universelle (1930) blz. 192.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 235: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

183

aan de beschouwing toegevoegd. Zoo is voor F.R. Schröder de weer tot aanziengekomen hypothese, dat de runen uit de Rijnstreken afkomstig zouden zijn, eenwelkome aanleiding om ook nu de verbinding tusschen Odin en het runenschrift indezen samenhang te brengen en, teruggrijpend op S. Bugge, de meening aan tehangen, dat de Herulen uit West-Germanië te zamen Odincultus en runenschriftnaar Skandinavië hebben overgebracht. K. H e lm heeft zijn eenzijdig historischeopvatting nog doelbewuster doorgevoerd; zelfs Thor blijft nu niet gespaard, maarmoet blijkens den samenhang van zijn naam met dien van den Keltischen Tanaros,ook van buiten af tot de Germanen zijn gebracht. Bij de Noord-Germanen treedtOdin op onder verschillende gestalten. Hij is als krijgsgod en opperste god weliswaaruit het Nederrijnsche gebied naar het Noorden overgebracht; maar verschillendetrekken als doodenaanvoerder en als stormgod zijn hier eerst aan zijn voorstellingtoegevoegd, deels overgenomen van oudere demonische voorloopers1) maar tochhad de Odin, die naar het Noorden werd overgebracht, reeds een langeontwikkelingsgeschiedenis achter den rug. De oude trekken had hij nog nietheelemaal verloren; hij was nog bovendien wind- en stormgod, doodenaanvoerderen doodengod. Maar de jongere trekken, die in den Zuidelijken Wodan nog maarweinig ontwikkeld waren, treden eerst in het Noorden op den voorgrond. Hier wordthij de god der runenwijsheid en zelfs de vinder der runen. Deze voorstelling2) schijntrekening te willen houden met de rijke veelzijdigheid van Odins wezen. Hij is, naarhet schijnt, zoowel doodengod als stormdemon, zoowel krijgsgod als runengod,zoowel de god van dichters als van edelen. Wat was daarvan oud en wat was nieuw?Naar Helm's meening is

1) In Nollau, Germanische Wiedererstehung blz. 349.2) Ibidem blz. 371.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 236: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

184

niet alles toe te schrijven aan den Westgermaanschen Wodan; niet zijn verbandmet runen en dichtkunst, daar deze eerst het resultaat zou zijn van een bijzondereSkandinavische ontwikkeling. De primitieve trekken zijn echter deels vanWestgermaansche herkomst, deels Skandinavische toevoeging; in het laatste gevaldoor het samenvallen met demonische wezens. Hoe kanmen echter tusschen dezetrekken, die naar hun herkomst verschillen, op grond der bronnen een onderscheidmaken? Hoe kan men verklaren, dat een god, die juist als opperste god, vereerd inadellijke geslachten, naar het Noorden werd overgebracht, neiging vertoonde omzich met demonische gestalten te vermengen? Is het ten slotte waarschijnlijk, dateen zoo gecompliceerde godengestalte als deze Westgermaansche Wodan, dietegelijkertijd oude trekken bewaard had als doodengod en stormgod en daarnaastreeds de ontwikkeling tot opperste krijgsgod had doorgemaakt, van het eene volknaar het andere verbreid werd? Het moge aannemelijk zijn, dat een oudere, primitievegodheid, onder vreemden invloed, een ontwikkeling in nieuwere richting of hoogerenzin ondergaat, maar dat een zoo veelzijdige gestalte, als Helm in Wodanveronderstelt, in den geheelen omvang zijner eigenschappen in het Noorden zouzijn overgenomen, grenst aan het ongeloofelijke.Wij zien hier in deze beschouwing, dat ook de opvatting, die men van de figuur

van Odin heeft, beteekenis krijgt voor het probleem van de uitbreiding zijnervereering. Wat voor god was hij oorspronkelijk? Stormdemon of doodengod, ofbeiden tegelijk? Hoe ontwikkelde zich daaruit de krijgsgod, de stamgod derkoningsgeslachten, de godenheerscher? Men moge deze kwesties nog zooangstvallig uit het zuiver historische onderzoek uitschakelen, op het oogenblik,waarop wij ons den waren aard der overdracht van Wodan naar het Noorden willenrealiseeren, worden wij gedwongen ons rekenschap te geven van den vorm, diendeze godheid op het oogenblik der overdracht bezat. Hier kunnen de meeningenver uiteenloopen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 237: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

185

Hj. F a l k neemt ook aan, dat Odin als cultuurgod naar Skandinavië in denvolksverhuizingstijd is overgebracht1), maar leidt hem af uit een oorspronkelijkengod van magische kennis. Als zoodanig staat hij met de dooden in nauw verband.Maar in N.W. Duitschland verhief zich Wodan ver boven dit demonische standpunten werd een god van oorlog en overwinning en geestelijke vaardigheden. Het wareinteressant geweest te vernemen, hoe deze ontwikkeling is geschied, daar toch, ingodsdienstigen zin, de afstand tusschen den ‘trolldomsmester’ en den zoo hoogverheven hoofdgod der West-Germanen niet zoo gemakkelijk te overbruggen is.Ook schijnt de etymologie van het woord Wodan (got. woþs lat. vates), hoevoortreffelijk op zich zelf ook, nauwelijks voldoende om aan te toonen, dat deze godvan den aanvang slechts demon van magische krachten zou zijn geweest.Nog bedenkelijker is de methode van B. K umme r 2). Hij schetst Odin in al zijn

zedelijke minderwaardigheid: god van toovenarij en runen, van de dooden, die geenrust kunnen vinden en van gehangenen, tegenstander van Thor, bedreven ingedaanteverwisselingen, onvermoeide zwerver, grafschender, vrouwenverleider,brenger van waanzin, ziekte en dood. Dat beeld van den boozen demon enonmaatschappelijken god is zoo weinig in overstemming met het ideale beeld, datKummer zich geschapen heeft van de goden, vereerd door een zoo hoogstaandras als het blonde Germaansche, dat het daarom alleen niet autochthoon kan zijn.Maar past het niet bij de Noordgermaansche stammen, het is niet minder eenschande voor de volken aan den Neder-Rijn. Daarom acht Kummer demogelijkheidniet uitgesloten, dat de Mercurius-Wodan van Tacitus, vereerd door een angstcultusvan stammen, die reeds vroeg aan verval en bekeering ten offer gevallen waren,reeds geweest is blindwerkende noodlotsmacht, levenbelemmerende

1) Arkiv för Nordisk Filologi XLIII, blz. 40-41.2) Midgards Untergang (1927) blz. 199.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 238: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

186

‘Heerfessel’, dus vervalsgod en dat ook Wodan van ouds demon geweest is.Tegenover deze dweepende Germanenvereering steken de beschouwingen der

Noorsche geleerden Marstrander en Olsen gunstig af. C.J.S. M a r s t r a n d e r ,Kelticist en runoloog, heeft in 1929 een theorie ontwikkeld1), volgens welke een deelder oudste runen-inscripties niet Noordgermaansch zou zijn geweest, maar aan deGoten moet worden toegeschreven. Dit geldt ook van de Vimose-spang, waaropde woorden aasau wija gaadagas alu zouden moeten worden verklaard als: ‘gand(toovenarij) vreezende, wijd ik (dezen gordel) aan den Ass, alu’. Indien men dezelezing aanvaardt, die sterk afwijkt van de gangbare verklaringen2), dan zou daaruitblijken, dat er op Funen in de 3de eeuw na Christus een Gotische stam gewoondheeft, waar de Asenvereering geheel ontwikkeld was. De Asen, die als Anses bijJordanes worden vermeld, zijn in het bijzonder aan Odin verbonden en zoo magmen besluiten, dat reeds in zoo vroegen tijd de cultus van Odin bij de inwoners vanFunen, en blijkens andere aanwijzingen van het geheele gebied Jutland-Skåne,verbreid was. Zoo wijst deze ‘Gotische’ Odinvereering hier op een overdracht vanden ook door Marstrander als later in Skandinavië ingevoerd beschouwden god ineen veel vroegeren tijd, dan men gewoonlijk aanneemt. Verband met de invoeringder runen kan niet in twijfel worden getrokken; dat is reeds voldoende om aan tetoonen, dat hij ouder is dan de volksverhuizing. Verder betoogt Marstrander3), datop de spang van VimoseOdin als krijgsgod wordt aangeroepen (weliswaar uitsluitendmet het argument,

1) Norsk Tidsskrift for Sprogvidenskap III (1929) blz. 106 vlgg.2) Ibidem blz. 84. Andere lezingen zijn een onverklaard aaðagasu laasauwiηa bij Johannesson,

Urnordische Runen blz. 120. S. Bugge, Norges Indskrifter med de aeldre Runer I. blz. 425vlgg las aaðaga(n)sulaa sa uwiηa en vertaalde ‘Eidergansjong, nakomeling van Ufi’. VonGrienberger, Gött. gel. Anz. 1906, blz. 162 vlg. weder: Aðagassu(nuR) = ‘zoon van Aðagr’en laasauwija van een woord Lâsawi = ‘Wunderland’.

3) Ibidem blz. 228.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 239: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

187

dat het nauwelijks ‘zweifelhaft’ kan zijn), waaruit dan verder de conclusie wordtgetrokken, dat Odin reeds in den Romeinschen tijd bij de Goten van Funen dekrijgsgod was en dat zijn ontwikkeling hiertoe ouder is dan zijn vereering bij deNoordgermanen. Dit laatste behoefde nu niet op zoo omslachtige wijze te wordenbetoogd, daar dit vrijwel communis opinio was. Maar overigens zal men goed doen,althans van het standpunt der mythologie, deze luchtige hypothesenmet het noodigevoorbehoud te aanvaarden. Eerst als mocht blijken, dat de theorie van het ‘Gotische’karakter der oudste runeninscripties juist is, en dat de interpretatie der raadselachtigeinscriptie meer is dan een vernuftige gissing, zal men rekening mogen houden metde spang van Vimose als een element in de discussie van het Odin-probleem.Ten slotte vermeld ik nog de meening van M. O l s e n , die zich wederom

hoofdzakelijk op het standpunt van Helm stelt1). Wodan-vereering kennen wij in degebieden om Rijn, Main en Neckar, verder Noordwaarts bij Neder-Franken, Friezenen Saksen. Die cultus kwam naar het Noorden over de Saksen (waarvan de naamSaxa god getuigenis aflegt); de tijd hiervan is waarschijnlijk de periode tusschen200 en 400 n. Chr. Aanwijzingen zijn de godenvoorstellingen op de gouden horensvan Gallehus (omstreeks 400) en de gouden brakteaten der 5de eeuw. Dit referaatvan de gangbare meening staat, naar mijn meening, in eigenaardige tegenspraakmet de resultaten van Olsen's plaatsnamenonderzoek, daar men toch namen alsOdinsakr en Odinsvin nauwelijks zoo laat kan plaatsen als de 5de eeuw n. Chr.De opvatting van het autochthone karakter wordt slechts door zeer weinige

onderzoekers uitgesproken. De Zweedsche geleerde N. Ö d e e n heeft zich op ditstandpunt geplaatst; eerst in een bespreking van de Wanenmythe2), waarin hij

1) Acta Philologica Scandinavica VI (1931) blz. 166.2) Festskrift Axel Kock (1929) blz. 300.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 240: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

188

Odin beschouwt als een algemeen Germaanschen god, die zelfs tot denIndogermaanschen tijd zou terugreiken, indien men aan de overeenstemming metden Indischen Rudra de beteekenis mag hechten, die L. von Schröder daaraangegeven heeft1). Hij is dan niet anders dan de verpersoonlijking van hetschrikaanjagende, ‘den farliga potens’ en kan uit dien hoofde in verband wordengebracht met den vernietigenden stormwind, den dood en de geestenwereld, kanook zijn opgevat als toovenaar. In een ander opstel2) wordt zijn ontwikkeling nadergeschetst. Ödeen gaat uit van de Odin-Rudra conceptie als een verpersoonlijkingvan wat Otto het numen tremendum zou noemen. Maar nu komt de evolutionistischegedachte zich toch op wonderlijke wijze vermengen met deze opvatting van denautochthonen demon. Immers Odin als krijgsgod en als hoogste god, vinden wij bijde Nederrijnsche Germanen en van hier kwam deze voorstelling in denvolksverhuizingstijd naar het Noorden. Hij kwam waarschijnlijk uit het Zuid-Westen(vgl. Saxa god); verband met de invoering der runen uit de Noordzeegebieden ligtdan voor de hand. Keltische invloed is hierbij niet onmogelijk.Eindelijk heb ik in 1931 in een studie, gewijd aan de folkloristische gebruiken, die

men gewoonlijk met Odin in verband brengt3), eveneens de meening uitgesproken,dat Odin in het Noorden een oorspronkelijke god zou zijn geweest. Daarvoor achtteik een gewichtige aanwijzing de naam zelf van den god, die naar zijn formatie teoordeelen, op een zeer oude periode van zijn ontstaan schijnt te wijzen.Dit overzicht van het onderzoek in de laatste 15 jaar geeft ons den indruk van

een wetenschappelijken arbeid, die geenszins van grooten stijl was, maarvoortgaande in de eenmaal ingeslagen wegen, slechts hier en daar een kleine toetsaan

1) Wiener Zeitschrift für die Kunde des Morgenlandes IX blz 241.2) Acta Philologica Scandinavica IV (1929) blz. 159 vlgg.3) Contributions to the study of Othin especially in his relation to agricultural practices in modern

popular lore, FFCommunications Nr. 91.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 241: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

189

het reeds verworven beeld wijzigde. Opmerkelijk is het duurzame succes derhypothese van de ontleening uit het Nederrijnsche gebied bij bijna alle Duitsche,Deensche en Noorsche onderzoekers. De Zweedsche geleerden toonendaartegenover een grootere onafhankelijkheid van de gangbare meening, dooreensdeels de herkomst van de Odinvereering uit Z.O. Europa aan te nemen,anderzijds haar als oorspronkelijk Skandinavisch te aanvaarden.Wie in de eenstemmigheid der geleerden omtrent het jaar 1900 een waarborg

voor de juistheid der destijds verkondigde meening mocht zien, zal in detegenstrijdigheden der moderne opvattingen slechts reden vinden tot te grooterskepticisme. En daartoe is alle grond. Immers het zijn slechts detailpunten, waaropnieuwe inzichten werden gewonnen, terwijl men in het algemeen de meening vanPetersen bleef aanvaarden. Argumenten, als dat van den naam Saxa god, diefeitelijk reeds lang uit de discussie haddenmoeten verdwijnen, worden steeds wedernaar voren gebracht. Daarnaast hebben de wisselende inzichten in hetrunenvraagstuk naar gebleken behoefte de beoordeeling van Odins herkomstgewijzigd. Kwamen de runen uit het Zuid-Oosten, dan gold dit ook voor Odin; warenzij echter oorspronkelijk een bezit der West-Germanen, dan kwam de Odincultus,met of zonder Herulen, ook hiervandaan. Wijzigde men de dateering der oudsteruneninscripties, dan werd ook het tijdstip van Odins overdracht verschoven. Kwamhet beter uit in het verband der opgestelde theorie, dan werd de samenhang vanOdin met de runen geloochend. Een dergelijke incidenteele behandeling van hetingewikkelde probleem is echter gevaarlijk, daar men ten slotte moeilijk meer kanoverzien, in hoeverre de vele later aangebrachte wijzigingen de geldigheid deroorspronkelijk opgestelde hypothese onaangetast hebben gelaten. Het schijnt mijdaarom allereerst wenschelijk, de werkelijke draagkracht der aangevoerdeargumenten aan een kritisch onderzoek te onderwerpen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 242: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

190

5. Kritiek der argumenten voor de hypothese der ontleening

De inhoud van dit hoofdstuk zal zijn een bespreking van elk der argumenten, dieaangevoerd zijn ten bewijze van de hypothese, dat de cultus van Odin eerstsecundair naar het Noorden is overgebracht. Wij stuiten daarbij op de moeilijkheid,dat men veelal een scheiding maakt tusschen den in den wikingtijd hoog vereerden,maar uit het Zuiden geïmporteerden krijgsgod Odin en een ouderenmeer primitievenOdin, die vaak zelfs als een demon beschouwd wordt. Op deze wijze behoudt mende mogelijkheid om al die trekken, die specifiek Skandinavisch zijn en dus niet uitden Westgermaanschen cultus kunnen worden afgeleid, op een in het Noordenautochthone godheid terug te voeren, terwijl in die gevallen, waar de SkandinavischeOdin met den Westgermaanschen Wodan over-eenstemming vertoont, ontleeningkan worden aangenomen. Kritische bespreking van de waarde van elk argumentkan slechts nuttig zijn, om zich een duidelijke voorstelling te maken van degezamenlijke waarde der verschillende bewijzen.

A. Herinneringen aan de overdracht van den Odincultus naar het Noorden, die menheeft meenen te vinden in de Oudnoorsche literatuur.Een welkome bevestiging der hypothese heeft men steeds gezien in het verhaal

van den intocht der Asen in het Noorden, zooals dit door Snorri wordt medegedeeld.In de Ynglingasaga wordt door dezen IJslandschen geleerde verteld (cap. 2): TenOosten van den Tanakvísl (ook Vanakvísl en Tanais genoemd) lag Ásaland ofÁsaheimr, waarvan de hoofdstad Ásgar r heette. Daar heerschte Ó inn en er waseen groote offerplaats. Odin was een groot krijgsman, deed verre tochten, waarophij soms jaren lang wegbleef. Eens had hij strijd met de Wanen, die echter eindigdemet een vergelijk. In den tijd dat de Rumverja-hǫf ingjar alle volken aan zichonderwierpen, achtte Odin, die in de toekomst kon schouwen, het veiliger

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 243: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

191

naar het Noorden uit te wijken. Hij trok eerst Westwaarts naar Gar aríki en toenZuidwaarts naar Saxland. Hier zette hij zijn zoons als heerschers en trok zelf naarFunen, waar Ó insey ligt. Selund werd daarna door Gefjon uit Zweden weggeploegduit het gebied van Gylfi. Odin besluit dan dezen vorst op te zoeken, bedriegt hemmet allerlei listen en gezichtsbedrog en vestigt zich in Sigtúnir, waar hij een grootentempel stichtte. Wijd en zijd schonk hij aan zijn hofgo ir uitgestrekte gebieden,Nóatúnir aan Njǫr r, Þrú vangr aan Þorr enz. Ten slotte is Odin in Zweden aanziekte gestorven en daar door Njord opgevolgd.Dit gedeelte van de Heimskringla is, naar algemeen wordt aangenomen,

geschreven, nadat hij de Snorra Edda had voltooid. In den prologus, die voor eenbelangrijk deel op hem zelf teruggaat, behandelt hij dezelfde geschiedenis van Odinstocht, zij het ook met enkele kleinere afwijkingen. Hier knoopt hij de Noorschegodenmythe aan de Grieksche heldensage en identificeert Þórr met den GriekschenTrór, die zelf zoon was van Munon (Mennon) en Tróán. Hij was in Thracië opgevoed,waar hij later ook regeerde; Thracië heet in het Noorsch Þrú heimr. Hij huwde metde Sibylle Sif en had met dezen een zoon Lóri r, van wien, na vele tusschenleden,afstamde Vóden, þann kǫllum vér Ó in. Hij maakt zich op uit Tyrkland en trektNoordwaarts tot hij in Saxland aankomt. Hier zet Odin drie van zijn zoons alslandbestuurders in: Vegdeg in Austr-Saxaland, Beldeg (er vér kollum Baldr) in Vestfálen Sigi in Frakkland. Vervolgens trekt Odin verder naar Rei gotaland en dan naarSvi jó , waar Gylfi regeerde. Deze vorst gaat de Asiamennir, zooals de AEsirgenoemd werden, tegemoet en biedt Odin de heerschappij aan. Deze kiest zijnwoonplaats in Sigtún en richt zich daar in, zooals het vroeger in Troja was geweesten de Tyrkir het gewend waren. Van Zweden bereikt hij Noorwegen.De afwijkingen tusschen beide voorstellingen laten zich verklaren uit de

verschillende bedoelingen, die Snorri met deze verhalen had. Als inleiding op eenmythologie legde hij den

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 244: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

192

nadruk op de verhouding der goden en zag geen bezwaar in de voorstelling, datÞórr de stamvader der goden zou zijn. Voor dezen god vond hij in zijneuhemeristische verklaring een geschikt aanknoopingspunt in Trór, terwijl ietsdergelijks voor Odin ontbrak. De naieve etymologie van AEsir als Aziaten brachthem tot de voorstelling, dat deze goden uit het Oosten stamden; bovendien washet in de Middeleeuwen een gaarne aanvaarde meening, dat een volk afstamdevan de Grieksche of Trojaansche helden. In dit opzicht volgt Snorri dus slechts densmaak van zijn tijd. Anders was zijn opzet in de Ynglingasaga. Hier volgde hij eengedicht, waarin de vorsten werden vermeld, die tot het geslacht der Ynglingarbehoorden. Zij werden natuurlijk op goden teruggevoerd. Zoo valt de geheelevoorgeschiedenis weg, die hij in den prologus der Snorra Edda erbij gefabeld haden hij voegt er typisch Skandinavische motieven aan toe. Dit geldt in de eerste plaatsvan de Gefjon-mythe. Het bedrog, dat Odin pleegt aan Gylfi is een in den mond vanSnorri geestige toespeling op zijn eigen werk, de Gylfaginning.Voor de beoordeeling van dit verhaal moeten wij dus uitgaan van de Snorra Edda.

Ik behoef niet aan te toonen, dat de voorstelling, die wij hier vinden, voor een zeergroot gedeelte berust op Oudengelsche genealogieën; dit heeft Jakob Grimm reedsgedaan1). Op de wijze van den Middeleeuwschen onkritischen compilator heeftSnorri een fantastischen stamboom voor de Skandinavische sagenheldenopgebouwd. De lijst begint met 7 namen, die hetzij bijnamen van Thor of namenvan diens zonen zijn; zuiver Skandinavisch van inhoud, ofschoon in volkomentegenspraak met wat Snorri zelf in zijn Edda over Thor meedeelt. Dan volgen twaalfnamen van Seskef tot Voden, die met enkele geringe afwijkingen in dezelfde volgordein de Westsaksische stamlijsten gevonden worden. Ook hier stond Voden,klaarblijkelijk door de vermenging van verschillende genealogieën, zeer laag in denstamboom; volgens de voorstelling

1) Deutsche Mythologie3 III, blz. 393.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 245: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

193

van den prologus stamt hij in het 18de geslacht van Thor.De prologus vertelt nu verder, dat Voden drie zoons had. Van Vegdegg stammen

Heingest en Svipdag; van Beldeg of Baldr stamt Gevis; van Sigi hetVǫlsungengeslacht. Ook in dit derde stuk zijner genealogie herkennen wij den invloedvan Engelsche koningslijsten. De Vegdegg-lijn gaat terug op Kentische genealogieën;dit blijkt niet alleen uit het noemen van Heingest, maar ook uit de overige namender lijst:

De namen mogen lichtelijk verbasterd zijn, de volgorde iets verschoven, het feitis niettemin onloochenbaar, dat dit stuk genealogie niet anders is dan de Kentischelijst, waarop de lijn Sigarr-Svipdagr is geënt. Deze is weder ontleend aan de lijstenvan Deira, die evenals die van Kent op de stamvaderrij Voden - Vägdäg teruggevoerdworden; in de genealogieën van het koningshuis van Deira volgen op Vägdäg denamen Sigegâr (Siggarus) en Svaefdäg (Suebdegus). Het is nu merkwaardig, datde prologus de combinatie der beide lijsten van Kent en Deira uitgeeft voor dekoningslijst van Austr-Saxaland; ofschoon de stamboom van Essex geheel anderenamen bevat.Het geslacht van Odins tweeden zoon Beldeg is een voortzetting van de

Westsaksische koningslijst, die hier naam voor naam in ongewijzigde volgorde isnageschreven. Het eenige onderscheid is slechts, dat de prologus deze lijst uitgeeftals een van het land Vestfál.De derde zoon Sigi met diens afstammelingen, de Vǫlsungen, is in den prologus

willekeurig toegevoegd en zij zijn gelocaliseerd in Frakkland. Het verschil tusschenden prologus en de oorspronkelijke koningslijsten is in hoofdzaak dit, dat wat eigenlijkAngelsaksische traditie was, in de Skandinavische voorstelling

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 246: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

194

juist op de continentale West-Germanen betrokken wordt. Was dit opzet ofvergissing? Wij weten dit niet, maar kunnen wel zeggen, dat een IJslandsch auteur,die kennis genomen had van Engelsche koningslijsten, door namen als Wessex enEssex in den waan gebracht kon worden, dat het hier het Duitsche Saxaland betrof,waarmede in de 13de eeuw de betrekkingen heel wat nauwer waren, dan metEngeland. Zoo kwam hij tot de groote schematiseering Oost-Saksen -West-Saksen(= Westfalen) en zette daarnaast Frankenland om het vereischte epische drietal tevolmaken.Wat kan men uit de zoo willekeurige combinatiezucht van een Middeleeuwsch

scribent voor gegevens willen halen voor de oorspronkelijke vereering van Wodan?De Angelsaksische lijsten, verkeerdelijk overgebracht naar het Saksische gebiedin Noord-Duitschland, noemdenWodan als den stamheer der vorsten; de naam derAsen herinnerde aan Azië; de Middeleeuwsch-Katholieke opvattingen begunstigdeneen euhemeristische verklaring der heidensche mythen. Dit alles is voldoende omeen verbeeldingsprodukt als den prologus der Snorra Edda te verklaren. Wie blijfthopen, dat in dit puin van Middeleeuwsche geleerdheid toch een goudkorreltje vanechte traditie verborgen kon liggen, is even goedgeloovig als de schrijver van denprologus: hij dient althans te bewijzen, dat de traditie van Odins reis uit het Oostenover Saksen naar Skandinavië op andere plaatsen tot uiting komt, dan in dit late enonbetrouwbare compilatiewerk.Men wijst dan ook gewoonlijk op de namen Saxa god en Gautatýr. Wij zullen de

waarde van deze getuigenissen onderzoeken. Saxago , gewoonlijk door degeleerden aan één woord geschreven en als een eigennaam beschouwd, komtslechts éénmaal voor. In Flateyjarbók III, blz. 246, waar eenige uittreksels wordenmedegedeeld van het geschrift, dat Styrmir over Olaf den Heilige heeft samengesteld,staat te lezen: ‘Koning Olaf kerstende dit geheele land. Alle offers en alle godenwerden te niet gedaan, zooals Thor, de god der Engelschen, Odin de

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 247: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

195

god der Saksen (Ó inn Saxa god), Skiold de god der bewoners van Skåne, Freyrder Zweden god en Godorm de god der Denen, en eveneens vele andereafschuwelijkheden der afgodenoffers, zoowel rotsen als offerbergen, bosschen,wateren en boomen en alle andere offers, groote en kleine’. De autoriteit van dezenotitie is reeds lang, en op goede gronden, betwijfeld. Axel Olrik heeft haarbesproken1) en haar terecht opgevat als een typisch staal van monnikenliteratuur.De meeste goden zijn gefingeerd (zooals Skjold en Godorm) of willekeurig met eenbepaald volk verbonden (Thor met de Engelschen); op goede traditie kunnenberusten Freyr als god der Zweden, daar deze ook elders zoo wordt voorgestelden Odin als god der Saksen, daar dit steun vindt in de verhalen van zijn tochten uitAzië naar het Noorden. Maar die steun bewijst geenszins de hechtheid dezer traditie;hij bewijst slechts, zooals Heusler terecht heeft opgemerkt2), dat de schrijver dezertraditie de Ynglingasaga van Snorri gekend heeft. De aanduiding van Odin als Saxago op zich zelf kan dus niet bewijzen, dat de godenverhuizing een ook elders danbij Snorri bekende traditie is geweest. Overigens waren de Saksen inderdaadvereerders van Wodan, zoodat een Middeleeuwsch kroniekschrijver van dit feit opde hoogte kan zijn geweest en althans Odin met meer recht Saxa go dan ThorEngilsmanna go kon noemen. Men kan er zich slechts over verbazen, dat in dewetenschappelijke literatuur een argument, waarvan de zwakheid zoo evident is,nog steeds een der hechtste grondpijlers der overdrachttheorie blijft vormen.Van Gautatýr geldt hetzelfde. Gautr en Gauti zijn reeds in de oudste

skaldengedichten (Bragi, Glumr Geirason, Kormákr) namen van Odin; hij heettedaarnaast Gautatýr (Eyvindr Skáldaspillir) of Hergautr (Egill Skallagrímsson). Gautrvinden wij als Geat in de Engelsche koningslijsten, mogelijk als

1) Danmarks Heltedigtning I, blz. 270.2) Die gelehrte Urgeschichte im altisländischen Schrifttum, Abh. der preuss. Akademie 1908,

III blz. 100.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 248: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

196

Gapt den stamvader der Gotische Amalen1). Deze Gautr werd met Odingeïdentificeerd, toen Odin de stamvader van roemruchte koningsgeslachtengeworden was; dit moet reeds zeer vroeg zijn gebeurd, daar in de 8ste eeuw degelijkstelling van Gautr en Odin reeds voltrokken is. Indien men het getuigenis derAngelsaksische koningslijsten zwaar laat wegen, mag men daaraan toevoegen, datin den tijd der Angelsaksische migratie Geat en Wodan nog duidelijk gescheidenwaren. Het is dan ook wel mogelijk, dat de Gotische Gapt ook niets meer is, daneen Gautische heros eponymos2). De bijnaam Gautr voor Odin bewijst dus nietsanders, dan dat er een traditie bestaan heeft van een mythischen stamvader derGauten, die men vervolgens met Odin heeft gelijkgesteld of wel dat Odin alsstamvader der Gauten den bijnaamGautr gekregen heeft. Zoo kon hij elders Sváfnirheeten, of Langbar r of Skilfingr. De Gautische stamvader echter is, blijkens deskaldenpoëzie en de Engelsche (wellicht ook Gotische) overlevering bij veleGermaansche volken bekend geweest. Beteekent dit, dat men Odin in het bijzonderals god der Gauten heeft gekend en mag men daaruit weer afleiden, dat zijnvereering bij de Gauten een belangrijke étappe op den weg der uitbreiding van zijncultus is geweest? Natuurlijk niet! Het bewijst alleen, dat de Gautische sagentraditiewijd en zijd verspreid was, een feit dat ons trouwens overbekend is, want het heeftzijn neerslag gevonden in den Beowulf en duidelijke sporen achtergelaten in deWestskandinavische literatuur. Een term als Gautatýr beteekent dus niets meer dande god der Gauten, welk volk immers Gautr-Odin als mythischen stamvader kende.Wij kunnen dus zoowel Saxa god als Gautatýr schrappen uit de lijst der bewijzen

voor de uitbreiding der Wodanver-

1) Jordanes, De Origine actibusque Getarum c. XIV.2) Dit is natuurlijk niet zeker. Philippson, Germanisches Heidentum bei den Angelsachsen blz.

163 meent, dat men den Goten deze identificatie niet kan toeschrijven, want zij kenden stelligniet de vereering van den nieuwen god Woden-Odin. Steeds dus weer de zelfde circulusvitiosus.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 249: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

197

eering. Er bestaat geen schijn van recht deze redeneering te brandmerken alshyperkritiek, want het is een methodische plicht voor elken onderzoeker na te gaanwelke draagkracht de argumenten voor een hypothese bezitten. Een Mǫkkurkálfivalt zelfs voor de zwakke kracht van een Þjálfi.

B. Bewijzen voor de uitbreiding van den Odincultus onder de West-Germanen.Het is bekend, dat onze berichten over den godsdienst der Westgermaansche

stammen zeer gebrekkig is. Het beste zijn wij ingelicht betreffende de Nederrijnschestammen, die eeuwen lang in onmiddellijke aanraking met de Romeinen hebbengestaan. Wat buiten de limes ligt, is echter over het geheel in een volkomen duistergehuld; slechts een enkele maal hooren wij daaromtrent iets, wanneer de Romeinenin dat Overrijnsche gebied oorlogvoeren of kooplieden er in zijn doorgedrongen.Wat aan gene zijde der Elbe ligt is uit den aard der zaak nog veel meer terraincognita. Wanneer wij dus van een bepaalden god nagaan, wat de Romeinschetraditie van hem te vertellen weet, dan zal te verwachten zijn, dat de vereering uitde Rijnstreken wordt vermeld, maar niet gerept wordt over den toestand bij andereGermaansche stammen. Aan den anderen kant kunnen wij, door een gelukkig toeval,een belangrijke bijzonderheid hooren betreffende een stam in het hart vanDuitschland, waaromtrent wij wederom niets vernemen in het Nederrijnsche gebied.De Nerthus-cultus is daarvan een voorbeeld. Het feit, dat wij van de Anglii (en anderestammen) slechts dit eene bericht hebben, dat zij tot de Nerthus-volken behoorden,bewijst niet, dat zij geen andere goden vereerden en het feit, dat wij alleen van dezevolken den Nerthus-cultus vermeld vinden, bewijst evenmin dat deze elders ontbrak.Men kan bij dezen stand der overlevering een argumentum e silentio eenvoudigniet gebruiken; men kan ook niet eischen, dat men steeds met de bronnen bewijzenzal, dat bij een bepaald volk een bepaalde god wèl vereerd werd.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 250: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

198

Toch wordt maar al te vaak in dezen geest geredeneerd. Van de Semnonen, dieaan de rechteroever der Elbe woonden, wordt door Tacitus een eigenaardige cultusverhaald van een regnator omnium deus. Een even toevallig bericht als dat overden dienst van Nerthus. Men neemt algemeen aan, dat deze oppergod Tīwaz was,omdat de Sueven later, als zij in Zuid-Duitschland wonen, dezen god zijn blijvenvereeren. Hoe men daaruit de conclusie kan trekken: Wodanvereerders waren deSueven in elk geval niet, zooals Helm doet1), is mij volkomen onbegrijpelijk. Hethoogste, wat men kan zeggen, is, dat Wodan, indien deze regnator omnium deusinderdaad Tīwaz zou zijn, hetgeen geenszins vaststaat2), bij deze stammen niet alshoofdgod werd vereerd, en ook dan nog zou men de fout begaan, een berichtbetreffende een bepaaldmerkwaardig offerfeest te generaliseeren voor den geheelengodsdienst, daar toch bij een andere offerplechtigheid zeer wel een andere godheidin het middelpunt der vereering kan hebben gestaan.Wanneer Chatten en Hermunduren eens strijd hebben over zoutbronnen, beloven

de laatsten hun vijanden te offeren aan Mars en Mercurius. Helm meent3), dat hiereen evocatio zou zijn bedoeld, dat dus Mercurius-Wodan door dit volk in den cultuszou zijn opgenomen, omdat door zijn toedoen de overwinning was behaald. Hiervooris geen schaduw van bewijs bij te brengen; uit het bericht van Tacitus is althansvoor deze hypothese geen enkele aanwijzing te halen. Van de Cherusken, die inhet brongebied van de Wezer woonden, hooren wij slechts vage en algemeeneberichten; Wodanvereering is mogelijk, maar niet bewezen4).

1) L.c. p. 308.2) Vgl. G. Neckel, Ilbergs Neue Jahrbücher für Wissenschaft und Jugendbildung II (1926) blz.

139-150, die meent, dat juist Wodan bedoeld zou zijn.3) L.c. p. 306.4) Ik acht de opvatting van Chadwick, The cult of Othin p. 31, die meent, dat de Cherusken

Wodan vereerden, geenszins zoo verwerpelijk als Helm, l. c. p. 269 noot, die hier wederonvruchtbare hyperkritiek toont. Inderdaad, persoonsnamenmet Segi- samengesteld bewijzenniet, dat bij dit volk Wodan als god der zege vereerd werd, maar de overeenstemming metde Skandinavische verhoudingen blijft er niettemin treffend om. Hoe weten wij, dat Wodanbij de Cherusken niet ‘ontwikkeld’ was tot krijgsgod?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 251: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

199

Op grond van zulke poovere gegevens Tacitus te willen verbeteren, omdat hij devereering van Wodan voor algemeen-Germaansch houdt, is zeer gewaagd. Menkan uit de opmerking, dat er soms andere goden als de voornaamsten bij enkelestammenworden genoemd, even weinig tegenWodansvereering halen, als daarvoorzou kunnen pleiten, dat Tacitus zegt: Deorum maxime Mercurium colunt, daar dezezinsnede in de verdenking staat ontleend te zijn aan Caesar, die hetzelfde zegt vande Galliërs1). Helm beweert2), dat de Wodanvereering bij sommige stammen in hetgeheel niet is doorgedrongen. Daarmede bedoelt hij de Zuidduitsche enOostgermaansche volken. Het argument voor het ontbreken van Wodancultus bijde eersten is het ontbreken van den naam Woensdag in dit gebied, reeds doorMogk aangevoerd en door vele anderen overgenomen. Terecht heeft Much daartegeningebracht3), dat dit evengoed bewijzen kan, datWodan in het bijzonder werd vereerd,daar zich de ijver der geestelijken juist tegen den naar hem genoemden dag richtte.Helm heeft wel ingezien, dat dit zijn these merkbaar verzwakt en zijn terugtocht,aangeduid met de woorden: Maar Wodan kan juist hier zeker niet tot zoo sterke enalgemeene geldigheid gekomen zijn4), bewijst hoe zwak hij staat. Wat kunnen wijdaaromtrent beweren? Bewijst dan die plaats in de Vita Columbani niets, waar deSueven offeren bij een geweldig vat en zelf verklaren. se Deo suo Vodano nomine...velle litare? Dit te willen elimineeren als een door de Franken ingevoerd gebruik,zooals Mogk dit deed, dunkt mij geweld aandoen aan de toch al zoo magereoverlevering.Voor den tijd van Tacitus (eerste eeuw onzer jaartelling) weten wij dus niet, hoever

de vereering van Wodan reikt. Zij kan bij alle stammen geweest zijn, hier meer opden voorgrond tredend dan elders; zij kan ook bij sommige ontbroken

1) Zie mijn Studiën IV in dit Tijdschrift LI (1932) blz. 282.2) L.c. p. 268.3) Der germanische Himmelsgott blz. 63 (= 251).4) In Nollau, Germanische Wiedererstehung blz. 347.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 252: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

200

hebben. Hoe staat het nu met den toestand in de volgende eeuwen? De berichtenover de Nederrijnsche gebieden worden steeds schaarscher, waarschijnlijk omdatin dit gepacificeerde gebied niets bijzonders meer voorvalt. Daarentegen valt ermeer licht op de Oostelijker gelegen stammen; zelfs hooren wij nu voor het eerstvan hen. Helm meent zich gerechtigd tot de opvatting, dat de Wodanvereering zichuitbreidde naar Saksen en Langobarden. Ik zie voor uitbreiding geen enkeleaanwijzing. Wel blijkt ontwijfelbaar, dat Wodan bij deze stammen vereerd werd. Deridicula fabula van Wodan en Frea, die Paulus Diaconus vertelt, is, ofschoon zij welvan klassieke herkomst zal zijn1), toch een duidelijkə aanwijzing, dat de Langobardendezen god als den voornaamsten vereerden. Zij hebben hem klaarblijkelijk uit hunoude stamland aan de Elbe medegebracht. Hoe kan men daaruit afleiden, dat dusde Wodancultus vóór die verhuizing (dus vóór 150) tot hen doorgedrongen moetzijn? Ook voor de Saksen komen getuigenissen eerst uit later tijd: de Angelsaksenhebben hem reeds uit het stamland medegenomen, waarschijnlijk als krijgsgod enstamgod van koningsgeslachten; als de Saksen in de 5de eeuw Wodan dus reedshebben vereerd, waarom was dit dan niet het geval in de eeuwen, die daaraanvooratgingen? Kan de naam Saxa go in Flateyjarbók daarbij eenig gewicht in deschaal leggen? Is deze opvatting niet ingegeven door het verlangen de feiten inovereenstemming te brengen met de theorie?Zoo zie ik in de ijverige pogingen om een historische ontwikkeling van de

Wodanvereering te bewijzen slechts overschatting van de beteekenis der ons tendienste staande gegevens. Het zijn, in de allereerste plaats, enkele aanwijzingender Skandinavische overlevering, die het secundair karakter der Odinfiguur schijnente bewijzen; van daar uit wenschte men deze ontwikkelingslijn verder door te trekkentot in het West-

1) E.H. Meyer, Germanische Mythologie blz. 270; K. Krohn, Skandinavisk Mytologi blz. 92; G.Neckel, Die Überlieferungen vom Gotte Balder blz. 245-247.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 253: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

201

germaansche gebied en vond daartoe in de magere overlevering gemakkelijkbewijsmateriaal.

C. Welke waren nu die Skandinavische gegevens? Zij werden aanvankelijk uit deliteratuur gehaald. Terwijl immers in de Edda en in het skaldenlied de macht en deheerlijkheid van Odin om het zeerst geprezen werden, blijkt uit de prozaliteratuurdat overal waar sprake is van werkelijke vereering, Thor in de allereerste plaatskomt. Het is niet noodig, daarvoor de bewijzen bij te brengen. Thor leidt deǫndvegissulur naar de kust, waar de IJslandsche kolonist zich zal vestigen. Hij isde god, op wien men zich in gevaar verlaat. Hij wordt in de wikingnederzettingenvan Ierland en Normandië in het bijzonder vereerd. Talrijke persoonsnamen leggengetuigenis af van dien nauwen band tusschen god en mensch. Van dat alles vindenwij bij Odin geen spoor. Het Hárbar sljó , dat zich plaatst op het standpunt vanden Odinvereerder, zegt het zoo bijzonder treffend (str. 24): Odin heeft de jarlen,die op het slagveld sneuvelen, maar Thor is de god, die in het bijzonder door deboerenbevolking werd vereerd, terwijl Odin haast uitsluitend beperkt schijnt te zijntot de kringen van hoogeren adel en dichters. En ook hier is die vereering sterkliterair getint. Als stamvader der koningslijsten dient hij tot luister derheerschersgeslachten, zonder dat hij daarom een bijzonderen cultus ontving. Deskalden verheerlijken hem als schenker der dichtkunst en herhalen hun dankbaarheidvoor die gave in gekunstelde beeldspraak.Het is ongetwijfeld een groote verdienste van Petersen, op dit onderscheid te

hebben gewezen. Een merkwaardig probleem vinden wij hier: aan den eenen kanteen god, die met innigheid wordt vereerd, maar toch met goedmoedigen spot enhaast op een voet van gemeenzaamheid wordt behandeld; aan den anderen kanteen god, die uitbundig geprezen wordt door de hoogste lagen der samenleving, totwien men met huiverenden eerbied opziet en die toch nauwelijks een werkelijkencultus

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 254: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

202

schijnt te hebben gehad. Maar het is niettemin de vraag, of de verklaring daarvoorgegeven, juist is en het komt mij voor, dat de argumenten, die Petersen aanvoertten bewijze dat de cultus van Odin in Skandinavië van jongeren datum was, nietalle even bewijskrachtig zijn.Den sterksten indruk maakt wel de eedformule, waarin behalve Njord en Freyr

slechts ‘de almachtige Áss’ wordt aangeroepen. Verklaart men dezen als Thor, danblijkt er in deze gewichtige rechtshandeling zelfs geen plaats voor Odin te zijn. Wijmerkten reeds op, dat de minnedronken bij het offer daarentegen aan Odin, Freyren Njord waren gewijd en dat daaruit door Petersen de gevolgtrekking wordt gemaakt,dat in beide gevallen het drietal Odin, Thor en Freyr zou zijn geweest. Dit beteekentin elk geval een niet onbelangrijke rehabilitatie van Odin. Intusschen is het allerminstzeker, dat met den almachtigen Áss Thor bedoeld zou zijn; ik heb elders1) de grondenaangevoerd voor een opvatting, dat dit Odin zou zijn geweest en kan dus daarheenverwijzen. Indien dit juist is, dan zou ook op die plaatsen, waar van een vereeringvan den Áss wordt gesproken, Odin bedoeld zijn geweest; de eigennamen, die metÁss zijn samengesteld, zouden dan niet moeten worden beschouwd als eenaanwijzing voor een cultus van Thor, maar juist van Odin.Ook den Wanenoorlog heeft men wel trachten te gebruiken als bewijs van het

latere optreden van Odin. Deze mythe zou namelijk den strijd van twee kultenweerspiegelen, den strijd van de eerst uit het Zuiden binnendringende Odinvereeringmet de reeds lang in het Noorden gevestigdeWanenreligie. Wat het onderzoek hierzeer bemoeilijkt, is wederom de dubbelzinnigheid der overlevering. Uit de duisterestrofe 24 der Vǫluspá leeren wij, dat Odin den strijd opent, maar dat de Wanen erin slagen de burcht der Asen te breken. Dat wijst dus eerder op een gevecht, waarinde Wanen optrekken

1) Contributions enz. blz. 46 vlgg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 255: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

203

tegen een plaats, waar de Asen zich reeds gevestigd hadden. Maar in deYnglingasaga c. 4 heet het, dat Odin met een leger tegen de Vanir optrekt en datdeze hun land dapper verdedigen tegen den invaller1). Aan welke voorstelling mende voorkeur moet geven, is, dunkt mij, niet twijfelachtig. Snorri vertelt denWanenoorlog als een episode van de vele tochten, die Odin ondernam in den tijd,dat hij zijn zetel uit Azië naar Skandinavië verplaatste. Men kan dus meer vertrouwenschenken aan de voorstelling der Vǫluspá, waarvan men het getuigenis niet magverzwakken door het voor te stellen, dat zij op een eenzijdig Asenstandpunt zoustaan.Eensgezindheid omtrent de bedoeling van deze mythe bestaat er niet. Wel heeft

men er al sinds W. Müller en Simrock den strijd van twee godsdiensten achtergezocht. Odin als usurpator tegen de inheemsche, Ingvaeoonsche Wanenreligiewas de voorstelling van H. Petersen en Detter-Heinzel2), met een onbelangrijkemodificatie ook van K. Weinhold3) en Von der Leyen4). Daar dit moeilijk te rijmen ismet de voorstelling der Vǫluspá, volgens welke juist de Asen de aangevallenenschijnen te zijn, heeft men getracht de moeilijkheid op een andere wijze op te lossen.Schück5) ziet verband tusschen de Wanen en de Wandalen en verbindt deze mythemet het Langobardische verhaal van Wodan en Frea; zoo zien wij daarinweerspiegeld den strijd der Nerthus-amphiktyonie met de Wandalen, die Odinvereerden. In dit geval zou de strijd der beide godsdiensten zich buiten Skandinaviëhebben afgespeeld en als een reeds gevormde mythe te zamen met deOdinvereering naar het Noorden zijn gekomen. Deze opvatting heeft bij veleonderzoekers bijval gevonden; E. Mogk6) wijzigt

1) In de Snorra Edda c.l. staat alleen zeer kort vermeld, dat er een strijd was geweest; hier valtde hoofdnadruk op den vrede en de gevolgen daarvan.

2) Paul-Braune's Beiträge XVIII (1894) blz. 542 vlgg.3) Sitzungsberichte Akademie Berlin XXIX.4) Deutsches Sagenbuch I, blz. 129.5) Studier i Nordisk Litteratur och Religionshistoria I, blz. 64 vlg.6) FFCommunications Nr. 51 (1923), blz. 21.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 256: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

204

haar in dezen zin, dat Freyr reeds lang voor de invoering van den Asencultus inSkandinavië vereerd werd en dat hij eerst in verbinding met de Wanenmythe werdgebracht, nadat de vereenigde cultus vanWodan en Nerthus naar het Noorden wasovergebracht. Deze constructie is zeer gekunsteld en in tegenspraak met de gewoneopvatting van de verhouding tusschen Freyr en Njord. K. Helm compliceert devoorstelling weer op andere wijze1): de strijd der Asen enWanen is die van vereerdersvan Thor en Freyr, waarbij de laatsten de aanvallers zijn geweest. Pas veel later,als deze beide godsdiensten zich reeds aan elkander hadden aangepast, kwamOdin, die volgens de Vǫluspá ook tegen deWanen strijdt en zich met dezen verzoent.Zoo wordt de eenmaal vertelde strijd der mythe in twee volkomen parallele, maarhistorisch gescheiden gebeurtenissen gesplitst en worden Odin en de Asen alsgeheel verschillende godheden van elkander gescheiden.Het is duidelijk, dat de uitlegging van deze mythe als een godsdienstoorlog op

belangrijke bezwaren stuit. Is het wel waarschijnlijk, dat de heidensche Germanen,die immers over het geheel een opmerkelijke verdraagzaamheid toonen, zich ooitin vijandige kampen gescheiden zouden hebben, om aan de vereering van eenbepaalde godheid de overwinning te verzekeren? Men kan hier ook andereverklaringen aanvoeren, die meer rekening houden met werkelijk godsdienstige enniet met historische verschijnselen. Much dacht aan den strijd van Titanen2), dusvan den hemelgod tegen den zonnegod. Brate beschouwt de tegenstelling als dietusschen hemelsche en chthonische godheden3). Van geheel andere zijde belichtenHubert en Mauss de mythe: zij zou een der mythologische vormen van het offerzijn, dat later als strijd werd voorgesteld, zoodat de eertijds offerende godheden alsmet elkander strijdende goden werden beschouwd4). Men kan zelfs de vraagopwerpen,

1) Nollau, Germanische Wiedererstehung blz. 370.2) Der germanische Himmelsgott blz. 85 (= 273).3) Vanerna blz. 25.4) L'Année Sociale II, blz. 123 vlgg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 257: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

205

of in de Vǫluspá-strofe wel sprake is van een strijd der Asen tegen de Wanen. Vaneen tegenstelling tusschen deze goden blijkt overigens niets. De regels:

borgar ásabrotin vas bor veggrvǫllo spornaknátto vanir vígská

kunnen ook als variatie worden opgevat van dezelfde gedachte, waarbij de woordenAEsir en Vanir op dezelfde wijze als verwisselbare begrippen worden gebruikt alsin de voorgaande strofe regin, go en AEsir1). De bedoeling zou dan zijn: deburchtwal der Asen werd gebroken en als gevolg daarvan konden de goden nu devlakte betreden.Er is dus onzekerheid in alle opzichten. Indien men zijn toevlucht moet nemen tot

een voorstelling, die het omgekeerde is van wat de Vǫluspá vertelt, indien men deanders zoo eng verbonden Odin en Asen van elkander moet scheiden of eentegenstelling moet zoeken tusschen Freyr en Njord, indien ten slotte de opvatting,dat dit mythische gevecht de reflex van een godsdienststrijd is, niets meer dan eenhypothese kan zijn, is de waarde van dit argument in het geheele betoog van Odin'slater optreden uiterst gering. Een aaneenrijging van zwakke argumenten kan nooittot een sterke bewijsvoering leiden.

D. Intusschen neemt deze theorie aanmerkelijk in waarschijnlijkheid toe, als hetblijken mocht, dat men ook van andere gebieden dan die der literaire overleveringenaanwijzingen voor haar juistheid kon vinden. Men heeft inderdaad daartoerunologische en archaeologische gegevens gebruikt. In ons historisch overzichthebben wij deze reeds vermeld en wij kunnen hier met een korte bespreking volstaan.De interpretatie van afbeeldingen uit den bronstijd (rotsteekeningen) en uit denijzertijd (Gundestrup, Gallehus) als voorstellingen van religieuse handelingen is,vooral sedert het onderzoek van Almgren2), welhaast onbetwistbaar. Daaruit volgtechter nog

1) Zie E.A. Kock in Arkiv för nordisk Filologi XXXV, blz. 22 vlgg en Notationes Norroenae § 1778.2) Hällristningar och Kultbruk (Stockholm 1926-1927).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 258: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

206

geenszins, dat men bepaalde figuren met de Skandinavische goden in verband kanbrengen. Een forsch geteekende man met een dubbelbijl laat zich inderdaad vrijgemakkelijk vergelijken met den Mjǫllnir zwaaienden Thor. Maar wie in elken ringDraupnir, in elke speer Gungnir en in een figuur met ontbrekenden arm Týr herkent,loopt gevaar door al te levendige verbeeldingskracht verleid te worden. Het isinderdaad niet onwaarschijnlijk, dat de Zweedsche rotsteekeningen een aanwijzingzijn voor een godsdienstvorm, waarin reeds persoonlijk gedachte goden werdenvereerd en het ligt voor de hand in die goden de prototypen te zoeken van degenen,die in historischen tijd in Skandinavië bekend zijn. Maar men moet voorzichtig zijnin elk byzonder geval van identificatie en bedenken, dat godenattributen wel kostbare,maar wegens hun overdraagbaarheid geen onfeilbare getuigenissen zijn. Ik wil dusvan dit materiaal ook geen gebruik maken, ofschoon er wel degelijk aanwijzingenuit kunnen worden gehaald voor het reeds zeer vroeg bekend zijn van een in grootelijnen met Odin te vergelijken goddelijke figuur.Het runologische materiaal is interessanter, omdat immers Odin als de vinder der

runen in het bijzonder wordt genoemd. Men zou dus mogen verwachten, dat in deruneninscripties deze god voorkomt. Dit is echter niet het geval. Wij zagen reeds,dat S. Bugge den naam van Týr in den vocatiefvorm op verschillende brakteatenheeft meenen te ontdekken (de letterverbindingen ti, tiu; ook wellicht in hetrunenteeken ↑, dat soms met driedubbele dwarsstreepjes wordt geteekend, zooalsop de brakteaat 57 van Sjaelland). Deze interpretatie is natuurlijk niet zeker; wiehaar aanvaardt, zal daarin zien een nauwen samenhang tusschen Týr en de runen.Geheel anders is het beeld, dat ons de runensteenen te zien geven. Op de Deenschesteenen van Glavendrup, Virring en S. Kirkeby, alle behoorend tot de 10de eeuw,wordt Thor aangeroepen om de runen of het grafmonument te wijden. Ook in Zwedenvinden wij hetzelfde gebruik. Op den steen van Velanda (W. Götland)

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 259: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

207

staat þur uiki, op een anderen van Södermanland siþi þur (Thor bescherme!).Verder zijn er nog eenige andere steenen, waarop alleen het hamerteeken staatafgebeeld. MagnusOlsen heeft ook in de beroemdeRök-inscriptie dezen godennaammeenen te vinden en besluit uit deze verschillende voorbeelden, dat Thor in Zwedenen Denemarken in zeker opzicht als een god van geestelijke gaven, van wijsheiden runenkunde werd vereerd1). Verschil van de opvatting der goden in deverschillende deelen van Skandinavië mag men daarom nog niet als verklaringaanvoeren: in de Alvíssmál is Thor immers ook voorgesteld als een god, diemythologische kennis bezit, terwijl aan den anderen kant de Zweedschevolksoverlevering Odin als een machtigen runokarl kent2).Zoo staan wij voor het merkwaardige probleem: Odin, de god der wijsheid en der

runenmagie, wordt als zoodanig alleen genoemd in de literatuur; maar waar op demonumenten zelf een godheid aangeroepen wordt, is het juist nimmer Odin: debrakteaten geven de voorkeur aan Týr, de runensteenen aan Thor. Het gaat nietaan, deze gegevens in een evolutionistisch schema te persen: Odin als de jongeregod zou eerst later nauwer met de runenmagie zijn verbonden, maar het praktischegebruik zou uitwijzen, dat eigenlijk andere goden met deze geheime wijsheidverbonden waren. Dit is immers reeds daarom onwaarschijnlijkheid, omdat deruneninscripties, waarop Thor als de beschermende god wordt vermeld, in eenperiode vallen, waarin Odin reeds tot volle ontwikkeling moet zijn gekomen.Ik meen, dat de verklaring geheel anders is. De runen, als magische teekens, zijn

uit zichzelf dragers van bijzondere kracht; zij behoeven niet de wijding van eengodheid om werkzaam te zijn; zij zijn geheel onafhankelijk van een persoonlijkgodengeloof. In de mythologische speculaties zijn zij natuurlijk ten nauwsteverbondenmet Odin, die immers als de god van alle hoogere wijsheid, van dichterlijkeinspiratie en godsdienstige

1) Arkiv för Nordisk Filologi XXXVII (1921) blz. 201-232.2) Contributions enz. blz. 62.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 260: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

208

vervoering, ook deze magische teekens in zijn bereik trok. Zoo kon hij wordengeprezen als de vinder der runen. Maar in het praktische leven, waren de runendienstbaar voor alle mogelijke doeleinden en konden zeer verschillende godendaarmee in verbinding treden. Daarop wijzen reeds de namen van verschillenderunen (Þurs, Áss, Ing, Týr). Men kon immers in den dienst van alle goden de runenaanwenden, die daardoor in nauwer verband met elk dezer afzonderlijk schijnen tetreden. Zoo is er geen enkele tegenstrijdigheid in het feit, dat Odin als de grooterunenmeester wordt genoemd, maar dat elders Thor de runen moet wijden.Wat echter wel verklaring behoeft, is dat op de runeninscripties Odin nooit wordt

aangeroepen en daarentegen uitsluitend Týr en Thor worden genoemd. De inscriptiesder brakteaten lijken mij te onzeker toe, om als een vaststaand feit daaruit af teleiden, dat Týr met de letterteekens tiu, ti, t zou worden bedoeld. Ik laat ze daaromverder buiten beschouwing, te meer daar dit niet de kern van het probleem derverhouding Odin en Thor raakt. De gevallen, waar Thor's naam voorkomt, zijn echtergeheel anders te beschouwen. Zij treden uitsluitend op in een periode, waarin deChristelijke invloed zich reeds lang heeft doen gelden. De steen van Glavendrup(de oudste der aangevoerde runeninscripties) wordt gedateerd tusschen 900 en925, dus in den tijd waarin de bisdommen van Sleeswijk, Ribe en Aarhus werdenopgericht, niet lang vóórdat op Funen zelf de stoel van Odense wordt ingesteld.Evenals men het hamerteeken als middel tot wijding verklaard heeft als nabootsingvan het Christelijk kruis1), zoo kunnen deze Thorformules niet minder een navolgingvan gelijksoortige spreuken zijn, waarin de bescherming van Christus werdingeroepen. De wijze van uitdrukken, ‘Thor wijde of bescherme’, schijnt mij zelfseerder op Christelijk, dan op heidensch spraakgebruik te wijzen. Vooral als menbedenkt,

1) S. Müller, Nordische Altertumskunde II, blz. 280; Hj. Falk in Arkiv för nordisk Filologi XLIII(1927) blz. 36.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 261: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

209

hoe in den overgangstijd der bekeering de heidensche god Thor telkens weer inrechtstreeksche tegenstelling tot Christus wordt gesteld, kanmen in deze wijformuleseen poging van heidenschen kant zien, om zich de magische kracht, dievoorondersteld werd in de Christelijke spreuken en formulieren, toe te eigenen endoor aanroeping van Thor's naam in heidenschen zin werkzaam te maken. Wij zienhier wederom, hoe men van een vreemden godsdienst uiterlijke vormen kanovernemen, zonder dat de werkelijke geest dier religie eenigen invloed behoeft tehebben uitgeoefend; in dit geval echter was deze adoptie der wijformule de voorbodevan het veldwinnen van het Christelijke geloof.Voor ons onderzoek betreffende Odin zijn de runologische gegevens dus even

onbruikbaar als dat de archaeologische bleken te zijn.

E. De met Odin samengestelde namen.Het aantal Skandinavische plaatsnamen, die een aan Odin aangeduid heiligdom

aanduiden, is betrekkelijk gering en staat in elk geval ver achter bij die, waarin Thorvoorkomt. In Denemarken heeten eenige voorname heiligdommen naar hem, inZweden neemt het aantal af van het oude Gautische naar het eigenlijk Zweedschegebied, in Noorwegen zijn ze hier en daar verspreid, op IJsland ontbreken ze. Menkan daaruit, naar het schijnt, de verspreiding van den cultus aflezen; krachtig in hetuitstralingsgebied Denemarken, verflauwend naar mate wij de Skandinavischeperiferie naderen.Het onderzoek der plaatsnamen samengesteld met godennamen is ondanks de

onderzoekingen van Olsen, Steenstrup, Wessén en anderén nog slechts in eenbeginstadium. De samenhang tusschen dergelijke namen en oude vereering vanheidensche godheden is door talrijke voorbeelden gestaafd. De omstandigheden,dat de Middeleeuwsche kerkelijke organisatie zich nauw aansloot aan de bestaandeheidensche indeelingen en derhalve de oude vereeringscentra ook na de bekeering

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 262: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

210

gehandhaafd bleven, heeft het mogelijk gemaakt uit het Christelijke heden hetheidensche verleden ten deele op te bouwen. Zoo hebben wij eenig inzicht gekregenin de wijze, waarop sommige goden in bepaalde streken werden vereerd, in hetverband, dat er tusschen den cultus van verschillende godheden bestond, zelfs inden aard van den cultus. Maar ook dit materiaal vertoont groote lacunes en is nietoveral betrouwbaar. Men heeft reeds gewaarschuwd tegen overschatting van ditmateriaal1) en met voorbeelden aangetoond, dat men namen van goden enheiligdommen herkende in plaatsnamen, die niettemin van geheel profaan karakterwaren2). Wij weten niet, waarom sommige streken zoo weinig, andere zoo talrijkedergelijke namen bezitten. Wij tasten in het duister betreffende het juiste verbandtusschen den naam der offerplaats en het karakter van de daar uitgeoefendegodenvereering. Wij kunnen chronologische onderscheidingen slechts met grootevoorzichtigheid aannemen. Wij vragen ook naar de reden, waarom de eene godzoo veel meer in den openbaren cultus op den voorgrond trad dan de andere.Uit het ontbreken van een godennaam in dergelijke plaatsnamen kan men niet

al te verstrekkende gevolgtrekkingen maken. Misschien was er een reden voor, datjuist die god zich niet op deze wijze openbaart. In het algemeen blijken die openbaregodsdienstige middenpunten ten nauwste samen te hangen met decultushandelingen van een akkerbouwend volk; dan spreekt het wel van zelf, datFreyr en Njord, dat Thor en de disen zoo herhaaldelijk optreden. Thor bovendien,als de godheid, die zijn zegen geeft aan de menschen, waar zij als leden eenergeordende maatschappij optreden, werd in de eerste plaats met de algemeeneopenbare cultushandelingen verbonden.De ongelijke verdeeling van Thor en Odin in de plaatsnamen

1) Vgl. Sahlgren in Namn och Bygd XI, blz. 133-134 en Lindqvist in hetzelfde tijdschrift XIV, blz.102-103.

2) Vgl. bijv. D. Strömbäck in Festskrift F. Jónsson blz. 293.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 263: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

211

behoeft dus niet alleen te worden uitgelegd als een ouder of jonger. Hier kan eenverschil van cultus achter liggen. Odin kan een oorspronkelijke en zelfs zeerbelangrijke godheid zijn geweest, ofschoon daarnaast in het gemeenschapslevenvan een agrarische maatschappij de offerplechtigheden van een anderen god eengrootere rol speelde. Het leven biedt zooveel verschillende aanleiding tot vereeringvan hoogere machten en men heeft niet altijd dezelfde van noode.Uit het kleinere getal van plaatsnamen met Odin behoeft dus niet dadelijk te

volgen, dat hij zich met moeite als nieuwingekomen god een plaats in den openbarencultus had veroverd. Misschien was zijn vereering ook minder beperkt dan hetschijnt, indien wij mogen aannemen, dat hij van oudsher de almachtige Áss isgeweest en dus onder dezen algemeenen naam toch Odin verborgen kan zijn.Hetzelfde geldt van de persoonsnamen. Thor komt in een overweldigend aantal

namen voor, zoowel van mannen als van vrouwen; al moge oorspronkelijk eendergelijke naam de aanduiding zijn geweest van een nauwere verhouding tusschenden god en den drager van zijn naam1), daarvan is in den loop der tijden toch nietveel overgebleven. Het gebruik, dat de kinderen de namen kregen van overledenfamilieleden deed bepaalde namen, vaak in steeds nieuwe variaties, voortleven. Inde periode der IJslandsche geschiedenis, waarvan de literaire overleveringen onszulk een aanschouwelijk beeld geven, is de nauwe samenhang tusschen de namenvan personen en goden oogenschijnlijk geheel verloren gegaan. De Vatnsdoelasagavertelt van Ingimundr, dat hij een ijverig vereerder van Freyr was, maar zijn vaderheette Þorsteinn en onder zijn kinderen vinden wij Þorsteinn, Þórir en Þórdis, maargeen een met een naam, samengesteld met Freyr of Ingi. De personen, die doorhun bijnaam Freysgo i in het bijzonder als priesters van dezen god wordengekenmerkt, dragen als eigennamen die van

1) Zooals de Eyrbyggjasaga vertelt van Þórólfr Mostrarskegg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 264: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

212

Hrafnkell, Þorgrímr zoon van Þorsteinn en Þór r. Wij mogen dus eerder aannemen,dat de talrijke namen samengesteld met Þórr het gevolg zijn van een mode, die aanhem de voorkeur gaf, zonder dat er van eenige bijzondere verhouding tot dezengod sprake behoeft te zijn.Bovendien kan Odin in namen van personen en plaatsen ook om een andere

redenminder vaak voorkomen. Mocht Áss als een noanaam voor dezen god gelden,dan zou het evenwicht tusschen hem en Thor reeds aanmerkelijk zijn hersteld1).Ook de aard van zijn cultus kan in dit opzicht van beteekenis zijn geweest. Was hijinderdaad, wat men ook gewoonlijk aanneemt, een doodengod, dan zal een heiligeschroom ten opzichte van zijn gevaarlijken aard demenschen weerhouden hebben,zijn naam te gebruiken in al die gevallen, waar het ging om het normale dagelijkscheleven van den sterveling2). Daarom werd hij niet minder vereerd, zij het ook in geheelandere vormen. De god der onderwereld kent de geheimen der verborgen wijsheid;hij staat in nauw verband met magie en mantiek; hij inspireert priester en dichter;hij vindt de runen en is de groote toovenaar; hij is in menig opzicht een demonischegedaante, die meer heilige schrik dan toegenegen liefde in de zielen der menschenwekt. Geen wonder, dat men schroomde menschelijke nederzettingen onder zijnbijzondere bescherming te plaatsen, dat men aan een mensch op zijn levensweggeen Odinsnaam meegaf. Hier immers was het numen tremendum met handen tegrijpen.F. Wij hebben in de lange rij der bewijzen voor Odins later optreden herhaaldelijk

gelegenheid gehad aan te toonen, dat de argumenten niet steekhoudend waren ofalthans in een

1) E. Wessén, Nordiska Namnstudier (Uppsala Universitets Årsskrift (1927) blz. 83 meent, datde Skandinavische Þórr-namen ontstaan zijn als variaties van de algemeen-GermaanscheÁss-namen.

2) F. Jónsson, Arkiv för Nordisk Filologi XVII, blz. 239, meent, dat Odin's naam te verheven ente heilig was voor zijn gebruik in persoonsnamen. In dit verband wil ik er nog op wijzen, datEyvindr Kinnrifa volgens Flateyjarbók I, 385 van zijn geboorte af aan Odin gewijd was, ofschoondit in zijn naam niet in het bijzonder werd uitgedrukt zooals bij een Þorsteinn Þórólfsson.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 265: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

213

geheel anderen zin konden worden uitgelegd. De these eener historische uitbreidingvan een cultus, waarvan wij immers zooveel voorbeelden in degodsdienstgeschiedenis aantreffen, biedt zoo een gemakkelijke verklaring voorverschijnselen als wij hier besproken hebben. Men heeft haar toegepast op Odin,op Freyr; zelfs op Thor. Maar men gaat op deze wijze de moeilijkheden uit den weg.De verschillen, die wij in menig opzicht tusschen de Skandinavische godenvaststellen, vloeien eerder voort uit ieders bijzonder karakter, dan uit deomstandigheid, of zij van vroegeren of lateren datum zijn. Zelfs een jonge god kaneen volk stormenderhand veroveren en de oude goden uit hun vroegere eereplaatsverdrijven.Waarom heeft Odin, die reeds bij deWest-Germanen zulk een zegetochthad gedaan, in Skandinavië slechts een steriele bewondering van adel en intellectgewekt, in mythologische speculaties tot den hoogsten rang verheven, maar in denwerkelijken cultus zonder eenige beteekenis gebleven? Is het inderdaad van mindergewicht, in godsdienstigen zin, of een god door skald en þulr, door vorst en krijgsmanwordt vereerd in de hoogste oogenblikken van het menschelijk leven, dan of hij hetcentrum is van een cultus, waardoor de gemeenschap zich stoffelijke goederenverzekert? Een god als Odin moge verder van de breede lagen van het volk afstaan,hij moge zelfs meer schijnen te behooren tot het gebied van speculatie dan vanwerkelijken cultus, hij is niet om zulke redenen een god van jongeren enuitheemschen oorsprong.Zij, die overdracht van een vreemden cultus aannemen, bekommeren zich vaak

weinig om de vraag, hoe wij ons die overdracht hebben te denken. Godsdienstigepropaganda lag, voorzoover wij weten, den heidenschen Germanen ver; zij haddengeen neiging om hun goden aan anderen te brengen, evenmin als zij zich ernstigweerden, wanneer hun een nieuwe gebracht werd. Maar de uitbreiding van eencultus vooronderstelt krachten, die dezen cultus buiten zijn eigenlijke grenzenuitdrijven. Het kan eenvoudig zijn, dat een stam, die een be-

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 266: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

214

paalde godheid bijzonder vereert, zich verplaatst en dan zijn cultus met zichmeeneemt. Wij zagen reeds, dat men de Herulen heeft willen beschouwen als debrengers van een hoogere cultuur naar Skandinavië, waarvan runen enOdinvereering de voornaamste elementen waren. Deze volksverhuizing komt echterin een tijd, die voor een dergelijke overdracht te laat is, terwijl de buitengewonebeschaving dezer piraten nog zou dienen te worden bewezen. Zou het dan deinnerlijke kracht der nieuwe religie zijn, de aantrekkingskracht die dezearistokratische, intellectueele god uitoefende op den adel van bloed en van geest,waardoor hij in het Noorden werd overgenomen? En indien deze Odin, zooalssommige onderzoekers zich voorstellen, een gecompliceerde godheid zou zijngeweest, waarin primitieve demonische trekken zich mengden met de hoogstegeestelijke eigenschappen, hoe zou bij de overdracht van het eene volk naar hetandere zijn wezen zich in deze veelvormigheid hebben gehandhaafd, indien nieteen priesterkaste de geheimen van zijn wezen aan de nieuwe vereerders hadovergedragen?Ik wil niet ontkennen, dat er religieuse invloeden van buiten op de Skandinavische

volken hebben gewerkt. Zij zijn er stellig geweest. Ook de limesvolken, door denbevruchtenden invloed der Romeinsche cultuur, hebben ongetwijfeld van hun nieuwverworven rijkdom aan de verder afgelegen stamgenooten overgedragen. DeNoorsche tempel, de hof, is daarvan waarschijnlijk een duidelijk sprekend voorbeeld.Maar ik acht het niet aannemelijk, dat een geheele cultus of een geheel nieuweopvatting eener godheid zich van de Rijnstreken naar Skandinavië verspreidde,tenzij men in staat is aan te geven door welke oorzaken dit geschiedde. DeSkandinavische godsdienst maakt niet den indruk, uit verschillende, van eldersovergenomen, disparate elementen te zijn samengesteld; hij is een organischeeenheid, had haar eigen ontwikkeling en eigen karakter. Wel acht ik het mogelijk,dat een ontwikkeling hier in het hooge Noorden later en trager geschiedde, dan bij

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 267: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

215

de West-Germanen; zij zal echter ook natuurlijker en gelijkmatiger groei hebbengehad, terwijl bij de limesvolken de vreemde invloed den godsdienst zoowel als degansche cultuur ontwrichtte. Wat dus in het Noorden kiemde kan tot feller leven zijnaangezet, tot snelleren wasdom zijn gebracht door het voorbeeld, dat het Zuidengaf.Maar wij kennen den heidenschen godsdienst zoo zeer van den buitenkant, dat

wij met bijzondere behoedzaamheid moeten oordeelen. De Noorsche bronnentoonen ons allerlei onderscheidingen in den cultus der hoofdgoden; wanneer Odin,ofschoon minder openbaar vereerd, toch de opperste god heet, wantrouwt men zijnvooraanstaanden rang. Hij heet bovenal heer van den krijg, maar waarom offerdendan de wikingen op hun roof- en veroveringstochten aan Thor? Men zegt: de laatstegaf in den strijd de zege, die men in de poëzie aan Odin toeschreef. Hoeveelduidelijker taal spreekt dan de klassieke overlevering van de West-Germanen:Mercurium maxime colunt; dat is dus de hoofdgod. Men bracht hem offers na debevochten overwinning; dus was hij ook krijgsgod. Zoo construeert men het schemaeener ontwikkeling van doodengod tot krijgsgod en tot hoofdgod. Dit schijnt zooeenvoudig. Maar hoe kan dan deWestgermaansche krijger, wanneer hij zich in denstrijd stort, Hercules als den oppersten held met gezangen vereeren? Is hier nietdezelfde verhouding tusschen Mercurius en Hercules, als in het Noorden tusschenOdin en Thor? En wijst dit niet meer op een gelijke structuur van de godsdienstigevoorstellingen, dan op een of andere ontleening?

6. Slotopmerking

De vragen, die wij in den aanvang gesteld hebben, zijn in den loop van dit onderzoekgrootendeels beantwoord. Demerkwaardige bijval, die de ontleeningstheorie in denjongsten tijd gevonden heeft, is stellig te verklaren uit de neiging de cultureeleverschijnselen historisch te verklaren. Men wenschte perspectief in het beeld derOudgermaansche oudheid, men zag

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 268: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

216

of poogde althans te zien een gestadige ontwikkeling gedurende de vele eeuwen,dat wij die Germaansche stammen in het halfduister der geschiedenis kunnenwaarnemen. Het heeft niet ontbroken aan stoute constructies; men heeft op velepunten mooie resultaten bereikt. Maar men heeft ongetwijfeld overdreven en dezucht tot het trekken van een evolutie suggereerende lijnen heeft den blik afgewendvan andere verklaringsmogelijkheden. Juist op het gebied van het geloof beteekenteen neven elkander van tegenstrijdige elementen lang niet altijd een oorspronkelijkna elkander. Ook heeft men niet voldoende rekening gehouden met deomstandigheid, dat onze gegevens zoo bitter schaarsch zijn; wat mogelijk is tenopzichte van den Griekschen godsdienst, is het daarom nog niet voor denGermaanschen.Het zal dus methodisch aan te bevelen zijn, de feiten der traditie eerst op zich

zelf en in hun onderling verband te beschouwen en dan in de tweede plaats teoverwegen, wanneer alle andere verklaringsmogelijkheden gefaald hebben, of detraditie door onderscheiding in historische lagen begrijpelijk wordt.Dit opstel had tot doel aan te toonen, hoe wankel het systeem is, waarmee men

de Zuidelijke herkomst van Odin heeft willen bewijzen. Is er dan mogelijkheid, omde samengestelde figuur van Odin te verklaren door een organische ontwikkelingin Skandinavië zelf aan te nemen? Deze vraag te beantwoorden zou een nieuwonderzoek vereischen. Ik heb daarvoor reeds eenige bouwstoffen bijeengebrachtin mijn Contributions, waarheen ik voorloopig verwijzen kan, ofschoon ik dewenschelijkheid inzie die studie te verbreeden en te verdiepen. Ik hoop daartoe degelegenheid te vinden in een volgend opstel dezer Studiën.

L e i d e nJ. DE VRIES

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 269: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

217

Reinaert-studiën1).

II. Navolging en parodie van heldenepos en ridderroman.

Voor de rechte kennis van het samenstel en de herkomst der verschillende stoffen,waaruit onze Reinaert is opgebouwd, zoowel als voor de juiste waardeering zijnerdichters2) schijnt een opzettelijk en samenhangend onderzoek naar hetgeen daarin,met meer of min parodieerenden bijsmaak, uit oudere Dietsche gedichten (of hunneWalsche of Latijnsche voorbeelden) ontleend of nagevolgd zou kunnen zijn, nietzonder belang. Zulk een onderzoek zou ook wellicht, door het stellen van eenterminus ante quem, iets kunnen bijdragen tot onze (nog steeds uiterst geringe)kennis van den tijd der vervaardiging en verspreiding dier gedichten, en zoodoendetot de verdieping of de schepping van eenig perspectief in onze middeleeuwscheliteratuurgeschiedenis, van eenig gezicht op wat men, doch met een al te weidschwoord, ‘het literaire leven’ van dien tijd zou kunnen noemen. Een gedicht als deReinaert, dat, blijkens het tal van vertalingen, navolgingen, ontleeningen,vermeldingen en toespelingen, alle eeuwen door tot heden toe zulk een grootennaroem genoten heeft3), zal zelf in de 13de eeuw toch

1) Voor de hier en in 't vervolg gebezigde afkortingen verwijs ik naar mijn Crit. Comm. op V.d.v.R.(Cc.) VII-VIII; en voorts:Inl.: Inleiding vóór mijne critische editie van R. I (1914).Td.2: Aernout enWillem als de twee dichters van Reinaert I gehandhaafd, in Tschr. XLI (1922)65-114.De cijfers der aangehaalde verzen van R. I zijn die mijner crit. ed.; behoudens de aldusomgezette verzen (zie Cc. 363): 791-6 > 741-62, 743-66 > 747-702, 741-2 > 771-22, 767-90> 773-962; welke verzen naar de laatstgenoemde getallen, met een2, zijn aangehaald.

2) Aldus, in 't mv., blijf ik mij uitdrukken - behoudens eenig gebruik, af en toe, van 't enkelv.,waar niet de persoon, maar de abstractie bedoeld is -, in weerwil der breedvoerige enscherpzinnige vertoogen van Dr. Van Mierlo e. a; op welk vraagstuk ik weldra hier, nader danin Td.2, hoop terug te komen.

3) Zie: Reinaerts avonturen en rollen in en na de middeleeuwen, in Versl. en Meded. d. Kon.Vl. Acad. 1926, 306-52.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 270: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

218

wel niet geheel alleen, buiten alle betrekking tot de oudere literatuur gestaan hebben.Het is van te voren waarschijnlijk, en het is dan ook op verschillende punten reedsnagespoord enmet grootere of geringere zekerheid of waarschijnlijkheid aangetoond,dat de dichters van R. I A en B niet alleen Oudfransche Renart-branches, maar ookwel degelijk andere, Dietsche en Walsche, epische en romantische gedichten - weldenkelijk niet alleen ‘van h o o r e n z e g g e n ’ (in den meest eigenlijken zin van:hooren voordragen), maar, als ‘clerke’, door eigen herhaald l e z e n - gekend enook, met de destijds gewone vrijmoedigheid, voor hun eigen werk gebruikt, erinovergenomen of nagevolgd hebben.Deze ontleeningen, navolgingen, herinneringen (‘reminiscenties’) en toespelingen

hebben veelal, maar niet altijd, een parodieerenden bijsmaak en toon. Naast desatire op de ondeugden en gebreken der menschenmaatschappij, vanouds te rechtals een voorname karaktertrek van ons, gelijk in 't algemeen van het diereneposerkend - en zelfs maar al te dikwijls m i s k end, als ware het gedicht eenedoorloopende, felle satire met bepaalde, welbewuste economisch- of sociaal-politiekestrekking, gericht tegen één of meer maatschappelijke standen1) -, naast de satireis de parodie een (niet altijd in voldoende mate erkende) karaktertrek van onzenReinaert. Maar hier geldt eene dergelijke beperking als bij de satire. Het gedicht isn i e t é é n e doorloopende, scherpe parodie, geen welbewuste, felle persiflage,met zwaarwichtige literaire bedoeling of strekking, geen ‘reactie’ tegen h e theldenepos of d e n ridderroman, zooals wellicht Maerlant's later werk; noch eenmiddeleeuwsche Don Quijote; noch ook een comisch epos als deBatrachomyomachia; allerminst burleske poëzie in den trant van Scarron's Enéidetravesti, Focqenbroch's Aeneas in zijn Zondagspak, Van Rustings's Vol-geestigeWerken, of Van Oosterwijk Bruyn's

1) Zie mijne herhaalde vertoogen hiertegen: Ojb. 180-4, Inl. XXXVII-XXXIX, Vl. Ac. 336-50; zieook Gielen, in De nieuwe Taalgids XXVI 161-78, en ten deele, Van Mierlo, Gesch. v.d. Oud-en Mnl. Letterkunde, 108-9.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 271: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

219

Boertige Zangster! Zulke vergelijkingen zouden blijk geven van die maar al te vaakvoorkomende onhistorische en onzalige inleg(on)kunde, projectie van het heden inhet verleden; zij zouden eene in de middeleeuwen hoogst onwaarschijnlijke matevan ‘literair leven’ onderstellen.Maar wel is ons gedicht, in sommige gedeelten, de gedurige, gemoedelijk ‘leuke’

(in den eigenlijken zin van dit door langdurig misbruik platgetreden, verbleektewoord) transpositie in het dierlijke, naar inhoud en vorm, der vaak gehoorde enwelbekende epische verhalen, vooral der daden en woorden van Karel en zijnegenooten, maar toch ook wel der ‘hovescheit’ en ‘minne’ van Artur en zijne ridders,der geheele geestelijke, adelijke, burgerlijke (en dorperlijke) maatschappij, zooalsdie daar geschilderd, en ten deele zeker ook in het werkelijke leven te zien was;maar altoos, wederom, zonder hevige, polemische of propagandistische ‘strekking’:alleen een geestig of boertig verhaal, tot vermaak der hoorders1).Dit alles, satire en parodie, vanouds aan het dieren e p o s in 't algemeen eigen,

althans geenszins vreemd, was dus reeds in vele branches van den OudfranschenRoman de Renart te vinden, en is dan ook ten deele daaruit in den Mnl. Reinaertovergenomen. Maar die parodische elementen zijn hier, mogen wij wel aannemen,vermeerderd - maar toch binnen juiste grenzen: ‘mate es tallen spele goet’! - enverdietscht door allerlei aan inheemsche voorbeelden ontleende trekken.Bij een onderzoek naar den aard en den omvang dezer vaak parodieerende

ontleeningen en navolgingen doen zich echter verschillende bezwaren voor.Vooreerst moet men zich telkens, door gedurige vergelijking met het Ofr. voorbeeld2):Renart I enz., verzekeren tegen het gevaar om voor parodische ont-

1) Zie verder Inl. XXVII-XXIX; welke bladzijden hier bevestiging, uitbreiding en toelichting mogenvinden.

2) Zoo blijf ik alweer spreken, in spijt der herhaalde (ten slotte trouwens herroepen!) betoogenvan het omgekeerde door Dr. Van Mierlo, die mij niet hebben overtuigd van de onjuistheidder oude, algemeen aanvaarde voorstelling; zie ook hierover verder het volgende deel vandit Tijdschrift.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 272: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

220

leening of navolging, door den Dietschen dichter, van een Dietsch voorbeeld aante zien wat inderdaad niets anders is dan de bloote vertaling van het Ofr. origineel:wel, misschien, parodie, maar, door den Walschen dichter, van een Walschvoorbeeld1).Doch ook wanneer niet in het Ofr. origineel, maar in een Mnl. gedicht een

oogenschijnlijk parodisch nagevolgd voorbeeld gevonden is, dient nog velerleionderscheid gemaakt. In de eerste plaats tusschen de algemeene, zakelijke parodievan heldendicht of ridderroman, in den i n h o u d en den g e e s t , het beloop der‘avonturen’, de toestanden, omstandigheden, betrekkingen enz., en de bijzondere,woordelijke parodische ontleening of navolging der b ew o o r d i n g , hetzij van eengenre, hetzij van bepaalde plaatsen van zeker gedicht, van den stijl, de syntaxis,de woordenkeus, de verzen, ja de rijmen. Zelfs bij sterke gelijkenis of volkomengelijkheid der bewoording rijst nog telkens de vraag, of men inderdaad te doen heeftmet de wèlbewuste, opzettelijke, min of meer woordelijke aan- of herhaling van eenof andere plaats uit zeker ouder gedicht, dan wel slechts met de onbewuste navolging(‘herinnering’) eener eigenaardige wending van den gemeenen e p i s c h e n s t i j l- wat bij het meestal zeer weinig persoonlijk, veel meer traditioneel dan individueelkarakter der middeleeuwsche (althans der Mnl.), van ‘cliché's’ geenszins afkeerigedichtkunst altoos zéér wel mogelijk is -; of zelfs, nòg ruimer, met het geheel o nopzettelijk gebruik van zekere bij de schildering van gelijksoortige voorvallen entoestanden, bij de uiting van zekere gevoelens en denkbeelden gewone,gemeen-Dietsche, bij alle tijd- en gewestgenooten vanzelf uit de pen vloeiendezegswijze: geenszins l i t e r a i r e parodie of navolging, niets dan de algemeeneuitdrukking, het gemeene goed der gemeenelandst a a l , waarvan in de rijkevoorraadschuren van ons Mnl. Wdb. uit allerlei oudere en jongere, al dan nietepische, werken wellicht nog tal van voorbeelden te garen zouden zijn. Vooral

1) Echter schijnt het s a m e n v a l l e n eener vertaling van het Ofr. met eene navolging van eenMnl. episch stuk niet steeds geheel onmogelijk.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 273: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

221

op zoo verren afstand van tijd zijn opzettelijke parodie en bloot toevallige paralleliezoomoeilijk van elkander te onderscheiden. Vele plaatsen, versregels, uitdrukkingen,woorden, rijmen uit oudere epische werken, die aanvankelijk verrassen door somsnagenoeg woordelijke overeenkomst met den Reinaert, blijken later ook wel eldersaldus voor te komen: hetzij epische cliché's, hetzij gemeen, usueel Dietsch1). Eeneal te groote vertrouwdheid met de bewoording van een gedicht kan uit elke bloottoevallige ‘ontmoeting’ tot eene ontleening doen besluiten, terwijl er toch ook hiertelkens ‘meer gelijk als eigen’ is. Waarbij dan nog komt 1o dat de hoogst onzekeretijdsbepaling der Mnl. epische literatuur (en toch ook van den Reinaert) meestalbelet de prioriteit der eerste buiten allen kijf vast te stellen; en 2o dat het teloorgaanvan zoovele en zoo groote Mnl. epische fragmenten, ja geheele werken, toch alledenkbeeld van volledigheid noodwendig te eenen male uitsluit2).Al deze bezwaren hebben mij ten slotte doen afzien van mijn aanvankelijk

voornemen om alle door Kalff3), Buitenrust Hettema e.a. opgemerkte, en door mijzelf in den loop der jaren nog aanmerkelijk vermeerderde4), baarblijkelijk ofoogenschijnlijk uit oudere epische gedichten ontleende of nagevolgde parallelplaatsenvan den Reinaert, te zamen met hunne voorbeelden, ter vergelijking hier af tedrukken. Die volledige afdruk van beiderlei plaatsen zou eene veel te groote plaatsvereischen, onevenredig aan het belang; en de schifting tusschen opzettelijke,bewuste (parodische) ontleening of navolging en toevallige ontmoeting van epischecliché's of gemeendietsche uitdrukkingen zou ook veel te moeilijk blijken.

1) Verg. hiervoor Taal en Lett. XIV 493, Tschr. XLIX 173-4.2) Verg. voor deze twijfelingen reeds BH. LXII, LXIX, met wien ik 't in dezen geheel eens ben;

verscheidene door hem aldaar aangehaalde overeenkomstige plaatsen heb ik trouwens, alsal te weinig bewijskrachtig, hierbeneden niet vermeld.

3) Gesch. d. Ned. Lett. I 198-202, 215-6.4) En bij eene (door mij niet ondernomen) herlezing of lezing van al hetgeen er van de epische

literatuur bewaard is, allicht nog verder te vermeerderen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 274: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

222

Ik bepaal mij derhalve tot: 1o een overzicht van de alge meene zakelijkeovereenkomst, de (parodieerende) navolging van het heldenepos of den ridderromanin het beloop van het verhaal, in de avonturen, toestanden, omstandigheden,betrekkingen, of in sommige bijzondere eigenschappen van het epos of den epischenstijl; 2o eene opsomming van die epische gedichten, die wellicht den dichters vanden Reinaert bekend geweest en door hen hier en daar min of meer woordelijknagevolgd zijn, met vermelding van alle mij bekende en aanhaling van enkelesterksprekende plaatsen; 3o de ietwat breedere bespreking van een paar werken,waar de algemeene gelijkenis in het beloop van het verhaal zóó treffend is of deovereenkomstige plaatsen zóó talrijk zijn, dat aan eene min of meer opzettelijke,parodische navolging redelijkerwijze nauwelijks getwijfeld kan worrden, t.w. Karelende Elegast en Maerlant's Alexander. De afdruk of vermelding, ter vergelijking,van alle min of meer toevallig overeenstemmende plaatsen uit andere werkenbehoort daarentegen, indien ergens, alleen in een doorloopenden exegetischencommentaar thuis1).

1. Welk een genot het den middeleeuwschen hoorders in 't algemeen moetgeschonken hebben, de hun uit de romans welbekende daden en woorden derhelden en ridders in deze maskerade der feodale menschenmaatschappij doordieren te hooren bedrijven en zeggen, dat kunnen wij, met beiderlei gedichten weerbekend, eenigszins nagevoelen. Of men dit genoegen reeds als een l i t e r a i r genotmag bestempelen, doet ten slotte weinig of niet ter zake; hoofdzaak schijnt mij datde gelijkenis, de parallelie den eenigszins ‘belezen’ (s.v.v.) hoorders niet ontgaanzal zijn.Wanneer wij nu het gedicht doorloopen, vinden wij al aan-

1) Over de met dit onderwerp verwante vraagstukken van plagiaat en literaire namaak zie o.a.Taal en Lett. XVI (1906) 321-40; Tschr. XXXI (1912) 258-64, XXXV (1916) 50-2; XLIX (1930)168-98; LII 162; Tijdspiegel 1912, III 221-60; Museum XXI (1914) 6-7; Neophilogus XVIII(1933) 204-9.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 275: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

223

stonds in den proloog een aantal analogieën met andere prologen van Mnl., vooralepische gedichten. Eerst het gewag van het voor het ‘maken’ vereischte ‘waken’,en van een ouder, door een vroegeren dichter onvoltooid gelaten werk, eene‘avonture’, die ‘onvulmaket bleven’ is; het beroep op eene ‘vite’ en op (hetzij werkelijkbestaande of voorgewende) ‘walsche bouke’1), in tegenstelling met de ‘dietsche’navolging; de bede om Gods ‘hulpe’; het minachtend en kribbig verweer tegen deafbrekende, verguizende aanmerkingen der ‘dorpren’ en ‘dooren’, der ‘grongaerde’,die des dichters ‘rime’ zullen ‘bescaven’ en ‘valsch maken’, en voor wie zijne ‘woort...onnutte sijn ghehoort’2); dan het gewag der ‘eene’, der ‘hovesche’ vrouwe, wier‘bede’ den dichter heeft aangespoord tot het ‘maken’ der ‘avonture’; ten slotte deaankondiging van het begin, met de wending ‘Nu hoort’. A l l e deze trekken zijn (deeen hier, de ander ginds), soms woordelijk, elders terug te vinden; en zij zijn ookzeker wel met fijne ironie gevolgd - behalve naar Ren. I 4-6 (en b.v. den aanhef derEnfances Ogier van Adenez le Roi?) - naar de prologen (of soms ook de‘naprologhen’, de e p i l ogen) van het geheel of sommige deelen van tal van oudereepische Mnl. gedichten3); hetgeen, terloops reeds nu gezegd, in mijn oog, dehistorische beteekenis en waarde van het gewag zoowel der ‘vite’ en der ‘walschebouke’ als der ‘eene’ vrouwe niet weinig vermindert.Daarna begint het verhaal: met 's konings ‘hof houden’, te

1) Zie voor dit alles Td. 251-72, Td.2 106-13; en verg. ook Martin, Observ. s.l. rom. de R. 12-3,V. Mierlo, in Versl. Vl. Ac. 1927, blz. 1094, 1110, 1118.

2) Dit verweer tegen de ‘nijdige’ literaire critiek is trouwens, van de middeleeuwen tot in de 17deeeuw, en niet alleen in onze literatuur, een ‘locus communis’ van allerlei voorredenen!

3) Verg. Veldeke, Serv. I 21-2 (en ook En. 13461-2); Walew. 2-6, 23-4, 11177-81; Ferg. 1-3,2811, 5128-9; Mor. 23-9; Flor. 3-13, 53-75, 88, 999, 1007; Maerlant, Alex. I 4-12, 20-7, 140-4,IV 1711-4, 1721, V 1236-8, X 1509-15; (zie verder over M.'s Alex. ben., blz. 253); Fragm.Troyen 5-13, 21-6, 2773; Wap. Mart. III 1-13; Claus. 14-5; Rijmb. 1-3; Heelu 16, 59-62; Lutg.III 20-1; Rein. II 7789-90. Dat enkele der laatstgenoemde werken wellicht of stellig jonger zijndan R. I doet hier, waar 't vooral om v e r g e l i j k i n g te doen is, weinig of niet af.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 276: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

224

wel grooten love’, op ‘Sinxen’, evenals in zoo menigen Karelen Artur-roman1). Eenigegrooten komen zich bij den koning beklagen over de misdrijven van hun aller vijand,vooral tegen de eer van een hunner: de verkrachting zijner gemalin; men eischtwraak en beroept zich op den koning, wiens vrede gebroken, wiens eere geschondenis2). Maar een der magen des aangeklaagden verdedigt hem, noemt de verkrachtingveeleer overspel3). Zijn pleidooi wordt gestoord door een statigen stoet vanrouwdragenden (wier naam en faam, wier edele, roemruchte afkomst vermeld wordt)met eene doodbaar, waarop het lijk eener adellijke jonkvrouw (‘widemare’), vermoorddoor denzelfden, als heremiet vermomden4) valschaard; de rouwklachten wordengevolgd door eene lijkrede, tevens aanklacht van den moordenaar, en door deplechtige uitvaart, met inachtneming van alle gebruiken van den kerkelijken ritus;het graf wordt gedekt met eene kostbare, van een roerend grafschrijft voorzienezerk5). De koning raadpleegt zijne baronnen, die hem raden den beklaagde in tedagen6). Aldus geschiedt7): een der grooten wordt als 's konings bode gezonden,door den beklaagde in zijn ongenaakbaar kasteel8) met gehuichelde vriendelijkheidontvangen, gevleid met eene valsche hoop (op grond waarvan hij zijn gastheervriend- en gezelschap belooft), doch verraderlijk

1) Verg. Eleg. 12-4; Ren. v. Mont. (zie Jonckbloet, Mnl. Dichtk. II 332); Loke, Versions néerl.62, 127); Wal. 33-6; Ferg. 1-3, 5128-9; Mor. 30-2, 4661-4; Couchi I 17-20, 687-90; Vergi(fragm., ed. Stoett) 464-6; Heeln 3961-5 enz.; zie ook ben., blz. 238-9.

2) Verg. b.v. Lorr. J.I 1606-16, II 2956-64; Velthem II 17, 49-66.3) Verg. b.v. Lorr. J.I 1752-4, 1761-5, 1772-5.4) Verg. b.v. Fromondijn, in de Lorr. (Jonckbloet, a.w. II 73-4); Ren. v. Mont. 910-2; Mor. 3058-9;

en historische vermommingen als b.v. vermeld in Froissart, ed. Kervijn, Introd. 434; voortsonzen Heiman de Ruiter enz.

5) Verg. voor de uitvaart: Veldeke, Serv. II 885-7; Roel. 601-2, 757-9; Aliscans (zie Gids 1898,II 121); voor grafzerk en -schrift: Veldeke, En. 2503-19 (Dido), 8296-8347 (Pallas); Flor.875-1036 (Blancefloer); Maerlant, Alex. I 1273-84 (Achilles), VII 1811-20 (Daris). Zie overdergelijke parodistische grafschriften: Paul Lehmann, Die Parodie im MA. 41.

6) Verg. Eleg. 1071-84.7) Verg. Lorr. J.I 1385-94.8) Verg. dat van Bernard de Naisil (R.'s evenbeeld) in de Lorr. (Jonckbloet, a.w. II 74).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 277: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

225

in eene val gelokt1); wanneer hij daaruit weet te ontkomen, wordt hij door een troepboerenkinkels jammerlijk toegetakeld2), en daarna, op den koop toe, door zijnschelmschen vijand wreed bespot wegens zijn ‘rooden caproen’3). Na de terugkomstvan dezen koningsbode wordt, wederom op raad der ‘baroene’, een tweedegezonden, die echter evenzeer ‘gehoond’ wordt en met een uitgestoken oog4)

terugkeert. De beschuldigde wordt ten derden male gedaagd, op voorspraak eneisch van een zijner magen, die, op eigen aanbod zelf met deze gevaarlijkeboodschap belast5), hem bedreigt met galg en rad, en hem beweegt mede te gaannaar het hof. Na een roerend afscheid van vrouw en kinderen6) vertrokken, doet hijuit nood eene leekenbiecht7) aan zijn verwant (waarin hij o.a. verhaalt van de‘moniage’ van zijn aartsvijand8); aan 't hof gekomen verdedigt hij zich in eene langerede, beginnende met eene zegenbede voor den koning, betuiging zijner (kwalijkbeloonde) trouw aan den koning9), en eene klacht over de ‘scalke’, die aan 't hofmaar al te veel invloed gewonnen hebben. Doch al zijne vijanden, eene lange rij,komen nu met hunne aanklachten10); bij vonnis der ‘baroene’ wordt hij ter galgverwezen. Zijne magen verlaten nu het hof11); hetgeen den koning tot nadenkenstemt. Maar de aangeklaagde weet een uitgebreid en ingewikkeld

1) Verg. de bejegening van menigen bode en parlementair in middeleeuwsche kronieken, enook Bernard de N. in de Lorr. (Jonckbl., a.w. II 73).

2) Ook voor deze Breugheliaansche schilderij bestaan literaire parallellen of voorbeelden: Lanc.II 38377, Troyen 37482-9. Doch in den R. wordt het tooneel nog overgoten met de parodischesaus van den geslachtsboom en de heldendaden der boeren-edelen (evenals der hanen). -Is ‘Ludolf metter langher nese’ temet o o k een parodie van ‘Guillaume au cort nez’, ‘Hughelijnmetten crommen beene’ van ‘Baerte metten breeden voeten’??

3) Verg. Wal. 9788-9, Ferg. 1849-56, 2405-10.4) Verg. Ren. v. Mont. (Jonckbl., a.w. II 341).5) Verg. Roel. (zie Gids 1914, II 12).6) Verg. Lorr. (zie Jonckbl., a.w. II 18).7) Verg. W.v. Or., Aliscans (Gids 1898 II 120); Perc.-fragm. II 325 vlgg.; Wal. 3941-5. Zie ook

Cc. 257 op vs. 1631.8) Zie de door V. Mierlo, in Versl. Vl. Acad. 1928, 577 aangehaalde plaatsen.9) Verg. Lorr. J.II 3297-3373, V 255 vlgg.; Jonckbl., a.w. II 28.10) Verg. b.v. Lorr. J.II 2893-2965.11) Verg. Lorr. J.II 1561-94.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 278: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

226

verzinsel op te disschen, waarin hij, in 't gewag van zijn voormalig ‘gheselscap’ metzijn doodvijand1), eene samenzwering tegen 's konings leven onthult, gesmeed doorverschillende zijner vijanden en ook door zijne verwanten, die behalve hunne magenen vrienden van heinde en verre huurtroepen geworven hebbenmet ‘sout’, verkregenuit een gevonden schat, dien hij, de aangeklaagde, hun echter heeft weten teontstelen en verborgen heeft op eene, den koning nauwkeurig aangewezen plaats.De koning, evenzeer bevreesd voor leven en kroon als lichtgeloovig en hebzuchtig,neemt, vooral op aandrang der koningin, den beschuldigde in genade aan, vergeefthem al zijne misdaden, en doet zijne vijanden gevangen nemen. Doch de sluwebooswicht verklaart in 's pausen ban te zijn en, als boete voor een kerkelijk misdrijf,eene bedevaart naar Rome en ‘oversee’ te moeten doen2). En inderdaad gaat hij,als pelgrim uitgedost, nadat de koning den kapelaan met dreigementen gedwongenheeft hem een ‘gheles’ te lezen, op weg, met een beroep op aller voorbede, waardoorzij ‘an sinen weldaden’ een ‘gherecht deel’ zullen krijgen3). Thuisgekomen, beraamthij de vlucht, met de zijnen, naar eene verre ‘woestine’4); doch vooraf weet hij denkapelaan, dien hij meegelokt heeft, te bewegen tot het aanvaarden eener noodlottigeboodschap aan den koning: een (Urias)brief, die, door den koning - analphabeetals hij is - den kanselier ter (voor)lezing overhandigd5), een bloedige hoon blijkt. Dekoning, door smart overmand, laat het hoofd zinken6); daarna in woede ontstoken,wordt hij door een der rijksgrooten tot matiging vermaand7). Een gezamenlijkekrijgstocht wordt be-

1) Verg. Eleg. (ben., blz. 242 vlgg.).2) Verg. Lorr. (Jonckbl., a.w. II 48), en tal van derg. verhalen in kronieken.3) Verg. Lorr. J.V 275-80; Ren. v. Mont. (Güns. Fragm., ZfdA. XLVIII 129-46), vs. 8-24.4) Verg. Lorr. J.II 2029-50.5) Verg. Lorr., in Tschr. III 13, vs. 112 en noot.6) Verg. Roel. (zie Gids 1914, II 23); Couchi II 782-3.7) Verg. Floris 3726 vlgg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 279: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

227

raamd om den schuldige te straffen; de gevangenen worden ontbonden entoegesproken; tot ‘soene’ wordt aan hunne ongenade eene gansche maagschapprijsgegeven; waarop zij hunnen ‘pays’ met den koning maken.Dat zulk een overzicht van den welbekenden inhoud, waarvan schier elke trek in

de epische gedichten terug te vinden is, ontdaan van al het ‘dierlijke’, een treffelijkbeeld geeft der toenmalige feodale menschenmaatschappij, dit is reeds zoo dikwijlsaangetoond, dat het eene afgezaagde waarheid is geworden. Maar meestal is zulkeene vergelijking gebruikt ten betooge der s a t i r e op die m a a t s c h a p p i j 1). Diesatire loochen ik geenszins. Maar toch zou ik er evenzeer de zachte p a r o d i e ofparodieerende navolging in willen zien van de epische ridderlijke l i t e r a t u u r 2),waarin die maatschappij, hetzij realistisch, hetzij in romantische idealiseering, wasgeschilderd; dus met dat leven, maar ook met die literatuur als achtergrond; ookhier echter altoos alleen als lichte spot, zonder zwaarwichtige, critisch-literaireoogmerken.

In aansluiting bij het bovenstaande slechts een enkel woord over de grootebeteekenis der m a a g s c h a p in den Reinaert; in tegenstelling met den Ofr. Renarten den Latijnschen Ysengrimus3), doch in overeenstemmingmet en zeker wel medeals parodische navolging van de Walsche en Dietsche Karelromans; inzonderheidvan de Lorreinen, waarin de bloedverwantschap, in verband met de erfelijke veeten,zulk een

1) Zie boven, blz. 219, en de daar aangehaalde Inl. XXVII-XXIX.2) Inzonderheid misschien wel van de Lorreinen (zie ben., blz. 228 en 232-5); zie ook ben., blz.

241-52 over Karel ende Elegast.3) Over de tegenstelling in het dierenepos tusschen het Germaansche m a a g schap

(bloedverwantschap) en het Romaansche (geestelijke of kerkelijke) g e v a d e r schap - mnl.oom (moie) en neve × ofr. compere, lat. patrinus enz. - zie Grimm, R.F.XXVI-XXIX; Martinop Rein. 581, Observ. 41; Voigt, Ysengr. LXXVIII; Voretzsch, in Zfrom. Phil. XV (1891) 165-9;Foulet, Rom. de Ren. 150, 167, 239, 245.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 280: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

228

gewichtige rol speelt1). Onder verwijzing naar Kalff, Gesch. I 201, 215 en naar Td.216-8, Inl. XXIX-XXXI kan ik hier volstaan met de herinnering, dat die maagschapook in den Reinaert (en wel vooral in B) telkens met nadruk wordt genoemd (62,1016, 1078, 1664, 1755; 1854; 1895, 1909, 2201, 2238, 2284, 2471, 2732, 2919,3407, 3457, 3465; zie ook 176, 1330 (en verg. 2107 ‘sibbe tellen’); en dat ook hetveelvuldig gebruik van oom (moie) en neve, zoowel in het verhaal als in degesprekken, hiervan getuigt.Evenzoo moet stellig als parodie der ridderromans opgevat worden het ironisch

gebruik der t i t e l s heere (her), vrouwe (ver), dame (al dan niet gevolgd, ofvoorafgegaan, door den eigennaam), in toepassing zoowel op dorpers als op dieren;of de verbinding van den soortnaam met den eigennaam der dieren2) - dit laatste tevergelijken met het noemen van stand, rang of titel van den held naast zijneigennaam in het heldenepos -: heere Bertout 784, vrauwe Vuulmaerte, Bave,Ogerne 7762, 7782, 7912, heere (her) Brune, Isingrijn enz. passim, die heeren (dieren)1688, 1941, 1973, vrauwe (ver) Gente, Hersinde, Hermeline enz. passim, dameHawi 1851 enz.; het bezigen van den eerenaam helet 611, 1064, 3243, of van hetepitheton mare 288, 611; verg. Martin, Observ. 15 over Ren. I. Trouwens reeds debloote, menschelijke namen der dieren stempelen deze tot vermaarde helden, denhoorders evengoed bekend als die uit den Karel- of den Arturcyclus.Parodie van het epos (naast afbeelding van het werkelijke leven), veeleer dan

satire, is voorts ook de getrouwe nabootsing van het Germaansche r e c h t s g e d i n gin de dierenwereld; ook dit reeds herhaaldelijk betoogd en dus hier slechts even inherinnering te brengen3).

1) Verg. b.v. Lorr. J. II 2039-43, 4638-44.2) Zie Td. 194, 217-8, Inl. XXX.3) Over de parodieerende afbeelding van het Germaansche rechtsgeding zie, behalve Dreyer,

Abh. v.d. Nutzen d. Ged. Reinke de Vosz usw. (1768): Geyder's aanteekeningen op zijneNhd. vertaling van den Reinaert (1844); Wiessner, Ueb. einige deutsche Rechtsaltertümer inWillems Gedicht V.d.v.R. (1891); Böhlau, Rechtsgeschichtliches aus R.V., in Neue Mitteil. d.thür.-sächs. Ver. f. Erforsch. d. vaterl. Altert. IX 2, s. 77-100; B. Hettema's aant. op de diplom.uitg. v.d. R. (1909), passim; mijne Inl. XXXI.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 281: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

229

Tot de licht parodieerende navolging van het heldenepos behoort ten slotte ook denabootsing van den e p i s c h e n s t i j l , met al zijne vaste, traditioneele formulesen eigenaardige syntactische wendingen, hier meestal met kennelijke ironieovergenomen1).Eene eigenaardigheid van dezen verhaalstijl is het veelvuldig gebruik van zinnen,

aanvangende met een Nu, dat het voorafgaande a.h.w. samenvat en het vervolgdaaraan vastknoopt2); verg. het in de Ofr. epopeeën (en ook in het Nfr. verhalendeproza en het gesprek) zoo gewone Or, en ook eenigszins het nnl. En toen van denkinderlijken verhaalstijl. Meestal wordt dit aanheffende en voortzettende Nuverbonden met een praesens historicum, of met een perfectum praesens, dentegenwoordigen toestand als vervolg en gevolg van het verleden kenschetsende3):11, 61, 241 (A), 461, 491 (A), 493, 514, 680, 1687, 1892, 2862, 3345; maar ooksoms met een verhalend praeteritum: 1690, 1873, 1973, 3025 (verg. ook 2043,2050 enz.). Dit Nu wordt ook wel verbonden met een praes. moet, een gevreesdtoekomstig voorval aankondigende: 1035, 1684. Verg. ook straks, blz. 230.Een dergelijke, samenvattende en voortzettende aanhef met Dus, gevolgd door

een praes. hist. of perf. praes.: 491 (praes. en fut.4)), 680 (F), 1353, 2893; gevolgddoor een praet.: 1192, 1292, 2450, 2494.Desgelijks het a.h.w. ‘praeludeerend’ gebruik van het futurum, waarmede de

dichter4), waarschuwend, voorspelt

1) Zie een en ander van het volgende reeds in Martin's Anm. XLV-XLVII; BH. XVIII-XXVI; Td.186, 194, 226, 229-32; Inl. XXXIX-XL; en verg. ook Martin, Observ. 14-5.

2) Verg. b.v. Lorr. J.I 259, 281, 343.3) Hier en vervolgens worden de plaatsen, waar de dichters zelf aan het woord zijn, en die waar

zij dit den dieren of menschen geven, niet onderscheiden.4) ‘Das Umspringen vom Perfect in das Futurum, von der Perspektive des Erzählers in die des

Propheten’ (zie N. Taalg. XIV 72).4) ‘Das Umspringen vom Perfect in das Futurum, von der Perspektive des Erzählers in die des

Propheten’ (zie N. Taalg. XIV 72).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 282: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

230

hetgeen staat te gebeuren: 492, 607, 639, 686-7, 1071-3, 2172-80, 2185-6, 2236-8,3386. Verg. zooeven de zinnen met moet (= sal), en straks de vragen in futurum.De ‘h o o r d e r s ’ (= hedendaagsche ‘lezers’) worden door den dichter - of in 't

verhaal de dieren door R. - op verschillendewijzen a a n g e s p r o k e n , ter opwekkingof verlevendiging hunner aandacht. Vooreerst met den welbekenden a a n h e f vaneen nieuwen zin: Nu1) hoort (verg. het ofr. Or oyes in het epos, en nog lang, ook inEngeland, naklinkende in den omroep van den ‘crieres’): 40, 421, 684F, 867, 962,1424, 1432A, 1444, 1448, 1526, 1835F, 2172, 2246, 2278F, 2433, 2814, 2856, 2864,2912, 3062, 33322); waarnaast een enkele maal Nu vernemet 2235 of Nu meerct2496. Ook soms iplv. den imperatief de indicatief van moghen: Nu moghedi hooren698, of wel de vragende vorm van willen: Wildi hooren? 643.Hetzelfde doel beoogen andere kwansuis den hoorder gestelde v r a g e n : ‘Wat

raeddi Brunen nu te doene?’ 685, en dergelijke, in 't algemeen gesproken, totniemand rechtstreeks gerichte, vragende u i t r o e p e n : ‘Wat mochte hi doen?’ 943F,‘Wat sal nu doen R.?’ 3332F; en vooral met (ai) hoe (soms wat): 338, 7592, 7652,911, 913, 916, 1068, 1419, 1583, 1722, 1750F, 2444, 2628, 3215F3).De hoorders worden ook wel rechtstreeks in 't geval betrokken door een beroep

op hunne e r v a r i n g als oog- of oorgetuigen: ‘ghine saghet nooint(nie) enz.’ 862,2848, 2898; verg.: ‘nie (ne) sach (hoorde) man enz.’ 758, 1874 en: ‘doe mochtemen hooren (sien) enz.’ 306, 438, 905A, 1230, 1320, waar eene a l g eme e n eervaring als getuige opgeroepen, aangekondigd of verhaald wordt. Met dit laatsteis weer verwant het beroep op eene hedendaagsche gewoonte: 650 (verg. ook 91);

1) Verg. boven, blz. 229.2) Zie reeds Td. 186, 194, Cc. 147 met noot. Het enkele Hoort, zonder voorafgaand Nu: 1401,

1835.3) Verg. Jonckbloet, in Wal., dl. II 322.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 283: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

231

waarnaast dat op een mondelingen zegsman: 644, 7892 en, in den proloog, opschriftelijk gezag: 7-81).Ook bij de (voorgewende) ‘aanloopen’ ter b e k o r t i n g van het verhaal richt de

dichter (ic) zich kwansuis tot zijne hoorders (u): ‘Wat holpe dat ict maecte lanc’ enz.442-3, 2490, 2939. Verg. ook: ‘Meer dan ic ghenoemen can’: 7942, 1475-62).De dichters (vooral die van B) m e n g e n met allerlei andere wendingen hunne

eigene p e r s o o n in het verhaal. Vooreerst natuurlijk in den proloog: zie boven,blz. 223. Voorts herhaaldelijk met ic wane, door den dichter, soms met zekerenbitteren nadruk, in zijn verhaal ingelascht: 1322F, 1754, 1777F, 2184, 3029, 3448(zie verder Td. 194); ‘dat en dinket mi gheen wonder wesen’ 2557, ‘ic dar welsegghen over waer’ 2936.De dichter geeft zijn e i g e n i n d r u k van het door hem verhaalde weer, maakt

subjectieve, critische, goed- of afkeurende opmerkingen over het gebeurde: ‘Hihadde te hove so vele mesdaen, Dat hire niet en dorste gaen’ 51-2, ‘Al seghet sinetonghe wel, Sine herte die es binnen fel’ 1068-70 en derg.; zie verder 672-3, 678-9,866, 1047-52, 1192, 1216-7, 1700, 2778A, 2999, 3012-5, 3292, 3310, 3384, 3388;voorts afkeurende bnw.: felle 60, 1696, 2994, onghetrauwe 1697, valsche 2893,gheveinsde 2994 (alle gebezigd van R.).De dichter geeft r e k e n s c h a p van de b ew e e g r e d e n e n of de

b e d o e l i n g e n der personen: ‘R. meende van grooten slaghen: Dit was dat hihem behiet. Maer die keitijf ne wistes niet Waer Reinaert die tale keerde’ 634-7; ‘Ditdede R. omme dat, Dat hi wilde enz.’ 2241-6.De dichter maakt algemeenemo r a l i s e e r e n d e o pme r k i n g e n : ‘Die quaet

doet hi scuwet dat lecht (Dat seit die lettere over recht)’ 53-4, ‘Wie so wille wachtehem dies enz.’ 7332-402, ‘Nochtan dede hi alse menich doet’ 1053.

1) Zie Td. 258-64, en verg. Martin, Observ. 13: ‘Les anciennes branches, en s'appuyant sur latradition généralement connue, imitent ou parodient plutôt l'épopée héroique, qui aime à citerdes preuves prétendues authentiques’.

2) Zie plaatsen uit Wal. en Lanc., bij Martin, Anm. op 2932.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 284: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

232

S p r e e kw o o r d e n zijn talrijk: zie Td. 238.Behooren de laatstvermelde trekken eigenlijk niet alle tot den echt-epischen, hier

licht geparodieerden stijl; wèl behoort daartoe de h o o n e n d e s p o t , de grimmigescherts en de sarcastische beeldspraak in de schildering van het gevecht, van deverwondingen, mishandelingen enz. (het ‘nijtspel’): R.'s scherts over B.'s gewaanden‘honing’ 630-3, ‘ende sal u scinken’ 701, ‘scaerpe looghe’ 7762, ‘payment’ 798A,‘roode caproen’ 931-8, ‘saeuse’ 1208, ‘crune’ 1460, 1495, 1814, 1820, 1958, ‘oocdienden si hem van grooten slaghen’ 1590, ‘langhe heden wiste sijn crop enz.’ 1938.Deze vormen den overgang tot de v o l k s a a r d i g e s c h e r t s , in den trant van

de latere boerden en sotternieën: ‘cloosterbier’ 1962-3, ‘mede blanden’ 2185-6;waarnevens de rouwe, schouwe scherts van de ‘burse’, den ‘beiaert’, de ‘taverne’en de ‘clocke’ (1261-91), en de fijnere, verscholen in 239, 1649-51 e.e.Tot den epischen stijl kunnen gevoeglijk ook gerekend worden de menigte

t a u t o l o g i e ë n en h e r h a l i n g e n , door Martin, Einl. XLVI, reeds op rekeninggeschreven van des dichters ‘vielleicht ironischen Lust am epischen Pleonasmus’.Zie daarover Td. 231-8 en Mélanges Salverda de Grave, 218-321).

2. Wanneer wij nu verder nagaan w e l k e Mn l . e p i s c h e g e d i c h t e n nietslechts in 't algemeen, zakelijk, in aard en beloop der daden en gebeurtenissen,maar ook, blijkens min of meer woordelijk overeenstemmende, al dan nietparodieerende plaatsen, in 't bijzonder, door de dichters van den Reinaert totvoorbeeld genomen zullen of althans kunnen zijn, dan denken wij wel 't eerst aande L o r r e i n e n .Een voornaam element in onzen Reinaert is zeker de vijandschap, de ‘veete’,

tusschen Reinaert en Isingrijn; ook al is

1) Benevens het aldaar bij verzuim niet genoemde Lev. ons Heren, ed. Beuken, Inl. 89-94, enook V. Mierlo, Gesch. v.d. Onl. en Mnl. Letterk. 115, 126.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 285: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

233

't hier niet zulk een hoofdmotief als in den Ofr. Renart, waar 't (II 10-3) heet: ‘laguerre, Qui tant fu dure de grant fin Entre Renart et Ysengrin, Qui moult dura etmoult fu dure’. Maar deze veete is, hoezeer een oud bestanddeel van het diereneposin 't algemeen, reeds in 't Ofr. ook en vooral de nabootsing in het dierenrijk van denonderlingen strijd, de eeuwige en erfelijke bloedveete tusschen de ‘baronnen’, zooalsdie in de Ofr. chansons de geste en hunne Mnl. vertalingen en navolgingengeschilderd is; wel 't meest in die ‘geste des Loherains’, het verhaal der veetetusschen de elkaar opvolgende geslachten der Lorreinen en der Bordeloozen, derGarijn's van Lotharingen en der Fromond's van Bordeaux, die ‘guerre..., Qui dureencore, nonques puis ne prist fin, Et d'oir en oir le covient rafreschir, Après les pèresle reprisent li fil’1). Jonckbloet heeft reeds lang geleden (1852) gewezen opverscheidene punten van zakelijke overeenkomst tusschen deze (Ofr. of Mnl.) stalenvan het helden- en het dierenepos; hetgeen hier, bekort en in soms gewijzigdevolgorde, uit de onverdiende vergetelheid opgehaald moge worden: ‘Reinaertvertegenwoordigt het geslacht van Fromond [de Bordeloozen]: in de eerste plaatsBernard de Naisil, den listigen verrader bij uitnemendheid; beide [Bernard enReinaert] koopen den koning met geschenken om;... Bernard tijgt den Lorreinen hetvoornemen aan om Pepijn te vermoorden, en hij verklaart dat zijn naastebloedverwant, Fromond, daartoe de hand zou leenen en voor zestig mark goudsGarijn daartoe omgekocht had. (Bernard) wordt ten hove gedaagd om zich teverantwoorden: hij mishandelt de boden.... Herhaaldelijk wordt Bernard het verwijttoegevoegd: “De l'abaïe mauvais moine issis”. Als kluizenaar komt... Fromondijnvoor; en gelijk de vos door eene bedevaart

1) Aangeh. in Jonckbloet's ed. van Lorreinen-fragmenten (‘Karel de Groote en zijne XI pairs’)XVIII; verg. ald. II 10-4 en zijne Gesch. d. Mnl. Dichtk, II 13: ‘jamais la guerre nul jor ne penrafin’, alsmede 48. Verg. voorts boven. blz. 228 (waar reeds een en ander van het bovenstaandegebruikt is) en ben., blz. 234-5.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 286: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

234

zich van alle zonden wil reinigen, hebben ook de paladijnen die gewoonte, b.v. zooGarijn, zoo Ogier in den roman van dien naam.... Bernard heeft een kasteel metvele onderaardsche sluipwegen; en dit deed zelfs den dichter der Lorreinen reedsden listigen krijgsman [Bernard de Naisil] vergelijken bij den vos die in zijn holbestookt wordt; en die regel was misschien de naaste aanleiding tot de meesterlijkeparodie1). Dat de koningin in den Reinaert steeds de zijde kiest van den slimmenbedrieger..., dat zij meer invloed uitoefent op Nobel dan Blanceflor op Pepijnvermocht, dit bewijst niet tegen de overeenkomst: integendeel vindt men daarineene bewuste uiting zoowel van den volksgeest als van de satyre’2).Het is zeker onnoodig de (meerendeels niet aldus in Renart I voorkomende)

plaatsen in onzen Reinaert met den vinger aan te wijzen, die de parodieerendeherinnering aan deze trekken uit een beroemd heldendicht als de Lorreinen bewaren.Bij deze vaak treffende zakelijke gelijkenis zou men nu ook vele gevallen vanwoordelijke overeenstemming, gelijkheid verwachten. Doch het getal der door Kalff,BH. en mij opgemerkte plaatsen - in de toevallig bewaarde fragmenten: omstreeks10.000 verzen, maar toch slechts een klein deel van het reusachtige (immers welgeheel vertaalde?) werk - van de Mnl. Lorreinen, die rechtstreeks, min of meerwoordelijk, in den Reinaert nagevolgd schijnen, is niet groot3). Lorr. M. II 39-40:‘Ende hare sone alle sevene Die wel luste te levene’ // R. 323-4. - J. IV 60: ‘Wantmi cost niet hoefsce tale’ // R. 1068 (doch ook Ren. I 782)4). - J. II 2029-50: Yoen

1) ‘Renart resenble qu'en la taisnière est mis’ (a.w. II 15). Oogenschijnlijk zijn de rollen hieromgekeerd: een van Karels helden wordt met Reinaert vergeleken! Doch voorbeeld en parodiekunnen wel te gelijker tijd bestaan hebben; en van beide gedichten zijn er ook oudere enjongere bewerkingen en ‘branches’.

2) Jonckbloet, Gesch. d. Mnl. Dichtk. (1851-5) II 71-4.3) Ik noem hier en verderop van de beven, blz. 223-7, bij de algemeene, zakelijke overeenkomst

genoemdeplaatsen alleen die opnieuw (in de v o l g o r d e der verzen van het n a v o l g e n d egedicht, R. I), welke tevens min of meer woordelijk overeenstemmen.

4) Zie ook hierboven, blz. 93: een algemeen spreekwoord?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 287: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

235

verklaart aan zijne gemalin Helene: ‘wine moghen hier langer bliven niet, Wi moetenuten lande varen.... Ic hebbe tonsen boef gereet Den scoensten scat1), die noit mansach, Wi selen in heidinesse varen, Entaer wonende bliven..., Daer men van onsnemmermere en verneme’ // R. 3167-80, 3334-44 (en 3196-7). Verg. voorts, naarinhoud of vorm min of meer overeenkomende plaatsen als: Lorr. J. II 2957-9 // R.61-3, 1852-4 vlgg.; J. I 1606 vlgg. // R. 72 vlgg.; J. I 1752-3 // R. 180, 227, 1001; J.II 3159, 4449 // R. 185 A; J. II 2798 // R. 186; J. I 1761-5, 1772-5 // R. 230-40 (dochook Ren. I 111-5); J. I 1245 vlgg., 1289 vlgg. // R. 310-3, 415-6; J. I 1385-94 // R.466-71; J. II 3297-3373, V 255 vlgg.// R. 1768-93 (en 2494 vlgg.? doch ook Ren. I219-27); J. II 3362 // R. 1798-9; Tschr. III 13 (noot) // R. 3376-81, 3387; J. II2898-2950 // R. 1848-71, 2256-60, 2435-7, 2468-81 (doch ook Ren. I 1315 vlgg.).Alles bijeen een schamele - misschien door eene opmerkzame herlezing van allefragmenten nog wel met enkele te vermeerderen - oogst: slechts een paaroogenschijnlijk welsprekende gevallen van nauwere overeenstemming; meerzakelijke gelijkenis van gebeurtenissen, gevoelens en zegswijzen, te verklaren uitde algemeene parodie, dan woordelijke gelijkheid. Dat de Mnl. Reinaert-dichtersde Mn l . Lorreinen o p z e t t e l i j k geparodieerd hebben schijnt mij door Kalff (I200-1) uit enkele plaatsen en uit de breede plaats, die het maagschap in de Mnl.Lorreinen en in den Reinaert speelt2), toch wel te snel besloten. Maar nogmaals: wijkennen slechts fragmenten der Mnl. Lorreinen!Om dezelfde redenen bewijzen eenige parallelplaatsen uit de fragmenten van

Roelant, Willem van Oringen, Renout vanMontalbaen, Malagijs, Huge van Bordeeuse.a. Karel-gedichten evenmin iets als enkele uit Veldeke's Servaes en Eneide enWisselau: algemeene zakelijke overeenkomst, navolging van toestand en vanmeeningsuiting veeleer dan bijzondere,

1) Aldus zonder twijfel, met J., blz. 264, te lezen.2) Verg. boven, blz. 227-8.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 288: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

236

woordelijke overeenstemming, waaruit eigenlijke ontleening zou blijken. Ik laat dezealle onvermeld.Wa l e w e i n . Behalve den proloog (zie boven, blz. 223): 322-3: ‘Wat radi

Waleweine den wilden Te doene’ // R. 685. - 5270-2: ‘al hadde een man doot Sinenvader, badi ghenade, Hi vergavem die mesdade’ // R. 1132-4? - 8961: ‘Ende diendenhem van grooten slaghen’ // R. 1590. - 3789-90: ‘hi soudt hem doen ontghelden.....Inne wille niet scelden’ // R. 1815-6, 1833-4. - 4876-7: ‘Nochtan blivedi mi lieverdaer Danne ghi mi naerre comt’ // R. 2047-8. - 10140-1: ‘banderside liepen hem dietranen Over die ghernen nederwaert’ // R. 2999-3000. - Verg. voorts: 1757-8 // R.431-2; 1276 (en 2386) // R. 644; 9788-9 // R. 931-7; 721 // R. 979; 8218 // R. 1170;345 // R. 1256; 1424 // R. 1358-9; 3933 vlgg., vooral 3941-5 // R. 1432-3, 1444-7;1600 // R. 2020-4; 9986 // R. 2039; 4039-40 // R. 2203-4; 265, 8529-30 // R. 2596-8;2139 // R. 32041).F e r g u u t . Behalve den aanhef (zie boven, blz. 223): 1309-12: ‘Niet lief en hadde

u die coninc Die u sende in dese avonture’ // R. 545-9. - 2405-7: ‘Sidi moenc of wildicrune? Ghi dunct mi enz.’ // R. 931-7. - 4067: ‘Eer hi noit toghel uphilt’ // R. 1154. -337-8: ‘die coninc ende sine vrient Die hem dicke hebben gedient’ // R. 1799-1800.- 2754-5: ‘hi mach ons hangen Ofte braden ofte verdrinken’, 2849: ‘Ghi moget mihangen of radebraken’, 4955: ‘Ghi moghet mi hangen ofte blenden’ // R. 1840-1. -653-4: ‘Ghi seles ontfaen groten lof Ende sult wel sijn comen in elc hof’ // R. 3313-4.- Verg. voorts: 1521 // R. 495-6; 1531 // R. 705; 1085 // R. 7852, 1947A; 4270 // R.2606, 2614; 507 // R. 2812; 5020, 5313 // R. 2940.M o r i a e n . Behalve den proloog (zie boven, blz. 223): 653-4: ‘Dat si sinen wille

dede Dor sine grote hoveschede // R. 236-7. - 3058-9: ‘Dat Perceval hermite wareEnde doget carine om sine

1) Verg. ook 11173-81 met R. II 1-10; 4902-5 met II 4035-9?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 289: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

237

sonden’ // R. 261-2, 275-5. - 69-70: ‘hine mochten sitten no staen, Noch op sinevoete gaen’ // R. 555-6 (955). - 197-8: ‘Ic come u te ghenaden Van allen minenmesdaden’ // R. 1446-7. - 2427-8: ‘Si waenden allegader wel Dat ware die duvelende niemen el’ // R. 1490? - 573-7: ‘Ende ic maens u bider trouwen Die gi sijtsculdech mire vrowen,... En haddi mi niet dus dire gemaent enz.’ // R. 2188, 2663-5.- 2461-2: ‘Noch daer hi sach man no wijf Noch creature die hadde lijf’ // R. 2597-8.- 3263-4: ‘Wat holpe dat ict maecte lanc? Des margens als die dach ontspranc enz.’// R. 2939-40. - Verg. voorts 4154 // R. 954; 3216-7 // R. 3016-7.P e r c h e v a l -fragmenten, ed. Van Veerdeghem1). II 312 // R. 265; I 113-4 // R.

502-4; II 162 // R. 629; II 131-2 // R. 825-6; II 186-7 // R. 1312-3; II 150-1 // R. 1446-7;I 170 // R. 2896; I 221-3 // R. 3010-1.F l o r i s e n d e B l a n c e f l o e r . Behalve den proloog (zie boven, blz. 223): 689:

‘Babilonien’ // R. 23 (zie reeds Martin, Anm.). - 875 (1027) - 1036: beschrijving vanB.'s graf en grafschrift // R. 447-60. - 1063: ‘Ghi houd u sceren’. ‘In doe’. ‘Gi doet’// R. 581-2, 1135-41. - 2139: ‘Dat bliven es mi best na dien dat nu staet’ // R. 3204?- 2933-4: ‘helpe! helpe! ...Wat bloemen sijn dit? wat comter uut?’ (als F. uit den korfspringt) // R. 3391. - 2935-6: ‘Si creesch ende maecte een gheluut, Dat alle diejoncfrouwen worden vervaert’ // R. 3402-4. - Verg. voorts 199, 261 // R. 2081; 29,631, 3307 // R. 2310; 3843-4 // R. 2572-3. Eene nadere gelijkenis en betrekkingtusschen Floris en Reinaert zouden anders juist wegens de waarschijnlijkenabuurschap der Oostvlaamsche dichters van Fl. en R.I (A?)2) van bijzonder belanggeweest zijn!Bijzondere bespreking vereischen enkele gevallen, waarin Dr. Enklaar, Tschr.

XLIII 77-9, spottende toespelingen op

1) In Bull. de l' Acad. de Belg., Classe des Lettres, 3me sér., XX (1890) 637-88.2) Zie Td. 205-7.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 290: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

238

de persoon der mystieke dichteres H a d ew i j c h of parodieën op plaatsen uit harewerken meent te mogen zien: 1o de naam der ‘dame Hawi’, in R. I 1851 - en, voegik er bij, met nadruk, immers met twee zware opeenvolgende heffingen - genoemd:een verkorte vorm van den vollen naam der dichteres Hadewijch1); 2o H.'sMengelgedichten (ed. V. Mierlo) VIII 26: ‘Dat ghi iet lettet dats mi leet’ = R. 1956;3o A.w. XVI 29: ‘Ende etet sijn vleesch ende drinct sijn bloet’ (en nagenoeg hetzelfdevs. 118) // R. 3149; 4o H.'s Stroph. Ged. XXVII 48: ‘den vroeden ouden’ // R. 2404;5o A.w. XLIII 22 vlgg.: ‘Hoe gherne soude ic sien die brieve enz.’ // R. 3263 vlgg. en3299 (‘verholenlike’); 6o de aanhef van H.'s tweede visioen (Proza, blz. 25): ‘Hetwas op enen chincsen dach enz.’ (verg. ook den aanhef van het zevende visioen,blz. 46) // R. 41.Van deze plaatsen uit den Reinaert is de onder 2o genoemde inderdaad letterlijk

gelijkluidend met de als voorbeeld vermoede van H., maar ook weinig singulier: deuitdrukking is, met nog versterkte alliteratie, eveneens terug te vinden in Karel endeElegast 997 (zie ben., blz. 249) en Ep. Fragm. 152, 348 (en zie verder Verdam IV420), zij maakt den indruk eener min of meer gewone, vaste (allitereerende)zegswijze. - De onder 4o genoemde overeenkomst is toch wel heel gering; immersde verbinding van vroet en out is vanouds gewoon: zie Verdam V 2032. - De onder5o genoemde, dunkt mij (evenals trouwens kennelijk aan Dr. E. zelf) wel heel vergezocht. - Voor de onder 6o genoemde verwijs ik naar hierboven, blz. 224, noot 1.In den Reinaert is die aanhef, gelijk Dr. E. zelf erkent, slechts parodieerendenavolging van den ridderroman; heel iets anders dan bij H., waar het dit, naar denvorm, niet of kwalijk is, veeleer eene herinnering aan de uitstorting, de ‘inspiratie’van den Heiligen Geest op Pinksteren: tweeërlei gansch verschillende ‘reminiscentie’derhalve. - De

1) Zie Tschr. XXXVII 11-25; voorts Grandgagnage, Dict. Wall. I 285; Romania XXIV (1895) 455,XL (1911) 326.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 291: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

239

onder 3o genoemde zou, dunkt mij, slechts dan bijzonder opmerkelijk zijn, indienmen er eene toespeling op... de mis in mocht zien; hetgeen mij toch zeker in demiddeleeuwen wel geheel onaannemelijk, immers eene ongehoorde profanatie zouschijnen! - En ditzelfde geldt ten slotte niet alleen mede van het onder 6o genoemde,maar ook wel van de onder 1o vermoede toespeling op den naam der dichteres.Immers al ware de naam Hadewijch, ook in den verkorten vorm Hawi, in de ME.niet zoo betrekkelijk gewoon geweest als o.a. uit Tschr. XXXVII 11-3, 25, noot blijkt,en al kwam de naam dame Haouis niet ook tweemaal in den Ofr. Renart voor (XVI475 en, naar Martin's, bij 't zekere af waarschijnlijke, aanvulling, ook IV 314: ‘d ameH[aouis] la c h i e v r e ’), dan zou ik toch wel huiverig zijn in den Vlaamschen Reinaertdergelijke ruw spottende en (gelijk Dr. E. met betrekking tot 5o zelf erkent) ‘brutale’toespelingen op de Brabantsche dichteres en de mystieke ‘minne’ te aanvaarden.Immers ‘dame Hawi’ is de ooi van den ram Belijn, die, althans in R. I B (waartoe vs.1851 allicht reeds behoort), niet alleen een droevige, schaapachtige(‘schafsköpfische’) figuur, maar ook en vooral - wat Dr. E. t.a.p. vergeet te zeggen- volgens vs. 2955 vlgg. des konings kapelaan is; ‘sine hije1)... dame Hawi’ staat dusop één lijn met ‘des papen wijf, vrauwe Julocke’ (727), is m.a.w. eene ‘focarista’, deconcubine van een priester! Zulk een openlijke, rechtstreeksche hoon eener mystiekedichteres, en daardoor eener godsdienstige richting, strookt, dunkt mij, veel meermet den geest van den ten minste anderhalve eeuw jongeren dichter van R. II: ziealdaar b.v. de merkwaardige passage, 4126 vlgg., waarin kennelijk de mystiekbespot wordt. Al moet ik anderzijds erkennen dat de door Pater Stracke aangewezenof waarschijnlijk gemaakte toespelingen op geestelijke

1) Of ook dit znw. in de ME. reeds iets van de laag-zinnelijke kleur had, in lateren tijd eigen aan't ww. hijen en verhijt (zie Verdam III 425, VIII 1832-3) is, bij de zeldzaamheid van 't woord,niet na te gaan; onmogelijk schijnt 't mij niet.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 292: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

240

personen en waardigheden - Mr. Juffroet, deken Herman enz.1) - mij toch weer doettwijfelen aan de volslagen o n mogelijkheid van een en ander. Ik durf de door Dr.E., aarzelend, geopperde gissingen dus slechts, als ‘acutius quam verius’, betwijfelen,niet ze stellig loochenen en afwijzen.Al het hierboven bijeengestelde levert ten slotte - het dient erkend - slechts een

schralen oogst van onmiskenbare, niet toevallige overeenstemmingen: min of meerwoordelijke (al dan niet parodieerende) ontleeningen of navolgingen. Slechts zeldenis de overeenstemming zóó treffend en tevens de bewoording zóó ‘singulier’, datmen den stelligen indruk krijgt, hier niet te doen te hebben met eene bloot toevalligeovereenstemming (hetzij episch cliché of gemeenlandsche zegswijze), een gewoneparallelplaats derhalve, maar met eene - hetzij al dan niet bewuste en als parodiebedoelde - herinnering aan deze of geene aanwijsbare (en den toenmaligen hoorderswaarschijnlijk bekende) plaats uit een ouder literair werk.Ik laat hier dan ook nogmaals (zie hierboven, blz. 235-6), als van te weinig gewicht

en bewijskracht, achterwege verschillende door Kalff, B. Hettema2) e.a. verzameldealleenstaande, min of meer gelijkluidende plaatsen uit andere gedichten, als b.v.Lancelot, Couchi, Maerlant's Troyen, Naturen Bloeme, Sp. Hist., Heelu, Velthem,e.a. En dit te eer, omdat de chronologie van sommige dezer werken geenszinsvaststaat, enkele zelfs stellig jonger zijn dan R. I; zoodat overeenstemmende plaatsenevengoed of veeleer zouden kunnen gelden als blijken van den invloed v a n denReinaert o p andere, latere gedichten3).

3. Ten slotte blijven er twee gedichten over, waarbij een en

1) Zie ook hierover een opstel in het volgende deel van dit Tschr.2) Zie Kalff, Gesch. I 198-202, 215-6, BH. LXV-LXVII.3) Zie hierover Verd. Vl. Ac. 1926, 313-6.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 293: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

241

ander valt op temerken, dat eene afzonderlijke, hernieuwde bespreking rechtvaardigt.Het eerste is K a r e l e n d e E l e g a s t . Een onzer oudste, schoonste en,

misschien ook wegens zijne oorspronkelijkheid1) merkwaardigste Mnl. epischegedichten, dat tot op het einde der middeleeuwen hoorders en lezers gevondenheeft, populair geweest is, blijkens de duidelijke toespeling bij Boendale, defragmenten van 4 hss., de 5 (waarschijnlijk zelfs 9) incunabeldrukken, hetOverlandsche omschrift in de compilatie Karlmeinet, en ten slotte den invloed opandere gedichten, zooals Moriaen2), en in vooral niet mindere mate Reinaert I (enook II). Bergsma en Buitenrust Hettema2) hebben reeds eene reeks van plaatsenaangewezen3), die eene min of meer sterk sprekende, soms woordelijkeovereenstemming, in inhoud of vorm, met K. en E. vertoonen, welke niet of kwalijktoevallig kan zijn en, zoowel wegens de prioriteit en de ‘bonne foi’4) van het tochstellig oudere epische gedicht als wegens den ook elders parodieerenden toon vanons dierenepos, alleen als ontleening uit of navolging van K. en E. door R. (niet inomgekeerden zin) opgevat kan worden.Wel heeft B. Hettema ook hierbij reeds den in dezen altoos prijselijken twijfel geuit,

dat ‘te veel gelijkheid velen in de oren klinkt. Is daaronder niet algemeen-nederlandsgeweest?’5); m.a.w.: is ook hier niet dikwijls het toeval in 't spel, is ook hier niet,nogmaals: ‘meer gelijk als eigen?’ Maar in dit geval

1) Zie M. Ramondt, Karel ende Elegast oorspronkelijk? (1917). - Waarom deze studie door TeWinkel, anders zoo getrouw en volledig in 't opnoemen der literatuur over een onderwerp ofgeschrift, in den tweeden druk van zijn Ontwikkelingsgang (1922) (I 240-5) in 't geheel nietvermeld is?

2) Zie K. en E., ed. Bergsma (1893), blz. 47-9 en Kalff, Gesch. I 119, 128, en ook De Vooys,Mnl. Leg. en exemp.1 214.

2) Zie K. en E., ed. Bergsma (1893), blz. 47-9 en Kalff, Gesch. I 119, 128, en ook De Vooys,Mnl. Leg. en exemp.1 214.

3) Bergsma, a.w. 44-7; BH. LXVI-LXVII.4) Ondanks de ‘comische tint’, het bijna ‘komieke’, het ‘grappige’, door Te Winkel, Tschr. X

314-5, in het verhaal gevonden; in Ontw.2 I 242 zijn deze kenschetsingen trouwens getemperdtot ‘zekere schalkschheid’.

5) BH. LXVI; verg. boven, blz. 219-21.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 294: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

242

schijnt mij voor dien twijfel toch minder grond aanwezig dan elders. Immers hetaltoos ietwat onvast betoog der in ettelijke plaatsen sterk sprekendeovereenstemming niet alleen in inhoud, maar ook in bewoording, rijmen enz. krijgthier een krachtigen steun aan, ja vindt zijnen grond in eene zwaarder wegende,nauwe zakelijke overeenkomst in het beloop en het samenstel van het geheeleverhaal1), voornamelijk in R. I B; waarnaast en waardoor de waarschijnlijkheid eenergeheel toevallige ‘ontmoeting’ veel geringer, die eener on- of halfbewuste herinneringof zelfs eener welbewuste ontleening of navolging aanmerkelijk grooter wordt. Opdie treffende overeenkomst in den inhoud heb ik reeds vroeger gewezen2); hetgeenik mij veroorloof hier, ietwat uitgebreid en gewijzigd, te herhalen.Het is immers geen gezichtsbedrog3), wanneer ik in Elegast, den ‘meesterdief’,

den ‘verbannen dief’ (bandiet), die zich en de zijnen met stelen geneert; die een‘gheselscap’ aangaat om samen te stelen en den gemeenen buit te deelen, maardie toch zijnen koning getrouw wil blijven; die des konings schat niet wil stelen, maardie wel een schat, in 't bezit van een den koning verraderlijk naar kroon en levenstaanden vasal, gaat ontgraven en stelen; die vervolgens den koning dat complot(door hem afgeluisterd, toen het aan een der hoofdaanleggers door diens vrouwontlokt werd) onthult; en die daardoor 's konings vergiffenis, genade en genegenheidverwerft, - wanneer ik in dien Elegast in menig opzicht het voorbeeld meen te zienvan Reinaert, die in de tweede helft van 't gedicht op nagenoeg dezelfde wijze 'skonings gunst weet te herwinnen, en wiens avonturen en bedrijven met hetbovenstaande schier trek voor trek eene treffende overeenkomst vertoonen.Hiermede is natuurlijk niet bedoeld dat Reinaert doorloopend

1) Verg. boven, blz. 222-7, 233-4.2) Taal en Letteren XIV (1904) 493-4; zie ook Td. 221; Inl. XXVIII.3) Zooals de heer H. Bouwman in stell. XIV achter zijn proefschrift over Maerlants Merlijn (1905)

blijkbaar meende.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 295: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

243

geheel dezelfde rol speelt als Elegast, noch dat hij steeds in dezelfde betrekking totNobel staat als Elegast tot Karel. Op Reinaert zijn vele trekken overgebracht, hemworden soms gevoelens, overwegingen toegedicht, woorden of uitdrukkingen inden mond gelegd, die in het oudere gedicht op Elegast betrekking hebben; maarook wel soms zulke, die ginds bij de figuur, de persoon van Eggheric of van Karelbehooren. Vaak komt alleen de situatie overeen, maar zijn de rollen anders verdeelddan in het ‘origineel’. En verscheidene heele of halve versregels, uitdrukkingen,woorden, rijmen uit het zoo welbekende oudere gedicht, die den dichters (en allichtook velen hoorders) in 't geheugen, ‘in 't oor’ lagen, zijn, als half onbewuste‘remiscentie’, op een andere plaats in 't jongere gedicht terechtgekomen, aan eenanderen persoon in den mond gelegd of bij een anderen toestand gebezigd1).Ook doet het tot de aannemelijkheid eener (bewuste) navolging niets af dat de

vasallentrouw aan den koning bij Elegast oprecht, bij Reinaert gehuicheld is - menzou zelfs wellicht kunnen gissen dat hierin, gelijk in andere gewijzigde toepassingen,juist welbewuste parodie schuilt -; noch dat er voor den schat reeds een prototypebestond zoowel in de Ofr. branche Ren. I2) als in de sage van koning Ermanarîk.Wanneer enkele trekken en uitdrukkingen uit het nachtelijk avontuur van Karel enElegast hier te pas worden gebracht in de nachtelijke muizenjacht van den doorReinaert hiertoe verleiden kater Tibeert; wanneer R. Brune leert (honing) stelen,evenals E. Karel3); wanneer het door Eggherics gemalin hem in een bedsermoenontfutseld complot hier verwrongen wordt tot een door (den voor dag en dauw reedshalfdronken)

1) Zie beneden, blz. 247-52, verscheidene dergelijke overeenstemmende, doch (niet zeldenmet waarschijnlijk parodieerende bedoeling) gansch anders opgevatte of in heel ander verbandgebrachte plaatsen.

2) Zie voorshands Taal en Lett. XIV 484, 494.3) Dat ook deze twee tooneelen reeds in 't Ofr. voorbeeld, Ren. I, voorkomenmaakt de ironische

bijgedachte aan K.e.E. daarom nog niet onwaarschijnlijk.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 296: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

244

Grimbeert aan Hermeline en door deze aan Reinaert verklapt geheim; wanneer eenuit de schildering van gevechten in het heldenepos welbekende uitdrukking, dat de‘speren’ of de ‘schilden door den schok ‘bogen’, zoodat zij ‘vlogen’, hier wordtomlaaggehaald tot het ‘buigen’ van den welvoorzienen disch des smulgragenpriesters door den steek van een ‘tafelmes’, dan zijn wij, dunkt mij, wel gerechtigdhierin eene welbewuste en welgeslaagde, nu en dan potsierlijke (eer danboosaardige) parodie te zien van het afwisselend somber-grootsche en vroolijkschertsende epos; eene parodie, waarvan de hoorders terdege genoten zullenhebben.Het belang dezer m.i. onmiskenbare - en door de na te noemen bijzondere, meer

woordelijke parallelplaatsen nog aanmerkelijk versterkte - overeenkomst voor onzekennis van de ‘bronnen’ en het samenstel van R.I (B) behoef ik zeker niet naderaan te dringen. Juist eenige voorname lijnen van het hoofdverhaal, dat in B niet, alsin A, nauw overeenstemt met een of meer Ofr. branches, maar oogenschijnlijk geheelvrij verdicht, althans tot dusverre zonder aangewezen ‘hoofdbron’ is, blijkenzoodoende nagetrokken naar een ouder, inheemsch origineel, maar ook tot eencaricatuur scheefgetrokken. Kortom: Karel en Elegast heeft een groot aandeel inhet samenstel van Reinaert I B. Hetgeen, als gezegd, eenig perspectief in onzeMnl.literatuurgeschiedenis schept.Maar ik haast mij - ten antwoord op verbolgen vragen van verontwaardigde

kunstenaars: of dan juist overal ‘bronnen’ opgespoord, alles ‘nagerekend’ en‘verantwoord’ moet worden, totdat het geheele gedicht een legkaart of brokkelvloeris gebleken; of dan niets meer uit de eigen, vrije, koninklijke vinding en verbeeldingeens dichters geboren mag zijn - hieraan toe te voegen dat (zooals trouwens reedshonderdmaal ten aanzien ook der grootste dichters van alle landen en alle tijden isaangetoond) immers juist in de ‘eigenaardige’, persoonlijke samenstelling ofsamensmelting van ‘stoffen’ en bestanddeelen van verschillende herkomst meteigen ‘vonden’ en ‘verbeel-

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 297: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

245

dingen’ tot één nieuw, welsluitend en schoon geheel de eigenlijke, ware grootheiden verdienste eens dichters gelegen is1). En dat het product hier ten deele t e v e n s ,hier en daar, in groote en in kleine trekken, eene welgeslaagde p a r o d i e is doetevenmin iets af van de waarde van ons middeleeuwsch meesterwerk en zijnedichters. Integendeel zou ik hierin een gelukkigen greep willen zien.Het bovenstaande heeft in hoofdzaak betrekking op den inhoud, het beloop van

R. I B. Maar ook in A zijn vele verzen kennelijk naar K.e.E. gevolgd. Zonder hier nuverder uit te weiden over het nog steeds aanhangige vraagstuk der onderlingebetrekking tusschen R. I A en B en hunne dichters, Aernout en Willem - waarop ikweldra hier hoop terug te komen -, wil ik nu alleen dit zeggen. Beiden, A. en W.,hebben waarschijnlijk K. en E. gekend en gebruikt. Doch met betrekking tot A magalleen gesproken worden van een inslag (van naar K.e.E. nagevolgde plaatsen) inde schering, gegeven door de Ofr. branche I (e.a.). Inderdaad valt hier, in A, denavolging doorgaans juist op die plaatsen op te merken, waar het Mnl. gedicht afwijktvan het Ofr.In het samenstel van B daarentegen is die schering zelve, het geheele beloop

van het verhaal voor een niet gering gedeelte aan B te danken. Immers, zeer beknoptuitgedrukt, zijn daarin wel in hoofdzaak de volgende bestanddeelen of motieven(trouwens grootendeels min of meer gewijzigd of verschikt), uit Renart I en I aafkomstig: de gemeene vijandschap en samenspanning van R.'s doodvijandenBrune, Isingrijn en Tibeert, R.'s biecht aan den voet der galg, 's konings begenadigingvan R., de vergiffenis door middel van een symbolisch stroo, de kwansuisvoorgenomen en ook aanvaarde pelgrimage ‘over see’,

1) T.e.L. XIV 495-6, Tschr. XLIX 196. - Schaadt het Rembrandts roem, wanneer men aantoontdat hij uit door hem geziene schilderijen, prenten, teekeningen, beelden enz. allerlei trekkenontleend en - op zijne wijze! - gebruikt heeft? Zie de bespreking van een onlangs verschenenboek over dit onderwerp in Alg. Handelsblad, 12 Oct. 1932, Avondbl. III.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 298: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

246

de door de R. welgezinde koningin gevraagde en haar beloofde voorbede, Cuwaertsaanranding, de hoonende beschimping van het hof door de afwerping (terugzending)der pelgrimsattributen, de (voorgenomen) jacht op R., zijn thuiskomst bij vrouw enkroost, de schildering van een luilekkerland, ten slotte ook eenig gewag van eenschat (als losprijs voor R.)1). Doch uit K. en E. zijn in B ontleend: de motieven vanhet ‘gheselscap’ om te stelen, de verborgen en ontgraven schat, en vooral hetverhaal der samenzwering van R.'s doodvijanden tegen 's konings kroon en leven;waarnevens dan nog verschillende bijzondere plaatsen ook formeel, doorbewoording, rijm enz., aan K. en E. herinneren. Aan Willem - naar mijne, na langeweifeling verkregen, doch nu ook ongeschokte meening den omwerker van A enden jongsten dichter van B - blijft altoos de eer der ‘samenstelling’ van deze en nogverscheidene andere van elders ontleende, voortreffelijk uitgewerkte motieven enbestanddeelen tot het ons bekende, meesterlijke geheel.Van de hier nu volgende reeks door Bergsma, Buitenrust Hettema, Kalff, mij en

anderen opgemerkte, afzonderlijke, min of meer woordelijk overeenstemmendetrekken, plaatsen, versregels, rijmen2) hebben vele - dit zij hier aanstonds met nadrukopgemerkt -, die ook voor mij, alleenstaande en op zich zelf beschouwd, slechtseene (soms zéér) twijfelachtige bewijskracht zouden bezitten, hunne vermeldingalleen of vooral te dauken aan de bovengemelde algemeene, zakelijke gelijkenisvan het beloop en het samenstel van R. I B met K.e.E.;

1) Zie voorshands over dit alles T.e.L. XIV 482-9.2) Evenals hierboven, blz. 234-40, naar de v o l g o r d e der verzen van het navolgende gedicht,

R. I (met onderscheiding van A en B), doch, kortheidshalve, alleen waar wenschelijk metbreedere a a n h a l i n g der verzen van het (minder dan R. algemeen bekende) voorbeeld,K.e.E. - Hoewel groot voorstander van het ‘suum cuique’, heb ik mij hier en elders’, ontslagengeacht van den plicht der nauwkeurige vermelding van den eersten vinder eener overeenkomst;hier volsta de verzekering dat zeer vele dezer bijzondere overeenstemmingen reeds door B.of BH. aangewezen zijn. Sommige door anderen opgeteekende, doch m.i. al te weinigzeggende plaatsen, verzen, rijmen heb ik weggelaten; andere daarentegen zijn hierboven,blz. 222-8, 242-4, reeds vermeld of althans bedoeld.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 299: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

247

zonder welke ook ik bij deze plaatsen veeleer aan eene toevallige ontmoeting vanalgemeen bekende en gebruikelijke, voor elken Mnl. dichter gereede en voor dehand liggende wijze van uitdrukking zou denken; in verband waarmede ik echterook zulke anders op zich zelf onbeduidende overeenkomsten vermeld (doch veelalmet een? uitgemonsterd) heb; op gevaar af, door vele twijfelachtige gevallen mijnbetoog te verzwakken - ‘qui prouve trop ne prouve rien’! -, maar toch ook van oordeel,dat deze geringe overeenstemmingen in waarde en bewijskracht winnen tegen denachtergrond der algemeene gelijkenis.

Karel ende Elegast en Reinaert I.

12-4: Karel ‘waende... houden hof Omme te meerne sinen lof’ // R. 45-7 (doch zieook Ren. I 16-8, en verg. boven, blz. 223-4).657-9: Eggherics verraderlijke voornemens: ‘Selve den coninc sinen here Soudi

nemen lijf ende ere, Mocht na sinen wille gaen’ // R. 129-31: ‘No den coninc minenheere, Hine wilde dat hi lijf ende eere Verlore enz’.991-2: ‘Wat talen souder of wesen?: ghenesen’ // R. 239-40: ‘ghenesen: Wat talen

mach daer meer af wesen’.589-90: ‘Die scat es qualike ghewonnen (: ‘veronnen’) // R. 253-4: ‘Dat men qualike

heeft ghewonnen: wanconnen’.1071-84: Karel ontbiedt ‘sinen verholen raet’ en vraagt hen wat er dient gedaan,

‘Datti behoude sine ere Ende si haren gherechten here’ // R. 462-5 (× Ren. I 435-9:de baronnen, niet door Noble ontboden en geraadpleegd, eischen wraak, waarinN. toestemt).557, 600, 624-5: K. en E. zijn ‘ghestade vriende’ en ‘ghesellen’ // R. 608-9: R.

belooft Brune te ‘wesen... ghestade vrient ende goet gheselle’.746-50, 823-31 e.a.: E. leert K. stelen // R. 638 (verg. 1830-31): R. ‘leert’ Brune

(honing) stelen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 300: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

248

749-50: ‘Al was hi (K.) groot ende sterc, Hi en conste niet sulc werc’ // R. 686-7 (vanBrune), en ook 3378 (Nobel × de clerc Botsaert)?1071-84 (zie boven) // R. 990-5 (× Ren. I 720-8: N. zendt, zonder raadpleging

zijner baronnen, Tybert naar R.).21-31: K. gaat onwillens, op Gods bevel, 's nachts stelen // R. 1088-1101: T. gaat,

onwillens, op R.'s raad, 's nachts stelen (× Ren. I 798-803: van T.'s aarzeling is geensprake, alleen van zijn honger).200-3: K. gaat op diefstal uit, terwijl ‘Die mane scheen overclaer’; verg. ook 7401)

// R. 1092-3 (× Ren. I 813-8: geen gewag van maneschijn).751-5, 762: K. blijft buiten wachten, terwijl E. door 't gat van den muur binnengaat

// R. 1174-5: R. blijft buiten wachten, terwijl Tibeert door 't gat naar binnen gaat(doch zie ook reeds Ren. I 853); verg. ook beneden, blz. 251, op R. 3088-91.804-7: (K. tot E.): ‘Tfi, Gheselle, sidi vervaert?... Doet u dinc ende laet ons gaen’

// R. 1178-9, 1186-7: R. spoort T. aan, verwijt hem zijne vrees (doch zie ook Ren.I 851-2 en verg. reeds R. 670-1).1071-84 (zie boven) // R. 1322-8: N. dreigt R., ontbiedt en raadpleegt ten derden

male zijne baronnen (× Ren. I 922-6: N. ontsteekt vanzelf in woede, raadpleegt zijnebaronnen niet).982-8 (K. tot E.): ‘Hoe so waendi dan ontgaen?... Thof soude verstormen al, Ghi

en hat meer dan gheval’ // R. 1371, 1378, 1382-6, 1392: Grimbeert waarschuwt R.tegen het ‘verstormen’ van zijn kasteel (‘Ghine moghet selve niet ontgaen’) enbemoedigt hem met het gewag van zijn zeldzaam ‘gheval’.278-89, 397-8: K., den zwarten ridder ziende, ‘waende

1) Zou in de door Kuiper, in zijne uitgave van K.e.E., blz. 15, op rekening van ‘de mythischebestanddeelen in den persoon van E.’ gestelde ‘vreemde regels’ uit den MiddelduitschenElegast: ‘Den man he dorch dy wolken sach Gar wunneclichen dringen’, man niet veeleer teverklaren zijn als mân(e): een variant of naklank van het uit de Mnl. wachterliederen bekende:‘si sach den dach door die wolken op dringhen’ (V. Duyse, Ned. Lied I 330, 341, 349; verg.ook Tschr. XLI 284, Wolfram v. Eschenbach, Lieder (ed. Piper) I l en Hooft, Ged. (ed. Stoett)I 175, Sang, 2)?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 301: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

249

dat die duvel ware’ // R. 1488-90: Isingrijn in monniksgewaad voor den duivelaangezien.1090: ‘Baloys’ (BC: Bollognoys) // R. 1505: ‘Bolois’?1).429: (E.) ‘sloech enen slach soe sere, Opten helm, datti boech: vloech’ // R. 1543:

‘stac die tafle dat si booch: vlooch’2).751-62, 804-7 (zie boven) // R. 1618-25: I.'s vrees om in de ‘valdore’ te kruipen.1185-98: E.'s rede (‘onscout’), beginnende met eene zegenbede voor den koning

en zijn ‘ghesinde’, uitgezonderd Eggheric, dien hij aanklaagt // R. 1768-93: R.'spleidooi, beginnendemet eene zegenbede voor den koning, maar voortgezet (1776)met eene aanklacht zijner vijanden.1137-50: K. verwijt E. zijne misdaden, die deze loochent // R. 1794-1837: N. verwijt

R. zijne misdaden, die deze loochent (doch zie ook Ren. I 1279-1300).746-50, 823-61 (zie boven) // R. 1830-1 (zie boven, op R. 638): ‘sonder minen

raet’.

218-44, 631-9, 1011-2: K. overpeinst E.'s verdiensten, trouw en vriendschap; 1141-2:Eggheric waarschuwt K., dat hij door een hem aangedanen smaad menigen vriendzou verliezen // R. 1901-9: N., door 't vertrek uit het hof van R.'s magen bezorgd,bepeinst dat deze ‘menighen goedenmaech’ heeft. Verg. ook de woorden en rijmenvan R. 1969: 70 met die van E. 1011: 2, 1141: 2.997: ‘Dlange letten was hem leet’ // R. 1956: ‘Dat ghi iet lettet dat es mi leet’; doch

zie ook boven, blz. 238.225-244, 599-601, 644-5: E., die zich en zijne metgezellen met stelen geneert,

gaat met K. een ‘gheselscap’ aan om samen te stelen // R. 2108-35: Isingrijn gaatmet K. een ‘gheselscap’ aan om voor gemeene rekening te stelen.

1) Zie over dezen plaatsnaam Td. 205-6 en Stracke, in Tschr. v.t.e.l. XII (1924) 116-20.2) Zie Cc. 251-4 en ook Lorr. J. II 4353-4, Jonckbl., Mnl. Dichtk. II 16, alsmede Verdam I 1473-4,

IX 618, benevens Couchi II 2790 en Kalff, Gesch. II 465. De oogenschijnlijk zonderlingeuitdrukking schijnt mij thans, als eene kostelijke parodie, zeer wel te verklaren.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 302: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

250

601-4, 761, 1045: het ‘deelen en kiezen’ van den gemeenen buit // R. 2114-36: de(ongelijke) verdeeling van den gemeenen buit (doch zie ook de overoude fabel vanhet ‘leeuwendeel’: Ren. enz. < Aesopus, ed. Halm, no. 258, 260).583-93: K. vertelt E. dat hij ergens een schat weet liggen, die hem ‘ghereet’ is,

mits hij voor 't ontgraven hulp krijgt // R. 2142-5, 2420-30: R. vertelt N. dat hij ergenseen grooten schat weet, dien hij later met hulp zijner vrouw ontgraaft; verg. ook R.3195: 6.1033-4: E. verhaalt van een door hem gestolen schat, dien twee paarden ‘cume’

zouden ‘ghedraghen’ // R. 2145-6: een schat, dien een wagen ‘cume... te sevenwaerven soude ghedraghen’.1205-12: K. ‘bemanet’ E. bij hoog en laag ‘Dat ghi secht ende brinct voert Die

ondaet entie moert’; verg. ook 903-4, 1021 // R. 2163-71: Koningin Gente ‘manet’R. bij zijner ziele zaligheid ‘Dat ghi ons de waerheit segghet al enz.’; verg. ook R.2205-6.337-9: ‘Dat hi mi... Bringhen wilde in pinen Jeghen den coninc’ // R. 2176-80: ‘hoe

hi... B. ende I.... in veeden... Jeghen den coninc bringhen sal’.583-4, 613-5: Des konings schat; 675, 1033-4: Eggherics schat // R. 2249, 2574,

2623: des konings Ermerijcs1) schat.1153-60: K. zendt boden uit om E., ‘daer hi was in den woude’, hij ‘ontboet hem

sine houde’, vergiffenis en belooning // R. 2256-9: R. sr. ‘ontboot’ aan Brune ‘InArdennen, dat wilde lant... Gods houde’; 2435-41: B. zendt boden uit omkrijgsknechten te werven, wien hij ‘tsout ontboot’.884-900: Eggherics vrouw ontlokt hem het geheim der samenzwering tegen den

koning // R. 2290-2303: Hermeline ontlokt Grimbeert het geheim der samenzweringtegen den koning.619-30, 901-4: E., zijn koning getrouw, wil hem niet

1) Of het voorbeeld van den naam Eggheric temet ook eenig gering aandeel heeft aan de keuzevan den (in de volkssage kennelijk toen nog voortlevenden) bijna gelijkluidenden koningsnaamErmerijc, laat ik hierbij geheel in 't midden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 303: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

251

bestelen en brengt het verraad uit // R. 2341 vlgg.: R., den koning (kwansuis)getrouw, wil hem niet helpen vermoorden en brengt het complot uit.1179-80: E. als verdediger der ‘ere’ van K., ‘sinen gherechten here’; verg. ook

1083-4 // R. 2360-2: R. als verdediger der ‘warelteere’ van ‘den coninc minen heere’.843-6: K. weet zijns zwagers schat te ontgraven // R. 2368-2432: R. weet zijns

vaders schat te ontgraven.723-832: K. ziet E. (den ‘meester-dief’) allerlei listen af // R. 2872-2406: R. (de

aartsdief) ziet zijn vader allerlei listen af.1107-10: Eggherics eedgespan // R. 2469-81: Brune's huurleger.1011-4: K. wordt E.'s ‘vrient’ en vergeeft hem, zijne trouw ziende, zijne misdaden

// R. 2764-8, 2780-2801: N. wordt door de onthulling van het verraad R.'s vrient’ envergeeft hem zijne misdaden.907-8: ‘Mi ware liever vele, Dat men u hinghe bider kelen Dan enz.’; zie ook 103:4:

‘bider kelen: liever vele’ // R. 2979:81: ‘vele. Ooc hadde ic liever dat u kele Hinghedan enz’.995-7: K. ‘hadde gherne gheweest van dan, Dlanghe letten wassem leet’ // R.

3012-3: R. ‘gherne danen ware’; 3016-7: ‘Mi es leet dat ghi dus haestich sijt’; verg.boven, op R. 1956.751-5, 762 (verg. boven, op R. 1174-5) // R. 3088-91: Cuwaert blijft buiten staan

wachten, terwijl R. naar binnen gaat.1029-37: E. durft niet voor den koning komen, wegens een hem ontstolen schat;

verg. 583:4 // R. 3196-3214: R. durft niet voor den koning komen, wegens denbeloofden schat, die hem ‘onghereet’ is; verg. boven, op R. 2142-5.937-8: E. vraagt K. ‘waer hi hadde ghemerret (: So sere was hi vererret)’ // R.

3215-8: Belijn vraagt, ‘als die hem seere errede’, waarom Cuwaert ‘soo langhemerrede’.1022-9: K. spiegelt E. groot loon voor, wanneer hij den

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 304: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

252

koning het moordplan gaat melden // R. 3282-5: R. spiegelt Belijn loon en roemvoor, wanneer hij den brief aan den koning wil brengen; verg. ook 3311-6.Zie voorts de volgende kleinere overeenstemmingen in woordgebruik, rijmen enz.:

102-3, 1237-8 (de ‘bi der kelen’ gehangen ‘dief’) // R. 182-3. - 582-3 (‘gheleit menighelaghe’) // R. 339, 391, 403. - 1101 (‘Dese raet dochtem goet’) // R. 1006. - 1140(‘hebt beteren raet’) // R. 1088. - 650 (‘In weet of ghijt segt in scherne’) // R. 1140.- 1289-90 (‘Ic come u... te ghenaden Van allen minen mesdaden’) // R. 1446-7. -266 (‘sine list es menichfout’) // R. 1916. - 225: 6, 243: 4, 262, 581, 597, 601, 645‘(hem) bejaghen’: ‘(hem) ontdraghen’) // R. 2118, 2128, 2136. - 75: 6 (‘verdreef:bleef’) // R. 2123:4. - 1073 (‘verholen raet’ // R. 2293A. - 581 (‘ontdraghen: laghe’)// R. 2370-1, 2373. - 1413 (‘Ghi en waret oec nie soe coene’) // R. 2698, verg. ook1347. - 747:8 (‘lede: dede) // R. 2899:2900. - 982 (‘Hoe so waendi dan ontgaen’) //R. 3114. - 1399 (‘die mi soe menighe ere doet’) // R. 33121).

Wat ten slotte M a e r l a n t 's A l e x a n d e r aangaat - niet, als K.e.E., in 't beloop,maar alleen in enkele avonturen, situaties en bewoordingen vergelijkbaar, dochmeer woordelijke overeenstemmingen opleverende -, kan ik, ter bekorting van langbetoog, verwijzen naar het opstel van Dr. Enklaar, in dit Tschr. XLI (1922) 302-11,die de door Franck, Verdam, Kalff, Buitenrust Hettema en hem zelf verzameldeplaatsen op oordeelkundige wijze besproken, ze door vergelijking met de origineelenvan Maerlant en van den Reinaert getoetst

1) Hier sta de herinnering dat ook R. II blijken geeft, K.e.E. te kennen en te bewonderen. Hetslot, de tweekamp tusschen R. en Is. (6717-7425) is in menig opzicht een blijkbare (maarzeer sterk uitgebreide en aan het nieuwe milieu aangepaste) navolging van het gevechttusschen Elegast en Eggheric; verg. met name E. 1251-2 met R. II 6738-41, en E. 1263 = R.II 6796 (dit laatste trouwens een allicht in dien vorm reeds oud, algemeen bekend envelerwegen elders voorkomend spreekwoord: zie Verdam III 1156).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 305: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

253

heeft, en op grond daarvan tot het besluit komt (waarmede ik mij gaarne vereenig),dat Maerlant niet, gelijk Franck aanvankelijk meende, den pas gelezen Reinaert in't hoofd gehad en nagevolgd heeft, maar integendeel - gelijk Te Winkel, Kalff, en B.Hettema van oordeel waren - zelf in den Reinaert nagevolgd en met lichte ironiegeparodieerd is. Eene uitkomst die ons, gelijk bekend is, ook een, bij gebreke - ofliever tot op de eventueele ontdekking - van andere gegevens, dankbaar aanvaarden,terminus post quem (1257) voor den Reinaert, a l t h a n s i n d e z e n v o rm ,oplevert1).Ter overzichtige vergelijking en gemakkelijke beoordeeling stel ik hier nogmaals

de voornaamste der tot dusverre verzamelde en door mij met nog anderevermeerderde plaatsen naast elkander; met korte vermelding wederom der kleinereovereenstemmingen.Al aanstonds trekken de prologen van beide gedichten (en de epilogen van enkele

boeken van M.'s werk) onze aandacht (verg. reeds boven, blz. 223). M. keert zichin den proloog van zijn 1ste boek tegen hen die ‘alsoo verdoort sijn’ (I 4), dat zij hetdoor anderen gedichte ‘lachteren’ (5, 27) en ‘ten archsten keer(en)’ (20), schoon zij't ‘niet en verstaen’ (7, 21), in tegenstelling met hen, die ‘hovesch sijn ende welgheraect’ (9). Nochtans wil hij ‘Alexanders geesten’ beschrijven (25), ‘dore hare diemi heeft ghevaen’ (24): ‘ans mi god, ic saelt volleesten’ (26); derhalve: ‘Hoort, dusbeghint enz.’ (30). Zie voorts in de epilogen het gewag van ‘valscher rime’ (I 1403),en: ‘Dat hebbe ic bedi ghedaen, Dat gheen riese sullen verstaen, Die goede boukeonweert maken, Alsi in die rime mesraken’ (IV 1711-4), ‘Updat soe secht dat esgoet, Die

1) Kluyver's betoog, in het Album-Vercoullie, 177-81, dat M. den Alexander bewerkt of althansuitgegeven heeft n a d e e e r s t e b e w e r k i n g zijner (paslater u i t g e g e v e n ) DerNaturen Bloeme, staat, zie ik wel, hier buiten het geding, daar het niet afdoet tot detijdsbepaling (dier onderstelde l a t e r e b e w e r k i n g en der u i t g a v e ) van denAlexander.- L. Willems' en Van Mierlo's betoogen eener vroegere dagteekening van den Reinaert, hetzijc. 1240, hetzij zelfs vóór 1200, hoop ik weldra hier nader te bespreken.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 306: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

254

scone, die mi peisen doet’ (IV 1719-20 en ook V 1236-8, X 1513-5). Verg. hiermedeR. 10, 13, 17-20, 21, 27-30, 32-3, 34-8, 40, kortom bijna den geheelen proloog. DatM.'s proloog zelf eene vrije vertaling is van Gualtheri Prologus in Alexandreida doetin dezen natuurlijk niets af; evenmin dat, gelijk boven, blz. 223, betoogd is, zulkeuitvallen tegen de critiek der ‘niders’, in tegenstelling met den lof der ‘hovescheliede’, evenals het gewag eener schoone aanstichtster, de bede om Gods hulp ende aankondiging van het begin in middel-eeuwsche prologenmin of meer algemeene,conventioneele trekken, ja cliché's zijn. Immers hier is de niet zelden woordelijkegelijkheid toch wel bijzonder treffend; te meer omdat alle deze trekken in Ren. Iontbreken. - Verg. verder de volgende verzen van

Maerlant's Alexander en Reinaert I.

V 919; V 6, 22; VII 1246 e.e.: ‘Babilonien’ // R. 23: ‘Babilonien’?II 967-8: ‘Dunket u wesen ghenoech, Neent, het es groot onghevoech’ // R. 227-8:

‘dinct u dit ghenouch? Nochtan eist meerre onghevouch’.II 811-2: ‘Doe hi stoet in dese tale Quam ghelopen in den dale’ // R. 277-8: (Terwijl)

‘Grimbeert stont in deser tale, Saghen si van berghe te dale Cantecleer comenghevaren’.V 85: ‘Tusscen hier entie Losane’ (var.: Solane) // R. 295: ‘Tusschen Portaengen

ende Pollanen’, 595: ‘Tusschen hier ende Portegale’, 3031: ‘Tusschen Pollanenende Scouden’1).II 256-8: ‘Men mochte haerde verre horen Van dien hoornen die donringhe. Van

verre hoordemen tghedinghe’ // R. 306-8: ‘Men mochte harde verre hooren Haerretweer caerminghe. Dus sijn si comen int ghedinghe’.I 1273-84: ‘Up dat graf stont bescreven... Bi den litteren

1) Zie Franck's aant., blz. 449; maar verg. ook PBB. XLII 549-50, Tschr. XLI 72-3, NGN. VIII148.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 307: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

255

kinde hijt saen, Die hi ant graf hevet vonden. Dus spraken die littren...: Achilles, dieHector verwan, Leghet hier, die edele man, .... scotene.... doot’; verg. ook VII 1811-20(Daris' grafschrift) // R. 452-61: ‘Die letteren, die men daer up sach, Si daden an datgraf bekinnen... Dus spraken die boucstave...: Hier leghet Coppe begraven, die sowale conste scraven, Die Reinaert die vos verbeet’ (doch zie ook Ren. I 425-8).VI 148: ‘van maerbere scone ende slecht’ // R. 450: ‘een maermersteen slecht

alse een glas?’ (doch zie ook Ren. I 420).IV 233-5: ‘Riep hi... Al sine hoochste liede te rade Ende vraghede wat si hem

rieden’ // R. 462-7: ‘Die coninc ontboot sinen ouden, Dat si hem berieden enz.’; verg.992-8, 1323-4 (× Ren: verg. boven, blz. 247-8).IV 1409: ‘Dus menichfout was sijn ghedochte’ // R. 538: ‘Menichfout was sijn

ghedochte’(?)III 212: ‘Philotas peinsde om sijn ghewin’ // R. 672: ‘Brune peinsde om sijn ghewin’

(doch zie ook Rein. v. Mont. (M.) 1635 en Stoke VII 1066).III 395-6: ‘Al es Daris staerc ende coene, Wat raedi hem nochtan te doene? Hi

en mach niet... Sonder hulpe die pine bestaen’ // R. 685-6: ‘Wat raeddi Brunen nute doene? Dat hi sterc es ende coene en sal hem niet ghehelpen moghen’.IV 1122-3: ‘Dus so quamen si in derre wise, Als ocht een mekel here ware’ // R.

714: ‘Doe volghede hem een mekel here’.IV 691-3: ‘Die Philisteen hadden beringht...; Daer was lichtelike ghedinght’ // R.

743-42: ‘Brune... was beringhet. Doe was daer lettel ghedinghet’.III 186: ‘Dese drie hadden luttel ghemaex’ (:aex); 203: ‘Negusar hadde luttel

ghemaex’ (:aex) // R. 7482: ‘Al hadde Brune lettel ghemaex’ (:aex).III 325-7: ‘Soroas hadde versien... Dat hi emmer soude sterven’; VII 32-5: ‘die

edele here Waende wale... Dat hi emmer vor dien daghe Sterven moeste’. Wat salhi doen? // R. 1252-3: ‘Alse Tibeert dit ghesach Dat hi emmer sterven soude enz.’.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 308: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

256

I 705: ‘Laet sinken dinen grammen sin // R. 1284: ‘Laet sinken uwen grooten rauwe’.VIII 251: 2: ‘oghen. Het stont hem so, si moestent doghen’; 315-6: ‘Bedi verbant

men hem die oghen. Het stont hem so, hi moestet doghen’; 751-2: ‘oghen; Het stonthem so, hi moest ghedoghen’; zie ook I 957-8: hine const ghedoghen: oghen // R.1581-2: ‘Ende verbonden hem die ooghen. Het stont hem soo, hi moest ghedooghen’;verg. ook 7672-7682.

VIII 754: ‘woude men corten sine pine’; 771: ‘om te cortene sine pine’ // R. 1941:‘cort mine pine’.VIII 755: ‘die waerheit vander moort Woude hi geerne bringhen voort’ // R. 2167-8:

‘Dat ghi... bringhet voort Of ghi weet van eenegher moort’; 2205-6: ‘Die... moortWeten, sine bringhense voort’.VII 1179: ‘die flume Jordane’ // R. 2651: ‘die flume Jordane’ (verg. het in Cc. 312

aangehaalde).Voorts nog: V 919: ‘Nu gaet hier up enen strijt // R. 61, 1873. - VII 90: “Narbesines,

die felle man” // R. 105A1) (?). - IX 433: “aexen ende baerden” // R. 697. - III 269:“Die een slouch met al den leden” // R. 864-5. - VII 210: “Nu hoort wat Alexanderdede” // R. 86. - III 226: “alst hem wel sceen” // R. 1244, 1257. - VII 73: “dor minneofte dor miede” // R. 1941. - V 196: “den ouden erminc” // R. 2079, 2212. - VI 968,VII 120: “ic segghe (u) twi” // R. 2150, 2329, 2917. - I 1067: “Hoe dat hi noit was socoene, Dat hi enz.” // R. 2698. - VI 608: “Ic wille te lande weder scaven” // R. 2824.- VIII 815: “ten leden gaste” // R. 2851’2).

Als slotsom dezer lange reeks van vergelijkingen meen ik wel te mogen stellen dat- hoevele van de hier bijeengestelde

1) Zie hierover (en over verschillende andere plaatsen) het betoog van Dr. Enklaar.2) Zie nog meer plaatsen uit andere werken van Maerlant, door Franck vergeleken met den

Reinaert: Zfd A. XLVIII 419-20. - Het zal allicht geen toeval zijn en dient opgemerkt dat denavolging van den Alexander zich vooral in A, die van K.e.E. voornamelijk in B voordoet.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 309: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

257

overeenstemmingen ook, als behoorende tot de boven, blz. 219-21, bedoeldecategorieën, slechts twijfelachtige bewijskracht hebben, bloot toevallig mogen blijkenen dus, als tarra, buiten rekening moeten blijven - toch zoowel hun aantal als devaak treffende, hetzij zakelijke of woordelijke gelijkheid of gelijkenis al te groot isom redelijken twijfel over te laten aan de juistheid der meening, dat de dichters vanden Reinaert I (resp. Willem, de omwerker van A en dichter van B) inderdaad veleherinneringen aan hun en ons bekende, door hen vaak gelezen heldendichten enridderromans in 't hoofd gehad en, al dan niet of half bewust, in hun werk ontleendof nagevolgd hebben. Soms, vooral met betrekking tot Karel ende Elegast, was diteene desbewuste navolging, die zich ook uitstrekte tot het geheele beloop ensamenstel van het verhaal; meestal bepaalde het zich tot sommige trekken of alleentot de bewoording: enkele uitdrukkingen, verzen of rijmen.Veelal was dit niet meer dan bloote, onschuldige ontleening of navolging, zonder

eenige bijzondere bedoeling. Maar niet zelden ook mogen we er eene lichte ironiein beluisteren, die het dierenepos, het verhaal der avonturen van Reinaert en zijnevijanden, maakt tot eene (zelden of nooit boosaardige, meestal zachte envermakelijke) parodie van heldenepos of ridderroman: de verhalen der veeten, derlisten en lagen van Karels genooten of der krijgsdaden en der minnarijen van Artur'shoofsche ridders. ‘Wil men eenigszins den indruk, door den Reinaert op detoenmalige adellijke en poorterlijke hoorders gemaakt, beseffen, dan dient men zichduidelijk voor oogen te houden hoe zij telkens achter of onder de daden en woordendezer menschelijke dieren, als door een transparant, de “faits et gestes” der ridderlijkehelden zagen, die zij zich uit de voorlezing dier romans herinnerden en die zij hier,tot een spotvorm scheefgetrokken, aanschouwden’1).O e s t g e e s t , September 1932.J.W. MULLER.

1) Blz. XXIX van de Inleiding mijner critische editie; naar welke bladzijde (en de beidevoorafgaande) ik verder meen te mogen verwijzen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 310: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

258

Het bovenstaande was nagenoeg geheel ‘vulscreven’, toen een vriendelijke handmijne aandacht vestigde op een onlangs te Amsterdam verdedigd proefschrift vanP.H. Schröder: ‘Parodieën in de Nederlandse Letterkunde’; waarvan blz. 124-32handelen over: ‘Van den vos Reinaerde’, met de (in de tweede stelling achter dedissertatie nog eens samengevatte) negatieve, uitkomst: ‘D e R e i n a e r t i sg e e n p a r o d i e ’. Deze oogenschijnlijk van de bovenstaande ver afwijkendeuitkomst vergt nu nog eenig besprek; ook omdat de schrijver meer dan éénmedestander heeft1), maar vooral omdat de vraag, of er in den Reinaert al dan nietparodie te bespeuren valt, voor de juiste waardeering van ons dierenepos zekerniet zonder gewicht is.De schrijver bespreekt in een uitvoerig inleidend hoofdstuk: ‘Vorm en wezen van

de parodie’, achtereenvolgens verschillende theoretische vraagstukken: wat eigenlijkonder parodie is te verstaan; of zij alleen eene boertige nabootsing is van een ernstigletterkundig werk, dan of zij ook personen, maatschappelijke toestanden, zeden engebruiken, ‘ja wat niet al’ tot voorwerp kan hebben; het onderscheid tusschen parodie,satire en persiflage, tusschen parodieën op een bepaald literair werk of op eengeheel genre, tusschen parodie en travesti, burleske, caricatuur, groteske, tusschenschertsende en satirieke parodie. Hij stelt als onmisbare vereischten voor alleparodie: (al dan niet hekelende) navolging en desbewuste comische bedoeling enstrekking; en komt ten slotte tot deze begripsbepaling van parodieën: ‘Letterkundigewerken, die, minder of meer nauwkeurig gevormd naar het voorbeeld van een ander- bekend verondersteld - letterkundig werk of groep van letterkundige werken, doorde er in aangebrachte veranderingen een komies effect hebben2). Voorzover zedoor die

1) Zie stell. V achter Staverman's dissertatie (1907); V. Mierlo, Gesch. v.d. Onl. en Mnl. Letterk.(1928) 107, 109, en in Versl. VI. Ac. 1927, blz. 1079, 1081; 1928, 583; 1929, 14-5; Gielen, inN. Taalg. XXVI (1932) 162.

2) Hoe hachelijk eene allesomvattende, overal toepasselijke begripsbepaling is blijkt echter ookhier, o.a. op blz. 19, waar ‘de satirieke parodie niet in de eerste plaats komies: veeleerdidakties’ genoemd wordt; verg. ben., blz. 261-2.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 311: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

259

veranderingen een hekelend karakter krijgen, noem ik ze satirieke parodieën; inandere gevallen schertsende parodieën’.Met deze ‘opvattingen als leidraad’ bespreekt de heer S. nu eerst: ‘De schertsende

parodie’; daarna: ‘De satirieke parodie’, met als onderafdeeling: ‘Literair-satiriekeparodieën; en wel allereerst ons gedicht. De vraag, of de Reinaert eene s a t i r e is,in 't midden latende1), ziet hij in het werk in allen gevalle geen satirieke p a r o d i e ,d.w.z. op een letterkundig werk2), hetzij d e n ridderroman (genreparodie), hetzijenkele bepaalde ridderromans (tekstparodie). Hij neemt dan enkele reeds ten bewijzeaangevoerde plaatsen uit den R. onder handen, waarin z.i. òf de overeenkomst alte gering is, òf de comische kracht ontbreekt, òf wel de parodie door den hoordergewis niet opgemerkt zou zijn: van t e k s t parodie kan z.i. noch hier noch elderssprake zijn. En g e n r e parodie vindt hij noch in den proloog noch in het rouwbedrijfom Coppe of hare plechtige uitvaart, noch in het gevecht der boeren met hunnedorperlijke bijnamen en stamboomen: ‘niets... van dat extravagante, die dwazeoverdrijving, dat opgeschroefde, die zo karakteristiek zijn voor de parodie’; in tweeandere gevallen wel spot, maar alleen het in alle dierensproken en -fabelen gewoneanthropomorphisme, geen parodie van een literair werk. Ook acht hij de opvattingvan het werk als eene schertsende parodie onvereenigbaar met de onmiskenbare‘zo felle satire’. ‘Een satirieke parodie dus? Noch politieke, noch godsdienstigemotieven kunnen evenwel de schrijver tot die parodie gevoerd hebben. Daarvanblijkt nergens iets’. Dan blijft alleen over de literairsatirieke parodie, als literairekritiek, die echter den heer S. in de middeleeuwen, in ‘Nederland’3) althans, volslagenonbestaan-

1) Zie echter straks, blz. 260: de ook volgens S. onmiskenbare ‘zo felle satire’!2) Wel te onderscheiden van eene parodie op het ridder w e z e n (als Kalff meende) of het

ridder l e v e n (Van Moerkerken). Ook de heer Gielen wil t.a.p. van geenerlei parodie op denridder r o m a n , maar wel op het ridderl e v e n , weten.

3) Welken inhoud heeft deze naam in de 13de eeuw? Zie o.a. Groot-Nederland XXXIV (1930)411-32, en H. v.d. Linden, De namen België en Nederland door de eeuwen heen, in Bull. d.kl. Lett. d. Kon. Belg. Ac., 5de reeks, XVII 189-213.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 312: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

260

baar dunkt. De (literaire?) parodie zou echter aan 't Ofr. voorbeeld ontleend kunnenzijn. Maar ook over het al dan niet parodistisch karakter van den Roman de Renartzijn de Fransche geleerden 't niet met elkaar eens. Ten slotte gewaagt hij nog vande meening van Van Mierlo, dat de Reinaert niet tusschen 1257 en 1270, maarreeds ± 1160 geschreven zou zijn, in welk geval parodie op den ridderromannatuurlijk stellig geheel ondenkbaar ware; en dit te minder, daar Willem zelf eersteen ridderroman, en wel van demeest phantastische soort: eenMadocdroom, heeftgeschreven. ‘Het dierenepos’ - zegt Van Mierlo, met wiens betoog de schrijver 't opdit punt volkomen eens is - ‘heeft slechts een nieuwe stof voor romans geboden:van een andere soort en met een ander doel. Maar zulke romans hebben zichgansch natuurlijk in eenige van de vormen geuit van den ridderroman: dieovereenkomst in sommige vormelijke procédé's moge ons nu parodie schijnen...;ze was het oorspronkelijk niet’. Volgens den schr. is derhalve in den Reinaert ‘geenparodie aan te wijzen op bepaalde teksten uit ridderromans’. En dan besluit hij -plotseling veel minder stellig dan tot dusverre, ja ietwat schuchter: ‘Dat de Reinaerteen parodie - en met name een literaire-satirieke parodie - zou zijn, is aan zéérernstige twijfel onderhevig’ (blz. 132).Wat zullen wij tot deze dingen zeggen? Met des schrijvers theoretische

beschouwingen en begripsbepaling, zijne onderscheidingen tusschen satire en(verschillende soorten van) schertsende of satirieke, tekst- of genreparodie kan ikgereedelijk meegaan; ook met zijne loochening eener als ‘literaire critiek’ bedoeldesatirieke parodie in de middeleeuwsche ‘Nederlanden’. Alleen komt het mij voor datde heer S., in de ietwat verbijsterende veelvormigheid zijner omvangrijke stofeenmaal eene vaste, scherp omlijnde definitie gezocht en gevonden hebbende, bijde toetsing der enkele gevallen eenigszins doctrinair wordt en (ondanks zijnetheoretische erkenning van allerlei overgangs- of tusschenvormen), wanneer eenof ander voorwerp van onderzoek niet juist in dit of dat loketje blijkt

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 313: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

261

te passen, het liever uit zijn verder onderzoek verbant. Zelfs zijne stelling: ‘DeReinaert is g e e n p a r o d i e ’, in dezen stelligen, categorischen vorm en volstrektenzin, kan ik ten slotte wel beamen; althans indien en voor zoover daarmede bedoeldis: ‘geen van den beginne af alleen of vooral als eene doorloopende, literaire,bitter-boosaardige critiek op zeker literair genre of zekere werken bedoeld engeschreven gedicht’1).Maar dit is iets heel anders dan a l l e , ook literaire, parodie in den Reinaert

loochenen. M.i. is in den Reinaert wel degelijk hier en daar eene ader van ookliteraire parodie te onderkennen. Is het dan ‘schertsende’ of ‘satirieke parodie’,vraagt S. (blz. 130). M.i. beide: nu het een, dan het andere. En dit almedeverschillende naar gelang van den aard der beide dichters van A en B: Aernout enWillem; waarvoor ik mij veroorloof den schrijver te verwijzen naar enkele vroegerdoor mij geschreven, hem, naar 't schijnt, onbekend gebleven bladzijden over hetverschillend karakter van beide dichters en van hun werk2). Aernout (A) eengenoeglijk, vroolijk schertsend verteller, liefhebber van een grap; Willem (B) eenernstig, soms bitter sarcastisch, een enkele maal ook wel tot het didactische neigenddichter. Eveneens zou ik op het (wederom lichtelijk doctrinaire) alternatief:‘genreparodie of tekstparodie?’ willen antwoorden met: beide; doorgaans het eerste,maar toch ook meermalen - schoon met het hierboven meer dan eens gemaaktevoorbehoud - het tweede. De Reinaert voldoet m.i., evenals (misschien meer dan)de meeste Ofr. Renart-branches, aan de door Schröder gestelde vereischten vanschertsendparodisch werk: navolging van het genre, en vaak ook van den stijl enden tekst van heldenepos of ridderroman; dikwijls slechts een doodonschuldige‘reminiscentie’, zonder eenige satirieke (nog minder ‘plagiatorische’!) bedoeling, javrijwel onbewust; maar ook dikwijls wèl als comische parodie bedoeld,

1) Zie boven, blz. 218-9.2) Td. 218-26, Inl. XXVI-XXIX, XLIV-XLV (waaraan ik nu nog wel een en ander zou kunnen

toevoegen, dat ik echter liever voor later bewaar).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 314: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

262

en ook door de hoorders, bekend met en gewend aan de vaak gehoordeheldenepopëen of ridderromans, als zoodanig beseft en genoten. Zoo het geheelebeloop van het gedicht; maar ook b.v. Coppe's uitvaart en het gevecht der dorpersin A, de samenzwering en Reinaerts pelgrimage in B. En toch ook wel parodie (eerdan satire) der kerkelijke gebruiken en personen: de biecht (pater mater!), depelgrimage, de clusenare, de pape enz. Wie kan in dit alles de parodie miskennen?M.i. sluit wie dit inderdaad doet alwillens zijne oogen voor hetgeen zonneklaar is!Maar ten slotte blijft dit eene voor strikt b ew i j s onvatbare gevoelsquaestie.Uit die licht parodieerende ontleeningen en navolgingen blijkt wel zekere literaire

belezenheid der dichters, bekend zoowel in 't algemeen met het genre als in 'tbijzonder met bepaalde werken; en die bekendheid wordt, in meerdere of minderemate, ook bij de hoorders ondersteld, op wier gevoeligheid voor het comische dezerparodie wordt gerekend. ‘Extravagance’ is voor die ‘virtus comica’ m.i. geenszinseen vereischte, integendeel veeleer verboden door de in den R. geprezen ‘mate’,die ‘tallen spele goet es’1). Daarboven staat de fijne, sobere, echt ‘leuke’ scherts,die slechts even, met een lichtspottenden glimlach, herinnert aan het literairevoorbeeld.In alle dieren s p r o k e n en -f a b e l e n is het anthropomorphisme, de transpositie

der menschenmaatschappij in het dierlijke, de verkleeding of maskerade te vinden.Maar in het dieren-e p o s wordt de comische kracht hiervan nog zeer versterkt doorde uiteraard parodieerende navolging van het heldenepos, in den inhoud en 't beloopder ‘avonturen’, in den stijl en de taal der bewoording. Maar er is een niet geringverschil tusschen de oudere Mlat. werken als de Ysengrimus, vol van bittere satireop het kloosterleven en van satirieke parodie van het (Latijnsche) heldendicht, ende laatmiddeleeuwsche

1) ‘Mate’, d.i. toch stellig de Dietsche (vertaalde) benaming van de middeleeuwsch-hoofschedeugd der mesura (zie Huizinga, in Tschr. v. Gesch. XLVIII (1933), 244).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 315: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

263

Ofr. en Mnl. gedichten (Renart bestourné, Couronnement de Renart, Renart lenouvel, Renart le contrefait, en Reinaert II), alle eveneens vol van allerleimaatschappelijke, kerkelijke en staatkundige satire eenerzijds - en anderzijds deoudere Ofr. branches en onzen Reinaert I. Deze laatste is veeleer ook in dit opzichtte vergelijken met den Mhd. Reinhart Fuchs: eene oudere, maar veel minderwelgeslaagde poging om een dieren e p o s te scheppen, maar waarin ook satireen parodie niet ontbreken1).Ten slotte: Reinaert (I) is noch één doorloopende, bittere satire op één of meer

bepaalde standen der menschenmaatschappij, noch één doorloopende hoonendeparodie van heldenepos of ridderroman. Maar wel loopt er een onmiskenbare,lichtsatirische en schertsend-parodische ader door het geheele werk.O e s t g e e s t , November 1932.J.W. MULLER.

1) Zie Wallner, Reinhart Fuchs, in PBB. XLVII (1923) (173-220) 199: ‘Die älteren tierepen warenals parodie der heldenepik gedacht, das spätere fuchsgedicht ist ein schelmenroman. DerGlichesaere steht mitten inne in dieser Entwicklung: er folgt französischen Renart-branchen,parodiert aber im titel [vanouds: “Isengrînes nôt”] der Nibelunge nôt’. Zie de verdere uitwerkingdezer laatste vergelijking tusschen het groote Duitsche heldenepos en dit dierenepos in a.w.200 en evenzoo bij Baesecke (op dit ééne punt in overeenstemming met W.) in ZfdPh. LII(1927) 8-9. - Verg. verder ook het reeds hierboven, blz. 224, genoemde werk van P. Lehmann,Die Parodie imMA. 41-2, 104-6, 229-31 (over de satire en parodie vooral in den Ysengrimus).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 316: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

264

Drie parabelen van Cyrillus in het Spaansch

Op blz. 591 van het 67ste deel der groote serie Biblioteca de autores españoles kanmen drie ‘romances’ vinden van den Spaanschen geleerde en dichter JoaquinLorenzo Villanueva (geb. 1757 te Játiva, overl. in 1837 te Dublin, waarheen hij ompolitieke redenen was uitgeweken), die navolgingen zijn van drie der Apólogosmorales de S. Cirilo, een vertaling van het Speculum sapientiae, dat op naam staatvan Cyrillus, bij ons in het Middelnederlandsch bewerkt en bekend als de Parabelenvan Cyrillus.Deze drie ‘romances’ zijn een aanvulling van hoofdstuk V van het proefschrift van

Dr. Lelij (Amstd. 1932) over de Parabelen van C. in het Mnl.Ter plaatse, waar we de Sp. romances lezen, heeft de geleerde bewerker, Don

Leopoldo Augusto de Cueto, de aanteekening gegeven, dat ‘S. Cirilo el filósofofloreció en el siglo XI’. Dit pleit tegen het auteurschap van S. Cyrillus, denSlavenapostel, die immers niet in de 11de, maar in de 9de eeuw leefde.Weet men van den nog onzekeren Cyrillus in Spanje meer? De rijke literatuur

van dat land, met zijn tallooze soms ongerepte herinneringen aan de Middeleeuwen,is voor dit soort vraagstukken vaak een niet te versmaden bron.De romances zijn La Paloma, La Hormiga en El Gallo, die resp. bij mej. Lelij zijn:

de vertelling 1) van de blenckende duve in dat slic (blz. 74), 2) van de mier en denachtegaal (blz. 55), 3) van den haan en den vos (blz. 57).

G r o n i n g e n .G.A. NAUTA.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 317: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

265

Papiaments en Negerhollands

Het Papiaments van Curaçao en het Negerhollands der vroegere Deense Antillenhebben zo vele en zo biezondere eigenaardigheden gemeen, dat men ter verklaringniet volstaan kan met te wijzen op de eigenschappen die kenmerkend zijn voor alleKreoolse talen. Bij nadere beschouwing blijkt spoedig dat het Negerhollands veelheeft ontleend aan het Papiaments, terwijl het Papiaments door het overnemen vantalrijke Nederlandse woorden alleen schijnbaar invloed van het Negerhollands heeftondervonden; werkelike ontlening kan men slechts aannemen bij enkele woordendie niet tot het algemeen Nederlands behoren, maar tot het Zeeuws, de basis vanhet Kreools dat op de eilanden St. Thomas en St. Jan is ontstaan. Als voorbeeldnoem ik 't Pap. woord hoffie voor tuin, dat ook in het Negerhollands voorkomt.De geschiedenis verklaart waardoor het Papiaments de gevende partij is geweest.

In de eerste plaats is die taal van veel ouder dagtekening dan het Negerhollands.Immers de Spanjaarden koloniseerden Curaçao in 1520, en de invoer van slavendateert uit ongeveer dezelfde tijd, terwijl St. Thomas niet voor 1657 doorNederlanders bezet werd; het Negerhollands kan zich dus niet vroeger gevormdhebben. Voorts - en dat is het voornaamste - werd tussen 1646 en 1663 doorStuyvesant op Curaçao een ‘asiento’ of slavendépôt opgericht en dit voorzag nietalleen de Spaanse kolonies van slaven, maar het maakte ook het eiland tot hetcentrum van de West-Indiese slavenhandel, hetgeen het jaren lang bleef1).Dientengevolge werd het Papiaments, in de eerste tijd alleen de

1) J.H.J. H a m e l b e r g , DeNederlanders op deWest-Indische eilanden, Amsterdam1901-1903,I, blz. 42. C.P. A m e l u n x e n , Geschiedenis van Curaçao, den Haag, 1929, blz. 34.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 318: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

266

taal der slaven, ook op de Maagdeneilanden veel verbreid. G.B. Bosch, tot predikantte Curaçao beroepen in 1815, vertoefde ruim tien jaren later gedurende 15 dagenop St. Thomas en hoorde er zo vaak de hem sedert jaren gemeenzame taal, dat hijdie, op gezag van anderen, ‘de heerschende onder de zwarte en gekleurde bevolkingnoemt’1). Hij vermeldt verder dat men de ‘Curacaosche landtaal’ ook hoort op Cuba,‘waar in sommige streken, b.v. Sanfuëgo, dezelve de eenigste gebruikelijke is’. Zeerstellig, gelijk ik reeds vroeger heb aangetoond2), vergist Bosch zich wanneer hijbeweert dat niet de ‘Hollandsche landtaal’ (d.i. het Negerhollands) op St. Thomasgebruikt wordt, maar die van Curaçao, doch dat neemt niet weg dat wij hem, die inzijn gehele werk zich een zeer onpartijdig en onbevooroordeeld man toont, kunnengeloven als hij verhaalt dat hij op de markt Papiaments hoorde spreken en zelf hetmet negers gesproken heeft. Hij verzekert ons dat het Hollands er bijna niet meergehoord wordt; ‘het thans bloeijende geslacht, zegt hij, drukt zich in het Engelschuit’3).Voor de aanzienlike bewoners van het eiland was het niet meer, gelijk in de 18de

eeuw, de taal van het huiselik verkeer.De invloed van het Papiaments op de woordenschat van het Negerhollands blijkt

uit de talrijke woorden die ik in de tekst en in de index van mijn geschrift over dielaatste taal heb genoemd, daaronder te rekenen de als Spaans vermelde woorden,die wel zo goed als alle via Curaçao zijn ingevoerd. Het getal zou men aanzienlikkunnen vermeerderen, dank zij de teksten door Prof. Dr J.P.B. de Josselin de Jongverzameld4).

1) G.B. B o s c h , Reizen in West-Indië, enz., Utrecht, 1829-1836, 2 dln. II, blz. 366. Een derdedeel, in 1843 na de dood van de schrijver uitgegeven, heb ik voor mijn Het Negerhollandsder Deense Antillen, Leiden, 1905 niet kunnen raadplegen; het handelt over Suriname.

2) H e s s e l i n g , Het Negerholl., blz. 27 vlg.3) Een uitvoeriger aanhaling van Bosch' mededeling vindt men in mijn Het Negerholl., blz. 27.

Het blijft verwonderlik dat hij van zijn tot Kreools geworden moedertaal niets bespeurd schijntte hebben. En dat in een tijd toen, zij 't ook voor slaven, in die taal nog boeken gedrukt werden!

4) Het huidige Negerhollandsch (teksten en woordenlijst), verschenen in de Verhand. der Kon.Akad. v. Wetensch. te Amsterdam, afd. Letterkunde, N. Reeks, deel XXVI, 1926. Dit werk zalin het vervolg aangehaald worden als d e J. d e J o n g Negerholl. teksten. Zijn studie HetNegerhollandsch van St. Thomas en St. Jan (Meded. d. Kon. Akad. enz., deel 57, Serie A,no. 3, 1924) zal ik vermelden onder de afkorting d e J. d e J o n g , Het Negerholl.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 319: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

267

Bij die vergelijking van de vocabularia der beide talen zou dan blijken dat hetPapiaments heel weinig woorden van Franse herkomst heeft (als opzichzelf staandvoorbeeld noem ik vaurien, schurk, Sp. malvado, infame), terwijl het Negerhollandser vele telt. Het is bekend dat die overvloed van bastaardwoorden voortkomt uit deZeeuwse oorsprong van het Kreools op St. Thomas en tevens uit het veelvuldigsamengaan van Franse en Hollandse protestanten op de Maagdeneilanden en opde eilanden Boven de Wind1). Curaçao was daarentegen gekoloniseerd door deKamer van Amsterdam en in Noord-Holland werden minder Franse woordenopgenomen in de taal van het dageliks leven der eenvoudige burgerij dan in hetaan Vlaanderen grenzende Zeeland; voorts was, en is, op Curaçao deRooms-Katholieke godsdienst de sterkst vertegenwoordigde, zodat hier geensamengaan met Hugenoten plaats vond.Doch ik wil als afdoend bewijs van nog dieper gaande ontlening aan het

Papiaments, na het vroeger opgemerkte, geen woorden, maar liever enigezegswijzen aanhalen die ik in der tijd onverklaard heb gelaten en die blijkbaarPapiamentismen zijn2).In het Negerhollands van de 18de eeuw leest men de volgende uitdrukkingen:

‘hem le lej na bobo die bedde’, ‘voor hij ligt te bed’; ‘altit ju praet na bobo sie kop’voor ‘je spreekt altijd kwaad van hem’; ‘een glas wien na bobo jender wandeltje’voor ‘een glas wijn na uw wandeling’3). Na

1) Vgl. H e s s e l i n g , Het Negerholl. blz. 18, noot.2) Hetgeen door Schuchardt en de Josselin de Jong na het verschijnen van mijn boek (1905)

is uitgegeven, bevat verbeteringen die ik in een nieuwe uitgave natuurlik dankbaar zouvermelden. Daar ik zulk een tweede uitgave voor hoogst onwaarschijnlik, om niet te zeggenvoor ondenkbaar, houd, veroorloof ik mij als aan-, hangsel aan dit opstel toe te voegen eenlijst van de voornaamste addenda en corrigenda, die ik dank aan de publicaties der beidebovengenoemde geleerden of aan eigen voortgezette studie van het onderwerp.

3) H e s s e l i n g , Het Negerholl., onderscheidenl. blz. 140, 136, 159. Een even algemenebetekenis heeft làhaut in het Kreools van het eiland Mauritius, b.v. Malhérèse, malhérèse! tofine mette mofine làhaut toi (Ongelukkige je hebt een onheil over je gebracht), naast Li tombelàhaut caisse (hij valt neer op een stoel); zie C. B a i s s a c , Le folk-lore de l'île Maurice,Parijs, 1888, beide plaatsen op blz. 185.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 320: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

268

bobo komt dus overeen met ons op (plaatselik), over (over-drachtelik), na (tijdelik).In 't Negerhollands van de 20ste eeuw is dit na bobo in de regel verschrompeld totbo (naast abo en bu), maar het komt ook voor in de vollere vorm nabono.Voorbeelden zijn: ‘am a ki ēn frou kā stan lo ki bō am’, voor ‘hij zag een vrouw naarhem staan kijken’; ‘ham a sē dəpén bō am’, voor ‘hij zei dat hij op hem moestvertrouwen’ (hierbij 't Anglicisme to depend upon’); ‘ju... kā lo nabono ju eigen bəstél’,voor ‘je bent aan je eigen gedoe gegaan’ (= bezigheden, vgl. Het Woordenboek opbestel II); ‘mi popā wēs ēn meskene nabono də plantái’, voor ‘mijn vader was eenbestuurder (Eng. manager, volgens de Woordenlijst) op de plantage’; ‘am a jit bodi pupa’, voor ‘hij at van de pap’; ‘am kan kom bo di bere’, voor ‘hij kan te bedkomen’1). Dus: dezelfde bontheid van betekenis, ook bij overdrachtelik gebruik, alsin de oudere teksten. Daar de omvang van deze dokumenten belangrijk groter isdan die van de oudere, zijn de voorbeelden hier veel talrijker. In beide gevallen hebik niet alles aangehaald. De proeve van Kreools door Schuchardt uitgegeven in hetTijdschrift v. Ned. Taal en Letterk. XXXIII, blz. 127 en 133 levert ook tweevoorbeelden: ‘bó sen kop’, voor ‘op hun hoofd’ en ‘mi ha fenn am na bó di flu’, voor‘ik vond haar op de vloer’ (blz. 128 en 131), beide met plaatselike betekenis.Dit gebruik van boven of boven op, op verschillende wijzen vervormd, kan niet

verklaard worden uit het Nederlands, maar beantwoordt volkomen aan Papiaments(a)riba, dat een veel uitgebreider betekenis heeft gekregen dan het Spaanse woordarriba (naar boven en boven)2). Uit de Bijbelvertalingen haal

1) d e J. d e J o n g , Negerholl. teksten, ondersch. blz. 12, 23; 15, 21; 25, 14; 25, 15; 63, 12.2) R. L e n z , El Papiamento, Santiago de Chile, 1926, zie Tijdsch. v. Ned. Taal en Letterk. LII,

blz. 40-69), stelt riba gelijk met Sp. arriba, encima, sobre, cerca de (blz. 102, § 46).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 321: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

269

ik, ten bewijze, alleen aan: ‘Israel spera arieba Sienjoor’ (Psalm 129). Ook in deoverige litteratuur staat een overstelpend aantal voorbeelden ter beschikking. Iknoem er enkele: ‘el tabata pensa riba su yiu’ (vgl. Sp. pensar en), voor ‘zij wasdenkende aan haar kind’; ‘nan a sínta... ta kombersá riba diferente pasashi di mundu’,voor ‘zij zaten te praten over verschillende voorvallen in de wereld’; ‘falso testimonioriba es póber Rosamalia’, voor ‘een vals getuigenis betreffende die arme R.’; ‘yalusriba don Huan de Dios’ voor ‘jaloers op don H.d.D.’ (een Batavisme voor Sp. celosode)1). In een roman van W.E. K r o o n , getiteld Giambo bieuw a bolbe na wea,Curaçao, 19282), leest men dit riba telkens: ‘si nan papia riba mi’ (‘als zij over mijpraten’, blz. 4); ‘hala bo atencion riba e fin absurdo’ (‘uw aandacht vestigen op hetonverstandige doel’, blz. 9); ‘nos mester lubida riba djé’ (‘wij moeten dat vergeten’,blz. 11); ‘bay riba Louisa’ (‘naar Louize gaan’, blz. 12); ‘el a corda riba e stulnanatrobe’ (‘hij heeft nog eens herinnerd aan de stoelen’, blz. 158) enz., enz.Na 't hier enigszins uitvoerig betoogde meen ik dat de volgende Papiamentismen

geen toelichting door zo talrijke voorbeelden nodig hebben.Men leest: ‘weni dunku a tu’3), voor ‘toen de avond toeging, zich sloot, viel’, en in

't Papiaments ‘anochi a será’, waarbij men moet denken aan Sp. al cerrar la noche,la noche se cierra; ook Portugees: a noite se cerra4).In het Negerhollands wordt ons of bij afhankelike vragen vervangen door as (als):

‘kik as mi hab tschikki na mi fut’ (‘zie eens of ik een tschikki, een insekt dat onderde nagels

1) R. L e n z , El Papiamento, blz. 281, § 31; 288, § 59; 293, § 84, 293, § 84, in fine.2) Deze titel betekent letterlik: ‘De geambo (naam van een vrucht) is naar de pot teruggekeerd’.

Dit spreekwoord is vermoedelik ontleend aan een Anānsi (Spinverhaal); het betekent: ‘deoude toestand is teruggekomen’, ‘oude liefde roest niet’; men zegt het ook, naar ik verneem(zie Tijdsch. v.N. Taal- en Letterk. LII, blz. 44, noot), van een dienstmeisje die terugkeert inhaar oude dienst.

3) d e J. d e J o n g , Negerholl. Teksten, blz. 34, 34.4) Vgl. R. L e n z , El Papiamento, blz. 286, § 54.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 322: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

270

der tenen zich inboort, in mijn voet heb’, vgl. H e s s e l i n g , Het Negerholl., blz. 114en 289). In het Papiaments is, evenals in het Spaans, si ons als, indien, maar tevensons of als voegwoord ter inleiding van een afhankelike vraag, b.v. ‘i mira ku si e porkontrá ku es renchi di matrimonio’1) = ‘en te kijken of zij de trouwring kan vinden’.Aan die dubbele betekenis van si schrijf ik toe dat in 't Negerhollands als ook tweefuncties heeft verkregen.De zin die zo even werd aangehaald bevat waarschijnlik nog een woord dat tot

een Papiamentisme aanleiding heeft gegeven. Bedoeld wordt het werkwoord kontrádat, gelijk het Spaanse woord waaruit het is ontstaan (encontrar), zowel ontmoetenals vinden betekent; in het tweede geval pleegt het transitief te zijn, in het eerstegevolgd te worden door con, Papiam. cu. Die onderscheiding wordt op de genoemdeplaats in het Papiam, niet gemaakt, maar 't is duidelik dat iets vinden = Sp. encontraralgo wordt bedoeld. Die dubbele betekenis van kontrá in het Papiam. verklaart,dunkt mij, dat in het Negerhollands fin zowel ons ‘vinden’ betekent als ‘ontmoeten’.Voorbeelden zijn: ‘am a fin di kalbas’ (‘hij vond de kalebas’) en ‘Bru Lion ka fin opme Kabrita’ (‘Broer Leeuw heeft Geitebok ontmoet’)2). De aanwijzing van de betekenisontmoeten wordt hier, als in het Sp., door een adverbiaal voorzetsel aangeduid.In het Papiaments is quie(r), evenals het Sp. querer, zo wel ‘willen’ als ‘liefhebben’.

Een paar voorbeelden uit talloos vele: ‘el a ofrece mama pa bay cu n'é, mama mesno quier a bay’ (‘zij heeft moeder aangeboden met haar te gaan en moeder zelfheeft het niet gewild’); ‘mi ta sigur cu e quié mama masha bon’ (‘ik ben er zeker vandat zij veel van

1) R. L e n z , El Papiamento, blz. 311, § 164.2) d e J. d e J o n g , Negerholl. Teksten, ondersch. blz. 48, 36 en blz. 50, 14. Op blz. 44, 35

leest men ‘am a fin it me en set fan rabu’ (‘hij trof aan, ontmoette, een troep rovers’), waarbij‘op me’ (op met) vervangen is door het even pleonastiese ‘it me’ (uit met).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 323: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

271

moeder houdt’); beide voorbeelden op blz. 131 van Giambo enz. In dezelfde roman,op blz. 70: ‘mi sa sigur, cu e quié bo cu locura’ (‘ik weet zeker dat hij je hartstochtelikliefheeft’). Diezelfde dubbele betekenis heeft nu het Negerholl. wil (wel): ‘hunder wilsi kikkentje alteveel’ (‘de kip houdt veel van haar kuiken’, H e s s e l i n g , Negerholl.blz. 134); ‘sender well sopi muchi’ (‘zij houden veel van een borrel’, tweemaal opblz. 128 van Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. XXXIII); ‘sen sa hā fo wel am’ (‘zijzullen van hemmoeten houden’, d e J. d e J o n g , Negerholl. Teksten, blz. 11, 14);‘sini na wel di ēn wa ha twē hogo’ (‘zij houden niet van die ene die twee ogen heeft’,blz. 22, 21 der 't laatstgenoemde teksten). Als voorbeeld van de gewone Nederl.betekenis haal ik alleen aan uit diezelfde teksten (blz. 48, 6): ‘hoso di pot nu welkōk nu’ (‘hoe is 't dat de pot nu niet wil koken’). Invloed van 't Papiam. is ook hierduidelik.Hetzelfde geldt, meen ik, van 't Negerholl. houtu dat naast hout ook boom, speciaal

oude boom betekent (zie d e J. d e J o n g , Negerholl. Teksten, blz. 17, 25, 31 enindex). Immers in het Papiam. is palu 't gewone woord voor stok, hout (‘busca awai palu’, ‘haal water en hout’, ‘palu secá’, ‘droogstok’) en tevens voor boom (‘palu dikoko’, ‘kokosboom’ enz. enz.). Ik vergeet niet de verschillende betekenissen vanhout in 't Nederl. (zie b.v. Woordenboek i.v., kol. 1176 onderaan), maar invloed vanhet Pap. lijkt mij hier aannemeliker.Het is bij verschillende eigenaardigheden van de spreekwijze der negers niet altijd

mogelik de herkomst aan te wijzen. Op blz. 46 der teksten van de J. de Jong (regel6) leest men: ‘A dā sinu a blī kā druṅ’ (‘en daar (in een zak onder water) bleven zijverdronken’). In de index, op bli, gevolgd door kā + verbum, wordt vermoed dat hiereen overblijfsel is van de Deense verbale constructie met blive als hulpwerkwoord,waardoor blive de functie van een passivum vervult. Dit is inderdaad mogelik; menkan als een ander Danisme in de teksten noemen ēntēn uit ingenting, geen enkelding, niets. Maar 't is

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 324: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

272

evengoed mogelik, voor mij zelfs waarschijnliker, dat Sp. quedar, (blijven) deverklaring geeft van de uitdrukking. Men denke aan zegswijzen als ha quedadocontento, la proposición quedó aceptada (A.D. L e ema n , Practische Handleidingter beoefening van de Sp. Taal, 's Gravenhage, 1904, II, blz. 217). Hispanismenzijn talrijker in het Negerhollands dan Danismen.De meervoudsaanduiding sender van 't Negerhollands kan ook een navolging

van het Papiaments zijn. Dit woord sender is een voornaamwoord van de 3de persoonmeervoud, overeenkomende met algemeen Nederlands zij, maar tevens dienstdoende als bezittelik voornaamwoord1). Het beantwoordt dus volkomen aan Pap.nan. Men behoeft niet aan te nemen dat de negers van St. Thomas en St. Jan wistendat nan een Afrikaans woord is en dat zij het als 't ware vertaalden door sender,een woord dat zij van de blanken hoorden; het was voldoende dat zij in hetPapiaments een woord hoorden gebruiken om een meervoud van personen aan teduiden of 't bezit van zulk een meervoud, om in hun Kreools een overeenkomstigwoord uit de taal der blanken tot een algemene pluralisuitgang te maken2). Men kanechter ook aannemen dat zij, buiten het Papiaments om en eenvoudigovereenkomstig hun Afrikaans taalgevoel, een woord dat bij de blanken de besprokenfunctie van voornaamwoord vervulde, als meervoudsvorm aannamen3).

1) H e s s e l i n g , Het Negerholl., blz. 97-99 en, voor voorbeelden van sender als bezittelikvoorn. woord, blz. 139, 146, 170: ‘Hem bin sender funje pot; ju ha win sender gelt; die no binsender skylt’.

2) Over nan raadplege men L e n z , El papiamento, blz. 95 of Tijdschr. v. Taal en Letterk. LII,blz. 50 vlg.

3) Dit taalgevoel kan in het Kreools door gewijzigde omstandigheden nog lichter dan in vastere,door een litteratuur gefundeerde, talen, wijziging ondergaan. Een aardig voorbeeld geeft hetKreools van het eiland Mauritius, waar men onder Frans régime Lacase so papa (‘la maisonde son père’) zeide: men vergelijke ‘une robe princesse, un style gendarme’, dus waar men‘adjectivies’ verbond, maar onder Engels bestuur ging zeggen So papa lacase (‘his fathershouse’), dus de woorden op Germaanse wijze verenigde. Vgl. C. B a i s s a c , Étude sur lepatois créole mauricien, Nancy, 1880, blz. VII.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 325: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

273

In het Negerhollands zegt men voor er is, di hab. De uitdrukking komt veel voor inde Bijbelvertalingen en in de gesprekken van Magens (1770)1). In de stukken uit detweede helft der 19de eeuw, in de taalproeven van Pontoppidan2) vindt men dieoudere vorm niet: daar leest men uitsluitend ha, zonder b. Hetzelfde geldt van detekst door Schuchardt uitgegeven3) en van de teksten verzameld door de Josselinde Jong4).Ik heb in de index van mijn Het Negerhollands gezegd dat het woord hebben in

de betekenis van zijn in zo veel talen voorkomt dat men niet aan ontlening behoeftte denken (blz. 279), maar in deze taal, die zo duidelik de sporen van vreemdeinvloed vertoont, ben ik toch niet meer geneigd om bij deze onnederlandse zegswijzeaan spontane ontwikkeling te denken. Natuurlik komt dan in de gedachte het Spaansegebruik van haber als impersonale: hay, había enz. voor er is, er was. Maar nu heefthet Papiaments dit Spaanse gebruik niet overgenomen. Een bekende bijbelplaats(Ev. Marc. XII, 32) luidt in het Spaans: ‘uno es Dios y no hay otro fuera de el’, dochin het Papiam.: ‘ta un Dios tin y no tin otro mas que né’, of: ‘ta oen Dios sool i notien ningoen otro koe eel sool’5). Slaat men nu een Portugese bijbelvertaling op, danleest men op dezelfde plaats: ‘hum só Deus ha, e outro naõ ha senaõ elle’, waardoormen geneigd is aan te nemen dat bedoelde betekenis van ha door 't Negerhollandsontleend is

1) H e s s e l i n g , Het Negerholl., op blz. 147 drie voorbeelden.2) H e s s e l i n g , Het Negerholl., blz. 133 (di ha... nyw na taphus).3) Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. XXXIII, blz. 130 (di ha en boom).4) d e J. d e J o n g , Negerholl. Teksten. Men vindt: 1o. Bij 't begin van een verhaal, zeer

algemeen, ‘di hā ēn juṅ’, ‘di ha ēn frou’ (blz. 11, 1; 16, 32); 2o. aanwijzing van 't verleden doorde partikel: ‘di a ha ēn juṅ (blz. 15, 1); 3o. aanwijzing van het verleden door een adverbialeuitdrukking: ‘ēn tid da ha ēn noli’ (ezel, blz. 16, 4); 4o. aanwijzing van het verleden door depart. en door een adverb. uitdr.: ‘ēn fa bō ēn tid di a ha ēn juṅ’ (blz. 20, 28; vgl. 18, 41; 19,31 enz).

5) De eerste zin is ontleend aan de vertaling van het N.T. door het Nederl. Bijbelgenootschap,de tweede aan die der ‘American Bible Society’, New-York, 1865.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 326: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

274

aan 't Portugees en dat het woord in die zin met het Portugese Kreools der eersteslaven naar de Maagdeneilanden is gekomen. Doch dan staat ons in de weg deoudere vorm hab, die aan Sp. haber doet denken, het werkwoord dat aan 't Kreoolsder Antillen de partikel die het verleden aanduidt heeft geleverd. Dit noopt ons totde onderstelling dat Sp. haber, tot Negerholl. hab geworden, in die laatste taal,onder invloed van het Portugese ha, de betekenis van er is heeft gekregen1).Aanvaardt men niet deze contaminatie van een Sp. vorm met een Portugese dieeen speciale betekenis heeft, en wil men zich ter verklaring tot het Spaans bepalen,dan zou men aan de invloed kunnen denken van Sp. zinswendingen als ‘más detrescientos años há’, ‘no hámucho tiempo’, ‘no há lugar á lo que se pide’2). Soortgelijkgebruik in het Papiam. kan ik niet door voorbeelden staven.Hoe is nu het Papiam. gekomen aan het gebruik van tin in de betekenis er is,

waarvan reeds de eerste regel van de kleine roman Giambo bieuw (zie hierbovenblz. 269) een goed voorbeeld geeft, n.l. ‘e parecido grandi cu tin den es dos ruman’(de grote gelijkenis die er tussen die twee broeders is)? Aan 't Portugees valt niette denken; immers Dunn zegt uitdrukkelik dat alleen in Brazilië, niet in Portugal,behalve in één enkele uitdrukking (‘tem dias que’) ter somtijds gebruikt wordt alshet impersonale ha3). Ook is het verschil in vorm te groot. We dienen ons dus aan't Sp. tener, geworden tot Papiam. tin te houden, en ons te behelpen met deonderstelling dat tener, in de 16de eeuw neiging tonend om haber als

1) Portugees haver kan de vorm hab niet verklaren. J. D u n n , A grammar of the PortugueseLanguage, Washington, 1928, blz. 83 volg., vermeldt vervanging van v door b slechts inenkele streken van Portugal.

2) F. H a n s s e n . Spanische Grammatik auf historischer Grundlage, § 47, 5 haalt deze zinnenaan uit A. B e l l o , Gramatica de la lengua Castellana (1903).

3) J. D u n n , A Grammar of the Portuguese Language, blz. 428 (§ 525). Het woord ‘sometimes’bij Dunn toont aan dat ook in Brazilië ter niet de gewone vorm van het impersonale is. Menkan dus hier niet denken aan invloed van de uit Brazilië verdreven Israëlieten op de taal vanCuraçao.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 327: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

275

hulpwerkwoord te vervangen1), op Curaçao in die zelfde tijd de functie van haberals impersonale heeft overgenomen.Ook de vorm van dit Negerhollandse ha verdient enige aandacht. In 't Sp. haber

werd de h niet meer gehoord toen het Papiaments ontstond. De spirans waarmeede vorm hab aanvangt, is dus heterogeen en te verklaren uit de afkeer, getoond invele negertalen, van een klinker als beginklank. De negers laten zulk een klinker òfwegvallen (vgl. Papiam. en Negerholl. Merika voor America) òf laten die voorafgaandoor een spirans2). Zo ontstonden vormen als hoor, hou (voor oor en oud) in 'tNegerholl. en werden in 't Papiam. de Holl. woorden aas en afdak tot haas en hafdak,maar ook Sp. altoe en oler tot haltoe en holer vervormd. De blanke bewoners vanCuraçao zullen die heterogene spirans der negers niet steeds en zeker niet dadelikaanvaard hebben en zo vindt men dan ook als het verleden aanduidend partikel anaast ha, zoals men ook in de teksten van de J. de Jong am naast ham (= hem,haar, hij, zij, het) aantreft. Op de Maagdeneilanden, door Zeeuwen gekoloniseerd,dus door blanken die geen h als beginletter begeerden, zullen de vormen met h inde eerste tijden wel uitsluitend bij de negers in zwang zijn geweest. Maar na verloopvan tijd is het Negerhollands evenals het Papiaments gelijkelik de taal van blankenen slaven geworden; er is een middending ontstaan, ook door zijn bontheid deoorsprong uit verschillende rassen, blanken en negers, weerspiegelend.In het Papiaments, hoewel de taal van alle bewoners der Eilanden onder deWind,

bestaat er onderscheid tussen de taal der meer en der minder beschaafden, maarop St. Thomas en St. Jan, waar de ontwikkelden sedert een eeuw het Negerhollandshebben overgelaten aan de negers, is tans geen sprake van zulk een onderscheiding.Daar zijn nu alleen de onont-

1) Zie F. H a n s s e n , Spanische Grammatik, § 34, 20 in fine.2) H e s s e l i n g , Negerholl., blz. 75, § 4.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 328: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

276

wikkelden aan het woord. Als wij sedert het einde der 17de eeuw even voortreffelikwaargenomen en opgetekende dokumenten bezaten als de teksten door de Josselinde Jong verzameld, zouden wij de wisseling van klinker en spirans beter kunnenverklaren; tans moeten wij ons tot onderstellen, veelal tot gissen bepalen.Het gebruik, zoals ik dat opmaak uit de Negerholl. Teksten van de J. de Jong,

komt, in zake klinker of h als beginklank, op het volgende neer:1o. Als partikel ter aanduiding van het verleden komt a naast ha voor. Wellicht

hangt hier veel af van de individuele voorkeur der vertellers. Men vindt echter in 'teerste verhaal steeds als partikel a, maar in het tweede, hoewel beide verhalendoor dezelfde persoon (William Anthony Joshua) zijn verteld, veel voorbeelden vanha. Er is een algemene uitzondering op het willekeurig gebruik van a en ha alspartikel van het verleden: geen enkel voorbeeld heb ik gevonden van ha als partikelvóór ha in de betekenis van hebben, dat zelf in die zin steeds de h behoudt. Ha havindt men evenmin als a a. Mij dunkt een behoefte om te onderscheiden heeft hierde willekeur getemperd.2o. Am en ham worden zonder waarneembaar verschil gebruikt. Een enkele keer

komt em voor.3o. A dienst doende als copula wordt nooit voorafgegaan door een h; evenmin

geschiedt dat bij a, ontstaan uit as (Holl. als), of bij a in de betekenissen en, dat(voegwoord), of.4o. Er is luidt steeds ha, nooit a. Dit is ook het geval met ha wanneer het duidelik

houden, te pakken hebben betekent, b.v. ‘Ha! mi ha ju’ (ha, ik heb je, 24, 9). Vgl.hierboven no. 1.5o. Blijkens de index zijn er slechts enkele woorden met een heterogene h die

geregeld voorkomen; ik noem ho (oor), hogo (oog), hopo (open, opengaan,opstijgen), hou (oud). Zeer groot is 't getal woorden, zeker een zeventig, die meteen klinker aanvangen en dus in aanmerking zouden komen om door de negersvan een spirans te worden voorzien.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 329: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

277

Ik meen dat dit aanleiding geeft om te geloven dat de neiging om met een spiransaan te vangen bij de negers in de loop der tijden zeer is afgenomen en zich nogalleen openbaart bij woorden uit oude tijd, bij relicten kan men zeggen. Daarmee isin overeenstemming dat als copula alleen a, niet ha, fungeert. Dat woord is immersontstaan uit da en na, de vormen die nog bij Magens (1771) voorkomen, maar tansuitsluitend a luiden1). Etymologies zou een h hier onverklaarbaar wezen, maarphoneties even mogelik als de heterogene h van hab (zie hierboven blz. 275), vanhoor (oor) enz. Het komt mij waarschijnlik voor dat met het ophouden van de aanvoervan nieuwe slaven in de 19de eeuw de aan Afrikaanse talen eigen afkeer van klinkersals beginklanken sterk is verminderd, wellicht zelfs verdwenen.Het handhaven van de h in ho (oor) en dergel. heeft zijn heterogeen karakter

geheel verloren; zulke woorden staan nu op één lijn met hāl (halen), han (hand),hon (hond) enz. enz.Het behouden van h in de sub 4o genoemde gevallen is ook toe te schrijven aan

psychiese motieven: behoefte aan onderscheiding, aan begeerte om door vollervorm een begrip nadrukkeliker te uiten.Een punt van overeenkomst in de lotgevallen van het Negerhollands en het

Papiaments is dat beide talen, uit de invloed van een slaventaal op die van hunEuropese overheersers geboren, geworden zijn tot een middel vangedachtenwisseling tussen ontwikkelde en aanzienlikemensen. Voor het Papiamentsgeldt dat nog heden ten dage, bij 't Negerhollands is die periode lang voorbij, maardat zij bestaan heeft getuigen de gesprekken door Magens, in de 18de eeuw, achterzijn spraakkunst geplaatst2). -

1) Zie hierover d e J. d e J o n g , Negerholl. blz. 63 vlg. en S c h u c h a r d t in Tijdsch. v. Ned.Taal- en Letterk. XXXIII, blz. 131-132. Het bovenstaande is ook van toepassing op a in debetekenis als, en, dat, of, vermeld sub 3o.

2) Zie H e s s e l i n g , Het Negerholl. blz. 142-182 en in het biezonder blz. 169 vlg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 330: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

278

Belangrijker dan de hier vermelde aanrakingspunten is, voor het taalkundigonderzoek, het verschil dat de overlevering der beide talen vertoont. Het Papiamentskennen wij alleen in zijn tegenwoordige gedaante, daar de oudste teksten nog geenhonderd jaar geleden gedrukt zijn en niet aanmerkelik zich onderscheiden van wattans wordt uitgegeven, ten minste niet in de eigenlike spraakkunst. Van hetNegerhollands daarentegen bezitten wij teksten en grammatikale mededelingen uitde 18de, de 19de en de 20ste eeuw1). Wij hebben immers ten eerste dokumentendaterend van 1765-1827, de periode waarin, hoewel in de 19de eeuw in afnemendemate, het Negerhollands ook de taal der blanken was. Dan volgt een tijdvak waarvande ons ten dienste staande teksten reeds zeer duidelik de dreigende ondergangder taal tonen, en eindelik (in de twintigste eeuw) een tijd waarin de laatstebewijsstukken der wegstervende taal werden opgetekend2).Wij kunnen dus 't Negerhollands histories bestuderen, wel niet van het ontstaan

af, maar toch sedert de bloei tot aan het einde. Zo iets is bij het meeste Kreools nietmogelik, en daardoor krijgt de eenvoudige taal van St. Thomas en St. Jan eenbiezondere betekenis. Dat zulk een studie mogelik is geworden, danken wij aan deheer de Josselin de Jong, die in 1923 twee maanden op de eilanden vertoefde, eruit de mond van verschillende negers een groot aantal teksten (bijna 70 blz.,dichtgedrukt groot 8o) optekende, en die voorzag van een Woordenlijst, gevolgddoor een in 't Engels opgesteld uittreksel der teksten. In een, nog vóór de uitgavevan deze teksten

1) Het is mogelik dat nog oudere, ongedrukte dokumenten in archieven schuilen, doch hiervanis mij niets bekend. Inlichtingen daarover kan ik niet verschaffen.

2) Voor de eerste periode kan men raadplegen H e s s e l i n g , Het Negerholl., waarin (zie blz.40 en 34) ook enkele getuigenissen uit de tweede periode worden besproken; wat die laatstebetreft is van veel meer belang een schrijven door Schuchardt in 1883 ontvangen uit Curaçaoen door hem uitgegeven en besproken in Tijdsch. v. Ned. Taal- en Letterk. XXXIII, blz. 127-135.Over de derde periode heeft de Josselin de Jong ons ingelicht.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 331: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

279

verschenen, opstel heeft de Josselin de Jong de voornaamste resultaten van zijnonderzoek meegedeeld1).De jongste, men mag wel zeggen de allerlaatste, getuigenissen van het

Negerhollands geven van die taal een beeld dat niet essentieel verschilt van hetgeende teksten uit de eerste periode ons leren, maar zij tonen toch aan dat na deverdringing door het Engels (het vroegst had die plaats bij de blanken, later ook bijde slaven) een armoede en verschrompeling is ontstaan, waarbij eerst hetidiomatiese van het Nederlands verkwijnde, daarna ook de woorden en de vormenwerden aangetast; nog het geringst veranderden de klanken2).Zeer groot is het uiterlik verschil tussen de teksten door de Josselin de Jong

verzameld en alle van vroegere dagtekening. Niet alleen geldt dat van de tekstendoor zendelingen opgesteld en uitgegeven, maar ook van wat belangstellenden alsJ.M. Magens (1770), Pontoppidan (1881) en zelfs A. Magens (1883) en Greider(1904) meedelen als uit de mond van het volk opgetekend. Wij moeten immers nietvergeten dat het gesproken woord, hoewel door nauwgezette leken afgeluisterd enop schrift gebracht, toch niet geacht kan worden even betrouwbaar te zijn als detaal opgetekend door een linguist van de betekenis en de ervaring die Josselin deJong sedert lang bezit. Bij hem vinden wij vermeld de soms wel, soms niet aanwezigenasalisering, de verscheidenheid van vorm in dezelfde woorden, de afwijkingen derverschillende sprekers, alles eigenaardigheden die een leek geneigd is teverwaarlozen of te normaliseren, omdat hij gewoonlik onder de invloed staat vande eenvormigheid die men in Europese teksten vindt.Maar ook als wij deze factor behoorlik in aanmerking nemen,

1) Zie hierboven noot 3 op blz. 269. De Woordenlijst bevat nog meer woorden dan die in deteksten voorkomen.

2) Zie d e J. d e J o n g , Het Negerholl., blz. 55 vlg., 59 en 60. De jongste der door de Josselinde Jong geraadpleegde negers telde in 1923 zestig jaren; men mag dus in 1933 wel van hetNegerhollands spreken als van een verdwenen taal.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 332: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

280

en dus de oudere overlevering van het gesprokene ons heel wat zuiverder Kreoolsdenken, blijft het onderscheid hoogst gewichtig.De afslijting der woorden, waardoor een groot getal homonymen ontstaat, is

daarvan in de eerste plaats de oorzaak. Enkele voorbeelden kunnen datverduideliken.Het woord ta heeft drie betekenissen: 1o. daar (via da uit Holl. daar); 2o. vader

(uit tata, het in Noord-Holland welbekende woord, dat ook in de kinderkamer vanvele volken uit vroeger en later tijd werd en wordt gehoord); 3o. laten (uit laat staan,via lastaan, listá, sta). Dit laatstaan heeft reeds in het oudste ons bekendeNegerhollands in zich verenigt de betekenissen overlaten, achterlaten en laten alsimperatief-vorm. Zo leest men in de Bijbelvertaling van 1781, op Matth. XXVI, 46:‘Hoppo, lastaan ons loop’ (Staat op, laten wij gaan1).Op soortgelijke wijze beantwoordt het woord kan aan Holl. kunnen, aan plegen,

gewoon zijn, aan 't voorzetsel dichtbij en aan 't voorzetsel tegen (de twee laatstegevallen misschien te verklaren door vermenging van kant, in aan en naar de kantmet Eng. against?). Het woordje a heeft niet minder dan zeven hoofdbetekenissen,te weten: 1o. een voorzetsel van rust of beweging, overeenkomend met Nederl.naar, tot, tegen, in, aan, bij, voor (uit na, van Portug. oorsprong, em a, en besprokendoor Schuchardt in Tijdsch. v. Ned. Taal- en Letterk. XXXIII, blz. 131 vlg., waarbijgedacht moet worden aan contaminatie met ons na, dat bij 't gesproken woordgewoonlik naar vervangt); 2o. Nederl. als, indien, en als na een comparatief, beidevia as; 3o. en; 4o. dat (voegwoord); 5o. een partikel die aan een volgend woord ofeen volgend zindeel meer nadruk geeft (oudere vorm da, na); 6o. de copula is; 7o.de partikel die de verleden tijd aanwijst2).

1) H e s s e l i n g , Het Negerholl. blz. 253, In het Negerholl. der 20e eeuw: ta ons lo (d e J. d eJ o n g , Het Negerholl., blz. 14.

2) Meer voorbeelden van zulke homonymen vindt men in deWoordenlijst van d e J. d e J o n g 'sTeksten, waaraan ook deze zijn ontleend.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 333: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

281

Veel woorden zijn verkort door het verloren gaan van slotmedeklinkers en hetwegvallen van een klank aan 't begin, wanneer die gevolgd werd door tweemedeklinkers. Het Holl. sturen werd (via stier en sti) tot ti; 't Eng. stop tot top;skreeuwen tot kreeuw; stompen tot tomp; steken (via stik) tot tik enz. Zulk eenvereenvoudiging mag voor Nederlanders de taal moeiliker herkenbaar maken, opzich zelf beschouwd zijn bovenstaande woorden in hun jongste vorm niet onduidelikerdan in de oude gedaante. Maar met de zo even besproken homonymen is het eenander geval. 't Is mogelik dat bij het spreken, als gebaren en de uitdrukking van hetgelaat helpen1), men zonder groot bezwaar kan onderscheiden wat bedoeld wordt,doch iedereen zal ondervinden dat voor het lezen van zulk een tekst oefening nodigis. Bij verhalen van enige omvang (er zijn er die 800 woorden tellen, een enkeleheeft er 2000) is de vereiste inspanning het grootst, maar ook in een stukje van zeergeringe afmeting (iets meer dan 100 woorden) is die veelvuldige gelijkluidendheidhinderlik. Zie hier nummer XVII van de Josselin de Jong's verzameling; een verhaalis het niet, alleen een simpele mededeling.‘Də dómnē wa a dōp mi si nām a Mr. Wit, domni fa Hernhut. Mi a lo lo a skōl a di

jā 1871. Di skōlhus a kā fal. So ons a ha fo hou skōl a di kérək. And da di ótkwēk afin ons an ons a ha fo kuri abit it fa di kérək. An mi mā a lo drā melək a Kwati an midi ótkwēk am a kri di stibn.Astə di gale di seləf jā di a ha kálara. Muši fulək wa mi wēt a dōt. Ons na kan lo

we it fa Kwati. Də dómnē na listā ons lo ēntēn pat abiti it fa di plantai’. Vertaald luidthet als volgt:‘De dominee die mij gedoopt heeft, zijn naam is Mr. Wit, dominee van (of voor)

Herrnhut. Ik ben (geregeld) naar school gegaan in het jaar 1871. Het schoolhuiswas ingevallen. Zodoende moesten we schoolhouden in de kerk. En daar heeft

1) De negers konden bovendien in het Engels een nadere verklaring geven wanneer de Josselinde Jong dat wenste.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 334: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

282

de aardbeving ons getroffen (gevonden) en we moesten weghollen uit de kerk. Enmijn moeder zou melk gaan brengen naar Kwati en met (= ten gevolge van) deaardbeving heeft zij de stuipen gekregen.Na de storm is er in hetzelfde jaar de cholera geweest. Veel mensen die ik ken

zijn gestorven. Wij kunnen niet weglopen uit Kwati. De dominee laat ons geen enkeleweg buiten (uit van) de plantage gaan’1).Als tweede proeve kan dienen een fragment van een verhaaltje, dat te uitgebreid

is om het geheel op te nemen. Het handelt over een ‘weervarken’, een wezen datdezelfde eigenschappen heeft als bij ons een weerwolf of in Indië een weertijger2).Een meisje heeft een man getrouwd die door haar broertje bespied wordt terwijl hijop 't veld een liedje zingt dat eindigt in een paar knorrende klanken; hij verandertdaarop in een

1) Voor de verklaring der hulpwoorden a, lo, ka bij het werkw. kan men raadplegen deWoordenlijst achter de Negerholl. Teksten van d e J. d e J o n g en mijn Negerholl. blz.104-110. - And en gale zijn door de Josselin de Jong kursief gedrukt omdat zij onveranderduitgesproken Eng. woorden zijn. - Het so aan 't begin van de zin is een Anglicisme, even alsha fo hou skol, al is fo (Holl. voor × Eng. for), in plaats van Eng. to, hier een uitbreiding vanhet, tans vulgaire, gebruik van for, gevolgd door een infinitief, om een doel te kennen te geven.Fo, zonder volgend werkw., komt ook voor in de betekenis moeten (ha fo), hetgeen doetdenken aan het Kreools van Mauritius: ‘mo pour alle dimain’ (ik moet morgen gaan, zie C.B a i s s a c , Et. s.l. patois créole mauricien, Nancy, 1880, blz. 34, vgl. 24). - Otkwēk isearthquake. - Ēntën, verklaart de J. de Jong, m.i. te recht, als een contaminatie van Deensingenting en Eng. any, anything. - Kwati, de naam van een plaats. - Het pleonastiese abiti itfa (buiten - uit - van) getuigt van de voorliefde der negers voor sterke uitdrukking der plaatselikegesteldheid. Vgl. het aangehaalde op blz. 111 vlg. van mijn Het Negerholl. -

2) De verhalen in de teksten van de Josselin de Jong zijn van zeer verschillende aard. Men vindter vertelsels van elkander of mensen foppende dieren (in de trant der Anānziverhalen), vanaan Griekse mythologie herinnerende koningen die bedreigd worden door voorspellingenbetreffende hun kinderen of schoonzoons, maar ook van sprookjes die zo goed als ongewijzigdzijn overgenomen uit de sprookjes der gebroeders Grimm, b.v. de geschiedenis der Bremermuzikanten, waarbij zelfs het voor negers niets-zeggende woord Bremen is bewaard gebleven,in de weinig gewijzigde vorm Briment. Daarnaast treft men, met meer verandering, degeschiedenis van Roodkapje aan, van Assepoetster enz., enz. Vele van al die verhalen zijnevenzeer in trek bij de Kreolen van Mauritius en op de Franse en Spaanse Antillen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 335: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

283

varken dat knollen rooit. Het broertje neemt dit alles waar. Dan gaat de tekst (blz.47) aldus verder:‘Am a ko a hus. Am a sē a ši šiši: šiši, ju kā trou ēn man, am mi ēn bēfergi! Nu ši

šiši a sē am: nu a wā! Di juṅ a sē am: jā, as ju nu glō mi, mi sa wis ju, wapi ju kātrou ēn bēfergi. Am a sē am: wak tē di astumēnda, weni am ko a hus ko suk ši jet.So dan am a sē ši pupā́ alma fan di. Ši pupā́ a bli. Am a nē ši ru. Am a ladin ši ru.Am a stikui di tē weni di juṅ man a ko. Nu astumēndatit, weni di juṅ man a ko, ama kā drāi amself nu fuluk, ha amself wel klēt, a ko nu a ši frou’.Dit is: ‘Hij (het broertje) is thuis gekomen. Hij heeft aan zijn zuster gezegd: zuster,

jij bent met een man getrouwd, hij is een varken. Nu zei zijn zuster: het is niet waar!De jongen zei haar: ja, als je mij niet gelooft, zal ik je aantonen hoe je een varkentot man hebt. Hij zei haar: wacht tot de achtermiddag, wanneer hij naar huis komtom zijn eten te komen halen (zoeken). Zo heeft hij dan alles daarvan aan zijn vadergezegd. Zijn vader is [thuis] gebleven. Hij heeft zijn geweer genomen. Hij heeft zijngeweer geladen. Hij heeft dat verborgen totdat wanneer de jonge man kwam. Nu,op achtermiddagtijd, toen de jonge man gekomen is, had hij (deze) zich veranderdin een mens, hij heeft zich goed gekleed, en hij kwam nu bij zijn vrouw’1).Men gaat dan eten; het broertje kruipt onder de tafel en zingt, onder protest van

zijn zwager, het toverliedje, waarop de gedaanteverwisseling plaats heeft en devader zijn weerwolf-schoonzoon doodschiet.

1) Een bēfergi is een beer(varken), een mannetjesvarken; een zeug heet een sikfergi. - Wapiis ontstaan uit wat plek (waar) en moet hier betekenen op welke manier, hoe; men moetdenken aan het toverliedje. - Stikui (ook stikoi, stokui kan niet anders zijn dan Holl. versteken.Reeds in de oudste teksten (H e s s e l i n g , Het Negerholl., blz. 287) komt voor steek wegvoor zich verschuilen. Ik vermoed dat ons weg onder Engelsc invloed (vgl. to put away) tot-oi of -ui is geworden. - Tē is een contaminatie van Port. (a)té, totdat, met Holl. teeg (uit tegen);drai amself wordt verklaard door Eng. to turn; folluk (Nederl. volk) is ‘een mens’, ‘een man’,vgl. éne grand dimounde (uit Fr. du monde) voor ‘une grande personne’ (C. B a i s s a c ,Étude sur le patois créole mauricien, Nancy, 1880, blz. 8.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 336: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

284

In deze kleine stukjes komt a in zeer verschillende betekenissen voor; hetzelfdegeldt van am, mi, nu enz.; men kan zich voorstellen hoe onbeholpen en hoeonduidelik een uitvoeriger tekst er uitziet waarin het van dergelijke homonymenwemelt. Zulk een vereenvoudiging zal zelfs Jespersen geen ‘Progress of language’kunnen noemen; het Negerhollands der 20ste eeuw is een taal geworden vooranalfabeten1). Natuurlik moet men de verminking der woorden niet als de eigenlikeoorzaak der poverheid van taal beschouwen, maar, omgekeerd, de geringeintellektuele ontwikkeling der sprekers en de geestelike armoe die hun bestaan enhun vroegere staat van slavernij meebracht, aansprakelik stellen voor de beperkingvan hun taalmiddelen tot het allernoodzakelikste. Indien het denkbaar was dat onderhen een nieuw en krachtig leven zich openbaarde, zonder dat zij een andere taaldan het tegenwoordige Negerholl. tot hun beschikking hadden, dan zouden zij, totrijker geestelik leven stijgend, zelfs dit armzalig taaltje, door samenstelling, doorsterke vermeerdering van aksentverschil2) of door enig ander middel, tot een werktuigkunnen maken geschikt voor ingewikkelder geestelike arbeid. Bij een taal is veelheidvan vormen, een samengesteld spraakkunstig bestel, stellig geen waarborg vanrijkdom, maar aan 't wegslinkend Negerhollands kan men zien dat ook de eenvoudvan vormen binnen zekere grenzen moet blijven om duidelike uitdrukking van nietalledaagse gedachten mogelik te maken.Als we nu nog eens naar 't Papiaments terugkeren, komt de vraag bij ons op: zal

die taal zich handhaven of ten slotte

1) Baissac zegt, naar aanleiding van het Kreools van Mauritius, dat echter veel minderverschrompeld is dan het Negerhollands: ‘Le créole se parle et ne s'écrit pas; peut-être mêmedevrions nous dire, se parle et se mime’ (Étude sur le patois créole mauricien, Nancy, 1880,blz. 40).

2) Een der talen van het gebied waaruit vele slaven afkomstig waren, het Efe, heeft, volgens A.S e i d e l (Lehrbuch der Ewhe-Sprache in Togo, Heidelberg, J. Croos, 1906, blz. 8) ‘eineausserordentlich grosse Anzahl einsilbiger Wörter und infolge dessen auch ungewöhnlichviele Homonyme’. Het aksent bepaalt dan de speciale betekenis (ibidem, blz. 9 vlg.). Ietsdergelijks wordt van het hedendaagse Negerhollands niet gemeld.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 337: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

285

voor het Nederlands of het Engels moeten wijken en wegsterven als 'tNegerhollands? Een voorspelling zal wel niemand durven uitspreken; ik, dieonvoldoende op de hoogte ben van de staatkundige, maatschappelike enekonomiese toestand der Benedenwindse eilanden, voel mij niet in staat zelfs eengissing te wagen. Wel meen ik te mogen verklaren dat, als 't Papiaments eens hetonderspit mocht delven, dit niet aan de eenvoud van zijn spraakkunst zal liggen;het is niet zo arm aan mogelikheid van onderscheiding. Is er gebrek aan woordenvoor abstrakte begrippen, dan kan ontlening aan een oudere taal helpen. En zonderdie hulp kan, op een ander gebied, men zich meestal redden. Het oudere Afrikaansmet zijn aardige formaties als verkleurmannetjie, vuurhoutjie, ysterpêrd enz. enz.heeft ons dat geleerd. Zo gaat het immers ook reeds in 't Papiaments. Een enkelvoorbeeld tot slot. In de Zamenspraken van J.J. Putman (Santarosa 1853, blz. 25)komt een lijst voor van woorden die betrekking hebben op dierengeluiden. Daarbijkan 't ook verbazen dat voor het kwaken van de kikker, het kraaien van de haan,het kirren van de duif hetzelfde woord kantá (Sp. cantar) wordt gebruikt, maar datmen, als daartoe behoefte gevoeld wordt, gemakkelik onderscheidingen kanmaken,bewijst 't woord waarmeemen het kakelen van de kip aanduidt; men zegt eenvoudig:‘galienja ta kantá weboe’, dus: ‘de kip zingt ei (Sp. huevo)’. Men kan daarover lachen,maar is ons woord kakelen, dat eenvoudig de klank nabootst, in wezen niet evenprimitief? En toch heeft het zulk een uitgebreide betekenis, ook in overdrachtelikgebruik, gekregen, dat het Woordenboek er vier kolommen aan wijdt.Maar wat, naar mijn overtuiging, wel als voorwaarde voor een langdurig bestaan

en als waarborg van verweer tegen machtiger talen moet worden beschouwd, datis de ontwikkeling van een eigen letterkunde. Daartoe heeft het Negerhollands hetnooit kunnen brengen, ook niet toen het door blanken in gewijzigde vorm werdgesproken. Het Afrikaans is er in

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 338: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

286

geslaagd, omdat het spoedig zijn Kreools karakter heeft prijsgegeven en reeds 60jaar na de stichting der volkplanting de taal van een eigen volk is geworden zonderooit de verbinding met de letterkunde van Nederland, vooral met zijn Statenbijbel,te verliezen.

Wa s s e n a a rD.C. HESSLING

Aanhangsel (zie hierboven blz. 267 noot 2).

Blz. 34. Bij de boeken die over St. Thomas en St. Jan handelen, moet men tansvoegen: W. We s t e r g a a r d , The Danish West-Indies under Company Rule(1671-1754), with a supplementary chapter (1755-1917), New-York, The MacmillanCompany, 1917. De schrijver, van Deense afkomst, heeft dit uitvoerige werk (359blz. 8o, versierd met veel kaarten en afbeeldingen), samengesteld op grond vanuitgebreide studie der in Kopenhagen berustende archivalia. Zijn boek geeft eenbeeld van de politieke en ekonomiese geschiedenis, met tal van statistiese gegevens.Over de taal wordt echter zo goed als niets gezegd, hoewel van de Hollanders alskolonisten herhaaldelik gesproken wordt. Van het eigenaardig Kreools, dat eens detaal van alle inwoners was, rept de schrijver niet. Men kan hiermee vergelijken dezonderlinge omstandigheid dat een terecht beroemd Deens taalgeleerde, O.Jespersen, in zijn Language (Londen, 1921) een hoofdstuk aan de Kreoolse talenwijdt (blz. 216-236) en daarin wel van het Beach-la-Mar, het Pidgin-English, hetFrans van Mauritius en het Chinook Jargon spreekt, maar met geen woord gewaagtvan het Kreools dat op de tot 1916 aan Denemarken toebehorende eilanden werdgesproken; terwijl voor de bovengenoemde talen, behalve van 't Franse Kreools,heel weinig studiemateriaal ter beschikking staat, vindt men te Kopenhagen zelfeen overvloed van gedrukte gegevens over het Negerhollands, en zal naderemondelinge inlichting daar stellig van Denen die de

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 339: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

287

eilanden bezochten te verkrijgen zijn. Hoe weinig de wetenschappelike waarde vanhet Kreools erkend wordt - en dat na Schuchardt! - toont ook het lijvige boek (811blz., gr. 8o) Les langues du monde (Parijs, 1924), dat door A. M e i l l e t en M.C o h e n met medewerking van vele linguisten, is uitgegeven: twee bladzijden (blz.559 en 560) zijn aan het vraagstuk, met inbegrip van de bibliografie gewijd.Blz. 27, noot 2. Lees: ‘de beschrijving van St. Thomas vindt men in het eerste

deel, blz. 341-430’.Blz. 34. Fri is Negerholl. fraai (= goed) (Sch.)1).Blz. 58 noot. Schrap: ‘die in de 9de en 10de eeuw ont-ontstonden’. Vgl. G. R o h l f s ,

Griechen und Romanen in Unteritalien, Genève, Olschki, 1924.Blz. 110. De Josselin de Jong (Het Negerholl., blz. 62) heeft aangetoond dat van

Name gelijk had: mi is copula geworden. Mijn § 62 moet dus in die zin gewijzigdworden.Blz. 130. Lees: ‘wanneer de vleugel van 't paarlhoen is gebroken’ (Sch.).Blz. 131. Lees: ‘iedereen vrijt zijn eigen vrouw’ (Sch.).Blz. 274. Bambaj is volgens Schuchardt met Focke uit Eng. by and by te verklaren.Het woord batterie voor stroop, op dezelfde bladzijde, wordt verklaard door een

mededeling van Westergaard dat het kokende suikerrietsap over een reeks vandrie of vier ketels wordt geleid, en dat dit stel ketels battery wordt genoemd.Ongetwijfeld is aan de naam van dit toestel de naam van de inhoud ontleend.Blz. 275. Carabeer staat voor Calabari of Carabari, naam van een Afrikaans

negervolk (Sch.). Verwezen wordt naar O l d e n d o r p , Geschichte der Mission enz.,zie register aldaar.Blz. 280. Kabaen, slaapmat, is af te leiden van Sp. cabaña, stro en ontleend aan

het Papiam., waarin men een strohoed sombree cabana noemt.

1) De verbeteringen van S c h u c h a r d t zijn alle te vinden in zijn bijdrage ZumNegerhollündischen von St. Thomas (Tijdsch. v. Nederl. Taal- en Letterk. XXXIII, blz. 123-135en 141-142).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 340: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

288

Blz. 282 makaku betekent aap (Sch.).Blz. 283. Molee, beneden, is ontstaan uit Nederl. omlaag, in de dialektiese vorm

omleeg (Sch.).Blz. 287. Stokoj is ongetwijfeld hetzelfde woord dat ik hierboven, blz. 283 (noot),

heb verklaard uit Holl. versteken, dat als zich verbergen, zich verschuilen nadert totzich verontschuldigen.In mijn aantekeningen bij de tekst door Schuchardt uitgegeven, heb ik het woord

Powerdjack verklaard als identiek met polverduic (vgl. J.W. M u l l e r in Tijdschr. v.Ned. Taal- en Letterk. XXI, blz. 317), doch de J. de Jong (Negerholl. Teksten, Indexop pobidžak) toont duidelik aan dat het stokvis betekent; bij Oldendorp (blz. 260)had ik dit reeds kunnen vinden.Andere woorden door de Josselin de Jong tot helderheid gebracht, zijn:Bakafaal, naam van een straat op St. Thomas.Kab-uett, in de vorm kabwet en kawet door de negers vertaald met cart-whip,

waaruit het is ontstaan; dus = zweep.Stibo is 't Nederl. stuiver, volgens de J. de Jong op St. Eustathius = cent (Amerik.

cent), en op St. Thomas en St. Jan = geld in 't algemeen.Voorts maak ik van deze gelegenheid gebruik om een dwaze vergissing in mijn

opstel Een Spaans boek over het Papiaments (Tijdsch. v. Nederl. Taal- en Letterk.LII, blz. 40-68) te herstellen: men leze op blz. 61 (17), 64 (23) en 67 (36), in plaatsvan twee, tien. Nog kan ik dankbaar vermelden dat ik, onder het nazien der proevenvan het hier eindigend opstel, van de heer W.E. Kroon te Curaçao, behalve hetreeds geciteerde Geambo bieuw, twee andere boeken (Dos Novela en Venganzadi Amor) ten geschenke ontving. Een litteratuur begint zich te vormen.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 341: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

289

Oude en nieuwe Middelnederlandsche fragmenten

I. Roman van Lancelot

Uit een niet meer nader bekenden band uit de bibliotheek van hetMinderbroedersklooster te Münster i.W. zijn, reeds jaren geleden, voor den daggekomen twee breede strooken perkament, dadelijk herkenbaar als vrijwel degeheele onderste helften van twee foliobladen, onderaan en links met zelfkant;rechts en bovenaan afgesneden, natuurlijk niet onberispelijk haaksch: gemiddeld275 mM. breed bij 195 hoog; elke bladzijde met zwarten inkt afgeschreven en gelijndover een breedte van 194 mM. - zoodat aan alle zijden een breede marge overblijft-, verdeeld in twee kolommen elk 90 mM. breed, medegerekend een aparte ruimtevan 7 mM. weer in twee smalle kolommetjes verdeeld, het eerste voor de eersteletter van elken regel, het tweede als regelmatige tusschenruimte tusschen dieeerste en de tweede letter; verder met 16 mM. tusschenruimte tusschen de tweekolommen. Het eene blad vertoont, van onder af geteld, 23 regels per kolom, hetandere 22, mét de onderste uiteinden van eenige letters van een 23sten regel.Afgezien van een paar wormgaatjes en een paar andere gemaakt of veroorzaakt

door den binder, zijn beide bladen volkomen gaaf; waar ze gevouwen geweest zijn,zijn ze lichtelijk vervuurd en heeft het schrift wat geleden.Deze bladen behooren tot eenMiddelnederlandsch handschrift van tamelijk groot

formaat (op zijn minst dus 45 × 40 cM.), omstreeks 1350 geschreven met eenduidelijke, vaste, regelmatige, eenigszins afgeronde gothische hand, klein en naarverhouding nogal zwaar; gerubriceerd met afwisselend blauwe

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 342: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

290

en roode lombarden, drie regels hoog, de roode met paarse, de blauwe met roodearabesken versierd, die in de marge voortslingeren. De interpunctie bestaat alleenuit roode en blauwe parafen. De verkortingen zijn bijzonder weinig in getal: -ē = -enin slotsilben; en̅ = ende (voegwoord); het teeken voor -er- in vermaecte, bl. 2 a enin verloren, bl. 2 c; walew' = walewein; al het overige is zonder uitzondering voluitgeschreven.Deze twee bladen bevatten een berijmden tekst, die zich zonder moeite laat

identificeeren: het zijn fragmenten uit onzen zoogenaamden roman van Lancelot,en wel uit die gedeelten, welke als verloren gelden. Daardoor worden ze, al zijn hetalles samen nog geen twee honderd verzen, belangrijk.Dat b e i d e fragmenten van Walewein's avonturen verhalen, zal wel toeval zijn,

want ze behooren niet tot bladen die onmiddellijk of spoedig op elkander volgen;integendeel, ze liggen ver uit elkander. Het onderling verband is door vergelijkingmet den proza-Lancelot, al wijkt deze hier en daar nogal sterk van 't berijmde verhaalaf, gemakkelijk na te gaan1).Het eene, dat dus ook het eerste blad heeten kan, valt midden in het avontuur

dat Walewein, steeds op zoek naar Lancelot, overkomt in het woud van Brequehan:hij heeft afscheid genomen van zijn broeder Agraveim, met het zwaard dat hij vaneen hem verder onbekende jonkvrouw gekregen had, aan zijn zadel; doorkruist hetbewuste woud en komt daarbij aan een ruime open plek, waar zeven wegensamenkomen, een ‘zevenweegschede’. Daar staan twee rotten speren en een roodschild; bij een daarvan zit een gewapend ridder, die dadelijk opWalewein aanstormten dezen uitdaagt met hem te vechten tot wanneer al die speren gebroken zullenzijn. Walewein neemt de uitdaging aan; bij de vijfde ‘ronde’ licht

1) Zie The vulgate version of the Arthurian Romances edited from manuscripts in the BritishMuseum, by H. OSKAR SOMMER. Volumen III Le livre de Lancelot del Lac. Part I (Washington,1910), blz. 313 vlgg. - PAULIN PARIS, Les Romans de la Table Ronde mis en nouveau langage.T. 3 (Paris, 1872), blz. 332 vlgg.; T. 5 (Paris, 1877), blz. 241 vlgg. - Roman van Lancelot...uitgegeven door Dr. W.J.A. JONCKBLOET. Tweede deel (Den Haag, 1849), blz. LIII.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 343: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

291

hij zijn tegenstander uit den zadel, waarbij deze onder zijn schild zijn arm breekt enin zwijm valt.Walewein ‘beet van den peerde sonder beide’ en

+bl. 1 a.

+¶ doe trac her walewein tswerdende dander lach alse die niet ne begerdop te stane hem was so weehem dochte hine mochte niet meewant hi hadde sinen arm te broken

¶ ende seide gi sijt wel gewrokenedel ridder ic beghere genadenGhi moget mj van den liue scadenbegerdijs ende ist v willeAl sloegedi mj ic lage stilleMi es te moede so onsochteAl wildic vechten inne mochteDoe seide her walewein ic late v leuenwildi mj vwe trouwe geuen

te vaerne dar ic v heteende verlate v deser vetedats te arturs houe ter coninginnenSo mogedi hene sceiden met minnenAnders nemic v tleuen

¶ So wil ic v mine trouwe geuenSprac die ridder die daer lachdat ic ne spare niet enen dach

Lancelot del Lac, ed. Sommer, Dl. III, blz. 320, regel 7 vlgg.

Lors descent mesire Gauuain si met la main a lespee et li cort sus. Mais chil ni metnul conroi a lui releuer. Ains gist pasmes moult longuement. tant quil reuient depamison. si se plaint moult durement. et se lieue en son estant. Et mesire Gauuainreuient a lui et dist que se il ne se garde il le ferra. Et chil dist que bien le puet faire.car de soi desfendre na il pooir. Ainsi fait mesire Gauuain nen irois vous mie. Quarie vous ochirai se vous ne vous tenes por outres. et chil si tient qui miex ne puet.Or me fianchies fait mesire Gauuain a tenir prison la ou ie vaurai. et il li fianche. Etmesires Gauuain li dist que par sa foi quil aille a la cort le roi artu premierementsans seiourner. et salues la roine de par .j. cheualier a qui ele fist ia demi seruice.si le peust

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 344: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

292

bien auoir fait entier se ele volsist. Et si li dites fait il se ie venoie en lieu ie ligueredonroie demi gueredon. Et gardes fait il au cheualier sor vostre fiance quevous mon non nenqueres. Car ie ne voeil que vous en sachies plus. Mais quantvous aurois fait mon message. si ales au senescal de roestoc tenir prison. et ditesa la dame de roestoc que ie loblioie au besoig au[s]si com ele fist moi. Ele ne autresne men deueroit riens demander.

[de ridder zal daarna gaan naar de vrouwe van Rostoc, en haarvertellen dat haar kampioen tegen Segurades haar vergeten heeft]

+bl. 1 b.

+..............dar hi den camp verwanJegen seguradese den starken manSuldi v leueren gevaenende alse gi dat hebt gedaenSo gaet te haren drussateende groetene mj vtermate

¶ dat swerd dat hem hinc beneuendat hem die joncfrou hadde gegeuendat gaf hi den ridder ende hietof gi daer enigen ridder siette houe die estor es ghenantSo geuet hem in sine hantende of ghine niewer ne sagetIc bid v dat gi om hem vragetende segt dat hem die ridder sentdur sinen wille op .i. prosentdie seguradesse verwandaer leghet uele dogeden an

¶ dit was die ridder die daer lachende die te voren op enen dachtes coninc arturs houe was comenende dien gi mj horet nomen

Et li dites que ie sui chil qui venqui la bataille contre segurades. Et lors prent lespeequi a larchon de sa sele li pent si le tent au cheualier. et dist quil le doinst a hectorde par lui. et li die que il merchie moult le senescal et lui de che quil furent si escuiera la bataille. Che fu li cheualiers qui parla a quincparcorentin et a la dame de roestocensamble le ior

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 345: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

293

que hector mut en la queste de monseignor Gauuain. si li en cargia tout ensi comli contes deuisa la ou il parla a la roine.Apres li fist mesire Gauuain asteles de lespee au brac lier. Car che estoit li hons

el monde qui plus en sauoit. Car il sen estoit maintes fois entremis que por soi quepor autrui. si li lia et aparella moult deboina[i]rement. Et quant il lot atorne. si lidemanda pourcoi il auoit iluec ches estaches mises et ches lanches apoies. Et ildist. sire iaim vne haute dame de chest pais si lauoie maintes fois damor requisetant com ie fui valles. Et ele dist que ia en sa vie escuier nameroit. que ele estoitdame. si seroit trop empirie. Et ie me fis maintenant faire cheualiers. si na pas encore.j. an.

[Walewein gaat nu uitvorschen, waarom deze ridder die rottensperen op de zevenweegschede neergezet had? Het blijkt dat deridder een jonkvrouw van hoogen stand bemint, die niet eer methemwil trouwen, dan nadat ze andere ridders zijn dapperheid heefthooren roemen:]

+bl. 1 c.

+......... ghescienvan des males dat ic ridder wareeer ic quame in hare gheuaredoe had ic auenture .i. sticSo verre ende so wort1) dat icbet met hare was gehortende si verstont mine wortbet dan si hadde gedaenende seide wildic anegaenene auenture ende beghinnendaer mede mochticse gewinnenIn dien dat icse volbrochtedie auenture die si ane mj sochteende ic seide ic waers ghereetAl te doene dat ic weetdat si begerde in houeschedendoe hiet si mi comen hier ter stedenHier vergaderen .vij. wegheende mochtic ghecrigen den zegheJegen alle die gone die hier lidenentie om auenture riden

1) Opmerkelijke vorm van wert

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 346: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

294

Mochtic dat ghelucke ghewinnendan alreerst soude si mj minnen

Et lors si le proiai. et ele me dist que encore ne sauoit ele mie que ie fuissecheualiers. Mais quant ele auroit tant oi parler de moi as cheualiers que ie eussefaites des cheualeries. lors si seroit bien drois que ele mamast. Et ie me penai moultdel bien faire tant que ie li pleuse. Et si fis tant que moult fu plus deboina[i]re queele nauoit este par deuant et moult me fist bele chiere. Et lors li requis de samor.et ele me dist. quele me donoit samor par ensi que ie garderoie .j. mois la landedes .vij. voies. che est ceste lande. Et que ie me combatroie a tous les cheualiersqui i passeroient. et quant ie lauroie garde .vn. mois sans estre outres si seroit moiea mon plaisir. por ce auoie ie ches estaches ichi leuees et aportees ches lanches.Car len me tenoit au millor iousteor de cest pais. Or aues oi porcoi. Coment faitmesire Gauuain est che dont la lande des .vij. voies. oil sire sans faille. vees chilentree de toutes les merueilles de ceste forest. el chief de cheste lande. et sauroisme vous fait mesire Gauuain metre en la voie a aler en la terre de norgales. Oil sirefait li cheualiers moult bien.

[Walewein laat zich nu den weg naar Norgales wijzen. De ridderhelpt hem opstijgen en brengt hem aan de zevenweegschede. Daargekomen, ontmoeten zij de jonkvrouw die een gebarsten schildnaar het hof van koning Arthur brengt. Walewein ondervraagt dejonkvrouw:]

+bl. 1 d.

+en[de?] g.........ende wanen gi brinct desen sciltende waer gi vaert ende wat gi wiltSi seide ridder gi sijt gaer1)

Inne berechts v dit iaervan al des gi mj vragetende of gi niet sijt versagetridet dane gi mj comen sietMachlichte gi sullets weten ieteer gi dane sciet met minnenende ic vare ter coninginnenArturs wijf op dese stont

1) gi sijt gaer toch wel = ge zijt ook uitgeslapen! ben je gek? ‘niet goed gaar zijn’ is immers ooknu nog een gewone, familiare uitdrukking. Verg. ook het Wdb. d. Nederl. Taal, i.v. G a a r , I,1, b (dl. 4, kol. 99).

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 347: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

295

doe seide die ridder diere was gewontJoncfrowe dur v edelhededoet wel ende laet mj varen medeGoet gheselscap ende dachcortingebehort wel te minen dingeIc ben gewont ende gramMi es lief dat ic an v quamNu laet ons varen onder ons beidentote arturs houe eer wi sceidendat v lieue moete ghescien

¶ ende si antworde hem met dien

Lors li aide mesires Gauuain a monter. si le maine au quarreforc des .vij. voies. Etquant il vindrent au quareforc si encontrent la damoisele qui vient a la cort le roi artua tout lescu denfu. si li demande mesire Gauuain ou ele aloit. et ele dist que elealoit a la roine genieure. a li damoisele fait li cheualiers blechies. au[s]si i vois ie. sivous ferai compaignie se vous voles. Et ie auroie moult grant mestier de compaignieet de solas. Et ele li dist que sa compaignie li plaist moult.

Het andere fragment verplaatst ons in het avontuur, uit het tweede boek van denproza-Lancelot, waarbij Walewein Sagremor bevrijdt.De held had weer eens afscheid genomen van zijn gezellen. Vier dagen lang reed

hij door, bedroefd en verstrooid, zonder iets of iemand tegen te komen. Op denvijfden dag kwam hij voorbij het slot van Mathamas, die Sagremor gevangen hield.Mathamas stond aan zijn poort en groette Walewein, wat deze, die zóó slaperigwas dat hij niet wist waar hij heen ging, niet hoorde. Mathamas, in de meening datWalewein hem uit trots zoo schandelijk behandelde, ging zich wapenen enachtervolgde zijn beleediger, dien hij door zijn geschreeuw klaar wakker maakte.Ofschoon Walewein niet goed begreep wat Mathamas eigenlijk wilde, nam hij denstrijd aan, lichtte zijn tegenstrijder weldra uit den zadel en steeg toen af1):

1) Zie Le livre de Lancelot del Lac, ed. SOMMER, dl. IV, blz. 331 vlgg. - PAULIN PARIS, op. cit., dl.5 (Paris, 1877), blz. 241 vlgg.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 348: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

296

+bl. 2 a.

+ende her walewein vermaecte hem thouet blootende vander [co]iffien die was goetende van den helme diere op stoet

¶ doe riep mathamas genadenHem dochte [h]i was sere verladendaer toe dwanghene die nootende seide ridder sladi mi dootInne hadde niet iegen v mesdaenGhi souts grote sonde ontfaenLaet mj leuen dur onsen hereende dur alre ridders ereDer walewein seide hets omme nietbi hem die hem crucen liet

Ic sal v hier ter stede dodeninne laets mj niet verblodenIc ben die v niene verdragheGhine berecht mj des ic v vragheIc bekenne v nv welGhi hebt altoos gewesen felJegen die te arturs houe behorenGhi hebt hier v lijf verlorenInne late v niet ontgaenGhine segt mj of gi hebt gevaen

Lancelot del Lac, ed. Sommer, deel IV, blz. 331, reg. 27.

Si trait lespee del fuerre et cort sus a mathamas qui ia se releuoit si le fiert sidurement qui[l] le rabat a terre. et li esrache le hea[u]me de la teste si felenessementca poi quil ne li a esrachie le nes. si saine mathamas trop durement. Et mesiresGauuain li commande quil se rende ou il li copera la teste sans plus atendre. Et iliut grant piece a terre quil ne dist mot quar trop estoit angoisseus de chou quemesires Gauuain li auoit fait au heaume esrachier Et quant il fu reuenus et il uoitlespee sor sa teste si dist ha! sire cheualiers ne mochies mie. quar uous nigaaigneres riens. Lors li demande mesires Gauuain comment il auoit a non. Iousuis fet il apeles mathamas. ha. fet mesires Gauuain vous estes cils chies quisaigremors et dodyniaus alerent querre a mangier por la royne. par mon chief iouvous ocirrai ou vous me dires chou que vous en saues....

[Sagremor. Walewein wil Mathamas het leven laten, als hij

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 349: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

297

zweert den gevangene vrij te laten. Mathamas zweert alles; beidengaan in diens slot binnen. Daar waren 30 ridders, die hun heergevangen zien]

+bl. 2 b.

+ende worden op waleweine gramende begonsten hem felle cire togen

¶ Mathamas ne wildes niet gedoghendat men waleweine messeide .i. wortende haelde sagremore vortdie in vangenessen lachHer walewein was blide doe hine sachende helden tale ende weder taleonder hem lieden in den zaleende vertrecten har couentvor alle diere waren omtrentMathamas louede daerende seide hi soudt houden waer

dat hi te houe soude ridenende langer niet onbidenende vertrecken daer tcouenthoe dattene walewein daer h[a]dde ghesentende op welc .i. ghelof

¶ Doe rumede walewein dat hofMet sagremore dien hi daer vantEnde sette hem spel an hant1)hoe si lantslote hadden verlorenende alsemen horde hier te voren

Quant cil de laiens sorent que lor sires estoit conquis si volrent core sus amonseignorGauuain. mais mathamas lor desfendi sor les iex de lor testes. Et il estoient laiens.xxx. cheualier ou plus. si que Gauuain ni peust auoir duree. Et lors fist mathamastraire saigremor hors de prison. si le rendi a monseignor Gauuain. Et quant il le vitsi li dist quil nauoit mie en trop male prison [este]. Et de che disoit il uoir. Car moultli auoit aidie la fille mathamas. et moult lauoit honore en sa prison. Et quantsaigremors uit monseignor Gauuain si li fist moult grant ioie et il a lui. Et mesireGauuain apele

1) enen spel an hant setten = iemand op de hoogte van het ‘spel’, van den gang van zakenbrengen?

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 350: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

298

mathamas et li dist Sire il vous conuient aler a la cort le roy artu. et si vous metesdel tot en sa prison de par Gauuain son neueu. [et dites a madame la roine que toteinsi ai troue sagramor li desree. et sele uos demande quil est deuenuz si poroisdire quil est entrez en la queste de lancelot dou lac enpres les autres compaignons.et sans faille il auoit ia conte a sagramor la queste ou il estoient entre. et cil li auoitfet tout autretel seirement comme li autre compaignon firent] et mathamas dist quille fera volentiers. Mais atant laisse ore li contes a parler de lui et daus tous et retornea parler de hector dez mares.

[Walewein en Sagremor zetten samen de queste voort. Nu wordtde geschiedenis van den goeden Hector weer opgevat. Reeds achtdagen dwaalde deze rond, zonder iets van Lancelot gewaar teworden. Den negenden dag komt hij voor hetzelfde vlondertje, waarDodinel met zooveel moeite over heen gekomen was. Hector lietzich niet weerhouden]

+bl. 2 c.

+hine wilde niet keren dur bloothedehi was die hem niet veruaerdehi beite neder van sinen paerdewant hi sach ouer twater staenenen casteel wel gedaenende wilde weten die niemarewiere in woende ende wes hi wareDes so wilde hi nemen goomende bant sijn ors an enen boomdaer so liet hi staen sijn paertende ghinc ouer onueruaert

¶ Binnen dien hadde hi vernomenenen ridder iegen hem comenghewapint op .i. starc paertwat dat hi mochte tot hestore waertende hestor diene ghemoeteHarlijc andren niet ne groetedan metten spere vorendie ghene hadde scire den slach verloren

¶ Hestor gheraectene soden ridder dat hijs was onvroende keerde die voete opwaertbeide hi ende sijn paert

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 351: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

299

Ce dist li contes que quant hector des mares se fu partis de sez compaignons ensicomme li contes a deuise. il erra .iii. iors en la forest. vne heure auant et autre arrieresans auenture trouer qui a conter face Au quart ior li auint que ses chemins le menaa la planche ou dodyniaus li saluages estoit cheus en laigue Et quant il vint la si vitbien quil ne pooit par aillors passer que par illuec si descent. et atache son cheuala .j. arbre et dist que por la perte dun cheual ne laira il mie que il ne past outre. Cariou voi bien fait il que ceste plance ne fu pour el faite. fors por lez cheualiers erransdeceuoir. Lors se met sor la plance moult hardiement et passe outre tous armescomme cil qui estoit tant hardis quil ne doutoit nulle auenture que il trouast ne quilueist. Et quant il vint a la riue de lautre part. si vit le castel ou dodyniaus li saluagesestoit en prison. Et il sadreche maintenant cele part. quar il y voloit herbergier. Etlors se regarde et uoit de laiens issir .j. cheualier arme de toutes armes. qui li acoroitlance leuee et li crioit quil se rende ou il morra ia. Mais hector ne sesmaie mie Ainsalonge la glaiue et met lescu deuant son pis. Et quant il vindrent li vn pres de lautre.si li guenchi cil quar il ne losa atendre por ce que trop li sambloit fors. Et hectors sifiert celui si durement quil le porte a terre. puis traist lespee et le fiert parmi le heaumesi durement que cil est si estordis quil ne set sil est iors ou nuis....

[Hector verslaat en onthooft den ridder; waarop een menigteanderen uit het kasteel komen]

+bl. 2 d.

+Met bliscepen en[de] met reueleMan ende wijf .i. groot getaldie hem vielen te voeten aldat hi hem des duuels hadde verlatendien noit ridder ne conste gematendaer si mede waren verladenSi boden hestore ende badenden casteel dien hi daer sach staenende seiden wilde hine ane vaenSi soudene hem gerne op geuenende met hem leiden har leuenAlse lange alse hi mochte gewarenend se god wilde sparenSo wilden si hem in hulpen staen

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 352: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

300

ende seiden dat daer lach geuaeneen ridder die te arture behordedoe gingen si wech metten wordeende leden hestore daer binnenSien mochte hi den ridder bekinnendie daer in vangenessen lachende teerste dattene hestor sachwas die een van den anderen blideende elc scoot an sanders side

Maintenant hauce hector lespee. si li cope la teste et maintenant uit issir del casteliusqua .xij. escuiers qui tot li chieent as pies. si le dient ha. sire beneois soies vousqui nous aues uengie del homme del monde. que nous plus haiemes. Or uenesaueques nous quar li castiaus est vostres dez ore mais. puis que vous en aues leseignor ocis. Et saciez quant cil de laiens en sa[u]ront la uerite. il vous ameront plusque se vous auies a cascun donne. .C. mars de fin or. Lors sen vont li .iiij. erranmentel castel et content la nouele a tous qui moult lor plaist et moult en sont lie tot cil quilo[i]ent dire. Si issent del castel et viennent a hector. et li amainent .j. boin cheual.si li donnent et puis lenmainent a force el castel et li dient quil remandra laiens aueceuls. et sera deuls tous sires. Et il dist quil ne le seroit en nulle maniere. mais toutesvoies le firent il desarmer et lenmenerent el maistre palais. Et lors encontre ladamoisele qui dodynel auoit sieui iusqua la planc[h]e. et hector le salue et elle lui.Et elle auoit este amie au cheualier que hector auoit ocis. mais il estoit si traitres etsi desloiaus quele ne lamast por riens.La nuit quant il orent mangie demanda la damoisele a hector dont il estoit. et il

dist que il estoit de la meson le roy artu. par foy fait elle de chou mest il moult bel.Car aussi en a il .j. de la maison le roy artu chaiens. voire fet il amenes le auant sile uerrons. et elle le fait amener. Et quant hectors le uit si li cort lez bras tendus. sifait li vns lautre moult grant ioie.

[Dodinel doet nu Walewein verslag van zijn wederwaardig heden]

R o t t e r d am .WILLEM DE VREESE.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 353: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

301

Bij ‘oe-relicten...’

Doordat bovengen. stuk (blz. 18 vv. hiervóór) ten slotte niet meer in dl. LI plaatsheeft gevonden, klopt in mijn aanhalingen de paginering niet. Men leze op blz. 20,r. 14 v.o.:38 v.; 24 r. 17:32; 25 r. 14 v.o.:39; 26 r. 12 v.o.:31; 30 r. 1:38, r. 18:20; 31r. 7:26; 38 r. 13 v.o.: 25, 10 v.o.:29, 6 v.o.:36. Voorts 35 noot 2 l.r., in plaats vanboven: Ts. LI.Tevens moge ik het betoog, dat in Westerwolde zich Friezen hadden gevestigd,

versterken door naast Westerwolds beetse (bov. blz. 20) te plaatsen wat ik in NieuwGroninger Wb. vind: Ww. mij ‘groenland dat bij hoog water onderloopt’, De Mijn̥ ‘laagland tussen de dijken van de Westerwoldse A’. Dit is even Fries als Hogelands mij‘laag gelegen land’ en als elders in Gr. maidn̥ en dgl. (pl.) ‘veld van laag grasland’.[Ofri. mêde ‘weide’ (ags. mǽd) is in 'n deel van Gr. behandeld zoals de dranknaammēde, oude Hogelandster uitspr. mij: ēde en êde contraheren, en daarna diftongerenze]. Verder komt hammerk (bekend op de Dollardpolders in plaatsn.) in Ww. voorals ‘marke, dorp’; het zet voort oostfri. hā̆mmmerk(e) (-reke met epenth.)‘dorpsgebied, mark’. Koem, dat in andere sfeer hoort, z. volg. al.In NGN VIII 26 vv. bepleitte ik de aanwezigheid van 'n oude Friese bevolking in

en bij de stad Gron.; daarvóór spreekt ook hemmerk. Men gewaagt telkens vanOoster- en Wester (stads) hamrik, maar - ik hoop het elders nader te tonen - demiddeleeuwse bronnen hebben hem-, zoals in 't ow e s t fri., dat hemmerk,hem(me)rick heeft. En ten Z.v. Gr. was 'n Heltmer Osterhemmerke. (Ham- uit hetOosten opgenomen toen de stadstongval 't woord niet meer had? Tans in de stadalleen uit de schrijftaal bekend; vandaar mv. tans -ikken, want men

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 354: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

302

leest (en zegt) ì). Zulke b o d e n s t ä n d i g e woorden zijn even veelzeggend alsb.v. pet - niet put - ‘gegraven kuil, inz. veenplas’ dat evenzo in 't G o r e c h t gebruiktwordt als in 't Westerkw., De Marne en Frsl. In dit licht beschouw ik ook als fri.Westerw. koem ‘kom (subst.)’, (in de Ommel. en in Frsl. deels oe deels o; dit kûmkom in Frsl. is als krûm krom e.v.a.); rekking van u vóór nas. + muta is niet Saksies,altans niet in deze streken. - Verdere fri. woorden ken ik wel als Stadgronings, maarmoeilik is te bewijzen dat ze niet afkomstig zijn uit het land; het verkeer daarmeewas steeds biezonder groot. Maar daar de steden, niet het minst Groningen, veelgrond bezaten, is toch wel echt Stads de lengtemaat ‘ga(a)rdvoet’; 't Stadboek heeftveerteen gaerd vote als de stad rode daermen erve ende lant bi verkopet, en blijkensRijksarch. Gron. 1317, no 3, (afs.) verkocht de stadsregering 'n erf bij de Markt, twalffgarde voeten breet. Mnl. Wb. kent buiten Gron. alleen geerdvoet uit 'n plaats in Fri.Stadsrechten; het is dan ook = ofri. ierdfôt ‘roedevoet’, met i als pal. spirans.En reeds in 1499 noemt 'n or., Rijksarch. no 3, de steen tyll in de stad met het fri.

til(le), oorspr. ‘houten brug’ < ‘plank’.

G r o n i n g e n .W. DE VRIES.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 355: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

303

De Floresta bij Huygens

In de Korenbloemen, IIde deel 83, lezen we een gedicht, getiteld Voorspraeck, datelders, ook bij Worp (IV, 180), Spaensche vliegen uit de Floresta heet.Wat beteekent die laatste titel? Men denkt dadelijk aan het Spa. woord floresta,

Fra. forêt, Eng. forest, Mnl. vorst, dat, gelijk silva in het Latijn en Wald in hetHoogduitsch als titel gebruikt wordt voor een letterkundig verzamelwerk.Inderdaad kent de Spa. letterkunde een zeer beroemd werk uit de 16de eeuw

(1576) La Floresta española vanMelchior de Santa Cruz, geb. te Dueñas (bij Toledo),opgedragen aan koning Filips II, denWijze. Het is een verzameling apophthegma's,sententiën, anecdoten, legenden, vertellingen in 12 deelen en is vertaald in hetFransch (1600) en in het Hoogduitsch (1630). Huygens, die heel wat ‘ex Hispanis’geput heeft, kende de Floresta zeer goed (zie de noten bij Worp in deel II en IV,vooral blz. 159), welke herhaaldelijk gedrukt is, o.a. meer dan eens te Brussel (1596,1605, 1614, 1629, 1855). Hij heeft er aanleiding in gevonden zijn loflied opverschillende Spaansche zaken ‘Spaansche vliegen’ te noemen: de gedachten zijner kort, pittig, stekelig uitgedrukt, de woordspeling met Spaansche vliegen is dusaardig en echt in Huygens' geest, de canthariden als geneesmiddel en de prikkelendewerking daarvan komen natuurlijk ook ter sprake.

G r o n i n g e n .G.A. NAUTA.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52

Page 356: TijdschriftvoorNederlandseTaal-en Letterkunde.Jaargang52 · 3 endenugeblekenverbreidingvandesinzuidndl.dialektenreedsindealleroudste tijdeniseengoedesteunvoorhen,diemenen,datdendl.pluralisop-svangerm.

304

Twee gedichtjes van Huygens

Op de achterzijde van het titelblad van De geest van M.G. Tengnagel (Amsterd.1652), voorkomend in een bundeltje werkjes van dien dichter, in het bezit van deGroningsche universiteitsbibliotheek, vindt men door Huygens eigenhandig tweegedichtjes geschreven en onderteekend ‘Constanter’. Het eene is een Latijnschdistichon, het andere een puntdicht in onze taal.

Dum licet loris passim licis ire solutis,Elige cur dicas tu mihi sola places.

Een vrijer al te blooBesliep noyt schoone vrou, die 't gunstig uur liet doorgaenAls zij willen sou, moet namaels voor de deur staen;Dan is't 'k en ken u niet, goe navent en goe nacht,Gij hebt geluck versuijmt, dat u heeft toegelacht.

Het lijkt mij toe, dat het distichon duidelijk wordt in het licht van Costelick Mal 150-155:De kleederdracht is een listige streek der menschen, er wordt heel wat leelijks doorbedekt gehouden, dat, ongezien, zelfs illusies opwekt, en van Voorhout 345 vlgg.:'s morgens, als het meisje ongekleed is, ‘raect men aan de waerheyt’.

G r o n i n g e n .G.A. NAUTA.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52