Tempeliers in Brabant; de commanderij Ter Bake bij Alphen · 2015. 2. 20. · oorspronkelijke doel...

26
Tempeliers in Brabant De commanderij Ter Brake bij Alphen"') door Drs. A. A. STREEFLAND Straatnamen in de nieuwbouwwijk van het Brabantse Alphen roepen de herinnering op aan een ver verleden. Eén van de borden herdenkt de "Hof ter Brake", de middeleeuwse vestiging van tempeliers en later johannieters, die op ongeveer twee kilometer van de nieuwe wijk ge- legen moet hebben. Andere tastbare herinneringen aan deze vestiging ontbreken in Alphen, aangezien de laatste resten van de commanderij in het midden van de 1ge eeuw zijn afgebroken. Toch verdient het feit, dat zich in Alphen een tempeliersklooster bevond, meer aandacht dan het tot nu toe heeft gekregen. Er is bijzonder weinig over de geschiedenis van de commanderij gepubliceerd, evenals trouwens over de geestelijke ridderorden in de Noordelijke Nederlanden in het algemeen.! In dit artikel wil ik trachten de gegevens, die over de commanderij als tempeliersvestiging beschikbaar zijn, te inventariseren tegen de achtergrond van datgene, wat bekend is over de tempeliers in de Noordelijke Nederlanden en het hertogdom Brabant. I- Tempeliers in de Noordelijke Nederlanden. De orde der tempeliers, die in 1119 te Jerusalem was gesticht, had oorspronkelijk de taak pelgrims, op weg naar het Heilige Land, te be- schermen. Dankzij grote schenkingen nam het belang van de orde snel toe. Vooral inFrankrijk kwam de orde in het bezit van uitgestrekte landgoederen. Terwijl de rijkdom van de tempeliers groeide, geraakte het ,.) Dit artikel is een bewerking van een gedeelte van een doctoraal-scriptie middel- eeuwse geschiedenis, gemaakt bij Prof. Dr. C. van de Kieft aan de Universiteit van Amsterdam. . 141 Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

Transcript of Tempeliers in Brabant; de commanderij Ter Bake bij Alphen · 2015. 2. 20. · oorspronkelijke doel...

  • Tempeliers in BrabantDe commanderij Ter Brake bij Alphen"')

    door

    Drs. A. A. STREEFLAND

    Straatnamen in de nieuwbouwwijk van het Brabantse Alphen roepende herinnering op aan een ver verleden. Eén van de borden herdenkt de"Hof ter Brake", de middeleeuwse vestiging van tempeliers en laterjohannieters, die op ongeveer twee kilometer van de nieuwe wijk ge-legen moet hebben. Andere tastbare herinneringen aan deze vestigingontbreken in Alphen, aangezien de laatste resten van de commanderij inhet midden van de 1ge eeuw zijn afgebroken.

    Toch verdient het feit, dat zich in Alphen een tempelierskloosterbevond, meer aandacht dan het tot nu toe heeft gekregen. Er is bijzonderweinig over de geschiedenis van de commanderij gepubliceerd, evenalstrouwens over de geestelijke ridderorden in de Noordelijke Nederlandenin het algemeen.! In dit artikel wil ik trachten de gegevens, die over decommanderij als tempeliersvestiging beschikbaar zijn, te inventariserentegen de achtergrond van datgene, wat bekend is over de tempeliers inde Noordelijke Nederlanden en het hertogdom Brabant.

    I - Tempeliers in de Noordelijke Nederlanden.

    De orde der tempeliers, die in 1119 te Jerusalem was gesticht, hadoorspronkelijk de taak pelgrims, op weg naar het Heilige Land, te be-schermen. Dankzij grote schenkingen nam het belang van de orde sneltoe. Vooral inFrankrijk kwam de orde in het bezit van uitgestrektelandgoederen. Terwijl de rijkdom van de tempeliers groeide, geraakte het

    ,.) Dit artikel is een bewerking van een gedeelte van een doctoraal-scriptie middel-eeuwse geschiedenis, gemaakt bij Prof. Dr. C. van de Kieft aan de Universiteitvan Amsterdam. .

    141

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • oorspronkelijke doel van de orde steeds verder op de achtergrond. Deadministratie van het bezit en het beheer van de landgoederen nam veeltijd in beslag. Tegelijkertijd groeide de afgunst van verschillende territo-riale vorsten. In het begin van de 14e eeuw lanceerde de Franse koningPhilips de Schone een frontale aanval op de orde. Er kwam een grootproces, waarin de tempeliers werden beschuldigd van immoraliteit enketterij. In 1312 werd tijdens het Concilie van Vienne de orde der tem-peliers in zijn geheel opgeheven door paus Clemens V, daartoe over-gehaald door de franse koning.2 Vele tempeliers werden omgebracht,terwijl de goederen van de orde grotendeels werden toegewezen aan deorde der johannieters. Op deze spectaculaire wijze kwam er een eindeaan de toch al veelbewogen geschiedenis van de orde der tempeliers.

    Ook in de Nederlanden heeft het verhaal over de ondergang van detempeliers indruk gemaakt. Vooral in de 16e en 17e eeuw bestond ereen grote belangstelling voor hun geschiedenis. Geschiedschrijvers con-strueerden ieder hun eigen "tempeliersverhaal", terwijl allerlei spannen-de verhalen over de tempeliers als een soort volkslegenden de rondededen.3 Zo nam in de overlevering de overbekende orde van de tempe-liers dikwijls de plaats in van een andere, reeds in de vergetelheidgeraakte orde.4

    Over welke bronnen betreffende de geschiedenis van de tempeliers in deNoordelijke Nederlanden beschikken wij nu?

    Allereerst zal ik aandacht besteden aan bronnen van een algemeenkarakter, dat wil zeggen bronnen, die niet uitsluitend op één bepaaldecommanderij betrekking hebben.

    Het belangrijkste document is een oorkonde, die zich te Parijs in deArchives Nationales bevindt.5 In deze oorkonde van 12 april 1300gebiedt Jan Il, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland en heer vanFriesland, aan zijn baljuwen van Noord- en Zuid-Holland er zorg voor tedragen, dat de "heren van der temple onsen lieven vrienden" zoudenontvangen "alle hare hereghewaden die ghevallen sijn jof gheval1enbinnen juwer baliuscap". Deze oorkonde is voor het eerst gesignaleerddoor Blok, die in zijn verslag over Parijse archivalia ook de tekst ervanpubliceerde.6 In de transscriptie maakte hij echter een niet onbelang-rijke fout. Volgens Blok zou Jan Il, na de passage over de heergewaden,

    142

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • aan zijn baljuwen bevolen hebben: "Doet hiertoe so dat vore ons vandezen dinghen neghene c1aghe comen moet". Lezing van het origineellaat er daarentegen geen twijfel over bestaan, dat de tekst in werkelijk.heid luidt: "Doet hiertoe so dat vore ons van dezen dinghen neghenec1aghe come meer". Er zijn dus blijkbaar klachten geweest van de kantvan de tempeliers over het niet ontvangen van hen verschuldigde heer-gewaden. Het is duidelijk, dat het in dit geval niet gaat om een eersteprivilege voor de tempeliers in de Noordelijke Nederlanden, maar omeen corrigerend optreden van Jan 11.7 Aangezien eerdere privileges nietbekend zijn, blijft het duister hoe lang de tempeliers reeds in het bezitwaren van het recht op deze heergewaden en van wie ze deze ontvangenhadden. Overigens lijkt het geen toeval, dat nu juist de enige ons be-kende Hollandse "tempeliersoorkonde" afkomstig is van Jan II uit hetHenegouwse Huis. Het is aannemelijk, dat er een verband bestaat tussende toenemende Franse invloed als gevolg van de komst van het Hene-gouwse Huis en de steun aan de zo nauw met Frankrijk verbonden ordeder tempeliers, "onsen lieven vrienden", zoals Jan II hen omschrijft.

    Uit de oorkonde van 12 april 1300 mag echter allerminst afgeleidworden, dat de tempeliers in Holland een vestiging hadden. Gezien hetfeit, dat deze oorkonde zich in het "Carton- Ter Brake" bevindt, moethet eerder waarschijnlijk geacht worden, dat de begunstigde tempelierseen band hadden met deze commanderij. Een dorsale notitie wijst indezelfde richting.8

    De enige andere bron over tempeliers in Holland vermeldt een ont-moeting tussen tempeliers en Floris V, graaf van Holland. Helaas is heteen uiterst cryptische mededeling in een rekening, afkomstig van hetfinanciële en administratieve hoofdkwartier der tempeliers, "Le Templede Paris".9 Er valt niet méér uit te leren, dan dat er in 1287 contactgeweest moet zijn tussen de tempeliers en de graaf van Holland.

    Over de aanwezigheid van tempeliers in het Sticht zijn de gegevensduidelijker. Uit een schrijven van de bisschop van Utrecht, Gwy vanAvesnes, blijkt namelijk, dat de tempeliers in zijn gebied geen vesti-gingen hadden. Op 17 december 1307 reageerde hij op het verzoek vande Franse koning om de tempeliers in zijn gebied te laten arresteren.Gwy van Avesnes antwoordde hem op vriendelijke toon, dat de tempe-

    143

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • liers geen huizen in zijn gebied hadden, maar dat hij aan de oproepgevolg zou geven, als de tempeliers zijn grondgebied betraden.10 Toch iser wel een incidentele vermelding van tempeliers in Utrecht, maar dezetempeliers waren hoogst waarschijnlijk uit één van de Brabantse com-manderijen afkomstig. Immers het gaat hier om de belofte van Arnold,heer van Wesemael en maarschalk van Brabant, gedaan op 6 augustus1269, dat hij een schuld van 102 Keulse mark aan achterstallige pachtaan deken en kapittel ten Utrechtsen Dom zou laten uitbetalen door detempeliers.11

    Rekenen we de gebieden van de graaf van Vlaanderen en de hertogvan Brabant, gelegen binnen de grenzen van de Noordelijke Nederlanden,niet mee, dan zijn dit, vooralsnog, de énige algemene bronvermeldingenover de aanwezigheid van tempeliers in de Noordelijke Nederlanden.

    Hoe staat het nu met gegevens over afzonderlijke vestigingen van detempeliers in de Noordelijke Nederlanden?

    Het Monasticon Batavum vermeldt niet minder dan 24 vestigingen,waarvan 13 met een vraagteken. Bekijkt men de gegevens, waarop devermeldingen berusten, dan blijkt echter al snel de geringe betrouwbaar-heid daarvan. Ten aanzien van bijna alle vestigingen ontbreken middel-eeuwse bronnen. In veel gevallen was de vondst van middeleeuws muur-werk al voldoende om te veronderstellen, dat men met de resten vaneen tempeliersklooster te doen had; andere vestigingen zijn uitsluitendvermeld op grond van mondelinge overlevering.12 Het heeft mijns inziensgeen zin nader in te gaan op de vestigingen, welke in het Monasticonvan een vraagteken voorzien zijn. In alle gevallen gaat het om oncontro-leerbare verhalen, die nergens gesteund worden door middeleeuwsebronnen. Wel is het aardig te vermelden hoe de tempeliers bij voorbeeldin Zierikzee "terecht zijn gekomen". In een artikel van Wolfs over dedominicanen aldaar wordt namelijk aangetoond, dat de tempeliers in delokale overlevering de plaats hebben ingenomen van een onbekende,eveneens snel opgeheven orde.1 3 Volgens Wolfs herinnerde men zich inZierikzee later nog wel, dat de dominicanen eertijds een huis bewoonden,dat aan een andere orde had toebehoord, maar men wist niet meer, datdit de kleine, onbekende orde van de eksterbroeders was. Deze broedersbezaten van 1274 tot 1286 een huis in Zierikzee. Latere geschiedschrij-

    144

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • vers spraken niet meer over eksterbroeders, maàr over tempeliers envoegden er meteen een mooi verhaal aan toe over een moordpartij opde tempeliers in 1312, waaraan slechts 2 tempeliers - op dat moment ineen bordeel - ontsnapt waren.14

    De twee andere, zonder vraagteken vermelde vestigingen in hetgraafschap Zeeland, - Middelburg en Veere - , berusten op eveneens ge-heel oncontroleerbare berichten van dezelfde geschiedschrijvers.

    In het graafschap Holland zouden zich drie tempeliersvestigingenbevonden hebben: in Haarlem, in Beverwijk en op het eiland Texel.Zowel voor Beverwijk als voor Texel geldt, dat de bewijzen, door hetMonasticon aangedragen, van uiterst dubieuze aard zijn. In Beverwijkgaat het om een poortje, dat van een tempeliersklooster afkomstig zouzijn en op Texel zou "eene hooge weide" nog de plaats aangeven, waareen tempeliersklooster gestaan heeft. Ook hier betreffen het dus moeilijkte plaatsen resten uit een ver verleden, die eens in verband zijn gebrachtmet de tempeliers. Meer aandacht verdient de vestiging in Haarlem.Hierover was, op grond van een oorkonde uit 1311, bekend, dat Willemvan Egmond een schenking had gedaan voor de stichting van een tempe-liersklooster.15 Nu maakt het jaartal 1311 een schenking aan de tempe-liers zeer onwaarschijnlijk. Volgens een in 1963 verschenen artikel gaathet hier dan ook niet om een schenking aan tempeliers, maar aan eenandere, aanvankelijk in Haarlem aanwezige, maar later opgeheven orde,namelijk die der lazarieten.16 De bezittingen van de lazarieten gingenop 1 november 1312 over op de commanderij van de johannieters teHaarlem. Aangezien juist in die tijd in verband met de opheffing van deorde der tempeliers overal in Europa hun bezittingen toevielen aan deorde van de johannieters, is het aannemelijk, dat de onbekende orde derlazarieten in de traditie plaats gemaakt heeft voor de orde van de tem-peliers. Zo is dus in Haarlem sprake van een-zelfde "geschiedvervalsing"als in Zierikzee.

    Samengevat betekent dit, dat er voor de vijf in Holland en Zeelandvermelde tempeliersvestigingen geen overtuigende bewijzen zijn. Dit-zelfde geldt ook voor de twee in Limburg veronderstelde vestigingen,namelijk in Beek en Maastricht. In Beek zijn de tempeliers verward metde Duitse orde en met betrekking tot Maastricht is het enige gegeven,

    145

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • dat men spreekt over "eene sinds onheuglijke tijden koers gehad hebben-de overlevering".l 7

    Resteren nog vier vermeldingen van tempeliersvestigingen. Van dezevier liggen er drie binnen het hertogdom Brabant en één binnen hetgebied van de graaf van Vlaanderen. De laatste zou gelegen hebben inZaamslag bij Axel in Zeeuws-Vlaanderen. Uit de regesten van een grootaantal oorkonden, die zich bevonden in het Vlaamse tempeliersarchief teBergen (in 1940 door brand verloren gegaan), blijkt, dat Vlaamse tem-peliers, behorend tot de commanderij in Slijpe, reeds in de 12e eeuw inhet bezit waren vàn goederen in Zeeuws-Vlaanderen. Over tempeliersin het ambacht Zaamslag wordt voor het eerst gesproken in 1200, alseen zekere Zeger, kastelein van Gent en Kortrijk, eind 1200 zelf toe·getreden tot de orde, een stuk grond in Zaamslag aan de Gentse tempe·liers schenkt.18 In de loop van de Be eeuw volgen nog meer schenkingenin de buurt van Zaamslag. Toch is wel zeker, dat de tempeliers in Zaam-slag geen zelfstandige commanderij hadden. Volgens Rogghé beschiktende tempeliers er niet over een eigen commanderij, maar over een kapelen goederen, die toebehoorden aan de commanderij van Gent.19

    Tenslotte de drie vestigingen in Brabant, die in het Monasticon ge-noemd worden: Alphen, Rixtel en Lage Mierde.

    Lage Mierde past weer helemaal in het beeld, dat we hiervoor hebbengezien. De gegevens reiken niet verder dan een pastorie, die, naar menzegt, vroeger een klooster van de tempeliers is geweest. In het geval vanAlphen en Rixtel kan echter niét volstaan worden met de opmerking,dat middeleeuws bronnenmateriaal ontbreekt. Alphen is namelijk deenige plaats in de Noordelijke Nederlanden geweest, waar de tempelierseen zelfstandige commanderij bezaten. De gegevens, die ons over dezecommanderij ter beschikking staan - helaas ook niet talrijk - zullen nunader bekeken worden, waarbij ook de positie van Rixtel als onderdeelvan de Alphense commanderij aan de orde zal komen. Tevens zal aan-dacht besteed worden aan de plaats van de tempeliers in het hertogdomBrabant in het algemeen, omdat alleen tegen dié achtergrond de positievan de Alphense commanderij tot haar recht kan komen.

    146

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • II - De stichting van de commanderij Ter Brake.Alvorens in te gaan op het hierboven genoemde, wil ik eerst een

    kort overzicht geven van datgene, wat bekend is over de stichting vanTer Brake.

    Middeleeuwse bronnen, die ons iets vertellen over het stichtingsjaaren de persoon van de stichter, zijn er niet. Overigens is dit niet uitzon-derlijk, want van geen enkele Brabantse commanderij is een stichtings-oorkonde bewaard gebleven.2o De oudste bron, die iets over de stichtingvan een commanderij in onze streek vermeldt, dateert uit de 16e eeuw.Het is: "Het discours of de kroniek der Heeren van Breda", waarvande schrijver onbekend is. In deze kroniek wordt verteld, dat Gerardof Hendrik van Breda reeds "cortelick naerdat heere Godevaert vanBouillon met andere kerstene heeren anno 1099 hadden geconquesteertde stadt Jerusalem" een klooster stichtte in de stad Breda. Dit klooster,behorende tot de orde der tempeliers, zou in de dorpen Alphen enOosterhout allerlei goederen van de heer van Breda gekregen hebben.21

    Aan dit verhaal zal niet veel waarde gehecht mogen worden, te meer,daar de kroniek in haar algemeenheid niet uitmunt in betrouwbaarheidvan data en feiten. Immers, kort na 1099 bestonden noch de orde dertempeliers, noch de stad Breda. Ook als men "cortelick" wat ruimeropvat, dan is het nog niet aannemelijk, dat hier vóór het midden van de12e eeuw een commanderij gesticht zou zijn.22 Waarschijnlijk heeft deschrijver van de kroniek de kapel van de johannieters in Breda opgevatals een vroegere tempeliersvestiging, zodat we in feite eenzelfde ver-wisseling zien optreden als in de hiervoor besproken Noordnederlandsetempelierstraditie.

    Een volgende vermelding is te vinden in de "Beschrijving der Stadten Lande van Breda" van Thomas Ernst van Goor. Hoewel dit 18eeeuwse werk in dit kader moeilijk als een gezaghebbende bron beschouwdkan worden, is het mogelijk, dat Van Goor een aantal oorkonden heeftkunnen raadplegen, die verloren zijn gegaan. Van Goor baseert zijn pas-sage over de stichting van de commanderij op "Brieven", zonder dezeoverigens nader aan te geven. Zijn beschrijving luidt als volgt: "Zooheeft Hendrick, Heer van Breda, korten tyd daarna (d.w.z. na de op-richting van de orde), in zyn landt gesticht eene Commanderye van die

    147

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • Orden, en dezelve met veele goederen te Oosterhout, Dongen en Alphenryckelyck begiftigt, gelyck uyt de Brieven deswegen verleent genoegzaamte zien is".23 Wat betreft de plaats van de bezittingen van de comman-derij komt deze passage overeen met dat, wat uit latere bronnen bekendis. Het tijdstip van de stichting zou, volgens Van Goor, kort na 1118liggen, het jaar van de oprichting van de orde. Als stichter van de com-manderij noemt hij Hendrik van Breda, volgens de door hem opgesteldegeslachtenlijst van de heren van Breda overleden in 1125. Dit impliceert,dat hij de stichting van de commanderij tussen 1118 en 1125 plaatst.Jammer genoeg staat van deze geslachtenlijst vast, dat zij op fantasieberust, waarmee alle dateringen op basis van deze lijst en in het algemeenop grond van de gegevens van Van Goor verdacht worden.24

    Meer vertrouwen kan worden gesteld in het stichtingsjaar, dat de17e eeuwse Bredase stadsgriffier Havermans noemt. In een marginaleaantekening bij één van zijn stukken vermeldt hij, dat Ter Brake gestichtis door de heer van Breda na de zogenaamde slag bij Wesserhagen, die,legende of niet, geplaatst wordt in het jaar 1144.25 Hoewel ook dit doorHavermans genoemde jaar niet geverifieerd kan worden, lijkt zijn da-tering het meest aanvaardbaar. Zekerheid hierover hebben we echterallerminst. Evenzeer is onduidelijk of er toen al sprake was van eenechte commanderij of slechts van een huis, dat vanuit een andere plaatsbestuurd werd.

    Over de heren van Breda als stichters van de commanderij bestaatbij voornoemde schrijvers een grote eensgezindheid. Deze veronderstel-ling wordt bevestigd door het feit, dat de heren van Breda én de com-manderij een aantal gemeenschappelijke rechten in Alphen en Oosterhoutbezaten. Tevens blijkt uit geen enkele Brabantse bron iets van eendirecte relatie tussen de commanderij en de enige andere figuur, die voorhet stichten van deze commanderij in aanmerking zou komen, de hertogvan Brabant.26 Dit laatste neemt niet weg, dat algemene maatregelenten aanzien van de tempeliers in Brabant, uitgevaardigd door de hertogenvan Brabant, eveneens gegolden moeten hebben voor de tempeliers inhet ver weg gelegen Ter Brake. Welke die maatregelen waren en wat erin het algemeen bekend is over de tempeliers in het hertogdom Brabant,dat zal nu eerst aan de orde komen.

    148

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • Hl - Tempelierskloosters en privileges in het hertogdom Brabant.

    De vroegste gegevens over de tempeliers in Brabant zijn te vinden inprivileges, die zij ontvingen van de hertogen.27 Het oudste privilege,waarvan het origineel verloren is gegaan, dateert uit 1142.28 In dezeoorkonde schenkt Godfried II aan de Brabantse tempeliers het recht opeen deel van zijn heergewaden. Toch is dit niet het eerste gegeven. Eenandere oorkonde, uit 1160, wijst namelijk nog iets verder terug. In dezeoorkonde verklaart Godfried lIl, dat hij - in navolging van zijn vader engrootvader, die de tempeliers reeds in hun gebied hadden ontvangen - degoederen van de tempeliers onder zijn bescherming heeft geplaatst.29

    Aangezien de grootvader van Godfried lIl, Godfried I, in 1139 over-leed, kan men hieruit afleiden, dat er vóór 1139 tempeliers in Brabantgeweest moeten zijn. Ditzelfde blijkt uit een oorkonde (uit ± 1184) vanpaus Lucius lIl, waarin deze de schenkingen van de Brabantse hertogenaan de orde van de tempeliers bevestigt. Hij noemt o.a. de schenkingdoor Godfried I van land en bos in Waver.30

    Van de latere Brabantse hertogen is bekend, dat Godfried III detempeliers vrijstelde van tollen in het hertogdom en dat zijn opvolgerHendrik I hen in 1220 het recht verleende in zijn bossen vee te latenweiden en tevens hout uit die bossen te gebruiken.31

    In de voornoemde oorkonden is de orde van de tempeliers steeds debegunstigde en niet een apart genoemde commanderij.

    Over de afzonderlijke commanderijen is het bronnenmateriaal uiterstbeperkt. Van de meeste is niet veel méér bekend, dan de vermelding, -in latere overzichten van bezittingen van de johannieters in Brabant - datzij ééns toebehoord hebben aan de tempeliers. Op basis van deze over-zichten heeft Marchal-Verdoodt in 1965 getracht het precieze aantaltempelierskloosters in Brabant vast te stellen.32 Zij neemt als uitgangs-punt twee uit 1373 stammende overzichten van de kloosters en bezit-tingen der johannieters, respectievelijk opgesteld door de bisschop vanLuik en de orde der johannieters zelf. In het overzicht van de kloostersin het diocees Luik worden de volgende genoemd als voormalige tempe-lierskloosters - "domus ... , dudum Templi" - : "Valionpont" (Vaillam-pont), "Novacurte" (Neuve-Court), "Lovanium" (Leuven), "La Braka"

    149

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • (Ter Brake), "Vetericuria" (Vieille-Court) en "Gerardi Curte" (Gé-raucourt). Een ander beeld spreekt daarentegen uit de inventaris vande johannieters. Dit in het Frans geschreven document vermeldt slechtstwee kloosters als "jadis du TempIe": "Viez Court" en "Gerencourt".Marchal-Verdoodt heeft beide overzichten uit 1373 vergeleken met eenderde, namelijk een inventaris, die de johannieters in mei 1313 opstel-den, van goederen, die zij van de tempeliers hadden overgenomen.33

    Hierin worden de bezittingen omschreven van vier Brabantse tempeliers-kloosters: Leuven, Ter Brake-Oosterhout, Vaillampont-Vieille-Court-Géraucourt en Neuve-Court. De lijst van de bisschop van Luik en dieuit 1313 komen dus in feite met elkaar overeen. Zoals de commanderijTer Brake en de bezittingen in Oosterhout één geheel vormden, zo wasdat waarschijnlijk ook het geval met Vaillampont-Vieille-Court-Gérau-court met Vaillampont als het eigenlijke centrum. Dezelfde namen komenoverigens eveneens naar voren in een lijst van karweien der Brabantsekloosterhoeven, welke in 1356(?) werd opgesteld door Jakob van Water-loes, wagenmeester van Brabant.34 Jakob van Waterloes vermeldt devroegere tempeliersvestigingen apart en daarbij de reden, waarom zij dekarweien bestaande uit een wagendienst voor elk klooster moesten ver-richten. De johannieters waren de wagendiensten verschuldigd, omdatzij de tempeliersgoederen in de tijd van de opheffing van die orde vande hertog van Brabant gekregen hadden. De Brabantse wagenmeesteromschrijft het als volgt: "Item voert houden die van 't Santereine(= Chantraine, de hoofdzetel van de johannieters in Brabant) hove diehierna volghen, die wilen toehoerden den Tempelieren van over zee, diets'lans verdreven waren; doen bleef mijn here den hertoghe die hoveende 'd lant, datter toehoerde; dat mijn here van Brabant enen langhentijt ghehouden hadde; doen vercreghen die van 't Santereine ane denpaus 't gheesteleech recht van desen voerscreven hoven, die den Tempe-lieren toehoerden; item ende mijn here van Brabant gaf hen 'd wereleecrecht; hier omme staen si ten wille te dienste mijn here van Brabantghelijc den gastusen" .35

    Wat is er over de vier commanderijen - Neuve-Court, Leuven,Vaillampont en Ter Brake - meer bekend dan de vermelding in voor-noemde lijsten?

    150

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • De oudste gegevens hebben betrekking op de commanderij Neuve-Court bij Waver. Zoals we hiervoor reeds zagen, bevestigde paus LuciusIII in een oorkonde van omstreeks 1184 de schenkingen van de Bra-bantse hertogen aan de orde der tempeliers. Hierbij handelt het in deeerste plaats om de schenking van land en bos bij Waver, maar direktaansluitend op deze schenking vermeldt de oorkonde de erkenning doorGodfried III van een huis, dat zijn grootvader heeft gesticht. Hoeweldit huis niet bij name wordt genoemd, is het aannemelijk, dat het hiergaat om de dicht bij Waver gelegen commanderij Neuve-Court. In dezeoorkonde wordt niet over andere schenkingen of vestigingen gesproken.Dit doet het vermoeden ontstaan, dat Neuve-Court in die tijd de énige,door de Brabantse hertogen gestichte commanderij was. Vanderlindenheeft in zijn artikel "Les Templiers à Louvain" deze zelfde oorkondegebruikt om het tempeliersklooster aldaar nader te dateren. Hij komt totde conclusie, dat er in 1184 nog geen klooster in Leuven geweest is.Omdat de eerste vermelding van het klooster te Leuven uit ± 1200dateert, plaatst hij de stichting van deze commanderij tussen 1184 en1200.36 Verder is ook over deze commanderij weinig bekend. Hetzelfdegeldt voor Vaillampont, waarvan de naam voor het eerst in 1209 wordtaangetroffen.37

    Blijft over de commanderij Ter Brake. Over deze commanderij isweliswaar niet veel bekend, maar toch altijd méér dan over de drieandere Brabantse commanderijen.

    IV - De commanderij Ter Brake: goederen en rechten.

    De twee oudste bronnen, die van toepassing zijn op de commanderijTer Brake, bevinden zich in de Archives Nationales te Parijs.3S Zijhandelen over schenkingen van land in de buurt van Turnhout en heb-ben geen betrekking op goederen, die in de naaste omgeving van decommanderij liggen. In de eerste oorkonde uit 1187 wordt vermeld, datGerard van Duffel zijn gehele allodium bij Turnhout aan de tempeliersheeft overgedragen. Voor dit allodium, bestaande uit landerijen, bossenen horigen, moesten de tempeliers jaarlijks een lijfrente van drie markenaan Gerard van Duffel betalen. In de oorkonde staat niet expliciet uit

    151

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • welke commanderij deze tempeliers afkomstig waren. Ook de tweedeoorkonde uit 1212 geeft dit niet aan. Deze oorkonde maakt melding vaneen schenking door hertog Hendrik I van een hoeve en landerijen in deomgeving van Turnhout. Hoewel in beide oorkonden Ter Brake nietwordt genoemd, is het waarschijnlijk, dat de Turnhoutse goederen aandeze commanderij werden geschonken. In de eerste plaats pleit daarvoorhet feit, dat beide oorkonden zich bevinden in het "Archief-Ter Brake"te midden van stukken, die alle betrekking hebben op deze commanderij;tevens is op beide stukken als dorsale notitie met oude hand geschreven:"La Bracke". Een punt vormt ook de ligging van de commanderij: vande vier Brabantse commanderijen ligt Ter Brake het dichtst bij Turnhout.Tenslotte is een argument, dat in het overzicht uit 1313 van de nieuwejohannieterbezittingen, afkomstig van de tempeliers, bij de goederen eninkomsten van de commanderij Ter Brake 6ók inkomsten uit Turnhoutgenoemd worden.39 Anderzijds is het echter niet uitgesloten, dat dezegoederen pas in een latere tijd, bij voorbeeld na een reorganisatie van debezittingen van de tempeliers in Brabant, bij Ter Brake zijn gaan horenen dat toen ook de oorkonden in het archief aldaar terecht zijn gekomen.

    Oude gegevens zijn er eveneens over bezittingen van de tempeliers inRixtel. Deze goederen werden in 1214 aan hen geschonken, zoals weweten uit een vidimus, op 16 mei 1422 uitgegaan van schepenen enraden van 's-Hertogenbosch.40 In deze oorkonde verklaart Hendrik I vanBrabant, dat Willem graaf van Megen en zijn zoon Dirk in 1214 hunallodiaal goed te Rixtel aan de orde van de tempeliers hebben geschon-ken. Hiertoe behoorden ook hun rechten in Rixtel, zoals het patronaats-recht over de kerk. Omdat ook in deze oorkonde niet vermeld is aanwelke commanderij dit goed is geschonken, - er wordt alleen gezegd"templo Domini in Jerusalem" - heeft men wel verondersteld, dat inRixtel een klooster van de tempeliers heeft gestaan.41

    Van Sasse van Ysselt spreekt in zijn "Oorkonden betreffende Rixtel"echter over een bouwhoeve van de tempeliers, ressorterend onder decommanderij Ter Brake. Zijn mening wordt bevestigd door een oorkonde,die eveneens in de Archives Nationales te vinden is en recentelijk werduitgegeven in het Oorkondenboek van Noord-Brabant.42 In deze oor-konde van 18 november 1289 verklaren de schepenen van 's-Hertogen-

    152

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • bosch, dat de meester van de commanderij Ter Brake goederen in Rixte1en Heesbeen heeft verpacht aan een Bossche poorter. Het is voor deeerste maal, dat de commanderij aangeduid wordt als "domus de Braka"en dat er gesproken wordt over de meester van Ter Brake, "magisterdomus de Braka". De goederen van de commanderij in Rixte1 en Hees-been moeten niet onaanzienlijk geweest zijn. De tempeliers hadden inbeide plaatsen een hoeve. Deze hoeven werden met de bijbehorendeakkers, weiden, cijnzen en gebouwen in 1289 in erfpacht gegeven tegeneen jaarlijkse som van 24 pond Leuvense denarii. Daarbij behoorde niethet patronaatsrecht van de kerk te Rixtel en de horigen, die aan decommanderij een hoofdcijns betaalden. Merkwaardig genoeg worden inde lijsten van 1313 en 1373 geen inkomsten of bezittingen in Rixtel enHeesbeen vermeld, terwijl uit 15e eeuwse bronnen bekend is, dat dejohannieters wel degelijk bezittingen in Rixte! hadden.43 Over de goe-deren in Heesbeen is, behalve de vermelding in de oorkonde van 1289,niets bekend.

    Wat weten we nu over dichter bij de commanderij gelegen goederen?Ofschoon we bijzonder slecht zijn ingelicht over de vroege geschiedenisvan het bezit der tempeliers in de gebieden rond Alphen en Oosterhout,blijkt uit 14e en 15e eeuws bronnenmateriaal, dat deze goederen dekern zijn geweest van het bezit van Ter Brake.44

    De oudste informatie over Oosterhout is afkomstig uit een niet ergbetrouwbaar 17e eeuws werk: "Trophées du Duché de Brabant", samen-gesteld door Butkens. Hij weet te melden, dat hij in een door hem nietnader aangegeven bron een passage is tegengekomen, waarin staat, datBeatrix van Strijen de tienden in haar gebied te Oosterhout heeft ge-schonken aan de tempeliers.45 Als jaartal noemt Butkens 1199. Hoewelhet niet mogelijk is de schenking van deze tienden te bevestigen metbehulp van andere bronnen, is deze passage wel in overeenstemmingmet gegevens uit latere bronnen.46

    De oudste gegevens over de tempeliers in Alphen zijn te vinden ineen drietal oorkonden: twee uit 1236 en één uit 1245.47 Zij lichten onsin over een conflict tussen de abdij Tongerlo en de tempeliers over eenhoeve in Alphen. In de eerste oorkonde, d.d. 9 juli 1236, beloven depreceptor van de tempeliers der provincie Frankrijk en de abt van het

    153

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • premonstratenzerklooster Tongerlo, dat zij zich inzake het geschil zullenneerleggen bij een uitspraak van drie scheidslieden. Van deze drie scheids-lieden behoorde er één tot de orde der tempeliers. Het was de taak vandeze scheidslieden om de vergoeding vast te stellen, die de premonstra-tenzers jaarlijks moesten opbrengen voor het bezit van de hoeve en dedaarbij behorende landerijen, waarop blijkbaar ook de tempeliers rechtenkonden doen gelden. Uitdrukkelijk wordt er bij vermeld, dat het alleenom dié gronden gaat, die reeds omgeven zijn met sloten en in cultuurgebracht. De scheidslieden moesten de vergoeding bepalen op grond vaneen door hen gedane schatting van de waarde van het land vóór en nade ontginning door de premonstratenzers; op basis van het gemiddeldehiervan werd de vergoeding vastgesteld. Op 17 november 1236 komtde beslissing: de tempeliers mogen voortaan de premonstratenzers inAlphen niet meer lastig vallen, maar het klooster Tongerlo is hen jaar-lijks 4 sester rogge, 4 sester haver en 3 Keulse schellingen verschuldigd.Tevens wordt reeds in de eerste oorkonde vastgesteld, dat de premon-stratenzers bij verdere ontginningen toestemming dienen te vragen aande preceptor van de tempeliers in Frankrijk. Deze regeling geldt overi-gens voor het gehele allodium van Alphen, waarop de tempeliers voorde helft aanspraak konden maken. Hieruit blijkt dus, dat zij in 1236allodiaal goed in Alphen bezaten.

    Uit de derde oorkonde kunnen we opmaken, dat het klooster Ton-gerlo de belofte om voor nieuwe ontginningen toestemming te vrageninderdaad hield. In deze oorkonde van december 1245 verklaart de abtvan Tongerlo, dat de preceptor der tempeliers de monniken van Tongerloheeft toegestaan om de hoeve in Alphen uit te breiden met twee roedenlands buiten de sloten. Hiervoor moeten de premonstratenzers dan jaar-lijks één Leuvense denarius aan de tempeliers betalen. De oorkonde isvriendelijk van toon, zodat het zich laat aanzien, dat het conflict tussenTongerlo en de tempeliers voorbij was.

    Het is opvallend, dat in geen van de drie oorkonden de meester ofmagister van Ter Brake voorkomt, maar dat de zaak afgehandeld wordtvia de preceptor van de provincie Frankrijk, waar Brabant toen onderviel. Was er in die tijd misschien dan toch nog geen zelfstandige com-manderij met een eigen meester, maar slechts een kleine vestiging van

    154

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • tempeliers? En is derhalve deze vestiging pas tussen 1245 en 1289 eencommanderij geworden? Zekerheid kan hierover niet verschaft worden,maar het is niet onwaarschijnlijk.

    Gegevens van méér belang over de rechten en de bezittingen van detempeliers in Alphen en Oosterhout komen uit twee bronnen, die uitrespectievelijk 1.311 en 1.31.3 dateren. De eerste bron behelst een verslagvan een onderzoek naar de rechten, die de tempeliers en Philips vanLiedekerke hadden in Alphen en Oosterhout.48 Dit onderzoek werd op12 maart 1.311 "apud Braken" verricht door Gerard van Uden, schoutvan Antwerpen, in aanwezigheid van Philips van Liedekerke, maar inafwezigheid van de meester van de commanderij Ter Brake en zijn"mannen". Hoewel de afwezigheid van de tempeliers wel te maken zalhebben gehad met hun problemen in die tijd, komt in het verslag daar-van niets naar voren. De partijen hadden elk 30 getuigen, die onder edestonden. Het verslag geeft een interessant beeld van de rechten van detempeliers in Alphen en Oosterhout. Overigens dient men er wel reke-ning mee te houden, dat in het verslag voornamelijk dié rechten aan deorde komen, waarover geschillen bestonden. Bovendien is het onderzoekslechts een stadium in de gehele rechtsgang en heeft het een informatiefkarakter. Toch is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deverklaringen, die door de getuigen werden afgelegd. Zij waren het trou-wens in grote lijnen met elkaar eens.

    Een aantal van de vermelde rechten vinden we terug in latere bron-nen. Zo zijn we over de rechten van de commanderij in Oosterhoutingelicht middels een oorkonde uit 1.373.49 Op 15 mei 1.373 doen na-melijk enige scheidslieden uitspraak in een geschil tussen de heer vanOosterhout en de johannieters van Ter Brake over de rechten in Ooster-hout. Ten aanzien van de rechten van Ter Brake in Alphen vormt eenmanuaal uit 1422 een belangrijke informatiebron.50 Als laatste bronover de rechten van Ter Brake in Alphen en Oosterhout is van belangeen uittreksel van een overeenkomst tussen de heer van Breda en decommanderij Ter Brake, d.d. 20 april 1473, waarbij de johannieters eendeel van hun rechten verkopen aan de heer van Breda.51

    De continuïteit in de rechten van de tempeliers en de johannietersvan de commanderij Ter Brake, zoals die naar voren komt in de voor-

    155

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • noemde bronnen, biedt de mogelijkheid een aantal punten uit het eerdergenoemde onderzoek van 1311 nader uit te werken op basis van lateregegevens.

    Uit de getuigenissen vóór de tempeliers blijkt, dat de rechten, diezij in 1311 deelden met Philips van Liedekerke, heer van Alphen enOosterhout, oorspronkelijk het gemeenschappelijk bezit waren van detempeliers en de heer van Breda. Overal in het onderzoek wordt ge-sproken over de rechten, die de orde deelde met de "dominus de Breda".Men verwijst derhalve naar de situatie, zoals die bestond in de tijd, datAlphen en Oosterhout nog geen afzonderlijke heerlijkheden waren.

    Philips van Liedekerke was ten tijde van het onderzoek pas kortetijd in het bezit van zijn rechten aldaar. Hij wordt in de oorkonde van1311 zelfs voor de eerste maal als heer van Oosterhout aangeduid.52

    Wellicht is dit één van de oorzaken van het geschil geweest. Een anderemogelijkheid is, dat hij heeft willen profiteren van de problemen, die detempeliers in die tijd hadden, om op die manier zijn rechten in Alphenen Oosterhout uit te breiden.

    In het onderzoek van 1311 komen Alphen en Oosterhout naar vorenals twee min of meer aparte complexen. Van de 30 getuigen, die TerBrake vertegenwoordigen, zijn er dan ook 15 uit Alphen en 15 uitOosterhout afkomstig. Het valt uit dit onderzoek niet op te maken ofde tempeliers in Oosterhout in het bezit waren van een afzonderlijkgerecht, voorzien van een meier en schepenen, die de commanderijvertegenwoordigen. In 1373 hadden de johannieters in Oosterhout wéleen dergelijk eigen gerecht, hoewel zij ook toen voor belangrijke zakenaangewezen waren op het vonnis van de meester van Ter Brake.53

    Over welke rechten beschikten nu de tempeliers in Alphen enOosterhout? In de eerste plaats hadden de tempeliers een aandeel in hetrecht op de woeste gronden. In Oosterhout bedroeg dit aandeel 1/4,terwijl het aandeel, dat de tempeliers in Alphen hadden, groter was,namelijk 1/3.54 Het recht op de woeste gronden hield in, dat men dezegrond in cijns kon uitgeven, wat voor de commanderij een belangrijkebron van inkomsten geweest moet zijn. Het andere deel in het recht opde woeste gronden in Alphen en Oosterhout was in 1311 in handen van

    156

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • Philips van Liedekerke. De tempeliers en Philips van Liedekerke kondenelkaar niet verbieden om, wanneer één van beiden dit wilde, land tevercijnzen. Zelf kon men dan overeenkomstig het eigen aandeel in hetrecht op de woeste gronden hetzelfde doen. De johannieters zijn noglange tijd in het bezit gebleven van dit aandeel in het recht op de woestegronden. In de scheidsrechterlijke beslissing aangaande het geschil overde rechten in Oosterhout wordt het uitdrukkelijk vermeld en in hetmanuaal van 1422 staat bij de rechten, welke de johannieters in Alphenhadden: "Item so behoert ons van ouden heercomen den derden voetvan der vroenten in der prochien van Alphen".55 De in het manuaalgebruikte term vroente was in de Zuidelijke Nederlanden de gebruike-lijke term voor woeste grond. Pas in 1473 zou dit recht, tegelijk meteen aantal andere rechten, door de heer van Breda worden afgekocht.56

    Het bovengenoemde recht ligt in de landsheerlijke sfeer en was in deheerlijkheid Breda reeds vroeg in het bezit van de heer van Breda, diedit recht oorspronkelijk ook in Alphen en Oosterhout in eigendom had.57

    Het lijkt aannemelijk, dat de tempeliers van hem hun aandeel in ditrecht in Alphen en Oosterhout verkregen hebben.

    Eveneens een belangrijk recht, dat de tempeliers met de heer vanAlphen en Oosterhout deelden, was de lage rechtspraak. Bij de verdelingvan de opbrengst van de boeten hanteerde men dezelfde verdeelsleutelals bij het recht op de woeste grond: in Oosterhout kregen de tempeliers1/4 van de opbrengst van de boeten tot 100 solidi en in Alphen 1/3.Bij boeten bóven de 100 solidi ontvingen de tempeliers niets. Een aparteregeling wordt vermeld met betrekking tot allodiaal goed, dat de tempe-liers, blijkens dit onderzoek van 1311, in Oosterhout hadden. Ten aan-zien daarvan mochten de tempeliers de gehele boete tot 100 solidi innen,maar bij hogere boeten kregen zij eveneens niets. Bovendien hadden detempeliers het recht - met betrekking tot het allodiale goed - om zelf tebepalen, wanneer ze een rechtsgeding wilden houden. Datzelfde goldook voor de gemene gronden, voor zover het geen zaken betrof, welkeonder de hoge rechtspraak vielen. In de uitspraak van de scheidsliedenover Oosterhout van 1373 vinden we deze bepalingen, zij het in ge-wijzigde vorm, weer terug. Beslist wordt dat Ter Brake, met betrekkingtot haar allodiaal goed, alle boeten mag incasseren tot 27 schellingen;

    157

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • daarnaast krijgen zij ook nog 1/4 bij hogere boeten tot 3 pond. Tenaanzien van boeten over de gemene gronden krijgen de johannieters vanalle boeten tot 3 pond eveneens 1/4 deel. Opvallend is, dat in het onder-zoek van 1311 alleen gesproken wordt over allodiaal goed in Oosterhouten niet in Alphen. Hieruit mag men echter geenszins afleiden, dat detempeliers in Alphen geen allodiaal goed hadden. Waarschijnlijk warener daarover geen moeilijkheden, zodat het onderzoek van 1311 er nietover spreekt. De tempeliers beschikten in Alphen immers wél over allo-diaal goed, zoals wij hiervoor zagen en zoals trouwens ook voor de handligt, omdat het centrum van de tempeliers aldaar gevestigd was. Uit hetmanuaal van 1422 blijkt, dat de johannieters in Alphen, net als in Oos-terhout, recht hadden op de boeten tot 27 schellingen; daarboven kregenze echter niets, althans niet in die tijd.5s

    In het onderzoek van 1311 worden nog andere rechten uitsluitendin verband met Oosterhout vermeld. In hoeverre de tempeliers dezerechten ook in Alphen hadden is minder duidelijk. Het gaat hier omachtereenvolgens de tienden en het collatierecht van de kerk van Ooster-hout, het recht om een stier en een bok te houden, alsmede de bepaling,dat de heer van Oosterhout geen molen, geen kerk en geen kasteel mochtbouwen binnen de parochie van Oosterhout. In de reeds genoemde enhierna uitvoeriger te behandelen opsomming van de bezittingen van decommanderij van mei 1313 staan slechts weinig gegevens over de rechtenvan de tempeliers, maar wel blijkt er uit, dat zij het molenrecht nietalleen in Oosterhout, maar ook in Alphen bezaten. Wat betreft hetcollatierecht en de tienden is de situatie in beide plaatsen verschillend.In Alphen hadden de tempeliers namelijk op kerkelijk gebied een zwareconcurrentie te duchten van de abdij Tongerlo. Het staat vast, dat dezeabdij in de parochie Alphen de tienden bezat.59 In Oosterhout daar-entegen zijn de johannieters in de 14e en 15e eeuw nog steeds in hetbezit van het grootste deel der tienden. Over de andere, hiervoor ge-noemde bepalingen, die wél ten aanzien van Oosterhout, maar niet bijAlphen vermeld werden, is niets bekend.

    Tenslotte staan in het onderzoek van 1311 nog twee bepalingen, diede positie regelen van respectievelijk vreemdelingen, die zich in Alphenof Oosterhout willen vestigen, en van misdadigers, die uit het rechts-

    158

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • gebied van de één naar dat van de ander ontsnappen. Voor de misdadi-gers gold, dat de tempeliers èn de heer van Alphen en Oosterhout henniet mocht arresteren op het gebied van de ander, maar dat de vluchte-lingen wél uitgeleverd zouden worden, als daar om gevraagd werd.

    De bepaling betreffende diegenen, die zich in Oosterhout en Alphenkwamen vestigen, hield in, dat, wanneer zij één nacht binnen het gebiedvan de één hadden doorgebracht, de ander geen enkel recht meer op henkon doen gelden. Een uitzondering gold voor diegenen, die uit het landvan de heer van Breda kwamen en tot zijn horigen behoorden.

    Tot zover het overzicht van de rechten der tempeliers in Alphen enOosterhout.

    Een opsomming van de goederen, welke de tempeliers bezaten tentijde van de opheffing van de orde, wordt gegeven in de "aanwinsten-inventaris" van de johannieters uit mei 1313.60 Een jaar eerder, op 2mei 1312, had paus Clemens V de goederen van de tempeliers officieeltoegewezen aan de orde der johannieters en op 30 december 1312 hadhij bevolen, dat de nieuwe bezitters een algemene staat van hun bezit-tingen zouden maken, zowel van hun oude bezit, als van het nieuwe.Het is waarschijnlijk, dat de inventaris van goederen, welke in het dio-cees Luik aan de orde der tempeliers toebehoord hadden, vanuit hetzelfdebevel werd opgemaakt.

    De opsomming van de goederen van de commanderij Ter Brakebegint met de mededeling, dat de landerijen van de commanderij nietgoed op hun waarde zijn te schatten. De landerijen waren namelijk ver-wilderd en brachten weinig op, omdat het land, alvorens men kon zaaien,eerst moest worden afgebrand.61 Ondanks dat, zaaide men elk jaar voorongeveer 431 mud rogge in.

    Vervolgens wordt vermeld, dat de hoeve, behorend bij de comman-derij, in helftwinning was uitgegeven, wat jaarlijks ongeveer 8 mud roggeopbracht. Veel aanzienlijker was de hoeveelheid rogge, welke de com-manderij kreeg voor de door haar verpachte landerijen: 52~ mud rogge,daarnaast nog 1631 mud haver en 1 mud gerst. Daarbij waren de pach-ters ook nog een bedrag van 24 pond verschuldigd.62

    Een belangrijke bron van inkomsten vormden ook de twee molens,die de tempeliers respectievelijk in Alphen en Oosterhout hadden. Zij

    159

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • brachten per jaar 22 mud rogge op, maar opgemerkt dient te worden,dat de tempeliers aan deze molens soms grote onkosten hadden.63

    In Oosterhout leverden de tienden verreweg het meeste op: 174ponden. Aan cijns betaalde men daar: 31 ponden, 16 solidi en 3 obolen"aan goed geld" en 4 ponden, 3 solidi "aan gangbaar geld", alsmede 3Keulse solidi. Zowel in Oosterhout als in Alphen bezaten de tempelierstevens bossen en woeste gronden.

    Behalve ten aanzien van Alphen en Oosterhout worden in deze in-ventaris ook inkomsten van Ter Brake in Turnhout vermeld. De tempe-liers hadden daar een aandeel in de tienden, wat jaarlijks 40 tournoiseponden en 45 mud rogge opleverde.

    Als laatste post van de inventaris van de commanderij worden dekippen genoemd, die op diverse plaatsen en door verschillende personenaan de commanderij werden gegeven, in totaal per jaar 165.64

    Alles bij elkaar zijn deze inkomsten niet onaanzienlijk. Wanneer menze vergelijkt met de eveneens in de inventaris vermelde inkomsten vande commanderij in Leuven, dan liggen ze een stuk hoger. Waarschijnlijkwas de commanderij van Leuven veel meer een stedelijke nederzetting,waar de tempeliers minder gericht waren op de exploitatie van grond-bezit.65 Een vergelijking met de andere Brabantse tempelierscomplexen,Neuve-Court en Vaillampont, is niet goed mogelijk. Hun inkomstenworden niet nader gespecificeerd. Van Vaillampont wordt alleen hetgrondoppervlak genoemd: 589 bunder. Over Neuve-Court meldt deinventaris, dat deze commanderij verpacht was aan de hertog van Brabant,die hiervoor jaarlijks 83 pond, 7 solidi en 8 tournoise denarü betaalde.

    Vergelijken we de inventaris van 1313 met die van 1373 en hetmanuaal van 1422, dan blijkt, dat er weinig verandert in de opbouw vanhet goederenbezit van de commanderij in Alphen en Oosterhout. Ook indeze jaren nemen de bezittingen aldaar de belangrijkste plaats in. Degrootste inkomsten komen nog steeds uit de verpachte landerijen inAlphen, de cijnzen van Alphen en Oosterhout, de tienden in Oosterhouten de beide molens. Ook is de verhouding tussen de verschillende in-komstenbronnen in 1422 nog ongeveer dezelfde als in 1313. De inkom-sten van de commanderij zijn in 1373 waarschijnlijk toegenomen. Ditzou niet verwonderlijk zijn: men denke aan de verwaarloosde toestand,

    160

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • waarin de commanderij zich in 1313 bevond. Een precieze vergelijkingis echter moeilijk te maken. In de opsomming van 1373 wordt een totaal-bedrag aan inkomsten genoemd - de opbrengst van de granen is in flo-rijnen omgerekend - van 484 florijnen. Wanneer we dit bedrag ver-gelijken met de inkomsten van de andere Brabantse johannietercomman-derijen in dat jaar, dan blijkt, dat Ter Brake, gezien haar inkomsten,één van de grootste commanderijen in Brabant geweest moet zijn.66

    Samenvattend kunnen we zeggen, dat de basis voor de rechten ende bezittingen van de commanderij Ter Brake gelegd is door de tempe-liers. De johannieters hebben geen nieuwe goederencomplexen aan debezittingen toegevoegd. Binnen de goederencomplexen van Alphen enOosterhout is de opbouw van het bezit, behoudens enige kleine wijzi-gingen, onveranderd gebleven.67 Voor de rechten, welke de johannietersin de 14e en 15e eeuw in Alphen en Oosterhout hadden, geldt hetzelfde.Vrijwel al die rechten waren reeds in het bezit van de tempeliers.

    Rest ons de vraag of er nog iets bekend is over de wederwaardig-heden van de tempeliers zelf in deze laatste jaren. Onder diegenen, totwie Philips de Schone zich in 1307 richtte met het verzoek de tempeliersin hun gebieden te vervolgen, was ook de Brabantse hertog Jan II.68Zijn nederig antwoord d.d. 9 november 1307 luidde, dat hij gedaan had,wat de koning hem had gevraagd. Of hij echter de tempeliers in Brabantinderdaad heeft laten arresteren wordt niet duidelijk.69 Een aantal vanhen is waarschijnlijk toegetreden tot de orde van de johannieters, zoalsook elders in Europa gebeurde.70 In elk geval waren er in Ter Braketen tijde van het onderzoek van 1311 geen tempeliers meer aanwezig.

    In 1313 waren de bezittingen van de commanderij in handen van deorde der johannieters. Hiermee brak een nieuwe episode in de geschie-denis van de commanderij Ter Brake aan, een episode, die een naderebestudering ten volle verdient.

    161

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • AANTEKENINGEN

    lOver de commanderij 3 korte artikelen: J. P. W. A. Smit, "De commanderijTer Braake onder Alphen",: Taxandria 27 (1920); A. F. 0. van Sasse vanYsselt, "Nog eens de kommanderij Ter Braake te Alphen bij Tilburg",:Taxandria 41 (1934); H. Ch. G. van Lawick, "Enige verzamelde gegevens om-trent de commanderij Ter Braeke van de orde der Ridders van Sint-Jan inNoord-Brabant", De Oranjeboom 2 (1949).Over de tempeliers in de Nederlanden is geen overzichtswerk geschreven. Overde johannieters slechts werken van beperkte aard als: E. A. van Beresteyn,Geschiedenis der Johanniter-orde in Nederland tot 1795. Assen 1934. G. Dan-saert, Histoire de l'ordre souverain et militaire de Sint Jean de Jérusalem ditde Rhodes ou de Malte en Belgique. Brussel 1932.

    2 Over het tegen de tempeliers gevoerde proces: Le dossier de l'affaire des Tem-pliers. Ed. G. Lizerand. Parijs 1923. Een goed overzichtswerk over de orde dertempeliers is: M. Melville, Le vie des Tempiiers. Parijs 1951.

    3 Een onderzoek naar de "tempe1ienhistoriografie" in latere Noordnederlandsebronnen zou wellicht interessante gegevens opleveren. Misschien is de grote be-langstelling voor de tempeliers en hun ondergang te verklaren uit godsdienstigemotieven: wilden protestantse geschiedschrijvers de onverkwikkelijke tempeliers-affaire gebruiken tegen de R.K. kerk?

    4 Zie later in artikel, m.b.t. de eksterbroeders en de lazarieten.5 Archive.s Na.rionales, Carton S.5255, 30.6 P. J. Blok, Verslag aangaande een voorlopig onderzoek te Parijs naar archivalia

    belangrijk voor de geschiedenis van Nederland. 's-Gravenhage 1897; pp. 45, 46.7 Vgl.: H. Hardenberg, "Ondergang der Tempeliers",: Mededelingenblad van de

    Johannieter Orde in Nederland 56a (1963). Ten onrechte stelt Hardenberg dusdeze oorkonde op één lijn met de vroegste privileges in de Zuidelijke Neder-landen (p. 11). Overigens heeft Hardenberg in dit artikel al een eerste aanzetgegeven tot de "ontmythologisering" van de tempeliersgeschiedenis in de Noor-delijke Nederlanden.

    8 Op de achterzijde van oorkonde S.5255, 30 met oude hand: "Recht tot die ge-vallen heergewijden door Jan Graven van Henegouwen, anno 1300. La Bracque".

    9 J. Piquet, Les Templiers. Etude de leurs opérations financières. Parijs 1939;Annexe Il, p. 262: "De residuo expensarum Johannis de Deinsi et Guidonis deNeri, militum, de via. ad comitem Hollandie, 21s.6d".

    10 J. Schwalm, "Reise nach Frankreich und Italien im Sommer 1903", Neues Ar-chiv der Gesellschaft für ältere deutsche Geschichtskunde 29 (1904); p. 635. Hetantwoord van de Utrechtse bisschop wordt daar in extenso weergegeven.

    11 Oorkondenboek van het Sticht Utrecht. IV. Ed. F. Ketner. 's-Gravenhage 1954;no. 1763.

    12 M. Schoengen, Monasticon Batavum. Dl. 2. Bewerkt door P. C. Boeren.Amsterdam 1941-42.

    13 S. P. Wolfs, Studies over Noordnederlandse dominicanen in de Middeleeuwen.Assen 1973; p. 22.

    14 Over de eksterbroeders: R. W. Emery, "The friars of the blessed Mary and thepied friars", Speculum 24 (1949). Over eenzelfde soort verwarring van de ek-sterbroeders met de Duitse orde, daar: p. 231, noot. 38.Wolfs wijst er op dat het verhaal van de moord doo'r van Boxhorn in 1644 istoegevoegd bij zijn bewerking van de Kroniek van Reygersberch. Ook elders inde Noordelijke Nederlanden doen soortgelijke moordverhalen de ronde. Vgl.:over de vermeende vestiging in Wijk (N.-Br.), G. van den Eisen, "Bijdragen

    162

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • voor de geschiedenis van de abdij te Middelburg", Bijdragen voor de Geschie-denis van het Bisdom van Haarlem 15 (1888). Tevens: over in een sage ver-melde tempeliers in Espelo, G. J. ter Kuile, Geschidenis van den hof Espelo,zijn eigenaren en bewoners, Zwolle 1908.

    15 F. Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem. Dl. 2. Haarlem 1877;p. 404. Allan baseert zich hierbij op een oorkonde uitgegeven in: Groot Charter-boek der graaven van Holland, van Zeeland, en heeren van Vriesland. Ed. F.van Mieris. Dl. 2. Leiden 1754; p. 117. In hetzelfde werk wordt de mening vanAllan echter aangevochten door Gonnet, vgl.: Allan Il, 394.

    16 C. van de Haar, "Een Haarlems raadsel: Waar lag het lazarietenklooster?",Jaarboek "Haerlem" 1963; pp. 56, 61-64.

    17 Over Beek: Hardenberg, "Ondergang der Tempeliers", p. 11. Over Maastricht:J. Schaepkens van Riempst, "Eenige bijzonderheden omtrent straten, pleinen enbewoners van het Oude Tricht", Pttblications de Limbottrg 23 (1970); pp. 259,260.

    18 lnventaire analytique des archives des commanderies belges de l'Ordre de Sint-Jean ou de Malte. Ed. L. Devillers. Bergen 1876; no. 1072.

    19 P. Rogghé, "De tempelridders en hun hof te Gent", Appeltjes van het Meetjes-land. Jaarboek van het Heemkundig Genootschap van het Meetjesland 21(1970); pp. 153-155.

    20 Vgl.: A. Wamers, "Exploration des chartes et des cartulaires belges existants àla Bibliothèque Nationale et aux Archives Nationales de Paris", Bulletin de laCommission royale d'Histoire, Série IV, 2 (1875); p. 171.

    21 "Het discours of de kroniek der Heeren van Breda". Ed. P. Pennings, Bijdragenen Mededeelingen van het Historisch Genootschap 65 (1943-1946); pp. 343, 344.

    22 Zie later in artikel, wanneer de Brabantse kloosters in hun tctaliteit aan deorde komen.

    23 Thomas Ernst van Goor, Beschrijving der stadt en lande van Breda. 's-Graven-hage 1744; p. 90.

    2"1 Geschiedenis van Breda. De Middeleeuwen. Tilburg 1952; p. 28. Th. E. vanGoor, Beschrijving.... ; p. 12.

    25 A.R.A. Nassause Domeinraad (inventaris Hingman), 4631. Zie tevens: Middel-eeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. Ed. F. F. X. Cerutti.Dl. I. Utrecht 1956; inleiding, p. LXXI.

    26 Vgl. het ontbreken van de commanderij Ter Brake in de later te behandelenoorkonde van paus Lucius lIl, d.d. 1184.

    27 Overzicht hiervan in: Chestret de Haneffe, "L'ordre du Temple dans l'anciendiocèse de Liège ou de la Belgique orientale", Bulletin de la Commission royaled'Histoire. Série V, 10-11 (1900-01); pp. 298, 299.

    28 Auberti Miraei Opera Diplomatica. Ed. J.-F. Foppens. Dl. 11. Brussel 1723;p. 1164. Over de echtheid van deze oorkonde: M. Martens, L'administration dudomaine ducal en Brabant au moyen age. (1250-1406). Brussel 1954.

    29 Eveneens verloren gegaan: lnventaire analytique ... Ed. Devillers; p. 137.Uitgegeven in: Miraeus lIl, 51.

    30 Miraeus Il, 1189. Vgl. tevens: R. van Uytven, "Kloosterstichtingen en stedelijkepolitiek van Gcdfried I van Leuven (1095 -1139)", Bijdragen voor de Geschie-denis der Nederlanden 13 (1958); p. 180.

    31 lnventaire analytique . .. Ed. Devillers; p. 138. Miraeus lIl, 61. Jan de Klerk,De Brabantsche Yeesten of Rymkroniek van Braband. Ed. J. F. Willems. Dl. I.Brussel 1839; p. 620.

    32 M. Marchal-Verdoodt, "Les maisons des Hospitaliers et des Templiers dansl'ancien duché de Brabant au début du XIVe sièc1e", Hommage au professeur

    163

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • Paul Bonenfam (1899-1965); pp. 255-266. Brussel 1965. In dit artikel publi-ceert zij één overzicht, voor zover het Brabant betreft, en wel het zgn. "LivreVert", zich bevindend in de Archives Nationales, 5.5543.Het andere overzicht, dat in Rome bewaard ligt, is uitgegeven door: U. Berlière,"Inventaire des 'Instrumenra Miscellanea' des Archives Vaticanes au point devue de nos anciens diocèses", Bulletin de l'!nstitut historique beIge de Rome 4(1924); pp. 5-162.Beide overzichten werden samengesteld op verzoek van paus Gregorius XI.

    33 Gepubliceerd door: Chestret de Haneffe, L'ordre du TempIe . .. ; pp.339-348.34 P. Gorissen, "De karweien der Brabantsche kloosterhoeven in de 14e eeuw",

    Bulletin de la Commission royale d'Histoire 110 (1945); pp. 1-50. Deze lijst isniet gebruikt door Marchal-Verdoodt.Behalve genoemde kloosters vermeldt de wagenmeester ook Binchem bij Leuvenals een klooster, dat vroeger tot de tempeliers zou hebben behoord. Dit wordtechter nergens door een andere bron bevestigd.

    35 Gorissen, "De karweien .... "; pp. 43, 44. Waarschijnlijk bedoelt de wagen-meester met "enen langhen tijt" de periode tussen 1307 en 1312, zie later inartikel.

    36 H. Vanderlinden, "Les Tempiiers à Louvain", Bulletins de la Classe des Lenreset des Sciences morales et politiques. 5érie V, 9. (1923); pp. 252-255.

    37 Chestret de Haneffe, L'ordre du Tempie ... ; pp. 308, 309. Dansaert, Histoirede l'ordre sOlwerain et militaire de Saint-Jean ... ; p. 127.

    38 5ection 5. (Biens des corporations ecclésiastiques supprimées), Carton 5.5255,no. 1, 2. Oorkonde 5.5255, 1 is ook uitgegeven door: Miraeus, lI, 1332, echteronjuist gedateerd, te weten 1184 i.p.v. 1187, waarschijnlijk als gevolg van on-duidelijk geschreven V in het origineel, die gemakkelijk als II te lezen is.Oorkonde 5.5255,2 is uitgegeven door Wauters, "Exploration des chartes ... ";p. 187.

    39 Chestret de Haneffe, L'ordre du TempIe . .• ; p. 344. Ook in de overzichtenvan 1373 worden goederen in Turnhout vermeld.

    40 Archives Nationales 5.5255,7. Uitgegeven: Oorkonden betreffende Rixtel. Ed.A. F. O. van 5asse van Ysselt. 's-Hertogenbosch 1920; pp. 128, 129.

    41 A. M. Frenken, "De abdij van Binderen onder Helmond", Bossche BiJdragen11 (1931-32); p. 110, noot 1.

    42 Archives Nationales 5.5255, 22. Recentelijk uitgegeven in: Oorkondenboek '/JanNoord-Brabant. I, 1. Meierij van 's-Hertogenbcsch. Ed. H. P. H. Camps.'s-Gravenhage 1979; no. 439 (p. 543 ev.).

    43 Frenken, "De abdij van Binderen ... "; p. 109. Van 5asse van Ysselt, Oorkon-den . .. ; p. 130.

    44 Behalve uit de overzichten van 1373 blijkt dit ook uit andere bronnen, zie laterin artikel, vgl. ook noot 46.

    45 Trophées tam sacrés que prophanes dIl duché de Brabant. Ed. Chr. Butkens.Dl. 11. 2e druk. Den Haag 1724; p. 197.

    46 Een zeer belangrijke bron voor de latere geschiedenis van Ter Brake is eenManuaal uit 1422. Dit :Manuaal geeft een zeer volledig beeld van de inkomstenvan de commanderij in die tijd. Inderdaad horen daar ook de tienden in Ooster-hout bij. Het Manuaal is bewaard in het Algemeen Rijksarchief: Nassa.use Do-meinraad (vervolg) no. 1311 en is slechts gedeeltelijk uitgegeven in: Middel-eeuwse Rechtsbronnen '/Jan stad en heerlijkheid Breda. Ed. F. F. X. Cerutti.Dl. 11. Bussum 1972; 110.'S 368 tlm 372.

    47 De 2 oorkonden uit 1236 zijn chirografen. In beide gevallen is één exemplaarbewaard in de Archives Nationales, 5.5255 en de ander in het abdijarchief van

    164

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • het klooster Tongerlo. Beide oorkonden zijn uitgegeven: Oorkonden der abdijTongerloo. Ed. M. A. Erens. DI. 1. Tongerlo 1948; no.'s 122, 123.De oorkonde uit 1245 is uitgegeven in: Middeleeuwse Rechtsbronnen van staden heerlijkheid Breda. I, no. 27.

    48 Middeleeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. I, no. 104. Hetgaat hier om een afschrift. Volgens Cerutti een gelijktijdige vertaling van eenDiets origineel.

    49 Middeleeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. I, no. 257. Ookdit is een afschrift; zie hierover in voornoemd werk p. 289, noot 1.

    50 Zie hierv66r noot 46. Over de rechten van Ter Brake in Alphen: in dat Ma-nuaal fo. 52v, 53.

    51 Middeleellwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. II; no. 771. Dituittreksel is gemaakt door de 17e eeuwse stadsgriffier Havermans.

    52 Vgl. hierover Middeleeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. I,Inleiding, p. LIIl.

    53 Middeleeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. I; p. 287: "Endewaert, dat des meesters scepenen niet vroet en waren enech vonnes, dat denmeester alleene toebehoert, dat zij dat te Braken halen moghen, alsoverre alsttsheeren heerlijcheid van Oesterhout niet en raect".

    Si Middeleeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. I; pp. 94, 95.Voor het binnen de parochie van Alphen gelegen Chaam gold zelfs, dat detempeliers de helft van het recht op de woeste grond hadden.

    55 Manuaal, fo. 53.56 Middeleeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. II; p. 578.57 Vgl.: Geschiedenis van Breda; p. 28. Tevens: F. F. X. Cerutti, "De jaa.rbede in

    de heerlijkheid Breda", De Oranjeboom I (1948); p. 63.58 Manuaal, fo. 52v.59 Vg1.: H. Lamy, L'abbaye de Tongerloo depuis sa fondation jusqu'en 1263.

    Leuven 1914; pp. 165, 166,204.60 Zie hiervoor noot 33. Behalve bij Chestret de Haneffe is een gedeelte ook uit-

    gegeven in Middeleeuwse Rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda. I;no. 109. Het origineel, een perkamenten rol, ligt in de Archives Nationales,5.5254, 4.

    61 Verwaarlozing van de landerijen der tempeliers was in deze tijd niet ongebrui-kelijk. Vgl.: Chestret de Haneffe, L'ordre du Temple . .. ; p. 327.

    62 Hoewel dit niet uitdrukkelijk in de opsomming vermeld wordt, moeten dezeinkomsten wel slaan op goederen, die de tempeliers in Alphen en omgevinghadden. Hiervoor pleit de volgcrde van de opsomming, alsmede de inkomsten,zoals die naar voren komen in het Manuaal; in Oosterhout heeft men geenlanderijen, waarvoor rogge opgebracht wordt.

    63 Vgl. de opbrengst van de molens in 1422: Manuaal, fo. 6 over de molen inAlphen: "Item van onser molen van der Braken tsjaers 23 zester rogs dermaten van Breda ende te leveren in onsen huyse van der Braken. Ende wij sijnsculdich onse molen dair voir op te houden van allen reperacien". Over demolen in Oosterhout: Manuaal, fo. 55: "Item onse molen t'Oesterhout ghelttsjaers omtrent 20 zester rogs te leveren binnen Breda".

    M In 1422 bedroeg dit aantal, blijkens het Manuaal, 146. Over kippen als pacht-gave vgl.: H. P. H. Jansen, Landbouwpacht in Brabant in de veertiende envijftiende eeuw. Amsterdam 1955; p. 44.

    65 Chestret de Haneffe, L'ordre du Temple . .. ; pp. 343, 344. De omvang van hetgrondbezit was niet meer dan 14lh bunder. Het belang van de commanderijvan Leuven lag waarschijnlijk vooral in de contacten met de hertog van Brabant.

    165

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)

  • VgI.: Vanderlinden, "Les TempIiers à Louvain"; p. 257.66 Berlière, Inventaire des 'Instumenta Miscellanea' ... ; p. 96. Ter vergelijking:

    de commanderij van Leuven stond genoteerd voor 238% florijnen: Berlière,p. 95. Ook de meeste andere commanderijen bleven beduidend onder het voorTer Brake aangegeven bedrag: Berlière, pp. 89-100.

    67 De johannieters hebben er in de loop van de jaren wel enig bezit aan toege-voegd. Een voorbeeld hiervan is de erfcijns, welke Heinric die Bye, op wiensbevel het Manuaal in 1422 was opgesteld, kocht van de abdis van Munsterbilsen.Deze transactie komt in het Manuaal ter sprake als een nagekomen post achterde inkomsten in Alphen. Vgl.: Manuaal fo. 53: "Dits alsulke erfchijns als dieabdisse van Monsterbielsen iairlix in Alphen te heffen plach op Sente Lambrechsdach ende geheiten was den chijns van Berkele, den welken broeder Heinric dieBye erfeliken ghecoft heeft tot behoef thuys van der Braken teghen der abdissenende den convent. Daer een brief af is bezeghelt te Breda". Deze brief bevindtzich nu eveneens in de Archives Nationales, S.5255, 11, 8. De transactie vondplaats op 31 oktober 1422.

    68 ]. Schwalm, Reise nach Frankreich und Italien . .. ; p. 633.69 In de grote tempeliersprocessen in Frankrijk wordt slechts één Brabantse tem-

    pelier verscheidene malen genoemd, namelijk Arnoud van Wesemael. Vgl.: M. 1.Bulst-Thiele, "TempIer in königlichen und päpstlichen Diensten", FestschriftP. E. Schramm. Dl. 1. Wiesbaden 1964; p. 307, noot 49.Deze Arnoud van Wesemae1 was er in geslaagd een internationale carrière temaken. In 1269 trad hij toe tot de orde der tempeliers. Spoedig kreeg hij goedecontacten met het Franse hof en fungeerde er zelfs als "mahre d'h8tel". Vgl.:M. 1. Bulst-Truele, Sacrae domus militiae templi hierosolymitani magistri.Göttingen 1974; pp. 261, 262. Van 1286 tot 1291, het jaar van zijn dood, be"kleedde hij de belangrijke functie van preceptor van Reims en de balie Brie.Ten tijde van de tempeliersprocessen was Arnoud dus al overleden, maar zijnnaam werd verscheidene malen genoemd in verband met christusverloochenendepraktijken bij het inwijdingsritueel van nieuwe leden van de orde.

    70 Vgl.: Melville, La vie des Templiers; p. 269. Hetzelfde gebeurde ook in Leuven,in 1341 wordt daar een lid van de johannieterorde vermeld met de toevoeging:"jadis du TempIe". Zie: Vanderlinden, "Les TempIiers à Louvain"; p.260.

    166

    Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980)