te verwerken - Ghent University...

141
Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2012 2013 Onderzoek naar alternatieve technieken om groenafval te verwerken Sander Lybaert Promotoren: Prof. dr. ir. Jo Dewulf en Prof. dr. Ir. Wolter Prins Tutor: Dr. ir. Steven De Meester Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: Milieutechnologie

Transcript of te verwerken - Ghent University...

  • Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen

    Academiejaar 2012 – 2013

    Onderzoek naar alternatieve technieken om groenafval te verwerken

    Sander Lybaert Promotoren: Prof. dr. ir. Jo Dewulf en Prof. dr. Ir. Wolter Prins Tutor: Dr. ir. Steven De Meester

    Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: Milieutechnologie

  • Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen

    Academiejaar 2012 – 2013

    Onderzoek naar alternatieve technieken om groenafval te verwerken

    Sander Lybaert Promotoren: Prof. dr. ir. Jo Dewulf en Prof. dr. Ir. Wolter Prins Tutor: Dr. ir. Steven De Meester

    Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: Milieutechnologie

  • i

    Auteursrecht

    “De auteur en de promotoren geven de toelating deze scriptie voor consultatie

    beschikbaar te stellen en delen ervan te gebruiken voor persoonlijk gebruik. Elk

    ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

    betrekking tot de verplichting de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit

    deze scriptie.”

    “The author and the promoters give the permission to use this thesis for consultation

    and to copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright

    laws; more specifically the source must be extensively specified when using results

    from this thesis.”

    Gent, juni 2013

    Auteur

    Sander Lybaert

    Promotoren:

    Prof. dr. ir. Jo Dewulf

    Prof. dr. Ir. Wolter Prins

    Tutor

    Dr. ir. Steven De Meester

  • ii

    Woord Vooraf

    Het verhaal van deze thesis start meer dan een jaar geleden toen ik op zoek ging naar een

    promotor die mij wilde begeleiden bij het uitwerken van een eigen thesisonderwerp. Na een

    paar njets kwam ik uiteindelijk op de vakgroep EnVoc terecht. Met de hulp van Professor

    Dewulf zag deze thesis het levenslicht. Om de thesis te begeleiden werd ook beroep gedaan

    op de kennis van Professor Prins. Het uitvoeren van deze thesis was echter minder voor de

    hand liggend dan ik vooraf verwacht had. Mijn zoektocht verliep soms als een ongeleid

    projectiel. Maar met de begeleiding van Steven De Meester werd het toch nog een schot in

    de roos. Er gaan ook veel credits naar Güray Yildiz voor de begeleiding bij het uitvoeren van

    de pyrolyseproef.

    Naast mijn promotoren Professor Dewulf en Professor Prins en mijn tutor Steven De Meester

    moet ik nog vele andere mensen bedanken voor de hulp die ze mij geboden hebben bij mijn

    thesis. Voor alle hulp en uitleg over de composteringssite in Eeklo wens ik Patrick Joos

    (algemeen directeur van IVM) en Emmanuel Wandels en Jorik Muylle (operationeel

    verantwoordelijke groenrecycling van De Bree Solutions) uitvoerig te bedanken. Verder wil ik

    ook Elke Vandaele (Vlaco) en Jarinda Viaene (ILVO) bedanken voor het delen van kennis

    over de compostsector. Ook wens ik Tjörven Van de Velde te bedanken voor de deskundige

    uitleg over compostgebruik bij landbouwers, Dane Dickinson en Nele Ameloot voor de uitleg

    over biochar en pyrolyseprocessen en Renaat voor de uitleg over investeringsanalyse. Voor

    het beschikbaar stellen van de hamermolen bij de voorbehandeling van de biomassa voor de

    pyrolyseproef bedank ik Marijn en Matthias. Ik wil hier ook Lybaert senior bedanken voor het

    controleren op dt-fouten. Tenslotte bedank ik mijn vrienden en in het bijzonder mijn vriendin

    Eline voor de morele steun die nodig was bij het schrijven van deze thesis.

    Sander Lybaert

    Aut numquam tentes, aut perfice Ovidius - Ars Amatoria

  • iii

    Samenvatting

    In Vlaanderen wordt groenafval tot op vandaag verwerkt via compostering. Compost, het

    eindproduct van de verwerking, is zeer waardevol als bodemverbeteraar. De marktwaarde

    van compost is echter beperkt en de concurrentie met de energiesector voor de houtige

    biomassa in groenafval brengt de compostering in moeilijk vaarwater. Door de algeheel

    groeiende interesse in biomassa als hernieuwbare grondstof, komen ook andere

    technologieën in beeld voor de verwerking van groenafval. Eén van de mogelijke

    alternatieven is pyrolyse, waarbij biomassa onder anaerobe omstandigheden bij hoge

    temperatuur ontbindt in drie fracties: kool, gas en condenseerbare dampen. Het gas wordt

    vaak gebruikt voor energieproductie. De condenseerbare dampen vormen na condensatie

    een viskeus product, bio-olie genaamd. De bio-olie kan aangewend worden als brandstof of

    kan verder opgewerkt worden voor toepassingen in petrochemische processen. Ook de kool

    vormt een interessant product. Het kan toegepast worden als brandstof of kan als stabiele

    koolstofbron gebruikt worden om de bodem te verbeteren. Deze laatste toepassing zorgt

    voor langdurige C-opslag in de bodem, waardoor het proces ook kan ingezet worden om

    klimaatsverandering te bestrijden.

    Het doel van deze thesis is om het potentieel van snelle pyrolyse te evalueren als alternatief

    voor het verwerken van groenafval. De evaluatie werd gemaakt op basis van ecologische en

    economische criteria. Voor de evaluatie van de compostering werden data van een

    composteringssite in Eeklo verzameld. Voor de verwerking via pyrolyse werd eerst een

    theoretische pyrolyse-plant ontworpen. Vervolgens werden de benodigde data verzameld

    met gegevens uit de literatuur. Op beide datasets werd een levenscyclusanalyse uitgevoerd

    via de carbon footprint en de CEENE-methode. De economische analyse werd gebaseerd op

    de verwerkingskost en de net present value.

    De resultaten van de levenscyclusanalyse geven een betere score aan het verwerken van

    groenafval via pyrolyse, zowel voor het grondstoffenverbruik als voor global warming

    potential. De economische resultaten zijn minder eenduidig. Op vlak van verwerkingskost

    scoort de theoretische pyrolyse-plant beter. Zolang een discontovoet wordt gebruikt die lager

    is dan 4%, heeft pyrolyse ook een betere net present value dan compostering. Wanneer de

    discontovoet hoger is, heeft compostering de beste net present value. De analyse toont aan

    dat groenafval opportuniteit biedt voor een meer waardevolle en meer milieuvriendelijke

    verwerkingsoptie.

  • iv

    Abstract

    In Flanders green waste is currently mainly processed by composting. Compost, the end

    product of these activities has great value as soil improver. The market value, however, is

    limited and competition with the energy sector for the woody fraction of the green waste

    brings the composting sector in a difficult situation. By increasing interest in biomass as

    renewable feedstock also other technologies come in the picture for processing green waste.

    One of the possible alternatives is pyrolysis, the thermal decomposition of biomass under

    anaerobic conditions into three fractions: char, gas and condensable vapors. After

    condensation the condensable vapors form a viscous product called bio-oil. The gas fraction

    is mainly used for energy purposes. The bio-oil can be used as a fuel or can be further

    improved in order to make it compatible with petrochemical processes. Also char is an

    interesting product. It can be applied as a fuel or can be used as stable carbon source to

    improve the soil. The latter application allows for prolonged C storage in the soil, which

    makes it a useful process to fight climate change.

    The aim of this thesis was to evaluate the potential of fast pyrolysis as alternative for

    processing green waste. The evaluation was made on the basis of ecological and economic

    criteria. For the evaluation of composting, a data inventory of a composting site in Eeklo was

    compiled. For processing green waste by means of pyrolysis first a theoretical design of a

    pyrolysis plant was made. Subsequently, a dataset for pyrolysis was compiled based on

    literature. Both datasets were analysed through life cycle analysis using the carbon footprint

    and CEENE method. Next, an economic analysis was made by calculation of processing

    costs and net present value.

    The results of the life cycle analysis indicate that processing green waste by means of

    pyrolysis had the lowest impact. Both for resource consumption as for global warming

    potential, pyrolysis has the best scores. The economic results are more ambiguous. In terms

    of processing costs the theoretical pyrolysis plant scores better. As long as a discount rate is

    used which is lower than 4%, pyrolysis also has better net present value compared to

    composting. If the discount rate is higher, composting has the best net present value. This

    research shows that green waste provides opportunity for a more valuable and more

    environmentally sound treatment option.

  • v

  • vi

    Inhoudstafel

    Deel 1 Literatuurstudie ..........................................................................................................

    1. Inleiding .......................................................................................................................... 1

    2. Materialenbeheer ........................................................................................................... 3

    2.1. De ladder van Lansink ............................................................................................. 3

    3. Afval in Vlaanderen ........................................................................................................ 5

    3.1. Huishoudelijk afval in Vlaanderen ............................................................................ 5

    3.2. Huishoudelijk organisch afval in Vlaanderen ........................................................... 6

    3.3. Verwerkingstechnieken organisch huishoudelijk afval ............................................. 7

    3.4. Druk op groencompostering .................................................................................... 7

    3.5. Pyrolyse versus compostering ................................................................................. 8

    4. Compostering ................................................................................................................. 9

    4.1. Procesbeschrijving .................................................................................................. 9

    4.1.1. Definitie ............................................................................................................ 9

    4.1.2. Het Composteringsproces ................................................................................ 9

    4.1.3. Emissies ..........................................................................................................11

    4.2. Composteringsinstallatie ........................................................................................13

    4.2.1. Voorbehandeling .............................................................................................13

    4.2.2. Compostering ..................................................................................................14

    4.2.3. Nabehandeling ................................................................................................15

    4.3. Waarde van producten ...........................................................................................15

    4.3.1. Compost ..........................................................................................................15

    4.3.2. Zeefoverloop ...................................................................................................18

    4.3.3. Houtsnippers ...................................................................................................18

    5. Pyrolyse ........................................................................................................................18

    5.1. Procesbeschrijving .................................................................................................18

    5.1.1. Definitie ...........................................................................................................18

    5.1.2. Het pyrolyse-proces ........................................................................................18

    5.1.3. Emissies ..........................................................................................................21

    5.2. Pyrolyse-installatie .................................................................................................21

    5.2.1. Voorbehandeling .............................................................................................21

    5.2.2. Drogen ............................................................................................................22

    5.2.3. Pyrolyse ..........................................................................................................22

    5.2.4. Nabehandeling ................................................................................................22

  • vii

    5.3. Waarde van producten ...........................................................................................22

    5.3.1. Gas .................................................................................................................22

    5.3.2. Char ................................................................................................................23

    5.3.3. Olie .................................................................................................................25

    6. Duurzaamheidsanalyse .................................................................................................26

    6.1. LCA ........................................................................................................................26

    6.1.1. Definitie en methode .......................................................................................26

    6.1.2. Toepassing bij afvalbeheer..............................................................................27

    6.2. LCC ........................................................................................................................30

    Deel 2 Materiaal en methoden ..............................................................................................

    1. Doelstelling van de studie ..............................................................................................31

    2. Functionele eenheid en systeemgrenzen ......................................................................31

    3. Data-inventaris ..............................................................................................................32

    3.1. Casus compostering Eeklo .....................................................................................32

    3.1.1. Beschrijving composteringssite .......................................................................32

    3.1.2. Hoeveelheid en samenstelling groenafval .......................................................34

    3.1.3. Transport .........................................................................................................34

    3.1.4. Machines .........................................................................................................34

    3.1.5. Emissies compost ...........................................................................................34

    3.1.6. Hoeveelheid en samenstelling eindproducten .................................................35

    3.1.7. Prijzen en kosten .............................................................................................36

    3.2. Casus pyrolyse-plant ..............................................................................................38

    3.2.1. Beschrijving van het pyrolyse-proces ..............................................................38

    3.2.2. Verzameling en transport van groenafval ........................................................45

    3.2.3. Emissies pyrolyse ...........................................................................................45

    3.2.4. Hoeveelheid en samenstelling eindproducten .................................................46

    3.2.5. Prijzen en kosten .............................................................................................47

    3.3. Data achtergrondsysteem ......................................................................................49

    3.4. Allocatie .................................................................................................................51

    3.4.1. Nuttige eindproducten compostering ...............................................................52

    3.4.2. Nuttige eindproducten pyrolyse .......................................................................52

    4. Impact berekening .........................................................................................................53

    5. Economische evaluatietechnieken ................................................................................53

    5.1. Kostprijsberekening ................................................................................................53

    5.2. Net Present Value (NPV)........................................................................................54

    Deel 3 Resultaten en discussie ............................................................................................

  • viii

    1. Data-inventaris ..............................................................................................................55

    1.1. Massabalans ..........................................................................................................55

    1.1.1. Compostering ..................................................................................................55

    1.1.2. Pyrolyse ..........................................................................................................55

    1.2. Warmtebalans Pyrolyse .........................................................................................56

    2. Ecologische en economische duurzaamheidsanalyse ...................................................57

    2.1. Ecologische resultaten ...........................................................................................57

    2.1.1. Carbon Footprint .............................................................................................57

    2.1.2. CEENE............................................................................................................59

    2.2. Economische resultaten .........................................................................................61

    2.2.1. Capex .............................................................................................................61

    2.2.2. Opex ...............................................................................................................62

    2.2.3. Kostprijsberekening .........................................................................................63

    2.2.4. NPV ................................................................................................................65

    2.2.5. Wat als-analyse ...............................................................................................66

    2.3. Conclusie ...............................................................................................................67

    2.4. Verder onderzoek ...................................................................................................69

  • ix

    Lijst met afkortingen

    bbp Bruto binnenlands product

    BBT Best beschikbare technieken

    BKG Broeikasgas

    BOS Bodem organisch stof

    CDM Clean development mechanism

    CEC Cation-exchange capacity

    CEENE Cumulative exergy extraction from the natural environment

    CER Certified emission reduction

    CF Carbon footprint

    CREG Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas

    CRF Control release fertiliser

    DM Droge massa

    DS Droge stof

    ESP Electrostatic precipitator

    GA Groenafval

    GFT Groente-, fruit- en tuinafval

    GSC Groenestroomcertificaten

    GWP Global-warming potential

    HHV Higher heating value

    IVM Intergemeentelijke opdrachthoudende vereniging voor

    huisvuilverwerking meetjesland

    LCA Life cycle analysis

    LCC Life cycle cost analysis

    LCI Life cycle inventory

    LEI Landbouw economisch instituut

    LHV Lower heating value

    LNE Departement leefmilieu, natuur en energie

    MAP4 Het vierde mestactieplan

    mo Micro-organismen

    NPV Net present value

    ppm Parts per million

    rBOD Readily biodegradable oxygen demand

    SCA Specific collection area

  • x

    SNG Substitute natural gas

    Vlarem Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning

    VM Verse massa

    VOC Volatile organic compound

    VREG Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits- en Gasmarkt

    VROM Ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer

    VTE Voltijds equivalent

    WKK Warmte-krachtkoppeling

  • xi

    Lijst met figuren

    Figuur 1 Gemiddelde nationale gegevens van productie van huishoudelijk afval per inwoner.

    Data verzameld tussen 1995 en 2005 (Troschinetz en Mihelcic, 2009). ................................ 2

    Figuur 2 Ladder van Lansink, overgenomen uit Leicestershire County Council, 2013. .......... 3

    Figuur 3 Aandeel van verschillende verwerkingstechnieken voor bedrijfsafval in Vlaanderen,

    overgenomen uit Dubois et al., 2011. .................................................................................... 4

    Figuur 4 Fracties huishoudelijk afval in Vlaanderen in 2011 (De Groof, 2012). ...................... 5

    Figuur 5 Evolutie van de selectief ingezamelde hoeveelheid groenafval opgesplitst naar drie

    fracties voor de periode 2004-2008 (Swerts en Vochten, 2009). ........................................... 5

    Figuur 6 Schommelingen in productie van groenafval per inwoner per maand, zoals gemeten

    in het Affaldcenter te Aarhus, Denemarken. Overgenomen uit Boldrin et al. (2009). ............. 6

    Figuur 7 Schematische weergave van een composteringsinstallatie. ...................................13

    Figuur 8 Afnemers compost 2010. Afname uitgedrukt in gewichtspercentage (Vlaco, 2011) 17

    Figuur 9 Thermisch ontbindingsgedrag van hemicellulose, cellulose en lignine.

    Overgenomen uit Yang et al., 2007. .....................................................................................19

    Figuur 10 Schematische weergave composteringsproces in Eeklo.......................................33

    Figuur 11 Process flow diagram (PFD) van voorbehandeling, pyrolyse-plant design ............40

    Figuur 12 PFD van pyrolyse-sector, pyrolyse-plant design ...................................................43

    Figuur 13 PFD van generator en nabehandeling, pyrolyse-plant design ...............................44

    Figuur 14 Empirische schatting van specific collection area uit Mussatti (2002) ...................45

    Figuur 15 Sankey diagram compostering .............................................................................55

    Figuur 16 Sankey diagram Pyrolyse .....................................................................................56

    Figuur 17 Sankey diagram van de warmtestroom in het pyrolyse-proces .............................57

    Figuur 18 Carbon footprint van beide verwerkingsprocessen ...............................................59

    Figuur 19 Carbon footprint, detail van directe emissies van het pyrolyse- en

    composteringsproces ...........................................................................................................59

    Figuur 20 Grondstoffenverbruik van beide verwerkingsprocessen samengevat, CEENE .....60

    Figuur 21 Grondstoffenverbruik van beide verwerkingsprocessen, CEENE ..........................61

    Figuur 22 Kapitaalkost voor de verwerkingsopties ................................................................62

    Figuur 23 Operationele kost voor compostering en pyrolyse ................................................63

    Figuur 24 Operationele kost pyrolyse-plant opgedeeld volgens verschillende delen .............63

    Figuur 25 Kostprijsberekening compostering en pyrolyse per ton DS groenafval..................64

    Figuur 26 NPV voor compostering en pyrolyse in functie van de discontovoet .....................65

    Figuur 27 NPV van pyrolyseproces, met discontovoet 4%, in functie van GSC-tarief. ..........67

  • xii

    Lijst met tabellen

    Tabel 1 Belangrijkste mogelijke verwerkingstechnieken van groenafval en hun belangrijkste

    producten en nadelen. ........................................................................................................... 7

    Tabel 2 Emissies tijdens het composteringsproces uitgedrukt in kg per ton droge massa

    (DM) .....................................................................................................................................12

    Tabel 3 Substitutiewaarde van compost ...............................................................................17

    Tabel 4 Verschillen in procesomstandigheden tussen trage en snelle pyrolyse ....................20

    Tabel 5 Resultaten van LCA studies over verschillende verwerkingstechnieken van

    groenafval. ...........................................................................................................................29

    Tabel 6 Emissiefactoren composteringsproces (Andersen et al., 2009; Amlinger et al. 2008)

    .............................................................................................................................................35

    Tabel 7 Parameters online time overgenomen uit Sorenson (2010) .....................................39

    Tabel 8 Parameters beschikbaarheid (Sorenson, 2010; Peacocke et al., 2006) ...................43

    Tabel 9 Parameters operationele kost ESP, Mussatti (2002) ................................................44

    Tabel 10 Emissiefactoren bij bio-olie verbranding. ................................................................45

    Tabel 11 Literatuurgegevens opbrengst pyrolyseproducten .................................................46

    Tabel 12 Parameters voor kostschatting van eenheidsprocessen en schatting van arbeid ...47

    Tabel 13 Gebruikte EcoInvent gegevens van processen, goederen en diensten uit de

    technosfeer ..........................................................................................................................50

    Tabel 14 Vergelijking van ecologische en economische duurzaamheid tussen compostering

    en pyrolyse ...........................................................................................................................68

  • xiii

  • Deel 1

    Literatuurstudie

  • 1 Deel 1: Literatuurstudie

    1. Inleiding

    In de Westerse landen is de samenleving in de laatste decennia sterk veranderd. De sterke

    welvaartsgroei, vaak gemeten aan de hand van de groei in binnenlandse productie, heeft de

    westerse economieën in omvang doen vermenigvuldigen. Deze continue groei was

    ogenschijnlijk onbegrensd. Het vooruitgangsoptimisme spiegelde ons oneindige

    groeimogelijkheden voor (Vermeersch, 1990). Verblind door de mooie economische

    resultaten, werden milieuproblemen niet altijd ten volle onder ogen gezien. In de jaren ‟60

    was het credo “the solution to pollution is dissolution‖. Enkele milieurampen1 en een

    schuldencrisis later, lijken deze opvattingen veranderd. De druk op de omgeving door onze

    maatschappij wordt steeds prominenter.

    Een van de belangrijkste milieuproblemen heden ten dage is de opwarming van de aarde.

    Onderzoekers van het National Center for Atmospheric Research in Boulder beweren

    bovendien dat de meest pessimistische klimaatmodellen ook de meest accurate zijn (Fasullo

    en Trenberth, 2012). Door de dimensie van het probleem en omdat de veroorzakers van de

    problemen niet meteen de grootste slachtoffers zijn, worden doortastende maatregelen

    steeds voor ons uitgeschoven. Recente internationale milieutops gaven geen

    noemenswaardige resultaten (Bar, 2009; De Walsche, 2012). De blokkering van het

    probleem wordt nogmaals geïllustreerd door het boycotten van de Europese vliegtaks door

    ondermeer de VS en China (Belga, 2013). Het vooruitgangsoptimisme stelt dat, zoals de

    vrije markt alle problemen van de economie oplost, de technologische vooruitgang de

    maatschappelijke problemen oplost. Vaak ziet men juist het omgekeerde effect: door de

    technologische vooruitgang is de maatschappij in staat de natuur op een snellere,

    efficiëntere, krachtigere manier te ontginnen2… . Een voorbeeld hiervan is de daling van de

    Vlaamse energie-intensiteit met 5%, terwijl het totaal energieverbruik in Vlaanderen met 15%

    over de laatste 10 jaar gestegen is (vmm, 2012).

    1 Voorbeeld van een aantal belangrijke milieurampen: Kernramp Tsjernobyl (26 april 1986),

    schipbreuk olietanker Exxon Valdez (24 maart 1989), giframp carbaryl-fabriek Union Carbide in Bhopal (3 december 1984), vergiftiging rivieren door afvalwater Chisso-acetaldehyde plant in Minamata (1956-1968)… 2 De ogenschijnlijke tegenstelling dat hogere (grondstoffen-)efficiëntie de globale milieu-impact doet

    toenemen wordt Jevons Paradox genoemd.

  • 2 Deel 1: Literatuurstudie

    Naast de opwarming van de aarde is er ook de grondstoffenproblematiek. Door de

    globalisering van de wereldeconomie is onze manier van leven en werken sterk veranderd.

    We zijn niet langer gebonden aan de lokale beperkingen van de omgeving. Door

    grondstoffen te exploiteren op andere plaatsen in de wereld en die te verhandelen, hebben

    we de band met impact op de omgeving afgesneden. Door de economische groei neemt het

    tempo waarmee we de resterende grondstofvoorraden wereldwijd opgebruiken steeds toe.

    Afvalproblemen gaan hand in hand met de overconsumptie en de grondstoffenproblematiek.

    Een algemene trend is de toename van de afvalproductie per capita bij stijging van het bruto

    binnenlands product (bbp). ‟s Werelds meest welvarende landen en regio‟s wijken af op deze

    trend en hebben een lagere afvalproductie (zie Figuur 1). Afvalstoffen kunnen een risico

    vormen voor de veiligheid van mens en dier. Sommige afvalstoffen kunnen de

    volksgezondheid schaden of schade berokkenen aan ecosystemen wanneer zij daar worden

    vrijgesteld. Ook de verwerking van afvalstoffen zorgt voor problemen. Verbranding van

    restafval zorgt bijvoorbeeld voor uitstoot van dioxines en fijn stof.

    Het oplossen van deze end-of-pipe problematiek kan hierbij een goede drijfveer zijn om op

    zoek te gaan naar geïntegreerde systemen die ook een oplossing bieden voor de

    Figuur 1 Gemiddelde nationale gegevens van productie van huishoudelijk afval per

    inwoner. Data verzameld tussen 1995 en 2005 (Troschinetz en Mihelcic, 2009).

  • 3 Deel 1: Literatuurstudie

    toenemende energie- en grondstoffenschaarste en dus een gezonder milieu in het

    algemeen.

    2. Materialenbeheer

    In het klassiek economisch concept is er een lineaire materialenstroom. Grondstoffen

    worden verwerkt tot primaire materialen. Deze worden gebruikt voor de productie van

    consumptiegoederen. De consument gebruikt deze goederen en gooit ze nadien weg als

    afval. Het afval wordt uiteindelijk gestort of verbrand.

    Door zowel de milieuproblematiek rond afval en afvalverwerking, als de steeds stijgende

    grondstofprijzen komen afvalstromen steeds meer in beeld als alternatief voor primaire

    grondstoffen. Door afvalstromen selectief in te zamelen ontstaan materiaalstromen die na

    verdere zuivering gebruikt kunnen worden als secundaire grondstoffen. Op deze manier

    ontstaat een nieuw model waarin materialen worden hergebruikt en meerdere malen de

    levenscyclus doorlopen tot ze uiteindelijk zo laagwaardig zijn dat ze dienen verwijderd te

    worden. De circulaire materialenstroom is echter geen wonderoplossing aangezien de

    kringloop zelden 100% kan gesloten worden, bijvoorbeeld door kwaliteitsverlies, en er vaak

    andere materiaal- en energiebronnen noodzakelijk zijn bij recyclage.

    2.1. De ladder van Lansink

    Er bestaan voor elke afvalstroom vele manieren om

    die te verwerken. De overheid beslist grotendeels

    welke verwerkingstechnieken toegelaten zijn en

    welke niet. In Vlaanderen en Europa bestaat er een

    afvalbeheershiërarchie, beter bekend als de Ladder

    van Lansink (zie Figuur 2). De meest waardevolle

    afvalbeheersmogelijkheden worden eerst overwogen

    vooraleer men andere, minder waardevolle

    mogelijkheden overweegt.

    De ladder heeft vijf sporten. Bovenaan vindt men preventie, gevolgd door hergebruik,

    recyclage, andere nuttige toepassing zoals energievalorisatie en verwijdering. Verwijdering

    wordt soms opgedeeld in verbranding en storten. Bij afvalbeheer krijgen de maatregelen die

    bovenaan de ladder staan voorrang op de onderstaande. Enkel wanneer aangetoond kan

    worden op basis van het levenscyclus-denken dat lagere niveaus betere resultaten

    opleveren, kan er afgeweken worden van de hiërarchie. Een concreet voorbeeld hiervan is

    Figuur 2 Ladder van Lansink, overgenomen uit Leicestershire County Council, 2013.

  • 4 Deel 1: Literatuurstudie

    papierrecyclage. Hoewel papier ook zou kunnen gebruikt worden voor energievalorisatie

    door bij te stoken in elektriciteitscentrales, wordt papier gerecycleerd. Recyclage primeert

    immers boven andere nuttige toepassingen. Ook compostering (en vergisting) wordt aanzien

    als recyclage (Directive [2008/98/EC] of the European Parliament and of the Council on

    waste., 2008).

    De ladder is in het bijzonder van groot belang in dichtbevolkte gebieden zoals Vlaanderen

    waar veel afval geproduceerd wordt op een beperkte oppervlakte. In dit type regio‟s is het

    dus een grote opportuniteit om afval intensief en veilig te verwerken met een maximale

    benutting van het potentieel dat aanwezig is in het materiaal. De intensieve productie zorgt

    niet alleen voor een grote opportuniteit om deze stromen aan te wenden als grondstof, de

    grote hoeveelheid afval noodzaakt tevens een intensieve verwerking om de veiligheid voor

    mens en dier te garanderen.

    Figuur 3 Aandeel van verschillende verwerkingstechnieken voor bedrijfsafval in Vlaanderen,

    overgenomen uit Dubois et al., 2011.

  • 5 Deel 1: Literatuurstudie

    3. Afval in Vlaanderen

    In Vlaanderen wordt in totaal circa

    21,8 miljoen ton bedrijfsafval

    geproduceerd tegenover ca. 3,3

    miljoen ton huishoudelijk afval.

    Omgerekend komt dit neer op

    meer dan 500 kg huishoudelijk

    afval per inwoner per jaar en bijna

    3500 kg bedrijfsafval per inwoner

    per jaar. Het bedrijfsafval

    genereert echter vaak meer

    zuivere stromen en maakt een meer specifieke verwerkingstechniek mogelijk (zie Figuur 3).

    Bedrijfsafval is hierdoor vaak eenvoudiger te valoriseren (Dubois et al., 2011).

    3.1. Huishoudelijk afval in Vlaanderen

    Het decentraal geproduceerde huishoudelijke afval is echter complexer, vaak minder

    constant in tijd en noodzaakt een specifiek afvalbeleid. De totale afvalproductie van een

    huishouden in Vlaanderen in 2011 bedroeg 524 kg per inwoner. Hiervan wordt 71% selectief

    opgehaald met het oog op hergebruik of recyclage. Groenafval en groente-, fruit- en tuinafval

    (GFT) maken respectievelijk 14% en 8% uit van de afvalberg. (zie figuur Figuur 4). 29% van

    dit huishoudelijk afval is restafval en wordt ofwel verbrand met energierecuperatie (26%),

    mechanisch biologisch gescheiden (2%) of gestort (1%) (De Groof, 2012).

    Figuur 5 Evolutie van de selectief ingezamelde hoeveelheid groenafval opgesplitst naar drie

    fracties voor de periode 2004-2008 (Swerts en Vochten, 2009).

    0

    100

    200

    300

    400

    500

    600

    2004 2005 2006 2007 2008

    103 Ton Verse Massa

    Tuinafval

    Snoeihout

    Boomstronken

    Figuur 4 Fracties huishoudelijk afval in Vlaanderen in

    2011 (De Groof, 2012).

    6%14% 2%

    2%8%

    14%14%

    11%

    29%

    glas

    papier en karton

    metalen

    kunststoffen

    GFT

    groenafval

    bouw- en sloopafval

    overig

    Restafval

  • 6 Deel 1: Literatuurstudie

    3.2. Huishoudelijk organisch afval in Vlaanderen

    Er bestaan in Vlaanderen twee stromen organische afval van huishoudelijke oorsprong:

    groenafval en GFT. Naargelang de ophaling van dit GFT wordt Vlaanderen opgedeeld in

    GFT-regio‟s en groenregio‟s. In een GFT-regio wordt het GFT deur aan deur opgehaald, in

    groenregio‟s is er geen ophaling en worden de huishoudens gestimuleerd om thuis te

    composteren. Groenafval daarentegen wordt op containerparken verzameld.

    kg /(inw

    oner.

    maand)

    Figuur 6 Schommelingen in productie van groenafval per inwoner per maand, zoals gemeten in het

    Affaldcenter te Aarhus, Denemarken. Overgenomen uit Boldrin et al. (2009).

    Jaarlijks wordt er ca. 500 000 ton groenafval en 300 000 ton GFT geproduceerd. Het

    groenafval bestaat uit gemengd tuinafval, snoeihout en boomstronken (Figuur 5). GFT

    bestaat uit keukenresten van groenten en fruit. De samenstelling en hoeveelheid zijn quasi

    constant doorheen het jaar. Bij groenafval daarentegen zijn er sterke verschillen in

    samenstelling, afhankelijk van (Swerts en Vochten, 2009):

    - De inzamelregio: landelijke ten opzichte van stedelijke regio‟s kennen verschillen.

    - Het voortraject: in geval van inzameling via containerparken gebeurt soms al een

    afscheiding van bepaalde fracties van groenafval vooraleer deze aan de

    composteringsinstallaties worden aangeboden. Het betreft voornamelijk houtachtige

    fracties die worden afgevoerd met het oog op directe energetische valorisatie of

    gebruik als bodembedekker.

    - Het seizoen: het aandeel snoeihout in het groenafval is tijdens najaar, winter- en

    voorjaarsperiode beduidend hoger dan tijdens de zomerperiode.

  • 7 Deel 1: Literatuurstudie

    Figuur 6 toont de seizoenale schommeling van groenafvalproductie zoals gemeten in een

    Deens onderzoek. In Vlaanderen bestaan er geen cijfers over het verschil in samenstelling

    doorheen het seizoen. De figuur is echter gelijkaardig aan de Vlaamse situatie (E. Wandels

    (De Bree solutions), mondelinge communicatie, 12 oktober 2012).

    3.3. Verwerkingstechnieken organisch huishoudelijk afval

    Er zijn in Vlaanderen acht installaties voor de verwerking van GFT. Er bestaan twee

    verwerkingsmethoden, 17% van het GFT gaat naar anaerobe vergisting, de andere 83%

    naar een gesloten compostering. Vergisting van GFT gebeurt in Brecht via droge vergisting

    (IGEAN) en in Brugge via natte vergisting (IVVO). Groenafval kan verwerkt worden op

    verschillende manieren. Een vaak toegepaste verwerkingstechniek in veel Europese regio‟s,

    waaronder Vlaanderen, is composteren (ARCADIS, 2010). Vaak bepaalt de regelgeving

    welke technieken mogen gebruikt worden en welke niet. Naast compostering bestaan er nog

    verschillende alternatieven met ieder hun voordelen en nadelen (Zie Tabel 1).

    Tabel 1 Belangrijkste mogelijke verwerkingstechnieken van groenafval en hun

    belangrijkste producten en nadelen.

    Techniek Producten Nadelen

    Verbranden met

    energieterugwinning

    Elektriciteit

    Bodemassen

    Vliegassen

    Luchtemissies

    Storten (bodem- en) vliegassen

    Storten Geen Ruimtebeslag

    Methaanemissies

    Vergisting Biogas

    Elektriciteit

    Warmte

    Digestaat

    Houtige delen in groenafval zijn

    slecht te vergisten

    Pyrolyse Bio-olie

    Gas

    Biochar

    Elektriciteit

    Luchtemissies

    3.4. Druk op groencompostering

    Terwijl compostering nog steeds het vaakst wordt toegepast in Vlaanderen staan de

    winstmarges in de sector onder druk. Dit is het gevolg van de competitie met de

    energiesector die veel interesse heeft in de houtige fractie van het groenafval. Deze kan

    namelijk samen met steenkool verwerkt worden in een steenkoolcentrale. Het zorgt ervoor

  • 8 Deel 1: Literatuurstudie

    dat een deel van de houtige fractie uit het groenafval verdwijnt waardoor het groenafval met

    minder structuurmateriaal bij de compostering toekomt.

    De interesse van de elektriciteitsproducenten is het gevolg van de groenestroomcertificaten

    die ze opstrijken door de productie van “groene” megawatturen door de houtfractie bij te

    mengen. Het verbranden van groenafval is echter niet conform de regelgeving over

    afvalverwerking. De verbranding van groenafval in energiecentrales staat lager op de ladder

    van Lansink dan composteren, hetgeen aanzien wordt als recyclage, en is daarom niet

    toegelaten (zie sectie 2.1). Bedrijven die een vergunningen hebben voor opslag of voor

    mechanische behandeling van groenafval spelen in op de vraag van de energiesector door

    de wet te omzeilen. Zij nemen tegen lage prijzen groenafval aan en scheiden dit in een

    houtige en een fijne fractie. De houtige delen worden verkocht aan de elektriciteitscentrales

    en de fijne delen worden naar de dichtstbijzijnde compostering gebracht. Een deel van de

    fijne fractie van het groenafval komt nadien echter niet bij de composteringsbedrijven terecht

    maar verdwijnt uit de statistieken. Vermoedelijk wordt het gebruikt in de landbouw als

    groenbemesting en ondergeploegd. Volgens de composteringssector treedt de Vlaamse

    milieu-inspectie niet hard genoeg op tegen deze inbreuken (E. Vandaele (Vlaco), mondelinge

    communicatie, 28 augustus 2012). Ter volledigheid dient gezegd te worden dat als reactie op

    deze trend de composteringssector een ontheffing heeft verkregen om 15% van de totale

    zeefoverloop te verkopen voor verbrandingsdoeleinden.

    De lage prijzen waaraan de tussenpersonen het groenafval afnemen, zijn mogelijks de

    oorzaak van de daling van de gate fee. Deze daling zorgt ervoor dat de inkomsten van de

    composteringssector worden verminderd en de rendabiliteit van een aantal

    composteringsbedrijven in het gedrang komt. Bovendien is het structuurmateriaal nodig om

    voldoende porositeit te brengen in de composthopen. Een vermindering van het

    structuurmateriaal hypothekeert de kwaliteit van de geproduceerde compost. Wil men de

    kwaliteit op peil houden, dan zal de intensiteit van de compostering opgedreven moeten

    worden. Mogelijke acties die de composteerder kunnen nemen om de compostering te

    intensiveren zijn: actieve beluchting, vaker keren van de compost, overschakelen naar

    composteren op rillen, etc. Dit maakt evenwel bijkomende investeringen noodzakelijk en

    zorgt voor verhoogde verwerkingskosten die doorgerekend worden in de prijs voor compost

    (Vlaco, 2010).

    3.5. Pyrolyse versus compostering

    De achtergrond van groeiende energie- en grondstoffenschaarste en de problemen in de

    composteringssector maken het interessant om andere verwerkingstechnieken te evalueren,

    zeker aangezien in Vlaanderen er een grote hoeveelheid organisch afval aanwezig is (zie

  • 9 Deel 1: Literatuurstudie

    sectie 3.2). Verbranden van groenafval is niet evident door de hoge vochtgehaltes,

    bovendien is dit onderwerp reeds meermaals onderzocht. De anaerobe vergisting van

    groenafval wordt dan weer bemoeilijkt door de trage vergisting van de houtige fracties. Een

    ander alternatief is pyrolyse van biomassa; een proces dat vernieuwde interesse kent

    omwille van de interessante eindproducten en de mogelijkheid tot carbon sequestration via

    biochar. In de volgende sectie zal de theoretische achtergrond van pyrolyse en composteren

    toegelicht worden met het oog op het verdere verloop van deze studie.

    4. Compostering

    4.1. Procesbeschrijving

    4.1.1. Definitie

    ―Composting is the aerobic (=oxygen using) decomposition and stabilization of solid organic

    materials by microorganisms under controlled (=optimal and environmentally safe)

    conditions. The end product is a stabile, hygienic substance resembling soil and is rich in

    humus.

    The purpose of the composting process is disposal of the biodegradable part of waste.

    Composting can be seen as a recycling and revalorization of the biodegradable waste while

    transforming it into a valuable soil conditioner (Verstraete, 2010).‖

    4.1.2. Het Composteringsproces

    Input van energie houdt een ecosysteem draaiende, dit is ook zo voor het microbieel

    ecosysteem van een composthoop. Micro-organismen (mo) breken organisch materiaal af en

    consumeren hierbij zuurstof. Enzymen, geproduceerd door mo zelf, zorgen voor een snelle

    afbraakreactie. Energie komt vrij bij de afbraak en wordt gebruikt door de mo waarbij het

    grootste deel van de energie verloren gaat als warmte. Door de isolerende eigenschappen

    van compost wordt de warmte traag afgegeven en loopt de temperatuur in de composthoop

    op. Door natuurlijke convectie ontstaat een schouweffect waardoor continu verse lucht wordt

    aangezogen in de composthoop en er continu waterdamp en andere emissies worden

    uitgestoten. Naast dit passief effect treedt er veel warmteverlies en uitstoot van waterdamp

    en andere emissies op wanneer composthopen worden gekeerd.

    Het oorspronkelijk organisch materiaal wordt omgezet in een meer uniforme en stabielere

    massa van organisch materiaal. Tijdens het proces wordt koolstofdioxide en waterdamp

    uitgestoten naar de atmosfeer. Anderzijds wordt nieuwe microbiële biomassa opgebouwd.

  • 10 Deel 1: Literatuurstudie

    Schematisch kan de aerobe afbraak van organisch afval als volgt worden voorgesteld

    (Themelis en Kim, 2002):

    C6H10O4 x + 6.5 O2 C6H10O4 x − 1 + 6 CO2 + 5 H2O (1)

    4.1.2.1. Partikelmodel

    Compostering is een complex proces en vertoont grote verschillen zowel in ruimte als in tijd.

    Daarnaast vormt compost ook een zeer heterogeen geheel. Voor beter begrip van het

    composteringsproces en de procesdynamica stelde Hamelers (1993) een model voor waarin

    compost wordt voorgesteld als een veelvoud van partikels. Alle partikels zijn bedekt door een

    waterlaagje. Dit waterlaagje is het medium waarin het composteringsproces zich afspeelt:

    transport van molecules en mo, microbiële activiteit en chemische reacties. Door de trage

    diffusie van zuurstof in water treedt op korte afstand zuurstoflimitatie op. Dit zorgt voor het

    ontstaan van anaerobe microsites in de compostmatrix. Hamelers vertaalde dit fenomeen

    door te veronderstellen dat een partikel compost is opgebouwd uit een anaerobe kern en een

    aerobe buitenschil. Zowel anaerobe als aerobe afbraak treden parallel op. Factoren die het

    belang van beide beïnvloeden zijn beluchting en vochtigheidsgraad. Vanuit de anaerobe

    kern diffunderen er opgeloste stoffen naar de aerobe mantel. Via een tweestapsproces

    worden de organische polymeren via monomeren omgezet tot bruikbaar substraat voor de

    aerobe bacteriën in de mantel. Fermentatie van monomeren tot korte keten vetzuren volgt na

    hydrolyse van polymeren. De bacteriën in deze buitenste laag aggregeren tot een biofilm.

    Hier worden de opgeloste substraten snel geoxideerd en treedt er tevens hydrolyse op van

    organische polymeren. In de anaerobe kern geven koolzuurgas en nitraat als

    elektronacceptor aanleiding tot de productie van respectievelijk methaan en een mengsel

    van stikstofgas en lachgas, welke broeikasgassen (BKG) zijn (Hamelers, 1993).

    4.1.2.2. Fases

    Het proces is tevens tijdsafhankelijk. Er worden drie fases onderscheiden. Het belangrijkste

    element dat de verschillende fases onderscheidt is de snelheidsbepalende stap. De eerste

    fase is groei-gelimiteerd, de snelheid van de compostering wordt beperkt door de

    hoeveelheid actieve biomassa in het systeem. In de tweede stap is massatransfer van

    zuurstof snelheidsbepalend. De limitatie aan zuurstof is het gevolg van de snelle afbraak aan

    gemakkelijk afbreekbaar organisch materiaal. Wanneer er een grote populatie aan actieve

    biomassa is geïnstalleerd en de snel verteerbare delen zijn geconsumeerd, wordt de

    compostering hydrolyse-gelimiteerd. De biomassa moet overschakelen naar een ander dieet,

    van rBOD naar moeilijker afbreekbare polymeren zoals cellulose en hemicellulose. De

    hydrolyse die nodig is om deze polymeren om te zetten naar verteerbare monomeren is

    echter een trager proces dan de verdere vertering ervan.

  • 11 Deel 1: Literatuurstudie

    Gelijklopend met de verschillende fases is er een opeenvolging van verschillende

    temperatuurregimes. Aan het begin van het composteringsproces is er een snelle

    temperatuursstijging. De gemakkelijk verteerbare delen worden gemineraliseerd en dit zorgt

    voor een grote warmteproductie. Bijgevolg is er afhankelijk van het substraat een grote

    temperatuurstoename tot 50 à 60°C. Deze hoge temperatuur is dodelijk voor mo en zorgt

    voor zelfinhibitie. De warmteproductie en dus ook de temperatuur zakt nadien tot mesofiele

    condities (± 37°C). Hierdoor wordt de compost door nieuwe organismen zoals schimmels en

    mesobiota gekoloniseerd en worden ook de moeilijker metaboliseerbare delen verteerd

    (Verstraete, 2010).

    4.1.3. Emissies

    Door de bedrijfsvoering worden emissies naar de bodem en grondwater uitgesloten. Het

    Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem) verplicht

    composteringsbedrijven om te werken op een vloeistofdichte vloer met afwateringssysteem.

    Behalve het percolaatwater komen bij compostering ook emissies naar de lucht vrij. Er zit

    een grote spreiding op de grootte van de verschillende emissies in de literatuur. De

    verklaring hiervoor is dat de uitstoot tijdens compostering sterk beïnvloed wordt door de

    procesvoering en de samenstelling van groenafval. Stofemissies zijn eerder beperkt en

    treden op bij het laden en lossen en bij mechanische bewerkingen (zeven, keren ,verkleinen

    groenafval). Wel komen grote hoeveelheden koolstofdioxide en waterdampvrij. Deze zijn

    respectievelijk het gevolg van mineralisatie en evaporatie. De CO2 heeft een korte turnover

    tijd en komt snel terug in de C-cyclus. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de belangrijkste

    luchtemissies waarbij de effecten van samenstelling en procesvoering toegelicht worden.

  • 12

    D

    eel 1

    : Lite

    ratu

    urs

    tudie

    Tabel 2

    Em

    issie

    s tijd

    ens h

    et c

    om

    poste

    ring

    spro

    ces u

    itgedru

    kt in

    kg p

    er to

    n d

    rog

    e m

    assa (D

    M)

    en h

    et e

    ffect v

    an d

    e s

    am

    enste

    lling

    en p

    rocesvoerin

    g o

    p d

    e e

    mis

    sie

    s.

    C

    H4 a

    ,b,c

    N2 O

    d,e

    ,f N

    H3 d

    ,g S

    ulfid

    en

    h,i

    VO

    C

    Effe

    ct

    van

    sam

    enste

    lling

    Verh

    oogt

    bij

    min

    de

    r

    stru

    ctu

    urm

    ate

    riaal

    Veel

    sn

    el

    verte

    erb

    are

    com

    ponente

    n

    verh

    oogt

    de

    em

    issie

    Verm

    oedelijk

    lichte

    verla

    gin

    g

    bij m

    inder s

    tructu

    urm

    ate

    riaal

    Verh

    oo

    gt

    door

    N-in

    houd

    bio

    ma

    ssa

    Em

    issie

    ste

    rk

    afh

    ankelijk

    van

    C/N

    verh

    oudin

    g

    bio

    massa

    Verh

    oogt

    bij

    min

    der

    stru

    ctu

    urm

    ate

    riaal

    Em

    issie

    ste

    rk

    afh

    ankelijk

    van C

    /N/S

    verh

    oudin

    g b

    iom

    assa

    Verh

    oogt

    bij

    min

    der

    stru

    ctu

    urm

    ate

    riaal

    Veel

    snel

    verte

    erb

    are

    com

    ponente

    n

    verh

    oogt

    em

    issie

    Conife

    ren

    zorg

    en

    voor

    typis

    che d

    enneg

    eur

    Effe

    ct

    van

    pro

    cesvoerin

    g

    Vold

    oende

    kere

    n

    en

    belu

    chte

    n b

    eperk

    t em

    issie

    Anaero

    bie

    verm

    ijden

    Em

    issie

    voorn

    am

    elijk

    in

    mesofie

    le c

    onditie

    s

    Hog

    e

    belu

    chtin

    g

    en

    kere

    n

    verh

    oog

    t

    em

    issie

    Hog

    e

    belu

    chtin

    g

    en

    kere

    n

    verla

    ag

    t

    em

    issie

    Hog

    e

    belu

    chtin

    g

    en

    kere

    n v

    erla

    ag

    t em

    issie

    Rang

    e

    van

    em

    issie

    facto

    ren

    0,7

    6

    d - 8,7

    2

    j kg

    CH

    4 -C/to

    n

    DM

    0,0

    93 j –

    0,1

    9 d k

    g N

    2 O-N

    /ton

    DM

    3

    0,2

    2

    j –

    0,4

    9

    d kg

    NH

    3 -N/to

    n D

    M

    Onder

    dete

    ctie

    limie

    t

    50 p

    pm

    h

    0,5

    9 g

    /ton D

    M d

    a A

    nders

    en e

    t al., 2

    00

    9; b

    Mille

    r, 1993;

    c Walk

    er, 1

    99

    3; d

    Am

    ling

    er e

    t al., 2

    008

    ; e B

    eck-F

    riis e

    t al., 2

    000

    ; ,f He e

    t al., 2

    001; g

    de G

    uard

    ia e

    t al., 2

    010;

    h R

    osenfe

    ld e

    t al., 2

    004; i M

    ad

    igan e

    t al., 2

    009; j H

    elle

    bra

    nd, 1

    998

    3

    Vaak w

    ord

    t vero

    nders

    teld

    dat

    onder

    goede pra

    ktijk

    m

    et

    vold

    oende be

    luch

    ting

    g

    een la

    chg

    as w

    ord

    t g

    epro

    duceerd

    bij

    gro

    encom

    poste

    ring

    (Gelly

    nck e

    t al., 2

    006).

  • 13 Deel 1: Literatuurstudie

    4.2. Composteringsinstallatie

    In Vlaanderen wordt groenafval verwerkt via weinig intensieve composteringsprocessen.

    Behalve het deel groenafval dat in de GFT-composteringen terecht komt, wordt groenafval in

    open lucht gecomposteerd. Bijgevolg komt de lucht die door de composthopen stroomt

    onbehandeld in de omgeving terecht. In grote lijnen kan er onderscheid gemaakt worden

    tussen twee verschillende procesvormen: composteren op tafels en composteren op rillen.

    De eerste optie wordt het meest toegepast in Vlaanderen. Groencompostering zal hieronder

    besproken worden volgens de weg die het groenafval aflegt, met aandacht voor onderscheid

    tussen de twee vormen waarbij het belangrijk is te beseffen dat elke groencompostering een

    variant is op de hieronder beschreven processchema‟s (Huybrechts en Vrancken, 2005).

    4.2.1. Voorbehandeling

    Het groenafval wordt tijdelijk opgeslagen waarna het wordt verkleind, gehomogeniseerd en

    op hopen gezet. Verkleinen van het groenafval verhoogt het specifiek oppervlak voor

    microbiële activiteit en bijgevolg de snelheid van het proces. Een hakselaar zorgt voor de

    verkleining en bevordert bovendien de homogenisatie. Speciale mengapparatuur of

    wielladers zorgen voor verdere menging.

    Het opzetten gebeurt met behulp van een wiellader. Bij het opzetten wordt zeefoverloop

    opnieuw ingebracht. Dit dient als structuurmateriaal en zorgt voor inoculatie van het

    groenafval. Daarnaast wordt ook water toegevoegd als het inputmateriaal te droog is4. Het

    groenafval wordt opgezet in hopen met trapeziumvormige doorsnede ook wel tafels

    genaamd of in hopen met driehoekvormige doorsnede, rillen genaamd. Omwille van het

    4 De BBT-studie van het Vito stelt dat een vochtgehalte tussen 35 en 65% optimaal is (Huybrechts en

    Vrancken, 2005), volgens een Nederlands rapport is een vochtgehalte tussen 45 en 50% ideaal (SenterNovem 2008) en tussen 50 tot 60% volgens (Amlinger et al., 2008)

    Figuur 7 Schematische weergave van een composteringsinstallatie.

  • 14 Deel 1: Literatuurstudie

    risico op compactie, anaerobie, geurhinder en een minder kwalitatief eindproduct is de

    maximale hoogte gereglementeerd5. Het werken in tafels heeft als voordeel dat de

    temperatuur over het volledige volume min of meer constant is door de lage

    oppervlakte-volume verhouding. Dit verzekert de hygiënisatie over de volledige

    composthoop. Composthopen opgezet in rillen hebben kleine volumes en een groot

    oppervlak en verliezen veel warmte aan de wanden. Het groot oppervlak verzekert wel een

    betere beluchting (Huybrechts en Vrancken, 2005).

    4.2.2. Compostering

    Tijdens het composteringsproces worden zuurstof- en vochtgehalte op peil gehouden door

    de hopen regelmatig te keren en te besproeien. Er zijn enkele uitzonderingen waar de

    composthopen ook actief belucht worden via beluchtingsgoten in de vloer. Bij

    tafelcomposteren wordt de composthoop gekeerd door hem met wielladers te verplaatsen.

    Bij composteren op rillen wordt vaker gekeerd en wordt gebruik gemaakt van speciaal

    ontworpen machines, zogenaamde compostomzetters. De hogere beluchting bij

    composteren op rillen zorgt voor een intensiever composteringsproces. Het proces verloopt

    sneller. Door de hogere beluchting en een groot buitenoppervlak bestaat het risico dat de

    hygiënisatie niet volledig wordt bereikt. Een mogelijke oplossing hiervoor is het afdekken van

    de hopen met gore-tex doek. Dit houdt de composthopen warm, beschermt tegen regen en

    weerhoudt hoogmoleculaire gassen waaronder de geurcomponenten.

    Elke composteringsinstallatie is verplicht een percolaatopvangbekken te hebben. Hier wordt

    het regenwater dat op de composteringsvloer valt tijdelijk in opgeslagen. Dit percolaatwater

    wordt hergebruikt om de hopen te bevochtigen wanneer het vochtgehalte te laag is. Op

    sommige sites treed er ‟s winters door de beperkte input groenafval een watersoverschot op.

    Percolaatwater mag niet ongezuiverd geloosd worden. Sommige sites hebben in de zomer

    een tekort aan percolaatwater en gebruiken grondwater, oppervlaktewater of zelfs

    leidingwater om de composthopen te bevochtigen.

    De actieve composteringsfase bij tafelcomposteren duurt ruwweg zes maanden. Daarna

    wordt de compost nog nagerijpt om de stabiliteit verder te verhogen. De narijpingsfase duurt

    drie weken tot drie maanden en gebeurt bij beide composteringsschema‟s in tafels vanwege

    de beperkte, mesofiele activiteit. Om het vochtgehalte van de compost te verlagen gebeurt

    deze laatste fase vaak in een hal (Huybrechts en Vrancken, 2005).

    5 In Vlaanderen wordt de hoogte van composthopen meestal beperkt tot (Huybrechts en Vrancken,

    2005) een hoogte van 3 tot 4m.

  • 15 Deel 1: Literatuurstudie

    4.2.3. Nabehandeling

    Bij de nabehandeling wordt de compost afgezeefd. Wat overblijft van de compost na zeving

    wordt zeefoverloop genoemd en bevat onzuiverheden en grove houtige delen. De

    zeefoverloop wordt voor het grootste deel terug in het proces gebracht. Maximaal 15% mag

    hieruit verkocht worden (zie sectie 3.4). Deze brandstof wordt gebruikt in

    elektriciteitscentrales of voor verwarming bijvoorbeeld in de serreteelt. Hiervoor dient de

    zeefoverloop gezuiverd te worden van plastics en inerten. Voor deze zuivering wordt meestal

    een windzifter gebruikt. Soms gebeurt de narijping van de compost pas na zeving

    (Huybrechts en Vrancken, 2005).

    4.3. Waarde van producten

    De gebruikswaarde en economische waarde van de drie belangrijkste eindproducten van

    compostering worden in volgende paragrafen uiteengezet.

    4.3.1. Compost

    4.3.1.1. Gebruikswaarde van compost

    Bodem Organische Stof (BOS)

    De afname van organische stof in de bodem is een wereldwijd probleem. Ook in de Vlaamse

    bodems is er een algemene trend van dalende BOS-gehaltes. Het cultiveren van natuurlijke

    ecosystemen tot productieve landbouwgronden gaat vaak gepaard met verlies van BOS. De

    daling wordt veroorzaakt door enerzijds een verminderde input van organisch stof. Dit is het

    gevolg van vermindering van zowel de biomassaproductiviteit als van de biomassa die terug

    in de bodem wordt gebracht. Anderzijds is er een verhoogde output van organisch koolstof

    door versnelde mineralisatie, erosie en uitloging van organische stof door conventionele

    landbouwpraktijken (Lal et al., 2007).

    Door toevoegen van compost, verhoogt het BOS-gehalte in de bodem. Bodem organische

    stof is belangrijk in vele aspecten van de chemische, fysische en biologische

    bodemvruchtbaarheid. De belangrijkste effecten staan hieronder opgelijst.

    Cation-exchange capacity (CEC) neemt toe (Garcìa-Gil en Plaza, 2000; Kaur et al.,

    2008; Ros et al., 2006; Weber et al., 2007)

    Buffering van de bodem-pH (Garcìa-Gil et al., 2004)

    Verhoogde aggregaatstabiliteit (Van-Camp et al., 2004)

    Verhoging micro- en macroporositeit (Celik et al., 2004)

    Verhoogde hydraulische geleidbaarheid (Celik et al., 2004)

    Verhoogde waterretentie en waterbeschikbaarheid (Diacono en Montemurro, 2010)

  • 16 Deel 1: Literatuurstudie

    Stimuleert activiteit en groei van de autochtone microbiële gemeenschap in de

    bodem (Kaur et al., 2008; Ros et al., 2006,; Tejada et al., 2009; Tejada et al., 2006;

    Zaman et al., 2004)

    Introductie van een allochtone microbiële gemeenschap in de bodem (Flavel en

    Murphy, 2006)

    Ziektewerend (Hoitink en Boehm, 1999; Hoitink et al., 1993)

    Daarnaast vormt ook de netto uitstoot van koolstofdioxide bij de mineralisatie van BOS een

    bedreiging voor het klimaat. Koolstof opgeslagen in de bodem is naast de oceanische,

    geologische, atmosferische en biologische koolstofpool de derde grootste voorraad. De

    toepassing van compost kan dus indirect leiden tot het tegengaan van de klimaatsopwarming

    (Diacono en Montemurro, 2010; Dick en McCoy, 1993).

    Nutriënten vrijstelling

    De nutriënten en voornamelijk de N wordt door mineralisatie langzaam vrijgesteld uit

    compost. Tittarelli et al. (2007) berekende dat circa een derde van de totale N wordt

    vrijgesteld na het eerste jaar. De vrijstelling van N uit compost wordt bepaald door de C/N

    verhouding van compost. Wanneer de stikstofgehaltes in compost te laag zijn, is er gevaar

    voor daling van de gewasopbrengst door lage N-concentraties in de bodemwaterfase.

    Daarnaast zorgt immobilisatie van N door mo voor competitie met planten (Amlinger et al.,

    2003; Weber et al., 2007).

    Compostapplicatie heeft een zeer gunstig effect op de beschikbare K-gehaltes in de bodem;

    kalium zit in hoge concentraties in compost en dit element wordt weinig beïnvloed door

    immobilisatie waardoor het vrijwel direct beschikbaar is voor de plant. Hetzelfde geldt voor

    fosfor. Er is bovendien risico op accumulatie van fosfor in de bodem. Door immobilisatie van

    N kan de N/P/K balans uit verhouding zijn en ontstaat er een fosforoverschot (Eghball,

    2002).

    Voedselkwaliteit

    Hoewel er ook soms negatieve effecten (Saha et al., 2007; Tavarini et al., 2011) worden

    gemeten, geven een aantal onderzoeken aan dat compostbemesting de voedselkwaliteit

    positief beïnvloedt (Pinamonti, 1998). De effecten zijn echter zelden spectaculair en zijn

    steeds specifiek van gewas tot gewas (Vogtmann et al., 1993).

    4.3.1.2. Marktwaarde van compost

    De markt van compost is geen gewone markt. Het aanbod is het gevolg van

    afvalverwerkingsactiviteiten, de vraag moet volgen (Buhr et al., 1993; Shiralipour et al.,

    1992). Regelgeving over verwerking van organisch afval heeft gezorgd voor productie van

  • 17 Deel 1: Literatuurstudie

    grote hoeveelheden compost en is niet tot stand gekomen op vraag van de consument. De

    markt van compost kan daarom een valse markt genoemd worden. Kopers worden gepusht

    om compost te gebruiken als substituut voor andere producten. Het aanbod van compost is

    vrij inelastisch.

    Compost bezit veel verschillende

    waardevolle eigenschappen als

    bodemverbeteraar. Het kan

    verder verwerkt worden tot

    verschillende eindproducten (zie

    Figuur 8). De afzetmarkt van

    compost beslaat een breed

    gamma aan toepassingen

    (Alexander, 2004). De

    voornaamste toepassingen

    worden hieronder opgelijst:

    Substituut voor veen in potgrond

    Toplaag bodem voor residentiële toepassingen en golfterreinen

    Meststof en substraat bij tuinaanleg en in bomenkwekerij

    Bodembedekker

    Organische meststof in de landbouw

    Tabel 3 Substitutiewaarde van compost

    Gebruik compost Substitutieproducten

    (gewichts % compost, droge basis)

    Gebaseerd op:

    Veen Minerale mest Dierlijke mest Niets

    Particulier gebruik 20.5 18 11 50.5 Enquête a

    Alle toepassingen6 73 90 10 \ Schatting b

    Alle toepassingen6 33.3 100 0 \ Schatting c

    Alle toepassingen 20 50 0 30 Schatting obv ruwe gegevens d

    Alle toepassingen 30 60 0 10 Schatting obv ruwe gegevens e

    a Andersen et al., 2010; b Vlaco, 2009; c Schleiss, 2008; d Smith et al., 2001; e Raadal et al., 2010

    Hoewel compostering wordt aanzien als milieuvriendelijk proces, speelt dit weinig belang bij

    verkoop. De koper is enkel geïnteresseerd in welke directe waarde het oplevert of anders

    gezegd welke kosten hij er mee kan besparen. Voor welke producten compost als substituut

    6 De som van de verschillende substitutiewaarden is hoger dan 100%. Dit komt door de

    veronderstelling dat één eenheid compost hier zowel consumptie van meststoffen als veen vervangt.

    Figuur 8 Afnemers compost 2010. Afname uitgedrukt in gewichtspercentage (Vlaco, 2011)

    12%

    30%

    14%11%

    7%

    16%

    7%

    2% 1%Potgrondfabricanten

    Grondopmengers

    Andere grootafnemers

    Tuinaannemers

    Openbare groenvoorziening

    Particulieren

    Landbouw

    Export

    Andere

  • 18 Deel 1: Literatuurstudie

    optreedt, is moeilijk in te schatten en blijft een punt van discussie. De meeste studies

    veronderstellen dat compost een vervangproduct is voor mest, veen en minerale meststof in

    bepaalde verhoudingen. Soms wordt ook verondersteld dat een deel van de compost geen

    andere producten vervangt. Een Deense ondervraging (Andersen et al., 2010) bij particuliere

    gebruikers van compost toont grote verschillen met de gebruikelijke schattingen. Tabel 4.2

    vat deze substitutiemarkt samen.

    4.3.2. Zeefoverloop

    Naast compost wordt op een composteringsinstallatie nog een tweede product verkocht,

    namelijk zeefoverloop. Dit zijn houtige delen die niet snel genoeg verteren om tijdens de

    composteringsduur te mineraliseren. De zeefoverloop wordt voor het grootste deel terug in

    het proces gebracht als inoculum voor vers groenafval. Opgeschoonde zeefoverloop wordt

    verkocht aan steenkoolcentrales ofwel aan landbouwers voor het verwarmen van serres. In

    steenkoolcentrales wordt de zeefoverloop samen verbrand met de steenkool en levert de

    centrales groenestroomcertificaten (GSC) op.

    4.3.3. Houtsnippers

    Bij intensieve groencompostering mag naast zeefoverloop ook een deel houtsnippers uit

    inkomend groenafval verkocht worden voor energieopwekking. De totale hoeveelheid

    houtsnippers en zeefoverloop mag maximaal 20% van het gewicht van het inkomende

    groenafval bedragen. Een belangrijke voorwaarde is dat er nog voldoende structuurmateriaal

    overblijft voor een kwalitatieve compostering. Daarnaast kunnen houtsnippers ook verkocht

    worden als mulchmateriaal (Vlaco, 2013).

    5. Pyrolyse

    5.1. Procesbeschrijving

    De verschillende stappen van thermochemische conversie zijn gelijklopend voor pyrolyse,

    vergassing en verbranding. Het enig verschil tussen de drie is dat de reactieproducten

    respectievelijk niet, gedeeltelijk of volledig geoxideerd worden.

    5.1.1. Definitie

    “Pyrolysis is a thermal decomposition process that takes place in the absence of oxygen to

    convert biomass into solid charcoal, liquid bio-oil and gases at elevated temperatures (Zhang

    et al., 2010).”

    5.1.2. Het pyrolyse-proces

    Hieronder worden de algemene stappen van pyrolyse verder uiteengezet.

  • 19 Deel 1: Literatuurstudie

    5.1.2.1. Stap 1 Opwarmen en drogen

    De biomassa ondergaat in de eerste stap een opwarming. De opwarming verhoogt de

    temperatuur van de biomassa van omgevingstemperatuur naar reactortemperatuur. Hierbij

    dient ook latente warmte overwonnen te worden om een deel van het vocht te verdampen.

    Figuur 9 Thermisch ontbindingsgedrag van hemicellulose, cellulose en lignine.

    Overgenomen uit Yang et al., 2007.

    Een deel van het vocht wordt met zwakke fysische krachten vastgehouden in de biomassa

    en verdampt bij ongeveer 100°C. Pas bij 300°C verdampt ook het sterk gebonden vocht en is

    de biomassa bone-dry (Bain en Broer, 2011).

    5.1.2.2. Stap 2: Pyrolyse

    Zoals is weergegeven in Figuur 9 ontbindt de biomassa bij verhoogde temperaturen in drie

    fracties: de permanente gassen (CO, CO2, H2 en lichte volatile organic compounds (VOC‟s)

    zoals CH4), een condenseerbare fractie (teren en geproduceerd water) en een poreuze kool

    met as (Bain en Broer, 2011).

    5.1.2.3. Stap 3: Secundaire reacties

    De teren zijn niet stabiel en worden via secundaire reacties gekraakt naar kleinere

    elementen zolang ze onder deze hoge reactortemperaturen blijven. Hoe langer de verblijftijd

    in de reactor hoe hoger het percentage permanente gassen en hoe lager de hoeveelheid

    teer.

    Ook de permanente gassen zelf ondergaan nog chemische veranderingen. Water-gas-shift

    en methanation zorgen voor verschuivingen in de samenstelling. De koolstof in de vaste kool

    reageert met water of waterstofgas tot CO, H2 of CH4 (Bain en Broer, 2011).

  • 20 Deel 1: Literatuurstudie

    5.1.2.4. Snelle en trage pyrolyse

    Snelle pyrolyse verschilt van trage pyrolyse in de procesomstandigheden (zie Tabel 4). De

    opdeling tussen beide is echter eerder semantisch van aard, er bestaat een heel palet aan

    vormen van pyrolyse. De opdeling wordt voornamelijk bepaald door de verschillende

    uitkomsten van het proces. Ofwel wordt gefocust op koolproductie ofwel op productie van

    energie of energiedragers (D. Dickinson, mondelinge communicatie, 21 december 2012).

    Een techno-economische analyse van maïsresten in de VS duidt snelle pyrolyse aan als

    meest rendabele technologie (Brown et al., 2011; McCarl et al., 2012). Voor groenafval in

    Vlaanderen kan grotendeels de zelfde redenering gevolgd worden. De prijzen voor

    elektriciteit zijn hoog en een vergoeding voor het vastleggen van koolstof in de bodem

    ontbreekt. Bovendien lijken de eerste resultaten van biocharproeven op de

    gewasopbrengsten in Vlaanderen geen opbrengstverhogingen aan te tonen (N. Ameloot,

    persoonlijke communicatie, 21 maart 2013). Daarnaast lijkt het ook zo dat de vraag naar

    organische stof verbeteraar beperkt is, af te leiden uit de vraag naar compost in Vlaanderen.

    Biochar zal wellicht net als compost hooguit een nicheproduct blijven in het landbouwmodel.

    5.1.2.5. Basisprincipes snelle pyrolyse

    Het belangrijkste kenmerk van snelle pyrolyse is de snelle opwarming van de biomassa en

    tevens afkoeling ervan. Snel opwarmen zorgt voor het snel ontbinden van de biomassa en

    de vorming van een grote hoeveelheid teer. Het snel afkoelen van de biomassa in

    downstream units zorgt voor het abrupt onderbreken van de ontbindingsreacties. Wanneer

    de verblijftijd in de reactor laag is, treden er weinig secundaire reacties op. Secundaire

    reacties zijn polymerisatie tot secundaire char en thermisch en katalytisch kraken tot

    permanente gassen. Het gevolg is de productie van grote hoeveelheden bio-olie. Deze

    viskeuze vloeistof is onstabiel en moet bewaard worden op lage temperaturen om te

    voorkomen dat de secundaire reacties alsnog optreden (zie Tabel 4).

    Tabel 4 Verschillen in procesomstandigheden tussen trage en snelle pyrolyse

    (Bahng et al., 2009; Manyà, 2012)

    Eigenschap Trage Pyrolyse Snelle Pyrolyse

    Temperatuur 300 à 400 °C Circa 500°C

    dT/dt Traag (6– 60 K/min) Snelle opwarming van de biomassa (>200 K/min) en

    snelle afkoeling van de dampen “Freezing the reaction”

    Verblijftijd dampen Lang (5– 30 min) Kort ( 2 seconden)

    Product Maximale kool- en

    gasopbrengst

    Maximale bio-olie-opbrengst (60-70 gew.% DM)

  • 21 Deel 1: Literatuurstudie

    Belangrijke parameters in het proces zijn partikeldiameter van de voeding en verblijftijd van

    de damp. Deze moeten respectievelijk klein en laag zijn omdat snelle warmteoverdracht

    noodzakelijk is. Hiervoor wordt een grote hoeveelheid hete, inerte warmtedrager vermengd

    met een kleine hoeveelheid koude biomassa.

    Biomassa kan grofweg opgedeeld worden in drie fracties (hemicellulose, cellulose en

    lignine). Deze hebben elk een specifiek thermisch ontbindingsgedrag (zie Figuur 9). Elke

    fractie geeft in verschillende mate aanleiding tot de eindproducten. Cellulose wordt voor een

    groot deel omgezet naar teer. Hemicellulose en lignine worden omgezet in zowel gas, damp

    als kool. Een groot deel van de koolfractie wordt gevormd uit lignine vanwege de stabiliteit

    van dit product.

    Naast vele fysische parameters heeft ook het asgehalte grote invloed op de samenstelling

    van de eindproducten. Hoewel de onderliggende mechanismen nog niet opgehelderd zijn,

    schijnen voornamelijk het gehalte aan Na, K en in minder mate S, P en NH4+ belangrijk te

    zijn. Hoe hoger het asgehalte, hoe lager de teervorming. Zowel de hoeveelheid kool als gas

    verhoogt (Venderbosch en Prins, 2011). De concentraties van verschillende chemische

    elementen is verschillend per soort biomassa. Sommige metalen, maar ook andere

    elementen bemoeilijken de procesvoering. Voorbehandeling van biomassa om deze

    “stoorelementen” te verwijderen is niet kosteneffectief. Aanpassingen aan het proces of

    nabehandeling kunnen echter de meeste verstoringen voorkomen.

    5.1.3. Emissies

    De emissies van pyrolyse-technologie zijn afhankelijk van de gebruikte grondstof en de

    toepassing van de pyrolyse-producten. Bij verbranding van de eindproducten zijn de

    emissies gelijkaardig aan deze van verbrandingstechnologie. De emissies van NOx, Hg,

    dioxines en furanen kunnen wel iets lager zijn dan voor rechtstreekse verbranding (Pytlar,

    2010).

    5.2. Pyrolyse-installatie

    In deze paragraaf wordt een opstelling van een pyrolyse-installatie voor groenafval

    besproken. Pyrolyse van biomassa wordt tot op heden nog niet toegepast. Onderstaande

    opstelling is een hypothetisch schema van hoe zo‟n installatie er uit kan zien (D. Dickinson,

    mondelinge communicatie, 21 december 2012).

    5.2.1. Voorbehandeling

    De voorbehandeling bestaat uit een hakselaar om de biomassa te verkleinen en daarnaast

    ook te homogeniseren. Om operationele stabiliteit te verhogen dient de biomassa ook deels

    te worden ontdaan van stoorelementen zoals steengruis of metalen. Vervolgens wordt de

  • 22 Deel 1: Literatuurstudie

    biomassa gedroogd tot een vochtgehalte van 20 à 30 % van het gewicht. Daarna wordt de

    biomassa gestockeerd in een voorraadplaats. Drogen en opslag kan eventueel gelijktijdig

    gebeuren.

    5.2.2. Drogen

    De biomassa wordt verder gedroogd tot een vochtgehalte 10 à 5% van het vers gewicht. Het

    drogen van de biomassa is voornamelijk bedoeld om teer te bekomen die weinig water bevat

    en een hoge calorische waarde heeft. De warmte die nodig is om de biomassa zo

    verregaand te drogen wordt afgetapt van het proces.

    5.2.3. Pyrolyse

    De voorbehandelde biomassa wordt vervolgens in een pyrolyse-oven gebracht. Er bestaat

    een brede waaier aan pyrolyse-technologie. Wervelbedovens zijn het meest populair, zowel

    circulerend als stationair gefluidiseerd bed, waarbij de warmtedragers respectievelijk stabiel

    in de reactor blijven dan wel continu circuleren.

    5.2.4. Nabehandeling

    In de nabehandeling worden koolpartikels afgescheiden van de dampen. De dampen worden

    verbrand, de kool wordt geoogst. De warmte die opgewekt wordt bij de verbranding dient om

    de reactor op temperatuur te houden en de biomassa te drogen. De restwarmte die overblijft

    kan gebruikt worden om elektriciteit op te wekken.

    De verbrandingsgassen bevatten zowel fijn stof als schadelijke gassen en dienen te worden

    nabehandeld om aan de emissienormen te voldoen.

    5.3. Waarde van producten

    Hieronder zal voor elk product van het pyrolyse-proces de gebruikswaarde en mogelijke

    toepassingen besproken worden.

    5.3.1. Gas

    5.3.1.1. Reactorwarmte

    Om de reactor op hoge temperatuur te houden, wordt een deel van de producten verbrand.

    Soms wordt hiervoor de gasfractie gebruikt (Bain en Broer, 2011; Dayton et al., 2011).

    5.3.1.2. Warmte en elektriciteit

    Door de gassen te verbranden in een turbine, een motor of in een boiler, kan elektriciteit

    geproduceerd worden. Een boiler en een motor zijn vrij ongevoelig aan onzuiverheden in het

    gas, een turbine daarentegen niet. De restwarmte kan nog nuttig worden ingezet via een

  • 23 Deel 1: Literatuurstudie

    aansluiting op een warmtenet of door te voorzien in warmtevraag op de site zelf (Bain en

    Broer, 2011; Dayton et al., 2011).

    5.3.1.3. Zuiver gas

    Het proces kan zo bewerkt worden dat enkel waterstofgas of methaan wordt geproduceerd.

    In geval van methaan spreekt men over substitute natural gas (SNG). Waterstofgas kan

    verwerkt worden in brandstofcellen en wordt door sommigen (Rifkin, 2002) aanzien als de

    universele energiedrager van de toekomst. Dit concept wordt ook wel de waterstofeconomie

    genoemd (Bain en Broer, 2011; Dayton et al., 2011).

    5.3.1.4. Fischer-Tropsch-vloeistoffen

    Door de gassen katalytisch te bewerken, kunnen er verschillende koolwaterstoffen worden

    gevormd via het Fischer-Tropsch-proces. Dit katalytisch proces is niet selectief en

    produceert een veelheid aan stoffen. Uit de Fischer-Tropsch-vloeistof kunnen door destillatie

    zuivere koolwaterstoffen worden gewonnen zoals methanol, ethanol en dimethylether

    bijvoorbeeld (Bain en Broer, 2011; Dayton et al., 2011).

    5.3.2. Char

    5.3.2.1. Landbouwwaarde

    Wanneer de kool gebruikt wordt als bodemverbeteraar wordt deze biochar genoemd. De

    definitie van biochar volgens de International Biochar Initiative (2012) luidt als volgt:

    ―A solid material obtained from thermochemical conversion of biomass in an oxygen-limited

    environment.‖

    De bodemverbeteraar heeft een aantal positieve eigenschappen gelijkaardig aan compost.

    Biochar heeft invloed op zowel fysische, chemische als biologische eigenschappen van de

    bodem maar meest op de fysische bodemeigenschappen (Chan et al., 2007). Net als bij

    compost is er een verbeterde aggregaatstabiliteit in bodems. Volgens Ekeh et al. (1997)

    heeft biochar een intensiever effect op de aggregaatstabiliteit dan een zelfde dosis compost.

    Verbeterde aggregaatstabiliteit verhoogt de bulkdensiteit en de micro- en macroporositeit,

    wat tot een verbeterde percolatiesnelheid zorgt en tevens de bodem beschermt tegen erosie.

    Daarnaast vermindert ook de tensile strength, met als gevolg een betere wortelgroei. Door

    een verhoogde microporositeit verhoogt het waterbergend vermogen van een bodem. Dit

    leidt tot een betere waterbeschikbaarheid voor de planten en vermindert de uitspoeling naar

    het grondwater (Chan et al., 2007; Glaser et al., 2002; Ekeh et al., 1997).

    Pyrolyse van biomassa zorgt voor een opconcentratie van de oorspronkelijke minerale

    bestanddelen. Een uitzondering is stikstof, dat deels vervluchtigt en deels geïncorporeerd

  • 24 Deel 1: Literatuurstudie

    wordt in de aromatische koolstofstructuren. Mineralen worden fysisch en chemisch

    vastgelegd in de kool en blijven langer in de bodem door interactie en complexatie aan het

    oppervlak van de kool (Shackley en Sohi, 2010). De mineralen bevatten veel basische

    kationen. Gebruik van biochar kan daarom de alkaliniteit in de bodem verhogen en maakt het

    mogelijk om hierdoor de chemische bodemvruchtbaarheid van een verzuurde bodem te

    herstellen.

    De effecten op de biologische functie van de bodem zijn divers maar nog slecht begrepen

    (Lehmann et al., 2011). Het effect op microbiële biomassa is in tegenstelling tot andere

    bodemverbeteraars niet significant. Door de stabiele aard van de koolstof neemt de

    microbiële biomassa, na een korte groei door aanwezigheid van labiele componenten, niet

    toe (Bolan et al., 2012).

    5.3.2.2. Energie

    De warmte die nodig is om de reactor op temperatuur te houden wordt soms gegenereerd

    door de gasfractie te verbranden, in andere gevallen wordt de koolfractie verbrand.

    De mogelijkheid bestaat ook om de kool te oogsten en deze te gebruiken als brandstof voor

    verwarming of in elektriciteitscentrales. In België is er een gelijkaardig project door het bedrijf

    4 Energy Invest stopgezet. Hun installatie voor torrefactie van houtskool kon

    noodgedwongen maar op 40% van de geïnstalleerde capaciteit draaien. Bijkomende

    investeringen zijn nodig om de problemen op te lossen. Door tekort aan fondsen zijn de

    activiteiten stopgezet (4Energy Invest, 2010; 4Energy Invest, 2012).

    5.3.2.3. Andere

    Zowel productie van biochar voor landbouwkundige toepassingen als ter substitutie van

    steenkool zijn onder de huidige marktomstandigheden niet winstgevend. Toepassingen in

    nichemarkten kunnen eventueel een uitweg bieden aan het economische struikelblok en als

    opstap dienen voor de verdere uitbouw van de sector. Volgens González et al (2012) zijn er

    twee mogelijke nichemarkten: Control Release Fertiliser (CRF) en biochar als medium voor

    enzymes of mo.

    CRF worden voornamelijk gebruikt in niet-landbouwkundige toepassingen en hebben een

    waarde die drie tot vier keer hoger ligt dan de conventionele kunstmeststoffen. Door de grote

    CEC van biochar is het geschikt om NPK-meststoffen voor langere tijd reversibel te binden.

    Een andere mogelijkheid bestaat er in om een stikstof te incorporeren in de biochar. Dit kan

    door biochar samen met een stikstofbron te verhitten of deze reeds toe te voegen bij het

    begin van het pyrolyse-proces.

  • 25 Deel 1: Literatuurstudie

    De porositeit en het groot specifiek oppervlak van biochar maakt het een interessant product

    voor immobilisatie. Activatie van biochar maakt deze eigenschappen nog meer uitgesproken

    maar verhoogt tevens de kosten. Immobilisatie van enzymes gebeurt door adsorptie aan het

    oppervlak van biochar en actieve kool. Dit oppervlak is tevens een geschikte plaats voor de

    kolonisatie van mo. Een aantal mogelijke toepassingen zijn: groeimedium in waterzuivering,

    carrier voor inoculatie van verontreinigde bodems, groeimedium bij microbiële synthese en

    dergelijke (González et al., 2012).

    5.3.3. Olie

    5.3.3.1. Brandstof

    Bio-olie kan verbrand worden in boilers voor het leveren van warmte en elektriciteit. De

    lagere verbrandingswarmte en het verschil in verbrandingsgedrag vergeleken met fossiele

    olie moeten in rekening gebracht worden, maar bij het ontwerp zelf is er geen wezenlijk

    probleem.

    Een toepassing met hogere waarde is het gebruik als transportbrandstof in dieselmotoren.

    Standaard dieselmotoren zijn echter niet geschikt voor bio-olie door problemen met corrosie,

    erosie van de injectoren, cokeafzetting in de cilinders, verstopping van het injectie systeem,

    ... Door de aanpassing van zowel de motor (materiaalkeuze, injectorsysteem…) als de

    brandstof (cetaanverbeteraars, hydrotreatment) is dit echter wel mogelijk. Stationaire

    dieselmotoren en dieselmotoren met grote plunjers (boten, vrachtwagens en andere zware

    motoren) zijn wegens de relatieve ongevoeligheid aan vervuiling het meest geschikt.

    Verregaande opwerking (hydrotreatment) van de brandstof maakt ook gebruik in standaard

    dieselmotoren mogelijk.

    Bio-olie kan potentieel ook kerosine of gas vervangen in een turbine. Opnieuw dienen er

    aanpassingen te gebeuren aan de technologie (schoepen, verbrandingskamer en

    doseringsysteem) om