Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

20

Click here to load reader

Transcript of Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

Page 1: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

1

FCJ Studievaardigheden

De faculteit biedt ook dit studiejaar in periode B, C en D de mogelijkheid aan om in vier bijeenkomsten van een uur je studievaardigheden te verbeteren: algemene studievaardigheden, effectief lezen I, II en III plus mindmapping. De bijeenkomsten zijn afzonderlijk te volgen, alleen effectief lezen is een cursus van drie bijeenkomsten. Denk je daarna meer hulp nodig te hebben, dan kun jij je individueel laten begeleiden door Otto Grunbauer of Rina Vogels.

(Gebaseerd op de studieondersteuning van de Universiteit Leiden)

Inhoud bijeenkomst 1

Studiegewoonten en studievaardigheden...............1 Studieplanning.......................................................4 Oriënteren: weten waar je aan begint....................9 Lezen en bestuderen.............................................10 Studiemethoden....................................................17 Studiegewoonten en studievaardigheden Het begrip ”studeren” omvat veel verschillende activiteiten zoals het bijwonen van hoor – en werkcolleges, het bestuderen van literatuur, werkstukken schrijven en tentamens maken. Veel studenten weten in het begin niet goed hoe zij hun studie moeten aanpakken en lopen studieachterstand op, leren dan uit hun fouten en komen uiteindelijk toch nog tot bevredigende resultaten. Dat lukt echter niet iedereen. Daarom wordt hulp geboden met deze aanleiding tot “actief studeren” ofwel een efficiënte manier van studeren. Iedereen ontwikkelt in zijn schooltijd studiegewoonten, maar die zijn niet altijd effectief. En ofschoon zij dan niet tot de gewenste resultaten leiden, houden studenten er toch uit gewoonte aan vast. Denk maar aan een gebrekkige tijdsindeling en studieplanning: te laat beginnen aan de tentamenvoorbereiding en een inefficiënte tijdsindeling. Of aan een verkeerde manier van studeren: te gedetailleerd en langzaam studeren, te oppervlakkig en globaal studeren, passief boven de boeken hangen, altijd alles op dezelfde wijze bestuderen. Menigeen is snel afgeleid, kan zich niet goed concentreren en dat heeft nog wel eens te maken met de studiemotivatie. Tijdsindeling en studieplanning Als student ben je vrij in de besteding van je tijd. Er wordt van je verwacht dat je ongeveer 40 uur per week aan de studie besteedt, maar afgezien van de verplichte werkgroepen, wordt aan jou overgelaten, wanneer je werkt. Jij moet steeds opnieuw beslissen wanneer je studeert en wanneer niet. Iedere student kent wel dagen waarop hij zich voorneemt hard te gaan studeren, maar waar ieder moment iets tussenkomt: boodschappen doen, even iemand opbellen etc. Veel studenten hebben problemen met het indelen van de tijd en kunnen niet de discipline opbrengen om aan de studie te gaan. De tijd goed indelen (structureren) is een kwestie van keuzes maken. Sommige studenten vinden het onmogelijk om met een tijdsplanning te werken. Of vinden het niet nodig. Maar helemaal zonder tijdsplanning werken brengt het gevaar met zich mee dat je te laat begint en geen goed overzicht hebt over beschikbare en benodigde tijd. Het gaat er niet om dat je dagen bezig bent met het maken van schema’s, die je misschien nooit echt kunt uitvoeren. Het gaat erom dat je iets doet aan planning op papier. Wijze van studeren Sommige studenten zijn geneigd te gedetailleerd te studeren. Zij gaan ervan uit dat alles wat er in de tekst staat even belangrijk is, waardoor het gevaar ontstaat dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd - en bijzaken en het overzicht verloren gaat. Teveel onderstrepen en te uitgebreide uittreksels zijn meestal het gevolg. Te gedetailleerd studeren maakt het studeren bovendien vaak saai.

Page 2: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

2

Soms wordt ook geprobeerd de stof letterlijk te onthouden i.p.v. in samenhang met de verschillende onderdelen. Door deze wijze van studeren ontstaat geen overzicht van de stof, waardoor de kans groot is dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Oppervlakkig studeren is een passieve manier van werken, die niet tot optimale resultaten leidt. Wanneer je wat passief boven de boeken hangt, zal de concentratie niet optimaal zijn. Veel afgeleid zijn is dan het gevolg. Studeren zonder regelmatig te controleren of de stof wordt beheerst, leidt vaak wel tot een grote hoeveelheid passieve kennis, maar niet tot “reproduceerbare” kennis: Actieve kennis kun je in essentie weergeven of in je eigen bewoordingen herformuleren en je bent in staat om de stof te overzien. Passieve kennis zul je bij weerzien wellicht herkennen, maar niet gemakkelijk reproduceren. Er zijn ook studenten die altijd dezelfde studieaanpak hebben. Het steeds op dezelfde wijze bestuderen van de boeken, artikelen enz. kan worden beschouwd als rigide studieaanpak. Met afwisseling in de wijze van studeren verhoog jij je concentratie en wordt het studeren leuker. Denk aan het afwisselen van studiemethoden: dan eens heel intensief werken en dan eens globaal, voldoende pauzes inlassen… Concentratiemoeilijkheden Nogal wat studenten zeggen last te hebben van concentratieproblemen. Concentratieproblemen staan bijna nooit op zichzelf. Ze vloeien voort uit factoren in de omgeving, in de studie zelf en de manier waarop de studie wordt aangepakt. In je omgeving kunnen zich tal van zaken voordoen die je aandacht vragen: “binnenvallende” medestudenten, de telefoon die rinkelt, de planten die zo nodig water moeten hebben. Uiteraard heb je hier, als je wilt, controle over door bijvoorbeeld eerst een aantal zaken af te handelen, bezigheden op een ander tijdstip te plannen, mensen beleefd doch dringend de deur te wijzen of in een studievriendelijkere omgeving (bibliotheek!) te leren. Er kan ook sprake zijn van een gebrek aan interesse in de studiestof. De meeste studenten merken dat het concentratievermogen toeneemt wanneer de stof boeiend is; iedere studie kent echter onderdelen die onmogelijk interessant genoemd kunnen worden. Twee punten zijn daarbij van belang: - Wanneer het merendeel der vakken geen interesse kunnen opwekken, moet jij je serieus gaan afvragen of je wel de juiste studie hebt gekozen. - Of de stof interessant is, vloeit niet alleen uit de stof zelf voort, maar heeft alles te maken met de manier waarop je de stof benadert. Hoe passiever de werkwijze, hoe afhankelijker je bent van bijv. het feit dat de stof al of niet boeiend is geschreven. Soms kun je je gewoon niet langer concentreren omdat dat slechts een beperkte tijd achtereen mogelijk is. Hoe lang, dat is voor iedereen verschillend; gemiddeld ligt dit tussen één en twee uur, waarna een pauze nodig is. Over het algemeen is het goed om regelmatig te pauzeren en absoluut fout om door te gaan tot je niet meer kunt; je hebt dan lange tijd nodig om weer aan de slag te komen, als dat dan nog lukt. Studiemotivatie Onvoldoende studiemotivatie kwam net al aan de orde. Motivatie kan ontleend worden aan verschillende dingen zoals de titel die je per se wilt behalen, interesse in de stof en het idee met iets bezig te zijn waar je succes mee boekt: “nothing succeeds but succes” . Wanneer problemen rond concentratie en motivatie je teveel in beslag gaan nemen en van de studie afhouden, kan het nuttig zijn met anderen over deze problemen te spreken. Vrienden, studiegenoten, familie kunnen je helpen en je kunt gebruik maken van voorzieningen op de faculteit zoals de studieloopbaanbegeleider, studieadviseur, decaan, studentenpsychologen. Actief studeren Actief studeren is een erg breed begrip, dat betrekking heeft op de benadering van de studie. Een belangrijk kenmerk van een actieve leerhouding is het stellen van vragen aan jezelf, aan anderen en aan de leerstof. Deze houding is bevorderlijk voor de kwaliteit van het leren en ook voor het plezier dat je erin hebt. Actief studeren kent twee aspecten: initiatieven nemen en vragen stellen 1. Actief studeren door initiatieven te nemen

Page 3: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

3

In het HBO wordt van studenten verwacht dat ze zelf initiatieven ontwikkelen. Studenten moeten zelfstandig een beeld zien te krijgen van wat ze te doen staat. Het nemen van initiatief is hiervoor een eerste voorwaarde. Je moet bijvoorbeeld per vak/blok erachter zien te komen wat belangrijk of onbelangrijk is. Ook moet je informeren naar het niveau waarop je dat vak dient te kennen, en naar de normen die gelden bij toetsing van dat vak (blokhandleiding). Soms is het wenselijk om medestudenten te raadplegen over hun kijk op een bepaald probleem in de stof, waar je zelf geen oplossing voor weet. Soms ook moet je bij hen aankloppen voor het lenen van aantekeningen of uittreksels. Het kan wenselijk zijn dat je een studiegroepje opricht om bijvoorbeeld gezamenlijk de tentamens voor te bereiden, elkaar te overhoren e.d. Soms zul je docenten moeten benaderen voor meer uitleg of informatie over de tentameneisen (iedere docent heeft een wekelijks spreekuur). In het algemeen is het verstandig initiatieven te nemen, wanneer je studievertraging dreigt op te lopen (studieloopbaanbegeleider). De grootste hindernis bij dit alles is vaak een soort verlegenheid, bijvoorbeeld omdat het ontplooien van initiatieven op de genoemde gebieden zou kunnen overkomen als overdreven studie-ijver, teken van zwakte enz. Je eerste initiatief zou eigenlijk moeten zijn met dat soort gedachten af te rekenen. 2. Actief studeren door vragen te bedenken over de studiestof 2.1 Vragen als middel om je interesse voor de studiestof op te wekken Vragen kun je stellen vanuit spontane interesse in het onderwerp dat aan de orde is. Dat soort nieuwsgierigheid is een waardevolle motor achter ieder natuurlijk leerproces. Kijk eens naar kinderen van een jaar of vier, die honderduit kunnen vragen. Als je die nieuwsgierigheid voor een bepaald vak of onderwerp niet automatisch hebt, zul je jezelf op een andere manier moeten dwingen tot het bedenken van vragen. Zo raak je heel direct bij een onderwerp betrokken en van daaruit kun je een beter begrip van dat onderwerp ontwikkelen Dit maakt leren aangenamer en gemakkelijker. 2.2 Vragen als middel om gerichter te studeren

• Wat wil de schrijver mij duidelijk maken? • Wat betekent dit? • Wat is hier het belangrijkste? • Wat weet ik hier al van? Wat wil ik weten? • Waar vind ik wat ik wil weten? Al studerend in je boek, dictaat of syllabus kun je

“kritische kanttekeningen”’ maken bij wat je tegenkomt. Je noteert die als vragen bij de betreffende hoofdstukken, alinea’s of passages.

2.3 Vragen als middel om jezelf op een tentamen voor te bereiden Je vraagt je bij het bestuderen van de tentamenstof voortdurend af wat je al weet, wat je nog

wilt weten, wat je nog niet goed genoeg weet enz. Als je de antwoorden niet kunt vinden, leg ze dan voor aan anderen (medestudenten, docenten). Neem daarbij geen genoegen met halve antwoorden.

Het is zeer efficiënt om je samen met andere studenten op een tentamen voor te bereiden, waarbij je elkaar vragen stelt. Nog efficiënter wordt het als je bij de tentamenvoorbereiding ook de beschikking hebt over de vragen die bij vorige tentamens over dezelfde stof gesteld zijn. Je kunt in ieder geval een proeftentamen eisen (menige docent heeft een proeftentamen op sharepoint staan). Zo krijg je inzicht in het soort vragen dat je kunt verwachten en het niveau/de wijze waarop je de stof moet kennen.

Page 4: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

4

Studieplanning Het is niet eenvoudig te ontdekken hoe je bij het maken van een plan gebruik kunt maken van de ervaringen die je als scholier al hebt opgedaan. Een student die er stilzwijgend van uit gaat, dat de docenten (net als vroeger op de middelbare school) wel regelmatig zullen aangeven wat het huiswerk voor de komende week is, baseert zijn verwachtingen teveel op het verleden. Een student die zich geheel machteloos voelt tegenover zijn nieuwe taak (zoals het bestuderen van drie boeken), maakt juist te weinig gebruik van zijn ervaringen die hij al heeft. Aan het begin van iedere periode vind je op sharepoint een blokhandleiding en het programma dat daarin beschreven staat kun je op twee manieren lezen : - als een opsomming van wat er allemaal gaat gebeuren in deze onderwijsperiode. - als een overzicht van taken die gedurende deze periode uitgevoerd moeten worden. De eerste manier past bij een wat afwachtende studiehouding. Je kijkt de handleiding hooguit vluchtig in en gaat ervan uit dat vanzelf wel zal blijken wat de studie inhoudt en hoe het een en ander verloopt. Te lang afwachten heeft vaak de consequentie dat je te laat dingen te weten komt en opeens erg veel tegelijk moet doen. Bij de tweede manier duikt onmiddellijk een groot aantal vragen op. Je wilt weten wat er precies van je verwacht wordt. Maar eerst nog even dit: Wat is plannen binnen de studie eigenlijk? Simpel gezegd het opsplitsen van de studietaak in een aantal deeltaken, waaraan in een bepaalde volgorde en binnen een bepaalde termijn worden gewerkt. Je stemt de beschikbare tijd en de hoeveelheid stof daarbij zodanig op elkaar af, dat je binnen een bepaalde tijd de stof beheerst en daarover een tentamen zou kunnen afleggen. De resultaten van studieplanning leg je vast in een studieplan dat aangeeft wat je wanneer wilt doen. Je kunt zo’n studieplan gebruiken om jezelf te controleren en je studie te structureren. Als het goed is vergroot je daarmee je greep op je studieactiviteiten. Bij dit alles geldt wel dat je niets hebt aan een te optimistisch plan: het is belangrijk om realistisch te plannen. Je moet dus rekening houden met factoren in je omgeving die bepalen hoeveel tijd je hebt en wanneer je die tijd aan je studie kunt besteden. Over het werken met een planning bestaan een aantal misverstanden. Het gaat er bij plannen niet altijd om meer uren te werken maar om de uren dat er gewerkt wordt efficiënt te gebruiken. De beslissing hoeveel uur je moet of wilt werken is een ander onderwerp. Voor sommige studenten is het aardige van plannen, dat als ze vaststellen wanneer (en waaraan) ze gaan werken, ze zich zonder schuldgevoelens met andere zaken kunnen bezighouden (sport, film, pilsje drinken, niets doen). Een goede studieplanning vereist aan de ene kant een actieve verwerking van alle informatie, aan de andere kant moet je rekening houden met het feit dat het niet altijd mogelijk is alles van te voren te overzien. Het eerste studiejaar is nogal gestructureerd. Wanneer je alles volgt en ook haalt, is er niets aan de hand. Wanneer je echter een tentamen niet haalt, en de herkansing volgt in de volgende periode, waarin je het ook druk hebt met andere vakken, zul je moeten gaan nadenken over de planning. Hoe verdeel je je tijd over de verschillende vakken? Kun je aan meerdere vakken tegelijk werken? Aan welke vakken wil je prioriteit geven als je in tijdnood komt? Het is een bekend gegeven dat studievertraging juist weer vertraging in de hand werkt. Overleg op tijd met je studieloopbaan-begeleider. Door bij vertraging veel aandacht te besteden aan je planning en aan je studiemethodiek kun je voorkomen een grotere achterstand op te lopen. Je studieplanning moet geen opeenhoping van waarschijnlijk toch niet haalbare verplichtingen worden. Uiteraard is je planning een globale en een voorlopige. Er zullen ongetwijfeld veranderingen plaatsvinden: er komt af en toe stof bij, er valt wel eens een hoofdstuk weg, je haalt een tentamen niet, je bent een paar dagen ziek, etc. Je zult daardoor steeds moeten bijsturen en flexibel moeten zijn in je studieplanning.

Page 5: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

5

In dit hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen lange termijnplanning en korte termijnplanning. We kunnen een planning maken die in grote lijnen aangeeft wanneer je wat wilt doen (bijv. in een bepaalde onderwijsperiode) en een planning die meer gedetailleerd is (bijv. een weekplan). Beide types planning moeten uitmonden in een studieplan dat jou op het lijf geschreven is, d.w.z. dat het met jouw situatie (werk, privé-omstandigheden, capaciteiten, etc.) rekening houdt. Er bestaat dan ook niet zoiets als één ideaal plan dat voor iedereen zou gelden. Een studieplan is individueel en gaat uit van wat in jouw situatie en in jouw studie een rol speelt. 1. Lange termijnplanning Met lange termijnplanning bedoelen we hier het opstellen van een plan voor een jaar, een semester of een andere langere studieperiode. Aan het begin van het betreffende tijdvak ga je na wat je daarbinnen voor je studie en andere bezigheden moet of wilt doen. Hierbij is het van belang dat je een overzicht hebt over de hoeveelheid studieonderdelen en wanneer deze gedaan moeten worden. Een dergelijk overzicht vind je in de studiegids of in de blok- of cursushandleidingen. In de studiegids wordt ook aangegeven hoeveel studiepunten je voor ieder onderdeel krijgt. Deze informatie kun je gebruiken om een globale indruk te krijgen van de hoeveelheid tijd die je voor een vak nodig hebt (1 ec staat voor 28 klokuren studie). Als je daaruit niet duidelijk voor ogen kunt krijgen wat je precies moet doen, vraag dan extra informatie aan de docent, je studieloopbaanbegeleider of aan medestudenten. Na zo’n oriëntatie op studietaken en andere verplichtingen beschik je vaak over veel losse informatie. Het is handig om voor jezelf alle data systematisch te ordenen door bijv. alle vaste punten zoals tentamendata, data waarop het onderwijs afgelopen is of weer begint, vakanties, sportevenementen e.d. in een schema vast te leggen. Je kunt hiervoor een tijdbalk, een kalender (agenda of een ander wekenschema) gebruiken. Schematisch zou je het ontstaan van een studieplan als volgt kunnen voorstellen:

TIJD STOF 1. Wanneer wordt een onderdeel getentamineerd? 1. Hoeveel pagina’s moet ik lezen?

2. Hoeveel tijd heb ik ervoor beschikbaar? 2. Hoe moeilijk is de studiestof? 3. Hoeveel tijd heb ik ernaast nodig voor andere onderdelen binnen de studie? 3. Hoe ga ik de stof bestuderen?

4. Hoeveel tijd heb ik bovendien nodig voor andere bezigheden buiten de studie? (inclusief vrije tijd)

4. Welke hulp kan ik erbij verwachten (zijn er colleges, werkgroepen of vragenuren)?

5. Welke problemen zou ik bij het bestuderen kunnen tegenkomen?

BESCHIKBARE TIJD BENODIGDE TIJD Een vergelijking van de beschikbare tijd en de benodigde tijd moet in een STUDIEPLAN worden verwerkt Overigens betekent planningen maken niet altijd grote schema’s op papier zetten. Je kunt een schema ook gewoon heel kort aangeven in je agenda. Het gaat erom dat jij je oriënteert en iets aan planning doet. 2. Korte termijnplanning Behalve een studieplan voor een wat langere termijn, zoals hierboven beschreven, kun je ook een studieplan maken voor een veel kortere periode. Nadat je eerst een globale planning hebt gemaakt voor een periode van tentamenvoorbereiding, maak je uitgaande hiervan een meer gedetailleerde weekplanning. Bij de FCJ werken we in vier perioden. Iedere planning voor een lesperiode is te beschouwen als korte termijnplanning.

Page 6: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

6

Tijdschrijven

Je kunt pas bepalen wat je in een week gaat doen, wanneer je inzicht hebt in je tijdsbesteding. Om tot een realistisch plan te kunnen komen zul je moeten weten wat je aankan. Ga daarom gedurende een of twee weken je tijdsbesteding na, door op te schrijven wat je zoal doet. Duidelijk wordt dan hoeveel tijd gaat zitten in werkgroepen, hoelang je doet over bepaalde vakken en hoeveel tijd je besteedt aan niet studieactiviteiten als eten, slapen, boodschappen doen, sport etc. Om informatie te krijgen over de tijd die je nodig hebt voor bepaalde studieactiviteiten kun je bij het tijdschrijven gebruik maken van de volgende categorieën:

• werkgroepen volgen: welk vak, hoeveel reistijd, hoeveel tijd besteed aan napraten en kontakten met medestudenten.

• college volgen, welk vak, hoeveel tijd, welke uren, hoeveel reistijd. • zelfstudie: van wanneer tot wanneer, welk vak, hoeveel bladzijden, aard van de studieactiviteit

(uittreksel maken, lezen e.d.), met welk doel (voor de werkgroep, voor een tentamen). • studiepauze: hoeveel kleine of grote pauzes neem je, wat doe je in deze pauzes? • samenwerken: werk je met anderen samen en hoe werk je met anderen samen? Hoeveel tijd

besteed je eraan, wat heb je gedaan? 3. Tijdsbesteding en studieplanning Door bovengenoemde tijdschrijfopdracht word jij je beter bewust van je tijdsbesteding. Je komt er achter of je meer of minder tijd aan de studie besteedt dan je verwachtte. Je merkt bijvoorbeeld dat je meer tijd nodig hebt om op gang te komen of meer tijd beschikbaar moet hebben voor het herhalen van de stof. Of je wilt minder of juist meer tijd gaan besteden aan het huishouden of sociale contacten. Kortom je krijgt meer zicht op je eigen gewoonten, behoeften en mogelijkheden. Er wordt een normale werkweek van je verwacht, dat wil zeggen zo’n 40 uur per week. Natuurlijk is dit een algemene norm en ligt de tijdsinvestering voor iedere student weer anders. Het is moeilijk algemene uitspraken te doen. Daarom is het voor jezelf van groot belang te weten hoe jij je tijd besteedt en zou willen besteden. Het tijdschrijven geeft je zicht op je reële tijdsinvestering en vanuit deze reële situatie kun je stap voor stap verbetering aanbrengen. Een goede planning van studieactiviteiten en andere activiteiten kan je daarbij helpen. Het heeft weinig zin om ineens 100 bladzijden per dag te plannen als je dat aantal nog nooit gehaald hebt en er door tijdschrijven achter bent gekomen dat je ongeveer 30 bladzijden per dag haalt. Het is zinvoller het aantal langzaam te vermeerderen en te beginnen met een planning van bijvoorbeeld 35 bladzijden per dag. Irreële planningen kunnen tot gevolg hebben dat je helemaal niet meer aan de slag komt, ongemotiveerd raakt, de studie ontwijkt e.d. Een realistische planning kan dergelijke problemen voorkomen, geeft je de gelegenheid om tijdig bij te sturen, werkt juist motiverend. Bovendien ben je dan beter in staat prioriteiten te leggen. Houd bij je planning vooral rekening met je eigen studiegewoonten. Vergelijk jezelf niet teveel met anderen, want iedereen heeft zijn eigen tempo. Wil je veranderingen in je wijze van studeren aanbrengen, doe dit dan geleidelijk. Eis niet ineens van jezelf dat je van nu af aan een 40-urige werkweek volbrengt, maar ga stap voor stap te werk. Voor veel mensen is het van belang in principe vaste uren van de dag te reserveren voor zelfstudie. Je hoeft dan niet steeds weer te beslissen of je wel of niet “vanmiddag” gaat studeren. Door iedere dag op vaste tijden te studeren breng je regelmaat in je studie. Je kunt hierbij rekening houden met de tijden waarop je het beste studeert. Plan niet teveel studie-uren achter elkaar; korte pauzes tijdens het studeren zijn nodig. Maak ze niet te lang, anders heb je weer een “warming up” nodig. Zorg voor voldoende afwisseling in je planning. Plan ook vrije uren voor ontspanning, sport, film, gezellig met vrienden eten.

Page 7: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

7

Studeer geen zeven dagen per week, neem ook vrije dagen. Juist door ook je vrije tijd te plannen, kun je die optimaal benutten. Je kunt je pas echt ontspannen en met andere zaken bezig zijn als je niet constant de gedachte hebt, dat je nu eigenlijk had moeten studeren.. Zorg ook voor afwisseling in de aard van het werk. Wissel bijvoorbeeld een over het algemeen als moeilijk beschouwd vak als statistiek af met andere vakken, die je meer liggen. Ook binnen bepaalde studietaken kun je op verschillende wijzen te werk gaan: sommen maken afwisselen met gedeeltes theorie bestuderen. Afwisseling komt je concentratievermogen ten goede. Verdeel de stof in afgeronde gedeeltes en verdeel deze over de tijd. Plan flexibel: geef jezelf enige speelruimte om van je planning af te wijken. Reserveer altijd iets meer tijd dan je verwacht nodig te hebben. Wanneer je meer tijd besteedt aan iets dan je zou verwachten of van je verwacht wordt, stel dan prioriteiten: bijv. statistiek gaat voor methoden van vergaderen. Je kunt je planning steeds bijstellen: neem nieuwe informatie steeds in je planning op. Ook als je sneller gaat dan gepland is het zinnig om de planning bij te stellen.

Oefening 1 Planning versus realisatie

Omdat we maar vier bijeenkomsten hebben gepland, gaan we het tijdschrijven meteen met de aanpassing combineren. Lukt dit bij nader inzien niet, dan kun je dit met Otto Grunbauer of Mone Pleus in individuele sessies stapsgewijs oefenen. Probeer de komende week alle studie- en andere activiteiten te plannen. Bepaal wat je de komende week wilt doen. Stel vast hoeveel tijd je aan zelfstudie kunt besteden en op welke tijden je wilt studeren. Bepaal ook wanneer je vrije tijd en ontspanning plant. Maak hierbij gebruik de suggesties hierboven. Ga steeds na in hoeverre je je plannen gerealiseerd hebt. Maak gebruik van een schema waarin je plannen en uitvoering bijhoudt bijv. zoals op de volgende wijze: MAANDAG DINSDAG plan uitvoering plan uitvoering

8 u. opstaan verslapen 8.30 opgestaan 8 u. opstaan +

9-10.30 Inleiding doorwerken niet af 9-11.00 college +

11-13.00 college +

11-13.00 inleiding doorwerken en werkgroep voorbereiden

koffiedrinken met Els

13-14.00 lunch + 13-13.30 lunch 12.30 inleiding ingekeken

14-16.00 statistiek + 14.00 werkgroep + Naar aanleiding van deze opdracht kun je jezelf de volgende vragen stellen :

• Wat zijn de verschillen tussen de planning en de realisatie? • Wanneer en waarom ben je van je planning afgeweken? • Vond je je planning realistisch? • Heb je de geplande vrije tijd ook als echte vrije tijd ervaren of denk je steeds dat je eigenlijk

moet studeren? Belangrijk: De planning echt op papier zetten, de hele week bijhouden en volgende keer meebrengen. Een paardenmiddel in de strijd met de tijd Als je op een gegeven moment werkelijk zuinig om wilt gaan met je tijd zonder dat dit direct ten koste gaat van de aanpak van de stof, kun je volgende procedure hanteren:

Page 8: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

8

1. Je zoekt een rustige werkplek en legt klaar: pen, papier, een (keuken)wekker, een woordenboek en het studieboek in kwestie. 2. Je deelt (bijv. aan de hand van de inhoudsopgave) het boek in ‘hapklare’ brokken in: eenheden waar je ongeveer drie kwartier tot een uur voor nodig denkt te hebben. 3. Je telt die eenheden en je verdeelt deze eenheden over de tijd, die je beschikbaar hebt. (Hou minimaal een dag speling aan het eind). 4. Je zet de wekker op één kwartier en begint aan de eerste eenheid. Begin je net in het boek dan werk je eerst aan het globale overzicht; ben je al ergens halverwege, dan ga je met behulp van het globale overzicht na waar je bent, wat je al gehad hebt, waar je nu aan toe bent en wat er nog volgt. Dan begin je te lezen en wanneer de wekker afgaat, kijk je het gedeelte na. 5. Je zet de wekker opnieuw en leest verder. Breng steeds ordening aan zodra de wekker gegaan is; herhaal dit nog een derde kwartier. 6. Na drie kwartier kijk je vooruit: hoever ben je nog af van het voltooien van de eenheid? Krijg je het af in het komende kwartier of zat je er helemaal naast met je schatting? In het eerste geval ga je door met stap 7. In het laatste geval begin je weer bij stap 2: je ontwik- kelt een nieuw werkplan, met kleinere eenheden. 7. Heb je binnen het uur de eenheid afgewerkt kijk dan nog even terug. Heb je een goed overzicht over de behandelde onderwerpen? Is je duidelijk wat het te maken heeft met het onderwerp dat besproken werd? 8. Kijk nog even in de inhoudsopgave. Waar zit je in het boek en wat komt er volgende keer aan de orde? Een strikte methode van dit type leidt tot een efficiënte besteding van je studietijd; je loopt niet de kans eindeloos boven een studieboek te zitten zonder eigenlijk iets te doen. Je levert elk studie-uur een “product” af en als je eenmaal ontdekt hebt hoe groot de studie-eenheid is, dan is het prettig om te kunnen zien hoe het werk vordert. Door uit te tellen hoeveel eenheden je nog moet doen, kun je goed nagaan hoeveel uren je nog zult moeten studeren, voordat je het boek hebt doorgewerkt en de laatste hand kunt leggen aan de tentamenvoorbereiding. Je weet op deze manier waar je aan toe bent. Dat we hier spreken over een paardenmiddel, zal je duidelijk worden als je de methode eens probeert (wat zeker is aan te raden). Veel studenten rapporteren dat ze zelden zo intensief gewerkt hebben als tijdens een proefneming met deze methode. Geconcludeerd wordt meestal ook dat het handig is om af en toe op deze manier te werken, maar dat het wel erg prettig is wanneer de tijdsdruk niet altijd zo groot is.

Oriënteren: weten waar je aan begint Studeren is geen eenduidige bezigheid, er moeten een groot aantal verschillende activiteiten worden verricht (lezen, herhalen, uittreksels maken). Voor al die activiteiten geldt dat het handig is te weten waar je aan begint. Veel studenten beginnen gewoon op de eerste bladzijde van een studieboek zonder eerst het boek als geheel te bekijken. Tijdens het lezen, of pas achteraf, wordt dan het eerste overzicht van de tekst gevonden. Een belangrijk voordeel van oriënteren op de studiestof is dat je een overzicht krijgt van de opbouw van bijvoorbeeld een hoofdstuk, nog voordat je de stof hebt bestudeerd. Om de stof goed te begrijpen is een dergelijk overzicht essentieel. Het oriënteren helpt je vooraf te ontdekken hoe een tekst, boek of syllabus in elkaar zit en wat de hoofdzaken zijn. Daarmee voorkom je, dat je je aandacht teveel op details richt zonder een idee te hebben van de grote lijnen. En je komt te weten wat er in een tekst niet behandeld wordt.

Page 9: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

9

Door oriëntatie kun je ontdekken, wat je eigenlijk al weet van het onderwerp dat behandeld wordt. Door middel van associaties kunnen bepaalde termen in de tekst je voorkennis van het onderwerp naar voren halen. Wanneer je al iets weet, kun je de nieuwe informatie in verband brengen met al aanwezige kennis, zodat de stof gemakkelijk in het geheugen kan worden opgeslagen. Het oriënteren geeft je ook een indicatie van de tijd die je nodig hebt om de tekst te bestuderen. Het aantal bladzijden tellen is vaak niet voldoende; je moet weten of de tekst compact geschreven is, gemakkelijk te leren is e.d. Je kunt je daarnaast ook oriënteren op het tentamen. Het is daarbij belangrijk dat je weet met welk doel je een bepaalde taak uitvoert. Moet je het boek uit je hoofd kennen of moet je er alleen globaal kennis van nemen? Wat voor soort vragen kun je op het tentamen verwachten? Door antwoorden op deze vragen te zoeken voordat je begint te studeren, ben je doelgericht bezig. Er zijn veel verschillende manieren om je te oriënteren, die je ongemerkt al lang toepast. Als je in een boekhandel staat en je bladert wat boeken door, doe je intuïtief wat je ook bij studiestof zou kunnen doen. Oefening 2 oriënteren Om je te oefenen in het oriënteren geven we hieronder een opdracht, die bestaat uit het vooraf beantwoorden van een reeks vragen over de te bestuderen studiestof. Het is niet de bedoeling dat je deze reeks vragen bij alle boeken geheel afwerkt. We vragen je deze lijst éénmaal geheel door te werken, waarna je zelf een keuze kunt maken en de voor jou relevante vragen kunt blijven gebruiken als oriëntatie op ander studiemateriaal. Door onderstaande vragen te beantwoorden, verzamel je informatie over de opbouw en inhoud van het boek (of een hoofdstuk). Oriëntatievragen voor het bestuderen van een boek:

• Wat is de titel en wat zegt deze titel mij? • Wat is de ondertitel? • Wie is de schrijver? Kan ik de schrijver plaatsen? • Waar is het boek uitgegeven en door wie? • Wat is het jaar van uitgifte? • Wat staat er op de flaptekst? • Is er een voorwoord en een verantwoording? • Voor wie is het boek bedoeld? • Wat staat er in de inhoudsopgave? • Hoe is het boek opgebouwd? • Waar gaat het boek in hoofdzaak over? • Welke onderwerpen worden behandeld? In welke volgorde? Is er een reden voor deze

volgorde? • Wat is mijn voorkennis over deze onderwerpen? • Wat wordt niet behandeld in het boek? • Is er een inleidend hoofdstuk? • Is er een samenvatting? • Bevatten de hoofdstukken een duidelijke indeling in paragrafen, inleiding en

samenvatting? • Hoeveel bladzijden bevat het boek? • Wordt gebruik gemaakt van schema’s, tabellen, grafieken en illustraties?

Oriëntatievragen voor het bestuderen van een hoofdstuk:

• Wat is de titel van het hoofdstuk? Wat zegt deze titel mij?

Page 10: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

10

• Welke plaats neemt het hoofdstuk in het boek in ; wat komt ervoor en wat erna?

• Hoe lang is het hoofdstuk?

• Hoe is het hoofdstuk opgebouwd (paragrafen)?

• Wat zeggen de paragraaftitels mij?

Indien mogelijk: Vraag een studiegenoot om dit ook te doen en vergelijk..

Strategieën om studiestof door te nemen Na de oriëntatie op een boek kun je jezelf de vraag stellen welke strategie je het best kunt kiezen om de studiestof door te nemen. Daarvoor moet je eerst een aantal verschillende strategieën kennen.

1. Zoekend doornemen Bij het zoekend doornemen gaat het om het vinden van een antwoord op een of meer specifieke vragen. De stof wordt alleen daar intensief gelezen, waar een antwoord op de vraag verwacht wordt. De overige gedeelten kunnen worden overgeslagen. Deze manier van studeren wordt vooral gebruikt bij het maken van scripties, werkstukken, referaten, literatuuronderzoek e.d. 2. Globaal doornemen Bij het globaal doornemen wordt geprobeerd zich in een hoog tempo een beeld te vormen van de grote lijnen uit de tekst, zonder de tekst in zijn geheel te lezen. De details, bijv. voorbeelden, worden overgeslagen. Deze manier van doornemen kan gebruikt worden bij het herhalen van de studiestof of wanneer men door tijdgebrek nog grote hoeveelheden moet doornemen. Voor studenten die de neiging hebben te gedetailleerd te studeren, kan het nuttig zijn de tekst een keer globaal door te nemen. De stof kan globaal worden doorgenomen door eerst de eerste alinea van het hoofdstuk door te lezen en te noteren welke begrippen in de alinea aan de orde komen. Vervolgens ga je na of de laatste alinea een samenvatting bevat en noteer je de begrippen uit deze samenvatting. Loop vervolgens de andere alinea’s van de tekst door en daar waar iets gezegd wordt over een van de genoteerde begrippen, lees je de tekst. 3. Intensief doornemen Bij het intensief doornemen worden niet alleen de hoofdzaken opgemerkt, maar moeten ook de details volledig begrepen worden. Intensief doornemen van de studiestof gaat langzaam, omdat een zo volledig mogelijk begrip van de stof moet worden verkregen. 4. Kritisch doornemen Bij kritisch doornemen toets je ( bepaalde gedeelten uit) de tekst aan van tevoren opgestelde criteria. Tijdens het lezen analyseer je de tekst en vergelijk je de opvattingen die je tegenkomt met je eigen opvattingen of die van anderen. Lezen en bestuderen Ten aanzien van lezen en studeren bestaan twee beruchte, voor iedereen herkenbare misvattingen: - Alles in een tekst is even belangrijk - Wat er in een tekst staat, weet je pas nadat je die helemaal gelezen hebt. Het is zeker niet zo dat alles wat er in een tekst staat even belangrijk is. Zoals er in een zin vaak een heleboel woorden staan die alleen maar dienen om de informatie begrijpelijk te maken, maar die zelf geen informatie bevatten, zo staan er in een tekst vaak minder belangrijke gedeelten. Een tekst kent dus hoofd - en bijzaken.

Page 11: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

11

Bij het leerproces zijn twee zaken van belang: het begrip dat je opdoet en de snelheid waarmee je leest. Snel lezen is op zich niet moeilijk: op het moment dat je lettertekens, woordvormen en grammaticale constructies kent, zul je in principe heel snel door een tekst heen kunnen. De spanning ontstaat op het moment dat je een tekst ook goed wilt begrijpen. Snelheid is een zaak voor je ogen en begrip een zaak voor je hersenen. Tussen beiden moet interactie plaatsvinden. Snel lezen betekent dan, zo snel mogelijk begrijpen wat er staat. Bij flexibel lezen gaat het er niet om in een snel tempo alle woorden te zien, maar vooral om het bewust selecteren, kiezen wat je wel en wat je niet gaat lezen. Vrijwel allemaal hebben we ‘lineair’ leren lezen, dat wil zeggen je begint bij het eerste woord en als je bij de laatste punt bent is de tekst uit. Maar waar gaat het om bij het lezen en bestuderen van studiestof? Dat je de teksten gebruikt afhankelijk van het doel wat je jezelf stelt en/of de eisen die er aan je gesteld worden. Ga eens na hoe je een krant leest. Zeg je dan ook dat je hem pas uit hebt, nadat je alle beursberichten, alle artikelen en alle advertenties hebt gelezen? Nee, je leest datgene wat je belangrijk vindt, nodig hebt of interessant vindt. De rest sla je over. Hoe weet je nu wat belangrijk is en wat de grote lijnen zijn? Dat hangt in grote mate af van je doel, de eisen, je voorkennis. De tekst die je gaat lezen is natuurlijk met een bepaald doel geschreven, maar jouw doel hoeft niet overeen te komen met het doel van de schrijver. In de studeersituatie heb je bovendien dikwijls te maken met een dubbel doel: wat je zelf wilt met de studiestof en wat de docent van je wil weten. In het laatste geval heeft je doel direct te maken met de wijze waarop getoetst wordt. Op basis van je oriëntatie kun je enigszins voorspellen wat de tekst je biedt, wat je ermee wilt, wat er van je verwacht wordt, hoe je de tekst wilt bestuderen. Wanneer je de tekst begint te lezen zijn er in de tekst ook aanwijzingen, zoals signaalwoorden en sleutelwoorden, te vinden, waardoor je onderscheid kunt maken in hoofd - en bijzaken. Bestuderen van studiestof Studiestof bestuderen vereist een speciale manier van lezen: je moet een aantal boeken, syllabi in een bepaalde tijd zo lezen (en bestuderen) dat je in staat bent de inhoud weer te geven en/of te herkennen op tentamens. Omdat niet de student maar de docent bepaalt wat je moet lezen, is het gevaar groot dat de voorgeschotelde literatuur passief geconsumeerd wordt: lezen, nog eens lezen en maar hopen dat er iets blijft hangen. Kon je op de middelbare school op deze wijze kleine hoeveelheden literatuur bestuderen, in het BHO wordt dit door de omvang van de stof onmogelijk. Een andere studieaanpak is dus vereist. De cursus studievaardigheden leveren géén kant-en-klare recepten voor efficiënter studeren. Wel hebben we al een aantal principes genoemd, die het efficiënt studeren bevorderen (actief, doelgericht en flexibel studeren). Hieronder gaan we in op het bestuderen zelf. We kunnen het bestuderen van studiestof in een aantal fasen opsplitsen en het onderstaande schema laat zien hoe deze fasen elkaar kunnen opvolgen en/of overlappen. Nadat men zich georiënteerd heeft op de te bestuderen tekst (zie oriëntatie) volgt het intensief lezen. Bestuderen is meer dan alleen lezen, het is ook reflecteren, controleren en stampen. Na het lezen van een afgerond gedeelte van de tekst (paragraaf, hoofdstuk) en de tussentijdse reflecties over de stof, volgt de controle. Door aan de hand van vragen na te gaan of je de stof begrepen hebt, controleer je jezelf. Tenslotte moeten ook een aantal zaken geleerd worden (stampen). Alle in dit schema genoemde activiteiten worden hieronder nader uitgewerkt. Intensief lezen Intensief lezen kenmerkt zich door een laag leestempo. Niet alleen omdat je ook steeds reflecteert over de stof maar ook omdat je steeds niet begrepen gedeelten herleest. Je neemt kennis van de inhoud, probeert de stof goed te begrijpen en tot je door te laten dringen. Tijdens het lezen probeer je structuur aan te brengen in de informatie door verbanden te leggen, de stof in een context te plaatsen en in verband te brengen met dat wat je al weet. Door de studiestof op deze manier te structureren en te

Page 12: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

12

organiseren kan de informatie gemakkelijker in het geheugen opgeslagen worden. Meer doen dan alleen lezen betekent: onderstrepen, uittreksels maken, samenvattingen schrijven, schema’s maken e.d. Echter bij het intensief lezen zal men niet direct alles willen onthouden. Belangrijker is het om de stof eerst volledig te begrijpen en structuur aan te brengen, waardoor men al een groot gedeelte van de stof vanzelf zal onthouden. Herhalen Het zal iedere student duidelijk zijn dat het herhalen van gelezen studiestof noodzakelijk is. In situaties van tijdnood bijvoorbeeld is het vaak nuttiger een gedeelte van de studiestof opnieuw te bezien i.p.v. nieuwe stof te lezen. Door herhaling van de stof beklijft de informatie. Je kunt dit op verschillende manieren doen. Welke manier je uitkiest is een persoonlijke keuze. Ook kun je op verschillende momenten stoppen met het lezen om de studiestof te overzien. Eigenlijk zou elk moment dat je het overzicht bent kwijtgeraakt een moment moeten zijn om het voorafgaande te herhalen. Maar ook na het lezen van een alinea, een paragraaf of een hoofdstuk is het nuttig de belangrijkste zaken eruit te lichten en samen te vatten. We onderscheiden hier drie activiteiten in het herhalen: reflecteren, controleren en stampen. 1. Reflecteren Hieronder wordt verstaan het terugblikken, overzien van de tekst of van gedeelten van de tekst om beter begrip te krijgen van de stof en boven de stof uit te stijgen, waardoor meer verbanden gelegd kunnen worden. Vaak is men na het intensief lezen van een paragraaf, hoofdstuk of boek niet geneigd het gelezene nog eens over te kijken om het geheel te overzien. Als je veel studiestof moet bestuderen ontstaat het overzicht echter niet vanzelf. Wat ontstaat, is een veelheid aan kennis over onderwerpen die vaak nieuw zijn, waardoor het gevaar bestaat dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Door met een globaal overzicht te beginnen (zie oriëntatie) maak je het jezelf al gemakkelijker. Ten tweede kun je het overzicht zoveel mogelijk bijhouden, door regelmatig terug te kijken en terug te bladeren en voordat je weer begint, te kijken naar het voorafgaande. Tenslotte kun je eindigen met een overzicht. Dat betekent dat je eindigt met een reflectie over de stof en probeert de gehele stof in kaart te brengen en te structureren. Op deze wijze wordt je gedwongen na te denken over de stof en de essentie eruit te lichten. Het gaat er in deze reflectiefase niet om dat je de stof uit je hoofd kunt opdreunen, het doel is het verkrijgen van begrip en overzicht. Het onthouden van de stof wordt daarmee vergemakkelijkt. Je kunt reflecteren door

• de studiestof met studenten te bespreken • de tekst globaal door te nemen • je onderstrepingen nog eens door te lopen • je uittreksel door te lezen • een schema te maken • je samenvattingen te lezen • verbanden te leggen tussen de verschillende onderdelen • zelf voorbeelden te bedenken over de stof • de stof in relatie te brengen met dat wat je al wist • maar vooral door je af te vragen wat de essentie van het bestudeerde is

2. Controleren De tentamens zijn de momenten waarop je getoetst wordt. Op het tentamen kom je erachter welke onderdelen je kent en welke niet. Omdat tentamens volgen op een langere periode van zelfstudie en je getentamineerd wordt over grote hoeveelheden studiestof, is het nuttig ook jezelf te toetsen op beheersing van de stof. Jezelf tijdens het bestuderen van de studiestof regelmatig toetsen en controleren, betekent dat je ontdekt dat je bepaalde gedeelten uit de stof nog niet kent, of bijvoorbeeld nooit goed begrepen hebt. Bij het herhalen van de stof weet je welke gedeelten je extra aandacht moet geven en welke gedeelten je al goed kent. Door

Page 13: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

13

jezelf vragen te stellen over de stof en het opzoeken van de antwoorden, kun je oefenen in het reproduceren van de studiestof. Je leert onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken en je leert essenties in eigen woorden te herformuleren. Je bent op deze manier vaak meer betrokken bij de studiestof wat bevorderend is voor je concentratie. Bovendien werkt het motiverend als je merkt dat je bepaalde vragen direct foutloos kunt beantwoorden. Bij dit toetsen van jezelf, is het wel essentieel dat je controleert of je de juiste antwoorden geeft door bijvoorbeeld gedeelten uit de stof over te lezen. Je kunt jezelf controleren door

• samen te werken met anderen en elkaar vragen over de stof te stellen • bepaalde begrippen aan “leken” uitleggen, die tevens kritische vragen kunnen stellen • de inhoudsopgave op te slaan en je af te vragen wat je kan vertellen over de inhoud van de

verschillende hoofdstukken of paragrafen • zelf vragen te bedenken over de stof en die te beantwoorden • oude tentamens te maken.

Jezelf niet toetsen uit vrees dat je niets meer weet van het bestudeerde, brengt je verder af van het behalen van goede resultaten. Bovendien valt het vaak mee wat je nog weet en kun je het actief reproduceren door het veel te doen verbeteren. In tegenstelling tot het passief herhalen van de gehele stof weet je door jezelf actief te controleren wat je moet herhalen en wat niet. 3. Stampen Vervolgens zullen er nog bepaalde onderdelen geleerd moeten worden. Een veel gehoorde klacht over tentamens is dat er teveel “feitjes” worden gevraagd. De wijze van bestudering, die tot nu toe is besproken, moet soms aangevuld worden met het “stampen van feiten”. Het gaat in deze wijze van bestuderen in eerste instantie om het begrijpen van de stof en het overzien van de stof. Het goed begrijpen van de stof vergemakkelijkt het onthouden. Wanneer je goed begrepen onderdelen niet herhaald bestaat vanzelfsprekend het gevaar dat ze vergeten worden. Stampen van feiten heeft vooral zin wanneer je de context van het geleerde goed in het oog houdt. Losse feiten vergeet je snel of je onthoudt ze zonder te weten waarbij ze thuishoorden. Het heeft eveneens geen zin begrippen uit je hoofd te leren, die je niet echt begrijpt. Dit kost. veel tijd en je zult ze weer snel vergeten. Stamptips Je kunt feiten leren door

• te proberen de dingen die je uit je hoofd wilt leren te rangschikken. Door onderzoek is bewezen dat een gestructureerde hoeveelheid feiten zich langer en gemakkelijker in het geheugen laat opslaan.

• te proberen eerst te begrijpen wat je leert. Een definitie die je goed begrijpt laat zich gemakkelijker onthouden.

• te controleren wat je al kent tijdens het leren en wat niet. Als je een rijtje begrippen kent, heeft het geen zin er langer naar te staren. Veel zinvoller is het om bijv. een dag te wachten en vervolgens dat te leren wat je vergeten bent.

• te proberen niet te lang uit je hoofd te leren, je kunt beter een aantal pauzes nemen en steeds gedurende een aantal dagen de stof herhalen.

• te letten op overeenkomsten en verschillen van bepaalde begrippen, probeer de begrippen in samenhang te leren. Leer de feiten in de context, waarin ze voorkomen. Plaats ze zelf in een context als deze niet duidelijk aanwezig is.

Je hoeft het stampen niet uit te stellen tot vlak voor het tentamen. Integendeel: feitenkennis verwerf je het best, het snelst en het gemakkelijkst door het leerproces een aantal keren (3 á 4) keer te herhalen op opeenvolgende dagen. Bij elke herhaling maak je minder fouten en leer je de vergeten feiten sneller. Zelfs na enige maanden is dit effect nog duidelijk merkbaar. Het is nooit zonde van je tijd om

Page 14: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

14

ver voor het tentamen al in te gaan prenten. Herhalen blijft wel nodig, maar het eist beduidend minder tijd en de kans dat je na het tentamen nog wat weet is groter. Hoofd- en bijzaken onderscheiden Bij de bestudering van de stof gaat het in de eerste plaats om het kunnen onderscheiden van de hoofd- en bijzaken. De essentie van een tekst noemen we die zinnen, waarin de kerngedachte wordt weergegeven, ofwel het centrale thema. Naast de essentie kunnen we de hoofdzaken aangeven, d.w.z. de uitspraken die samen het geraamte van de tekst weergeven. Je kunt in een tekst pas goed de hoofdzaken aangeven als je begrepen hebt waar de tekst over gaat en de tekst goed gelezen hebt. De oriëntatie op een tekst kan je al aanwijzingen geven.

Bij het grondig bestuderen probeer je de hoofdzaken eruit te lichten, omdat wanneer je deze goed begrijpt en goed in je hoofd hebt zitten, de bijzaken en details gemakkelijk ingevoegd, begrepen en onthouden kunnen worden. De hoofdzaken dienen als het ware als kapstok om de bijzaken en details aan op te hangen.

Er zijn moeilijk voorschriften te geven over wat de hoofdzaken in een tekst precies zijn. Waarschijnlijk is de beste omschrijving nog: datgene wat de meeste mensen als onmisbare informatie zien in een tekst zoals: relaties, grondbegrippen, uitgangspunten, conclusies, principes, m.a.w. alles wat samenhang aangeeft. Wat iemand een hoofdzaak vindt hangt nauw samen met het doel, waarmee iemand een tekst leest.

Oefening 3 vergelijking

Door middel van vergelijkingen met medestudenten die een tekst met hetzelfde doel lezen, kun je ontdekken of de hoofdzaken die jij eruit had gelicht overeenkomen met die van anderen. Je kunt uittreksels, onderstrepingen of samenvattingen met anderen vergelijken en de verschillen en overeenkomsten met elkaar bespreken. In de tekst komen nogal eens herhalingen voor zodat bij het selecteren van hoofdzaken verschillende omschrijvingen uitgeselecteerd worden.

Hoofdzaken vind je door selecteren. Veel studenten durven niet te selecteren uit angst juist de belangrijkste zaken weg te laten. Zij hebben de neiging alles belangrijk te vinden. Hierover is het volgende op te merken:

Je kunt er gewoon van uit gaan dat je bij het selecteren wel eens fouten zult maken en dat dit niet rampzalig is. Het komt altijd wel eens voor dat je iets belangrijks over het hoofd ziet.

Het niet selecteren berust op schijnzekerheid. Je wilt er zeker van zijn dat je niets vergeet en probeert alles te onthouden zonder er structuur in aan te brengen. Juist het niet onderscheiden van hoofd- en bijzaken is er de oorzaak van dat je de grote hoeveelheid onsamenhangende feiten snel vergeet.

Probeer dit m.b.v. een medestudent uit. Spreek bijv. af om een samenvatting van een bepaald hoofdstuk te maken en die dan te vergelijken.

Nog een aantal suggesties

• laat beweringen weg, die niet direct in verband staan met de grote lijn, die je d.m.v. de oriëntatie hebt verkregen;

• laat overbekende definities weg; • laat herhalingen weg (men vervalt nogal eens in herhalingen); • probeer de tekst zo kort mogelijk samen te vatten in je eigen woorden; • let op de signaal- en sleutelwoorden, die de hoofdzaken ondersteunen.

Wanneer de hoofdzaken duidelijk zijn, kunnen details en bijzaken gemakkelijker begrepen en onthouden worden omdat de hoofdzaken als een soort geheugensteuntje kunnen dienen. Het is belangrijk niet zomaar te beginnen met het onthouden van de stof zonder structuur aan te brengen.

Page 15: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

15

Tekstkenmerken Om hoofd- en bijzaken te kunnen selecteren dient men ook aandacht te hebben voor bepaalde tekstkenmerken. Uit hoe een tekst is opgebouwd, welke volgorde de schrijver hanteert kan men vaak opmaken wat belangrijk is. Onder tekstkenmerken wordt o.a. verstaan alineaopbouw, signaalwoorden en sleutelwoorden . 1. De alinea opbouw Om de betekenis van alinea’s duidelijk te maken geven we een citaat uit ‘Studeren kun je leren’ van C. Louwerse: Het belangrijkste wat in een alinea gezegd wordt, bevindt zich soms in de eerste zin van de alinea. In de daarop volgende zinnen geeft de schrijver nog enige toelichting, die voor een beter begrip wellicht plezierig, maar niet strikt noodzakelijk is. Soms is het een uitwerking die het gestelde verduidelijkt, maar het komt ook voor dat er in de rest van de alinea veel overtollige woorden staan, die de lezer net zo goed kan overslaan.

• Het kan echter ook voorkomen, dat de schrijver de alinea begint met gegevens die achteraf bezien niet zo belangrijk zijn, maar die hij benut om de lezer naar deze stelling te voeren, waarmee hij de alinea afsluit: in een zodanig opgebouwde alinea bevindt zich de essentie in de laatste zin.

• Met beide voorbeelden zijn alle mogelijkheden nog lang niet uitgeput. Het komt namelijk ook vaak voor dat de schrijver de alinea begint met een meer of minder lange aanloop, bijvoorbeeld in de vorm van een illustratieve beschrijving of met een veelheid van overbodige woorden, om pas daarna te komen tot wat hij beweren wil. Halverwege de alinea schrijft hij dan neer waarom het hem begonnen is. Vervolgens licht hij in het tweede gedeelte van de alinea nog het een en ander toe, of geeft hij een nadere uitwerking. Op zichzelf kan een dergelijke toelichting best interessant of verhelderend zijn, maar deze is, bij nader inzien, toch van minder gewicht dan de eerder gedane bewering of de eerder geponeerde stelling, die zich in het midden van de alinea bevindt.

• Ook is het mogelijk dat de belangrijkste informatie in de alinea zich zowel aan het begin, als aan het eind bevindt. Dat is dan juist het tegenovergestelde van wat in de vorige alinea gesteld is. Daar zagen we dat de belangrijkste informatie in de middenmoot van de alinea te vinden is en dat de lezer zou kunnen volstaan met alleen dat middenstuk te lezen. Nu draaien we het om. Als de schrijver de belangrijkste informatie in de kop en in de staart van de alinea verstopt heeft, behoeven we aan het middenstuk geen aandacht te schenken. We kunnen dan volstaan met het lezen van de eerste en de laatste zin van de alinea.

De onderstreepte zinnen bevatten ongeveer 80 woorden, tegen ongeveer 400 woorden in de oorspronkelijke vier alinea’s. In deze 80 woorden is de belangrijkste informatie vervat. Wanneer het mogelijk zou zijn om in plaats van de oorspronkelijke 400 woorden de 80 woorden te lezen die de essentie bevatten, dan zou dit niet alleen minder leestijd vergen, maar we zouden ons ook niet laten afleiden door minder belangrijke of onbelangrijke informatie. Hoe kan dat worden bereikt? Deze manier van lezen is vrij simpel te realiseren door van alle alinea’s die zich tussen de eerste en de laatste bevinden - die moeten we immers in hun geheel lezen - de eerste in de laatste zin te lezen. Van de vier geschetste alineamodellen bestrijken we er dan drie:

• de essentie wordt in de eerste zin gegeven; • de essentie is in de laatste zin vervat; • het meest wezenlijke is in de eerste én de laatste zin besloten.

Alleen bij alinea’s waar de essentie in de middenmoot is verborgen, missen we de boot.

Page 16: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

16

Oefening 4 zoek de essentie Lees uit je studieboek een hoofdstuk dat je nog nooit eerder gelezen hebt op de hierboven beschreven manier. Ga vervolgens voor jezelf na of je een indruk hebt van de inhoud van de tekst, of dat je helemaal niets van het verhaal begrepen hebt. 2. Signaal- en sleutelwoorden Om te bepalen hoe je een tekst kunt lezen, bijvoorbeeld wat je globaal kunt lezen en wat je grondig moet lezen, kun je afgaan op kenmerken die de tekst je biedt. Een schrijver maakt gebruik van conventies, maar hanteert ook een eigen stijl. Het ontdekken van deze specifieke stijl en het ontdekken van kenmerken, helpt je hoofd- en bijzaken van elkaar te scheiden. Over het eerstgenoemde kunnen geen algemene uitspraken gedaan worden, vandaar dat we hier alleen ingaan op het laatstgenoemde. Soms springen dergelijke kenmerken direct in het oog; soms moeten we ze opsporen. Om herkenning gemakkelijker te maken onderscheiden we signaal- en sleutelwoorden. 2.1 Signaalwoorden Signaalwoorden verwijzen naar de vorm van de tekst; ze geven aanwijzingen hoe je de tekst moet lezen. Er zijn verschillende soorten:

• Woorden, die een graad aangeven en dus het belang benadrukken van hetgeen beweerd wordt: erg, zeer, bijzonder, meest.

• Woorden, die een contrast aanduiden: anderzijds, niettemin, maar toch e.d. • Woorden, die een opsomming laten zien zoals: eveneens, daarbij, vervolgens, bovendien e.d. • Woorden, die een chronologie aanduiden: eerst, vervolgens, daarna, voorafgaand e.d. • Woorden, die iets zeggen over een gedeelte uit de tekst. Zij geven de functie aan van een

komend of voorafgaand tekstgedeelte zoals: bewijs, conclusie, inleiding, ontwikkeling, argument, voorbeeld.

Daarnaast zijn er typografische elementen zoals: alinea-indeling, accenten, haakjes, ander lettertype, onderstrepingen, hoofdletters e.d., die eveneens een signaalfunctie hebben. Oefening 5 onderstreep signaalwoorden Lees twee bladzijde uit een studieboek en onderstreep alle signaalwoorden. Noteer een paar voorbeelden om die in de volgende bijeenkomst te bespreken. 2.2 Sleutelwoorden Sleutelwoorden (ook kernwoorden genoemd) zijn woorden of woordgroepen die direct te maken hebben met het thema, de titel, het onderwerp van de tekst, de inhoud dus. Titels geven vaak deze sleutelwoorden aan en in de tekst wijzen de sleutelwoorden naar de belangrijkste zaken in de tekst. Passages waar veel sleutelwoorden voorkomen, zijn meestal belangrijk in de tekst. Oefening 6 vind de belangrijkste woorden Neem dezelfde tekst als die je bij oefening 5 hebt gebruikt en beslis welke woorden jij de vijf belangrijkste woorden in de tekst vindt. Breng deze voorbeelden voor de volgende bijeenkomst mee.

Page 17: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

17

Studiemethoden Tijdens het grondig bestuderen doe je meer dan lezen alleen. Je denkt over de stof na, je maakt aantekeningen, je onderstreept in de tekst, maakt een uittreksel, een samenvatting, een schema e.d. Deze studiemethoden hebben met elkaar gemeen, dat ze ervoor zorgen dat jij je beter kunt concentreren, meer bij de stof betrokken bent en het gelezene beter kunt onthouden. In dit hoofdstuk willen we enige suggesties geven voor de verschillende studiemethoden. Veel studenten hebben wel een voorkeur voor een bepaalde studiemethode. De gewoonten zijn per persoon verschillend. Wat te denken van bladzijden waarop vrijwel elke zin is onderstreept in verschillende kleuren, of van dikke stapels uittreksels, waar nooit meer naar gekeken wordt? De zin van deze handelingen ligt niet in het product dat ze afleveren, maar in de handeling zelf. Wie een zin onderstreept, benadrukt het belang van het in de zin gestelde op het moment van de bestudering als richtlijn voor de verdere bestudering. Wie even een woord opschrijft, doet dit om dit woord extra aandacht te geven omdat het op dat moment belangrijk gevonden wordt. Dat neemt niet weg dat wil je efficiënt studeren, het nuttig kan zijn een procedure te vinden, waarbij je enerzijds baat hebt van de handeling zelf, maar anderzijds ook een goed product aflevert, dat je bij het verwerken van de stof kunt gebruiken. We maken in dit hoofdstuk onderscheid tussen verschillende studiemethoden: onderstrepen, aantekeningen maken, een uittreksel en een samenvatting maken. Beperk je niet tot een bepaalde methode moet beperken.Wie flexibel studeert, zal zijn studiemethoden aanpassen als tijdens het studeren blijkt dat dit nodig is. 1. Onderstrepen

Bij het grondig bestuderen is het noodzakelijk op een of andere wijze structuur aan te brengen in de stof. Een manier om dit te doen is onderstrepen. Wanneer je gericht onderstreept ben je actief aan het studeren: het kan een snelle en goede manier zijn om structuur aan te brengen. Ook kun je op grond van je onderstrepingen een uittreksel maken..

Voor een totaaloverzicht hoef je helemaal niet te onderstrepen. Je hebt voldoende houvast aan de (eventueel door jezelf aangevulde) inhoudsopgave. Als je echt regelmatig bijhoudt waar de paragrafen en hoofdstukken over gaan en de titels in je hoofd hebt, is het onderstrepen van de titels overbodig.

Zinnen waarin belangrijke hoofdzaken staan, hoef je niet helemaal te onderstrepen. Niet de hele zin is belangrijk. Een of twee steekwoorden (sleutel- of signaalwoorden) zijn vaak voldoende. Het gaat er om dat bij het terugblikken het verhaal vanuit de onderstrepingen weer enigszins duidelijk wordt.

Kenmerken van goed onderstrepen zijn Onderstreep niet teveel. Onderstreep woorden i.p.v. zinnen en wanneer het een belangrijke betreft, zet dan liever een verticale streep in de kantlijn.

Onderstreep logisch en consequent. Gebruik nooit dezelfde onderstrepingen voor verschillende doeleinden. Geef gedeelten die je onduidelijk vindt aan met een ander teken.

Zorg ervoor dat de tekst goed leesbaar blijft. Zet geen slordige en scheve strepen. Onderstreep bij voorkeur met potlood, je kunt vergissingen dan nog uitgummen.

Onderstreep nooit iets voordat je een afgerond gedeelte gelezen hebt, bijv. een alinea, een paragraaf. Zoek eerst uit wat de essentie is en onderstreep vervolgens die woorden die de essentie weergeven.

2. Aantekeningen maken Het maken van aantekeningen kan het bestuderen vergemakkelijken. Het kan echter ook, indien slordig en niet consequent toegepast, leiden tot onnodige verwarring en onoverzichtelijkheid. Je kunt aantekeningen in het boek in of naast de tekst maken. Voorbeelden van zulke aantekeningen zijn

Page 18: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

18

• signaalwoorden: bijvoorbeeld le, 2e of a), b) en c) om de opbouw van de tekst te verduidelijken.

• symbolen: bijvoorbeeld P voor probleemstelling, H voor hypothese, Sam. voor samenvattingen etc. Je geeft hiermee de inhoud aan.

• korte samenvatting : je kunt een korte samenvatting in de kantlijn geven.

• vraagteken : indien je een vraag hebt over de tekst zet dan een vraagteken in de kantlijn met daarbij wat je precies onduidelijk vindt. Vaak weet je bij herhalen niet meer wat de moeilijkheid was.

• verwijzingen : je kunt verwijzen naar andere pagina’s of tekstdelen of vakken om samenhang aan te geven. bijv. zie blz ...

• kritiek: kun je dat noteren in de kantlijn en bijv. aangeven met een kleine k.

Het is niet altijd mogelijk om aantekeningen in het boek of in de kantlijn te maken. Met name als het boek niet van jou is. Of soms is er te weinig ruimte naast de tekst. Je kunt dan aantekeningen naast je boek maken. Voorbeelden van zulke aantekeningen zijn

• vragenlijst: je kunt n.a.v. de tekst een lijst met vragen opstellen waar je een antwoord op wilt zoeken.

• moeilijke punten: je kunt ook een lijst met moeilijke punten opstellen, die je aan het eind nog eens door wilt lopen.

• begrippen of formule overzichten: om een overzicht van de tekst te krijgen kun je ook een lijst van de belangrijke termen, begrippen of verbanden maken.

Tenslotte: geef bij het maken van aantekeningen naast je boek duidelijk aan bij welk gedeelte tekst ze horen (bijv. door paginanummers of hoofdstuk/paragraafnummers).

3. Een uittreksel maken Veel studenten nemen zich voor een uittreksel te maken van een boek en beginnen enthousiast. Als ze het uittreksel af hebben, beginnen ze de stof te bestuderen. Hoewel een uittreksel een goed hulpmiddel kan zijn bij het bestuderen van de stof, kleven er ook een aantal gevaren aan. Zo kan het maken van een uittreksel een betrekkelijk passieve bezigheid zijn. Velen zullen de ervaring kennen dat je jezelf erop betrapt maar zo’n beetje aan het overschrijven te zijn i.p.v. je echt te verdiepen in de stof. Ook zal het nogal eens voorkomen dat je ijverig begint, maar nooit verder komt dan de helft van het boek. Soms wordt het uittreksel een doel op zich i.p.v. een hulpmiddel voor de bestudering. Je bent enkel bezig met het produceren van een mooi uittreksel.

In tegenstelling tot een samenvatting of een schema wordt in een uittreksel de volgorde en de opbouw van de tekst nauwgezet gevolgd. Kerngedachten, hoofdzaken en bijzaken (bijv. voorbeelden) worden zoveel mogelijk in eigen bewoordingen weergegeven. Hoe het ideale uittreksel eruit moet zien is moeilijk te zeggen. Wel geldt dat bij een goed uittreksel het boek niet meer of slechts gedeeltelijk nodig is.

Suggesties voor het maken van uittreksels:

• realiseer je dat het maken van een uittreksel veel tijd kost. Ga door middel van tijdschrijven na hoeveel tijd je nodig hebt voor het maken van een uittreksel en of je die tijd ook beschikbaar hebt. Wanneer je hiermee ontdekt niet voldoende tijd te hebben, verander je plannen en vraag je af of het maken van een uittreksel de meest gewenste aanpak is.

• schrijf niet, terwijl je leest. Probeer eerst kleine afgeronde delen te lezen en vat de stof vervolgens, liefst in eigen bewoordingen samen. En eerste kun je de essentie pas ontdekken als je een afgerond deel gelezen hebt en ten tweede worden punten vaak herhaald, en dikwijls zie je die herhalingen ook, onnodig, terugkomen in een uittreksel. Het gaat er juist om de informatie in verkorte en overzichtelijke vorm weer te geven.

Page 19: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

19

• schrijf een overzichtelijk uittreksel. Zorg er tevens voor dat je de nummers van de bladzijden van het boek in je uittreksel noteert. Je kunt op die manier onduidelijkheden weer gemakkelijk terugzoeken.

• wanneer je merkt dat je het uittreksel dat je je voorgenomen had te gaan maken, te snel probeert af te maken, is dit misschien een signaal voor het zinloze van je activiteit. Probeer zoveel mogelijk flexibel te zijn, wat kan betekenen dat je van een boek bijv. drie hoofdstukken hebt uitgetrokken, twee hebt onderstreept en vijf kort hebt samengevat. Al naar gelang de moeilijkheidsgraad en de inhoud van de hoofdstukken.

• vergelijk je uittreksels zo nu en dan met die van medestudenten. Probeer verschillen en overeenkomsten in de uittreksels aan te wijzen en te beargumenteren waarom je bepaalde punten hebt weggelaten of juist hebt benadrukt.

4. Een samenvatting maken

Het maken van een samenvatting vinden veel studenten moeilijk. Omdat je zeer beknopt moet zijn, komt het er op aan dat je hoofd- van bijzaken onderscheidt. Deze selectie dwingt je ertoe boven de stof uit te stijgen, d.w.z. je laat waar nodig de opbouw van de schrijver los en brengt zelf structuur aan. Herhalingen en nadere toelichtingen laat je weg, evenals voorbeelden (je kunt wel naar voorbeelden verwijzen). Uit het bovenstaande wordt al duidelijk dat het er bij een samenvatting op aan komt, dat je gebruik maakt van bondige formuleringen. Een samenvatting van een tekst wordt gevormd door de kerngedachten en hoofdzaken kort weer te geven in eigen woorden en in een logische’volgorde (niet noodzakelijk de volgorde die de schrijver hanteert, maar een die verbanden duidelijk naar voren laat komen). Bij het maken van een samenvatting kun je gebruik maken van je onderstrepingen, aantekeningen, uittreksels of schema’s. De hoofdzaken die je bijvoorbeeld hebt onderstreept of in schema gebracht geef je in je samenvatting weer, waarbij je bovendien verbanden probeert te leggen tussen de verschillende onderdelen. Het maken van een samenvatting is een actieve vorm van studeren. Door het maken van een samenvatting kun je nagaan of je de inhoud van de tekst goed begrijpt. Meestal kun je geen samenvatting maken als je de stof niet begrijpt. Het maken van een samenvatting is ook een middel om te controleren of je de kennis wel onder woorden kunt brengen, m.a.w. of je de stof ook actief beheerst. Als je een samenvatting maakt ben je gedwongen na te denken over de verbanden in de stof, zodoende krijg je meer oog voor de grote lijn in de tekst. In een later stadium kun je de samenvatting gebruiken als leidraad bij het leren van details en feiten. Samenvattingen kun je bovendien later in je studie nog gebruiken als naslagwerk om de stof nog eens op te halen.

Page 20: Studievaardigheden Les 1 handout, leestekst (HU/FCJ)

20

5. een schema maken In een uittreksel vat je de belangrijkste begrippen in woorden samen, met een schema breng je ze in beeld. Je gaat echter ook anders te werk. Een voorbeeld van site www.leren.nl:

Een visueel schema sluit beter aan bij de werking van onze hersenen dan lineaire teksten. Je ziet in één oogopslag structuur in de informatie en je komt gemakkelijker op nieuwe ideeën. Over schema’s is op internet veel te vinden. Zoekcriteria: visueel schema, concept map, mindmap. (met dank aan dalton-dordrecht.nl:) Een bijzondere vorm van het schema is het geheugenpatroon of spinnenweb. In dit schema ontstaan er steeds meer lijnen, zoals draden in een web. Het werkt met dezelfde patronen als het menselijke geheugen, met alle mogelijke verbindingen en combinaties van informatie. Een spinnenweb of geheugenpatroon zou je kunnen zien als een afbeelding van wat in je geheugen gebeurt als je aan het leren/studeren bent. Daarom zul je de leerstof die je zo ‘inprent’ heel goed kunnen onthouden. Hoe weef je nu zo’n web van gegevens? 1. Schrijf in het midden van het vel het onderwerp. Trek er een grote cirkel of vierkant omheen. 2. Schrijf nu de deelonderwerpen die belangrijk zijn op. Geef ze een cijfer of een letter. Het

belangrijkste deelonderwerp schrijf je zo dicht mogelijk bij het onderwerp en de minder belangrijke wat verder weg. Omcirkel ook deze begrippen en verbind ze door middel van lijnen met de grote cirkel of het vierkant, of met elkaar als ze onderling iets gemeen hebben. Je mag op de lijnen ook schrijven wat het verband is tussen de begrippen die je met elkaar verbindt.

3. Voeg nu details, die minder belangrijks zijn, toe aan het begrip waar ze bij horen. Dat is handig: - Doordat het onderwerp centraal staat, de belangrijkste begrippen daar het dichtst bij liggen en de

minder belangrijke wat verder weg, krijg je in één keer een overzicht van de hoofd- en bijzaken. - Doordat de begrippen met elkaar verbonden zijn, zie je onmiddellijk wat ze met elkaar te maken

hebben en waarom: de verbanden. - Wil je de lesstof nog een keer doornemen, dan hoef je maar een paar keer met je ogen te knipperen

en je weet weer hoe het zit.

Een geheugenweb kan, net als een echt spinnenweb, steeds groter worden: je kunt nieuwe punten toevoegen als die je bij het leren invallen, je kunt met nieuwe inzichten uitbreiden, wat je maar wilt. Zie voor diverse tests en tips http://studietips.leidenuniv.nl/