Sociaal Bestek
-
Upload
alexandra-sweers -
Category
Documents
-
view
238 -
download
7
description
Transcript of Sociaal Bestek
sociaalbestek
tijdschrift voor werk, inkomen en zorg
nummer 2, februari 2010, jaargang 72
Integrale hulp bij schulden Werkloosheid en begeleiding Onderzoek naar innovatie sociale dienst Het e-loket door de bril van de burgerWerklozen vinden minder vaak een baan
ntegrale hulp bij schulden Werkloosheid en begeleiding Onderzoek
Kwaal verzorgingsstaat: de armoedeval
SB_02_10.indd Cover1SB_02_10.indd Cover1 1/29/2010 9:47:36 AM1/29/2010 9:47:36 AM
Sociaal Info Editie 1, 2010 nu verkrijgbaar! Het standaardwerk voor de sociale sector
Sociaal Info bevat de voornaamste ‘comptabele’ gegevens
(bedragen, forfaits, percentages, premies, regelingen en
voorschriften) die regelmatig nodig zijn bij de dagelijkse
praktijk van de deskundige op het gebied van onder
andere sociale zekerheid, maatschappelijke dienstverlening,
gezondheid, belastingen, studiefi nanciering, huursubsidie en
arbeidsmarktmaatregelen.
Met ingang van 1 januari 2010 is een groot aantal bedragen
in de sociale zekerheid gewijzigd. In deze nieuwste editie
van Sociaal Info treft u de geactualiseerde bedragen aan.
U bestelt een abonnement (tot wederopzegging) van het
boek ‘Sociaal Info’ al voor € 36,- (incl. BTW) of een los
exemplaar voor € 40,- (incl. BTW).
De opzet van Sociaal Info is als volgt:
• het wettelijke minimumloon;
• sociale voorzieningen (o.a. WWB, Bbz, IOAW, WWIK);
• sociale verzekeringen (o.a. WW, WAO, AOW);
• overige verstrekkingen (o.a. AWBZ, Wmo, ZVW);
• (eigen) bijdragen en alimentatie;
• arbeidsmarktmaatregelen (o.a. REA, WSW);
• premieheffi ngen en belastingen.
SB_02_10.indd Cover2SB_02_10.indd Cover2 1/29/2010 9:47:39 AM1/29/2010 9:47:39 AM
RedactioneelInhoud
1 sociaalbestek 2/2010
Schaven of schrappen?
Komt dat even slecht uit… middenin de crisis teistert een ongekende
koudegolf ons lage land. Stookkosten, de prijs van het strooizout en
overwerkvergoedingen van gladheidbestrijders hollen de begroting
uit. En dat terwijl de gemeentelijke financiële winter, voorspeld voor
2010, nog moet uitbreken. Naar verwachting moet er gemiddeld
tenminste 10 procent worden bezuinigd. Maar, of er niets aan de
hand is, hebben de lokale politieke partijen de afgelopen maanden
driftig zitten schrijven aan hun verkiezingsprogramma’s. Algemene
strekking daarvan: of het een onsje méér mag zijn? Ook bestuurders
lijken zich nog niet echt zorgen te maken. Zo vlak voor de verkiezin-
gen van 3 maart passen ze vooral op hun rijk gevulde ruif – de
jubelbegroting 2010.
Ondertussen maken concerncontrollers en directeuren Bedrijfsvoering
zich wel degelijk zorgen. Ik vermoed dat er geen gemeente is waar
niet al ambtelijk wordt nagedacht over hoe de meerjarenbegroting
sluitend kan worden gehouden zonder een beroep te doen op de
algemene reserves en zonder leges en belastingen al te zeer te
verhogen. Met andere woorden, op welke posten in de uitgaven kan
worden gesneden. De lokale rekenmeesters zullen daarmee voor
3 maart klaar willen zijn, om de coalitieonderhandelaars een reëel
financieel perspectief voor te kunnen houden.
Het is echter de vraag of zo’n rekenexercitie zoden aan de dijk zet.
Immers, zonder inhoudelijk richtsnoer over de rol van de gemeente-
lijke overheid, over het wenselijk niveau van de respectievelijke
voorzieningen of over het profijt van de overheid, is het enige dat
ambtenaren kunnen doen voor alle gemeentelijke producten in
beeld brengen wat er gebeurt als je bijvoorbeeld 20 of 50 procent
bezuinigt op de uitgaven. Talloze ambtenaren zullen de komende
twee maanden over deze vragen gaan steggelen en zullen met
argumenten komen waaruit moet blijken dat de effecten dramatisch
zullen zijn en dus bezuinigingen niet mogelijk.
Daarom hier toch maar een paar proefballonnetjes:
• maak alle Wmo-voorzieningen inkomensafhankelijk;
• richt je alleen nog op de verplichte inburgeraars;
• trek de stekker uit de samenwerking met UWV-werkbedrijf;
• richt je alleen nog op re-integratie van de meest kansrijke
Wwb-ers;
• besteed de volledige uitkeringsadministratie uit aan de Sociale
Verzekeringsbank;
• ontsla al het vaste personeel en huur alleen nog maar
ZZP-ers in.
Willem Bertels
2 Een kwaal van de verzorgingsstaat:
de armoedeval
Maarten Allers en Flip de Kam
7 Signalement van het CBS
8 Integrale hulp bij schulden
Jacomijn Kuiper
12 Privatisering sw-bedrijven
Dirk Langedijk en Kees de Graaf
15 Werkloosheid en begeleiding
Ralph van den Bosch
18 Vernieuwing bij de sociale dienst
Dagmar Beudeker, Tanja de Jong, Christine Bos,
Roland Blonk
22 Het e-loket door de bril van de burger
Gyuri van der Bilt en Tolja van der Bilt
26 De mythe van de onafhankelijke Wmo
Douwe Zijlstra
27 Werklozen vinden minder vaak een baan
Harry Bierings en Robert de Vries
En verder… 10 pagina’s over arbeid en sociale
zekerheid in SZActueel
Coverfoto: ANP
SB_02_10.indd 1SB_02_10.indd 1 1/29/2010 9:47:40 AM1/29/2010 9:47:40 AM
2 sociaalbestek 2/2010
Werkenden met een laag inkomen hebben met een vergelijk-
baar probleem te maken. Het loont voor lager betaalde werk-
nemers soms nauwelijks om extra uren te draaien of over te
stappen naar een beter gehonoreerde baan. De armoedeval
geeft dus twee soorten ongewenste prikkels: uitkeringsont-
vangers verliezen de moed een baan te aanvaarden (uitstroom-
val), lager betaalden zien netto weinig terug van een posi-
tieverbetering op de arbeidsmarkt (doorstroomval). Sinds de
budgettering van de bijstand kost de uitstroomval gemeenten
geld. Er is dus spanning ontstaan tussen de doeleinden van
het lokale armoedebeleid en die van het re-integratiebeleid.
Politici willen de armoedeval met allerlei maatregelen te lijf
gaan. In dit artikel laten wij echter zien dat de armoedeval
onverbrekelijk samenhangt met het voeren van armoedebe-
leid. Het gaat bij de val om een ongeneeslijke kwaal van de
verzorgingsstaat. Wel zijn er mogelijkheden om de armoede-
val minder diep te maken.
Doorstroomval Als voorbeeld van de doorstroomval
nemen we een werknemer met een belastbaar jaarsalaris van
€ 27.000, die door overwerk, promotie, het volgen van een op-
leiding of het veranderen van baan € 5.000 meer kan gaan
verdienen. Het gaat om een kostwinner met twee jonge kin-
deren, die maandelijks € 490 aan huur betaalt. Deze modale
werknemer gaat € 2.244 meer aan inkomensheffing betalen,
en verliest bovendien recht op € 608 aan huurtoeslag, € 240
aan zorgtoeslag en € 240 aan kindgebonden budget.
Het verlies door de inkomensheffing en de korting op drie
inkomensafhankelijke toeslagen bedraagt al met al € 4.332.
Netto blijft dus maar € 664 over. Anders gezegd: de totale
(marginale) belastingdruk bedraagt 87 procent. De schat-
kist incasseert immers € 4.332 van de bruto loonstijging van
€ 5.000. Vergelijk die 87 procent met het toptarief van de
inkomstenbelasting (52 procent) dat van toepassing is op wat
bemiddelde inkomenstrekkers méér verdienen dan € 55.000
per jaar.
Inkomensverlies Bij de doorstroomval uit het boven-
staande voorbeeld is alleen rekening gehouden met landelijke
inkomensafhankelijke regelingen. Mensen met een betrekke-
lijk laag loon, of mensen die gaan werken vanuit een uitke-
ring, verliezen daarnaast hun recht op tal van gemeentelijke
Analyse
Maarten Allers en Flip de Kam
Wanneer mensen met een uitkering aan het werk gaan, verwachten zij daar finan-
cieel iets aan over te houden. Dat valt nog wel eens tegen. Door het gestegen inko-
men vermindert hun aanspraak op zorgtoeslag, huurtoeslag en andere vormen
van door de overheid verstrekte inkomenssteun. Deze kortingen maken de keus
voor werk financieel minder aantrekkelijk. Ze drukken de betrokken uitkerings-
ontvangers in de armoedeval.
De armoedeval
Een kwaal van de verzorgingsstaat:
SB_02_10.indd 2SB_02_10.indd 2 1/29/2010 9:47:41 AM1/29/2010 9:47:41 AM
3 sociaalbestek 2/2010
Analyse
regelingen. Hun inkomensverlies door de samenloop van
landelijke en gemeentelijke regelingen kan in kaart worden
gebracht met het rekenprogramma Lokosim. Dit door het
COELO van de Rijksuniversiteit Groningen ontwikkelde pro-
gramma houdt voor gemeenten, die daarom hebben gevraagd,
omvang en samenstelling van de lokale armoedeval bij.
Figuur 1, met Lokosim gemaakt, illustreert de armoedeval voor
een paar met kinderen.1 Om de armoedeval te markeren zijn
twee horizontale lijnen getekend. De onderste lijn representeert
de koopkracht die hoort bij een minimumuitkering; de boven-
ste lijn een 10 procent hogere koopkracht. Ons uitgangspunt
is dat een baan die minder dan 10 procent extra koopkracht
oplevert voor een uitkeringsontvanger financieel niet interes-
sant is. Aanvaarden van werk is dus pas aantrekkelijk als de
koopkracht de bovenste horizontale lijn ten minste evenaart.2
Een paar met kinderen ontvangt een minimumuitke-
ring die bruto gelijk is aan 90 procent van het minimum-
loon. Wanneer één van beiden een baan aanneemt tegen
90 procent van het minimumloon (dus in deeltijd), dan stijgt
desondanks de koopkracht, doordat nu recht ontstaat op
de fiscale arbeidskorting. De dikke zwarte lijn in de figuur
toont de totale koopkracht bij steeds hogere niveaus van het
brutoloon. De totale koopkracht is gelijk aan het saldo van
het meestijgende nettoloon (de diagonale lijn) en de dalende
aanspraak op zorgtoeslag, huurtoeslag, bijzondere bijstand,
kwijtschelding, enzovoort; dit zijn de aflopende lijnen.
Het eerste dat in gevaar komt wanneer iemand gaat werken,
is de kwijtschelding van gemeentelijke en waterschapslasten.
Bij een inkomen dat netto maar weinig hoger ligt dan een
minimumuitkering vervalt het recht op kwijtschelding. Dat
scheelt gauw een paar honderd euro per jaar (in de figuur
staan de inkomensafhankelijke regelingen op de rechteras).
Zodra het inkomen meer dan 100 procent van het mini-
mumloon bedraagt wordt de zorgtoeslag afgebouwd. Zoals
de figuur laat zien, gebeurt dit zeer geleidelijk. Neemt het
inkomen verder toe, dan komt er een moment, bij ongeveer
104 procent van het minimumloon, dat de koopkracht
even 10 procent boven het uitkeringsniveau uitkomt. Vanaf
105 procent van het minimumloon vervallen echter de rech-
ten op een kortingspas, een bijdrage in de schoolkosten,
bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag. De koop-
krachtwinst duikt daardoor weer onder de 10 procent. Vanaf
108 procent van het minimumloon wordt ook de huurtoe-
slag gekort. Het is tussen 105 en 115 procent van het mini-
mumloon financieel volstrekt niet interessant om meer uren
te gaan werken! Pas bij een inkomen dat ten minste 25 pro-
cent boven het minimumloon ligt, is de koopkrachtwinst
ten opzichte van de uitkeringssituatie weer tien procent of
hoger. Maar ook dan neemt de koopkracht bij een stijgend
inkomen maar weinig toe, omdat huurtoeslag, zorgtoeslag
en kindgebonden budget allemaal nog in het afbraaktraject
zitten.
Figuur 1 Armoedeval voor paar met kinderen
SB_02_10.indd 3SB_02_10.indd 3 1/29/2010 9:47:41 AM1/29/2010 9:47:41 AM
4 sociaalbestek 2/2010
arbeidscontract – wekelijks tussen 30 en 45 uren vrije tijd
‘inleveren’. Voor hen loont werken vaak niet. Deze uitkomst
is ongewenst. Vandaar dat in het verleden regelmatig voor-
stellen zijn gelanceerd om de armoedeval aan te pakken. Dit
kan op drie manieren, te weten door:
1. inkomensondersteunende regelingen te herstructureren;
2. uitkeringen te verlagen; of
3. meer selectieve inkomenssteun te geven, in combinatie
met de invoering van bonussen voor werkenden.
• Inkomensafhankelijke regelingen
Een beleidswijziging die in allerlei varianten terugkomt en op
het eerste gezicht effectief lijkt, is het verhogen van de inko-
mensgrens van waaraf inkomensafhankelijke voorzieningen
worden afgebroken (het punt vanaf waar de lijn van een inko-
mensafhankelijke regeling in figuur 1 begint te dalen, schuift
dan naar rechts). Aan zo’n verhoging van de inkomensgrens
kleven twee bezwaren. Ten eerste nemen de kosten van de
betrokken regeling snel toe. Veel bestaande rechthebbenden
profiteren immers wanneer de inkomensgrens opschuift.
Bovendien komen meer mensen voor de regeling in aanmer-
king. Dat veroorzaakt ook het tweede probleem. De armoe-
deval verschuift naar de iets hogere loonniveaus: dezelfde
inkomensterugval vindt nu (iets) hogerop in het loongebouw
plaats. Werkenden die op dit moment geen recht hebben op
Vanzelfsprekend verschillen de inkomensafhankelijke regelin-
gen per gemeente. Ook de armoedeval verschilt daarom van
gemeente tot gemeente. Figuur 1 ziet er in elke gemeente anders
uit. De huishoudensvorm is medebepalend voor de ernst van
de armoedeval. Figuur 2 laat de koopkrachtstijging vanuit een
minimumuitkering zien voor alleenstaanden, paren met kin-
deren (deze lijn is hetzelfde als de koopkrachtlijn in figuur 1),
paren zonder kinderen en alleenstaande ouders. Figuur 2 laat
duidelijk zien dat alleenstaanden het minst in de armoedeval
verstrikt zitten. Dat komt doordat er voor hen minder inko-
mensafhankelijke regelingen bestaan. Ze hebben dus bij een
inkomensverbetering minder te verliezen. De armoedeval is
het meest problematisch voor paren zonder kinderen. Om er
tien procent op vooruit te gaan, moeten zij een baan vinden
die maar liefst 43 procent boven het minimumloon betaalt.
Merk op dat voor paren, met of zonder kinderen, een inkomen
van ten minste 70 procent boven het minimumloon nodig is
om er in koopkracht 20 procent op vooruit te gaan.
Er zijn natuurlijk altijd uitkeringsontvangers die zo graag
willen werken, dat de hoogte van het (netto)loon er voor
hen niet toe doet. Toch zullen veel anderen ten minste com-
pensatie willen ontvangen voor de kosten die aan het aan-
vaarden van werk zijn verbonden (reiskosten, kleding) en
voor het feit dat zij – afhankelijk van de voorwaarden in hun
Analyse
Figuur 2 Toename koopkracht vanuit minimumuitkering bij verschillende loonniveaus (%)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70 90 110 130 150 170
Bruto inkomen als percentage van minimumloon
Alleenstaande
Alleenstaande ouder
Paar met kinderen
Paar zonder kinderen
SB_02_10.indd 4SB_02_10.indd 4 1/29/2010 9:47:41 AM1/29/2010 9:47:41 AM
5 sociaalbestek 2/2010
consequentie bedraagt de marginale druk van de inkomens-
heffing in het loontraject tussen € 42.500 en € 44.420 geen
42 procent, maar 43,25 procent. Dit volgt uit de ijzeren logi-
ca van elke maatregel ten gunste van het grondvlak van de
inkomenspiramide, die vanaf een bepaald inkomensniveau
stapsgewijs wordt teruggenomen. Om de doorstroom op de
arbeidsmarkt niet te veel te hinderen, past bij dit type maat-
regelen terughoudendheid.
• Selectieve inkomenssteun, werkbonus
Rest een laatste optie om de armoedeval te verkleinen. In-
komensondersteunende regelingen kunnen, meer dan nu
het geval is, worden gericht op de armen zonder arbeids-
marktperspectief. Hoewel een strikte scheiding tussen uitke-
ringsontvangers met en zonder kansen op de arbeidsmarkt
niet mogelijk is (denk aan de perikelen bij de arbeidsonge-
schiktheidsverzekering), is het wel mogelijk deelgroepen af
te bakenen die hun inkomenssteun behouden, bijvoorbeeld
de groep van de ouderen.3 Omdat de overige uitkeringsont-
vangers hun aanspraak op financiële steun verliezen, neemt
voor hen de druk toe om uit te stromen naar de arbeids-
markt. Dit beleid valt te combineren met andere maatrege-
len, zoals neergelegd in de Wet Investeren in Jongeren. Wordt
voor deze benadering gekozen, dan moet voor lief worden
genomen dat van het etiket ‘geen arbeidsmarktperspectief ’
hoogstwaarschijnlijk een zekere aanzuigende werking zal
uitgaan.
Aan de andere kant valt invoering van niet-verstorende finan-
ciële prikkels te overwegen. Als het wenselijk wordt geacht
dat iemand, die vanuit een uitkeringssituatie gaat werken, er
in koopkracht ten minste x procent op vooruit gaat, zou de
gemeente een daartoe strekkende garantie kunnen afgeven. Om
de doorstroom op de arbeidsmarkt niet te hinderen, moet zo’n
koopkrachtgarantie een tijdelijk karakter hebben. Om te voor-
komen dat de extra koopkracht meteen wordt afgeroomd door
de inkomensheffing en kortingen op inkomensafhankelijke toe-
slagen, zou de gemeentelijke bonusuitkering belastingvrij moe-
ten zijn en buiten aanmerking moeten blijven bij de inkomen-
stoets van inkomensafhankelijke regelingen. Het voordeel van
zo’n koopkrachtgarantie is, dat de beschikbare collectieve mid-
delen zeer gericht voor uitstroom naar de arbeidsmarkt worden
ingezet. Het geld komt alleen terecht bij personen die daadwer-
kelijk aan de slag zijn gegaan. In al zijn eenvoud valt een koop-
krachtgarantie voor iedereen uit de doelgroep goed te begrijpen.
Dit vergemakkelijkt de communicatie naar de doelgroep, die
inkomensafhankelijke voorzieningen, kunnen dan eveneens
in de armoedeval terechtkomen.
Om de armoedeval aan te pakken wordt ook wordt wel geop-
perd de aanspraak op financiële ondersteuning meer gelei-
delijk te laten teruglopen. De aflopende lijnen in figuur 1
dalen dan minder snel. Inderdaad houden rechthebbenden
hierdoor van een bruto-loonsverhoging netto meer over.
Maar ook hier zijn dezelfde twee bezwaren te noemen. Een
meer geleidelijke afbraak van inkomenssteun betekent voor
de overheid een omvangrijk budgettair verlies, zowel door-
dat bestaande rechthebbenden meer financiële steun gaan
ontvangen, als doordat een nieuwe groep rechthebbenden
ontstaat – huishoudens die nu nog te veel verdienen om voor
steun in aanmerking te komen. Bovendien krijgt een grotere
groep huishoudens te maken met het ontmoedigende effect
van inkomensafhankelijke regelingen, zij het dat de korting
na een verhoging van het brutoloon wat lager uitvalt.
• Uitkeringen verlagen
Een simpele manier om de armoedeval aan te pakken is uiter-
aard het afschaffen of versoberen van bestaande inkomens-
afhankelijke regelingen. Dit heeft als nadeel dat ook men-
sen zonder perspectief op werk – zoals senioren en blijvend
arbeidsongeschikte werknemers – worden getroffen. Daarom
wordt wel voorgesteld inkomensafhankelijke regelingen te
vervangen door ‘generiek’ inkomensbeleid. Dit bestaat bij-
voorbeeld uit het verhogen van het minimumniveau van alle
sociale uitkeringen en van de nettolonen onderin het loonge-
bouw, bij een gelijktijdige overeenkomstige verlaging van de
zorgtoeslag. Voor de minima maakt dit geen verschil, men-
sen die meer inkomen hebben gaan er door deze operatie per
saldo op achteruit, aangezien de korting op de zorgtoeslag
niet wordt goedgemaakt door een hogere (bovenminimale)
uitkering of bruto-arbeidsbeloning.
Een andere vorm van generiek inkomensbeleid probeert wer-
ken financieel aantrekkelijker te maken dan het ontvangen
van een uitkering. Met het oog hierop is bij de belasting-
herziening van 2001 de arbeidskorting ingevoerd. Zij kost
handenvol geld, want aanvankelijk profiteerden alle econo-
misch actieven van deze maatregel, ook de grote groep met
een redelijk inkomen, die deze prikkel niet nodig heeft om
aan de slag te gaan. Vanaf 2009 wordt de arbeidskorting voor
actieven met een inkomen hoger dan € 42.500 met 1,25 pro-
cent gekort, zij het vooralsnog met ten hoogste € 24. Deze
ingreep beperkt de budgettaire ‘verspilling’ enigszins. Als
Analyse
SB_02_10.indd 5SB_02_10.indd 5 1/29/2010 9:47:42 AM1/29/2010 9:47:42 AM
6 sociaalbestek 2/2010
Dr. M.A. Allers is directeur van het Centrum voor Onderzoek van de
Economie van de Lagere Overheden (COELO), verbonden aan de
Rijksuniversiteit Groningen.
Prof. dr. C.A. de Kam werkt bij de Faculteit Economie en Bedrijfskunde,
Rijksuniversiteit Groningen.
Noten
1. Figuur 1 geeft de situatie in een bestaande, niet met name genoemde
gemeente in de tweede helft van 2009. Uitgegaan is van de gemiddelde huur
voor huishoudens met een minimuminkomen. In Lokosim zijn omstan-
digheden als de huur, maar ook bijvoorbeeld de inkomensgrenzen van de
lokale regelingen, eenvoudig zelf te wijzigen. Daardoor kan de armoedeval
bij verschillende omstandigheden worden bekeken, en kunnen de gevolgen
van voorgenomen beleidswijzigingen van tevoren worden geanalyseerd.
2. Uit onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is precies aan te geven bij welke
koopkrachttoename een uitkeringsontvanger de stap naar betaald werk zal
zetten. De 10 procent-lijnen zijn louter indicatief bedoeld.
3. Waarbij valt te bedenken dat 8 procent van de 65-plussers op dit moment
nog in enigerlei vorm actief is als werknemer of zelfstandige (bron: CBS).
Ook zitten ouderen met hun inkomen tegenwoordig minder vaak onder de
armoedegrens dan anderen (bron: CBS).
Analyse
essentieel is voor het slagen van een dergelijke maatregel. Een
nadeel is dat personen, die ook zonder koopkrachtgarantie wel
zouden uitstromen, eveneens een beroep op deze regeling
kunnen doen.
Illusie Hoewel mogelijkheden bestaan om de armoedeval
te verkleinen, blijft volledige eliminatie ervan een illusie, ten
minste zolang de overheid armoedebeleid blijft voeren. Politici
en hun ambtelijke staven zouden de discussie ook eens op de
fundamentele achterliggende keuzen moeten richten. Wat is
belangrijker: bestrijding van armoede, of het dempen van de
armoedeval? Wie kiezen voor armoedebestrijding, moeten over
die armoedeval misschien niet zo moeilijk doen (en andersom).
Wie de armoedeval willen aanpakken, moeten de bestaande
inkomensondersteunende regelingen kritisch tegen het licht
houden. Overzichten als figuur 1 – aangepast aan de lokale situ-
atie – zijn daarbij onontbeerlijk. Daarbij moeten beleidsmakers
zich afvragen of werkaanvaarding door uitkeringsontvangers
of juist doorstroom van werkenden met een laag inkomen pri-
oriteit moet hebben. Wie kool en geit wil sparen, valt tussen wal
en schip.
Ouderen behoren tot de af te bakenen doelgroepen die inkomensteun behouden
SB_02_10.indd 6SB_02_10.indd 6 1/29/2010 9:47:42 AM1/29/2010 9:47:42 AM
7 sociaalbestek 2/20107 sociaalbestek 2/2010
Signalement van het CBS
In Nederland had 16 procent van de pasgeborenen extra
zorgbehoefte in 2007. Voor de aandachtswijken lag dat op 20
procent. Aandachtswijken zijn wijken die door de opeenstape-
ling van problemen flink achterblijven bij andere wijken in de
gemeente. In totaal zijn veertig aandachtswijken in 18 gemeen-
ten geselecteerd in het kader van het Actieplan Krachtwijken.
Reden voor extra zorgbehoefte van baby’s is vaak een laag
geboortegewicht. De extra zorgbehoefte kan ook veroorzaakt
zijn door onder meer een vroeggeboorte, een apgarscore1
lager dan 7, een opname op de intensive care (IC) of een com-
binatie van één of meer van de genoemde factoren.
Van de pasgeborenen in aandachtswijken werd 3 procent
opgenomen op een IC in 2007, tegen 2 procent van de kin-
deren in Nederland. In aandachtswijken zijn er ook relatief
meer pasgeborenen met een apgarscore onder de 7. Ook heb-
ben pasgeborenen in aandachtswijken beduidend vaker een
te laag geboortegewicht dan gemiddeld in Nederland.
Voor de G4 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht)
lag de extra zorgbehoefte op 17 procent, evenals bij de G18.
Van de G4-gemeenten is de extra zorgbehoefte voor pasgebo-
renen het hoogst in Rotterdam en het laagst in Utrecht. Voor
alle gemeenten van de G18 samen lag de extra zorgbehoefte
in niet-aandachtswijken net boven het landelijk gemiddelde.
Meer informatie is te vinden op http://StatLine.cbs.nl (zoeken
op ‘Outcomemonitor’) of via de website van het CBS.
Ivo Gorissen (Cent raa l Bureau voor de Stat i s t iek) en
Chantal Hukkelhoven (Stichting Perinatale Registratie Nederland)
Noot
1. De apgarscore is het onderzoek naar de hartslag, ademhaling, kleur van
de huid, spierspanning en reactie op prikkels van de baby en wordt 5 minu-
ten na de geboorte uitgevoerd bij de pasgeborene. De maximale score is
een 10.
Extra zorgbehoefte voor pas-geborenen in aandachtswijken
Voor een belangrijk deel worden de kansen van mensen in de maatschappij
bepaald door hun gezondheid. Een belangrijke indicatie voor gezondheid ligt bij
de start. Baby’s die geboren worden met een slechte gezondheid beginnen met
een achterstand.
SB_02_10.indd 7SB_02_10.indd 7 1/29/2010 9:47:43 AM1/29/2010 9:47:43 AM
8 sociaalbestek 2/2010
Schuldhulpverlening
Al vele jaren is er een groei in het aantal mensen dat
een beroep doet op hulp bij schulden. Deze groei bedraagt,
mede als gevolg van de crisis, in 2009 zelfs 38 procent. In
2007 hadden leden van de NVVK (vereniging voor schuld-
hulpverlening) 47.000 aanvragen, in 2009 is dit opgelopen
naar ruim 65.000 aanvragen. Bijna één op de tien huishou-
dens had vorig jaar voor kortere of langere tijd te maken
met problematische schulden. Bij nog eens een kwart mil-
joen huishoudens is er sprake van een risico op problema-
tische schulden. Dit blijkt uit de startnotitie die staatsse-
cretaris Klijnsma in oktober 2009 naar de Tweede Kamer
heeft gestuurd. De gemeenten krijgen dus in toenemende
mate te maken met burgers die in financiële problemen
verkeren.
Recidivisten De afgelopen decennia is het verlenen van
schuldhulpverlening bij gemeenten en kredietbanken vooral
gezien als het oplossen van een financieel-technisch pro-
bleem, waarbij gedragsverandering en het bevorderen van
zelfredzaamheid bij de klant geen primair punt van aandacht
waren. De filosofie was: schulden regelen zodat er rust ont-
staat. Uiteraard zijn er in Nederland vele organisaties actief
op het gebied van preventie, die ook aandacht hebben voor
de gedragscomponent. Echter, gedragsverandering begelei-
den als integraal onderdeel van een schuldhulpverlenings-
traject is geen gemeengoed. Doordat hier weinig aandacht
voor geweest is, zien schuldhulpverleningsorganisaties op
dit moment veel klanten terug die reeds eerder hulptrajec-
ten hebben gevolgd. Voor deze recidivisten is het vaak niet
mogelijk om schulden te regelen, omdat zij bijvoorbeeld
geen toegang meer hebben tot de wettelijke schuldregeling
(WSNP). De gemeenten zien echter dat de problematiek bij
deze klanten niet verminderd is, maar juist dat de omvang
vaak zelfs is toegenomen. Enkele schuldhulpverleningsorga-
nisaties zien op dit moment één op de vier klanten als reci-
divist terugkomen.
Certificering Een andere ontwikkeling, die al enige ja-
ren geleden is ingezet, is de vraag hoe kwalitatieve schuld-
hulpverlening moet plaatsvinden en hoe die kan worden
gewaarborgd. In eerste instantie heeft de markt dit zelf wil-
len reguleren, door het opzetten van een certificeringnorm.
Jacomijn Kuiper
Schuldhulpverlening staat volop in de belangstelling. Vele landelijke ontwikke-
lingen volgen elkaar snel op en het is duidelijk: de gemeente is aan zet. Maar hoe
ontwikkel je goede schuldhulpverlening, waar moet je als gemeente op letten?
Wettelijke kaders zijn in ontwikkeling, maar wat wil je als gemeente zelf?
Wettelijke verplichting of intrin-sieke motivatie van gemeente?
Integrale hulp bij schulden
SB_02_10.indd 8SB_02_10.indd 8 1/29/2010 9:47:43 AM1/29/2010 9:47:43 AM
9 sociaalbestek 2/2010
leiden tot een grotere effectiviteit van de schuldhulp-
verlening.
Dit onderzoek, samen met het tot op heden mislukken van
de doelstellingen van de certificering, heeft ertoe geleid dat
op dit moment een wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulp-
verlening wordt voorbereid. Eind 2009 is er een wetsvoorstel
richting de Tweede Kamer gegaan.
In de uitwerking van het wetsvoorstel krijgt de gemeente-
raad de wettelijke taak om toe te zien op de kwaliteit van de
schuldhulpverlening. De plannen voor een integrale aanpak
van de schuldhulp worden per gemeente voor een periode
van maximaal vier jaar opgesteld. Vervolgens moet het col-
lege van burgemeester en wethouders jaarlijks verantwoor-
ding afleggen in de gemeenteraad over de uitvoering van
de schuldhulpverlening. De wet moet ook een einde maken
aan te lange wachttijden. Na een verzoek tot schuldhulpver-
lening hebben gemeenten maximaal vier weken de tijd om
tot actie over te gaan. Dit houdt in dat er een eerste gesprek
heeft plaatsgevonden en dat de burger geïnformeerd is over
de verwachte doorlooptijd. Een uitzondering daarop vormen
de zogeheten bedreigende schulden, die bijvoorbeeld betrek-
king hebben op de levering van energie, water of de huur van
een woning. Hiervoor wordt een maximale wachttijd van drie
dagen in de wet opgenomen.
Het belangrijkste uitgangspunt van de wet is dat de hulpver-
lening een integraal karakter heeft waarbij niet alleen aan-
dacht uitgaat naar het oplossen van het schuldenprobleem,
maar ook naar de omstandigheden waaronder die schulden
zijn ontstaan.
Zelf oplossen Alle ontwikkelingen wijzen erop dat
schuldhulpverlening alleen nog maar effectief opgepakt
kan worden door een integrale aanpak. Dat betekent dat de
intake in eerste instantie gericht zal moeten zijn op het in
kaart brengen van de situatie van de klant. Uitgangspunt
moet daarbij zijn: hoe kan de klant zelf zijn probleem op-
lossen? Niet de vraag of iemand in aanmerking komt voor
een schuldregeling staat centraal, maar de vraag hoe op een
duurzame en structurele manier het probleem van de klant
opgelost kan worden. In de intake moet daarom een inschat-
ting gemaakt worden van de zelfredzaamheid van de klant.
Daarna moet in een plan van aanpak op alle leefterreinen van
de klant onderzocht worden of er actie op nodig is. Dat de
gemeente daarbij deze integrale case-regie op zich neemt is
In de praktijk is gebleken dat deze norm, om diverse rede-
nen, niet omarmd wordt door de gemeenten en de krediet-
banken. Veel organisaties zijn van mening dat certificeren
te hoge kosten met zich meebrengt, die niet opwegen tegen
de toegevoegde waarde. Daarnaast zijn veel organisaties het
niet eens over de verlengde looptijd die opgenomen is in de
certificeringseis. Halverwege 2009 is er één schuldhulpver-
leningsorganisatie gecertificeerd en staan er vijf namen op
de lijst van gecertificeerde schuldhulpverleners. Ondertus-
sen had toenmalig staatsecretaris Aboutalab onderzoek
laten doen naar de minnelijke schuldhulpverlening. De
belangrijkste conclusies uit dit onderzoek, naast een aantal
technische schuldhulpverleningsaspecten, zijn dat effec-
tieve schuldhulpverlening moet voldoen aan de volgende
voorwaarden:
1. Aandacht voor motiveren schuldenaren
2. Persoonlijk contact
3. Case-regie en casuïstiek-overleg
4. Bij schuldenaren die ook andere problemen hebben dan
financiële is een integrale aanpak belangrijk
5. Meer ruimte maken voor maatwerk om ook oplossingen
in ingewikkelde dossiers te bieden
6. Gemeenten bieden instrumentele randvoorwaarden
voor maatwerk. Het optimaal benutten van de instru-
menten (zoals voorschotten uit de Wwb en fondsen) kan
Schuldhulpverlening
SB_02_10.indd 9SB_02_10.indd 9 1/29/2010 9:47:43 AM1/29/2010 9:47:43 AM
10 sociaalbestek 2/2010
Schuldhulpverlening
Meneer Pietersen heeft zich vijf jaar geleden voor het eerst gemeld bij de schuldhulpverlening. Hij had toen een schuld van
€ 27.000 en een WW-uitkering. De gemeente heeft gelijk ingegrepen en hem verplicht in budgetbeheer geplaatst. Daarnaast
hebben ze een regeling voor hem opgezet, waarbij zijn schulden werden gesaneerd door de inzet van de WSNP. Toen na drie jaar
de regeling erop zat, is het budgetbeheer gestopt.
Nu meldt meneer Pietersen zich opnieuw bij de gemeente. Hij heeft een achterstand op zijn huur van € 1.200,- en al twee aan-
maningen binnen voor zijn energieschuld van € 750,-. Daarnaast zijn er nieuwe schulden, in totaal € 10.000,- .
De gemeente gaat over tot een integrale en brede intake. Meneer Pietersen blijkt ambivalent te zijn over de vraag of hij hulp wil bij
zijn schulden. Natuurlijk lijkt het hem fijn om zonder schulden te leven. Echter, hij heeft de afgelopen jaren, door de hulpverle-
ning, juist op een zeer minimaal niveau geleefd en zijn problemen zijn helemaal niet opgelost. Tijdens het tweede gesprek wordt
hierbij door de hulpverlener uitgebreid stilgestaan. Door de ambivalentie van meneer te onderzoeken wordt duidelijk dat meneer
vooral gemotiveerd is om zijn leefsituatie te verbeteren. Hij mist sociale contacten en wil graag zijn huis weer op orde hebben. Het
oplossen van zijn schulden heeft voor hem op dit moment geen prioriteit en hij is niet gemotiveerd om daar hard aan te werken.
Tijdens de intake worden alle leefgebieden onderzocht die samenhangen met de schuldenproblematiek. Zo blijkt meneer
Pietersen nu geen werk te hebben. Samen met zijn uitkeringsconsulent wordt hij geplaatst bij een integratietraject. Uit intake
blijkt dat meneer Pietersen een aantal competenties mist om een gezonde financiële huishouding te voeren. Hij is niet in staat
om een begroting te maken en maakt regelmatig verkeerde keuzes. Hij wordt daarvoor ingeschreven bij de cursus ‘Omgaan met
geld’. Gedurende deze periode worden de financiën van meneer gestabiliseerd. In eerste instantie via budgetbeheer, maar na zes
maanden wordt een budgetcoach ingeschakeld, die meneer coacht om zelf zijn financiën te regelen. De coaching richt zich op
het ontwikkelen van financiële competenties.
Daarnaast blijkt dat meneer Pietersen geen sociaal netwerk heeft waar hij op kan steunen. Na het derde gesprek heeft meneer
zich zelf gemeld bij de dartvereniging als vrijwilliger.
Uit een huisbezoek bij meneer blijkt dat zijn woning sterk vervuild is. Door zijn jarenlange financiële problemen heeft hij al
jaren geen nieuwe spullen kunnen kopen. Wat niet meegenomen is door de deurwaarder heeft hij zelf verkocht via Marktplaats.
Daardoor slaapt hij nu op een matras op de grond. Maatschappelijk werk wordt ingeschakeld om met meneer zijn woonsitu-
atie te verbeteren. Op dit moment wordt er niets met zijn schulden gedaan.
Na een periode van zes maanden stabilisatie is er voor meneer Pietersen veel veranderd. Hij heeft weer sociale contacten, zijn
huis is weer leefbaar en meneer geeft aan dat hij goed in zijn vel zit. Na deze successen blijkt hij gemotiveerd om aan zijn schul-
den te werken en samen met zijn consulent schuldhulpverlening zet hij een betalingsregeling op. Dat de betalingsregeling alleen
zal slagen als er een inkomen uit werk is, is net het extra zetje dat hij nodig had om een baan te vinden. Meneer Pietersen heeft
een budgetoverzicht gemaakt en komt daarbij tot de conclusie dat hij de komende vijf jaar elke maand minimaal € 170,- kan
aflossen, waardoor hij zelf over vijf jaar zijn schulden 100 procent betaald heeft. Hierdoor hoeft hij niet op een minimaal niveau
te leven, want meneer is niet gemotiveerd om drie jaar lang op het niveau van het VTLB (het bedrag waarvan iemand moet rond-
komen in een schuldregeling) te leven. Op de momenten dat hij meer financiële ruimte heeft, lost hij meer af.
De gemeente trekt zich nu terug uit de hulpverlening. Voordat ze dat doet, kijkt ze echter samen met meneer Pietersen wat de
komende tijd mogelijk momenten kunnen zijn van terugval. Door die in kaart te brengen, wordt het voor meneer duidelijk hoe
hij er op die momenten voor kan zorgen dat hij niet opnieuw in de problemen komt. De gemeente maakt afspraken met hem
op welke momenten er nazorg plaats zal vinden.
Casus: draaideurcliënt
SB_02_10.indd 10SB_02_10.indd 10 1/29/2010 9:47:44 AM1/29/2010 9:47:44 AM
11 sociaalbestek 2/2010
om een goede beoordeling te geven over de motivatie en de
eventuele onmogelijkheid om klanten te motiveren voor een
schuldregeling. Hierdoor is het mogelijk een goede schif-
ting te maken in klanten en in de producten die hen worden
aangeboden.
In de praktijk betekent dit dat schuldhulpverleners opge-
leid moeten worden op het gebied van gedragsverandering
en motiveren. Bijvoorbeeld door trainingen motiverende
gespreksvoering, welke geborgd moeten worden in casusbe-
sprekingen en intervisie.
Succeskans In de toekomst zal zeker de vraag gesteld
moeten worden of de reguliere manier van schuldenrege-
len nog wel haalbaar en geschikt is. De effectiviteit van de
schuldhulpverlening is op dit moment laag en de metho-
dieken die ingezet worden nog niet evidence- of practice-based.
Uit onderzoek van Lambert (1992) blijkt dat zonder een
goed werkende methodiek de succeskans van een interven-
tie slechts 15 procent is. Met de toegenomen vraag zullen de
totale uitgaven voor de schuldhulpverlening steeds hoger
worden, wellicht zelfs te kostbaar. Daarnaast zal de arbeids-
markt de komende jaren krapper worden, waardoor er niet
voldoende menskracht beschikbaar zal zijn voor individuele
begeleiding. Naast het huidige schuldregelen zullen andere
instrumenten beschikbaar moeten worden, ook voor de re-
cidivisten waarvoor het schuldregelen vaak niet meer moge-
lijk is. Gemeentes moeten op zoek naar alternatieven, waar-
bij goedkopere instrumenten ingezet worden voor grotere
groepen, maar waarbij maatwerk wel gewaarborgd blijft.
Daarbij kan internet met sociale netwerken een grote rol
krijgen.
Zo is het denkbaar dat burgers zich aansluiten bij een netwerk
om zelf tot een oplossing te komen. Maar ook de ontwikke-
ling van e-coaching die bijvoorbeeld bij de ggz succesvol is, is
een ontwikkelingrichting die onderzocht kan worden.
De slaagkans van schuldhulpverlening zal vooral afhangen
van de mate waarin de gemeente vorm weet te geven aan pre-
ventie, recidive voorkomen, inspelen op gedragsverandering
en de verantwoordelijkheid bij de klant houden.
Niet het schuldenregelen voor klanten moet voorop staan,
maar het motiveren en stimuleren van klanten en ze helpen
zelf de wegen te vinden om tot oplossingen te komen.
Jacomijn Kuiper, arbeids- en organisatiepsycholoog, Bureau EV,
[email protected], www.bureauev.nl.
evident, aangezien de gemeente verantwoordelijk is voor het
armoedebeleid en de uitvoering daarvan.
Motivatie Binnen de schuldhulpverlening is nog te
weinig kennis over gedragsverandering en motiverings-
technieken om klanten op een goede manier te motive-
ren tot gedragsverandering en gemotiveerd te houden. De
klassieke benadering van de schuldhulpverleners is altijd
gericht geweest op confrontatie, educatie en autoriteit. De
klant wordt geconfronteerd met zijn of haar slechte gedrag
tot nu toe. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat het de klant
ontbreekt aan inzichten en vaardigheden om tot verande-
ring te komen (educatie). De hulpverlener zegt wat de klant
moet doen (autoriteit en advies). Hierbij worden klanten tot
gedragsverandering aangezet, vaak door het inzetten van ex-
trinsieke motivatie, bijvoorbeeld uithuiszetting voorkomen,
of door dwang.
De nieuwe schuldhulpverlener zal uitval moeten voorkomen
en moeten werken aan intrinsieke motivatie om tot gedrags-
verandering te komen, om klanten daadwerkelijk te hel-
pen, de zelfredzaamheid te bevorderen en recidive en uitval
tegen te gaan. De vraag is in hoeverre de gemeente al intrin-
siek gemotiveerd is om de hulpverlening zodanig in te
richten. Of dat alleen voldaan wordt aan de wettelijke ver-
plichtingen. Wat echt nodig is in de schuldhulpverlening, is
niet vast te leggen in wetten. Het heeft te maken met een
grondhouding en klantvisie die wezenlijk verschilt van
de huidige. Hulpverlening zal, om succesvol te kunnen
zijn, vooral gericht moeten zijn op intrinsieke motivatie
van klanten, waarbij de klant zelf tot oplossingen komt.
Om te komen tot intrinsieke motivatie zal de hulpverle-
ner gericht moeten zijn op coöperatie, recht doen aan de
deskundigheid en de overwegingen van de klant. In plaats
van educatie zal evocatie het uitgangspunt moeten zijn. De
motivatie om te veranderen zit in de klant zelf en wordt
bevorderd door de percepties, doelen en waarden van de
klant zelf.
Door gebruik te maken van verworven kennis over gedrags-
verandering en beproefde technieken om motivatie aan te
spreken en te toetsten, kunnen klanten duurzaam geholpen
worden naar zelfredzaamheid. Motiverende gespreksvoe-
ring is een techniek die al jaren succesvol gebruikt wordt
in de verslavingszorg en de reclassering. Deze techniek kan
zeer bruikbaar zijn in de schuldhulpverlening. De daarin
beschreven technieken kunnen tevens gebruikt worden
Schuldhulpverlening
SB_02_10.indd 11SB_02_10.indd 11 1/29/2010 9:47:44 AM1/29/2010 9:47:44 AM
12 sociaalbestek 2/2010
Sw-bedrijf
Dirk Langedijk en Kees de Graaf
Ondanks de recente veranderingen in de Wsw waarbij de nadruk wordt gelegd op
de sterkere rol van de gemeente en het belang van gemeenten om de sw-infra-
structuur breed in te zetten, is de roep om sw-bedrijven te privatiseren nog niet
verstomd. En dat terwijl privatisering over het algemeen niet bijdraagt aan ver-
sterking van het bedrijfsresultaat.
Gemeenten let op uw zaak!
De afgelopen vijftien jaren zijn veel sw-bedrijven ‘op afstand’
komen te staan van hun eigenaren, de gemeenten. Voor
die tijd werd de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) vrijwel
overal in het publieke domein uitgevoerd: als onderdeel van
een gemeente of als gemeenschappelijke regeling wanneer
gemeenten samenwerkten bij de uitvoering. Sw-bedrijven
waren in die tijd vooral productiebedrijven die in een aan-
tal opzichten te vergelijken waren met reguliere bedrijven: er
waren er met opdrachten uit de markt (metaal, grafisch, ver-
pakken et cetera), vanuit de publieke sector (groen, schoon-
maak enzovoorts) en soms zelfs met eigen producten. Er werd
daarbij vooral gestuurd op het creëren van goede opbrengsten
aanvullend op de rijkssubsidie.
Privatisering In de jaren ’90 fuseerden veel sw-bedrijven
met uitvoeringsorganisaties voor de WIW en ontwikkelden
re-integratieactiviteiten voor UWV en gemeenten in het eigen
werkgebied. Alleen al uit het oogpunt van transparantie werd
gekozen voor het onderbrengen van deze activiteiten in een
aparte rechtspersoon. Tegelijk met de stijgende opbrengsten
uit de sw-activiteiten ontstond op een aantal plaatsen de roep
om het sw-bedrijf op afstand te zetten zodat de directie bij
het ondernemen niet zou worden gehinderd door de politie-
ke waan van de dag. Het was een tijd waarin sw-bedrijven zelf
(noodlijdende) bedrijven overnamen om de werkgelegenheid
van het eigen personeel te garanderen en joint ventures aan-
gingen met private bedrijven met het idee meer kansen te bie-
den voor de sw-werknemers en om, behalve aan de opbrengst
uit arbeid, ook mee te delen in het bedrijfsresultaat.
Juist bij dergelijke strategieën werd het onwenselijk geacht
wethouders en gemeenteraadsleden als bestuurders te hebben.
Ook het feit dat het bedrijfsleven veelal onbekend was met de
publiekrechtelijke status van het sw-bedrijf bemoeilijkte samen-
werking, zo werd geargumenteerd. Het verdiende de voorkeur
om een Raad van Commissarissen in te stellen samengesteld uit
de lokale captains of industry. Het leek alsof vooral de gemeenten
er garen bij zouden spinnen: de bedrijfsresultaten zouden verbe-
teren door een private aanpak en publiek-privaat partnership en
de politiek kon het toezicht overlaten aan deskundige commissa-
rissen. In 2005 was iets minder dan de helft van de sw-bedrijven
geprivatiseerd met de gemeenten of de GR (Gemeenschappelijke
Regeling, rechtsvorm, red.) als aandeelhouders.
Privatisering sw-bedrijven
SB_02_10.indd 12SB_02_10.indd 12 1/29/2010 9:47:44 AM1/29/2010 9:47:44 AM
13 sociaalbestek 2/2010
Sw-bedrijf
Rode cijfers Vanaf de millenniumwisseling kwamen
steeds meer sw-bedrijven in de rode cijfers. Een groot deel
van hen kon het niet meer stellen zonder een vaste gemeen-
telijke bijdrage en boekte evengoed nog grote verliezen. In
sommige gevallen droegen commerciële avonturen aan-
toonbaar bij aan de verliezen. De bedrijven moesten interen
op hun eigen vermogen. Wanneer dat niet meer mogelijk
was, betaalden de gemeenten de rekening. Het ging daarbij
zowel om publieke als om private sw-bedrijven. De gedachte
dat private sw-bedrijven bedrijfseconomisch beter zouden
presteren, bleek niet juist, ondanks de meer deskundig ge-
achte toezichthouders.1 Uit onderzoek van Ecorys uit 2007
bleek zelfs dat ‘publiekrechtelijke werkvoorzieningsschap-
pen het financieel beter (doen) dan sw-bedrijven als deel van
de gemeente en privaatrechtelijke werkvoorzieningsschap-
pen (…)’.2 Daarnaast is de onafhankelijkheid van een gepri-
vatiseerd bedrijf slechts schijn. Als de opbrengsten dalen,
kloppen de private bedrijven weer aan bij de gemeenten die
voor 100 procent aandeelhouder zijn en dus feitelijk bitter
weinig keuze hebben. Ze kunnen het bedrijf dat in zwaar
weer gekomen is, niet laten vallen. Privaat is dus alleen ju-
ridisch privaat, maar feitelijk via een omweg semi-publiek:
wel de lasten, maar niet de zeggenschap.
Ecorys noemt twee redenen als verklaring voor dit onver-
wachte resultaat: ‘Het eerste aspect betreft de formele samen-
werking tussen gemeenten. Voor een werkvoorzieningsschap
geldt dat afspraken met gemeenten veelal in een gemeen-
schappelijke regeling zijn vastgelegd. Een formele relatie
kan een bijdrage leveren aan betere financiële prestaties.3
Samenwerking tussen gemeenten leidt mogelijk sneller tot
betrokkenheid en sturing van gemeenten. Het tweede aspect
betreft het onderscheid tussen publiek en privaat. Dat de
publiekrechtelijke schappen financieel beter presteren dan de
privaatrechtelijke is mogelijk een gevolg van de meer afstan-
delijke relatie van privaat-rechtelijke sw-bedrijven’.2 Deze
afstand kunnen de sw-bedrijven ook helemaal niet gebruiken.
Immers, de gemeenten zorgen veelal voor opdrachten waar
sw-ers mee gebaat zijn. Op afstand zetten gaf een belangrij-
ker positie aan inkopers van de gemeenten en daarbij gold
dan vaak het prijscriterium. Met andere woorden: opdrachten
gingen door de aanbestedingsregels aan de neus van het sw-
bedrijf voorbij.
Kortom, het op afstand zetten van een sw-bedrijf is vanuit
een bedrijfseconomisch oogpunt helemaal niet verstandig!
Gemeentelijke betrokkenheid heeft blijkbaar een gunstig
effect op het bedrijfsresultaat. Het oog van de meester maakt
het paard vet. Tel bij de negatieve bedrijfsresultaten de reeds
gemaakte kosten voor de omvorming van publiek naar pri-
vaat op (consultancybureaus zijn maar al te graag bereid
hand- en spandiensten te verrichten en hier en daar dient een
ambtelijk contract te worden afgekocht) en het resultaat van
de omvorming van publiek naar privaat is over het algemeen
negatief.
Mensontwikkeling Bij de uitvoering van de Wsw gaat
het echter de laatste jaren in de eerste plaats niet meer om de
financiële resultaten. Het gaat om de bedoeling van de wet,
namelijk mensontwikkeling. Uit dát oogpunt ligt privatise-
ring ook niet in de rede. Gemeenten dienen zich veel meer
te gaan bemoeien met de uitvoering van de Wsw. De wet van
1998 reeds spreekt over de gemeentelijke sociale werkvoor-
ziening. In de recente wetwijziging wordt de gemeentelijke
bemoeienis nog eens benadrukt. De subsidies zijn overge-
heveld naar de gemeenten en gemeentelijke regie is daarbij
het kernwoord geworden. Niet primair met de bedoeling een
kostendekkende exploitatie te realiseren, maar om mensen
te ontwikkelen naar een zo regulier mogelijke plek op de ar-
beidsmarkt binnen een beschermde infrastructuur met ver-
schillende beroepsmogelijkheden.
Het sw-bedrijf is dus niet langer een doel op zich, maar een
provider, een ontwikkelaar. Daar hoort geen bestuur op
afstand bij, daar moet je als gemeente juist bovenop zitten.
Een bv of nv met gemeenten als aandeelhouders en een Raad
van Commissarissen is om meerdere redenen een onwense-
lijke constructie omdat juist in Nederland de macht van de
aandeelhouder gering is. Dat blijkt ook wel in de praktijk
wanneer gemeenten ontevreden zijn over koers of resultaten.
Veel meer middelen dan het ultieme ‘opzeggen van vertrou-
wen in de RvC’ hebben de aandeelhouders niet.
Bovendien is de sociale zekerheid in beweging. De komst
van het Participatiebudget heeft een deel van de sociale
zekerheid ontschot. De commissie-De Vries adviseert een
verdere ontschotting van het Participatiebudget en het
budget voor de sociale werkvoorziening. Gemeenten wordt
daarbij een sterk regisserende rol toebedeeld. Kennis, kunde
en infrastructuur van sw-bedrijven kunnen een cruciale rol
gaan spelen bij de uitvoering. Meerdere doelgroepen kun-
nen daarbij gebruik maken van de beschermde werkomge-
ving. Dit kan alleen als gemeenten daar maximaal op kun-
nen sturen!
SB_02_10.indd 13SB_02_10.indd 13 1/29/2010 9:47:44 AM1/29/2010 9:47:44 AM
14 sociaalbestek 2/2010
toezichthouders zijn. De praktijk heeft dit gelogenstraft.
Onderzoek van Ecorys heeft aangetoond dat deze argu-
menten niet deugdelijk zijn. Overigens blijkt ook in andere
sectoren met externe toezichthouders dat het uit de hand
kan lopen (Rochdale, Philadelphia). Daarnaast zijn er goede
inhoudelijke argumenten om het sw-bedrijf in het publieke
domein te houden, zeker met het oog op de recente ontwik-
kelingen in de sw en de huidige en toekomstige ontwikkelin-
gen in de sociale zekerheid. En last but not least, het voorkomt
bestuurlijke spagaten.
Cruciaal Er zijn inmiddels de nodige sw-bedrijven omge-
vormd tot echte mensontwikkelbedrijven. Die hebben door
de aanbestedingsregels nu veel gemak van de rechtsvorm Ge-
meenschappelijke Regeling. Cruciaal is dat het management
en het bestuur van het sw-bedrijf de ontwikkeldoelstelling
van harte onderschrijven. Het gaat daarbij dan vooral om de
keuze om een deel van de activa bij private bedrijven te leggen
(machines, gebouwen en dergelijke) en de eigen doelgroep in
een gedetacheerde constructie ter beschikking te stellen. Het
financieel en ondernemersrisico wordt dan ten dele verlegd
van het eigen sw-bedrijf naar reguliere bedrijven en instellin-
gen.
Dirk Langedijk is directeur van Langedijk Samen Werken aan
Oplossingen en adviseert gemeenten onder meer over de sociale
werkvoorziening. www.langedijkswo.nl
Kees de Graaf is directeur KGM Consult en heeft meerdere interim
directeurschappen bekleed bij SW-bedrijven. www.kgmconsult.nl
Noten
1. Ondanks de gedachte dat een raad van commissarissen moet bestaan uit
personen die in het bedrijfsleden hun sporen hebben verdiend, ziet men
in menig RvC oud-wethouders, -gemeenteraadsleden en -burgemeesters.
In hun oude functie niet goed genoeg als toezichthouder, daarna blijkbaar
wel.
2. De financiële situatie van de Sociale Werkvoorziening in beeld, Een empi-
risch onderzoek naar de achtergronden van bedrijfseconomische resultaten
van bedrijven voor Sociale Werkvoorziening. Ecorys, mei 2007.
3. Blijkbaar is dit (ook) de verklaring waarom het publieke sw-bedrijf het beter
doen als samenwerkingsverband tussen gemeenten dan uitgevoerd door een
individuele gemeente.
Sw-bedrijf
Privatisering Dan is er ook nog een bestuurlijke reden
om niet over te gaan tot privatisering. Doordat gemeenten
bij privatisering (soms via de GR) behalve opdrachtgever ook
aandeelhouder worden, ontstaan lastige situaties wanneer
er een afweging gemaakt moet worden tussen het bedrijfs-
economisch belang en het mensontwikkelbelang. Sommige
gemeenten lossen dat op door de GR ook de aandeelhou-
der te laten zijn, in alle andere gevallen ontstaat er binnen
gemeenten een scheiding tussen de aandeelhouderrol en
de opdrachtgeverrol. Dat lijkt transparant, maar kan in de
praktijk tot lastige situaties leiden omdat er een groot risico
bestaat dat een gemeente ‘met twee monden’ gaat spreken.
De WGR biedt echter de mogelijkheid om het dagelijks
bestuur in minderheid uit externen te laten bestaan. Op
deze wijze wordt toch een vorm van onafhankelijk toezicht
gecreëerd en kunnen essentiële andere bestuurlijke compe-
tenties worden toegevoegd (bijvoorbeeld ondernemerschap,
branchekennis of financiële kennis).
Ondanks deze ontwikkeling zijn er nog steeds plaatsen in
Nederland waar overwogen wordt om het sw-bedrijf te pri-
vatiseren. Bedrijfseconomische en bestuurlijke argumenten
voeren daarbij de boventoon: ondernemen zou makkelijker
gaan zonder rekening te hoeven houden met de politieke
waan van de dag en gemeentebestuurders zouden geen goede
SB_02_10.indd 14SB_02_10.indd 14 1/29/2010 9:47:44 AM1/29/2010 9:47:44 AM
15 sociaalbestek 2/201015 sociaalbestek 2/2010
Re-integratiebeleid
Ralph van den Bosch
Sinds op 1 januari 2004 de Wet werk en bijstand (Wwb) van kracht is, hebben de
Nederlandse gemeenten een grotere verantwoordelijkheid met betrekking tot het
te voeren beleid ten aanzien van de integratie van werklozen. In de praktijk bete-
kent dit dat elke gemeente voor zichzelf bepaalt welk re-integratiebeleid men
voert.
Mijn beleving ofhun beleving?
Met het uitgangspunt ‘werk gaat voor uitkering’ probeert
men werklozen via de kortste weg naar betaald werk te leiden.
De begeleiding die werklozen hierbij krijgen, is essentieel en
bepalend voor het slagen van hun vervolgtraject. Gemeenten
zetten hier werkcoaches, klantmanagers of consulenten voor
in. De effectiviteit van deze coaches en begeleiders is echter
moeilijk te toetsen. Gemeenten handelen vanuit een diver-
siteit aan (mogelijk zelfs tegenstrijdige) belangen en zijn
voorzichtig met het trekken van conclusies en terughoudend
met publicaties, met name over de effectiviteit van deze bege-
leiding. Om de re-integratie efficiënter maar ook effectiever
te laten verlopen, is onderzocht welke factoren een belem-
merende of juist stimulerende rol spelen bij het zoeken naar
werk. Twintig sociale diensten namen deel aan het onderzoek
naar het werkzoekgedrag van uitkeringsaanvragers en hun
begeleiding.
Zoekgedrag Het werkzoekgedrag van uitkeringsaan-
vragers verschilt niet alleen in kwantiteit maar ook in diver-
siteit. Waar sommige werkzoekenden inventief zijn in het
bedenken van aansluitende en passende werkzaamheden
nemen anderen een meer afwachtende, passieve houding
aan. Uit onderzoek blijkt dat het soort verklaring dat werk-
lozen geven voor het feit dat men werkloos is onder andere
bepalend is voor het daadwerkelijk vertoonde zoekgedrag.
Uitkeringsaanvragers die de schuld buiten zichzelf legden,
externaliseerden, waren minder van plan naar werk te zoe-
ken en hadden ook een lagere verwachting of ze überhaupt
wel werk zouden vinden als men hiernaar zou zoeken. Uit-
keringsaanvragers die zelf verantwoordelijkheid namen voor
hun werkloosheid, internaliseerden, hadden een positievere
verwachting ten opzichte van het vinden van werk en waren
ook meer van plan om naar werk te zoeken. De mate waarin
iemand internaliseert dan wel externaliseert is dus bepalend
voor de intentie die werkzoekenden hebben bij het daadwer-
kelijk zoeken naar werk.
Naast de soort verklaring die uitkeringsaanvragers geven, is
ook de tevredenheid met hun huidige situatie van belang.
Hoe meer tevreden men met de huidige werkloze situatie is,
hoe minder men geneigd is om actief naar werk te zoeken.
Werkloosheid en begeleiding
SB_02_10.indd 15SB_02_10.indd 15 1/29/2010 9:47:45 AM1/29/2010 9:47:45 AM
16 sociaalbestek 2/2010
ken. Niet alle instrumenten zijn volgens de begeleiders even
goed of de interpreteerbaarheid van het instrument ligt op
een dusdanig niveau dat deze niet toegankelijk is voor de be-
geleider. De bruikbaarheid van een instrument hangt dus in
veel gevallen af van de attitude alsmede de opleiding die de
begeleider heeft gekregen om te werken met een diagnose-
instrument.
Intuïtie Waar ligt de oplossing? Hoe kan voorkomen
worden dat intuïtie en ander gevoelsmatig handelen leidend
worden in het bepalen van het re-integratietraject? In veel
gevallen stelt de coach of begeleider zijn waarneming als uit-
gangspunt, wat resulteert in het meest onbruikbare uitgangs-
punt mogelijk. Het gaat te allen tijde om de belevingswereld
van de klant. Stel de klant centraal en creëer een omgeving
waarin in begrijpbare taal voor de klant gecommuniceerd
kan en vooral mag worden. Een diagnose-instrument dat
de motieven en intenties, de huidige situatie alsmede zijn of
haar persoonlijkheid in kaart brengt, lijkt de oplossing. Mo-
tieven en intenties zijn essentieel om de belevingswereld van
het individu te begrijpen. De huidige situatie moet getoetst
worden, want in hoeverre is iemand in staat om gestuurd te
worden richting werk? Het uitgangspunt is om mensen in
beweging te krijgen, en afhankelijk van context en persoon
kan het einddoel variëren richting zorg, sociale activering,
opleiding of werk. Het persoonlijkheidsdeel is noodzakelijk
om dat inzicht te verwerven en een karakterschets te genere-
ren die de begeleiding op maat mogelijk maken. Door inzicht
in persoonlijkheid kan men differentiëren op persoonsken-
merkniveau, wat het mogelijk maakt om zelfs de meest moei-
lijke of lastige klant voor de meeste begeleiders in beweging
te brengen. Elke klant behoeft een ander soort begeleiding en
idealiter zou deze voor het eerste gesprek al inzichtelijk moe-
ten zijn. In het geval dat het diagnose-instrument voor het
eerste gesprek is gebruikt, kan de begeleiding hierop worden
afgestemd. De klant voelt zich serieus genomen en krijgt de
begeleiding die deze behoeft om een functioneel traject in te
gaan. De begeleider gebruikt naast zijn eigen expertise een
objectief diagnose-instrument dat steeds middels dezelfde
methode alle personen in kaart brengt en uitgaat van de indi-
viduele belevingswereld van de klanten zelf.
Chaoot De meest logische vervolgstap is de koppeling van
klant aan begeleider. De klant behoeft een bepaalde begelei-
dingsstijl, maar wie gaat deze bieden? Elke begeleider heeft
Bijkomend feit is dat men over het algemeen meer tevreden
wordt met de werkloze situatie naarmate men langer werk-
loos is. Over het algemeen is snel en adequaat handelen in het
begin van een uitkeringsprocedure dus het meest effectief.
Naast deze algemene trends blijken er ook geslachtspecifieke
verschillen te bestaan in het werkzoekgedrag dat men ver-
toond. Vrouwen die actief op zoek gingen naar werk scoor-
den hoger op zelfvertrouwen dan vrouwen die niet of nau-
welijks naar werk zochten. Voor mannen was zelfvertrouwen
geen bepalende factor. Bij hen ging het om het toekomstper-
spectief dat ze zelf zagen. Hoe positiever het toekomstbeeld
dat men had, hoe actiever er werd gezocht naar werk. Voor
sommigen van u zullen dit geen resultaten zijn die vreemd
in de oren klinken. Het geeft echter wel aan dat werkzoeken-
den op bovenstaande determinanten verschillen. Deze bepa-
len in hoeverre men daadwerkelijk naar werk op zoek gaat.
Afhankelijke van de combinatie-determinanten behoeft men
een ander soort begeleiding. Een jonge man die internaliseert,
zegt dat het aan hem zelf ligt, met een positief toekomstbeeld
zal immers anders begeleid moeten worden dan een oudere
man die externaliseert, zegt dat de schuld bij anderen ligt,
met een negatief toekomstbeeld.
De bovenstaande gegevens zijn het resultaat van een toe-
gepast onderzoek waarbij de Expectacy-Value Theory van
Feather1 en de Causale Attributie theorie van Weiner2 leidend
waren. Het doel van deze studie was om middels een weten-
schappelijk gefundeerd onderzoek bewijs te vinden voor een
differentiatie op de begeleiding van uitkeringsaanvragers; een
klantspecifieke aanpak.
Eigenwijzer De praktijk wijst uit dat lang niet alle soci-
ale diensten gebruik maken van diagnose-instrumenten. De
sociale diensten die wel beschikken over diagnose-instrumen-
ten zetten deze pas in nadat er minimaal één, en in veel geval-
len meerdere gesprek(ken) met de cliënt is of zijn geweest.
De waarneming van de begeleider en of coach is leidend voor
de inzet van een traject, evenals de uitstippeling hiervan. De
reden waarom diagnose-instrumenten niet of niet meteen
worden ingezet lopen uiteen. Tijdens de terugkoppelingsge-
sprekken bleek dat begeleiders het in veel gevallen eerst zelf
wilden proberen, een instrument wordt pas ingezet wanneer
men ‘vast’ komt te zitten. Voor sommige had dit te maken
met trots, anderen zijn wat eigenwijzer en weer anderen wa-
ren bang om als ondeskundig gezien te worden. De kwaliteit
van de diagnose-instrumenten wordt ook in twijfel getrok-
Re-integratiebeleid
SB_02_10.indd 16SB_02_10.indd 16 1/29/2010 9:47:45 AM1/29/2010 9:47:45 AM
17 sociaalbestek 2/2010
het juiste moment te worden ingezet zodat het in alle gevallen
bijdraagt aan de efficiëntie en effectiviteit van het traject van
de werkzoekende. Wanneer is expertise bruikbaar? Daar waar
duidelijk is wat het probleem is en men inzichtelijk heeft wat
kan leiden tot de oplossing.
Ralph van den Bosch is werkzaam als arbeids- en organisatiepsycho-
loog en daarnaast bezig met een traject als buitenpromovendus.
Noten
1. Feather, N. T. (1982). Expections and actions: expectancy-value models in psycho-
logy. Hillsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
2. Weiner, B. (1985). An attributional theory of achievement motivation and
emotion. Psychological Review, 92, 548-573.
3. Raad voor Werk en Inkomen, (2009). Naar de methodische diagnose. ’s-Graven-
hage: Raad voor Werk en Inkomen.
een voorkeursbegeleidingstijl die hem of haar makkelijk af-
gaat. Het lijkt voor de hand te liggen om iemand die een zeer
gedisciplineerde, gestructureerde begeleiding behoeft, niet te
laten begeleiden door de grootste chaoot die er rondloopt.
De praktijk bewijst het tegendeel. Wat blijkt: regelmatig zit-
ten klantmanagers tegenover een klant waarbij de begelei-
ding stagneert. Deze stagnatie is te voorkomen wanneer voor
de begeleiders in kaart wordt gebracht wat zijn of haar be-
geleidingstijl is. Zo wordt de afstemming van de begeleiding
onderdeel van de methode en kan op specifieke criteria ge-
koppeld worden. Elke klantmanager creëert zo zijn eigen ex-
pertise die voor een bepaald soort klanten effectief is en voor
een ander type minder of niet. Denk hierbij aan de medische
wereld. Niet elke behandeling bij een botbreuk is even effec-
tief. De effectiviteit hangt af van de soort klacht. Een sleutel-
beenbreuk dient op geheel andere wijze te worden behandeld
dan een middenvoetsbeenbreuk. De methode vooraf is echter
hetzelfde; eerst melden bij de balie, dan een röntgenfoto om
vervolgens de diagnose te stellen en te bepalen hoe te behan-
delen. Men gaat niet eerst intuïtief wat proberen om te kijken
of het werkt. De gevolgen zijn in de medische wereld sneller
zichtbaar dan in psychosociale begeleiding. De vraag blijft
echter of dit het minder erg maakt. Een ander voorbeeld; ie-
mand die moeite heeft met structuur en omkomt in chaos
en geen uitweg meer ziet, moet niet begeleid worden door ie-
mand die goed is in opties en kansen bieden. Deze persoon
dient juist begeleid te worden door iemand die structuur, dis-
cipline en hierdoor rust kan bieden voor uitkeringsaanvrager.
De aanvrager wordt zo functioneel begeleid en de begeleider
voert de regie over het uit te zetten traject. De klant zal meer
tevreden zijn over de begeleiding en de klantmanager bouwt
succeservaringen op.
Weerstand Het diagnose-instrument is niet een doel op
zich, maar een middel om bezig te zijn met de objectivering
van de waarneming en dus ook de professionalisering van het
vakgebied. Uit onderzoek van de Raad voor Werk en Inko-
men3 blijkt dat de implementatie van diagnose-instrumenten
vaak mislukt door de weerstand ertegen bij klantmanagers.
Ook stellen zij dat klantmanagers bij de diagnose hoofdzake-
lijk vertrouwen op hun eigen waarneming en dat dit niet tot
goede resultaten leidt.
Het is niet het één of het ander, maar een synergetisch proces
van expertise en methode. De methode is leidend en expertise
van de klantmanager onmisbaar. De expertise dient alleen op
Re-integratiebeleid
Elke klant behoeft een ander soort begeleiding die idealiter al voor het eerste
gesprek inzichtelijk moet zijn
SB_02_10.indd 17SB_02_10.indd 17 1/29/2010 9:47:45 AM1/29/2010 9:47:45 AM
18 sociaalbestek 2/2010
Innovatie is het maken, ontwikkelen en implementeren van
nieuwe ideeën en gedrag.1 Meer concreet kan het gaan om
nieuwe werkprocessen, producten en diensten. Vaak wordt er
een onderscheid gemaakt tussen technische en sociale inno-
vatie. Technische innovaties hebben betrekking op producten
en diensten, terwijl sociale innovatie zich richt op de vernieu-
wing van het arbeidsproces, met als doel de arbeidsproducti-
viteit en de arbeidsparticipatie te verhogen.2 Technische en
sociale innovaties tezamen kunnen bijdragen aan het verbe-
teren van de prestaties van organisaties.
Bijstand Sinds de invoering van de Wwb heeft de bijstand
zich gunstig ontwikkeld. In 2008 was het aantal bijstands-
gerechtigden in Nederland laag.3 In de literatuur worden
verschillende redenen genoemd voor deze daling. Volgens
SEO is de daling deels het gevolg van de invoering van de
Wwb.4 De verhoogde uitstroom uit re-integratietrajecten kan
een gevolg zijn van een betere kwaliteit van trajecten en van
een selectie van de meest kansrijken. Het NICI noemt een
aantrekkende economie (gegevens uit 2008), een effectiever
poortwachters- en handhavingsbeleid en een efficiëntere be-
drijfsvoering als redenen voor een daling van het aantal bij-
standsgerechtigden.5
Verder blijkt dat sinds de invoering van de Wwb er sprake
is van schaalvergroting; de kleine gemeenten zijn gaan
Onderzoek sociale diensten
Dagmar Beudeker, Tanja de Jong, Christine Bos, Roland Blonk
Al geruime tijd wordt gezocht naar manieren om de productiviteit van de sociale
dienst te vergroten. Onderzoek van TNO wijst uit dat innovatie een belangrijke
rol speelt in het verbeteren van de productiviteit van de sociale dienst. Ook is
onderzocht welke factoren innovatie binnen de sociale dienst bevorderen en
belemmeren.
samenwerken in samenwerkingsverbanden en ook de vier
grootste gemeenten stemmen hun activiteiten steeds meer
op elkaar af. Sommige gemeenten zijn overgegaan op een
systeem van klantmanagement waarbij er één contactper-
soon voor de cliënt is, ook wel de toonkamer genoemd. Ook
bemiddelen gemeenten vaker zelf met een werkgever in plaats
van dit via een re-integratiebureau te doen.6
Ondanks al deze veranderingen blijven er echter verschil-
len in de relatieve omvang van het bijstandsvolume tussen
gemeenten.6 Dit heeft onder andere te maken met verschil-
len tussen kansen op de arbeidsmarkt en samenstelling van
de beroepsbevolking. Echter, deze verschillende omstan-
digheden verklaren het verschil in bijstandsvolume tussen
gemeenten niet geheel. Mogelijk speelt het gevoerde beleid
en het innovatief vermogen van sociale diensten om in te
spelen op de uitdagingen binnen de gemeenten een belang-
rijke rol.
Versterken Uit eerder onderzoek is gebleken dat aspecten
van de structuur en klimaat van een organisatie belangrijke
factoren zijn om het innovatief vermogen van organisaties te
versterken.7,8,9 Ook blijkt dat het verzamelen- en uitwisselen
van kennis een belangrijke rol kan spelen in het vergroten van
het innovatief vermogen van organisaties. In dit onderzoek
Vernieuwingbij de sociale dienst
SB_02_10.indd 18SB_02_10.indd 18 1/29/2010 9:47:45 AM1/29/2010 9:47:45 AM
19 sociaalbestek 2/2010
Onderzoek sociale diensten
hebben we specifiek gekeken naar de drie bovengenoemde
aspecten.
Wat betreft de structuur is er gekeken naar de mate waarin
beslissingen centraal worden genomen. Uit eerder onderzoek
blijkt dat centralisatie van beslissingsbevoegdheid gepaard
gaat met minder innovatie. Daarnaast is er gekeken naar de
mate waarin de organisatie flexibel is in het aanpassen van
de structuur. Bijvoorbeeld de mate waarin mensen meerdere
functies vervullen en kunnen werken in flexibele project-
teams. Dit kan mogelijk innovatie bevorderen.10
Verder is er een aantal aspecten meegenomen die te maken
hebben met het klimaat van de organisatie; klimaat voor ini-
tiatief en de mate waarin er ruimte is voor het maken van
fouten. Beide aspecten van het organisatieklimaat kunnen
innovatie bevorderen. Een andere belangrijke klimaatfactor
is de mate waarin medewerkers zich met elkaar verbonden
voelen. Een hogere mate van verbondenheid kan leiden tot
het verbeteren van bestaande producten of diensten. Ook
het management speelt een rol in het bevorderen van inno-
vatie. Een belangrijk aspect daarvan is de mate waarin het
management onderling samenwerkt. Daarnaast is gekeken
naar de zogenaamde ‘regulatory focus’ oriëntatie van lei-
dinggevenden binnen de sociale dienst. Deze bepaalt hoe
men zijn doel benadert. Leidinggevenden met een promo-
tiefocus streven ernaar zich te ontwikkelen en zo hun ideaal
te bereiken. Leidinggevenden met een preventiefocus zijn
meer gericht op het voorkomen van fouten en het nakomen
van verplichtingen.11 Onderzoek wijst uit dat het bereiken
van doelen volgens de eerste strategie (promotiefocus) zorgt
voor meer vrijheid en creativiteit om het doel te bereiken
dan de tweede strategie.12 Als bedrijven willen innoveren
is een promotie-oriëntatie van medewerkers daarin een
belangrijke schakel.
In het onderzoek hebben we ook gekeken naar belemmeren-
de factoren voor innovatie. Een mogelijk belemmerende kli-
maatfactor is de werkdruk. Stress kan de mogelijkheid nieu-
we dingen te proberen en te leren bemoeilijken.13 Een andere
belemmerende factor is weerstand tegen verandering.14 Vaak
is de implementatie van innovatieve ideeën onderdeel van
een reeks veranderingen in organisaties. Mensen kunnen dan
‘veranderingsmoe’ worden, waardoor ze niet langer positief
zullen reageren op de aangekondigde innovaties.15 Daarnaast
kunnen innovatieve ideeën sneuvelen doordat organisaties
tegen praktische grenzen aanlopen zoals beperkingen in de
ICT.16
Tot slot hebben we ook gekeken naar aspecten die gerelateerd
zijn aan kennis.17 Enerzijds naar de mate waarin volgens lei-
dinggevenden medewerkers binnen sociale diensten kennis
vergaren en deze gebruiken en uitwisselen en anderzijds naar
de mate waarin er geluisterd wordt naar cliënten en de mate
waarin er daadwerkelijk iets gedaan wordt met deze kennis.
Innovatie Wij hebben onderzocht welk van de bovenge-
noemde factoren samenhangen met innovatie bij de sociale
dienst. Wij maken hierbij een onderscheid tussen het verbe-
teren van bestaande werkwijzen en diensten (exploitatieve in-
novatie) en het bedenken en gebruiken van compleet nieuwe
werkwijzen en diensten (exploratieve innovatie).7 De mate van
aanwezigheid van beide vormen van innovatie binnen de so-
ciale dienst werd vastgesteld door middel van een vragenlijst
die aan leidinggevenden van verschillende sociale diensten is
voorgelegd. Uiteindelijk willen wij weten of innovatie samen-
hangt met een betere prestatie van de sociale dienst. Om de
prestatie vast te stellen hebben we gekeken naar de ontwik-
keling van het aantal bijstandsuitkeringen over 2008. Dit is
berekend door het verschil in aantal bijstandsuitkeringen per
1 januari 2008 en 31 december 2008 te delen door het totale
aantal bijstandsuitkeringen per 1 januari 2008. Wanneer er
op 31 december 2008 meer mensen in de gemeente een bij-
standuitkering hadden dan op 1 januari 2008 (een toename
in het aantal uitkeringen over het jaar), levert dit een negatief
percentage op. Dit percentage is in dit artikel gebruikt als
prestatiemaat. De gegevens voor de berekening zijn te vinden
op de Kernkaart Werk en Bijstand.17
Het geheel aan factoren en de voorspelde samenhang daar-
tussen is schematisch weergegeven in figuur 1 (zie pag. 20).
Eerste impressie Het onderzoek is uitgevoerd met
behulp van een vragenlijst die is voorgelegd aan leiding-
gevenden van 53 sociale diensten in Nederland (waarvan
14 samenwerkingsverbanden). Het betroffen zowel directeu-
ren, afdelingshoofden als teamleiders. De vragenlijst bevatte
vragen over de verschillende aspecten uit ons onderzoeksmo-
del. De antwoordcategorieën van de vragen liepen van 1 (he-
lemaal mee oneens) tot en met 5 (helemaal mee eens). De
dataverzameling vond plaats in de periode april-december
2008. Wij hebben 118 ingevulde vragenlijsten van leidingge-
venden ontvangen (38 vrouwen en 80 mannen). Zowel mana-
gers van sociale diensten behorend tot grotere gemeenten als
kleinere gemeenten verspreid over het land hebben deelgeno-
SB_02_10.indd 19SB_02_10.indd 19 1/29/2010 9:47:46 AM1/29/2010 9:47:46 AM
20 sociaalbestek 2/2010
men. Ook de omvang de bijstandspopulatie varieerde tussen
de deelnemende gemeenten.
Prestatie Gemiddeld scoren de ondervraagde gemeenten
negatief op de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkerin-
gen over 2008 (-4,4 procent). Dit betekent dat over het alge-
meen over 2008 het aantal uitgekeerde bijstandsuitkeringen
per gemeente is gestegen. Echter, er blijkt een groot verschil
per gemeente in de ontwikkeling van het aantal bijstandsuit-
keringen over 2008. Zo schommelen de percentages tussen
de -16 procent en de + 9 procent. Uit de analyses blijkt dat
een klimaat voor initiatief binnen de sociale dienst gunstige
gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het aantal bijstands-
uitkeringen. Wanneer er een klimaat voor initiatief heerste,
werden er gedurende 2008 minder bijstandsuitkeringen ver-
strekt. Sociale diensten waarvan de leidinggevenden hebben
aangegeven meer volgens een preventiefocus hun doelen te
benaderen, blijken een grotere toename in bijstandsuitkerin-
gen te hebben. Deze preventiefocus lijkt te worden versterkt
door een hoge mate van centralisatie in de organisatie.
Soepel Klimaat voor initiatief blijkt een centrale rol te spe-
len in het onderzoeksmodel. Het is daarom van belang eens
goed te kijken naar deze variabele. Welke factoren dragen bij
aan ‘klimaat voor initiatief ’? Uit het onderzoek blijkt dat
een soepele besluitvorming binnen het management team
positief bijdraagt aan een klimaat voor initiatief binnen de
sociale dienst. Ook de onderlinge verbondenheid tussen me-
dewerkers is belangrijk. Zodra de verbondenheid toeneemt,
neemt ook het klimaat voor initiatief toe. Tot slot leidt een
promotiefocus bij de leidinggevende tot een klimaat voor
initiatief binnen de sociale dienst.
Prestatie Het doel van het onderzoek ‘Publiek en inno-
vatie’ was het verkrijgen van inzicht in het effect van inno-
vatie op de prestatie van sociale diensten. Ook hebben we
onderzocht welke factoren innovatie binnen sociale diensten
bevorderen of belemmeren. De voorlopige conclusie is dat er
een positief verband is tussen innovatie bij de sociale dienst
en de prestatie van de sociale dienst.
In dit onderzoek is gewerkt met een ‘harde’ prestatie-indica-
tor; de ontwikkeling van de bijstanduitkeringen over 2008.
Het is bijzonder interessant dat blijkt dat een klimaat voor
initiatief verband houdt met de daadwerkelijke prestatie
van de sociale diensten gedurende 2008. Dit onderstreept
nogmaals het belang van onderzoek naar innovatie en fac-
toren die daaraan bijdragen. Anders dan vooraf verwacht,
speelt een klimaat voor initiatief in plaats van exploratieve
en exploitatieve innovatie (respectievelijk het bedenken van
nieuwe en het verbeteren van bestaande diensten en werkwij-
zen) een cruciale rol in het verbeteren van de prestatie van de
organisatie.
Echter, een ‘klimaat voor initiatief ’ en ‘innovatie’ zijn twee
begrippen die zeer nauw met elkaar samenhangen. Beide
begrippen houden in dat de mensen in de organisatie proac-
tief omgaan met veranderingen en problemen. Uit de resulta-
ten kunnen we daarom concluderen dat innovatie in bredere
zin de prestatie van de sociale diensten positief beïnvloedt.
Om een klimaat voor initiatief binnen de sociale dienst te
creëren, is een soepele besluitvorming binnen het MT belang-
rijk, evenals leidinggevenden met een promotiefocus en
onderlinge verbondenheid van medewerkers.
Daarnaast blijkt dat een hoge mate van centralisatie zorgt
voor een preventiefocus bij de leidinggevenden. Een mogelij-
ke verklaring hiervoor kan zijn dat leidinggevenden voorzich-
tiger zijn in het nemen van beslissingen omdat de uiteindelijk
verantwoordelijkheid op een hoger niveau in de organisatie
ligt. De nadruk ligt op het beperken van fouten in plaats van
het creatief oplossen van problemen. Een preventiefocus van
de leidinggevenden heeft vervolgens een negatief effect op
de prestatie van de sociale dienst. Decentralisatie van beslis-
singsbevoegdheid kan het innovatief potentieel van de sociale
dienst ten goede komen, evenals een focus op het behalen van
Onderzoek sociale diensten
Nieuwe diensten en werkwijzen
Prestatie
Ontwikkelingbijstandsuitkeringen2008
Structuur- Centralisatie - Flexibiliteit structuur
Klimaat- Klimaat voor initiatief - Fouten mogen
maken - Verbondenheid
tussen medewerkers - Samenwerking
management team - Regulatory Focus
leidinggevenden- Belemmeringen voor
innovatie
Kennis- Kennis creatie en
uitwisseling - Luisteren naar
cliënten en deze kennis gebruiken
Innovatie
Verbeteren van diensten en werkwijzen
Figuur 1 Het onderzoeksmodel: beïnvloedende factoren en de samenhang
daartussen
SB_02_10.indd 20SB_02_10.indd 20 1/29/2010 9:47:46 AM1/29/2010 9:47:46 AM
21 sociaalbestek 2/2010
Werkt de WWB? Resultaten van de ontwikkeling van nieuwe verhoudingen
tussen Rijk en gemeenten.
5. NICI Institute (2008).Werk is overal, maar niet voor iedereen. Aan de slag
met effectiever arbeidsmarktbeleid.
6. Stichting Atlas voor Gemeenten & Centrum voor Arbeid en Beleid (2008).
Divosa monitor 2008. Vier jaar Wet werk en bijstand.
7. Jansen, J.J.P., Van den Bosch, A.J. & Volberda H.W. (2006). Exploratory
Innovation, Exploitative Innovation, and Performance: Effects of
Organizational Antecedents and Environmental Moderators. Management
Science 52 (11) 1661-1674.
8. Sociale Innovatie, de Andere Dimensie (2005). Eindrapport van de
Taskforce Sociale Innovatie.
9. Baer, M. en Frese, M. (2003). Innovation is not enough: climates for initia-
tive and psychological safety, process innovations and form performance.
Journal of Organizational Behaviour, 24, 45-68.
10. Vaas, F., Kraan, K. (2007). Ruimte voor innovatief gedrag van werknemers.
11. Higgins, E.T. (1997). Beyond pleasure and pain. American Psychologist, 52,
1280-1300.
12. Friedman, R.S., & Forster, J. (2001). The effects of promotion and
prevention cues on creativity. Journal of Personality and Social Psychology, 81,
1001-1013.
13. Pot, F., Kraan, K. en van den Bossche, S. (2009). Werkkenmerken en inno-
vatief werkgedrag: Resultaten uit een grootschalige werknemersenquête.
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 25 (1).
14. Strebel, P. (1996). Why do employees resist change? Harvard Business Review,
74, (3).
15. Devos, G., Buelens, M. & Bouckenooghe, D. (2007). Contribution of con-
tent, context and process to understanding openness to organizational
change: Two experimental simulation studies. The Journal of Social psycho-
logy, 147, 607-629.
16. Sociale Innovatie, de Andere Dimensie (2005). Eindrapport van de
Taskforce Sociale Innovatie.
17. www.gemeenteloket.szw.nl.
doelen en idealen in plaats van een focus op het voorkomen
van fouten.
Het onderzoek is in 2008 uitgevoerd en dus voor de economi-
sche crisis. Wij denken echter dat de resultaten in het huidige
economische klimaat meer dan ooit betekenis hebben. De
mogelijkheid om te innoveren maakt een organisatie flexibel,
waardoor het veranderingen uit de omgeving makkelijker zal
kunnen opvangen.
TNO gaat verder met het onderzoek. Bent u geïnteresseerd om deel te
nemen aan het onderzoek? Of wilt u meer informatie over de opzet en
mogelijkheden? Neem dan contact op met [email protected]
Dagmar Beudeker is onderzoeker bij TNO en als promovenda verbon-
den aan de universiteit van Leiden. Prof. Dr. Roland Blonk is als bij-
zonder hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Utrecht en tevens
werkzaam bij TNO. Drs. Tanja de Jong is onderzoeker bij TNO kwaliteit
van leven. Christine Bos, MSc., is stagiare bij TNO kwaliteit van
leven.
Noten
1. Damanpour, F. (1991). Organizational innovation: A meta-analysis of
effects of determinants and moderators. Academy of Management Journal,
34, 555-590.
2. Volberda, H.W., Van den Bosch, F.A.J., & Jansen, J.J.P. (2005). Slim managen
& Innovatief organiseren. Erasmus Concurrentie & Innovatie Monitor 2005.
3. Inspectie werk en inkomen (2007). In de bijstand, en dan. Wat gemeenten
doen aan activering van pas ingestroomde bijstandscliënten.
4. Meccano kennis voor beleid, universiteit Twente en BSZ beleidsonderzoek
in opdracht van ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2007).
Onderzoek sociale diensten
Ontwikkelingbijstands-uitkering 2008
+
Klimaat voor initiatief
BesluitvormingMT
+++
+
+
+
+++
Preventiefocusleidinggevende
+
revenidi
+
-
+ Centralisatie
Verbondenheid
Promotiefocusleidinggevende
+
+
Figuur 2 Overzicht resultaten
SB_02_10.indd 21SB_02_10.indd 21 1/29/2010 9:47:46 AM1/29/2010 9:47:46 AM
22 sociaalbestek 2/2010
E-overheid
Er werden zeven aandachtsgebieden geformuleerd, waarvan
de eerste de elektronische toegang tot de overheid betrof.
Deze elektronische toegang moest de entree zijn tot alle over-
heidsinformatie en de door de overheid geboden diensten
(het e-loket). Het streven was dat in 2007 65 procent van de
publieke dienstverlening van rijk, provincies en gemeenten
plaats kon vinden via het internet.1 Is bij dit streven de burger
niet uit het oog verloren?
Diversiteit Dankzij de economische malaise is het
hoogconjunctuur, voor de sector Werk & Inkomen. Reden
om eens te bekijken of het beleid inmiddels zijn vruchten af-
werpt in deze sector. Is het gelukt om het e-beleid om te zet-
ten in kwalitatief hoogstaande e-dienstverlening waarmee de
burger in de praktijk ook echt gediend is?
Als we een blik werpen op de e-dienstverlening binnen de sec-
tor Werk & Inkomen blijkt al snel dat de diversiteit van de
dienstverlening zeer groot is. Bij allerlei verschillende instan-
ties is informatie en dienstverlening te vinden. Voorbeelden
Gyuri van der Bilt en Tolja van der Bilt
Tijdens de laatste bijeenkomst van het Nederlands Genootschap voor Sociale
Zekerheid stond de digitalisering van de overheid centraal. Deze digitalisering
kreeg bijna 6 jaar geleden vorm toen het kabinet Balkenende I het beleid ten
aanzien van de elektronische overheid formuleerde. Het kabinet wilde de kracht
van ICT inzetten om de dienstverlening aan burgers en bedrijven te verbeteren.
Een samenhangend programma moest leiden tot de beoogde e-overheid.
Het e-loket door de bril van de burger
E-dienstverleningE-dienstverleningWerk & InkomenWerk & Inkomen
Het Nederlands Genootschap voor Sociale Zekerheid
organiseert als onafhankelijk platform bijeenkomsten
waar beleidsmakers, uitvoerders en wetenschappers
elkaar ontmoeten en discussiëren over vraagstukken
met betrekking tot sociale zekerheid, zorg en arbeids-
markt. Meer weten? Zie www.ngsz.nl
SB_02_10.indd 22SB_02_10.indd 22 1/29/2010 9:47:46 AM1/29/2010 9:47:46 AM
23 sociaalbestek 2/2010
Nederlandse burger toch te wensen overlaten.7 Zo blijkt het
zoeken naar de juiste informatie in de praktijk een moeizaam
proces en wordt regelmatig informatie van onbetrouwbare
bronnen voor waar aangenomen. Het op de juiste wijze in-
terpreteren en benutten van eenmaal gevonden informatie
is bovendien een vaardigheid die slechts door een beperkte
groep wordt beheerst. Of de doorsnee burger in staat is om
optimaal te profiteren van de huidige e-dienstverlening is
dan ook de vraag. De les die hieruit getrokken moet worden,
is dat de burger zo goed mogelijk ondersteund moet worden
bij het verzamelen en interpreteren van informatie. In zekere
zin is dit ook al onderdeel van de Burgerservicecode.8 Als we
dit vertalen naar het e-loket dan moet de focus liggen op in-
houdelijk correcte informatie, laagdrempelige toegang tot
deze informatie en gebruiksvriendelijkheid in het algemeen.
Kortom: een uniforme en kwalitatief hoogstaande e-dienst-
verlening.
Overheidswebsites Uit onderzoek van de Universi-
teit van Twente blijkt dat er nogal het een en ander schort
aan overheidswebsites. Om de proef op de som te nemen heb-
ben wij een aantal e-loketten van gemeenten bezocht. Fictief
van de beschikbare diensten zijn het digitaal aanvragen van
de Zorgtoeslag2 en een Bijdrage uit het Fonds voor ouderen.3
Ook is het mogelijk om jezelf in te schrijven als werkzoekende
en een uitkering aan te vragen via werk.nl.
Of de hoeveelheid digitaal beschikbare diensten hiermee
voldoende is, laten we even in het midden. Het succes van
e-dienstverlening is niet afhankelijk van kwantiteit, maar
staat of valt met de perceptie van de burger. Of de burger de
e-dienstverlening als eenvoudig, waardevol en nuttig ervaart
bepaalt uiteindelijk het succes!4
Met stip Steeds meer burgers maken graag gebruik van
diensten wanneer het hen uitkomt. Als de burger mocht
bepalen waar een gemeente geld aan uitgeeft, dan staat het
uitbreiden van de online dienstverlening met stip boven-
aan.5 Is de burger echter ook in staat om effectief gebruik te
maken van e-dienstverlening? Voor effectief gebruik moet
de burger niet alleen met een computer en internet kunnen
omgaan, maar ook in staat zijn om de juiste informatie te
kunnen vinden en deze op de juiste manier te gebruiken.6
Ondanks het feit dat een zeer groot deel van de burgers over
internet beschikt, blijkt dat de digitale vaardigheden van de
E-overheid
Dat jongere generaties steeds beter met internet overweg kunnen, is een onjuiste veronderstelling
Foto
HK-
sto
ck
SB_02_10.indd 23SB_02_10.indd 23 1/29/2010 9:47:46 AM1/29/2010 9:47:46 AM
24 sociaalbestek 2/2010
E-overheid
uitgangspunt was hierbij: ‘Help! Ik ben werkloos geworden...
Wat nu?’. Hopelijk komt de relevante informatie boven tafel
en kan direct worden ingeschreven als werkzoekende.
Zo eenvoudig blijkt het niet altijd te zijn en uniform even-
min. Bij sommige e-loketten word je doorverwezen naar werk.
nl en/of vind je een ‘vragenboek’, aan de hand waarvan je de
juiste informatie moet kunnen vinden. Helaas blijken de vra-
genboeken inhoudelijk verouderd. Zo wordt veelvuldig ver-
wezen naar het Centrum voor Werk & Inkomen, tegenwoor-
dig het UWV Werkbedrijf. Misschien geheel onterecht vragen
we ons direct af hoe up-to-date de overige informatie is.
Alle e-loketten verwijzen uiteindelijk naar een algemeen for-
mulier ‘inschrijving werkzoekende’. Hiervoor is een DigiD
vereist, maar dat heeft als voordeel dat veel gegevens al bekend
zijn en niet hoeven te worden ingevuld... toch? Doorgaans
vindt inschrijving plaats via werk.nl en worden alle persoons-
gegevens inderdaad automatisch ingevuld. Kom je echter
terecht op werkeninkomen.nl9 dan is het inschrijfformulier
weliswaar nagenoeg identiek, maar moet je toch al je gegevens
nog invullen!
Na bezoek aan een aantal e-loketten valt het op dat de hui-
dige e-dienstverlening aanbodgedreven en niet vraaggestuurd
is. Vaak is het moeilijk te bepalen wat ik moet doen en waar
ik recht op heb. Uit de enorme lappen tekst moet de relevante
informatie worden verzameld. En dat was nu juist waar de
Nederlandse burger niet goed in is!
Internetervaring Uit het eerdergenoemde onderzoek
van de Universiteit van Twente blijkt dat de overheid te ge-
makkelijk veronderstelt dat burgers de online beschikbare
informatie en diensten kunnen gebruiken. Een veel gemaak-
te veronderstelling is dat jongere generaties steeds beter met
internet overweg kunnen en het 'probleem' hiermee vanzelf
verdwijnt. Dit is echter onjuist. Opleidingsniveau blijkt een
veel belangrijkere invloed te hebben dan internetervaring of
leeftijd. Het onderzoek benoemt een reeks aandachts- en ver-
beterpunten. Een aantal interessante en/of herkenbare pun-
ten zijn de volgende:
• Houd bij het ontwerpen van overheidswebsites meer reke-
ning met lager opgeleiden en ouderen, onder andere door
het gebruik van strakke richtlijnen voor gebruiksvriende-
lijkheid, consistente en eenvoudige ontwerpen.
• Biedt een (extra) website aan die qua ontwerp en didacti-
sche aanpak voor elke instantie gelijk is. Houdt nadruk-
kelijk rekening met lager opgeleiden en ouderen door een
herkenbaar identiek en eenvoudig ontwerp waarin weinig
voorkomende opties bijvoorbeeld worden weggelaten.
• Beperk overdaad in het informatieaanbod en biedt infor-
matie duidelijker en gestructureerder aan.
• Zorg ervoor dat aangeboden informatie overal (waar deze
wordt aangeboden) compleet is.
• Begeleid de gebruiker beter tijdens zijn zoektocht. Geef
suggesties (intelligente zoeksystemen) en denk na over
hoe de gebruiker informatie ervaart als hij deze vindt via
Google dan wel via de website zelf.
Net als in het onderzoek constateerden we zelf ook dat het
actueel houden van informatie een aandachtspunt is en dat
uniformiteit te wensen over laat. Als je eenmaal doorhebt hoe
een bepaald e-loket werkt, dan is dat geen garantie dat je in
een ander e-loket ook je weg kunt vinden, omdat elk loket
anders van opzet is.
Geconcludeerd kan worden dat er nog enkele belangrijke uit-
dagingen resten alvorens de burger de e-dienstverlening als
uniform en kwalitatief hoogstaand zal ervaren.
1. Keuzevrijheid van contactkanaal (balie, brief, fax,
telefoon, e-mail, internet)
2. Vindbare overheidsproducten (niet van het kastje
naar de muur)
3. Begrijpelijke voorzieningen (rechten en plichten zijn
inzichtelijk)
4. Persoonlijke informatieservice (informatie op maat,
persoonlijke internetpagina)
5. Gemakkelijke dienstverlening (nog maar één keer
gegevens aanleveren)
6. Transparante werkwijzen (duidelijke procedures en
openheid)
7. Digitale betrouwbaarheid (vertrouwelijkheid gege-
vens en zorgvuldige archivering)
8. Ontvankelijk bestuur (de overheid herstelt fouten en
gebruikt klachten om te leren)
9. Verantwoordelijk beheer (de burger kan de overheid
vergelijken, controleren en beoordelen)
10. Actieve betrokkenheid (de overheid bevordert parti-
cipatie en zelfwerkzaamheid)
Burgersservicecode: wat wil de burger?
SB_02_10.indd 24SB_02_10.indd 24 1/29/2010 9:47:47 AM1/29/2010 9:47:47 AM
25 sociaalbestek 2/2010
E-overheid
Herkenbaar Mensen hechten aan een oplossing die dui-
delijk en herkenbaar is. Het is daarom belangrijk om primair
de focus op de behoefte van de doelgroep te houden. Voor het
realiseren van uniforme oplossingen is samenwerking tussen
overheidsinstellingen en het betrekken van de burger bij het
creëren van oplossingen ons inziens onontbeerlijk.
Concreet kunnen er zowel op grote als kleine schaal verbe-
teringen plaatsvinden. Op overkoepelend niveau, dan wel in
grotere samenwerkingsverbanden, zou het initiatief genomen
kunnen worden om een uniform e-loket te realiseren. Een
vraaggestuurde benadering is hierbij belangrijk. In principe
zou de overheid de situatie van de burger tot in detail moeten
kennen en het informatieaanbod hierop afstemmen. Bij rea-
lisatie dient vanzelfsprekend de juiste mix te worden gevon-
den tussen gebruiksvriendelijkheid, eenvoud en uniformiteit
enerzijds en de behoeften van de diverse overheidsinstanties
anderzijds. Een uniform e-loket maakt het ook mogelijk dat
informatie rondom algemene wet- en regelgeving gezamen-
lijk actueel kan worden gehouden. Met de juiste prikkels zou
breed gebruik van een dergelijke oplossing door de diverse
overheidsinstanties moeten worden nagestreefd.
Feedback Op kleinere schaal zijn er ook mogelijkheden
om verbeteringen te realiseren. Werk bijvoorbeeld samen met
vergelijkbare of naburige instanties over hoe gecommuni-
ceerd wordt over nieuwe wet- en regelgeving. Betrek de bur-
ger en medewerkers bij kwaliteitszorg; zorg dat men fouten,
suggesties en ideeën direct kan melden via de website. Dit kan
bijvoorbeeld door inzet van een ideemanagementsysteem of
eenvoudigweg via e-mail, maar zorg er altijd voor dat u reac-
ties serieus neemt, verwerkt en feedback geeft! Optimaliseer
uw eigen website door het gebruik te (laten) analyseren. Dit
kan zowel op basis van statistieken of door het (zoek)gedrag
van burgers te observeren. En maak tijdens contactmomen-
ten de burger attent op relevante diensten die u online biedt.
Vanzelfsprekend zijn er terugkijkend altijd op- en aanmerkin-
gen te plaatsen. Het feit dat overheidsinstellingen allen zelf
verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun e-loket maakt
uniformiteit tot een nobel streven. En het is dan ook eenvou-
dig om ideeën te opperen, zeker wanneer je op enige afstand
van de dagelijkse overheidspraktijk staat. Desalniettemin
zijn wij er van overtuigd dat voor de toekomst verdergaande
samenwerking, kennisdeling en het betrekken van de bur-
ger hierin essentieel zijn! Welke mogelijkheden ziet u om de
e-dienstverlening richting de burger te verbeteren?
Gyuri van de Bilt is werkzaam bij Innovation Factory als Directeur
Innovatie Technologie. Innovation Factory helpt organisaties inno-
veren door mensen zowel binnen de organisatiegrenzen als daarbui-
ten met elkaar in contact te brengen en te laten samenwerken.
www.innovationfactory.eu.
Tolja van de Bilt is als docent werkzaam bij de Academie voor ICT &
Business van Avans Hogeschool in Breda. Gezamenlijk zijn zij eigenaar
van 2Bright. 2Bright levert intuïtieve internetdiensten waarbij de begelei-
ding van cliënten naar de arbeidsmarkt centraal staat. www.2bright.nl.
Noten
1. 'Op weg naar de elektronische overheid' (2004).
2. http://www.toeslagen.nl/particulier/zorgtoeslag.html.
3. http://www.denhaagopmaat.nl/fondsvoorouderen.
4. 'Technology Acceptance Model', Davis (1989).
5. 'Burgers en e-overheid', Ernst & Young (2009), p. 35.
6. 'Using Online Public Services...', Van Deursen & Van Dijk (2008).
7. 'Digitale vaardigheden van Nederlandse burgers', Van Deursen & Van Dijk
(2008).
8. http://www.burger.overheid.nl/wat_wij_doen/burgerservicecode/de_tien_
punten_van_de_burgerservicecode.
9. Via gemeente Den Haag: http://www.denhaag.nl/home/bewoners/to/
Werkzoekende-inschrijven.htm.
Sluit je aan bij de LinkedIn-groep van Sociaal Bestek en
discussieer mee over actuele thema’s rond werk, inko-
men en zorg. Ga naar http://bit.ly/sociaalbestek
Sociaal Bestek op LinkedIn
SB_02_10.indd 25SB_02_10.indd 25 1/29/2010 9:47:47 AM1/29/2010 9:47:47 AM
26 sociaalbestek 2/2010
Column
Socrates, de appel en de fruitmand en de mythe van de onafhankelijke Wmo
Douwe Zijlstra
Binnen de Wmo is vraagverheldering een trend. Ik interpreteer dat zo dat de professional de vraag
waarmee de burger komt bij bijvoorbeeld het Wmo-loket aan een nader onderzoek gaat onderwer-
pen. Is deze vraag wel de eigenlijke vraag? En bestaan er wel simpele vragen, moeten we niet met de
vrager op zoek naar de kern van diens problematiek?
gaten in de begroting die van grote orde zijn. Dit is een seri-
eus punt van zorg en volgens mij zal de tijd heel snel komen
dat de lokale politiek moet besluiten om de keuzevrijheid van
de burger te beperken.
Ik stel toch maar wat vragen, de gifbeker die Socrates leeg
mocht drinken, wordt gelukkig weinig meer genuttigd…
- Praten we ons de trend van vraagverheldering aan of is er
werkelijk behoefte vanuit de doelgroep.
- Wat zijn de financiële effecten van vraagverheldering? Is
bewezen vanuit de praktijk dat dit leidt tot kostenvermin-
dering? Zo ja, dan is dat een mooie bijkomstigheid. Zo nee,
kunnen we ons een eventuele kostenstijging veroorloven?
- Zijn we niet bezig om fruitmanden op te tuigen terwijl we
al moeite hebben om de appels te financieren?
- Als de gemeente bij de uitvoering van de Wmo de kosten
draagt, is de gepropageerde onafhankelijkheid dan niet
een mythe?
- Kijk eens naar uw klanttevredenheidsonderzoek Wmo.
Bent u bezig de daaruit voortvloeiende aandachtspunten
uit te voeren of bent u problemen aan het oplossen waar-
van u niet weet of die er zijn?
Mijn pleidooi is natuurlijk niet om iedere klant enkel van-
uit financieel oogpunt snel en efficiënt van een antwoord op
de gestelde vragen te voorzien. Er zijn natuurlijk mensen die
meer hulp en ondersteuning nodig hebben. Dat moeten de
gemeenten en samenwerkingspartners dan bieden. Om iedere
klant in een proces van vraagverheldering mee te trekken, dat
lijkt mij daarentegen evenmin gewenst.
Drs. Douwe Zijlstra is teamleider bij de ISDzwf, maar schreef deze
column op persoonlijke titel.
Door vraagverheldering wordt geprobeerd duidelijk te krijgen
wat de (werkelijke) zorg- of hulpvraag van iemand is. Daar is
natuurlijk niets mis mee. Volgens mij moeten we er wel voor
waken om die aanpak van Socrates in de praktijk van de Wmo
als absolutisme toe te passen. Ondanks dat er velen zullen zijn
die zeggen dat vraagverheldering juist leidt tot kostenvermin-
dering ben ik zo eigenwijs om te denken dat het eerder leidt
tot een verhoging daarvan. We mogen met zekerheid conclu-
deren dat Socrates niet op de hoogte was van de Wmo, maar
we weten ook dat hij een goede vraagverhelderaar is geweest.
U weet misschien dat het slecht met hem is afgelopen.
Nog niet zo lang geleden was ik bij de uitreiking van de
Sterrengids in het mooie Fryslân. Mevrouw Bussemaker deel-
de daar aan alle gemeenten een aantal sterren uit die verband
houden met de gemeten kwaliteit van het lokale Wmo-loket.
Een van de sprekers deed verslag van de evaluatie van de ont-
wikkeling van de Friese Wmo-loketten. Hij kwam met een
mooie metafoor van de appel en de fruitmand. Wat hij geleerd
had van die evaluatie was dat als de klant een appel wil, de
ambtenaar haar of hem geen fruitmand moet aanbieden.
Er bestaan namelijk ook eenvoudige vragen, burgers weten
heel vaak wel wat ze nodig hebben. En als dat door de gemeen-
te verstrekt kan worden of als de gemeente daarin ondersteu-
nend kan optreden, doe dat dan! ‘Hou het simpel en snelheid
kan ook een kwaliteit zijn’, zo vertaal ik zijn presentatie.
En dan de onafhankelijkheid en objectiviteit van de Wmo-
loketten. De gemeente is natuurlijk niet onafhankelijk,
de gemeente is het orgaan dat vaak de rekening betaalt en
dan ben je per definitie niet onafhankelijk. In de gemeenten
waar ik werk, lopen de kosten van de Wmo heel sterk op.
De komende aanbesteding huishoudelijk verzorging slaat
SB_02_10.indd 26SB_02_10.indd 26 1/29/2010 9:47:47 AM1/29/2010 9:47:47 AM
27 sociaalbestek 2/2010
De cijfers voor dit artikel zijn ontleend aan de Enquête
beroepsbevolking van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
Gevonden Iemand werkt (‘heeft een baan’) of is werk-
loos als hij of zij deel uitmaakt van respectievelijk de werk-
zame beroepsbevolking of de werkloze beroepsbevolking.
Deze begrippen zijn toegelicht in het kader op de volgende
pagina.
Van de 373 duizend werklozen in het tweede kwartaal van
2009 had 22 procent in het derde kwartaal werk gevonden.
Dit zijn bijna 85 duizend personen. Het overige deel bleef
werkloos (47 procent) of zocht niet langer naar een baan (31
procent). De laatste groep bestond vaak uit jongeren die nog
onderwijs volgden. Een reden waarom zij gestopt zijn met
zoeken - die overigens niet alleen voor jongeren hoeft te gel-
den - is dat zij hiervan weinig resultaat verwachten.
Het aandeel werklozen dat na drie maanden een baan vond,
is in het derde kwartaal van 2009 afgenomen in vergelij-
king met hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Toen waren de
omstandigheden op de arbeidsmarkt over het algemeen nog
relatief gunstig en konden nog 26 procent van de werklo-
zen na drie maanden aan de slag. Vergeleken met de periode
Ook onder werklozen in de leeftijdsgroepen 15 tot 25 en 25
tot 45 jaar daalde het aandeel dat werk vond in het derde
kwartaal van 2009, net zoals voor werklozen met een middel-
bare opleiding. Voor deze groepen was het derde kwartaal van
2008 waarmee is vergeleken wel een topperiode wat het per-
spectief op werk betreft. De daling van het aandeel dat werk
vond bij middelbaar opgeleide werklozen deed zich nagenoeg
geheel bij vrouwen voor.
In kaart Dit artikel brengt de werklozen in kaart die in de
huidige economische crisis er niet in geslaagd zijn op korte
termijn een baan te vinden. Vanwege de economische crisis
is in het afgelopen jaar het aantal werklozen toegenomen.
In het derde kwartaal van 2008 waren 310 duizend mensen
werkloos, in hetzelfde kwartaal een jaar later zijn dit er 373
duizend. De hier opgenomen uitkomsten over de mobiliteit
van werkloosheid naar werk hebben betrekking op de peri-
ode vanaf 2003. Het huidige perspectief op werk kan zo met
dat van eerdere jaren worden vergeleken. Aandacht is er ver-
der voor de vraag of bepaalde groepen meer succesvol waren
dan anderen in het vinden van een baan. Mannen en vrouwen
zijn vergeleken, maar ook jongeren met ouderen en laagopge-
leiden met hoogopgeleiden.
Werkloosheid en crisis
Harry Bierings en Robert de Vries
In de huidige economische crisis is het moeilijker geworden voor een werkloze een
baan te vinden. Dit blijkt vooral bij werkloze vrouwen het geval. Vergeleken met
het derde kwartaal van 2008 vonden zij in hetzelfde kwartaal van 2009 beduidend
minder vaak werk dan werkloze mannen. Voor werkloze mannen, echter trad de
verslechtering van het perspectief op werk op al eerder op, namelijk in 2008.
Werklozen vinden minder vaak een baan
SB_02_10.indd 27SB_02_10.indd 27 1/29/2010 9:47:48 AM1/29/2010 9:47:48 AM
28 sociaalbestek 2/201028 sociaalbestek 2/2010
Werkloosheid en crisis
Het CBS heeft op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) een statistiek ontwikkeld over de arbeidsmarktmobiliteit in
Nederland. De EBB is een panelonderzoek waarbij ongeveer 100 duizend personen om de drie maanden worden geïnter-
viewd. Op basis hiervan zijn wisselingen in betaald werk, werkloosheid en niet-activiteit na drie maanden vastgesteld. Dit
betekent dat onderscheid wordt gemaakt in respectievelijk de volgende drie categorieën:
Werkzame beroepsbevolking
Personen (15 tot 65 jaar) die in Nederland wonen en betaald werk hebben van twaalf uur of meer per week
Werkloze beroepsbevolking
Personen (15 tot 65 jaar) zonder werk, of met werk voor minder dan twaalf uur per week, die actief op zoek zijn naar betaald
werk voor twaalf uur of meer per week en die daarvoor direct beschikbaar zijn
Niet-beroepsbevolking
Personen (15 tot 65 jaar) zonder werk, of met werk voor minder dan twaalf uur per week, die niet actief op zoek zijn naar
betaald werk voor twaalf uur of meer per week of daarvoor niet direct beschikbaar zijn.
De cijfers over wisselingen van werkloosheid naar werk worden ieder kwartaal samengesteld. In dit artikel worden resultaten
van het derde kwartaal van elk jaar gepresenteerd, vanaf 2003. Daarbij staan de cijfers van het derde kwartaal 2003 voor
werklozen in het tweede kwartaal van dat jaar die in het derde kwartaal werk hebben gevonden. De cijfers over arbeids-
marktmobiliteit zijn gepubliceerd op StatLine, de elektronische databank van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
StatLine is te raadplegen via de website www.cbs.nl (StatLine tabel ‘Arbeidsmarktmobiliteit; wisselingen’).
Vooral werkloze vrouwen kunnen in de heersende crisis moeilijk een baan vinden
Foto
: A
NP
SB_02_10.indd 28SB_02_10.indd 28 1/29/2010 9:47:48 AM1/29/2010 9:47:48 AM
29 sociaalbestek 2/201029 sociaalbestek 1/201029 sociaalbestek 2/2010
standigheden worden getrof-
fen. Vrouwen zijn vaker werk-
zaam in het onderwijs en de
zorg (de Vries, 2006).
Jongeren In het derde kwar-
taal van 2009 vonden jongere
werklozen van 15 tot 25 jaar
beduidend minder vaak werk
vergeleken met een jaar eer-
der: 8 procentpunten minder
(figuur 3). In iets minder ster-
ke mate deed zich een daling
voor bij de 25 tot 45 jarige werklozen. Voor oudere werklozen
van 45 tot 65 jaar was het perspectief op werk vrijwel onge-
wijzigd. Zij vonden gemiddeld genomen wel het minst vaak
een baan.
Van de jongere werklozen waren het vooral de vrouwen die
minder vaak dan in het derde kwartaal van 2008 werk von-
den. Bij hen was het perspectief op werk met 10 procentpun-
ten gedaald; bij werkloze mannen in deze leeftijdsgroep met
5 procentpunten.
Goede periode De verslechtering van het perspectief
op werk in het derde kwartaal van 2009 verschilt naar op-
leidingsniveau. Het aandeel middelbaar opgeleide werklozen
dat werk vond, was het meest gedaald ten opzichte van het
derde kwartaal van 2008: van 27 procent naar 21 procent
(figuur 4). Het derde kwartaal van 2008 was voor de middel-
baar opgeleide werklozen een heel goede periode. Sinds 2003
vonden naar verhouding niet meer zo veel een baan in het
derde kwartaal.
Bij zowel de laag- als hoogopgeleide werklozen, daalde het
perspectief op werk in het
derde kwartaal van 2009 maar
licht. Net zoals bij de mid-
delbaar opgeleide werklozen
was het aandeel dat werk vond
sinds 2003 voor hoger opge-
leide werklozen niet zo hoog
geweest als in het derde kwar-
taal van 2008.
De verslechtering van het
perspectief op werk bij op
middelbaar niveau opgeleide
2003-2006 vonden niettemin in het derde kwartaal van 2009
naar verhouding meer werklozen een baan (figuur 1). Ruim
eenvijfde van de werklozen vond werk in dit derde kwartaal
van 2009.
Breuk De daling van het aandeel werklozen dat na drie
maanden een baan vond, deed zich in het derde kwartaal
van 2009 vooral bij vrouwen voor (figuur 2). Dit is een breuk
met de jaren ervoor. Vanaf 2005 was ieder jaar nog sprake
van een stijging in het derde kwartaal. Van de werkloze vrou-
wen, werkte 22 procent in het derde kwartaal van 2009: vijf
procentpunten minder dan in het derde kwartaal van 2008.
Bij werkloze mannen bleef het percentage dat werk vond in
het derde kwartaal van 2009, bij 23 procent nagenoeg onge-
wijzigd. Daar staat tegenover dat werkloze mannen al eerder
minder vaak aan het werk kwamen. Zo vond in het derde
kwartaal van 2007 nog 25 procent van de werkloze mannen
een baan na drie maanden. Mannen werken vaker dan vrou-
wen in de bouw, ICT en techniek. Dit zijn branches die in het
algemeen het eerst door minder gunstige arbeidsmarktom-
Werkloosheid en crisis
Figuur 1 Aandeel werklozen dat na drie maanden werkt, 3de kwartaal 2003-2009
Figuur 2 Aandeel werkloze mannen en vrouwen dat na drie maanden werkt, 3de kwartaal 2007- 2009
SB_02_10.indd 29SB_02_10.indd 29 1/29/2010 9:47:49 AM1/29/2010 9:47:49 AM
30 sociaalbestek 2/2010
middelbaar opgeleide werk-
loze vrouwen na drie maanden
werk; in het derde kwartaal van
2009 was dit nog maar 22 pro-
cent. Bij mannen in deze oplei-
dingscategorie bleef het aandeel
nagenoeg onveranderd.
Bij werklozen met een hoog
opleidingsniveau verschilt het
beeld naar geslacht. Bij werkloze
mannen met een hoge opleiding
was sprake van een daling van
26 naar 22 procent, terwijl bij
vrouwen het aandeel dat werk
vond steeg van 26 naar 28 pro-
cent. Het aandeel dat werk vond
onder werkloze hoog opgeleide
vrouwen steeg sinds 2004 onaf-
gebroken.
Harry Bierings en Robert de Vries
zijn werkzaam voor bij het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS).
E-mail: [email protected] en [email protected].
Literatuur
R. de Vries (2006), Langdurige werkloos-
heid in Nederland. Sociaal Economische Trends 4e kwartaal, Centraal Bureau
voor de Statistiek.
werklozen deed zich vrijwel uitsluitend bij vrouwen voor.
Had in het derde kwartaal van 2008 nog 31 procent van de
Werkloosheid en crisis
sociaalbestekSociaal Bestek verschijnt 11 x per jaar en biedt informatie en opinies over beleid en uitvoeringspraktijk op het terrein van sociale zekerheid, arbeids-voorziening en welzijn ten behoeve van beleidsvernieuwing en management-ontwikkeling bij het lokaal bestuur.
Jaargang 72, februari 2010, nr. 2
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor infor-matie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijk-heid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.Uw opgegeven gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aan-biedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv,
t.a.v. Adresregistratie, Postbus 808, 7000 AV Doetinchem.
Redactiedrs. W.P.J. Bertels, mevr. Y. Bommeljé (voorzitter), R. Geerling,G. van Tiggelen.
Uitgave Reed Business bvUitgeefgroep OverheidPostbus 1521000 AD Amsterdam
UitgeverLouise Bos, tel.nr. 020-5159179e-mail: [email protected]
EindredactieHedwig Neggers, tel.020 - 515 9309e-mail: [email protected]
BureauredactieHerman Keppy,e-mail: [email protected]
Advertentie-exploitatieMarc Nuhn, tel. 020 - 515 9172e-mail: [email protected]
AbonnementenReed Business bv Afdeling klantenadministratiePostbus 808, 7000 AV Doetinchemtel. 0314 - 358 358fax 0314 - 349 048e-mail: [email protected]
Jaarabonnement € 177,45 (ex BTW), losse nummers € 23,25 (ex BTW).
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314-358358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.
© Auteursrecht voorbehouden.
Alle advertentiecontracten worden afgesloten conform de Regelen voor het Advertentiewezen gedeponeerd bij de Rechtbanken in Nederland. Een exemplaar van de Regelen voor het Advertentiewezen is op aanvraag kosteloos verkrijgbaar.
ISSN 0921-5344
30 sociaalbestek 2/2010
Figuur 3 Aandeel werklozen dat na drie maanden werkt naar leeftijd, 3de kwartaal 2007-2009
Figuur 4 Aandeel werklozen dat na drie maanden werkt naar opleidingsniveau, 3de kwartaal 2007-2009
SB_02_10.indd 30SB_02_10.indd 30 1/29/2010 9:47:49 AM1/29/2010 9:47:49 AM
1 sociaalbestek 2/20101 sociaalbestek 2/20101 sociaalbestek 12/20091 sociaalbestek 2/2010
In 2010 richt de Arbeidsinspectie zich op achttien zogenaam-
de prioritaire sectoren. Deze sectoren zijn geselecteerd op basis
van ervaringen uit eerdere inspecties en verricht ongevalson-
derzoek. Het risico op arbeidsongevallen en beroepsziekten
is in deze sectoren relatief groot en het nalevingsniveau bij
de bedrijven laag. De Arbeidsinspectie ontwikkelt in deze
sectoren een sectoraanpak. Naast het toetsen op de naleving
van de wetgeving op de werkvloer, worden ook instrumenten
Op 7 december 2009 heeft Minister Donner het Jaarplan 2010 van de
Arbeidsinspectie naar de Tweede Kamer gestuurd. De Arbeidsinspectie kent
een drietal directies: de directie Arbeidsomstandigheden, Major Hazard Control
en Arbeidsmarktfraude. In het jaarplan worden de prioriteiten van de
Arbeidsinspectie aangegeven.
Jaarplan 2010 Arbeidsinspectie
als communicatie en voorlichting ingezet. Inspectiebezoeken
gaan zodoende gepaard met de inzet van andere interventies
zoals het geven van voorlichting via campagnes, conferen-
ties, publicaties in vakbladen en landelijke media. De zelf-
werkzaamheid van sectoren wordt door de Arbeidsinspectie
gestimuleerd en waar mogelijk ondersteund. Het streven is
om een maximale beïnvloeding van de naleving in een sector
te bereiken. Binnen de sectoren worden de bedrijfsinspecties
C T U E E L
NIEUW10 PAGINA’S EXTRA
OVER ARBEID EN
SOCIALE ZEKERHEID
Dit jaar vanuit de overheid meer aandacht voor de agressie en het geweld tegen
werknemers met publieke taken (foto: HK-stock)
SB_02_10.indd Sec1:1SB_02_10.indd Sec1:1 1/29/2010 9:47:50 AM1/29/2010 9:47:50 AM
2 sociaalbestek 2/2010
Het binnenhof van binnenuit
zoveel mogelijk gericht op bedrijven waar de wettelijke nor-
men niet of niet afdoende worden nageleefd: de onderkant
van de markt of de achterblijvers. Op die manier kan de toe-
zichtslast worden vermeden voor bedrijven die de wet goed
naleven.
Arbocatalogi Sinds de wijziging van de Arbeidsomstan-
dighedenwet in 2007 hebben werkgevers en werknemers een
grotere, eigen verantwoordelijkheid gekregen voor de wijze
waarop de wettelijke doelen kunnen worden bereikt. Die aan-
pak kan worden vastgelegd in arbocatalogi die werkgevers-
en werknemersorganisaties per bedrijfstak met elkaar opstel-
len. De verwachting is dat er begin dit jaar sprake zal zijn van
in totaal zo’n honderd getoetste catalogi. Dit betekent dat
de Arbeidsinspectie meer maatwerk kan leveren bij haar inzet
in deze branches. Goedgekeurde arbocatalogi zijn ijkpunten
voor de handhaving door de inspecteurs in de betreffende be-
drijfstakken.
In 2010 zal naast de bovengenoemde sectoraanpak tevens
sprake zijn van een drietal thema’s waarvoor gerichte
aandacht zal zijn. Het gaat daarbij om het verminderen en
voorkómen van arbeidsongevallen, het omgaan met gevaar-
lijke stoffen en de aanpak van agressie en geweld tegen werk-
nemers met publieke taken.
Major Hazard Control De Arbeidsinspectie kiest voor
twee speerpunten bij het beheersen van de risico’s bij bedrij-
ven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken.
Allereerst ‘onderhoudsstops’. Onderhoudsstops kennen spe-
cifieke risico’s door hun dynamische karakter. Er zal een in-
spectieproject worden uitgevoerd bij BRZO-bedrijven (besluit
Risico’s Zware Ongevallen) waarin naast werknemersveilig-
heid, milieu en rampbestrijding ook arbeid door vreemdelin-
gen aandacht krijgt. Het tweede speerpunt betreft ‘arbeids-
veiligheid’. Onderzoek van het zogenaamde Baker-panel naar
het incident bij de BP raffinaderij in Texas in 2005 (hier vie-
len destijds vijftien doden en meer dan honderd gewonden)
leverde nieuwe inzichten in goede veiligheidscultuur op. Om
die reden is een inspectiemodule in ontwikkeling waarmee
beter inzicht in de veiligheidscultuur kan worden verkregen.
Arbeidsmarktfraude In 2010 ligt de nadruk op het
verrichten van handhavingsactiviteiten in de bouw- en de
schoonmaaksector en de uitzendbranche, zowel door regulie-
re inspecties als door inspecties in interventieteamverband.
De Arbeidsinspectie zal zich in 2010 ook richten op de meu-
belindustrie en de folderbezorging. Op basis van een klein-
schalig pilotproject zal meer inzicht worden verkregen in de
mate waarin in deze sectoren de Wet arbeid vreemdelingen
(WAV) en de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag
(WML) worden nageleefd.
Ook zal er specifieke aandacht zijn voor managers van ‘BV’s
in oprichting’. Voor deze ‘managers’ worden tewerkstellings-
vergunningen aangevraagd terwijl in de praktijk totaal andere
werkzaamheden blijken te worden verricht dan waarvoor de
tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
Kamerstukken:
Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werk-•
gelegenheid d.d. 7 december 2009 met betrekking tot de
aanbieding van het Jaarplan Arbeidsinspectie 2010 aan de
Tweede Kamer (25 883, 160).
SB_02_10.indd Sec1:2SB_02_10.indd Sec1:2 1/29/2010 9:47:51 AM1/29/2010 9:47:51 AM
3 sociaalbestek 2/2010
C T U E E L
3 sociaalbestek 2/2010
Per 1 januari van dit jaar is er het nodige veranderd binnen de sociale verzekerin-
gen. Op de volgende pagina’s vindt u een overzicht van de percentages en bedra-
gen, zoals die vanaf 1 januari 2010 worden gehanteerd. Voor zover er een andere
ingangsdatum geldt, is dat in de tekst vermeldt.
Overzicht sociale verzeke-ringen per 1 januari 2010
werknemer werkgever totaal
AOW 17,90 – 17,90
ANW 1,10 – 1,10
AWBZ 12,15 – 12,15
WAO/WIA-basispremie – 5,70 5,70
WGA-rekenpremie(a) – 0,59 0,59
Sectorfondsen (gemiddeld)(b) – 1,48 1,48
WW-werkloosheidsfonds(c) – 4,20 4,20
ZVW-inkomensafhankelijke
bijdrage(d)
(7,05) 7,05 7,05
Ufo-premie – 0,78 0,78
Idem, eigenrisicodrager – 0,72 0,72
Bijdrage werkgever
kinderopvang
– 0,34 0,34
Vrijwillige verzekering WAO 5,77
Vrijwillige verzekering WIA 6,36
Vrijwillige verzekering WW 2,90
Vrijwillige verzekering ZWe 6,77
a. Vastgesteld door het UWV; zie hieronder voor overige
gegevens gedifferentieerde premie WGA.
b. zie volledig overzicht hieronder.
Premies sociale verzekeringen per 1 januari
2010
c. Marginale premiepercentage AWf vanaf franchise van
€ 64,00 per dag.
d. In bepaalde gevallen (onder meer zelfstandigen) geldt een
lagere inkomensafhankelijke bijdrage van 4,8 procent.
Verzekerden van 18 jaar en ouder zijn ook een nominale
premie verschuldigd, die per verzekeraar kan verschillen.
Daarnaast geldt voor verzekerden van 18 jaar en ouder een
eigen risico van € 165,- per jaar.
e. Indien tevens een vrijwillige verzekering voor de WW
is afgesloten, wordt een korting van 0,54 procent
gegeven. Voor de groep alphahulpen en voor de secto-
ren Reiniging en Grootwinkelbedrijf bedraagt de pre-
mie 6,77 procent; ook daarop is de kortingsregeling van
toepassing.
Gedifferentieerde premie WGA
De volgende parameters gelden voor de gedifferentieerde pre-
mie t.b.v. de Werkhervattingskas (WGA).
Gemiddeld premieplichtig loon € 29.200
Grens grote/kleine werkgever € 730.000
Gemiddelde premie 0,53
Maximumpremie grote werkgever 2,12
Idem, kleine werkgever 1,59
Minimumpremie kleine werkgevers 0,59
SB_02_10.indd Sec1:3SB_02_10.indd Sec1:3 1/29/2010 9:47:52 AM1/29/2010 9:47:52 AM
4 sociaalbestek 2/2010
SZ-Actueel biedt actuele
informatie over de stand van
zaken, de toekomst, de samen-
werking, het veranderingsproces,
de wetgeving en de samenhang
in het stelsel van sociale zeker-
heid en arbeidsvoorziening door
middel van bondige, zakelijke
berichten, interviews en vaste
rubrieken.
REDACTIE
H.K. Knol, Drs. M.M. Geers
EINDREDACTIE
Herman Keppy
Hedwig Neggers
e-mail: Hedwig.Neggers@
reedbusiness.nl
EEN UITGAVE VAN
Reed Business bv
Postbus 152 1000 AD AmsterdamTelefoon : 020-5159222
UITGEVER
E-mail:
Een uitgave van Reed Business
N I E U W S B R I E F S O C I A L E Z E K E R H E I D E N A R B E I D
C T U E E L
Loontijdvak art.17,lid 1 Wfsv
(normaal)
art.63,lid 1a Wfsv
(vakantiebonnen)
(≥ 20 dagen)
art.63,lid 1a Wfsv
(vakantiebonnen)
(≤ 20 dagen)
Maximumpremieloon
per dag 186,65 210,99 198,07
per week 933,25 1.054,97 990,38
per 4 weken 3.733,00 4.219,91 3961,55
per maand 4.059,63 4.589,32 4.308,45
Franchise AWf
per dag 64,00 72,34 67,91
per week 320,00 361,73 339,59
per 4 weken 1.280,00 1.446,95 1.358,36
per maand 1.392,00 1.573,62 1.477,31
De premiegrens voor de Zorgverzekeringswet bedraagt € 33.189,00
per jaar. De premiegrens voor de volksverzekeringen bedraagt € 32.738,00
per jaar.
Werknemersverzekeringen(bedragen in €):
Bij het toepassen van de maximale premiegrenzen en
franchises geldt de volgende methodiek.
Als u per dag uitbetaalt, hanteert u het officieel vastge-
stelde bedrag per dag of bij gebreke daarvan het jaarbe-
drag: 261. Is de betalingstermijn een maand, dan han-
teert u het jaarbedrag: 12.
LET OP
(Premie)grenzen en overige gegevens
Toelichting
De Werkloosheidswet wordt deels gefinancierd via sectorale
premies (voorheen de zogenoemde wachtgeldpremie, bestemd
voor de eerste periode van zes maanden van de WW-uitkering)
die ten gunste komen van de sectorfondsen.
Voor een aantal sectoren geldt een vorm van premiedif-
ferentiatie. Het gaat dan om de sectoren Agrarisch bedrijf,
Bouwbedrijf, Horeca algemeen, Culturele instellingen en
Schildersbedrijf. De differentiatie naar premiegroep in deze
sectoren vindt plaats op basis van het soort contract van de
werknemers. Voor werknemers met een contractduur korter
dan één jaar betaalt de werkgever de hoge premie en voor
werknemers met een contractduur van één jaar of langer
betaalt de werkgever de lage premie.
NB: Het gaat hierbij om de gerealiseerde con-
tractduur en niet om de formele duur volgens
het contract; ook bij een contract dat voor een
jaar of langer is aangegaan, maar feitelijk bin-
nen een jaar wordt beëindigd, geldt de premie
voor de korte contractduur.
Omdat de ZW wordt gefinancierd va een
opslag op de sectorpremies, wordt voor
eigenrisicodragers ZW een lagere sector-
premie gehanteerd.
SB_02_10.indd Sec1:4SB_02_10.indd Sec1:4 1/29/2010 9:47:52 AM1/29/2010 9:47:52 AM
C T U E E L
5 sociaalbestek 2/2010
1 Agrarisch bedrijf 0,83 0,49
2 Tabakverwerkende industrie 1,30 1,03
3 Bouwbedrijf 0,88 0,584 Baggerbedrijf 0,00 0,00
5Hout en emballage industrie, houtwaren- en
borstelindustrie1,35 0,92
6 Timmerindustrie 0,39 0,107 Meubel- en orgelbouw industrie 1,82 1,23
8Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en
houtbereidende industrie1,04 0,75
9 Grafische industrie 1,55 1,1410 Metaalindustrie 0,92 0,7511 Electrotechnische industrie 0,95 0,8412 Metaal en technische bedrijfstakken 1,08 0,7513 Bakkerijen 1,43 0,9414 Suikerverwerkende industrie 0,86 0,6315 Slagersbedrijven 2,10 1,4316 Slagers overig 1,57 1,1117 Detailhandel 2,16 1,6018 Reiniging 2,62 1,6019 Grootwinkelbedrijf 1,35 0,9520 Havenbedrijven 1,09 0,7521 Havenclassificeerders 1,42 1,0122 Binnenscheepvaart 1,19 0,9123 Visserij 4,67 4,3824 Koopvaardij 0,70 0,5425 Vervoer KLM 0,31 0,2426 Vervoer NS 0,48 0,3827 Vervoer posterijen 0,58 0,4028 Taxi- en ambulancevervoer 3,26 1,5229 Openbaar vervoer 0,48 0,3130 Besloten busvervoer 2,50 1,8131 Overig personenvervoer te land en in de lucht 2,67 2,2832 Overig goederenvervoer te land en in de lucht 1,36 0,7333 Horeca algemeen 2,95 2,1234 Horeca catering 2,33 1,6535 Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen 0,91 0,6738 Banken 0,68 0,6039 Verzekeringswezen en ziekenfondsen 0,86 0,7740 Uitgeverij 1,72 1,3641 Groothandel I 1,20 0,9642 Groothandel II 1,60 1,2643 Zakelijke dienstverlening I 0,74 0,5944 Zakelijke dienstverlening II 1,47 1,1545 Zakelijke dienstverlening III 1,43 1,1146 Zuivelindustrie 0,65 0,5547 Textielindustrie 1,58 1,3048 Steen-, cement-, glas- en keramische industrie 1,24 0,9349 Chemische industrie 1,07 0,8450 Voedingsindustrie 1,15 0,9551 Algemene industrie 1,01 0,8452 Uitzendbedrijven 7,07 2,9853 Bewakingsondernemingen 1,82 1,2754 Culturele instellingen 3,25 2,9255 Overige takken van bedrijf en beroep 1,72 1,2556 Schildersbedrijf 2,07 1,5357 Stukadoorsbedrijf 0,96 0,4758 Dakdekkersbedrijf 3.33 2,6259 Mortelbedrijf 0,79 0,6360 Steenhouwersbedrijf 1,57 1,4361 t/m 67 Overheid 1,15 0,2968 Railbouw 0,33 0,2169 Telecommunicatie 1,22 1,09
Nr. Sector Premie % Premie % eigen-risicodragers ZW
Sectorpremies 2010(exclusief werkgeversbijdrage kinderopvang van 0,34 procent)
SB_02_10.indd Sec1:5SB_02_10.indd Sec1:5 1/29/2010 9:47:53 AM1/29/2010 9:47:53 AM
6 sociaalbestek 2/2010
Premievrijstelling jonge werknemers met een kleine
baan
Voor 2010 geldt er voor jongere werknemers de zogenoemde
‘kleinebanenregeling’. Voor werknemers jonger dan 23 jaar
met een loon onder een bepaald maximumbedrag, hoeft de
werkgever geen premies werknemersverzekeringen en Zvw te
betalen. Zij blijven wel verzekerd. Voor 2010 gelden de vol-
gende maxima per maand (voor de vrijstelling dient het loon
dus onder het genoemde bedrag te blijven);
22 jaar € 600
21 jaar € 500
20 jaar € 425
19 jaar € 375
18 jaar € 328
Jonger dan 18 € 275
Aanpassing uitkeringen werknemersverzekeringen
Per 1 januari 2010 vindt weer de gebruikelijke indexering
van de uitkeringen en bedragen plaats. Het wettelijk mini-
mumloon stijgt met 0,66 procent. De aan het minimumloon
gekoppelde bedragen volgen die aanpassing, zij het dat ook
rekening wordt gehouden met fiscale maatregelen.
Maximum(premie)dagloon
Het maximumdagloon voor de uitkeringen ZW, WW, WAO
en WIA is per 1 januari 2010 vastgesteld op € 186,65.
Het maximum premiedagloon voor 2010 blijft ongewijzigd
op € 183,15 per dag. Per maand bedraagt het maximumpre-
mieloon € 4.059,63.
Uitkeringen Wajong en WAZDe grondslagen van de Wajong (exclusief vakantietoeslag)
bedragen per dag:
vanaf 23 jaar € 64,72
22 jaar € 55,01
21 jaar € 46,92
20 jaar € 39,80
19 jaar € 33,98
18 jaar € 29,45
NB: Bovenstaande bedragen gelden ook voor nog lopende
WAZ-uitkeringen. De toegang tot de WAZ is per 1 augustus
2004 beëindigd. De WAZ blijft dus formeel nog wel bestaan,
maar vanaf 1 augustus 2004 kunnen er geen nieuwe rechten
meer aan worden ontleend.
Wajong-gerechtigden onder de 23 jaar ontvangen ook een
tegemoetkoming ter compensatie van de inkomenseffecten
van de Zorgverzekering.
22 jaar € 1,74
21 jaar € 4,22
20 jaar € 8,57
19 jaar € 14,30
18 jaar € 14,92
Toeslagenwet
De Toeslagenwet verstrekt waar nodig een aanvulling op
de loondervingsuitkering krachtens de Werkloosheidswet,
Ziektewet (vangnet), WAZ, Wajong, WAO en Wet arbeidson-
geschiktheidsvoorziening militairen (WAMIL). De toeslag
overbrugt het verschil tussen de bruto uitkering en:
• het bruto minimumloon per maand gedeeld door 21,75
ofwel € 64,72 per dag als het een gehuwde of daarmee
gelijkgestelde betreft;
• 90 procent daarvan ofwel € 61,31 als het een alleenstaande
ouder betreft;
• 70 procent ofwel € 48,28 voor een alleenstaande van 23
jaar of ouder;
• 70 procent van het minimumjeugdloon voor alleenstaan-
den jonger dan 23 jaar.
De vermelde bedragen zijn per dag, exclusief vakantiebijslag.
Minimum(jeugd)lonenDe bruto minimum(jeugd)lonen (bruto per maand en per
week, in euro’s, exclusief vakantiebijslag):
Maand Week Dag
Vanaf 23 jaar 1.407,60 324,85 64,97
22 jaar 1.196,45 276,10 55,22
21 jaar 1.020,50 235,50 47,10
20 jaar 865,65 199,75 39,95
19 jaar 739,00 170,55 34,11
18 jaar 640,45 147,80 29,56
17 jaar 556,00 128,30 25,66
16 jaar 485,60 112,05 22,41
15 jaar 422,30 97,45 19,49
SB_02_10.indd Sec1:6SB_02_10.indd Sec1:6 1/29/2010 9:47:53 AM1/29/2010 9:47:53 AM
C T U E E L
7 sociaalbestek 2/2010
AOW en ANWDe AOW en ANW zijn gekoppeld aan het netto minimumloon.
De uitkeringen bedragen vanaf 1 januari 2010 per maand:
AOW
Gehuwden, partner ouder dan 65 jaar 698,58
Gehuwden met maximale toeslag 1397,16
Gehuwden zonder toeslag (partner
jonger dan 65 jaar, pensioen ingegaan
vóór 1-2-'94) en ongehuwden 1017,97
Ongehuwden met kind tot 18 jaar 1289,67
Maximale toeslag (pensioen ingegaan vóór 1-2-'94) 379,19
Maximale toeslag 698,58
Vakantie-uitkering:
Gehuwden, partner ouder dan 65 jaar 40,69
Gehuwden met maximale toeslag 81,38
Gehuwden zonder toeslag
(partner jonger dan 65 jaar, pensioen
ingegaan vóór 1-2-'94) en ongehuwden 56,97
Ongehuwden met kind tot 18 jaar 73,27
Daarnaast ontvangen de AOW-gerechtigden nog een tege-
moetkoming van € 34,26 bruto per maand.
De toeslag bedraagt maximaal € 699,58 bruto per maand.
Hoe hoog de toeslag precies is, hangt af van het inkomen van
de werkende jongere partner. Een deel van het inkomen wordt
namelijk van de toeslag afgetrokken. Als het bruto-inkomen
van de jongere partner uit arbeid hoger is dan € 1.253,80 heeft
de AOW’er helemaal geen recht op toeslag (bij een inkomen
in verband met arbeid (bijvoorbeeld een sociale verzekerings-
uitkering) vervalt de toeslag bij € 698,58 bruto per maand).
Netto bedragen
De netto AOW (exclusief toeslag en vakantietoeslag) bedraagt
per 1-1-2010:
Voor gehuwden (2x) € 649,34
Voor alleenstaanden € 946,21
ANW
Nabestaandenuitkering 1087,96
Halfwezenuitkering 247,20
Wezenuitkering tot 10 jaar 348,15
Wezenuitkering van 10 tot 16 jaar 522,22
Wezenuitkering van 16 tot 21/27 jaar 696,29
Vakantie-uitkering
Nabestaandenuitkering 68,70
Halfwezenuitkering 19,62
Wezenuitkering tot 10 jaar 21,98
Wezenuitkering van 10 tot 16 jaar 32,98
Wezenuitkering van 16 tot 21/27 jaar 43,97
Extra tegemoetkoming
Mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabe-
staandenwet (Anw) krijgen een tegemoetkoming van € 16,78
bruto per maand.
AWBZIn de AWBZ wordt onderscheid gemaakt tussen een hoge en
een lage eigen bijdrage. Uitgangspunt hierbij is dat in principe
de hoge bijdrage geldt, tenzij de lage bijdrage van toepassing is.
De lage bijdrage is van toepassing in de volgende gevallen:
• Gedurende de eerste zes maanden van verblijf in een
AWBZ-instelling. Eerder verblijf wordt hierbij betrokken,
als dat verblijf korter geleden is dan 6 maanden. Was men
voorafgaand ook al opgenomen (bijvoorbeeld voor reke-
ning van de ZVW), dan telt dat eerdere verblijf mee voor
de bepaling van de periode van zes maanden. Bijvoorbeeld:
opname gedurende vijf maanden in ziekenhuis voor reke-
ning van de ZVW en aansluitend verblijf in een AWBZ-
instelling, dan is nog één maand de lage eigen bijdrage
verschuldigd en daarna de hoge;
• Er sprake is van een kortdurende indicatie, dat wil zeggen
dat verwacht wordt dat terugkeer naar de thuissituatie
mogelijk is.
• De belanghebbende moet voorzien in de kosten van onder-
houd voor kinderen waarvoor hij kinderbijslag ontvangt
of aan wie studiefinanciering is toegekend.
• De belanghebbende is gehuwd/samenwonend en de part-
ner woont nog thuis (of verblijft nog voor rekening van de
ZVW in een instelling).
SB_02_10.indd Sec1:7SB_02_10.indd Sec1:7 1/29/2010 9:47:53 AM1/29/2010 9:47:53 AM
8 sociaalbestek 2/2010
De lage eigen bijdrage is minimaal € 144,20 en maximaal
€ 758,60 per maand.
In alle andere gevallen is dus de hoge eigen bijdrage verschuldigd.
De hoge eigen bijdrage is maximaal € 1.838,60 per maand.
De eigen bijdrage is verschuldigd vanaf de eerste dag waarop
de opname voor rekening van de AWBZ komt.
Wanneer de opname in de AWBZ-instelling het gevolg is van een
arbeidsongeval of beroepsziekte, is geen bijdrage verschuldigd.
Zowel de lage als de hoge bijdrage is afhankelijk van de hoog-
te van het verzamelinkomen (= het belastbare inkomen van
boxen 1, 2 en 3 opgeteld). Bij gehuwden/samenwonenden telt
ook het verzamelinkomen van de partner mee. Het zorgkan-
toor vraagt bij de Belastingdienst naar het verzamelinkomen
van twee jaar vóór het jaar van de opname. Dat jaar wordt het
peiljaar genoemd.
De lage bijdrage bedraagt op jaarbasis 12,5 procent van het
verzamelinkomen, maar nooit minder dan € 144,40 en nooit
meer dan € 758,60 (of als dat minder is de werkelijke verpleeg-
prijs) per maand. Als bij gehuwden/samenwonenden beiden
de lage bijdrage verschuldigd zijn, geldt het maximum bedrag
voor hen samen.
Voor de hoge bijdrage wordt op het verzamelinkomen de
daarover verschuldigde belasting in mindering gebracht.
Vervolgens worden jaarlijks opnieuw de aftrekposten (pre-
mie ziektekostenverzekering, zak- en kleedgeld) in minde-
ring gebracht. Deze aftrekposten worden jaarlijks gewijzigd,
afhankelijk van de ontwikkelingen. Van het inkomen uit
tegenwoordige arbeid - dat jaarlijks door de verzekerde moet
worden opgegeven - is 15% vrijgesteld.
Verder geldt dat:
• de bijdrage maximaal 90 procent van de verpleegprijs per
dag bedraagt.
• bij verblijf gedurende een gedeelte van de maand, de eigen
bijdrage pro rato wordt berekend.
• gehuwde verzekerden, die beiden in een instelling verblij-
ven, betalen de gezamenlijke bijdrage pro rato van ieders
aandeel in het bijdrageplichtige inkomen.
• de bijdrageperiode loopt van 1 januari t/m 31 december.
Bovenstaande bedragen worden per kalenderjaar vastgesteld
en gelden voor 2010.
Wanneer de opname in de AWBZ-instelling het gevolg is van een arbeidsongeval of beroepsziekte, is geen bijdrage verschuldigd
Foto
: H
K-st
ock
SB_02_10.indd Sec1:8SB_02_10.indd Sec1:8 1/29/2010 9:47:53 AM1/29/2010 9:47:53 AM
C T U E E L
9 sociaalbestek 2/2010
De bijstandsuitkeringen zijn per 1 januari 2010 omhooggegaan, omdat het wet-
telijk minimumloon (WML) stijgt. Ook de uitkeringen voor oudere werkloze
werknemers (IOAW), oudere voormalige zelfstandigen (IOAZ) en kunstenaars
(WWIK) stijgen.
Bijstandsuitkeringen, IOAW- en IOAZ-grondslagen en WIK-uitkeringen
Voor het berekenen van de bijstandsuitkeringen wordt geke-
ken naar het netto minimumloon. Dat netto minimumloon
wordt ook gebruikt om de bruto uitkeringen voor de IOAW,
IOAZ en WWIK vast te stellen. Per 1 januari 2010 is het netto
minimumloon, inclusief vakantiegeld € 1.295,07 per maand.
De bijstandsuitkering voor gehuwden en ongehuwd samen-
wonenden is daaraan gelijk.
De uitkering voor alleenstaanden tussen de 21 en 65 jaar
is gelijk aan 50 procent van het netto minimumloon.
Alleenstaande ouders krijgen een uitkering gelijk aan
70 procent van het netto minimumloon.
Voor de bijstandsuitkering van alleenstaanden en alleen-
staande ouders wordt ervan uitgegaan dat zij (woon)kosten
met anderen delen. Als dat niet het geval is, kunnen ze in aan-
merking komen voor een toeslag van maximaal 20 procent
van het netto minimumloon.
Voor bijstandsgerechtigden onder de 21 en boven de 65 jaar
gelden aparte normbedragen. De uitkeringen voor 65-plus-
sers komen overeen met de netto AOW-bedragen.
Normbedragen WWB
(bedragen per maand, inclusief 5 procent vakantietoeslag)
Netto normbedragen voor mensen van 21 tot 65 jaar die
een uitkering krijgen op grond van de Wwb:
Gehuwden of ongehuwd samenwonenden € 1.295,07
Alleenstaande ouders € 906,55
Alleenstaanden € 647,54
Maximale toeslag voor mensen van 21 jaar tot 65 jaar:
Alleenstaande ouders en alleenstaanden € 259,01
Netto normbedragen voor mensen van 65 jaar of ouder:
Gehuwden en ongehuwd samenwonenden
- beide partners 65 jaar of ouder € 1.368,01
- één partner jonger dan 65 jaar € 1.368,01
Alleenstaande ouders € 1.252,56
Alleenstaanden € 994,42
Netto normbedragen voor mensen jonger dan 21 jaar die
een uitkering krijgen op grond van de Wwb:
Gehuwden en ongehuwd samenwonenden
- beide partners jonger dan 21 jaar € 447,48
- één partner jonger dan 21 jaar € 871,28
Alleenstaanden € 223,74
Voor mensen jonger dan 21 jaar met een of meer kinderen
die tot hun last komen, gelden hogere bedragen:
Gehuwden en ongehuwd samenwonenden
- beide partners jonger dan 21 jaar € 706,49
- één partner jonger dan 21 jaar € 1.130,29
Alleenstaande ouders € 482,75
SB_02_10.indd Sec1:9SB_02_10.indd Sec1:9 1/29/2010 9:47:54 AM1/29/2010 9:47:54 AM
10 sociaalbestek 2/2010
De IOAW is bestemd voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren
op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werklozen, ongeacht hun leeftijd. De IOAW geldt, nadat de uitkeringsperiode
voor de werkloosheidswet inclusief de vervolguitkering is verstreken. Voor de
IOAZ komen mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-
zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) in aanmerking die noodgedwongen hun
bedrijf of beroep moeten beëindigen.
IOAW en IOAZ
De bruto grondslag, inclusief vakantietoeslag, bedraagt per
1 januari 2010, per maand, voor:
Gehuwde en ongehuwde partners die
beide 21 jaar of ouder zijn € 1.494,52
Alleenstaanden van 21 jaar of ouder
met een of meer kinderen € 1.452,26
Alleenstaanden
– vanaf 23 jaar € 1.149,62
– 22 jaar € 898,16
– 21 jaar € 754,26
Voor mensen onder de 21 jaar gelden lagere bedragen. Op de
grondslagen worden de bruto inkomsten uit of in verband
met arbeid van de werkloze of zelfstandige en zijn of haar
partner in mindering gebracht. In tegenstelling tot de bij-
standswet wordt geen rekening gehouden met andere inkom-
sten en met vermogen. Alleen bij de IOAZ wordt van vermo-
gens boven de € 119.929,- een inkomen van 4 procent van dat
meerdere verondersteld.
Voor mensen die een pensioentekort hebben, wordt een
bedrag tot maximaal € 112.792,- t.b.v. een aanvullende pen-
sioenvoorziening buiten beschouwing gelaten.
Wet werk en inkomen kunstenaars
De Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) is bedoeld
voor kunstenaars die tijdelijk nog niet (geheel) in een eigen
inkomen kunnen voorzien. De uitkering is gebaseerd op circa
70 procent van de bijstandsnorm; de vakantietoeslag is begre-
pen in het maandbedrag.
De bruto uitkeringen per maand bedragen:
Alleenstaanden € 726,59
Alleenstaande ouders € 1.012,93
Gehuwden en samenwonenden € 1.071,44
Wet investeren in jongeren
Het wetsvoorstel 'Wet investeren in jongeren' verplicht
gemeenten jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden voor
een uitkering een aanbod te doen. Dit kan een baan zijn, een
vorm van scholing of een combinatie van beide. Als zij werk
accepteren, krijgen ze salaris van de werkgever. Bij acceptatie
van het leeraanbod krijgen ze waar nodig een inkomen dat
even hoog is als de bijstandsuitkering. Als zij het aanbod
niet accepteren dan krijgen zij ook geen uitkering van de
gemeente.
De nieuwe regeling geldt niet voor jongeren die niet kunnen
werken of leren. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om jon-
geren met een handicap. Deze groep jongeren komt wel in
aanmerking voor financiële ondersteuning, die aansluit bij
de huidige bijstandsnorm.
SB_02_10.indd Sec1:10SB_02_10.indd Sec1:10 1/29/2010 9:47:54 AM1/29/2010 9:47:54 AM
www.kennisbankschuldhulpverlening.nl
Met de vernieuwde kennisbank Schuldhulpverlening kunt u
aan de hand van een stappenplan het gehele minnelijke traject
schuldhulpverlening doorlopen gebaseerd op de NEN-norm.
Van aanmelding en intake tot de schuldregeling en de nazorg.
Tevens vindt u er alle relevante informatie over de herzieningen
binnen de Wsnp. Ter verdieping is er allerlei achtergrond-
informatie zoals parlementaire ontwikkelingen, onderzoeken en
praktijkvoorbeelden.
Neem snel een kijkje op www.kennisbankschuldhulpverlening.nl en vraag een vrijblijvende productdemonstratie aan.
Kent u de vernieuwde
kennisbank Schuldhulpverlening al?
SB_02_10.indd Sec1:11SB_02_10.indd Sec1:11 1/29/2010 9:47:55 AM1/29/2010 9:47:55 AM
• Met nieuws uit de sectoren • interviews en achtergronden • verhalen van de werkvloer • weblogs en opinies
Bezoek het vernieuwde zorgwelzijn.nl
ACTUEEL THEMA BELEID WERKVLOER MENINGEN SERVICE
www.zorgwelzijn.nl: hét platform voor sociale professionals
De website www.zorgwelzijn.nl heeft sinds kort een geheel nieuwe look en feel. De site geeft een overzichtelijk beeld van het actuele nieuws uit de zorg- en welzijnssector. Zorg + Wel-zijn groeit op het web uit tot hét platform voor sociale profes-sionals. Of u nu geïnteresseerd bent in artikelen over jeugdzorg, ou-derenzorg, gehandicaptenzorg, thuiszorg, welzijnswerk, integratiebeleid of opvang - de gebruiksvriendelijke tabs wij-
zen u de weg. Naast het nieuws uit de sectoren biedt de site interviews, achtergronden, beleidsnieuws en verhalen van de werkvloer. Bovendien kunt u reageren op artikelen, van u laten horen in rubrieken als Uit het veld, meningen publiceren op de opinie-pagina of zelf gaan webloggen over eigen praktijk. Ga eens kijken op de nieuwe website en laat van u horen via [email protected]
Lees ook het gerestylde Zorg + Welzijn Magazine!
SB_02_10.indd Sec1:12SB_02_10.indd Sec1:12 1/29/2010 9:47:56 AM1/29/2010 9:47:56 AM