Schoolbestuur 4, 2014 denkend kind issuu
-
Upload
carlijn-faesen -
Category
Documents
-
view
227 -
download
6
Embed Size (px)
description
Transcript of Schoolbestuur 4, 2014 denkend kind issuu

Denkend kind
JAARGANG 34 I JUNI 2014 I NUMMER 4

3Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
I N H O U D
R E D A C T I O N E E LDenkend kind
In het vorige nummer van School-
bestuur schreef dr. Toke Elshof dat
‘katholiciteit’ een uitdaging aan de
scholen is, want ‘(…) identiteit [is] niet
zomaar voor handen en duidelijk en
beschikbaar, [ze] zorgt er met andere
woorden voor dat binnen de school
het gesprek gevoerd wordt, over wat
nou eigenlijk voor mensen van het
grootste belang of van heilige waarde
is.’ Kernachtig geeft zij hiermee aan
hoe belangrijk het is dat er tradities
zijn die de natuurlijke aard van de
mens, die sociaal is, ondersteunen
en voeden. Hiermee sloot Elshof een
reeks artikelen af die een toelichting is
op haar stelling dat het verband tussen
school en geloof niet altijd zichtbaar
is, maar dat dit onder de oppervlakte
wel degelijk beschikbaar is. De redactie
is haar bijzonder erkentelijk voor deze
jarenlange bijdrage.
Behalve dat er eeuwenoude, beproefde
ideeën zijn over vrijheid en verantwoor-
delijkheid, over gewetensvol handelen,
is er, dankzij wetenschappelijk onder-
zoek, steeds meer inzicht in de geneti-
sche verschillen tussen mensen en in
de onbewuste neurologische processen
en gewoonten die betrekking hebben
op onze beslissingen en gedragingen.
Betrekken wij deze ontwikkeling op het
onderwijs dan heeft ze op den duur
twee belangrijke, praktische betekenis-
sen. Het zal nodig zijn vaardig te wor-
den op dit terrein, dat wil zeggen dat
leraren een wezenlijk begrip hebben
van genetische verschillen en van de
onbewuste krachten die onze keuzes,
voorkeuren, verplichtingen bepalen, op-
dat zij daar verantwoord mee om leren
gaan. Tot zover de eerste betekenis.
Wat deze ontwikkeling ook omvat is de
toepassing van ‘kunstmatige intelligen-
tie’, dat wil zeggen: de wisselwerking
tussen mens en computer. Door de
laatste zo te programmeren dat deze
beter kan reageren op de (unieke)
gebruiker, kan de leerling meer doen en
zich beter ontwikkelen. Redenerende
machines die de individuele leerling
vooruithelpen. En de leraar die een
oogje in het zeil houdt en het overzicht
bewaart, in die zin dat hij meer een
ingenieur van leerprocessen zal zijn,
naast de leerling die op zijn beurt daar
meer invloed op zal hebben, zoals we
in de creatie van Mark Kohn, ‘denkend
kind’, kunnen lezen. Zijn bewerkte foto,
die wij eerder gebruikten, prijkt op de
omslag van dit nummer.
Intussen ‘weet niemand nog hoe het
precies moet’, meent Eric Razenberg,
algemeen directeur van ThiemeMeu-
lenhoff, die in dit nummer samen met
schoolbestuurder Hans Kelderman
de komende veranderingen op school
verkent.
Thema interview
Thema interview
Ziel van de school
Thema interview 4 ‘Niemand weet nog hoe het precies moet’Gerrit-Jan Meulenbeld
‘We gebruiken wel leermethoden, maar ze helpen ons niet echt’, stelt Hans Kelderman, bestuurder van de Aloysius Stichting, een grote organisatie voor speciaal onderwijs. Met Eric Razenberg, algemeen directeur van ThiemeMeulenhoff, spreekt hij over een nieuwe inrichting van de scholen.
12 Kunstmatige intelligentie en het onderwijsJan van Oers
Volgens hoogleraar Aske Plaat kunnen wij samen met redenerende machines slimmer zijn. Doordat de computer naar jou kijkt en er zo meer relatie met de gebruiker ontstaat.
14 De mens is ook een biologisch wezenGerrit-Jan Meulenbeld
De belangrijkste opbrengst van haar onderzoek vindt hoogleraar Dorret Boomsma dat het besef is gegroeid dat op de vraag waarom kinderen, mensen, van elkaar verschillen, het genetisch materiaal een belangrijke rol speelt.
18 ‘Een blik, een moment van verstandhouding’Anton de Wit
De ziel van ‘het Boni’ in Utrecht vinden we achthonderd kilometer zuidwaarts, in het Franse gehucht Taizé. Een gesprek met Ton Jansen, leraar Nederlands en moderator op het St. Bonifatiuscollege.
7. Mensenschool: Dick Wijte over een
ondernemende overheid.
8. VKO Penning 2013: Schoolbestuurder
Maarten Bauer: ‘Gewoon omdat
identiteit leuk is’.
10. Thema artikel: Het perspectief van
neurowetenschappen. 16. Karin Melis: Bestaat tegenslag?
21. School en geloof: Liesbeth Stalmeier
over identiteit als expertise.
22. AOb-bestuurder Martin Knoop: ‘Lera-
ren ruimte geven voor een persoonlijke
aanpak.’
24. Schoolbeeld: Basisschool Onze Wereld,
Transvaalwijk, Den Haag.
26. Katholieke Scholengemeenschap Etten-Leur: Afdelingsleider Jacques
Quaijtaal over identiteit als onderdeel
van de schoolstrategie.
27. Jurisprudentie: Verwijdering van een
leerling wegens conflict met de ouders.
28. VKO-Radboud Universiteit: Natascha
Keijzer en Bas Dumoulin blikken terug
op hun deelname aan de toerusting ‘het
Verhaal van de School’.
30. Bouwstenen voor Sociaal: Een IKC in
een bestaand schoolgebouw.
34. De Lobby: Onmachtige overheden aan
het stuur.
D I T N U M M E R

54 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
Hans Kelderman (aloysius sticHting) en eric razenberg (tHiememeulenHoff)
‘Het speciaal onderwijs moet een laboratorium zijn voor
het regulier onderwijs. We zeggen dat iedereen erbij
hoort, dat iedereen een bijdrage moet kunnen leveren
aan de samenleving. dan moet je ook op zoek naar de
talenten van kinderen die met een achterstand beginnen.
dat betekent dat je op zoek bent naar verschillen en niet
naar de overeenkomsten. Wij gebruiken wel leermethoden,
maar ze helpen ons niet echt, negentig procent van onze
kinderen wil ze niet lezen. Wij moeten het dus sowieso
anders doen en op zoek naar wat kinderen kunnen. daar
hoort bij dat we optimaal gebruik maken van de digitale
hulpmiddelen die er zijn’, zegt Kelderman.
We treffen elkaar in amersfoort bij thiememeulenhoff,
een modern gebouw met veel open ruimten, een voor-
beeld van het nieuwe werken. ‘Kantoor moet een plek zijn
waar collega’s elkaar ontmoeten om te overleggen en van
elkaar te leren, aan opdrachten kun je ook thuis werken’,
zegt eric razenberg. ‘Wij noemen ons ook geen educa-
tieve uitgeverij meer, maar een ‘learning design company’,
omdat we samen met scholen en andere belanghebben-
den het leerproces willen ondersteunen en verder ontwik-
kelen’. Kelderman is onder de indruk van de kantoorin-
richting en vertelt dat zijn eigen bestuursgebouw met
dezelfde gedachte is ingericht, als voorbeeld voor de rest
van de organisatie, ‘we willen naar open, zoveel mogelijk
digitale, leercentra, voor de leerlingen en medewerkers,
waar een koppeling van theorie en praktijk is’.
O p a c h t e r s t a n dKelderman en razenberg constateren beiden dat de
inrichting van het onderwijs achterloopt bij de maatschap-
pelijke ontwikkelingen. ‘de opdracht van het onderwijs is
al tweehonderd jaar dezelfde, opvoeden en onderwijzen
horen bij elkaar, de meester en gezelgedachte’, zegt Hans
Kelderman, ‘mijn uitgangspunt is dat kinderen gelukkig
moeten kunnen worden. dat betekent dat ze zelfvertrou-
wen krijgen, dingen kunnen doen die ze leuk vinden, dat
hun talenten tot hun recht komen, maar ook dat ze een
bijdrage kunnen leveren aan de samenleving. alleen past
de huidige inrichting van het onderwijs onvoldoende bij
ontwikkelingen in de samenleving. school zou voorloper
moeten zijn en dus zouden kinderen op school omringd
moeten worden door een hoogwaardige technologische
omgeving’.
razenberg: ‘de onvrede over de resultaten van ons
onderwijs groeit, de druk neemt toe, ofschoon we het
nog steeds goed doen, maar we worden links en rechts
ingehaald. de overheid wil de resultaten verhogen met
minder middelen, ouders vragen steeds vaker wat scholen
aan digitalisering doen, want ze zien een steeds grotere
kloof tussen school en thuis. ons onderwijs is nog te veel
tH
em
a i
nter
Vie
W
‘Ieder kind heeft recht op zijn eigen leerproces’Gerrit-Jan Meulenbeld
Hans Kelderman en Eric Razenberg geloven dat het onderwijs een paradigmawisseling nodig heeft. ‘Na de Industriële Revolutie staan we met de digitale mogelijkheden van nu weer op een keerpunt’, zegt Kelderman. ‘Ons onderwijs is nog te veel ingericht met het oog op een voorspelbare, maakbare wereld. Maar die is er niet meer, zestig procent van de huidige banen bestaat over tien jaar niet meer’, meent Razenberg. Wat is er nodig?

54 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
bijvoorbeeld als je leerlingen op pad stuurt en vraagt dat
ze van thuis uit hun bevindingen mailen’. onderwijs dat
aansluit bij de samenleving vraagt ook van de docenten
een cultuuromslag. ‘zij zullen vooral coaches moeten
worden, begeleiders. ze zullen dus ook anders opgeleid
moeten worden. ze zitten nu veel te veel vast aan leerlij-
nen en lesmethoden, ze moeten beter leren kijken naar
kinderen en de leerlingen veel meer zelf aan het werk
zetten en uitdagen. de vierde belangrijke voorwaarde die
nodig is, is de digitalisering van het onderwijs. ict is een
geweldig hulpmiddel om een oud doel als talentontwikke-
ling te realiseren’, aldus Kelderman, ‘daarvoor moeten de
systemen goed in orde zijn’.
‘Het aantal digiborden in een school is geen aanwij-
zing voor de gewenste aanpassing van onderwijs’, zegt
razenberg. ‘Het succes van de digiborden is vooral te
danken aan het feit dat ze het traditionele onderwijsmodel
ondersteunen, ze worden als vervanging van het school-
bord gebruikt. inzet van digitale hulpmiddelen vereist
dus dat een school een visie op gedifferentieerd leren
ontwikkelt. Het is veel meer dan boeken achter glas gaan
lezen. de meeste kinderen kunnen prima met digitale
hulpmiddelen omgaan, wat je als school moet toevoegen
ingericht met het oog op een voorspelbare, maakbare
wereld. maar die is er niet meer, zestig procent van de
huidige banen bestaat over tien jaar niet meer. Kinderen
moeten zich nog te veel vormen naar een systeem dat wij
hebben bedacht, terwijl we juist vanuit de mogelijkheden
en beperkingen van een kind moeten vertrekken. in het
oude systeem is alles gericht op het gemiddelde en op
kennisreproductie. Het doet te weinig recht aan kinderen
die boven of onder het gemiddelde zitten. Willen we meer
uit kinderen halen, dan moeten we ook kijken hoe we
leren effectiever kunnen maken’.
W a t i s e r n o d i g ?‘er zijn vier voorwaarden’, zegt Kelderman. ‘Het begint
met een visie op leren. als je ieders talenten tot hun recht
wil laten komen en geen zicht meer hebt op de nabije
toekomst, is de nadruk op brede ontwikkeling in het
onderwijs en minder op meten van toetsbare resultaten,
heel belangrijk. die ruimte begint er politiek gelukkig
weer meer te komen’, meent hij. anderzijds is wet- en re-
gelgeving nog sterk geënt op het leerstof- en jaarklassen-
systeem, constateert hij tegelijkertijd, ‘om afstandsleren
mogelijk te maken moet je heel wat hindernissen nemen,
Eric Razenberg studeerde af in de economische psychologie, waarna hij tien jaar werkte
als ondernemer in de financiële dienstverlening. Omdat hij de producten te veel ‘gebak-
ken lucht’ vond, stopte hij. Hij nam de kans om als commercieel directeur voor een grote
educatieve uitgever te gaan werken aan, ondanks het stoffige beeld dat hij aanvankelijk van
deze sector had. ‘Maar de sector stond aan de vooravond van veel veranderingen, vooral
de digitalisering sprak me erg aan’. In 2009 werd hij directeur Benelux bij een andere uit-
gever waar hij later verantwoordelijk was voor het hoger onderwijs Europa. Sinds 1 maart
2013 is hij algemeen directeur van ThiemeMeulenhoff.
Hans Kelderman is van oorsprong docent lichamelijke opvoeding, ging in het speciaal onderwijs werken en raakte geboeid
door de kinderen in dit werkveld. Studeerde daarna onderwijskunde, orthopedagogiek en studeerde af in de theoretische
pedagogiek. Hij is sinds tien jaar voorzitter van het college van bestuur van de Aloysius Stichting, een landelijke onder-
wijsorganisatie met speciaal onderwijs, speciaal basisonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en onderwijs aan leerlingen
in justitiële jeugdinrichtingen. De 33 scholen bieden onderwijs en begeleiding aan kinderen van 4 tot en met 20 jaar, die
vooral ernstige gedrags- en/of psychiatrische problemen ervaren en/of laten zien. ‘Wij richten ons op kinderen die het in onze
samenleving het aller moeilijkst hebben. Hoe gekrenkter, kwetsbaarder, des te beter ze bij onze opdracht passen, namelijk
om de negatieve spiraal om te buigen’. Sinds 1 april vertegenwoordigt hij de PO-Raad in de raad van toezicht van Kennisnet.
Foto: Maria Hermes
Foto: Fragment uit 7 Ditches TV

PB6 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
is hoe je informatie onderscheidt, met elkaar verbindt en
zorgvuldig met het eigenaarschap van informatie omgaat.
daarvoor is het nodig dat de leerling centraal staat in het
onderwijsproces, niet de lesmethode, de docent of het
schoolsysteem. digitale technieken kunnen leerlingen
helpen in hun leerproces en de docent overzicht geven in
welke fase een leerling zit en welke interventie hij van de
docent nodig heeft’.
‘We moeten kinderen leren selecteren’, vult Kelderman
aan, ‘maar uiteindelijk bepaalt die zelf wat voor hem van
belang is, omdat de context ook steeds verandert. dat is
de paradigmawisseling. de leerling is verantwoordelijk
voor zijn eigen leerontwikkeling, de docent is vooral stimu-
lator, facilitator, maar leert ook zelf’.
W a a r b e g i n t h e t ?razenberg heeft de indruk dat veel scholen serieus bezig
zijn om de omslag te gaan maken en benadrukt nog eens
dat de docent in het geheel heel belangrijk blijft. ‘als een
school geen aandacht heeft voor de rol van de docent in
de nieuwe vormgeving van onderwijs, en ondertussen alle
nieuwe digitale middelen binnenhaalt, is het hele project
gedoemd te mislukken. Het is ook de reden waarom wij
als organisatie zelf veranderen, zodat we beter in staat
zijn het onderwijs te helpen veranderen. de nieuwe ken-
nis en ervaring die we opdoen bieden we graag ook aan
scholen aan die dezelfde beweging willen maken. daarom
hebben we ook onze traditionele uitgeversrol losgelaten.
We denken dat een nieuwe vormgeving van onderwijs
vraagt om de traditionele methodes op den duur los te
laten en kleinere contenteenheden te maken die adaptief
zijn toe te passen, waardoor ook niet iedere leerling alles
moet doorlopen, maar eventueel sneller naar een volgend
niveau kan. We vragen scholen die nieuwe content te
gebruiken en de ervaringen met ons te delen. We zijn zo
samen met scholen bezig om de eerste vormen van geper-
sonaliseerd leren uit te vinden. We hebben elkaar nodig,
want niemand weet nog hoe het precies moet’.
Volgens Kelderman leidt deze ontwikkeling tot lerende
netwerken en worden de scheidslijnen tussen scholen,
opleidingen en kennisinstituten steeds vager.‘als scholen
moeten we ook, want van ons wordt verwacht dat we meer
met minder doen’. in de omslag binnen scholen ziet Kel-
derman een belangrijke rol weggelegd voor bestuurders.
‘tot op heden is het een vaksectie of groep leraren die de
leermethoden uitzoeken. Hun rol blijft van belang, maar
het is de bestuurder die de discussie over de onderwijsvi-
sie moet aanzwengelen, die moet inspireren, zeker als je
talentontwikkeling als uitgangspunt neemt, dan komen er
meer dan drie niveaus in een school. om die transitie te
maken is een bestuurlijk perspectief nodig, want het gaat
om veel meer dan de lesmethode, ook over alle rand-
voorwaarden zoals ict en de middelen. Je moet situaties
creëren waarin verandering mogelijk is, ook fysiek, zoals
wij met onze inrichting doen’.
Keldermans boodschap aan uitgevers is dan ook: ‘luis-
ter wat beter naar scholen en vaker naar bestuurders en
wordt wat meer modulair’. ‘daar zit dus beweging in. an-
dersom moeten scholen ook een duidelijke vraag formule-
ren voor uitgevers en een duidelijke visie ontwikkelen. er
zijn nog te veel bestuurders in het primair onderwijs die
daar niet over hebben nagedacht’, meent hij.
I n f o r m e e l l e r e n‘de digitalisering van het onderwijs kan ervoor zorgen dat
wat kinderen thuis doen, inzichtelijk wordt voor de school,
zodat er veel sneller op de situatie ingespeeld kan worden
als blijkt dat een leerling het niet snapt’, zegt razenberg,
‘en dat wat buiten de school wordt geleerd, ook binnen de
school erkenning krijgt’.
‘door de verregaande individualisering zijn de drie opvoe-
dingsmilieus thuis, school en omgeving steeds verder uit
elkaar gegroeid. door het kind weer centraal te stellen in
wetgeving en zorgarrangementen en de digitalisering kun-
nen ze weer dichter bij elkaar komen. Wij hebben bijvoor-
beeld een ouder-app waarmee we ouders op de hoogte
houden van belangrijke gebeurtenissen op school’, vertelt
Kelderman. ‘als kinderen de regie hebben over hun eigen
leerproces en een portfolio hebben, kun je dat openstel-
len voor de drie milieus en ze zaken toe laten voegen.
dat verhoogt de onderlinge betrokkenheid, maar ook het
zelfvertrouwen van de leerling die ineens ook waardering
krijgt omdat hij het op de voetbalclub zo goed doet’.
‘Volgens mij is dát gepersonaliseerd leren, niet alleen dat
je rekening houdt met verschillen in tempo en niveau,
maar ook met persoonlijke kenmerken van kinderen.
adaptief is nog niet gepersonaliseerd’, meent razenberg.
‘ik denk overigens niet dat we met gepersonaliseerd leren
uitval helemaal kunnen voorkomen. ieder systeem leidt
tot uitval. Het draagt er wel toe bij dat de groep zo klein
mogelijk is en we ze blijvend terug kunnen halen’, zegt
Kelderman. ‘ik verwacht dat we met meer gepersonali-
seerd leren en aandacht voor individuele talenten meer
kinderen die nu nog in het speciaal onderwijs terecht
komen, binnen het regulier onderwijs kunnen houden’,
vult razenberg aan. n
‘Niemand weet nog hoe het moet’
‘Bestuurders hebben een belangrijke rol in de omslag’

7
MENSENSCHOOL
Dick Wijte
De ondernemende staat Is er nog iets over in het onderwijs dat niet door de overheid is aan-
geraakt? Haar vingerafdrukken zitten overal. Ik signaleer onbehagen
in het onderwijs dat hiermee samenhangt. Zelden echter ontmoet ik
er mensen die de overheid liever kwijt dan rijk zijn. Maar wat moet
zij dan precies doen? Dat is de vraag waarmee ik blijf zitten.
Het antwoord zoek ik in The Entrepreneurial State. Debunking Public
vs. Private Sector Myths, een boek van Mariana Mazzucato, dat zojuist
is verschenen. Zij heeft zich gespecialiseerd in de economie van
innovatie. Ook in de economie is behoefte aan de overheid, alhoe-
wel menigeen deze opvatting bestrijdt. Hoogstens zou ze nodig zijn
voor gunstige belastingen, infrastructuur en een goed opgeleide
bevolking. De privésector gaat vervolgens zijn gang. Maar zo is het
niet volgens Mazzucato, die haar analyse toespitst op innovatie, de
belangrijkste voorwaarde voor groei.
De taak van de overheid is volgens Mazzucato vooral het creëren en
doen ontstaan van markten. Een van de voorbeelden daarvan is het
internet, dat door een speciale eenheid van het Amerikaanse ministerie
van Defensie is ontwikkeld, de Defense Advanced Research Projects
Agency. We denken misschien dat bedrijven zoals Apple zelf voldoende
krachtig zijn om te ondernemen, maar in werkelijkheid zijn ‘alle tech-
nieken die Jobs iPhone zo ‘slim’ hebben gemaakt, betaald door de
overheid’, schrijft zij. Naast internet zijn GPS, touch-screen display en
recent de SIRI-spraakassistent in kringen van de Amerikaanse overheid
bedacht, ontwikkeld en commercieel gemaakt. Volgens haar betreft het
radicale investeringen (waarover extreem veel onzekerheid bestond), die
wij niet danken aan particuliere investeringsfondsen of Willie Wortel.
‘Het was de zichtbare hand van de staat die ervoor zorgde dat deze
uitvindingen en innovaties gebeurden’, stelt zij. De markt, het bedrijfs-
leven en een overheid die alleen maar voor basale voorzieningen zorgt,
zouden deze vernieuwing niet tot stand hebben kunnen brengen.
Het is duidelijk dat Mazzucato een overheid voor ogen heeft die be-
reid is te ondernemen en weet dat zij daarmee grote risico’s loopt,
zo groot dat het bedrijfsleven het moet laten afweten. Een onderne-
mende staat die een groot verlangen heeft dat dingen echt gebeuren
en die daarom ervoor zorgt zelf over technische en sectorspecifieke
kennis te beschikken. Niet een overheid, voeg ik eraan toe, die zich
verliest in bestuurskundige modellen waarin ‘actoren’ een plaats
hebben toegewezen gekregen. Neen, Mazzucato bedoelt een over-
heid die de samenleving dynamiseert. Door voorop te lopen, geld te
scheppen, risico’s te dragen en door zelf over hoog gespecialiseerde
technische kennis te beschikken. Een overheid die knappe koppen
weet aan te trekken.
Als wij Mazzucato’s opvatting over de rol van de staat toepassen op
de onderwijssector dan valt op dat de Nederlandse overheid ge-
fixeerd is op gebreken, en operationele onderwijskwesties naar zich
toe trekt en daar bureaucratische maatregelen voor bedenkt: de re-
kentoets als een onderdeel van het eindexamen, anti-pestmethoden
waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat ze werken. Uit angst
waarschijnlijk voor de kiezer, de media, is zij bezig met pleisters
plakken. Een overbezorgde ouder in een speeltuin.
Wat zou de overheid voor het onderwijs kunnen ondernemen?
Kortgeleden publiceerde de Onderwijsraad een advies over de
vernieuwing van het onderwijsprogramma om leerlingen beter te
kunnen voorbereiden op eigentijdse eisen1. De raad onderkent dat
de scholen en de leraren daarbij het voortouw hebben, maar – ik vat
het samen – daarbij organisatorische ondersteuning van de overheid
nodig zouden hebben. Om kennis uit te kunnen wisselen, de nascho-
ling te verbeteren, om visiedocumenten te ontwikkelen over moderne
vaardigheden en te zorgen voor evaluatie-instrumenten. Hoe proeft
dit advies als we het naast de visie van Mazzucato leggen?
Zelf denk ik dat we de overheid nodig hebben om leraren te kunnen
laten doorbreken met nieuwe technieken, denk aan de combinatie
van internet, mobiele apparatuur, apps en videoverbinding en aan
leraren die complementair weten te zijn aan de intelligentie van ma-
chines. Leraren die effectiever en efficiënter hun leerlingen bereiken,
ook omdat zij op genetische verschillen tussen leerlingen kunnen
inspelen. Het gaat om het doordenken van de betekenis van twee
reusachtige ontwikkelingen, kunstmatige intelligentie en neurobio-
logie. Technologie om leren echt persoonlijk te kunnen maken, echt
passend onderwijs. De overheid zou – in Europees verband – mid-
delen moeten vrijmaken en knappe mensen moeten aantrekken die
– ver weg van de vergadercircuits – het innovatieve voorwerk verrich-
ten, opdat leraren als startups in hun ecosystems aan hun onderwijs
verder kunnen bouwen. Twee modewoorden, maar waarmee wel
goed wordt aangegeven dat verondersteld wordt dat een voedingsbo-
dem aanwezig is. n
1 Onderwijsraad, Een eigentijds curriculum, 2014.
Dick Wijte is voorzitter van de VKO

98 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
Wat vindt u van het initiatief van de VKO om
zo’n penning uit te reiken?
Ik vind het een prachtig initiatief, omdat het
een mooie manier is om de identiteit van
een school zichtbaar te maken, je geeft het
concreet handen en voeten. En je zet iemand
in het zonnetje die er wat voor gedaan heeft,
en ook nog wat kan winnen en dat is gewoon
leuk.
Waarom heeft u gereageerd op de oproep van
de penning van de VKO?
Mijn oog viel erop toen ik het blad Schoolbe-
stuur onder ogen kreeg. Ik ken de VKO nog
niet zo lang en wist niet van het bestaan van
de penning af. Toen ik de oproep zag dacht
ik meteen aan de leerlingenraad van de St.
Bernadetteschool, omdat ik vind dat ze die
penning dubbel en dwars verdienen. Ik heb
diezelfde middag nog een brief gestuurd en
verzonden: stel niet uit tot morgen wat je
vandaag nog kunt doen.
Waarom dacht u meteen aan de St. Bernadet-
teschool?
Elk jaar maken we als bestuur een ronde
langs al onze scholen en een onderdeel
daarvan is een gesprek met leerlingen van
staat bij de missie een aantal uitspraken
over herkenbare waarden als verbinding en
het wij-gevoel. De leerlingenraad van de St.
Bernadetteschool praatte hier niet diep-
gaand over, ze hadden een duidelijke vraag
en deden het gewoon. Oprecht, belangstel-
lend, serieus en niet ingewikkeld. Ze lieten
zien dat meelevendheid, betrokkenheid en
belangstelling makkelijk kan en dan ook leuk
is. Geen ingewikkeld beleid, geen dikke en
zware notities, maar gewoon beginnen bij
de essentie, er daadwerkelijk wat mee doen
en kijken wat er mogelijk is: een prachtig
voorbeeld van ‘gedeelde vreugd is dubbele
vreugd’.
Wat betekende het voor jullie om deze VKO-
penning te krijgen?
Voor de leerlingen was het een verrassing. Ze
vonden het ook heel bijzonder en spannend,
want op zo’n congres van grote mensen,
die ernstig kijken, kom je als kind natuurlijk
niet vaak. En dan mag je op een gewone
schooldag zomaar naar Nijmegen, je krijgt
een cadeautje en ook nog geld om dat aan
iets te besteden, dus ja, ze waren behoorlijk
verrast en blij ook! Maar dat gold voor ieder-
een op school, het was voor iedereen een
surprise. Voor onze onderwijsstichting was
het natuurlijk een leuk initiatief om zo nog
eens extra in de picture te komen. Ja, het is
een stimulans voor onze stichting geweest,
want als je dus wat doet, kan het ook nog
iets moois opleveren.
Aan de penning is behalve een oorkonde en
eeuwige roem ook een bedrag van 250 euro
verbonden. Wat heeft de school ermee gedaan?
De VKO penning heeft een mooie plekje
gekregen in de vitrinekast bij de ingang van
de school. En uiteraard mag de leerlingen-
VKO
PEN
NIN
G
‘Gewoon omdat identiteit leuk is’
IN GESPrEK MET MaarTEN BauEr (ONDErwIJSSTIchTING MIJNPlEIN, raalTE) OVEr DE VKO PENNING VOOr PrIMaIr ONDErwIJS
Maria Venhuizen
De leerlingenraad van de St. Bernadette-school van Onderwijsstichting ‘mijnplein’ uit Heeten heeft uit handen van Dick Wijte, voor-zitter VKO, de VKO penning voor het primair onderwijs op de VKO Identiteitsdag van 13 november 2013 mogen ontvangen. Zij waren voorgedragen door hun voorzitter van het college van bestuur, de heer Maarten Bauer. Met hem gaan we hierover in gesprek.
de school, die ons over hun school vertellen
en vragen aan ons kunnen stellen. Elk jaar
doen we dat aan de hand van een bepaald
thema, dan hebben we ook wat vergelijkings-
materiaal. In 2013 ging het over de iden-
titeit op school. we vroegen de leerlingen
van onze scholen wat ze daarvan merkten
op school en in de klas. De leerlingen van
de St. Bernadetteschool kwamen toen met
de vraag of zij eens op een andere school
mochten kijken. Ze wilden graag de horizon,
onze school voor speciaal basisonderwijs
bezoeken met vragen als: hoe gaat het daar
nu op zo’n school? wat gaat er anders en
hoe word je daar geholpen? En hoe gaat het
met onze klasgenoten en dorpsgenoten die
zelf naar de horizon gegaan zijn? hebben ze
het daar naar hun zin? hebben ze leuke juf-
fen en meesters? want deze kinderen wisten
heel goed dat een klasgenoot, die naar De
horizon gaat, naar een speciale school gaat,
omdat het op de eigen school te moeilijk
was.
we hebben de vraag van de leerlingenraad
‘kunnen we een andere school bezoe-
ken?’ aan alle directeuren van de stichting
voorgelegd en die hebben daar positief op
gereageerd. De leerlingen hebben elkaar ver-
volgens op beide scholen bezocht en hierover
een presentatie gegeven in het directeuren-
beraad. Dat moet je toch maar durven als
kind.
Dat vond ik een mooi initiatief, omdat de
leerlingenraad van de St. Bernadetteschool
heeft laten zien wat de essentie van katho-
liek onderwijs is: omzien naar je medemens,
niet ‘uit het oog-uit het hart’, maar aandacht
voor en betrokkenheid bij andere leerlingen,
die het moeilijker hebben.
In het strategisch beleidsplan van ‘mijnplein’

98 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
gaan en het op de agenda van scholen te
krijgen, want identiteit is natuurlijk gewoon
iets leuks. n
Ook op de VKO Identiteitsdag 2014 zal er weer
een VKO penning voor het basis én voortgezet
onderwijs uitgereikt worden. Bent u geïnteres-
seerd? Wilt u iemand of een organisatie voordra-
gen? Neem dan contact op met VKO Radboud
Universiteit Nijmegen. Contactpersoon: Maria
Venhuizen. E. [email protected]; T: 024-
3611147 of M. 06-11768371.
Dat is het zeker, hoewel het natuurlijk
wel een eenmalige gebeurtenis is. wat ik
belangrijk aan de penning vind, is de bood-
schap, een statement, dat identiteit ook
gewoon leuk kan zijn.
Nog tips, suggesties?
Maak de oproep duidelijker, breng het
initiatief nadrukkelijker onder de aandacht.
het mag ook gerust wat minder formeel,
gewoon omdat het leuk is. Geef dit ook aan
in je criteria, dat je ook voorstellen mag
indienen die creatief, origineel en laag-
drempelig zijn.
Voor ons was de penning een prachtig
initiatief, kinderen en leerkrachten werden
er enthousiast van, vooral omdat het
plaatsvond op de prima georganiseerde
VKO Identiteitsdag in Nijmegen, met een
gastvrij ontvangst. Feest dus. Dit is een
mooie manier om met identiteit om te
raad zelf bepalen wat er met het geldbedrag
wordt gedaan. Ik heb begrepen dat ze het
willen besteden aan een nieuw speeltoestel
op hun schoolplein, zodat iedereen er plezier
van kan hebben. Op de VKO Identiteitsdag
zelf hebben ze hierover al gebrainstormd.
hoe het precies zal worden, hoor ik volgend
jaar wel, als ik weer met hen in gesprek ga.
wat voor nu in ieder geval ook leuk is, is dat
er hierover ook een stukje in het algemene
publieksjaarverslag van onze stichting ver-
meld zal worden. we vragen onze scholen elk
jaar om een memorabel moment te vermel-
den. Eén keer raden wat dit was voor de St.
Bernadetteschool in heeten!
(het jaarverslag treft u aan op www.mijn-
plein.nl).
Vindt u dat de penning op deze manier ook
betekenis kan hebben voor katholiek onderwijs?
Dick Wijte, voorzitter VKO, overhandigt de VKO-penning PO aan
de leerlingenraad van de St. Bernadetteschool (2013).
Foto: Maria Venhuizen

1110 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
N a t u u r e n c u l t u u rAntonio Damasio, een Portugees, hersen-
onderzoeker en bestsellerauteur die in de VS
werkt, stelt dat biologische kenmerken, die
ons instinctief gedrag opleggen, gecom-
bineerd met hogere cognitieve vermogens
(dankzij geheugen, verbeeldingskracht,
logisch denken en taalvaardigheid) en de
aanwezigheid van zelfbewustzijn, samen de
menselijke natuur uitmaken. Er is – in zijn
woorden – een gecompliceerde machinerie
van levensregulering gegroeid, homeostase
genoemd, die de mens ter beschikking staat
en op de volgende processen en doelen
is gericht: onmiddellijke levensregulering,
bijvoorbeeld voedsel in energie omzetten;
bescherming van het lichaam tegen allerlei
gevaar; sociale regulering, de aansturing van
de omgang met anderen en ten slotte het
vierde homeostatische proces en doel: de
instandhouding van de soort.
Deze processen bestaan uit complexe, doch
gestandaardiseerde acties en reacties (actie-
programma’s) die geen nadenken vergen en
biologisch zijn bepaald. Voorbeelden hiervan
zijn neigingen, motivaties, feitelijke emoties,
basale acties die aangeboren zijn, waarvan
de ontwikkeling vervolgens door omge-
vingsprikkels en de verwerking daarvan kan
worden gewijzigd en uitgebreid. Dit betekent
dat in het echte leven de homeostase zich
verder ontwikkelt tot een sociaal-cultureel
niveau (dat aanvankelijk dus nog niet was
voorgeprogrammeerd). Dan ontstaat een
ingewikkelder soort actieprogramma’s die
complexere emoties teweegbrengt, zoals
verlegenheid en schaamte, minachting,
arrogantie, mededogen, bewondering en
ontzag. Deze gevoelens zijn mentale erva-
ringen die verbonden zijn met het levende
lichaam en het leven zelf. Damasio noemt ze
overgangspunten tussen basale en sociale
homeostase.
De sociale homeostase is grotendeels
niet aangeboren en is de springplank naar
culturele verschijnselen (die gebaseerd zijn
op ideeën). Damasio legt deze oversprong
met een voorbeeld uit: ‘Wanneer homeosta-
tische toestanden en ideeën met elkaar een
wisselwerking aangaan (bijvoorbeeld na de
dood van iemand aan wie je gehecht bent),
scheppen ze een nieuw niveau van regulering
waarop individuele overwegingen en sociale
groepen nieuwe, niet aangeboren reacties
genereren.’ Gevoelens maken de verbinding
tussen lichaam en omgeving mogelijk. We
hebben ze verbeeld, omgezet in ideeën,
maar ze zijn ‘rechtstreeks afkomstig uit het
levende lichaam.’ Gevoelens dwingen ons
aandacht te besteden aan ons lichaam, ze
maken het mogelijk te leren van gunstige en
ongunstige situaties, ze bieden ons voordeel
omdat we in staat zijn plannen te maken,
wat in evolutionaire zin nuttig is.
Moreel gedrag, waarvan, zoals we zagen, de
rudimenten in de basale homeostase liggen,
kon erdoor worden ontwikkeld. Nieuwe reac-
tiepatronen werden mogelijk. Damasio: ‘Tot
de nieuwe constructies bij de mens behoor-
den gedragingen en ideeënsystemen, die
bijvoorbeeld rechtvaardigheid en religieuze
overtuigingen deden ontstaan.’ Ze voorzien
in individuele en collectieve, menselijke be-
hoeften. Waarmee hij duidelijk maakt dat de
mens in allerlei opzichten vooruitkomt door
een combinatie van natuur en cultuur, een
‘combinatie van hulpmiddelen en strategie-
en’: school, levenservaring, kunst, natuur-
kennis en reflectie op de grenzen natuur en
cultuur. Hij waarschuwt wel: ‘En zelfs zo’n
combinatie geeft geen garantie op succes,
maar maakt de kans daarop wel groter.’2
B i o p o l i t i e k In een gesprek met een Britse krant zegt
de Amerikaanse gedragsgeneticus Robert
Plomin, een expert, dat het zo’n opwin-
dende tijd is in het genetisch onderzoek,
dat hij erbij wil zijn om uit te zoeken of
er sterke verbanden zijn tussen bepaalde
genen en bepaald gedrag, hoe moeilijk dit
ook is. Hij geeft dat toe. Al vijftien jaar zoekt
hij tevergeefs naar de relatie tussen gene-
tisch materiaal en de variatie in cognitieve
mogelijkheden. Zijn gedachte daarbij is
dat genetische verschillen er meer toe
doen naarmate de kinderen in min of meer
gelijke onderwijsomstandigheden gebracht
worden. Andere omgevingsinvloeden zouden
dan minder krachtig zijn. Zijn grote idee
daarachter is ‘gepersonaliseerd leren’: de
school zou oneindig veel mogelijkheden
moeten bieden, opdat ze op elk kind kan
aansluiten. Uiteindelijk zal DNA-onderzoek
daarbij behulpzaam kunnen zijn omdat, zo
verwacht hij, dan een betrouwbare voorspel-
ling van genetische kracht en zwakte kan
worden opgesteld. Hij balt dit samen in het
beeld van de ‘leerchip’ waar ieder kind over
zal beschikken.3
Wetenschappers als Plomin weten de
aandacht te trekken van media en politiek.
Nadat zijn stelling dat genetische verschillen
er meer toe doen als kinderen in gelijke on-
derwijsomstandigheden verkeren, omstandig
in een essay4 was opgenomen door Dominic
Cummings, de meest invloedrijke (inmiddels
voormalig) adviseur van de Engelse onder-
wijsminister Michael Gove, werd Plomin di-
rect door hem uitgenodigd. Nurturing nature
heeft namelijk de grote interesse van politici,
gespitst als zij zijn geraakt op het maat-
TH
EM
A A
RTIK
EL
Het perspectief van neurowetenschappen Nico Dullemans
Onderwijswetenschappen, wetten en regels hebben invloed op de school, het leren en het gedrag van leerlingen en ongetwijfeld niet zonder gunstig effect. Maar al deze inspan-ningen hebben ons nog niet de heilige graal gebracht: een effectieve omgang met de natuur van elk kind1. Nu dienen de neurowe-tenschappen zich aan die ons misschien wel bij de vindplaats weten te brengen.

1110 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
behoeve van sociale omgang, om met ande-
ren goed om te kunnen gaan. Het menselijk
brein wordt gevormd door sociale contacten
en vormt deze zelf ook.
Het is in ieders belang dat ouders leren hoe
de eerste contacten met de kinderen al van
positieve invloed kunnen zijn op de ontwikke-
ling van hun hersenen. Om anderen te leren
begrijpen, om hun capaciteit voor empathie
te vergroten, om met hun emotionele moge-
lijkheden positief te reageren op eerlijkheid
en binding met anderen. Eigenlijk is ieder
van ons geroepen om inzicht te ontwikkelen
in de aanwezige krachten in ons brein en te
leren hoe daar mee om te gaan. De men-
selijke verantwoordelijkheid krijgt zelfs een
steviger basis naarmate ons begrip van de
neurologische grondslag ervan toeneemt.6 n
1 Dat kinderen van nature willen leren
was de conclusie van de Amerikaanse
pedagoog John Holt (1923-1985) na zijn
jarenlange observaties achter in de klas.
Maar de school weet zich geen raad met
‘de kinderlijke nieuwsgierigheid en de
aangeboren liefde voor leren en ontdek-
ken’, schrijft Anne Burgers die Holts
opvattingen daarover heeft samengevat.
Didactief, november 2013.
2 Antonio Damasio, Twee culturen, één
brein. In: Nexus, 2014, nummer 66, pp.
9-21.
3 In: The Guardian, 18-2-2014.
4 Some thoughts on education and political
priorities, oktober 2013. Cummings stelt
daarin dat het onderwijs in de meeste
landen, zelfs in de meest welvarendste,
zich tussen ‘afschuwelijk’ en ‘middel-
matig’ beweegt. pp. 63 De toekomst van
de scholen zal afhangen van de beschik-
baarheid van de genetische informatie
over leerlingen en van (geautomatiseer-
de) betekenisvolle statistische analyses
van de data van leerlingen, aldus Cum-
mings.
5 Nikolas Rose, Joelle M. Abi-Rached,
Neuro. The New Brain Sciences and the
Management of the Mind, 2013, pp. 1-24.
Het tweede deel van de tweede paragraaf
en de paragraaf daarna zijn met name
op deze literatuurverwijzing gebaseerd.
6 Zie: Patricia Smith Churchland, Het
gezond verstand zal zegevieren, in: Nexus
2014, nummer 66, pp. 55.
genoemd. Afwijkingen worden overigens
wel als behandelbaar aangemerkt. Sociaal
beleid krijgt zo een neurowetenschappelijke
basis. Neurobiologie biedt de mogelijkheid
tot vroegtijdige identificatie en geeft hoop op
een succesvolle interventie.
B e t e r m e n sDe druk van politiek (en commercie) kan ons
het zicht op de wisselwerking tussen natuur
en cultuur en de positieve betekenis die Da-
masio in de eerste paragraaf daaraan geeft,
benemen. Wij zijn niet ons brein, we hebben
een brein. Het vormt ons, maar kan door
onze beïnvloeding zelf ook gevormd worden.
Dit argument maakt de weg vrij om aan ons
zelf te werken. De zorg voor ons lichaam
wordt uitgebreid met de zorg voor ons brein,
ons verstand, ons gevoel. Daarbij moeten
de hersenen niet geïsoleerd en geïndividuali-
seerd worden gezien; ze zijn geëvolueerd ten
schappelijk belang van volksgezondheid en
onderwijs. Politiek en overheid willen daarom
in de toekomst kunnen kijken, men wil de
toekomst besturen. Risicomanagement is
niet meer voldoende.5
‘Biopolitiek’ is de consequentie van de ‘last’
die ervaren wordt als mensen niet goed
functioneren. Dat kunnen ook kinderen zijn
die op school problemen vertonen of niet
voldoende presteren. Of kinderen überhaupt.
Plomin stelt dat elk kind speciale behoeften
heeft. De wenst groeit om problemen voor
te zijn, het beleid verschuift naar preven-
tie en dat betekent interventie. Screen and
intervene. Met name kinderen hebben in
dit beleid een sleutelpositie. We zagen dat
Plomin een leerchip voor elk kind voor ogen
heeft. Daarnaast is er natuurlijk de groep
kinderen met afwijkingen en meer gedrag
wordt bovendien afwijkend van ‘de norm’
Titel: Hoogbegaafd Foto: Mark Kohn
Commentaar

1312 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
We laten ons in dit wetenschapsgebied
introduceren door professor dr. Aske Plaat,
hoogleraar informatie en complexe besluit-
vorming aan de Universiteit van Tilburg. Zijn
onderzoeksinteresses zijn Data Science, Ma-
chine Learning en Kunstmatige Intelligentie.
I n l e i d i n gHet gesprek begint met de opmerking dat
ik dit wetenschapsgebied niet direct zou
verwachten binnen het Departement van
Communicatie en Informatiewetenschap-
pen. Professor Aske Plaat legt uit dat deze
omgeving van taalwetenschap en filosofie
juist unieke kansen biedt voor KI en over
en weer tot vruchtbare samenwerking leidt.
Hij vertelt enthousiast over het Oosterse
bordspel Go naar aanleiding van de stenen
die afgebeeld zijn op zijn website. Over de
spelstrategieën die de grootmeesters van dit
spel hanteren. Daarna richten we ons op het
eigenlijke onderwerp van gesprek.
A c h t e r g r o n dWaar hangt kunstmatige intelligentie alle-
maal mee samen? Aske Plaat: ‘Kunstmatige
intelligentie komt onder meer voort uit de
sciencefictionliteratuur met haar droom-
beelden van hoe de samenleving eruit zou
kunnen zien. Maar hangt ook samen met
informatica en psychologie. En met het idee
dat jij als mens leven kunt scheppen door
een robot die je in elkaar zet. Ze heeft ook
van doen met onze wil onszelf beter te leren
kennen. Wij zijn intelligente wezens en kun-
nen redeneren. Dat laatste willen we graag
begrijpen.’ Rond de Tweede Wereldoorlog
is het allemaal begonnen. Een belangrijke
voortrekker hierbij was Alan Turing, een
briljant Brits wiskundige die in WO II als
cryptoloog vijandelijke berichten ontcijferde
en die wordt beschouwd als de vader van de
moderne computerwetenschap.
I n t e l l i g e n t i eKunstmatige intelligentie staat niet los van
menselijke intelligentie en de vraag daarbij is
dan wat wezenlijk aan intelligentie is. Plaat:
‘En dat is niet alleen dat wij logisch kunnen
redeneren.’ Want is dan een computer die
logisch kan redeneren, op basis van de feiten
waarmee we hem hebben toegerust, ook
intelligent te noemen? Plaat: ‘Een computer
heeft geen bewustzijn. En het hebben van
bewustzijn vinden we toch vaak essentieel
om aan iets of iemand intelligentie toe te
schrijven. Kunnen redeneren is voor intel-
ligentie niet genoeg.’ Maar, aan de andere
kant, schijnt er toch zoiets als onbewuste
intelligentie te zijn. Wat tot uitdrukking komt
in gezegdes als: ‘Laat ik er nog een nachtje
over slapen’. Het idee hierachter is dat je be-
tere ideeën zou hebben gekregen en daarom
tot een beter besluit kunt komen. Plaat: ‘Is
dat geen redeneren zonder bewustzijn?’
G r o e p s i n t e l l i g e n t i eDe mens is een sociaal wezen, een groeps-
dier. Plaat wijst allereerst op een mieren- of
bijenkolonie. Intelligentie veronderstelt
adaptiviteit. In dit geval gedrag dat veran-
dert onder invloed van bepaalde prikkels.
Plaat: ‘Kan een mierenkolonie dat? Biologen
zeggen van wel en spreken over collectieve
intelligentie. De mierenkolonie vertoont als
groep tekenen van intelligentie.’ Hij ver-
wijst vervolgens naar een artikel in Science
(2010) over groepsintelligentie. Het artikel
verhaalt over een test met een ingewikkelde
opdracht zoals het plannen van een reis.
Naast de intelligentie van de groep werd van
elk groepslid ook de individuele intelligentie
gemeten. Wat bleek nu? Plaat: ‘Het niveau
van de groepsintelligentie was soms hoger
dan dat van het slimste groepslid. Er bestaat
blijkbaar zoiets als groepsintelligentie die
tot stand komt door goed samenwerken.
Vrouwen bleken daar beter in te zijn dan
mannen. Met meer vrouwen in de groep nam
de groepsintelligentie toe.’ Plaat concludeert
hieruit dat we voor groepsintelligent gedrag
TH
EM
A I
NTER
VIE
W
Mijn smartphone en ik samen zijn intelligent!
Jan van Oers
In deze vierde aflevering van Schoolbestuur staat de relatie tussen onderwijswetenschap-pen en schoolpraktijk centraal. Het ligt voor de hand om dan al snel te denken aan ontwik-kelingen op het terrein van leerpsychologie en/of onderwijskunde. Hoe begrijpelijk ook maar ons vertrekpunt ligt op een ander ter-rein. Namelijk op dat van de kunstmatige intelligentie (KI). Allereerst willen we graag met dit wetenschapsgebied kennismaken. Waar staat kunstmatige intelligentie voor? Wat zijn belangrijke uitgangspunten hierbij? Hoe verhoudt kunstmatige intelligentie zich tot menselijke intelligentie? Vervolgens willen we kijken naar de relatie tussen kunstmatige intelligentie en onderwijs. Welke bijdrage of toepassingen zijn er (al)? Welke kansen liggen hier?
KUNSTMATIGE INTELLIGENTIE IN GESPREK MET --- PROfESSOR DR. ASKE PLAAT

1312 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
die wordt gepest en waardoor je als pester
met je neus op de feiten wordt gedrukt.’
O n d e r w i j sEen belangrijke vraag bij onderwijs is hoe we
ons cultureel erfgoed overbrengen. Plaat: ‘Vroe-
ger vertelden we elkaar verhalen, toen kwamen
er boeken en daarna films en tv. Nu is er een
iPad-college.’ Volgens Plaat zijn het de leer-
middelen die het onderwijs steeds verbeteren.
Kunstmatige intelligentie komt in het onderwijs
terug in de interactieve leermiddelen. Plaat:
‘Interactieve spelletjes zijn zo leuk dat kinderen
het zelf willen doen. De interactie moet klop-
pen met de beleving van het kind. Het EQ! Hoe
spreek je kinderen aan zodat zij zelf willen gaan
leren wat jij wilt dat ze leren. De uitdaging is om
de leermiddelen nog meer aan te passen aan
het kind. Bijvoorbeeld doordat een webcam gaat
kijken hoe het kind reageert tijdens een leer-
spelletje. Die interactie wordt meegenomen bij
een verdere aanpassing.’ Plaat maakt een inde-
ling tussen serious games met een vooropgezet
doel, zoals leren samenwerken of de wereld van
een andere kant leren bezien en entertainment-
games die je speelt omdat je ze gewoon leuk
vindt. Om echt effectieve leermiddelen te maken
moeten verschillende disciplines samenwerken
(HCI), zoals psychologen, onderwijskundigen
en ingenieurs. ‘Onderwijskundigen weten hoe je
iets kan inzetten om ervan te leren; psychologen
bewaken de aantrekkelijkheid van de interactie
en ingenieurs moeten het maken.’ Leidt dit in
de toekomst ook tot leerchips die al dan niet
worden geïmplanteerd? Plaat: ‘Maar dat is mijn
iPhone toch al? Hij en ik samen maken dat mijn
intelligentie ‘enhanced’ is. Implantatie is niet
nodig!’ n
er zo meer een relatie met de gebruiker ont-
staat. Dit laatste is ook voor het onderwijs
heel belangrijk!
V e r b e t e r i n g ?Gaat het bij kunstmatige intelligentie nu
alleen over menselijke intelligentie? Plaat
maakt een onderscheid tussen menselijke en
computerintelligentie. ‘De eerste wordt be-
studeerd door de wetenschap over de mens.
Door psychologen en filosofen. Zij proberen
te begrijpen wat denken is. De mens blijft
hierbij uitgangspunt. Bij computerintelligen-
tie zijn het de ingenieurs die het redeneren in
de machine proberen te stoppen. Redene-
rende machines!’ Willen we nu met kunst-
matige intelligentie uiteindelijk de mens
verbeteren? Plaat: ‘Dat weet ik niet. De een
wil alleen maar begrijpen terwijl de ander,
meer de ingenieur, wil verbeteren.’ Hij wijst
dan op een aantal verbeteringen op het ter-
rein van de medische wetenschap, niet alleen
bij ledematen, zoals kunstarmen en –benen
maar ook bij een aandoening als depressie.
Daarnaast noemt hij sociale verbeteringen,
zoals bij pestgedrag. Plaat: ‘Door middel van
een rollenspel kruip je in de huid van degene
ook naar empathie en emotie moeten kijken.
Wat zoveel betekent als het aanvoelen van
iemand (empathie) of het hebben van een
klik met elkaar. Zo kan er ‘enhanced intel-
ligence’ ontstaan. Een mooi voorbeeld van
dit laatste zijn de sociale spelletjes die we
spelen op onze smartphone. Door anderen
op te zoeken en hierover te praten ontstaan
online communities waarvan we leren. Plaat:
‘Mijn smartphone en ik weten samen meer
dan elk van ons afzonderlijk.’
K u n s t m a t i g e i n t e l l i g e n t i eMet de uitspraak dat ware intelligentie
zowel IQ als EQ (emotionele intelligentie)
impliceert, komt Plaat tot de kern van zijn
betoog. Plaat: ‘Het draait niet om de kunst-
matige, individuele intelligentie maar om de
gecombineerde sociale intelligentie. Samen
kunnen we slimmer zijn. Vandaar dat EQ.’
Een belangrijk en groot onderzoeksgebied
binnen KI is dat van Human – Computer In-
teraction (HCI): de studie en het gebruik van
de interactie tussen mensen en computers.
Hoe kun je met behulp van een interface die
interactie mensvriendelijker maken? Doordat
de computer bijvoorbeeld naar jou kijkt en
Aske Plaat
Chapau:
Kunstmatige intelligentie In gesprek met --- professor dr. Aske Plaat

1514 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
Boomsma houdt zich bezig met gedrag in
de breedste zin van het woord in relatie
tot biologische processen. ‘Dat werkt twee
kanten op: hoe sturen biologische processen
je gedrag en beïnvloedt het de risico’s op
ziekten, maar ook andersom: hoe beïnvloedt
je gedrag je fysieke gesteldheid? Als mensen
bijvoorbeeld stress ervaren, heeft dat ook
zijn weerslag op het lichaam. Wij voegen
daar vanuit de gedragsgenetica nog een
element aan toe, namelijk waarom dat bij
de ene persoon meer invloed heeft dan bij
de ander, dat wil zeggen: heeft het te maken
met de genetische aanleg? De biologische
psychologie houdt zich ook bezig met cogni-
tieve processen en het brein’.
A D H D e n a u t i s m eHet vakgebied biologische psychologie heeft
een respectabele geschiedenis in Nederland,
zegt Boomsma, en heeft zich de laatste
dertig jaar enorm ontwikkeld. Boomsma
constateert tegelijk, maar dat geldt in alge-
mene zin voor wetenschap, dat de publieke
aandacht de laatste tien jaar is toegenomen.
‘Door technologische ontwikkelingen is het
mogelijk om het vakgebied voor een breder
publiek te ontsluiten, bijvoorbeeld omdat
met een MRI-scan duidelijke beelden van
het brein zijn te maken. Dat geldt ook voor
de gedragsgenetica. Toen ik begon was het
ondenkbaar dat we genetische varianten
bij grote groepen mensen zouden kunnen
meten, wat nu het geval is. Omdat de schaal
en de impact van het onderzoek zijn toege-
nomen, is het maatschappelijk veel meer
gaan betekenen. Wij zijn gaan beseffen dat
de mens ook een biologisch wezen is. Een
duidelijk voorbeeld in dat kader vind ik het
depressieonderzoek. Hoe is het mogelijk dat
mensen die, ondanks dat ze op allerlei terrei-
nen heel succesvol zijn, voor de buitenwereld
volkomen onverwacht zelfmoord plegen? Dat
is moeilijk te begrijpen, tenzij we de moge-
lijkheid onder ogen zien dat een biologische
factor, aanleg, daarin een rol speelt’.
En hoe zit het met ADHD of autisme? Een
kwestie van genen of omgeving? Boomsma:
‘Van ADHD weten we dat de oorzaak terug te
voeren is op genetische aanleg en niet zozeer
of ouders het wel of niet goed doen, of de
kinderen wel of niet op tijd naar bed gaan.
Dat wil niet zeggen dat een heldere structuur
in het leven van een kind met ADHD geen in-
vloed heeft op het gedrag, wel dat het al dan
niet hebben van die structuur de oorzaak
is. In de dertig jaar dat we hier onderzoek
naar doen, zijn de symptomen van ADHD
niet toegenomen, maar de last die ouders en
kinderen ervaren van deze symptomen wel.
Daarom hebben we het idee dat het aantal
ADHD’ers is toegenomen en is er meer be-
langstelling voor. Dat idee is mogelijk terug
te voeren op de bewering dat onze samenle-
ving complexer en veeleisender is geworden.
Dertig jaar geleden kon een kind met ADHD
lekker lang en ongestoord buiten spelen, die
mogelijkheid is er heel vaak niet meer. Ook
bij autisme speelt aanleg een belangrijke
rol. Dertig jaar geleden werd de oorzaak
gelegd bij de ‘ijskastmoeder’, de moeder
die zich koel en afstandelijk opstelde, terwijl
we nu kunnen vaststellen dat autisme een
genetische oorzaak heeft. De observatie dat
moeders van autistische kinderen zich koel
gedroegen, was misschien niet fout, wel de
ooraak en gevolgrelatie. Moeders hebben
meestal al heel vroeg door dat er iets met
hun kind aan de hand is en gedragen zich
daarom anders. Dat is een bekend gege-
ven: ouders hebben veel eerder dan medici
en deskundigen door dat hun kind anders
is’. Dat ADHD en autisme een genetische
oorzaak hebben, beschouwt Boomsma als
belangrijke doorbraken in haar vakgebied.
Voor aandoeningen bij volwassenen waarvoor
hetzelfde geldt, noemt ze multiple sclerose
en schizofrenie.
T w e e l i n g e n o n d e r z o e kBoomsma’s baanbrekend onderzoek bij
tweelingen begon vanuit een enorme inte-
resse in gedragsgenetica. Daarnaast was het
tot voor kort niet mogelijk om grootschalig
direct te meten in het DNA van mensen. Ook
de computerinfrastructuur voor gegevens-
opslag en -verwerking ontbrak nog. ‘Het
belangrijkste instrumentarium om iets over
de verhouding tussen genen en gedrag te
kunnen onderzoeken waren eeneiige en
twee-eiige tweelingen, zij vormen zogezegd
een ‘experiment van de natuur’. De vraag
of eeneiige tweelingen meer op elkaar lijken
dan twee-eiige tweelingen, bijvoorbeeld in
lichaamslengte, IQ of Cito-scores kunnen
we positief antwoorden en tegelijk dat
hoogstwaarschijnlijk het feit dat ze hetzelfde
genotype hebben, daarvoor verantwoordelijk
TH
EM
A I
NTER
VIE
W
De mens is ook een biologisch wezenGerrit-Jan Meulenbeld
‘In ons onderzoek naar de wisselwerking tus-sen leeromgeving en het gedrag van kinderen, hebben we het onderwijs hard nodig. We doen vaak een beroep op docenten, duizenden. Ze zijn uiterst betrouwbare informatiebronnen, heel zorgvuldig in het invullen van de vragen-lijsten over tweelingen in hun klas. Daar ben ik heel blij om en past een compliment’, zegt hoogleraar biologische psychologie Dorret Boomsma.
PROfEssOR DORRET BOOMsMA
Iemands DNA is uniek, behalve van eenei-
ige tweelingen, dat is identiek. Ons DNA is
een samenstelling van 20.000 genen. Er
is geen verband tussen de complexiteit van
een organisme en het aantal genen.

1514 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
kracht en zwakte, is volgens Boomsma nog
ver weg. ‘Plomin kan een dergelijk idee op
een aanstekelijke manier presenteren. De
genetica is op dit moment heel goed in het
verklaren en begrijpen van de verschillen
tussen kinderen, maar genetica is niet goed
in het voorspellen van die verschillen. Zelfs
voor eigenschappen die sterk erfelijk bepaald
zijn, zijn er nog veel eeneiige tweelingen, dus
met hetzelfde erfelijk materiaal, te vinden
bij wie de uitkomsten sterk verschillen. We
kunnen hooguit aan kansberekening doen.
Dat betekent niet dat ik vind dat je niet moet
kijken naar de inrichting van de leeromge-
ving, maar voorspellingen op individueel
niveau kunnen we nu absoluut nog niet doen.
We weten nog heel weinig over welke genen
betrokken zijn bij welk gedrag en welke biolo-
gische processen dat zijn. Ik verwacht dat we
de komende jaren op dit vlak grote stappen
kunnen zetten’. n
de context. Hoe belangrijker de omgeving,
hoe minder erfelijkheid bijdraagt. ‘Als het om
schoolprestaties gaat, zag je vroeger dat ou-
derlijk milieu een belangrijke factor was. Nu
is dat veel minder het geval. Hoe een erfelijke
aanleg zich openbaart, is altijd afhankelijk
van de omgeving. Neem bijvoorbeeld de
hielprik, om kinderen met de erfelijke aanleg
voor PKU op te sporen. Als kinderen met
die aanleg jong een speciaal dieet krijgen,
ontwikkelen ze zich normaal, krijgen ze dat
dieet niet dan blijven ze ernstig achter in
hun ontwikkeling. Het blijft dus een wis-
selwerking. We zullen dus ook altijd aan de
omgevingsfactoren moeten blijven werken’.
Boomsma wijst er ook op dat de epigenetica
ons leert dat de expressie van erfelijk mate-
riaal afhankelijk is van de omgeving. En dat
als omgevingsfactoren zich radicaal wijzigen,
de best aangepaste mens een ander type
mens kan zijn dan in de huidige situatie. ‘Ik
denk aan mensen die volgens onze normen
te dik zijn en een erfelijke aanleg hebben om
overgewicht te ontwikkelen. In een omgeving
met schaarste zouden ze het heel goed doen,
omdat ze in staat zijn om energie goed op te
slaan in de vorm van vet. Aan die gunstige
eigenschap hebben ze nu niets’.
L e e r c h i pToen ze in de Vs studeerde, kreeg Boom-
sma les van Robert Plomin. Een leerchip,
een soort genenbestand als een betrouw-
bare voorspelling van iemands genetische
is. Dat kun je statistisch verder uitbouwen,
maar dat is de basis, nog steeds, ook omdat
het een goede manier is om een hypothese
te staven en om te besluiten tot verder on-
derzoek met grotere groepen’.
W i s s e l w e r k i n gDe belangrijkste opbrengst van haar on-
derzoek vindt Boomsma dat het besef is
gegroeid dat op de vraag waarom kinderen,
mensen, van elkaar verschillen, het gene-
tisch materiaal een belangrijke rol speelt. ‘In
de discussie over onderwijs weten we nu dat
de erfelijke aanleg van kinderen een belang-
rijke voorspeller is van hun prestaties. Maar
je kunt geen algemene uitspraak doen over
het aandeel ‘nature’ en het aandeel ‘nurtu-
re’. Die verhouding verschilt per onderwerp,
leeftijdscategorie, geslacht. Hebben we het
over ADHD, verbale vaardigheden, prestaties
op de Cito-score? Overigens blijkt uit ons on-
derzoek dat de scores van eeneiige tweelin-
gen op de Cito-score grotere overeenkomsten
vertonen dan van twee-eiige tweelingen. Ook
doen we overigens onderzoek naar vragen
die niet direct met genetica te maken heb-
ben. Zo hebben we over de invloed van wel of
geen mannen voor de klas, vastgesteld dat
er geen significante verschillen zijn tussen
kinderen met een juf en kinderen met een
meester’.
Boomsma benadrukt echter dat het belang
van erfelijke aanleg altijd afhankelijk is van
Dorret Boomsma
Chapau:Dorret Boomsma is sinds 1998 hoogleraar biologische
psychologie aan de Vrije Universiteit (VU) in Amster-
dam. Ze doet onderzoek naar gedragsgenetica en
tweelingen. Ze staat aan de basis van het Nederlands
Tweelingen Register. Na voltooiing van haar studie
psychologie aan de VU haalde ze aan dezelfde univer-
siteit een master psychofysiologie en deed tegelijkertijd
een studie gedragsgenetica aan de Universiteit van
Colorado. In 1992 promoveerde ze op het onderwerp
kwantitatieve genetica. Ze is nationaal en internationaal
vermaard en gelauwerd. In 2001 ontving ze de Spinoza-
premie voor haar werk. In hetzelfde jaar trad ze toe tot
de Koninklijke Academie der Wetenschappen en werd ze
tevens lid van de Koninklijke Hollandsche Maatschap-
pij der Wetenschappen. Recent (mei 2014) kende de
KNAW haar de Akademiehoogleraarprijs toe, die hoogle-
raren bekroont die een unieke bijdrage hebben geleverd
aan de ontwikkeling van hun vakgebied.

16 Schoolbestuur | nummer 4 | juni16
KA
RIN
MELI
S
Foto: Pieter Magielsen/NFP Photography
Our ways to belongingIn de eerste weken van het nieuwe schooljaar weet iedere leraar intuïtief dat het
van levensbelang is dat de leerlingen, die zij of hij tegenover zich heeft, een groep
gaan vormen. Want alleen als er een gemeenschap is, kan er geleerd worden. De
leraar haakt hiermee in op een basale drijfveer, namelijk ons verlangen naar toe-
behoren. Dit verlangen staat vandaag de dag echter onder grote druk, opgeroepen
door de dwingende eis tot excelleren, een dwang die dropouts produceert. Sterker
nog, dit verlangen wordt geëxploiteerd door de huidige economische norm, die zegt
dat we er alleen toe doen als we bovengemiddeld presteren. Dit is tegenwoordig
dus onze startkwalificatie tot deelname aan het maatschappelijk leven.
In een serie artikelen neemt Karin Melis ons verlangen erbij te horen vanuit ver-
schillende gezichtspunten onder de loep en laat zien hoe dit verlangen vandaag de
dag gekrenkt kan worden. Maar ook welke wegen leiden tot heilzaamheid.
Bestaat tegenslag?´Weet je, je kan worden opgevoed, grootge-
bracht op een manier die ruïneus is en toch,
als je dat overleeft, is er niets beters in de we-
reld. Het is alsof je een heroïneverslaafde bent
geweest of een dief. We proberen te veel men-
sen te redden, dat is de narigheid. Je redt ze
wel, maar wat heb je eraan?’ Deze woorden,
uitgewisseld tussen twee mannen, staan te
lezen in de schitterende roman van James
Salter: Lichtjaren. Je kunt ze ontvangen als
een ode aan de kwetsuren die we in het
leven oplopen. En toch, als je het overleeft,
is er niets beters, hierin proef je dankbaar-
heid. Of, om nog een slag te maken en met
Nietzsche te spreken: wat jou niet doodt,
maakt je sterker. De moeite, het bevechten
en overwinnen van tegenslagen, zijn het
zout in de pap in dit leven. Krasse taal in
een tijd waarin onze dwingelandij, onze
behoefte aan geluk neurotische trekken
heeft gekregen. Dat geluk lijkt zich maar
moeizaam te verhouden tot de connotatie
die tegenslag heeft.
Als het niet lukt in de wereld van zelf-
representatie, gesymboliseerd door
Facebook, dan word je meedogenloos
weggezet als loser. Aan de andere kant,
als je niet voldoet aan de normen die van
overheidswege en politiek Den Haag (nota
bene onze volksvertegenwoordiging!) zijn
opgelegd, val je door de steeds wijdere
gaten van de verzorgingsstaat. Uitstoting
is de ergste straf voor de mens denkbaar.
Gelukkig wordt het individu vanuit een
weer andere hoek de hulp toegeschoten,
in de gedaante van wat zelfspiritualiteit
wordt genoemd. Het meest succesvolle
tijdschrift van Nederland, Happinez, is
inmiddels uitgegroeid tot een icoon van
alle mogelijke stromingen, bewegingen,
boeken en workshops die dit individu
proberen te troosten en sussen. Dat is
zonder meer lovenswaardig, maar roept
tegelijk de vraag op hoe het komt dat we
op die manier individueel ondersteund dan
wel overeind gehouden moeten worden.
Kennelijk is het nog niet zo eenvoudig een
selfie te zijn. In het rapport van het Sociaal
en Cultureel Planbureau, Geloven binnen en
buiten verband, wordt gesproken over faith
without belonging. Laat ik dit vertalen met
vertrouwen zonder toebehoren en ik laat in
het midden of zulks wel mogelijk is. Want
kunnen we vertrouwen/geloven zonder
ons over te geven aan iets of iemand die
buiten onze invloedssfeer valt? Die we, met
andere woorden, niet kunnen beheersen en
reduceren tot onszelf?
Wanneer is er eigenlijk sprake van te-
genslag? In welk licht bezien we dit? Er
moet wel ergens een sjabloon liggen van

1717
voor geluk (het is gelukt!) en die veelal
langs de oppervlakte scheren, verwijzen
tranen van verdriet, gemis en mislukking
(mocht dit laatste inderdaad bestaan) naar
een verlangen naar vreugde.
‘Al het lijden kan verdragen worden zolang
je er een verhaal van kunt maken,’ zegt
Isak Dinesen, auteur van de novelle Out of
Africa. Al het lijden is misschien een beetje
veel van het goede. Maar het is zeker waar
dat als je je lotgevallen kunt verhalen – de-
len dus – je verdriet gedragen en bewaard
wordt in het hart van de toehoorder. Deze
getuige van je verhaal is van onschatbare
waarde. Het luisterend oor is als een veilig
heenkomen, een lichtend baken in een
oceaan van onzekerheden die we niet kun-
nen elimineren. Want dat is nu eenmaal
het leven.
Tegenslagen bestaan niet. Wat wij tegen-
slagen noemen zien wij in het licht van een
gepolijste levensweg die geen kronkelingen
noch struikelblokken kent. Het zijn nu juist
precies die onvoorziene wederwaardighe-
den die mij onvolmaakt en dus volkomen
Karin maken. Een gepolijste levensweg
is illusoir, een luchtspiegeling en leidt af
van alles wat ons dagelijks wordt gegeven.
Oneindig veel kostbaarder, oneindig veel
kleiner en niet bestemd voor posters op
Facebook. n
onderwijs, vervolgopleiding, loopbaan,
hobby’s, samenwonen, trouwen, kindjes,
pensioen, kleinkindjes, met geweld wordt
omgebogen. Dit gebeurt volgens mij vaker
dan dat we ons daar daadwerkelijk reken-
schap van geven. Wij mensen nemen liever
het lot in eigen handen dan dat het lot met
ons leven speelt. Het vervelende alleen is
dat een lot niet een lot zou zijn als we er
met onze wil over kunnen beschikken.
Is tegenslag dan datgene wat ons over-
komt en als zodanig ontsnapt aan onze
beheersing? Is tegenslag, met andere
woorden, een risico van het leven dat ten
alle tijden vermeden dient te worden? Ge-
zien de inwendige en uitwendige controle-
mechanismen lijkt het er verdacht veel op,
ze zijn erop gericht het onvoorziene voor
te zijn.
Er bestaat volgens mij ook een andere
manier om tegen tegenslag (of lotgeval-
len) aan te kijken. Dat wat wij tegenslag
noemen, doet zich meestal voor daar waar
het leven ingrijpt en de voorbeeldige en
normatief voorgeschreven weg op on-
navolgbare wijze doet afbuigen. En vaak
is het zo dat hoe harder we proberen
controle over de gegeven situatie uit te
oefenen, hoe feller het lot zich aftekent.
Bijvoorbeeld: dat onhandelbare kind wordt
naarmate je er als leerkracht of ouder
meer en meer controle op uitoefent veelal
evenredig onbeheersbaar. Stel dat je zelf
dat kind bent. Wat betekent die gespannen
sfeer thuis of je aangeboren ongezeglijk-
heid ten aanzien van welke autoriteit dan
ook? Het tekent je levensweg, zoveel is dui-
delijk. De ervaringen brengen je in conflict
met anderen, wat alleen maar de gegeven
levenservaringen vergroot, uitdiept en je
pad vormgeeft, afwijkend van de voorbeel-
dige paden. Er is lijden, de gewaarwording
van struikelblokken. Wat voor goeds kan
dat voortbrengen? Waar is dit voor nodig?
Is er dan geen leven zonder pijn? Ik wil niet
uitsluiten dat pijn ook onoverwinnelijk kan
zijn en als een slagschaduw in ons leven
kan bestaan en daar blijvend in huishoudt.
Daar heb ik geen antwoord op. Maar de
tegenslagen die we tegenkomen, kunnen
ons ook vormen, verdiepen en verdichten.
Meer dan successen, die we vaak aanzien
een volmaakt en gelukt leven. (Beleids-)
maatregelen en gedragsvoorschriften
vanuit Den Haag suggereren een voorbeel-
dig leven dat vrij van risico is. Zolang je
binnen de aangelegde paden blijft, kan je
niets gebeuren. Onder het mom van safety
first worden de touwtjes steeds strakker
aangespannen. Zo informeren wijkagenten
bij buiten lummelende tieners of zij niet
op school behoren te zitten, ze doen des-
noods navraag, zowel bij de ouders als bij
de school. Lummelen kan geen lummelen
meer zijn. Lummelen leidt tot schooluitval
die weer leidt tot ‘maatschappij-uitval’.
De marges van de maatschappij waar de
drop-outs terechtkomen, hoe breed kun-
nen die eigenlijk worden? Liggen daar alle
tegenslagen van het menselijk leven opge-
tast? De sloppenwijken van de Westerse
maatschappijen zonder postcode, zonder
een aanwijsbare plek op een plattegrond.
Ik ben bang dat zelfs een TomTom ons
hier niet de weg kan wijzen. Zo beschouwd
lijkt het erop dat tegenslag wordt verban-
nen naar onzichtbare en ontoegankelijke
oorden.
Als ziekte toeslaat, bijvoorbeeld een op hol
geslagen celvermeerdering die zich tegen
het lichaam keert, dan binden we daarmee
de strijd aan, dan staan we op en laten we
mensen sponserend tegen de berg op fiet-
sen, want we zullen overwinnen. We laten
ons niet klein krijgen. Zo wel, dan heet het:
hij/zij heeft de strijd verloren. Hoezo? Wie
heeft bedacht dat je kunt vechten tegen
een organische werking die zich nu juist
precies aan onze wilskracht onttrekt? Zelfs
een griepje moet je uitzieken. Er zit niets
anders op.
Ziekte is als een stok tussen de benen. Ze
zet ons letterlijk en figuurlijk stil. Ziekte is
ook democratisch: het kan ons allemaal
overkomen en doet een appel op gezonde
mensen die te hulp schieten, koffie zetten,
het zieke lichaam wassen, stil aan het bed
zitten. Doen wat je kunt. Hoe graag we het
ook zouden willen: ziekte kunnen we niet
uitbannen, zij hoort bij ons bestaan zoals
het gezin waarin we geboren zijn. En dat
laatste kan weleens domme, blinde pech
zijn. Je kunt op zo’n manier gevormd zijn
door die jeugd, dat de rechte weg van
kinderdagverblijf, basisschool, voortgezet

1918 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
Het katholicisme is allang geen vanzelf-
sprekendheid meer aan het Utrechtse St.
Bonifatiuscollege, ofwel ‘het Boni’, zoals in-
gewijden de scholengemeenschap voor havo
en vwo consequent liefkozend noemen. De
grote meerderheid van leerlingen én leraren
heeft niets meer met het katholieke geloof.
Maar de sporen van een Rijk Rooms verleden
– en ja, ook een heden – zijn toch zichtbaar
in de school. Met een zekere nonchalance
laat Jansen die sporen zien. De crucifix,
maar ook het met kaarsjes omringde beeld
van de heilige Bonifatius in de gang, of de
kelderkamer die ingericht is als stilteruimte.
‘Ach, je probeert eens wat dingetjes’, zegt hij
schouderophalend.
Wie doorvraagt, ontdekt echter dat het
niet zomaar wat ‘dingetjes’ zijn, geen losse
probeersels of schaamlappen voor allang
afgeschudde ideologische veren. Ton Jansen,
leraar Nederlands en inmiddels ook ruim
twintig jaar moderator, werkt met passie en
gedrevenheid aan zijn bijzondere opdracht:
het vormgeven van de katholieke identiteit
van de school. ‘We hebben hier op school
een toneelcultuur, maar we zijn geen toneel-
school. We doen veel aan sport, maar we zijn
geen sportschool. Muzikale leerlingen krijgen
alle ruimte, maar we zijn geen muziekschool.
We zijn wel een katholieke school – en dan
zouden we niets doen met onze katholici-
teit? Misschien is dat een enkel calvinistisch
trekje in me, maar ik vind gewoon: als je het
op de gevel hebt staan, moet je het serieus
nemen.’
T a i z éWat verbindt de ‘dingetjes’? Waar vinden
we de ziel van het Boni? Niet bij het Bonifa-
tiusbeeld, niet in de kleurrijke kelderkapel
die ‘de crypte’ genoemd wordt. Niet in de
school zelf, niet eens in Utrecht. Voor de
verbindende geest moeten we achthonderd
kilometer zuidwaarts reizen, naar het Franse
gehucht Taizé, beroemd vanwege de popu-
laire oecumenische broedergemeenschap die
daar huist.
In 1990 opperde een bevlogen godsdienst-
docent van het Bonifatiuscollege om eens
een schoolreis te organiseren naar Taizé. Ton
Jansen was aanvankelijk sceptisch. ‘Ik wist
niet wat we moesten verwachten. We waren
slecht voorbereid, en als we goed voorbereid
zouden zijn, waren we daar nooit terechtge-
komen. Als die jongeren van tevoren hadden
geweten dat ze drie keer per dag in de kerk
zouden zitten, had niemand zich aangemeld.
Het was wennen, zowel voor ons als voor
de broeders. Die zijn gewend aan overtuigd
christelijke jongeren. Wij kwamen met een
bus vol ongelovigen. Veel leerlingen zagen
het van tevoren als een soort vakantie. Een
weekje fulltime flauwekul. Je kent het wel:
’s nachts lopen kloten, ’s ochtends hun tent
niet uitkomen, drank en drugs meenemen,
vernielingen aanrichten. Ze hebben alles
gedaan wat niet mocht. De godsdienstle-
raar die het organiseerde was dan ook erg
teleurgesteld. Maar voor de leerlingen bleek
het weldegelijk iets betekend te hebben. Zij
vonden de kerk mooi, de liedjes leuk. Stoere
jongens gingen plots gedichten schrijven. Er
gebeurde daar echt iets in die individuele
leventjes. Daarom vonden we het de moeite
waard om het opnieuw te proberen. We gin-
gen het jaar erna weer, en het jaar daarna,
en daarna. Langzamerhand begonnen de
leerlingen het te begrijpen, en begonnen die
broeders ons te begrijpen. We zijn echt naar
elkaar toegegroeid. Dit jaar gaan we voor de
vijfentwintigste keer.’
G e h e i mDe belangstelling is steevast groot, vertelt
Jansen. Zestig, zeventig deelnemers zijn
geen uitzondering. Terwijl de drempel hoog
is: de reis vindt plaats in vakantietijd, de
kosten zijn voor eigen rekening en leerlin-
gen moeten vooraf een motivatie schrijven
waarom ze meewillen. Jansen: ‘Dat is de
fout die we de eerste keer maakte: het was
te vrijblijvend. We waren al blij dat ze mee
wilden, maar dan geef je ze ook een vrijbrief
voor allerlei rottigheid. Dus het is goed om
een hoge drempel op te werpen. Sterker nog,
dat nodigt zelfs uit.’
‘De leerlingen zitten daar drie keer per dag
in de kerk, zingen alle liederen mee, en
vinden het fantastisch. Je weet echt niet wat
je ziet. Wat het succes verklaart? Tja, dat is
het mysterie, hè. Het geheim van Taizé. Of
nou ja, geheim – ik snap wel hoe het werkt.
Het begint bij de stilte. In Taizé zijn de stiltes
oorverdovend. Met duizenden jongeren zit je
DE Z
IEL
VA
N D
E S
CH
OO
L
‘Een blik, een moment van verstandhouding’Anton de Wit
‘Kijk.’ Ton Jansen wijst naar de grote crucifix met corpus aan de wand in de lerarenkamer. ‘Je ziet, we zijn nog altijd een katholieke school. Ironisch genoeg ververst een protes-tantse collega trouw ieder jaar het palm-takje.’ Waarin toont zich de eigenheid van een
school? Wat maakt een school méér
dan de som der delen? Publicist Anton
de Wit gaat in een reeks interviews op
zoek naar de ziel van het katholieke
onderwijs.
De ziel vAn De school
Aflevering 4: Ton Jansen, moderator
van het st. Bonifatiuscollege in Utrecht.

1918 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
Ton Jansen, moderator en leraar Nederlands St. Bonifatiuscollege, Utrecht. Foto: William Moore

PB20 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
in een kerk, en die zijn dan zeven minuten
lang zo stil dat je buiten de vogeltjes kunt
horen fluiten. Als de kerk uitgaat heerst er
een vredelievende sfeer. Je moet bijvoorbeeld
best lang in de rij staan voor je eten, maar
het is daar alleen maar leuk om te wachten.’
De indruk die dit bij jongeren maakt is zeer
diep, weet Jansen uit ervaring. ‘Het ver-
andert hun manier van in het leven staan,
soms zelfs hun levenskeuzes. Ik herinner
me een verlegen, stotterende jongen, die
boekhouder wilde worden. Vlak na zijn
eindexamens ging hij mee naar Taizé, op
mijn aandringen. Er ging een wereld voor
hem open. Na terugkomst stotterde hij niet
meer en besloot dat boekhouding niets voor
hem was. Hij nam een tussenjaar, waarin hij
als vrijwilliger in een revalidatiecentrum ging
werken. Daar ontdekte hij hoe mooi hij het
vond om mensen die helemaal in de kreukels
lagen, te begeleiden bij het zetten van hun
eerste stapjes. Toen is hij fysiotherapie gaan
studeren.’
‘ G o d s p o t ’Ook Jansen zelf is veranderd door Taizé. ‘Na-
tuurlijk. Je kunt daar niet 25 keer heen gaan
en onveranderd blijven. Ik ben daar toch…’
Hij zwijgt enkele tellen, weegt zijn woorden.
‘Kijk, God is hier in Nederland een beetje
weg, zo voel ik dat. Daar is Hij gewoon, of
je nu zoekt of niet, je kunt niet om Hem
heen. Hij toont zich in alles. De kerk is daar
altijd open, ook ’s nachts, en ik zit daar dan
graag in stilte. Frère Roger (oprichter van de
Taizé gemeenschap/red.) heeft eens gezegd:
‘Soms, in de stilte, is er een aanwezigheid.’
Die aanwezigheid heb ik vaak ervaren. Er is
me daar zo veel goeds overkomen. Voor mij-
zelf, maar ook in wat je voor leerlingen kunt
betekenen. Je kunt zo veel geven, je krijgt
ook zo veel terug. Dat wordt op een gegeven
moment iets levends dat in je systeem zit.’
De vraag is dan: hoe hou je dat vast na
thuiskomst, in de alledaagse schoolpraktijk,
waar God zich niet zo nadrukkelijk toont?
‘Dat is moeilijk’, geeft Jansen toe. ‘Ook bij
leerlingen weet je niet wat er van overblijft.
Je zaait, en moet maar zien wat er opschiet.
Terug op school komen ze weer snel terug in
de zorgen van alledag, van proefwerken en
examens. Maar soms merk je er iets van. Als
je in de klas zit, en je hoort in de verte klok-
ken luiden, bijvoorbeeld. In Taizé luiden de
klokken heel vaak, ze bepalen het ritme van
de dag. Dus als hier de klokken luiden, en er
zit een Taizéganger in de klas, dan kruisen
onze blikken zich. Dan zie je het. Een blik,
een moment van verstandhouding. Het is een
levendige herinnering.’
Hoe moeilijk ook, Ton Jansen probeert die
herinnering om te vormen tot actualiteit op
school. Bijvoorbeeld via de crypte, die door
leerlingen zelf bont is aangekleed met doe-
ken, kaarsjes, allerlei religieuze voorwerpen
en afbeeldingen, een intentieboek en foto’s
van overleden klasgenoten. Het loopt niet
storm in de crypte, maar dat hoeft ook niet.
‘Het is belangrijk dat hij er is. Je hebt altijd
mensen met een God spot in het hoofd, met
een religieuze antenne. Zoals je mensen hebt
met talent voor muziek of toneelspelen, heb
je mensen met talent voor God. Dat zijn er
niet veel, misschien 15 procent. Mijn eenvou-
dige stelling is dat die leerlingen ook recht
op iets hebben. We creëren daar een kader
voor. Er is iets in jongeren, dat het waard is
om aangeblazen te worden.’
V o o r o o r d e e lMaar het belangrijkste dat Jansen heeft
meegenomen uit Taizé, is de stilte. Daar
heb je geen God spot voor nodig. ‘De kracht
daarvan begrijpt iedereen, of je nu gelovig
bent of niet. Ik hoor het ook van collega’s:
iedereen verlangt naar stilte, want die is zo
schaars tegenwoordig. Dan zeg ik: begin
gewoon met zelf je kop te houden.’ Voor
collega-leerkrachten organiseert Jansen
daarom onder andere stiltelunches en
retraiteweekenden in een klooster. ‘Nadat
zij tweeënhalf uur in stilte in hun klooster-
cel hadden gezeten, bleek dat ze allemaal
hadden zitten huilen. Volwassen, nuchtere
kerels. Tranen van vreugde, van onverwerkt
verdriet. Al die verhalen kwamen los. Stilte
doet gewoon zo veel.’
Dat geldt ook, misschien zelfs juist, voor leer-
lingen. ‘Ook mijn eigen lessen Nederlands
begin ik de laatste jaren met één of twee
minuten stilte. Gewoon even zitten, liefst met
de ogen dicht. Collega’s zijn verbaasd als
ze dat horen, zij hebben het vooroordeel dat
kinderen niet zo lang stil kunnen of willen
zijn. Maar leerlingen stellen het juist enorm
op prijs. Ook didactisch werkt het heel goed.
Ze zijn even kwijt wat ze de vorige les gedaan
hebben, je begint weer gezamenlijk met
schone lei. Als ik het eens een keer vergeet
zijn het vaak de drukste leerlingen die zeg-
gen: ‘Meneer, we moeten nog stil zijn!’ Juist
ook zij ervaren iets van de weldadigheid
ervan.’ n

21
S C H O O L E N G E L O O FHet katholiek onderwijs in ons land is wel eens een
reus op lemen voeten genoemd. Het is alom aanwezig,
maar zijn ‘k’ lijkt voor kwaliteit te staan, niet voor
katholiek. Terwijl zijn scholen dankzij hun succes
blijven bestaan, lijkt het katholiek onderwijs uit Neder-
land te verdwijnen. Maar is dit wel zo?
In een nieuwe serie columns doet Liesbeth Stalmeier,
medewerker van het bisdom Rotterdam en een voor-
malig docent Frans, verslag van haar vele contacten
die zij met allerlei mensen op verscheidene niveaus
in het katholiek onderwijs heeft. Waar hebben zij het
over en wat merken de mensen in de scholen ervan?
zij ontdekken dat er een andere taal is
dan die van de feiten en de resultaten:
een taal van hoop. Soms kan het zonder
taal. Zoals een van de begeleiders zei: ‘Ik
probeer mijn geloof te leven. Dat draag
ik uit, door mijn houding en door mijn
persoon.’ Dan maak je verschil, alleen
door er te zijn. Dit wordt vooral ervaren
wanneer een leerkracht, een leerling of
een ouder komt te overlijden. Als identi-
teitsbegeleider kun je op die momenten
veel betekenen, omdat de mensen op
school je kennen en je toelaten in hun
verdriet.
W a a r d e v o l l e b i j d r a g eWaarom stoppen de identiteitsbegelei-
ders zoveel energie in de directie en de
leerkrachten? Zij zijn de mensen die het
klimaat van de school bepalen, mede
door de wijze waarop zij invulling geven
aan de identiteit. De begeleiders kunnen
daarbij een grote steun zijn, in een tijd
waarin de vertrouwdheid met geloof en
traditie niet meer vanzelfsprekend is. Ze
brengen een inhoudelijk gesprek op gang
waarin de leerkrachten woorden op het
spoor komen, die zij in het contact met
de leerlingen kunnen gebruiken. Door
het gesprek krijgen identiteitsgebonden
activiteiten, zoals vieringen, kleur en
diepgang. Als handelingen niet inhou-
delijk onderbouwd zijn, kunnen ze hun
betekenis verliezen.
De identiteitsbegeleiders hebben ook een
verbindende rol. Vanuit hun eigen betrok-
kenheid bij de geloofsgemeenschap van
de Kerk onderhouden en versterken zij
de relatie tussen school en parochie.
I n t e g r e r e nIdentiteitsbegeleiders zijn in hun werk
steeds bezig met bewustwordingsproces-
sen. Het is belangrijk dat er wekelijks
M i s s i e e n v i s i eOnlangs zat ik met vijf begeleiders om
de tafel. In eerdere ontmoetingen had
ik al een aardig beeld gekregen van hun
werkzaamheden: de gesprekken met het
bestuur, de bijeenkomsten met het hele
team op school, de individuele bege-
leiding van leerkrachten, de vieringen,
het organiseren van studiedagen of een
kloosterweekend, het contact met de
parochie (en dat is nog niet alles.) Nu
was ik vooral benieuwd naar hun visie op
het vak en naar hun drijfveren. Een van
mijn vragen luidde dan ook: ‘Wat is jouw
mission statement?’ Het viel mij op dat
de begeleiders deze vraag eerst toepas-
ten op hoe zij jaren geleden met dit werk
begonnen zijn. En ze vroegen zich af:
‘Waar sta ik nu?’ Zij kwamen tot de con-
clusie dat ondanks alle veranderingen in
de samenleving en op school, de missie
waarmee zij begonnen zijn ten diepste
niet veranderd is.
P r i k k e l e n e n r a k e nWat zien zij als hun missie? Er werden
verschillende antwoorden gegeven. ‘De
waarde laten zien van religieuze vorming
zonder dogmatisch te worden.’ ‘De hoop
dat je iets van verwondering kunt wekken
bij de leerkrachten, zodat ze met de leer-
lingen durven te praten over Jezus van
Nazareth.’ ‘De inspiratie van de traditie
op een moderne manier voor moderne
mensen begrijpelijk en vertaalbaar te
maken.’ ‘Werk maken van mijn geloof’.
‘In gesprek gaan met de leerkrachten
over hun eigen zoektocht, over God – en
dat zij aan dat gesprek durven deelne-
men.’
Het gaat erom dat directie en leerkrach-
ten zich voelen aangesproken, dat zij
worden geraakt. In het contact kunnen
een les godsdienst/levensbeschouwing
wordt gegeven. Maar de katholieke
identiteit zit hem niet in ‘dat ene uurtje
Trefwoord per week’, zoals een van de
begeleiders opmerkte: ‘Het heeft in
brede zin te maken met het hele onder-
wijs.’ Hier is een
wereld te winnen! Hoe ontwikkel je bij
leerkrachten het besef dat levensbe-
schouwing een rol kan spelen bij alle
aspecten van het schoolleven? Hoe help
je ze, dit in de praktijk te brengen? Het
is een veranderingsproces dat tijd kost
en dat zorgvuldig ondersteund moet
worden. Een van de identiteitsbegelei-
ders gaf aan dat verschillende scholen
van haar stichting bewust bezig zijn met
geïntegreerde aandacht voor levensbe-
schouwelijke vorming. Iedere school
heeft hierbij zijn eigen traject en tempo.
Deze benadering biedt perspectief: zij
bevordert de ontwikkeling van de leerlin-
gen tot ‘mens’ en versterkt de identiteit
van de school. n
SC
HO
OL
EN
GELO
OF
Liesbeth Stalmeier
In het bisdom Rotterdam zijn negen identiteitsbegeleiders actief. Ik spreek ze regelmatig. Door het contact met hen (en met anderen) ben ik als bisschoppelijk gedelegeerde verbonden met de wereld van het onderwijs. De begeleiders zijn in dienst van een bestuur en ondersteunen directeuren en leerkrachten bij de invulling van de katholieke identiteit op de basisscholen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Hoe doen zij dat? En wat beweegt ze?
Identiteit als expertise
Foto: Marijn van Rij / NFP Photography

22 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
P e r s o n e e l d w i n g e n p r e c i e s h e t z e l f d e t e d o e n w e r k t n i e t Knoop is een onderwijsdeskundige. Na de
studie Nederlands en 25 jaar lesgegeven,
van basisonderwijs tot en met de examen-
klassen vwo, werkt hij nu ruim 15 jaar bij de
AOb. Enthousiast vertelt Knoop over hoe hij
in zijn huidige baan een groep meeneemt
in een verhaal, eigen keuzes toelicht, om zo
te overtuigen. Die leraar schuilt nog altijd
in hem. ‘Merkwaardig dat scholen tot in
de kleinste details voorgeschreven toetsen
geven onder het mom van de objectiviteit
te waarborgen, terwijl de leraren geheel
verschillend lesgeven. Leraren hebben ruimte
nodig voor eigen planning om zo gelijktijdig
eindresultaten en toetsing te behalen. Zo-
genaamde objectiviteit daarbij bestaat niet.
De onderwerpen zijn gelijk, bij natuurkunde
kan je niet de zwaartekracht overslaan,
maar dat iedereen hetzelfde zal doen, dat
kan natuurlijk niet.’ Er is een spanningsveld
ontstaan met de komst van de normjaartaak
en bijhorende inspanningsverplichtingen.
De inzet als motief voor het handelen van
het personeel noemt Knoop belangrijker
dan een precieze taakomschrijving. Knoop
geeft als anekdote het afschaffen van een
Rome-werkweek, omdat de leraren in de knel
kwamen met toegekende taakuren en een
toegenomen claimcultuur van ouders, die als
extra belastend werd ervaren.
L e r a r e n d e r u i m t e g e v e n i n t i j d s b e s t e d i n g In deze tijd is er minder maatschappelijke
houvast, waardoor steeds keuzes gemaakt
moeten worden over wat je een leerling het
beste mee kan geven. Het personeel heeft
een veel bredere rol gekregen in maatschap-
pelijke vorming. Knoop: ‘Denk aan het
gigantische aantal lesbrieven in het basison-
derwijs. Leraren moeten dat allemaal in het
gewone weekschema uitvoeren. Je kan daar
nauwelijks aan voldoen. Het is de vraag of de
maatschappij daarom vraagt. De leraar moet
zijn persoonlijkheid en aanpak verbinden aan
didactische vaardigheden en kennisontwikke-
ling, met een breed scala aan vaardigheden
voor de leerling.’ Besturen blijken te weinig
in staat om zelf duidelijke kaders met het
oog op kwaliteit te stellen, waardoor de over-
heid de ruimte heeft om uniforme voorwaar-
den te stellen. Een onevenwichtige aandacht
aan kennisoverdracht is daarvan het gevolg.’
Het schoolpersoneel moet meer inspraak
hebben over de onderwijsinhoud. Het profes-
sioneel statuut helpt ze daarbij. Besturen
kunnen eigen beleid aanpassen en voorko-
men zich te veel afhankelijk op te stellen
van regels vanuit de overheid. In de eerste
plaats moet onderwijspersoneel leerlingen
voorbereiden op wat ze leuk vinden en waar
ze goed in zijn. Kennis verandert zo snel dat
nauwelijks te voorspellen is waar zij later
werken. Knoop neemt zichzelf als voorbeeld.
Als Neerlandicus is hij nu als penning-
meester van de AOb mede verantwoordelijk
voor 150 gezinnen. ‘ Daar kan je je niet op
voorbereiden.’ Leerlingen moet je zo oplei-
den dat ze in staat zijn de eigen aanleg en
ontwikkelingskansen ook voor andere zaken
te benutten.
Er is verlegenheid om de goede antwoorden
te vinden wie het initiatief heeft bij veran-
deringen. De AOb heeft daarom het profes-
sioneel statuut naar voren gebracht. Zorg dat
de onderwijsmensen meer samen verant-
woordelijk zijn voor onderwijsdoelen. Meer
dan vroeger gewoon was, wordt nu door het
bestuur een aantal taken opgelegd dat niet
altijd effectief blijkt te zijn. Geef onderwijs-
personeel de ruimte om hun vakkundigheid
te tonen en de route te bewandelen die naar
het einddoel leidt. Daarbij komt dat het
schoolbestuur te vaak handelt als doorgeef-
luik van de overheid.
De leraar kan steeds meer op maat lesgeven
en gebruikmaken van nieuwe hulpmiddelen.
Het Register bekwaamheid en bevoegd-
heid kan daarvoor een instrument worden.
Nascholing is vanzelfsprekend. Het probleem
is voldoende tijd daarvoor te vinden. Knoop
geeft als voorbeeld een succesvolle scho-
ling voor gymnasiumleraren die op zaterdag
gegeven is zodat niemand het eigen lesgeven
zou missen. Succesvol zijn AOb-cursussen
voor beginnende leraren over orde houden
en omgaan met ouders. ‘Hoe zeg je nu tegen
de hoog opgeleide ouders dat hun kind
fantastisch kan leren, maar ook fantastisch
vervelend is?’
D e c e n t r a l i s a t i e h e e f t n i e t d e r u i m t e o p g e l e v e r d v o o r e i g e n b e l e i d Knoop: ‘ Bij decentralisatie is het maar de
vraag wat dat het onderwijs gebracht heeft.
Zo heeft decentralisatie bij de Spoorwegen
INTER
VIE
W
Leraren ruimte geven voor een persoonlijke aanpak
Freek Pardoel
We spreken Martin Knoop, al heel lang algemeen secretaris en penningmeester van de AOb op het hoofdkantoor in Utrecht. Een gesprek over de veranderde positie van het onderwijspersoneel en de aanpassingen die dat vergt voor besturen in een snel veranderde omgeving.

23
heid aan welke methodes mogelijk geschikt
zijn om pesten tegen te gaan. Knoop toont
zich sceptisch, werkgeversorganisaties zijn
geneigd in ruil voor subsidie vrijheidsbeper-
kingen te aanvaarden. Terwijl de leraar het
beste weet wat het meest efficiënt is voor de
eigen leerlingen. Knoop verwijt de overheid
gebrek aan visie op personele ontwikkelin-
gen. Terwijl nu personeel afvloeit dat binnen
een paar jaar hard nodig is, keert een ander
ministerie werkloosheidsuitkeringen uit,
terwijl dit geld beter tijdelijk ingezet kan
worden om boventalligheid te bekostigen als
overbrugging.
Tot slot van dit gesprek roept Knoop bestu-
ren op niet altijd te principieel vast te hou-
den aan eigen standpunten. Bij fusies kan
een schoolbestuur het beste luisteren naar
de omgeving van de kinderen. Die kinderen
zitten op dezelfde voetbalclub, knutselclub
en spelen met elkaar op straat. Bij de direct
belanghebbenden moeten besturen zich aan-
sluiten. Knoop pleit steeds voor praktische
oplossingen en kijken naar wat kinderen wer-
kelijk nodig hebben. ‘Daarvoor is nodig dat je
onderwijspersoneel de ruimte geeft.’ n
‘Ze zijn de ogen en oren van de bond.’
Mijn punt dat de invloed van vakcentrales
sterker geworden is, denkend aan de Amster-
dam ArenA, afgeladen met protesterende le-
raren, betwijfelt Knoop. Kritisch toont hij zich
over de overheid die te snel kiest voor alleen
overleg met werkgeversorganisaties (die zich
ten onrechte sectororganisaties noemen,
aldus Knoop), om vervolgens te spreken dat
‘het veld’ er zo over denkt. De politiek weet
alleen wat er leeft als zij met werkgevers en
werknemersorganisaties samen spreekt.
De dag van dit interview kondigt de over-
er niet toe geleid dat de treinen vaker op tijd
rijden en lopen er bij de Post in plaats van
één nu drie postbodes in de straat. Zo is in
het onderwijs regelgeving verschoven naar de
schoolbesturen. Werd de AOb vroeger gebeld
over regelingen dan kon je direct antwoor-
den, nu moet je vragen wie is de werkgever
is. In die decentralisatie is veel geld gaan zit-
ten dat beter terecht had kunnen komen bij
het primaire proces.’ De AOb heeft deze regi-
onale inzet vormgegeven door zo’n honderd
betrokkenen, verspreid over het hele land,
goed op hoogte te laten zijn van verschillen.
Martin Knoop Foto: Joost Grol

2524 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
De school ademt een rustige, vrolijke sfeer.
Overal zijn uitingen te zien van de creativiteit
van de leerlingen. Zo stuit de bezoeker bij
binnenkomst op een wand met 800 zelf-
portretten van de leerlingen, gemaakt ter
gelegenheid van het veertigjarig jubileum
van directeur Ton Hendriks en is er een
heldengalerij. ‘Ieder kind kan op een podium
staan’, vertelt adjunct-directeur John Huis-
kens van Onze Wereld in de Haagse Trans-
vaalwijk. De school telt 27 nationaliteiten.
Prominent zichtbaar zijn de teksten ‘Alles
draait om onze wereld’ en ‘Onze wereld
draait om jou’. De slogan vat de visie van
de school samen: ieder kind is uniek, maar
zonder de ander kan niemand. Waarden
als respect, geborgenheid, betrokkenheid
en zorg staan centraal. Ofschoon de school
meer dan 800 leerlingen telt, is hij kleinscha-
lig georganiseerd: per leerjaar zitten enkele
groepen in een eenheid bij elkaar, waardoor
fysiek de mogelijkheid van differentiatie is
gegarandeerd.
In juni krijgen ouders en leerlingen de
honderdvijftigste aflevering te zien van
‘WereldNieuws!’, een maandelijks journaal
van een half uur over het reilen en zeilen van
de school. ‘Het is een ijzersterk bindmiddel,
tussen leerlingen, leerkrachten en ouders’,
vertelt maker van het eerste uur Theo Wes-
terduin.
K l e u r r i j k e s c h o o lTheo Westerduin begon vijftien jaar geleden
als ‘creatief werker’ op Onze Wereld en
is nu, behalve de producent van ‘Wereld-
Nieuws!’, cultuurcoördinator. Hij is niet
alleen verantwoordelijk voor het museum- en
theaterbezoek van alle groepen, maar is ook
actief binnen de theaterschool van Onze
Wereld en bij de organisatie van vieringen en
themaprojecten. Hij is oorspronkelijk afkom-
stig uit de wereld van het jeugdtheater, waar
hij naast regie- en acteerwerk veel educatieve
projecten deed. Samen met de lokale om-
roep, waaraan ook Huiskens was verbonden,
maakte hij kindertelevisie en -films. De
school nam hem in dienst, omdat er op dat
moment extra middelen waren voor onder-
wijskansenbeleid. ‘We hebben toen divers
personeel aan kunnen nemen, onder andere
als onderwijsassistent. Ook veel personeel
met dezelfde etnische achtergrond als onze
kinderen. De meeste van hen zijn inmiddels
leerkracht. Ook hebben we leerkrachten die
zelf als kind op Onze Wereld hebben geze-
ten. We hebben dus behalve een zeer divers
samengestelde leerlingenpopulatie ook een
kleurrijk leerkrachtenteam’, vertelt Huiskens.
Hij is een van de vier adjunct-directeuren
van Onze Wereld en al meer dan dertig jaar
aan de school verbonden. Hij had maar kort
een eigen klas toen hij werd gevraagd om
zich met projecten rond acculturatie bezig
te gaan houden. ‘We zijn een proeftuin voor
de multiculturele samenleving, een goed
voorbeeld van hoe het kan. Daar draagt ook
‘WereldNieuws!’ aan bij. We vormen een
hechte gemeenschap, waarin we goed voor
elkaar willen zorgen. Dat zit in de voegen
en heeft onder andere te maken met onze
katholieke wortels. In de zoektocht naar de
beschrijving van onze identiteit was het juist
mijn Marokkaanse collega die er op wees dat
we de term katholiek niet weg moeten doen.
Het verwijst naar de oorsprong en die moet
je niet kwijtraken. Net als voor kinderen en
jongeren is het juist nu hard nodig dat je
weet waar je vandaan komt, waar je roots
liggen’.
P a s s e n d o n d e r w i j s a v a n t l a l e t t r eDe diversiteit van de leerlingen is de reden
dat alle vormen van creativiteit en cultuur
hoog in het vaandel van de school staan.
‘Zo’n dertig jaar geleden zagen we de wijk
veranderen en stelden we ons open voor
kinderen met andere culturele en religieuze
achtergronden, maar ook voor kinderen die
nog geen Nederlands spraken. Toen moesten
we het puur klassikale systeem wel loslaten
en opnieuw nadenken over welke kennis en
kunde de leerlingen nodig hebben voor de
toekomst. We hebben toen bewust gekozen
voor veel drama, toneel, projecten en audio-
visuele vorming, die geïntegreerd onderdeel
uitmaken van onze onderwijsinhoud. Het
zijn effectieve middelen om meer dan alleen
taal te leren. Met lezen en rekenen alleen
kom je er niet. Ook nu nog is het ontwikkelen
van een sterk zelfbeeld en creativiteit hard
nodig; cultuuronderwijs kan hier prima op
aansluiten.
Binnen onze zorgbreedte willen we graag
ieder kind geven wat het nodig heeft. Het
houdt pas op als we merken dat een kind
niet gelukkig is op onze school. We verwij-
SC
HO
OLB
EELD
‘We zijn een proeftuin voor de multiculturele samenleving’Gerrit-Jan Meulenbeld
Wat begon als een noodgreep, is inmiddels uitgegroeid tot een belangrijk bindmiddel, meent cultuurcoördinator Theo Westerduin: een eigen schooljournaal. Het past binnen het schoolconcept waarin cultuur en audiovisuele vorming een belangrijke plaats hebben. ‘Het zijn beide effectieve middelen om niet alleen taal te leren, maar ook om een sterk zelfbeeld en creativiteit te ontwikkelen, eigenschappen die kinderen in onze tijd hard nodig hebben’, zegt adjunct-directeur John Huiskens.
BASISSCHOOL ONZE WErELD ‘HONDErDvIJfTIg AfLEvErINgEN WErELDNIEuWS!’

2524 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
de kinderen in de klas. Het is een soort
première waar gemiddeld honderd ouders
op af komen. ‘Dat is iedere keer een feestje
en zorgt voor een sterke betrokkenheid van
ouders bij de school’, zegt Huiskens. ‘Omdat
‘WereldNieuws!’ ook via onze website is
te volgen, bekijken ook familie, vrienden,
oud-leerlingen en ouders van oud-leerlingen
het nieuws. In totaal worden verschil-
lende video’s bij elkaar maandelijks zo’n
1200 bekeken, met duidelijke pieken op de
woensdagmiddag en in het weekend. De
website biedt ook de ruimte om te reage-
ren. Het digitale archief groeit. Wanneer
leerlingen de school verlaten, ontvangen ze
een dvd vol beelden van hun eigen acht jaar
op school. ‘Het blijft heerlijk om te doen’,
vertelt Westerduin. Het cultuuronderwijs en
het WereldNieuws! wonnen recent een van de
Haagse Cultuurprijzen. n
wijsheid. We willen de kinderen leren hoe ze
verstandig en kritisch met media omgaan
door ze er zelf mee te laten werken’, aldus
Westerduin.
W e r e l d N i e u w s !Een eigen journaal voor de school ontstond
op het moment dat een van de gebouwen
van de school werd gesloopt en vervangen
door nieuwbouw. De betrokken leerlingen van
groep 6,7 en 8 werden een jaar lang elders
gehuisvest waar ze dagelijks met bussen
naar toe werden vervoerd. ‘Dat is even leuk,
maar verveelt al snel. Om meer begrip voor
de situatie te ontwikkelen zijn we een sloop-
en bouwjournaal gaan maken, ‘videoPost’,
zodat de kinderen een beeld kregen van de
vorderingen. Deze journaals werden ook door
andere kinderen bekeken en we voegden
af en toe andere items toe. Zo is ‘Wereld-
nieuws!’ geboren’, vertelt Westerduin. Elke
aflevering duurt 30 minuten. vroeger te zien
op een rondrijdende televisie, nu inmiddels
ook via de website en in de klassen op het
digitale schoolbord. Actuele losse items zijn
vaak al eerder te zien. De hoeveelheid is
toegenomen, ook de snelheid. Iedereen bin-
nen de school kan materiaal aanleveren. Bij
allerlei gelegenheden geef ik leerkrachten of
kinderen een cameraatje mee. Ik monteer de
video-items. Kinderen doen de presentatie
en de voice-overs’.
Eén keer per maand wordt ‘WereldNieuws!’
op school vertoond voor ouders en voor
zen dan ook zelden door naar het speciaal
onderwijs’, zegt Huiskens.
Hij vertelt niet zonder emotie dat de school
last heeft van de eenzijdige nadruk die de
politiek legt op de eindresultaten. ‘Wan-
neer we vroeger een inspecteur op bezoek
hadden, werden we gecomplimenteerd.
Nu moeten we vooraf alle toetsuitslagen
aanleveren en krijgen we te horen dat we
onder het gemiddelde zitten en moeten ons
verdedigen over de zaken waar we juist heel
trots op zijn. Het is enorm tegenstrijdig.
In het kader van Passend Onderwijs wordt
van ons verwacht dat we onderwijs op maat
bieden, wat we al jaren doen, maar voor de
gemiddelde toetsresultaten worden we op
de vingers getikt. Wat kinderen voor de toe-
komst nodig hebben, is een goede basis voor
het leven. Dat wil zeggen relaties kunnen
leggen, een mening vormen, kunnen omgaan
met diversiteit, zorgzaam zijn en betrokken-
heid tonen. Al die zaken meet Cito niet. Er
zijn wat mij betreft belangrijker zaken dan
foutloos schrijven. Ik geloof dat onze kinde-
ren beter voorbereid zijn op de toekomst dan
leerlingen die op homogeen samengestelde
scholen hebben gezeten’.
De rol van audiovisuele vorming in het
onderwijs heeft nog andere kanten. ‘Het is
een prima methode om kinderen hun eigen
leefomgeving te laten ontdekken, maar ook
om hen er bewust van te maken hoe media
werken en dat ze daar onderdeel van uitma-
ken. Tegenwoordig noemen we dat media-
Leerlingen van Onze Wereld en directeur Ton Hendriks. Foto: Theo Westerduin
Chapau:
Kader:
Verder: ruimte laten voor een foto
Onze Wereld is een grote, kleurrijke, moderne, katho-
lieke basisschool in de Haagse wijk Transvaal. Op 1 okto-
ber 2013 telde de school 802 leerlingen in 33 groepen
uit 577 families, 130 kinderen zijn anderstalig gestart
en 20 kinderen zijn korter dan een jaar in Nederland. De
helft van de leerlingen is afkomstig van buiten Transvaal,
679 zijn geboren in Nederland, 123 niet. Zij vertegen-
woordigen 27 nationaliteiten.

PB26 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
M e n sIntussen is er enkele jaren geleden een
ingewikkelde klus opgepakt: ‘identiteit’ is
tot thema verklaard. Dat komt goed uit want
er zijn jongeren die zich niet gewaardeerd
voelen. Tot verbazing van de leraren is dit
de klacht die geuit werd door leerlingen
die hun diploma hebben gehaald en in een
afsluitend gesprek nog eens terugkeken. De
leerlingenraad (van havo-vwo 2e fase) heeft
dit opgepikt en tot onderwerp van bespre-
king gemaakt tijdens een diner pensant. De
maaltijd is uitgemond in een week van waar-
dering, onder meer gesymboliseerd door een
fotomuur. De afgebeelde mensen zijn leraren
met daarnaast een paar woorden over zich-
zelf, over hun interesses en drijfveren.
‘Elkaar waarderen betekent dat we elkaar
als mens zien staan, dat we openstaan voor
persoonlijk contact’. Britt Pertijs en Thijmen
Braadbaart vertellen mij dit bij de fotomuur.
Zij zitten vlak voor hun vwo-eindexamen,
maar nemen de tijd om hun opvattingen
verder toe te lichten. Ze wijzen op een mail
aan de docenten waarin de leerlingenraad
slechte communicatie als voornaamste
probleem aanwijst. Van beide kanten. Zowel
leerlingen als docenten zijn te voorzichtig
met complimentjes. Leerlingen hebben
behoefte aan waardering en willen op hun
beurt leraren waarderen.
Later schuift nog een docent aan, Lonneke
Frijters, die Engels geeft en daarnaast
veel tijd vrijmaakt voor activiteiten met de
leerlingen buiten de lessen. Binnenkort
vertrekt zij met vijf van hen naar Zuid-
Afrika om contacten te leggen met jonge
mensen in Soweto. Vooral de relationele
kant van haar beroep vindt ze aantrekke-
lijk. Zij is bij de actie van de leerlingenraad
betrokken. Mijn gesprekspartners zijn het
onderling wel eens: de leraren op school
zouden meer tijd vrij moeten maken voor
menselijke contacten. Zij zouden meer
persoonlijke interesse moeten tonen. Het
vermoeden bestaat dat leraren die aan de
mavo-afdeling (vmbo-t) verbonden zijn daar
meer toe geneigd zijn.
Zie de schoolbevolking als een verzame-
ling individuen, niet als een samenstel van
groepen die tegenover elkaar staan. In de
speciale week moet hierop de aandacht
worden gevestigd. De docenten pauzeren
in de leerlingenkantine en overal hangen
posters die waarderen als thema hebben.
K e r n w a a r d e nNaderhand ontmoet ik Jacques Quaijtaal,
een van de afdelingsleiders en verantwoor-
delijk voor de beleidsontwikkeling omtrent
de identiteit van de school. Hij heeft mij
uitgenodigd eens langs te komen. Ook hij
vindt waardering belangrijk en verbindt dit
met de identiteit van de school, een thema
waarover de school zich sinds enkele jaren
buigt. Daar is al heel wat tijd in gaan zitten.
Hij vertelt: ‘De KSE hecht vanzelfsprekend
veel belang aan een goede, doelgerichte or-
ganisatie, maar wie zijn we en wie willen wij
zijn? In deze streek zijn broeders en zusters
met onderwijs begonnen. Op de golven van
de Mammoetwet is de KSE ontstaan. Van-
daag, zoveel jaren later, moeten we die twee
vragen heel serieus nemen, de antwoorden
zijn namelijk niet vanzelfsprekend.’
Op een goed moment is ‘identiteit’ tot
speerpunt verklaard. Onder leiding van Qua-
ijtaal is een representatieve groep van enige
tientallen mensen op zoek gegaan naar wat
genoemd wordt een heldere zelfdefinitie van
de KSE. De gedachte daarbij is dat strate-
gie en bedrijfsvoering de identiteit van een
organisatie weerspiegelen. Al zoekend is de
groep op de drijfveren van mensen gekomen,
op de biografie van mensen. Daarin lig-
gen de aanknopingspunten voor een meer
gezamenlijk ‘verhaal’, voor misschien wel
een identiteit. Het is eigenlijk vrij logisch
dat je dan op werkwoorden uitkomt, want
identiteit leeft of leeft niet. De groep rond
Jacques Quaijtaal kwam op: samenwerken,
waarderen, ruimte geven en groeien. Ze zijn
de kernwaarden van de KSE genoemd.
Als eerste stap niet gek, maar er zijn meer
stappen nodig. Deze waarden moeten gaan
doorwerken in de alledaagse praktijk, dat
besef is er. Ze moeten hun werking heb-
ben in de beleidsstukken van de school,
maar ook in de rituelen, zoals de opening
en afsluiting van het schooljaar. Ze moeten
herkend worden in de communicatie op
school, geen toespraken meer, maar plenaire
bijeenkomsten die gekenmerkt worden door
dialoog. Kerstvieringen (‘waardebijeenkom-
sten’) worden gedragen door mensen die
een persoonlijk verhaal vertellen waarin hun
drijfveren naar voren komen.
Het begin is er. De scholing van de leiding-
gevenden zal erdoor worden beïnvloed.
Quaijtaal ten slotte: ‘Naarmate er meer van
de grond komt, groeit de belangstelling van
de mensen, ook van de ouders.’ n
INTER
VIE
W
Een menselijke school graagNico Dullemans
In Etten-Leur, vlak bij Breda en deel van een redelijk welvarende streek van Brabant, staat de KSE, een scholengemeenschap die gedijt, al zo’n 45 jaar. Gehuisvest in een geschakeld laagbouwcomplex, prachtig gelegen aan een groot, met bosschages omzoomd gazon, biedt de school aan ruim 2.500 jonge mensen een plaats in zes ‘leshuizen’. Een gewortelde school die op eigen kracht erin geslaagd is overeind te blijven en onlangs in het nieuws kwam met een nieuw initiatief: een eigen International Business School. In samenwer-king met het hoger onderwijs in Breda zal havo 4 in het nieuwe cursusjaar speciale vakken verzorgen.

27
JUR
ISP
RU
DEN
TIE
mr. Stephanie Loth
De beslissing over toelating en verwijde-ring van leerlingen berust volgens de Wet primair onderwijs (Wpo) bij het bevoegd gezag. Voordat wordt besloten tot ver-wijdering dient de betrokken groeps-leraar te worden gehoord. Definitieve verwijdering vindt niet plaats zolang het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedra-gen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. In afwijking van de laatstgenoemde voorwaarde kan tot definitieve verwijdering worden over-gegaan indien aantoonbaar gedurende acht weken zonder succes is gezocht naar een andere school of instelling.
S i t u a t i eIn november 2012 werd de leerling in
kwestie toegelaten tot groep 4. Na enige
tijd maakte de leerkracht haar zorgen
kenbaar aan de ouders van de leerling
over zijn voortgang en zijn gedrag in de
klas. De ouders vonden op hun beurt het
onderwijssysteem en de leerkracht onge-
schikt en stuurden vele e-mailberichten
met beschuldigingen naar de schoollei-
ding en de andere ouders, ondanks het
verzoek van de schoolleiding hiermee
te stoppen. Middels gesprekken met de
ouders en hun vertrouwenspersoon heeft
de schoolleiding gepoogd tot afspraken
te komen. Nadat dit mislukte en de
ouders te kennen gaven geen vertrouwen
meer te hebben in de leerkracht, is het
bestuur overgegaan tot het starten van
de verwijderingsprocedure. In het kader
van deze verwijderingsprocedure en om
de leerkracht te ontlasten, is de leerling
korte tijd in een groep in de bovenbouw
geplaatst.
S t a n d p u n t o u d e r sDe ouders van de leerling waren van
mening dat het bestuur niet tot verwijde-
ring van hun kind van school had mogen
besluiten, omdat het ontstaan van deze
situatie niet aan hen te wijten was. De
ouders stelden in dat verband dat de
directie van de school hun klachten over
gedrag van ouders van klasgenoten niet
serieus had genomen. Hiermee zou een
onwerkbare situatie zijn gecreëerd. De
ouders vonden de door het bestuur ge-
noemde andere scholen geen reële optie,
onder meer gezien de reisafstand en
de wijze waarop daar Sinterklaas werd
gevierd. De ouders wilden dat hun kind
voor een langere periode naar de groep
in de bovenbouw zou worden overge-
plaatst, omdat hij zich daar wel veilig
voelde.
S t a n d p u n t s c h o o l b e s t u u rHet bestuur heeft aan zijn besluit tot ver-
wijdering van de leerling ten grondslag
gelegd dat het voor de ontwikkeling van
Verwijdering leerling wegens conflict met ouders
een kind op de basisschool noodzakelijk
is dat de leerkrachten en de directie van
de school met de ouders afspraken kun-
nen maken en dat de ouders de profes-
sionele inzichten en handelingen van het
personeel van de school respecteren.
Deze samenwerking met de ouders bleek
niet meer mogelijk, waardoor volgens het
bestuur een onwerkbare en onhoudbare
situatie was ontstaan. Het bestuur vond
dat deze doorbroken moest worden.
Bij twee andere scholen bestond een
mogelijkheid om de leerling toe te laten.
Daarnaast was aan de ouders steeds dui-
delijk gemaakt dat de overplaatsing naar
een groep in de bovenbouw tijdelijk was.
In dat verband heeft het bestuur geen
aanleiding gezien om de effectuering van
het voorgenomen besluit tot verwijde-
ring, na het verlopen van de in de Wpo
gestelde termijn van acht weken, langer
uit te stellen.
D e R a a d v a n S t a t ePartijen verschillen niet van mening
over het feit dat een onwerkbare situ-
atie was ontstaan. Zij verschillen echter
van mening over de oorzaken en over de
oplossing. Hoewel duidelijk is dat er een
verschil in opvatting bestaat tussen de
ouders en het schoolbestuur over aan
wie en in welke mate de ontstane situatie
te wijten is, is de Raad van State van
oordeel dat het bestuur de wens van de
ouders tot definitieve overplaatsing naar
de groep in de bovenbouw niet hoefde
te volgen. Gelet op de ontstane situatie
heeft het bestuur in redelijkheid kunnen
besluiten om de leerling van de school
te verwijderen. Hierbij heeft de Raad van
State in aanmerking genomen dat een
reëel alternatief voor de leerling beschik-
baar was. n

2928 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
T o e r u s t i n gIn ‘het Verhaal van de School’ worden pro-
fessionals uit het onderwijs toegerust met
kennis en vaardigheden om zelf identiteits-
ontwikkeling aan te sturen in hun school
of stichting. Drie elementen staan daarbij
centraal. Eerst en vooral wordt identiteit
breed en dynamisch opgevat: het gaat dus
niet ‘enkel’ om vieringen en de methode
godsdienst/levensbeschouwing, maar om
waar de school voor staat, wat de school wil
betekenen voor en wil meegeven aan kinde-
ren, hoe teamleden dit verwezenlijken, hoe er
met elkaar over gepraat wordt, en waardoor
men geïnspireerd en bezield wordt om dit op
een goede manier te doen. In de toerusting
is geleerd hoe je de identiteit van je eigen
school aldus in beeld krijgt. Ten tweede is er
de verhalende benadering: identiteit is geen
kwestie van cijfers en grafiekjes, maar toont
zich in verhalen en gesprekken. De juiste vra-
gen stellen om de verhalen op tafel te krijgen
en de goede impulsen geven om het gesprek
te voeren, vraagt meesterschap waar in de
toerusting aan gewerkt wordt. En ten slotte
is er de verankering van de identiteitsontwik-
keling in het beleid van de school. Met be-
hulp van de beleidscyclus wordt dit op zowel
theoretisch als praktisch niveau verkend.
Z o e k t o c h t n a a r i d e n t i t e i t s b e n a d e r i n gIn veel scholen zoekt men naar een goede
manier om de identiteit te ontwikkelen.
Dat blijkt ook uit het verhaal van Natascha:
‘Onze school heeft zoveel ontwikkelingen
meegemaakt dat wij de identiteit een beetje
verloren waren. Toen ik directeur werd en
deze toerusting op mijn pad kwam dacht ik
dat dit een manier was om hierin weer priori-
teiten te kunnen stellen.’ Bas voegt daar aan
toe: ‘We zijn binnen de RVKO al een paar jaar
op zoek om op een meer ‘moderne’ manier
om te gaan met onze identiteit. Wat mij
aansprak in de toerusting was de belofte dat
de leidinggevenden, de sleutelfiguren, in de
scholen zelf de middelen aangereikt zouden
krijgen om vorm te geven aan de identiteit
van hun school.’
De toerusting kwam tegemoet aan die wen-
sen en bracht Natascha en Bas meer dan
ze hadden verwacht. Bas: ‘Ik was ontroerd
door het verhaal dat er uit kwam. Als je
vraagt naar de identiteit van scholen dan
komt er vaak iets uit over lessen godsdienst/
levensbeschouwing, vieringen en waarden. In
de school waar ik het proces mee begeleid,
kwamen we meteen op een spoor dat zoveel
breder was, zoveel omvattender ook, dat
vond ik mooi. Zeker ook omdat het gedragen
werd door het hele team. Die verwachting
is uitgekomen.’ Natascha kan dit beamen:
‘De toerusting biedt goede handvatten om
tot een goed gesprek te komen. Ik ben er op
school heel open in gaan staan, we hebben
het van meet af aan samen met het team
opgepakt. Ik had als directeur geen verbor-
gen agenda. En vanaf het begin was het al
heel mooi, met de waardevolle gesprekken
die ik voerde met de teamleden. We hebben
de basis van ons volledig onderwijs onder
de loep genomen, dat hebben we als team
eens naar elkaar uitgesproken: wat wij nu
echt belangrijk vinden en hoe we ervoor kun-
nen zorgen dat dat overal in het onderwijs
terugkomt.’
P r a k t i s c h e t o o l s e n b r e d e v i s i eBas en Natascha namen praktische hulp-
middelen en ideeën mee uit de toerusting.
Natascha: ‘Wat ik sinds de toerusting doe is
elke vergadering beginnen met een verhaal!
Door zo’n verhaal kom je meteen in de stem-
ming over het onderwerp.’
Maar vooral het grotere perspectief, de brede
visie op identiteit, beklijft volgens Bas: ‘Mijn
grootste leerpunt is geweest hoe je naar
identiteit op scholen kan kijken. Mensen
hebben behoefte om alles te meten, maar
identiteit is niet meetbaar. Ik heb door deze
toerusting geleerd om aan de hand van een
aantal punten te kijken naar het identiteits-
verhaal, waarmee je wel een handvat hebt
om te kunnen zeggen waar de kracht zit of
waar nog aan gewerkt kan worden.’
VKO
-RA
DB
OU
D U
NIV
ER
SIT
EIT ‘Je vraagt niet naar het
kruisje aan de muur, maar naar meer verhaal’Maria Venhuizen en Hadewijch Wouters
‘Ik vind elke uitdaging leuk, alle nascholin-gen interessant. Ik heb me de vraag gesteld: ik ga vier dagen weg van mijn school, naar Nijmegen toe, is het me dat waard? En het antwoord was ‘ja’, omdat het belangrijk was voor mijn school dat ik handvatten zou krijgen om met mijn team rond identiteit te werken. En dat is voor 100 % gelukt.’ Aan het woord is Natascha Keijzer, directeur van de basisschool Het Festijn (RVKO, Rotter-dam). Ze volgde het afgelopen jaar de toerus-ting ‘het Verhaal van de School’, samen met veertien anderen waaronder Bas Dumoulin, beleidsondersteuner identiteit bij de RVKO. Natascha Keijzer en Bas Dumoulin vertellen over wat de toerusting hen gebracht heeft.
EEN TERUgBlIK Op DE lANDElIjKE TOERUSTINg ‘HET VERHAAl VAN DE ScHOOl

2928 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
nuut heel erg welkom voelde, een plek waar
je jezelf kunt zijn en waar ik een persoonlijke
en eerlijke inbreng kan hebben. Als iemand
mij naar deze toerusting zou vragen, zou ik
zeggen dat je er open-minded aan deel moet
nemen. je krijgt een mooie route aangereikt,
waarbij je veel vrijheid hebt om dat met je
school zelf in te vullen. Met mitsen en maren
kom je er niet. problemen bestaan niet, ga
uit van uitdagingen en kansen. Als je echt
iets aan wilt pakken op jouw school, moet je
zeker naar deze toerusting gaan.’ n
Interesse om de landelijke toerusting te volgen
in het schooljaar 2014-2015?
Neem dan contact op met Maria Venhuizen bij
VKO-Nijmegen: [email protected], 024-
3611147 of 06-11768371.
len plaatsvinden in Nijmegen. ‘Borging op
schoolniveau is een kwestie van regelmatig
agenderen op een teamvergadering. Maar
een school verandert en een verhaal ook. je
moet elkaar scherp houden en het verhaal
weer aanpassen. Ik heb behoefte aan de net-
werkbijeenkomsten ‘Verhaal van de School’
in Nijmegen om hiervoor weer nieuwe kennis
en vaardigheden op te doen. Maar ik zou
dit ook willen doen binnen de RVKO, met
de mensen die nu ook aan deze toerusting
hebben deelgenomen. De olievlekwerking
is belangrijk,’ vertelt Natascha. Bas ver-
wacht nieuw materiaal te leren hanteren en
daarmee ook geïnspireerd te worden in het
netwerk.
E e n a a n r a d e rVolgens Natascha en Bas is de toerusting
een aanrader. Natascha vertelt waarom: ‘Wat
ik, behalve de universiteit als leeromgeving,
fijn vond was dat ik me vanaf de eerste mi-
De verbinding tussen identiteit en kwaliteit
is voor Bas veel duidelijker geworden: ‘Naast
het feit dat de toerusting me een raamwerk
heeft geboden, heeft het me ook verdieping
gebracht om identiteit als kwaliteit te zien.
Dat ik tegen mensen kan zeggen ‘als jij het
verhaal van je school vertelt, dan heb je het
over wat volgens jou kwaliteit is.’ Vanuit mijn
overkoepelende functie vind ik het heel be-
langrijk dat ik gefundeerd vragen kan stellen.
Als beleidsondersteuner wil ik de vraag aan
scholen stellen of we op de juiste weg zitten
en de goede richting opgaan.’
B o r g i n g , b e l e i d e n n e t w e r kNa het volgen van de toerusting staan
Natascha en Bas nu voor de uitdaging het
proces verder op te pakken en daarbij ook
aandacht te besteden aan borging en beleid.
Ze voelen zich daarbij gesteund door de
netwerkbijeenkomsten rond ‘het Verhaal
van de School’, die vanaf september zul-
Natascha Keijzer en Bas Dumoulin Foto: Maria Venhuizen
Chapau:

3130 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
Een pedagogisch gebouw nodigt uit tot
onderzoeken en ervaren. Het sluit aan bij de
natuurlijke drang van kinderen om van alles
te zien, voelen en ervaren. Kinderen tussen
de 0 en 12 jaar moeten de ruimte hebben
om te slapen, verzorgd te worden, leren,
computeren, toetsen maken, tentoonstellen,
samenwerken en even kunnen lummelen.
Bestaande gebouwen kunnen die tegen-
stellende activiteiten vaak niet faciliteren
en vanwege bezuinigingen is er op weinig
plekken geld voor nieuwbouw. De bestaande
gebouwen kunnen echter prima aangepast
worden, om de kinderen te huisvesten én
de onderwijs-kundige principes goed uit te
dragen. Dat concludeert Gerike Ritsema op
basis van haar onderzoek Kind Centra(al)
in Onderwijshuisvesting. In maart 2014 gaf
zij een presentatie tijdens een bijeenkomst
van de werkgroep Onderwijs en Opvang
van Bouwstenen voor Sociaal, in het IKC
Zeeburgerei-land in Amsterdam.
Schoolgebouwen worden ontworpen om
kinderen onderwijs te geven. In de afgelopen
eeuw zijn er allerlei soorten schoolgebouwen
gebouwd, die zijn ontworpen aan de hand
van maatschappelijke ontwikkelingen. Soms
werd daarbij vergeten, dat het gebouwen
moesten zijn waar kinderen zich kunnen
ontwikkelen. Maar als het smartboard slecht
zichtbaar is, als de akoestiek slecht is,
als het koud is of juist heel warm, als het
tocht, als andere kinderen overlast veroorza-
ken, kunnen leerlingen zich niet maximaal
ontplooien. Gerike Ritsema: ‘Wij kunnen
miljoenen euro’s pompen in lesmateriaal,
maar als de basisrandvoorwaarden en faci-
liteiten van het gebouw niet goed zijn heeft
dat geen enkele zin en lopen kinderen alleen
al daardoor onderwijsachterstanden op. Het
is essentieel om daarover na te denken als je
een Integraal Kindcentrum wilt onderbren-
gen in een bestaand schoolgebouw.’
S c h o o l g e b o u w e n d o o r d e e e u w e n h e e nDe moeder aller schoolgebouwen, de zoge-
heten zaalschool, is het eerste gebouw dat
rond 1800 speciaal werd ontworpen voor het
onderwijs. Het waren gebouwen bestaande
uit één grote ruimte, waar de boven-, mid-
den- en onderbouw samen in zaten. Er
werden nauwelijks eisen gesteld aan het
gebouw, maar er was wel voorgeschreven dat
het schoolbord dof en zwart moest zijn in
verband met de leesbaarheid.
Rond 1850 stelde de overheid dat er alleen
in gezonde gebouwen onderwijs mocht
worden gegeven. Er kwam een Bouwbesluit,
speciaal voor het onderwijs, met aandacht
voor licht, lucht en verwarming. Per leerling
werd een minimum aantal vierkante meters
voorgeschreven, en er kwamen richtlijnen
voor de hoogte van het gebouw en de ver-
houding glas – vloeroppervlak. Typisch voor
die tijd zijn de gangscholen, gebouwen met
smalle gangen met aan weerszijden lokalen.
Uitgangspunten waren beheersing, symme-
trie en overzicht; de hoofdmeester kon vanaf
een centrale plek overzicht houden.
Rond 1900 raakte de preventieve genees-
kunde in de mode. Licht, lucht en hygiëne
werden hele belangrijke items. In de zoge-
heten buitenschool werden bankjes buiten
gezet voor openluchtonderwijs, of waren er
scholen waarbij de daken en ramen volledig
opengeschoven konden worden, waardoor er
veel buitenlucht was. In de architectuur van
de openluchtscholen werd er rekening mee
gehouden dat de schoolgebouwen eenvoudig
schoon te maken zijn.
Vlak na de tweede wereldoorlog werd
systeembouw geïntroduceerd. Er moest met
weinig middelen in hoog tempo heel veel
gebouwd worden. Met name in de grote
steden ontstonden hele stedenbouwkundige
ontwerpen, waarbij flats en schoolgebouwen
in hetzelfde stramien werden gebouwd. Be-
kend uit die tijd zijn de MuWi-scholen en de
H-scholen: omdat er weinig geld beschikbaar
was, was de minimale oppervlakte meteen
de maximale. Er werden wel eisen gesteld
aan de daglichttoetreding, sanitaire voor-
zieningen en de wijze waarop het meubilair
neergezet moest worden.
In de jaren ‘50 kreeg de ruimte rond de
scholen meer aandacht in de zogeheten
patio- en paviljoen-scholen. Daar was meerzij-
BO
UW
STEN
EN
VO
OR
SO
CIA
AL ‘Een IKC kan heel goed in
een bestaand schoolgebouw worden gehuisvest’
GERIKE RITSEMA
Piet Scheerhoorn

3130 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
ruimte. Belangrijk is, dat er wordt nagedacht
over de architectuur en de inrichting, over
hoe er met het gebouw wordt omgegaan en
hoe tegenstellingen zoals ontspanning ver-
sus leren, computerwerk versus techniek en
handenarbeid, individueel versus groepswerk
etc. kunnen worden gehuisvest. Gerike Ritse-
ma: ‘Kinderen hebben een natuurlijke drang
tot onderzoeken. Ze willen ervaring opdoen:
een zo hoog mogelijke toren bouwen, verven,
knutselen, als ze bijvoorbeeld bij een tuin-
centrum een levensecht betonnen schaap
zien klimmen ze er op. Dat gedrag kun je
stimuleren door middel van architectuur en
inrichting. De architect Herman Herzberger
deed dat al, gewoon met een kuil in de vloer
vol met blokken. Die blokken kun je ernaast
zetten, je kunt je in de kuil verstoppen, je
kan er voorlezen. Dat zijn plekken in een
gebouw die een eigen leven gaan leiden. Het
zijn plekken die kinderen heel erg aantrek-
kelijk vinden’.
P e r s p e c t i e f o n d e r z o e k e nOver de manier waarop bestaande gebou-
wen kunnen worden ingezet moeten de
gebruikers vooraf goed nadenken. Hiervoor
kunnen elementen van de ‘fysieke setting’
van een organisatie uit de organisatiesym-
boliek worden toegepast. De uitstraling van
de architectuur kan bijvoorbeeld een rol
spelen, net als het interieurdesign. Met een
herkenbare visuele identiteit geef je jezelf
als organisatie een uitstraling en kun je laten
zien waar je als school(bestuur) voor staat.
Ook het ‘bedrijfs’concept speelt een rol bij
de keuze en transformatie van een bestaand
gebouw. Door het onderwijsconcept naast
verandering is het ontstaan van de brede
scholen en de Integrale Kindcentra geweest.
Naast onderwijs kwam er kinderopvang,
buitenschoolse opvang, dagarrangementen,
en ga zo maar door. Er ontstond een heel
nieuw palet aan voorzieningen en de doel-
groep werd uitgebreid met jongere kinderen.
Kinderen zijn dagelijks veel meer uren op
school dan vroeger, soms zelfs langer dan
hun ouders op de werkplek.
Tijdens die lange dagen op school heeft
een kind relatief weinig ruimte. Volgens de
huidige bekostigingsnormen heeft een kind
op school ca. 5,8 m2 ter beschikking. Ter
vergelijking: een werknemer in een sober
kantoor heeft 18 m2 en op een universiteit
heeft een student nog meer ruimte. Eigenlijk
is dat vreemd, want in een kantoor zitten
wij vaak stil, terwijl die kinderen allerlei
activiteiten moeten doen en veel bewegings-
vrijheid moeten hebben. Want de hersenen
van kinderen tussen 0 – 6 jaar ontwikkelen
zich het snelst en maken in deze periode de
meeste verbindingen. Het is van belang om
ze daarin te stimuleren door ze zoveel moge-
lijk te prikkelen, activiteiten te ontlokken. Dat
heeft veel beter resultaat dan alleen maar
cognitieve lessen te volgen in de lokalen.
Een gebouw dat kinderen uitdaagt en prik-
kelt heet een pedagogisch gebouw. In en
rond zo’n gebouw moet voldoende ruimte
zijn die geschikt is om de verschillende
levens- en ontwikkelingsfasen van kinderen
te stimuleren. Het moet uitnodigen om te
onderzoeken en te ervaren. Het huisvest te-
genstellingen en heeft een passende buiten-
dige ventilatie en lichtinval mogelijk. Er werd
geëxperimenteerd met de wijze waarop de
lokalen tegenover elkaar stonden. Gangen
kregen een andere vorm, zodat ook daar
werkplekken konden worden gecreëerd.
Zichtlijnen waren bij dit type school heel
belangrijk. Bijzonder is dat het buitenterrein
een integraal onderdeel van het ontwerp
was.
In de jaren ‘60-’70 kwam de halschool op.
Het doel was een heel compacte school, met
een grote hal voor gemeenschappelijke acti-
viteiten en alle lokalen daar direct omheen
gesitueerd, zodat je goed kon zien wat er om
je heen gebeurde. Maar dat gaf enorm veel
overlast. Alle verkeersstromen gaan door
die hal, de akoestiek is erbarmelijk. Dus het
was een vervelende school. Toch werd de
halschool heel veel gebouwd, omdat hij zo
compact was en daardoor weinig kostte.
Alle verschillende typen scholen uit het ver-
leden zijn in meer of mindere mate variaties
op de gangschool. Systeembouw is snel en
goedkoop, in de paviljoenschool is meer
lichtinval en aandacht voor het buitenterrein.
De halschool is compact. Geen van die oude
gebouwen is echter goed toegerust voor het
huidig onderwijs. Maar het zijn de enige
gebouwen die beschikbaar zijn, want door de
bezuinigingen is er niet altijd vervangende
nieuwbouw mogelijk. Daarom moeten ze zo
worden aangepast, dat ze wel voldoen.
P r i k k e l e n e n a c t i v i t e i t e n o n t l o k k e nDie gebruikeisen van scholen zijn de afgelo-
pen decennia sterk veranderd. De grootste

PB32 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
de verschillende leefstijlen van mensen in
de wijk te leggen, kan de marktpositie in
die wijk worden bepaald. Dat is een goede
indicatie of het schoolconcept past bij de
kinderen in die wijk. Als dat niet zo is, dan
kan een profiel worden ontwikkeld op het
gebied van opvang, ontwikkeling, zorg, sport
of cultuur, dat specifiek in die wijk wordt
aangeboden of waar je je als onderwijsorga-
nisatie dorps- of stadsbreed op wilt richten.
Een dergelijk onderzoek is dus een goede
indicatie voor het succesvol opzetten van een
nieuw Integraal Kindcentrum.
Schoolbesturen moeten zich realiseren dat
schoolgebouwen van toegevoegde waarde
zijn voor het onderwijsconcept. In bestaande
schoolgebouwen is het beschikbare aantal
vierkante meters doorgaans beperkt, maar
altijd nog ruimer dan nieuwbouw! Aan-
passingen en creativiteit zijn echter wel
noodzakelijk, want de bestaande klaslokalen
hebben vaak niet de in het huidig onderwijs
benodigde juiste afmetingen. Er is behoefte
aan grotere ruimtes (groepsinstructie) én
kleinere ruimtes (individuele theorie en prak-
tijkopdrachten). Dat bezwaar kan worden
opgelost door het gebouw te voorzien van
flexibel indeelbare ruimtes. Dan is het wel
mogelijk om allerlei verschillende activiteiten
te faciliteren, voor kinderen van allerlei ver-
schillende leeftijden. Er moet ook aandacht
zijn voor de buitenruimte. Die moet groener,
afwisselender en uitdagender zijn. Gerike
Ritsema: ‘Een programma van eisen en een
vlekkenplan zijn van essentieel belang, ook
bij bestaande gebouwen. Probeer, zonder
te denken aan de lokalen die je kent, als
partners van een IKC het onderwijsconcept
helemaal blanco vorm te geven. Ga dan
pas kijken welke plekken daarbij nodig zijn.
Alleen dan kun je beoordelen of het gebouw
daarbij past, of dat er heftige bouwkundige
ingrepen gedaan moeten worden’.
E r v a r i n g e n v a n e l d e r sOp veel plaatsen in het land zijn de afge-
lopen jaren bestaande schoolgebouwen
getransformeerd tot integrale kindcentra of
brede scholen. Gerike Ritsema heeft er diver-
se voor haar onderzoek bekeken en ontdekte
dat er een aantal do’s en don’ts zijn voor de
verschillende typen schoolgebouwen:
• Een gangschool kan worden uitge-
breid in de lengte, breedte en hoogte.
Speciale aandacht verdient daglichttoe-
treding, verkeersintensiteit, de compar-
timentering en capaciteit van klimaatin-
stallaties. De behoefte aan een grotere
diversiteit aan werkplekken kan soms
worden ingevuld door de gang hiervoor
te gebruiken. Dit kan alleen wanneer
een gang minimaal 3 tot 5 meter breed
is en de werkplekken kunnen worden
afgeschermd van de verkeersruimte!
• Bij een halschool kan een uitbreiding
worden gedaan door een extra verdie-
ping te plaatsen, één of meer vleugels
te vergroten of door een nieuwe vleugel
toe te voegen. De centrale hal kan het
beste worden ingericht als leerplein.
Ideaal is dat niet, want er is te weinig
daglichttoetreding en de akoestiek
verdient nadrukkelijk aandacht. Doordat
de hal ook fungeert als verkeersruimte
ontstaan vaak overlast en onoverzichte-
lijke situaties.
• In een paviljoenschool kunnen in de
paviljoens functies worden gegroepeerd
en activiteiten worden geconcentreerd.
Het is bij aanpassingen in een paviljoen-
school belangrijk om te voorkomen dat
de school uiteenvalt in verschillende
delen. Er moet een duidelijke verkeers-
structuur blijven die de verschillende
delen en activiteiten met elkaar ver-
bindt.
Andere aandachtspunten bij het aanpas-
sen van gebouwen hebben te maken met
de invoering van Passend Onderwijs. Er zijn
inmiddels voldoende publicaties beschikbaar
waarin simpele en specifieke huisvestings-
aanpassingen voor bestaande bouw beschre-
ven zijn (bijvoorbeeld van Sardes). Maak
bijvoorbeeld effectief gebruik van kleuren en
diverse materialen. De drempelloze toegang
van scholen en lokalen is belangrijk, maar
zeker ook goede verlichting. Daarnaast blijkt
binnen het regulier onderwijs in de praktijk
veel behoefte te zijn aan specifieke time-out
ruimten. Ruimten moeten daarvoor geschikt
zijn en specifiek voor dat doel zijn ingericht.
Het is belangrijk dat schoolbesturen en
gemeenten samen de verantwoordelijkheid
voor onderwijshuisvesting op zich nemen.
Adequate schoolgebouwen kunnen onder-
wijsachterstanden voorkomen en kinderen
kunnen zich er beter ontwikkelen. Een
investering in pedagogisch goede schoolge-
bouwen, is een investering in kinderen die
zich absoluut terugbetaald. n
De visie op integrale kindcentra verschilt per
gemeente. Lokaal worden allerlei oplossingen
gezocht voor de bekostiging, het gebruik van
de ruimtes. Dit artikel gaat uitsluitend over de
kansen die er liggen om bestaande gebouwen
op een goede manier te hergebruiken.
B O U W S T E N E N
Dit artikel is gebaseerd op de presentatie van Gerike Ritsema tijdens de bijeenkomst
Ontwikkeling van integrale kindcentra in bestaande en in nieuwe gebouwen, van de
werkgroep Onderwijs & Opvang, op 27 maart jl. Deze groep draait binnen Bouwstenen
voor Sociaal, een sectorverbindend platform van en voor bestuurders, managers en
professionals in maatschappelijk vastgoed. Gezamenlijk worden nieuwe oplossingen
ontwikkeld en bestaande kennis en informatie ontsloten. De publicatie Kiezen en
Delen, over huisvestingsconcepten voor kinderopvang en onderwijs, is hier een aan-
sprekend voorbeeld van. Kijk voor meer informatie, de Bouwstenen-publicaties en de
volledige scriptie van Gerike Ritsema op www.bouwstenen.nl.

33PB Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
Nico Dullemans
DE LOBBY
Onmachtig aan het stuur Regelmatig trekken Nederlandse politici en schoolbestuurders
de Noordzee over naar Engeland, omdat het overheidsbeleid
daar betekenis voor ons zou hebben. Maar de toekomst van de
scholen daar lijkt juist onzeker te zijn, vanwege het overheids-
ingrijpen dat nogal driest overkomt.
C o n c u r r e n t i eWelke gedachte steekt achter het huidig onderwijsbeleid in
Engeland? De kwaliteit van de scholen lijkt er samen te moeten
vallen met de nationale standaarden die de inspectie bij haar
controle hanteert. De scholen worden daartoe geprikkeld door
de vrije schoolkeuze. De markt beslist aan de hand van de
uitkomst van deze ‘maatstafconcurrentie’. Scholen doen er aan
mee want elke leerling betekent inkomsten, omzet.
De overstap naar dit model is in Engeland een complexe ope-
ratie die erop neerkomt dat de bestaande scholen te maken
hebben gekregen met free schools, die het resultaat zijn van
particulier initiatief, toegelaten en bekostigd door de lande-
lijke overheid en die overigens gewoon onder de onderwijswet
vallen. Ook deze scholen zijn in principe onderworpen aan de
standaarden (en de landelijke examens, wat inhoudt dat scho-
len inhoudelijk gebonden zijn, bijvoorbeeld aan het voorschrift
dat de boekenlijst moet bestaan uit fictie en drama, afkomstig
van de Britse eilanden en vanaf 1914).
Deze ingreep in het scholenbestand doet denken aan de Neder-
landse situatie, lang geleden, toen na jaren van zware politieke
strijd besloten werd dat de scholen die niet van de overheid
waren, recht hebben op evenveel subsidie (onder de voor-
waarde dat ze aan de wet voldoen). Toen gebeurde het dat het
aantal overheidsscholen snel afnam en het aantal ‘bijzondere’
(overwegend confessionele) scholen sterk groeide.
Is deze drastische verandering in de verzameling van scholen
in Nederland toe te schrijven aan de groepsbinding die destijds
gold, dat wil zeggen: gelovigen die bijna zonder uitzondering
hun kinderen naar een school van ‘eigen richting’ stuurden, in
het moderne Engeland zal de schoolkeuze het resultaat zijn
van een meer persoonlijke afweging, hoewel algemeen aan-
genomen wordt dat de ouders zich daarbij vooral zullen laten
leiden door de uitkomst van de bovengenoemde maatstaf-
concurrentie. Ouders en kinderen willen naar de school die
het meeste voldoet aan de maatstaven, zo is de veronderstel-
ling, die op economisch denken stoelt. Competitieve en goed
geïnformeerde markten dragen bij aan de efficiëntie van het
aanbod.
V e r k i e z i n g e nHet is een waagstuk. Terwijl er nieuwe scholen zijn opgericht
(op dit moment 1% van het bestand van de 20.000 po en vo
scholen), waarvan een aantal inmiddels door de inspectie

PB34 Schoolbestuur | nummer 4 | juni 2014 |
COLOfON
UitgaveVKOHouttuinlaan 5a 3447 GM WoerdenT 0348 744 100 F 0348 412 025E [email protected]
Omslag‘Denkend kind’ Door: Mark Kohn
Medewerkers aan dit nummerKarin MelisFreek PardoelJan van OersGerrit-Jan MeulenbeldStephanie LothLiesbeth StalmeierMaria Venhuizen Hadewijch WoutersPiet Scheerhoorn Anton de WitDick Wijte (hoofdredacteur) Nico Dullemans (eindredactie)
Beeldredactie en productiebegeleidingChantal Faasen
RedactieadresNico DullemansPostbus 481, 3440 AL WoerdenT 0348-744 118E [email protected]
AbonnementenVoor de aangesloten schoolbesturen en hun scholen zijn de abonnementskosten begrepen in de contributie.Overige abonnementen: 27,- per jaar excl. verzendkosten. Losse nummers: 3,50.
AbonnementenadministratieMarja Schelvis, T 0348 744 163
Lay-outPublish Impuls, Alphen aan den Rijn
DrukTen Brink, Meppel
ISSN: 0924-8129
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of overgenomen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.
zwak is bevonden en een aantal onvoldoende leerlingen weet te
trekken, kampen bestaande scholen in sommige streken met
een groot gebrek aan ruimte. De autoriteiten hebben zich laten
verrassen door een geboortegolf en hebben bezuinigd op de
budgetten voor nieuwe huisvesting van scholen. De oppositie
verwijt de regering nieuwe scholen met fondsen te spekken ten
koste van de andere scholen. Hoe dan ook, uiterlijk volgend
jaar zijn er verkiezingen voor het Britse Lagerhuis en de positie
van de beide regeringspartijen onder de kiezers is verzwakt,
waardoor het nog maar de vraag is of dit beleid zal worden
doorgezet.
O n m a c h tHet lijkt een ruwe ingreep te zijn, deze lancering van free
schools. Van een overheid die daarmee vooral haar onmacht
toont, haar onvermogen tot een passende besturing van het
onderwijsstelsel. In ons land is die trouwens niet veel beter. Dr.
Edith Hooge, een specialist op het terrein van het onderwijs-
bestuur en bijzonder hoogleraar (UvT), betoogt in een essay,
uitgegeven door het ministerie van OCW en in haar opdracht
geschreven, dat we niet zo met regels bezig moeten zijn, maar
meer aandacht moeten schenken aan ons moreel, de kwaliteit
van ons vakmanschap, onze praktische wijsheid ook en aan
goede relaties, met leerlingen, ouders en de omgeving van de
school. We moeten het hebben van de ‘zachte strategieën’,
schrijft zij.1
Maar daarmee is niet duidelijk gemaakt hoe de overheid tegen-
woordig haar grondwettelijke opdracht voor onderwijs moet
uitvoeren. Dat zij voor voldoende subsidie moet zorgen, zal op
instemming mogen rekenen, en voor inspectie en uitstekende
lerarenopleidingen misschien ook, maar verder? Moet zij zich
bezig houden met de aard van de rekentoets in het voortgezet
onderwijs of met de werking van anti-pestprogramma’s op
basisscholen? n
1 Edith Hooge, Hoge verwachtingen, vrije uitvoering, stevige sturing,
2014
Deze aflevering van de Lobby verscheen eerder in de VKO
Nieuwbrief van 12 juni 2014.