SAMENVATTING GS INTERNATIONAAL FISCAAL RECHT...- behoudt controle over omschrijving woonplaatsbegrip...
Transcript of SAMENVATTING GS INTERNATIONAAL FISCAAL RECHT...- behoudt controle over omschrijving woonplaatsbegrip...
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
1
SAMENVATTING GS INTERNATIONAAL FISCAAL
RECHT
Academiejaar 2011 – 2012
Prof dr. S. Van Crombrugge
INLEIDING
1. DE OPTIEK EN DE OMSCHRIJVING VAN HET INTERNATIONAAL
FISCAAL RECHT
OPTIEK
1. Nationaal fiscaal recht
- twee vragen:
* hoe legt OH verplichting op aan de burgers om geld te betalen? kwestie van fiscaal
recht
* wat doet de OH met dat geld? kwestie van openbare financiën en politiek
2. Internationaal fiscaal recht
- geen wereldstaat die belasting heft
- twee vragen:
* verhouding tussen nationale staten bij belastingheffing?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
2
* hoe problemen oplossen van persoon die in een internationale situatie te maken krijgt
met belastingen van verschillende staten?
TWEE OMSCHRIJVINGEN
- cumulatieve omschrijvingen
1. Als een onderdeel van het volkenrecht
- = geheel van beginselen en rechtsregels die de verhoudingen tussen Staten inzake belastingen
regelen
- drie functies volkenrecht:
* legitimeert uitoefening fiscale jurisdictie
* veroorzaakt dubbele belasting
* beheerst aanvaarding, geldigheid en interpretatie DBV’s
2. Als onderdeel van het nationaal recht
- = bepaalt hoe gegeven situatie of handeling die met twee of meer soevereine staten
aanknopingspunten heeft, belast wordt
2. BELASTINGSOEVEREINITEIT EN TERRITORIALITEITSBEGINSEL
BEGRIPSOMSCHRIJVING
- belastingsoevereiniteit = volle en exclusieve zelfbeschikkingsrecht of de autonome
handelingsbevoegdheid van een Staat op fiscaal gebied
maar soevereiniteit van andere Staten eerbiedigen
er is dus een aanknopingspunt met Staat vereist
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
3
- bevolkingscriterium (vb. USA) of territoriale criterium (vb. België)?
meeste belastingstelsels territorialiteitsprincipe: de normerende bevoegdheid kan
niet verder strekken dan het grondgebied
Verantwoording van het territorialiteitsbeginsel
- klassieke leer: corollarium van het feit dat fiscaal recht tot publiekrecht behoort
- hedendaagse auteurs: fiscale soevereiniteit kent geen juridische beperkingen (ook niet m.b.t.
het territorium), maar effectieve en dwangmatige belastingheffing kan enkel worden
doorgedrukt binnen grenzen grondgebied (pragmatische verantwoording)
UITWERKING IN DE DRIE MACHTEN
1. Uitvoerende macht
- geen opsporings-, controle- of invorderingsverrichtingen buiten grondgebied
- verlenen van uitvoerbare kracht aan aanslag is een daad van soevereiniteit en heeft slechts
gevolgen op grondgebied waar soevereiniteit wordt uitgeoefend
- geen opsporings-, controle- of invorderingsverrichtingen van andere Staten op grondgebied
dulden
Achtergrond
- dubbele verantwoording van beperking executiebevoegdheid:
* volkenrechtelijk: niet verder uitstrekken dan objecten of subjecten waarover Staat
normerende bevoegdheid heeft; bovendien is uitoefening staatsgezag binnen
grondgebied exclusief
* Belgische GW: optreden UM is slechts rechtmatig indien gesteund op juridische
grondslag of machtiging beperking optreden bestuursorganen tot Belgische
grondgebied en toepassing Belgische wetgeving
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
4
Gevolgen
- vaststellingen op grondgebied ander land is niet bewijskrachtig
- verzoek om inlichtingen aan persoon buiten grondgebied is niet bewijskrachtig
- aanstelling particuliere instelling in ander land om inlichtingen in te zamelen: niet-
bewijskrachtige inlichtingen
- Belgische fiscus verstrekt inlichtingen aan buitenlandse fiscus: betwist, maar naar Belgisch
recht machtsoverschrijding
- Belgische fiscus ontvangt inlichtingen van buitenlandse fiscus: omstreden
2. Rechterlijke macht
- geen exequatur verleend voor tenuitvoerlegging buitenlands dwangschrift of vonnis in fiscale
zaken
- alleen nationale fiscale wet wordt toegepast (en geen vreemde)
3. Wetgevende macht
- Staat kan slechts belasting heffen in de gevallen dat er een aanknopingspunt (dat van
tweeërlei aard kan zijn) is
TWEE BETEKENISSEN VAN HET TERRITORIALITEITSBEGINSEL
- Beide betekenissen gelden in Belgische fiscaal recht
1. Als domiciliebeginsel
- Staat heft belasting van alle NP en RP die op grondgebied wonen of zijn gevestigd
(buitenlandse inkomens en bezittingen kunnen dus getroffen worden)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
5
2. Als liggings- of bronbeginsel
- Staat heft belasting doordat op zijn grondgebied een goed gelegen is, een materiële of
rechtshandeling is geschied, winstgevende activiteit wordt uitgeoefend of inkomen zijn
oorsprong heeft
Toepassingen
a. Inkomstenbelastingen
- art. 5 jo. art.228 WIB WG wilde alle inkomsten van Belgische inwoners treffen, alsook alle
inkomsten van Belgische oorsprong
- OV is verschuldigd op KI van onroerende goederen, ongeacht of eigenaar in België woont of
niet (art. 251 WIB)
b. Verterings- en verbruiksbelastingen
- accijnzen treffen materiële feit dat zich op Belgische grondgebied heeft voorgedaan
c. Belastingen op de juridische omloop van goederen
- registratierechten: onroerende goederen moeten gelegen zijn in België opdat evenredig recht
zou verschuldigd zijn
- successierechten: onderscheid Belgische rijksinwoner (heffing op nettowaarde, waar goederen
zich ook bevinden) – onroerende goederen in België gelegen van niet-rijksinwoner (heffing op
brutowaarde)
UITZONDERINGEN
1. De fictie van de extraterritorialiteit
- diplomatieke vertegenwoordigers
- stapelhuizen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
6
2. De internationale wederzijdse bijstand van belastingadministraties
- omvat:
* wederzijdse hulpverlening voor de vestiging van de grondslag van de belasting
(inlichtingen uitwisselen)
* wederzijdse hulpverlening voor invordering van de belasting (executie)
De praktische vereiste daartoe is een verdrag
- DBV: art. 26 laat uitwisseling inlichtingen toe
- EU: richtlijn 1977
- Benelux: verdrag 1952, maar uitbreiding invorderingsbijstand nadien verwezenlijkt door
richtlijn EU
- EU: richtlijn 1976 (bijstand bij invordering)
- Europa + OESO: Ontwerpverdrag in 1987 (gesloten in 1988, van kracht in 1995)
3. Maatregelen tot voorkoming van internationale dubbele belasting
3. INTERNATIONALE DUBBELE BELASTING
- land van woonplaats en land waarmee of waarin zaken worden gedaan heffen belasting
3 hoofdproblemen
a. Combinatie van domicilie- en bronbeginsel: onbeperkte en beperkte
belastingplicht
- onbeperkte belastingplicht = totale inkomen, waar ook ter wereld behaald, wordt aan
belasting onderworpen in land waar hij inwoner is
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
7
soms beperken landen dit recht (vb.: Hongkong belast enkel binnenlandse inkomsten,
Zwitserland belast niet buitenlandse opbrengsten door middel van buitenlandse VI
opgebracht…)
- beperkte belastingplicht = inkomsten worden belast in land waar ze hun bron vinden, als
iemand geen inwoner van dat land is
- combinatie geeft aanleiding tot internationale dubbele belasting
b. Dubbele woonplaats
- in meerdere landen wordt persoon als ingezetene beschouwd in twee landen onbeperkte
belastingplicht
- woonplaats NP en plaats van vestiging RP in verschillende landen op verschillende manier
gedefinieerd
Natuurlijke personen
- als men werkt in ander land, maar men keert uiteindelijk terug naar vaderland, dan blijft men
inwoner van vaderland
- sommige landen beschouwen NP als inwoner wanneer > 183 dagen verblijft
Vennootschappen
- verschillende criteria “vestigingsplaats”: plaats werkelijke leiding, plaats beslissingen en
supervisie…
c. Dubbele bron
- kan oorzaak zijn van internationale dubbele belasting wanneer drie Staten betrokken zijn (2
staten beschouwen zichzelf als bronstaat, een derde staat is de woonstaat)
- moeilijk om objectieve en algemeen geldige relatie te bepalen tussen Staat en voorwerp
belasting 2 problemen:
* welke criteria hanteert bronstaat om belasting te heffen?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
8
* welke aanknopingspunten voor woonstaat om bepaalde inkomsten als buitenlands te
beschouwen (met oog op voorkoming of matiging IDB)?
Voorbeelden
- exportwinst: exporteur uit land A voert uit naar land B bron winst?
* ontwikkelde landen: bron in woonplaatsland
* ontwikkelingslanden: bron in land B
- dividenden: vennootschap uit land B keert dividend uit aan inwoner land A bron?
* land B, want komt uit winst vennootschap land B
* land A, want AH woont daar en heeft daar gewerkt en gespaard; de bron is de
belegging die in land A gebeurd is
- inkomsten uit onroerende goederen: consensus dat inkomen hieruit bron vindt in liggingsland
vragen t.a.v. interest uit lening waarmee aankoop is gefinancierd en waarvoor OG tot
zekerheid verbonden is: is OG de bron van interest of is dat de lening?
Samenvattend: begrip internationale dubbele belasting
- drie cumulatieve bestanddelen:
* eenzelfde inkomen, RH of feit wordt getroffen door twee dezelfde of soortgelijke
belastingen
* dit is het werk van twee Staten
* ze treffen eenzelfde persoon
- ≠ economische dubbele belasting = dubbele belasting van hetzelfde inkomen in hoofde van
verschillende personen (vb. dividenden winst belast in VennB en dan later in PB van AH’s)
- oorzaak: het autonoom naast elkaar bestaan van verschillende fiscale wetgevingen in
verschillende landen
- gevolg: belastbare feiten worden wegbelast rem op internationale zakenleven
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
9
- voorkoming:
* eenzijdige maatregelen, maar efficiëntie is beperkt (melkkoe-effect, waarbij ene land
niet zou belasten, maar andere land zeer hoog)
* verdragen
4. BRONNEN VAN HET INTERNATIONAAL FISCAAL RECHT
1. Nationale wetten
- wie is belastingplichtig; waarop; kwalificatie van inkomsten; berekening grondslag; wordt
dubbele belasting voorkomen, en zo ja, op welke wijze en in welke omvang; wanneer zijn
inkomsten van buitenlandse oorsprong…?
2. Dubbelbelastingverdragen
3. Europees recht
4. World Trade Organization
5. Gemeen volkenrecht
- = gewoonterecht + algemene rechtsbeginselen + uitspraken internationale rechtscolleges +
leerstellingen gezaghebbende schrijvers
- probleem: er kan nauwelijks gesproken worden van gemeen fiscaal volkenrecht
men moet het zoeken in nationale wetten en in verdragen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
10
DEEL I: DE BELGISCHE INTERNRECHTELIJKE PRINCIPES
INLEIDING
- dualiteit in intern Belgisch IFR:
* belasting van rijksinwoners en binnenlandse lichamen (PB, VennB, RPB)
domiciliebeginsel, belasting op wereldinkomen
* belasting van niet-rijksinwoners en lichamen met fiscaal domicilie in buitenland
(belasting niet-inwoners) bronbeginsel
1. DE RIJKSINWONER
- art. 2, §1, 1° WIB
1. De traditionele benadering
- woonplaats = zetel van fortuin
Autonoom begrip
- vroeger: fiscale woonplaatsbegrip ≠ burgerrechtelijk woonplaatsbegrip
fiscale woonplaats: plaats van werkelijke hoofdverblijf, zekere bestendigheid
- thans: fiscale woonplaatsbegrip = burgerrechtelijk woonplaatsbegrip
gebaseerd op feitelijke situatie, effectief verblijf
Samenhangende en overeenstemmende feiten
- tijdsspanne gedurende welke men ergens verblijft
- plaats waar gezin gehuisvest is probleem: waar is dit?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
11
- plaats waar men betrekkingen heeft met zijn medemensen en bezigheden en belangen
Rol van het Hof van Cassatie
- behoudt controle over omschrijving woonplaatsbegrip (beoordeling betekenis en belang
gegevens aan feitenrechter)
* vb.: Cass. 7 februari 1979: voortdurend in buitenland verblijven, maar administratief
gedomicilieerd in BE en huis huurt waarin gezin woont verantwoordt niet dat
betrokkene in BE zijn woonplaats heeft
* vb.: Cass. 30 juni 1983: BE nationaliteit, maar werkt in Afrika en in BE appartement
gehuurd voor vrouw verantwoordt niet dat betrokkene in BE zijn woonplaats heeft
2. Cesuur: Cass. 7 september 1965
- woonplaats en zetel van fortuin zijn alternatieve voorwaarden: één van beide volstaat om
rijksinwonerschap vast te stellen
- door veel auteurs veroordeeld “of” heeft explicatieve en geen alternatieve betekenis
- inmiddels wel rekening houden met arrest, want speelt in op evolutie in de samenleving dat
wonen almaar meer gekenmerkt wordt door grotere beweeglijkheid
Begrip zetel van het fortuin
- = plaats van waaruit fortuin wordt beheerd en gekenmerkt door bepaalde eenheid (≠ waar
fortuin gelegen is) RL: er kan er dus maar één zijn
3. Vermoeden van rijksinwonerschap
- art. 2, §1, 1°, al. 2 WIB: weerlegbaar vermoeden van rijksinwonerschap wanneer inschrijving in
rijksregister van de NP
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
12
4. Afstemming op de gezinsvestiging
- art. 2, §1, 1°, al. 3 WIB: belastingwoonplaats bepaald door plaats waar gezin gevestigd is (in het
geval een belastingplichtige voor lange tijd in buitenland gaat werken en gezinsleden in BE
blijven)
twijfelachtige doeltreffendheid
5. Uitbreiding van het begrip rijksinwoner
- art. 2, §1, 1°, al. 1, b tot d WIB: Belgische diplomatieke, consulaire en sommige andere
ambtenaren
2. FISCAAL DOMICILIE VAN LICHAMEN
- lichamen met RP zijn onderworpen aan VennB of RPB indien in BE maatschappelijke zetel,
voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer
zijn synoniemen voor de werkelijke administratieve hoofdzetel van waaruit lichaam
wordt geleid
- feitenkwestie (elementen in aanmerking: plaats van samenkomst van de AV, plaats waar RvB
voornaamste functies uitoefent…)
Brievenbusmaatschappijen
- geoorloofd om in het buitenland basis- of doorstroomvennootschappen op te richten om te
komen tot uitstel van belastingheffing of tot omvorming of omleiding van inkomsten
- maar: dikwijls vennootschappen in werkelijkheid van BE geleid (echter moeilijk te bewijzen…)
principieel dus Belgische vennB
- basisvennootschappen die zuivere brievenbusmaatschappijen zijn, worden vaker door de
fiscus aangevochten op grond van een verweerwetgeving of simulatie, maar eveneens
bewijsmoeilijkheden…
- laatste jaren: steeds vaker strafklachten door fiscus (brengt vaak wel bewijzen)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
13
Vaste inrichtingen
- fiscus zal vaak zich ertoe beperken voor te houden dat vennootschap in BE een VI heeft, door
wier bemiddeling in BE winst wordt gemaakt, eerder dan aan te tonen dat hoofdzetel zich in BE
bevindt die inrichtingswinst is in BE belastbaar (art. 228, §2, 3° WIB)
TITEL I: DE BELASTING VAN NIET-INWONERS
- art. 227-248 WIB
- = toepassing territorialiteitsbeginsel als liggings- of bronbeginsel
HOOFDSTUK 1: TOEPASSINGSGEBIED RATIONE PERSONAE
- art. 227 WIB 3 soorten belastingplichtigen
1. Natuurlijke personen: art. 227, 1° WIB
2. Buitenlandse profitlichamen: art. 227, 2° WIB
- 2 categorieën:
* “buitenlandse vennootschappen”: art. 2, §1, 5°, a en c WIB
* lichamen zonder RP opgericht in rechtsvorm vergelijkbaar met rechtsvorm van
vennootschap naar Belgisch recht (= niet gemakkelijk te bepalen!) en fiscaal domicilie
buiten BE
dus: buitenlandse lichamen zonder RP die geen vergelijkbare rechtsvorm
hebben, zijn niet onderworpen aan BNI; alleen de leden van lichaam worden in
beschouwing genomen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
14
3. Buitenlandse non-profitlichamen: art. 227, 3° WIB
- 2 categorieën:
* vreemde Staten, staatkundige onderdelen… (geen “privilege of the Crown” dus)
* lichamen met RP en fiscaal domicilie buiten BE die
geen onderneming exploiteren of verrichtingen van winstgevende aard
of zich, zonder winstoogmerk, uitsluitend met de in art. 182 WIB
vermelde verrichtingen bezighouden
m.a.w.: de “echte” VZW’s
HOOFDSTUK 2: DE GRONDSLAG VAN DE BNI
- art. 228-231 WIB
Afdeling 1: Belastbare inkomsten
1. Principe: art. 228, §1 WIB
Situering binnen de algemene principes
- klassieke visie: toepassing beginselen belastingsoevereiniteit en territorialiteit er moet een
aanknopingspunt zijn met BE
- moderne, pragmatische visie: er wordt een redelijk aanknopingspunt met BE gezocht
aanknopingspunt kan alleen maar bron van het inkomen zijn (want geen domicilie in BE)
Negatieve betekenis
- dubbel opzicht:
* enerzijds: BE belast t.a.v. NI geen inkomsten uit buitenlandse bron, maar zegt niet
welke inkomsten uit Belgische bron dan wel belastbaar zijn (dit staat in art. 228, §2 WIB;
limitatieve opsomming)
* anderzijds: geen precieze omschrijving bronbeginsel (= de juiste aanknopingspunten)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
15
Bronbeginsel
- inkomsten van NI uit buitenlandse bron blijven onbelast; alleen inkomsten uit BE bron zijn
belastbaar
- maar niet alles wat met BE te maken heeft wordt belast (ruime interpretatie bronbegrip)
- opdat BE kan belasten is als aanknopingspunt vaak een meer ingrijpende tegenwoordigheid in
BE of nauwere band vereist
- bronbegrip kan tot misverstanden leiden enge interpretatie: in vele gevallen is band tussen
inkomen en BE te klein, opdat er sprake zou kunnen zijn van een Belgische bron
Voorbeeld: exportwinst
- consensus dat winst uit export belastbaar is in land exporteur in termen van “bronbeginsel”
op twee manieren uit te drukken; vb.: NL exporteert naar BE, dan is alleen NL heffingsbevoegd:
* ofwel Belgische bron onvoldoende om BE heffingsbevoegd te maken, dat er meer
moet zijn dan enkel een Belgische bron (ruim bronbegrip)
* ofwel helemaal geen sprake van Belgische bron, indien in BE geen VI (eng bronbegrip)
2. Opsomming van de belastbare inkomsten: art. 228, §2 WIB
1° Inkomen van onroerende goederen
- art. 228, §2, 1° WIB
a. Bron
- consensus dat liggingsland heffingsbevoegd is ter zake van inkomsten uit onroerende
goederen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
16
b. Begrip
- wet expliceert begrip niet nader
verklaring: BNI is in ruime mate een verwijzingsbelasting
nettobedrag belastbare inkomsten wordt bepaald volgens regels van PB,
VennB of RPB (art. 235 WIB)
* NP: art. 7-15 WIB + art. 235bis WIB
* vennootschappen: werkelijke opbrengst
* lichamen zonder winstoogmerk: art. 221-222 WIB
2° Inkomen van roerende goederen en kapitalen
- art. 228, §2, 2° WIB
a. Begrip roerend inkomen
- verwijzingsregel in art. 235 WIB begrip opvatten in de zin van art. 17-22 WIB
b. Bron van roerend inkomen
- traditioneel: onderscheiden van twee gevallen in art. 228, §2, 2° WIB
* roerende inkomsten ten laste van Belgisch inwoner, vennootschap…
* roerende inkomsten in BE behaald of verkregen (impliceert dat betaling in BE gebeurt)
zeer ruime interpretatie territorialiteitsbeginsel: bij eerste categorie nauwelijks
sprake van aanknoping met Belgisch grondgebied, want houdt geen rekening waar
betaling gebeurt, wat leidde tot dwaze toestanden (vb.: Belg huurt strandstoel in FR en
moest strikt genomen, op moment van betaling, RV inhouden)
- thans: de twee gevallen zijn cumulatieve voorwaarden geworden in nieuwe wettekst
maar wat is dan nog het nut van vrijstelling in art. 230, 1° WIB…?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
17
Vrijstellingen
- art. 230, 1° en 2° WIB inzicht dat Belgische bron van roerende inkomsten niet te ver mag
doorgedreven worden
- betreft gevallen met bron in BE, maar waar band met BE ver te zoeken is
- vb.: buitenlandse inrichting van Belgische vennootschap betaalt royalty’s aan buitenlandse
medecontractant en wordt toegerekend op resultaten inrichting. Inkomsten van buitenlandse
medecontractant zijn niet onderworpen aan BNI (dus geen RV inhouden).
3° Beroepsinkomsten
A. Winst van nijverheids-, handels- en landbouwondernemingen
1. Algemeen principe: bemiddeling van inrichting
- art. 228, §2, 3°, aanhef WIB
- consensus dat winst uitsluitend belastbaar is in land waar exploitant van onderneming woont
of gevestigd is, tenzij in ander land over VI beschikt, in welk geval ook dat ander land
heffingsbevoegd is
- ondernemingswinst van buitenlandse belastingplichtige geacht bron te vinden in BE wanneer
door bemiddeling van Belgische VI opgebracht (art. 229 WIB)
dus: winst buitenlandse ondernemer in BE zonder bemiddeling van Belgische
inrichting is niet belastbaar in BNI (vb.: winst uit export)
- vrijstellingen in art. 231, §1, 3° WIB
2. Bijzonderheden na grensoverschrijdende herstructurering
Probleem
- art. 210 WIB: fusies, splitsingen… zijn fiscaal te beschouwen als gevallen van vereffening en
verdeling van het maatschappelijk vermogen belasting op alle gerealiseerde of vastgestelde
MW + alle vrijgestelde reserves
echter: tijdelijk vrijgesteld (art. 211 WIB), belastbare materie doorgeschoven naar
overnemende vennootschap
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
18
vroeger: alleen vrijstelling wanneer overnemende vennootschap binnenlands
was
nu: ook vrijstelling voor overnemende intra-Europese vennootschap (fiscale
Fusierichtlijn)
Oplossing
- grensoverschrijdende structurering heeft normaal tot gevolg dat in BE een VI achterblijft,
uitgestelde belastingheffing
art. 228, §2, 3°bis WIB
art. 229, §4 WIB: complexe regeling hoe bestanddelen EV moeten overgaan naar
Belgische inrichting van overnemende intra-Europese vennootschap
3. Winsten die belastbaar zijn zelfs zonder bemiddeling van een Belgische inrichting
a) art. 228, §2, 3°, a WIB
gaat om onroerende goederen die gebruikt worden voor de beroepswerkzaamheid
Winst uit vervreemding van onroerende goederen
- vroeger: discussies over de vraag of onroerend goed niet zelf als Belgische inrichting kon
worden beschouwd
wanneer vennootschap zich niet bezighield met vastgoedhandel of –beheer: nee!
MW was niet belastbaar
- nu: MW op onroerende goederen in BE die tot beroepsvermogen niet-inwoner behoren, nu
ook belastbaar zonder vereiste van inrichting
- heffingstechniek: bedrijfsvoorheffing in te houden door notaris of verkrijger die onderhandse
akte ter registratie aanbiedt
- belastbare grondslag: weinig duidelijk; RL: verschil tussen verkoopprijs en boekwaarde
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
19
Winst uit verhuring, erfpacht, opstal, enz.
- overbodige bepaling sinds 1992, want art. 228, §2, 1° WIB
b) art. 228, §2, 3°, b WIB
heffingstechniek: BV (art. 87, 5°, c KB/WIB)
c) art. 228, §2, 3°, c WIB: opgeheven
d) art. 228, §2, 3°, d WIB
betreft management fees en allerlei vergoedingen, en tantièmes en andere
vergoedingen
heffingstechniek: BV (art. 87, 5°, e KB/WIB), die bevrijdend is (art. 248, al. 1 WIB)
e) art. 228, §2, 3°, e WIB
betreft inkomsten van vennoten van Belgisch transparante lichamen, en niet de
vennoten van een burgerlijke vennootschap of vereniging zonder RP (die worden
bedoeld in art. 229, §3 WIB)
overbodige bepaling, want als zetel of VI in BE is dit voor buitenlandse deelnemer een
Belgische inrichting
B. Baten van vrije beroepen, ambten, posten, enz.
- belastbaar, zelfs zonder VI in BE (art. 228, §2, 4° WIB)
afwijking van internationaal aanvaard principe, waar een VI als aanknopingspunt
vereist is voor heffingsbevoegdheid bronstaat; voor Belgische wet volstaat dus
uitoefening activiteit in BE (één optreden volstaat)
vb.: Boliviaanse advocaat geeft in BE advies; honorarium in BE belastbaar
probleem: is gehele honorarium belastbaar of rekening houden met feit
dat advocaat zijn optreden vanuit het buitenland heeft voorbereid?
- hoe wordt belastbaarheid hard gemaakt?
1) NI moeten aangifte indienen (art. 232, al. 1, 2°, b WIB)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
20
BV aan de bron verschuldigd op bepaalde inkomsten wanneer aan NI betaald
of toegekend (art. 87, 5°, b KB/WIB) (maar geen algemene verplichting, geldt bv.
niet voor particulieren)
2) bij verwezenlijking van MW op onroerende goederen in BE is BV verschuldigd
in te houden door de notaris of de verkrijger die onderhandse akte ter
registratie aanbiedt
C. Winst en baten van vroegere beroepswerkzaamheid
- art. 228, §2, 5° WIB
-volgens tekst niet nodig dat ze opgebracht werd door VI
* winst beantwoordt niet aan bedoeling WG
* baten beantwoordt wel aan filosofie art. 228, §2, 4° WIB
D. Bezoldigingen
- dubbel aanknopingspunt
1) Het ten laste zijn van Belgisch inwoner…: art. 228, §2, 6° WIB
slaat op economische kost
vb.: Belgische universiteit bezoldigt wetenschappers die activiteiten
uitoefenen in buitenland, waar ze ook gaan wonen
belastbaar zowel in BE als in buitenland (internationale dubbele
belasting)
2) De 183 dagen-regel: art. 228, §2, 7° WIB
laat BE toe effectief heffingsbevoegdheid uit te oefenen (art. 15, al. 2 OESO)
tijdperk van 12 maanden = tijdperk tijdens hetwelk de beroepsactiviteit in BE
werd uitgeoefend en niet tijdperk van toekenning of inning van inkomsten
vb.: Amerikaan werkt in 2008 in BE gedurende meer dan 183 dagen. Op 31
december 2008 vertrekt hij uit BE. In 2010 krijgt hij achterstallige bezoldiging. Die
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
21
bezoldiging is ook in BE belastbaar, want in 2008 moest aan de 183-dagenregel
voldaan zijn, en niet in 2010.
Er bestaan ook vrijstellingen van de bezoldigingen
- geval waarin bezoldigingen minder uitgesproken ten laste van BE zijn: art. 230, al. 1, 3° WIB
vb.: een in BE gevestigde vennootschap heeft inrichting in FR; ze stelt inwoner van FR
te werk in die inrichting en rekent zijn bezoldiging toe op resultaat van die inrichting
wordt vrijgesteld op grond van littera a
littera b pas ingevoerd in 2006, want ontwikkelingshelpers vielen uit de boot, want
hadden geen inrichtingen in het buitenland…
- geval van diplomaten en hun personeel: art. 230, 4° en 231, §1, 2° WIB
fictie van extraterritorialiteit
E. Pensioenen
- één aanknopingspunt: art. 228, §2, 7°bis WIB
littera e is nieuw, bedoeling belasting te heffen van zodra BE als bronstaat fungeert en
bij opbouw pensioen een fiscaal voordeel heeft verleend
afwijking van OESO-Modelverdrag, dus nood aan internrechtelijke kapstok
F. Podiumkunstenaars en sportbeoefenaars (art. 228, §2, 8° WIB)
- doel: belastingontwijking tegengaan wettelijke doorbraak RP
- vroeger incasseerden vennootschappen opbrengsten van artiesten
gevolg: artiest was in BE niet belastbaar, want vergoed in buitenland en verbleef niet
meer dan 183 dagen; en vennootschap was niet belastbaar, want had geen Belgische
inrichting
- heffingstechniek?
BV (art. 270, 3° WIB + art. 87, 5°, d KB/WIB)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
22
oorspronkelijk: indien inkomsten niet door bemiddeling van Belgische VI
opgebracht, was BV bevrijdend; BV bedraagt 18% (gunstig)
gevolg: beroepsvoetballers brachten hun woonplaats uit BE naar
buitenland
nieuwe regeling voor inkomsten sportbeoefenaars: voor sportbeoefenaars-
niet-inwoners (art. 232, al. 1, 2°, c en 248, §1, al. 1 WIB) BV niet langer
bevrijdend
4° Diverse inkomsten
- art. 228, §2, 9° WIB (voor def. diverse inkomsten: art. 90 WIB)
- verschillende keren bepaald dat voorheffing ingehouden moet worden; indien niet bepaald, is
belastbaarheid dode letter (geen heffingsmechanisme, of ingevoerde heffingsmechanisme
(aangifte en aanslag achteraf) is moeilijk afdwingbaar)
- zie ook art. 301 WIB
Bijzonder probleem: vennootschappen
- kunnen buitenlandse vennootschappen belastbaar zijn op diverse inkomsten, nu
vennootschappen naar Belgisch recht geacht worden niets anders dan beroepsinkomsten te
hebben?
twijfelachtig… (SVC: slechts sprake van diverse inkomsten, wanneer buiten
uitoefening beroepswerkzaamheid behaald)
- men kan niet beweren dat buitenlandse vennootschappen belastbaar zijn op alle toevallige
winsten die ze zonder bemiddeling van een inrichting hebben behaald in BE, als diverse
inkomsten
3. Begrip Belgische inrichting
- belangrijk, want ondernemingswinst in principe is enkel belastbaar in de BNI wanneer
opgebracht door bemiddeling van zulke inrichting
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
23
a. Algemene omschrijving: art. 229, §1 WIB
- voor 1989: productiviteitsvoorwaarde
- na 1989: productiviteitsvoorwaarde weggevallen; begrip Belgische inrichting dichter bij
verdragsrechtelijk begrip
gevolg: inrichtingsbegrip veronderstelt niet aanwezigheid van vertegenwoordiging die
bevoegd is om buitenlandse onderneming te verbinden
- huidige bestaansvoorwaarden:
1) Permanentie of vastheid
* = op duurzame en bestendige wijze verbonden met Belgische grondgebied
(geen tijdelijk karakter)
* vb.: geen VI is een rijdend frietkraam of wanneer een buitenlandse
onderneming eenmalig een openbare verkoop van bedrijfsmaterieel
organiseert…
2) Afhankelijkheid
* afhankelijk van buitenlandse onderneming
Cass.: ruim zien: persoonlijk recht op Belgische inrichting is niet vereist,
volstaat dat hij in feite mogelijkheid heeft om gewoonlijk over inrichting te
beschikken voor uitoefening beroepswerkzaamheid
* vb.: geen Belgische inrichtingen zijn dochtermaatschappijen, zelfstandige
agenten…
3) Uitoefening van de beroepswerkzaamheid
* het moet gaan om een eigenlijke bedrijfsafdeling
* vb.: verhuurd onroerend goed is op zichzelf geen Belgische inrichting (wel als
verkrijgen, exploiteren, beheren… van onroerende zaken juist de winstgevende
bedrijfsactiviteit van de buitenlandse onderneming uitmaakt)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
24
Bijzonder geval: landbouwgrond
- art. 6, 1 OESO-Modelverdrag: inkomsten die inwoner van verdragsstaat verkrijgt uit
onroerende goederen in andere verdragsstaat worden belast in deze laatste Staat
- in casu: landbouwer woont in NL en exploiteert landbouwgrond in BE, Belgische fiscus belast
op Belgische exploitatiewinst
landbouwer: BE heeft geen internrechtelijke kapstok om te belasten (die is nodig,
want er is geen VI)
HvB Gent: Afgewezen! Liggingsstaat is niet gebonden door
verdragskwalificatie en kan inkomsten die verdrag als onroerend goed
beschouwt, volgens eigen interne recht belasten met inachtneming van de aard
die zij volgens de wet hebben, zelfs indien deze van de verdragskwalificatie
verschilt
Klopt wel, maar geen antwoord op werkelijke grief. Opdat BE
verdragsrechtelijke heffingsbevoegdheid kan uitoefenen, moet interne recht
in de mogelijkheid van heffing voorzien.
landbouwer: landbouwwinst slechts belastbaar onder art. 228, §2, 3°,
aanhef WIB als opgebracht door middel van Belgische inrichting en die is
er niet
SVC: geëxploiteerde onroerende goederen lijken in hoofde van
landbouwer op zichzelf te moeten worden beschouwd als
Belgische inrichtingen
b. Vertegenwoordiger als Belgische inrichting: art. 229, §2 WIB
- omschrijving is ruimer dan die van OESO-model, waar afhankelijke vertegenwoordiger die geen
machtiging heeft niet als VI wordt beschouwd (zie art. 5 OESO)
- vertegenwoordigingsbegrip moet worden opgevat in economische betekenis (vereist
afhankelijkheid) en niet in burgerrechtelijke zin
- ruime omschrijving getemperd door vrijstelling art. 231, §1, 3° WIB
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
25
c. Lichamen zonder rechtspersoonlijkheid: art. 229, §3 WIB
- wettekst bevestigt RS
Verhouding tot art. 228, §2, 3°, e WIB
- heeft geen betrekking op vennoten van burgerlijke vennootschap of vereniging zonder RP,
maar enkel op vennoten en leden van lichamen die uitdrukkelijk vermeld worden in art. 29, §2
WIB geen fictie van VI
lijkt artificieel, want transparant lichaam met RP, dat zetel of VI in BE heeft, is voor
buitenlandse deelnemer een Belgische inrichting
- bedoeling WG om inkomsten die niet-rijksinwoner (NP) geacht wordt uit lichaam zonder RP te
halen aan bevrijdende BV te onderwerpen (art. 248, al. 2, 1° WIB)
daarom: BV op ieders aandeel in de winst (art. 270, 4° WIB + art. 87, 7° KB/WIB)
- BV op aandeel in winst dat buitenlandse vennootschappen verkrijgen uit deelname in
Belgische vennootschap zonder RP is echter verrekenbaar en terugbetaalbaar
Afdeling 2: Vrijgestelde inkomsten
- art. 230-231 WIB
HOOFDSTUK 3: SAMENVOEGING VAN SOMMIGE INKOMSTEN
Afdeling 1: Maatstaf van belastingheffing (art. 232-234 WIB)
- BNI: moeilijk om globaal inkomen te treffen (maar mogelijk of efficiënt wanneer
belastingplichtige in BE regelmatig weerkerende inkomsten geniet en voldoende bekend en
bereikbaar is voor fiscus; bij niet-inwoners komt vaak alleen inkomen binnen bereik fiscus)
gevolg: BNI is slechts gedeeltelijk globalisatiebelasting
- basisonderscheid: 2 soorten belastingplichtigen:
* onderworpen aan persoonlijke belastingplicht of regularisatie (geglobaliseerden of
regulariseerbaren)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
26
* onderworpen aan onpersoonlijke belastingplicht of niet onderworpen aan regularisatie
(cedulairen)
- grondslag en berekening belasting berust op basisonderscheid
* persoonlijke belastingplicht NI moet zelf aangifte doen (hij is bij fiscus bekend),
belasting op geglobaliseerde inkomsten
praktisch: systeem werkt alleen maar bij regelmatig terugkerende inkomsten
* onpersoonlijke belastingplicht belasting = voorheffingen zonder aangifte
- art. 232-234 WIB + art. 243-248 WIB (berekening) persoonlijke belastingplicht
- art. 248 WIB onpersoonlijke belastingplicht
1. Natuurlijke personen: art. 232 WIB
- art. 232, al.1, 1° WIB: persoonlijke belastingplicht verklaard door feit dat onroerende goederen
in BE liggen duurzame toestand
- art. 232, al.1, 2°, a WIB: verantwoord door duurzame aanwezigheid VI
- art. 232, al.1, 2°, b WIB: verantwoord doordat bedoelde inkomsten regelmatig terugkerende
inkomsten (vb. pensioenen, bezoldigingen) zijn, maar geldt ook voor eerder toevallige
inkomsten (vb. baten, aandelenmeerwaarden) in die gevallen dus dode letter
- art. 232, al.1, 2°, c WIB: persoonlijke belastingplicht ingevoerd in 2007. Vroeger:
onpersoonlijke belastingplicht waarbij BV van 18% bevrijdend was. gevolg: zo aantrekkelijk
dat veel sportbeoefenaars hun woonplaats naar buitenland gingen overbrengen; dit wilde WG
tegengaan
- art. 232, al.2 WIB: onpersoonlijke belastingplicht, want fiscus zou te veel tijd moeten steken in
kleine aanslagen OV = eindheffing
Algemene opmerking
- vroeger: “in BE verkregen beroepsinkomsten”
- nu: “in BE behaalde of verkregen beroepsinkomsten”
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
27
plaats waar inkomsten uitbetaald: geen belang
2. Profitlichamen: art. 233 WIB
- persoonlijke belastingplicht in twee gevallen:
* er is een inrichting: globale belasting op totale winst verantwoord door
duurzaamheid inrichting
* er is geen inrichting: globale belasting op in art. 228, §2, 3°, a en e WIB vermelde winst
verantwoord door onroerende goederen in BE of regelmatig terugkerend karakter
inkomsten
3. Non-profitlichamen: art. 234 WIB
Afdeling 2: Vaststelling van het nettobedrag van de samen te voegen inkomsten
- hoe wordt belastbaar bedrag berekend?
art. 235-240 WIB
- art. 235 WIB: verwijzingsregels naar PB, VennB en RPB
1. Natuurlijke personen: verwijzing naar de PB
a. Onroerende inkomsten: art. 7-15 WIB, maar uitzondering art. 235bis WIB
b. Roerende inkomsten: art. 17-22 WIB
c. Beroepsinkomsten: art. 23-49 e.v. WIB (zie ook art. 237-238 WIB)
d. Diverse inkomsten: art. 90 e.v. WIB
2. Profitlichamen: verwijzing naar de Vennb
- zijn allemaal beroepsinkomsten
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
28
a. Brutobedrag: art. 183 en 185 (en vandaar art. 23-48 WIB), 190-193, 199-205 en 207-208 WIB
bijzondere regels: * art. 186 WIB komt niet ter sprake
* vroeger: bijzondere regel DBI-aftrek, nu: overbodig
b. Nettobedrag: art. 195-198 en 206-207 WIB + art. 49 e.v. WIB
bijzondere regels: art. 236-240 WIB
- Bijzonderheden inzake verliesverrekening (art. 240bis WIB)
grensoverschrijdende intra-Europese herstructureringen met vrijstelling zijn mogelijk
WG heeft regels uitgewerkt die proportionele behoud van overdraagbare
verliezen bij overnemende/verkrijgende vennootschap en van overdraagbare
verliezen van overgenomen/gesplitste vennootschap moeten uitwerken
grondregel: alle regels toegesneden op Belgische inrichting
3 hypotheses in wet
Toepassingen
- “De winstbepaling van een Belgische inrichting”: zie blz. 51
Bijzonderheid: meerdere Belgische inrichtingen
- moeten voor Belgische belasting samen als de inrichting van één belastingplichtige worden
beschouwd (ook in het BH-recht is dit het geval)
Toepassingsgeval
- verliezen buitenlandse belastingplichtige in Belgische inrichting zijn aftrekbaar van latere
winsten van die inrichting
voorwaarde: specificiteitsvereiste: verliezen slechts aftrekbaar indien uitsluitend
verband met Belgische inrichting
- wat als vaste inrichting wordt opgeheven en een andere in de plaats komt?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
29
1) kunnen verliezen Belgische inrichtingen worden afgetrokken van winsten andere
Belgische inrichting die door eenzelfde buitenlandse RP is opgericht nadat
eerstgenoemde inrichting is opgeheven?
Ja!
2) blijft dat ook zo wanneer nieuwe inrichting andere activiteit ontplooit dan opgeheven
verlieslatende inrichting (evt. op andere plaats in BE)?
Ja!
Het stelsel van de buitenlandse kaderleden die in België tewerkgesteld zijn
- belastbaar, maar mogen beroepskosten aftrekken
- schijnbaar om tegemoet te komen aan buitengewone kosten van tijdelijke detachering in BE,
maar in werkelijkheid om hoge belastingdruk in BE te milderen, liet fiscus toe om naast gewone
aftrek van beroepskosten ook forfaitaire aftrek van 30% toe te passen
Cass.: Onwettig!
gevolg: ander systeem: fiscus aanvaardt nu met grote soepelheid dat reeks
kosten kaderlid worden beschouwd als kosten eigen aan WG (vb. logeerkosten,
onderwijskosten…)
* WG betaalt die kosten aan WN en WN wordt er niet op belast
* WG mag ze aftrekken als beroepskosten
wellicht even onwettig systeem…
Afdeling 3: Aftrekbare bestedingen
- worden aftrekken van art. 104-125 WIB toegelaten in de BNI van NP’s die aan een persoonlijke
belastingplicht onderworpen zijn?
Art. 242 WIB
- onderscheid NI die aan persoonlijke belastingplicht onderworpen zijn
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
30
* gewone NI
geen aftrekbare bestedingen
* NI die aan tehuiscriterium of 75%-regel voldoen
worden praktisch gelijkgesteld met rijksinwoners, onderworpen aan PB,
wanneer voldaan art. 242 WIB
alleen onderhoudsuitkeringen betaald aan NI mogen ze niet aftrekken
HOOFDSTUK 4: BEREKENING VAN DE BELASTING
1. Persoonlijke belastingplicht: art. 243-247 WIB
a. Natuurlijke personen: art. 243-245 WIB
- voor 1989: gunstregels die van toepassing waren op rijksinwoners waren ook toepasselijk op
NI, die onderworpen waren aan persoonlijke belastingplicht
- thans: die gunstregels mogen niet meer altijd toegepast worden, want NI geniet ook in zijn
domiciliestaat van dergelijke regels
= depersonalisering
a.1. Tehuis in België en 75%-regel: art. 244-244bis WIB
Principes: art. 244 WIB
- BNI berekend volgens gewone regels WIB geheel volgens regels van PB dus
- maar: geheel van binnen- en buitenlandse inkomsten wordt in aanmerking genomen om
huwelijksquotiënt te berekenen, belastingvermindering voor pensioenen en
vervangingsinkomsten te bepalen…
Uitbreiding tehuiscriterium: art. 244, al. 1, 2° WIB
- regeling was zeer nadelig voor gepensioneerde ambtenaren die in het buitenland waren gaan
wonen en geen tehuis meer hadden in BE
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
31
Arbitragehof: schending van art. 10 GW
gevolg: uitbreiding tehuiscriterium tot niet-inwonende Belgische
pensioengerechtigden die geen tehuis in BE hebben behouden
wet 1996 (aangepast in 2008): art. 244, al.1, 2° WIB (definitieve regeling)
wet 2007: art. 244, al. 2 WIB (enkele bijzondere regels)
a.2. Geen tehuis in België: art. 243 WIB
Principe
- sommige artikelen (vb.: art.126-129 WIB, art. 157-166 WIB…) van toepassing, maar over het
algemeen geen rekening gehouden met persoonlijke en familiale toestand
Tegemoetkoming
- art. 146-154 WIB zijn van toepassing (belastingvermindering voor pensioenen en
vervangingsinkomens)
Afwijking ten aanzien van gehuwden: art. 244bis WIB
- deze regel geldt ook t.a.v. belastingplichtigen zonder tehuis in BE
a.3. Gemeenschappelijke opmerkinge
Begrip tehuis
- niet gedefinieerd door wet
- lijkt te gaan om gezinswoning
- problemen: niet duidelijk waarin tehuis verschilt van woonplaats die toepassingsgebied van
BNI en PB conditioneert
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
32
Opcentiemen
- art. 245 WIB + art. 80 KB/WIB
Bedekte discriminatie van onderdanen van EU-Lidstaten
- in BE werken, maar wonen in andere lidstaat depersonalisering kan zwaar treffen
wanneer groot deel inkomen in BE, in woonstaat nauwelijks genieten van aldaar
geldende persoonlijke tegemoetkomingen (DBV: in woonstaat vrijgesteld)
- weigering tegemoetkomingen aan NI zonder tehuis in BE kan in strijd zijn met vrij verkeer van
personen
- VWEU: elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden
* art. 45: vrij verkeer van WN’s directe werking
* art. 49: vrijheid van vestiging (elke onderdaan van lidstaat die zich in andere lidstaat
vestigt om te werken moet als eigen onderdaan behandeld worden) directe werking
- HvJ: er is discriminatie wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare
situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties
Hof van Justitie
- verschillende arresten toepasselijkheid vrij verkeer van personen aanvaard
* Lidstaten zijn verplicht de bij hen verbleven bevoegdheden (waaronder de directe
belastingen) in overeenstemming met unierecht uit te oefenen (arrest Schumacker)
* beginsel van gelijke behandeling op gebied beloning zou uitgehold worden bij
discriminerende nationale bepalingen (arrest Biehl)
* naast zichtbare discriminaties, zijn ook verkapte vormen van discriminatie verboden
(vb.: onderscheid a.d.h.v. woonplaatscriterium in die zin dat zij aan niet-ingezetenen
bepaalde belastingvoordelen onthoudt, kan in het nadeel werken van die onderdanen
van andere lidstaten)
* aanvankelijk HvJ: zeer streng optreden tegen fiscale maatregelen waarbij
onderscheiden behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen (arrest Avoir fiscal)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
33
* latere RS HvJ: bij directe belastingen is de situatie van ingezetenen niet vergelijkbaar
met die van niet-ingezetenen; echter: wanneer niet-ingezetene geen inkomsten geniet in
woonstaat en grootste deel behaalt in andere Staat, met als gevolg dat woonstaat hem
de voordelen niet kan toekennen, is de situatie anders (arrest Schumacker en Wielockx)
evolutie RS van grote strengheid naar aanvaarding onvergelijkbaarheid is
echter meer schijn dan werkelijkheid
- Avoir fiscal ging over object- of inkomensgebonden tegemoetkomingen
zetel of woonplaats kan geen verschillende behandeling
verantwoorden
- Schumacker ging over subjectgebonden tegemoetkomingen
woonplaats wel relevant
Commissie
- beginsel gelijke behandeling verplicht fiscale voordelen en aftrekposten waarvan ingezetenen
gebruik kunnen maken, niet te weigeren aan onderdanen/inwoners van andere Lidstaten,
indien zij hun inkomsten overwegend verwerven in het land waarin zij werkzaam zijn
overwegend = ten minste 75% van het totale belastbare inkomen
H.v.J. 14 september 1999, Gschwind
- in het verlengde van Schumacker
- Duitse wetgeving: gehuwde onderdanen andere EU-lidstaat die niet wonen (noch gewone
verblijfplaats hebben) in DUI komen voor splittingregeling in aanmerking wanneer:
* totale inkomsten echtgenoten > 90% aan Duitse inkomstenbelasting onderworpen
* OF niet aan de Duitse inkomstenbelasting onderworpen inkomsten < € 24 000
- Gschwind is Nederlander en woont in NL met gezin; hij werkt in DUI. DUI weigert
splittingregeling toe te passen, want 42% gezinsinkomen wordt in NL behaald.
Schending art. 45 VWEU?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
34
HvJ: Woonplaats vormt de fiscale factor, waarop internationale
belastingrecht zich in de regel baseert. Duitse regeling is niet in strijd met art. 45
VWEU. Door vaststelling grens voor inkomen dat in DUI belastbaar/niet-
belastbaar is, houdt Duitse regeling juist rekening met mogelijkheid om
persoonlijke en gezinssituatie belastingplichtige in de woonstaat in aanmerking
te nemen.
b. Profitlichamen: art. 246 WIB
- verlaagd opklimmend tarief is toepasselijk
art. 215, tweede en derde alinea, 4° WIB: alleen de winst opgebracht door
bemiddeling Belgische inrichting, alsmede bepaalde te globaliseren winst opgebracht
zonder bemiddeling van zulke inrichting, wordt in aanmerking genomen
art. 215, derde alinea, 1°, 2°, 3° en 5° WIB: beoordeeld gelet op buitenlandse
vennootschap in geheel
c. Non-profitlichamen: art. 247 WIB
2. Onpersoonlijke belastingplicht: art. 248 WIB
2.a. Artikel 248, §1 WIB
- voorheffingen = eindheffingen
- betreft KI’s uit niet-verhuurde onroerende goederen, inkomsten uit roerende goederen en
kapitalen, diverse inkomsten en ook enkele beroepsinkomsten (vb. sportbeoefenaars,
podiumkunstenaars) + gevallen door wet toegevoegd
Invloed Europees recht
- systeem komt onder druk te staan
* eventueel geen kostenaftrek toegestaan
* tarief is eventueel hoger dan laagste progressieve tarieven
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
35
* meestal geen rekening gehouden met persoonlijke of gezinstoestand
H.v.J. 12 juni 2003, Gerritse
- Gerritse is Nederlander, woont in NL en is drummer
- Trad één dag op voor Berlijns radiostation en kreeg daar bruto-inkomen van € 3000 voor
DUI heeft bevrijdende bronheffing op gehouden van 25%, zonder aftrek
beroepskosten en zonder rekening te houden met persoonsgebonden
tegemoetkomingen.
- HvJ:
1. Geen aftrek van beroepskosten voor niet-ingezetenen, maar wel voor ingezetenen kan
in nadeel werken van onderdanen andere lidstaten en is dus een indirecte discriminatie
op grond van nationaliteit.
2.a. Niet-toekenning belastingvrije som is gerechtvaardigd, want Gerritse behaalde
slechts klein deel van zijn inkomen in DUI (zie o.m. Schumacker). NL moet hiervoor
zorgen.
2.b. Toepassing op niet-ingezetenen van forfaitair belastingtarief van 25%, terwijl voor
ingezetenen progressief tarief geldt
NL als woonstaat, past progressievoorbehoud toe, wat tot gevolg heeft dat
ingezetenen en niet-ingezetenen, in vergelijkbare situatie verkeren
Toepassing hoger tarief voor niet-ingezetenen is verboden indirecte
discriminatie (zie o.m. Asscher)
Rechter moet dus nagaan of tarief van 25% hoger is dan percentage
progressieve tarief.
Om dit te vergelijken, moet bij de door Gerritse in DUI
ontvangen zuivere inkomsten een bedrag worden opgeteld dat
overeenstemt met belastingvrije som.
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
36
H.v.J. 3 oktober 2006, Scorpio
- in verlengde van Gerritse
- Nederlander verhuurt muziekgroep aan Duitse vennootschap (Scorpio). Krachtens Duitse
wetgeving zijn NI belasting (= bronheffing op bruto-inkomen) verschuldigd op inkomsten voor
artistieke prestaties in DUI. Bij verdragsvrijstelling mag bronheffing maar achterwege blijven
voor zover Duitse fiscus vrijstellingsbewijs heeft afgeleverd. Pas dan kan ontvanger van de
dienst zich dus op de vrijstelling van het DBV beroepen.
1. Principe van bronheffing
- HvJ: bronheffing op betalingen aan NI, terwijl dat niet bestaat voor betalingen aan inwoners, is
belemmering vrij verkeer van diensten
maar: gerechtvaardigd door noodzaak om doeltreffendheid van de inning van de
inkomstenbelasting te waarborgen
2. Directe beroepskosten
- Gerritse: weigering aftrek van beroepskosten die rechtstreeks verband houden met in DUI
uitgeoefend activiteit is een discriminatie (want Duitse inwoners beschikken wel over aftrek)
- Duitse wet: er is een teruggaafprocedure, waarbij rekening gehouden wordt met
beroepskosten
HvJ: procedure brengt bijkomende lasten mee, wat belemmering is voor vrij
dienstenverkeer
3. Indirecte beroepskosten
- HvJ: geen strijdigheid met vrij verkeer van diensten wanneer indirecte beroepskosten slechts
in latere teruggaafprocedure in rekening worden gebracht
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
37
4. Vrijstellingsbewijs
- HvJ: dit is een belemmering van het vrij dienstenverkeer
maar: gerechtvaardigd voor goede werking bronheffingsprocedure
H.v.J. 15 februari 2007, Centro Equestre da Leziria Granda Lda
- in verlengde van Gerritse en Scorpio
- HvJ: er moet enkel rekening worden gehouden met beroepskosten die in rechtstreeks
economisch verband staan met dienstverrichting waarover in Lidstaat belasting is geheven, en
dus onlosmakelijk daarmee verbonden zijn (vb. reis- en verblijfskosten)
- maar: vereiste ‘rechtstreekse beroepskosten > 50% ter plaatse behaalde inkomsten’ om
aftrekbaar te zijn, is verboden beperking vrije dienstenverkeer
2.b. Artikel 248, §2 WIB
- mogelijkheid om te opteren voor regularisatie (er wordt rekening gehouden met bezwaren)
ADDENDUM: IMMIGRATIE VAN VENNOOTSCHAPPEN
- voor 2008: WIB zei niks over fiscale gevolgen van immigratie buitenlandse vennootschap in BE
uitsluitend rekening gehouden met vennootschapsrechtelijke gevolgen en gemeen
fiscaalrechtelijke regelen (ook na 2008 nog in ruime mate het geval)
* vennootschapsrechtelijk vlak: een in het buitenland opgerichte venn. wordt
onderworpen aan Belgische wet vanaf hoofdzetel naar BE is overgebracht (HvC)
loutere overbrenging hoofdzetel betekent niet dat venn. ophoudt een RP
te zijn
* fiscaal gebied: vennootschap wordt geacht voort te bestaan
door overbrenging zal venn. onderworpen zijn aan vennB, en niet langer
aan BNI
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
38
Overgang van de ene belasting naar de andere
1. Geen ontbinding van venn en dus geen verdeling maatschappelijk vermogen
2. Geen overdracht van A, dus geen belasting van MW (o.m. op A belegd in Belgische inrichting).
voor berekening minder- en meerwaarden heeft immigratie geen gevolgen
is ook het geval m.b.t. in het buitenland geïnvesteerde A (wet 2008)
systeem van overdracht van MW (art. 184ter, §2, al. 2 en 3 WIB): latente
MW verbonden aan overgebrachte buitenlandse A worden niet belast bij
overbrenging naar BE; uitzondering voor zetelverplaatsingen van venn. die
niet aan vennB onderworpen waren, of uit belastingparadijzen
3. Verliezen vóór immigratie in BE geleden, zijn aftrekbaar van winsten verwezenlijkt na
immigratie.
beperkt tot verliezen geleden in Belgische inrichtingen van de venn., verliezen
geleden in buitenland vóór immigratie zijn niet aftrekbaar
4. Voorafbetalingen gedaan vóór immigratie in de BNI, zullen na immigratie als voorafbetalingen
in vennB gelden
5. Nu venn. een binnenlandse venn. is geworden, kan zij andere venn. met vrijstelling
overnemen (art. 211 WIB)
6. Territoriale toepassingsgebied Belgische vennB = binnenlandse venn.
dus: Belgische vennB slechts van toepassing op inkomensbestanddelen die tot stand
zijn gekomen tijdens belastbaar tijdperk waarin venn. een binnenlandse venn. (i.e. vanaf
de overbrenging van de zetel) was
7. Reserves blijven ook na immigratie reserves. Ze moeten worden beschouwd als belaste
reserves.
Adm.: ‘wanneer na immigratie terugbetaling van buitenlandse vennB die niet als
beroepskost aftrekbaar was, en geboekt als opbrengst in de RR, mag zij niet uit Belgisch
fiscaal resultaat worden geweerd’
MW die buitenlandse venn. in BH belastingvrij had uitgedrukt, moet na
zetelverplaatsing niet aan onaantastbaarheidsvoorwaarde voldoen (= ze zijn dus te
beschouwen als belaste reserves): Belgische fiscus kan deze reserves niet onderwerpen
aan stringentere voorwaarden dan in NL
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
39
TITEL II: DE EENZIJDIGE BELGISCHE MAATREGELEN TOT VOORKOMING
OF VERMINDERING VAN INTERNATIONALE DUBBELE BELASTING
- internationale dubbele belasting = eenzelfde inkomen wordt in hoofde van eenzelfde
belastingplichtige in twee of meer Staten getroffen door dezelfde of soortgelijke belastingen
- niet alleen vervelend voor belastingplichtigen, maar ook voor economie van landen
- daarom mogelijk dat één van beide landen afziet van belastingheffing op inkomen uit
buitenlandse bron of deze inperkt
Preliminaire opmerking
- wanneer inkomsten Belgisch inwoner in buitenland belast buitenlandse
inkomstenbelastingen worden voor Belgische inkomstenbelastingen beschouwd als een
aftrekbare uitgave of kost (wordt dus niet toegevoegd aan nettobedrag) ( Belgische
inkomstenbelastingen)
- uitzonderingen:
* interesten, royalty’s en auteursrechten: FBB toevoegen aan belastbare grondslag
* HvC: onwettige buitenlandse belastingen mogen niet afgetrokken worden
(belastingplichtige moet zich maar wenden tot buitenland)
Overzicht van de eenzijdige maatregelen
- onderscheid tussen twee grote soorten inkomsten van buitenlandse bron:
1. Inkomsten die formeel karakter hebben van inkomsten van roerende goederen en
kapitalen en van sommige diverse inkomsten
2 eenzijdige maatregelen: FBB en DBI
2. Alle andere inkomsten
proportionele vermindering belasting (in PB)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
40
HOOFDSTUK I: ROERENDE EN SOMMIGE DIVERSE INKOMSTEN UIT
BUITENLANDSE BRON
- twee eenzijdige maatregelen tot voorkoming of vermindering van dubbele belasting m.b.t.
deze inkomsten: FBB en DBI
- toepasselijkheid maatregelen impliceert dat kapitalen of goederen waaruit inkomsten
voortvloeien, worden gebruikt in inrichtingen waarover belastingplichtige in BE beschikt
- FBB: betreft al de andere inkomsten dan dividenden
recht op verrekening FBB, wanneer inkomsten van buitenlandse oorsprong reeds in
buitenland onderworpen aan belasting
= toepassing verrekenings- of creditsysteem
term ‘forfaitair’ misleidend: het gaat thans immers om werkelijk deel buitenlandse
belasting (uitzondering voor royalty’s)
geldt niet voor particulieren, enkel voor professionelen en vennootschappen
- DBI: betreft de dividenden
doel: economische dubbele belasting uitschakelen
geldt enkel in de vennB
§1. Credit- of verrekeningsstelsel: FBB
HUIDIGE REGELING IN HET ALGEMEEN
Omschrijving
- FBB = credit against foreign tax van eigen belasting bedrag aftrekken dat geacht wordt
overeen te stemmen met buitenlandse belasting
Principe
- art. 285 WIB
- art. 285, al. 2 WIB: FBB geldt niet voor dividenden (behalve m.b.t. beleggingsvenn.)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
41
Bedrag
1. Royalty’s en diverse inkomsten: 15/85 van netto-inkomen voor aftrek RV en woonstaatheffing
(art. 286, al. 1 WIB) en voor aftrek innings- en bewaringskosten (art. 22, §1, al.1 WIB)
afwijking voor octrooi-inkomsten: bepaald op werkelijke buitenlandse belasting met
forfaitair maximum (art. 286, al.2 WIB)
2. Interesten, renten en auteursrechten: vastgesteld op werkelijke buitenlandse belasting, met
forfaitair maximum (art. 287, al.1, a en art. 286, al.2 WIB)
vb.: buitenlandse belasting van 8% FBB = 8/92 (mag nooit > 15/85)
zie ook: art. 287, al.2 WIB
dit gedeelte moet dan nog vermenigvuldigd worden met breuk bepaald in art. 287,
al.1, b WIB
Toevoeging aan de grondslag
- FBB moet toegevoegd worden aan ontvangen bedrag om belastbare grondslag te bepalen (art.
37, al.3 WIB) = brutering FBB
Verrekening
- art. 290, 2° WIB: voor rijksinwoners
niet terugbetaalbaar (art. 291 WIB)
- art. 292, al. 1 WIB: voor vennootschappen
- in geen van beide gevallen is verrekening beperkt tot Belgische belasting die
verhoudingsgewijs op het buitenlandse inkomen drukt: toerekening gebeurt dus ook op
belasting m.b.t. Belgische beroepsinkomen of Belgische winst
afwijking: art. 286, al.3 WIB m.b.t. octrooi-inkomsten
Eenvoudig toepassingsvoorbeeld
- zie blz. 75
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
42
HISTORIEK
- oorspronkelijk heel eenvoudig: zonder meer 15% en zonder toevoeging aan belastbare
grondslag
- vanaf 1988: talrijke wijzigingen
BIJZONDERHEDEN EN BEPERKINGEN
1. Proratering (art. 288 WIB)
Coupon stripping
- reageert tegen oneigenlijk gebruik
venn. kochten buitenlandse effecten juist voor vervaldag coupons tegen de alsdan
geldende marktwaarde
op vervaldag inden zij coupons en vervolgens verkochten zij effecten zonder
coupon
aftrekbare verlies dat ontstond neutraliseerde grotendeels belastbare
inkomen dat op vervaldag gerealiseerd was, zodat geen vennB meer
verschuldigd was, maar venn. kon wel heel het FBB verrekenen met de
vennB die uit hoofde van andere opbrengsten verschuldigd was
- daarom: WG heeft verrekenbaarheid FBB beperkt in verhouding tot bezitsduur effecten
- vb.: NP had buitenlandse obligaties gekocht voor 10 000 met coupons van 1000.
Buitenlandse belasting van 15%, dus nog 850 naar BE
In BE een RV van 10%, dus 850-85 = 765 voor NP
Praktijk: venn. (veelal die van NP zelf) kocht obligaties voor vervaldag voor 10 849.
MW van 849 voor NP, die niet belastbaar is
Venn. int coupon en ontvangt 765 (=1000-150-85)
Belastbare grondslag: 765 + 85 (RV) + 150 (FBB van 15/85) = 1000
Echter: venn. verkoopt obligaties opnieuw voor 10 000 (aftrekbaar verlies van
849)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
43
Belastbare basis: 1000 – 849 = 151; gevolg: vennB = 60
Vroeger: FBB volledig verrekenbaar, samen met RV, dus: -60+150+85 = 175
(de venn. kreeg dus terug)
Bond splitting
- art. 288 WIB spreekt over ‘volle eigendom’, want na coupon stripping was nieuw systeem van
belastingontwijking ontwikkeld: de bond splitting
- een RP (onderworpen aan RPB) of NP verkoopt couponblad of VG van obligaties aan Belgische
venn., Belgische inrichting van buitenlandse venn. of aan NP die effecten in zijn onderneming
belegt
enerzijds: verkoper ontvangt prijs waarop geen RV van toepassing was; koper geniet
daarentegen van verrekening van RV en FBB in verhouding tot bezitsduur coupons
anderzijds: belastbare inkomen van koper geneutraliseerd door afschrijving van VG of
toepassing waardeverminderingen om boekwaarde ervan terug te brengen tot
realisatiewaarde
- ook door financiële instellingen georganiseerd
* mantel effect verkocht tegen lagere geactualiseerde waarde aan persoon onderworpen
aan PB/RPB, die op eindvervaldag belastingvrije MW realiseerde
* couponblad verkocht aan NI die interesten kon innen zonder RV of aan Belgische venn.,
Belgische inrichting van buitenlandse venn. of aan NP die effecten in zijn onderneming
belegde, en zo de RV en het FBB kon verrekenen
- daarom: verrekenbaarheid FBB (en RV) beperkt in verhouding tot bezitsduur effecten als volle
eigenaar
- recente RS: twijfel of deze constructie wel waterdicht was…
- vb.: NP heeft obligatie met 7 coupons van 1000 (dus voor 7 jaren).
Buitenlandse belasting van 15%, dus 1000 – 150 = 850 naar BE
In BE een RV van 15%, dus van 850*15% = 127,5.
Praktijk: NP verkoopt couponblad aan venn. of verleent VG aan venn. (zo vermijdt NP
RV)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
44
Prijs was 7*850 = 5950; was MW die niet belastbaar was
Venn. int coupon en ontvangt 1000-150-127,5 = 722,5
Belastbare grondslag: 722,5 + 127,5 (RV) + 150 (FBB) = 1000
Door jaarlijks afknippen coupon van de coupon vermindert blad in waarde
ten belope van 850 (in totaal) (aftrekbare kost)
Dus: 1000 – 850 (afschrijvingen) = 150 blijft over; gevolg: vennB = 60
Vroeger: FBB en RV verrekenbaar, dus vennootschap recupereerde
2. Channelling (art. 289 WIB)
- FBB was in het verleden vooral voor banken zeer voordelig
- netto belastbare winst die bank uiteindelijk aan internationale lening overhoudt is kleine
fractie nominaal ontvangen interestbedrag vennB is ook gering
maar: FBB dat van Belgische belasting mocht worden afgetrokken, was voor 1988 15%
nominaal ontvangen interestbedrag (bovendien moest FBB niet aan belastbare basis
worden toegevoegd)
gevolg: aftrek > vennB uit verrichting voortvloeiende nettowinst
daarom: toegerekend op rest winst
dit is reden waarom FBB aan belastbare grondslag moest worden
toegevoegd
buitengewone voordeel FBB pas effectief bestreden door
invoering art. 287, al.1, b WIB (vermenigvuldiging met coëfficiënt
die rekening houdt met financiële kosten)
- channelling: banken traden op als tussenpersonen bij internationale leningen: ontvingen
fondsen van buitenlandse moedermaatschappij en gaven die tegen zeer lage vergoeding aan
buitenlandse zustermaatschappijen zo profiteerden banken maximaal van FBB
- in 1984: einde aan oneigenlijk gebruik door verrekening in kader van channellingactiviteiten
niet meer toe te staan
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
45
- vb.: bank krijgt uit buitenland na buitenlandse belasting van interest van 100.
100 ≠ belastbare winst bank, maar bruto-winst
dus eerst kosten aftrekken (geraamd op 93%): 100 – 93 = 7
belastbare basis is 7; dus vennB = 3
echter vroeger: FBB van 15 verrekenbaar: 3 – 15 = - 12 (= vordering op Staat)
- vb.: bank leende 1000 van buitenlandse moedermaatschappij tegen interest van 99, en leende
dan die 1000 aan buitenlandse zustermaatschappij tegen interest van 100
winst was dus 100 – 99 = 1 (= bruto-winst)
dus eerst kosten aftrekken (geraamd op 93%): zo goed als geen winst; vennB = quasi 0
echter vroeger: FBB was verrekenbaar bank had vordering op Staat
§2. Definitief belaste inkomsten
HOOFDSTUK II: ANDERE INKOMSTEN UIT BUITENLANDSE BRON
- art. 156 WIB
- vroeger: soortgelijke vermindering in vennB; nu: afgeschaft (bestaat nog wel in PB)
reden: onmogelijk voor fiscus om na te gaan in hoeverre door venn. aangegeven
inkomsten, die kunnen worden toegerekend aan inrichting in land zonder DBV, correct
zijn (men kan immers geen inlichtingen vragen aan fiscus ander land)
toekomst: buitenlandse inkomsten aan vennB onderworpen, zoals Belgische
inkomsten, maar in het buitenland verschuldigde belasting is aftrekbaar als beroepskost
Tekstanalyse
1. Wanneer zijn beroepsinkomsten in het buitenland behaald?
a. Winst van ondernemingen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
46
Algemene principes
- niet vereist dat winst verkregen is in in het buitenland gelegen inrichting of zetel
- winsten kunnen in buitenland behaald zijn, ook al worden ze niet bekomen dankzij
beroepsactiviteit
- winsten zijn in buitenland behaald wanneer voortgebracht door prestaties of feiten die zich
uitsluitend in buitenland afspelen zonder nood aan enige Belgische tussenkomst
Toepassingen
- oudere Cassatiearresten: bedrijfsmatige royalty’s, dividenden en interesten van buitenlandse
ondernemingen worden beschouwd als in buitenland behaald niet meer in
overeenstemming met art. 156, 2° WIB
- opbrengst verkoop koopwaren in buitenland is niet in buitenland behaald (opbrengst komt
voort uit activiteit die essentieel in BE wordt uitgeoefend)
- gedeelte prijs bekomen bij verkoop van in het buitenland gelegen onroerende goederen en dat
overeenstemt met door die goederen verworven MW, is behaald in buitenland
- MW verwezenlijkt op verkoop aandelen in buitenland, maar beslissing genomen in BE was
rechtstreekse oorzaak winst MW niet in buitenland behaald
Praktische regel
- alle winsten die Belgische ondernemer zonder tussenkomst plaatselijke buitenlandse inrichting
verkrijgt, moeten beschouwd worden als behaald in BE
b. Bezoldigingen
- in het buitenland behaald, wanneer genieter fysiek in buitenland aanwezig was
bron: plaats waar werk wordt verricht
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
47
Uitzondering
- bezoldigingen bedrijfsleiders niet in buitenland behaald, wanneer toegerekend op uitkomsten
Belgische inrichting (art. 156, 2° WIB)
c. Baten
- geacht te zijn verkregen op de plaats waar dienst of prestatie wordt uitgeoefend
= gewoonlijk plaats waar betrokkene gevestigd is of vaste basis heeft
- vb.: Belgisch advocaat geeft in buitenland advies
in BE voorbereid, dus bron is Belgisch
- onbillijk in licht van art. 228, §2, 4° WIB, maar onbillijkheid ligt in deze bepaling zelf (vb.: baten
van buitenlandse advocaat die in BE advies geeft, zijn belastbaar in BE)
d. Pensioenen
- twee mogelijke bronlanden:
* land waar activiteit werd uitgeoefend, uit hoofde waarvan pensioen uitgekeerd
* land waar uitkerende instelling gevestigd is
- voorkeur voor land waar activiteit werd uitgeoefend
2. Wanneer zijn beroepsinkomsten in het buitenland belast?
- HvC: volstaat dat inkomsten in buitenland fiscaal stelsel hebben ondergaan (al was dat
vrijstelling)
Berekening van de vermindering tot de helft
- buitenlandse inkomsten worden niet beschouwd als laatst ontvangen inkomsten; men moet
proportioneel rekenen
- vb.: inkomen van € 100 000, Belgische belasting = € 30 000. Buitenlands inkomen van € 20 000.
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
48
20 000 = 1/5 van 100 000
op die 20 000 slaat dan ook belasting van 30 000/5 = € 6000.
€ 6000 teruggebracht tot de helft
Verliescompensatie
- verlies in buitenlandse inrichting is onmiddellijk aftrekbaar van de winst, volgens indelingen
art. 8 KB/WIB
- vreemde land laat bovendien ook nog eens toe dat verlies wordt overgedragen op winst van
volgende jaren
dubbele verliesverrekening: eerst in BE, later in buitenland
- vb.
België Uganda
Jaar 1 100 - 100
Jaar 2 100 100
Jaar 1: art. 8 KB/WIB: verlies Uganda wordt aangerekend op Belgische winst
gevolg: geen belasting!
Jaar 2: Uganda zal toestaan om verlies toe te rekenen op winst van volgend jaar
= dubbele verliescompensatie
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
49
DEEL II: HET VERDRAGSRECHT
INLEIDING
- meest doeltreffende doel om internationale dubbele belasting te vermijden: DBV
1. Het doel van de dubbelbelastingverdragen
Hoofdregel: het DBV is geen bron van belastingschulden
- in DBV beperken Staten in onderlinge overeenkomst de heffingsbevoegdheid die zij aan hun
soevereiniteit ontlenen
- verdragen zelf scheppen geen heffingsrecht: er moet altijd een internrechtelijke kapstok zijn:
het intern recht moet de Staten toelaten belastingen te heffen
vb.: BE mag vermogensbelasting heffen volgens bepaalde DBV, maar kan dit niet
uitoefenen, omdat het intern recht geen vermogensbelasting kent
Het werkelijk doel van de DBV is tweevoudig
1. Beperking van de heffingsbevoegdheid
- onnauwkeurig zegt men “toewijzing van de heffingsbevoegdheid”
- toewijzing gebeurt
* aan woonplaatsstaat of aan bronstaat
* al of niet exclusief
* eventueel aan beide Staten
2. Methoden ter voorkoming van de internationale dubbele belasting
- in gevallen waarin toewijzing niet exclusief was of er werd een verdeling van
heffingsbevoegdheid doorgevoerd
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
50
- vrijstellingsmethode of creditmethode
Uitbreiding van het doel?
- Commentaar 2003: ook tegengaan van belastingontwijking en belastingontduiking, zelfs
voorkoming van dubbele niet-belasting
omstreden: meestal neemt men aan dat deze commentaar geen waarde heeft voor
DBV die gesloten werden vóór hij door OESO werd aangenomen, maar ook voor latere
DBV geen eensgezindheid
2. Het dubbelbelastingverdrag heeft voorrang op het interne recht
Cass. 27 mei 1971
- bij conflict internrechtelijke norm – internationaalrechtelijke norm, die rechtstreekse gevolgen
heeft in interne rechtsorde internationaalrechtelijke norm voorrang
België kleeft monisme aan: geen transformatie of incorporatie van verdrag nodig in
intern recht
De voorrang veronderstelt dat de verdragsregel directe werking heeft
- particulieren kunnen zich voor nationale rechter op verdragsbepalingen beroepen tegenover
elk nationaal voorschrift 4 voorwaarden:
* duidelijk verbod of verplichting voor Staat
* verbod of verplichting mag van geen voorwaarde of voorbehoud afhankelijk
* geen verder wetgevend optreden nodig
* geen discretionaire bevoegdheid
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
51
Toepassing op DBV
- DBV’s roepen rechtstreeks rechten in leven voor belastingplichtigen, die zij kunnen afdwingen
voor nationale rechter
Laatste ontwikkeling
- Arbitragehof (nu GwH) heeft zich bevoegd geacht te oordelen over grondwettigheid verdragen
(door beoordeling grondwettigheid goedkeuringswet)
3. De Belgische dubbelbelastingverdragen zijn bijna alle gesloten volgens het
OESO-Modelverdrag
OESO-Modelverdrag
- ≠ multilateraal verdrag
- = door de OESO opgesteld voorbeeld dat leidraad kan zijn voor het sluiten van verdragen
- = consensus tussen OESO-lidstaten wat een redelijke verdeling van de heffingsbevoegdheid is
- praktische voordeel: door bestudering OESO-Modelverdrag bestuderen we bijna alle Belgische
verdragen ineens
Commentaren
- elk artikel gevolgd door commentaar
- = consensus over interpretatie artikelen
- geen bindende kracht, maar in de praktijk aangenomen dat wanneer Staten artikelen OESO-
Model volgen, zij ook de interpretaties onderschrijven
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
52
4. Realiteitsbeginsel bij dubbelbelastingverdragen
- DBV moeten worden toegepast op de materiële werkelijkheid
* simulatie moet worden doorbroken, net zoals het geval is bij intern recht
* internrechtelijke ficties die werkelijkheid verdraaien kunnen niet doorwerken voor
toepassing van verdragen
zou onaanvaardbaar zijn dat één van de Staten werkelijkheid eenzijdig zou
verdraaien door internrechtelijke ficties
- voor de rest: grote verscheidenheid aan meningen over doorwerking fraus-legisleerstuk,
antimisbruikbepalingen en soorten internrechtelijke ficties
Commentaar 2003: internrechtelijke antimisbruikbepalingen werken door in
verdragssituaties
omstreden…
- vb.: zie blz. 86-87
HOOFDSTUK I: WERKINGSSFEER VAN DE OVEREENKOMSTEN
AFDELING 1: WERKINGSSFEER RATIONE PERSONAE
Art. 1 OESO-Model
Meteen wordt al een belangrijke beperking duidelijk
- verdrag werkt alleen voor inwoners van verdragsluitende Staten (dus niet voor VI in een van
de Staten, van een onderneming waarvan hoofdzetel in derde land gevestigd is)
vb.: Belgisch-Nederlands verdrag heeft geen uitwerking voor inkomsten uit
Nederlandse bron verkregen door VI in BE van een in ITA gevestigde venn.
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
53
Nuancering in EU-verband
- arrest Saint-Gobain: een VI in één lidstaat (vb. BE) van een ondernemer gevestigd in een
andere lidstaat (vb. ITA), kan, onder dezelfde voorwaarden als een binnenlandse ondernemer
van eerste lidstaat (BE), aanspraak maken op voordelen van verdrag van die lidstaat (BE) met
een derde land (vb. NL, USA…)
AFDELING 2: WERKINGSSFEER RATIONE MATERIAE
Art. 2 OESO-Model
- verdrag is voor BE toepasselijk op alle 4 soorten inkomstenbelastingen
Probleem van nieuw ingevoerde belastingen
- art. 2, 4 OESO-Model
- vb.: HvC besliste m.b.t. een ouder verdrag dat de RV niet een andere belasting was, welke in
wezen van soortgelijke aard was als de mobiliënbelasting
Hoe zit het met de lokale belastingen?
- verdragen zijn in beginsel hier ook op toepasselijk
HOOFDSTUK II: BEGRIPSBEPALINGEN
- art. 3 – 5 OESO-Modelverdrag
AFDELING 1: ALGEMENE BEPALINGEN
§1. Persoon en vennootschap
Art. 3, 1, a en b OESO-Modelverdrag
- vennootschap in verdragsrechtelijke zin is ruimer dan Belgische begrip (art. 2, §2, 1° WIB)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
54
ook VZW’s, publieke RP en andere RP die onderworpen zijn aan RPB
- verwijzing naar vereniging van personen en naar eenheid die geen RP is, maar voor
belastingheffing als RP wordt behandeld = uitbreidende verdragspersonificatie
in BE heeft uitbreiding weinig gevolgen, want vennB en RPB belasten alleen lichamen
met RP (alleen BNI kan buitenlandse lichamen zonder RP treffen (art. 227, 2° WIB))
- toepassingsgebied lijkt dus zeer ruim, maar art. 4 (inwonersbegrip) perkt dit weer sterk in
§2. Onderneming
Versie 1977: art. 3, 1, c OESO-Modelverdrag
- begrip onderneming in OESO-Modelverdrag wordt eigenlijk in twee betekenissen gebruikt
* in de zin van “business”: onderneming wordt gedreven; is ook betekenis van Belgische
RS in intern inkomstenbelastingrecht (activiteit, handeling van exploiteren)
* in de zin van persoon
is moeilijk overeen te brengen met persoonsdefinitie van art. 3, 1, a
(slordigheid bij redactie)
Versie 2000: art. 3, 1, c) en d) OESO-Modelverdrag
- vroegere versie littera c) verschoven naar d)
- algemene definitie onderneming nu onder c)
- definitie ‘business’ onder h)
verruimde definitie, omdat art. 14 (over inkomsten uit zelfstandige arbeid) werd
geschrapt
§3. Onderdaan
- art. 3, 1, g OESO-Modelverdrag
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
55
§4. Algemene interpretatieclausule: kwalificatie volgens lex fori
Art. 3, 2 OESO-Modelverdrag
1977
- zie blz. 91
1995
- hanteert evolutieve interpretatie
- betekenis “voor de toepassing van de overeenkomst”
* enge visie: alleen bronstaat maakt toepassing van verdrag, omdat alleen die Staat zijn
heffingsbevoegdheid beperkt ziet door verdrag; woonstaat moet verdrag enkel “lezen”
om af te leiden of hij al of niet recht heeft te belasten
* extensieve opvatting: verdrag toegepast wanneer men in concreet geval een beroep op
doet verdragsvrijstelling door woonstaat is ultieme toepassing verdrag
in BE krijgt deze opvatting praktische draagwijdte: bij niet-gedefinieerde
bepalingen in het verdrag, houdt BE zich niet aan kwalificatie van bronstaat op
basis van zijn intern recht, maar past Belgisch internrechtelijke kwalificatie toe
° tegenstrijdigheden tussen bronstaat en woonplaatsstaat
- OESO volgt enge visie: woonstaat moet kwalificatie bronstaat aanvaarden
Tendens tot beperking
- invloed van lex fori moet zoveel mogelijk beperkt worden, alleen in uiterste geval grijpen
ernaar
- te verklaren vanuit Verdrag van Wenen (hoewel omstreden)
“Verdrag moet te goeder trouw worden uitgelegd, overeenkomstig gewone betekenis
van termen in hun context en in licht van voorwerp en doel van verdrag”
doel DBV: vermijden van dubbele belasting
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
56
vergt een zo groot mogelijke “Entscheidungsharmonie”, maar probleem
omdat “universal meaning” van begrippen vaak moeilijk te vinden is, en
probleem wordt nog groter naarmate invloed lex fori groter is
De verdragsinterpretatie laat wel de toepassing van het interne recht onverlet
- eenmaal heffingsbevoegdheid vaststaat, hebben verdragen geen invloed op kwalificatie die
nationale wetgevers aan inkomsten geven
- vb.: zie blz. 93-94
AFDELING 2: INWONER
Art. 4 OESO-Modelverdrag
1. Functie van het inwonersbegrip
a. Inwonerbegrip is voor bepaling personeel toepassingsgebied essentieel DBV slechts
toepasselijk op personen die inwoner zijn van een verdragsluitende Staat (zie art. 1)
b. Vaststelling van welke van de verdragsluitende Staten een persoon inwoner is, bepaalt
meteen welke Staat bronstaat is (aan bronstaat zijn minder heffingsbevoegdheden toegewezen)
2. Begrip inwoner
- inwonerbegrip DBV ≠ inwonerbegrip in gebruikelijke omgangstaal en in intern recht
- voor DBV: inwoner = iemand die aan onbeperkte belastingplicht onderworpen is op grond van
zijn woonplaats of soortgelijke omstandigheid (dus niet iemand die ergens woont)
vb.: EESV of stille venn. met zetel in BE ≠ inwoner, want fiscaal transparant
maar: concrete bilaterale DBV kunnen soms afwijken
- art. 4, 1 OESO-Modelverdrag: geldt voor alle personen in de zin van art. 3 (NP’s en venn.)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
57
3. Problemen van dubbele woonplaats
a. Natuurlijke personen met dubbele woonplaats
- art. 4, 2 OESO-Modelverdrag bepaalt criteria wanneer een NP inwoner van beide
verdragsluitende Staten is
* duurzaam tehuis
* middelpunt van de levensbelangen
* gewoonlijk verblijf
* nationaliteit
* onderling overleg
Relatieve werking
- verdragsdefinitie geldt alleen voor toepassing verdrag en werkt niet door in interne recht
* internrechtelijke woonplaatsbegrip bepaalt autonoom of belastingplichtige wordt
belast op globaal wereldinkomen (PB of vennB) dan wel enkel op inkomen uit Belgische
bron (BNI)
* feit dat iemand voor intern recht rijksinwoner is, maar voor verdrag inwoner van
andere Staat is, heeft niet tot gevolg dat hij aan BNI onderworpen is; hij blijft
onderworpen aan PB
gevolgen: * beide Staten hebben mogelijkheid om progressievoorbehoud
volledig te laten werken op wereldinkomen
* in BE blijft aftrekbaarheid van alimentatierenten aan NI
behouden
* volgens sommigen: betrokkene die in beide Staten als inwoner wordt beschouwd, kan
worden belast op inkomsten uit derde landen
voorbarige conclusie
vb.: NP heeft in BE en NL duurzaam tehuis; hij heeft onroerend goed in BOL,
drijft onderneming waarvan zetels in BE, NL en BOL, en ontvangt dividenden,
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
58
interesten en royalty’s van venn. die in BOL gevestigd zijn en heeft ook nog in
BOL gewerkt
zowel BE als NL beschouwen NP als inwoner (gevolg: onbeperkte
belastingplicht)
echter: middelpunt levensbelangen is in NL
voor toepassing DBV BE-NL: inwoner van NL
probleem: op grond van art. 6, 10, 11 en 12 OESO-Modelverdrag lijken
zowel BE als NL inkomsten uit onroerende goederen in BOL en de daar
afkomstige dividenden, interesten en royalty’s te mogen belasten
oplossing: restartikel in DBV BE-NL: woonstaat mag belasten
(art. 21)
geen probleem m.b.t. winst en bezoldiging uit BOL
art. 7: NL mag ondernemingswinst belasten, maar moet
gedeelte winst vrijstellen dat toerekenbaar is aan Belgische VI
enkel en alleen dat gedeelte mag BE belasten
art. 15, 1: alleen NL mag loon belasten, tenzij dienstbetrekking
uitgeoefend in andere verdragsluitende Staat (BE) wat niet het
geval is
b. Lichamen met dubbele woonplaats
- art. 4, 3 OESO-Modelverdrag
- vb.: een naar Frans opgerichte vennootschap met maatschappelijke zetel in FR, had haar
werkelijke zetel in BE (uitsluitend zaken in BE, werkelijke woonplaats AH’s in BE, bestuurders
waren actief in BE…) geacht inwoner van BE te zijn
- frequent probleem voor Nederlandse lichamen: lichaam opgericht naar Nederlands recht,
wordt geacht in NL gevestigd te zijn, ongeacht waar feitelijke leiding zich bevindt
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
59
Voorbeeld van de consequenties
- een naar Nederlands recht opgerichte besloten venn. heeft feitelijke hoofdzetel in BE
Voor DBV BE-NL is BV inwoner van BE (NL is dus enkel heffingsbevoegd als bronstaat)
b.1. Traditionele mening in de rechtsleer
- aanduiding BV als inwoner van BE werkt niet door voor toepassing van verdragen met andere
landen
- vb.: BV heeft alle aandelen van INDON venn. en ontvangt daarop dividenden. INDON heft
bronheffing van 20%.
* hypothese 1: enkel DBV INDON-NL, waarin bepaald dat bronheffing beperkt is tot 5%.
BV internrechtelijk geacht in NL gevestigd te zijn: venn. voldoet dus voor DBV
aan vereiste van inwonerschap van NL
feit dat BV voor DBV BE-NL wordt beschouwd als inwoner van BE speelt hier
geen rol
* hypothese 2: enkel DBV INDON-BE, waarin bepaald dat bronheffing beperkt is tot 10%.
BV feitelijk geleid in BE: venn. voldoet dus voor DBV aan vereiste van
inwonerschap van BE
* hypothese 3: DBV INDON-NL en DBV INDON-BE
beide verdragen tegelijk van toepassing, want BV is inwoner van NL voor DBV
INDON-NL en is inwoner van BE voor DBV INDON-BE
INDON zal het strengste verdrag moeten naleven: maximum 5% dus
b.2. Mening Nederlands Ministerie van Financiën en OESO
- mening Nederlandse MvF: aanduiding BV als inwoner van BE voor toepassing DBV BE-NL heeft
tot gevolg dat zij ook voor toepassing DBV NL-andere landen, niet meer als inwoner in de zin
van die verdragen kan worden beschouwd. Waarom?
gesteund op tweede zin van art. 4, 1 OESO-Modelverdrag
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
60
als NL nu in verdrag met BE als bronstaat wordt aangewezen, dan is er geen
full tax liability meer, maar enkel nog belasting op inkomsten uit Nederlandse
bron
gevolg: dit sluit, ook bij toepassing verdragen met andere landen,
inwonerschap uit
- Nederlandse Hoge Raad gaat ook deze richting uit
- OESO sluit zich bij deze opvatting aan
AFDELING 3: VASTE INRICHTING
Art. 5 OESO-Modelverdrag
- onderscheid tussen materiële en personele VI
MATERIELE VASTE INRICHTING
- art. 5, 1 en 2 OESO-Modelverdrag
1. Algemeenheden
- reikwijdte begrip VI bepaald door economische en politieke factoren
* landen die veel K importeren belang dat snel tot aanwezigheid VI wordt
geconcludeerd
* landen die K exporteren belang bij eng begrip VI
OESO-Modelverdrag: compromis
Een vaste inrichting moet voldoen aan vier voorwaarden
1) Aanwezigheid van bedrijfsinrichting (vb. lokaal, plaats, stuk grond…), maar kunnen alleen
MVA zijn (dus geen aandelen, bankrekening…)
2) Moet vast zijn, zowel in plaats als in tijd
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
61
* vaste plaats = relatie met bepaald geografisch punt (dus geen reizend circus,
schip…)
* continuïteit = niet louter voor tijdelijke doeleinden opgezet (meeste landen
nemen aan dat 6 maanden voldoende is)
3) Werkzaamheden van onderneming moeten er worden uitgeoefend
zolang geen eigenlijke beroepsactiviteit uitgeoefend, geen VI!
vanaf moment dat werkzaamheid wordt beëindigd of dat VI wordt
vervreemd, houdt VI op te bestaan
Nederlandse Hoge Raad: VI moet ingericht zijn voor ondernemingsuitoefening
Commentaar OESO + internationale literatuur
4) Afhankelijkheid (art. 5, 7 OESO-Modelverdrag)
* niet vereist dat inrichting productief zou zijn, dat er een persoon aanwezig is,
dat de inrichting een juridische dan wel louter materiële structuur is, dat zij een
commerciële of productieve functie heeft…
* doel VI: ondernemingsactiviteit op vreemde grondgebied te bewerkstelligen, te
bevorderen of te vergemakkelijken
* art. 5, 2 is niet limitatief
* VI heeft geen RP (een dochtermaatschappij is geen VI (art. 5,7))
volgens sommigen: bepaling verhindert toepassing CFC-regels (=
‘doorbraakbelasting’, fiscale wetgeving die abstractie maakt van de RP
van basisvenn.)
beantwoordt niet aan heersende opvatting
Verband met de Belgische vaste inrichting
- begrip VI OESO-Modelverdrag (art. 5) ≠ begrip Belgische VI (art. 229 BW; is ruimer)
- Cass. 16 januari 1968: verdragsrechtelijke begrip VI mag niet worden geïnterpreteerd a.d.h.v.
criteria van art. 229 WIB
gevolg: mogelijk dat buitenlandse ondernemer in BE geen VI heeft in
verdragsrechtelijke zin, maar wel in internrechtelijke zin. Hoewel niet belast, toch
onderworpen zijn aan formaliteiten aangifte
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
62
Lichamen zonder rechtspersoonlijkheid
- leden van dergelijk lichaam moeten in beginsel geacht worden een VI te hebben in het land
waar dat lichaam zijn zetel of VI heeft
vb.: participatie Belgische venn. in Duitse Kommanditgesellschaft (geen RP) moet
worden beschouwd als Duitse VI, omdat DUI de vennoten als ondernemers beschouwt
2. Bouw- en constructiewerven
Art. 5, 3 OESO-Modelverdrag
- bouwwerken die < 12 maanden duren zijn nooit VI, ook niet als voldaan aan voorwaarden van
art.5, 1
- wanneer werkzaamheden > 12 maanden duren, is er altijd een VI, en komen voorwaarden van
art.5,1 niet meer ter sprake
- moet gaan om werf waarover buitenlandse ondernemer eindverantwoordelijkheid heeft
- niet vereist dat bouwwerken hoofdzakelijk karakter hebben; ook onderhoudswerken met
bijkomstige bouwwerken vallen onder art. 5, 3
- vaststellen duur: vanaf aanvang voorbereidende werkzaamheden tot moment dat aannemer
werk voorgoed verlaat
Probleem van de achtereenvolgende werken
- wanneer aannemer verschillende werken uitvoert, die samen 12 maanden overschrijden, moet
12-maanden-test worden toegepast op elke werf of elk project afzonderlijk, tenzij deze
commercieel en geografisch één geheel vormen
- vb.: hotelketen laat buitenlandse aannemer drie hotels bouwen (Gent, Antwerpen en Brussel)
die drie bouwplaatsen mogen niet worden samengevoegd
- vb.: buitenlandse aannemer bouwt in villawijk verschillende villa’s na elkaar
werken samennemen
- Cass. 24 mei 1991: bouwwerken op verschillende plaatsen in BE met als enige band dat
hetzelfde personeel tewerk gesteld wordt en de werken worden uitgevoerd vanuit hetzelfde
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
63
adres, waar geen leiding wordt gegeven, kunnen voor berekening termijn niet als enkel
bouwwerk worden beschouwd
3. Uitzondering: voorbereidende of hulpwerkzaamheden
- probleem: er bestaan inrichtingen die geen winsten werkelijk verwezenlijken, maar andere
werkzaamheden doen (vb. reclame maken, wetenschappelijk onderzoek…)
deze inrichtingen zijn geen VI volgens art. 5, 4 OESO-Modelverdrag
Art. 5, 4 OESO-Modelverdrag
- valt doel VI samen met doel onderneming, dan is er geen sprake van voorbereidende of
hulpwerkzaamheden
vb.: doel onderneming is marktgegevens verzamelen bedrijfsinrichting die ook
marktgegevens verzamelt houdt zich dus niet bezig met voorbereidende of
hulpwerkzaamheden
Intern recht
- deze uitzonderingen bestaan in intern Belgisch recht niet
PERSONELE VASTE INRICHTING
- onderneming stuurt personeelslid of vertegenwoordiger naar den vreemde
1. De afhankelijke vertegenwoordiger
Art. 5, 5 OESO-Modelverdrag
- vijf cumulatieve voorwaarden om vertegenwoordiger als VI te beschouwen
1) hij sluit overeenkomsten in naam van buitenlandse onderneming (en niet enkel voor
haar rekening)
2) hij is daartoe gemachtigd
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
64
3) hij oefent dit recht gewoonlijk uit
4) hij oefent bevoegdheid uit op grondgebied van de Staat die van buitenlandse
onderneming belasting wil heffen
5) hij is niet een onafhankelijke persoon die in normale uitoefening van zijn bedrijf
handelt
- “afhankelijk” ≠ sociaalrechtelijke betekenis (in de zin van bediende)
- de overeenkomsten die worden afgesloten leiden voor de buitenlandse onderneming tot
omzet
2. De onafhankelijke vertegenwoordiger is geen vaste inrichting
Art. 5, 6 OESO-Modelverdrag
Twee voorwaarden om geen vaste inrichting te vormen
1) De vertegenwoordiger moet zowel juridisch als economisch onafhankelijk zijn
hij mag dus geen gedetailleerde instructies van de buitenlandse onderneming
krijgen of alomvattend gecontroleerd worden
2) Hij moet handelen in normale uitoefening van zijn bedrijf
DE PROBLEMATIEK VAN DE ELEKTRONISCHE HANDEL
- algemeen aanvaard basisprincipe van internationale ondernemingsfiscaliteit:
ondernemingswinst is uitsluitend belastbaar in woonplaatsland, tenzij in ander land VI
komt onder druk bij elektronische handel door begrip ‘VI’
Website: geen vaste inrichting
- reden: alleen MVA kunnen bedrijfsinrichting zijn
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
65
Server: mogelijk vaste inrichting
- dit is wel een materieel actief en kan dus een bedrijfsinrichting uitmaken
- wat met andere drie voorwaarden?
* afhankelijkheid: ondernemer moet over server kunnen beschikken (eigendom, huur…)
probleem: ondernemer sluit dienstverleningscontract met ISP, op grond
waarvan ISP zorgt dat website toegankelijk is op het internet
ondernemer beschikt dus niet over server: dus geen VI
* vastheid: server is gemakkelijk verplaatsbaar…
* uitoefening van de werkzaamheden van de onderneming
- vb.: server is VI in volgende omstandigheden
* Duitse venn., die zich bezighield met informatieverspreiding, huurde bedrijfsruimte in
Zwitserland, waarin ze server plaatste, die haar eigendom was
* Informatie, die Zwitserse klanten konden downloaden, werd vanuit DUI op server
geplaatst via permanente telefoonlijn
Internet Service Provider
- geen personele VI, want geen tussenpersoon bij commerciële transacties
Voorbereidende en hulpwerkzaamheden
- van geval tot geval onderzoeken of met server-websitecombinatie niet enkel voorbereidende
of hulpwerkzaamheden worden verricht, zodat er geen sprake kan zijn van VI
- vb.: adverteren van goederen en diensten, verstrekken van informatie…
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
66
HOOFDSTUK III: DE TOEWIJZINGSREGELS VAN DE
HEFFINGSBEVOEGDHEID
INLEIDING
- art. 6-21 OESO-Modelverdrag regelt heffingsbevoegdheid van de verdragsluitende Staten
kan exclusief aan woonstaat, aan bronstaat (alleen maar in art.19) of aan beide met
een beperking voor de bronstaat
geven aan wie inkomstenbestanddelen mag belasten
- “toewijzing van heffingsbevoegdheid” is niet correct, want Staten ontlenen
heffingsbevoegdheid aan hun soevereiniteit en verdragen beperken deze
- heffingsbevoegdheid
* exclusief geen dubbele belasting meer mogelijk (“shall be taxable only”: andere
Staat (bronstaat) mag geen belasting heffen en moet vrijstellen)
* niet exclusief dubbele belasting opgevangen door art. 23 (vrijstelling of verrekening)
(“may be taxed in”: laat rechtsgevolgen in andere Staat (woonstaat) open)
Bijzondere problemen t.a.v. de toewijzingsregels
1. De bepaling van de aard van het inkomen
- men moet het eens zijn over welke inkomsten onder welk verdragsartikel ressorteren; zo niet
zijn toewijzingsregels ontoereikend om dubbele belasting te voorkomen
- vb.: Belg sluit akkoord van technische bijstand met Australiër en ontvangt daarvoor periodieke
betalingen
winst? Dan art. 7 van toepassing: in BE belastbaar, tenzij in AUS inrichting
royalty’s? Dan art. 12 van toepassing: AUS mag 10% heffen.
problematisch wanneer voor BE winst, maar voor AUS royalty’s
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
67
Drie mogelijkheden voor de aanpak van kwalificatieproblemen
1) zelfstandige verdragsomschrijving
2) verdragsrechtelijke opsomming
3) verdragsverwijzing naar het interne recht
- zie ook art. 3, 2 OESO-Modelverdrag: verwijzing naar lex fori voor niet in het verdrag
omschreven uitdrukkingen
- verdragsrechtelijke kwalificatie oefent geen invloed uit op verdere internrechtelijke
kwalificatie
vb.: Gent 18 februari 1999: voor het verdrag worden bepaalde goederen en rechten
als onroerend gekwalificeerd. Dit heeft uitsluitend uitwerking t.a.v. toewijzing van
heffingsbevoegdheid. De liggingsstaat is niet meer door deze kwalificatie gebonden en
kan inkomsten die het verdrag als onroerend beschouwt, volgens eigen interne recht
belasten, met inachtneming van de aard die zij volgens de wet hebben.
2. Bepaling van het aan elke Staat toerekenbare bedrag
- na kwalificatie moet worden uitgemaakt over welk bedrag de bronstaat en bijgevolg ook de
woonstaat, belasting mag heffen
- vb.: ondernemingswinst slechts belastbaar in woonstaat, tenzij VI in andere Staat hoe winst
van VI berekenen?
AFDELING 1: INKOMSTEN UIT ONROERENDE GOEDEREN
1. Principe: art. 6, 1 OESO-Modelverdrag
- voorkeur voor heffingsbevoegdheid aan bronstaat (internationale consensus dat inkomsten uit
onroerende goederen mogen worden belast door liggingsland)
- maar toewijzing aan bronstaat is niet exclusief woonstaat zal vrijstelling of verrekening
moeten verlenen (art. 23)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
68
2. Kwalificatie: art. 6, 2 en 3 OESO-Modelverdrag
a. Onroerende goederen: recht van het liggingsland
- kwalificatie liggingsland verbindt woonstaat voor toepassing van verdrag, ook al worden
goederen in woonstaat niet als onroerend beschouwd
- vb.: in Belgisch recht zijn roerende goederen te beschouwen als onroerend door bestemming
wanneer zij door de eigenaar voor de dienst van het erf worden bestemd; wanneer intern recht
van liggingsland ook onroerendmaking door bestemming door een huurder aanvaardt, verbindt
dat BE
Bijzonder probleem
- hoe ver kan land gaan in zijn intern recht met omschrijving van goederen als onroerend?
art. 26 Verdrag van Wenen: elk in werking getreden verdrag moet door partijen te
goeder trouw ten uitvoer worden gelegd
b. Inkomsten uit onroerende goederen
b.1. Eerste opvatting
- grotendeels autonome verdragskwalificatie: het gaat om inkomsten uit elke soort van gebruik
van onroerende goederen
* ook inkomsten uit onderverhuring
Toepassing voor België
- BE: onderverhuringsinkomsten = diverse inkomsten (art. 90, 5° WIB)
geldt niet voor verdrag: wanneer Belg een in NED gelegen goed onderverhuurt, is NED
heffingsbevoegd op grond van art. 6, 1 en BE moet vrijstelling verlenen (art. 23)
- wanneer Nederlander een in BE gelegen goed onderverhuurt, is BE heffingsbevoegd op die
inkomsten, ondanks feit dat BE deze inkomsten kwalificeert als diverse inkomsten (verdrag wijst
niet naar recht van liggingsland voor kwalificatie van begrip inkomsten uit onroerende
goederen, enkel voor begrip onroerende goederen)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
69
* ook andere diverse inkomsten die met onroerende goederen te maken hebben (art. 90,
7° WIB)
* ook rentebestanddeel van leasevergoedingen
Toepassing in België
- BE is heffingsbevoegd als liggingsstaat voor leasinginkomen m.b.t. cross border financiële
leasing van in BE gelegen onroerende goederen
internrechtelijk is inkomen uit financiële onroerende leasing geen onroerend, maar
roerend inkomen (art. 19, §1, 2° WIB) en BE zal dan ook belasten door inhouding van RV
* niet interesten uit hypothecair gewaarborgde SV’s
b.2. Afwijkende mening van de Belgische Minister van Financiën
- = begrip “inkomen” uit onroerend moet worden uitgelegd a.d.h.v. interne recht van
verdragsstaat die verdrag toepast (op grond van art. 3, §2)
- vb.: BE is heffingsbevoegd over inkomsten uit onderverhuring van in andere verdragsstaat
gelegen onroerende goederen door een inwoner, op basis van art. 21 (exclusieve
heffingsbevoegdheid aan woonstaat)
kan leiden tot dubbele belasting, als bronstaat gangbare interpretatie volgt
- vb.: in die visie is BE ook heffingsbevoegd over rentebestanddeel in leasevergoedingen, die
inwoner ontvangt uit in leasing gegeven buitenlands gelegen onroerende goederen (art. 11:
interestartikel)
als bronstaat gangbare interpretatie volgt (art. 6), zal BE geen vrijstelling verlenen,
maar wellicht wel credit verlenen voor dubbele belasting van interesten (art. 23)
b.3. Tussenoplossing
- eerste opvatting gaat uit van “grotendeels” autonome verdragskwalificatie
Nederlandse HR: er is ruimte voor invloed van lex fori zonder daarom in excessen te
vallen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
70
- Nederlandse HR: het begrip “inkomsten” heeft betekenis die Nederlandse wetgeving daaraan
toekent (de wetgeving dus van de verdragsstaat die het verdrag toepast)
Belg is BE van een in Nederland gelegen onroerend goed. NED mag hem belasten op
fictief rendement dat geacht wordt waardestijging van BE te vertegenwoordigen, als
gevolg van verstrijken van de periode van het VG
in het licht van art. 5, 3 kan rendement ook worden aangemerkt als verkregen
uit exploitatie (moet immers ruim worden uitgelegd) (dat het om fictief
rendement gaat, heeft geen belang)
Probleem van internrechtelijke herkwalificaties
- internrechtelijke herkwalificatie van inkomsten uit onroerende goederen in inkomsten van
andere aard, werkt niet door voor de toepassing van het DBV
- herkwalificatie van huur in bezoldiging (art. 32, al.2, 3° WIB)
* dergelijke bepaling zou niet kunnen doorwerken: het zou onaanvaardbaar zijn dat BE
zichzelf heffingsbevoegd zou maken door huurgelden van een in buitenland gelegen
onroerend goed internrechtelijk tot bezoldigingen te herkwalificeren en ze dan onder
art. 15 te brengen
* omgekeerd: BE verliest verdragsrechtelijke heffingsbevoegdheid niet door
internrechtelijke herkwalificatie
vb.: een Nederlander verhuurt een in BE gelegen gebouw aan een Duitse
venn. waarin hij bestuurder is, voor huurprijs die hoger is dan 5/3 gerevaloriseerd
KI
heffingsbevoegdheid blijft bepaald worden door art. 6 (en niet door
art. 21 of 16)
( BE zal in dit vb. echter niet heffen, want er is niet voldaan aan
voorwaarden van art. 228, §2, 6° of 7° WIB, dus geen internrechtelijke
kapstok; BE heft wel OV)
- Franse société civile immobilière
* heeft geen RP, maar voor Franse fiscale WG worden AH’s geacht huishuren te
ontvangen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
71
1. Kan Frankrijk op grond van verdrag eenzijdig stellen dat inkomsten uit
aandelen inkomsten uit onroerende goederen zijn, zodat het op grond van art. 6,
1 heffingsbevoegd is?
Neen (zie art. 6, 3 juncto art. 10, 3)!
a contrario bevestigd door feit dat FR in zijn DBV’s meestal een
speciale bepaling laat opnemen om deze inkomsten van aandelen
hun kwalificatie als onroerende inkomsten te behouden
FR mag dus belasten (kan leiden tot dubbele belasting)
2. Belgische HvC: bij gebreke van uitzonderingsbepaling, zijn de uitkeringen voor
de toepassing van het verdrag geen dividenden, maar inkomsten uit onroerende
goederen. Dividendartikel verwijst naar kwalificatie van de Staat van de
uitkerende venn.; artikel over onroerende inkomsten verwijst voor begrip
“onroerend goed” naar WG van de Staat waar goed gelegen is
= letterlijke en mechanische interpretatie DBV: bij verwijzing naar
interne recht van de bronstaat, zou de internrechtelijke omschrijving van
de bronstaat de woonstaat zonder meer verbinden
juiste beoordeling is complex…
3. Overschaduwing van andere bepalingen
Art. 6, 4 OESO-Modelverdrag
- bepaling moet in verband worden gebracht met art. 7, 7
- vb.: een in NL gevestigde venn. zonder VI in BE heeft in BE onroerend goed
inkomsten uit dat goed zijn voor de venn. winst
naar Belgisch fiscaal recht (dat normaal kwalificatie zou beheersen: art. 3, 2):
alle inkomsten van venn. zijn beroepsinkomsten
art. 7, 1: Nederlandse venn. is op die winst niet belastbaar in BE
echter: overschaduwd door art. 6 (ingevolge art. 6, 4 en 7,7)
BE mag belasten, want het is het land waar onroerend
goed gelegen is
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
72
AFDELING 2: ONDERNEMINGSWINST
- zie “De winstbepaling van Belgische en vaste inrichtingen in het internationaal fiscaal recht”
- art. 7 OESO-Modelverdrag
Ondernemingswinst volgens het OESO-Modelverdrag 2010
- er werd geopteerd voor de meest absolute vorm van zelfstandigheidsfictie
leidde tot nieuwe versie van artikel 7
Absolute zelfstandigheidsfictie
- bepaalde bewoordingen in artikel 7 werden veranderd in vergelijking met vroegere tekst
* eerste zin, eerste paragraaf: “the profits …” “profits …”
* tweede zin, eerste paragraaf: “the profits of the enterprise” en “only so much of them”
zijn verdwenen
vroeger: voorstanders beperkte zelfstandigheidsfictie vonden dat deze
woorden zich verzetten dat het land van de VI winst zou belasten die niet
aanwezig was in de effectieve generale winst
* tweede paragraaf: er wordt verwezen naar art. 23
ook woonstaat moet absolute zelfstandigheidsfictie toepassen
* derde paragraaf, dat handelde over aftrekbare beroepskosten is geschrapt
vroeger eveneens ingeroepen door voorstanders beperkte
zelfstandigheidsfictie: “alleen effectieve kosten van de generale onderneming
konden worden toegerekend”
* vijfde paragraaf is geschrapt
Winsttoerekeningsmethodologie
- twee stappen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
73
* functionele en feitelijke analyse die ertoe strekt VI te zien als afzonderlijke en
onafhankelijke onderneming
* bepaling winst volgens de OECD Transfer pricing guidelines (= a.d.h.v. arm’s length
principe)
AFDELING 3: DIVIDENDEN
1. Verdeling van de heffingsbevoegdheid
- art. 10 OESO-Modelverdrag
- twee theorieën over aard en bron van dividend
a. Dividend = winst van de uitkerende vennootschap
- venn. is gevestigd en werkzaam in land A
onderworpen aan vennB van land A
land A: zonder werkzaamheid in ons land, zouden vennoten in land B geen dividend
ontvangen
daarom mogen wij nog eens belasting heffen op het dividend
b. Dividend = beleggingsopbrengst of winst van een moedermaatschappij
1) Particuliere aandeelhouder
- Particulier/venn. van land B is AH van venn. in land A
land B: wij mogen belasting heffen over dividend, want is beloning voor feit dat AH
met het geld dat hij in land B verdiend en gespaard heeft, een belegging heeft gedaan
(de bron van dividend is dus niet de winst, maar het werken, sparen en beslissen tot
beleggen van AH in land B)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
74
2) Moedermaatschappij
- venn. van land B koopt aandelen in venn. van land A met investeringsdoeleinden
° groep van venn. die als eenheid moeten worden gezien
dividenden blijven in bedrijfssfeer
binnen eenzelfde land: toepassing DBI-stelsel (weinig of geen vennB wanneer
dividenden worden uitgekeerd van dochter naar moeder)
ART. 10 OESO-MODELVERDRAG HOUDT REKENING MET BEIDE THEORIEËN EN VERDEELT DE
HEFFINGSBEVOEGDHEID
Art. 10, 1 OESO-Modelverdrag: dividend als beleggingsopbrengst
- voorkeur voor belastingheffing door woonplaatsland van de AH
Art. 10, 2 OESO-Modelverdrag: dividend als winst
- land van de uitkerende vennootschap mag heffen, maar deze heffingsbevoegdheid wordt
beperkt (het sterkst in groepsverhoudingen)
- opmerkingen:
* bron dividenden wordt door art. 10 niet gedefinieerd, maar economie van artikel laat
toe aan te nemen dat die bron zich vereenzelvigt met het land waar de uitkerende venn.
gevestigd is
* “overeenkomstig de WG van die staat” verdragen scheppen dus geen
heffingsbevoegdheid
* “beneficial owner” verwijzing hiernaar is antitreatyshoppingbepaling
vb.: dividend van VSA naar BE: VSA heft 15%; maar via omweg naar NED zou
er 5% (VSA naar NED) en 5% (NED naar BE) verschuldigd zijn (in totaal dus maar
10%)
* “kapitaal” kijken naar begrip zoals het geldt in het vennootschapsrecht van de Staat
waarin de uitkerende venn. gevestigd is
25% bezit-regel moet voldaan zijn op ogenblik van uitkering dividend
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
75
* uitzondering voor “partnership”: is normaal in het Nederlands een maatschap, maar
moet hier begrepen worden als een personenvenn.
* toekenning heffingsbevoegdheid aan vestigingsland uitkerende venn. moet
gecombineerd worden met art. 23 (woonstaat zal credit moeten toestaan)
2. Begrip beneficial owner
- noch door verdrag noch door commentaar gedefinieerd
- 1977: enige waarover internationaal consensus: agenten, mandatarissen, naamleners en
fiduciaire eigenaars zijn geen beneficial owners
- 2003: benadering commentaar is ruimer geworden
- twee opvattingen in het licht van art. 3, 2: lex fori of autonome verdragsrechtelijke betekenis
a. Eerste opvatting: nationaal recht (lex fori)
- probleem: bij invulling begrip ‘beneficial owner’ volgens nationaal recht van de Staat die
toepassing maakt van verdrag, moet men vaststellen dat dat begrip als dusdanig niet voorkomt
(vooral in meeste civillawlanden)
- mag nationale antimisbruikwetgeving worden toegepast?
* Vogel: in DBV “substance over form-beginsel” besloten, dat uitzonderlijk kan worden
toegepast en slechts in de mate dat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat het
door alle beschaafde jurisdicties wordt erkend; Ward: internationaal recht erkent
rechtsmisbruikprincipe
* Kraft en Van Weeghel: antimisbruikprincipe ligt niet besloten in DBV (Nederlandse HR
en Franse Conseil d’Etat sluiten zich hierbij aan)
* Commentaar 2003: internrechtelijke antimisbruikbepalingen werken door in
verdragssituaties omstreden…
* SVC: voorkeur om doorwerking van nationale antimisbruikmaatregelen af te wijzen
(dreigt moeizaam bereikte eensgezindheid over verdragsrechtelijke begrippen en
systemen in het gedrang te brengen)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
76
b. Tweede opvatting: autonome verdragsbetekenis
- dit was wellicht bedoeling van de opstellers van het OESO-Modelverdrag
- drie opvattingen:
*commonlawbetekenis
art. 31, 1 Verdrag van Wenen: verdrag moet te goeder trouw worden uitgelegd
beneficial owner < Common Law
MAAR: in civillawlanden kent men geen splitsing van eigendom in legal
ownership en beneficial ownership; men zou dan onderscheid moeten maken op
basis van persoonlijke rechten die een ander persoon heeft t.o.v. de eigenaar:
overwegende vorderingsrechten zouden die andere persoon dan tot beneficial
owner maken
* loutere uitsluiting van agenten en mandatarissen
civillawlanden hebben Commentaar van 1977 voor ogen, die agenten en
mandatarissen van de verdragsreductie uitsluit
lijkt de meerderheidsopvatting te zijn in Europeescontinentale landen (ook
Nederlandse HR en Cour administrative d’appel te Parijs zijn van oordeel dat begrip
beneficial owner kan niet toegepast worden buiten agency- en nomineeverhoudingen)
* persoon in woonstaat niet belastbaar op betrokken inkomen
beneficial owner = persoon die in woonstaat belastbaar is op betrokken inkomen en
niet enkel subjectief aan belasting onderworpen is
moeilijk te verantwoorden mening
OESO Discussion Draft 2011
- bevat voorstellen van verduidelijkingen omtrent het begrip beneficial owner
- autonoom verdragsrechtelijk begrip: verwijst niet naar technische betekenis die eraan wordt
gegeven in nationale recht
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
77
- twee elementen in definitie:
1. Beneficial ownership: uitsluitend bepaald door ownership attributes van de ontvanger
van het inkomen (andere overwegingen spelen geen rol)
2. Beneficial ownership heeft betrekking op de inkomsten (vraag of ontvanger eigenaar is
van onderliggende A, is niet relevant)
- bevestigt dat tussenpersonen niet kunnen worden beschouwd als beneficial owner; een
ontvanger is enkel beneficial owner indien hij die inkomsten ten volle kan gebruiken en
genieten zonder beperkt te zijn door een contractuele of wettelijke verplichting tot doorstorting
- beneficialownerbegrip heeft enkel tot doel die vormen van misbruik tegen te gaan waarbij een
persoon wordt tussengeplaatst, die verplicht is door te storten aan een derde
3. Dividendbegrip
Art. 10, 3 OESO-Modelverdrag
- bevat opsomming wat in elk geval als dividend moet worden beschouwd
- verwijzing naar WG van de Staat waarvan uitkerende venn. inwoner is, impliceert dat
woonstaat van AH gebonden is aan internrechtelijke kwalificatie van eerste Staat
vb.: wanneer uitkerende venn. in BE, zullen o.a. liquidatie- en verkrijgingsuitkeringen
als dividend worden beschouwd voor art. 10
- inkomsten van winstverdelende obligaties vallen hier niet onder; verdoken winstuitkeringen
eventueel wel (zeldzaam in BE)
Herkwalificatie van interesten in dividenden
- art. 18, al. 1, 4° en al. 2 WIB
- bestaat ook in andere landen wanneer venn. ondergekapitaliseerd is (thin capitalization)
- werken deze herkwalificaties ook door voor de toepassing van de DBV?
heffingsbevoegdheid beoordelen a.d.h.v. art. 10 of art. 11?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
78
- algemeen: verdragen volgens het OESO-Model
* verwijzing naar interne recht van uitkerende venn., doet op het eerste gezicht denken
dat de internrechtelijke herkwalificaties van interesten in dividenden doorwerken en dat
art. 10 toepasselijk is
* MAAR art. 10, 3 zegt dat inkomsten van schuldvorderingen niet als dividenden worden
beschouwd
Fiscaal Comité OESO: herkwalificatie van interesten in dividenden op grond
van internrechtelijke maatregelen tegen thin capitalization kan er slechts in
zekere gevallen toe leiden dat deze interesten onder het toepassingsgebied van
art. 10 komen te vallen
deze gevallen zijn gevallen waarin uit de leningsovereenkomst blijkt
dat de SE in feite door de bepalingen van de leningovereenkomst effectief
onderworpen is aan het risico van de onderneming van de SA (net zoals
AH)
OESO zit op dezelfde lijn als het Belgische HvC
- Belgische DBV
* in vele DBV in de verdragsdefinitie van dividend verwijzing opgenomen naar
internrechtelijke definitie; verwijzing kan verschillende vormen aannemen
soms “inkomsten uit andere rechten in venn. die volgens de Belgische
belastingwetgeving als dividenden worden belast” laat niet toe om
geherkwalificeerde interest ook als dividend te beschouwen
soms “inkomsten van andere maatschappelijke delen die volgens de
Belgische belastingwetgeving als dividenden worden belast” laat evenmin toe
geherkwalificeerde interest ook als dividend te beschouwen
soms “inkomsten die als dividenden worden belast” herkwalificatie werkt
wel door
BE heeft in meeste DBV bepaling opgenomen, die interesten betaald door
Belgische personenvenn. aan hun vennoten uitdrukkelijk onder dividendartikel
doet ressorteren
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
79
Maar: voor interestbetalingen aan bestuurders en AH’s van
kapitaalvenn. geldt de gemeenrechtelijke benadering van Fiscaal Comité
OESO
4. Dividenden toegekend aan een vaste inrichting of basis in het land van de uitkerende
vennootschap
Art. 10, 4 OESO-Modelverdrag
- vb.: Australiër heeft VI in BE en heeft in die inrichting aandelen van een Belgische venn.
belegd; de door de Belgische venn. uitgekeerde dividenden maken dan deel uit van winst VI
art. 10, 4 veronderstelt dat deze aandelen deel uitmaken van de A van de VI
dividenden behoren dus tot belastbare grondslag
5. Art. 10, 5 OESO-Modelverdrag
Gewone betekenis
- bepaling betreft geval van venn. die in andere verdragsluitende Staat inkomsten of winst
behaalt
art. 10, 5 verzet zich ertegen dat die andere Staat belasting heft op de dividenden die
deze venn. uitkeert in haar vestigingsland (betreft pure extraterritoriale belastingheffing)
Toepassing op lichamen met dubbele vestigingsplaats
- vb.: venn. opgericht naar Nederlands recht, maar werkelijke leiding in andere verdragsluitende
Staat (land X); venn. haalde geen winst of inkomen in NED
voor NED was venn. internrechtelijk echter een inwoner
mag NED dividendbelasting heffen op dividenden betaald naar nog een
andere verdragsluitende Staat (land Y)?
HR: Nee! Ingevolge verdrag NED-X is venn. inwoner van X.
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
80
< als inwoner van X winst behaalt in NED art. 10, 5 staat niet
toe dat NED bronheffing toepast op dividenden die met die winst
worden uitgekeerd
< als inwoner van X geen winst behaalt in NED a fortiori mag
NED geen bronheffing toepassen op dividenden die X uitkeert
AFDELING 4: INTERESTEN
1. Verdeling van de heffingsbevoegdheid
- vb.: zie blz. 134
- ondanks zwakke argumentatie om bronstaat belasting te laten heffen op interesten, kent art.
11 OESO-Modelverdrag toch heffingsbevoegdheid toe aan de bronstaat (woonstaat moet
bijgevolg credit toestaan (art. 23))
Art. 11, 1 en 2 OESO-Modelverdrag
- opmerkingen
* er is een voorkeur voor belastingheffing door het woonplaatsland, indien genieter de
“beneficial owner” van de interest is
* in vele DBV door BE gesloten is een percentage van 15 bepaald
2. Begrip interest: art. 11, 3 OESO-Modelverdrag
- bevat volledige definitie van alles wat als interest moet worden beschouwd
- problemen bij interesten die geherkwalificeerd worden in dividenden: zie samenvatting blz.
77-78
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
81
3. Interesten toegekend aan een vaste inrichting of basis in het land waaruit de interest
afkomstig is
Art. 11, 4 OESO-Modelverdrag
- gelijklopende interpretatie als bij dividendartikel: zie samenvatting blz. 79
4. Bron van interest
a. Art. 11, 5, eerste zin OESO-Modelverdrag
- versie tot 1995: zie blz. 135
- versie 1995: zie blz. 135
in deze versie worden de Staat, staatkundige onderdelen… onder inwonerbegrip
gebracht
inwonerbegrip: zie art. 4 (= persoon die ingevolge de WG van die Staat aldaar
aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf…)
vb.: zetelstaat van een EESV kan geen belasting heffen op interesten
die EESV betaalt aan inwoner van andere verdragsluitende Staat, want
hoewel RP, wordt het niet zelf aan belasting onderworpen (fiscaal
transparant)
aldus: EESV is geen inwoner van de zetelstaat (terugvallen op
art. 21)
- vb.: inwoner van land S heeft lening aangegaan bij inwoner van land R; de interesten worden
betaald door de VI in U en er is een DBV tussen S en R bron is S, want die inwoner is juridisch
SA, dus S mag heffen (als er een DBV was met U, dan mocht U ook heffen (= dubbele bron))
b. Art.11, 5, tweede zin OESO-Modelverdrag
- biedt praktische oplossing: zetel van EESV kan vaak beschouwd worden als inrichting voor de
leden
- bepaling heeft niet tot gevolg de bron van interesten (en heffingsbevoegdheid) uit een van de
of beide verdragsluitende Staten te verplaatsen naar een derde Staat, in de gevallen waarin de
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
82
SA inwoner is van een van de Staten, maar de interest wordt betaald door een VI in een derde
Staat (bepaling stelt immers als vereiste dat de VI zich in een verdragsluitende Staat bevindt om
bron te verplaatsen)
- vb.: inwoner van Uganda heeft VI in BE en lening bij land A; de interesten worden betaald door
de VI aan land A en er is een verdrag tussen deze landen bron is BE
c. Probleem van dubbele bron
- combinatie eerste en tweede zin van art. 11, 5 kan in triangulaire situaties aanleiding geven tot
dubbele bron
* verdrag woonstaat SA – woonstaat genieter: bron van interest is in woonplaats SA
* verdrag Staat waar betalende VI zich bevindt – woonstaat genieter: bron van interest is
in Staat waar VI zich bevindt
Staat van SA als Staat VI zijn aldus bevoegd om interest te belasten (drievoudige belasting)
Oplossing
1. Bijzondere bepalingen in intern recht of DBV
- verschillende landen belasten als woonstaten van de SA’s toch niet de interesten op schulden
die zijn aangegaan voor VI buiten hun grondgebied (voor BE: art. 230, 1° WIB)
- ook in DBV afwijkingen mogelijk
2. Gemeen dubbelbelastingverdragsrecht
- vraag: is woonstaat van genieter in dergelijk geval van internationale drievoudige belasting
verplicht om twee maal voorkoming voor dubbele belasting te geven?
Twee opvattingen
- uitgangspunt: wereldinkomen = binnenlands + buitenlands inkomen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
83
2.a. Het binnenlandsinkomencriterium
- heffing over buitenlands inkomen is voor bronstaat
- heffing over binnenlands inkomen is voor woonstaat
- in deze opvatting is het evident dat de woonstaat geen twee keer voorkoming voor
internationale dubbele belasting moet geven, want dan zou hij niet het hele binnenlandse
inkomen belasten en zichzelf tekort doen
2.b. Het wereldinkomencriterium
- som van wat in binnenland en in buitenland in de heffing wordt betrokken = wereldinkomen,
waarbij men veronderstelt dat fiscale regels in buitenland identiek zijn aan de binnenlandse
- in totaal mag er niet meer worden belast dan het wereldinkomen; woonstaat moet hier voor
zorgen met zijn systeem van voorkoming van internationale dubbele belasting
- in deze opvatting moet de woonstaat twee maal voorkoming van internationale dubbele
belasting verlenen
5. Excessieve interest: art. 11, 6
- zie verder (deel IV: de multinationale onderneming)
AFDELING 5: ROYALTY’S
- = regelmatig terugkerende vergoedingen voor het gebruik van octrooien, merken…
- middel: licentiecontract (= overeenkomst waarbij titularis van een intellectueel recht of van
knowhow aan een ander persoon de bevoegdheid geeft de kennis die door dat recht of die
knowhow wordt gedekt, te gebruiken)
- kan exclusief zijn, meestal beperkt in tijd en ruimte en bepaald in functie van omzet, productie
of aankoop
- in DBV: begrip is strenger omschreven
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
84
1. Toewijzing van de heffingsbevoegdheid
- discussie: is het redelijk dat het land van waaruit de royalty’s worden betaald daar belasting
op heft? Waar is de werkelijke bron?
a. Standpunt van het land waaraan de royalty’s worden betaald
- = royalty’s zijn vergoeding voor de kosten die de titularis van intellectueel recht of knowhow in
het verleden heeft gedaan om immateriële A tot stand te brengen
sterke band tussen intellectueel recht en land waar licentiegever woont
- vb.: in NED
b. Standpunt van het land waaruit de royalty’s worden betaald
- = parallel met dividenden: royalty’s vastgesteld in verhouding tot omzet, productie…
er is een verband met bedrijfsactiviteiten
- er is echter geen verband met winst zelf (want royalty’s zijn aftrekbaar)
Art. 12, 1 OESO-Modelverdrag
- land van betaler heeft geen enkele mogelijkheid om belasting te heffen
- in verdragen met minder ontwikkelde landen wordt meestal afgeweken en wordt meestal wel
een beperkt recht toegekend aan land van de betaler om belasting te heffen
- in verdragen met ontwikkelde landen wordt tekst van art. 12 dikwijls onveranderd
overgenomen
2. Begrip royalty’s
Art. 12, 2 OESO-Modelverdrag 1992
- opmerkingen
* geen verwijzing naar interne WG (wat wel zo was bij dividenden)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
85
verdragsdefinitie staat op zichzelf en is enger dan algemene omschrijving
* art. 12, 2 OESO-Modelverdrag 1977: royalty’s zijn ook vergoedingen van welke aard
ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van nijverheids- of
handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting; verhuring van andere lichamelijke
roerende goederen viel onder art. 7 of onder art. 21
OESO-Modelverdrag 1992: deze kwalificaties zijn nu algemene regel
* begrip royalty’s stemt overeen met inkomsten die in intern Belgisch recht in
verschillende inkomstencategorieën zijn ondergebracht (vb.: art. 17, §1, 3° en 5° WIB)
SVC: niet occasionele winsten of baten (art. 90, 1° WIB), aangezien het daar
gaat om overdrachten (en niet om verhuringen of concessies)
* art. 12, 2: het gaat om vergoedingen voor het gebruik of recht van gebruik van de
opgesomde A; niet om overdrachten (die gerealiseerde MW vallen onder art. 13)
3. Bron van royalty’s
- geen omschrijving in verdrag over de bron van royalty’s
toch belangrijk om vast te stellen of art. 12 wel toepasselijk is, en of men niet moet
uitwijken naar art. 7 of art. 21
- heersende mening: zich laten leiden door analogie met art. 11, 5
royalty’s worden geacht hun bron te vinden ter woonplaats van de SA (plaats van
effectieve betaling of woonplaats van betalende instelling spelen geen rol)
- vele DBV wijken af van art. 12, 1 en kennen bronstaat het recht toe om zeker percentage te
heffen
in dergelijke DBV is er meestal wel een omschrijving van de bron van de royalty’s
(voor omschrijving: zie blz. 142)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
86
4. Royalty’s toegekend aan een vaste inrichting of basis in het land waaruit de royalty’s
afkomstig zijn
Art. 12, 3 OESO-Modelverdrag
- gelijklopende interpretatie als bij dividendartikel en interestartikel: zie samenvatting blz. 79
AFDELING 6: VERMOGENSWINST
Art. 13 OESO-Modelverdrag
1. voorkeur voor liggingsstaat; woonstaat zal vrijstelling of verrekening moeten verlenen
toepassing in Belgische BNI: winst uit vervreemding van in BE gelegen onroerende
goederen is belastbaar, ook als zij zonder bemiddeling van een VI is opgebracht (art. 228,
§2, 3°, a WIB); buiten winstsfeer: MW op in BE gelegen onroerende goederen belastbaar
gesteld door art. 228, §2, 9°, a, g en i WIB
2. voorkeur voor Staat VI of basis; woonstaat zal vrijstelling of credit moeten verlenen
toepassing in Belgische BNI: art. 228, §2, 3°, aanhef en art. 228, §2, 4° WIB
3. zie tekst
4. zie tekst
laat toe door vastgoedvenn. heen te kijken
5. zie tekst
a. Commentaren
- ruimte voor interne recht van heffingsbevoegde Staat om uit te maken of er al dan niet een
realisatie van een MW is
- regeling is ook van toepassing op niet-verwezenlijkte MW in de mate dat interne WG daarin
voorziet
- artikel verzet zich niet tegen opvatting dat overdracht van goederen van een VI op hun
grondgebied naar een andere VI of hoofdvestiging in ander land, moet worden gelijkgesteld met
vervreemding
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
87
- berekening MW: gebeurt ook op grond van interne recht (in de regel wordt kostprijs van
verkoopprijs afgetrokken)
- moeilijkheid: berekening MW verschilt in beide Staten
vb.: ondernemer uit land A koopt gebouw in land B; liggingsland B zal geen
afschrijvingen toestaan, woonstaat A wel
gevolg: MW in liggingsland < MW woonstaat
OESO-Commentaar (deze dekt de tekst van het artikel niet!): woonstaat kan
niet worden verplicht vrijstelling te verlenen voor gehele MW zoals berekend
volgens zijn WG (geen vrijstelling moet worden verleend in de mate dat MW
overeenstemt met afschrijvingen of waardeverminderingen die voorheen op de
in de woonstaat belastbare winst hebben gedrukt)
vb.: zie blz. 145
b. Probleem van exitheffing op aanmerkelijkbelangmeerwaarden
- in veel landen belasting op MW op aandelen die behoren tot een aanmerkelijk belang in een
binnenlandse venn. (stelt bij ons nauwelijks nog iets voor)
- probleem: aanmerkelijkbelanghouders emigreren naar het buitenland, verkopen hun belang
en immigreren terug om zo belasting te ontwijken
oplossing: exitheffing ingevoerd (= fictie op grond waarvan de aandelen geacht
worden te zijn vervreemd juist voor de emigratie)
b.1. Probleem van verenigbaarheid met art. 13, 5 OESO-Model
Eerste mening: onverenigbaarheid
- twee redenen:
* art. 26 en 27 Verdrag van Wenen: Staten mogen geen nationale belastingwetgeving
invoeren die toepassing belastingverdrag frustreert
* Nederlandse RS: bijzonder probleem met exitheffingen op latente MW op aandelen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
88
MW weerspiegelen o.m. de reserves, en die kunnen later worden uitgekeerd
als dividend
heffingsbevoegdheid dividenden (art. 10) wordt op onrechtmatige
wijze doorkruist door de heffing die emigratiestaat naar zich toetrekt door
internrechtelijke fictie om latente MW op aandelen als gerealiseerd te
beschouwen als gevolg van de emigratie
door deze fictie heft emigratiestaat belasting op potentiële
dividenden
Internrechtelijke fictie kan dus niet doorwerken voor toepassing van DBV,
wanneer zij woonstaat heffingsbevoegd maakt in een geval waarin hij dat niet is
Tweede mening: verenigbaarheid
- Nederlandse RS wordt niet gevolgd door de HR
conserverende aanslag in verband met emigratie van aanmerkelijkbelanghouder is
niet in strijd met de goede trouw die bij DBV in acht moet worden genomen
gesteund op art. 13: hieruit mag worden afgeleid dat niet is beoogd om door
het bezigen van de term “gains from the alienation of any property” uit te sluiten
dat een Staat voor de heffing van vermogenswinst aanknoopt bij een
geconstateerde vermogensaanwas die niet door vervreemding tot uitdrukking is
gekomen
conclusies WATTEL:
* er is geen sprake van omkwalificeren van inkomenscategorieën
teneinde hun verdragstoewijzing eenzijdig te beïnvloeden
* ‘reverse credit’: er is alsnog heffingsvoorrang aan immigratiestaat,
indien na emigratie de MW gerealiseerd wordt en het op daadwerkelijke
betaling aankomt
b.2. Afwijking OESO-Modelverdrag
- om twijfel uit te schakelen, wijken landen met aanmerkelijkbelangregeling in hun DBV dikwijls
af van OESO-Modelverdrag heffingsrecht gedurende aantal jaren na emigratie
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
89
- economisch goede reden: het is redelijk dat emigratiestaat een claim laat gelden op
aandelenmeerwaarden die zich op zijn grondgebied en met gebruikmaking van zijn
infrastructuur en openbare dienstverlening hebben gevormd
b.3. Probleem van verenigbaarheid met Europees recht
HvJ 11 maart 2004, de Lasteyrie du Saillant
- in FR bestaat een exitheffing op effectenmeerwaarden (belasting op nog niet gerealiseerde
waardevermeerderingen van effecten wanneer fiscale woonplaats overgebracht naar het
buitenland); effectieve betaling van belasting kan worden uitgesteld tot ogenblik van de
overdracht van de effecten, mits vertegenwoordiger aan te wijzen en waarborg te verschaffen,
maar na 5 jaar zonder overdracht wordt het uitstel een definitief afstel en kan de in het
buitenland betaalde belasting over de aldaar gerealiseerde MW worden verrekend met de
Franse belasting
HvJ: Franse stelsel is onverenigbaar met recht van vestiging (art. 49 VWEU verzet er
zich ook tegen dat de Lidstaat van herkomst de vestiging van een van zijn onderdanen in
een andere Lidstaat bemoeilijkt)
Franse regeling verbiedt misschien niet de belastingplichtige zijn recht van
vestiging uit te oefenen, maar ze beperkt de uitoefening van dit recht door een
afschrikkend effect. Uitstel van betaling is wel mogelijk, maar dat is niet
automatisch en is aan strike voorwaarden verbonden (o.a. waarborg)
- rechtvaardigingsgronden?
* vermoeden van belastingfraude of –ontwijking kan niet worden gebaseerd op feit dat
woonplaats naar een andere Lidstaat is overgebracht geen rechtvaardigingsgrond
* loutere inkomstenderving van een Lidstaat wanneer fiscale woonplaats wordt
overgebracht naar een andere Lidstaat geen rechtvaardigingsgrond
* ook argument van de fiscale samenhang is onjuist
een anderssoortige, eerder harde en algemene, claim op exitheffing zou wellicht wel
door het Hof als verenigbaar met recht van vestiging worden aanvaard: Staat zou
moeten kunnen heffen op MW die zich daar hebben ontwikkeld
drie mogelijke systemen:
< onmiddellijk bij de emigratie te betalen aanslag op latente MW
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
90
mogelijk belemmerend, want wie niet emigreert wordt pas
belast op ogenblik van effectieve realisatie MW
< conserverende aanslag met zekerheidsstelling
geen ongeoorloofde belemmering indien zonder
zekerheidsstelling
< beschikking die zegt welke belasting emigratiestaat alsnog zal heffen
later, op ogenblik van de realisatie van de MW
lijkt geen ongeoorloofde belemmering te zijn
HvJ 7 september 2006, “N”
- exitheffing: wanneer houder van aanmerkelijk belang uit NED emigreert, wil NED belasting
heffen op latente MW, die zich in NED hebben ontwikkeld; maar het betreft conserverende
aanslag (uitstel tot belang effectief wordt gerealiseerd)
HvJ: deze regeling kan de vrijheid van vestiging belemmeren, want:
* belastingschuld ontstaat enkel bij emigratie en niet bij verhuis binnen NED
* uitstel kan alleen maar mits zekerheden worden gesteld en dan verliest men
het genot van het tot zekerheid verstrekte vermogen
* belastingschuld wordt niet verminderd met waardeverminderingen die na
emigratie optreden
* er moet bij emigratie aangifte worden ingediend
- rechtvaardiging aanvaard
* doel Nederlandse regeling: verdeling van heffingsbevoegdheid te waarborgen
gebaseerd op territorialiteitsbeginsel: voormalige woonstaat mag heffen op
de daar ontstane waardeaangroei
vaste RS dat Lidstaten bevoegd blijven om criteria voor verdeling
heffingsbevoegdheid vast te stellen teneinde o.m. dubbele belasting af te
schaffen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
91
HvJ: het is in overeenstemming met territorialiteitsbeginsel, dat betrokken
nationale bepalingen de inning voorschrijven van de belasting op in Nederland
ontstane waardeaangroei
MAAR: op twee punten ging Nederlandse regeling verder dan nodig:
< verplichting zekerheid te stellen
< regeling is onevenredig in de mate dat de
waardeverminderingen die na de emigratie kunnen optreden
buiten beschouwing worden gelaten, voor zover Lidstaat van
ontvangst geen rekening houdt met deze waardeverminderingen
AFDELING 7: ZELFSTANDIGE BEROEPEN
- vóór 2000: art. 14
- vanaf 2000: art. 14 geschrapt inkomsten uit zelfstandige beroepen vallen nu onder art. 7
1. Verdeling van de heffingsbevoegdheid
Art. 14, 1 OESO-Modelverdrag
- volgt hetzelfde principe als inzake ondernemingswinst
voor BE dus ernstige beperking van zijn heffingsbevoegdheid t.a.v. niet-inwoners in
vergelijking met wat art. 228, §2, 4° WIB toelaat, waar geen vereiste van vaste basis in BE
is
2. Begrip vrij beroep
Art. 14, 2 OESO-Modelverdrag
- opmerkingen
* het mag niet gaan om een onderneming
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
92
over het algemeen: art. 14 geldt enkel voor activiteiten die slechts geringe
kapitaalinspanning vergen, waarvoor hoge opleiding meer vereist is dan grote
kapitaalinzet
* niet verbonden zijn door arbeidsovereenkomst
* ook venn. kunnen voor toepassing van de verdragen inkomsten verkrijgen in de zin van
art. 14 ( intern Belgisch recht)
3. Begrip vaste basis
- Belgische administratie: bij gebreke van verdragsdefinitie, kijken naar internrechtelijke begrip
van art. 229 WIB (gesteund op art. 3, 2 OESO-Modelverdrag)
- RL: kijken naar context; men moet zich eerder richten naar het begrip vaste inrichting in art. 5
Vergelijking tussen de vaste basis en de vaste inrichting
a. Traditioneel ziet men verschillen
- mate van permanentie van de activiteit: vaste basis < VI
het volstaat dat de activiteiten in een vaste basis met zekere intervals worden
ondernomen
- VI moet uitgerust zijn voor de uitoefening ondernemingsactiviteit vaste basis
vb.: hotelkamer kan reeds vaste basis zijn (ruimte is veel sneller geschikt te maken
voor de activiteiten van een beoefenaar van een vrij beroep dan voor activiteiten van
industriële of commerciële aard)
b. Maar er zijn ook belangrijke gelijkenissen
b.1. Gemeenschappelijke elementen in de definitie
- zowel VI als vaste basis veronderstellen:
* beschikking over een plaats
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
93
* plaats moet zekere permanentie vertonen
* activiteit moet er worden uitgeoefend
wanneer voorwaarden voor VI vervuld, is er a fortiori een vaste basis
- geen VI of vaste basis wanneer enkel voorbereidende of hulpwerkzaamheden worden verricht
- vb.: ramp gebeurd in India; verantwoordelijke is een in de USA gevestigde venn.; slachtoffers
zijn Amerikanen
advocatenkantoor van slachtoffers richt bijkantoor op in India om bewijsmiddelen te
verzamelen en onderzoeken te voeren
dit is geen vaste basis!
- recente buitenlandse RS: er bestaat geen verschil tussen VI en vaste basis
* Tax Court Canada: in beide gevallen moet er gewoon een bedrijfsinrichting zijn, die
gecontroleerd wordt door een NI en waarmee hij zich identificeert
vb.: zelfstandig Amerikaans consulent, die gedurende 340 dagen gespreid
over twee jaar opleiding geeft in Canadese onderneming en daarbij niet vrij kan
bepalen over welke lokalen hij zou beschikken en slechts het gebouw van zijn
opdrachtgever kan betreden tijdens de normale openingsuren, kan niet geacht
worden een controle uit te oefenen over deze lokalen en zich ermee te
identificeren hij heeft dus geen vaste basis in CAN
* recente Belgische RS gaat dezelfde richting uit
b.2. Gemeenschappelijke toewijzingsfunctie van de heffingsbevoegdheid
- art. 14, 1 huldigt hetzelfde principe als art. 7, 1
b.3. Gemeenschappelijke onderliggende principes
- allocatie van kosten over hoofdinrichting en vaste basis
- zelfstandigheidsfictie of fiscale personificatie
- afwijzing van de theorie van de aantrekkingskracht
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
94
AFDELING 8: BEZOLDIGINGEN UIT NIET-ZELFSTANDIGE BEROEPEN
Artikel 15 OESO-modelverdrag
1. Principe: art. 15, 1: voorkeur voor de werkstaat
Voorbeelden
- Nederlander werkt in NED voor een Belgisch inwoner en wordt door deze betaald
exclusieve heffingsbevoegdheid voor NED (zowel woon- als werkstaat)
- Nederlander werkt in BE voor een Belgisch inwoner
BE mag als werkstaat belasten en NED zal moeten vrijstellen (art. 23)
Ontleding van artikel 15, al. 1 OESO-Modelverdrag
a. Salarissen, lonen en soortgelijke beloningen
- niet door verdrag omschreven, dus betekenis van nationale wet van de Staat die verdrag moet
toepassen (= werkstaat)
- voor in BE verkregen inkomsten: beroepsinkomsten die voortkomen uit de bezoldigingen van
WN’s vallende onder de WAO of onder soortgelijk wetgevend of reglementair statuut
vb.: vergoedingen die opzeg dekken = bezoldigingen (en geen pensioenen);
lijfrentetermijnen aan een in BE wonende WN betaald na zijn ontslag in afwachting van
nieuwe werkkring = art. 15…
- ontslagvergoedingen:
* bijzonder probleem
vb.: iemand wordt na 10 jaar bij dezelfde WG ontslagen en krijgt
ontslagvergoeding; 3 jaar gewerkt in USA, 2 jaar in FR, 5 jaar in BE, maar 20% van
zijn activiteiten in die 5 jaar in DUI uitgeoefend wie mag heffen?
* slaat ontslagvergoeding op laatst uitgeoefende activiteit of op alle activiteiten die
voorheen werden uitgeoefend? Belgische administratie maakt onderscheid:
< “compenserende” ontslagvergoeding: compenseert niet-nageleefde
opzeggingstermijn; indien er geen ontslag was, zou er gedurende
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
95
opzeggingstermijn eenzelfde tewerkstelling geweest zijn als op moment van
ontslag
vb.: BE zou 80% mogen heffen; DUI 20%
< “niet-compenserende” ontslagvergoeding: heeft niet tot doel niet-nageleefde
opzeggingstermijn te compenseren; gaat om automatische ontslagvergoeding
(wettelijk of contractueel bepaald)
vergoeding moet worden uitgesplitst over de landen die ooit
bezoldigingen hebben kunnen belasten
b. Verkregen
- heeft art. 15, 1 ook betrekking op fictief inkomen?
vb.: NED belast directeur op hoogste van zijn werkelijk loon of van loon dat hij
normaal zou kunnen behalen; is NED ook heffingsbevoegd op fictief inkomen van
directeur die in BE woont?
- Nederlandse HR
* indien bepaalde inkomsten naar hun aard alleszins aan NED ter heffing zijn
toegewezen, laat art. 3, 2 van het Verdrag NED de ruimte om die inkomsten te belasten
zoals het dat wil, met inbegrip van toepassing van forfaits en ficties
* m.b.t. inkomsten die naar hun aard volgens het Verdrag onder een bepaald artikel
vallen, dat de inkomsten niet aan NED ter heffing toewijst, kan NED daarentegen niet die
inkomsten door internrechtelijke fictie herkwalificeren dat ze onder een artikel vallen,
dat ze wel aan NED toewijst
In casu: het gaat om inkomsten die niet daadwerkelijk verkregen zijn. NED mag een
op die fictie gebaseerde heffing niet toepassen.
- in nieuwe DBV BE-NED (2001) werkt Nederlandse fictiefloonregeling wel door
c. Dienstbetrekking
- geen onderscheid tussen tegenwoordige of vroegere dienstbetrekking
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
96
d. Afbakening tegenover artikel 18 OESO-Modelverdrag
- art. 18 pensioenen en soortgelijke beloningen ter zake van vroegere dienstbetrekking
beperkte reikwijdte: gaat enkel om toekenningen die betrokken Staat als pensioenen
en daarmee gelijkgestelden beschouwt
e. Bronstaatbeginsel
- belasting door Staat waar dienstbetrekking wordt uitgeoefend (woonstaat moet vrijstelling of
verrekening verlenen (art. 23))
- gaat om situatie waarin men in de andere Staat arbeid verricht en daar aldus fysisch aanwezig
is bij verrichten van arbeidsprestaties (geen vereiste van bepaalde duur verblijf)
f. Maatstaf om te bepalen welke inkomsten verkregen zijn ter zake van de dienstbetrekking
in de andere Staat
- criterium: hoeveelheid arbeidsdagen
belastbare bezoldiging = totale bezoldiging x
- ook rekening houden met arbeidsintensiteit
2. De 183-dagenregel: art. 15, 2: exclusieve bevoegdheid voor het woonplaatsland
Algemene opmerkingen
- alleen woonplaatsstaat mag belasten, omdat relatie met werkstaat te zwak is, maar de drie
voorwaarden moet cumulatief vervuld zijn
- in BE probeert men meestal aan één van de voorwaarden niet te voldoen, zodat werkstaat
mag heffen (belastingniveau is daar vaak lager) en BE vrijstelling moet verlenen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
97
Ontleding van artikel 15, 2 OESO-Modelverdrag
a. Verblijf in de werkstaat van maximum 183 dagen per jaar
- moet niet gaan om aaneengesloten periode
- moet wel gaan om verblijf dat met werkzaamheden verband houdt
Wanneer > 183 dagen, dan mag verdragsstaat waar persoon activiteit uitoefende inkomsten
belasten die opgebracht zijn door deze activiteit, ongeacht jaar van toekenning of inning
vb.: Amerikaan werkt in 2008 > 183 dagen in BE voor Amerikaanse WG. In 2010 krijgt
hij achterstallige bezoldiging voor het werk dat hij in 2008 verrichtte
Is ook in BE belastbaar, want in 2008 moest voldaan zijn aan 183-dagenregel
(niet in 2010)
- verblijven = feitelijk aanwezig zijn; zowel arbeidsdagen als niet-arbeidsdagen worden
meegeteld als men ze in werkstaat doorbracht (vb. verlof, weekends…)
* verschil tussen Nederlandse en Franse tekst Engelse tekst
< Engelse tekst: enige manier om de periode te berekenen is “the days of
physical presence method”
Moeten dus in berekening worden begrepen: een deel van een dag,
dag van aankomst en van vertrek en alle andere dagen die in de werkstaat
worden doorgebracht (vb. weekends, vakanties…)
< Nederlandse en Franse tekst: meer duurzame aanwezigheid
Nederlandse RS: praktisch criterium = overnachting in werkstaat (dus
eerste dag verblijf zal meetellen, maar laatste niet meer)
* sommige verdragen spreken over activiteit i.p.v. verblijf
Rekening houden met effectief gewerkte dagen, met normale
werkonderbrekingen en dagen die verband houden met activiteit, ook al worden
onderbrekingen in ander land doorgebracht
- OESO Modelverdrag 1977: eenvoudig sprake van 183 dagen in desbetreffende belastingjaar
(nu maakt het dus niet uit wanneer dat jaar precies van start gaat)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
98
b. Betaling van de beloningen door of namens een werkgever die geen inwoner is van de
werkstaat
- “namens” < En. “on behalf” (= ruimer) beloning valt ten laste van WG die geen inwoner van
werkstaat is
feit dat salarissen onrechtstreeks ten laste komen van WG die wel inwoner is van
werkstaat, is niet voldoende om art. 15, 2 ontoepasselijk te maken
- “door” en “namens” zijn synoniemen
wanneer bezoldiging betaald wordt “door” een WG van de werkstaat, maar “namens”
(= ten laste van) een WG in een andere Staat, zou de werkstaat niet heffingsbevoegd zijn
(bron is immers niet te situeren in de werkstaat, maar kan betwist worden)
- begrip WG wordt in Verdrag niet gedefinieerd, maar volgens RL mag het niet worden
vereenzelvigd met het civielrechtelijke begrip WG
vb.: personeelslid van buitenlandse moedermaatschappij wordt tijdelijk naar de in de
werkstaat gevestigde dochtermaatschappij gedetacheerd wordt, doch in kader van de
met de moeder gesloten arbeidsovereenkomst
Feit dat de dochter in de werkstaat tijdelijk als feitelijke werkgeefster
optreedt, is voldoende om als WG in de zin van art. 15, 2 te worden beschouwd
Recente RS gaat meer richting uit van formele interpretatie ‘WG’.
c. Inrichtingsvoorbehoud
- formulering van dit voorbehoud verschilt soms van verdrag tot verdrag
3. Schepen en vliegtuigen
Art. 15, 3 OESO-Modelverdrag
- geldt niet voor vrachtwagenchauffeurs
HvC: deze heeft zijn professioneel aanknopingspunt bij zijn WG: daar moet hij geacht
worden zijn bezoldigde activiteit uit te oefenen Administratie: er moet een opdeling
gebeuren in functie van de tijd die chauffeur in verschillende landen doorbracht
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
99
AFDELING 9: TANTIEMES
Art. 16 OESO-Modelverdrag
Opmerkingen
- zowel van toepassing op NP als op RP die lid zijn van de RvB of toezicht van buitenlandse venn.
- enkel van toepassing op eigenlijke tantièmes, presentiegelden en andere soortgelijke
beloningen (beloningen in de functie van bediende/adviseur vallen niet onder art. 16
attractiebeginsel speelt hier dus niet)
BE heeft in 1992 in de Commentaar echter een voorbehoud laten opnemen om
attractiebeginsel toch toe te passen, maar dit is niet toepasselijk voor DBV’s vóór 1992
- toekenning van heffingsbevoegdheid aan de woonstaat van de venn. is niet afhankelijk van
enige fysieke aanwezigheid van de bestuurder of commissaris in die staat (salary-split mogelijk)
- inkomsten moeten effectieve prestaties vergoeden
Door België gesloten DBV
- de meeste wijken af van het OESO-Modelverdrag
* regelen meestal uitdrukkelijk het lot van de beloningen wegens andere functies die de
bedoelde personen uitoefenen
*betreffen meestal alleen de mandatarissen van “venn. op aandelen”, “kapitaalvenn.” of
venn. waarvan de vorm uitdrukkelijk wordt aangeduid
- venn. op aandelen
* vóór Volmachtbesluit 1996: toestand was eenvoudig tantièmeartikel was enkel
toepasselijk op mandatarissen van NV’s, CVA’s en daarmee gelijkgestelde venn. (enkel
betwisting over vereffenaars en personen met gelijksoortige functie als lid van de RvB of
van toezicht)
* na 1996 (begrippen kapitaal- en personenvenn. uit WIB verdwenen):
sommigen: “BVBA’s en CV’s mogen worden beschouwd als venn. op
aandelen, omdat de vennootschapswetgeving nog enkel de term aandelen
gebruikt t.a.v. deze venn.”
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
100
Niet overtuigend, want in het Frans nog steeds onderscheid tussen
“actions” en “parts”
Pro argument: BVBA’s en CVBA’s leunen in huidige
vennootschapsrecht meer aan bij de kapitaalvenn. dan bij de
personenvenn.
Belgische fiscus was opvatting zeer genegen, maar RS wees opvatting
af; administratie aanvaardt nu ook dat BVBA’s en CVBA’s geen venn. op
aandelen zijn en ook geen kapitaalvenn. zijn geworden
* hoe dan ook: andere bedrijfsleiders dan vennootschapsmandatarissen vallen niet
onder art. 16 (maar onder art. 14, 15 of 21)
AFDELING 10: ARTIESTEN EN SPORTBEOEFENAARS
Art. 17 OESO-Modelverdrag
1. Principe: art. 17, 1: voorkeur voor de werkstaat
Toepassingsgebied
- zowel van toepassing op artiesten en sportbeoefenaars die zelfstandig zijn als die in
dienstverband optreden
- afwijking van art. 7 impliceert dat artiest in Staat van optreden niet over VI hoeft te beschikken
- afwijking van art. 15 is in feite alleen afwijking van de 183-dagen-regel (art. 15, 2)
Toepassing in België
- belastingheffing in BNI steunt op art. 228, §2, 8° WIB
- Belgische inwoner die artiesten en sportbeoefenaars betaalt, moet op de gage of bezoldiging
die hij betaalt BV inhouden (art. 270, 3° WIB)
- praktijk: vooral problemen met VZW’s en feitelijke verenigingen die buitenlandse artiesten
naar BE laten overkomen
- niet duidelijk welke belastingheffing door art. 17, 1 gedekt wordt
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
101
* vb.: wielrenner uit land A winst een koers in land B land B mag prijs belasten
* vb.: wielrenner uit land A is in dienst van een ploeg en wordt bezoldigd in land A; hij
neemt deel aan wielerronde in land B gedurende drie weken, maar wint geen prijs
mag land B belasting heffen op bezoldiging die overeenstemt met de drie
bewuste weken? Wellicht wel.
2. Antiontwijkingsbepaling: art. 17, 2 OESO-Modelverdrag
Achtergrond
- gage voor artiest soms betaald aan artiestenvenn.
op grond van art. 17, 1 kan land waar optreden plaatsvindt dan geen belasting heffen:
* geen persoonlijk inkomen voor artiest
* venn. is zelf geen artiest; de door haar/hem opgestreken gage is in
haren/zijnen hoofde te beschouwen als ondernemingswinst (art. 7) of inkomen
van een zelfstandig beroep (art. 14) zijn niet belastbaar in Staat van optreden
(tenzij VI of vaste basis)
art. 17, 2 laat aan land van optreden toch toe deze inkomsten te belasten
Intern Belgisch recht
- om heffingsbevoegdheid uit te oefenen, moet er natuurlijk nog internrechtelijke kapstok zijn
vóór 1989: geen kapstok
thans: wel kapstok in art. 228, §2, 8° WIB
- niet alle DBV bevatten echter tekst van art. 17, 2 inkomsten die dan worden betaald aan
buitenlandse artiestenvenn. kunnen dan niet worden belast
3. Toepassing in Belgische rechtspraak: Gent 13 juni 2006
- Belgische venn. had in BE motorcross georganiseerd, waaraan verschillende buitenlandse
piloten deelnamen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
102
Belgische venn. betaalde eenmalig gefactureerd bedrag aan een buitenlandse venn.
die de buitenlandse piloten moest aanstellen en hen betalen voor hun deelname
Om belastbaarheid in BE van de voor elke piloot bestemde vergoeding te
beoordelen, onderzoekt HvB Gent telkens relevante DBV
DBV met doorkijkbepaling
- DBV BE-GB: art. 17 (zie tekst op blz. 172)
Vermits prestaties geleverd in BE, is BE bevoegd om de vergoedingen van de Britse
motorrijders te belasten
Omstandigheid dat Belgische venn. eenmalig betaalde aan een buitenlandse
venn. en niet aan motorrijders zelf, heeft geen invloed
Plaats waar piloten worden uitbetaald betekent niet dat de inkomsten niet
zouden verkregen zijn in BE; de plaats van het optreden van de piloten is van
belang om te bepalen waar de vergoeding verkregen is (BE dus)
DBV zonder doorkijkbepaling
- DBV BE-NL: art. 17 (zie tekst op blz. 173)
Hof vindt art. 228, §2, 8° WIB niet in strijd met art. 17
Commentaar (§ 8, bij art. 17.1): Staten kunnen in hun nationale WG een
bepaling opnemen waarbij het inkomen uit voorstellingen op hun grondgebied
kan belast worden ook al wordt niet rechtstreeks betaald aan de performant
maar aan een venn.
Betwistbaar!
* Commentaar dateert van lang na sluiten betrokken DBV
* Commentaar steunt op de eveneens recente algemene opvatting van de
OESO dat internrechtelijke antimisbruikbepalingen doorwerken bij de
toepassing van DBV (eveneens omstreden)
* Enkele maanden geleden deed HvB Gent nog een tegengestelde
uitspraak
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
103
AFDELING 11: PENSIOENEN ANDERE DAN OVERHEIDSPENSIOENEN
Art. 18 OESO-Modelverdrag: exclusieve toewijzing aan de woonstaat
- Belgische administratie
* traditioneel: pensioenen = periodieke uitkeringen (dus geen uitkeringen in een keer
(vallen onder art. 21))
Betwist in RL: art. 18 geeft geen definitie, dus moet gekeken worden naar lex
fori (art. 3, 2)
Art. 34, §1, 2° WIB: kapitalen en afkoopwaarden zijn wel als
pensioenen belastbaar
* thans: ook kapitalen van groepsverzekeringen vallen onder “andere soortgelijke
beloningen” van art. 18
- in Belgische RS vooral problemen met uitkeringen van Nederlandse oorsprong
Antwerpen 7 mei 1984
- Nederlander was inwoner van BE en ontving AOW-uitkering
Nederlander: “AOW-uitkering is niet afhankelijk van vroegere uitoefening
dienstbetrekking, dus geen pensioen”
Hof: “AOW-uitkering maakt normaal en gebruikelijk een beloning uit ter zake van
vroegere dienstbetrekking; het is niet omdat bepaalde personen die geen
dienstbetrekking hebben uitgeoefend en toch een AOW-uitkering krijgen dat de aard van
die uitkering gewijzigd wordt”
Uitkering valt dus onder art. 34 WIB en art. 18 OESO-Modelverdrag
Gent 10 januari 1986
- Periodieke vergoeding toegekend ingevolge Nederlandse Wet Uitkeringen
Vervolgingsslachtoffers 1940-45 is belastbaar op grond van art. 34 WIB
Beoogt immers compensatie van feitelijk verlies van arbeidsinkomsten
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
104
Bijzondere problemen
1. Belgisch fiscaal stelsel van in het buitenland opgebouwde pensioenkapitalen
- buitenlander heeft in eigen land pensioenkapitaal opgebouwd en immigreert dan in BE waar
hij zijn pensioenkapitaal opstrijkt
BE is als woonstaat exclusief heffingsbevoegd (art. 34, §1, 2° WIB)
- wat is Belgische fiscale stelsel van in het buitenland opgebouwde pensioenkapitalen?
Administratie: doen alsof genieter tijdens opbouw van pensioen Belgisch rijksinwoner
zou zijn geweest, en nagaan hoe de stortingen voor de opbouw in BE zouden behandeld
geweest zijn
Leidt tot volgend onderscheid
a. Groepsverzekeringen, pensioenfondsen en bedrijfsfondsen
- pensioenkapitalen kunnen door deze zaken gevormd worden
- wanneer zou blijken dat pensioenbijdragen in individueel en definitief voordeel van de
begunstigde werden gedaan (= feitenkwestie) en niet zijn vrijgesteld, dan zouden ze – naar
Belgische normen – op het ogenblik van hun betaling belastbaar zijn geweest als VVAA; en dan
kunnen latere uitkeringen niet nogmaals worden belast als uitgesteld beroepsinkomen
HvC bevestigt dit
“in individueel en definitief voordeel van de begunstigde”
* bewijs dat hieraan niet is voldaan kan mede berusten op vaststelling dat
WN tijdens opbouw van pensioen niet kon beschikken over de
pensioenreserves
* “individueel en definitief verworven” = o.m. feit dat gestorte WG-
bijdragen onherroepelijk uit het vermogen van de WG zijn verdwenen en
in hoofde van de WN vaste pensioenaanspraken doen ontstaan, die
definitief verworven zijn op het moment van de betaling van de bijdragen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
105
b. Individuele levensverzekeringen
- vallen ook niet onder art. 18 OESO, want niet betaald ter zake van een vroegere
dienstbetrekking
- vallen onder art. 21 (restartikel)
Maar probleem blijft hetzelfde, want hier ook exclusieve heffingsbevoegdheid aan
woonstaat
- een in het buitenland gesloten individuele levensverzekering heeft niet genoten van de
Belgische maatregelen tot aftrek of belastingvermindering
Uitgekeerd kapitaal blijft in BE dan ook belastingvrij
2. Problematiek van de exitheffing
- wanneer pensioenkapitaal wordt opgebouwd in een land, kan dit gebeuren met allerlei fiscale
faciliëringen; de meeste landen gaan er dan van uit dat die faciliëringen later worden
gecompenseerd door de latere belasting van de uitkeringen
Kan echter niet meer wanneer begunstigde geëmigreerd is op het ogenblik dat hij
uitkeringen opstrijkt
Landen proberen dit te omzeilen door exitheffing in te stellen (= fictie op
grond waarvan pensioenkapitaal geacht wordt te zijn opgestreken dag vóór
emigratie)
Artikel 364bis, eerste alinea WIB 1992
- beperking tot buiten de EER gelegen Staten (HvJ: was anders onverenigbaar met vrij verkeer
van WN’s en vrijheid van vestiging)
- Administratie: wettelijke emigratieclausule zal echter niet toegepast worden wanneer de
verkrijger in de Staat waar hij nu woont, daadwerkelijk op de bedoelde inkomsten belast wordt
(om rekening te houden met DBV)
- RL/RS: fictie van art. 364bis mag niet toegepast worden wegens manifeste strijdigheid met
DBV
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
106
- Nederlandse HR trekt opvatting dat conserverende aanslag in verband met emigratie van
aanmerkelijkbelanghouder niet in strijd is met goede trouw van DBV, niet door tot exitheffingen
op pensioenen
verklaring: conclusies WATTEL: voor waardestijgingen op aanmerkelijk belang staan
zowel de verdragstekst als Commentaar een compartimentering toe van het
heffingsrecht naargelang de periode van inwonerschap, terwijl dat voor pensioenen niet
het geval is
AFDELING 12: OVERHEIDSFUNCTIES
1. Overheidsbezoldigingen
a. Bronstaatbeginsel: art. 19, 1, a OESO-Modelverdrag
- exclusieve heffingsbevoegdheid aan de bronstaat
- niet alleen diensten verstrekt in het raam van een formele betrekking in dienst van een
publiekrechtelijke OH, maar ook in dienst van een privaatrechtelijke instelling die de Staat of
een publiekrechtelijk onderdeel daarvan financiert en controleert
b. Woonstaatbeginsel: art. 19, 1, b OESO-Modelverdrag
- exclusieve heffingsbevoegdheid voor woonstaat (want zeer sterke band)
2. Overheidspensioenen
a. Bronstaatbeginsel: art. 19, 2, a OESO-Modelverdrag
- voorbeeld: gepensioneerd Belgisch ambtenaar gaat in ITA wonen heffingsbevoegdheid
exclusief voor BE
b. Woonstaatbeginsel: nationaliteitsclausule: art. 19, 2, b OESO-Modelverdrag
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
107
3. Overheidsbedrijven: art. 19, 3 OESO-Modelverdrag
- art. 19 is hier niet op van toepassing
AFDELING 13: STUDENTEN
Art. 20 OESO-Modelverdrag
- Staat waar gestudeerd wordt heeft geen heffingsbevoegdheid
AFDELING 14: ANDERE INKOMSTEN
Art. 21 OESO-Modelverdrag: restartikel
1. Principe: art. 21, 1 OESO-Modelverdrag
- maar: DBV is dus geen bron van belastingschulden; er moet nog altijd gekeken worden naar
intern recht
Dubbel toepassingsgebied
1. Inkomensbestanddelen die naar hun aard niet in de voorgaande artikelen worden behandeld
vb.: werkloosheids- en ziekteuitkeringen; pensioenen van zelfstandigen en
permanente uitkeringen wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten; inkomsten uit
renten in de zin van art. 17, §1, 4° WIB met afstand van kapitaal; inkomsten uit
individuele levensverzekeringen; prijzen en subsidies aan geleerden, schrijvers en
kunstenaars; onderhoudsuitkeringen
2. Ook toepasselijk op naar hun aard wel behandelde inkomensbestanddelen die echter komen
uit bronnen die niet worden behandeld (woonstaat zelf of derde landen)
vb.: inkomsten uit onroerende goederen gelegen in woonstaat of derde land;
dividenden, interesten en royalty’s afkomstig uit woonstaat van genieter of uit een derde
land
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
108
2. Inkomsten toegekend aan een vaste inrichting: art. 21, 2 OESO-Modelverdrag
- soortgelijke bepalingen bij dividend-, interest- en royaltyartikelen
3. Voorbehoud België
- in OESO-Commentaar: BE behoudt zich als bronstaat het recht voor om dergelijke inkomsten
te belasten in de gevallen waarin de woonplaatsstaat zijn heffingsbevoegdheid niet
daadwerkelijk uitoefent
HOOFDSTUK IV: DE METHODEN TOT VOORKOMING VAN
INTERNATIONALE DUBBELE BELASTING
- soms is toewijzing heffingsbevoegdheid niet altijd exclusief ° internationale dubbele
belasting, wat in strijd is met DBV
opgevangen door art. 23
HOOFDKENMERKEN
- art. 23 vraagt toegeving van de woonplaatsstaten
- twee methoden
1. Vrijstellingsmethode: art. 23 A OESO-Modelverdrag
- woonstaat moet inkomsten waarop bronstaat mag heffen, vrijstellen
- voorkeur van Europees-continentale landen
- wordt gecombineerd met verrekenings- of creditmethode t.a.v. dividenden, interesten en
royalty’s
- grondslag: kapitaalimportneutraliteit (onderneming die in het buitenland winst behaalt, moet
op dezelfde wijze worden belast als haar buitenlandse concurrent)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
109
2. Creditmethode: art. 23 B OESO-Modelverdrag
- woonstaat moet toelaten om buitenlandse belasting af te trekken van eigen belasting
- voorkeur van Angelsaksische landen, maar ook Europees-continentale landen passen methode
toe op dividenden, interesten en royalty’s
- grondslag: kapitaalexportneutraliteit (onderneming die in het buitenland winst behaalt, moet
even zwaar belast worden als wanneer zij deze winst in het binnenland zou behalen)
- wat bij verschillende kwalificaties van inkomsten door woonstaat en bronstaat?
* probleem vindt oorsprong in verschillen in intern recht van Staten
wanneer bronstaat een andere verdragsbepaling toepast dan die welke de
woonstaat zou hebben toegepast, blijft men te maken hebben met correcte
toepassing van het verdrag door de bronstaat
Woonstaat moet vrijstelling of credit verlenen
* probleem vindt oorsprong in verschillende interpretatie van de feiten of van de
verdragsbepalingen
OESO geeft geen oplossing
AFDELING 1: DE CREDIT OF VERREKENINGSMETHODE
1. Omschrijving
- = woonplaatsland heft belasting over gehele inkomen of gehele winst, waar ook ter wereld
behaald, doch de in het buitenland geheven belasting op zijn belasting in mindering brengt
(“credit against tax”)
- voorwaarde: beide belastingen moeten gelijksoortig zijn
2. Voorbeeld
- zie blz. 186
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
110
3. Gevolgen
- wanneer binnenlandse belasting < buitenlandse belasting: geen volledig credit, maar de te
crediteren buitenlandse belasting wordt dan meestal beperkt tot binnenlandse belasting over
buitenlandse inkomen
- nadeel: belastingplichtige betaalt steeds hoogste van de twee belastingen
daarom: woonstaten staan, in verdragen met ontwikkelingslanden, regelmatig toch
een credit voor een fictieve belasting toe (tax sparing clausule)
AFDELING 2: DE VRIJSTELLINGSMETHODE
1. Principe en varianten
a. Integrale vrijstelling
- = negeren of elimineren van buitenlandse inkomsten
- nadeel: progressie wordt gebroken
- totale belastingdruk op buitenlands inkomen wordt geheel bepaald door belastingdruk in
bronstaat
- art. 23 A, 1 OESO-Modelverdrag
b. Vrijstelling met progressievoorbehoud
- met buitenlandse inkomsten rekening gehouden voor bepaling van het tarief dat op
binnenlandse inkomen wordt toegepast (uitgangspunt is wereldinkomen)
- resulteert in evenredige vrijstelling:
over wereldinkomen wordt belasting berekend
deze belasting wordt uitgedrukt in een gemiddeld percentage
dat percentage wordt dan over binnenlandse inkomen geheven (komt
dus neer op toepassing regel van drie)
- art. 23 A, 3 OESO-Modelverdrag
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
111
- België
* om verdragsrechtelijk erkende progressievoorbehoud toe te passen, is het vereist dat
interne WG daar ook in voorziet (“interne kapstok”)
art. 155 WIB (geen analoge bepaling voor de vennB)
* vrij te stellen inkomen: bedrag dat aan belasting zou zijn onderworpen op basis van de
Belgische WG indien er geen verdrag bestond
Kan verschillen tussen het bedrag van het in de bronstaat belaste inkomen en
bedrag dat in BE wordt vrijgesteld
* ook rekening met buitenlandse inkomsten, die indien zij van Belgische oorsprong
waren geweest, afzonderlijk belastbaar zouden zijn
- gevolgen
* belastingplichtige die inkomen uit twee landen betrekt is meestal beter af dan iemand
die al zijn inkomen uit één land behaalt
vb.: zie blz. 188
HvJ ziet deze gevolgen niet in en wil niet toelaten dat bronstaat ook rekening
zou houden met het wereldinkomen
2. Algemene kenmerken
- woonstaat moet vrijstelling verlenen (al of niet met progressievoorbehoud), ongeacht of de
andere Staat zijn recht om belasting te heffen al dan niet uitoefent
Commentaar 2000: dit wordt wat genuanceerder bekeken
- vrijstelling wordt verleend zonder rekening te houden met hoogte van buitenlandse belasting
- progressievoorbehoud geldt ook voor inkomensbestanddelen die exclusief aan andere Staat
ter heffing zijn toegewezen (zeldzaam)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
112
3. Het probleem van de dubbele verliescompensatie
- vb.: venn. heeft hoofdzetel in BE en een inrichting in NED (waarmee DBV)
BE NED
Jaar 1 100 - 100
Jaar 2 100 100
* In jaar 1 wordt Nederlands verlies van 100 afgetrokken van Belgische winst (art. 8 of 75
KB/WIB) (NED houdt hier geen rekening mee)
Er wordt niks belast
* In jaar 2 wordt Nederlands verlies van 100 in jaar 1 afgetrokken van de winst in NED
Enkel Belgische 100 wordt dus belast
Verlies wordt dus 2 keer toegerekend: over de 2 jaar wordt slechts 100
belast, terwijl er economisch een winst van 200 was
Probleem
- enerzijds werd Belgische belastingheffing indertijd verminderd door internrechtelijk
toegelaten verrekening van buitenlands verlies
- anderzijds heeft art. 23 OESO-Modelverdrag tot gevolg dat buitenlandse winst die niet werd
belast wegens de aldaar toegelaten aftrek van vorige verliezen, ook nog eens in BE moet
worden vrijgesteld
dubbele verliescompensatie
Oplossing
- in meeste DBV clausule in art. 23, die toelaat de vrijstelling in BE aan winst van buitenlandse
VI, te annuleren ten belope van dubbele verliesverrekeningen
uit het buitenland afkomstige winst die daar niet werd belast wegens
verliescompensatie, terwijl die verliescompensatie reeds eerder effectief (dit is
essentieel) in BE heeft plaatsgevonden, wordt dan in BE belastbaar
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
113
in bovenstaand vb. zou er dus een recapture gebeuren van 100 door BE waardoor
Nederlandse 100 toch belast wordt
vb.: Belgische venn. heeft inrichtingen in NED en DUI
BE NED DUI
Jaar 1 100 - 100 100
Jaar 2 100 100 100
* In jaar 1: Nederlands verlies wordt afgetrokken van andere buitenlandse winst
MAAR: DUI zal Duitse winst van 100 toch belasten (fiscaal recht is
territoriaal)
* In jaar 2: Nederlands verlies wordt verrekend met Nederlandse winst
BE zal bij deze verliesverrekening echter nog altijd de Nederlandse
winst van 100 moeten vrijstellen (eerste verliesverrekening was immers
louter formeel, er was geen effectieve verliescompensatie in BE)
Bijkomende vraag: tegen welk tarief?
- Administratie
* traditioneel: Belgische belasting moest berekend worden zonder toepassing te maken
van verminderingen in art. 156 WIB, omdat winst in buitenland niet werd belast
RL: in strijd met RS HvC (toepassing van art. 156 WIB vereist enkel dat de in
het buitenland behaalde winst aan eigen belastingregeling werd onderworpen)
* thans: verlaagde tarief moet in deze gevallen ook worden toegepast
4. Problematiek van dubbele niet-belasting
Art. 23 A, 4 OESO-Modelverdrag 2000
- bedoeling: dubbele niet-belasting verhinderen
- beoogde situatie: bronstaat interpreteert feiten of verdrag zo dat inkomensbestanddeel valt
onder een verdragsbepaling die hem heffingsrecht ontneemt of beperkt, terwijl woonstaat een
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
114
verschillende interpretatie van de feiten of het verdrag aanneemt en bronstaat als
heffingsbevoegd beschouwt
- beoogt niet gevallen van dubbele niet-belasting die voortvloeien uit verschillen in interne recht
van de Staten
wanneer heffingsbevoegdheid toekomt aan bronstaat, maar interne WG van
bronstaat voorziet niet in belasting of belastbare basis lager bepaalt dan woonstaat, blijft
woonstaat gehouden vrijstelling te verlenen
5. Gelijkbehandelingsclausule voor inter-company-dividends
- zie fotokopies na blz. 191
6. Creditmethode voor dividenden, interesten (en royalty’s)
- combinatie vrijstellingsmethode met creditmethode
Art. 23 A, 2 OESO-Modelverdrag
- België: in DBV wordt aan te rekenen buitenlandse belasting forfaitair vastgesteld als een
percentage van het ontvangen inkomen (= FBB)
* verwijzing naar FBB heeft tot gevolg dat BE dit FBB enkel verleent indien betrokken
inkomsten naar Belgisch recht kwalificeren als dividenden, interesten of royalty’s
geen FBB dus voor vergoedingen wegens technische bijstand en vergoeding
van een auteur wegens openbare uitvoering van zijn werk (= verdragsrechtelijk
wel royalty, internrechtelijk niet)
voor gewone auteursrechten zal FBB wel toepasselijk zijn
(internrechtelijk wel inkomsten van roerende goederen)
* FBB-stelsel moet worden toegepast en berekend op basis van internrechtelijke
kwalificatie van betrokken inkomen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
115
* vraag: werken internrechtelijke wijzigingen aan FBB door bij toepassing van vroegere
verdragen?
zie fotokopies na blz. 194
HOOFDSTUK V: BIJZONDERE BEPALINGEN
AFDELING 1: NON-DISCRIMINATIE
- art. 24: “onderdanen van een verdragsluitende Staat” (en dus niet ‘inwoners’)
* betreft personen met de nationaliteit van die Staat
* oorsprong bepaling: vriendschaps-, navigatie- en handelsverdragen, maar sedert
ontwikkeling net van DBV vooral in DBV’s opgenomen
daarom bepaalt art. 24, 6 dat bepalingen van art. 24 van toepassing zijn op
belastingen van elke soort en benaming
- beperkte draagwijdte onderdanen van andere Staat, die geen inwoners zijn, zijn meestal
slechts in een beperkte mate aan belastingheffing onderworpen
1. De onderdanenclausule: art. 24, 1 OESO-Modelverdrag
Zuiver verbod van discriminatie op grond van nationaliteit
- beperkte betekenis: vereiste van gelijke omstandigheden volstaat reeds om vast te stellen dat
een onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners geen verboden discriminatie is
- Cass. 30 juni 1988
oud art. 283 WIB: bij belastingplichtigen die overeenkomstig art. 246 WIB aan de BNI
zijn onderworpen, werd geen RV verrekend uit hoofde van in art. 202, §1, 1° en 2°
vermelde dividenden
Franse venn. met VI in BE vond deze bepaling in strijd met non-
discriminatiebepaling in DBV FR-BE: “RP naar Frans recht mogen in BE niet
onderworpen worden aan enige belasting die anders of zwaarder is dan die
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
116
waaraan de RP naar Belgisch recht onderworpen zijn, op voorwaarde dat die RP
zich in dezelfde toestand bevinden als de RP naar buitenlands recht”
HvC: Nee! Franse venn. heeft in BE enkel gewone inrichting (en is dus
enkel aan BNI en niet aan vennB onderworpen)
Begrip gelijke omstandigheden
- Commentaar: zowel in rechte als in feite
* in feite: beoordelen door in abstracto een situatie in te denken waarin alle feiten
dezelfde zijn als in de gegeven situatie, m.u.v. de nationaliteit
vb.: een in NED wonende en werkende Engelsman heeft recht op dezelfde
tegemoetkomingen als een in NED wonende en werkende Nederlander, maar dit
is niet zo wanneer Engelsman in Engeland blijft wonen
* in rechte: moeilijker te beoordelen
2. De vaste inrichtingsclausule: art. 24, 3 OESO-Modelverdrag (art. 24, 4 in de versie
1977)
- veel ruimere bescherming dan onderdanenclausule (hier speelt omstandigheid dat woonplaats
van buitenlandse belastingplichtige in buitenland ligt geen rol)
Recente Belgische rechtspraak
- in dezelfde feitelijke situatie als in Cass. 30 juni 1988 (supra) besliste de RS tot
onverenigbaarheid van het oude art. 283 WIB met de vaste-inrichtingsclausule
Voorbeeld van bijzondere problemen (driehoekssituaties)
- zie blz. 197-198
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
117
Uitzondering in EU-verband
- HvJ (arrest Saint-Gobain): EU-lidstaat die partij is bij DBV met derde land, moet aan een VI van
een venn. van een andere Lidstaat de voordelen waarin dat verdrag voorziet, onder dezelfde
voorwaarden toekennen als aan een binnenlandse venn.
toepast op voorbeeld: zie blz. 198
AFDELING 2: REGELING VOOR ONDERLING OVERLEG
Art. 25 OESO-Modelverdrag
1. Doel van het onderling overleg
- overeenstemmende appreciatie van feitelijke omstandigheden
- gemeenschappelijke interpretatie van verdragsbepalingen
wordt soms geen melding van gemaakt in DBV, maar Staten kunnen nog altijd overleg
plegen omtrent de betekenis die aan zekere uitdrukkingen moet worden gegeven
- vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de verdragsbepalingen
Waarde van interpretatieve akkoorden
- uiterst beperkt: geen bindende kracht, tenzij vastgelegd in authentieke verdragsvorm
2. Juridische basis van het overleg
- steunt uitsluitend op de verdragsbepaling; zonder deze kan ze niet worden geopend
- kan er nog onderling overleg plaatsvinden na afloop van de internrechtelijke procedure (vb. na
een arrest van het HvB dat zou beslissen dat ondernemer belasting verschuldigd is)
Belgische administratie: gezag van gewijsde van internrechtelijke beslissing kan niet
de toepassing van het verdragsrechtelijk onderling overleg verhinderen (verantwoord
door voorrang van direct werkend internationaal recht op intern recht)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
118
- slotzin van art. 25, 3 volgens hetwelk onderling overleg tussen autoriteiten ook mogelijk is om
dubbele belasting te vermijden, komt niet voor in DBV’s door BE gesloten
Constitutioneel bezwaar: er is instemming door de Kamers vereist (art. 167, §2 GW)
3. Bij wie moet de aanvraag worden ingediend?
- directeur der belastingen (in praktijk ook mogelijk bij directeur-generaal of Minister van
Financiën)
- schriftelijk
- gemotiveerd
onderling overleg kan zelfs gevraagd worden vóór de vestiging van de belasting
4. Termijn
- drie jaar, maar kan verschillen van verdrag tot verdrag
- gerekend vanaf kennisgeving van aanslag die dubbele belasting deed onstaan
5. Mogelijke uitslagen van de aanvraag
- afgewezen als ongegrond
- probleem wordt opgelost door directeur
- gegrond, maar kan niet oplossen: procedure van onderling overleg starten
- rechtsmiddel mogelijk?
RL: voorziening bij HvB (nu vordering voor Rb v. EA)
probleem: kan rechter de Staat verplichten onderling overleg te plegen? (als
oplossing zou men schadeloosstelling kunnen eisen wegens onrechtmatig
afwijzen van de aanvraag)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
119
6. Effect
- geen garantie op enig resultaat
daarom: art. 25, 5 (sinds 2008): bindende arbitrage mogelijk op aanvraag van de
belastingplichtige
- bij ontheffing van in BE gevestigde aanslagen, geldt dat enkel voor jaren waarvoor het overleg
in werking werd gesteld (voor andere jaren eventueel beroep doen op intern recht)
- enkel effect t.a.v. betrokken belastingplichtige
HOOFDSTUK VI: DE INTERPRETATIE VAN
DUBBELBELASTINGVERDRAGEN
1. De voorrang van verdragen
Cass. 27 mei 1971
- bij conflict tussen internrechtelijke en bij verdrag bepaalde internationaalrechtelijke norm die
rechtstreekse gevolgen heeft in de interne rechtsorde voorrang aan bij verdrag bepaalde
regel
2. Geen eenzijdige uitlegging
Cass. 16 januari 1968
- verdragsrechtelijke begrip VI mag niet worden geïnterpreteerd a.d.h.v. criteria voor Belgische
inrichting in art.229 WIB geen uitlegging van overheidswege
3. Statische tegenover dynamische of evolutieve interpretatie
- bij verwijzing naar lex fori kunnen interpretatieproblemen ontstaan, doordat de lex fori na de
inwerkingtreding van het verdrag gewijzigd wordt welke versie toepassen?
twee theorieën
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
120
a. De statische of historische interpretatiemethode
- elke latere wijziging van nationale rechtsterm moet buiten toepassing blijven voor werking van
DBV
argumenten: * elke Staat zou zijn heffingsbevoegdheid kunnen manipuleren
* verdragen moeten restrictief worden geïnterpreteerd
* rechtmatig vertrouwen verdragspartijen
b. De dynamische of evolutieve interpretatiemethode
- de in het verdrag opgenomen nationale rechtstermen evolueren in hun betekenis mee met de
wijzigingen van de nationale wet
* argumenten: < DBV geven alleen grondslagen aan en nationaal recht regelt de
details
< onmogelijk om bij elke wetswijziging alle verdragen te
hernegociëren
< voor de belastingplichtige te moeilijk om ver in het verleden
liggende rechtstoestanden terug te zoeken
* DBV staan open voor latere wetswijzigingen: ze zijn niet gesloten voor het verleden,
maar voor de toekomst
* Restrictieve interpretatie is niet relevant voor keuze van interpretatiemethode
* Gebeurlijke manipulatie van verdragsverplichtingen kan worden opgevangen door
twee mogelijke correctieven
Express limitation
< intern recht wordt alleen toegepast wanneer de context (waaronder
oorspronkelijke consequenties van het DBV worden begrepen) niet
anders vereist (art. 3, 2) fundamentele wijzigingen van het intern recht
zijn niet verenigbaar met de context
< zie AVERY JONES: context moet worden geacht zich te verzetten tegen
de doorwerking van een wijziging in het intern recht, wanneer die
wijziging gebeurt “in bad faith”, nl. met uitsluitende doel om NI op
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
121
bepaalde inkomsten te kunnen belasten, terwijl de wijziging de inwoners
helemaal niet raakt
Implied limitation
< elk DBV houdt wezenlijke substantie in en betekent een uitgewerkt en
onderhandeld evenwicht, die niet door eenzijdige fundamentele
wijzigingen mogen worden verstoord
Cass. 21 december 1990
- HvC opteert voor evolutieve interpretatiemethode
OESO-standpunt
- Fiscaal Comité OESO opteert ook voor evolutieve interpretatiemethode
MAAR: Staat kan niet zo ver gaan enige substantie van het verdrag te ondermijnen
door achteraf in intern recht het toepassingsgebied van niet omschreven termen te
amenderen
4. Relatieve werking van het verdrag
- verdrag ≠ bron van belastingschulden
- tegemoetkomingen van interne WG blijven behouden
verdragsrechtelijke begrenzingen van bronheffingen op dividenden en interesten
doen geen afbreuk aan toepasselijkheid internrechtelijke vrijstellingen…
- eenmaal heffingsbevoegdheid vaststaat, telt bij vestiging van de belasting nog uitsluitend de
internrechtelijke kwalificatie
vb.: onderverhuring van in BE gelegen onroerend goed door NI
* verdragsrechtelijk: inkomen uit onroerend goed (art. 6)
* internrechtelijk: belast als divers inkomen (art. 90, 5° WIB)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
122
- eenzijdige maatregelen tot voorkoming/vermindering internationale dubbele belasting blijven
toepasselijk (meeste gevallen overbodig)
- indien DBV de heffingsbevoegdheid toewijst, betekent dit nog niet dat deze Staat tot
effectieve belastingheffing overgaat
5. De plaats van de OESO-Commentaar in de interpretatie van dubbelbelastingverdragen
- problemen: * hoe OESO-Commentaar inpassen in Verdrag van Wenen?
* bindende kracht van Commentaar?
a. Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht
- benadering verdragsinterpretatie: tekstueel of objectief
Principes
- termen interpreteren volgens gewone betekenis in hun context (art. 31, 1 Verdrag van Wenen)
context heeft hier enge betekenis: enkel bilaterale akkoorden en akten
overeengekomen of opgemaakt bij het sluiten van het verdrag (art. 31, 2 Verdrag van
Wenen)
- beroep op aanvullende middelen van uitlegging slechts toegelaten in welbepaalde
omstandigheden (art. 32 Verdrag van Wenen)
- Verdrag van Wenen is technisch-juridisch toepasselijk op DBV’s
OESO-Commentaar als bevestiging van een speciale betekenis
- OESO-Commentaar wijst dikwijls naar speciale betekenis en niet naar gewone betekenis van
termen in hun eng gedefinieerde context
- brug tussen art. 31 en 32 Verdrag van Wenen, die gevormd wordt door art. 31, 4 Verdrag van
Wenen men zou kunnen aannemen dat OESO-Commentaar de bedoeling van de partijen
weergeeft, maar of men dat effectief mag/moet aannemen is andere kwestie…
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
123
b. Probleem van de bindende kracht van de Commentaar
- als men besluit dat Commentaar kan worden ingepast in Verdrag van Wenen, dan is daarmee
nog niet gezegd dat die Commentaar zich ook aan Staten opdringt en door administraties en
rechters moet worden toegepast
- uitgangspunt: geen bindende kracht
1. ENGELEN: Commentaar heeft bindende kracht onder drie voorwaarden:
* DBV herneemt getrouw tekst OESO-Modelverdrag
* Staten maakten geen voorbehoud bij de commentaar
OESO-Lidstaat zou zo instemmen dat Commentaar moet worden gevolgd of
zou minstens schijn daartoe wekken (gesteund op ‘acquiescence’ en ‘estoppel’)
* commentaar bestaat op ogenblik dat DBV is gesloten
2. Heersende RL volgt mening ENGELEN niet
* leerstukken van ‘acquiescence’ en ‘estoppel’ zijn ontwikkeld in heel bijzondere
contexten, zoals grensbepaling
* men gaat er van uit dat Lidstaat bij het sluiten van een DBV geen melding moet maken
van eventuele afwijzing Commentaar, omdat die toch geen bindende kracht heeft
Besluit
- waarde Commentaar voor interpretatie hangt af van kwaliteit van Commentaar (administraties
en rechters zullen hier autonoom moeten over oordelen)
Probleem van de losbladige Commentaar
- moeilijk te achterhalen welke versie van de Commentaar de partijen bij een DBV als
uitdrukking van hun bedoeling hebben aanzien, indien men althans gegevens heeft om aan te
nemen dat de verdragsluitende Staten de Commentaar hebben onderschreven
- OESO: wijzigingen Commentaar steeds meteen van toepassing op interpretatie bestaande
verdragen
moeilijk aanvaardbaar
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
124
Buitenlandse rechtspraak
- Oostenrijkse RS: OESO-Commentaar, zoals van toepassing op het ogenblik dat betrokken DBV
werd gesloten, speelt een bijzondere rol voor de interpretatie van het verdrag
- Noorweegse RS: bevestigt opvatting OESO
Pragmatische benadering
- totaal buiten beschouwing laten van latere commentaren dreigt tot verstarring te leiden en
leidt er toe dat dezelfde begrippen in vroegere en nieuwe verdragen op een verschillende
manier worden uitgelegd
- buiten beschouwing laten van latere commentaren lijkt juiste opvatting te zijn, wanneer men
te maken heeft met ingrijpende wijzigingen (maar weinig reden om commentaren buiten
beschouwing te laten wanneer zij verduidelijkingen aanbrengen, dubbelzinnigheden opheffen,
voorbeelden geven…)
HOOFDSTUK VII: DE PROBLEMATIEK VAN INKOMSTEN DIE ONDER
VERSCHILLENDE VERDRAGSARTIKELEN VALLEN
INLEIDING
- problemen bij verdeling heffingsbevoegdheid:
* wanneer Staten het niet eens zijn over kwalificatie van het inkomen
* wanneer Staten het niet eens zijn over het aan elke Staat toerekenbare bedrag
reeds behandeld bij bespreking art. 6-21 OESO-Modelverdrag
PROBLEEMSTELLING
- inkomensbestanddelen die binnen objectieve toepassingsveld van verschillende
verdragsartikelen vallen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
125
* soms geeft OESO-Modelverdrag zelf een oplossing
vb.: zie art. 7, 7; art. 15; art. 17…
* soms geeft OESO-Modelverdrag geen oplossing
vb.: scheepvaartonderneming die gevestigd is en geleid wordt in Staat RE
verhuurt een loods die ze heeft in Staat S huurgeld valt zowel onder art. 6 als
onder art. 8
OPLOSSING
- na grondige analyse van feiten, de meest specifieke regel toepassen
- indien geen duidelijkheid hierover, beide artikelen toepassen (VAN RAAD)
heffingsbevoegdheid bronstaat zal worden beperkt door meest restrictieve
toewijzingsregel
TOEPASSING
- in bovenstaand vb. zou S de inkomsten uit de verhuurde loods niet mogen belasten
art. 6 laat belasting toe, art 8 niet
art. 8 is meest restrictieve
RE zou inkomen uit onroerend goed moeten vrijstellen, omdat art. 6 gelijktijdig
toepasselijk is, maar dit heeft geen effect omdat art. 8 restrictiever is
- zeer onwaarschijnlijk dat RS deze opvatting zou volgen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
126
DEEL III: DE ECONOMISCHE DUBBELE BELASTING VAN
DIVIDENDEN
- = achtereenvolgende belasting van dezelfde winst in hoofde van twee afzonderlijke
belastingplichtigen
- bij dividenden: vennB op totale winst van venn. met RP en PB op totale inkomen NP die
deelnemen in venn.
- probleem speelt ook als venn. in elkaar K participeren, maar DBI-aftrek
- juridisch niks tegen in te brengen heffing ten laste van verschillende rechtssubjecten;
economisch echter wel dubbele heffing over dezelfde winst
MOTIEVEN TOT HET NEMEN VAN MAATREGELEN
- gedachte: venn. maken winst niet voor zichzelf, maar voor hun AH’s of vennoten last van
vennB wordt dus steeds gedragen door AH’s of vennoten
- recente mening: vennB in werkelijkheid afgewenteld op anderen dan vennoten, meer bepaald
op consumenten macro-economische motieven (vb. allocatie van productiefactoren)
OPVANGSTELSELS
- drie grote stelsels
1. KLASSIEK STELSEL
- laat zaken zoals ze zijn: cumulatie van vennB en PB
- praktisch: zelfde resultaten als twee andere stelsels door lager tarief vennB, eventueel in
samenhang met hoge bronheffing op dividenden
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
127
- vb.: venn. maakt winst van 100
- 25 (= tarief vennB gehalveerd)
75 (= dividend)
- 30 (= 40 % PB)
45 (zoveel houdt AH over)
2. VERREKENINGSSTELSEL
- vennB wordt geacht te zijn betaald als een voorschot op PB die door AH’s verschuldigd is
voorschot = belastingkrediet (Fr.: “avoir fiscal”)
- voor bepaling van in de PB belastbare dividend, moet belastingkrediet worden toegevoegd aan
ontvangen bedrag; het mag dan worden afgetrokken van PB
- vb.: venn. maakt winst van 100
- 50 (= vennB)
50 (= beschikbaar voor uitkering)
+ 25 (= belastingkrediet)
75 (hierop was AH belastbaar)
stel: 40% PB: 30
- 25 (= aftrekken belastingkrediet)
5 (= te betalen door AH)
50 – 5 = 45 (zoveel houdt AH over)
3. DUBBEL-TARIEF-STELSEL
- op uitgekeerde winsten wordt een lager tarief van vennB toegepast dan op de overige, in de
venn. gehouden winsten
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
128
BELGIË
- 1962: belastingkrediet ingevoerd (vorm van verrekeningsstelsel)
belastingkrediet bestond enkel m.b.t. dividenden van Belgische oorsprong
was niet terugbetaalbaar
- 1983: RV voor particulieren is bevrijdend belastingkrediet sluimerend bestaan
- uiteindelijk geheel afgeschaft BE past nu klassiek stelsel toe
- totale belastingdruk op dividend bedraagt nu 50,49% (= 33,99% (vennB) + 16,50% (RV))
stemt overeen met hoogste marginale tarief in PB
NEDERLAND
- altijd klassiek stelsel toegepast
reden: in NED veel internationale venn. gevestigd
deze venn. behalen veel buitenlandse winsten en dividenden, die zijn
vrijgesteld van Nederlandse vennB; het is niet doenbaar om belastingkrediet te
geven voor vennB die niet in NED geheven is
kan evt. opgelost worden door “précompte” te heffen in hoofde van
venn. (maar zeer ingewikkeld)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
129
DEEL IV: DE MULTINATIONALE ONDERNEMING
ALGEMEENHEDEN
1. OMSCHRIJVING
- = onderneming die werkzaam is in verschillende landen
Twee juridische basisvormen
a. Eenheidsonderneming
- één onderneming/venn. heeft in verschillende landen inrichtingen zonder RP
- gevolg: winst van inrichting is rechtstreeks winst van hoofdonderneming
in IFR slechts gedeeltelijk gevolgd:
* geen sprake van dividenden, interesten en royalty’s tussen hoofdvestiging en VI
in ander land
* zelfstandigheidsfictie om uit te maken welke winst land van VI mag belasten
b. Groep
- groep van juridisch zelfstandige vennootschappen die onderling verbonden zijn en aan één
strategie op wereldvlak gehoorzamen
- onderschikkingsgroep (moeder beheerst verschillende dochters) of nevenschikkingsgroep
2. SITUERING
- zijn noodzaak voor wereldhandel en wereldeconomie
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
130
- problemen op o.a. vlak van milieubescherming…
3. FISCALE PROBLEMATIEK
- venn. maken winst niet voor zichzelf, maar voor hun AH’s winstoverdracht behoort tot
essentie venn.
- winstoverdracht is niet per se dividenduitkering, maar ook waardestijging van aandelen
a. Principe: geen groepserkenning
- BE kent vennootschapsgroep als belastingplichtige niet elke groepsvenn. wordt behandeld
als afzonderlijk en zelfstandige belastingplichtige
- geen stelsel van fiscale eenheid of fiscale consolidatie: geen rekening gehouden met resultaten
van groep als geheel
* winst- en verliessaldi moeder en dochter niet onderling compenseerbaar
* opbrengsten en MW gerealiseerd uit verrichtingen met verbonden maatschappijen zijn
belastbaar
- er bestaat wel DBI-stelsel voor groepsinterne dividenduitkeringen
b. Spanning tussen de economische eenheid van de groep en de afzonderlijke
belastingplicht van de groepsleden
- wat echt telt voor multinationale groep, is winst op wereldvlak, na belasting
bepaalt uitkeringsmogelijkheden en waarde van de aandelen van de moeder
- groepswinst moet bij moeder terecht komen
winstoverdracht kan niet alleen gebeuren op regelmatige, openlijke manier, maar
ook op verdoken wijze
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
131
Winstverschuivingen
- globale planning groepsactiviteiten houdt gevaar van winstmanipulatie in
groter gevaar bij gecentraliseerde organisaties waar alleen resultaat van hele groep
op wereldvlak telt dan bij gedecentraliseerde organisaties waar dochters over ruime
autonomie beschikken
- maar men moet zich hoeden problemen al te zeer zwart-wit voor te stellen
men mag verwachten dat tussen leden van een als economische eenheid optredende
groep altijd een zekere en noodzakelijke solidariteit afspeelt (groepsleden zijn dus
moeilijk te vergelijken met onafhankelijke ondernemingen)
Belastingplanning
- inkomensstromen tussen verschillende groepsleden in verschillende landen op legale wijze
plannen, zodat belasting wordt vermeden of ontweken
probleem: waar houdt legale planning op en begint illegale manipulatie?
HOOFDSTUK I: INTERNATIONALE BELASTINGONTDUIKING DOOR
ARTIFICIELE WINSTVERSCHUIVINGEN
- winst verschuiven naar andere dochter door kosten op te drijven (vb.: excessieve facturen voor
levering van handelsgoederen) of door van winst af te zien (vb.: verkopen tegen te lage prijzen)
1. ALGEMENE REACTIE VAN DE FISCALE OVERHEDEN: DEALING AT ARM’S
LENGTH
- om winstverschuiving binnen multinationale groepen tegen te gaan, is in vele landen een
verweerwetgeving tot stand gebracht
gebaseerd op arm’s length-criterium: commerciële en financiële betrekkingen tussen
onderling verbonden belastingplichtigen moeten plaatsvinden tegen dezelfde
voorwaarden als die tussen onafhankelijke belastingplichtigen
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
132
Art. 9, 1 OESO-Modelverdrag
- internationale erkenning arm’s length-criterium vond neerslag in art. 9, 1
- toepassing van art. 9, 1 t.a.v. transfer pricing (interne verrekenprijzen): 3 voornaamste
methoden
a. Comparable uncontrolled price method
- vergelijken prijs van groepsinterne transactie met prijs in gelijkaardige omstandigheden voor
gelijkaardige transactie met onafhankelijke ondernemingen (interne CUP) of tussen
onafhankelijke ondernemingen (externe CUP)
b. Resale price method
- vb.: A B X A verkoopt aan B; B verkoopt door aan
? 200 onafhankelijke derde voor 200 (= correcte prijs)
Y B Z B koopt van onafhankelijke onderneming Y
50 75 gelijkaardige goederen aan voor 50 en verkoopt die
door aan onafhankelijke onderneming Z voor 75
B verkoopt dus aan winstmarge van 50%
In die 200 moet dit dus ook zitten
A moet dus aan B
verkopen voor 133
c. Cost-plus method
- vb.: A B A verkoopt aan B halfafgewerkte producten
?
X A Y Halffabrikaten door A aangekocht bij
100 120 onafhankelijke ondernemingen voor 100
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
133
A verkoopt door aan onafhankelijke
onderneming voor 120
A verkoopt dus aan winstmarge van 20%
Deze winstmarge moet
gehanteerd worden tussen
afhankelijke ondernemingen en
moet aan de kostprijs worden
toegevoegd (= cost plus)
- drie methoden vinden maar zelden toepassing
OESO beschrijft nog andere methoden (transactioneel winstgebaseerde methoden)
* Transactionele Nettomargemethode: operationele winst onderneming
uitgedrukt als percentage van kostprijs van de goederen en vervolgens nagezien
of dat percentage binnen aanvaardbare range zit
* winstsplitsingsmethode: nagaan hoe operationele winst van de bij
intragroepstransacties betrokken ondernemingen verdeeld is en gaat men na of
dat een aanvaardbare verdeling is
- arm’s length-criterium als kernbegrip van verweerwetgeving dreigt noodzakelijke solidariteit
binnen groep in de weg te staan
Belgische verdragen
- in DBV gesloten door BE komt steeds een bepaling voor die aan art. 9, 1 beantwoordt
- maar: om te heffen moet er altijd een internrechtelijke kapstok zijn
1) BE mag winstverschuivingen slechts corrigeren indien intern recht dat toelaat
2) internrechtelijke principes mogen echter niet verder gaan dan wat verdrag (art. 9, 1)
toelaat
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
134
2. BELGISCHE WETGEVING TEGEN WINSTVERSCHUIVINGEN
- BE had lange tijd geen wetgeving die arm’s length-beginsel formuleerde
verweerwetgeving bestond uit art. 49 WIB (opdrijven van beroepskosten en afzien
van potentiële winsten) en uit art. 26 WIB (abnormale en goedgunstige voordelen)
a. Invoering art. 185, §2 WIB wekt indruk multinationale groepen van verbonden venn. te willen
onttrekken aan art. 26 WIB om ze zonder meer te onderwerpen aan stelsel van arm’s length
principe
art. 185, §2, al. 1, a WIB: zeer stroefe en gebrekkige tekst
“mag worden begrepen”: past niet in internrechtelijke context; zou moeten
zijn “wordt toegevoegd”
b. Fiscale correctie van winstverschuivingen binnen multinationale groepen leidt normaal tot
economische dubbele belasting
winst die buitenlandse venn. naar BE heeft verschoven wordt door buitenlandse
fiscus terug bij belastbare basis gevoegd; maar inmiddels heeft begunstigde Belgische
venn. die winst effectief verkregen en wordt zij daar in BE op belast
tot voor 21/06/2004: alleen beroep mogelijk op Europees Arbitrageverdrag
na Wet 21/06/2004: art. 185, §2, al. 1, b WIB: eveneens stroefe tekst
aanpassing moet worden vastgesteld in overeenstemming met arm’s length beginsel
tot aanpassing mag slechts worden overgegaan voor zover fiscus van oordeel
is dat primaire aanpassing gerechtvaardigd was; fiscus kan niet gedwongen
worden gevolgen te aanvaarden van arbitraire of eigenzinnige aanpassing in
ander land
c. Art. 185, §2, al. 2 WIB: eerste alinea pas van toepassing bij voorafgaande beslissing
* wat betreft stelsel van neerwaartse corresponderende aanpassing (littera b): perfect
rationeel en verdedigbaar
WG gaat ervan uit dat alleen de Dienst Voorafgaande Beslissingen voldoende
onderlegd is om zich uit te spreken over vraag of buitenlandse winstcorrectie aan
arm’s length principe beantwoordt en of aanpassing zich opdringt
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
135
* wat betreft stelsel van opwaartse winstcorrecties (littera a): onbegrijpelijk
WG heeft zich waarschijnlijk vergist: dit zou taak moeten zijn van
taxatieambtenaar (fiscus moet nu art. 26 en 49 WIB toepassen om te belasten)
vereist zeer verregaande interpretatie, maar mogelijk dat RS inderdaad
die weg zal opgaan
HOOFDSTUK II: INTERNATIONALE BELASTINGPLANNING
- voor multinationale onderneming telt alleen winst op wereldvlak
proberen dus om winst zoveel mogelijk te laten vallen in die landen waar zij het minst
belast wordt
Belgische rechtspraak
- procedé dat Belgische handelaars venn. oprichten in andere landen, zonder dochters in BE,
heeft niets illegaals, ook al zou enige doel erin bestaan verwezenlijkte winsten te verdelen over
verschillende landen en verschillende venn. die veel minder worden belast dan ingeval alle
winsten in BE bij een handelaar-NP zouden terechtkomen
Rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU
- internationale belastingplanning is ook op Europeesrechtelijk vlak geoorloofd
- beperking van fundamentele verdragsvrijheid is slechts gerechtvaardigd door de strijd tegen
misbruik, wanneer zij specifiek tot doel heeft gedragingen te verhinderen die erin bestaan
volstrekt kunstmatige constructies op te zetten, die bedoeld zijn om belasting te ontwijken
AFDELING 1: STRUCTURERING VAN DE MULTINATIONALE ONDERNEMING
- eerste vraag: hoe multinationale onderneming structureren?
in het algemeen: kiezen tussen bijkantoor/filiaal/VI en dochter
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
136
1. Bijkantoor of vaste inrichting
- bijkantoor/filiaal = vennootschapsrechtelijk begrip; VI = fiscaalrechtelijk begrip
beide hebben geen RP en zijn juridisch onzelfstandig
a. Hoofdprincipe
- winst VI = winst hoofdvestiging
onmiddellijke belastingplicht in land van hoofdvestiging op wereldwinst
land van VI zal heffen op winst die aan inrichting kan worden toegerekend
b. Bijzondere vraagpunten
1. Is er een regeling tot vermijden of verzachten internationale dubbele belasting?
* verdragsregeling: art. 7 + 23 OESO-Modelverdrag
* eenzijdige regeling: art. 156 WIB (niet in vennB)
2. Is er een deviezenregeling?
Belastbaarheid van winst in land van hoofdvestiging betekent niet dat die winst ook
moet worden gerepatrieerd.
c. Voor- en nadelen van de vaste-inrichtingsstructuur
Voordelen
- oprichting VI vergt geen kapitaalinbreng
- buitenlandse winst is verdragsrechtelijk vrijgesteld
buitenlandse verlies kan worden afgetrokken van Belgische winst, maar is slechts
tijdelijk voordeel (in meeste DBV clausule om dubbele verliescompensatie te annuleren;
recapture nu uitdrukkelijk in Belgische WG)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
137
situeren in principes IFR
* land dat internrechtelijk wereldwinst belastbaar stelt, zou redelijkerwijze ook
verliezen die in andere landen worden geleden, van die belastbare wereldwinst
aftrekbaar moeten stellen (BE doet dat) mocht land dit niet doen, dan kunnen
ondernemers zich enkel internrechtelijk beroepen op schending van
gelijkheidsbeginsel
* wanneer land DBV heeft gesloten, waarin winst van buitenlandse VI wordt
vrijgesteld, ligt het minder voor de hand dat land verliezen van buitenlandse VI
aftrekbaar zou maken van de winst die het zelf mag belasten
twee mogelijkheden:
< verlies VI niet aftrekbaar gesteld
< verliezen VI toch aftrekbaar gesteld (BE doet dat)
mogelijk dat die verliesverrekening louter formeel blijft
(aftrek van winst van VI in andere landen die vrijgesteld is,
zodat aftrek niets opbrengt)
mogelijk dat verrekening effectief is, maar DBV voorzien
dan in recapture op ogenblik dat er in het buitenland weer
winst is
HvJ: Europees recht verzet zich niet tegen toepassing van deze principes
- geen buitenlandse bronheffing op gerepatrieerde winst
Nadelen
- Belgische hoofdvestiging blijft aansprakelijk voor verliezen en kosten van VI
- A die opgenomen zijn in jaarrekening van hoofdvestiging kunnen bij overdracht aan VI leiden
tot belastingheffing van MW
SvC: Klopt niet! Art. 26 WIB is niet toepasselijk op voordelen die Belgische venn.
toestaat aan haar eigen buitenlandse inrichting + leer van het gedeelte.
In werkelijkheid: goederen van VI naar hoofdvestiging overgebracht
dan kunnen MW bij VI worden belast
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
138
- winstbepaling VI is geen gemakkelijke aangelegenheid
- wanneer VI winst maakt en Belgische hoofdvestiging verlies maakt, dan worden Belgische
verliezen aangerekend op buitenlandse winst
vb.:
BE NED
Jaar 1 - 100 100
Jaar 2 100 100
Jaar 1: BE verlies van 100 aangerekend op NED 100 (maar heb je niks aan)
Economisch is er een winst van 200, maar fiscaal werd 300 belast
Auteurs: is in strijd met DBV ( HvC)
HvJ: Belgische verliesaanrekeningsstelsel is een
ongeoorloofde belemmering van vrijheid van vestiging
- geen vergoeding mogelijk tussen Belgische hoofdvestiging en VI voor intern ter beschikking
gestelde goodwill, octrooien en knowhow en EV
2. Dochtermaatschappij
- multinationale onderneming neemt vorm aan van vennootschapsgroep (meestal)
winst dochters wordt overgedragen aan moeder via dividenduitkering
2 hoofdvragen:
a) wordt in vestigingsland van dochter belasting geheven op uitgekeerde
dividenden? Zo ja, is er een verdragsrechtelijke reductie van die belasting
(art. 10)?
b) wat gebeurt er dan met dividenden in land moeder? Is er een
internrechtelijke of autonoom verdragsrechtelijke DBI-aftrek?
verschillende oplossingen mogelijk bij te hoge fiscale druk
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
139
a. Oprichting van een tussen-NV
- zie verder
b. Reservering
- tijdelijke oplossing, want winst moet ooit toch uitgekeerd worden
- verkoop aandelen is ook geen oplossing, want dan heeft koper probleem en dit zal hij
doorrekenen in de prijs die hij bereid is te betalen
c. Verandering van de financieringsmethode
- moeder rust dochter uit met bescheiden K en stelt de rest van de financieringsmiddelen ter
beschikking in de vorm van een lening
er wordt dan interest betaald aan moeder i.p.v. dividend, en die is aftrekbaar
rekening houden met twee bijkomende elementen
1) wat is fiscale behandeling van interest in land van moeder?
wordt daar normaal belast
vergelijking maken tussen belastingvoordeel in land van
dochter als gevolg van aftrekbaarheid en belastingdruk in land van
moeder
2) rekening houden met bronheffing die land van dochter heft op interesten
Thin capitalization
- landen hebben maatregelen genomen tegen deze financieringsmethode
herkwalificatie van interesten in dividenden wanneer venn. al te laag gekapitaliseerd
zijn (vb.: in BE: art. 18, al. 1, 4° en al. 2; art. 198, 11° WIB)
- problemen wat doorwerking van deze maatregelen betreft voor toepassing DBV
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
140
1) interesten die geherkwalificeerd worden in dividenden blijven verdragsrechtelijk toch
onder art. 11 (interestartikel) van belang voor bepaling welke bronheffing bronstaat
mag toepassen
2) Fiscaal Comité OESO: m.b.t. niet-aftrekbaarheid van de in dividenden
geherkwalificeerde interesten, mogen verdragstaten in hun interne WG geen
maatregelen nemen, die leiden tot winstcorrecties die verder gaan dan wat arm’s
length-beginsel toelaat (art. 9)
RL: leningen die even groot zijn als EV komen ook tussen niet-verbonden
partijen vaak voor en zijn dus wel degelijk at arms’ length ( Minister van
Financiën)
HvJ 12 december 2002, Lankhorst
- Duitsland kende herkwalificatieregeling van interesten in dividenden in geval van
onderkapitalisatie; regeling is toepasselijk op interesten betaald aan AH die “niet voor aftrek
van vennB in aanmerking komt” (beoogt dus vooral buitenlandse AH’s)
HvJ: regeling is strijdig met vrijheid van vestiging (verschillende behandeling tussen
Duitse dochters die interesten aan moeder betalen, naargelang moeder al dan niet haar
zetel in DUI heeft)
- ook voor Belgische regeling is dit arrest van belang (art. 18, al. 2, 3° WIB was niet toepasselijk
op geldleningen verstrekt door binnenlandse venn.)
HvJ heeft bevestigd dat Belgische regeling strijdig is met vrijheid van vestiging.
Beperking kan slechts gerechtvaardigd worden door de strijd tegen misbruik wanneer zij
tot doel heeft gedragingen te verhinderen die erin bestaan kunstmatige constructies op
te zetten die bedoeld zijn om belasting te ontwijken (Lammers & Van Cleeff)
op die basis zou herkwalificatie van niet-conforme interesten kunnen worden
gerechtvaardigd
Excessieve interest: art. 11, 6 OESO-Modelverdrag
- niet toepasselijk in moederdochterverhoudingen
- juiste aard van dit excessieve gedeelte moet van geval tot geval worden onderzocht
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
141
- klasseren onder artikel waar het volgens zijn karakter onder valt
vb.: wanneer excessieve karakter van interestbedrag daarop berust, dat de SE in de
venn.-SA als AH een beheersende invloed heeft, dan moet excessieve interestgedeelte
worden beschouwd als dividend in de zin van art. 10
in Belgische RS uiterst zeldzaam dat tot bestaan van verdoken
winstuitkeringen wordt besloten
d. Dienstverleningen
- moeder kan winst dochters afnemen door centrale dienstverleningen (vb. boekhouding,
reclame voeren) ter beschikking te stellen of op te dringen en daar vergoeding (“fees”) voor te
vragen
Tantièmes?
- is het mogelijk om met tantièmes te werken om de winst van de dochter systematisch af te
romen?
Belgisch recht: nutteloos, want belastbaar in BNI (art. 228, §2, 3°, d WIB)
lijkt enkel interessant te zijn wanneer dochter een personenvenn. is, want dan vallen
tantièmes van de moeder onder art. 7
buiten deze gevallen, tantièmes enkel interessant in kader van uninationale
groepen
Haalbaarheid
- gevraagde vergoedingen mogen niet abnormaal zijn (anders: verdoken winstverschuiving)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
142
AFDELING 2: DE FISCALE DRIEHOEKSVERHOUDING – DE TUSSEN-NV, DE
BASISVENNOOTSCHAP EN DE DOORSTROOMVENNOOTSCHAP
1. Inleidende voorbeelden
- zie blz. 244-246
2. Probleemstelling
- inschakeling tussen-NV die zelf economische activiteiten ontplooit: weinig problemen
vb.: Belgische venn. wou activiteiten uitoefenen in Algerije d.m.v. een inrichting.
tot voor kort: geen DBV BE-ALG, winst zou dus dubbel worden belast
oplossing: dochter opgericht in FR (had wel DBV met ALG)
dochter opende inrichting in ALG
winst door ALG belast, in FR vrijgesteld en als dividend
aan Belgische venn. die DBI-aftrek kon toepassen
- problemen wanneer venn. voor geen ander doel worden opgericht, dan om als tussen-NV te
functioneren opgericht in land met uitgebreid verdragennet (doorstroomvenn.) of in
belastingparadijs (basisvenn.)
3. Omschrijving, voorwaarden en gebruiksmogelijkheden van de
doorstroomvennootschap en de basisvennootschap
a. Omschrijving van de basisvennootschap
- traditioneel: venn. die gevestigd is in belastingparadijs en geen echte economische activiteit
uitoefent, maar die uitsluitend dient om passieve inkomsten op te stapelen om fiscale last van
AH’s in hun woonstaten te verminderen
- neutraler: rechtsdrager met dubbele grensoverschrijdende relatie, enerzijds met land van zijn
controlerende belangen en anderzijds met land waar hij zelf economische belangen heeft
nut van definitie?
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
143
b. Omschrijving van de doorstroomvennootschap
- opgericht in land met voldoende net van gunstige DBV met als doel fiscale voordelen te
bekomen in de bronstaat gericht op treaty shopping
- niet opgericht in belastingparadijzen, want hebben geen DBV’s
- gespecialiseerde belastingparadijzen: geen belastingparadijs, maar bijzondere regelingen in
intern recht aantrekkelijk voor doorstroomvenn.
c. Voorwaarden voor nuttig gebruik voor belastingplanning
c.1. Rechtspersoonlijkheid
- buitenlandse venn. moet regelmatig opgericht zijn
Uitgangspunt: art. 58, al. 1 W.Venn.
- de plano erkenning in BE voor RP die buitenlandse wet aan aldaar opgerichte venn. toekent
- in lijn van HvJ: niet vereist dat men in Lidstaat van oorsprong al een daadwerkelijke
economische activiteit ontplooit om beroep te kunnen doen op vestigingsrecht (Centros)
Verweermiddelen van de fiscus
- doorbraak van de rechtspersoonlijkheid
* beoordelen a.d.h.v. de lex societatis (en niet Belgisch recht)
fiscus zal bij dubieuze buitenlandse structuren vaak een strafklacht indienen
* recente RS: leerstuk van de simulatie
moeilijk in te passen in de visie van de RL op doorbraak van de RP
* voorbeeld: zie blz. 249
- fictiviteit van de hoofdzetel
indien hoofdzetel zich in werkelijkheid in BE bevindt, is de venn. aan Belgische vennB
onderworpen op haar wereldwinst
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
144
- om de rechtspersoonlijkheid heen gaan
fiscus kan proberen te bewijzen dat buitenlandse venn. in de juridische werkelijkheid
niet is tussengekomen in bepaalde verrichtingen, maar dat deze in eigen naam werden
gesteld door Belgische vennoten
c.2. Gunstig fiscaal stelsel
- basisvenn. opgericht in belastingparadijs
- doorstroomvenn. opgericht in landen met gunstige DBV, die dan nog bij voorkeur zgn.
gespecialiseerde belastingparadijzen zijn
c.3. Controle
- vennoten van de buitenlandse venn. moeten daarover de controle hebben (liefst 100%)
d. Gebruiksmogelijkheden van doorstroomvennootschappen en basisvennootschappen
d.1. Omvorming van inkomen
- = inkomsten die bij rechtstreekse verkrijging door de vennoten als een welbepaald type van
inkomsten zouden worden beschouwd, worden door de aanwending van een basis- of
doorstroomvenn. als behorend tot een ander type beschouwd
basis- of doorstroomvenn. behaalt interesten, royalty’s… en keert die verder uit aan
haar vennoten in de vorm van dividend
- kan aanleiding geven tot belastingbesparing wanneer er in land van vennoten een DBI-aftrek is
in BE: DBI-aftrek geldt niet in geval van art. 203, al. 1 WIB (taxatievoorwaarde vereist)
d.2. Omleiding van inkomsten
- = inkomsten gaan niet rechtstreeks vanuit het land waaruit zij betrokken worden, naar het
land waar de uiteindelijke genieter gevestigd is, ingevolge de aanwending van een
doorstroomvenn.
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
145
- toegepast wanneer in rechtstreeks grensoverschrijdend verkeer geen DBV van toepassing is,
terwijl door inschakeling van doorstroomvenn. ten minste een van de grensoverschrijdendingen
van een verdragsregeling geniet (= treaty shopping)
- Nederland is hiervoor populair
d.3. Uitstel van belasting
- door inschakeling basisvenn. ontbreekt verkrijging van inkomsten door vennoten
pas belast na winstuitkering, die lang kan uitblijven
- landen nemen maatregelen om dit uitstel van belasting te neutraliseren door basisvenn.
heen kijken
Franse RS: art. 5, 7 OESO-Modelverdrag verzet zich niet tegen CFC-regels; art. 7 wel
Finse RS. Motieven zijn omstreden:
* sommigen stellen dat toewijzing van inkomen aan een subject een kwestie van
intern recht is en niet beïnvloed wordt door DBV
uitgangspunt: woonstaat van de vennoten is niet gebonden door
standpunt van de woonstaat van de venn. omtrent vraag wie
belastingplichtige is
woonstaat vennoten mag vennoten als belastingplichtigen
beschouwen
vennoten moeten dan wel geacht worden een VI te
hebben in het land van de venn., zodat hun woonstaat de
inrichtingswinst moet vrijstellen (art. 7 en 23)
men komt dan nergens met CFC-WG, tenzij de
creditmethode van toepassing is
* anderzijds: bestaan van CFC-regels zegt in de meeste landen niets over
verenigbaarheid met DBV
Commentaar 2003: CFC-regels kunnen in verdragssituaties toegepast
worden
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
146
Binnen EU: CFC-WG is strijdig met recht van vestiging, want vormt
belemmering voor oprichting van dochters in andere landen
HvJ: CFC-WG is alleen verantwoord wanneer zij specifiek tot
doel heeft gedragingen te verhinderen, die erin bestaan volstrekt
kunstmatige constructies op te zetten, die geen verband houden
met economische realiteit en bedoeld zijn om belasting te
ontwijken, die normaal verschuldigd is op het nationale
grondgebied (Cadbury Schweppes)
Maar: recente RS HvJ doet weet twijfel rijzen: zie HvJ 6
december 2007, Columbus Container Services: CFC-WG is
wel mogelijk indien niet discriminatoir toegepast
* Hof oordeelt dat DUI geen onderscheid maakt tussen belasting van inkomsten
uit winst van personenvenn. met zetel in DUI of in een andere Lidstaat, die belast
worden tegen minder dan 30%
door op die buitenlandse venn. de verrekeningsmethode toe te passen,
wordt hun winst in DUI onderworpen aan hetzelfde tarief als dat van in DUI
gevestigde personenvenn. (geen discriminatie dus)
* Hof oordeelt dat nadelige gevolgen van de Duitse regeling voor de
winstbepaling te wijten zijn aan de parallelle uitoefening van de
belastingbevoegdheid voor twee Lidstaten
Moeilijk overeen te brengen met Cadbury Schweppes
Repatriëring naar België
- hoe opgepotte winst met zo weinig mogelijk belasting naar BE versassen?
- voorafgaande emigratie van de Belgische belastingplichtige
* voor NP: efficiënte werkwijze, omdat BE geen departure tax
* voor venn.: zetelverplaatsing gelijkgesteld met vereffening en verdeling van vermogen
(art. 210, §1, 4° WIB)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
147
- dividenduitkering
* voor NP: RV of afzonderlijke belasting tegen hetzelfde tarief als RV (art. 261 WIB en art.
171, 3° WIB)
* voor venn.: geen deelnemingsvrijstelling ingevolge taxatievoorwaarde (art. 203, §1
WIB)
- verkoop van de participatie
* voor NP: kan efficiënte techniek zijn, omdat MW behaald bij normaal beheer
privévermogen belastingvrij zijn
* voor venn.: geen deelnemingsvrijstelling ingevolge taxatievoorwaarde (art. 192 WIB)
- inkoop van eigen aandelen
* voor NP: tot voor kort efficiënte techniek; thans zijn verkrijgingsuitkeringen
opgenomen onder de belastbare dividenden (art. 18, al. 1, 2°ter WIB)
* voor venn.: geen deelnemingsvrijstelling ingevolge taxatievoorwaarde (art. 203, §1
WIB)
- liquidatie: zelfde opmerkingen als bij inkoop van eigen aandelen
- recente techniek: hoofdzetel van basisvenn. naar BE overbrengen
dan zou worden overgegaan tot uitkeringen van de reserves, met toepassing van DBI-
aftrek voor de genieter
SvC: is in strijd met doel en strekking DBI-stelsel
d.4. Intercompany pricing
- praktijk: basisvenn. treden vaak op als tussenpersonen bij internationale transacties met
derden of zelfs tussen groepsvenn. en factureren daarvoor royale commissielonen
winstmanipulatie
- OESO: basisvenn. zouden geen winst mogen nemen op hun tussenkomst als tussenpersoon
wanneer zij geen enkele economische functie vervullen en enkel dienen om inkomsten te laten
transiteren
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
148
4. Verweermaatregelen tegen basisvennootschappen en doorstroomvennootschappen
- inschakeling van basisvenn. en doorstroomvenn. in de fiscale planning berust vooral op de
overdracht van allerlei inkomstengenererende A aan deze entiteiten (omvorming van inkomsten
en uitstel van belasting) en op treaty shopping (omleiding van inkomsten)
a. Maatregelen tegen de overdracht van activa
a.1. Art. 344, §2 WIB: niet-tegenstelbaarheid van overdrachten
Basisvennootschappen
- toepassingsvoorwaarden van fictie van niet-tegenstelbaarheid blijven in het vage
* wellicht moeten A fictief gereïntegreerd worden in vermogen Belgische
belastingplichtige en moet hij de inkomsten aangeven, die deze A effectief opbrengen
* rechtszekerheid eist dat fiscus na een zekere termijn de niet-tegenstelbaarheid niet
meer kan inroepen (wet bepaalt dit echter niet)
* fictie is van strikte betekenis (geldt bv. niet meer t.a.v. rechtsopvolger van overdrager)
- vraag: maakt deze bepaling ook de inbreng van geld in een Luxemburgse SICAV niet
tegenstelbaar aan de administratie?
Minister van Financiën: Nee, want stelsel Belgische BEVEK is nagenoeg hetzelfde.
Doorstroomvennootschappen in landen met DBV
- kan deze fictie ook worden toegepast op overdrachten naar doorstroomvenn. in landen
waarmee BE DBV heeft?
* Administratie: Ja!
* RL: Nee! Het is onaanvaardbaar dat BE door een internrechtelijke fictie een ander
persoon dan de werkelijke genieter van de inkomsten zou aanwijzen, en zichzelf aldus
heffingsbevoegd maken in gevallen waarin het verdrag de heffingsbevoegdheid aan de
andere Staat toewijst. Bovendien zou toepassing van art. 344, §2 WIB onvermijdelijk tot
dubbele belasting leiden: één keer bij de fictieve Belgische genieter en één keer bij de
echte buitenlandse genieter.
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
149
vb.: zie blz. 257
- Nederlandse RL: niet-doorwerking van internrechtelijke ficties bij de toepassing van DBV geldt
enkel voor DBV die werden gesloten voor de internrechtelijke fictie werd ingevoerd; m.b.t.
latere DBV moet men ervan uitgaan dat onderhandelaars elkaars interne WG kennen
MAAR: DBV heeft toch voorrang op interne recht? Stellen de verdragsteksten de
fictie van art. 344, §2 WIB niet terzijde?
Commentaar 2003: aanvaarding van
antidoorstroomvennootschapsbepalingen
Omstreden….
a.2. Inbreng tegen te lage waarde
- wanneer Belgische belastingplichtige A wil inbrengen in een doorstroomvenn., zal hij de
neiging hebben dat te doen tegen boekwaarde om belastbare MW te vermijden. Kan dat?
oorspronkelijk tegenstrijdige standpunten in de RL
* eerste mening: door inbreng in venn. werd een MW verwezenlijkt, wanneer
werkelijke waarde van de bekomen aandelen > boekwaarde vervreemde
bestanddeel
* tweede mening: door inbreng in venn. werd ingebrachte
vermogensbestanddeel verwezenlijkt, maar nog niet noodzakelijk de MW:
daartoe was vereist dat de verkregen tegenwaarde of overeenkomst de MW aan
het licht bracht
1993: probleem leek opgelost met invoering art. 41, §1, al. 1 KB/W.Venn.
* SvC: eerste mening geïntegreerd in tweede, omdat men verplicht werd het
tegen inbreng verkregen aandelenpakket te boeken tegen marktwaarde van het
ingebrachte A, waardoor de eventuele MW altijd aan het licht komt en belastbaar
wordt
CBN: interpretatie is verkeerd, want verplichting om AW vast te stellen
op de marktwaarde, wanneer conventionele waarde < marktwaarde, geldt
slechts in één hypothese, nl. die waarin bedrag kapitaalverhoging <
werkelijk overeengekomen inbrengwaarde; in dat geval moet
vennootschapsrechtelijk bepaalde inbrengwaarde worden gecorrigeerd
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
150
naar de werkelijk overeengekomen hogere inbrengwaarde (= “hogere
marktwaarde”)
SvC: raadsel hoe men interpretatie van CBN uit de wettekst kan
halen
Conclusie: CBN zal het wel weten, maar heeft gewoon
barslechte tekst in art. 41, §1, al. 1 KB/W.Venn. geschreven
CBN benadrukt wel dat art. 41, §1, al. 1 KB/W.Venn. niet mag
worden uitgelegd als zou het correctie eisen van de werkelijk
overeengekomen waarde als die lager is dan hun marktwaarde
(zou geen rekening houden met wilsautonomie partijen)
Vroegere discussie herleeft dus weer…
Rechtspraak
- Antwerpen: advies CBN is strijdig met art. 41, §1, al. 1 KB/W.Venn. en kan niet worden gevolgd
er moet uitgegaan worden van de marktwaarde van de ingebrachte goederen, zoals
tekst voorschrijft
marktwaarde van aandelen = prijs die onafhankelijke derde zou hebben
betaald
a.3. Verkoop tegen te lage prijs
- wanneer Belgische belastingplichtige goederen zou verkopen aan doorstroomvenn. tegen te
lage prijzen, moet ten belope van verschil tussen boekwaarde en verkoopprijs een
minderwaarde worden geboekt of een voorraadwijziging
- aftrek kan verworpen worden, omdat grondslag beantwoordt aan vrijgevigheid
b. Maatregelen tegen treaty shopping
b.1. Intern recht
- RL: gebruik van doorstroomvenn. is geoorloofd
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
151
- Duitse RS: belastingplichtigen moeten hun rechtsverhoudingen die vorm geven die hen fiscaal
het gunstigst voorkomt
Stemt overeen met klassieke Belgische leer omtrent fiscale fraude: er is geen
simulatie of fraude wanneer de partijen, met de bedoeling een voordeliger
belastingregeling te genieten en gebruik maken van hun vrijheid van overeenkomst,
zonder enige wettelijke verplichting te schenden, handelingen verrichten, waarvan zij
alle gevolgen aanvaarden
Simulatieleer
- Brussel 6 oktober 1995
* NP had zijn aandelen in Belgische NV verkocht aan een venn. op Nederlandse Antillen,
waarvan hij hoofdAH was
* venn. verkocht aandelen op haar beurt aan Nederlandse BV, waarvan zij enig AH was
bedoeling constructie: dividenden werd zo slechts onderworpen aan RV van 5%
uit de feiten bleek dat beide overeenkomsten tot verkoop van aandelen
geveinsd waren en dat aandelen in werkelijkheid nog steeds eigendom waren van
de NP
reductie van RV werd geweigerd
Antimisbruikbepaling?
- art. 344, §1 WIB laat niet toe treaty shopping te bestrijden
bovendien is de doorwerking van internrechtelijke antimisbruikbepalingen en fraus-
legisstelsels in verdragssituaties uiterst omstreden (Nederlandse HR en Franse Conseil
d’Etat zijn tegen doorwerking van fraus-legisleer in verdragssituaties)
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
152
b.2. Verdragsrecht
1. Beneficial owner
- reductie is afhankelijk van voorwaarde dat inwoner van de andere Staat de uiteindelijk
gerechtigde is (art. 10, 11 en 12 OESO-Modelverdrag)
- discussie of doorstroomvenn. als beneficial owner kan worden beschouwd en of deze bepaling
dus een belemmering voor treaty shopping betekent
Fiscaal Comité OESO
- doorstroomvenn. kan niet beschouwd worden als beneficial owner wanneer zij slechts over
zeer beperkte bevoegdheden beschikt, die haar in een positie plaatsen van bewaarnemer of
beheerder die handelt voor rekening van werkelijke belanghebbenden (maar voor bronstaat
moeilijk te bewijzen dat doorstroomvenn. niet de beneficial owner is)
Belgische rechtsleer
- HINNEKENS: beneficialownervoorwaarde laat toe om verdragsgebruik uit te sluiten door de
tussenpersoon-inwoner die voorwendt zelf de genieter van de inkomsten te zijn doch in feite
slechts mandataris of naamlener is voor de echte genieter die geen inwoner is van de
partnerstaat
- LAGAE: doorstroomvenn. kan niet beschouwd worden als beneficial owner
- DEBLAUWE: trustee kan zelf als beneficial owner worden beschouwd wanneer hij zelf kan
beslissen of hij de inkomsten al dan niet uitkeert zegt niks over doorstroomvenn.
- DE BROE: volgt HINNEKENS
- MUYLDERMANS, DE HAEN en HOSTYN: economische interpretatie van begrip moet van de
hand gewezen worden
Belgische rechtspraak
- Brussel: toepassing art. 10, 2, a DBV is uitgesloten voor geveinsde constructie waarin
Nederlandse venn. voor rekening van Belgische belastingplichtige, slechts als stroman optreedt
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
153
Nederlandse rechtspraak
- HR: om uiteindelijk gerechtigde te zijn, volstaat het dat de betrokkene na aankoop vrij kan
beschikken over de dividendbewijzen en na inwisseling van de dividendbewijzen vrij over de
ontvangen uitkeringen kan beschikken en niet als LH of zaakwaarnemer is opgetreden
Franse rechtspraak
- in dezelfde zin als HR: vruchtgebruiker komt, bij gebreke van veinzing, wel degelijk in
aanmerking als beneficial owner
2. Specifieke verdragsbepaling: limitation of benefits
- = verdragsvoordelen (in het bijzonder reducties van de bronheffingen op dividenden,
interesten en royalty’s) worden aan vennootschappen enkel toegekend wanneer:
* de meerderheid van de vennoten inwoners zijn van de bronstaat
* de venn. een effectieve economische activiteit heeft in de bronstaat
* de venn. in de bronstaat beursgenoteerd is
3. Andere verdragsbepalingen
- uitsluiting van bepaalde venn. uit toepassingsgebied van DBV
- vereiste van onderwerping aan belasting om DBV te kunnen inroepen
- uitsluiting van reducties van bronheffingen indien bepaald percentage van inkomsten wordt
doorgegeven aan een NI
GS Internationaal fiscaal recht Door Kevin Willems
154
HOOFDSTUK III: DE VERLIESVERREKENING IN
VENNOOTSCHAPSGROEPEN NAAR BELGISCH FISCAAL RECHT
- zie fotokopies na blz. 267
- Administratie + RS: m.b.t. venn. die op rand van faillissement stonden, wordt in de regel
aanvaard dat de voordelen die voortvloeien uit de saneringsplannen van de moeder, niet
mochten worden beschouwd als abnormale of goedgunstige voordelen (maar feitenkwestie)
Maar: financiële hulp werd evenmin beschouwd als noodzakelijk, wanneer de
betrokken groepsvenn. actief waren in verschillende economische sectoren die totaal
onafhankelijk waren van elkaar en zij totaal verschillende cliënten en leveranciers
hadden
Invloed van het arm’s length principe?
- groepsvriendelijke houding van Belgische RS komt nu onder druk te staan doordat wet van 21
juni 2004 de multinationale groepen van verbonden venn. feitelijk onttrekt aan het stelsel van
art. 26 WIB, om ze te onderwerpen aan het stelsel van het arm’s length principe
art. 185, §2, al. 1, a WIB
- introductie arm’s length principe heeft tot gevolg dat voor het in aanmerking nemen van
globale evenwichten op groepsniveau en het aanvaarden van financiële hulp aan dochters, die
tussen onafhankelijke ondernemingen niet zouden voorkomen, geen ruimte meer is
- heeft dit tot gevolg dat groepsvriendelijke houding in de toekomst ook bij de toepassing van
art. 79 en 207 WIB moet worden prijsgegeven?
SvC: Nee, want vallen niet binnen toepassingsgebied van art. 185, §2 WIB
Art. 185, §2 WIB gaat over binnenlandse venn. die deel van hun winst
verschuiven NAAR andere venn. van multinationale groep art. 79 en 207 WIB
gaan over binnenlandse venn. die winst KRIJGEN VAN verbonden venn.