Ruben Van de Belt - Stem en Tegenstem
-
Upload
ruben-van-de-belt -
Category
Documents
-
view
3 -
download
0
description
Transcript of Ruben Van de Belt - Stem en Tegenstem
STEM EN TEGENSTEM
PSALM 90 EN 1 SAMUËL 15-16; 30 GEËVALUEERD IN HET LICHT VAN BRUEGGEMANN’S
THEOLOGY OF THE OLD TESTAMENT
Protestantse Theologische Universiteit/Vrije Universiteit Amsterdam
Bijbelse Theologie (THE_G_BT_2014_140)
Student: Ruben van de Belt (2527093)
Docent: Dr. Paul Sanders
Amsterdam, maart ‘15
2
Inleiding: methode en omschrijving
In dit werkstuk wordt een tweetal passages uit de Hebreeuwse Bijbel belicht vanuit
Brueggemann’s benadering van de theologie van het Oude Testament. In het eerste hoofdstuk
gaat de aandacht uit naar Psalm 90, waarbij allereerst gekeken wordt naar het handelen van
God in deze tekst door verschillende wetenschappelijke commentaren met elkaar in gesprek te
brengen over de thematiek. Vervolgens wordt de vraag gesteld of de psalm correspondeert
met ofwel het begrip core testimony ofwel met counter testimony, zoals Brueggemann dat
hanteert. In hoofdstuk twee wordt de blik gericht op een categorisering van verschillende
teksten uit 1 Samuël als counter testimony door deze eminente denker. Daarbij staat de vraag
centraal of die indeling terecht is, die beantwoord wordt door een exegese van de betreffende
tekst, voornamelijk als onderdeel van het omvattende narratief van het boek als geheel, en
een vergelijking met de bespreking door Brueggemann.
Alvorens met de exegese te beginnen is het noodzakelijk om een omschrijving te
bieden van datgene wat verstaan wordt onder counter testimony. In dit werkstuk wordt het als
volgt omschreven: het getuigenis wat niet geneutraliseerd wordt door het core testimony maar
het juist tot object maakt van “cross-examination,” met als achterliggend principe de metafoor
van een rechtszaal waar een getuigenis wordt beantwoord door een ‘tegengetuigenis.’1 Dat
laatste betreft een ondervraging van het core testimony, waarbij Brueggemann aspecten als de
verborgenheid, ambiguïteit, afwezigheid, tegenstrijdigheid, ontrouw aan het eigen verbond,
disproportioneel straffen, en de bedrieglijkheid van God, aanwijst als typerende elementen.
Het doel van counter testimony is God ertoe bewegen wederom te handelen in
overeenstemming met het als bekend veronderstelde core testimony.
Hoofdstuk 1: Psalm 90 belicht
Alvorens in te gaan op de in deze psalm geboden ‘beschrijving’ van Gods daden en de
waardering daarvan, is het nodig vast te stellen om wat voor soort tekst het gaat. Daarbij
wordt allereerst opgemerkt dat het opschrift wijst op Mozes als auteur, en stelt dat het een
gebed betreft. Die aanduiding wijst op een tweetal aspecten. Allereerst roept deze tekst met
gehele exodus-narratief in gedachten door Mozes als schrijver aan te merken; de lezer kan de
tekst een plek geven in het verhaal over de uittocht en weet hoe het geheel afloopt. Daarnaast
1 Walter Brueggemann, Theology of the Old Testament: Testimony, Dispute, Advocacy (Minneapolis: Fortress
3
komt met de aanduiding ‘gebed’ de betekenis en praktijk van het gebeden in de oudheid mee
als onderdeel van een wereld die gemaakt was door en voor een godheid: “Prayers had to
make clear that granting the petition would actually benefit the god. Ancient petitions were
thus ‘rhetorical’ in that they were carefully framed to persuade the god to act for the client.”2
Om tot een verstaan van de tekst te kunnen komen, blijkt een begrip van retoriek in de psalm
dus onmisbaar. Wanneer bovenstaande elementen gecombineerd worden komt ook Ex. 32:30-
35 in beeld, waar Mozes omschreven wordt als voorbidder voor Israël en erin slaagt God te
overtuigen het volk te vergeven.
Er is heerst een consensus om Ps. 90 te typeren als een “wisdom meditation” in het
beklagen van de vergankelijkheid van de mens, veroorzaakt door Gods woede over menselijk
zonde. Zo zien Frank-Lothar Hossfeld en Erich Zenger de psalm als een reflectie op die
vergankelijkheid met als doel om wijsheid over het leven te verkrijgen. Daarbij wordt de kern
van de psalm gevormd door v.11-12, wat “mit seiner Doppelfrage, deren Stil an die skeptisch-
vorwurfsvollen Fragen des Kohelet erinnert (cf. Spr. 2:19; 3:21; 6:21; 8:1).”3 Toch klinkt er
een tegenstem: Richard Clifford pleit ervoor de psalm te lezen als een communal lament
waarin God gevraagd wordt een einde te maken aan een periode gekenmerkt door goddelijke
toorn. Daarmee zet hij zich af tegen een interpretatie waar wijsheid centraal staat, mede
vanwege de in zijn ogen vage definitie van ‘wijsheid’ zoals die gehanteerd wordt.4 Met deze
twee typeringen in gedachten wordt nu gekeken naar het handelen van God zoals de psalmist
dat beschrijft.
De eeuwige God en de vergankelijke mens
De psalm vangt aan met een beschrijving van God in aan tijd gerelateerde termen: hij blijkt
daarbij groter dan alle aangedragen concepten. Tevens wordt God omschreven als schepper
van de wereld in overeenstemming met beelden uit scheppingsmythen uit de Umwelt, maar
vertoont ook gelijkenissen met een tekst als Spr. 8:25.5 Opvallend is dat een gebruikt beeld
voor God als schepper een hoog feminien karakter heeft: God heeft de aarde gebaard (ותחולל).
2 Richard J. Clifford, “Psalm 90: Wisdom Meditation or Communal Lament?” in Peter W. Flint & Patrick D.
Miller Jr. (red.), The Book of Psalms: Composition and Reception (VTSup; Leiden: Brill Publishers, 2005), 190-
205. 3 Frank-Lothar Hossfeld & Erich Zenger, Psalm 51-100 (HThKAT; Freiburg: Verlag Herder, 2000), 610-613. 4 Clifford, “Psalm 90,” 190 vv. 5 Marvin E. Tate, Psalms 51-100 (WBC; Dallas: Word Books Publishers, 1990), 440 v.
4
In het verlengde daarvan wordt van God gezegd dat hij God is ‘van eeuwigheid tot
eeuwigheid.’ Die manier van beschrijven is opvallend te noemen, voornamelijk om het in de
plaats lijkt te komen van een belangrijk element van een communal lament: een beschrijving
van een glorieus verleden als contrast van het ellendige heden.6 Over Gods daden in een
periode voorafgaand aan dit gebed wordt niet gesproken. Enkel de aanduiding van God als
‘woonplaats’ (ון van generatie op generatie kan als zodanig opgevat worden.7 Overigens (מע
wordt daarmee gesteld dat God de enige bron van hoop is voor het volk, zoals dat ook het
geval is in v.17, de afsluiting van het gebed.
Vervolgens verandert het onderwerp en wordt de situatie van de mens geschetst: een
sterveling, slechts korte tijd levend onder de toorn van God. Von Rad stelt dat het God zelf is
die verantwoordelijk is voor de ‘vergankelijkheid’ van het menselijke leven.8 De verzen 7-9
vormen een literaire eenheid ingekaderd door het gebruik van vervoegen van het werkwoord
‘vergaan’/ ‘verteren’ ( כלה), met v.8 als kern, waarin de vergankelijkheid van de mens in
verband wordt gebracht met de ‘ongerechtigheden’ van de mensen die God voor zijn
aangezicht houdt. Het gevolg hiervan is dat de mens een zwaar leven leidt, vol moeite en
verdriet, met een naderend einde. De duiding hiervan is echter tweeledig: gaat het om het
leven van de mens an sich, of veeleer om een concrete periode? Vormt het een welhaast
existentialistische bewustwording van de eindigheid van het leven, of een expressie van een
tijdspanne die zwaar op een specifieke gemeenschap drukt? Overigens wordt nergens gerept
over eventuele onredelijkheid van de zijde van God.
Door verschillende commentatoren wordt het centrum van het gebed gezien in de
verzen 11-12. Daar staat in v.12 een imperativus vorm van een hif’il stam van het verbum
‘weten’ (ידע), waarmee God verzocht/bevolen wordt de gemeenschap hun “dagen te leren
tellen, opdat zij een wijs hart verkrijgen.” Een meerderheid aan stemmen brengt deze
uitdrukking in verband met wijsheidsliteratuur, en een onderzoek naar het voorkomen van
voornamelijk vervoegingen van ‘wijsheid’—hier adjectief gebruikt—leidt een dergelijke
6 Clifford, “Psalm 90,” 196 v. 7 Het tekstkritisch apparaat wijst op een tekstvariant, voorkomend in verschillende handschriften van de
Septuaginta. Hoewel de voorkeur uit blijft gaan naar de lezing in de Masoretische Tekst, is de variant interessant
voor de beschrijving van God: het vormt in zekere zin namelijk een versterking. God is niet enkel een
‘woonplaats’ maar ook een ‘toevlucht’ (מעוז). 8 Gerhard Von Rad, “Psalm 90” in God at Work in Israel, vert. J.H. Marks (Nashville: Abingdon, 1980), 210-
223: 214. Verwijzing via Tate, Psalms, 441.
5
indruk.9 Zo duiden Hossfeld en Zenger, en Tate, het geheel als behorend tot, of ten minste
verwant aan, de categorie van ‘wijsheidsliteratuur.’10 Clifford kiest echter anders, door te
benadrukken dat het ‘tellen van dagen’ wijst op een klaagpsalm. Het gaat namelijk niet om
het bewust worden van de menselijke sterfelijkheid, maar het daadwerkelijk aftellen van
dagen tot een vastgestelde tijd voorbij is gegaan. Om deze claim te onderbouwen verwijst
Clifford naar plekken waar het idioom voorkomt in Ugaritische en Akkadische teksten, zoals
in de legende van Danel, waar de koning de dagen van de zwangerschap van zijn vrouw aftelt.
“The extra-biblical evidence thus suggests that ‘number our days’ in Ps. 90:12 means simply
to know accurately a pre-determined time period, rahter than to be aware of morality.”11
Clifford plaats de psalm dan ook in het verhaal van een getergde gemeenschap, God smekend
om leven. Een smeekbede die vervolgens vraagt om “Erbarmen und Gnade” en bidt om een
goddelijke wending, gevolgd door een ‘zegenwens.’12 Opvallend is het voorkomen van een
substantief voor God, terwijl hij enkel in het eerste vers als zodanig wordt omschreven en
daartussen als direct object van de spreker—met uitzondering van v.13. Daarin lijkt het aan te
willen sluiten bij de omschrijving van het eerste vers en zodoende de hoop te hebben dat God
weer overeenkomstig die situatie zal handelen.
Daarnaast kan gezegd worden dat het een psalm is waar disorientation de boventoon
voert; het beeld uit vers 2, als orientation, wordt gecontrasteerd met tekstuele eenheden in
v.3-6 en 7-12, gevolgd door een poging om God te overtuigen de gemeenschap in kwestie te
compenseren voor alle “dagen waarin zij verdrukt zijn door [God]” (v.15). Wanneer gekeken
wordt het gebruik van de causatieve stamformatie hif’il in de tekst, valt op dat die in v.3
voorkomt wanneer over God gezegd wordt dat hij de “sterveling doet terugkeren tot stof”, en
vervolgens tweemaal in v.12 waar hij wordt verzocht de gemeenschap ‘te doen kennen’ en de
wijsheid ‘te doen ingaan.’13 Het geheel beschouwen als een meditatie op de eindigheid van
9 Database onderzoek via SHEBANQ toont aan dat het ‘episch centrum’ van (ב ligt in de boeken חכמה (לב
Spreuken en Prediker. Cf ‘chart’ via http://shebanq.ancient-data.org/hebrew/word?id=8294. 10 Hossfeld & Zenger, Psalmen, 604 v; Tete, 442 vv. 11 Clifford, “Psalm 90,” 203 v. Voor de Ugaritische tekst, zie KTU 1.17.2.43. De genoemde getallen brengt
Clifford in verband met Jer. 25:10-11; 29:10. “The numbers ‘seventy … eighty’ suggests perhaps that the
community has been afflicted for a very long time… v. 7-12 say that an entire generation is passing away
without seeing the Lord as their God.” Clifford, “Psalm 90,” 200. 12 Hossfeld & Zenger, Psalmen, 612. 13 Hiermee wordt expliciet ingegaan op Brueggemann’s voorstel om voornamelijk te kijken naar transformatieve
werkwoorden, in het bijzonder causatieve verba in een hif’il stam. Cf. Brueggeman, Theology of the Old
Testament, 123.
6
leven lijkt geen recht te doen aan de klacht van de gemeenschap. Een duiding als communal
lament doet dat meer, daar zij een verklaring biedt voor de aanwezigheid van de omschrijving
van God als ‘woonplaats’ en ‘toevlucht’ voor vele generaties, maar de afwezigheid daarvan in
de ervaring. Ugaritische bronnen ondersteunen een dergelijke lezing door het ‘tellen van
dagen’ aan te merken aan een specifieke tijd; een periode waar een specifieke gemeenschap
zwaar onder te lijden heeft—hoewel database-onderzoek naar het adjectief ‘wijsheid’ altijd
een zekere klank van wijsheidsliteratuur blijft suggereren. De hoop wordt gevestigd op het
opnieuw in overeenstemming met v. 1 handelen van God, door een toevlucht te zijn generatie
op generatie.14
Brueggemann en Psalm 90
In wat volgt verschuift de aandacht naar de concepten core testimony en counter testimony
zoals die functioneren in de theologie van Brueggemann, waarbij het uitgangspunt gevormd
wordt door de in de inleiding gegeven omschrijving van de laatste. Deze paragraaf wil een
poging doen om Ps. 90 in te delen bij een van die categorieën als een proeve van
Brueggemann’s benadering.15
Wanneer gekeken wordt naar elementen passend bij core testimony gaat de aandacht
direct uit naar v.2, waarin over God gesproken wordt in aan schepping gerelateerde termen.
Hoewel het in deze doxologie gebruikte verbum niet veelgebruikt wordt in de Hebreeuwse
Bijbel, past het toch zeker in dat kader daar uitdrukking geeft aan het beeld van God als
schepper, zij in hier in metaforische zin als barende vrouw.16 Ondanks dat het beeld zich aan
het ‘uiteinde’ van het spectrum van aan schepping gerelateerde werkwoorden bevindt, past de
inhoud ervan binnen Brueggemann’s concept van core testimony. Tevens sluit het directe
object van Gods handelen, namelijk de gehele aarde, aan bij zijn beschrijving. De zinsnede
die daarop volgt getuigt van een zekere stabiliteit en betrouwbaarheid bij die scheppende
14 In het slot wordt v.1 in herinnering geroepen door een palindroom: עם אדני vormt een weerspiegeling van de נ
doxologie י מעון דנ .uit v.1. Cf. Clifford, “Psalm 90,” 204 א15 Ondanks dat Brueggemann zelf in een commentaar op de Psalmen deze tekst bespreekt bezigt hij daar niet de
categorieën core testimony en counter testimony. Dat is opvallend te noemen daar ze toch, zoals de ondertitel
van zijn theologie van het Oude Testament doet vermoeden, de kern vormen van zijn benadering. Cf. Walter
Brueggemann & William H. Bellinger Jr., Psalms (NCBC; Cambridge: Cambridge University Press, 2014), 390-
394. 16 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 146-149.
7
God: “van eeuwigheid tot eeuwigheid bent u God.” Dat strookt met de beschrijving uit v.1,
waar hij de ‘woonplaats’ van “generatie op generatie” wordt genoemd; een naamwoord wat
past binnen het door Brueggemann geschetste kader. Echter, verschillende elementen in dit
gebed wijzen een andere kant op, namelijk richting counter testimony.
De psalm is op te delen in twee gedeelten: v.1-12 waarin de eindigheid van menselijk
leven onder de toorn van God wordt verwoord, wat vervolgens gaat functioneren als basis
voor v.13-17 als oproep aan God om ‘terug te keren.’ Het eerste gedeelte wordt, zoals
hierboven besproken, aangeduid als verwant aan wijsheidsliteratuur. In zekere zin betreft het
een reflectie op de menselijke staat, en daardoor een getuigenis over de God die schepper van
die mens is.17 Echter, een nadruk op ‘wijsheid’ en de daarmee samenhangende “Sophia
theology” is volgens Brueggemann een bedreiging voor Gods soevereiniteit: “Yahweh
becomes nothing more than a remote “watchmaker,” who has authorized a self-operating
moral calculus,” waarmee het nadert tot een counter testimony—Brueggemann gaat zelf
echter niet zover omdat het een conclusie is “that Israel would not draw, even in its
acknowlegdement of Yahweh’s indirection and hiddenness.”18 Dergelijke connotaties spelen
mogelijk ook op de achtergrond van v.12, wat zoals gezegd tot de kern van de psalm behoort.
Echter, het is de vraag of die aanduiding als gerelateerd aan ‘wijsheidsliteratuur’ stand houdt
met de Ugaritische legende over Danel op de achtergrond; de ervaring is niet universeel
menselijk, maar particulier voor een specifieke gemeenschap in nood. Daarnaast ontkent het
counter testimony van Israël een te directe “deeds-consequences” logica en benadrukt de
vrijheid van God.19 Deze elementen lijken beter tot uitdrukking te komen in een andere
benadering: de klaagpsalm.
Maar ook wanneer de voorkeur wordt gegeven aan een karakterisering van de psalm
als communal lament, zoals Clifford dat voorstelt, komt counter testimony in zicht. Psalm 90
is namelijk de klaagzang van “an anguished community [that] pleads that it may live before
God. It refuses to believe that God would not live up to his name as the refuge of his
people.”20 In lijn met Brueggemann veronderstelt de psalm, en met name v.13-17, het core
17 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 680-694. 18 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 347 vv. Ondanks dat Brueggemann hier voornamelijk spreekt
over Spreuken en Prediker lijkt het verantwoord zijn opmerkingen ook te bespreken in het kader van Ps. 90. 19 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 349. Onder verwijzing naar Gerhard Von Rad, Theologie des
Alten Testaments: Die Theologie der geschichtlichen Überlieferungen Israels (München: Kaiser Verlag, 1987),
1:395-399. 20 Clifford, Psalm 90, 205.
8
testimony over God als bekend in de metaforische aanduiding van hem als ‘woonplaats’ of in
de tekstvariant van de LXX als ‘toevlucht,’ in zekere zin als ‘moeder’ middels het aan ‘baren’
gerelateerde verbum in v.2, en als de eeuwige God die er was voor het begin.21 Mogelijk is
daardoor de opening van het gebed aan te merken als core testimony, maar gezien de aard van
counter testimony als reactie op bekende getuigenissen over God en dat bekritiserend lijkt het
begin vooral in het licht van het vervolg geplaatst te moeten worden.
Iets anders lijkt er te spelen in v.8, waar de ‘ongerechtigheden’ van de gemeenschap in
verband wordt gebracht met Gods toorn. Het is opvallend dat het benoemen van die daden
niet gepaard gaat met een verzoek om vergeving, maar gevolgd wordt door een verzoek om
ontferm in v.13. Volgens Brueggemann is dat typerend voor een klaagpsalm, waarin God
ervan wordt beschuldigd zich niet aan zijn verbond te hebben gehouden: “A third literary-
theological strategy which de-absolutizes and perhaps undermines the absolutizing, over-
simplified ethical claim of ‘sin-punishment’ and ‘deeds-consequences’ is expressed in the
psalms of complaint.”22 Sterker nog: de psalmist heeft het recht om van God te verwachten
dat hij reddend zal optreden en enig berouw van de kant van de gemeenschap is volkomen
vreemd aan dit soort gebeden.23 Wanneer vervolgens gekeken wordt naar de drie aspecten van
een klaagpsalm die Brueggemann omschrijft in het kader van counter testimony, blijkt dat
twee daarvan expliciet aanwezig zijn in Ps. 90, en de derde mogelijk impliciet. Allereerst is
de gemeenschap is zich ervan bewust van de incongruentie tussen het verbondsgeloof en de
ervaring van het leven: God is voor deze generatie geen toevlucht, maar moet gesmeekt
worden terug te keren.24 Ten tweede is het initiatief tot herstel van de relatie tussen God en
Israël tijdelijk bij het klagende volk terecht gekomen, terwijl in het core testimony dat
volledig bij God ligt.25 Het derde aspect is ook bij Brueggemann gecompliceerder dan de
eerste en de tweede: in navolging—zij het een genuanceerd instemming—van Claus
Westermann wijst hij erop dat God in de meeste gevallen gehoor geeft aan het appel van de
psalm. Het is echter de vraag of dat aan de orde is in Ps. 90: enerzijds wordt er geen reactie
van God beschreven in de tekst, waardoor de klacht van de gemeenschap blijft staan.
21 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 258 v; 266. 22 Walter Brueggemann, “The Shrill Voice of the Wounded Party” Horizons in Biblical Theology 21 (1999), 15.
Die verwijzing naar “deeds-consequences” lijkt verband te houden met de Deuteronomistische lijn die
Brueggemann in het core testimony meent te zien. 23 Brueggemann, “Shrill Voice,” 17 v. 24 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 378 v. 25 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 380.
9
Anderzijds brengt het opschrift van Mozes als auteur en bidder van de tekst het exodus-
narratief, en Ex. 32 in het bijzonder, in gedachten. Wanneer dat verhaal het framework vormt
is het te verdedigen dat God toch uitkomst zal brengen, zij het niet in de psalm maar wel in de
tekst waarnaar het impliciet verwijst. Het is echter Brueggemann’s aanduiding van de
ballingschap als “paradigmatic event for Israel” wat de aan Mozes gerelateerde observatie
nuanceert.26 In zekere zin ontstaat er door het ‘hergebruik’ van ouder materiaal continuïteit
met het verleden—hoewel het ten minste twijfelachtig is of Mozes de daadwerkelijke auteur
is—maar door de impact van de ballingschap, de gebeurtenis die volgens Brueggemann
diepgaande invloed heeft gehad op de finale versie van de teksten in het Oude Testament. De
klaagzang wordt dus zowel beantwoord als onbeantwoord gelaten; beide perspectieven
blijven naast elkaar staan zonder een de voorkeur te geven.27
De bestudering van Ps. 90 in beschouwing nemend wordt gesteld dat het gebed
verschillende elementen bezit die typerend zijn voor core testimony, zoals aan ‘scheppen’ en
‘baren’ gerelateerde verba, alsmede het naamwoord wat God beschrijft als ‘woonplaats’ voor
opeenvolgende generaties. Het merendeel vormt echter een klacht van een concrete
gemeenschap die verdrukt wordt voor een vastgestelde tijd en de dagen daarvan telt. Die
aanklacht veronderstelt het kerngetuigenis over God als bekend, maar bekritiseerd dat en
roept God op om gehoor te geven aan het verbond dat hij gesloten heeft en zich niet aan
houdt. De gemeenschap lijdt, en dat lijden houdt aan voor meerdere decennia. Zij went zich in
een gebed tot God: een getuigenis tegen God.
Hoofdstuk 2: de kruisende paden van Saul en David
In zijn bespreking van diverse aspecten van het counter testimony staat Brueggemann stil bij
een aantal bijbelpassages en plaatst deze op basis van verschillende argumenten in die
categorie. Het is echter de vraag in hoeverre die indeling altijd terecht is: in dit hoofdstuk
wordt zijn bespreking van 1 Sam. 15;16 en 30 kritisch geëvalueerd. Is het mogelijk om het
verhaal van de kruisende paden tussen de door God afgewezen koning Saul en de door
diezelfde God gezalfde David in te delen bij het counter testimony? Is God werkelijk
“unreliable” en “irrationally committed to David” in dat narratief?28 Er wordt gezocht naar
26 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 77. 27 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 75. 28 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 367.
10
thema’s in de boeken van Samuël die Brueggemann’s these mogelijk van repliek voorzien en
zodoende zijn categorisering tegen het licht te houden.
Brueggemann over een onbetrouwbare God
In zijn bespreking van het narratief rondom Samuel, Saul en David wijst Brueggemann een
drietal aspecten aan die volgens hem duiden op doelbewust onbetrouwbaar handelen van God,
waarvan hier een tweetal wordt besproken.29 Allereerst wijst hij erop dat Samuël luistert naar
het volk (1 Sam. 8:7; 9; 22) en in de gunst van God blijft. Wanneer Saul echter naar de stem
van het volk luistert wordt dat aangemerkt als een zonde (1 Sam. 15:24); hij wordt
veroordeeld voor een vergelijkbare daad. Daarnaast ziet Brueggemann ambiguïteit in het
karakter van God wanneer Saul wel wordt veroordeeld voor het stelen van de buit van
Amalekieten, terwijl David voor een vergelijkbare actie niet wordt veroordeeld.
Concluderend schrijft Brueggemann dat Gods onbetrouwbaarheid juist aan het licht
komt in de teksten waar zijn betrouwbaarheid het meest expliciet is, zij het op irrationele basis
volledig ten gunste van David:
“…Yahweh is nobody’s hostage… Perhaps the deception in the anoiting, the acceptance of Samuel’s
listening tot the people (and not Saul’s), the acceptance of David’s act of despoiling of the Amalekites
(and not Saul’s), the readiness to forgive David (and not Saul), are all evidences in Israel’s
countertestimony that Yahweh will make provisional alliances in the historical process; thus Yahweh
may cohere for a time with historical persons, movements, or power arrangements, but only for a
time.”30
Het is echter de vraag of die observaties terecht zijn passen binnen het narratief uit Samuël. In
hoeverre bieden kernthema’s uit die verhalen aanknopingspunten om Gods gedrag te duiden?
Om tot een mogelijk antwoord te komen is het van belang na te gaan of de daden van Saul en
Samuel, en Saul en David inderdaad identiek zijn en dus wijzen op een ambigue en
onbetrouwbare God.
29 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 367- 372. Omwille van de beperkte ruimte wordt hier een
keuze gemaakt. Dat wil niet zeggen dat er bij de overage punten geen kanttekeningen te plaatsen zijn. Tevens
wordt Brueggemann’s argumenatie op hoofdlijnen weergegeven. Voor details voor verwezen naar het boek. 30 Brueggemann, Theology of the Old Testament, 372.
11
Gehoorzaamheid in Samuël
Het boek Samuël maakt onderdeel uit van wat het Deuteronomistische geschiedschrijving
wordt genoemd; het vormt een redactionele eenheid met Deuteronomium, Jozua, Richters,
Samuël en Koningen.31 Een Leitmotiv in die teksten is gehoorzaamheid aan God en wat hij
gebiedt. Het is echter de vraag of dat thema voldoende gewaardeerd door Brueggemann.
Wanneer Samuël gehoor geeft aan het volk in haar roep om een koning (1 Sam. 8), doet hij
dat niet zozeer omdat zij dat wil—de profeet is veeleer sceptisch over de wil van het volk—
maar uit gehoorzaamheid aan God, die dat beveelt. Saul, echter, is slechts gedeeltelijk
gehoorzaam aan God wanneer hij niet alle bezittingen van de Amalekieten vernietigt (zoals
God geboden heeft in 1 Sam. 15:3), maar de beste schapen, geiten en runderen worden op
verzoek van het volk gespaard, en de koning van de verslagen vijand laat leven.32 Saul
ontvangt een bevel via Samuël, maar faalt in een precieze uitvoering ervan en is in die
hoedanigheid ongehoorzaam aan God; dat Samuël luistert naar het volk komt voort uit zijn
gehoorzaamheid aan God, terwijl Sauls ongehoorzaamheid aan God voortkomt uit het
luisteren naar het volk. Brueggemann lijkt dat onderscheid over het hoofd te zien, waardoor
het de vraag of is zijn aanduiding van God als ambigue en onbetrouwbaar stand kan houden
op basis van deze teksten.
In het verlengde van Sauls ongehoorzaamheid in volledig vernietigen van de
bezittingen van de Amalekieten licht Brueggemann’s tweede argument om de ambiguïteit van
God aan te tonen. Met Ex. 17:8-16 en Deut. 25:17-19 op de achtergrond stelt hij dat David
ook de fout ingaat wanneer hij strijdt tegen de Amalekieten en niet—in het verlengde van de
teksten uit de pentateuch—ervoor zorgt dat niets aan Amalek doet herinneren. Brueggemann
wijst in dat kader namelijk op de ontkomen jongemannen en het in beslag genomen vee. Het
is echter de vraag of die teksten daadwerkelijk een rol spelen bij de schrijver van Samuël, of
dat er andere motieven een rol spelen. David lijkt namelijk volledig te vertrouwen op God,
krijgt in tegenstelling tot Saul niet de opdracht mee alles van de Amalekieten te vernietigen,
maar zal wel de gevangenen bevrijden, zoals God tegen hem heeft gezegd. Net als bij Saul
31 Michael D. Coogan, A Brief Introduction to the Old Testament: The Hebrew Bible in Its Context (New York:
Oxford Univesity Press, 22012), 156 v; David G. Firth, “The Accession Narrative” Tyndale Bulletin 58:1 (2007),
61-81. 32 Jan P. Fokkelman, Narrative Art and Poetry in the Books of Samuel: The Crossing Fates vol. II (Assen: Van
Gorcum, 1986), 85. De vergelijking tussen Brueggemann en Fokkelman wordt hier extra interessant omdat
beiden zich niet willen richten op een historiciteit achter de tekst, maar louter op elementen in de tekst.
12
lijkt de primaire referentie voor de waardering van de deuteronomist te liggen in het spreken
van God in hetzelfde hoofdstuk als waar de strijd tegen Amalek wordt beschreven; teksten uit
Exodus en Deuteronomium zijn in deze tekst niet aan de orde. Zodoende is het mogelijk om 1
Sam. 30 te verstaan in de context van een accession narrative: daar waar de strijd tegen
Amalek het einde inluidt van Sauls koningschap, wordt dat van David bevestigd. 33
Chronologische elementen in de tekst lijken erop te duiden dat Davids strijd tegelijkertijd
plaatsheeft met Sauls verlies tegen de Filistijnen in 1 Sam. 31. Er ontstaat zodoende een
kruisstelling waar het lot van Saul dat van David als het ware kruist: Saul als degene die geen
gehoor geeft aan God, David als hij die wel naar God luistert en de nieuwe koning wordt.34 Er
wordt tot slot op gewezen dat juist die thematiek centraal staat in de boeken van Samuël: God
is niet onbetrouwbaar en ambigue, maar David en Samuel zijn, in tegenstelling tot Saul, wel
volledig gehoorzaam aan God.
Conclusies: “Cross-examination” examined
Exegetisch onderzoek wijst erop dat Ps. 90 vooral verstaan moet worden als een communal
lament van een gemeenschap die lange tijd te lijden heeft en het core testimony, wat het
absoluut kent, bevraagd. God wordt gesmeekt om terug te keren en zich overeenkomstig dat
getuigenis te gedragen. Ondanks dat er in de ervaring van de schrijver weinig is om hoop te
houden, wordt die verwachting wel impliciet aan de orde gesteld. Het blijft echter onduidelijk
of God gehoor heeft gegeven aan het gebed, al roept zij het Exodus-narratief wel in
herinnering. Het geheel overwegend wordt deze psalm dan ook aangemerkt als behorend tot
het door Brueggemann beschreven counter testimony.
Vervolgens is gekeken naar Brueggemann’s bespreking van het verhaal rond Samuël,
Saul en David, waar hij ambiguïteit en onbetrouwbaarheid in het karakter van God meent te
signaleren. Nader onderzoek wijst er echter op dat een kernthema uit Samuel nauwkeurige
gehoorzaamheid aan God is. Wanneer door dat perspectief naar het narratief wordt gekeken
lijkt het erop dat God betrouwbaar reageert; zijn verwerping van Saul komt voort uit zijn
gedeeltelijk negeren van Gods opdracht, terwijl Samuël en David daarin wel volledig trouw
zijn. God is dus niet ambigue in deze tekstgedeelten, maar reageert consistent op het gedrag
33 David G. Firth, 1 & 2 Samuel (ACOT; Downers Grove: InterVarsity Press, 2009), 308 v. 34 Fokkelman, Narrative Art and Poetry in Samuel vol. II, 595.
13
van de actoren door het vergeldingsmotief van de Deuteronomist tegenover ontrouw te
stellen.
Bibliografie
Brueggemann, W., “The Shrill Voice of the Wounded Party” Horizons in Biblical Theology
21 (1999), 1-25.
Brueggemann, W., Theology of the Old Testament: Testimony, Dispute, Advocacy
(Minneapolis: Fortress Press, 1997).
Clifford, R.J., “Psalm 90: Wisdom Meditation or Communal Lament?” in Flint, P.W. &
Miller Jr., P.D. (red.), The Book of Psalms: Composition and Reception (VTSup;
Leiden: Brill Publishers, 2005), 190-205.
Coogan, M.D., A Brief Introduction to the Old Testament: The Hebrew Bible in Its Context
(New York: Oxford Univesity Press, 22012).
Firth, D.G, “The Accession Narrative” Tyndale Bulletin 58:1 (2007), 61-81.
Fokkelman, J.P., Narrative Art and Poetry in the Books of Samuel: The Crossing Fates vol. II
(Assen: Van Gorcum, 1986).
Hossfeld, F.L. & Zenger, E., Psalm 51-100 (HThKAT; Freiburg: Verlag Herder, 2000).
Rad, Von, G., “Psalm 90” in God at Work in Israel, vert. J.H. Marks (Nashville: Abingdon,
1980), 210-223.
Tate, M.E., Psalms 51-100 (WBC; Dallas: Word Books Publishers, 1990).