Resultaten IJkingstoets Bio-ingenieur 2 juli 2018 · 2018. 7. 9. · Resultaten IJkingstoets...

ResultatenIJkingstoets Bio-ingenieur

2 juli 2018

Nummer vragenreeks: 1

Resultaten IJkingstoets Bio-ingenieur 2 juli 2018 - p. 1/13

Aan de KU Leuven, Universiteit Antwerpen en Universiteit Gent namen in totaal 242 aspirant-studentendeel aan de ijkingstoets bio-ingenieur. In onderstaande figuur kan je de verdeling zien van de scores vandeze toets. De gemiddelde score is gelijk aan 9,1/20. 49% van de deelnemers is geslaagd op deze toets.

Hieronder vind je de vragen, het juiste antwoord, het percentage dat de vraag juist heeft beantwoord en hetpercentage dat de vraag blanco heeft gelaten.


Vraag 1

12 van 814 is gelijk aan:

(A) 414 (B) 241 (C) 87 (D) 235

Oplossing: B

juist beantwoord: 87 %blanco: 2 %

Vraag 2

Beschouw het punt a met coordinaten (−7cos7, 5sin5) (hoeken in radialen).Waar situeert het punt a zich?

(A) in het eerste kwadrant (x > 0, y > 0)

(B) in het tweede kwadrant (x < 0, y > 0)

(C) in het derde kwadrant (x < 0, y < 0)

(D) in het vierde kwadrant (x > 0, y < 0)

Oplossing: C


Vraag 3

Een reeel getal x moet voldoen aan de volgende voorwaarde:“De afstand van x tot 4 is strikt kleiner dan de afstand van x tot −2.” Welke ongelijkheid beschrijft dezevoorwaarde?

(A) |x+ 4| < |x− 2|

(B) |x− 4| < |x+ 2|

(C) x− 4 < x+ 2

(D) 4− x < −2− x

Oplossing: B



Vraag 4

Waaraan is volgende uitdrukking gelijk:

e2 ln(2)+2

(A) 6e (B) e6 (C) 8e (D) 4e2

Oplossing: D


Vraag 5

Definieer de integraal I =

∫ 2

1

x− 3

x2 − 9dx. Welk van volgende uitspraken is waar?

(A) I < 0 (B) 0 ≤ I < 1 (C) I = 1 (D) I > 1

Oplossing: B


Vraag 6

Wanneer calciumhydroxide (Ca(OH)2) en fosforzuur (H3PO4) worden gemengd, dan wordt het zout Ca3(PO4)2gevormd. Hoeveel mol van het zout kan maximaal gevormd worden wanneer men 1 mol van de base met 1mol van het zuur bij elkaar brengt?

(A) 1 (B) 1/2 (C) 1/3 (D) 3

Oplossing: C


Vraag 7

Het is Pasen en opa gaat voor zijn kleinkinderen kuikentjes kopen bij een lokale handelaar. In een hok heefthij 10 kuikentjes waarvan 7 hennetjes en 3 haantjes. Wat is de kans dat, als hij er willekeurig twee uitneemt,het beiden hennetjes zijn?

(A) 27 (B) 21

50 (C) 715 (D) 49

100

Oplossing: C



Vraag 8

Voor een ideaal gas wordt het verband tussen de druk P (uitgedrukt in Pa), het volume V (uitgedrukt inm3) en de temperatuur T (uitgedrukt in K) gegeven door:

PV = nRT

met n het aantal mol en R= 8,314 J/(mol.K).Op onderstaande figuur is het volume weergegeven in functie van de druk voor twee isotherme processenvan een ideaal gas. Het aantal mol is voor beide processen hetzelfde. De temperatuur van de onderste curveis gelijk aan 27◦C. Waaraan is de temperatuur van de bovenste curve gelijk?

(A) 9◦C (B) 81◦C (C) 354◦C (D) 627◦C

Oplossing: D


Vraag 9

Gegeven de driedimensionale ruimte met een cartesiaans assenstelsel xyz, oorsprongO en het punt P (13, 12,−2).

Welk van de volgende vectoren staat loodrecht op de vector−−→OP?

(A)−→OA(−6, 7, 1) (B)

−−→OB(−6, 7, 2) (C)

−−→OC(−6, 7, 3) (D)

−−→OD(−6, 7, 4)

Oplossing: C



Vraag 10

Waaraan is het functievoorschrift van onderstaande sinusoıde gelijk?

(A) f(x) = 3 sin(23x−π2 ) + 3

(B) f(x) = 3 sin(23x+ π2 ) + 3

(C) f(x) = 3 sin(43x+ π2 ) + 3

(D) f(x) = 3 sin(43x−π2 ) + 3

Oplossing: B


Vraag 11

Een sterk zuur HCl wordt opgelost in water. Men meet de pH (= −log[H+]) en die is gelijk aan 2,0. Aan100 mL van deze oplossing wordt 400 mL zuiver water toegevoegd (pH = 7,0). Wat is de pH in die nieuweoplossing?

(A) 6,0 (B) 2,0 (C) 2,7 (D) 2,3

Oplossing: C


Vraag 12

Beschouw de functie f : R→ R waarvan de grafiek gegeven is in onderstaande figuur.

0 2 4

2

x

y

y = f(x)


Verder is de functie g gegeven door g : R→ R : t 7→ g(t) = f(3t).Waaraan is de afgeleide g′(1) gelijk?

(A) -3 (B) -1 (C) 1 (D) 3

Oplossing: A


Vraag 13

Gegeven de functies f : R→ R en g : R→ R met als grafiek onderstaande figuur.

0 x

3

−3

1 2 3

f(x)

g(x)

Welk van onderstaande grafieken is de grafiek van het product p van deze functiesp : R→ R : x 7→ p(x) = f(x) · g(x)?

(A)

0 x

3

−3

1 2 3

(B)

0 x

3

−3

1 2 3

(C)

0 x

3

−3

1 2 3

(D)

0 x

3

−3

1 2 3

Oplossing: D



Vraag 14

Welke functionele groep komt niet voor in deze molecule?

(A) ester

(B) zuur

(C) amine

(D) alcohol

Oplossing: A


Vraag 15

In opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij wordt het grondwater getest dat door particulieren wordtopgepompt uit een eigen waterput. Uit onderzoek blijkt dat 40% van de waterstalen te veel nitraten bevat.15% van de waterstalen die te veel nitraten bevat, bevat ook te veel bacterien. Van alle waterstalen die teveel bacterien bevatten, bevatten er 60% ook te veel nitraten. Welke fractie van alle waterstalen die niet teveel nitraten bevat, bevat ook niet te veel bacterien?

(A) 910 (B) 14

15 (C) 1425 (D) 17

50

Oplossing: B


Vraag 16

De rij getallen xn, met n ∈ N0, wordt recursief gedefinieerd: x0 = 1, en xn = e · xn−1 voor n ≥ 1.

Bereken10∑i=0

lnxi.

(A) 10 (B) 50 (C) 55 (D) 100


Oplossing: C


Vraag 17

Van de matrices A =

(1 b

1 + a 1

)en B =

(1 ba −1

)is gegeven dat A ·B = B ·A. Wat kan je besluiten over

de reele getallen a en b?

(A) niets

(B) a = −1 en b = 0

(C) a is willekeurig en b = 0

(D) a = −1 en b is willekeurig

Oplossing: B


Vraag 18

Afvoerbuizen met een diameter van 10,0 cm worden gestapeld zoals aangegeven op onderstaande figuur. Deafvoerbuizen zijn gestapeld in drie lagen tot een hoogte h. Welk van onderstaande alternatieven is de bestebenadering voor deze hoogte h?

h

(A) h = 26,4 cm (B) h = 26,7 cm (C) h = 27,0 cm (D) h = 27,3 cm

Oplossing: D


Vraag 19

Beschouw de hydratatie van ethyleen met water ter vorming van ethanol bij 76◦C met alle componenten inde gasfase: CH2−−CH2(g) + H2O(g) −−⇀↽−− CH3CH2OH(g)In een reactievat worden bij evenwicht volgende partieeldrukken opgemeten: 0,28 bar ethanol, 0,36 barethyleen en 0,36 bar waterdamp. De totale druk is dus 1 bar. Stel nu dat het volume van het reactievatgehalveerd wordt en de temperatuur van het systeem constant wordt gehouden. Welke stelling is juist?


(A) De reactie verschuift naar rechts en na chemisch evenwicht is de druk gelijk aan de oorspronkelijkedruk van 1 bar.

(B) De nieuwe druk na chemisch evenwicht is 2 bar.

(C) Het chemisch evenwicht verschuift naar links en de nieuwe druk na chemisch evenwicht is hoger dan 2bar.

(D) Het chemisch evenwicht verschuift naar rechts en de nieuwe druk na chemisch evenwicht situeert zichergens tussen 1 en 2 bar.

Oplossing: D


Vraag 20

Neem het complexe getal z = (√6+i)3√6−i met i2 = −1. De som van het reeel deel van z en het imaginair deel

van z is dan gelijk aan:

(A) 1−20√6

7

(B) 1+20√6

7

(C) 7 + 20√67

(D) 377

Oplossing: B


Vraag 21

Gegeven de driedimensionale ruimte met een cartesiaans assenstelsel xyz met daarin het vlak v met verge-lijking x+ y + z = 1 en het vlak w met vergelijking x− y = 0. De rechte l is de doorsnede van de vlakkenv en w. De rechte m is de rechte door het punt P (1, 1, 1), evenwijdig met de rechte l.

Welk van de volgende punten ligt op deze rechte m?

(A) A(0, 0, 0) (B) B(0, 0, 1) (C) C(0, 0, 2) (D) D(0, 0, 3)

Oplossing: D



Vraag 22

Beschouw de kromme xy + 2x− 2y − 2 = 0.De waarde van de afgeleide y’ in een punt van de kromme met x = 3 is:

(A) 2 (B) 2,5 (C) -6 (D) 6

Oplossing: A


Vraag 23

Een cargoschip van 400 m lang vaart met een snelheid van 30 km/h. Een speedboot vaart in dezelfde richtingals het cargoschip met een snelheid van 70 km/h en haalt dit cargoschip in. Welk van volgende uitsprakenis juist?

(A) De speedboot doet er minder dan 35 seconden over om het cargoschip in te halen en legt een afstandaf van minder dan 650 m om dit cargoschip in te halen.

(B) De speedboot doet er minder dan 35 seconden over om het cargoschip in te halen en legt een afstandaf van meer dan 650 m om dit cargoschip in te halen.

(C) De speedboot doet er meer dan 35 seconden over om het cargoschip in te halen en legt een afstand afvan minder dan 650 m om dit cargoschip in te halen.

(D) De speedboot doet er meer dan 35 seconden over om het cargoschip in te halen en legt een afstand afvan meer dan 650 m om dit cargoschip in te halen.

Oplossing: D


Vraag 24

In een elektrisch circuit is een weerstand zo geschakeld dat het verband tussen de stroom I door dezeweerstand en de tijd t gegeven is door I = I0(1 − e−t/τ ). Hierbij zijn I0 en τ positieve constanten diebepaald worden door de andere componenten aanwezig in het circuit. Welke van onderstaande figuren toontde grafiek van dit verband?


(A)

0 t

II0

(B)

0 t

II0

(C)

0 t

II0

(D)

0 t

II0

Oplossing: A


Vraag 25

Op een transportband liggen balkvormige pakjes zoals aangegeven op de figuur. Alle pakjes liggen zodanigdat ze de rand van de transportband raken. Het grondvlak van elk pakje heeft afmetingen l × b, met l > b.De ribbe met lengte l maakt een hoek α met de rand van de transportband. Voor elk pakje voldoet dezehoek aan 0 ≤ α ≤ π

6 . Wat is de minimale breedte d van de transportband opdat de pakjes nooit over derand uitsteken?

α

dl

b

(A)l + b

2(B)

√3l + b

2(C)

l +√

3b

2(D)

√3(l + b)

2

Oplossing: C


Vraag 26

Een vlakke glijbaan van 180 cm lang wordt ondersteund door 2 steunpunten op respectievelijk 150 cm en60 cm hoogte ten opzichte van een horizontale grond. Beide steunpunten staan op een horizontale afstandvan 120 cm uit mekaar. De glijbaan wordt zo geplaatst dat beide steunpunten even ver van het midden vande glijbaan verwijderd zijn. Bepaal de hoogte h van het laagste punt van de glijbaan ten opzichte van degrond. De figuur hieronder is een principetekening en is niet op schaal getekend.


180 cm

h

120 cm

60

cm

150

cm

(A) h = 42 cm (B) h = 45 cm (C) h = 48 cm (D) h = 51 cm

Oplossing: D


Vraag 27

Gegeven de functie f : R → R : x 7→ f(x) = ex − x. De raaklijn in het punt (a, f(a)) aan de grafiek van fgaat door de oorsprong. Bepaal de richtingscoefficient van deze raaklijn.(A) 1 (B) e− 1 (C) e (D) 1 + e

Oplossing: B


Vraag 28

Op bijgaande figuur is de parabool met als ver-gelijking y = x2 en het punt A(2, 4) afgebeeld.Wat is de vergelijking van de rechte door de oor-sprong die het ingekleurde gebied begrensd doorde y-as, de parabool, en de horizontale rechtey = 4 in twee even grote delen verdeelt?

(A) y = 3x

(B) y = 103 x

(C) y = 4x

(D) y = 163 x

−2 −1 1 2

1

2

3

4A

x

y


Oplossing: A


Vraag 29

Twee vaten wijn staan naast elkaar, links een vat rode wijn, rechts een vat witte wijn. Beide vaten bevatteneenzelfde volume. Met een beker neemt men een hoeveelheid rode wijn en mengt die bij de witte wijn. Namenging, neemt men met dezelfde beker eenzelfde hoeveelheid uit het mengsel, brengt die terug naar het vatrode wijn en mengt dat opnieuw. Beide vaten bevatten nu opnieuw evenveel wijn. Welk van onderstaandestellingen is juist?

(A) De fractie rode wijn in het rechtse vat is dezelfde als de fractie witte wijn in het linkse vat.

(B) De fractie rode wijn in het rechtse vat is hoger dan de fractie witte wijn in het linkse vat.

(C) De fractie rode wijn in het rechtse vat is lager dan de fractie witte wijn in het linkse vat.

(D) Men kan de fracties niet vergelijken tussen beide vaten omdat de volumes van de beker en het vat nietgekend zijn.

Oplossing: A


Vraag 30

De functie f : R→ R : x 7→ f(x) = e|x−2| bereikt in het punt (a, f(a)) een absoluut minimum. Bepaal f(a).

(A) f(a) = 0 (B) f(a) = 1 (C) f(a) = e (D) f(a) = e2

Oplossing: B


Resultaten IJkingstoets Bio-ingenieur 2 juli 2018 · 2018. 7. 9. · Resultaten IJkingstoets...

Documents

Transcript of Resultaten IJkingstoets Bio-ingenieur 2 juli 2018 · 2018. 7. 9. · Resultaten IJkingstoets...