Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve...

78
Rechtsvormkeuze in het MKB Motieven en achtergronden bij de keuze van de rechtsvorm drs. K.L. Bangma drs. A. de Ridder Zoetermeer, februari 2004

Transcript of Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve...

Page 1: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

Rechtsvormkeuze in het MKB

Motieven en achtergronden bij de keuze van de rechtsvorm

drs. K.L. Bangma

drs. A. de Ridder

Zoetermeer, februari 2004

Page 2: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

2

ISBN: 90-371-0916-0

Bestelnummer: A200315 Prijs: € 40,- Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt ge-

financierd door het Ministerie van Economische Zaken.

Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt

vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.

The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

Page 3: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

3

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1 Inleiding 9 1.1 In le id ing 9 1.2 Doelste l l ing en onderzoeksvraag 10 1.3 Bedr i j f skundige re levant i e 11 1.4 Onderzoeksopzet en -methode 11 1.5 Structuur van het rapport 12

2 Rechtsvormen naar sector en grootteklasse 13 2.1 In le id ing 13 2.2 Aanta l bedr i j ven in Neder land 13 2.3 Rechtsvorm 14

3 Verschi l len in rechtsvorm 19 3.1 In le id ing 19 3.2 F i sca le aspecten 19 3.3 Jur id i sche aspecten 35 3.4 Over ige a specten 47 3.5 Bedr i j f skundige inv loeden op de keuze voor een rechtsvorm 54 3.6 De aspecten en kenmerken van de rechtsvo rmen op een r i j 55

4 Veranderingen met gevolgen voor de rechtsvormkeuze 61 4.1 In le id ing 61 4.2 Tar iefwi jz ig ingen in be las t ingherz ien ing 2001 62 4.3 Wijz ig ing van rechtsvorm 64 4.4 Een a l ternat ief : ondernemingswinstbe las t ing 67

Literatuurli j st 69

Bij lage

I Winstbe las t ing in de IB en de Vpb 73

Page 4: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden
Page 5: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

5

Samenvatting

In deze studie komen de achtergronden en redenen aan de orde van de rechtsvormkeu-ze van MKB-ondernemers. Hierbij wordt primair ingegaan op de fiscale motieven om tot de keuze van een rechtsvorm te komen. Aanleiding voor de studie zijn de veranderin-

gen in de inkomstenbelasting per 1 januari 2001. Voor deze datum was fiscaliteit het dominante motief om voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. Interessant is om te zien of fiscaliteit, in vergelijking met andere motieven, nog steeds een dominant motief is bij

de rechtsvormkeuze. Het rapport heeft als lezersgroep primair op het oog de beleidsmakers en alle anderen

die beleidsmatig met rechtsvormkeuze te maken hebben. Ook voor adviseurs is het rap-port interessant, maar het rapport is niet geschreven met het oog op advisering van on-dernemers.

Er worden in deze studie 9 rechtsvormen onderscheiden, waarvan er vier geen rechts-persoonlijkheid hebben en vijf wel:

rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid: − eenpersoonszaak

− maatschap − vennootschap onder firma (VOF) − commanditaire vennootschap (CV)

rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid: − besloten vennootschap (BV) − naamloze vennootschap (NV)

− coöperatieve vereniging − (gewone) vereniging − stichting.

De winst behaald binnen bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid valt overwegend onder de inkomstenbelasting (IB). De winst behaald binnen bedrijven met rechtspersoonlijk-

heid valt overwegend onder de vennootschapsbelasting (Vpb). Bij de keuze voor een rechtsvorm zijn er een zevental overwegingen die een rol spelen. Het fiscale motief blijkt in de meeste gevallen dominant te zijn. Het betreft de volgende

overwegingen: 1) fiscale voordelen Bij lagere winstniveaus is het aantrekkelijk om de winst onder de inkomstenbelasting te laten vallen. Het zijn vooral de specifieke ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandi-genaftrek, die de inkomstenbelasting attractief maken. Onaantrekkelijk in de inkom-

stenbelasting is het relatief hoge marginale tarief van 52%. Dit is beduidend hoger dan het tarief binnen de vennootschapsbelasting. Overigens wordt over de winst die een BV uitkeert, ook een Aanmerkelijk Belang heffing van 25% geheven. Dit maakt de margi-

nale tarieven in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting aan elkaar gelijk. Zolang de winstuitkering niet plaatsvindt, speelt de Aanmerkelijk Belang heffing geen rol. In de praktijk blijken ondernemers de winstuitkering langdurig uit te stellen, zodat

een belangrijk belasting- en liquiditeitsvoordeel behaald wordt. De inkomstenbelasting is bij een winstniveau beneden € 50.000 om fiscale redenen al-tijd te verkiezen boven de BV-vorm. Boven € 260.000 is de BV-vorm altijd te verkiezen.

Page 6: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

6

Hierbij zal een ondernemer die ervoor kiest om zijn winstuitkeringen langdurig uit te stellen, bij € 50.000 al snel kiezen voor de BV-vorm. De ondernemer die de voorkeur

heeft voor een spoedige winstuitkering, zal pas boven € 260.000 voor de BV-vorm kie-zen. Het fiscale voordeel blijkt voor kleinere bedrijven nog steeds het dominante motief om

voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. Hierbij wordt door starters relatief vaak geko-zen voor een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid, in verband met de te verwach-ten bescheiden winstniveaus. Indien na verloop van tijd gekozen wordt voor omzetting

in een BV, dan is in een zeer groot aantal gevallen het fiscale motief dominant. 2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden om een eenmanszaak op te richten zijn beperkt. Bij een BV moeten er meer handelingen verricht worden. De directe kosten voor een ondernemer, aan onder andere notariskosten, zijn betrekkelijk

beperkt. Ook de tijdsduur om een BV op te richten is de laatste jaren aanzienlijk be-perkt. De hoogste kosten voor de ondernemer bij het oprichten van een BV zijn niet zo-zeer gelegen in de directe kosten, maar in de indirecte kosten zoals de adviseurskosten.

Deze advieskosten kunnen, afhankelijk van de ingewikkeldheid, sterk oplopen. Het zijn met name deze indirecte kosten die een belemmering vormen om een BV op te richten, of een eenmanszaak om te zetten in een BV.

3) zeggenschap Het eigendom en het bestuur kunnen bij een BV gesplitst worden. Dit kan vooral bij iets

grotere bedrijven belangrijke voordelen opleveren. Bij kleinere bedrijven zijn eigendom en bestuur veelal in één of in een beperkt aantal personen verenigd en levert de split-sing van zeggenschap geen praktische voordelen op.

4) aansprakelijkheid De mogelijkheid om de aansprakelijkheid te beperken is een voordeel van de BV boven

de eenmanszaak. Zowel de aansprakelijkheid van de eigenaar als die van de bestuur-ders, is binnen een BV wettelijk beperkt. Contractueel kan de aansprakelijkheid ver-ruimd worden. Zo blijken banken in veel gevallen van de directeur-grootaandeelhouder

ook een persoonlijke borgstelling te verlangen. Hiermee worden de aansprakelijkheids-voordelen van de BV sterk beperkt.

5) sociale zekerheid Voor de sociale voorzieningen wordt zowel een directeur-grootaandeelhouder als de eigenaar van een eenmanszaak gezien als een zelfstandige. Een belangrijk verschil tus-

sen een BV en een eenmanszaak wordt gevormd door de mogelijkheden om een pensi-oenvoorziening op te bouwen. Deze zijn bij de BV aanzienlijk ruimer dan bij de een-manszaak het geval is. Zo worden bij de eenmanszaak al relatief snel de grenzen bereikt

van de fiscale oudedagsreserve of van de maximale lijfrentepremieaftrek. Hoewel de pensioenvoordelen van een BV duidelijk aanwezig zijn, blijken deze in de praktijk een beperkte rol te spelen en ze zijn zelden het hoofdmotief om een BV op te richten.

6) financiering Bij de BV-vorm is het aandelenkapitaal eenvoudig op te splitsen. Hierdoor is het een-

voudiger om risicodragend kapitaal aan te trekken. Indien er behoefte is om van exter-ne partijen kapitaal aan te trekken, dan is de BV-vorm veelal te verkiezen boven de rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid. De Commanditaire Vennootschap kan in

een aantal gevallen een alternatief zijn, maar deze vorm is iets minder flexibel en min-der bekend onder ondernemers.

Page 7: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

7

7) bedrijfskundige overwegingen Er zijn ook bedrijfskundige overwegingen om een BV op te richten. Deze overwegingen

hangen veelal samen met de zes eerder genoemde overwegingen. Zo is de continuïteit van een BV beter gewaarborgd. Bij een BV is het eenvoudiger om het bedrijf aan een opvolger over te dragen. Ook bedrijven die willen groeien, zullen vaak voor de BV-vorm

kiezen. Doordat de BV opgesplitst is in aandelen, is het eenvoudiger om risicodragend kapitaal aan te trekken. Ook de samenwerking met andere bedrijven kan beter verlopen bij een BV-vorm. Zo is deelnemen in het wederzijds kapitaal, bij een BV-vorm aanzienlijk

eenvoudiger in vergelijking met bijvoorbeeld een commanditaire vennootschap. Het is een beleidsrelevante vraag of het wel zinvol is dat de rechtsvormkeuze zo sterk

fiscaal bepaald wordt. Slechts inkomenspolitieke overwegingen kunnen dit rechtvaardi-gen. Het kan daarom zinvol zijn om te zien of er alternatieven zijn. Een mogelijk alter-natief is de mogelijkheid om de winst uit onderneming in alle gevallen onder één soort

winstbelasting te laten vallen, in plaats van de huidige twee winstbelastingen. Er zijn meer alternatieven te bedenken, maar een nadere inventarisatie van de alternatieven valt buiten het doel van de studie.

Page 8: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden
Page 9: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

9

1 Inleiding

1.1 Inleiding

In deze studie komen de achtergronden en redenen aan de orde van de rechtsvormkeu-ze van MKB-ondernemers. Hierbij wordt primair ingegaan op de fiscale motieven om tot

de keuze van een rechtsvorm te komen. Aanleiding voor de studie zijn de veranderin-gen in de inkomstenbelasting per 1 januari 2001. Voor deze datum was fiscaliteit het dominante motief om voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. Interessant is om te zien

of fiscaliteit, in vergelijking met andere motieven, nog steeds een dominant motief is bij de rechtsvormkeuze. Het rapport heeft als lezersgroep primair op het oog de beleidsmakers en alle anderen

die beleidsmatig met rechtsvormkeuze te maken hebben. Ook voor adviseurs kan het rapport interessant zijn, maar het rapport is niet geschreven met het oog op advisering van ondernemers

Onder rechtsvorm wordt in deze studie verstaan de juridische structuur van een onder-neming, die kan worden beschouwd als een soort 'kapstok' waaraan tal van zaken zijn opgehangen, zoals de financiële relatie tussen betrokkenen, de wijze waarop het be-

stuur wordt gekozen en wie aan wie verantwoording schuldig is. Er worden in dit on-derzoek 9 rechtsvormen onderscheiden, te weten: − eenpersoonszaak

− maatschap − vennootschap onder firma (VOF) − commanditaire vennootschap (CV)

− besloten vennootschap (BV) − naamloze vennootschap (NV) − coöperatieve vereniging

− vereniging en − stichting.

De eenpersoonszaak, de maatschap, de VOF en de CV worden rechts- of bedrijfsvormen zonder rechtspersoonlijkheid genoemd, terwijl de BV, de NV, de coöperatieve vereni-ging, de (gewone) vereniging en de stichting juist wél rechtspersoonlijkheid hebben.

Het bezitten van rechtspersoonlijkheid houdt in, dat een onderneming, net zoals een mens, zelfstandig drager van rechten en plichten is. Dat betekent dat wanneer er via een rechtspersoon aan het economisch verkeer wordt deelgenomen, alleen de rechts-

persoon daarvoor aansprakelijk is. Iemand die dus uit naam van een BV handelt (bij-voorbeeld koop en verkoop) en niet aan zijn verplichtingen voldoet (i.c. betalen, respec-tievelijk leveren), kan daarvoor door de tegenpartij niet persoonlijk aansprakelijk wor-

den gesteld, maar wordt doorverwezen naar de BV. Dit in tegenstelling tot de situatie bij een eenpersoonszaak, de maatschap, de VOF en de CV, waarbij de tegenpartij zich wel met succes kan richten op de ondernemer, omdat dan bij de aansprakelijkstelling

geen onderscheid wordt gemaakt tussen de onderneming en degene die deze onder-neming leidt.

Page 10: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

10

figuur 1 rechtsvormen met en rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid

zonder rechtspersoonlijkheid (IB) met rechtspersoonlijkheid (Vpb)

eenpersoonszaak besloten vennootschap (BV)

vennootschap onder firma (VOF) naamloze vennootschap (NV)

maatschap coöperatieve vereniging

commanditaire Vennootschap (CV) vereniging

stichting

Bron: Schwarz (1991).

Het onderscheid tussen ondernemingen met en zonder rechtspersoonlijkheid is niet al-

leen belangrijk bij het vraagstuk rond de aansprakelijkheid. Naast dit aspect heeft de rechtspersoonlijkheid ook invloed op tal van andere aspecten die samenhangen met de rechtsvormkeuze, zoals bijvoorbeeld de belasting. Bedrijven zonder rechtspersoonlijk-

heid vallen onder de inkomstenbelasting (IB), terwijl bedrijven met rechtspersoonlijkheid onder de vennootschapsbelasting (Vpb) thuishoren.

De keuze van een rechtsvorm is niet alleen van belang bij startende ondernemers. Ook voor bestaande ondernemingen kan het op enig moment van belang zijn om van rechtsvorm te veranderen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een bedrijf in omvang

toeneemt, het risicoprofiel verandert of wanneer er andere belanghebbenden in beeld komen (nieuwe eigenaar, opvolger e.d.). De volgende aspecten kunnen worden onderscheiden, die in meerdere of mindere mate

van invloed zijn op de keuze van of omzetting naar een (andere) rechtsvorm: − fiscale aspecten: belastingen, winstbestemming, toe- en uittreding − juridische aspecten: oprichting, zeggenschap, eigendom, aansprakelijkheid

− 'overige' aspecten: overheidssteun en subsidie, sociale verzekeringen, financiering. Deze aspecten komen in dit onderzoek aan de orde, waarbij de fiscale aspecten centraal

staan. In aanvulling daarop wordt ook aandacht besteed aan meer bedrijfskundige 'ter-reinen' (groei, continuïteit en risicoaanvaarding van een onderneming) die via hun in-vloed op de genoemde aspecten eveneens doorwerken op de keuze van de rechtsvorm.

Groei, continuïteit en risicoaanvaarding zijn in hun onderlinge samenhang strategische managementbeslissingen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om beslissingen om te gaan exporteren, om te gaan samenwerken met een andere onderneming of om nieu-

we producten te ontwikkelen.

1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag

Met de invoering van de nieuwe Wet op de inkomstenbelasting (IB) per 1 januari 2001 is het aspect 'belastingen' als beslissingscriterium voor de keuze van een rechtsvorm

voor MKB-ondernemers belangrijk veranderd. Het aspect belasting komt in dit onder-zoek dan ook nadrukkelijk aan de orde. De kennis op dit gebied en over de invloed van de wijzigingen op de rechtsvormkeuze is

bij beleidsmakers nog onvoldoende ontwikkeld. Dit onderzoek heeft daarom als doel om te herijken hoe en waarom een MKB-ondernemer tot de keuze voor een bepaalde rechtsvorm komt.

Om deze doelstelling te bereiken dient een antwoord te worden gegeven op de vol-gende onderzoeksvraag:

Page 11: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

11

Wat zijn de achtergronden en redenen, mede vanuit fiscaal perspectief, van een keuze voor (of overgang naar) een bepaalde rechtsvorm waarbinnen het ondernemerschap in het MKB beoefend wordt? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden, worden eerst de volgende subvragen

beantwoord: − In hoeverre is het fiscale motief van belang bij de keuze van rechtsvorm door de

ondernemer?

− Welke andere motieven, vooral juridische, spelen een rol in de keuze van rechts-vorm door de ondernemer?

− Welke aspecten bepalen bij uitstek de rechtsvormkeuze van een MKB-ondernemer?

− Wat zijn de gevolgen van de herziening van de inkomstenbelasting (januari 2001) voor de rechtsvormkeuze in het MKB?

− Is er een relatie tussen de sector waarin MKB-ondernemers werkzaam zijn en de

keuze van hun rechtsvorm? − Hoeveel MKB-ondernemingen hebben welke rechtsvorm? − Is er een relatie tussen de omvang van de MKB-ondernemingen en hun rechtsvorm?

− Wat zijn de omzettingskosten voor MKB-ondernemers als zij de rechtsvorm van hun bedrijf willen veranderen?

1.3 Bedrijfskundige relevantie

Het onderzoek naar de rechtsvormkeuze is gericht op het MKB, en dan met name op de

fase waarin met een bedrijf wordt begonnen. De gevolgen van deze keuze hoeven ove-rigens niet gedurende de hele levensloop van de onderneming ongewijzigd te blijven. Indien er bij een onderneming bijvoorbeeld sprake is van een structurele stijging van de

winst kan een rechtsvormwijziging worden overwogen. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen een ondernemer in de eerste plaats assisteren

bij het maken van de juiste keuze voor een rechtsvorm. In die zin hebben de uitkomsten dus bedrijfskundige relevantie. Het is daarbij uiteraard van belang om te weten aan welke aspecten ondernemers - terecht of niet terecht - met name waarde hechten.

In de tweede plaats is de onderzoeksvraag relevant vanwege de recente belastingher-ziening. Over de rechtsvormkeuze van ondernemers is in het verleden veel geschreven,

maar door de wijzigingen in de belasting is de onderzoeksvraag opnieuw actueel. Ook het feit dat de zogenoemde 'terugkeerregeling' versoepeld is, is belangrijk.

1.4 Onderzoeksopzet en -methode

De centrale onderzoeksvraag zou in principe opgesplitst kunnen worden in twee deel-

vragen, namelijk: 'Wat zijn de achtergronden van een keuze voor een bepaalde rechts-vorm?' en 'Wat zijn de gevolgen van een keuze voor een bepaalde rechtsvorm?'. Deze vragen kunnen echter niet los van elkaar worden gezien. De achtergronden van

een rechtsvormkeuze door een MKB-ondernemer worden bepaald door de gevolgen die deze keuze volgens de ondernemer heeft. De ondernemer bepaalt dus eerst wat de keuze voor een bepaalde rechtsvorm voor hem tot gevolg heeft en deze gevolgen vor-

men op hun beurt weer de achtergrond van zijn keuze voor een rechtsvorm. Voor het onderzoek naar de achtergronden en de gevolgen van de keuze voor een be-

paalde rechtsvorm kan in de eerste plaats bestaande literatuur (boeken, artikelen, pa-

Page 12: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

12

pers, internet) worden geraadpleegd, waarin vele ideeën en gedachten zijn geformu-leerd. Op basis daarvan kan waarschijnlijk al een duidelijk beeld worden verkregen van

een antwoord op de centrale onderzoeksvraag. De aandacht gaat hierbij met name uit naar het verzamelen van objectieve, kwantitatieve gegevens die het verschil aangeven tussen de verschillende rechtsvormen ('kwantitatief beschrijvend onderzoek' (Engeldorp

Gastelaars, 1998)). De nadruk ligt vooral op de verschillen tussen rechtsvormen met en zonder rechtsper-soonlijkheid, omdat dit de meest uitgesproken verschillen oplevert. Binnen deze twee-

deling zal bij de rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid worden 'ingezoomd' op de eenpersoonszaak, omdat dit de meest voorkomende rechtsvorm zonder rechtspersoon-lijkheid is. De maatschap, de VOF en de CV kunnen beschouwd worden als variant op

deze rechtsvorm. Bij de rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid ligt om dezelfde reden de nadruk op de BV, met als varianten de NV, de coöperatieve vereniging, de (gewone) vereniging en de stichting.

Bij de behandeling van aspecten die de rechtsvormkeuze bepalen, gaat de aandacht vanzelfsprekend vooral uit naar de aspecten die daarop de grootste invloed hebben. Zoals uit het onderzoek blijkt, heeft de herziening van de belastingwetgeving ertoe ge-

leid dat dit aspect aan belang heeft ingeboet, terwijl andere aspecten, zoals bijvoor-beeld de aansprakelijkheid, juist invloedrijker zijn geworden.

De uit de literatuurstudie verkregen kennis vormt de basis voor het tweede onderdeel van het onderzoek, waarbij een op de theorie gebaseerde hypothese wordt getoetst aan de praktijkervaringen van personen (notaris, bedrijfsadviseur, accountant, bankadvi-

seur, adviseur Kamer van Koophandel), die in hun werk te maken hebben met de rechtsvormkeuze van MKB-ondernemers. De geraadpleegde personen vervullen allen een specifieke functie in het proces bij de rechtsvormkeuze door MKB-ondernemers,

waardoor een afgewogen beeld van de praktijk ontstaat ('exploratief beschrijvend on-derzoek' (Engeldorp Gastelaars, 1998)). Tevens is gebruik gemaakt van een enquête die door het Ministerie van Economische Zaken aan EIM beschikbaar is gesteld. Aan 150

jonge ondernemers is gevraagd naar hun motieven voor hun rechtsvormkeuze.

1.5 Structuur van het rapport

In hoofdstuk 2 wordt begonnen met het weergeven van een aantal statistische gege-vens. Achtereenvolgens wordt uiteengezet hoeveel MKB-ondernemingen er in Neder-

land zijn, welke rechtsvorm deze bedrijven hebben en of er verband bestaat tussen de omvang van deze ondernemingen (op basis van het aantal werknemers), de sector waarin zij opereren en de gekozen rechtsvorm. Tevens wordt gekeken of sinds de in-

voering van de nieuwe inkomstenbelasting per 1 januari 2001, sprake is van een veran-dering in de rechtsvormkeuze.

In hoofdstuk 3 staan de aspecten centraal die van invloed kunnen zijn op de rechts-vormkeuze. Hierbij wordt vooral het verschil tussen de ondernemingen met en zonder rechtspersoonlijkheid belicht, waarbij in veel gevallen de nadruk wordt gelegd op de

eenpersoonszaak en de BV. Uiteraard krijgen de zwaarder wegende aspecten hierbij de meeste aandacht.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de veranderingen in de wet IB2001 en wordt aange-geven in hoeverre dit de rechtsvormkeuze heeft beïnvloedt.

Page 13: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

13

2 Rechtsvormen naar sector en grootteklasse

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de ontwikkeling van het aantal bedrijven naar grootteklasse in de periode 1993-2002. Aangegeven wordt in hoeverre de rechts-

vormkeuze afhankelijk is van de grootteklasse en van de sector. Hierbij wordt ingegaan op eventuele trendmatige ontwikkelingen in de verandering van rechtsvormkeuze.

2.2 Aantal bedrijven in Nederland

Op 1 januari 2003 telde Nederland volgens het CBS 693.000 bedrijven. Daarvan be-

hoorde 91% tot het kleinbedrijf en 8% tot het middenbedrijf1. In tabel 1 zijn deze cij-

fers schematisch weergegeven, tezamen met de corresponderende cijfers over 1993, 1997 en 2001. Uit de tabel blijkt dat het aantal bedrijven in de periode 1993-2003 sterk gestegen is. Hoewel het aantal bedrijven sterk gestegen is, blijkt het aandeel van de

verschillende grootteklassen opvallend stabiel te zijn gebleven. De stijging houdt direct verband met het gunstige economische tij in het laatste decen-

nium van de 20e eeuw. Ook de toegenomen maatschappelijke waardering voor onder-nemerschap is gunstig geweest voor de ontwikkeling van het aantal ondernemingen. Tevens heeft een stimulerend overheidsbeleid, gericht op ondernemerschap, positieve

effecten gehad op de ontwikkeling van het aantal ondernemingen. Ook structuurwijzi-gingen in de organisatie van bestaande bedrijven, zijn gunstig geweest voor het aantal bedrijven. Zo is in de jaren negentig het aantal dochterbedrijven sterk toegenomen. Be-

drijven zijn op zoek naar de ideale schaalgrootte. In een aantal gevallen is een grotere schaal ideaal, maar in veel gevallen kan schaalverkleining dat ook zijn. Bij schaalverklei-ning kan een bedrijf worden opgesplitst in zelfstandige kleinere eenheden (dochterbe-

drijven)2.

tabel 1 Aantal bedrijven in Nederland per 1 januari (x 1.000)

jaar kleinbedrijf middenbedrijf grootbedrijf totaal

1993 544 48 6 598

1997 587 52 6 645

2001 640 56 7 703

2003 627 58 8 693

Bron: CBS.

In tabel 2 is het aantal ondernemingen per sector vermeld in de jaren 1993 en 2003. Uit deze tabel blijkt dat het aantal ondernemingen vooral sterk gestegen is in de bouw, in

1 Kleinbedrijf: 0 tot 10 werknemers; Middenbedrijf: 10 tot 100 werknemers.

2 In K.L. Bangma, N. Bosma en P. Gibcus, bedrijvendynamiek en werkgelegenheid, 2003, wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van het aantal ondernemingen in de jaren negentig.

Page 14: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

14

transport en communicatie en in de zakelijke dienstverlening. In de bouw is de stijging een gevolg van de toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel, waardoor

de stijging van het aantal bedrijven sterk geconcentreerd is in het kleinbedrijf. De stijging van het aantal ondernemingen in de transport- en communicatiesector hangt enerzijds samen met de groei van het aantal 'eigen rijders' in de transportsector

en anderzijds met de sterke economische ontwikkeling en technische vernieuwingen in de communicatiesector. De groei van de zakelijke dienstverlening hangt nauw samen met de tertiairisering van

de economie. De economie krijgt steeds meer een dienstenkarakter, wat zichtbaar wordt in een stijging van het aantal ondernemingen in zowel het klein- als het midden-bedrijf van de zakelijke dienstverlening. Ook de opkomst van nieuwe economische acti-

viteiten (ICT-bedrijven) is een stimulans voor de groei van het aantal bedrijven in de zakelijke dienstverlening. In de landbouw is in de afgelopen jaren sprake geweest van een groot aantal bedrijfs-

beëindigingen in het kleinbedrijf als gevolg van onrendabele bedrijfsvoering, opvol-gingsproblemen, aanscherping van milieueisen en daaraan gekoppelde hoge investerin-gen. In tabel 2 komt dit tot uiting in een scherpe daling van het aantal bedrijven in de

'overige sectoren'.

tabel 2 Aantal kleine en middelgrote bedrijven in de verschillende sectoren in

1993 en 2002 per 1 januari

kleinbedrijf middenbedrijf

1993 2003 1993 2003

industrie 30,5 34,9 9,0 9,5

bouw 33,7 64,0 6,7 7,4

handel 142,4 143,7 11,4 14,1

horeca 35,5 33,8 1,7 2,9

transport en communicatie 18,3 22,9 3,2 3,9

financiële dienstverlening 12,1 12,4 0,7 1,1

zakelijke dienstverlening 76,3 128,3 4,8 9,5

overige dienstverlening en cultuur 28,1 45,7 2,0 3,0

gezondheidszorg en welzijn 34,5 30,7 3,2 3,2

overige sectoren 132,4 110,5 5,3 3,8

totaal 543,9 626,8 48,0 58,4

Bron: CBS.

2.3 Rechtsvorm

2.3.1 Relatieve aandelen in 1993, 2001 en 2003

Het aantal bedrijven naar rechtsvorm is weergegeven in tabel 3. De belangrijkste rechts-

vormen staan in deze tabel vermeld. Apart vermeld zijn onder één noemer het aantal bedrijven met een andere rechtsvorm of waarvan de rechtsvorm niet bekend is. Zo is de commanditaire vennootschap niet apart vermeld.

In tabel 3 is de situatie per 1 januari 2001 naast de situatie per 1 januari 1993 gezet. Tevens wordt de situatie vergeleken tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2003. Per 1 ja-

Page 15: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

15

nuari 2001 is de nieuwe inkomstenbelasting ingevoerd. Gekeken wordt of dit een zichtbare invloed heeft op de rechtsvormkeuze.

tabel 3 Aantal ondernemingen naar rechtsvorm per 1 januari in 1993, 2001 en 2003

(x 1.000 en in %)

1993 2001 2003

ondernemingen in % ondernemingen in % ondernemingen in %

NV en BV 134,1 22,4 173,8 24,7 179,3 25,9

eenpersoonszaak 325,6 54,4 343,7 48,9 336,8 48,6

maatschap of VOF 94,2 15,7 138,8 19,7 132,4 19,1

overige rechtsvormen + onbekend 44,2 7,4 46,6 6,6 44,4 6,4

totaal 598,2 100,0 703,0 100,0 693,0 100,0

Bron: CBS, bewerking EIM.

Uit tabel 3 blijkt dat in de periode 1993-2001 het belang van rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid (eenpersoonszaken, maatschap, VOF) iets is afgenomen ten gun-ste van bedrijven met rechtspersoonlijkheid. Binnen deze groep is de voorkeur voor

VOF's sterk toegenomen. Het aandeel van de VOF onder het aantal ondernemingen is gestegen van 15,7% per 1 januari 1993 tot 19,7% per 1 januari 2001. Bij deze voor-keur speelt de ontwikkeling van man/vrouw-firma's een belangrijke rol. Tot 2001 was

het via de VOF-constructie mogelijk om de winst uit onderneming fiscaal te verdelen over beide echtgenoten. Dit gaf een tariefvoordeel. Met invoering van de nieuwe in-komstenbelasting per 1 januari 2001, is deze mogelijkheid sterk beperkt. De verminder-

de aantrekkelijkheid van de VOF blijkt uit tabel 3. Vanaf 2001 is het percentage VOF's afgenomen van 19,7% per 1 januari 2001 tot 19,1% per 1 januari 2003.

De invoering van de nieuwe inkomstenbelasting per 1 januari 2001 heeft mede beoogd om de rechtsvormkeuze minder afhankelijk te maken van fiscale motieven (fiscaal neu-traal). Dit is gedaan door het marginale hoogste belastingtarief in de Inkomstenbelas-

ting ongeveer gelijk te laten zijn met het tarief in de vennootschapsbelasting plus de aanmerkelijkbelangheffing. In hoofdstuk 3 zal aangetoond worden dat de BV ook on-der het huidige stelsel van inkomstenbelasting bij relatief lage winstniveaus al aantrek-

kelijk kan zijn. Uit tabel 3 blijkt dat de populariteit van de BV's tot 2001 belangrijk is toegenomen. De-ze populariteit is te mede te verklaren uit de fiscale aantrekkelijkheid van deze rechts-

vorm. Na 2001 is de populariteit van de BV's in versnelde mate doorgezet. Opvallend is dat deze toename zich de laatste twee jaren in bijna alle sectoren voordoet. Het zijn dus geen sectoreffecten die de versnelde stijging verklaren. Het lijkt eerder een bevestiging

te zijn, dat de BV-vorm zijn fiscale aantrekkelijkheid eerder versterkt heeft dan verzwakt sinds de invoering van de nieuwe inkomstenbelasting per 1 januari 2001.

2.3.2 Rechtsvorm en de omvang van de onderneming

De rechtsvorm naar grootteklasse is weergegeven in tabel 4. In verband met de databe-schikbaarheid zijn alleen de belangrijkste rechtsvormen in deze tabel opgenomen. Zoals

te verwachten, is de eenpersoonszaak favoriet in het kleinbedrijf. In minder dan een kwart van de gevallen wordt in het kleinbedrijf voor de BV-vorm gekozen. In het mid-denbedrijf wordt in circa 85% van de gevallen gekozen voor de BV-vorm. Hieruit blijkt

dat de grootte van een bedrijf zeer bepalend is voor de keuze van rechtsvorm. Toch is de grootte van het bedrijf niet alles bepalend. In 12% van de gevallen blijken bedrijven

Page 16: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

16

uit het middenbedrijf (meer dan 10 werknemers) toch te kiezen voor een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid.

In het middenbedrijf zal de eenpersoonszaak slechts zelden de fiscaal optimale rechts-vorm zijn. Was in 1993 nog 5,5% van de bedrijven in het middenbedrijf een eenmans-zaak; in 2003 was dit nog maar 3,3%. Dit is een aanwijzing dat fiscaal niet-optimale

rechtsvormen relatief weinig voorkomen.

tabel 4 Procentuele verdeling van de rechtsvormen naar grootteklasse in 1993 en

2002

kleinbedrijf middenbedrijf

1993 2001 2003 1993 2001 2003

NV en BV 18,3 20,1 20,9 65,1 73,4 74,8

eenpersoonszaak 59,4 53,4 53,4 5,5 4,0 3,3

maatschap of VOF 16,7 20,9 20,3 6,4 8,7 9,1

overige rechtsvormen 5,6 5,6 5,4 22,9 14,0 12,9

totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

Bron: CBS.

2.3.3 Rechtsvormen en sectoren

Van de ondernemingen is in tabel 5 aangegeven tot welke sector ze behoren. Uit de tabel blijkt dat de sector sterk bepalend is voor de keuze van rechtsvorm. Zo wordt in de horeca vaak voor de VOF gekozen ten nadele van de BV. Deze situatie is het spiegel-

beeld van de zakelijke dienstverlening. Hier is een sterke voorkeur voor de BV-vorm ten nadele van de VOF als rechtsvorm. De eenpersoonszaak heeft sterk de voorkeur in de bouw, de (persoonlijke) dienstverlening en de landbouw. De maatschap komt relatief

veel voor in de zakelijke dienstverlening en in de gezondheidszorg. In deze twee secto-ren wordt de maatschap verkozen boven de VOF of de BV. De maatschap is specifiek voor een aantal beroepsgroepen bedoeld zoals accountants en artsen. In het bijzonder

bij accountants vindt een ontwikkeling plaats om de BV-vorm te verkiezen boven de maatschapsvorm in verband met de aansprakelijkheidsrisico's.

Als de tabel per kolom wordt bekeken, kan geconcludeerd worden dat de verschillende rechtsvormen vooral voorkomen in de volgende sectoren: − eenpersoonszaken -> handel, zakelijke dienstverlening en bouw

− maatschap -> gezondheidszorg en zakelijke dienstverlening − VOF -> handel, zakelijke dienstverlening, horeca en bouw − BV -> zakelijke dienstverlening, handel, industrie en bouw

− NV -> financiële instellingen, zakelijke dienstverlening en handel − coöperatieve vereniging-> dienstverlening, handel en financiële instellingen − stichting -> gezondheids- en welzijnszorg, cultuur, recreatie en sport

Als winst niet het oogmerk bij uitstek is bij het opzetten van een bedrijf komen coöpe-ratieve verenigingen in beeld (die de kosten voor hun leden zo laag mogelijk willen

houden). In de landbouw en de financiële dienstverlening (enkele banken en verzeke-ringsmaatschappijen) zijn de coöperaties oververtegenwoordigd. Ook de stichting komt in aanmerking als het winstoogmerk niet vooropstaat. Om deze reden komt de stichting

als rechtsvorm veel voor in de gezondheidszorg en de cultuursector.

Page 17: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

17

tabel 5 Procentuele verdeling van het aantal bedrijven naar rechtsvorm per bran-

che in 2000

eenper-

soonszaak

maat-

schap VOF BV NV

coöpe-

ratie

stich-

ting

totaal

in %

totaal in

aantallen

industrie 36,0 0,0 19,4 43,7 0,2 0,2 0,5 100,0 46.525

bouw 56,7 0,0 19,9 23,3 0,0 0,1 0,0 100,0 71.945

handel 43,8 0,0 26,0 29,6 0,1 0,2 0,2 100,0 160.130

horeca 45,5 0,0 39,0 14,5 0,0 0,1 0,7 100,0 38.005

transport en communicatie 39,5 0,0 25,7 33,0 0,2 0,6 0,9 100,0 28.065

financiële dienstverlening 30,8 0,1 15,2 46,6 2,3 2,0 3,1 100,0 15.320

zakelijke dienstverlening 44,3 1,1 12,7 39,5 0,2 0,4 1,8 100,0 139.255

overige dienstverlening en

cultuur 57,1 0,1 13,4 12,1 0,3 0,8 16,3 100,0 39.875

gezondheidszorg en welzijn 48,4 13,2 3,1 14,1 0,0 0,2 20,9 100,0 41.820

overige sectoren 62,7 0,2 15,7 13,4 0,2 0,5 7,3 100,0 29.570

totaal 46,5 1,2 19,4 28,8 0,2 0,3 3,5 100,0 610.510

Bron: CBS.

Page 18: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden
Page 19: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

19

3 Verschillen in rechtsvorm

3.1 Inleiding

De ondernemer kan vele motieven hebben om voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen dat de grootte van een onderneming en

de sector belangrijk zijn bij de keuze van rechtsvorm. Toch zijn grootte en sector niet de alles bepalende factoren om tot een bepaalde rechtsvorm te komen. In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de inhoudelijke verschillen tussen de diverse rechtsvormen. In

paragraaf 3.2 komen de fiscale aspecten aan bod (belastingen, winstbestemming en toe- en uittreding) die mede bepalend kunnen zijn voor de rechtsvormkeuze. Daarna volgen in paragraaf 3.3 de juridische aspecten (oprichting, zeggenschap, eigendom en

aansprakelijkheid) en in paragraaf 3.4 de aspecten die te maken hebben met overheids-steun, subsidies, sociale verzekeringen en financiering. In paragraaf 3.5 passeren de as-pecten van bedrijfskundige aard de revue. In paragraaf 3.6 ten slotte wordt aangegeven

welke van de genoemde aspecten en/of omstandigheden van cruciale betekenis zijn bij de keuze voor een bepaalde rechtsvorm. Om de zaken overzichtelijk te houden, wordt bij de beschrijving de nadruk gelegd op de

eenpersoonszaak (als exponent van de bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid) en op de besloten vennootschap (als exponent van de bedrijven met rechtspersoonlijkheid). De andere rechtsvormen komen dus minder uitgebreid aan de orde, waarbij de aandacht

met name uitgaat naar de verschillen ten opzichte van de eenpersoonszaak en de BV.

3.2 Fiscale aspecten

3.2.1 Belastingen: Inkomstenbelast ing ( IB) en Vennootschapsbelasting (Vpb)

Of een ondernemer in Nederland nu inkomen uit arbeid of vermogen geniet, of (uitslui-

tend) leeft van de winst uit onderneming, de fiscus blijft altijd meekijken en belast elk van deze inkomstenbronnen op basis van de geldende fiscale wetten en regels. Onder-nemers kunnen daarbij zelf in belangrijke mate bepalen op basis van welke fiscale wet-

ten en regels zij belast willen worden. Richtinggevend daarbij is de gekozen rechtsvorm van het bedrijf. Kiest een ondernemer voor een bedrijfsvorm zonder rechtspersoonlijkheid (eenper-

soonszaak, maatschap, vennootschap onder firma (VOF) en commanditaire vennoot-schap (c.v.)), dan wordt de winst uit onderneming uitsluitend belast volgens de Wet op de Inkomstenbelasting (IB). Ondernemers die daarentegen kiezen voor een bedrijfsvorm

met rechtspersoonlijkheid (besloten vennootschap (BV), naamloze vennootschap (NV), coöperatieve vereniging, stichting en vereniging), hebben wat betreft de belasting zo-wel met de Wet op de Inkomstenbelasting (IB) als met de Wet op de Vennootschapsbe-

lasting (Vpb) te maken. IB-plichtig zijn in dat geval: het door de ondernemer aan zich-zelf toegekende loon (of, indien de ondernemer zichzelf geen of te weinig loon heeft toegekend: het door de fiscus aan hem toegerekende loon) en het zogenoemde inko-

men uit aanmerkelijk belang (winstuitkering en/of opname van (een gedeelte van) de winst als inkomen, beide na (eerdere) verrekening van de Vpb). De winst uit onderne-ming is Vpb-plichtig.

Het verschil tussen de heffing van de IB en de heffing van de Vpb (in combinatie met de huidige en de (verwachte) toekomstige financiële positie van de ondernemer en zijn be-

drijf) vormde jarenlang een belangrijk aspect bij de keuze van de rechtsvorm voor een

Page 20: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

20

bedrijf. Hierna wordt bekeken in hoeverre dit na de recente wijzigingen in de fiscale wet- en regelgeving nog steeds het geval is.

3.2.2 Belastingheff ing bi j de IB-onderneming

De meest voorkomende rechtsvorm bij ondernemingen waarvan de ondernemers uit-

sluitend IB-plichtig zijn (in het vervolg: 'IB-ondernemingen') is de eenpersoonszaak. Bij de beschrijving van de belastingheffing bij IB-ondernemingen wordt daarom uitgegaan van de eenpersoonszaak.

Het in 2001 ingevoerde IB-belastingstelsel maakt een onderscheid naar drie categorieën van inkomensbronnen ('boxen'), die ieder een eigen heffingsgrondslag voor de IB heb-

ben. In box 1 worden inkomen uit werk en woning, inkomen uit werkzaamheden, in-komen uit inkomensvoorzieningen en winst uit onderneming (zonder rechtspersoonlijk-heid) belast. Op deze 'bronnen' worden overigens eerst buitengewone uitgaven, giften,

een persoonsgebonden aftrek en een heffingskorting in mindering gebracht. Op het resterende bedrag, het zogenoemde 'belastbare inkomen', wordt het belastingtarief van box 1 geheven. Het gaat hierbij om de optelsom van heffingspercentages op de

opeenvolgende schijven van het belastbare inkomen. Het maximumtarief bij de IB is momenteel 52% (zie tabel 6).

tabel 6 Belastingpercentages in de IB, box 1, 2004

inkomstenbelasting plus premies volksverzekeringen

schijf belastbaar inkomen tot 65 jaar 65 jaar en ouder

1ste schijf t/m € 16.265 33,4% 15,50%

2de schijf € 16.265 t/m € 29.543 40,35% 22,45%

3de schijf € 29.543 t/m € 50.562 42,0% 42,0%

4de schijf vanaf € 50.562 52,0% 52,0%

Het oplopen van het IB-percentage is een groot verschil met de heffing van de Vpb,

waarbij - afgezien van een verlaagd percentage van 29% over de eerste € 22.689 aan winst uit onderneming - een gelijkblijvend belastingpercentage van 34,5% wordt ge-hanteerd.

In box 2 van de IB wordt inkomen uit 'aanmerkelijk belang' belast tegen een percentage van 25%. Zoals gezegd, gaat het hier om winstuitkeringen en/of het opnemen van (een gedeelte van) de winst na verrekening van de Vpb) van een Vpb-plichtige onderneming.

Aanmerkelijk belang is dus niet van toepassing bij IB-ondernemingen. In box 3 wordt inkomen uit sparen en beleggen belast. Daarbij wordt uitgegaan van

een fictief rendement van 4% over het saldo van bezittingen en schulden. Daarover wordt 30% belasting geheven, zodat de effectieve belasting van box 3 uitkomt op 1,2% over het saldo van bezittingen en schulden (voor aftrek van vrijstellingen). Box 3

maakt geen onderscheid tussen bedrijven met en zonder rechtspersoonlijkheid en is daarmee ook niet van invloed op de keuze voor een bepaalde rechtsvorm.

3.2.3 F iscale regel ingen voor IB-ondernemingen

Voor IB-ondernemingen is er een aantal fiscale faciliteiten, zoals de ondernemersaftrek en de fiscale oudedagsreserve, waarmee een IB-ondernemer zijn belastbare inkomen uit

onderneming kan verlagen en minder belasting hoeft af te dragen. Dit is een belangrijk voordeel ten opzichte van Vpb-ondernemingen waarvoor deze regelingen niet gelden.

Page 21: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

21

Ondernemersaf t rek Om in aanmerking te komen voor de ondernemersaftrek moet een ondernemer door de belastingdienst voor de IB als ondernemer worden aangemerkt. De belastingdienst let

daarbij op de volgende punten: − omvang (in tijd en geld) van de werkzaamheden; − hoogte van de bruto-omzet en de winst;

− de tijd die aan de onderneming wordt besteed; − de presentatie naar buiten; − het aantal opdrachtgevers;

− het lopen van financieel risico en − (eventueel) de aangifte inkomstenbelasting.

Het is dus mogelijk dat de belastingdienst een ondernemer niet als ondernemer voor de IB aanmerkt (maar wel voor de BTW, waarvoor andere voorwaarden gelden). In dat ge-val komt een ondernemer dus ook niet in aanmerking voor de ondernemersaftrek.

De ondernemersaftrek is een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de winst uit onderneming. Het bestaat uit de volgende onderdelen:

− zelfstandigenaftrek; − meewerkaftrek; − aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;

− startersaftrek en − stakingsaftrek.

Voor de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de aftrek voor speur- en ontwikke-lingswerk moet de ondernemer voldoen aan het urencriterium. Dat betekent dat: − de IB-ondernemer minimaal 1.225 uren per jaar moet besteden aan het feitelijk

drijven van de onderneming en − de IB-ondernemer meer dan 50% van zijn totale arbeidstijd aan zijn onderneming

moet besteden.

Ze l f standigenaft rek Het belangrijkste onderdeel van de ondernemersaftrek is de zelfstandigenaftrek. Om

hiervoor in aanmerking te komen, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden: − de IB-ondernemer moet voldoen aan het urencriterium; − de IB-ondernemer moet de onderneming feitelijk zelf drijven;

− de IB-ondernemer mag bij het ingaan van het fiscale jaar nog geen 65 jaar zijn. Het bedrag van de aftrek hangt af van de hoogte van de winst uit onderneming. Hoe

hoger de winst, hoe lager de zelfstandigenaftrek. Bij startende bedrijven wordt de zelf-standigenaftrek soepeler toegepast dan bij bestaande bedrijven. Zo hoeft nog niet vol-ledig aan het urencriterium te worden voldaan.

Meewerkaft rek Wanneer de echtgeno(o)t(e) van een IB-ondernemer ook werkzaam is in het bedrijf, kan deze ondernemer voor de vaststelling van de hoogte van het belastbare inkomen voor

de IB een beroep doen op de meewerkaftrek. Voor de volledigheid dient te worden op-gemerkt, dat er ook alternatieven voor de meewerkaftrek zijn. Zo kan de ondernemer de meewerkende echtgeno(o)t(e) ook in dienst nemen en een arbeidscontract aanbie-

den. In dat geval ontvangt de meewerkende echtgeno(o)t(e) loon. Ook hierdoor wordt de winst uit onderneming c.q. het belastbare inkomen verlaagd. Voordeel hiervan is dat de meewerkende echtgeno(o)t(e) aanspraak kan maken op de werknemersverzekerin-

Page 22: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

22

gen (bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid). Een ander alternatief is de man/vrouw-firma, waarbij beide echtgenoten in aanmerking komen voor de fiscaal aan-

trekkelijke zelfstandigenaftrek.

Aftrek voor speur- en ontwikke l ingswerk Deze regeling geldt voor IB-ondernemers die minimaal 625 uren per jaar besteden aan

wetenschappelijk onderzoek en/of ontwikkelingswerk op het gebied van nieuwe fysieke producten en technologische productieprocessen. Zoals reeds opgemerkt, moet hierbij ook aan het urencriterium worden voldaan (de ondernemer moet meer dan 50% van

zijn tijd en minimaal 1.225 uren per jaar met de onderneming bezig zijn). Voorts moet een zogenaamde S&O-verklaring worden verkregen, waarin is vermeld dat de werk-zaamheden onder speur- en ontwikkelingswerk vallen.

Startersaf t rek Een startende IB-ondernemer kan gedurende de eerste drie jaar van de exploitatie van

zijn bedrijf aanspraak maken op een verhoging van de zelfstandigenaftrek middels de startersaftrek. In 2004 bedroeg deze € 1.941. Hiervoor komt men in aanmerking als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

− de IB-ondernemer heeft recht op zelfstandigenaftrek; − in de vijf voorgaande jaren heeft de IB-ondernemer niet meer dan tweemaal de

zelfstandigenaftrek toegepast en

− in de vijf voorgaande jaren heeft de IB-ondernemer minimaal één jaar geen onder-neming gehad.

Stak ingsaft rek Als de IB-ondernemer de activiteiten van het bedrijf beëindigt, kan hij in 2004 een be-drag van maximaal € 3.630 aftrekken van de winst die hij heeft behaald bij het staken van de onderneming. Wanneer de IB-ondernemer de onderneming heeft verkregen

door middel van 'geruisloze doorschuiving in de familiesfeer' geldt als bijkomende voorwaarde dat hij de onderneming langer dan drie jaar voor eigen rekening moet heb-ben gedreven.

F i sca le Oudedagsreserve (FOR) De FOR is een bepaald bedrag dat de IB-ondernemer opzij mag zetten om te sparen voor zijn oudedagsvoorziening. Over dit bedrag krijgt de IB-ondernemer uitstel van be-

taling van belasting. Dit bedrag vermindert dus de belastbare inkomens over de jaren waarin van deze regeling gebruik wordt gemaakt. Als voorwaarde wordt wel gesteld dat het totale bedrag aan oudedagsreserve op de balans van de IB-onderneming moet

worden gezet in verband met de toekomstige fiscale claim die op dit bedrag rust. Wanneer een IB-ondernemer een fiscale oudedagsreserve wil opbouwen, moet hij vol-doen aan het urencriterium (ondernemer moet meer dan 50% van zijn tijd en minimaal

1.225 uren per jaar met de onderneming bezig zijn). Het maximale bedrag voor toevoe-ging aan de fiscale oudedagsreserve is 12% van de winst die de IB-ondernemer in Ne-derland heeft behaald met een maximum van € 10.799 (2004). Daarnaast mag de fisca-

le oudedagsreserve niet boven het ondernemingsvermogen uitkomen. De opgebouwde FOR moet ondergebracht zijn bij een verzekeringsmaatschappij die er-

voor zorgt dat de IB-ondernemer vanaf zijn 65e jaar een pensioenuitkering ontvangt. Dat is een belangrijk verschil met de opbouw van pensioenrechten bij ondernemingen met rechtspersoonlijkheid, zoals de BV. Daar kan er namelijk ook voor gekozen worden

om de pensioenopbouw in eigen beheer te houden.

Page 23: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

23

Invester ingsaf t rek De ondernemersaftrek en de FOR zijn specifieke faciliteiten voor IB-ondernemingen en leveren dus voordeel op ten opzichte van Vpb-ondernemingen. Bij de investeringsaftrek

is dat niet het geval. Iedere ondernemer in Nederland, ongeacht of hij belastingplichtig is voor de IB of voor de Vpb, kan van de investeringsaftrek gebruik maken. Om die re-den wordt hierop in het kader van dit onderzoek niet nader ingegaan.

3.2.4 Verschi l len tussen eenpersoonszaken en andere IB-ondernemingen

In paragraaf 3.2.3 is de focus specifiek gericht op eenpersoonszaken. Hieronder wordt

in het kort weergegeven welke toepassingsverschillen er zijn ten opzichte van de andere typen IB-ondernemingen.

Voor de maatschap geldt dat iedere maat in de maatschap afzonderlijk over het eigen aandeel in de winst IB betaalt. Iedere maat wordt gezien als zelfstandig ondernemer en kan dus gebruik maken van de IB-faciliteiten, als was hij ondernemer van een eenper-

soonszaak. Voor de vennoten van een vennootschap onder firma (VOF) geldt hetzelfde als voor de maten van een maatschap.

Bij de commanditaire vennootschap wordt onderscheid gemaakt tussen beherende en stille vennoten. Beherende vennoten worden beschouwd als zelfstandig ondernemers en genieten dus dezelfde belastingvoordelen als de ondernemer van een eenpersoons-

zaak. Stille vennoten zijn niet aansprakelijk voor de schulden van de onderneming en worden daarom fiscaal niet gezien als (IB-)ondernemer. Zij hebben dan ook geen recht op de ondernemersaftrek en de FOR. Stille vennoten kunnen wel een beroep doen op

de investeringsaftrek. Bij de man/vrouw-firma, die eerder al genoemd werd bij de meewerkaftrek, leveren de

fiscale faciliteiten voor IB-ondernemingen extra voordeel op, omdat zij dan een dubbele werking hebben. Er is sprake van een man/vrouw-firma als twee echtgenoten samen een onderneming runnen en met elkaar een vennootschap onder firma aangaan. Door-

slaggevend criterium daarbij is of de deelgenoot in het samenwerkingsverband recht-streeks voor de verbintenissen betreffende de onderneming verbonden wordt. Er moet dus sprake zijn van een samenwerkingsverband waarbij één van de partners niet uitslui-

tend of in hoofdzaak ondersteunende werkzaamheden verricht, zoals schoonmaken, boodschappen doen, e.d. Om discussies met de belastingdienst te voorkomen of er echt sprake is van een man/vrouw-firma, dienen de echtgenoten ervoor te zorgen dat:

− beiden voldoen aan beroeps-/bekwaamheidseisen (zoals accountants, artsen, etc.); − beiden beslissen over belangrijke beleidsmatige zaken, zoals het doen van investe-

ringen, het aannemen van personeel, het opmaken van het ondernemingsplan e.d.

Beide echtgenoten worden in dat geval als ondernemer gezien en genieten dan beiden van de ondernemersaftrek en de FOR. Zij moeten wel ieder afzonderlijk voldoen aan de

eerder genoemde criteria bij de diverse regelingen (urencriterium e.d.). Bij de man/vrouw-firma ontstaat verder belastingvoordeel omdat de winst wordt ver-deeld over de echtgenoten. Een nadeel is de hoofdelijke aansprakelijkheid: huwelijkse

voorwaarden hebben geen effect op de bescherming van het privé-vermogen.

3.2.5 Belastingheff ing bi j de Vpb-onderneming

De belangrijkste rechtsvorm bij Vpb-ondernemingen is de BV. Bij de beschrijving van de belastingheffing bij Vpb-ondernemingen wordt daarom van de BV uitgegaan. De directeur van een BV is in dienst van zijn eigen bedrijf. Dat is een belangrijk gege-

ven, want daarmee rust op hem de verplichting om zichzelf als werknemer salaris toe te

Page 24: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

24

kennen. Dat salaris wordt, evenals de gelden die gebruikt worden voor het opbouwen van pensioenrechten, in mindering gebracht op de winst (vóór Vpb). Voor de eventueel

meewerkende echtgeno(o)t(e) en andere meewerkende gezinsleden geldt dit ook. De salarissen worden belast als inkomsten uit arbeid volgens de Wet op de IB (box 1). De belastingdienst ziet er daarbij op toe dat de beloningen in een tot op zekere hoogte re-

delijke verhouding staan tot de geleverde arbeidsprestaties, omdat er anders sprake kan zijn van het ontlopen van belasting.

De winst van een BV (dus na aftrek van de beloningen + pensioenpremies voor onder-nemer en eventuele meewerkende gezinsleden) wordt in eerste instantie belast met het nagenoeg vaste tarief van de vennootschapsbelasting (Vpb). Alleen indien de onderne-

mer van deze winst (na Vpb) bedragen naar privé wil halen, bijvoorbeeld winstuitkerin-gen of verkoopopbrengsten van (een gedeelte van) de aandelen aan derden (verminde-ren of volledig afstand doen van het zogenoemde aanmerkelijk belang), moet daarover

nog eens 25% inkomstenbelasting betaald worden (IB, box 2). Er is sprake van een aanmerkelijk belang als iemand 5% of meer van de aandelen van een BV bezit.

IB-ondernemers kunnen, zoals we gezien hebben, gebruik maken van een aantal aan-trekkelijke fiscale regelingen, die ervoor zorgen dat het belastbaar inkomen naar bene-den gaat waardoor er minder IB hoeft te worden afgedragen. Afgezien van de fiscale

oudedagsreserve, waarbij sprake is van fiscale claimrechten die pas door de fiscus wor-den uitgeoefend op het moment waarop de IB-ondernemer zijn oudedagsreserve aan-spreekt, rekent de IB-ondernemer ieder jaar de verschuldigde belasting over de winst uit

onderneming definitief af met de fiscus. Vpb-ondernemers kunnen niet gebruik maken van de fiscale faciliteiten die voor IB-ondernemers gelden. Daar staat tegenover dat zij (een gedeelte van) de winst uit on-

derneming voor kortere of langere tijd in het bedrijf kunnen laten zitten. Over de niet uitgekeerde winst is de Vpb-ondernemer alleen Vpb verschuldigd. En omdat het Vpb-tarief bij hogere winstniveaus lager is dan het IB-tarief levert dat een tijdelijke belas-

tingbesparing (uitstel) op, die bijvoorbeeld kan worden aangewend voor investeringen. Over de gecumuleerde niet-uitgekeerde winst in de loop der tijd is de Vpb-ondernemer pas belasting verschuldigd als er (in een later stadium) wel winst wordt uitgekeerd en/of

als de Vpb-ondernemer (een gedeelte van) zijn aandelen in de onderneming aan derden verkoopt. Deze opbrengsten worden alsdan belast met het 25%-tarief van box 2 van de IB (aanmerkelijk belang).

Vpb-tar ie f Vpb wordt berekend over de belastbare winst minus eventueel te verrekenen verliezen (= belastbaar bedrag). De belastbare winst ontstaat door de winst uit onderneming te

verminderen met de aftrekbare giften. Schematisch ziet de zaak er dus als volgt uit:

Winst uit onderneming

Aftrekbare giften -/- Belastbare winst Te verrekenen verliezen -/- Belastbaar bedrag

Aftrekbare giften zijn voor de Vpb slechts aftrekbaar als het om een totaalbedrag gaat

van meer dan € 227. De giftenaftrek is beperkt tot ten hoogste 6% van de winst uit onderneming (artikel 16 van de Wet op de Vpb). De verliescompensatie is geregeld in artikel 20 van de Wet op de Vpb. Hierbij geldt dat verliezen uit onderneming verrekend

Page 25: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

25

kunnen worden met de winsten uit de drie direct daaraan voorafgaande jaren of - on-beperkt - met de winsten uit toekomstige jaren.

In 1999 bedroeg het Vpb-tarief 35% van de belastbare winst uit onderneming. In 2000 is dit tarief gewijzigd: over de eerste ƒ 50.000 (€ 22.689) aan winst uit onderneming

werd 30% belasting geheven, terwijl alles daarboven met 35% Vpb werd belast. Vanaf 2002 wordt er over de eerste € 22.689 aan winst uit onderneming 29% belasting ge-heven en op alles daarboven 34,5%.

Als een ondernemer van een BV over het jaar 2002 een belastbare winst uit onderne-ming van € 100.000 (na aftrek van de IB-plichtige beloningen voor de inbreng van ar-

beid van zichzelf en eventuele meewerkende gezinsleden) naar privé zou halen, komt de totale belastingdruk over die belastbare winst uit onderneming uit op 49,9%. Dit percentage komt als volgt tot stand:

Vpb: 29% van € 22.689 + 34,5% van (€ 100.000 -/- € 22.689) = € 33.252 IB: 25% van (€ 100.000 -/- € 33.252) = € 16.687 (aanmerkelijk belang)

TOTAAL: € 33.252 + € 16.687 = € 49.939 (49,9%). Dit totale percentage aan Vpb en IB (box 2; aanmerkelijk belang) ligt in de buurt van

het (progressieve) IB-toptarief van 52%. Berekend kan worden, dat de gecombineerde belastingdruk van Vpb en IB uit hoofde van aanmerkelijk belang bij toenemende om-vang van de winst uit onderneming tendeert naar een 'vast' percentage van 50,875%

(34,5% Vpb + 25% van (100 -/- 34,5)). Daarmee is de wetgever er in belangrijke mate in geslaagd om de Vpb af te stemmen op het toptarief van de IB.

Aanmerke l i jk be lang Zoals reeds aangegeven, is er sprake van een aanmerkelijk belang als een aandeelhou-der 5% of meer van het geplaatste kapitaal bezit. Bij kleinere Vpb-ondernemingen (met name BV's) komt het veel voor dat de ondernemer van het bedrijf 100% van de aande-

len in bezit heeft en fungeert als directeur/grootaandeelhouder (DGA). Met aandeelhouders worden gelijkgesteld personen die gerechtigd zijn in de voordelen uit aandelen (Stevens 2001). Voorzover deze personen voldoen aan het criterium van

het bezit van 5% of meer van het geplaatste kapitaal, vallen zij ook onder het regiem van het aanmerkelijk belang (Wet op de IB 2001: artikel 4.6). In concreto gaat het dus om: aandeelhouders, certificaathouders, vruchtgebruikers, koopoptiegerechtigden en

winstbewijshouders (allen met een belang van minimaal 5% in het geplaatste kapitaal). Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is het inkomen uit aanmerkelijk belang

verminderd met de te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang (Wet op de IB 2001: artikel 4.1). Dit inkomen omvat de volgende elementen (Wet IB 2001: artikel 4.12): 1 reguliere inkomsten: alle opbrengsten van het aandelenbezit, verminderd met de

daarop betrekking hebbende aftrekbare kosten; 2 vervreemdingswinsten: het verschil tussen de overdrachtsprijs (verkoopprijs) en de

verkrijgingprijs van het aandelenbezit, verminderd met de aan- en verkoopkosten

van het bezit; 3 een persoonsgebonden (draagkrachtverminderende) aftrekpost.

Versch i l len tussen BV' s en andere Vpb-ondernemingen In deze paragraaf is de focus specifiek gericht op BV's. Hierna wordt in het kort weer-gegeven welke verschillen er zijn ten opzichte van de andere Vpb-ondernemingen. Voor

Page 26: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

26

de NV gelden exact dezelfde belastingregels als voor de BV. BV's en NV's zijn altijd Vpb-plichtig.

De coöperatieve vereniging valt ook onder de Vpb, evenals de stichtingen en de vereni-gingen voorzover het daarbij om 'ondernemingen' gaat. Dat is het geval indien er spra-ke is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid met als doel het behalen van

winst door deel te nemen aan het economisch verkeer. De fiscus moet een bedrijf dus eerst als 'onderneming' aanmerken en pas als dat het geval is, valt een bedrijf met rechtspersoonlijkheid onder de Vpb. De fiscus kijkt bij stichtingen en verenigingen niet

naar de (ideële) doelstellingen, maar uitdrukkelijk naar de feitelijke praktijk. Is er daarbij sprake van het behalen van winst, dan 'prikt' de fiscus door de ballon van de rechts-vorm heen en verklaart een organisatie alsnog Vpb-plichtig. Omgekeerd kan een bedrijf

met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld een BV), dat vanaf de start alleen maar verliezen heeft gekend, hierover een meningsverschil met de fiscus hebben omdat de laatste zich op het standpunt kan stellen dat er niet sprake is van een Vpb-plichtige onderneming.

3.2.6 Gevolgen van belastingtarieven voor de rechtsvormkeuze

Het nieuwe IB-stelsel heeft de tarieven van de Vpb en de IB een stuk dichter bij elkaar

gebracht. Het hoogste tarief bij de IB bedraagt 52% en het gecombineerde tarief van de Vpb en het aanmerkelijk belang (IB, box 2) bedraagt maximaal 50,875%. Men kan zich vervolgens afvragen bij welk winstniveau een BV (Vpb-onderneming) bijvoorbeeld

fiscaal aantrekkelijker wordt dan een eenpersoonszaak (IB-onderneming). Om dit 'break-even-point' te berekenen wordt uitgegaan van een aantal aannames.

Situatie 1 Voor de berekening van het gemiddeld door een eenpersoonszaak te betalen IB-percentage wordt van de winst uit onderneming uitsluitend de zelfstandigenaftrek af-

getrokken (de overige vormen van ondernemersaftrek worden dus buiten beschouwing gelaten). Vervolgens wordt hierop het bedrag van de algemene heffingskorting in min-dering gebracht (waarbij de arbeidskorting buiten beschouwing wordt gelaten). De be-

rekening van het te betalen bedrag aan IB ziet er dan als volgt uit: 1e schijf IB: 33,4% van € 16.265 -> € 5.431,00

2e schijf IB: 40,35% van (€ 29.543 -/- € 16.265) -> € 5.357,00 3e schijf IB: 42,0% van (€ 50.562 -/- € 29.543) -> € 8.865,00 4e schijf IB: 52,0% van (belastbaar bedrag1 - € 46309) -> €... ............ +

belastingheffing € ............... Af: algemene heffingskorting € 1.825,00-/- te betalen belasting € ................

Wanneer de 'te betalen belasting' wordt uitgedrukt in een percentage van de 'winst uit onderneming' wordt het te betalen IB-percentage verkregen. Een overzicht van te beta-

len IB-percentages bij uiteenlopende winstniveaus is opgenomen in bijlage II. In figuur 2 zijn deze percentages grafisch weergegeven door de lijn 'gem. % IB'.

Voor de berekening van het gemiddeld te betalen Vpb-percentage bij de BV kan van twee uitgangspunten worden uitgegaan (situatie 2 en situatie 3).

1 Indien hoger dan € 46.309.

Page 27: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

27

Situatie 2 In situatie 2 wordt ervan uitgegaan dat de eigenaar/ondernemer van een BV als inko-

men alleen salaris geniet. De resterende winst van de BV wordt dan niet opgenomen. Er wordt in dat geval alleen Vpb over de winst betaald. Bij het bepalen van het gemiddeld te betalen percentage belasting in deze situatie is uitgegaan van:

− IB over een brutoloonsom van € 40.000, waarbij uitsluitend rekening is gehouden met de algemene heffingskorting. Een persoon die een aanmerkelijk belang heeft in een Vpb-onderneming, wordt geacht een bepaald bedrag (in 2004 ten minste

€ 38.118) aan salaris uit zijn BV te genieten. Hierbij dient het salaris in verhouding te staan met de nettowinst van zijn BV. Dat betekent dat bij uiteenlopende winstni-veaus in beginsel uiteenlopende salarissen horen. In figuur 2 is uitgegaan van een

vast bedrag van € 40.000 (net iets boven het minimaal voorgeschreven salarisbe-drag) bij elk winstniveau;

− een Vpb-percentage van 29% over de eerste € 22.689 aan belastbare winst uit

onderneming na verrekening van verliezen; − een Vpb-percentage van 34,5% voor de overige winst uit onderneming na verreke-

ning van verliezen.

Het bedrag aan Vpb + IB over de brutoloonsom is weergegeven als percentage van de winst uit onderneming (na verrekening van verliezen) + de brutoloonsom. Een overzicht

van het gemiddeld te betalen Vpb-percentage (inclusief de invloed van een brutoloon-som van € 40.000) bij verschillende behaalde winstniveaus is opgenomen in bijlage II. Situatie 2 is in figuur 2 weergegeven door de lijn 'gem. % Vpb'.

Situatie 3 In situatie 3 wordt ervan uitgegaan dat de ondernemer van een BV de winst wél incas-

seert. Wanneer wordt aangenomen dat de ondernemer tevens enig aandeelhouder is, moet over die winst Vpb én IB over het aanmerkelijk belang worden betaald. In situatie 3 is van dezelfde gegevens uitgegaan als in situatie 2. Hieraan is toegevoegd de IB uit

box 2 uit hoofde van het aanmerkelijk belang. In concreto gaat het om: − een percentage van 25% over de winst uit onderneming (na verrekening van verlie-

zen) minus de daarover reeds afgedragen Vpb.

Het bedrag aan Vpb + IB uit hoofde van het aanmerkelijk belang + het bedrag aan IB over de brutoloonsom is weergegeven als percentage van de winst uit onderneming (na

verrekening van verliezen) + de brutoloonsom. Een overzicht van het gemiddeld te beta-len percentage aan Vpb + IB over het aanmerkelijk belang (inclusief de invloed van een brutoloonsom van € 40.000) bij verschillende winstniveaus is opnieuw te vinden in bij-

lage II. Situatie 3 is in figuur 2 door de lijn 'gem. % Vpb + AB' weergegeven.

Page 28: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

28

figuur 2 Gemiddeld te betalen belasting over de winst in de IB vergeleken met de Vpb

0,00%

10,00%

20,00%

30,00%

40,00%

50,00%

60,00%

1000

020

000

4000

060

000

8000

0

1000

00

1400

00

2000

00

2600

00

3200

00

3800

00

4400

00

5000

00

5600

00

6200

00

6800

00

7400

00

8000

00

8600

00

9200

00

Winst in €

%

AA

Bgem. % Vpb

gem. % IB

gem. % Vpb + AB

Bron: EIM.

Twee belangrijke snijpunten worden weergegeven in figuur 2. Punt A is het snijpunt van het gemiddeld te betalen percentage IB (situatie 1) en het gemiddeld te betalen percentage Vpb (situatie 2). Dit snijpunt ligt bij ongeveer € 50.000. Dat houdt in dat bij

een winst uit onderneming (na aftrek van salaris(sen) voor ondernemer en eventuele meewerkende gezinsleden en na verrekening van verliezen) die hoger is dan € 50.000 de BV fiscaal interessant wordt. Een vereiste is dan wel dat de winst niet naar privé

wordt gehaald en dus in de BV blijft (voor toevoeging aan de reserves, investeringen e.d.).

Punt B is het snijpunt van het gemiddeld te betalen percentage aan IB (situatie 1) en het gemiddeld te betalen percentage aan Vpb en IB (salarissen (box 1) + aanmerkelijk be-lang (box 2); situatie 3). Dit snijpunt ligt iets onder de € 260.000. Vanaf een winst die

hoger is dan dit punt wordt het gemiddeld te betalen IB-percentage hoger dan het ge-middeld te betalen percentage aan Vpb + IB uit hoofde van salarissen en aanmerkelijk belang. Dat betekent dat een BV vanaf dit punt dus altijd fiscaal aantrekkelijker is dan

een eenpersoonszaak, ook als de volledige winst naar privé wordt gehaald (en dus tot de inkomsten van de eigenaar behoort). Het verschil in belastingdruk vanaf dit punt tus-sen de Vpb + IB (box 2: aanmerkelijk belang) en de IB (box 1) is overigens niet groot en

loopt bij zeer hoge winsten op tot slechts iets meer dan 1%. In veel gevallen zal de ondernemer niet de volledige winst naar privé halen, maar slechts

een gedeelte, hetgeen samenhangt met de persoonlijke voorkeur om eigen (goedkoop) geld in het bedrijf te houden voor het doen van bijvoorbeeld investeringen. Het om-slagpunt waarbij een BV fiscaal aantrekkelijker wordt dan een eenpersoonszaak is daar-

Page 29: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

29

van mede afhankelijk, maar ligt altijd tussen € 50.000 (voorkeur voor 100% winstreser-vering) en € 260.000 (voorkeur voor 100% winstuitkering).

Bij de analyse van figuur 2 moet er rekening mee worden gehouden dat bij de Vpb-onderneming de ondernemer reeds loon heeft ontvangen en dat dit niet het geval is bij

de IB-onderneming (de IB-ondernemer dient voor zichzelf en zijn eventuele meewer-kende gezinsleden nog (een) beloning uit de winst na belasting te halen).

S i tuat ie b i j de man/vrouw-f i rma De keuze voor een onderneming met of zonder rechtspersoonlijkheid ligt - uitsluitend op basis van de fiscale aantrekkelijkheid - bij een man/vrouw-firma op een ander niveau dan bij een onderneming die geleid wordt door één persoon. Bij de man/vrouw-firma

wordt zowel de man als de vrouw als ondernemer gezien en beide echtgenoten ont-vangen een gedeelte van de winst. Als die verdeling van de winst 50/50 is, liggen de omslagpunten voor de keuze tussen een IB-onderneming en een Vpb-onderneming bij

een man/vrouw-firma op een tweemaal zo hoog winstniveau als bij een onderneming die door één persoon wordt geleid. Punt A (100% winstreservering) ligt dan dus rond € 100.000 en punt B (100% winstuitkering) rond € 520.000.

Ook bij de overige rechtsvormen die onder de IB vallen (VOF, maatschap en commandi-taire vennootschap), geldt dat de omslagpunten bij de keuze voor een IB- of een Vpb-plichtige ondermening hoger liggen dan bij een onderneming die door één persoon

wordt geleid.

Belast ingver sch i l len b i j u i teen lopende wins tn iveaus In tabel 7 is weergegeven hoeveel belasting een IB-ondernemer in totaal minder of meer moet betalen dan een Vpb-ondernemer bij uiteenlopende winsten uit onderne-ming. De tabel geeft zowel de situatie weer waarbij de Vpb-ondernemer in het geheel

geen winst naar privé haalt (en dus geen IB over aanmerkelijk belang verschuldigd is), als de situatie waarbij de winst volledig naar privé wordt overgeheveld. Hierbij is bij de Vpb-situaties rekening gehouden met een vast IB-plichtig salaris van € 40.000. Zodoen-

de kan een winst van bijvoorbeeld € 100.000 bij een IB-onderneming worden vergele-ken met een winst van € 60.000 bij een Vpb-onderneming (het IB-plichtige salaris van de Vpb-ondernemer is daarmee dus al afgetrokken van de winst uit onderneming).

tabel 7 Belastingverschil (in euro's) tussen de IB-onderneming en de Vpb-onder-

neming

winst uit onderneming verschil IB-onderneming versus:

IB-plichtig Vpb-plichtig Vpb Vbp + IB (box 2)

40.000 0 2.049 2.049

60.000 20.000 -2.339 1.211

100.000 60.000 -9.487 650

140.000 10.000 -16.487 200

260.000 220.000 -37.487 -1.150

620.000 580.000 -100.487 -2.200

1.100.000 1.060.000 -184.487 -10.600

Bron: EIM.

Page 30: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

30

3.2.7 Winstbestemming

Uit paragraaf 3.2.6 is duidelijk geworden dat de winstbestemming (uitkeren of zo veel mogelijk in het bedrijf laten zitten) in hoge mate bepalend is voor de rechtsvormkeuze. In het algemeen kan gesteld worden dat er bij ondernemerschap dat gericht is op con-

tinuïteit een sterkere nadruk zal liggen op winstreservering. Groei van het eigen vermo-gen is een teken van kracht en vitaliteit, die mogelijkheden creëert voor het doen van interessante investeringen. Ook wanneer dergelijke investeringen niet volledig uit eigen

middelen kunnen worden bekostigd, is aantoonbare groei van het eigen vermogen een absolute pre bij het aantrekken van vreemd vermogen. Hierna wordt kort weergegeven hoe de winstbestemming bij de diverse rechtsvormen is geregeld.

Bij eenpersoonszaken is doorgaans weinig op papier gezet over de winstbestemming. De ondernemer en eventuele meewerkende gezinsleden moeten leven van (een gedeel-

te van) de winst ('privé-opnames') en zo mogelijk ook nog een oudedagsvoorziening opbouwen. Als er dan nog winst overblijft, kan deze aangewend worden voor minder noodzakelijke (luxe) uitgaven en/of investeringen in het bedrijf ('ophoging van het eigen

vermogen'). Bij de andere rechtsvormen (maatschap, VOF, commanditaire vennootschap, BV, NV, coöperatieve vereniging, stichting en vereniging) is de winstbestemming wel geregeld.

Voor de maten van een maatschap en de vennoten van een VOF of een commanditaire vennootschap geldt dat ze bij het aangaan van de samenwerkingsvorm met elkaar

overeen moeten komen hoe ze de winsten en eventuele verliezen onder elkaar zullen verdelen. Deze verdeling wordt vaak vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Dat is niet verplicht, maar wel aan te raden (VVK, 2001). De verdeling van de winsten

(en eventuele verliezen) hoeft niet evenredig te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook worden overeengekomen naar rato van het aantal uren dat betrokkenen in het bedrijf werken of de inbreng van kapitaal bij de start van de samenwerking.

Bij ondernemingen met rechtspersoonlijkheid gaat het om de bestemming van de winst na Vpb. Deze is doorgaans statutair vastgelegd in bepalingen over reserveringen en

uitkeringen. Afhankelijk van de gekozen rechtsvorm is in de statuten ook vastgelegd hoe de vaststelling van winstuitkeringen aan daartoe gerechtigden (aandeelhouders, certificaathouders, winstbewijshouders, leden, e.d.) en/of derden (instellingen en

andere bedrijven) is geregeld. Bij een BV staat de winst in beginsel ter beschikking van de aandeelhouders. De alge-

mene vergadering van aandeelhouders (AVA) stelt - vaak op basis van een voostel van de directie - vast hoe de winst zal worden verdeeld. De AVA bepaalt dus welk gedeelte van de winst wordt gereserveerd en welk gedeelte wordt uitgekeerd. Bij de BV in het

MKB bestaat de AVA vaak uit één directeur-grootaandeelhouder (DGA). Winstuitkering kan plaatsvinden op twee manieren. In de eerste plaats kan winst aan werknemers (inclusief de DGA) worden uitgekeerd als toeslag op het loon of het salaris.

Voor de BV is dat een loonkostenpost die de winst (voor aftrek van Vpb) vermindert. De werknemers zijn over deze winstuitkering IB verschuldigd. In de tweede plaats kan winst na aftrek van Vpb worden uitgekeerd aan de aandeel-

houders en/of de werknemers. In dit geval zijn de ontvangers hierover eveneens IB ver-schuldigd. Er is dan dus sprake van dubbele belastingheffing (Vpb (bedrijf) en IB (aan-deelhouders/werknemers)) en dit kan daarom als een ongunstige vorm van winstuitke-

ring worden betiteld.

Page 31: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

31

Het oorspronkelijke idee van de coöperatie is het zo laag mogelijk houden van de kos-ten voor degenen die in de coöperatie samenwerken en dus niet het maken van winst

voor de kapitaalverschaffers (Dijk en Van der Ploeg, 1991). Wanneer er toch winst bin-nen een coöperatieve vereniging wordt gerealiseerd, staat deze ter beschikking van de leden van de vereniging. De algemene ledenvergadering van de coöperatieve vereniging

kan besluiten de winst te verdelen onder de leden en/of uit te keren aan derden (niet-leden) en/of te reserveren. De winstbestemming kan reeds bij de oprichting van de ver-eniging in de statuten worden opgenomen, maar het is ook mogelijk dat de algemene

ledenvergadering elk jaar opnieuw beslist wat er met de winst gaat gebeuren. Ook bij de vereniging heeft de algemene ledenvergadering het beslissingsrecht over de

bestemming van de winst. Het verschil met de coöperatieve vereniging is echter dat het doel van de vereniging niet mag zijn het maken van winst ter verdeling onder de leden. Concreet betekent dit dat in de onderneming van de vereniging behaalde winst uitslui-

tend kan worden gereserveerd of worden uitgekeerd aan derden. Volgens de wet mag het doel van een stichting niet zijn: het doen van uitkeringen aan

oprichters en bestuursleden. Dat wil niet zeggen dat deze personen ook geen vergoe-ding kunnen krijgen voor verrichte werkzaamheden. Voorzover er binnen een stichting winst wordt behaald, beslist het bestuur over de bestemming van die winst. Dat houdt

in dat de winst uitsluitend mag worden aangewend voor reservering en/of uitkeringen die in overeenstemming zijn met het ideële doel van de stichting (Scheffers, 1985).

3.2.8 Toe- en ui ttreding

Met toe- of uittreden wordt bedoeld dat iemand wordt toegelaten tot, of afstand doet van het beleidsbepalend orgaan van een organisatie (Scheffers, 1985). Bij alle rechts-

vormen geldt dat er op de een of andere manier voorwaarden verbonden zijn aan dit toe- en uittreden. Deze voorwaarden zouden een reden kunnen zijn om voor een be-paalde rechtsvorm te kiezen. Bij toetreding zal dit effect niet zo groot zijn. De beleids-

bepalers van een onderneming bepalen de voorwaarden waaronder iemand tot het be-leidsbepalende orgaan van de onderneming kan toetreden (coöptatie). Dit geldt voor iedere rechtsvorm en daarom is dit geen reden om wel of niet voor een bepaalde

rechtsvorm te kiezen. Bij uittreding kan dit anders liggen, bijvoorbeeld wanneer de uittreder de kans loopt te

maken te krijgen met een afrekening van de fiscus. De keuze van een rechtsvorm kan dus mede beïnvloed worden door het fiscale aspect rond uittreden. Juist om die reden zal uittreding wat uitgebreider worden behandeld dan toetreding.

Eenpersoonszaak Bij een eenpersoonszaak is de eigenaar/oprichter van de onderneming degene die in zijn eentje het beleid bepaalt. Zodra iemand tot een eenpersoonszaak toetreedt, is er

dan ook automatisch geen sprake meer van een eenpersoonszaak, maar - indien het om een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid blijft gaan - van een maatschap, een VOF of een commanditaire vennootschap.

Bij deze samenwerkingsverbanden zijn degenen die de overeenkomst zijn aangegaan, overeengekomen dat anderen niet zomaar en onder dezelfde voorwaarden tot de on-derneming toe kunnen treden. Dat kan alleen indien de mogelijkheid tot toetreding in

de overeenkomst is opgenomen of indien deze mogelijkheid er later met ieders toe-stemming aan is toegevoegd.

Page 32: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

32

Met uittreding bij een eenpersoonszaak wordt bedoeld dat de eigenaar zijn werkzaam-heden voor de onderneming beëindigt. Dit kan door verkoop van het bedrijf, faillisse-

ment of overlijden van de eigenaar. Bij de samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid is het bij overlijden, faillis-sement of terugtreding van één van de maten of de vennoten voor de continuïteit van

de onderneming van belang dat er van tevoren in de samenwerkingsovereenkomst een voortzettingsbeding is opgenomen, waarin is aangegeven wat de rechten van de overi-ge maten of vennoten in dat geval zijn.

(Coöperat ieve) veren ig ing Bij de vereniging en de coöperatieve vereniging speelt het lidmaatschap een belangrijke rol bij toe- en uittreding. In de statuten dient geregeld te zijn aan welke voorwaarden

kandidaat-leden moeten voldoen om lid te worden (inbreng van geld, proefperiode e.d.). Het bestuur beslist over de toelating, tenzij de statuten anders bepalen. In de sta-tuten is tevens opgenomen hoe en wanneer een lidmaatschap eindigt, bijvoorbeeld na

beëindiging van de werkzaamheden.

St icht ing Ook bij de stichting zijn de voorwaarden voor toe- en uittreding tot het bestuur gere-geld in de statuten. Hierin wordt de procedure beschreven die geldt voor de aanname en het ontslag van een bestuurslid.

BV Bij de BV geldt dat de zeggenschapsrechten verbonden zijn met het bezit van aandelen van de onderneming. Deze aandelen zijn niet vrij overdraagbaar, omdat de BV een be-sloten karakter heeft (Schilfgaarde, 1998). Toe- en uittreding zijn dus verbonden met de mogelijkheid tot aan- en verkoop van aandelen van de BV. Bij werknemerszelfbestuur is in de statuten opgenomen dat alleen werknemers van de BV aandelen kunnen kopen

en dat iedere aandeelhouder één stem heeft. Vertrek van een werknemer/aandeel-houder betekent dat hij verplicht is zijn aandeel of aandelen over te dragen aan mede-aandeelhouders of aan de BV (Scheffers, 1985).

3.2.9 Stakingswinst en doorschuiving van IB-pl icht ige ondernemingen

Stakingswinst kan de vorm hebben van liquidatiewinst (als de ondernemingsactiviteiten

worden beëindigd), overdrachtswinst (als de onderneming wordt verkocht aan een nieuwe eigenaar) en fictieve overdrachtswinst (bij overlijden van de ondernemer). Sta-kingswinst ontstaat dus wanneer de onderneming of een gedeelte van de onderneming

wordt gestaakt en bestaat uit fiscale reserves, stille reserves en goodwill. De vaststelling van de belasting op stakingswinst wijkt af van de vaststelling van de belasting op (ge-wone) winst uit het exploiteren van een onderneming, omdat op de stakingswinst een

aantal faciliteiten van toepassing is. In de eerste plaats kan gebruik gemaakt worden van de reeds genoemde stakingsaftrek. Deze is in de Wet op de IB 2001 drastisch afgeslankt tot een bedrag van € 3.630. Dit

bedrag kan alleen worden toegepast als de onderneming in zijn geheel wordt gestaakt. Voor 2001 bedroeg de stakingsaftrek ƒ 20.000 (€ 9.076). Deze aftrek kon worden ver-hoogd met een bedrag van ƒ 25.000 (€ 11.345) indien er sprake was van een algehele

staking door een ondernemer van 55 jaar of ouder. In de tweede plaats is de stakingslijfrenteaftrek van toepassing, waarbij een gedeelte

van de vrijvallende stakingswinst voorlopig buiten de belastingheffing kan worden ge-houden. Hiermee kan een verzorgingsvoorziening worden getroffen in de vorm van pe-

Page 33: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

33

riodieke uitkeringen. De belastingheffing wordt dan verschoven naar het moment waarop die uitkeringen worden genoten (Stevens, 2001).

Naast de stakingsaftrek en stakingslijfrenteaftrek was er voor 2001 een bijzonder tarief dat over de stakingswinst werd geheven. In geval van overlijden van de ondernemer

bedroeg het tarief 20% van de stakingswinst, in alle andere gevallen 45% van de sta-kingswinst. Deze percentages zijn in de Wet op de IB 2001 afgeschaft en nu gelden de normale progressieve belastingpercentages.

De laatste faciliteit is de doorschuiffaciliteit, waardoor in principe aan de staking voorbij wordt gegaan.

Geruis loze doorschuiv ing Bij geruisloze doorschuiving wordt de onderneming niet gestaakt. De activa en de pas-siva van de onderneming worden in dat geval tegen fiscale boekwaarde doorgeschoven

naar de opvolgende ondernemer. De overnemende ondernemer neemt de onderneming tegen boekwaarde over en hij wordt te zijner tijd dan ook belast met de fiscale claim op de doorgeschoven stille reserves en goodwill. Hij continueert daarmee als het ware de

fiscale positie van de stakende ondernemer (Stevens, 2001). Dit betekent ook dat de commerciële herwaardering van het vermogen achterwege blijft. Het voordeel voor de verkopende ondernemer is dat er niet met de fiscus hoeft te

worden afgerekend (stille reserves, goodwill). Het voordeel voor de kopende onderne-mer is een lagere verkrijgingsprijs. Er volgt dus geen eindafrekening en de winst die bij deze gelegenheid wordt behaald is dan ook geen stakingswinst. Daardoor kan de ver-

kopende ondernemer ook niet gebruik maken van de stakingsaftrek en de stakingslijf-renteaftrek.

Om voor geruisloze doorschuiving in aanmerking te komen hoeft er geen sprake te zijn van doorschuiving van de onderneming binnen de familiekring. De opvolgende onder-nemer kan dus ook een werknemer zijn of een willekeurige derde. Hij moet echter wel

minstens drie jaar mede-ondernemer zijn geweest voordat er tot geruisloze overdracht kan worden overgegaan. Bij overlijden van de ondernemer kan hiervan worden afge-zien. In dat geval wordt ervan uitgegaan dat de onderneming op het onmiddellijk aan

het overlijden van de ondernemer voorafgaande tijdstip aan de rechtverkrijgenden is overgedragen. Deze rechtverkrijgenden kunnen dan bij voortzetting van de onderne-ming de fiscus verzoeken om alsnog te mogen doorschuiven (art. 3.62 IB 2001).

Wanneer een onderneming op de 'normale' manier wordt overgedragen en de verko-pende ondernemer gewoon belasting betaalt over de stille en fiscale reserves en de

goodwill (onder aftrek van stakingsaftrek en stakingslijfrenteaftrek), wordt er gesproken van een ruisende doorschuiving. De door de Wet op de IB 2001 doorgevoerde verlaging van de stakingsaftrek en de afschaffing van het bijzonder tarief hebben ertoe geleid dat

'staking' (ruisende doorschuiving) minder aantrekkelijk is geworden. Naar verwachting zullen dan ook meer ondernemers proberen hun onderneming geruisloos door te schui-ven naar hun opvolger(s).

3.2.10 Overdracht van de BV

De BV-ondernemer, zoals bijvoorbeeld de DGA, is officieel geen eigenaar van de onder-

neming, maar slechts aandeelhouder in de BV. Juridisch gezien is de BV zelf als onder-nemer te kwalificeren en heeft zij zelf ook rechtspersoonlijkheid. Dit is een belangrijk voordeel met het oog op de continuïteit van een bedrijf: als de DGA bijvoorbeeld komt

te overlijden, blijft de onderneming als zelfstandige drager van rechten en plichten ge-

Page 34: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

34

woon bestaan. Via het aandeelhouderschap kunnen familiekwesties worden omzeild en kan een redelijke boedelscheiding tot stand gebracht geworden. Een erfgenaam zonder

commerciële aanleg kan aan het bedrijf verbonden blijven als aandeelhouder, zodat geen liquide middelen aan het bedrijf behoeven te worden onttrokken om het erfdeel uit te keren. Ook blokkeringsclausules, waarbij de overdracht van de aandelen beperkt

blijft tot de familiekring, komen veel voor ter waarborging van de continuïteit. Bij overdracht van de BV wordt gesproken van 'fusie'. Er worden drie soorten fusies on-

derscheiden, namelijk: juridische fusie, bedrijfsfusie en aandelenfusie (Van Engelenburg et al., 1995). Van een juridische fusie is sprake wanneer de BV alle bestanddelen van het onderne-

mingsvermogen aan een overnemer verkoopt en levert. De overgedragen BV houdt dan automatisch op te bestaan. Bij een bedrijfsfusie neemt de koper slechts die onderdelen van het bedrijf van de BV

over die nodig zijn voor de voortzetting van de onderneming. Een andere mogelijkheid is, dat de koper alleen die activa en passiva van de BV overneemt waarin hij interesse heeft.

Zowel bij juridische fusie als bij bedrijfsfusie geldt voor de overdragende BV dat de winst uit de transactie onder de Vpb valt. Bij beide soorten fusies is de koper verder verplicht de betreffende werknemers over te nemen onder dezelfde voorwaarden zoals

die met de vorige werkgever waren afgesproken. Van een aandelenfusie is sprake, wanneer de aandelen van een BV aan een geïnteres-

seerde koper worden verkocht. In dat geval wordt de koper van de aandelen indirect, via de BV, eigenaar van de onderneming (Engelenburg et al., 1995). Een aandelenfusie is in fiscaal opzicht vaak aantrekkelijker dan een juridische of een

bedrijfsfusie. In het geval van een aanmerkelijk belang van de (oude) eigenaar wordt 25% belasting geheven over de vervreemdingswinst. Bij een aandelenfusie verandert er voor de werk-

nemers niets, omdat de werkgever (de BV) dezelfde blijft. De aandelenfusie (verkoop van aandelen) is een gemakkelijke manier om uit de onder-

neming te treden. Dit kan voor ondernemers een reden zijn om voor de BV als rechts-vorm te kiezen. Ook als een ondernemer van een eenpersoonszaak besluit om zijn eigen activiteiten binnen de onderneming te beëindigen, kan een omzetting naar de BV-vorm

voordelig voor hem uitpakken. Daarnaast levert de omzetting van een IB-claim in een Vpb-claim vooral bij een hoge stakingswinst voordeel op (Stevens, 2001).

Gele ide l i jke opvo lg ing De BV leent zich bij uitstek voor geleidelijke opvolging. Zo kan de beoogde opvolger in de directie opgenomen worden, eventueel onder gelijktijdige overdracht van een pakket aandelen. Verder is denkbaar dat de opvolger enig directeur van de BV wordt, terwijl de

aandelen in handen blijven van de vertrekkende ondernemer. Deze houdt dan de macht in de vennootschap, in die zin dat hij de directeur bij onwelgevalligheden in de dagelijk-se leiding zou kunnen ontslaan. Die macht kan nog versterkt worden wanneer de ver-

trekkende ondernemer gaat optreden als commissaris van de BV en in die hoedanigheid toezicht blijft houden.

3.2.11 Omzetting van een IB-onderneming in een Vpb-onderneming

In de paragrafen 3.2.9 en 3.2.10 is beschreven hoe de overdracht van IB-plichtige en Vpb-plichtige ondernemingen op hoofdlijnen plaatsvindt. Om de overdracht van bij-

voorbeeld een eenpersoonszaak te vergemakkelijken, kan een ondernemer er ook voor

Page 35: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

35

kiezen om zijn bedrijf om te zetten in bijvoorbeeld een BV. Op die manier kan hij, zoals hiervoor reeds werd opgemerkt, zijn actieve rol als ondernemer (belast met de dagelijk-

se leiding van het bedrijf) omzetten in een functie 'op afstand' (als aandeelhouder of als commissaris), de opvolging in bestuurlijke zin 'coachen' en in financiële zin toegankelij-ker maken en - last but not least - eventueel ook blijven profiteren van (een gedeelte

van) de toekomstige winst uit onderneming. Afgezien van het feit dat hierbij de procedure voor de oprichting van een BV moet wor-

den doorlopen en dat er kosten voor de oprichting van de BV verschuldigd zijn, moet er in fiscaal opzicht ook rekening gehouden worden met het volgende.

Allereerst heeft het weinig zin om bepaalde vermogensbestanddelen van de eenper-soonszaak buiten de BV te laten. Men kan in dat geval bijvoorbeeld denken aan een pand dat in privé door de ondernemer aan de BV zou kunnen worden verhuurd. De

werkelijke betaalde huur zou dan ten laste van de BV komen (besparing van 34,5% Vpb), terwijl de ondernemer in privé over deze huuropbrengsten het forfaitaire rende-ment van 4% tegen 30% (1,2% IB) zou hoeven af te dragen. Deze constructie wordt

gefrustreerd door toepassing van artikel 3.92 (Wet op de IB), waarin bepaald is dat der-gelijke opbrengsten belast dienen te worden met het progressieve tarief van box 1 IB. Dit artikel wordt ook toegepast bij 'leenfinanciering'. Deze situatie ontstaat als de 'in-

brengende' ondernemer niet het gehele vermogen van de eenpersoonszaak in de BV inbrengt, waardoor er een schuld van de BV aan de inbrengende ondernemer ontstaat.

In de tweede plaats moet rekening gehouden worden met het feit dat de ondernemer het recht op zelfstandigenaftrek en de FOR verliest. De opgebouwde FOR bevat een persoonsgebonden belastingclaim, die bij omzetting van een eenpersoonszaak in een

BV met de fiscus moet worden verrekend. In de derde plaats wordt het inbrengen van ondernemingsvermogen in een BV be-

schouwd als een desinvestering voor de (oorspronkelijke) eenpersoonszaak. Daarom is hierop voor de eenpersoonszaak de desinvesteringsbijtelling van artikel 3.47 (Wet op de IB) van toepassing. Voor de BV is echter geen sprake van een investering, zodat geen

investeringsaftrek kan worden toegepast. In de praktijk kan op deze uitsluiting echter dispensatie worden verleend als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Ten slotte is het belangrijk te bedenken dat nog niet verrekende verliezen van een een-persoonszaak niet overgaan naar de BV, omdat deze verliezen gebonden zijn aan de persoon van de inbrengende ondernemer van de eenpersoonszaak. In dergelijke geval-

len kan het verstandig zijn de oprichting van de BV uit te stellen totdat de verliezen zijn gecompenseerd. Als de verliezen niet hoger zijn dan de te behalen stakingswinst kan er ook voor gekozen worden deze verliezen te verrekenen met de stakingswinst.

3.3 Juridische aspecten

3.3.1 Oprichting

Bij de oprichting van een bedrijf is er een aantal verschillen in de eisen die daaraan worden gesteld bij de diverse rechtsvormen. Deze kunnen van invloed zijn op de keuze

voor een bepaalde rechtsvorm. Met name de tijd en de kosten verbonden aan het op-richten van een rechtspersoon (BV e.d.) kunnen flink oplopen. De keuze van de rechts-vorm kan uiteraard altijd worden herzien. In de navolgende paragrafen wordt eerst de

Page 36: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

36

oprichting van de bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid behandeld en vervolgens de bedrijven met rechtspersoonlijkheid.

Opr icht ing van ondernemingen zonder rechtsper soonl i jkhe id De oprichting van een eenpersoonszaak is vormvrij. Dit betekent dat er geen akte van hoeft te worden gemaakt. Inschrijving van de eenpersoonszaak in het Handelsregister

van de Kamer van Koophandel is wel verplicht, met uitzondering van het beoefenen van een vrij beroep, zoals bijvoorbeeld artsen, advocaten, notarissen en fysiotherapeuten. In het Handelsregister staan namelijk alleen bedrijven ingeschreven en geen beroepsbeoe-

fenaren. Ook de oprichting van een maatschap is vormvrij. In de meeste gevallen worden de af-

spraken tussen de maten wel schriftelijk vastgelegd in een maatschapcontract dat door een notaris kan worden vastgelegd. In een maatschapcontract kunnen onder andere de volgende afspraken worden opgenomen:

− de inbreng van de maten; − de winstverdeling, die vaak naar rato van de inbreng wordt overeengekomen. De

gehele winst kan niet aan slechts één maat toekomen;

− de verdeling van de bevoegdheden. In beginsel is elke maat bevoegd om beheers-daden te verrichten die tot de normale gang van zaken van de maatschap worden gerekend, terwijl alle hierbuiten vallende handelingen alleen door de maten geza-

menlijk kunnen worden verricht. In het contract kunnen de bevoegdheden op een andere wijze worden geregeld.

Omdat de maatschap in de meeste gevallen wordt gekozen door vrijeberoepsbeoefena-ren en de maten geen bedrijf uitoefenen, wordt de maatschap niet ingeschreven in het handelsregister (VVK, 2001).

Voor de VOF en de commanditaire vennootschap geldt exact hetzelfde als voor de maatschap. In de meeste gevallen wordt wel een (niet-verplichte) vennootschapsakte

opgesteld. Deze is qua inhoud vergelijkbaar met een maatschapcontract. Het enige ver-schil is dat de VOF en de commanditaire vennootschap wel verplicht ingeschreven die-nen te worden in het handelsregister, aangezien er bij deze rechtsvormen per definitie

wel een bedrijf wordt uitgeoefend. Bij de commanditaire vennootschap worden naast gegevens van de beherende vennoten alleen het aantal en het bedrag van de gezamen-lijke commanditaire (stille) vennoten in het handelsregister vermeld (VVK, 2001).

Opr icht ings t i jd en -kosten De tijd en kosten verbonden aan de oprichting van een bedrijf zonder rechtspersoon-

lijkheid zijn in het algemeen zeer beperkt. De oprichting van een eenpersoonszaak vindt plaats op de dag van inschrijving in het Handelsregister. De inschrijvingskosten beliepen volgens een in 2000 in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerd

onderzoek circa ƒ 100 (€ 45)1. Bij de uitoefening van een vrij beroep blijft inschrijving

achterwege. Het notarieel laten opmaken van een maatschapcontract of vennoot-schapakte (niet verplicht) brengt uiteraard ook kosten mee.

1 'De Besloten Vennootschap in Ondernemend Nederland'; Deloitte & Touche, juni 2000 t.a.p. blz. 23.

Page 37: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

37

Opr icht ing van ondernemingen met rechtsper soonl i jkhe id Voor de oprichting van een BV gelden in principe vier eisen waaraan moet worden vol-daan (art. 2:175 lid 2 BW):

− oprichtingshandeling; − notariële akte; − verklaring van geen bezwaar en

− deelname in het kapitaal van elk van de oprichters (Van Schilfgaarde, 1998).

Opr icht ingshandel ing Aan de oprichtingshandeling kunnen één of meerdere personen deelnemen. Als meer-dere personen aan de oprichting deelnemen, gaat hier meestal een voorovereenkomst aan vooraf. De geldigheid van de oprichtingshandeling is niet afhankelijk van de geldig-

heid van een dergelijke voorovereenkomst. De oprichtingshandeling moet in een notari-ele akte worden vastgelegd.

Notar ië le akte De oprichting van een BV geschiedt bij notariële akte, waarbij de akte in de Nederland-se taal wordt opgesteld. In de akte wordt het oprichten van de vennootschap beschre-ven. Onderdeel van de akte zijn de statuten. Daarin moeten worden vastgelegd:

− de naam, de zetel (de woonplaats van de vennootschap) en het doel van de ven-nootschap;

− het bedrag tot hetgeen de vennootschap aandelen kan uitgeven (het maatschappe-

lijk kapitaal) en het aantal en het bedrag van de aandelen (nominaal bedrag); − de wijze van benoeming van bestuurders en commissarissen, de bevoegdheden van

de diverse organen en de manier waarop zij vergaderen.

In de notariële akte staat verder (buiten de statuten om) het bij oprichting geplaatste en gestorte kapitaal. Het totale geplaatste kapitaal moet ten minste een vijfde van het

maatschappelijk kapitaal zijn. Op ieder aandeel moet ten minste 25% worden volge-stort. Daarnaast staat in de akte nog een aantal additionele vermeldingen, waaronder de namen van de eerste bestuurders, eventueel de namen van de eerste commissarissen

en voorts de mededeling dat op het ontwerp van de akte de verklaring van geen be-zwaar is verkregen.

Verk lar ing van geen bezwaar Voor de oprichting van een BV is een verklaring van geen bezwaar vereist van de minis-ter van Justitie. Hiervoor moet een ontwerp van de akte van oprichting aan de minister van Justitie worden opgestuurd onder gelijktijdige betaling van een bedrag dat ten

goede komt aan de Rijkskas. Bij het niet-verlenen van een verklaring van geen bezwaar is de minister van Justitie gebonden aan de weigeringsgronden die in artikel 2:179 lid 2 BW zijn weergegeven. Deze weigeringsgronden zijn:

a dat er, gelet op de voornemens of de antecedenten van de personen die het beleid zullen bepalen of mede bepalen, gevaar bestaat dat de vennootschap zal worden gebruikt voor ongeoorloofde doeleinden of dat haar werkzaamheid zullen leiden

tot benadeling van haar schuldeisers; b dat de akte in strijd is met de openbare orde of de wet; c dat het te betalen bedrag niet is voldaan.

Om enigszins grip te krijgen op de onder a) vermelde weigeringsgrond worden de op-richters en de eerste bestuurders verplicht mee te werken aan een antecedentenonder-

zoek door een uitvoerige vragenlijst in te voeren. Deze vragen zijn erop gericht om in-

Page 38: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

38

zicht te krijgen in het financiële verleden van de betrokkenen, met bijzondere aandacht voor de vraag of zij gedurende de laatste acht jaar failliet zijn verklaard of betrokken

zijn geweest bij een failliet verklaarde onderneming. Is dit het geval, dan worden nadere inlichtingen ingewonnen bij degene die destijds curator was. Gevraagd wordt ook naar de financiering van de aandelen, de financiering van de vennootschappelijke activitei-

ten, plannen met betrekking tot het aantrekken van bestuurders, de overdracht van aandelen, etc. Los van de vragenlijsten wordt volgens de departementale richtlijnen ook nagegaan of de betrokkenen strafrechtelijk veroordeeld zijn, waarbij speciaal gelet

wordt op vermogensdelicten (Van Schilfgaarde, 1998). Als er niets aan de hand is, kan de aanvraag in enkele weken afgehandeld zijn. Als de curator of de officier van justitie echter geraadpleegd moet worden voor nadere informatie kan de beschikking vele

maanden op zich laten wachten. In dat geval kan een ondernemer 'uitwijken' naar de aanschaf van een zogenoemde 'lege' BV, omdat er dan géén ministeriële verklaring van geen bezwaar hoeft te worden aangevraagd.

Deelname in het kap i taa l van e lk van de opr ichter s De laatste voorwaarde volgens artikel 2:175 lid 2 BW is dat elk van de oprichters (als er maar één oprichter is, is dat ook mogelijk) deelneemt in het kapitaal van de BV en

daardoor aandeelhouder wordt. Een minimumdeelname in het kapitaal wordt niet voorgeschreven, zodat deelname middels één enkel aandeel reeds voldoende is.

Over ige e i sen De BV moet worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Zolang dat nog niet is gebeurd, zijn de bestuurders persoonlijk aansprakelijk. De be-

stuurders zijn daarom ieder voor zich verplicht de BV te doen inschrijven in het handels-register. Tegelijkertijd moeten zij opgave doen van het totaal van de vastgestelde en geraamde kosten die met de oprichting verband houden en die ten laste van de ven-

nootschap komen (art. 2:180 lid 1 BW). Een belangrijke eis is verder, dat er bij de oprichting van de BV een minimumkapitaal van € 18.000 in de vennootschap moet worden gestort. Storting op de aandelen hoeft

niet in geld, maar kan ook in natura, bijvoorbeeld als er onroerend goed met minimaal deze waarde op naam van de BV staat. Met het kapitaal dat bij de oprichting ten bate van de schuldeisers aanwezig moet zijn, mag gewerkt worden (VVK, 2001).

Voorts is er de zogenoemde publicatieplicht, welke inhoudt dat de BV verplicht is tot het jaarlijks publiceren van de jaarcijfers. Het niet-publiceren van de jaarcijfers kan in geval van faillissement leiden tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder(s).

Opr icht ings t i jd en -kosten en omzett ingskosten In een aantal gevallen wordt een BV opgericht om binnen deze BV nieuwe activiteiten onder te brengen. In veel gevallen behelst de oprichting van een BV de omzetting van

een bestaande rechtsvorm, veelal het eenmansbedrijf of een VOF. In het geval van een omzetting van bestaande activiteiten in een BV-vorm, wordt gesproken van omzettings-kosten. Volgens Deloitte & Touche duurt het oprichten van een BV gemiddeld circa 4

weken1. Deze tijd kan licht oplopen in de perioden waarin traditioneel veel besloten

vennootschappen worden opgericht (rond 31 december en rond 31 maart). De meeste tijd vergt de opstelling van de notariële akte (inclusief statuten) en het verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar van het Ministerie van Justitie. Met name wanneer (één

van) de oprichter(s) eerder bij een faillissement betrokken is geweest, kan de benodigde

1 'De Besloten Vennootschap in Ondernemend Nederland'; Deloitte & Touche, juni 2000 t.a.p. blz. 18.

Page 39: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

39

tijd voor de oprichting van een rechtspersoon sterk oplopen. Deloitte & Touche houden bij het inwinnen van 'nadere informatie' (onder meer bij de curator) al gauw rekening

met 8 weken extra tijd (afhankelijk van de complexiteit van de vraagstelling). De oprichtingskosten voor een BV werden in 2000 door Deloitte & Touche becijferd op ƒ 2.830 tot ƒ 8.580 (€ 1.284 tot € 3.894). In deze kosten zijn begrepen: notariskosten,

kapitaalbelasting, in rekening gebrachte onderzoekskosten van het Ministerie van Justi-tie (leges), kosten handelsnaamonderzoek en inschrijvingskosten bij de Kamer van Koophandel. De grote variatiebreedte in de oprichtingskosten wordt uitsluitend veroor-

zaakt door de notariskosten, die in 2000 in doorsnee uiteenliepen van ƒ 1.750 tot ƒ 7.500 (€ 795 tot € 3.400). Eventuele bank- en adviseurkosten zijn hierbij buiten be-schouwing gebleven. De adviseurskosten en de tijd die de ondernemer zelf moet stop-

pen in de omzetting van zijn onderneming in een BV, vormen in de praktijk echter de grootste kostenpost. Deze kosten kunnen van geval tot geval zeer uiteenlopen. De overheid heeft in de jaren negentig een beleid gevoerd om de oprichtingskosten en

de omzettingskosten te beperken. Een van de belangrijkste verbeteringen is geweest om de periode te bekorten die nodig is om een verklaring van geen bezwaar van het Ministerie van Justitie te verkrijgen. Deze periode is verkort van gemiddeld 16 weken in

het begin van de jaren negentig tot het huidige gemiddelde van 4 weken. Ook heeft de fiscus belangrijke inspanningen verricht. Zo zijn de standaardvoorwaarden vereenvou-digd om een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid om te zetten in een BV-vorm. Hiermee

is het eenvoudiger geworden om fiscaal 'geruisloos', dus zonder af te rekenen met de fiscus, een omzetting uit te voeren. Een fiscaal adviseur blijft echter in veel gevallen noodzakelijk om bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid om te zetten in een BV-vorm.

'Voorper iode' Een BV is pas rechtsgeldig tot stand gekomen als de verklaring van geen bezwaar door de minister van Justitie is verleend en de akte van oprichting notarieel is verleden (BW,

art. 2:4 lid 1). Vaak zal men daaraan voorafgaand echter al op naam van de BV willen handelen ('handelen in de voorperiode'). In navolging van het Burgerlijk Wetboek (BW) spreekt men dan van preconstitutieve rechtshandelingen, waaraan de BV na haar tot-

standkoming kan worden gehouden door bekrachtiging (BW, art 2:93) of directe bin-ding (BW, art.2.203). Dit geldt zowel bij oprichting van een BV als bij omzetting.

Belangrijk is dus de vraag wanneer de voorperiode precies begint. Als een BV door meer dan één persoon wordt opgericht, zal er meestal een voorovereenkomst worden geslo-ten. Daarmee is volgens de Hoge Raad het tijdstip van het begin van de voorperiode

gemarkeerd: men heeft de wil getoond om de BV op te richten. Belangrijk is in dit ver-band dat er in de voorovereenkomst een clausule is opgenomen, die bepaalt dat vanaf de datum van het afsluiten van de voorovereenkomst alle voor- en nadelen van onder-

nemingsuitoefening voor rekening van de toekomstige BV komen. Bij (geruisloze) om-zetting van een bestaand bedrijf (bijvoorbeeld een eenpersoonszaak) in een BV kan, in plaats van een voorovereenkomst, een door de oprichter eenzijdig opgestelde intentie-verklaring tot het oprichten van de BV worden uitgegeven. De aanvang van de voorperiode is ook van invloed op de toerekening van de winst. De

Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat 'voorperiodewinst' wordt toegerekend aan het eerste boekjaar van de BV. De belastingdienst is bereid om daar onder voorwaarden soepel mee om te gaan en kent een zekere terugwerkende kracht toe aan de voorover-

eenkomst, waardoor er een vóór-voorperiode ontstaat (maximaal 3 maanden). Voor-waarden zijn dat er geen sprake mag zijn van een streven naar een incidenteel financi-eel voordeel en dat er over de vóór-voorperiode geen ondernemersfaciliteiten worden

Page 40: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

40

genoten. De 'voorperiodewinst'-regeling wordt vaak gebruikt om het einde van het eer-ste boekjaar te laten samenvallen met het einde van een kalenderjaar.

NV Voor de oprichting van een NV geldt exact hetzelfde als voor de oprichting van een BV. Het enige verschil is dat het minimum te storten kapitaal voor de NV op een bedrag van

€ 45.000 is gesteld. Daarnaast is er een verschil in de overdraagbaarheid van de aande-len. Bij de NV kan - net als bij de BV - een blokkeringsregeling worden opgenomen, maar dat is niet verplicht, waardoor de aandelen gemakkelijker verhandelbaar zijn. Bo-

vendien kan de NV aandelen aan toonder uitgeven, die verhandeld kunnen worden op de beurs (Broug et al., 1994).

Veren ig ing Voor de vereniging geldt - in tegenstelling tot de andere rechtspersonen - dat er geen verplichting bestaat om deze bij notariële akte op te richten ('vormvrij'). Er wordt dan

gesproken van een informele vereniging (Dijk en Van der Ploeg, 1991). Een informele vereniging heeft beperkte rechtsbevoegdheid, hetgeen bijvoorbeeld beperkingen in-houdt ten aanzien van het aantrekken van vermogen. Daarnaast zijn de bestuurders in

de meeste gevallen hoofdelijk aansprakelijk voor de namens de informele vereniging aangegane rechtshandelingen. Een informele vereniging hoeft niet te worden inge-schreven in het handelsregister.

Een informele vereniging kan volledig rechtsbevoegd worden door alsnog een notariële akte op te laten maken (inclusief statuten). De vereniging met rechtsbevoegdheid moet wel verplicht worden ingeschreven in het handelsregister en in het verenigingenregister.

Coöperat ieve veren ig ing Voor de coöperatieve vereniging geldt dat de oprichting in grote lijnen overeenkomt met de oprichting van de vereniging volgens artikel 2:27 BW, waarin oprichting van de

vereniging door middel van notariële akte inclusief statuten wordt voorgeschreven (Dijk en Van der Ploeg, 1991). Een coöperatieve vereniging moet worden opgericht door mi-nimaal twee personen. Verder moet de coöperatieve vereniging worden ingeschreven in

het handelsregister. Een speciale vorm van een coöperatieve vereniging is de onderlinge waarborgmaatschappij, waarbij het sluiten van verzekeringsovereenkomsten centraal staat.

St icht ing Voor de stichting geldt dat deze behalve door oprichting bij notariële akte ook kan worden opgericht door middel van een openbaar testament (Dijk en Van der Ploeg,

1991). Voor de stichting gelden soortgelijke voorschriften als in artikel 2:27 BW voor de vereniging zijn voorgeschreven. Verder dient de stichting niet alleen in het handelsregis-ter te worden ingeschreven, maar ook in het stichtingenregister.

Afwegingen van de keuze voor een rechtsvo rm b i j opr ich t ing Als het oprichten van een BV wordt vergeleken met het oprichten van een eenper-soonszaak, is het eerste ingewikkelder dan het tweede. Als een ondernemer niet kan

voldoen aan het minimaal te storten kapitaal van € 18.000 of als hij vermoedt dat hij geen verklaring van geen bezwaar krijgt, kunnen de oprichtingseisen van een BV hem doen besluiten om te kiezen voor een eenpersoonszaak. Deloitte & Touche merken op

dat, indien een ondernemer er de voorkeur aan geeft een BV op te richten terwijl hij niet over de benodigde € 18.000 beschikt, het benodigde geld voor de oprichting ook bij de bank kan worden geleend. Direct nadat de BV is opgericht, wordt het geld dan

Page 41: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

41

op de aandelen in de BV gestort, waarna het geleende bedrag meteen weer aan de bank terugbetaald wordt. De ondernemer dient in dat geval alleen te beschikken over

eigen geld voor de kosten van de oprichting. De minimumkapitaaleis hoeft dus geen drempel te zijn bij de keuze voor een BV, maar is dat in de praktijk wel omdat veel ondernemers onbekend zijn met deze mogelijkheid.

3.3.2 Eigendom en zeggenschap

Bij de rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid hebben eigendom (het recht op het

vermogen van een onderneming) en zeggenschap (het bepalen van het (dagelijkse) be-leid) betrekking op dezelfde perso(o)n(en). Bij rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid kunnen eigendom en zeggenschap echter gescheiden zijn. Deze mogelijkheid kan een

reden zijn om voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. Een ondernemer van een BV kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de dagelijkse leiding in zijn bedrijf over te dragen aan een door hem aangestelde directeur, waarbij hijzelf als aandeelhouder bij zijn bedrijf

betrokken blijft. Hierna wordt nader ingegaan op eigendom en zeggenschap bij rechts-vormen met en zonder rechtspersoonlijkheid

E igendom en zeggenschap b i j bedr i j ven zonder rechtspersoonl i jkhe id Bij de eenpersoonszaak berusten eigendom en zeggenschap bij de ondernemer. Het bedrijf is zijn eigendom en hij heeft het in zijn eentje voor het zeggen. De besluitvor-ming wordt hier volledig door de ondernemer zelf uitgeoefend.

Bij de maatschap en de VOF is de zeggenschap vastgelegd in respectievelijk de maat-schap- en de vennootschapsovereenkomst. Maten en vennoten hebben volledig de vrije

hand in het bepalen van de invloed die per maat of per vennoot op de besluitvorming wordt uitgeoefend. Wat betreft de eigendom moet iedere maat of vennoot iets in de gemeenschap inbrengen (kapitaal en/of arbeid). Deze inbreng kan plaatsvinden in ei-

gendom of in genot. Bij inbreng in eigendom wordt het eigendomsrecht overgedragen aan de gezamenlijke maten of vennoten, zodat er mede-eigendom ontstaat tussen alle betrokkenen. Bij inbreng in genot blijft het eigendomsrecht bij de inbrengende persoon

rusten en verkrijgt de maatschap of de VOF het gebruikersrecht. Voor de beherende vennoten van de commanditaire vennootschap geldt met betrek-

king tot eigendom en zeggenschap hetzelfde als voor de vennoten in een VOF en de maten in een maatschap. De commanditaire of stille vennoten zijn uitsluitend verschaf-fer van geld. Wat betreft het eigendom van de onderneming is de positie van de com-

manditair vennoot geheel afhankelijk van hetgeen daarover in de samenwerkingsover-eenkomst is afgesproken. Wat betreft de zeggenschap kunnen commanditaire venno-ten intern gewoon meepraten over het beleid, maar ze mogen geen beheersdaden naar

buiten toe verrichten.

E igendom en zeggenschap b i j bedr i j ven met rechtspersoonl i jkhe id Bij een BV ligt de zeggenschap bij de algemene vergadering van aandeelhouders, het bestuur (de directie), de ondernemingsraad (bij bedrijven met meer dan 50 werknemers) en de raad van commissarissen bij een grote structuur-BV (onderneming met een ge-

plaatst kapitaal (inclusief reserves) van minimaal ƒ 25 miljoen (€ 11,3 miljoen) en meer dan 100 werknemers (Schilfgaarde, 1998). Vanwege dit laatste criterium (meer dan 100 werknemers) komen structuur-BV's niet voor in het MKB, waarmee ook het functione-

ren van de raad van commissarissen buiten beschouwing kan blijven.

Page 42: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

42

Algemene vergader ing van aandee lhouders (AVA) De algemene vergadering van aandeelhouders is het hoogste orgaan in een BV. Het be-zit van aandelen geeft stemrecht in deze vergadering. Wie meer dan 50% van de aan-

delen bezit, heeft de meerderheid van de stemmen en daarmee dus ook de zeggen-schap in het bedrijf. Zeggenschap berust hier dus op de inbreng van kapitaal in de BV. De AVA maakt in laatste instantie de dienst uit in een BV en heeft dus de uiteindelijke

macht. De AVA heeft de volgende bevoegdheden: statutenwijziging en ontbinding van de vennootschap, benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en vaststelling van de jaarrekening. In beginsel heeft de AVA ook een beslissende stem bij emissie, intrek-

king, inkoop en verkoop van aandelen. Een algemene regel is dat aan de AVA - binnen de door de statuten en de wet gestelde grenzen - alle bevoegdheden toekomen die niet aan het bestuur of een ander orgaan zijn voorbehouden (Schilfgaarde, 1998).

In het MKB is meestal sprake van één of enkele aandeelhouders. De ondernemer van de BV is dan de directeur-grootaandeelhouder (DGA) en is dus zelf de AVA.

Bestuur Het bestuur heeft de leiding over de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf. Daarnaast maakt het bestuur plannen voor de toekomst, stippelt het beleid uit en entameert het

nieuwe projecten. In feite hoort het bestuur het centrale punt in de vennootschap te zijn voor alle beleidsvoorbereiding, -vaststelling en -uitvoering (Schilfgaarde, 1998). Voor het bestuur geldt het principe van collectief of collegiaal bestuur, wat betekent

dat de bestuurstaak opgedragen is aan de gezamenlijke bestuurders, die daarvoor ieder verantwoordelijkheid dragen. Dat sluit overigens niet uit dat er op basis van informele afspraken, statuten of een bestuursreglement een taakverdeling wordt gemaakt. Aan

beslissingen van het bestuur zijn individuele bestuurders dus gebonden. Iedere bestuur-der afzonderlijk is verantwoordelijk voor zijn aandeel in het gevoerde beleid en kan daarop worden aangesproken door de AVA (Schilfgaarde, 1998). In het MKB is in de

meeste gevallen sprake van een DGA die naast (enig) aandeelhouder ook het bestuur is en dus de leiding heeft over de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf.

Ondernemingsraad (OR) Bedrijven die ten minste 50 personen in dienst hebben, hebben een ondernemingsraad. Binnen het MKB gaat het hier meestal om BV's met tussen de 50 en 100 werknemers. De OR heeft niet zozeer zelf zeggenschap, maar kan via de wettelijk toegekende rech-

ten (recht van initiatief, adviesrecht, instemmingsrecht en recht op inlichtingen en ge-gevens) wel invloed op het beleid uitoefenen.

Zeggenschap in een onderneming met rechtspersoonlijkheid betekent niet automatisch ook het recht op de bezittingen, dus iemand met zeggenschap is niet per definitie ook eigenaar. De aandeelhouders tezamen zijn 'economisch eigenaar' van het vermogen

van de vennootschap (Schilfgaarde, 1998). Bij BV's in het MKB ligt zowel de zeggen-schap als het eigendom in de meeste gevallen bij de aandeelhouder(s). Indien de zeg-genschap bij de werknemers berust (zelfbestuur), zijn er ten aanzien van het eigendom

drie mogelijkheden (Scheffers, 1985): − het eigendom berust bij de werknemers; − het eigendom berust bij derden die daar geen zeggenschap aan kunnen ontlenen

(eigenaren geven zeggenschap over aan werknemers, maar willen zelf de financiële voordelen van het eigendom behouden); of

− het eigendom ligt in de 'dode hand' (hierbij kunnen natuurlijke personen geen aan-

spraak maken op het vermogen van de onderneming).

Page 43: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

43

Naamloze vennootschap (NV) Voor de NV geldt wat betreft eigendom en zeggenschap hetzelfde als voor de BV.

(Coöperat ieve) veren ig ing Bij de vereniging en de coöperatieve vereniging is de algemene ledenvergadering het hoogste orgaan (vergelijkbaar met de AVA bij BV's en NV's). De leden oefenen door

hun lidmaatschap gezamenlijk de zeggenschap uit over de onderneming. Daarnaast is er een bestuur, dat gekozen wordt door de algemene ledenvergadering, en dat een be-langrijk orgaan binnen de onderneming is. De bestuurstaken kunnen worden vastge-

legd in de statuten en omvatten onder andere de vertegenwoordigingsbevoegdheid, het aannemen van nieuwe leden en het controleren van de bedrijfsactiviteiten. De coöperatieve vereniging is de eigenaar van de onderneming. De algemene ledenver-

gadering heeft recht op het vermogen van het bedrijf en beslist over wat er met de jaar-lijkse winst gebeurt. Bij de vereniging ligt dit iets anders. De leden van de vereniging hebben wel de zeggenschap, maar niet het eigendom. Bij de vereniging mogen winsten

niet aan de leden worden uitgekeerd, maar deze mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bereiken van het doel van de vereniging (Scheffers, 1985).

St icht ing Wat het eigendom betreft geldt voor de stichting hetzelfde als voor de vereniging. De stichting is eigenaar van het vermogen van het bedrijf en eventuele winsten mogen al-leen gebruikt worden voor het doel van de stichting. De zeggenschap van de stichting is

in handen van het bestuur. In de statuten kan worden opgenomen dat de werknemers van de stichting de bestuursleden benoemen, zodat er indirect sprake is van zeggen-schap door de werknemers.

3.3.3 Aansprakel i jkheid

Aansprakelijkheid is een belangrijk aspect dat de keuze voor een rechtsvorm kan beïn-

vloeden. Het gaat hier om financiële aansprakelijkheid voor de schulden bij faillisse-ment, liquidatie of nalatigheid en illegaal handelen. Bij het aspect 'aansprakelijkheid' is er opnieuw sprake van verschillen tussen onderne-

mingen met en ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid. Bij de keuze voor een rechtsvorm kan de beperking of uitsluiting van de aansprakelijkheid van doorslaggevend belang zijn, omdat dit het risico van de ondernemer kan beperken. Bij de bedrijven met

rechtspersoonlijkheid wordt deze persoonlijke aansprakelijkheid namelijk beperkt.

Aansprake l i jkhe id b i j bedr i j ven zonder rechtspersoonl i jkhe id Bij een eenpersoonszaak is de eigenaar van het bedrijf volledig aansprakelijk voor alles

wat namens het bedrijf wordt gedaan. Schuldeisers hebben daarmee eventueel ook verhaal op het privé-vermogen van de ondernemer. In principe is het niet mogelijk om de aansprakelijkheid te beperken, waardoor deze (hoofdelijke) aansprakelijkheid in de

privé-sfeer grote gevolgen kan hebben. Een ondernemer van een eenpersoonszaak kan al zijn bezittingen kwijtraken en daar bovenop ook nog jarenlang door zijn schuldeisers achtervolgd worden om nog openstaande schulden af te lossen. Daarmee wordt het

voor de ondernemer ook bijzonder lastig om opnieuw een zaak te beginnen. Het risico dat een ondernemer neemt bij de keuze voor een bedrijfsvorm zonder rechts-persoonlijkheid (in dit geval een eenpersoonszaak) is zonder meer groter dan wanneer

hij kiest voor een bedrijfsvorm met rechtspersoonlijkheid. Hoewel het ondernemerschap bij een eenpersoonszaak financiële aansprakelijkheidsrisico's voor de ondernemer mee-brengt, kan deze rechtsvorm op andere terreinen een voordeel opleveren. Volledige

aansprakelijkheid staat voor ondernemerschap 'pur sang', waarbij geld wordt geïnves-

Page 44: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

44

teerd en risico wordt genomen. Deze houding kan financiers net over de streep trekken om in de onderneming te investeren.

Eén manier om in de privé-sfeer niet volledig kaalgeplukt te worden door schuldeisers (in geval van schulden bij faillissement, liquidatie of nalatigheid en illegaal handelen), is

door te trouwen op huwelijkse voorwaarden. Hierdoor blijven de vermogens van echt-genoten geheel gescheiden. Door het privé-bezit op naam van de niet-ondernemende echtgenoot te zetten, blijven de bezittingen van deze echtgenoot buiten de greep van

de curator. Bij een maatschap zijn de maten ieder voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schul-

den van de maatschap. Privé-crediteuren en zakelijke crediteuren hebben gelijke rech-ten. Het verschil is echter dat privé-crediteuren pas verhaal kunnen halen op het vermo-gen van de maatschap na ontbinding van die maatschap. Voor de maten van een maat-

schap geldt hetzelfde als voor de ondernemer van een eenpersoonszaak met betrekking tot het trouwen op huwelijkse voorwaarden. Wanneer dit niet wordt gedaan, kunnen crediteuren ook aanspraak maken op de bezittingen van de echtgenoten van de maten.

In principe bindt een maat alleen zichzelf, wanneer zonder toestemming van de overige maten een handeling wordt verricht. De andere maten worden door de handeling van één van de maten gebonden (en ieder naar gelijke delen mede-aansprakelijk), wanneer:

− door één van de maten, krachtens volmacht mede namens de mede-maten, wordt gehandeld;

− achteraf door de mede-maten de betreffende (onbevoegde) handeling van één van

de maten wordt bekrachtigd; − er bij een derde de schijn is gewekt door andere maten dat een onbevoegd hande-

lende maat wél tot handelen bevoegd was en

− de (onbevoegde) handeling voordelig blijkt te zijn voor de maatschap. Met andere woorden: alle maten zijn naar gelijke delen aansprakelijk bij een onbevoeg-

de handeling van één van de maten indien er sprake is van volmacht, bekrachtiging, toerekenbare schijn of baat (Mohr, 1992).

Voor de vennoten van een VOF geldt hetzelfde als voor de ondernemer van een eenper-soonszaak en de maten van een maatschap: schuldeisers kunnen schulden op het privé-vermogen van de vennoot verhalen. Hier geldt opnieuw dat veel vennoten via huwelijk-

se voorwaarden een gedeelte van hun vermogen afschermen. Het verschil met de maat-schap is dat vennoten ieder voor het geheel van de schulden aansprakelijk kunnen wor-den gesteld en dus niet, zoals bij de maatschap, naar gelijke delen. Intern kunnen de

vennoten afspreken dat ze de schulden op een bepaalde manier zullen verdelen, maar derden hebben daar niets mee te maken en kunnen één vennoot aanspreken op de ge-hele schuld. De VOF heeft in tegenstelling tot de maatschap zelf een afgescheiden ver-

mogen, in die zin dat zakelijke crediteuren altijd voor privé-crediteuren gaan. Ieder van de vennoten is volledig bevoegd de VOF naar derden te vertegenwoordigen als dit handelen binnen het doel van de VOF valt. Onbevoegdheid van een vennoot op

grond van overschrijding van de doelomschrijving kan alleen door de andere vennoten worden aangevoerd, als deze overschrijding bekend was of bekend kon zijn bij derden. In dit 'kenbaarheidvereiste' kan door de vennoten op eenvoudige wijze worden voor-

zien door de gegevens over de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In het handelsregister behoren dan de beperkende af-spraken over de bevoegdheid tot vertegenwoordiging te zijn vermeld (Mohr, 1992).

Page 45: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

45

Bij de commanditaire vennootschap geldt wat aansprakelijkheid betreft voor de behe-rende vennoten hetzelfde als voor de vennoten van de VOF Commanditaire (stille) ven-

noten zijn slechts aansprakelijk tot het bedrag waarmee zij deelnemen in de vennoot-schap. Hun privé-vermogen blijft dus buiten schot. Zodra een schuldeiser echter kan aantonen dat een commanditair vennoot ook beheersdaden verricht, wordt deze stille

vennoot beschouwd als beherend vennoot met alle consequenties van dien.

Aansprake l i jkhe id b i j bedr i j ven met rechtsper soonl i jkhe id Als er bij een BV sprake is van een schuld, dan is deze in principe alleen te verhalen op

de BV zelf. Een aandeelhouder is privé dus niet aansprakelijk voor de schulden van de BV en kan dan ook slechts uitsluitend zijn aandelenkapitaal verspelen. Ook een be-stuurder kan in principe niet aansprakelijk worden gesteld voor de schulden van de BV,

maar in een aantal gevallen wordt hiervan afgeweken. Zoals eerder bij 'oprichting' ver-meld, dient een BV (evenals bedrijven met een andere vorm van rechtspersoonlijkheid) te worden ingeschreven in het handelsregister. Zolang dat nog niet is gebeurd, zijn be-

stuursleden hoofdelijk aansprakelijk. Als een BV wel is ingeschreven in het handelsregis-ter en er is sprake van aansprakelijkheid van het bestuur of van een bestuurslid, is deze in te delen in interne aansprakelijkheid of externe aansprakelijkheid.

Met interne aansprakelijkheid wordt bedoeld dat het bestuur verplicht is verantwoor-ding af te leggen aan de AVA en de OR (ingeval van een structuur-BV ook aan de raad

van commissarissen). Binnen het bestuur is iedere bestuurder afzonderlijk verantwoor-delijk voor zijn aandeel in het gevoerde beleid. Volgens artikel 2:9 BW is ieder bestuur-der tegenover de rechtspersoon gehouden zijn taak 'naar behoren' te vervullen. Dat is

een subjectief criterium, dat aan de hand van de omstandigheden moet worden vastge-steld. De bestuurder die niet aan deze norm voldoet, loopt een verhoogd risico in de sfeer van het ontslagrecht: zijn kansen op schadevergoeding zullen gering zijn wanneer

onbehoorlijk bestuur wordt aangetoond. Aansprakelijk voor de schade die de vennoot-schap geleden heeft treedt pas in werking wanneer een bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt (Van Schilfgaarde, 1998).

Als er gesproken wordt over externe aansprakelijkheid zijn de tweede en derde (anti-) misbruikwet belangrijke bepalingen. Volgens de derde (anti-)misbruikwet (artikel 2:248

BW) is iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort als het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrij-ke oorzaak is van het faillissement. Er is sprake van een onweerlegbaar vermoeden van

onbehoorlijk bestuur als het bestuur niet aan de verplichting van publicatie van de jaar-rekening of aan de administratieplicht heeft voldaan. De ondernemer blijft gedurende het eerste jaar na oprichting van de BV volledig hoofdelijk aansprakelijk voor transacties

die verricht zijn voordat de BV 'perfect' is geworden en voor faillissement (onweerleg-baar vermoeden van schuld). Tussen het eerste en het derde jaar na oprichting wordt bij faillissement uitgegaan van onbehoorlijk bestuur. De ondernemer moet dan aantonen

dat het faillissement niet door hem is veroorzaakt (weerlegbaar vermoeden van onbe-hoorlijk bestuur). Daarmee is de scheiding van ondernemings- en privé-vermogen in fei-te pas na een periode van drie jaar een feit.

Volgens de tweede (anti-)misbruikwet zijn bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor premie- en belastingschulden van de vennootschap, als zij met betaling in gebreke zijn

gebleven en als aannemelijk is dat het niet betalen te wijten is aan een bestuurder als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin de inspectie der omzetbelasting het bedrijf over het hoofd heeft gezien en één van de

bestuurders zich niet zelf voor het afdragen van BTW heeft gemeld. Een bestuurslid

Page 46: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

46

wordt namelijk geacht te weten dat een bedrijf BTW moet afdragen (Scheffers, 1985). Deze aansprakelijkheid van de bestuurder geldt ook als er nog geen sprake is van een

faillissement. Ook bij deze wet komt alleen onbehoorlijk bestuur in de afgelopen drie jaar in aanmerking. Voorts wordt in deze wet met een bestuurder gelijkgesteld degene van wie aannemelijk is dat hij het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede

heeft bepaald als ware hij bestuurder (Van Schilfgaarde, 1998). Aansprakelijkheid ten opzichte van derden kan ook worden gebaseerd op 'onrechtma-tige daad'. Volgens artikel 6:162 BW is hij die jegens een ander een onrechtmatige

daad pleegt, welke hem kan worden aangerekend, verplicht de schade die een ander dientengevolge leidt, te vergoeden. Dit artikel geldt dus ook voor de bestuurder van de BV die namens de BV met derden in contact treedt (Van der Horst).

Voor aandeelhouders en bestuurders van een NV geldt hetzelfde als voor aandeelhou-ders en bestuurders van een BV. Aandeelhouders zijn niet aansprakelijk voor de schul-

den van de vennootschap, hun aansprakelijkheid blijft beperkt tot het bedrag waarvoor ze aandelen hebben genomen.

De leden van een vereniging zijn niet aansprakelijk voor de schulden van de vereniging. Van belang is wel dat het dan niet gaat om een informele vereniging. Zoals eerder bij de oprichting van de vereniging is besproken, geldt dat voor een informele vereniging

de bestuurders meestal aansprakelijk zijn voor rechtshandelingen die de vereniging is aangegaan. Verder geldt voor de aansprakelijkheid van de bestuurders van de vereni-ging hetzelfde als hiervoor met betrekking tot de interne en de externe aansprakelijk-

heid van bestuurders van een BV is vermeld. De coöperatieve vereniging legt in haar statuten vast, hoe de aansprakelijkheid verdeeld

is bij ontbinding van de coöperatie. Er zijn drie mogelijkheden: − bij wettelijke aansprakelijkheid (WA) zijn de leden voor gelijke delen (tenzij de sta-

tuten een andere verdeelsleutel bevatten) aansprakelijk voor het tekort;

− bij uitgesloten aansprakelijkheid (UA) zijn de leden niet aansprakelijk voor het te-kort;

− bij beperkte aansprakelijkheid (BA) zijn de leden verplicht bij te dragen in het tekort

tot een in de statuten vermeld niveau. UA lijkt de meest interessante vorm. Deze vorm kan er echter toe leiden dat leveranciers

voorzichtiger worden en minder snel bereid zijn zaken te doen met een coöperatie. Voor de aansprakelijkheid van de bestuursleden geldt verder hetzelfde als voor de aan-sprakelijkheid van bestuurders bij de BV.

Ook bij een stichting kunnen bestuursleden niet aansprakelijk gesteld worden voor de schulden van de stichting, met uitzondering van hetgeen reeds met betrekking tot de

interne en de externe aansprakelijkheid over de BV is vermeld.

Afwegingen van de keuze voor een rechtsvo rm b i j aansprake l i jkhe id Bij de keuze voor een rechtsvorm kan het aspect aansprakelijkheid een belangrijke rol

spelen. Bij bedrijfsvormen met rechtspersoonlijkheid kan, indien op een nette manier bestuurd wordt, de aansprakelijkheid voor een belangrijk gedeelte worden uitgesloten. Het risico dat de ondernemer met zijn privé-vermogen loopt, wordt hierdoor verkleind.

Overigens merken Deloitte & Touche op dat de bescherming van het privé-vermogen bij ondernemingen met rechtspersoonlijkheid in de praktijk behoorlijk wordt 'opgerekt'. Met name machtige crediteuren, zoals banken en grote leveranciers, eisen vaak aanvul-

lende zekerheden voor hun kredietverstrekking, die ondernemers uitsluitend kunnen

Page 47: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

47

verstrekken vanuit privé. Het voordeel bij bedrijven met rechtspersoonlijkheid van ge-scheiden ondernemings- en privé-vermogen valt dan (voor een belangrijk deel) weg.

3.4 Overige aspecten

3.4.1 Overheidssteun en subs id ie

Overheidssteun en subsidie zijn aspecten die slechts incidenteel van invloed zullen zijn op de keuze voor een rechtsvorm. Het is in praktische zin bijna onmogelijk om alle vor-

men van overheidssteun en subsidie te behandelen en hun eventuele invloed op de keuze van de rechtsvorm van een onderneming in kaart te brengen. Bij de fiscale aspecten is reeds een belangrijke vorm van overheidssteun behandeld: de

ondernemersaftrek. Naast deze fiscale tegemoetkoming kan een bedrijf of ondernemer ook gebruik maken van mogelijkheden voor vermogensversterking en tegemoetkomin-gen in bepaalde kosten door de overheid. Welke rechtsvorm een bedrijf heeft, kan

daarbij van belang zijn, maar in de meeste gevallen maakt dit weinig uit.

Het begr ip ' subs id ie ' Het begrip 'subsidie' omvat in uiteenlopende definities steeds vier kernelementen:

− overdracht van geld (of op geld waardeerbare goederen of diensten); − geen directe, in economische zin gelijkwaardige, tegenprestatie jegens de overheid; − overdracht komt ten laste van de openbare middelen en

− overdracht vindt plaats om activiteiten van (particuliere) producenten of consumen-ten van bepaalde goederen of diensten in een bepaalde richting te beïnvloeden.

In artikel 4:21 lid 1 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) wordt onder subsidie verstaan: de aanspraak op financiële middelen, verstrekt door een bestuursorgaan, met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het

bestuursorgaan geleverde goederen of diensten (Van Kreveld, 1988).

Subs id ievormen Er zijn veel verschillende vormen van subsidie. Hieronder komen een aantal van de

meest voorkomende vormen aan de orde (Jacobs, 1998): − rentesubsidie: hierbij betaalt of vergoedt de overheid de rente over de lening bij

een bank van de gesubsidieerde of leent de gesubsidieerde rechtstreeks van de

overheid, waarbij minder of in het geheel geen rente hoeft te worden betaald; − garantiesubsidie: hierbij zegt de overheid toe geld te zullen verschaffen aan de ge-

subsidieerde wanneer deze verlies lijdt op activiteiten waarvoor de garantie geldt;

− subsidie in natura: subsidie in de vorm van goederen of diensten, bijvoorbeeld het in gebruik geven van een gemeentelijke sporthal aan een sportvereniging;

− projectsubsidie: subsidie voor een project of activiteit die waarschijnlijk een

eenmalig karakter heeft, bijvoorbeeld een congres of een sportevenement; − exploitatiesubsidie: subsidie waarbij de overheid de exploitatiekosten van een activi-

teit geheel of gedeeltelijk voor haar rekening neemt, bijvoorbeeld de exploitatie van

openbare bibliotheken; − prijssubsidie: subsidie op de prijs van een product of een dienst, waardoor middels

prijsverlaging het product of de dienst binnen het bereik van een groter publiek

komt, bijvoorbeeld subsidie op de toegangsprijs van theater- en operavoorstellin-gen.

Page 48: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

48

Doel van de subs id ie Subsidies kunnen ook naar doel worden ingedeeld. Ernst & Young belastingadviseurs (2001) hanteren de volgende categoriale indeling voor de meest voorkomende subsidies

voor bedrijven: − regionale ontwikkeling en infrastructuur: bijvoorbeeld subsidie voor het stimuleren

van de vestiging van bedrijven in een bepaalde regio of een bepaald gebied;

− technologiestimulering: bijvoorbeeld subsidie voor technische ontwikkelingsprojec-ten of innovatiegerichte onderzoeksprogramma's;

− energie: stimulering van zuinig gebruik van energie;

− milieu: subsidies voor milieuvriendelijke technologie en schoner produceren; − agri-business: stimulering van biologische productiemethoden en natuurbeheer; − personeel: stimulering van de reïntegratie en omscholing van werklozen;

− zorg en welzijn: terugdringen ziekteverzuim en stimuleringsregeling kinderopvang; − opkomende markten, ontwikkelingssamenwerking en export: bijvoorbeeld de sti-

mulering van investering in opkomende markten zoals in Oost-Europa.

Overhe idss teun & subs id ies en keuze van de rechtsvo rm Het maakt bij overheidssteun en subsidies meestal niet uit welke rechtsvorm een bedrijf

heeft. In beginsel kan doorgaans iedere ondernemer of ieder bedrijf subsidieontvanger zijn. Meestal is de focus gericht op natuurlijke personen, instellingen, verenigingen en bedrijven als subsidieontvangers, maar soms kunnen ook zelfstandige bestuursorganen

subsidieontvanger zijn. De situatie kan zich wel voordoen dat de ene rechtsvorm gemakkelijker een bepaalde

subsidie kan krijgen dan de andere. Omdat de subsidieverstrekker bijvoorbeeld wil voorkomen dat de subsidie gebruikt wordt voor privé-doeleinden, kan een stichting of een vereniging (non-profit) een vereiste zijn, omdat bij deze rechtsvormen niemand pri-

vé-aanspraken op het vermogen kan maken.

3.4.2 Socia le voorzieningen en verzekeringen

Een ziekte of een handicap kan ertoe leiden dat iemand kortstondig, voor langere tijd of zelfs blijvend niet in staat is om te werken. Daarnaast is het mogelijk dat iemand werkloos wordt. Om in die gevallen het verlies aan inkomen op te vangen, is er in Ne-

derland een complex systeem van verzekeringen en voorzieningen: het socialezeker-heidsstelsel. Het socialezekerheidsstelsel omvat sociale voorzieningen en sociale verzekeringen. Soci-ale voorzieningen worden betaald uit de algemene middelen (belastingen), terwijl de kosten van sociale verzekeringen worden opgebracht door premieheffing.

Sociale voorzieningen gelden voor iedereen. In Nederland gaat het om: AKW: Algemene Kinderbijslagwet: geeft recht op een uitkering als er kinderen zijn; ABW: Algemene Bijstandswet: geeft recht op een uitkering wanneer iemand niet

of in onvoldoende mate in het levensonderhoud kan voorzien. Bij de sociale verzekeringen kan een onderscheid gemaakt worden in:

− volksverzekeringen, waarbij net zoals bij de sociale voorzieningen, geen onder-scheid wordt gemaakt tussen zelfstandigen (ondernemers, vrije beroepsbeoefena-ren) en werknemers in loondienst en

− werknemersverzekeringen, die uiteraard alleen gelden voor werknemers. In Nederland gaat het bij de volksverzekeringen om:

AOW: Algemene Ouderdomswet: geeft recht een uitkering vanaf 65 jaar;

Page 49: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

49

ANW: Algemene Nabestaandenwet: geeft recht op een uitkering voor nabestaan-den bij overlijden van de (hoofd)kostwinner;

AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: geeft recht op kosteloze genees-kundige behandeling en geneesmiddelen bij langdurige ziekte en ernstige gebreken.

Omdat de sociale voorzieningen en de volksverzekeringen van toepassing zijn op alle inwoners van Nederland, maakt het niets uit of men ondernemer is en welke rechts-

vorm men voor zijn bedrijf heeft gekozen. Bij de werknemersverzekeringen, die be-scherming bieden tegen loonderving bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, heeft de hoedanigheid van de persoon wel verstrekkende gevolgen. Bij de onderne-

mersaftrek en fiscale oudedagsreserve (FOR; paragraaf 3.2.3) is al ingegaan op zelfstan-digheidsverklaring van de Belastingdienst. Hier wordt nader ingegaan op de positie van de zelfstandige zonder personeel (zzp'er) in relatie tot de werknemersverzekeringen.

Zzp'ers en werknemersve rzeker ingen In het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) is in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken in 1999 het project

'Harmonisatie Ondernemers- en Zelfstandigenbegrip' van start gegaan. Dit heeft in 2000 geleid tot adviezen om die harmonisatie te effectueren. Inmiddels is wetgeving tot stand gekomen rond de zelfstandigheidsverklaring. Vanaf 1

januari 2001 geeft de Belastingdienst op verzoek van een zzp'er een beschikking af over diens status als zelfstandige. In deze beschikking (met een geldigheidsduur van 24 maanden) verklaart de Belastingdienst welke status de aanvrager fiscaal gezien heeft.

Deze zelfstandigheidsverklaring is een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Iedereen in een werkrelatie kan een VAR bij de Belastingdienst aanvragen, dus zowel de opdrachtne-mer/werknemer als de opdrachtgever/werkgever. Er zijn vier mogelijke uitkomsten:

− zelfstandige (VAR winst uit onderneming: VAR-wuo); − directeur-grootaandeelhouder (DGA); − resultaat uit overige werkzaamheden (VAR-row);

− dienstbetrekking. Sinds 2002 is het oordeel van de Belastingdienst in bepaalde gevallen ook geldig voor

de werknemersverzekeringen. De waarde van de VAR voor de werknemersverzekerin-gen is echter beperkt. Zo kan de Belastingdienst bepalen dat er sprake is van zelfstan-digheid (VAR-wuo), terwijl het UWV oordeelt dat het om een 'echte' dienstbetrekking

gaat, omdat er sprake is van een gezagsverhouding in de werkrelatie (bijvoorbeeld een opdrachtgever/werkgever die inhoudelijke instructies over de uitvoering van werkzaam-heden geeft die de opdrachtnemer/werknemer moet opvolgen).

Indien achteraf (aan de hand van het 'urencriterium', het aantal opdrachten en het aan-tal opdrachtgevers) blijkt dat een ondernemer die een zelfstandigheidsverklaring (VAR-wuo) van de Belastingdienst heeft verkregen wel degelijk in 'echte' dienstbetrekking

was, zijn met terugwerkende kracht alsnog premies verschuldigd voor de werknemers-verzekeringen. Sinds 1 januari 2002 vindt die premieheffing overigens niet meer plaats bij de opdrachtgever/werkgever, maar bij de opdrachtnemer/werknemer (tenzij de op-

drachtgever/werkgever redelijkerwijs kon weten dat er sprake was van een 'echte' dienstbetrekking). Dit betekent dat een zzp'er, ondanks het hebben van een VAR-wuo, grote financiële risico's kan lopen.

Werknemersverzeker ingen b i j bedr i j ven zonder rechtspersoonl i jkhe id De ondernemer van een eenpersoonszaak kan geen aanspraak maken op werknemers-

verzekeringen. Hij/zij dient zich zelfstandig (particulier) te verzekeren tegen de risico's

Page 50: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

50

van ziekte en/of ziektekosten. Het aangaan van dergelijke verzekeringsovereenkomsten is niet verplicht. Bovendien heeft hij het recht de inhoud (dekking) van deze verzekerin-

gen zelf te bepalen (Van de Wetering, 2001). Een uitzondering hierop vormt de Zieken-fondswet (ZFW). Via deze 'werknemersverzekering' zijn niet alleen werknemers met een inkomen beneden de ziekenfondsgrens verplicht verzekerd, maar ook zelfstandigen met

een inkomen van minder dan € 19.650. De heffing en inning van de ziekenfondspremie van zelfstandigen wordt uitgevoerd door de Belastingdienst.

WAZ Voor de ondernemer van een eenpersoonszaak geldt dat er geen regeling is bij ziekte die zich uit in kortdurende arbeidsongeschiktheid. Bij langdurige arbeidsongeschiktheid geldt de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ)1, die ook een be-

vallingsregeling kent voor zelfstandigen. De WAZ is een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die jon-ger zijn dan 65 jaar. Samen met de WAJONG (Wet Arbeidsongeschiktheid voor Jongge-

handicapten) is dit de vervanger van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De WAZ wordt gefinancierd uit premies die worden geheven over de winst uit onder-neming. De premie bedraagt 8,8% over het premie-inkomen met een maximum van

€ 38.118. Daarbij wordt rekening gehouden met een franchise (een deel van het pre-mie-inkomen waarover geen premie betaald hoeft te worden) van € 13.160. De maxi-mumpremie voor de WAZ komt daarmee uit op € 2.196 (8,8% van (maximaal) € 38.118

-/- € 13.160). Ook bij een negatief bedrijfsresultaat is de ondernemer verzekerd voor de WAZ zonder dat hij/zij premie is verschuldigd (Van de Wetering, 2001). De belasting-dienst is belast met de heffing en inning van de WAZ-premie.

De maximale uitkering (in geval van volledige ongeschiktheid) bedraagt 70% van het minimumloon. Indien het inkomen van de betrokkene over de laatste 5 jaar gemiddeld

lager was dan het minimumloon, zal de WAZ-uitkering lager dan 70% van het mini-mumloon zijn. In die situatie bestaat wel de mogelijkheid dat de uitkering wordt aange-vuld tot bijstandsniveau (Van de Wetering, 2001).

Ook de vennoot in een VOF, de maat in een maatschap en de beherend vennoot in een commanditaire vennootschap zijn geen werknemers en vallen dus niet onder de werk-

nemersverzekeringen. Voor hen geldt met betrekking tot sociale zekerheid dus precies hetzelfde als voor de ondernemer van een eenpersoonszaak.

Werknemersverzeker ingen b i j bedr i j ven met rechtspersoonl i jkhe id De overeenkomst tussen een bestuurder (directeur) van een BV en de BV wordt gezien als een arbeidsovereenkomst waarop de bepalingen van het BW van toepassing zijn. Dat betekent dat op de directeur van een BV de werknemersverzekeringen wél van toe-

passing zijn. Het gaat hierbij om: Wulbz: Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte: recht op doorbetaling van

loon door de werkgever bij ziekte van de werknemer gedurende 52 weken;

ZW: Ziektewet: recht op doorbetaling van loon bij ziekte gedurende maximaal één jaar (deze komt sinds de invoering van Wulbz nog slechts voor bij zieke werk-lozen, zwangere vrouwen en reïntegrerende werknemers);

WAO: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering: recht op uitkering bij ziekte na één jaar ziekte;

1 WAZ wordt per 1 juli 2004 afgeschaft.

Page 51: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

51

ZFW: Ziekenfondswet: recht op kosteloze geneeskundige behandeling en medicijnen (ook voor gezinsleden);

WW: Werkloosheidswet: recht op uitkering voor werkloos geworden werknemers. Hierbij is de ZFW opnieuw een uitzondering. Indien een werknemer meer verdient dan

de voor dat jaar geldende loongrens voor de ZFW is de werknemer niet verplicht verze-kerd voor de ZFW. In dit geval kan de werknemer zich particulier verzekeren tegen ziek-tekosten.

Veel bestuurders van BV's zijn naast directeur ook grootaandeelhouder (DGA) in de BV. Een DGA wordt in veel gevallen niet als werknemer aangemerkt en is daardoor dan ook

niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Hierop zijn echter ook weer uitzonde-ringen aangebracht. Zo is een DGA die minder dan de helft van de aandelen bezit en daardoor geen beslissende stem heeft in de AVA, in beginsel wel verplicht verzekerd

voor de werknemersverzekeringen. Dat is niet het geval wanneer hij voldoende stem-recht heeft in de AVA, zodat hij niet kan worden ontslagen. Is er echter sprake van on-dergeschiktheid aan de AVA, dan is de DGA weer wel verplicht verzekerd voor de WW,

de WAO en eventueel de ZFW (als hij beneden de loongrens zit) (Aardema et al., 2001). De WAZ is een ondernemersverzekering, die fungeert als een soort bijstandsverzekering

zonder vermogenstoetsing. Iedere ondernemer, ongeacht of het nu gaat om een eige-naar van een eenpersoonszaak of om een DGA, is hiervoor verzekerd. In de volgende gevallen wordt de DGA aangemerkt als ondernemer voor de WAZ:

− als de DGA, al of niet tezamen met zijn/haar echtgenoot, op grond van zijn (hun) aandelenbezit 50% of meer van de stemmen in de algemene vergadering van aan-deelhouders kan uitbrengen;

− als de DGA, al of niet tezamen met zijn/haar echtgenoot, een zodanig aantal aan-delen bezit, dat hij gelet op de regeling van het stemrecht in de statuten niet tegen zijn wil geschorst of ontslagen kan worden;

− als bestuurders van een vennootschap een (nagenoeg) gelijk aantal stemmen kun-nen uitbrengen (gelijkgerechtigde mede-eigenaars);

− als de bestuurder van een vennootschap, waarvan de aandelen voor ten minste

tweederde in zijn handen zijn of in handen van familieleden tot en met de derde graad (de zogenaamde familievennootschap).

Voor de bestuurder van een NV geldt op het gebied van de sociale zekerheid hetzelfde als voor de bestuurder van een BV. Een bestuurder van een coöperatieve vereniging kan zich niet verzekeren via de sociale-

verzekeringswetgeving. Door de Centrale Raad van Beroep is steeds geoordeeld dat er geen 'dienstbetrekking' is, wanneer iemand als bestuurder van een coöperatieve vere-niging werkzaamheden verricht. Hij wordt dus niet gezien als werknemer bij toepassing

van de werknemersverzekeringen (Dijk en Van der Ploeg, 1991). Voor leden van een kleine werknemerscoöperatie met maximaal vijf leden geldt dat ook, omdat ervan uit-gegaan wordt dat er dan geen sprake is van een gezagsverhouding. Leden (werkne-

mers) van een werknemerscoöperatie met meer dan vijf leden kunnen in de regel wel ondergebracht worden bij de werknemersverzekeringen (VVK, 2001).

De bestuurders van een vereniging of een stichting zijn in principe niet in loondienst (ze kunnen wel in aanmerking komen voor honorering van hun bestuursactiviteiten) en val-len - omdat er geen dienstbetrekking is - niet onder de werknemersverzekeringen (Dijk

en Van der Ploeg, 1991). Uiteraard kunnen verenigingen en stichtingen daarnaast wel personeel in dienst hebben dat wél onder de werknemersverzekeringen valt.

Page 52: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

52

Eigenlijk kan een ondernemer dus alleen bij een BV (en bij een NV) als werknemer wor-den gezien. Omdat in het MKB echter meestal sprake is van een DGA, zal de directeur

niet vaak het 'voordeel' genieten om onder de werknemersverzekeringen te vallen. Het vallen onder de werkingssfeer van de 'sociale verzekeringen' is dan ook een veel minder belangrijk aspect bij de keuze voor de BV als rechtsvorm, dan vaak wordt verondersteld.

3.4.3 F inanciering

Voor het starten van een onderneming is meestal geld nodig. Een ondernemer moet

een pand inrichten, bedrijfsmiddelen kopen, voorraden aanschaffen, personeel werven, adviezen inwinnen, etc. Bij de start van een bedrijf gaan de kosten dus letterlijk voor de baten uit. Bij de verkrijging van de benodigde financiële middelen om te investeren

wordt een onderscheid gemaakt in eigen vermogen en vreemd vermogen. Omdat de verschillen tussen de rechtsvormen met betrekking tot het aspect 'financiering' niet bij-zonder groot zijn, worden ze in één gezamenlijke paragraaf aan de orde gesteld.

E igen Vermogen Eigen vermogen bestaat uit de middelen die door een of meerdere ondernemers zelf in het eigen bedrijf worden ingebracht, eventueel tezamen met andere deelgerechtigden

in de (toekomstige) opbrengsten c.q. winst van het bedrijf. De inbreng kan bestaan uit geld en/of uit goederen. Eigen geld leent zich goed voor de financiering van vaste activa (pand, inventaris, transportmiddelen en machines e.d.), omdat deze bezittingen in be-

ginsel voor lange tijd aan het bedrijf ter beschikking worden gesteld. De inbreng van eigen vermogen kan beschouwd worden als de basis voor de rest van

de financiering. De ondernemer laat ermee zien dat hij vertrouwen heeft in zijn bedrijf en risico's durft te nemen. Omdat 'financiering uit eigen middelen' en 'aansprakelijk-heid' nauw met elkaar verbonden zijn, is er - langs de weg van de aansprakelijkheid -

een onderscheid te maken bij financiering tussen bedrijfsvormen met en zonder rechts-persoonlijkheid. Bij de bedrijfsvormen zonder rechtspersoonlijkheid is er in principe sprake van persoonlijke aansprakelijkheid tot en met het privé-vermogen. Dat geeft aan

dat een ondernemer risico's durft te nemen, hetgeen voor financiers soms van door-slaggevende betekenis is om geld in een onderneming te willen steken. Uiteraard bete-kent dit niet dat bedrijfsvormen zonder rechtspersoonlijkheid per definitie gemakkelijker

een (externe) financiering rond kunnen krijgen. Het belangrijkste punt blijft dat er - on-geacht de rechtsvorm - voldoende nettorendement moet kunnen worden verwacht. Opgemerkt moet worden dat ondernemers van een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid

bij het financieren van hun investeringen gedurende de eerste drie jaar na de start van hun bedrijf een beroep kunnen doen op de startersaftrek (zie paragraaf 3.2.3) en het toepassen van willekeurige afschrijvingen (een starter hoeft geen rekening te houden

met de economische levensduur van zijn investeringen en zou een recent aangeschaft pand direct in het eerste jaar in zijn geheel mogen afschrijven).

Voor de BV en NV geldt dat er een minimumbedrag van respectievelijk € 18.000 en € 45.000 aan eigen vermogen moet worden ingebracht. Daarnaast is het mogelijk ei-gen geld aan de BV of NV te lenen (Scheffers, 1985). Ook deze inbreng van eigen geld

wordt door eventuele externe financiers gezien als een blijk van vertrouwen in de eigen onderneming.

Het eigen vermogen dat door de leden in een coöperatieve vereniging wordt ingelegd, wordt bezit van de coöperatieve vereniging en dus collectief eigendom van alle leden. Vaak wordt afgesproken dat elk lid bij de start van het bedrijf een gelijk bedrag inlegt.

Page 53: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

53

Wanneer een privé-persoon geld schenkt aan een vereniging of een stichting, heeft de-ze persoon geen aanspraken meer op dat geld, omdat verenigings- of stichtingskapitaal

nooit privé-bezit kan zijn. Er kan uiteraard ook geld aan een stichting of een vereniging worden uitgeleend, maar dan is er sprake van vreemd vermogen.

Vreemd Vermogen Vreemd vermogen is het bedrag dat van derden (banken, verzekeringsbedrijven en an-dere geldverstrekkers, leveranciers) wordt geleend om aan de totale financieringsbe-hoefte te kunnen voldoen. Deze externe financiers zijn vooral geïnteresseerd in de op-

timalisering van de kans dat zij hun geld (met winst) terugkrijgen en hechten dan ook veel waarde aan realistische verwachtingen met betrekking tot de rentabiliteit van een bedrijf. Het onderscheid tussen de verschillende rechtsvormen is daarbij niet van door-

slaggevende betekenis. Bij stichtingen en verenigingen kan de geldverstrekker wat te-rughoudender zijn, omdat de focus daar niet gericht is op het behalen van winst.

Leningen kunnen op diverse manieren van derden worden verkregen. In de eerste plaats kunnen familie of vrienden geld in de onderneming steken. Meestal gebeurt dit in de vorm van leningen met een relatief lage rente en onder gunstige aflossingsvoor-

waarden. Het is bij deze zogenaamde 'onderhandse leningen' verstandig om de ge-maakte afspraken vast te leggen in een overeenkomst, omdat bij niet terug kunnen be-talen van de hoofdsom van de lening de emoties hoog kunnen oplopen (Blom, 2000).

In de tweede plaats kan de ondernemer voor een lening aankloppen bij de bank. Deze zal echter niet zonder meer tot geldverstrekking overgaan. Bij een startend bedrijf zal

het verstrekken van een bankkrediet afhangen van de kwaliteit van het ondernemings-plan (Blom, 2000). Belangrijke financiële gegevens die daarin moeten zijn opgenomen, zijn de investeringsbegroting (welke investeringen wil men doen en welke financiering

heeft men daarvoor nodig) en de exploitatiebegroting (verwachting van de ontwikkeling van de omzet en de kosten in de eerstkomende jaren (Hamers et al., 1988)). Bij een bestaand bedrijf dat geld wil lenen, zal de bank kijken naar de aard van de in-

vestering (waarvoor is het geld nodig) en letten op de verwachte ontwikkeling van de winstgevendheid, de stabiliteit en de aflossingsmogelijkheden van de onderneming (rentabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit).

Bij het verstrekken van een hypothecaire geldlening speelt de rechtsvorm nagenoeg geen rol. Het gaat hier om een langlopende lening, waarbij de geldverstrekker (bank,

verzekeringsmaatschappij) het recht van hypotheek krijgt, hetgeen inhoudt dat het on-roerend goed bij wanbetaling in het openbaar kan worden verkocht, wat doorgaans voldoende zekerheid voor de geldverstrekker biedt.

In de derde plaats kan een ondernemer gebruik maken van leverancierskrediet. Dit be-tekent dat hij de afgenomen goederen niet direct hoeft te betalen. Meestal is in de le-

veringsvoorwaarden opgenomen dat de geleverde goederen eigendom blijven van de leverancier tot het moment waarop zij zijn betaald. Bij het verstrekken van leveranciers-krediet zijn vooral de mensen en de branche waarin de leverancier en de afnemer werk-

zaam zijn van belang. De keuze voor een rechtsvorm speelt niet of nauwelijks een rol bij het al dan niet verkrijgen van leverancierskrediet (Scheffers, 1985).

Ook leasing en huurkoop zijn kredietvormen die regelmatig voorkomen. Leasing is een vorm van korte tot middellange financiering van bedrijfsgoederen. Bij financial leasing worden gedurende de gehele looptijd van het leasecontract termijnbedragen betaald en

kan de gebruiker aan het eind van deze looptijd eigenaar van het object worden tegen

Page 54: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

54

een van tevoren afgesproken prijs. Bij operational leasing is sprake van huur, waarbij het object na afloop van de looptijd van het leasecontract teruggaat naar de eigenaar.

Bij een huurkoopovereenkomst verplicht de huurkoper zich de koopsom in termijnen te voldoen en wordt hij eigenaar na betaling van de laatste termijn. De rente staat vast en is verwerkt in de termijnen. Ook voor leasing en huurkoop geldt dat er geen wezenlijke

verschillen zijn tussen de rechtsvormen bij de verkrijging van deze kredieten.

3.5 Bedrijfskundige invloeden op de keuze voor een rechtsvorm

Tot nu toe zijn aan de orde geweest: de fiscale, de juridische, de sociaal-economische en de financieringsaspecten bij de keuze voor een rechtsvorm. In deze paragraaf wordt

ingegaan op de meer dynamische bedrijfskundige aspecten die van invloed kunnen zijn op de keuze voor een rechtsvorm: groei, continuïteit en risico. Beslissingen over de groei en de continuïteit van een onderneming en beslissingen om

de ondernemingsrisico's te verminderen zijn van strategische aard en kunnen tot de conclusie leiden dat de rechtsvorm van een bedrijf beter kan worden gewijzigd. Om de invloed van dergelijke beslissingen op de keuze voor een rechtsvorm te illustre-

ren wordt in paragraaf 3.5.1 ingegaan op 'het streven naar innovatie' als voorbeeld van een strategische managementbeslissing, terwijl in paragraaf 3.5.2 wordt gekeken naar de invloed daarop van 'samenwerking en fusie met een ander bedrijf'.

3.5.1 Invloed van groei, cont inuïtei t en r is ico als gevolg van innovatie

'Innovatie' kan worden omschreven als de ontwikkeling en introductie van nieuwe c.q.

verbeterde producten/diensten of productieprocessen, die naar verwachting leiden tot betere bedrijfsprestaties (hogere afzet, lagere kosten, betere kwaliteit). Innovatie als strategisch bedrijfsproces kan leiden tot veranderingen van het bedrijfsprofiel, waardoor

het raadzaam kan zijn om onder een andere rechtsvorm te gaan opereren. Groei kan impliceren, dat het voordeliger is om een eenpersoonszaak om te zetten in een BV. Ook met het oog op de continuïteit en de beperking van risico's, kan de BV-vorm uitkomst

brengen. In het navolgende wordt hier dieper op ingegaan.

Groei van de onderneming Naast kwaliteitsverbetering, verhoging van de productiesnelheid, kostprijsverlaging en

verkorting van de levertijd, kan vergroting van het eigen marktaandeel op de binnen-landse en/of buitenlandse markt een belangrijk motief voor innovatie zijn (Meeus en Oerlemans, 1993). Marktaandeelvergroting gaat vaak samen met bedrijfsgroei, hetgeen

tot uitdrukking kan komen in een stijging van het aantal werknemers, meer afzet, groei van de omzet en bij voorkeur ook toename van de winst. En juist die winsttoename kan de aanleiding zijn om de rechtsvorm waaronder men opereert opnieuw kritisch te bekij-

ken. Immers, zoals reeds uit het voorgaande bleek, wordt winstgroei in combinatie met het streven om de winst in belangrijke mate binnen het bedrijf te houden en te gebrui-ken voor vervolginvesteringen, onder de Vpb beter gefaciliteerd dan onder de IB. Om-

zetting van bijvoorbeeld een eenpersoonszaak in een BV ligt dan dus voor de hand. Groei gaat niet alleen gepaard met een heroriëntatie op de mogelijkheden tot winstre-

servering en de afdracht van belasting over die winst, maar is ook van invloed op de 'aansprakelijkheid'. Als een onderneming groeit, betekent dit meestal ook dat de trans-acties in omvang toenemen. Door bijvoorbeeld voor de BV-vorm te kiezen, is een on-

dernemer ook bij grotere transactiebedragen niet langer tot en met zijn privé-vermogen aansprakelijk. Groei vraagt dus ook om een heroriëntatie op de 'aansprakelijkheid'.

Page 55: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

55

3.5.2 Invloed van samenwerking en overname op de rechtsvormkeuze

In paragraaf 3.5.1 is ingegaan op de keuze voor de rechtsvorm als gevolg van autono-me ontwikkelingen binnen het bedrijf, i.c. veroorzaakt door het streven naar innovatie. Groei kan echter ook worden bewerkstelligd door samenwerking met en overname van

of door een ander bedrijf. Ook in deze gevallen kan zich een heroverweging ten aan-zien van de keuze van de rechtsvorm voordoen met het oog op de continuïteit van het (oorspronkelijke) eigen bedrijf en het vermijden van onnodige risico's.

Schaalvergroting en daaruit te verwachten voordelen (verhoging van de afzet, omzet-stijging, kostenreductie en winstverbetering) kunnen voor een bedrijf aanleiding zijn om

te gaan samenwerken met een ander bedrijf. Die samenwerking kan op meerdere ma-nieren tot stand komen. In de eerste plaats kan de samenwerking gebaseerd zijn op af-spraken, zonder dat de samenwerkende bedrijven over en weer zich verder met elkaars

bedrijfsbeleid bemoeien of op financieel gebied met elkaar vervlochten raken. Afgezien van het feit dat dergelijke afspraken niet mogen leiden tot concurrentievervalsing voor de marktpartijen met wie de samenwerkende bedrijven zaken doen (hierop wordt toe-

gezien door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)), zullen deze afspraken doorgaans niet leiden tot heroverwegingen ten aanzien van de rechtsvorm van de sa-menwerkende ondernemingen.

In de tweede plaats is het ook voorstelbaar dat de samenwerkende bedrijven hun on-derlinge band wel willen institutionaliseren. Dat kan door gedeeltelijke of volledige overname door één van de ondernemingen, door bundeling van een gedeelte van de

activiteiten van de samenwerkende bedrijven in een nieuwe organisatie (bijvoorbeeld in een joint venture) of door het inbrengen van alle activiteiten van de oorspronkelijke be-drijven in één nieuwe organisatie (volledige fusie). In al deze gevallen zal er niet alleen

sprake zijn van een waardebepaling van de inbreng van ieder van de samenwerkende bedrijven, maar zullen ook andere aspecten, zoals eigendoms- en zeggenschapsverhou-dingen, deelgerechtigdheid in de winst, aansprakelijkheid en - last but not least - de

fiscaliteit aan de orde zijn. Al deze zaken zijn bij inbrengende bedrijven met rechtsper-soonlijkheid doorgaans nauwkeurig op schrift gesteld (in de notariële statuten), terwijl dit bij bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid niet of in veel mindere mate het geval is

(de oprichting is in die gevallen 'vormvrij', er kan sprake zijn van huwelijkse voorwaar-den, op de FOR rust een persoonsgebonden belastingclaim, e.d.). Het lijdt geen twijfel dat samenwerking met andere ondernemingen, in welke vorm dan

ook, bijdraagt aan een positieve houding van ondernemers voor de keuze van een be-drijfsvorm met rechtspersoonlijkheid. Voor de nadere implicaties van de overdracht van een BV wordt verwezen naar paragraaf 3.2.10.

3.6 De aspecten en kenmerken van de rechtsvormen op een rij

In dit hoofdstuk zijn de aspecten behandeld die van invloed kunnen zijn op de keuze voor een rechtsvorm. In deze paragraaf wordt daarvan een samenvattend overzicht ge-geven, waarbij de rechtsvormen die met name in het MKB van belang zijn wat uitge-

breider aan de orde komen. De vereniging en de stichting komen in het MKB minder voor. Puntsgewijs wordt aangegeven waarom en in welke situatie in veel gevallen voor de bepaalde rechtsvorm gekozen wordt.

Eenpersoonszaak − Wordt opgericht door één natuurlijke persoon. Hierdoor blijft de keuze voor een

rechtsvorm in principe beperkt tot de eenpersoonszaak en de BV.

Page 56: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

56

− De oprichting is vormvrij en er is geen verplichte storting nodig. Hierdoor is een eenpersoonszaak dus vooral geschikt voor starters met een beperkt startkapitaal.

− Bij een winst uit onderneming van minder dan € 50.000 is een eenpersoonszaak in fiscaal opzicht altijd voordeliger dan een BV vanwege de tariefverschillen tussen de IB en de Vpb. Tot een winst uit onderneming van € 260.000 blijft de eenpersoons-

zaak fiscaal voordeliger indien de ondernemer kiest voor maximale winstuitkering (winst naar privé). Wordt gekozen voor maximale winstreservering in het bedrijf, dan is een BV vanaf een winst uit onderneming van € 50.000 aan te bevelen.

− Bij een eenpersoonszaak is de ondernemer met zijn privé-vermogen aansprakelijk voor de schulden van de onderneming. Er is geen onderscheid tussen de privé-bezittingen van de ondernemer en de activa die in de onderneming zitten. Dat be-

tekent dat zakelijke crediteuren schulden op het privé-vermogen kunnen verhalen en privé-schuldeisers op het vermogen van de onderneming.

− De ondernemer van een eenpersoonszaak valt niet onder de werknemersverzeke-

ringen. Hij is wel verplicht verzekerd voor de Ziekenfondswet, wanneer de inko-mensgrens van € 19.650 niet wordt overschreden.

Vennootschap onder f i rma (VOF) − Wordt opgericht door twee of meer natuurlijke personen. Hierdoor blijft de keuze

voor een rechtsvorm in principe beperkt tot de VOF, de maatschap, de CV en de BV.

− De oprichting is vormvrij, maar het is raadzaam om de afspraken tussen de venno-ten over bijvoorbeeld winstverdeling en toe- en uittreding schriftelijk (bij voorkeur door een notaris) vast te laten leggen.

− Iedere vennoot betaalt afzonderlijk IB over het gedeelte van de winst dat hij ont-vangt. Per vennoot ligt het fiscale omslagpunt bij de keuze voor IB- of Vpb-plichtig zijn op hetzelfde niveau als voor de ondernemer van een eenpersoonszaak (respec-

tievelijk € 50.000 bij maximale winstreservering en € 260.000 bij maximale winst-uitkering).

− Iedere vennoot is voor 100% aansprakelijk met zijn privé-vermogen, ook als een

zakelijke verplichting door een andere bevoegde vennoot is aangegaan. In tegen-stelling tot de eenpersoonszaak is er bij de VOF wel een afgescheiden zakelijk ver-mogen, waar privé-schuldeisers hun schuldeisen niet op kunnen verhalen. Zakelijke

crediteuren gaan dus voor privé-schuldeisers. − Wat betreft de sociale verzekeringen geldt hetzelfde als bij de eenpersoonszaak.

Maatschap Een maatschap is goed te vergelijken met een VOF en heeft dus dezelfde voor- en nade-len. Er zijn echter enkele verschillen:

− De maatschap wordt vooral gekozen door vrije beroepsbeoefenaren. − De maten zijn niet ieder voor 100% aansprakelijk, maar ieder voor een gelijk deel. − Er is geen afgescheiden vermogen, waardoor crediteuren van de maatschap geen

voorrang hebben op privé-schuldeisers.

Commandi ta i re vennootschap (CV) Ook de CV is te beschouwen als een bijzondere vorm van een VOF Er bestaan bij de CV

twee soorten vennoten: een beherend vennoot (deze heeft exact dezelfde voor- en na-delen als een vennoot in een v.o.f) en een commanditaire ('stille') vennoot. Van beide typen vennoten dient er minstens één te zijn om een CV op te richten.

Page 57: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

57

− Een CV wordt opgericht als er naast één of meerdere 'gewone' (beherende) venno-ten ook ten minste één vennoot is die alleen geld in de onderneming wil investeren

in ruil voor een gedeelte van de winst. − Een commanditair vennoot is slechts financieel betrokken bij de onderneming en

mag niet namens de vennootschap naar buiten treden.

− Een commanditair vennoot wordt niet als ondernemer gezien, omdat hij niet aan-sprakelijk is voor de schulden van de onderneming. Hij kan slechts zijn investering verliezen. Wanneer hij zich naar buiten als beherend vennoot gaat gedragen, kan

hij wel aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schulden van de CV.

Bes loten vennootschap (BV) − Bij oprichting van een BV maakt het niet uit met hoeveel personen dit gebeurt.

− De oprichting vindt plaats bij notariële akte, waarin de statuten van de BV worden vastgelegd. Bij de oprichting moet een minimumkapitaal van € 18.000 in de ven-nootschap worden gestort.

− Een voordeel van de BV is dat de aansprakelijkheid van de aandeelhouder(s) be-perkt is tot het bedrag waarmee in de vennootschap wordt deelgenomen, tenzij kan worden aangetoond dat er sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur.

− Als de winst uit onderneming meer dan € 260.000 bedraagt, is een BV fiscaal aan-trekkelijker dan een IB-onderneming. Sinds de invoering van het nieuwe belasting-stelsel is het voordeel van een BV niet meer zo groot. De BV is vanaf € 50.000 winst

uit onderneming fiscaal aantrekkelijk wanneer de winst volledig in de onderneming blijft en niet wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder(s). Dit wordt veroorzaakt door het uitstellen van het betalen van belasting over het aanmerkelijk belang (IB; box 2).

− Een ander voordeel van de BV ten opzichte van andere rechtsvormen is dat binnen de onderneming verschillende dochterondernemingen (BV's) kunnen worden opge-richt. Risicovolle projecten kunnen worden ondergebracht in één of meerdere apar-

te BV's, zodat bij mislukking de continuïteit van de andere BV's niet in gevaar komt. − Een directeur-aandeelhouder (DGA) van een BV kan in bepaalde gevallen in aan-

merking komen voor de werknemersverzekeringen. Er moet dan sprake zijn van

ondergeschiktheid aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA). In het MKB is bijna altijd sprake van een DGA die niet ondergeschikt is aan de AVA. Daarom valt de DGA, net zoals de ondernemer van een eenpersoonszaak, door-

gaans niet onder de werknemersverzekeringen. Hij is wel verplicht verzekerd voor de Ziekenfondswet als de inkomensgrens van € 19.650,- niet wordt overschreden.

Naamloze vennootschap (NV) Voor een NV geldt hetzelfde als voor een BV, met uitzondering van het volgende: − Het minimum te storten kapitaal bij de oprichting van een NV is € 45.000.

− Een verschil tussen een NV en een BV is de overdraagbaarheid van de aandelen. Net als bij een BV kan een blokkeringregeling worden opgenomen, maar dat is niet verplicht. De aandelen van een NV zijn daardoor gemakkelijker verhandelbaar. Een

NV kan ook aandelen aan toonder uitgeven, die genoteerd zijn op de beurs. Eerder werd gesproken over de keuze tussen een eenpersoonszaak en een BV wanneer

één ondernemer een zaak wilde starten en over de keuze tussen een VOF, een maat-schap, een CV en een BV wanneer meerdere personen bij de start van een onderneming zijn betrokken. Maar wanneer ligt de keuze voor een NV nu voor de hand? Daarvoor is

het nodig om even terug te gaan naar de ontstaansgeschiedenis van de BV. Vóór 1971 werden NV's in Nederland ingedeeld in 'open' en 'besloten' NV's. In dat jaar werd volgens een EG-richtlijn op het gebied van vennootschapsrecht de BV geïntrodu-

Page 58: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

58

ceerd. Deze (nieuwe) BV was zo goed als te vergelijken met de (bestaande) besloten NV. Veel besloten NV's werden dan ook omgezet in BV's (KNOV, 1986).

Natuurlijk kan een ondernemer nog steeds kiezen voor de rechtsvorm van een NV. In de meeste gevallen zal het dan echter gaan om een groot bedrijf, dat de begrenzing van

het MKB (minder dan 100 werkzame personen) vaak zal overtreffen. De minimumom-vang van het gestorte kapitaal (€ 45.000) is geen enkel probleem en de ondernemer heeft meestal nadrukkelijk belang bij een grotere verhandelbaarheid van de aandelen.

Wanneer de ondernemer ervoor kiest om de onderneming naar de beurs te brengen, moet hij voldoen aan de volgende toelatingscriteria: − de onderneming heeft een 'track record' van ten minste drie jaar;

− de onderneming beschikt over een eigen vermogen van ten minste € 5 miljoen; − ten minste 10% van de aandelen wordt aangeboden aan het publiek en − de onderneming is in ten minste drie van de laatste vijf jaar voorafgaand aan de

toelating tot de beurs winstgevend geweest. Al met al zal het slechts in uitzonderingsgevallen voorkomen dat een MKB-ondernemer

kiest voor de NV als rechtsvorm voor zijn onderneming.

St icht ing en veren ig ing De stichting en de vereniging zijn geen rechtsvormen die voor de hand liggen om een

onderneming in onder te brengen. Bij beide rechtsvormen mag wel winst worden ge-maakt, maar die winst moet ten goede komen aan het vastgelegde doel van deze rechtsvormen en mag niet aan de oprichters worden uitgekeerd.

Coöperat ieve Veren ig ing − Bij deze verenigingsvorm mag de winst wel worden uitgekeerd aan de leden.

− Het doel van een coöperatieve vereniging is niet zozeer het maken van winst, als wel het zo laag mogelijk houden van de kosten.

− De leden zijn voor gelijke delen aansprakelijk (WA), tenzij in de statuten is opge-

nomen dat er sprake is van beperkte aansprakelijkheid (BA) of uitgesloten aanspra-kelijkheid (UA) van de leden.

− Als het doel van de coöperatie is om verzekeringsovereenkomsten af te sluiten,

wordt gesproken van een Onderlinge Waarborgmaatschappij

Enke le internat iona le aspecten Een internationale vergelijking van rechtsvormen gaat het bestek van deze studie te bui-

ten. In de praktijk kennen de meeste Europese landen een rechtsvormenstelsel dat ver-gelijkbaar is met dat in Nederland. Alle landen kennen de met in Nederland voorko-mende vergelijkbare rechtsvormen als de BV en NV. Ook in het buitenland komen een-

manszaken, samenwerkingsverbanden zoals de VOF, de stichting en de coöperatie voor. De precieze invulling van deze rechtsvormen kan van land tot land sterk verschillen. Zo kent de VOF in Nederland geen rechtspersoonlijkheid, in een belangrijk aantal andere

landen is dit wel het geval. Ook het BV- en NV-recht kan soms sterk afwijkend zijn. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de raad van commissarissen. Ook de macht van aandeel-houders is in Nederland aanmerkelijk geringer dan in veel andere landen.

De behandeling van de winstbelasting kan van land tot land belangrijk verschillen. Veel landen, zoals o.a Duitsland en België, bieden net als Nederland de mogelijkheid om de winst te belasten binnen de inkomstenbelasting. Dit is niet voor alle landen in Europa

het geval. Zo valt in Italië alle winst van ondernemingen onder één winstbelasting. Wat de Nederlandse belastingheffing over de winst bijzonder maakt, is het grote aantal be-

Page 59: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

59

lastingvoorzieningen voor ondernemers in de inkomstenbelasting zoals de zelfstandi-genaftrek.

Doordat de precieze inhoud van de rechtsvormen in Europa sterk kan verschillen, wordt de internationale samenwerking tussen ondernemingen gehinderd. Om deze reden kie-zen veel internationaal opererende bedrijven ervoor om een deel van de activiteiten on-

der te brengen in een EESV (Europees Economisch Samenwerkingsverband). Deze rechtsvorm maakt het eenvoudiger samen te werken tussen bedrijven die over de grens werken.

Page 60: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden
Page 61: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

61

4 Veranderingen met gevolgen voor de rechts-

vormkeuze

4.1 Inleiding

In voorgaand hoofdstuk zijn de verschillen van de rechtsvormen aan de hand van een aantal aspecten aangegeven. Aan de hand van deze verschillen kan vooral een 'starter'

geholpen worden bij het kiezen van de juiste rechtsvorm. In de laatste jaren hebben zich een aantal belangrijke veranderingen voorgedaan binnen de aspecten die de keuze voor een rechtsvorm bepalen. Eigenlijk zijn hier de veranderingen die zich hebben voor-

gedaan in het belastingstelsel van het grootste (en enige) belang bij een eventuele wij-ziging van rechtsvorm. Een ondernemer die al enige tijd een onderneming drijft, zou door de verandering in het aspect belasting kunnen overwegen om van rechtsvorm te

veranderen. In dit hoofdstuk zullen de recente veranderingen worden aangegeven, waarbij uiteraard de nadruk ligt op de veranderingen die van invloed kunnen zijn op de rechtsvormkeuze.

Veruit de grootste en belangrijkste verandering van de laatste jaren is zoals eerder ver-meld de belastingherziening 2001. Onderdeel van de belastingherziening 2001 is het

ondernemerspakket 2001, waarin het kabinet de kansen van ondernemers wilde ver-groten door fiscale belemmeringen voor ondernemers zo veel mogelijk weg te nemen. Aangezien het ondernemerspakket 2001 zowel voor- als nadelen voor de ondernemer

heeft gebracht, is het wegnemen van de fiscale belemmeringen niet helemaal tot stand gekomen. Met de intreding van de nieuwe belastingwetgeving zijn er vele onderdelen van de belasting veranderd. Niet alle veranderingen hebben een even grote impact ge-

had, daarom zullen slechts een aantal van deze veranderingen worden toegelicht. De volgende onderdelen, die in hoofdstuk 3 al aan de orde zijn gekomen, zijn onder ande-re al gerealiseerd met de introductie van het ondernemerspakket (Van Arendonk,

2000): − Verlaging van Vpb-tarief (met een opstap): Met ingang van het jaar 2002 wordt er

over de eerste € 22.689,- 29% belasting geheven en op alles daarboven wordt een

percentage van 34,5% belasting geheven. − Vervallen van bijzondere tarieven: Bij het staken van een onderneming werd 45%

belasting over de stakingswinst geheven indien het niet om staking ten gevolge van

overlijden ging. In dat geval was het percentage 20%. Deze percentages zijn in de wet IB 2001 afgeschaft en nu gelden de normale progressieve belastingpercenta-ges.

− Beperking stakingsvrijstelling: Voorheen bedroeg de stakingsaftrek € 9.076,-. Deze aftrek kon worden verhoogd met een bedrag van € 11.345,- wanneer er sprake was van een algehele staking door de ondernemer die de leeftijd van 55 jaar had

bereikt. De stakingsaftrek is in de wet IB 2001 drastisch afgeslankt tot een bedrag van € 3.630,-.

− Aanpassing ondernemersbegrip: Bij de beoordeling of de ondernemer daadwerke-

lijk een ondernemer is voor de inkomstenbelasting, let de Belastingdienst op de volgende punten: omvang (in tijd en geld) van de werkzaamheden, hoogte van de bruto-omzet en winst, de tijd die u aan de onderneming besteedt, de presentatie

naar buiten, het aantal opdrachtgevers, het lopen van financieel risico en eventueel uw aangifte inkomstenbelasting.

− Aanpassing zelfstandigenaftrek: Voor de zelfstandigenaftrek moet aan de voor-

waarden voldaan worden dat: de ondernemer de onderneming feitelijk zelf drijft,

Page 62: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

62

de ondernemer bij het ingaan van het fiscale jaar nog geen 65 jaar is, en de onder-nemer aan het urencriterium voldoet. Het bedrag van de aftrek hangt vervolgens af

van de hoogte van de winst uit onderneming. Hoe hoger de winst, hoe lager de zelfstandigenaftrek. Het bedrag aan aftrek kan op deze manier variëren tussen € 3.194,- en € 6.585,-.

− Verruiming investeringsaftrek: De percentages van de investeringsaftrek werden voorheen per ondernemer toegepast. Dit percentage loopt af naarmate de investe-ring hoger is, dus ondernemers met een samenwerkingsverband (VOF of maat-

schap) hadden samen een hogere aftrek dan een eenpersoonszaak of BV met het-zelfde totale investeringsbedrag. In de nieuwe regeling wordt de investering niet meer per ondernemer toegepast, maar wordt de investeringsaftrek over de geza-

menlijke investering toegepast. − Verruiming doorschuifregeling: De overnemer van een onderneming kan een fami-

lielid zijn, maar kan nu ook een werknemer zijn of een willekeurige derde die de

onderneming wil overnemen. Anderzijds is er sprake van een duidelijke beperking van de faciliteit omdat de overnemer minstens drie jaar mede-ondernemer moet zijn geweest alvorens tot geruisloze overdracht kan worden overgegaan (Arendonk,

2000). − Niet meer toestaan commerciële herwaardering: Doordat de overnemende onder-

nemer de onderneming tegen de boekwaarde moet overnemen, wordt hij te zijner

tijd belast met de fiscale claim op de doorgeschoven stille reserves en goodwill. De opvolgende ondernemer continueert dus de fiscale positie van de stakende onder-nemer (Stevens, 2001). Dit betekent dat de commerciële herwaardering van het

vermogen bij de geruisloze inbreng komt te vervallen. De twee belangrijkste wijzigingen die betrekking (zouden kunnen) hebben op de (keuze

van de) rechtsvormen zijn hierboven nog niet behandeld. Op de eerste plaats is dat het boxenstelsel en de daarbij horende tariefwijzigingen, en op de tweede plaats is dat de regeling terugkeer uit de BV. Deze wijzigingen zullen apart in de volgende paragrafen

worden behandeld. In paragraaf 4.2 zullen de gevolgen van de tariefwijzigingen bij de Inkomstenbelasting aangegeven worden met behulp van een onderbouwing van de si-tuatie voor en na de herziening. Door deze wijziging is het 'break-even-point verscho-

ven. Deze verschuiving komt in deze paragraaf naar voren. In paragraaf 4.3 zal om-schreven worden wat er bij komt kijken om van rechtsvorm te veranderen. Als onder-deel daarvan zal de regeling terugkeer uit de BV worden behandeld. In paragraaf 4.4

wordt de ondernemingswinstbelasting behandeld. Dit is (of was) een eventueel alterna-tief op de ingevoerde belastingherziening. Bij de voorgestelde ondernemingswinstbelas-ting is er sprake van een rechtsvormneutrale belasting die direct over de winst van elke

onderneming wordt geheven. Naast de belastingherziening 2001 zijn er in de afgelopen jaren geen grote wijzigingen

in andere aspecten ingevoerd die van invloed zijn geweest op de keuze voor (of veran-dering van) een rechtsvorm. Alleen in het stelsel van sociale verzekeringen heeft met de invoering van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen (WAZ)

een verandering plaatsgevonden. Deze wijziging is in tegenstelling tot de herziening van de belasting niet van invloed op een ondernemer zodat door de ondernemer een verandering van rechtsvorm wordt ingevoerd.

4.2 Tariefwijzigingen in belastingherziening 2001

In hoofdstuk 3 is berekend dat de BV-vorm (of eigenlijk Vpb-ondernemingen) vanaf een bepaald winstniveau fiscaal aantrekkelijker wordt ten opzichte van de IB-ondernemin-

Page 63: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

63

gen. De break-even-points zijn in dit hoofdstuk bepaald op € 50.000,- als grens tussen IB-winst en Vpb-winst en op € 260.000,- als alle winst door de ondernemers van de BV

in zijn geheel wordt opgenomen (Vpb+AB). Maar is er nu veel verschil tussen de break-even-points van na 2001 (na de belastingherziening) en van daarvoor? Wat zijn nu ei-genlijk de gevolgen van de tariefwijzigingen die sinds de invoering van de belastingher-

ziening hebben plaatsgevonden? Op de eerste plaats is het voordeel van de IB ten opzichte van de Vpb dat de onderne-

mersfaciliteiten het belastbaar bedrag flink kunnen verlagen. Van ondernemersfacilitei-ten was voor de belastingherziening ook sprake, dus wat dat betreft is er niet veel ver-anderd.

Stevens geeft in zijn artikelen 'De optimale rechtsvorm in het MKB' (2 artikelen, één in 1996 en één in 1997) aan wat het effect is van de ondernemersaftrek en de FOR op de belastingdruk voor de IB-ondernemer. Stevens toont aan dat de gemiddelde belasting-

druk voor de IB-ondernemer onder invloed van de ondernemersfaciliteiten substantieel daalt en relatief het grootst is bij laag winstniveau. Zijn berekeningen hebben nog be-trekking op het oude belastingstelsel en geven aan dat de belastingdruk door de in-

vloed van zelfstandigenaftrek, FOR en startersaftrek flink kan dalen. De dalende belas-tingdruk is ongeveer 15% bij een winst van ƒ 50.000,- (€ 22.689,-) en ongeveer 8% bij een winst van ƒ 220.000,- (€ 99.831,-). Ook al hebben deze cijfers betrekking op het

oude belastingstelsel, hiermee kan de invloed van de belastingfaciliteiten op de totale belastingdruk worden aangegeven. Ook in het nieuwe belastingstelsel is de invloed van deze faciliteiten van belang voor de verlaging van de totale belastingdruk voor IB-

ondernemers. Ook al heeft er ook bij de ondernemersfaciliteiten een aantal kleine ver-anderingen plaatsgevonden, de invloed van de faciliteiten blijft het grote voordeel van de IB ten opzichte van Vpb.

Het break-even-point dat voor de belastingherziening van toepassing was, lag op een winstbedrag van rond de ƒ 200.000,- (€ 90.000,-) (Stevens, 1993). Voor de berekening

van dit punt is uitgegaan van een Vpb-tarief van 40% over de eerste ƒ 250.000,- aan winst. Vanaf dit bedrag was een gelijkblijvend tarief van 35% van toepassing. Het IB-tarief was progressief met een tarief van 38,4% over de eerste ƒ 43.267,- aan winst,

50% over de tweede ƒ 43.267,- aan winst en 60% over het winstbedrag hoger dan ƒ 86.532,- (Stevens, 1993). Het break-even-point dat dus overeenkomt met een winstbedrag van € 90.000,- was

het snijpunt van de IB met de Vpb van voor de belastingherziening. Als de ondernemer (meestal DGA) alle winst naar privé haalde en dus als inkomen opnam, dan moest hier-over 25% dividend belasting betaald worden. Door de dubbele belastingheffing werd

een hoger gemiddeld belastingpercentage betaald. Hierdoor was het break-even-point, dat vergelijkbaar is met het in hoofdstuk 3 berekende snijpunt van IB met Vpb+AB, be-paald op een winstbedrag van rond de ƒ 330.000,- (€ 150.000,-) (Stevens, 1993). Ste-

vens ging, net als bij de berekeningen in hoofdstuk 3, uit van een alleenverdiener. Afhankelijk van hoeveel winst de ondernemer naar privé wil halen, zal het winstpunt

waar de Vpb-onderneming fiscaal aantrekkelijker wordt ten opzichte van de IB-onderneming, in het huidige belastingstelsel tussen een winst van € 50.000,- en een winst van € 260.000,- liggen. Deze winstbedragen zijn uit figuur 2 van hoofdstuk 3 op

te maken. Uit een grafiek van Stevens (1993) is op te maken dat ditzelfde punt in het oude belastingstelsel lag tussen € 90.000,- en € 150.000,-. Dit betekent voor de meeste ondernemingen dat het exacte winstpunt, waar voor de

Vpb-onderneming wordt gekozen in plaats van voor de IB-onderneming, niet veel ver-andert. Alleen de marge waarbinnen deze keuze van toepassing is, is aanzienlijk ver-

Page 64: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

64

breed. Als een ondernemer bij het huidige stelsel ervoor kiest om het gehele winstbe-drag in de onderneming te laten, dan wordt de BV-vorm al interessant bij een winst van

€ 50.000,-. Toch is het niet helemaal juist om te zeggen dat dan minder belasting wordt betaald. De ondernemer stelt in feite slechts het te betalen bedrag aan AB-belasting (of dividendbelasting) uit tot een later moment, dus het moet toch op een

voor de ondernemer te bepalen moment betaald worden (bijvoorbeeld bij verkoop van de onderneming). Het is daarom wellicht reëler om van het gemiddeld te betalen belastingpercentage van

Vpb+AB uit te gaan, omdat het totaal van Vpb+AB toch (hetzij later) betaald dient te worden. Dit break-even-point, van Vpb+AB, is met de nieuwe belastingwetgeving ver-schoven van een winst rond de € 150.000,- naar een winst van rond de € 260.000,-.

Deze verschuiving betekent dat de Vpb-onderneming pas bij een flink hogere winst fis-caal aantrekkelijker wordt dan de IB-onderneming. Daarnaast is het verschil van de voordelige Vpb-onderneming bij een winst die hoger is dan € 260.000,- in vergelijking

met de IB-onderneming kleiner geworden. Het gemiddelde tarief van Vpb+AB ligt on-geveer op 51%, het hoogste tarief van de IB is 52%. Het voordeel van de Vpb-onderneming ten opzichte van de IB-onderneming is slechts 1%. Met een hoogste ta-

rief van 60% in het oude stelsel was dit verschil ongeveer 9%, waardoor het voordeel van de Vpb-onderneming veel groter was. Met het nieuwe belastingstelsel is dus een globaler fiscaal evenwicht bereikt tussen de

IB- en de Vpb-onderneming. Het grote fiscale voordeel van de Vpb-onderneming bij een hoge winst is weggevallen en daarnaast is het punt waar de Vpb-onderneming fiscaal (iets) aantrekkelijker wordt flink verschoven.

4.3 Wijziging van rechtsvorm

Lange tijd was het aantrekkelijk om als IB-ondernemer over te gaan naar het Vpb-ondernemerschap. Met de nieuwe tariefstructuur in de inkomstenbelasting wordt een globaler evenwicht bereikt tussen IB- en Vpb-ondernemerschap. De fiscale noodzaak

om naar de BV-vorm over te gaan valt weg. Daarmee ontstond de noodzaak om een terugkeerregeling in de wet op te nemen (Van Arendonk, 2000). De inbreng van een onderneming in een besloten vennootschap en de terugkeer uit de BV (omzetting naar

een personenvennootschap) zullen in deze paragraaf aan de orde komen. Vervolgens zullen eveneens de omzettingen van (en in) de overige rechtsvormen worden behan-deld.

4.3.1 Omzetting eenpersoonszaak in BV

Bij inbreng van onderneming in een BV kan er, net als bij doorschuiving van de onder-

neming, sprake zijn van ruisende, dan wel geruisloze omzetting (of inbreng). Van een ruisende inbreng is sprake wanneer inbreng gepaard gaat met de staking van de inge-brachte onderneming en afrekening over de stille en fiscale reserves en goodwill door

de oorspronkelijke ondernemers. Zij behalen stakingswinst en genieten de stakingsfacili-teiten (Stevens, 2001). Er is hier dus simpelweg sprake van staking van de eenpersoons-zaak (paragraaf 3.2.3) en oprichting van een BV (paragraaf 3.3.1).

De geruisloze omzetting is geregeld in art 3.65 Wet IB 2001 en heeft als algemene op-vatting dat de wetgever de autonome ontwikkeling van een onderneming naar een an-

dere rechtsvorm niet in de weg wil staan (Rijkers, 2002). Dit artikel opent de mogelijk-heid een onderneming in te brengen in een BV zonder dat dit gepaard gaat met sta-king, en dus ook zonder dat sprake is van stakingswinst.

Page 65: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

65

Voor geruisloze inbreng moet aan een tweetal wettelijke voorwaarden en een aantal standaardvoorwaarden worden voldaan. De wettelijke voorwaarden zijn de volgende:

− De oprichter moet in het kapitaal van de BV geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming. Van belang is hier niet de kapitaalverhouding in de omgezette onderneming, maar

de gerechtigdheid tot de winst (Stevens, 2001). − De belastingplichtige moet verzoeken om toepassing van art. 3.65 IB 2001. De be-

lastingplichtige en de BV moeten afzonderlijk de door de minister gestelde voor-

waarden binnen zes weken na de totstandkoming van de BV schriftelijk aanvaarden (Stevens, 2001).

Aan de standaardvoorwaarden moet over het algemeen worden voldaan. In bijzondere gevallen worden afwijkende voorwaarden vastgesteld. De belangrijkste standaardvoor-waarden (of kenmerken) van deze omzetting zijn:

− De BV zet de onderneming van de oprichters op dezelfde voet voort. Dat wil zeg-gen dat op de fiscale openingsbalans van de BV de activa tegen dezelfde fiscale boekwaarde moeten worden overgenomen als in de fiscale slotbalans van de inge-

brachte onderneming. Fiscaal vindt geen herwaardering plaats (Stevens, 2001). − Geruisloze inbreng betekent dat voor de fiscale afwikkeling van de stakingswinst

die door de inbreng zou optreden, een soepele afwikkeling wordt gevolgd. Het be-

tekent dat de IB-claim op de stille en fiscale reserves en de goodwill wordt omgezet in een Vpb-claim. De overnemer zal echter wel de waarde van de ingebrachte on-derneming als overnameprijs moeten betalen. Omdat hij met de waarde van de ac-

tiva en passiva ook de belastingclaim op de fiscale en stille reserves en goodwill van de overdragende overneemt, zal de belastingclaim als waardedrukkende factor in de overnameprijs worden verdisconteerd. Doorgaans vergoedt de BV 80% van deze

reserves en goodwill. Op grond van fiscale voorschriften geschiedt de vergoeding geheel in de uitreiking van aandelen.

Voor 1 januari 2001 werden op het inbrengmoment bestaande fiscale en stille reserves en goodwill niet omgezet in een aanmerkelijkbelangclaim, omdat voor de verkrijging van het aanmerkelijkbelangpakket uitgegaan werd van de waarde in het economisch

verkeer. Dat hield in dat de toentertijd bestaande IB-claim van 45% over de stakings-winst kon worden omgezet in een 35% Vpb-claim. Met ingang van 1 januari 2001 is deze mogelijkheid tot commerciële herwaardering van het verkregen aanmerkelijkbe-

langpakket vervallen. Dat betekent dat de Vpb-claim wordt verhoogd met een aanmer-kelijkbelangclaim. De verkrijgingsprijs van het aanmerkelijkbelangpakket dient vanaf 2001 immers te worden vastgesteld op het fiscale vermogen van de overnemende BV

(Stevens, 2001). De gecombineerde belastingdruk op de doorgeschoven reserves en goodwill komt daarmee rond de 50% (zie de berekening(en) in paragraaf 3.2.1). Door de verhoogde belastingdruk is geruisloze inbreng in een BV niet meer zo attractief als

voor de belastingherziening. Als een onderneming in een BV wordt gebracht zal dat nu meer van niet-fiscale factoren afhangen.

Fiscaal ruisend en fiscaal geruisloos omzetten van een onderneming dient zo veel moge-lijk gelijkwaardig te zijn (Emmerig, 2000). Voor de ene onderneming is een ruisende en voor de andere onderneming een geruisloze omzetting aantrekkelijker. De verschillen

tussen ruisend en geruisloos omzetten zijn niet zo heel groot. Er wordt dus redelijk vol-daan aan de gelijkwaardigheid van geruisloze en ruisende omzetting. Door de ontwik-keling van de geruisloze omzetting werd een stap gedaan in de richting van een rechts-

vormneutraal belastingstelsel. De geruisloze omzetting kan namelijk worden gezien als

Page 66: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

66

een overbrugging van de tariefkloof tussen de inkomstenbelasting en de vennoot-schapsbelasting (Rijkers, 2002).

4.3.2 Terugkeer ui t de BV

Met de nieuwe tariefstructuur in het boxenstelsel van de IB is het verschil in tarief tus-

sen de Vpb en de IB aanzienlijk verkleind. Het fiscale voordeel van omzetting van een IB-onderneming in een Vpb-onderneming is met de belastingherziening bijna komen te vervallen. Hierdoor was (en is) het voor veel ondernemingen niet meer noodzakelijk om

in de BV-vorm te blijven opereren en is er een terugkeerregeling in het leven geroepen: de fiscaal geruisloze terugkeer uit de BV. Overigens is bij de omzetting van rechtsvorm voor de onderneming met rechtspersoonlijkheid art. 2:18 BW van toepassing.

De wettelijke basis van de geruisloze terugkeer uit de BV van de belastingherziening wordt gegeven door art. 14c Vpb 1969. Hierin wordt bepaald dat een door een NV of BV gedreven onderneming geruisloos kan worden omgezet in een onderneming die

rechtstreeks voor rekening komt van de vroegere aandeelhouders natuurlijke personen (Gassler, 2001). De essentie is dat de gecombineerde vennootschapsbelasting- en aan-merkelijkbelangclaim op de aandelen zonder fiscale afrekening kan worden omgezet in

een gelijkwaardige inkomstenbelastingclaim. Om deze gelijkwaardigheid te bereiken is de zeer gecompliceerde regeling van terugkeerreserve in het leven geroepen. Door de tariefverschillen ontstaat, met betrekking tot het claimbehoud, een nog ingewikkelder

regeling dan bij de omzetting in de BV. Bij verschillen in belastingdruk vóór en na de overdracht dient de belastingdruk namelijk gelijkgesteld te worden door middel van een positieve of negatieve terugkeerreserve.

Bij geruisloze terugkeer uit de BV dienen de boekwaarden van de onderneming van de vennootschap dus te worden doorgeschoven naar de IB-onderneming en moet een re-geling worden getroffen tot bescherming en behoud van de aanmerkelijkbelangclaim

op de aandelen (Stevens, 2001). De geruisloze terugkeer is dus eigenlijk het spiegel-beeld van de eerder besproken geruisloze omzetting van een eenpersoonszaak (of IB-onderneming) in een BV.

Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan om de geruisloze terugkeer naar de inkomstenbelastingsfeer mogelijk te maken. Deze voorwaarden zijn de volgende: − Op de eerste plaats is vereist dat de vennootschap in materiële zin een onderne-

ming drijft, dit is een vereiste voor de heffing van de IB. Dat betekent tevens dat de aandeelhouders in de vennootschap natuurlijke personen dienen te zijn die uit de in de IB-sfeer voortgezette onderneming belastbare winst uit onderneming genieten

(Stevens, 2001). − De BV moet worden ontbonden. − De gehele onderneming van de BV moet door de aandeelhouder(s) worden voort-

gezet. Deze aandeelhouders treden op als voortzetter overeenkomstig hun gerech-tigdheid tot het vermogen van de BV (Emmerig, 2000).

− Ook bij terugkeer uit de BV moet een verzoek worden gedaan om toepassing van

de terugkeerfaciliteit door de aandeelhouders gezamenlijk. − Verder moet worden voldaan aan voorwaarden die nader door de minister worden

gesteld (Emmerig, 2000).

4.3.3 De omzettingen van (en in) de overige rechtsvormen

Niet alle mogelijke omzettingen van rechtsvormen zijn even relevant. Een aantal omzet-

tingen komen zo weinig voor en zijn dermate complex dat ze hier niet aan de orde ko-men. De meeste omzettingen zullen hieronder kort worden behandeld.

Page 67: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

67

Waar eerder werd gesproken over de omzetting van een eenpersoonszaak in een BV, had ook gesproken kunnen worden over de omzetting van een IB-onderneming in een

BV. Voor de omzetting van een maatschap, VOF of commanditaire vennootschap in een BV geldt dus hetzelfde als hetgeen is besproken bij omzetting van de eenpersoonszaak in een BV. Waar gesproken werd over een BV kan ook gesproken worden over een NV.

Omzetting van een IB-onderneming in een NV komt weinig voor, maar de handelwijze is exact hetzelfde als bij de omzetting in een BV. Wordt een maatschap, VOF of commanditair vennootschap omgezet in een BV (of NV)

dan kan iedere maat of firmant afzonderlijk kiezen of hij ruisend of geruisloos overgaat. In beginsel is slechts geruisloze inbreng mogelijk in daartoe nieuw opgerichte BV's. In bijzondere gevallen kan daarvan worden afgeweken (Stevens, 2001).

Waar eerder gesproken werd over de terugkeer uit de BV, kan gesproken worden van de terugkeer uit de BV of NV naar de IB-onderneming (eenpersoonszaak, VOF, maat-schap en commanditaire vennootschap).

Het is uiteraard ook mogelijk om, binnen de rechtsvormen van de IB, een eenpersoons-zaak om te zetten in een VOF of een maatschap. De toetredende firmanten hebben in

dit geval reeds een eigen eenpersoonszaak en brengen daarvan het ondernemingsver-mogen in het firmavermogen. Als de eenpersoonszaak in fiscaalrechtelijk opzicht is ge-staakt, dan vallen de stille en fiscale reserves en de goodwill in de stakingswinst. Van

een staking is echter geen sprake als er in de aard van de bedrijfsuitoefening geen we-zenlijke wijzigingen optreden. In dat geval ontstaat een ander probleem, want een deel van de aanwezige stille reserves zal overgaan op de andere firmant(en). Dan is er dus

sprake van een gedeeltelijke overdracht van de onderneming en zou de ondernemer dus toch met winstrealisatie worden geconfronteerd (Stevens, 2001). Deze winstrealisa-tie kan weer worden voorkomen door een aantal mogelijkheden, waar de eerder be-

sproken geruisloze doorschuiving er één van is. Een regelmatig voorkomende omzetting is de omzetting van een BV in een NV en om-

gekeerd. Naast art. 2:18 BW is voor de omzetting van een NV in een BV art. 2:183 BW van toepassing en voor de omzetting van een BV in een NV art. 2:72 BW. De omzetting gaat noodzakelijk gepaard met statutenwijziging (door de ava). Een gewone meerder-

heid is voor deze statutenwijziging voldoende. Behalve de verklaring van geen bezwaar, die door de minister van Justitie wordt uitgegeven, wordt aan de akte van omzetting een verklaring van een accountant gehecht. Hieruit blijkt dat het eigen vermogen van

de vennootschap uiterlijk vijf maanden voor de omzetting ten minste overeenkwam met het gestorte en opgevraagde kapitaal ten tijde van de omzetting (Van Schilfgaarde, 1998).

4.4 Een alternatief: ondernemingswinstbelasting

Eerder in dit hoofdstuk is aan de orde gekomen dat met de invoering van de nieuwe belastingtarieven en de ontwikkeling van de geruisloze omzetting een stap werd ge-daan in de richting van een rechtsvormneutraal belastingstelsel. De fiscale wetgever

dient dan ook een neutraal standpunt ten opzichte van de rechtsvorm van een onder-neming in te nemen en een bepaalde rechtsvorm niet fiscaal te stimuleren ten opzichte van een andere rechtsvorm (Koudijs, 1993).

Met de invoering van de belastingherziening 2001 mag dan het verschil tussen de IB-onderneming en de Vpb-onderneming in het totaal te betalen bedrag aan belasting kleiner geworden zijn, feit blijft dat er verschil is in de belastingtarieven, de oudedags-

voorziening en de fiscale faciliteiten. Een echt rechtsvormneutraal belastingstelsel zou een stelsel zijn waarin iedere onderneming met dezelfde fiscale wetgeving te maken

Page 68: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

68

zou hebben. Ondernemingswinstbelasting wordt gezien als een belasting waarin dat van toepassing is (of zou kunnen zijn).

Onder ondernemingswinstbelasting wordt verstaan een belasting over de winst van elke onderneming, ongeacht de rechtsvorm waarin deze wordt gedreven. De gehele winst

uit onderneming wordt toegerekend aan de onderneming en onderworpen aan de on-dernemingswinstbelasting naar een proportioneel tarief (Koudijs, 1993). Deze belasting zou dan in de plaats moeten komen van de vennootschapsbelasting en de

inkomstenbelasting over de winst uit onderneming. Hierbij moet de winst uit elke onderneming(svorm) worden betrokken. De fiscale verschillen zouden met de invoering van de ondernemingswinstbelasting worden opgeheven, terwijl de overige verschillen

tussen de rechtsvormen met en zonder rechtspersoonlijkheid moeten worden gehandhaafd. Met de introductie van ondernemingswinstbelasting zou geen nieuwe belasting geïn-

troduceerd worden, maar een andere werking van bestaande heffingen. Voor de IB-ondernemer zou de heffing van inkomstenbelasting dan moeten worden opgesplitst in een proportionele voorheffing op niet onttrokken winsten en een progressieve bijhef-

fing op onttrokken winsten. Hiermee wordt bedoeld dat bij particuliere ondernemers de inkomstenbelasting in tranches wordt geheven op gelijke wijze als de verrekenbare vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting wordt geheven bij aandeelhou-

ders/aanmerkelijk belanghouders (Rijkers, 1996). De proportionele voorheffing zou nu tegen een dusdanig tarief moeten geschieden dat zo veel mogelijk faciliteiten kunnen vervallen (men is geneigd te kiezen voor het Vpb-

tarief). Nu zou voor de particuliere ondernemer bijvoorbeeld het belang van de huidige FOR-dotatie afnemen door het wegvallen van de progressie over de ingehouden winst. Het resultaat zou zijn dat niet onttrokken winsten de functie van de huidige FOR kun-

nen overnemen (Rijkers, 1996). Invoering van een aparte ondernemingswinstbelasting bevordert de doorgroeimogelijk-

heden voor jonge, innovatieve ondernemingen en draagt bij aan de dynamiek op pro-ductmarkten. Ondernemingswinstbelasting zou namelijk de ontmoedigende werking van de progressiviteit van de IB op eenmanszaken en personenvennootschappen kun-

nen tegengaan, door deze progressiviteit te corrigeren met in de onderneming geïnves-teerde winst (Rijkers, 1996). Voordat de invoering van een dergelijk systeem overwogen kan worden, is echter nog

wel een uitgebreide studie noodzakelijk naar de overige voor- en nadelen van de even-tuele invoering van de ondernemingswinstbelasting. De invoering van een dergelijk be-lastingstelsel zou zeer complex zijn en zou tevens een vermoedelijke daling van de be-

lastingopbrengst tot gevolg hebben (Koudijs, 1993).

Na de invoering van het nieuwe belastingstelsel is het belang van het aspect belasting afgenomen als gevolg van meer evenwicht tussen de Vpb en de IB. De invoering van

ondernemingswinstbelasting zou het belang van het aspect belasting in zijn geheel doen vervagen, aangezien er dan geen verschillen meer zouden bestaan in de belas-tingheffing tussen de verschillende rechtsvormen. De invoering zou dus een volledig

rechtsvormneutraal belastingstelsel tot gevolg hebben.

Page 69: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

69

Literatuurlijst

− Aardema, E., Hochstenbach, W.J. en Strik, S.A.W.J., DGA-Gids 2001: Fiscale en fi-nanciële jaargids voor de directeur-grootaandeelhouder, Deventer: Kluwer.

− Adviesgroep Subsidies van Ernst & Young Belastingadviseurs (2001), Subsidie Info 2001, Amsterdam: Elsevier bedrijfsinformatie bv.

− Arendonk, H.P.A.M. van (2000), De belastingherziening 2001: een vervolg, MBB no. 9, september 2000, pp 273-280.

− Beije, P. (1998), Technological Change in the Modern Economy - Basic Topics and New Developments, Cheltenham, UK: Edward Elgar.

− Bernardt, Y. (2000), De innovativiteit van de Nederlandse dienstensector, Zoeter-

meer: EIM. − Blom, R.J. (2000), Nieuwe Leidraad Startende Ondernemer, Amsterdam: Graydon

Nederland BV.

− Bordes, I.M. en Jong, P.A. de (1992), De verkoop van mijn onderneming: praktijk-gids voor ondernemers en hun adviseurs, Deventer: Kluwer/VNO.

− Bosch, L.H.M. en Westhof, F.M.J. (1997), Strategische Verkenning: Sociale Zeker-heid en ondernemerschap, Zoetermeer: EIM / Arbeidsvraagstukken.

− Braaksma, R.M., Graaff, C.C. van de, en Muizer, A.P. (2002), De innovativiteit van de Nederlandse industrie: Editie 2001: Ontwikkeling in de tijd, Zoetermeer: EIM.

− Broug, J.E., Hoek-Nieuwenburg, S.W., Nieuwpoort, T.W. en Sodenkamp, C.L. (1994), Rechtsvormen, Woerden: Stichting KvK-Media.

− Centraal Bureau voor de Statistiek (1996), Bedrijven in Nederland - 1995, Voor-

burg/Heerlen. − Centraal Bureau voor de Statistiek (2001), Bedrijven in Nederland - 2000, Voor-

burg/Heerlen.

− Degenkamp, J. Th. (1985), Eigen Bedrijf?: Adviezen voor de startende ondernemer, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink.

− Dijk, P.L. en Ploeg, T.J. van der (1991), Van vereniging, coöperatie en stichting,

Arnhem: Gouda Quint BV. − Duffhues, P.J.W (1994), Ondernemingsfinanciering en vermogensmarkten, Gronin-

gen: Wolters-Noordhoff.

− Emmerig, B. (2000), BV in, BV uit, MBB no. 9, september 2000, pp 303-312. − Engelenburg, R.F.C. van, Jong, P.A. de, Mierlo, A.W.M. van, Vos, P.W. de (1995),

Bedrijfsoverdracht en -overname: Aan- en verkoop van een onderneming, Woer-

den: Stichting KvK-Media in opdracht van VVK. − Engeldorp Gastelaars, Ph. van (1998), Theorievorming en methoden van onderzoek

binnen de sociale wetenschappen: Een introductie in het doen van onderzoek in bedrijfskundig perspectief, Nieuwerkerk a/d IJssel: ServicePost bv.

− Gassler, Y.E. (2001), Wijzigingen in het wetsvoorstel 'Wet ondernemerspakket 2001', MBB no. 1, januari 2001, pp 10-21.

− Giele, J.F.M. (1996), De directeur met een 5%-belang: Realistischer waardering ge-wenst, Tribuut no. 5, oktober 1996, Themanummer over de Directeur-grootaandeelhouder.

− Hamers, P.R.M., Ravesteyn, M.G. van, Schmidt, A.J. (1988), De eenmanszaak: Va-demecum Ondernemingsrecht, Deventer: Kluwer.

− Horst, J.H.N.M. van der (-), Aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen,

in: Hengeveld, W.J., Aansprakelijkheid van de ondernemer, pp. 35-43.

Page 70: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

70

− Jacobs, M.J. (1998), Subsidieovereenkomsten: Een onderzoek naar de rechtsvormen van subsidies, in het bijzonder overeenkomsten, Elsevier: Vrije Universiteit Amster-

dam. − Jansen, J.J.M. (2000), Het begin en het einde van een personenvennootschap na 1

januari 2001, Fiscaal Ondernemingsrecht 2000, pp 217-232.

− Janszen, F. (2000), The age of Innovation - Making business creativity a competen-ce not a coincidence, FT/Prentice Hall.

− KNOV (1986), Hoe aantrekkelijk is de BV, Rijswijk: NIPO in opdracht van het Ko-

ninklijk Nederlands Ondernemersverbond. − Koudijs, Y.N. (1993), Ondernemingswinstbelasting: een rechtsvormneutrale belas-

tingheffing naar de winst uit onderneming, Amsterdam: Universiteit van Amster-

dam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid. − Kreveld, J.H. van (1988), Juridische ontwikkeling van subsidieverhoudingen, in:

Hirsch Ballin, E.H.M. en Krekeveld, J.H. van, Rechtsstatelijke subsidieverhoudingen,

VAR-geschrift XCIX, Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink, pp 73-237. − Meeus, M.T.H., en Oerlemans, L.A.G. (1993), Midden en Klein Bedrijf, Innovatie,

Netwerken en Technologiebeleid - Samenvatting en beleidsopties, Eindhoven:

Technische Universiteit Eindhoven, Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijweten-schappen.

− Miles, M.B., en Huberman, A.M. (1994), Qualitative Data Analysis: An Expanded Sourcebook, Thousand Oaks: Sage Publications.

− Min, P. van (2001), Ondernemerspakket 2001/3: Versoepeling en Verzwaring, BM no. 1 / 2, januari/februari 2001, pp 13-15.

− Mohr, A.L. (1992), Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Arnhem: Gouda Quint BV.

− O'Reilly III, C., en Tushman, M.L., Using Culture for Strategic Advantage: Promoting Innovation Through Social Control in Tushman, M.L. en Anderson, P. (1997), Ma-naging Strategic Innovation and Change - A Collection of Readings, pp 200-216.

− Rijkers, A.C. (1996), Ondernemingswinstbelasting, MBB no.1, januari 1996.

− Rijkers, A.C. (2002), De geruisloze omzetting van art. 3.65 Wet IB 2001, Fiscaal Ondernemingsrecht april 2002, pp 21-30.

− Roberts, E.B., en Berry, C.A., Entering New Businesses: Selecting Strategies for Suc-ces in Tushman, M.L. en Anderson, P. (1997), Managing Strategic Innovation and Change - A Collection of Readings, pp 541-555.

− Scheffers, A. (1985), Rechtsvorm op maat: Handleiding bij het kiezen van de eigen bedrijfsvorm, Utrecht: Stichting Zelfbestuur.

− Schilfgaarde, P. (1998), Van de BV en de NV, Deventer: Gouda Quint BV. − Scholtens, M.A.J.M. (-), Aansprakelijkheid van vennoten van een maatschap, vof en

cv, in Hengeveld, W.J., Aansprakelijkheid van de ondernemer, pp. 24-28. − Schwarz, C.A. (1991), Ondernemingsvormen, Koninklijke Notariële Broederschap. − Stevens, L.G.M. (1988), BV ja, BV nee (1988), M.B.B. no.9, september 1988.

− Stevens, L.G.M. (1993), Elementair belastingrecht voor economen en bedrijfsjuris-ten, Deventer: Kluwer.

− Stevens, L.G.M. (1996), De optimale rechtsvorm in het MKB, M.B.B. no.1, januari

1996. − Stevens, L.G.M. (1997), De optimale rechtsvorm in het MKB (1997), M.B.B. no.5,

mei 1997.

− Stevens, L.G.M. (2001), Elementair Belastingrecht voor economen en bedrijfsjuris-ten, Deventer: Kluwer.

− VVK (2001), Kiezen voor de juiste rechtsvorm, Woerden: Vereniging Kamers van

Koophandel. − Wasch, E.P.J. (1999), BV!? waarom, wanneer, Deventer: Kluwer.

Page 71: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

71

− Wasch, E.P.J. (2000), Belastingherziening 2001: Ondernemers en dga's; adviseren in de overgangssituatie, Kluwer.

− Wasch, E.P.J. (2001), BV!? waarom, wanneer, Deventer: Kluwer. − Wetering, W.G.H. van de (2001), Sociale verzekeringen Almanak 2001: sociale ze-

kerheid van geboorte tot overlijden, Amsterdam: Elsevier bedrijfsinformatie.

− Yin, R.K. (1994), Case Study Research: Design and Methods Second Edition, Thou-sand Oaks: Sage Publications.

Page 72: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden
Page 73: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

73

Bijlage I Winstbelasting in de IB en de Vpb

tabel I.1 Berekening gemiddeld te betalen IB-percentage bij verschillende behaalde

winst in 2002

winst Z.A. bel. bedrag bel. heffing te bet. (- hef.korting) gem. %

10.000 6.331 3.669 1.187 0 0%

20.000 4.879 15.121 4.905 3.258 16,29%

40.000 4.879 35.121 12.782 11.135 27,84%

60.000 3.135 56.865 22.970 21.323 35,54%

80.000 3.135 76.865 33.370 31.723 39,65%

100.000 3.135 96.865 43.770 42.123 42,12%

140.000 3.135 136.865 64.570 62.923 44,94%

200.000 3.135 196.865 95.770 94.123 47,06%

260.000 3.135 256.865 126.970 125.323 48,20%

320.000 3.135 316.865 158.170 156.523 48,91%

380.000 3.135 376.865 189.370 187.723 49,40%

440.000 3.135 436.865 220.570 218.923 49,76%

500.000 3.135 496.865 251.770 250.123 50,02%

560.000 3.135 556.865 282.970 281.323 50,24%

620.000 3.135 616.865 314.170 312.523 50,41%

680.000 3.135 676.865 345.370 343.723 50,55%

740.000 3.135 736.865 376.570 374.923 50,67%

800.000 3.135 796.865 407.770 406.123 50,77%

860.000 3.135 856.865 438.970 437.323 50,85%

920.000 3.135 916.865 470.170 468.523 50,93%

980.000 3.135 976.865 501.370 499.723 50,99%

1.040.000 3.135 1.036.865 532.570 530.923 51,05%

1.100.000 3.135 1.096.865 563.770 562.123 51,10%

1.160.000 3.135 1.156.865 594.970 593.323 51,15%

1.220.000 3.135 1.216.865 626.170 624.523 51,19%

1.280.000 3.135 1.276.865 657.370 655.723 51,23%

1.340.000 3.135 1.336.865 688.570 686.923 51,26%

1.400.000 3.135 1.396.865 719.770 718.123 51,29%

1.460.000 3.135 1.456.865 750.970 749.323 51,32%

1.520.000 3.135 1.516.865 782.170 780.523 51,35%

1.580.000 3.135 1.576.865 813.370 811.723 51,37%

1.640.000 3.135 1.636.865 844.570 842.923 51,40%

1.700.000 3.135 1.696.865 875.770 874.123 51,42%

1.760.000 3.135 1.756.865 906.970 905.323 51,44%

Page 74: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

74

tabel I.2 Berekening gemiddeld te betalen Vpb bij verschillende behaalde winst in

2002 (bij de berekening wordt uitgegaan van een loon van € 40.000,- waar-

bij € 13.184,- aan belasting wordt betaald)

winst Vpb gem. % Vpb + IB % winst + loon

10.000 2.900 29,00% 16.084 32,17%

20.000 5.800 29,00% 18.984 31,64%

40.000 12.552 31,38% 25.736 32,17%

60.000 19.452 32,42% 32.636 32,64%

80.000 26.352 32,94% 39.536 32,95%

100.000 33.252 33,25% 46.436 33,17%

140.000 47.052 33,61% 60.236 33,46%

200.000 67.752 33,88% 80.936 33,72%

260.000 884.52 34,02% 101.636 33,88%

320.000 109.152 34,11% 122.336 33,98%

380.000 129.852 34,17% 143.036 34,06%

440.000 150.552 34,22% 163.736 34,11%

500.000 171.252 34,25% 184.436 34,15%

560.000 191.952 34,28% 205.136 34,19%

620.000 212.652 34,30% 225.836 34,22%

680.000 233.352 34,32% 246.536 34,24%

740.000 254.052 34,33% 267.236 34,26%

800.000 274.752 34,34% 287.936 34,28%

860.000 295.452 34,35% 308.636 34,29%

920.000 316.152 34,36% 329.336 34,31%

980.000 336.852 34,37% 350.036 34,32%

1.040.000 357.552 34,38% 370.736 34,33%

1.100.000 378.252 34,39% 391.436 34,34%

1.160.000 398.952 34,39% 412.136 34,34%

1.220.000 419.652 34,40% 432.836 34,35%

1.280.000 440.352 34,40% 453.536 34,36%

1.340.000 461.052 34,41% 474.236 34,36%

1.400.000 481.752 34,41% 494.936 34,37%

1.460.000 502.452 34,41% 515.636 34,38%

1.520.000 523.152 34,42% 536.336 34,38%

1.580.000 543.852 34,42% 557.036 34,38%

1.640.000 564.552 34,42% 577.736 34,39%

1.700.000 585.252 34,43% 598.436 34,39%

1.760.000 605.952 34,43% 619.136 34,40%

Page 75: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

75

tabel I.3 Berekening gemiddeld te betalen Vpb + AB-belasting bij verschillende be-

haalde winst in 2002 (bij de berekening wordt uitgegaan van een loon van

€ 40.000,- waarbij € 13.184,- aan belasting wordt betaald)

winst AB+Vpb gem. % over winst AB+Vpb+IB % over winst+loon

10.000 4.675 46,75% 17.859 35,72%

20.000 9.350 46,75% 22.534 37,56%

40.000 19.414 48,54% 32.598 40,75%

60.000 29.589 49,32% 42.773 42,77%

80.000 39.764 49,71% 52.948 44,12%

100.000 49.939 49,94% 63.123 45,09%

140.000 70.289 50,21% 83.473 46,37%

200.000 100.814 50,41% 113.998 47,50%

260.000 131.339 50,52% 144.523 48,17%

320.000 161.864 50,58% 175.048 48,62%

380.000 192.389 50,63% 205.573 48,95%

440.000 222.914 50,66% 236.098 49,19%

500.000 253.439 50,69% 266.623 49,37%

560.000 283.964 50,71% 297.148 49,52%

620.000 314.489 50,72% 327.673 49,65%

680.000 345.014 50,74% 358.198 49,75%

740.000 375.539 50,75% 388.723 49,84%

800.000 406.064 50,76% 419.248 49,91%

860.000 436.589 50,77% 449.773 49,97%

920.000 467.114 50,77% 480.298 50,03%

980.000 497.639 50,78% 510.823 50,08%

1.040.000 528.164 50,79% 541.348 50,12%

1.100.000 558.689 50,79% 571.873 50,16%

1.160.000 589.214 50,79% 602.398 50,20%

1.220.000 619.739 50,80% 632.923 50,23%

1.280.000 650.264 50,80% 663.448 50,26%

1.340.000 680.789 50,81% 693.973 50,29%

1.400.000 711.314 50,81% 724.498 50,31%

1.460.000 741.839 50,81% 755.023 50,33%

1.520.000 772.364 50,81% 785.548 50,36%

1.580.000 802.889 50,82% 816.073 50,37%

1.640.000 833.414 50,82% 846.598 50,39%

1.700.000 863.939 50,82% 877.123 50,41%

1.760.000 894.464 50,82% 907.648 50,42%

Page 76: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden
Page 77: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

77

De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in drie reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports, Strategische Verkenningen en Publieksrap-

portages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.

Recente Publieksrapportages

A200314 8-3-2004 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid A200313 19-2-2004 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik A200312 12-2-2004 Ondernemen in het Ambacht 2004

A200311 10-2-2004 Ondernemen in de Industrie 2004 A200310 5-2-2004 Ondernemen in de Diensten 2004 A200309 22-1-2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het klein-

bedrijf 2002 A200308 20-1-2004 Ondernemen in de Detailhandel 2004 A200307 17-12-2003 Kansrijker door samenwerking

A200306 10-12-2003 Ondernemen in de Groothandel 2004 A200305 30-10-2003 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 1998-

2000

A200304 14-10-2003 Grenzen aan verantwoordelijkheid A200303 15-9-2003 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 A200302 1-7-2003 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer:

developing high-tech ventures A200301 17-6-2003 Kleinschalig Ondernemen 2003 A200215 23-4-2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en

kleinbedrijf A200214 26-3-2003 Ondernemen in de Diensten 2003 A200213 1-4-2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002

A200212 21-3-2003 Ondernemen in de Detailhandel 2003 A200211 26-3-2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 A200210 18-3-2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen?

A200209 14-3-2003 De kortste route naar een kennisrijk MKB A200208 11-3-2003 Ondernemen in de Industrie 2003 A200207 6-3-2003 Ondernemen in het Ambacht 2003

A200206 10-12-2002 De innovativiteit van de Nederlandse industrie en dien-stensector 2002

A200205 6-12-2002 Entrepreneurship Under Pressure

A200204 1-10-2002 ZZP'ers in de tijd gevolgd A200203 26-9-2002 Het belang van importeren voor het MKB A200202 10-10-2002 Kleinschalig Ondernemen 2002

A200201 29-7-2002 Het midden- en kleinbedrijf in de jaren 2003-2006 A200118 16-5-2002 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2001 A200117 7-3-2002 De kracht van het idee

A200116 28-3-2002 De innovativiteit van de Nederlandse industrie - Editie 2001: Ontwikkelingen in de tijd

A200115 13-3-2002 The Long Road to the Entrepreneurial Society

A200114 8-3-2002 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2000 A200113 14-2-2002 Voor wie niet altijd 'Kleinduimpje' in ondernemersland wil

blijven

A200112 7-3-2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Innovative Entrepre-neurship: New Policy Challenges!

Page 78: Rechtsvormkeuze in het MKB - Panteiaondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/a200315.pdf2) administratieve lasten bij oprichting De administratieve handelingen die uitgevoerd moeten worden

78

A200111 23-1-2002 Waarom investeren jonge bedrijven? A200110 17-1-2002 Stimulering van het MKB

A200109 22-1-2002 Ondernemen in de Diensten 2002 A200108 22-1-2002 Ondernemen in de Detailhandel 2002 A200107 9-1-2002 Ondernemen in de Groothandel 2002