Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob...

69
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2010 - 2011 Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob uithoudingsvermogen bij jeugdvoetballers: een positiespecifieke analyse Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen. Door: Jasper Cosyns Maxime Decraene Promotor: Prof. Dr. R. Philippaerts Begeleider: Dhr. D. Deprez

Transcript of Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob...

Page 1: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2010 - 2011

Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch

aeroob uithoudingsvermogen bij jeugdvoetballers:

een positiespecifieke analyse

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke

Opvoeding en Bewegingswetenschappen.

Door: Jasper Cosyns

Maxime Decraene

Promotor: Prof. Dr. R. Philippaerts

Begeleider: Dhr. D. Deprez

Page 2: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract
Page 3: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2010 - 2011

Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch

aeroob uithoudingsvermogen bij jeugdvoetballers:

een positiespecifieke analyse

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke

Opvoeding en Bewegingswetenschappen.

Door: Jasper Cosyns

Maxime Decraene

Promotor: Prof. Dr. R. Philippaerts

Begeleider: Dhr. D. Deprez

Page 4: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Het hierna volgende werkstuk mag in het kader van wetenschappelijk onderzoek

geraadpleegd worden na goedkeuring van de promotor.

Page 5: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

I

VOORWOORD

Als men de mensen vraagt wat de populairste sport is in ons land, zal zo goed als

iedereen „voetbal‟ antwoorden. Hoewel we niet meer tot de top behoren binnen deze

sport. De belangrijkste reden hiervoor zijn de beperkte financiële middelen. België heeft

verre van de budgetten van landen zoals Spanje, Italië, Duitsland en Engeland. Om in de

toekomst nog iets te kunnen betekenen in onze favoriete sport is het nodig om kort op de

bal te spelen en het maximale uit ons jong talent te halen. Ze snel ontdekken, ze optimaal

ontwikkelen om ze een bepaalde tijd te kunnen houden binnen onze eigen ploegen zal

allesbepalend zijn om resultaten te kunnen neerzetten.

Beiden hoopten we hier een bijdrage toe te leveren door een heel klein deel van het

grootschalige onderzoek naar dat talent te voeren. Het mogen deel uit maken van het

onderzoeksteam van de Universiteit Gent was voor ons dan ook een hele eer. Het zette

ons kracht bij om alles te geven om een goed resultaat te behalen voor deze scriptie.

Oorspronkelijk was het de bedoeling om het activiteitsprofiel te vergelijken tussen spelers

van de U10 en U11. Wegens onvoorziene omstandigheden waren we midden april

genoodzaakt om van onderwerp te veranderen. Het zou een race tegen de tijd worden.

Gelukkig liepen we beiden over van energie, inzet en doorzettingsvermogen om te

streven naar een goed resultaat. Zonder steun en deskundige hulp van anderen was dit

echter onmogelijk geweest.

Wij willen graag deze mensen bedanken die het slagen van deze scriptie mogelijk hebben

gemaakt. Onze dank gaat eerst en vooral uit naar onze begeleider Dieter Deprez en

promotor Professor Philippaerts die ons via snel en deskundig advies steeds op goede

weg hielpen naar dit eindproduct.

Tot slot willen we ook onze medestudenten en ouders bedanken die ons in alle opzichten

door dik en dun gesteund hebben.

Page 6: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

II

ABSTRACT

De laatste decennia richtten voetbalclubs hun focus nadrukkelijk op het identificeren en

ontwikkelen van talentvolle jeugdvoetballers. Tot op heden werd weinig onderzoek

uitgevoerd naar de positionele en leeftijdsgerelateerde veranderingen van het

voetbalspecifieke uithoudingsvermogen (acyclisch aeroob) bij jeugdvoetballers. Het doel

van deze scriptie bestond erin de leeftijdsgerelateerde en de positiespecifieke

veranderingen van de prestatie op de Yo-Yo Intermittent Recovery Test level 1 (Yo-Yo

IR1) te onderzoeken bij elite jeugdvoetballers. Daarnaast werd de relatie tussen

antropometrische parameters en prestatie op de Yo-Yo IR1 onderzocht. Quasi-

longitudinale data van antropometrische variabelen (lichaamslengte, lichaamsgewicht,

zithoogte en vetpercentage), schatting van maturiteit via APHV en prestatie op de Yo-Yo

IR1 werden onderzocht bij 913 nationale jeugdvoetballers (U10 – U19) van KAA Gent

en SV Zulte – Waregem.

Er was een significante stijging van de gemiddelde prestatie op de Yo-Yo IR1 overheen

de leeftijdscategorieën (p<0.001) van 786 ± 72m bij de U10 naar 2299 ± 345m bij de

U19. De grootste procentuele stijging tussen leeftijdscategorieën komt voor bij de U12

(25.4 %) en tijdens de groeispurt (19.3 % bij de U14). Tussen de verschillende posities

waren er geen significante verschillen in prestatie op de Yo-Yo IR1 (p= 0.100) en dit bij

iedere leeftijdscategorie. Op jonge leeftijd (U10-U12) correleren gewicht en

vetpercentage significant negatief met de prestatie op de Yo-Yo IR1. Tijdens de

groeispurt zijn geen correlaties te vinden tussen antropometrie en prestatie op de Yo-Yo

IR1.

Dit onderzoek biedt een meerwaarde door voor het eerst het verloop van de

leeftijdsgerelateerde veranderingen van het acyclisch aeroob uithoudingsvermogen bij

jeugdvoetballers in kaart te brengen. Stijgingen in trainingsintensiteit, -volume en

selectieprocessen zijn verantwoordelijk voor de prestatie piek bij elfjarigen. Het

uithoudingsvermogen heeft daarna het zelfde curveverloop als deze van lichaamslengte

en –gewicht. Het niet vinden van positionele verschillen kan verklaard worden door het

steeds meer professionaliseren van de jeugdwerking. De jeugdopleidingen focussen zich

Page 7: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

III

op een totaalontwikkeling van iedere speler met extra aandacht voor de ontwikkeling van

het atletisch vermogen en de manier van bewegen zodat elke speler optimaal kan begeleid

worden op fysiek vlak. De afwezigheid van significante correlaties tussen antropometrie

en prestatie op de Yo-Yo IR1 is waarschijnlijk door het steeds homogener worden van de

groep door selectieprocessen.

Page 8: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

IV

VOORWOORD ................................................................................................................... I

ABSTRACT ........................................................................................................................ II

LITERATUURSTUDIE ..................................................................................................... 1

1) Talentidentificatie .................................................................................................... 1

1.1) Situering ............................................................................................................ 1

1.2) Definitie en modellen ....................................................................................... 1

1.3) Problemen binnen talentidentificatie ................................................................ 6

1.3.1) Methodologisch ............................................................................................. 6

1.3.2) Maturiteit ....................................................................................................... 8

1.3.3) Relatief leeftijdseffect .................................................................................. 10

1.4) Predictoren van talent .................................................................................... 11

1.4.1) Fysieke predictoren ...................................................................................... 12

1.4.2) Psychologische predictoren ......................................................................... 14

1.4.3) Perceptueel-Cognitieve predictoren ............................................................ 15

1.4.4) Sociale predictoren ...................................................................................... 16

2) Het activiteitsprofiel bij voetbal ......................................................................... 17

2.1) Volwassenen ................................................................................................... 17

2.2) Jeugd .............................................................................................................. 17

3) De Yo-Yo Intermittent Recovery Test (Yo-Yo IR1) ............................................. 19

3.1) Algemeen ....................................................................................................... 19

3.2) De fysiologische respons op de Yo-Yo IR 1 ................................................. 20

3.2.1) Algemeen ..................................................................................................... 20

3.2.2) De aerobe component .................................................................................. 21

3.2.3) De anaerobe component .............................................................................. 22

3.3) Reproduceerbaarheid en validiteit ................................................................. 23

3.4) Voetbalgerelateerde resultaten ....................................................................... 25

3.4.1) Algemeen ..................................................................................................... 25

3.4.2) Leeftijdsgerelateerde resultaten ................................................................... 26

3.4.3) Positiespecifieke resultaten ......................................................................... 27

3.4.4) Seizoensveranderingen ................................................................................ 28

Page 9: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

V

4. Onderzoeksonderwerpen ...................................................................................... 30

METHODE ....................................................................................................................... 31

1) Design en subjecten ............................................................................................... 31

2) Procedure ............................................................................................................ 32

2.1) Antropometrie ................................................................................................. 32

2.2) Yo-Yo IR1 ...................................................................................................... 33

3) Posities ............................................................................................................... 34

4) Data–analyse .......................................................................................................... 35

RESULTATEN ................................................................................................................. 36

1) Leeftijdsgerelateerde veranderingen in antropometrie, maturiteit en prestatie op

de Yo-Yo IR1 ........................................................................................................ 36

2) Positiegerelateerde veranderingen op de Yo-Yo IR1 ............................................ 40

3) Correlatie tussen antropometrie en prestatie op de Yo-Yo IR1 ............................. 43

DISCUSSIE ...................................................................................................................... 45

CONCLUSIE .................................................................................................................... 54

REFERENTIELIJST ......................................................................................................... 55

Page 10: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

1

LITERATUURSTUDIE

1) Talentidentificatie

1.1) Situering

Onze scriptie kadert in het domein talentidentificatie (TID) en talentontwikkeling binnen het

voetbal. Dit onderwerp wint aan populariteit en er wordt de laatste jaren terug meer onderzoek

naar gedaan (Vaeyens et al., 2008). Talentidentificatie werd enorm belangrijk voor voetbalclubs

na het Bosman-arrest in 1995. Jean- Marc Bosman was een Belgische voetballer die een klacht

indiende bij de Belgische voetbalbond tegen het toenmalige transferbeleid. Na het winnen van het

proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract nog een transfersom te

eisen voor de speler. De machtspositie van de spelers ten opzichte van de clubs werd zo versterkt

wat leidde tot contracten van langere duur en een toename van salarissen van spelers. Deze

ontwikkelingen waren mede de oorzaak dat clubs hun beleid begonnen aan te passen zodat de

kwaliteit van het eerste elftal kon worden behouden. Een oplossing hiervoor is te investeren in de

jeugdopleiding door mogelijke talenten op jonge leeftijd bij de club aan te sluiten en te zorgen

voor de mogelijkheid tot optimale ontwikkeling. Deze spelers kunnen dan doorstromen naar het

eerste elftal en eventueel worden doorverkocht. Onderzoek is nodig om te weten welke

predictoren belangrijk zijn op jonge leeftijd om eventueel te kunnen uitgroeien tot profvoetballer

zodat men de juiste jonge spelers aansluit bij de club. Onze scriptie probeert een klein deel uit te

maken van dit grootschalig onderzoek.

1.2) Definitie en modellen

TID is het herkenningsproces van mogelijke toptalenten binnen een bepaalde sporttak. In figuur 1

(Williams and Reilly, 2000) zijn de belangrijkste fases van TID en talentontwikkeling te zien.

Talentdetectie (detection) is het ontdekken van mogelijke atleten die op dat moment de sport nog

niet beoefenen. Wanneer ze gedetecteerd zijn moet de gepaste leeromgeving worden gecreëerd

zodat de ontwikkeling (development) optimaal kan verlopen. Talentidentificatie (identification)

is binnen een bepaalde sporttak de potentiële eliteatleten herkennen. Er wordt ook een

voorspelling gemaakt van hoe deze atleten zullen presteren op bepaalde tijdstippen in de

Page 11: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

2

toekomst. Nadien wordt er nagegaan en geëvalueerd of de atleten aan deze verwachtingen

voldoen en ze hun status kunnen bevestigen (confirmation). Selectie (selection) is een

voortdurend lopend proces waarbij de meest geschikte atleten voor een bepaalde taak of wedstrijd

worden geselecteerd.

Fig. 1: Belangrijkste fases in het proces van talentidentificatie en talentontwikkeling (Williams en

Reilly, 2000).

Binnen talentidentificatie is men er nog altijd niet uit wat de bijdrage is van „nature‟ en „nurture‟

bij de talentontwikkeling (Vaeyens et al., 2008). Met „nature‟ bedoelt men dat alle eigenschappen

van het individu bepaald zijn door aanleg oftewel het genetisch materiaal. Daartegenover is er

„nurture‟ waar men beweert dat alle eigenschappen van het individu bepaald zijn door opvoeding

en ontwikkeling, met name door de leefomgeving (invloed van ouders, familie, naasten, enz).

Er is bewijs dat ze beiden belangrijk zijn maar geen van beide kan uitsluitend op zichzelf talent

omschrijven (Singer et al., 1999). Dit permanent debat is mede de oorzaak dat men de focus te

vaak verschuift van de kernvragen: Hoe kan talent geïdentificeerd worden? Hoe kan talent

ontwikkeld worden (Vaeyens et al., 2008)?

Page 12: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

3

Gagné (2004) suggereerde een duidelijk onderscheid tussen aangeboren elementen (“giftedness”)

en het ontwikkelingsproduct (“talent”). Het “Differentiated Model of Giftedness and Talent”

(DMGT) brengt op een dynamische manier alle herkenbare determinanten van talent samen.

Figuur 2 beschrijft hoe het talent ontstaat uit de aangeboren elementen door middel van een

complexe structuur tussen verschillende causale invloeden.

Fig. 2: Gagné’s Differentiated Model of giftedness and Talent (2004 update).

De zes componenten van het model kunnen opgedeeld worden in twee trio‟s. Het eerste trio

(Gifts, Talents, Talent developmental process) beschrijft de kern van het ontwikkelingsproces wat

de transformatie is van aangeboren talenten (gifts) in een hoog niveau van vaardigheden (talents)

door middel van een lang proces van leren, opleiding en praktijk. De onderdelen van het tweede

trio hebben gemeen dat ze dienen als katalysatoren. Intrapersoonlijke factoren (intrapersonal

catalysts), omgevingsfactoren (environmental catalysts) en de factor geluk/toeval (chance)

versnellen of remmen het ontwikkelingsproces. De eerste katalysator, intrapersoonlijke

katalysator, omvat fysieke factoren, motivationele factoren, mentale factoren en

persoonlijkheidsfactoren. Hier werd ook zelfmanagement toegevoegd want op hoog niveau werd

zelfmanagement waargenomen door bijna alle geïnterviewde ouders als één van de meest

Page 13: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

4

typische kenmerken van hun getalenteerde adolescent. Onder zelfmanagement werd verstaan:

autonomie, concentratie, goede werkgewoonte, enz. Als gevolg van deze factor werd er een

nieuwe dichotomie geproduceerd binnen de intrapersoonlijke katalysator. Enerzijds zijn er

fysieke en mentale karakteristieken en anderzijds zijn er de processen. Omgeving is de tweede

katalysator. Hieronder vallen milieu, naaste personen, accommodatie en gebeurtenissen. Milieu

kan onder andere slaan op de socio-economische status van de sporter, de grootte van het gezin of

de buurt waarin de sporter leeft. Getalenteerde kinderen die ver van goede sportclubs wonen

krijgen zelden de kans om hun talenten volledig te ontwikkelen. Ook heeft de financiële status

thuis een belangrijke invloed. Verder spelen ook accommodatie (bv. ruim sportcomplex, genoeg

materiaal, enz.) en gebeurtenissen (bv. blessure) een belangrijke rol in de ontwikkeling van talent.

Als laatste katalysator is er „geluk‟. Hiermee wordt enerzijds de toevallige gebeurtenis verstaan

waarbij twee mensen met ideale genen voor een bepaalde sport een kind ter wereld zetten. Dit

zou dan kunnen leiden tot het feit dat het kind uitmuntend zou kunnen zijn in een bepaalde sport.

Geluk kan anderzijds ook gewoon een trainerswissel zijn op de moment dat de talentvolle jongere

het niet meer ziet zitten. Hierdoor krijgt hij misschien de juiste motivatie om terug verder te

groeien. Wanneer al deze factoren in het ontwikkelingsproces optimaal zijn, kan dit uitmonden in

topprestaties bij de elite op volwassen leeftijd (Gagné et al., 2004).

Om succesvol te worden in een bepaalde discipline is het volgens bepaalde stromingen niet

voldoende om talent te bezitten en ervaring op te doen. Om een expert te worden moet het

oefenen van vaardigheden voldoen aan bepaalde condities, die ze onder de noemer “Deliberate

Practice” plaatsten (Ericsson et al., 1993; 2008). Deliberate practice houdt in dat er nood aan is

om minstens tien jaar met volledige toewijding te spenderen aan je sport, om zo het hoogste

niveau van prestatie te kunnen bereiken. De condities waaraan oefeningen moet voldoen zijn: 1)

Het geven van een taak met een welbepaald doel, 2) gemotiveerd zijn om te verbeteren, 3) het

krijgen van feedback, 4) voldoende mogelijkheden hebben om alsmaar opnieuw te oefenen en

met gradueel stijgende moeilijkheidsgraad. Het doel mag niet zijn bepaalde vaardigheden te

automatiseren. Er moet telkens opnieuw actief op zoek gegaan worden naar nieuwe doelen met

hogere prestatiestandaarden. Hierdoor is het mogelijk snellere, meer gecontroleerde en preciezere

acties uit te voeren (Ericsson et al., 2008).

Page 14: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

5

Er is voldoende bewijs dat er een positieve relatie bestaat tussen training en expertise maar niet

iedereen gaat akkoord met bepaalde aspecten van de theorie van “Deliberate Practice”. Vroege

specialisatie (early specialization) is weliswaar soms noodzakelijk zoals bij sporten waarbij het

hoogtepunt van de prestatie voor de puberteit ligt zoals gymnastiek en kunstschaatsen.

Tegenhangers zoals Côté et al. (2003) verklaarden dat deliberate practice kan leiden tot

overbelasting en tot het niet doorzetten van de sport door het saaie karakter van de trainingen.

Volgens hun onderzoek is ook plezier een belangrijke determinant naar doorzetting en expertise

toe. Ze voerden de term “Deliberate Play” in. Deliberate play richt zich niet specifiek op het

verbeteren van de prestatie maar legt de focus op het ontwikkelen van fysieke activiteiten die

zorgen voor intrinsieke motivatie, directe voldoening en vooral veel plezier. Er bestaan dus

meerdere wegen naar succesvol zijn en deze werden samen gegoten in het Development Model

of Sport Participation (Fig. 3, Côté et al., 2007) waarin duidelijk werd dat deliberate play vooral

bij de jonge atleten (6-13 jaar) van groot belang is en dat er nadien wordt overgegaan naar

specialisatie via deliberate practice.

Page 15: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

6

2. Probable Outcomes

- Elite performances

- Enhanced Physical Health

- Enhances enjoyment of the sport

1. Probable Outcomes

- Recreational participation

- Enhanced Physical Health

- Enhanced enjoyment

Specializing years

Activities:

- Deliberate play and practice

balanced

- Reduce involvement in several

sports

Investment Years

Activities:

- High amount of deliberate practice

- Low amount of deliberate play

- Focus on one sport

-

Sampling years Activities:

- High amount of deliberate play

- Low amount of deliberate practice

- Involvement in several sports

1. Recreational participation 2. Elite performances through

through sampling sampling

Recreational Years

Activities:

- High amount of deliberate

play

- Low amount of deliberate

practice

- Activities that focus on

fitness and health

Early specialization

Activities:

- High amount of

deliberate practice

- Low amount of

deliberate play

- Focus on one sport

3. Elite performances

through early

specialization

Entry into sport

Fig. 3: Ontwikkelingsmodel van sportparticipatie (Côté et al., 2007).

1.3) Problemen binnen talentidentificatie

1.3.1) Methodologisch

Er zijn problemen in verband met het dynamische en multidimensionale karakter van

talentidentificatie en -ontwikkeling. Bij cross-sectionele TID modellen werden de atleten

eenmalig getest op hun prestaties. Via het meten van fysiologische, fysieke, antropometrische en

technische parameters voorspelt men of het kind succesvol kan zijn op latere leeftijd. Deze

modellen hadden enkele fundamentele problemen (Vaeyens et al., 2008).

18

17

16

15

14

13

12

11

10

9

8

7

6

Age

3. Probable Outcomes

- Elite performances

- Reduced physical health

- Reduced enjoyment

Page 16: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

7

Eerst en vooral veronderstelden de onderzoekers dat men de belangrijkste karakteristieken voor

prestaties op volwassen leeftijd kan extrapoleren voor het identificeren van talentvolle jongeren

Een voorbeeld hiervan is de instabiliteit van een score bij een steekproef van Schotse kinderen

(Abbott et al, 2002). Er werden metingen gedaan van fysieke karakteristieken (lengte) en

prestatie (sprint) tijdens de puberteit en deze gaven niet de nodige stabiliteit om volwassen

waarden te voorspellen. Het is zo dat vele kwaliteiten die topsporters bezitten en die dus nodig

zijn om topprestaties te leveren, pas aanwezig zijn en ontwikkeld worden bij de late adolescentie.

Dit bemoeilijkt het selectieproces (Vaeyens et al., 2008).

Een volgend belangrijk probleem is dat cross-sectionele onderzoeken werden gedaan in een

statische opvatting terwijl sportprestaties, talent en de ontwikkeling van talent juist van

dynamische aard zijn. Hierdoor zijn de gebruikte markers om de belangrijkste kenmerken van

talent te voorspellen ongepast en problematisch. Deze dynamische interactie is aanwezig op twee

manieren, enerzijds door de interindividuele verschillen in groei, prestatieontwikkeling en

training en anderzijds door de verschillen in trainingshistoriek en in stressresistentie. Dit leidt

uiteindelijk tot het in vraag stellen van de bruikbaarheid van prestatiecriteria om talentvolle

jongeren te identificeren. Naar toekomstig onderzoek zijn er een aantal richtlijnen waar er

rekening mee moet gehouden worden. De belangrijkste hierbij is, dat het beter is om aan lange

termijnontwikkeling te doen waarbij men de progressie meet binnen een longitudinaal design in

plaats van te werken met een cross-sectioneel design (Vaeyens et al., 2008).

Een ander groot probleem is dat de talentidentificatieprocessen zich richten op een beperkt aantal

variabelen. Het is bewezen dat het uitblinken in een sport niet te danken is aan het bezitten van

standaardvaardigheden of -capaciteiten maar eerder aan unieke combinaties van deze

vaardigheden of capaciteiten. Dit effect wordt het compensatiefenomeen genoemd en het

suggereert dat tekortkomingen op een bepaald gebied gecompenseerd kunnen worden door

sterktes in andere gebieden (Vaeyens et al., 2008).

Variabelen die gemeten worden zeggen dus ook niet alles en zijn dus eigenlijk eerder een

hulpmiddel in plaats van een bepalende parameter. Het zou binnen de talentidentificatie onethisch

zijn om louter spelers te elimineren vanwege een lage score op een predictor die gemeten wordt

(somatotype, aerobe capaciteit, anaerobe capaciteit…). Het is eerder de bedoeling dat de

Page 17: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

8

fysiologische en antropometrische profielen een bruikbare database opleveren om te vergelijken

tussen spelers. Ze kunnen gebruikt worden voor scouts en trainers om hun oorspronkelijke

mening te bevestigen of tegen te spreken (Williams et al., 2000).

1.3.2) Maturiteit

De groei van het lichaam is een continu proces van de geboorte tot de volwassenheid. De

lichaamsgroei van ieder individu heeft een vast eindpunt en om tot deze volwassenheid te komen

moeten kinderen verschillende groeistadia doorlopen (Vrijens et al., 2007). Deze stadia zijn

plotse groeiversnellingen afgewisseld met periodes die gekenmerkt worden door een tragere

groei. De mate en het tijdstip waarin de kinderen deze stadia doorlopen kan heel erg verschillend

zijn. Kinderen met een hoge groeisnelheid zullen op vroege leeftijd hun volwassen gestalte

bereiken terwijl kinderen met een lage groeisnelheid pas relatief laat zullen stoppen met groeien

De belangrijkste fase is de groeispurt, waarbij onder andere de jaarlijkse lengte- en

gewichtstoename plots heel veel stijgt (Fig. 4). (Sherar et al., 2005; Philippaerts et al., 2006).

Onder maturiteit verstaan we het biologisch rijpingsproces van het lichaam, het tempo en het

tijdstip van de progressie naar de volwassenheid. Het tijdstip wanneer de groeispurt plaatsvindt,

is individueel verschillend en van groot belang. Gemiddeld vindt de groeispurt plaats op een

leeftijd van 12-13 jaar bij de meisjes en op 14-15 jaar bij de jongens (Vrijens et al., 2007). Bij

Vlaamse jeugdvoetballers situeert zich volgens Philippaerts et al. (2006) de groeispurt op een

leeftijd van 13.8 ± 0.8 jaar. Door de grote verschillen in tijdstip inzake het plaatsvinden van de

groeispurt, kan het biologisch leeftijdsverschil oplopen tot vier jaar.

Page 18: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

9

Fig. 4: Lengtetoename per leeftijd (Philippaerts, 2009).

Iemand die zijn groeispurt op een vroegere leeftijd heeft waardoor de skeletleeftijd minstens een

jaar voor de kalenderleeftijd zit, noemen we een vroeg-matuur individu. Iemand met een

vertraagde groei waarvan de skeletleeftijd een jaar verschilt met de kalenderleeftijd, noemen we

een laat-matuur individu (Malina et al., 1996). Maturiteit vormt een bepalende factor bij het

selecteren van talentvolle voetballers. Vroeg-mature spelers zijn over het algemeen groter,

zwaarder en krachtiger en worden hierdoor sneller geselecteerd door coaches. Coelho E Silva et

al. (2010) onderzochten de karakteristieken voor geselecteerde en niet-geselecteerde U14 spelers

voor het regionaal team. Geselecteerde spelers waren meer matuur dan niet-geselecteerde spelers

(F=24.97 en p<0.01). Ze waren ook zwaarder, groter en scoorden beter op explosieve

krachttesten, sprinttesten en balcontrole. Er waren daarentegen geen verschillen te zien in

wendbaarheid, shotprecisie, passing en uithoudingsvermogen.

Page 19: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

10

1.3.3) Relatief leeftijdseffect

Zoals hierboven al vermeld worden jeugdvoetballers ingedeeld in chronologische

leeftijdscategorieën in een poging om eerlijke concurrentie te waarborgen en gelijke

mogelijkheden aan te bieden (Helsen et al., 2005). Spelers geboren in hetzelfde geboortejaar

spelen samen in een ploeg met bijgevolg een maximaal leeftijdsverschil van twaalf maanden bij

nationale jeugdploegen. Voor jeugdploegen die uitkomen in regionale reeksen worden

leeftijdscategorieën gevormd die twee kalenderjaren overspannen. Deze tijdsperiode kan echter

leiden tot grote fysieke verschillen die een grote invloed hebben op de prestatie van de speler.

Deze verschillen kunnen leiden tot een grotere intrinsieke motivatie voor de speler met voordelen

alsook voor extrinsieke motivatie door hogere appreciatie van ouders en begeleiders. Deze

stijging in motivatie, gekoppeld aan een groter gevoel van competentie, zorgt ervoor dat deze

spelers meer aangespoord worden om te blijven doorzetten en te verbeteren. Als gevolg hiervan

is er in het voetbal, en ook in vele andere sporten, een hogere representatie van spelers die

geboren zijn in het eerste deel van het jaar in vergelijking met spelers geboren in de tweede helft,

dit noemt men het relatieve leeftijdseffect (RAE) (Helsen et al., 2005). Enkele gevolgen hiervan

zijn dat voetballers die in het eerste gedeelte van het jaar zijn geboren als meer talentvol zullen

worden gezien omdat ze fysieke voordelen hebben ten opzichte van de speler die geboren zijn

later in het jaar. Deze spelers zullen sneller naar topteams zullen worden getransfereerd waardoor

ze van een betere opleiding kunnen genieten en hun competentiegevoel nog meer zal stijgen. In

tegenstelling hiervan zorgen een laag zelfbeeld en negatieve emoties voor een grotere drop-out

bij relatief jongere kinderen (Mujika et al., 2009). Wanneer iedereen volgroeid is vallen echter de

fysieke voordelen weg en zal de techniek meer doorslaggevend zijn. Vooral selecteren op fysieke

grootte is gevaarlijk en als gevolg kan er veel talent verloren gaan (Helsen et al., 2005). Helsen et

al. (2005) deden onderzoek bij de nationale jeugdselecties van Europa en vonden bij alle

leeftijdsgroepen (U15 tot U18) een RAE. Jullien et al. (2008) kwamen tot dezelfde conclusies

wanneer ze de geboortedata van alle jeugdspelers geboren in 1984-1987 analyseerden die

deelnamen aan de internationale wedstrijden georganiseerd door de FIFA in het seizoen 2002-

2003. Hier was 77.3 % geboren in de eerste helft van het selectiejaar tegenover 22.7 % in de

tweede helft.

Page 20: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

11

Een studie van Mujika et al. (2009) bij de Spaanse eerste klasser AC Bilbao besprak of er een

RAE aanwezig was binnen bepaalde leeftijd- en niveaugroepen bij voetbalclub AC Bilbao. AC

Bilbao heeft een aparte selectiefilosofie waarbij enkel spelers die geboren of opgegroeid zijn in

het Baskenland kunnen worden geselecteerd. Men deelde het selectiejaar op in kwartalen en

stelde vast dat de aanwezigheid van jongeren geboren in het eerste kwartaal het meest

uitgesproken was bij de elite jeugd (46.6%) en daarna bij de professionele volwassenen (43.9%).

Veel minder aanwezig was het RAE bij de regionale jeugd (28.6%) en in de scholen (27.1%). Er

was hier een significant verschil bij alle groepen van voetballers in vergelijking met de algemene

populatie wat dus wees op een RAE. Bij de eerste twee groepen lag het aantal spelers die geboren

zijn in het eerste kwartaal ruim 20% boven het gemiddelde van de algemene bevolking. Het

relatief leeftijdseffect is hoger in de meer eliteniveaus. Dit effect wordt gekenmerkt door

„exclusie‟ bij selectie in de sport naarmate het niveau en de leeftijd stijgen. Dit fenomeen (ook

beschreven door andere auteurs) beklemtoont dat het sportsysteem te veel gericht is op korte

termijnvisie waar winnen belangrijker is dan ontwikkeling. Bijgevolg verhoogt dit de kans om

laat geboren spelers uit te sluiten (Simmons et al., 2001).

1.4) Predictoren van talent

De sportclubs tonen steeds meer interesse in de wijze waarop talenten op zo vroeg mogelijke

leeftijd ontdekt kunnen worden en hoe men deze talenten verder optimaal kan ontwikkelen. Mede

oorzaak van deze trend is zoals eerder vermeld het steeds duurder oplopen van de

transfersommen en spelerslonen mede als gevolg van het Bosman-arrest van 1995 (Williams et

al., 2000). Al vele jaren proberen wetenschappers de essentiële factoren te vinden van talent en

deze in een model te gieten. Men doet pogingen om karakteristieken te identificeren die

getalenteerde van niet-getalenteerde atleten onderscheiden en men probeert de rol te bepalen van

erfelijkheid en omgeving in de ontwikkeling van expertise. Figuur 5 toont de belangrijkste

predictoren zoals fysieke, psychologische, perceptueel-cognitieve, sociale predictoren en de rol

van de trainer (Williams et al., 2000).

Page 21: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

12

Fig. 5: De rol van aanleg (nature) en opvoeding, begeleiding (nurture) in de ontwikkeling van de

elitespelers (Williams et al., 2000).

1.4.1) Fysieke predictoren

Het testen en het evalueren van het sportmotorisch prestatievermogen van jonge voetballers

kunnen de basis vormen in de zoektocht naar talent. Het sportmotorisch prestatievermogen is

volgens Vrijens et al. (2007) de resultante van drie eigenschappen: de psychomotorische

basiseigenschappen (coördinatie en techniek), de lichamelijke basiseigenschappen of het fysiek

prestatievermogen (uithoudingsvermogen, kracht, lenigheid en snelheid) en de affectief-

cognitieve eigenschappen. Deze eigenschappen ontwikkelen zich gedurende het groei- en het

rijpingsproces in verschillende mate en worden optimaal getraind op verschillende leeftijden. Zo

ligt de optimale leeftijd om motorische basisvaardigheden en bewegingsfrequentie te trainen bij

kinderen tussen 7-12 jaar.

Philippaerts et al. (2006) onderzochten de longitudinale verandering in groei, gewicht en fysieke

prestaties van jeugdvoetballers over vijf jaar. De gemiddelde leeftijd van groeispurtpiek bedroeg

13.8 ± 0.8 jaar. Tijdens deze piek was ook de toename van de ontwikkeling van zowel evenwicht,

bewegingssnelheid van ledematen, kracht en uithouding van het bovenlichaam, explosieve

kracht, snelheid en uithouding (Uithouding Run en Shuttle Tempo) maximaal. De uithouding van

het bovenlichaam, de explosieve kracht (staande vertesprong en verticale hoogtesprong) en de

Page 22: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

13

loopsnelheid (Shuttle Run, Shuttle sprint en 30 meter sprint) bleven aan dezelfde snelheid stijgen

na de piek terwijl de ontwikkelingssnelheid van de andere eigenschappen het patroon van de

groeicurve bleven volgen (Fig. 6 en Fig. 7). De sprintsnelheid (30m) steeg met de leeftijd (7-18

jaar) en is ook afhankelijk van het geslacht (Papaiakovou, 2009).

Fig. 6: Gemiddelde snelheidscurven bij voetballers voor lengte (PHV) en gewicht (PWV); voor

staande vertesprong (SLJ) en verticale hoogtesprong (VTJ) (Philippaerts et al., 2006).

Fig. 7: Gemiddelde snelheidscurven bij voetballers voor Shuttle Run (SHR), Shuttle sprint

(SSPRINT) en 30 meter DASH; voor Uithouding Run (ESHR) en Shuttle Tempo (SREMPO).

(Philippaerts et al., 2006).

Bij de jongens is er een prestatieplateau op de leeftijd van gemiddeld 15 jaar en bij de meisjes

gebeurt dit al twee of drie jaar eerder. Zowel het aeroob als het anaeroob uithoudingsvermogen

nemen sterk toe vanaf zes jaar tot de volwassen leeftijd met een piek tijdens de groeispurtpiek

(Vrijens et al., 2007). Belangrijk is wel wanneer de VO2max wordt herleid door rekening te

houden met het gewicht, dat deze relatieve waarde ongeveer constant blijft. Fernandez-Gonzalo

Page 23: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

14

et al. (2010) bevestigden deze stelling door de voetbalspelers van U10 en U12 te testen op

fysiologische parameters en te zien dat de resultaten significant groter waren bij de U12 voor

zowel sprongprestatie, kracht en absolute VO2max. Wanneer deze laatste in functie van de BMI

werd gezien, was er ook hier geen verschil. De bekomen VO2max-waarden van de jonge

voetballers lagen wel hoger dan die van de controlegroep bestaande uit kinderen die geen voetbal

speelden. Vaeyens et al. (2006) en Le Gall et al. (2010) onderzochten uitgebreid de verschillen

tussen jonge voetballers (U13 tot U16) op verschillende niveaus. Hierbij zagen ze een groot

verschil tussen de elite- en de niet-elitespelers in functionele capaciteiten zoals kracht,

flexibiliteit, snelheid, uithouding en dribbelvaardigheden. De sub-elitespelers verschilden niet

voldoende met de elitespelers. Het kan eventueel zijn dat deze kloof zich pas in een later stadium

vormt. Een belangrijke conclusie was dat er andere capaciteiten discriminerend zijn binnen de

leeftijdsgroepen. Zo waren bij de U13 en U14 vooral snelheid en voetbalspecifieke testen

discriminerende karakteristieken, terwijl het aerobe uithoudingsvermogen belangrijker was bij de

U15 en U16. De ontwikkeling van een speler kan ook geremd worden door blessurelast.

Blessures kunnen te wijten zijn aan extrinsieke factoren (gedrag van tegenstander, speelveld,

enz.) en aan intrinsieke factoren (persoonlijkheid, biomechanische defecten, trainingsstatus). De

preventie van blessures zou een voortdurende zorg moeten zijn in elk systeem van selectie en

ontwikkeling van spelers. Spelers moeten gescreend worden om factoren te detecteren die

aanleiding geven tot een verhoogde kans op blessure. Vaak raken spelers ook geblesseerd door

overbelasting. Daarom zijn duidelijke richtlijnen nodig om overbelasting te voorkomen bij

kinderen (Williams et al., 2000).

1.4.2) Psychologische predictoren

Inzake psychologische predictoren vermoedt iedereen dat getalenteerde spelers

persoonlijkheidskarakteristieken bezitten die het leren, trainen en het spelen van competitie

vergemakkelijken. Nochtans zijn wetenschappers tot op vandaag nog niet in staat om

persoonlijkheidskenmerken te vinden die aanwezig zijn bij getalenteerde en afwezig zijn bij

minder getalenteerde spelers. Er is nog geen consistente relatie aangetoond tussen

persoonlijkheid en expertise. De onderzoeken waren meestal gericht op globale

persoonlijkheidskenmerken (agressie, extraversie, sensatie zoeken, neuroticisme, enz.) maar

sportpsychologen onderzochten recent het belang van veranderbare persoonlijkheidskenmerken

Page 24: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

15

(Vealey et al., 1992; Auweele et al., 1993; Morris et al.; 1995). Onderzoekers toonden aan dat

getalenteerde jeugdspelers meer betrokken zijn met de sport, zelfzekerder zijn en minder vatbaar

zijn voor angst zowel voor als tijdens de competitie (Williams et al., 2000).

Getalenteerde spelers zijn ook in staat om efficiënter coping-strategieën te gebruiken en zijn beter

in het behouden van concentratie tijdens een prestatie. Hoewel deze metingen succesvoller zijn

dan voorafgaande, is er nog altijd geen consistent bewijs om te suggereren dat een

persoonlijkheidsprofilering gebruikt kan worden bij talentidentificatie (Auweele et al., 1993).

Morris et al. (1995) stelden vast dat als er een rol weggelegd kan worden voor persoonlijkheid

binnen talentidentificatie, het waarschijnlijk in combinatie met andere metingen is. Dit enkel

binnen een bepaalde context en met de waarschijnlijkheid dat het slechts een kleine proportie van

de variatie in prestatie verklaart. Ze adviseerden daarom coaches en administratoren om te

investeren in de ontwikkeling van psychologische vaardigheden bij jongeren, want hoewel

persoonlijkheid tot op een bepaalde hoogte erfelijk is (30 tot 60%), suggereerde onderzoek dat

psychologische vaardigheden erg vatbaar zijn voor gespecialiseerde training (Plomin et al.,

1994). Motivatie, angstmanagement, concentratie en zelfvertrouwen zijn onder andere

psychologische vaardigheden die verfijnd kunnen worden door middel van training.

1.4.3) Perceptueel-Cognitieve predictoren

Bij de perceptueel-cognitieve predictoren van jonge voetballers zijn er duidelijke verschillen

tussen vaardige en niet-vaardige spelers op gebied van anticipatie en het nemen van juiste

beslissingen (Williams and Davids, 1995). Deze tests (meestal aan de hand van video) werden

succesvol gebruikt zowel bij jonge als bij volwassen voetballers. Vaardigere spelers kunnen

sneller en meer accuraat gekende patronen terugzien in het spel, anticiperen beter op de acties

van de tegenstrever, worden gekarakteriseerd door effectiever visueel zoekgedrag en zijn meer

accuraat in de verwachting van wat er zal gebeuren als ze een bepaalde set van omstandigheden

voorgeschoteld krijgen. Het is niet duidelijk in welke mate deze vaardigheden erfelijk zijn of

aanwezig zijn dankzij doelgerichte trainingen. Men weet wel dat perceptuele vaardigheden

beïnvloedbaar zijn door training (Williams en Reilly et al., 2000).

Morris et al. (1995) stelden twee andere cognitieve karakteristieken voor als predictoren,

namelijk intelligentie en creatief denken. Het concept intelligentie is zeer complex en dus

Page 25: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

16

moeilijk om te definiëren en te meten. Het heeft verscheidene aspecten (analytisch, creatief,

praktisch, enz.) waarbij de ene wel en de andere niet relevant is binnen voetbal (Singer and

Janelle, 1999). Goede spelers bezitten vaak spelintelligentie maar het is niet duidelijk of dit

gelinkt kan worden aan academische intelligentie.

1.4.4) Sociale predictoren

Soms kunnen sociale situaties een sterke invloed hebben binnen de talentidentificatie. Ouderlijke

steun en een positieve attitude als ouder zijn zeer belangrijk tijdens de ontwikkeling (Côté et al.,

1999). Ook heeft de socio-economische toestand een invloed op de jonge voetballer. Kinderen uit

de middenklasse zijn meestal bevoordeeld door een hogere financiële steun van de ouders, een

betere mobiliteit en meer emotionele betrokkenheid. Kinderen uit een familie met één ouder en

kinderen uit etnische minderheidsgroepen blijken enorm benadeeld. Deze ongelijkheden bij het

toetreden in een ploeg tonen dus aan dat de vroege beoordeling van talent kan worden verstoord

door sociale en omgevingsfactoren (Williams et al., 2000).

We mogen ook de rol van de trainer niet onderschatten tijdens de talentontwikkeling. Sommige

wetenschappers zeggen dat het gedrag van de trainer en zijn betrokkenheid met de spelers

belangrijker zijn in de ontwikkeling van talent dan het initiële vermogen (Carlson, 1988; 1993).

Salmela (1996) stelde dat het creëren van een aangepaste omgeving om talent te optimaliseren

een significant grotere rol speelt in de ontwikkeling van expertise dan de genetische component.

Volgens Williams et al. (2000) moet toekomstig onderzoek gericht zijn op de aard van de

trainingscondities en op de begeleidende rol die coaches spelen in de ontwikkeling tot

elitesporter.

Page 26: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

17

2) Het activiteitsprofiel bij voetbal

2.1) Volwassenen

Tijdens een voetbalwedstrijd levert een voetballer veel verschillende soorten inspanningen. De

intensiteit schommelt tussen stilstaan en maximale sprint. Thomas en Reilly (1977) bestudeerden

de Engelse Premier League en concludeerden dat spelers ongeveer duizend

activiteitsveranderingen ondergingen waarbij elke activiteit gemiddeld vijf à zes seconden

duurde. De activiteiten van de spelers werden beïnvloed door zaken zoals de tactiek, de inzet van

de wedstrijd en de kwaliteit van de tegenstander (Bangsbo et al 1994). Volgens Stolen et al.

(2005) wordt er gemiddeld elke negentig seconden een sprint ingezet die 2 – 4 seconden duurt. Er

worden gemiddeld 15 tackles, 10 kopballen, 50 acties met de bal en 30 passen gegeven per speler

gedurende een wedstrijd. De gemiddelde afstand die werd afgelegd bij verschillende

onderzoeken, varieert tussen de 8680 en 11527 meter (Castagna et al., 2003). In de Franse eerste

klasse lagen deze waarden volgens Dellal et al. (2010) tussen de 10400 en 12000 meter. Hiervan

werd 4.1 % tot 5.4 % afgewerkt aan hoge intensiteit (>21km/u) tot zeer hoge intensiteit

(>24km/u) wat overeenkomt met respectievelijk 429.6 tot 590.5 meter. Bradley et al. (2010) en

Di Salvo et al. (2007) bekeken ook het verschil tussen de posities op het veld en stelden vast dat

de middenvelders significant een grotere afstand aflegden dan de verdedigers en de aanvallers.

De centrale verdedigers legden ook significant minder afstand af aan hoge intensiteit (Bradley et

al., 2010). Lopen aan hoge intensiteit is een bepalende factor bij spelers op verschillende niveaus.

Elitespelers deden 28% meer activiteiten aan hoge intensiteit dan spelers in lagere afdelingen

(Bradley et al., 2010).

2.2) Jeugd

Castagna et al. (2003) waren één van de eersten die het activiteitsprofiel van jeugdvoetbalspelers

onderzochten. In dit onderzoek werd er specifiek op zoek gegaan naar het activiteitsprofiel van

elfjarige voetballers tijdens het spelen van wedstrijden om de coaches de mogelijkheid te geven

objectieve en realistische trainingen te geven. De spelers stonden 11% van de totale speeltijd stil

en legden 9% van de speeltijd af aan hoge intensiteit (HIA) (>13.0 km/u) (Fig. 8). De gemiddelde

duur van een sprint aan maximale snelheid was ongeveer twee seconden.

Page 27: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

18

Fig. 8: Gemiddelden en standaardafwijkingen van de afgelegde afstanden gedurende de eerste en

tweede helft in de verschillende snelheidscategorieën tijdens een voetbalwedstrijd (Castagna et

al., 2003).

Dezelfde resultaten bekwamen Castagna et al. ook in hun studie in 2009 bij het testen van

14-jarigen. De gemiddelde totale afstand van 21 proefpersonen was 6204 ± 731 meter. De

14-jarigen liepen gemiddeld wel een grotere afstand (16%) aan HIA dan de jongere spelers (9%).

Uit dit laatste concludeerden de onderzoekers dat er mogelijk een leeftijdseffect is op de

intensiteit van het spel. Deze conclusie werd bevestigd door Buchheit et al. (2010) bij het

onderzoeken van 77 voetbalspelers (U13 – U18) waarbij de afgelegde afstand aan HIA ook steeg

met de leeftijd. Buchheit et al. (2010) onderzochten ook de positionele verschillen en het waren

de centrale verdedigers die significant de laagste waarden bereikten in totale afstand (7675 ±

84m) en in afstand in HIA (747 ± 33m). Middenvelders legden de grootste totale afstand af (8665

± 98m), flankmiddenvelders en diepe spitsen hadden de grootste afstand in HIA (1202 ± 53m).

De positie bleek in dit onderzoek een bepalende rol te spelen in loopprestaties tijdens de

wedstrijd bij jongeren. Dit bleek eerder ook al het geval te zijn bij volwassenen (Buchheit et al.,

2010).

Page 28: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

19

3) De Yo-Yo Intermittent Recovery Test (Yo-Yo IR1)

3.1) Algemeen

Zoals besproken is voetbal een sport met veel intermittente inspanningen aan verschillende

intensiteiten. Het is bekend dat deze op elkaar volgende intense inspanningen zoals springen,

draaien, tackelen en sprinten, hoge fysieke eisen vragen en dat tussen deze opeenvolgende

inspanningen er momenten van recuperatie nodig zijn (Bangsbo et al., 2008).

Het evalueren van spelers‟ aerobe en anaerobe capaciteiten is bijgevolg enorm belangrijk omdat

deze capaciteiten het resultaat van een wedstrijd kunnen bepalen. Vroeger werd het

uithoudingsvermogen bepaald aan de hand van ononderbroken tests zoals de Léger-test

(endurance shuttle run), coopertest of een VO2max-test. De relevantie van dit soort tests voor

sporten met intermittente inspanningen werd echter in vraag gesteld. Dit leidde tot de

ontwikkeling van de Yo-Yo intermittent recovery tests (Yo-Yo IR) (Bangsbo et al., 2008). De

ontwikkeling ervan vloeit voort uit de Léger-test maar het verschil is dat men hier een periode

voorziet waar men actief kan recupereren zoals ook vaak voorkomt tijdens voetbalwedstrijden.

De proefpersoon moet twee maal een afstand afleggen van 20 meter binnen een bepaalde tijd,

gevolgd door een actieve recuperatie van tien seconden. De tijd waarin de afstand moet worden

afgelegd, wordt stelselmatig verkort waardoor de loopsnelheid moet worden opgedreven.

Wanneer de proefpersoon de afstand niet meer kan afleggen binnen de opgelegde tijd is de test

gedaan en wordt de afgelegde afstand berekend (Bangsbo et al., 2008).

Er zijn twee niveaus van de Yo-Yo test. Level één (Yo-Yo IR1) start bij een lagere snelheid

waarbij de snelheidsstijging langzamer gaat dan bij level twee (Yo-Yo IR2) en duurt gemiddeld

tussen de 10 en 20 minuten. Deze test heeft als doel het acyslisch aeroob uithoudingsvermogen te

evalueren. De Yo-Yo IR2 start bij een hogere snelheid die ook sneller wordt opgedreven (Fig. 9).

De Yo-Yo IR2 duurt gemiddeld tussen de vijf en vijftien minuten en wordt gebruikt om de

mogelijkheid om herhaalde intense inspanningen met een hoge anaerobe bijdrage te evalueren.

Deze test is bruikbaar bij goed getrainde personen terwijl de Yo-Yo IR1 voldoet aan de criteria

om te gebruiken bij minder getrainde spelers (Bangsbo et al., 2008).

Page 29: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

20

Fig. 9: Schematische weergave van de Yo-Yo IR1 en de Yo-Yo IR2 (Bangsbo et al., 2008)

3.2) De fysiologische respons op de Yo-Yo IR 1

3.2.1) Algemeen

De Yo-Yo IR1 is ontwikkeld om te evalueren of een individu herhaalde inspanningen aan hoge

intensiteit kan leveren. Krustrup et al. (2003) noteerden een relatie tussen prestatie op Yo-Yo IR1

en de afstand afgelegd aan hoge intensiteit tijdens een voetbalwedstrijd. We kunnen stellen dat de

Yo-Yo IR1 zich focust op de mogelijkheid om herhaalde intensieve aerobe inspanningen uit te

voeren. De Yo-Yo IR2 was gerelateerd tot de afstand gelopen aan hoge intensiteit. Deze test

focust zich meer op intense intermittente inspanningen met een grote anaerobe component in

combinatie met een significante aerobe bijdrage (Krustrup et al,. 2006).

Page 30: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

21

3.2.2) De aerobe component

Zoals hierboven vermeld werkt men tijdens de Yo-Yo IR1 vooral via het aerobe energiesysteem.

Rampinini et al. (2010) waren dan ook geïnteresseerd in de relatie tussen de VO2max en Yo-Yo

IR1. Ze testten 13 professionele voetballers (25 ± 4 jaar) en 12 amateurvoetballers (25 ± 5 jaar).

De correlatie tussen de VO2max en de Yo-Yo IR1 was zeer sterk (r= 0.74 en p<0.05). De

correlatie tussen VO2max en de Yo-Yo IR2 was maar middelmatig (r=0.47 en p<0.05).

Bangsbo et al. (2008) maakten een analyse van 141 volwassen atleten en zagen een significante

correlatie (r= 0.70) tussen de prestatie op de Yo-Yo IR1 en de VO2max. Theoretisch kan men de

VO2max schatten vanuit de resultaten van de Yo-Yo IR1 test volgens de volgende formule:

VO2max (ml/min/kg) = IR1 afstand (m) * 0.0084 + 36.4

Toch is de schatting van de VO2max vanuit de Yo-Yo IR1 test niet accuraat. De reden hiervoor is

dat Yo-Yo IR1 ook de anaerobe respons en het herstelproces tijdens inspanning evalueert. Het is

dus zo dat de test beter de mogelijkheid reflecteert om herhaalde intense inspanningen te leveren

dan dat het een beeld geeft over de VO2max (Bangsbo et al., 2008).

Young et al. (2005) bestudeerden volwassen Australische elitevoetballers. Ze observeerden dat er

geen verschil was in VO2max tussen de spelers die startten (n=12) in het team of diegene die op

de bank begonnen (n=4). Volgens hen is er een te grote focus om een hoge VO2max te hebben

terwijl dit maar een deel bepaalt van iemands capaciteit. De Yo-Yo IR voorzien zelfs gevoeligere

metingen van veranderingen in prestaties bij intermittente sporten dan de VO2max (Young et al.,

2005). Na een periode van training in een teamsport zijn veranderingen van prestaties bij een Yo-

Yo IR1 groter dan de veranderingen in VO2max. Ook geven de resultaten van de Yo-Yo IR1

meer accurate veranderingen in prestatiemogelijkheid bij intense oefeningen (Bangsbo et

al.,2008).

Page 31: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

22

3.2.3) De anaerobe component

Gedurende de Yo-Yo IR1 stijgt de hartslag progressief door een verhoogde zuurstofopname. Op

het einde van de Yo-Yo IR1 was de hartslag 100±1% van de piekhartslag tijdens een

loopbandtest waar de deelnemers hun VO2max bereikten (Bangsbo et al., 2008). De Yo-Yo IR1

kan gebruikt worden om snel de maximale hartfrequentie te bepalen van een bepaald persoon en

stimuleert het aerobe systeem volledig. Maar in vergelijking met de Yo-Yo IR2 test zal deze test

veel minder het anaerobe energiesysteem activeren. Dit is vast te stellen doordat bij de Yo-Yo

IR2 het creatine fosfaat niveau op het einde van de test lager en de lactaatwaarde significant

hoger is dan bij Yo-Yo IR1. De snelheid van lactaataccumulatie bij Yo-Yo IR2 is op het einde

van de test vijf keer zo hoog als deze bij Yo-Yo IR1. Volgens Atkins (2006) was de snelheid van

lactaataccumulatie gerelateerd aan de prestatie op de Yo-Yo tests maar de piekhoogte van de

lactaatconcentratie is dit niet. Krustrup et al. (2006) zagen ook dat de spier pH veel lager was bij

de Yo-Yo IR2 wat suggereert dat er in deze test een hogere anaerobe bijdrage is.

Tot voor kort waren bovenstaande resultaten enkel verkregen door het vergelijken van

verschillende populaties. Daarom onderzochten Rampinini et al. (2010) eenzelfde populatie die

beide testen uitvoerden om inter-subjectvariabiliteit te bepalen. Er werden 13 profvoetballers en

12 amateurs betrokken bij de studie. Deze ondergingen een progressieve loopbandtest, de Yo-Yo

IR1 test, de Yo-Yo IR2 test en een high-intensity intermittent test (HIT). Tijdens de HIT moesten

ze 10 x 10 sec aan 18km/u lopen met daartussen steeds 20 seconden herstel aan 5 km/u. Voor het

uitvoeren van elke Yo-Yo test moesten de proefpersonen tien minuten lopen op een loopband aan

60% van hun pieksnelheid. Deze periode van tien minuten lopen was nodig om de VO2kinetiek te

berekenen door middel van het uitgeademde gas. De afgelegde afstand bij de Yo-Yo IR1 was

significant hoger bij de profs dan bij de amateurs terwijl de maximale hartfrequentie dezelfde

was tussen beide groepen.

De bevindingen betreffende de lactaatwaarden en pH-waarden waren gelijkaardig aan de

resultaten van Bangsbo et al. (2006). Er was geen relatie tussen competitielevel en

lactaatwaarden. Rampinini et al. (2010) zagen dat de tijdsconstante van de VO2 goed gecorreleerd

is met de prestatie op beide Yo-Yo tests. Dit suggereert dat spelers die goed presteren op de Yo-

Yo tests, de mogelijkheid hebben om snel het aerobe systeem te activeren om de intermittente

Page 32: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

23

inspanning te ondersteunen, en daardoor de anaerobe bijdrage reduceren. Dit is een belangrijke

factor om vermoeidheid tegen te gaan en de prestatie te verbeteren.

3.3) Reproduceerbaarheid en validiteit

Krustrup et al. (2003) controleerden de betrouwbaarheid door 13 proefpersonen de Yo-Yo IR1

twee maal te laten uitvoeren in dezelfde week. De prestaties op de beide testen waren gelijk

(1867±72m vs 1880±.89m; CV=4.9%). Ook Thomas et al. (2006) maten de test-retest

betrouwbaarheid van de Yo-Yo IR1 bij 16 recreatieve sporters en verkregen een

correlatiecoëfficiënt (r) van 0.95 (p<0.01; CV=8.7%). Figuur 10 toont de data van 28

proefpersonen die de Yo-Yo IR1 test uitvoerden met één week tussen met r=0.93 (p<0.01;

CV=8.1%). Men kan stellen dat de Yo-Yo IR1 een hoge reproduceerbaarheid heeft wetende dat

uitputtende tests ook psychologische componenten omvatten die een grote invloed kunnen

hebben op prestaties (Bangsbo et al., 2008). Binnen het voetbal is er een significante correlatie

tussen Yo-Yo IR1 prestatie en de hoeveelheid activiteiten aan hoge intensiteit tijdens een

wedstrijd bij professionele spelers (Bangsbo et al., 2008).

Fig. 10: Test-retest van de Yo-Yo IR1 en Yo-Yo IR2 test (Bangsbo., 2008).

Krustrup et al. (2005) vonden een correlatie (n=14; r= 0.81) tussen de Yo-Yo IR1 prestatie en de

hoeveelheid sprints aan hoge intensiteit uitgevoerd aan het einde van elke wedstrijdhelft. De test

blijkt dus valide te zijn aangezien deze in staat is match gerelateerde fysieke capaciteiten te

Page 33: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

24

evalueren van voetballers. Zoals vermeld mogen jonge voetballers niet als kleine volwassenen

worden gezien. De verschillen in fysieke en antropometrische variabelen zijn te groot. Daarom

onderzochten Castagna et al. (2009) of de Yo-Yo IR1 ook bij de jeugd mag gezien worden als

goede meetapparatuur voor wedstrijdgerelateerde fysieke prestaties. Dit werd nagegaan bij 21

voetballers uit een nationale voetbalacademie van 14 ± 0.2 jaar. De prestatie op de Yo-Yo IR1

werd gerelateerd aan de afgelegde weg aan verschillende snelheden gedurende een competitieve

wedstrijd aan de hand van een GPS-systeem. Hieruit bleek dat de geleverde prestatie op de Yo-

Yo IR1 (842 ± 352 m) significant correleerde met de activiteit aan hoge intensiteit (sprinten en

snelheid >18.0 km/u; r= 0.77; p<0.001) (Fig.11), met lopen aan hoge intensiteit (snelheid van

13.0 tot 18.0 km/u; r= 0.71; p=0.001) en met de totale afgelegde afstand (r=0.65; p= 0.002).

Fig. 11: Individuele relatie tussen activiteit aan hoge intensiteit (HIA) tijdens een wedstrijd en

prestatie op de Yo-Yo IR1 (Castagna et al., 2009).

Ook een volgende studie van Castagna et al. (2010) resulteerde in eenzelfde relatie tussen de

afgelegde afstand op Yo-Yo IR1 en HIA (r= 0.73; p=0.03). Bij dit onderzoek was er geen

significante relatie met de totale afstand (r= 0.42, p= 0.14). Het specifiek uithoudingsvermogen

dat werd gemeten door Yo-Yo IR1 kon na deze studies gezien worden als een goede indicator

voor matchgerelateerde fysieke activiteiten bij jeugdspelers (Castagna et al., 2009; 2010).

Page 34: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

25

3.4) Voetbalgerelateerde resultaten

3.4.1) Algemeen

Elitespelers die op internationaal niveau voetballen (2420m; n= 25) hebben een betere score op

de Yo-Yo IR1 dan elitespelers die spelen op een lager niveau (2190m; n=71), dan sub-elitespelers

(2030m; n=89) en matig getrainde voetballers (1810m; n= 29). Deze bevindingen waren

gelijkaardig bij vrouwelijke voetballers. Dezelfde waarden werden ook gevonden voor

scheidsrechters in het voetbal. De prestatie bij eliterugbyspelers was lager dan bij elitevoetballers.

De waarden komen ongeveer overeen met de sub-elitespelers binnen het voetbal. Cricketspelers

(n=27) en recreatieve sporters (n=45) lopen duidelijk minder ver dan voetballers en rugbyspelers

(Fig. 12) (Bangsbo et al., 2008).

Fig. 12: vergelijking van prestaties op de Yo- Yo IR1 tussen sporters van een verschillend

competitieniveau (Bangsbo et al., 2008).

Samenvattend kan men stellen dat niet enkel de prestatie van eliteatleten hoger is dan bij niet-

eliteatleten bij de Yo-Yo IR1, maar verschillen zijn ook te zien tussen eliteatleten onderling. Het

prestatieniveau is erg gerelateerd aan de standaard van de atleten. De prestatie geeft informatie

over de fysieke eisen van de sport waardoor men duidelijk verschillen ziet binnen bepaalde

sporttakken (Bangsbo et al., 2008).

Page 35: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

26

3.4.2) Leeftijdsgerelateerde resultaten

Een groot aantal jonge voetballers uit de nationale jeugdploeg van Nieuw-Zeeland en de

Verenigde Staten voerden de Yo-Yo IR1 test uit. Het prestatieniveau correspondeerde met de

toenemende leeftijd van de spelers. Bij de vrouwen haalden de 17-18 jarigen al hetzelfde niveau

als bij de volwassenen terwijl de mannen op die leeftijd nog progressie maakten op die leeftijd

(Fig. 13) ( Kirkendall et al,.2000).

Fig. 13: Yo-Yo IR1 prestatie in relatie met de leeftijd bij mannen (Bangsbo et al., 2008).

Page 36: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

27

3.4.3) Positiespecifieke resultaten

In een teamsport zoals voetbal is de organisatie binnen het team van heel hoog belang. Iedereen

heeft zijn eigen specifieke taken binnen de ploeg en de nodige fysieke en fysiologische

capaciteiten verschillen tussen de posities op het veld (Gil et al., 2007). In een beperkt aantal

studies werd het uithoudingsvermogen van jeugdvoetballers vergeleken tussen de verschillende

posities (verdediger, middenvelder, aanvaller). De resultaten van deze studies gaven geen

eenduidige significante verschillen. Er was wel een tendens die aangaf dat de spitsen het grootste

aerobe uithoudingsvermogen hadden, gevolgd door de middenvelders en tot slot de verdedigers

(die het laagst scoorden op de uithoudingstesten). Wong et al. (2009) rapporteerden geen

verschillen tussen posities in het uithoudingsvermogen bij 70 spelers van de U14 terwijl ze dit

wel vonden voor lichaamsgewicht, lichaamslengte en BMI. In een studie (Stroyer et al., 2003)

met 26 jonge voetballers (12-14 jaar) van verschillend niveau bleek zowel de VO2max bij een

laboproef, als de afgelegde afstand aan hoge intensiteit tijdens een wedstrijd hoger te zijn bij de

aanvallers en de middenvelders in vergelijking met de verdedigers. Dit verschil was meer

uitgesproken bij de oudere leeftijdscategorie wat volgens Stroyer et al. (2003) induceerde dat de

taakdifferentiatie binnen de posities groter is naarmate de spelers ouder werden. Bij een

onderzoek (Gil et al., 2007) met 241 niet-elitespelers (14-21 jaar) waren het de spitsen die qua

uithouding via de Astrand test (submaximale inspanningstest) hogere waarden hadden dan de

verdedigers en de middenvelders. Buchheit et al. (2010) onderzochten de uithoudingscapaciteiten

van 77 spelers van 12 tot 17 jaar. Het waren de spitsen die de hoogste scores haalden en de

verdedigers de laagste. Het waren wel enkel de centrale verdedigers die significant lager

scoorden dan de andere posities. Bij de onderzoeken hierboven werden verschillende vormen van

uithoudingstesten gedaan met een veel kortere of geen recuperatietijd dan bij de Yo-Yo IR1.

Onderzoek over de Yo-Yo IR1 prestaties tussen de verschillende posities is enkel afgenomen bij

volwassen spelers. Bij het vergelijken van deze prestaties zie je duidelijke verschillen (Fig. 14).

Keepers presteerden minder dan veldspelers en ook was de prestatie van de centrale verdedigers

significant minder dan die van middenvelders en vleugelverdedigers. Opvallend was dat ook de

aanvallers significant minder presteerden dan de middenvelders en de vleugelverdedigers

(Bangsbo et al., 2008).

Page 37: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

28

Fig. 14: Prestatie van de Yo-Yo IR1 per positie bij mannelijke en vrouwelijke voetbalspelers

(Bangsbo et al., 2008).

3.4.4) Seizoensveranderingen

In het moderne voetbal, waar een seizoen negen tot tien maand duurt, is het doel om een optimale

fysiek te hebben tijdens het hele seizoen. Het seizoen kan worden ingedeeld in vier fasen,

namelijk: voorbereidingsfase, seizoensbegin, middenseizoen en seizoenseinde (Metaxas et

al.,2006). Een groot aantal studies focusten zich op de veranderingen van prestatie op de Yo-Yo

IR1 tussen de voorbereidingsperiode en het seizoen zelf.

De spelers hun prestaties op de Yo-Yo IR1 verbeterden met 25% van bij de start van de

voorbereiding tot aan de start van de competitie (Fig. 15). Tijdens het seizoen zijn er gemiddeld

geen significante prestatieveranderingen doordat er te grote individuele verschillen optraden

(Bangsbo et al.,2008, niet gepubliceerde data).

Page 38: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

29

Fig. 15: Prestaties op de Yo-Yo IR1test op vier verschillende tijdstippen (Review Bangsbo et al.,

2008, niet gepubliceerde data).

Metaxas et al. (2006) onderzochten twee van de meest succesvolste Griekse teams (U19) uit

Thessaloniki op de verandering in VO2max. Antropometrische metingen werden gemeten en

daarna moest een progressieve inspanningstest tot uitputting uitgevoerd worden op een loopband.

Hierbij werden de VO2max, Hfrust, tijd tot uitputting, Hfmax en maximale longventilatie

bepaald. De proefpersonen werden ingedeeld in drie groepen naar gelang positie (verdedigers,

middenvelder, aanvallers). Een belangrijke bevinding was dat alle posities een langere tijd tot

uitputting hadden bij de laatste drie metingen in vergelijking met de baselinemeting bij de start

van de voorbereiding. Er was een trend tot een significant langere tijd bij de tweede testafname in

vergelijking met de derde en vierde. De VO2max steeg significant na de voorbereidingsfase. Na

deze fase bleef deze relatief constant gedurende de rest van het seizoen. Figuur 16 toont de

VO2max waarden van elke groep.

Page 39: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Literatuurstudie

30

Fig. 16: Seizoensverandering van de VO2max in groep A (10 centrale verdedigers), B (12

middenvelders) en C (10 aanvallers).*P<0.05: Voorbereiding vs seizoensbegin, middenseizoen,

seizoenseinde (Metaxas et al., 2006).

4. Onderzoeksonderwerpen

De Yo-Yo IR1 wordt beschouwd als een betrouwbare en valide test waarbij de prestatie op de

test een goede indicator is voor het acyclisch aeroob uithoudingsvermogen (Bangsbo et al., 2008;

Castagna et al., 2009; 2010). In de zoektocht naar talent is er nog te weinig onderzoek gedaan

naar de positionele en leeftijdsgerelateerde veranderingen van dit voetbalspecifieke

uithoudingsvermogen. In onze scriptie worden dan ook volgende onderzoeksonderwerpen naar

voor gebracht:

- Leeftijdsgerelateerde veranderingen in antropometrie, maturiteit en Yo-Yo IR1.

- Positiegerelateerde veranderingen op de Yo-Yo IR1.

- Correlatie tussen antropometrie en prestatie op de Yo-Yo IR1.

Page 40: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Methode

31

METHODE

1) Design en subjecten

Het eigen masteronderzoek maakt deel uit van een onderzoek met een quasi-longitudinaal

design met in totaal 916 subjecten. De proefpersonen waren jeugdvoetballers tussen

negen jaar (U10) en 18 jaar (U19) die voetballen bij SV Zulte-Waregem of KAA Gent.

Het onderzoek is een quasi-longitudinaal design omdat het aantal opeenvolgende

deelnames aan de testsessies per speler varieerde (Tabel 1). Bij iedere leeftijdsgroep is er

een normaalverdeling bij de verschillende variabelen. Drie spelers toonden uitzonderlijke

lage waarden voor de Yo-Yo IR1 en werden geëxcludeerd zodat er een totaal was van

913 subjecten. De indeling van de spelers in categorieën werd louter op leeftijd gedaan.

Men hield geen rekening met de ploeg waar men in speelde. Een speler van 16 jaar die al

mag mee voetballen met de U19 werd in dit onderzoek toch ondergebracht in de groep

U17 (Tabel 2).

Tabel 1: Aantal testen door verschillende proefpersonen.

Aantal keer getest Aantal proefpersonen

1 53

2 157

3 74

4 81

Tabel 2: Indeling van de subjecten in leeftijdscategorieën per testjaar.

Geboortejaar 2007 2008 2009 2010

2000 U10 U11

1999 U10 U11 U12

1998 U10 U11 U12 U13

1997 U11 U12 U13 U14

1996 U12 U13 U14 U15

1995 U13 U14 U15 U16

1994 U14 U15 U16 U17

1993 U15 U16 U17 U18

1992 U16 U17 U18 U19

1991 U17 U18 U19

1990 U18 U19

1989 U19

Page 41: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Methode

32

Ons onderzoek kadert binnen een groter longitudinaal design dat verder bouwt op het

Ghent Youth Soccer Project (GYSP). Gedurende vier seizoenen werden de jeugdploegen

van SV Zulte-Waregem en KAA Gent drie maal per jaar getest. De testen werden telkens

uitgevoerd in de vakantieperiode omdat dan de spelers aanwezig konden zijn. Er werden

ongeveer 300 tot 350 spelers per dag getest. De eerste test vond plaats in augustus tijdens

de voorbereiding van het seizoen, de tweede test in de herfst- of krokusvakantie en de

derde test in de paasvakantie. Als spelers meerdere testen aanwezig waren per

leeftijdsjaar, dan werd enkel de beste prestatie van dat jaar gekozen om mee verder te

werken.

De spelers en ouders gaven allemaal hun toestemming om getest te worden volgens een

protocol goedgekeurd door het ethisch comité van de Universiteit Gent, dit door bij

aanvang een “informend consent” te ondertekenen.

2) Procedure

2.1) Antropometrie

Lichaamslengte (LL) werd gemeten met behulp van een gekalibreerde stadiometer

(Harpenden, Holtain Ltd., Grymych, UK), die meet tot op 0.1 cm nauwkeurig. De

zithoogte werd gemeten met een gekalibreerde zithoogtemeter (Harpenden, Holtain Ltd.,

Grymych, UK), die eveneens meet tot op 0.1 centimeter nauwkeurig. Lichaamsgewicht

(LG) en vetpercentage werden gemeten door middel van een elektrische impedantie

weegschaal (TANITA BC-420SMA, Japan) met digitale aflezing. Het lichaamsgewicht

werd gemeten tot op 0.1 kg nauwkeurig en het vetpercentage tot op 0.1%. Uit deze

gegevens werd de vetmassa (VM) en de vetvrije massa (VVM) bepaald met de formule:

- Vetmassa = Vetpercentage/100 * Lichaamsgewicht

- Vetvrije massa = Lichaamsgewicht – Vetmassa

Vervolgens werd door gebruik van de antropometrische gegevens geschat op welke

leeftijd de groeispurtpiek zal plaatsvinden (Age of Peak Height Velocity = APHV). De

Page 42: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Methode

33

Maturiteit Offset (MatOffSet) kan berekend worden aan de hand van de formule van

Mirwald (Mirwald et al., 2002):

- MatOffSet = -9.236 + (0.0002708 * (beenlengte * zithoogte)) +

(-0.001663 * (leeftijd * beenlengte)) + (0.007216 * (leeftijd *

zithoogte)) + (0.02292 * (gewicht/hoogte) *100)

Door de leeftijd van de proefpersoon te verminderen met de MatOffSet wordt de leeftijd

bepaald waarop de groeispurtpiek plaats zal vinden (APHV).

2.2) Yo-Yo IR1

De Yo-Yo IR1 maakte deel uit van een testbatterij die werd opgesteld in het kader van

talentidentificatie en –ontwikkeling, die ook testen bevat voor het meten van lenigheid,

kracht en snelheid. De Yo-Yo IR1 dient specifiek om het acyclisch aeroob

uithoudingsvermogen te meten. De test bestaat uit een 20 meter zone waar steeds aan een

bepaalde snelheid heen en terug moet gelopen worden en een vijf meter herstelzone waar

tien seconden actief gerecupereerd kan worden. De test stopt als een speler na het lopen

twee keer niet op tijd terug is bij de herstelzone. De opgelegde snelheden die gelopen

moeten worden tijdens het testprotocol zijn te zien in tabel 3 (Castagna et al., 2008). De

Yo-Yo IR1 vond gedurende al de testen op dezelfde indoorlocatie plaats. De test werd

elke keer afgenomen onder dezelfde condities: Op het einde van de testbatterij, op een

Tartanvloer met aangepaste sportschoenen, in dezelfde klimatologische omstandigheden

en met dezelfde testleiders. Alvorens de test begon waren alle spelers vertrouwd met het

testprotocol.

Page 43: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Methode

34

Tabel 3: Opgelegde snelheden bij de Yo-Yo IR1 (Castagna et al., 2008).

Stage

Speed

(km h-1

)

Shuttle bouts

(2 m x 20 m)

Split

distance

Accumulated

distance

1 10 1 40 40

2 12 1 40 80

3 13 2 80 160

4 13.5 3 120 280

5 14 4 160 440

6 14.5 8 320 760

7 15 8 320 1080

8 15.5 8 320 1400

9 16 8 320 1720

10 16.5 8 320 2040

11 17 8 320 2360

12 17.5 8 320 2680

13 18 8 320 3000

14 18.5 8 320 3320

15 19 8 320 3640

3) Posities

De beide nationale jeugdploegen spelen naar aanleiding van de opleidingsvisie van de

KBVB in een 1-4-3-3 formatie waarbij iedere veldpositie een vast nummer krijgt. Voor

het vormen van de positionele groepen in het onderzoek werd deze formatie gevolgd

waarbij de nummers twee tot vijf tot de verdedigers horen, de nummers zes, acht en tien

zijn middenvelders en de nummers zeven, negen en elf zijn de aanvallers. De doelmannen

(nummer één) werden uit de volledige studie weggelaten omdat deze te specifiek

verschillend zijn van de veldspelers.

Page 44: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Methode

35

4) Data–analyse

De data–analyse werd uitgevoerd aan de hand van het statistisch programma SPSS 18.0.

Gemiddelden en standaarddeviaties van de antropometrische gegevens (lichaamslengte,

lichaamsgewicht, zithoogte, vetpercentage en vetvrije massa) en van de Yo-Yo IR1 test

werden berekend voor alle leeftijdscategorieën (U10 tot U19). Om de

leeftijdsgerelateerde veranderingen inzake antropometrie en maturiteit te onderzoeken

werd er voor iedere variabele een One Way ANOVA uitgevoerd met aansluitend een Post

Hoc test. Leeftijdsgerelateerde en positionele verschillen op de Yo-Yo IR1 werden

bepaald door een Two-Way ANCOVA. Om te bepalen of de maturiteit een significante

invloed had op de prestaties werd de Maturity Offset als covariaat gebruikt. Mogelijke

verschillen op de Yo-Yo IR1 tussen de posities werden per leeftijdscategorie apart

bekeken.

De correlatie tussen de antropometrische variabelen en de prestatie op de Yo-Yo IR1

werd aan de hand van de Pearson Correlatie bepaald bij iedere leeftijdscategorie.

Page 45: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

36

RESULTATEN

1) Leeftijdsgerelateerde veranderingen in antropometrie, maturiteit en

prestatie op de Yo-Yo IR1

In tabel 4 staan de gemiddelde waarden (±SD) per leeftijdscategorie. Zowel voor

lichaamslengte, zithoogte, gewicht en vetpercentage is er een significant hoofdeffect voor

leeftijd (F= 450.465 en p<0.001; F= 364.394 en p<0.001; F= 413.595 en p<0.001; F=25.5

en p<0.001). Tussen de U10 en U11 en tussen U17, U18 en U19 is er geen significant

verschil voor lichaamslengte. Dit is eveneens zo voor de zithoogte. Voor

lichaamsgewicht zijn er geen significante verschillen tussen bepaalde opeenvolgende

leeftijdscategorieën. Voor gewicht was er geen significant verschil tussen U10 en U11,

U11 en U12 en ook niet tussen U12 en U13. Het vetpercentage daalt algemeen overheen

de leeftijdscategorieën met onderlinge significantie tussen bepaalde leeftijdsgroepen. De

vetvrije massa stijgt stelselmatig van bij de U10 tot bij de U19. Deze stijging is niet

significant tussen de U10 en U11 en tussen de U18 en U19. Voor maturity offset waren

alle leeftijden significant verschillend van elkaar (F= 1483.239 en p<0.001).

De covariaat MatOffSett heeft geen significante invloed op de prestatie op de Yo-Yo IR1

(F=0.595 en p=0.441). Er is geen interactie-effect tussen de leeftijdscategorieën en de

posities (F=0.618 en p=0.887). Er is wel een duidelijke verandering van de gemiddelde

prestatie op de Yo-Yo IR1 overheen de leeftijdscategorieën (F=13.211 en p<0.001) (tabel

4). Hoe ouder de voetballers worden hoe beter ze presteren op de Yo-Yo IR1 (Fig. 17).

De U10 en U11 verschillen onderling niet significant van elkaar. Vanaf de leeftijd van 16

jaar (U17) zijn er geen significante verschillen meer met de oudere leeftijdsgroepen.

Page 46: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

37

Tabel 4: Antropometrische variabelen, een schatting van maturiteit en Yo-Yo IR1 prestatie van elite jeugdvoetballers over

verschillende leeftijdscategorieën (U10-U19).

U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 U18 U19 F P

N 61 84 98 107 101 109 99 101 83 70

Leeftijd (jaar) 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18

Mat OffSet

(jaren)

-3.5±0.3a -3.1±0.4b -2.4±0.4c -1.7±0.5d -0.8±0.5e 0.3±0.8f 1.3±0.7g 2.2±0.7h 2.9±0.6i 3.4±0.7j 1483.239 ***

Lengte (cm) 137.2±5.3a 140.±5.3a 146.2±5.7b 151.1±6.5c 158.3±6.9d 165.7±8.0e 172.1±7.5f 175.4±7.0 g 176.6±6.4 g 177.8±6.4g 450.465 ***

Zithoogte (cm) 72.9±2.7a 73.9±2.9a 76.1±2.9b 78.2±3.6c 81.4±3.9d 85.8±4.9e 84.4±4.5f 91.9±4.2g 92.9±3.7g 93.0±3.7g 364.394 ***

Gewicht (kg) 31.1±4.4a 32.5±4.6a 35.8±4.7b 38.7±4.8b 44.2±5.9c 51.9±8.2d 59.4±8.0e 64.2±8.3f 67.2±7.7f g 69.0±7.0g 413.595 ***

Vetpercentage

(%)

15.5±3.6a 14.6±3.1a 13.2±3.22b 12.4±2.b c 11.3±2.5c d 10.9±2.5d e 11.5±3.0c d e 11.3±2.9c d e f 10.8±2.6d e 11.2±2.2c d e 25.412 ***

VVM (kg) 26.2±3.0a 27.7±3.4a 31.0±3.5b 33.9±3.9c 39.1±5.1d 46.1±6.8e 42.5±6.3f 56.8±6.5g 59.9±6.0h 61.2±5.7h 548.221 ***

Yo-Yo IR1 (m) 786.± 72a 910± 261a 1141 ± 328b 1279 ± 325b 1527.7± 352c 1770 ± 392d 1950 ± 360e 2181 ± 366f 2244 ± 461f 2299 ± 345f 13.211 ***

Waarden met verschillend subscript zijn significant verschillend (*p<0.05, **p<0.01, ***p<0.001, n.s. niet significant)

Page 47: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

38

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 U18 U19

Afs

tan

d (

m)

Leeftijdscategorie

Fig. 17: Leeftijdsgerelateerde veranderingen op de Yo-Yo IR1prestatie.

De maximale gelopen afstand bij de U10 (1400m) is groter dan de minimale afstand

gelopen bij de U18 (1120m). Een gemiddelde voetballer verbetert zijn prestatie overheen

de tien jaar met 1514 meter en heeft op zijn 9-jarige leeftijd (U10) een acyclisch aeroob

uithoudingsvermogen van 34.2 % van zijn vermogen op 18-jarige leeftijd. Bij iedere

leeftijdscategorie is er zowel voor lichaamslengte, lichaamsgewicht als prestatie op de

Yo-Yo IR1 een gelijkaardige stijging ten opzichte van het voorgaande jaar (Fig. 18; Fig.

19; Fig. 20). De progressieve stijging loopt op van bij de U10 tot bij de U12 en dan is er

zowel bij lichaamslengte, lichaamsgewicht en Yo-Yo IR1 een vermindering van de

progressieve stijging. Wederom zien we in alle drie de grafieken een stijging vanaf de

U13. Bij lichaamslengte zien we dat deze stijgt tot de U14 en dan gelijk blijft tot bij de

U15 waarna we weer een vermindering krijgen van de progressieve stijging van

lichaamslengte. Bij lichaamsgewicht is deze bijna gelijkaardig, alleen stijgt de

procentuele toename tot aan de U15 waarna ze begint te verminderen tot bij de U19. Tot

slot zien we dat bij de prestatie op de Yo-Yo IR1 de stijging al stopt bij de U14, daarna

vermindert tot bij de U16, weer een korte piek kent bij de U17 om vervolgens weer te

verminderen tot bij de U19.

Page 48: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

39

Fig. 18: Procentuele stijging in lichaamslengte t.o.v jongere leeftijdscategorie.

Fig. 19: Procentuele stijging in lichaamsgewicht t.o.v jongere leeftijdscategorie.

Fig. 20: Procentuele stijging prestatie op Yo-Yo IR1 t.o.v jongere leeftijdscategorie.

0,0%

1,0%

2,0%

3,0%

4,0%

5,0%

U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 U18 U19

Sti

jgin

g l

ich

aa

msl

en

gte

(%

)

Leeftijdscategorie

0,0%

4,0%

8,0%

12,0%

16,0%

20,0%

U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 U18 U19

Sti

jgin

g l

ich

aa

msg

ew

ich

t (%

)

Leeftijdscategorie

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

u10 u11 u12 u13 u14 u15 u16 u17 u18 u19

Sti

jgin

g p

rest

aie

Yo

-Yo

IR

1 (

%)

Leeftijdscategorie

Page 49: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

40

2) Positiegerelateerde veranderingen op de Yo-Yo IR1

Tussen de verschillende posities zijn er geen significante verschillen in prestatie op de Yo-Yo

IR1 (F=2.224 en p=0.100). Wanneer we per leeftijd de verschillen bekijken tussen posities is

er ook geen significant verschil (tabel 5; Fig. 21). Wel zijn er verschillen in de procentuele

stijging van prestatie ten opzichte van het voorgaande jaar (Fig. 22). Deze hebben wel maar

een beperkte invloed aangezien er nergens een significant verschil in prestatie is tussen de

drie posities.

De verschillende posities stijgen procentueel tot en met de U14 via gelijklopende curves. De

piek bij verdedigers is hierbij duidelijk groter dan bij de andere twee posities. De grootste

procentuele stijgingspiek is voor alle posities bij de U12. De curves van de middenvelders en

aanvallers volgen hetzelfde stramien met enkel een groot procentueel stijgingsverschil bij de

U17 en de U19. De verdedigers hebben vanaf de U15 tot en met de U17 een tegengesteld

stijgingsverloop met dat van de middenvelders en de aanvallers. Wanneer het

stijgingspercentage van de middenvelders en aanvallers verhoogt, dan zal dit bij de

verdedigers verlagen en omgekeerd.

Page 50: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

41

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 U18 U19

Pre

sta

tie

Yo

-Yo

IR

1 (

%)

Leeftijdscategorie

verdedigers

middenvelders

aanvallers

Fig. 21: Procentuele toename van prestatie op de Yo-Yo IR1 bij verschillende posities

(U10 -U19).

Fig. 22: Procentuele stijging prestatie op Yo-Yo IR1 t.o.v jongere leeftijdscategorie per

positie.

-5%

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 U18 U19

Sti

jgin

g p

rest

aie

Yo

-Yo

IR

1 (

%)

Leeftijdscategorie

verdedigers

middenvelders

aanvallers

Page 51: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

42

Tabel 5: Leeftijdsgerelateerde veranderingen per positie op de Yo-Yo IR1 prestatie.

Leeftijd Verdedigers Middenvelders Aanvallers Covariaat: MattOffSet Positie

n Yo-Yo IR1 n Yo-Yo IR1 n Yo-Yo IR1 F p F p

U10 23 734 ± 226 14 831 ± 289 21 819.0 ± 271.2 3.8 0.056 0.8 0.469

U11 37 856 ± 260 20 952 ± 313 27 952.6 ± 214.0 6.9 0.011 1.2 0.308

U12 37 1118 ± 295 32 1149 ± 361 29 1161.4 ± 338.1 1.1 0.289 0.1 0.939

U13 36 1293 ± 331 42 1289 ± 316 29 1248.3 ± 341.3 0.1 0.701 0.2 0.821

U14 37 1554 ± 304 38 1538 ± 377 26 1470.8 ± 381.7 3.5 0.063 0.4 0.644

U15 43 1701 ± 346 37 1858 ± 364 29 1757.2 ± 474.7 8.5 0.004 1.8 0.177

U16 42 1965 ± 335 31 2010 ± 411 26 1852.3 ± 329.0 2.7 0.098 1.2 0.310

U17 41 2125 ± 356 33 2215 ± 357 27 2226.7 ± 434.2 0.2 0.655 0.9 0.410

U18 40 2225 ± 385 23 2209 ± 508 20 2322.0 ± 554.2 0.7 0.399 0.4 0.671

U19 34 2269 ± 336 18 2393 ± 292 18 2262.0 ± 409.1 137.5 0.001 2.1 0.126

Page 52: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

43

3) Correlatie tussen antropometrie en prestatie op de Yo-Yo IR1

De resultaten staan gerapporteerd in tabel 6. Enkel bij een jonge leeftijd (U10-U12) correleren

meerdere variabelen significant negatief met de prestatie op de Yo-Yo IR1, waar er bij de

U11 voor alle variabelen een significante (p<0.05) correlatie is. In de oudere

leeftijdscategorieën correleert vetpercentage negatief met de prestatie op de Yo-Yo IR1 bij de

U13 en de U18 en correleert gewicht significant met de prestatie op de Yo-Yo IR1 bij de

U17. Naast een significant negatieve correlatie bij de U10 en U11 zien we voor vetvrije massa

(VVM) ook een correlatie met de prestatie op de Yo-Yo IR1 bij de U18 en U19.

Page 53: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Resultaten

44

Tabel 6: Correlaties tussen Yo-Yo IR1 en antropometrische gegevens.

*p<0.05

leeftijdscategorie U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 U18 U19

Lengte -0.191 -0.215*

-0.019 0.000 0.114 0.141 0.043 -0.183 -0.045 -0.054

Zithoogte -0.266*

-0.278*

-0.121 -0.057 0.126 0.181 0.177 -0.106 -0.056 -0.151

Gewicht -0.399*

-0.359*

-0.252*

-0.082 0.121 0.163 0.038 -0.205*

-0.200 -0.059

Vetpercentage -0.393*

-0.369*

-0.326*

-0.218*

-0.093 -0.005 0.022 -0.176 -0.218*

-0.034

VVM -0.333*

-0.297*

-0.175 -0.020 0.144 0.175 0.042 -0.174 -0.165*

-0.054*

Mat Off -0.249 -0.284*

-0.113 -0.025 0.202*

0.249*

0.183 -0.049 -0.093 -0.151

Page 54: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

45

DISCUSSIE

De conclusies die uit de verkregen resultaten getrokken kunnen worden, kaderen binnen

de zoektocht naar het optimaal identificeren en ontwikkelen van talenten. De resultaten

richten zich niet specifiek naar unidimensionele identificatie van talenten, want er mag

niet worden afgegaan op de prestatie van één enkele variabele of component (Williams et

al., 2000). Alhoewel de eigen studie enkel het acyclisch aeroob uithoudingsvermogen bij

jeugdvoetballers heeft onderzocht, maakt deze studie deel uit van een veel groter geheel

waar tevens morfologische, andere fysieke eigenschappen zoals kracht, snelheid en

lenigheid en een aantal voetbalspecifieke coördinatietests werden opgenomen. Wel

kunnen de bekomen waarden worden gebruikt in de fase van talentontwikkeling. De

gemiddelde prestaties op de Yo-Yo IR1 van een volledige populatie zijn in kaart gebracht

en kunnen worden gebruikt als wetenschappelijk vergelijkingsmateriaal. Coaches of

scouts kunnen de waarden van hun spelers vergelijken met de gemiddelde waarden van

talentvolle jongeren en kunnen hieruit belangrijke conclusies trekken over de

trainingsbelasting of over de individuele capaciteiten. Wanneer bijvoorbeeld een coach

van een nationale jeugdclub ziet dat zijn spelers veel lager scoren op de Yo-Yo IR1 dan

deze uit dit onderzoek, kan hij hier direct op inspelen en zijn trainingschema‟s aanpassen

zodat er meer getraind wordt op recuperatie- en uithoudingsvermogen. Indien de waarden

overeenkomen of zelfs hoger liggen dan die uit de database, kan de focus verlegd worden

naar het trainen van andere fysieke eigenschappen zoals onder andere explosiviteit,

kracht en coördinatie.

Antropometrische veranderingen overheen de leeftijden

Een eerste belangrijke vaststelling is dat lichaamslengte, zithoogte, lichaamsgewicht en

vetpercentage nooit significant verschillend zijn tussen de U10 en U11. Dit kan

verklaard worden door de afstand tot de PHV (Maturity Offset). Deze bedraagt

respectievelijk 3,5 en 3,1 jaar en heeft als gevolg dat de proefpersonen op deze leeftijd

nog in hun trage groei zitten (een stijging van 2.8 cm voor LL en 1.4 kg voor LG tussen

U10 en U11) ongeacht ze nu vroeg- of laat-matuur zijn (Philippaerts et al., 2006). Een

verhoogde testosteronproductie op 12-jarige leeftijd zorgt daarna tot een snellere groei

Page 55: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

46

met een PHV op 14-jarige leeftijd (Vänttinen et al., 2010). De gemiddelde PHV vindt in

dit onderzoek plaats op 13.9 ± 0.7 jaar, een waarde die eveneens overeenkomt met de

studie bij jeugdvoetballers van Philippaerts et al. (2006) waarbij de PHV plaatsvond op

de leeftijd van 13.8 ± 0.8 jaar. Vanaf de leeftijd van U12 tot U16 zijn er telkens duidelijk

significante verschillen tussen de leeftijdscategorieën. Deze grote verschillen bevestigen

dat er een groeispurt plaatsvindt waarbij in dit onderzoek de grootste stijging is tussen de

U14 en de U15 (7.4 cm). Tijdens de individuele PHV was er in het onderzoek van

Philippaerts et al. (2006) een piekgroeisnelheid van 9.7 ± 1.5 cm per jaar (Fig. 23).

Fig. 23: Verschil in PHV tussen vroeg-, normaal- en laat-mature (Philippaerts et al.,

2006).

Het lichaamsgewicht vertoont hetzelfde stramien als lichaamslengte, met in dit onderzoek

het grootste verschil tussen de U14 en de U15 (7.4 kg). Dit is opnieuw in

overeenstemming met Philippaerts et al. (2006) waar een gemiddelde stijging van 8.4 ±

3.0 kg plaatsvond aan de leeftijd van de individuele PHV. In de groeispurt is dus zowel

Page 56: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

47

gestalte als gewicht een parameter die snel verandert waardoor men elk jaar duidelijke

verschillen krijgt. Het vetpercentage daalde stelselmatig van 15.5 ± 3.6 % (U10) naar

10.9 ± 2.5 % (U15). Daarna blijft ze schommelen tot 11.2 ± 2.2 % bij de U19. Le Gall et

al. (2010) bekwamen gelijkaardige resultaten bij hun onderzoek bij nationale

jeugdvoetballers (U14, U15 en U16 met respectievelijk 11.9 ± 1.2 % , 11.6 ± 1.8 % en

11.3 ± 1.5 % vetpercentage).

Leeftijdsgerelateerde veranderingen van prestatie op Yo-Yo IR1

Er is duidelijk een leeftijdsgerelateerde verandering zichtbaar doorheen de verschillende

leeftijdscategorieën. Hoe ouder de leeftijdsgroep, hoe beter de prestatie op de Yo-Yo IR1.

Opmerkelijk is wel dat de maturiteit geen significante invloed heeft op de gemiddelde

prestatie. Alweer is er geen significant verschil tussen de U10 en U11, waarschijnlijk

opnieuw doordat op die leeftijd weinig verandering plaatsvindt in de lichamelijke

ontwikkeling en het fysiek prestatievermogen (Beunen et al., 2010). Vanaf de U12 tot

U17 is er ieder jaar een opmerkelijke stijging in prestatie. De grafieken van de

procentuele stijging in prestatie ten opzichte van het voorafgaande jaar tonen een

opmerkelijke stijging bij de U12. Dit is de grootste procentuele stijging (25,4 % t.o.v.

U11) overheen al de leeftijdscategorieën. Een eerste mogelijke verklaring voor deze

stijging kan zijn dat de trainingsintensiteit en het trainingsvolume toegenomen bij U11 nu

pas zorgen voor een groot effect. Ook kan het (natuurlijke) selectieproces die vaak bij de

U11 plaatsvindt een invloed hebben. De zwakkeren moeten de club verlaten en enkel

diegene die het fysieke spel van elf tegen elf aankunnen mogen blijven. We zien bij de

procentuele curves van lichaamslengte en lichaamsgewicht ook een grote stijging bij die

leeftijd. Het kan dus heel goed zijn dat die stijging invloed heeft op de prestatie op de Yo-

Yo IR1. Als laatste reden kan het ook zijn dat dit louter toeval is maar waarschijnlijk is

het een combinatie van bovenstaande factoren. Tijdens de gemiddelde PHV is een tweede

opmerkelijke procentuele stijging zichtbaar wat zich vertaalt in de grootste absolute

stijging in prestatie. Tijdens deze piek vindt volgens Philippaerts et al. (2006) ook de

grootste toename van de ontwikkeling plaats van zowel evenwicht, bewegingssnelheid

van ledematen, kracht en uithouding van het bovenlichaam, explosieve kracht, snelheid

Page 57: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

48

en uithouding (Uithouding Run en Shuttle Tempo). Volgens Beunen et al. (2001) heeft de

fysiologische parameter V02max een gelijkaardige curve als die van lengte, met een piek

tijdens de PHV. Ook in dit onderzoek is er een gelijkaardig verloop voor lichaamslengte

en –gewicht. Het is dus mogelijk dat de antropometrische kenmerken een bepalende

invloed hebben op de prestatie van de Yo-Yo IR1. Vanaf U17 tot U19 verkleint zowel de

absolute als de procentuele toename en zijn er geen significante verschillen. In de

literatuur zijn gelijkaardige resultaten vastgesteld (Kirkendall et. al, 2000). Nieuw-

Zeelandse en Amerikaanse mannelijke voetballers van de nationale jeugdploegen (U13-

U19) voerden de Yo-Yo IR1 uit en de prestatie verbeterde met de leeftijd. De afstanden

gelopen door deze populaties waren wel beduidend minder dan die van de door ons

onderzochte populatie. Zo ook bij de studie van Castagna et al. (2009) waar 21 spelers

van de nationale jeugdacademie van San-Marino (14.1 ± 0.2 jaar) gemiddeld 842 ± 352

meter liepen, terwijl dit bij de U15 uit dit onderzoek gemiddeld 1770 ± 392 meter was.

Dit is meer dan een verdubbeling waardoor enerzijds het niveau van de jeugdploegen uit

San Marino in vraag kan gesteld worden, maar anderzijds kan ook worden afgeleid dat

jeugdploegen van SV Zulte-Waregem en KAA Gent een zeer goed acyclisch aeroob

uithoudingsvermogen hebben. De prestatie van oudste leeftijdsgroepen is wel nog lager

dan die van professionele internationale elitevoetballers (Bangsbo et al., 2008; niet

gepubliceerde data), hetgeen niet verwonderlijk is aangezien de U19 nog geen

professionele voetballers zijn en niet op internationaal niveau acteren.

Leeftijdsgerelateerde veranderingen van prestatie op Yo-Yo IR1 tussen de

verschillende posities

Tussen de verschillende posities zijn er geen significante verschillen voor de prestatie op

de Yo-Yo IR1. In de literatuur zijn er wel verschillen waarbij volwassen, centrale

verdedigers het minst goed scoren op de Yo-Yo IR1. Ook de aanvallers presteerden

minder goed dan middenvelders en vleugelverdedigers (Bangsbo et al., 2008). Er zijn nog

geen studies over de vergelijking van de Yo-Yo IR1 per positie specifiek bij

jeugdvoetballers en het is dus niet mogelijk de resultaten rechtstreeks te vergelijken met

elkaar. Wel zijn er onderzoeken uitgevoerd die gebruik maakten van andere vormen van

uithoudingstesten met geen of een kortere recuperatiemethode dan bij de Yo-Yo IR1. In

Page 58: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

49

een studie van Stroyer et al. (2003) bleek zowel de VO2max bij een laboproef, als de

afgelegde afstand aan hoge intensiteit tijdens een wedstrijd hoger te zijn bij de aanvallers

en de middenvelders in vergelijking met de verdedigers. Dit verschil was meer

uitgesproken bij de oudere leeftijdscategorie. Dit induceerde dat de taakdifferentiatie

binnen de posities toeneemt naarmate een hogere leeftijdscategorie wordt behandeld. Ook

in de studie van Gil et al. (2007), die wel enkel niet-elitespelers testten, waren het de

spitsen die qua uithouding hogere waarden hadden dan de verdedigers en de

middenvelders. De aanvallers scoorden eveneens beter op snelheid, behendigheid en

kracht. Gil et al. (2007) gaven hiervoor de mogelijke verklaring dat de trainers geloven

dat het succes van een wedstrijd voornamelijk afhankelijk is van de aanvallers en daarom

spelers voor deze positie selecteren die uitblinken in bovenstaande karakteristieken.

Alhoewel de vorige studies geen eenduidige significante verschillen weergaven, zijn ze in

strijd met onze resultaten. Er is namelijk bij geen enkele leeftijdscategorie een significant

verschil tussen de verschillende posities. Als de positionele, procentuele stijging wordt

geanalyseerd, is een gelijkgaand verloop tussen de U10 en de U14 zichtbaar waarbij de

prestatie bij de verdedigers iets sneller zal stijgen dan bij de middenvelders en de

aanvallers. Bij de oudere leeftijdscategorieën is er geen gemeenschappelijk verloop meer

van de curves. Deze verschillen zijn echter zo klein dat geen verdere conclusies kunnen

worden getrokken. Volgens Buchheit et al. (2010) zijn er ook bij de jeugd verschillen in

activiteitsprofiel. Het niet vinden van positionele verschillen is daarom verrassend want

volgens Castagna et al. (2009) is de Yo-Yo IR1 een goede meetapparatuur om

wedstrijdgerelateerde fysieke prestaties te meten.

Een mogelijke verklaring voor het niet overeenkomen van de resultaten is de visie en de

kwaliteit van de jeugdopleiding van de onderzochte populatie. Voetbalclubs willen de

jeugdwerking steeds meer professionaliseren. Hiervoor investeren ze meer tijd, kennis en

geld in de jeugdopleiding. Hierbij wordt de focus gelegd op een totaalontwikkeling

waarbij er naast het tactische, technische, mentale en fysieke gedeelte, er ook aandacht is

voor ethische en opvoedende waarden. Beide ploegen uit deze studie hechten veel belang

aan een professionele omkadering en hebben onder andere coaches en trainingen die

gespecialiseerd zijn in de ontwikkeling van het atletisch vermogen en de manier van

Page 59: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

50

bewegen zodat elke speler optimaal kan begeleid worden op fysiek vlak. Deze gerichte

focus kan verklaren waarom de prestaties op de Yo-Yo IR1 niet verschillend zijn tussen

de verschillende posities omdat iedere speler zich optimaal ontwikkelt op alle gebieden.

Correlatie tussen antropometrie en prestatie op de Yo-Yo IR1

Bij het bekijken van de correlaties tussen de antropometrische parameters per

leeftijdsgroep en de prestatie op de Yo-Yo IR1 zijn er weinig significante relaties. Bij de

leeftijd van negen tot elfjarigen zijn gewicht en vetpercentage de invloedrijkste factoren

op de prestatie van de Yo-Yo IR1. Kinderen met een groot vetpercentage hebben meer

overtollig gewicht mee te dragen waardoor ze minder goed presteren op de

uithoudingstest. Tijdens de PHV is er geen enkele significante relatie tussen prestatie op

de Yo-Yo IR1 en de antropometrische gegevens. Op oudere leeftijd zijn er bij enkele

parameters wel weer significante correlaties maar deze zijn wel laag. Deze resultaten zijn

tegenstrijdig met conclusies die werden getrokken uit het analyseren van de

leeftijdsgerelateerde resultaten waarbij gedacht werd dat de prestatie op de Yo-Yo IR1

gerelateerd is aan de antropometrische kenmerken. Een mogelijkheid voor het niet vinden

van correlaties is de homogeniteit van de proefgroep. Op de leeftijd van dertien jaar zijn

er al veel (natuurlijke) selecties gebeurd waardoor de proefpersonen gelijkaardige fysieke

en antropometrische kenmerken bezitten. Er zijn geen studies die specifiek op zoek gaan

naar de correlatie tussen antropometrische kenmerken en de prestatie op de Yo-Yo IR1.

Er is wel een significante correlatie (p<0.05) voor lichaamslengte, -gewicht en de vetvrije

massa met de prestatie op de Yo-Yo IR2 (n=26; 12.7 ± 0.2 jaar) en een significante

correlatie (p= 0,05) voor lichaamslengte en de prestatie op de Yo-Yo Endurance Test

(n=70; U14) (Chuman et al., 2010; Wong et al., 2009).

Sterktes en beperkingen van de studie

De meeste studies binnen het voetbal werden uitgevoerd bij volwassen proefpersonen.

Het aantal studies bij jeugdvoetballers stijgt maar het grootste aandeel hiervan is bij een

beperkt aantal subjecten. Het is de eerste maal dat een onderzoek met dergelijke omvang

is uitgevoerd. Het grote aantal proefpersonen en het quasi-longitudinaal maken het uniek

Page 60: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

51

en zorgen er voor dat het onderzoek van grote waarde kan zijn binnen het grootschalige

onderzoek naar potentieel talent.

Een positief aspect voor de betrouwbaarheid is dat de Yo-Yo IR1 gedurende al de testen

op dezelfde indoorlocatie plaatsvonden. De test werd namelijk telken male afgenomen

onder dezelfde condities: Steeds op het einde van de testbatterij, op een Tartanvloer met

aangepaste sportschoenen, in dezelfde klimatologische omstandigheden en met dezelfde

testleiders.

De testen werden op verschillende tijdstippen van het seizoen afgenomen om in verdere

analyse de intra-seizoensverschillen omtrent het uithoudingsvermogen na te gaan. Er

waren resultaten uit de maanden februari, april, augustus, oktober en november. Metaxas

et al. (2006) onderzochten twee van de meest succesvolste Griekse teams (U19) uit

Thessaloniki op de verandering in VO2max door middel van een progressieve

inspanningstest. Verder deelde hij het seizoen op in vier fasen, namelijk:

voorbereidingsfase, seizoensbegin, middenseizoen en seizoenseinde. Hierbij was het

duidelijk dat de drie metingen tijdens het seizoen significant beter waren dan de

baselinemeting bij de start van de voorbereiding. Om deze verschillen uit te zuiveren

werd in dit onderzoek altijd de beste prestatie behouden. De proefpersonen die enkel

aanwezig waren in de voorbereidingsfase kunnen weliswaar verantwoordelijk zijn voor

een licht vertekend beeld. In onze studie behaalden 219 van de 913 proefpersonen (24%)

hun beste of enige prestatie in augustus, wanneer de spelers volop bezig zijn met de

voorbereiding op het komende seizoen. Het is in het slechtste geval dus mogelijk dat

24% van onze proefpersonen niet de maximale prestatie behaalden die binnen hun

mogelijkheden lag.

Een grote beperking in dit onderzoek is de positionele indeling. Er is enkel onderscheid

gemaakt tussen aanvaller, middenvelder en verdediger waarbij dus geen rekening

gehouden is of iemand centraal of langs de flank speelt. Nochtans kan dit een belangrijke

rol spelen. Zo vonden Bangsbo et al. (2008) immers bij volwassen voetbalspelers dat

vleugelbacks significant beter scoorden op de Yo-Yo IR1 dan verdedigers en aanvallers

en even goed als middenvelders. In de studie van Buchheit et al. (2010) die

Page 61: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

52

jeugdvoetballers onderzochten waren het de centrale verdedigers die significant lager

scoorden dan de andere posities. Hier werd niet de Yo-Yo IR1 gebruikt maar een andere

soort uithoudingstest (University of Montreal Track Test). Het is mogelijk dat indien er in

dit onderzoek wel rekening gehouden werd met het verschil tussen flankspelers of spelers

uit de centrale as, er significante verschillen tussen de posities konden worden

vastgesteld.

De Yo-Yo IR1 maakte deel uit van een testbatterij en werd als laatste in het rijtje

afgenomen. De proefpersonen hadden reeds verscheidene intensieve inspanningen gedaan

en hoewel er recuperatietijd werd ingelast, kwamen de spelers niet volledig uitgerust aan

de start. Indien we de verkregen waarden in de toekomst willen vergelijken met andere

studies zullen we hier toch rekening mee moeten houden bij het nemen van conclusies.

Om de maturiteit te bepalen werd gebruik gemaakt van de methode van Mirwald et al.

(2002). Deze methode geeft geen exacte resultaten want er wordt een schatting gemaakt

van wanneer de PHV zal plaatsvinden. Om op een exactere manier de maturiteit te

bepalen kan de skeletale leeftijd worden gebruikt. Hierbij wordt een RX-foto genomen

van de linkerhand en -pols en wordt er een evaluatie gemaakt van de ontwikkeling van de

beenderkernen. Op basis van deze ontwikkelingen kan de individuele skeletleeftijd

worden bepaald.

Richtlijnen voor verder onderzoek en/of praktische implicaties

Castagna et al. (2009) onderzochten de relatie tussen de Yo-Yo IR1 en het

activiteitsprofiel bij 14-jarigen. Uit hun onderzoek bleek dat de geleverde prestatie op de

Yo-Yo IR1 significant gerelateerd was met de activiteit aan hoge intensiteit (>18.0 km/u),

met lopen aan hoge intensiteit (13.0 tot 18.0 km/u) en met de totale afgelegde afstand.

Hun volgende studie bevestigde deze bevindingen (Castagna et al., 2010). Wegens het

lage aantal proefpersonen (respectievelijk n=21 en n=18) bij één enkele leeftijdcategorie

(U15) is verder onderzoek aangewezen om de validiteit van de Yo-Yo IR1 bij de jeugd te

vergroten. Als er een hoge relatie is tussen beide resultaten is de Yo-Yo IR1 een goede

meetmethode voor het acyclisch aeroob uithoudingsvermogen.

Page 62: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Discussie

53

Bij de afgenomen testen droegen de spelers een hartslagmeter. De data werden nog niet

voor analyse gebruikt. Wanneer dit wel zal gebeuren, kunnen er enkele interessante

parameters onderzocht worden. Via de hartslaggegevens kan nagegaan worden in welke

trainingszone de Yo-Yo IR1 werd gelopen waardoor er een beeld kan geschept worden

over het aandeel aeroob en anaeroob energieverbruik. Ook kan gekeken worden naar de

nodige recuperatietijd om weer tot de normale hartslag te komen. Mogelijke relaties met

de prestatie op de Yo-Yo IR1 of tussen de verschillende posities kunnen worden

onderzocht.

Bij volwassen voetbalspelers was er een duidelijk verschil in prestatie tussen de elite,

sub-elite en de niet-elite voetballers (Bangsbo et al., 2008). In verder onderzoek kan er

gekeken worden of dit verschil reeds aanwezig is op jongere leeftijd. Het Ghent Youth

Soccer Project (Vaeyens et al., 2006) deed dit reeds voor de endurance shuttle run en zag

dat de elite en de sub-elite voetbalspelers bij iedere leeftijdsgroep (U13-U16) significant

beter presteerden dan de niet-elite voetballers. Aangezien de Yo-Yo IR1 een betere

afspiegeling is van het voetbalspecifieke uithoudingsvermogen zou het interessant zijn dit

onderzoek te herhalen met Yo-Yo IR1. Een andere interessante uitbreiding van het

onderzoek naar talentidentificatie bij voetballers is kijken naar de professionele

doorstroming van de getalenteerde voetballers.

Page 63: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Conclusie

54

CONCLUSIE

De belangrijkste bevinding uit deze studie is dat er bij geen enkele leeftijdscategorie

positionele verschillen zijn voor de prestatie op de Yo-Yo IR1. Verder stijgt de prestatie

doorheen de leeftijdscategorieën waarbij de prestatieverbetering het sterkst toeneemt op

elfjarige leeftijd en gedurende de PHV.

De verkregen resultaten uit dit onderzoek geven een goed zicht op de

leeftijdsgerelateerde veranderingen van het acyclisch aeroob uithoudingsvermogen bij

jeugdvoetballers. Er moet wel voorzichtig worden omgesprongen met de interpretatie van

de resultaten en het trekken van conclusies inzake talentidentificatie. Omdat talent en

talentontwikkeling multidimensionaal zijn met verschillende bepalende factoren, kan er

niet op basis van een score op een bepaalde variabele beoordeeld worden of iemand al

dan niet talentvol is. De resultaten van dit onderzoek kunnen wel gebruikt worden als

hulpmiddel om een bruikbare database op te stellen om scouts en trainers te helpen bij het

vergelijken van spelers.

Page 64: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Referentielijst

55

REFERENTIELIJST

Abbott A. Collins D. (2002). A theoretical and empirical analysis of a „state of art‟ talent

identification model. Hight Ability studies; 13(2): 157-178

Atkins S. (2006). Performance of the Yo-Yo intermittent recovery test by elite

professional and semiprofessional rugby league players. Journal of Strength and

Conditioning Research; 20(1): 222-255

Auweele V. Cuyper D. Mele V. Rzwecknicki R. (1993). Elite performance and

personality: From description and prediction to diagnoses and intervention. In A

handbook of research on sport psychology: 257-292

Bangsbo J. Marcello F. Krustrup P. (2008). The Yo-Yo Intermittent Recovery Test: A

useful Tool for Evaluation of Physical Performance in Intermittent Sports. Sports

Medicine; 38(1): 37-51

Bangsbo J. Mohr M. Krustrup P. (2006). Physical and metabolic demands of training and

match-play in the elite football player. Journal of Sports Science; 24(7): 665-674

Bangsbo J. (1994). The physiology of soccer-with special reference to intense

intermittent exercise. Acta Physiologica Scandinavica; 15(619): 1-156

Berg K. Lavoie J.C. Latin R. (1985). Physiological training effects of playing youth

soccer. Medicine and Science in sports and exercise; (17)6: 656-660

Beunen G. Adam G. Baxter-Jones G. Rober L. Mirwald. Thomis M. Lefevere J. Malina

R. Bailey D. (2010). Intraindividual allomteric development of aerobic power in 8- to 16-

year-old-boys. Medicine and Science in Sports and Exercise; 34(3): 503-510

Bradley P. Di Mascio M. Peart D. Olsen P. Sheldon B. (2010). High-intensity activity

profiles of elite soccer players at different performance levels. Journal of strength and

condition research; 24(9): 2343-2351

Page 65: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Referentielijst

56

Buchheit M. Mendez-Villanueva A. Simpson B. Bourdon P. (2010). Match running

performance and fitness in youth soccer. International Journal Sports Medicine; 31: 818-

825

Carlson R. (1988). The socialization of elite tennis players in Sweden: An analysis of the

players‟ backgrounds and development. Sociiology of Sport journal; 5(3): 241-256

Carlson R. (1993). The path to the national level in sports in Sweden. Scandinavian

Journal of Medicine and Science in Sports; 3: 170-177

Castagna C. D‟Ottavio S. Abt G. (2003). Activity profile of young soccer players during

actual match play. Journal of Strenght and Conditioning Research; 17(4): 775-780

Castagna C. Impellizzer, F. Rampinini E. D’Ottavio S. Manzi, V. (2008). The Yo-Yo

intermittent recovery test in basketball players. Journal of Science and Medicine in Sport;

11: 202-208

Castagna C. Impellizzeri F. Cecchini E. Rampinini E. Alverez J. (2009). Effects of

intermittent-endurance fitness on match performance in young male soccer players.

Journal of Strength and Conditioning Research; 23(7): 1954-1958

Castagna C. Manze V. Impellizzeri F. Weston M. Alvarez J. (2010). Relationship

between endurance field tests and match performance in young soccer players. Journal of

Strength and Conditioning Research; 24(12): 3227-3233

Chuman K. Hoshikawa Y. Iisa T. (2010). Anthropometric and fitness characteristics of

international, professional and amateur graduate soccer players from an elite youth

academy. Journal of Science and Medicine in Sport; 13(1): 90-95

Côtè J. Baker J. Abernethy B. (2007). Practice and play in the development of sport

Expertise. Handbook of Sport Psychology; 3: 184-202

Côtè J. (1999). The influence of the family in the development in sport. The sport

psycholist; 13(1): 395-417.

Page 66: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Referentielijst

57

Dellal A. Wong D. Moalla W. Chamari K. (2010). Physical and technical activity of

soccer players in de French First League- with special reference to their playing position.

International Sports Medicine Journal; 11(2): 278-290

Di Salvo V. Baron R. Tschan H. Calderon Montero F. Bachl N. Pigozzi F. (2007).

Performance characteristics according to playing position in elite soccer. International

Journal Sports Medicine; 28(3): 222-227

Ericsson A. Krampe R. Tesh-Römer C. (1993). The role of deliberate practice in the

acquisition of expert performance. Psychological review; 100(3): 363-406

Ericsson A. (2008). Deliberate practice and acquisition of expert performance: a general

overview. Academic emergency medicine; 15(11): 988-994

Fernandez-Gonzalo R. De Souza-Teixeira F. Bresciani G. Garcia-Lopez D. Hernandez-

Murua J. Jiménez-Jiménze R. De Paz J. (2010). Comparison of technical and

physiological characteristics of prepubescent soccer players of different ages. Journal of

Strength and Conditioning Research; 24(7): 1790-1798

Gagné F. (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory.

High Ability Studies; 15(2): 119-147

Gil M. Gil J. Ruiz F. Irazusta A. Irazusta J. (2007). Physiological and anthropometric

characteristics of young soccer players according to their playing position: relevance for

the selection process. Journal of Strength and Conditioning Research; 21(2): 428-445

Helsen W. Van Winckel J. Williams A. (2005). The relative age effect in youth soccer

across Europe. Journal of Sports Sciences; 23(6): 629-636.

Julien H. Turpin B. Carling C. (2008). Influence of birth date on the career of French

professional soccer players. Science & sports; 23(3-4): 149-155.

Kirkendall D. (2000). Physiology of soccer. Exercise and sport science. Philadelphia

(PA): 875-884

Page 67: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Referentielijst

58

Krustrup P. Mohr M. Ellingsgaard H. (2005). Physical demands of elite female soccer

games: importance of training status. Medicine and Science in Sports and Exercise;

37(7): 1242-1248

Krustrup P. Mohr M. Nybo L. et al. (2006). The Yo-Yo IR2 test: physiological response.

reliability. and application to elite soccer. Medicine Science and Sports Exercise; 38 (9):

1666-1673

Krustup P. Mohr M. Amstrup T. Rysgaard T. Johansen J. Steensberg A. Pedersen PK.

Bangsbo J. (2003). The Yo-Yo intermittent recovert test: physiological respons,

reliability and validity. Medicine and science in Sports and Exercise; 35(12): 2120-2120

Le Gall F. Carling C. Williams M. Reilly T. (2010). Anthropometric and fitness

characteristics of international, professional and amateur graduate soccer players from an

elite youth academy. Journal of Science and Medicine in Sport; 13(1): 90-95.

Metaxas T. Sendelides T. Koutlianos N. Mandroukas K. (2006). Seasonal variation of

aerobic performance in soccer players according to positional role. Journal of Sports

Medicine and Physical Fitness; 46(4): 520-525

Mirwald R. Baxter-Jones A. Bailey D. Beunen G. (2002). An assessment of maturity

from anthropometric measurements. Medicine and Science in Sports and Exercise; 34(4):

689-694

Morris T. (1995). Psychological characteristics and sport behavior. Sin sport Psychology:

Theory, Applications and issues: 3-28.

Mujika I. Vaejens R. Matthys J. Santisteban J. Goiriena J. Philippaerts R. (2009). The

relative age effect in a professional football setting. Journal of Sports Sciences; 27(11):

1153-1158

Papaiakovou G. Giannakos A. Michailidis C. Patikas D. Bassa E. Kalopisis V.

Anthrakidis N. Kotzamanidis C. (2009). The effect of chronological age and gender on

the development of sprint performance during childhood and puberty. Journal of Strength

and Conditional Research; 23: 2568 – 2573

Page 68: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Referentielijst

59

Philippaerts R. Vaeyens R. Janssens M. Van Renterghem B. Matthys D. Craen R.

Bourgois J. Vrijens J. Beunen G. Malina R.M. (2006). The relationship between peak

height velocity and physical performance in youth soccer players. Journal of Sports and

Science; 24: 221 – 230.

Plomin R. Owen M.J. Mc Guffin P. (1994). The genetic basis of complex human

behaviors. Science; 264(5166): 1733-1739.

Rampinini E. Sassi A. Azzalin A. Castagna C. Menaspa P. Carlomagno D. Impellizzeri F.

(2010). Physiological determinants of Yo-Yo intermittent recovery tests in male soccer

players. European Journal of Applied Physiology; 108(2): 401-409

Salmela J. (1996). Expert coaches‟ strategies for the development of expert athletes. In

Current Research in sport sciences: 5-19.

Sherar B.L. Robert L. Mirwald. Adam D. Baxter-Jones. Thomis. (2005). Prediction of

adult height using maturity-base cumulative height velocity curves. Journal of pediatrics;

147(4): 508-514

Simmons C. Paull G. (2001). Season-of-birth bias in association football. Journal of

Sports Sciences; 19(9): 677-686

Singer R.N. Janelle C.M. (1999). Determining sport expertise: From genes to supremes.

International Journal of Sport Psychology; 30(2): 117-151.

Stolen T. Chamari K. Castagna C. Wisloff U. (2005). Physiology of soccer: An update.

Sports Medicine; 35(6): 501-536

Stroyer J. Hansen L. Klausen K. (2003). Physiological and activity pattern of Young

soccer players during match play. Medicine and Science in Sports and Exercise; 36(1):

168-174

Thomas A. Dawson B. Goodman C. (2006). The Yo-Yo test: reliability and association

with a 20-m run and VO2max. International journal of Sports Physiology; 1(2): 137-149

Page 69: Quasi-longitudinale evolutie van het acyclisch aeroob ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/632/RUG01-001787632...proces werd het voor clubs onmogelijk om na afloop van een contract

Referentielijst

60

Thomas V. Reilly T. (1977). Effects of a program of pre-season training in fitness if

soccer players. Journal of sports medicine and physical fitness; 17(4): 401-412

Vaeley R. (1992). Personality and sport: A comprehensive review. In advances in Sport

Psychology; 25-59.

Vaeyens R. Lenoir M. Williams A.M. Philippaerts R. (2008). Talent Identification and

Development Programmes in Sport: Current Models and Future Directions. Sports

Medicine; 38 (9): 703-714.

Vaeyens R. Malina R. Janssens M. (2006). A multidisciplinary selection model for youth

soccer: the Ghent Youth Soccer Project. Journal of Sports and Medicine; 40(11): 928-

934.

Väntinnen T. Blomqvist M. Hakkinen K. (2010). Development of body composition,

hormone profile, physical fitness, general perceptual motor skills, soccer skills and on-

the-ball performance in soccerspecific laboratory test among adolescent soccer players.

Journal of Sports Science and Medicine; 9: 547-556

Vrijens J. Bourgois J. Lenoir M. (2007). Basis voor verantwoord trainen. 10:310-361

Williams A.M. Davids K. (1995). Declerative knowledge in sport: A byproduct of

experience or a characteristic of expertise? Journal of Sport and Exercise Psychology;

17(3): 259-275.

Williams A. Reilly T. (2000). Talent identification and development in soccer. Journal of

Sports Sciences; 18(9): 657-667

Wong P. Chamari K. Dellal A. Wisloff U. (2009). Relationship between anthropometric

and physiological characteristics in youth soccer players. Journal of Strength an

Conditioning Research; 23(4):1204-1210

Young W. Newton R. Doyle T. (2005). Physiological and anthropometric characteristics

of starters and non-starters and playing positions in elite Australian Rules football: a case

study. Journal of Science and Medicine in Sport; 8(3): 333-3