Psychologie Hfst. 5 - 9

14
Psychologie & sociologie Deel 2 van 3 : Hoofdstuk 5 t/m 9 Ook verkrijgbaar : Deel 1 : Hoofdstuk 1 tot en met 4 Ook verkrijgbaar : Deel 3 : Hoofdstuk 10 tot en met 15 Bronvermelding: Titel: Psychologie & sociologie: Basiscursus Vierde druk Auteur: Ella Wijsman Uitgever: Wolters-Noordhoff ISBN: 90-01-40003-5 Aantal pagina’s boek: 350 Aantal hoofdstukken boek: 15 De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2005 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per e-mail aan [email protected].

Transcript of Psychologie Hfst. 5 - 9

Page 1: Psychologie Hfst. 5 - 9

Psychologie & sociologie

Deel 2 van 3 : Hoofdstuk 5 t/m 9Ook verkrijgbaar : Deel 1 : Hoofdstuk 1 tot en met 4

Ook verkrijgbaar : Deel 3 : Hoofdstuk 10 tot en met 15

Bronvermelding:

Titel: Psychologie & sociologie: BasiscursusVierde drukAuteur: Ella WijsmanUitgever: Wolters-NoordhoffISBN: 90-01-40003-5

Aantal pagina’s boek: 350Aantal hoofdstukken boek: 15

De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Jedient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat welnastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aanhet bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverseverwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.

Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2005 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden.De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragenkan je je wenden per e-mail aan [email protected].

Page 2: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

2

Inhoudsopgave

Deel 1 Psychologie

Hoofdstuk 5 Attitude pag.3

Hoofdstuk 6 Perceptie pag.5

Deel 2 Sociale psychologie

Hoofdstuk 7 Communicatie pag.6

Hoofdstuk 8 Interpersoonlijke attractie pag.9

Hoofdstuk 9 Groepsprocessen pag.10

Page 3: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

3

Hoofdstuk 5 Attitude

5.1.Het begrip attitudeMensen hebben allerlei meningen en voorkeuren. Dat noemen we attitudes. Het gaat omevaluaties over alle mogelijk objecten (mensen, gebeurtenissen, dingen) en de geneigdheidvan de persoon om daarover te denken en ernaar te handelen. In de literatuur treffen we driecomponenten aan van attitudes:

1. Cognitief element; bepaalde cognities, opvattingen, kenniscomponent, wat je weetvan het object waar de attitude zich op richt.

2. Affectief element; een gevoelscomponent, een manier van voelen t.a.v. ‘iets’.3. Conatief element; een gedragscomponent, geneigdheid tot handelen.

Deze kunnen elkaar onderling beïnvloeden. Een attitude is dus een betrekkelijk consistente envoorspelbare manier van denken, voelen en geneigdheid tot handelen ten aanzien van eenbepaald object. Attitudes zijn niet aangeboren maar worden aangeleerd. Een van de manierenom tot attitudes te komen is ervaringsleren. Klassiek conditioneren is het optreden van eenrespons bij het geven van een stimulus zoals in het experiment van Pavlov. Bij datexperiment werd een ongeconditioneerde stimulus omgezet in een geconditioneerde. Bij onsmensen werkt dat ook zo; op den duur gaan we zaken met elkaar associëren; ook als dat nietterecht is. We hebben bijvoorbeeld negatieve ervaringen met het drankje dropshot. Bij hetzien van dat drankje kunnen we ons dan al misselijk gaan voelen. Hoewel dat objectief gezienniet redelijk is. Operant conditioneren is het straffen en belonen van bepaald gedrag. Ookblootstelling (exposure) kan leiden tot beïnvloeding van attitudes.Attitudes spelen een belangrijke rol bij het aangaan van relaties (interpersoonlijke relaties) ende vorming van een zelfbeeld.

5.2.Cognitieve dissonantieEen andere theorie is die van cognitieve dissonantie. Als een consument tevreden is over eenaankoop zal dat zijn opvattingen, meningen en gevoelens over dat product versterken.Zo niet, dan gebeurt er vaak iets anders. Er is een verschil tussen wat hij/zij eerst dacht en wathij/zij nu over het product denkt. Hierbij zijn drie combinaties mogelijk:

1. Het is dissonant; roken is ongezond en ik rook toch; mijn fiets is gerepareerd en tochdoet ‘hij het niet. Hierbij is kennis van X en Y niet in overeenstemming.

2. Het is consonant; roken is ongezond en ik rook inderdaad ook niet; mijn fiets isgerepareerd en doet het prima. Hierbij is kennis van X en Y in overeenstemming.

3. Irrelevant; ik weet dat ik rook; mijn fiets is gerepareerd; hierbij hebben kennis van Xen Y niks met elkaar te maken.

Zie ook intermezzo 5.1. hfst.5; blz.114; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

5.3.De relatie tussen attitude en gedragAttitudes beïnvloeden gedrag. Dit wordt duidelijk in het gedragsintentiemodel van Ajzen enFishbein. Zij beschrijven de attitude t.a.v. het gedrag en de perceptie van de sociale norm alsbouwstenen voor de gedragsintentie. Deze wordt nog verder gevormd door de perceptie vanpersoonlijke of situationele belemmeringen, wat uiteindelijk tot gedrag leidt. Zie ook figuur5.1. hfst.5; blz.115; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

5.4.AttitudeveranderingAttitudes kunnen via conditioneren en leerprocessen tot stand komen. We gaan nu in op dediverse theorieën omtrent het aanleren/afleren en veranderen van attitudes.

Page 4: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

4

Message Learning. In de tweede wereldoorlog gingen Amerikanen op Yale aan de slag methet verklaren van het succes van de propaganda van Hitler. Men wilde tegenwicht bieden.Volgens deze geleerden verloopt informatieverwerking alsvolgt:

- de boodschap moet aandacht krijgen van de ontvanger- de boodschap moet begrepen worden- de inhoud moet geaccepteerd worden en men moet overtuigd zijn

Bij die derde stap kan men dus de attitudes veranderen.

In de cognitieve-responsbenadering gaat men er vanuit dat attitudes niet zomaar door elkeboodschap verandert kunnen worden maar met name door boodschappen die positievegedachten opwekken bij degene die de informatie verwerkt. Om deze gedachten in kaart tebrengen gebruikt men thought listing het opstellen van een lijst van gedachten die dedeelnemers aan een experiment te binnen schieten bij het horen van de boodschap.

Het Elaboration Likelihood Model. Elaboration betekent ‘uitgebreide overdenking’.Likelihood betekent ‘waarschijnlijkheid’. In deze theorie gaat men er vanuit dat mensen op 2manieren met informatie om kunnen gaan. De eerste is het systematisch verwerken vaninformatie. De ander is het verwerken van informatie aan de hand van heuristieken. De kansop overdenking hangt af van de motivatie van de ontvanger en zijn/haar mogelijkhedendaartoe.

Page 5: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

5

Ook cognitieve dissonantie kan leiden tot attitudeverandering.Mensen zijn soms erg gesteld op bestaande attitudes en willen deze niet loslaten. Dat kan zijnomdat er bepaalde belangen in het spel zijn. andere redenen zijn het vasthouden aan een setvan meningen, behouden van identiteit, behoud van keuzevrijheid, etc.Doordat we een bepaalde set van overtuigingen hebben, die we liever niet willen aanpassen,zullen we ook informatie anders gaan verwerken, deze informatie kleuren al naar gelang hetons uitkomt.

Page 6: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

6

Hoofdstuk 6 Perceptie

6.1.Het begrip perceptiePerceptie is het waarnemen, interpreteren en toekennen van betekenis aan de dingen die wewaarnemen waardoor er een zinvol en betekenishebbend beeld van de werkelijkheid ontstaat.Bepaalde prikkels pikken we sneller op dan anderen; als iemand tegen je schreeuwt, valt datnatuurlijk meer op dan dat iemand rustig praat. We kennen ook subliminale perceptie. Dit iswaarneming die zo snel gaat dat het onbewust plaatsvindt. Hierbij ligt de prikkel in feiteonder de bewuste waarnemingsdrempel. In 1957 was er een marketeer die op het idee kwamin bioscoopreclame subliminale boodschappen te integreren van 30 milliseconden (1/3000e

van een seconde) en wat bleek? Mensen gingen inderdaad meer van het betreffende productkopen. Dit wijst erop dat er boodschappen zijn die onder de bewustzijnsdrempel liggen.

6.2.SelectieMensen selecteren de informatie die ze op zich afkrijgen voortdurend. Dat moet ook welomdat we nu eenmaal niet alles bewust kunnen waarnemen, laat staan er betekenis aantoekennen. Wat iemand selecteert uit het waargenomen hangt af van:

- Kenmerken van de sociaal-culturele omgeving; hier draait het om iemand relatie totde groep of cultuur waar hij/zij toe behoort. Er zijn bepaalde verhoudingen tussengroepen die de waarneming kleuren, zoals de verhouding tussen Greenpeace en Shell.

- Kenmerken van de prikkels; ten eerste is de grootte van de prikkel van belangalsmede de intensiteit van de prikkel. Verder is contrast van belang; hoe de prikkelzich verhoudt tot de achtergrond. Ook herhaling kan zorgen voor meer waarneming.Verder spelen geur, beweging en nieuwheid van de prikkel een rol.

- Kenmerken van de waarnemer; hierbij gaat het om persoonlijkheid, leerprocessen,motivatie, referentiekader en verwachtingen van de waarnemer.

6.3.OrganisatieZoals gezegd wordt informatie ook georganiseerd om succesvol in het brein opgeslagen tekunnen worden. Hierbij spelen bepaalde wetmatigheden een rol, namelijk:

- De Gestaltwetten; mensen nemen dingen ‘als geheel’ waar en niet de afzonderlijkefacetten. Dit zijn de wet van de goede voortgang, de wet van de nabijheid en degelijkheid. Zie de plaatjes, hfst.6; blz.130; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

- Figuur-achtergrondrelaties; mensen bekijken dingen door ze in een context teplaatsen. Prikkels veranderen van betekenis naarmate de achtergrond verandert. Ziede plaatjes hfst.6; blz.127; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

6.4.InterpretatieVerder interpreteren mensen prikkels; ze horen bijvoorbeeld een reclamedeuntje en denkenaan een bedrijf. Mensen kennen dus betekenis toe aan wat ze waarnemen. Hierbij zijn mensengeneigd dingen in te delen in ‘wij’ en ‘zij’.

6.5.Interpersoonlijke perceptieOok bij het waarnemen van personen speelt selectie een rol. We zien hier bijvoorbeeld hethalo-effect waarbij één positieve eigenschap van die persoon, het héle beeld van diegenepositief kleurt. Het Horn-effect is het tegenovergestelde hiervan. Zie ook casus 6.1. enintermezzo 6.2. hfst.6; blz.132-133; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.De denkwijze waarbij de invloed van omgevingsfactoren op de situatie onderschat wordt enmen gebeurtenissen toeschrijft aan persoonskenmerken noemen we de fundamenteleattributiefout.

Page 7: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

7

Deel 2 Sociale psychologieHoofdstuk 7 Communicatie

7.1.Communicatie en vormen van communicatieSociale interactie is het uitwisselen van verbale en non-verbale signalen, bewust of onbewust.Dit noemen we ook wel communicatie. Communicatie heeft verschillende functies:

- Sturende functie; het stuurt het gedrag van anderen- Relationele functie; men kan onder woorden brengen in welke relatie men tot een

ander staat.- Expressieve functie; zich uitdrukken in taal of gebaar- Informatieve functie; men kan er informatie mee overdragen

7.1.1. Verbale communicatie en non-verbale communicatieOnder verbale communicatie verstaan we mondelinge en schriftelijke communicatie. Non-verbale communicatie is alle communicatie die niet via woorden of letters gaat maar doorlichaamstaal. Denk aan gezichtsuitdrukkingen maar ook lichaamshouding (ook de afstand totde ander) etc. Zie ook intermezzo 7.1. hfst.7; blz.145; Psychologie & Sociologie; EllaWijsman.

7.1.2. Interpersoonlijke communicatie en massacommunicatieMassacommunicatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk en vindt meestal plaats doortechnische hulpmiddelen. De tegenhanger daarvan is interpersoonlijke communicatie tussenmensen zoals telefoongesprekken, e-mailverkeer tussen personen, etc.

7.1.3. Interne en externe communicatieInterne communicatie draait om motiveren en informeren. Men moet op de hoogte zijn vanbelangrijke ontwikkelingen. Medewerkers zijn beter gemotiveerd als de communicatie soepelverloopt, de afstemming probleemloos is. Het dient ook voor de onderlinge afstemming.Bij externe (of concerncommunicatie) gaat het om het communiceren van de organisatie alsgeheel met de bedrijfsomgeving.

7.1.4. Formele en informele communicatieBij interne formele communicatie onderscheiden we:

- Verticale communicatie;o top-down, van boven naar benedeno bottum-up, van beneden naar boven

- Horizontale communicatie; tussen medewerkers op hetzelfde niveau

Bij interne informele communicatie zien we:- Diagonale communicatie; schuin,- Parallelle communicatie; loopt evenwijdig aan elkaar

7.2.Cultuurverschillen en communicatieEen ander onderscheid tussen communicatie is dat in directe en indirecte communicatie. Ookcultuur speelt een rol hierbij. Nederlanders en Amerikanen bijvoorbeeld communiceren veeldirecter dan bijvoorbeeld in Japan het geval is. Er ontstaan dus verschillende visies opcommunicatie. We zien globaal een collectieve ‘wij-cultuur’ en de westerse individualistische‘ik-cultuur’. Zie ook tabel 7.1. hfst.7; blz.148; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman. Zieook de voorbeelden, hfst.7; blz.148; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

Page 8: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

8

7.3.Het communicatieprocesGeen communicatieproces is gelijk aan het andere. We kunnen echter wel een basismodelopstellen waar elk proces aan voldoet. In dat model zien we:

- Zender; die de boodschap zendt.- Boodschap; het ‘gecommuniceerde’- Ontvanger; deze ontvangt de boodschap- Medium; via welke de boodschap doorgegeven wordt.

In een communicatieproces is er sprake van terugkoppeling, doordat de ontvanger op dezender reageert, deze wordt dan weer zender. Als de eerste zender daar weer op reageertnoemen we dat terugkoppeling.Boodschappen moeten we encoderen, in code plaatsen, omdat we niet telepathisch zijn. Wemoeten onze gedachten dus omzetten in woorden. De ontvanger kan dan weer decoderen; hetgehoorde omzette in gedachten. Zie ook figuur 7.1. hfst.7; blz.150; Psychologie & Sociologie;Ella Wijsman.

7.4.Circulariteit, interactiepatroon en interpunctieWe hebben tot nu toe de communicatie als een vrij statisch proces beschreven maar in feite iser sprake van een doorlopend proces van communicatie. Mensen zijn vaak tegelijkertijdzender en ontvanger. Terwijl iemand praat, zend de ander non-verbale signalen uit,bijvoorbeeld interesse of juist verveling.Circulariteit betekent ‘rondgang’ en wijst dus op het feit dat communicatie een proces is datvoortdurend doorgaat. Zie ook intermezzo 7.2. hfst.7; blz.153; Psychologie & Sociologie; EllaWijsman.We kennen ook het begrip interactiepatroon. Dat is een serie gedragingen of handelingen diekenmerkend is voor een subcultuur. Een bepaalde manier van doen binnen een bepaalde groepten aanzien van de interactie (communicatie). Deze interactiepatronen worden ook welaangeduid als sociale relaties. Problemen in de relaties kunnen o.a. door interpunctie tot standkomen; dit betekent dat mensen anders denken over oorzaken en gevolg. Mensen hebben eenverschillende kijk op de werkelijkheid. Om dit soort problemen op te lossen kan men ‘pratenover het praten’ of ‘communiceren over de communicatie’. Dit noemen wemetacommunicatie.

7.5.Misverstanden en storingenBij communicatie hebben we zoals gezegd ook te maken met selectieve perceptie. Denk maaraan het gezegd ‘Oost-Indisch doof zijn’. Andere problemen zijn:

- Redundantie; dit is overbodige informatie. Als iemand dit wil verminderen kan hij afen toe gaan samenvatten om te zorgen dat hij zeker weet dat hij goed begrepen heeftwat de hoofdlijn van de boodschap was.

- Ruis; er kan ook ruis optreden; als men bijvoorbeeld niet helder onder woorden brengtwat men wil zeggen, dit is interne ruis. Achtergrondlawaai is een voorbeeld vanexterne ruis.

- Ontbreken van feedback; er is geen mogelijkheid om te reageren op wat de anderezegt of er wordt niks teruggezegd.

- Diskwalificaties; mensen zeggen niet wat ze willen zeggen.

7.6.Inhoud, betrekking en de vier aspecten van de boodschapVerder kunnen we kijken naar inhoud van de communicatie en de betrekkingen. Betrekking isin feite een ander woord voor relatie, maar het is neutraler. Ook de context is bijcommunicatie van belang.

Page 9: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

9

We onderscheiden in communicatie een viertal aspecten:- Appellerende aspect; hier gaat het om het benadrukken van de boodschap, het beroep

doen op een handeling door de ander.- Relationele aspect; hier gaat het om de relatie tussen zender en ontvanger; er kan

sprake zijn van aanvulling tussen de beide personen (complementaire relatie), eengelijke relatie (symmetrie) of ongelijkheid (asymmetrie).

- Expressieve aspect; hierbij draait het om het geven van informatie over zichzelf doorde zender; hij wil iets uitdrukken, een gevoel onder woorden brengen of een non-verbale lading bijvoegen in de boodschap.

- Zakelijke aspect; dit heeft betrekking op de inhoud, hetgeen dat gezegd wordt.Hierbij draait het dus om de feiten.

7.7.Effectieve communicatieOm effectieve communicatie tot stand te brengen geldt een viertal voorwaarden:

- Affectieve voorwaarde; men moet dezelfde waarde toekennen aan wat er gezegdwordt.

- Interpretatieve voorwaarde; men moet dezelfde betekenis toekennen aan wat ergezegd wordt

- Cognitieve voorwaarde; beiden moeten begrijpen wat er gezegd wordt.- Technische voorwaarde; men moet dezelfde taal spreken, elkaar kunnen verstaan

Verder is het van belang om rekening te willen houden met de belangen en waarden van deander. Actief luisteren is ook va groot belang. Verder kan het voor effectieve communicatienuttig zijn om gebruik te maken van metacommunicatie zodat problemen besproken worden.

Page 10: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

10

Hoofdstuk 8 Interpersoonlijke attractie

8.1.Attractie: sympathie of liefde?Attractie is een ander woord voor aantrekkingskracht. Mensen kunnen zich aangetrokkenvoelen tot één of meerdere personen. We kennen verschil tussen sympathie en liefde;sympathie draait om respect en een algemeen positieve attitude, maar liefde gaat verder:

- Intimiteit- Afhankelijkheid en gehechtheid- Wederzijdse zorg

Mannen zijn doorgaans meer gericht op het doen van dingen met seksegenoten, vrouwenmeer op het onderhouden van relaties. Ze hebben sociale relaties als een steunfunctie. Eenman die alleen komt te staan heeft het vaker moeilijk door een minder hecht en ontwikkeltsociaal netwerk.

8.2.Voorwaarden voor interpersoonlijke attractieVoorwaarden voor interpersoonlijk attractie zijn:

- Overeenkomsten in kenmerken; men moet doorgaans op een aantal fronten opelkaar lijken, dezelfde voorkeuren en achtergrond hebben.

- Delen van dezelfde opvattingen; men moet normen en waarden delen en totovereenstemming komen over wat men belangrijk vindt in het leven.

- De ander aantrekkelijk vinden; we moet sprake zijn van lichamelijkeaantrekkelijkheid,

- Ruimtelijke nabijheid; bij de ander in de buurt zijn, doordat mensen aan elkaarblootgesteld worden, ontwikkelt een relatie zich. Uit het oog is uit het hart.

8.3.(Huwelijks)partnerkeuzeIn de psychologie staan eigenlijk 2 visies tegenover elkaar, de een zegt dat gelijken elkaaraantrekken, de anderen zeggen: “opposites attract”.Er is natuurlijk ook een combinatie mogelijk, die vinden we bijvoorbeeld in de zeeftheorie diestelt dat het proces van partnerkeuze een dynamisch proces is met veel factoren.Bij het kiezen van een partner is er sprake van het ontwikkelen van een interactiepatroon. Wekennen ook het Romeo en Julia-effect waarbij mensen zich tot elkaar aangetrokken voelenjuist doordat het niet kan of mag; tegen de stroom in.

8.4.Aandachtspunten voor een goede relatieBij het vormgeven van een goede relatie draait het om het afstemmen van waarden ennormen, gedrag, persoonlijkheid, behoeften, perceptie. Er is daarbij sprake van eensocialisatieproces; mensen leren van elkaar en groeien zo naar elkaar toe. Zie ook intermezzo8.3. hfst.8; blz.174; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

8.5.Gewenste en ongewenste relatiesRelaties kunnen ook ongewenst zijn. Als iemand zijn of haar ex-partner niet los kan laten,omdat het huwelijk nu eenmaal een sterke hechting betekent, kan diegene de ex gaanachtervolgen met brieven, telefoontjes, bezoekjes, etc. dat heet stalken, het achtervolgen vande partner. Stalkers hebben vaak weinig sociale vaardigheden ze hebben sterke behoefte aancontrole en ze hebben een onzekere ambivalente hechtingsstijl.Ook seksuele intimidatie kan voorkomen. Ook hier is sprake van eenrichtingsverkeer; de enebetrokkenen wil het niet, de ander wel.

Page 11: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

11

Hoofdstuk 9 Groepsprocessen

9.1.Groepen en groeperingenOnder een groep verstaan we een verzameling van twee of meer mensen die in zekere matevan elkaar afhankelijk zijn, uitgangspunten en waarden delen en elkaar wederzijdsbeïnvloeden. Kenmerken van groepen zijn:

- Structuur; er is altijd een zekere structuur. We kennen bijvoorbeeld de socialecategorie (o..b. van bijvoorbeeld inkomen of beroepsstatus), de collectiviteit, etc.

- Gezamenlijke waarden, opvattingen e.d.; men heeft dezelfde doelen en is het eensover waarden en normen, gedragsregels, etc.

- Directe interactie; er is sprake van direct contact tussen de leden.

We kennen verschillende groeperingen, namelijk een groep, collectiviteit, sociale categorie eneen situatie van togetherness. Zie ook tabel 9.1. hfst.9; blz.181; Psychologie & Sociologie;Ella Wijsman.Andere manieren om groepen van elkaar te onderscheiden zijn het onderscheid in formele ofinformele groepen, primaire en secundaire groepen, taakgerichte of relatiegerichte groepen.

9.2.De functie van groepen; referentiegroepenDe functies van groepen zijn o.a. veiligheid en geborgenheid voor de leden, het verwervenvan invloed en macht, het krijgen van status en erkenning en het bereiken van zelfontplooiing.We kennen ook referentiegroepen. We zien bij referentiegroeperingen:

- Dat gedrag niet altijd door één referentiegroepering bepaald wordt.- Dat er ook zoiets bestaat als een referentiepersoon; geen groep maar een invloedrijk

figuur die mensen inspireert.- Er bestaat ook socialisatie die gericht is op een toekomstig lidmaatschap van een

groep. Daarom hebben we het ook wel over ‘anticiperende socialisatie’ op basis van‘voortschrijdend inzicht’. Je kan hierbij ook denken aan een stage, inwerktraject, etc.

We zien tenslotte ook het verschijnsel ‘aspiratiegroepering’, dit is een groep mensen dieaspiraties heeft om toe te treden tot een andere groep.

9.3.De ontwikkeling van de groepGroepen zijn niet statisch maar dynamisch. Ze zijn dus nooit hetzelfde. De groep ontwikkeldzich in de tijd alsvolgt.1. De oriëntatie- en vormingsfase. Mensen tasten elkaar af, en er staat een soort evenwicht

in rolverdeling, taakverdeling en onderlinge cognities.2. Confrontatiefase. Mensen ontdoen zich van de aanvankelijke leiders en gaan met elkaar

strijden.3. Integratiefase. In deze fase komt de groep dichter tot elkaar. Men accepteert elkaar, en er

ontstaat een betrekkelijk heldere groepscultuur.4. Operationele fase. Hierin kunnen mensen gewoon aan de slag. Er is geen tijd meer nodig

om dingen af stemmen. De groep is uitgegroeid (volwassen).5. Eindfase. Groepen vallen om een of andere reden uit elkaar (taak zit erop, mensen zijn

elkaar zat, etc.).

Groepen kunnen soms heel lang in een bepaalde fase zitten. Groepen kunnen ook bewustwerken aan de onderlinge verhoudingen.Zie ook intermezzo 9.1. hfst.9; blz.185; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

Page 12: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

12

9.4.Communicatie binnen de groepOm inzicht te krijgen in de interactiepatronen en communicatie binnen een groep kan mengebruik maken van de observatiecategorieën van Bales en zijn interactieprofiel. Zie hiervoortabel 9.2. en figuur 9.1. hfst.9; blz.187-189; Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.

9.5.Structuur, positie en statusOp een zeker moment in de ontwikkeling van een groep ontstaat er stabiliteit in de onderlingeverhoudingen, de structuur, posities e.d. Er ontstaat volgers en leiders, mensen met bepaaldetaken, etc. Onder structuur verstaan we de manier waarop mensen verschillende positiesinnemen en op een bepaalde manier in relatie staan tot elkaar.Een positie kan verworven of toegewezen zijn. Aan elke positie hangt een bepaalde status;een voorzitter heeft over het algemeen meer status dan een gewoon groepslid.

9.6.Rollen en rolconflictenOnder rol verstaan we het gedrag dat van iemand die een bepaalde positie bekleed wordtverwacht wordt. Die zijn lang niet altijd gelijk, en van vele factoren afhankelijk. Maar, er zijnook duidelijke rolverwachtingen: zo verwacht men van ouders dat ze hun kinderen opvoeden.Dahrendorf is van mening dat de positie en rol de schakel zijn tussen individu ensamenleving. Iemand heeft een positie. Dat is individueel. De verwachtingen over de rolechter, maken de koppeling met de samenleving. De samenleving (of andere socialeverbanden) dwingt mensen dus om iets te doen met een bepaalde positie, een rol te gaanvervullen. Mark speelt niet de rol die van hem verwacht wordt, hij legt zich niet neer bij de roldie de buurt wil dat hij speelt. Dat kan leiden tot sanctionering (bestraffing) enexcommunicatie (doodgezwegen of uitgesloten worden). Hoe meer sociale status of sociaalaanzien iemand heeft, hoe meer mogelijkheden tot sanctionering.Van roldistantie is sprake als iemand zich tegen zijn zin schikt in een bepaalde rol, eenbepaalde rol acteert (doet alsof). Als iemand een rol die anderen hem toeschrijven zich eigenmaakt, noemen we dat internaliseren. Tot nu toe klinken rollen heel vervelend, maar wekunnen niet zonder, ze regelen onze maatschappij. Niet alle rollen liggen echter vast. Mensenhebben ook vrijheid zelf dingen in te vullen.

Rolattributen en statussymbolen. Een rolattribuut is een middel om een bepaalde rol uit tebeelden. Dit zijn dus uiterlijkheden die duidelijk maken welke rol iemand vervult.Bijvoorbeeld een politie-uniform. Statussymbolen zijn uiterlijkheden die duidelijk maken datiemand heel invloedrijk is, macht, geld etc. heeft. Een dure auto bijvoorbeeld. Het helptmensen duidelijk te maken wie ze zijn; welke rol ze spelen/hebben/innemen.

Rolconflicten. Rollen en posities maken dus iemand wat hij is. Elke rol heeft een rolsegmentdat verwijst naar de persoon. Dat geldt ook voor positie. Het geheel van rolsegmenten is derolset (set van rollen). Niet alles loopt echter altijd op rolletjes. We kennen ook rolconflicten.Een intern rolconflict is een conflict waarbij iemand binnen 1 rol niet weet welk gedrag hijmoet vertonen. Van een extern rolconflict spreken we als iemand spanning ervaart tussentwee rollen die hij speelt. Maar hoe ga je met rolconflicten om? Hier de mogelijkheden:1. Je zoekt de gulden middenweg, een compromis.2. Je kan je omgeving kenbaar maken dat je met een rolconflict zit.3. Je probeert zoveel mogelijk te voorkomen door zaken gescheiden te houden.4. Je verandert de inhoud van je rol, zodat de verwachtingen ervan veranderen.5. Je verbergt je conflict.6. Je kiest één van beide rollen.

Page 13: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

13

7. Je vraagt steun aan mensen met dezelfde problemen.

9.7.Groepscultuur, groepsnormenBij groepscultuur gaat het om een collectief stelsel van gedragscodes, meningen, normen enwaarden, etc. Wat accepteert men wel en wat niet. Een houding bestaat uit willen, denken,voelen, en geneigdheid tot handelen. Een groepsnorm is een (ongeschreven) regel waar deleden zich aan moeten houden. Deze normen kunnen zelf ontwikkelt zijn door de leden maarook voortkomen uit maatschappelijke normen en waarden of voor toeval ontstaan.We kennen taaknormen die betrekking hebben op de uitvoering van het werk enomgangsnormen die betrekking hebben op de samenwerking. Normen kunnen stimulerend ofblokkerend werken.

9.8.CohesieBij cohesie gaat het om onderlinge aantrekkingskracht, de hechting van de leden onderling.Men kan dit in kaart brengen middels een sociogram. Zie hiervoor figuur 9.2. hfst.9; blz.195;Psychologie & Sociologie; Ella Wijsman.Cohesie kan versterkt worden door te zorgen dat het moeilijk is om het lidmaatschap teverwerven, door druk van buitenaf en door het succesvol afronden van een taak.

Page 14: Psychologie Hfst. 5 - 9

Bron: Psychologie & sociologie – Ella Wijsmanwww.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

14

9.9.Communicatie tussen groepenGroepen kunnen elkaar ook onderling beïnvloeden. We hebben het dan overintergroepsrelaties. Verschillen bestaan op een aantal punten namelijk:

- Het punt van identiteit (wie zijn wij en wat willen we neerzetten) en visie;o Is men gericht op doelen en zo ja welke?o Is men gericht op korte of lange termijn?o Hoe gaan we met elkaar om als leden?o Hoe ziet onze groepsstructuur eruit?

- Ten aanzien van belangen; men kan belangen hebben die strijdig zijn. We zien hierook de vorming van groepen van groepen, dit zijn conglomeraten (samenklonteringen)van groepen die samenwerken tegen andere groepen om belangen te behartigen.

- Wij-groepen en zij-groepen; naarmate mensen zich meer verbonden voelen met eengroep (het wij-gevoel) gaat men anderen meer tot een zij-groep indelen. Dit betekentconcreet:

o Verschil in beoordeling, ‘oh hij hoort bij die groep en dat is zus of zo’o Stereotypering, ‘oh, hij hoort bij die groep dus hij is zus of zo’o Verschil in waarneming, men ziet mensen anders door hun lidmaatschap van

de andere groepo Verschil in betrokkenheid, men is minder betrokken bij (leden van) de zij-

groep.