Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse...

98
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse geschiedenis ACADEMIEJAAR 2015 – 2016 Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis Verwondering of ver-andering? VIER INDIVIDUEN UIT DE BOURGONDISCHE REGIO OVER ‘DE TURK’, 1488-1589 Linde Nuyts

Transcript of Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse...

Page 1: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Promotor: Jan Dumolyn

Vakgroep Middeleeuwse geschiedenis

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Geschiedenis

Verwondering of ver-andering?

VIER INDIVIDUEN UIT DE BOURGONDISCHE REGIO OVER

‘DE TURK’, 1488-1589

Linde Nuyts

Page 2: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

1

Page 3: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

2

Verklaring i.v.m. auteursrecht

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie

beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het

auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij

het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en).

Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp

heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht

van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en

figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele

doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 4: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

3

Dankwoord

Voor ik u meeneem in de zestiende eeuw wil ik enkele verdiende woorden van dank uiten. Ik

wil graag mijn promotor Jan Dumolyn bedanken voor zijn vertrouwen in mij vanop drieduizend

kilometer afstand en voor zijn geruststellende antwoorden op mijn vaak verwarde e-mails. Ik bedank

mijn ouders voor hun onvoorwaardelijke steun en berusting en mijn broers voor hun ontspannende

gekheid. Tijl ben ik extra dankbaar voor zijn taalkundige en inhoudelijke hulp. Ik wil Florian en Camille

bedanken voor het raadplegen, inscannen en doorsturen van onmisbare documenten. Leen verdient

hier ook een plaatsje dankzij haar constructieve kritiek. Mijn vrienden in Turkije dank ik voor hun

luisterende oren naar mijn geklaag over computerstaren bij prachtig weer. Ik dank hen voor hun

geduld met mijn weetjes over het zestiende-eeuwse perspectief van mijn reizende auteurs, dat mij

altijd van een extra laagje voorzag bij het beschouwen van het verwonderende Istanboel.

Ik voelde me bij het schrijven van deze thesis af en toe verbonden met Cornelius de Schepper

en Ogier van Busbeke. Alle drie waren we Vlamingen die zichzelf in Turkije soms thuis en soms

verloren voelden, maar we waren steeds blij verrast over onbekende nieuwigheden op ons pad. Ik las

het deel in De Scheppers dagboek waarin hij de Gouden Hoorn beschrijft al kijkend naar de Gouden

Hoorn uit het raam in het ongelofelijk appartement van Tuğrul, die ik bij deze ook wil bedanken.

Hierdoor kon ik De Scheppers vergelijking van het oude Istanboel en Pera met de Antwerpse linker- en

rechteroever zelf overwegen. In hetzelfde appartement sprak ik met Tuğrul’s vrouw en vernam haar

afstamming van de Bourgondische Geoffroy de Thoisy, die in verband met Filips de Goede zijn

kruistochtplannen naar Istanboel afzakte. Het leek alsof ik zelf leefde in de geschiedenis die ik hier

probeer te schrijven.

Naast deze romantisering maakte het verband tussen mijn bronnen en mezelf me ook bewust

van mijn eigen en andermans hedendaagse beschouwingen van ‘de Turk als Ander’. Onbewuste cross-

culturele projecties zijn van alle tijden. De realisatie ervan kan enkel tot positieve resultaten leiden.

Bedankt dan ook aan iedereen die mijn Erasmusavonturen mee mogelijk heeft gemaakt, niet in het

minst alweer mijn ouders. Ik heb in de voorbije twee jaar enorm veel bijgeleerd, heb de wereld, haar

inwoners en haar verleden anders leren benaderen. Dit heeft de invalshoeken van deze thesis sterk

beïnvloed. Ik wil het gehele Erasmusproject bedanken. Ik begrijp niet hoe onder andere Maggy Arco

de veelheid aan documenten van al die chaotische studenten steeds op tijd op de juiste bestemming

weet te krijgen. Ik voel dan ook een grote bewondering en dankbaarheid voor het organisatietalent

van het hele Gentse en bij uitbreiding Europese Erasmusteam.

Page 5: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

4

Inhoudstafel

Verklaring i.v.m. auteursrecht ................................................................................................................. 2

Dankwoord .............................................................................................................................................. 3

Noot over nomenclatuur ......................................................................................................................... 6

1. Inleiding ........................................................................................................................................... 8

2. Het ‘imago Turci’: een geschiedenis .................................................................................................. 14

2.1. Antieke ideeën over “het Barbaarse Oosten” ............................................................................. 15

2.2. Geboorte van de Turkse eigenschappenparadox (6e tot 14e à 15e eeuw) .................................. 17

2.3. Vijftiende-eeuwse vernieuwingen in het kruistochtdiscours ...................................................... 19

2.3.1. Geopolitieke achtergrond: van ‘Saraceen’ naar ‘Turk’ ......................................................... 19

2.3.2. Ideaal of hoftheater? ........................................................................................................... 21

2.4. Het zestiende-eeuwse spanningsveld ......................................................................................... 22

2.5. Verbredingen 15e en 16e eeuw: naar een vroegmodern Oriëntalisme? ..................................... 24

3. Vier individuen en hun leefwereld ..................................................................................................... 26

3.1. Philippe de Commynes, Mémoires (1488-1498) ......................................................................... 26

3.2. Robert de Macquériau, Histoire générale de l’Europe pendant les années 1527-1529 (± 1530) 29

3.3. Cornelius de Schepper, Missions Diplomatique (± 1533) ............................................................ 31

3.4. Ogier van Busbeke, Vier brieven (jaren 1580, over 1555-1564) .................................................. 33

4. Situeringsdiscours .............................................................................................................................. 38

4.1. De basisbarbaar en zijn stekje op de wereldkaart ...................................................................... 40

4.2. Politiek en militair gedrag, nulle cruaulté n’y demoura a y estre faicte ...................................... 45

4.3. Binnenin het Turkse hoofd: over moraal en religie ..................................................................... 48

4.4. Reisverslagen, het leven zoals het is? ......................................................................................... 52

4.5. Conclusie: exteriorisering en verinnerlijking .............................................................................. 57

5. Didactisch en demonstrerend discours: verwijzen naar het Zelf ....................................................... 60

5.1. Demonstrerend discours: opscheppen in opdracht .................................................................... 61

5.2. Spiegeldiscours: de Turk als voorbeeld ....................................................................................... 66

5.3. Conclusie: een discoursverbreding ............................................................................................. 72

6. Kruistochtdiscours ............................................................................................................................. 74

6.1. De heilige stad en haar verhuis naar het westen ........................................................................ 75

6.2. Externe kruistocht: van heilige graal tot antieke munt ............................................................... 77

6.3. Interne kruistocht: een zoektocht naar rotte appels .................................................................. 82

6.4. Het kruistochtdiscours, sneeuw voor de humanistische zon? .................................................... 85

Page 6: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

5

6.5. Conclusie: verruiming, verzachting en ver-andering ................................................................... 87

7. Conclusie ............................................................................................................................................ 88

8. Epiloog: schrijven over cross-culturele perceptie .............................................................................. 90

9. Bibliografie ......................................................................................................................................... 92

9.1. Bronnen ...................................................................................................................................... 92

9.2. Secundaire literatuur .................................................................................................................. 92

Page 7: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

6

Noot over nomenclatuur

‘De Turk’, ‘het Oosten’, ‘de barbaar’ en ‘Oriëntalisme’ zijn maar een paar voorbeelden van de

beladen termen die we zullen tegenkomen. Om niet steeds bij dit soort woorden te hoeven stilstaan

eerst even deze korte noot over nomenclatuur.

In de zestiende eeuw leefde er geen notie van ‘Oost’ en ‘West’ zoals vandaag. Deze begrippen

bestonden, maar hadden een volledig andere invulling. Het is dus geen goed idee vanuit een

gelijkaardige anachronistische dichotomie te vertrekken. Ik onderzoek de beeldvorming over ‘de Turk,’

omdat ‘de Turk’ de benaming is die in de bronnen zelf voorkomt. Dit als beeldvorming van ‘het

Osmaanse Rijk,’ of ‘de islam’ benoemen zou onjuist zijn.1 Ik kijk immers hoe de schrijvers uit de

Bourgondische regio hen representeerden en niet hoe ze zichzelf zagen – ‘Turk’ was namelijk zo goed

als een scheldwoord en in de realiteit allesbehalve representatief voor het multi-etnische Osmaanse

Rijk. Om dezelfde reden gebruik ik het woord ‘Constantinopel’ en niet ‘Istanboel’.

Wanneer ik het echter over de geopolitieke situatie heb, gebruik ik wel ‘het Osmaanse Rijk,’

dit is immers de juiste benaming voor de afgelijnde staat en dynastie. Voor actoren binnen deze staat

gebruik ik ook hun oorspronkelijke naam (bijvoorbeeld Mehmet de Veroveraar of Ibrahim Paşa) omdat

er anders verwarring zou ontstaan door de afwijkende namen die de auteurs aan hen gaven en de

hedendaagse Engelse, Franse en Nederlandse vertalingen die niet enkel ver van elkaar maar ook van

het origineel liggen.

1 Zo zijn er titels van nochtans heel wetenschappelijk bruikbare werken, zoals N. Daniel, Islam and the West: the

making of an image (Oxford: Oneworld, 1960); M. Meserve, Empires of Islam in Renaissance Historical Thought (Cambridge: Harvard University Press, 2008) – ze gebruikt hier ‘empires of islam’ terwijl ze het bijna uitsluitend over ‘de Turk’ heeft – en N. Bisaha, Creating East and West: Renaissance humanist and the Ottoman Turks (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2004).

Page 8: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

7

Page 9: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

8

1. Inleiding

“Why this sudden restlessness, this confusion?

(How serious people’s faces have become.)

Why are the streets and squares emptying so rapidly,

everyone going home so lost in thought?

Because night has fallen and the barbarians have not come.

And some who have just returned from the border say

there are no barbarians any longer.

And now, what’s going to happen to us without barbarians?

They were, those people, a kind of solution.”

- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2

De achttiende-eeuwse dichter C.P. Cafavy schetst bewust een weinig waarschijnlijke, zelfs

vervreemdende situatie waarin er niet langer barbaren zijn. Externe vijanden zijn “a kind of solution,”

een eeuwig argument bij interne eenheidsproblemen. In de zestiende eeuw wordt de eenheidsnotie

van ‘de christenheid’ of ‘Europa’ intern bedreigd door de reformatie en statelijke belangenconflicten.

Het Osmaanse Rijk vormt een externe dreiging. Toch speelt dit Rijk ook steeds meer mee met het

interne Europese politieke schaakspel via oorlogsallianties en diplomatie.

Het Osmaanse Rijk begint haar deelname aan dit schaakspel met de verovering van

Constantinopel in 1453.3 Deze verovering brengt een schrikreactie teweeg in het Westen door de

islamisering van wat tot dan toe gezien werd als een belangrijk bastion van het Christelijk geloof. De

Bourgondische dynastie organiseert met veel vertoon een goed gedocumenteerde maar imaginaire

kruistocht, die naast het geloof ook doelen op de interne agenda moet dienen. De Turk belichaamt

voor de Bourgondiërs de barbaar die hen van “sudden restlessness and confusion” moet behoeden.

Historici spendeerden al behoorlijk wat tijd en bladzijden aan de plaats van de Turk in de

Bourgondische staatsideologie en haar bibliotheek.4

2 C.P. Cavafy, “Waiting for the Barbarians,” in: Collected Poems. Translated by Edmund Keeley and Philip

Sherrard. Edited by George Savidis. Revised Edition. (Princeton: Princeton University Press 1992) 18-19. Cafavy’s pseudo-historische poëzie verwees zowel naar de Oudgriekse als naar zijn eigen periode. Deze passage komt uit een gedicht dat beschrijft hoe een Griekse stadsstaat zich rustig voorbereid om barbaren te verwelkomen. 3 Daarvoor was er natuurlijk ook al interactie en representatie van de Oosterse Anders, zoals in religieuze

polemieken, kruistochtpropaganda. Zie S.C. Akbari, Idols in the East: European representations of Islam and the Orient, 1100-1450, (Londen: Cornell University Press, 2009); N. Housley, “Crusades and Islam,” in Medieval Encounters 13 (2007), 189-208; K. Setton, The Papacy and the Levant (Philadelphia: The American Philosophical Society, 1984); Z. Lockman, Contending visions of the Middle East: the history and politics of Orientalism (Cambridge, Cambridge University Press, 2004) Daniel, Islam and the West; R. Schwoebel, The Shadow of the Crescent: the Renaissance Image of the Turk (1453-1517) (New York: St. Martin’s Press, 1967); J. Tolan, Saracens: Islam in the Medieval European Imagination (New York: Columbia University Press, 2002). 4 Zie onder andere J. Veenstra en D’A.J.D. Boulton, The Ideology of Burgundy. The Promotion of National

Consciousness, 1364-1560 (Leiden: Brill, 2006); D.J. Wrisley, The Loss of Constantinople and Imagining Crusade at

Page 10: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

9

Eind de vijftiende eeuw wordt Bourgondië deel van het Habsburgse Rijk en verdwijnt de

prominente staatsideologie wat naar de achtergrond. De opkomst van het humanisme en de

Renaissance wordt verondersteld nieuwe stijlen en denkwijzen te introduceren. Verschillende historici

schreven op hun beurt een degelijk aantal boeken en artikels vol met onderzoek van het

humanistische beeld van de Turk. Sommige onderzoekers vermelden hierin ook een Vlaming als Ogier

van Busbeke, maar slechts als deel van een groter rijtje voornamelijk Italiaanse humanisten. De vraag

naar de erfenis van het vijftiende-eeuws Bourgondisch Turkenbeeld in de zestiende-eeuwse perceptie

is dus bijna niet gesteld.5 Dit hiaat wil ik opvullen, ook omdat zestiende-eeuws Europa door haar

dubieuze relatie met het Osmaanse Rijk bijzonder interessante stof is voor een perceptie-onderzoek.

Een figuur uit de Bourgondische context die als symbool voor een nieuw discours aangeduid

wordt is Philippe de Commynes. Hij pent zijn Mémoires neer tussen 1488 en 1498.6 Commynes’

mening over de Turk is opmerkelijk anders dan die van zijn streekgenoten en voorgangers: de Turkse

sultan is volgens hem één van de drie beste heersers van zijn tijd. Betekent deze verandering in

discours dat het oude Bourgondische kruistochtdiscours totaal verdwijnt? Zijn er dan echt geen

‘barbaren’ meer? Een dertigtal jaar later schrijft de vrij onbekende Robert Macquériau een kroniek

over Bourgondië in de dertiger jaren van de zestiende eeuw.7 Betekent zijn vasthouden aan deze

ondertussen al geïncorporeerde staat ook een vasthouden aan haar Turkenbeeld? Het Osmaanse Rijk

is in de zestiende eeuw sterk verweven met de Europese staten: het wordt niet enkel bekeken van

buitenaf, maar ook van binnenin. Om ook deze laatste kant te onderzoeken analyseer ik de werken

van Ogier van Busbeke en Cornelius de Schepper, twee Vlaamse diplomaten en humanisten die in de

eerste helft van de zestiende eeuw naar het Osmaanse Rijk afreisden.8

Ik onderzoek De Commynes’ ‘Mémoires’ (1488-1498); Robert Macquériaus kroniek ‘Histoire

générale de l’Europe’ (1527-29); De Scheppers diplomatiek reisverslag (1533) en Busbekes

the Fifteenth-Century Court of Burgundy (Beirut: American University of Beirut, 2008); J. Paviot, Les ducs des Bourgogne, la croisade et l’Orient (fin XIVe siècle-XVe siècle) (Parijs: Paris-Sorbonne, 2003); M. Caron, Les voeux du Faisan, noblesse en fête, esprit de croisade (Turnhout: Brepols, 2003). 5 Dit wordt kort aangehaald door Larry Silver. Zeer beknopt wijst hij erop hoe zestiende-eeuwse Habsburgse

kunst ergens tussen negatieve propaganda en etnografie bengelde. L. Silver, “East is East: Images of the Turkish nemesis it Habsburg world,” in The Turk and Islam in the Western eye, 1450-1750: visual imagery before orientalism, ed. J.G. Harper (Farnham: Ashgate, 2011) 185-215. 6 P. De Commynes, Mémoires, ed. J. Blanchard (Genève: Droz, 2007).

7 R. Macquériau, Histoire générale de l’Europe Durant les années 1527, 1528, 1529, ed. J. Barrois. (Techner,

1841) 8 Een derde diplomaat uit deze periode die naar Constantinopel reisde en ook een interessant verslag achterliet

is Gerard van Veltwyck. Hij werd hier niet gebruikt, doordat hij niet uit de Bourgondische context komt. Zie hiervoor het werk van Bart Severi: B. Severi, “‘Denari in loco delle terre…’Imperial Envoy Gerard Veltwijck and Habsburg Policy towards t!e Ottoman Empire,” in Acta Orientalia 54, nr. 2-3 (2001) 211-56; B. Severi, “Representation and Self-Consciousness in 16th Century Habsburg Diplomacy in the Ottoman Empire,” in Akten des internationalen Kongresses zum 150-jährigen Bestehen des Instituts für Österreichische Geschichtsforschung, (ed.) Institut für Österreichische Geschichtsforschung (Wenen, 2004) 22-25.

Page 11: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

10

humanistische brieven (origineel tussen 1555-1562, bijgewerkt tussen 1580-1589).9 Om een

vergelijking mogelijk te maken en een algemene conclusie te kunnen trekken is het bronnencorpus

afkomstig van auteurs uit eenzelfde politieke en geografische regio (Bourgondisch-Habsburgse

Nederlanden) en eenzelfde sociale groep (de adel). De bronnen zijn allemaal van een ander genre.

Samen scheppen ze een vollediger beeld van de representatie van de Turk dan verschillende bronnen

van één genre zouden doen.

Via discoursanalyse ga ik na op welke manier zij de Turk representeren. Ik doe dit in het kader

van hedendaagse (postkoloniale) theorieën en historiografische debatten: kunnen we het concept

‘Oriëntalisme’ historiseren en toepassen op deze kronikeurs en reizigers of gooien we dit idee beter

voorgoed in de historiografische vuilbak? In welke mate is religie nog actueel voor het begrijpen van

zestiende-eeuwse bronnen? Via secundaire literatuur plaats ik de bronnen in een breder tijdskader en

ga ik op zoek naar sporen van continuïteit en discontinuïteit. Hiervoor koppel ik het discours terug

naar haar oudere voorgangers over de Saraceen en de barbaar, om alle invloeden te kunnen

begrijpen. Ik onderzoek de invloed van verschuivingen in de geopolitieke situatie. Hoe heeft de

dubbele identiteit van het Osmaanse Rijk - als speler in politiek spel en als externe vijand – invloed op

het discours?

Ik ga pragmatisch om met de discoursanalytische methode. Geïnspireerd door de grote ideeën

van onder ander Fairclough, Foucault en De Saussure ga ik op zoek naar verbanden tussen betekeners

en het betekende, tussen schrijver en publiek, tussen woorden en gebeurtenissen.10 Omdat ik vanuit

de middeleeuwse bronnen en hun context wil vertrekken en discoursanalyse eerder als een

gebruiksvoorwerp dan een kader zie, laat ik vaktermen en specifieke methodes achterwege.

Discursieve elementen en ‘extra-tekstuele’ gebeurtenissen grijpen steeds in elkaar in. Om de

bronnen beter te duiden koppel ik de representaties steeds terug naar de extra-tekstuele context.

Deze context bestaat uit ten eerste de evenementiële geschiedenis met politieke, sociale en culturele

processen, ten tweede uit de geschiedenis van het discours over de Oosterse Ander en ten derde uit

het persoonlijke kader van de auteurs. De evenementiële en discursieve geschiedenis bespreek ik

eerst samen in deel 2, aangezien deze onlosmakelijk verbonden zijn. Het persoonlijke kader van de

9 Ik gebruik de uitgave van Zweder von Martels omwille van de Nederlandse vertaling die zich heel handig

tegenover de Latijnse bevindt: O.G. Busbeke, Vier brieven over het gezantschap naar Turkije. Vertaald door Z. Martels (Hilversum: Verloren, 1994) en C. De Schepper, Missions diplomatiques de Corneille Duplicius de Schpper, dit Scepperus: ambassadeur de Christiern II, de Charles V, de Ferdinand Ier et de Marie, reine de Hongrie, gouvernante des Pays-Bas, de 1523 à 1555, ed. G.A. De Schepper (Brussel: l'Académie Royale des Sciences,des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1857). 10

N. Fairclough, Discourse and social change (Cambridge: Cambridge University Press, 1992); M. Foucault, The archaeology of knowledge , vertaald door A. Sheridan Smith (New York: Pantheon Books, 1972) en F. De Saussure, W. Baskin en P. Meisel, Course in general linguistics (New York: Columbia University Press, 2011).

Page 12: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

11

auteurs bespreek ik vervolgens in deel 3. In delen 4 tot en met 6 breng ik deze achtergrond samen

met de inhoud van het discours.

Om het beschrijvende te overstijgen presenteer ik u de representaties van de Turk

gegroepeerd in clusters. De verhandelingen van drie historici met een gelijkaardig onderwerp,

Margaret Meserve, Nancy Bisaha en Jaroslav Svátek, inspireerden me om mijn methodologie en

clusterkeuze te optimaliseren. Ik haal hun methode aan en vergelijk hun met mijn doelstellingen. Zo

ontstaat er een eerste inzicht in de bestaande secundaire literatuur over het Turkenbeeld en wordt

duidelijk hoe ik tot mijn methode gekomen ben.

Meserve en Bisaha focussen beiden op humanisten, een vanzelfsprekende keuze gezien de

tonnen literatuur die deze over de Turk produceerden. Meserve vraag zich af hoe en waarom

humanisten geschiedschrijving gebruikten om betekenis te geven aan het probleem van de islam. Ze

onderzoekt hoe humanisten selecteren uit antieke en middeleeuwse bronnen om hun

geschiedenissen te schrijven.11 Centraal in haar werk staan de ontstaansgeschiedenis en de ambities

van de auteurs, terwijl ik meer de betekenis van de representaties in een groter kader wil plaatsen. Ik

wil begrijpen hoe werk uit de Bourgondische regio zich verhoudt tot het grotere plaatje, of de

zestiende-eeuwse representatie vernieuwend is, of we deze beeldvorming aan oriëntalistische

theorieën kunnen koppelen. Meserve merkt vaak op dat er eigenlijk niets nieuws is aan het zestiende-

eeuws discours. Volgens haar bestaat dit discours inderdaad uit oude ideeën maar in een nieuwe

combinatie, die leeft in een bepaalde te onderzoeken interactie met de steeds veranderende context.

Bisaha’s doel is om de humanistische beschrijvingen begrijpen. Hiervoor deelt ze haar boek op

in hoofdstukken die overeenkomen met categorieën waartussen de humanisten manoeuvreren. Deze

vier categorieën zijn ten eerste middeleeuwse invloeden, zijnde voornamelijk kruistocht en

ridderlijkheid, ten tweede Oudgriekse en Romeinse literatuur, ten derde hedendaags Griekse

invloeden en ten slotte religieuze benaderingen.12 Aan de hand van de eerder besproken historische

en historiografische tendensen bij onze auteurs lijken deze categorieën ook voor deze paper zeer

bruikbaar. Toch is deze opdeling niet ideaal. Gedurende haar boek verwijst Bisaha naar meer

relativerende humanisten en een groeiende positievere beeldvorming. Ze komt pas terug op deze

soort beeldvorming in haar epiloog, waarin ze trends bespreekt die in de zestiende eeuw starten en

een grote invloed kenden in latere eeuwen. Ze verwerkt deze minder verdoemende humanistische

aanpak dus niet echt binnenin haar opdeling. Haar categorieën blijken vooral de verschillende soorten

origine van het discours aan te stippen. Hoewel ze hiermee inderdaad het volledige discours

bespreekt, laat het na de verschillende tendensen in het humanistisch discours over de Turk uit te

leggen.

11

Meserve, Empires of Islam. 12

Bisaha, Creating East and West.

Page 13: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

12

Een derde bron van inspiratie voor de groepering van het discours is de

doctoraatsverhandeling van Jaroslav Svátek over het discours van de Bourgondische edele reiziger aan

het einde van de Middeleeuwen. Svátek bakent vier discourseenheden af op basis van terugkomende

gelijkenissen tussen de teksten die telkens verband houden met een extra-tekstueel motief. De

discourseenheden zijn het pelgrimsdiscours, adel en ridderlijkheid, kruistochtprojecten en het beeld

van de Ander. De extra-tekstuele motieven zijn, in volgorde; persoonlijke vroomheid, de wens een

moreel voorbeeld te stellen, een opdracht van hogerop en het vertalen van het ongekende naar zijn

publiek.13 Deze categorieën zijn niet zomaar te gebruiken voor mijn eigen werk. Het genre is anders

afgebakend en ook de periode verschilt. Daarnaast is ‘het beeld van de Ander’ voor hem een vrij

onbelangrijk hoofdstuk daar waar het voor mij net het onderwerp is.

Tussen de bronnen die ik gebruik vallen gelijkenissen op die ook terugkomen in de secundaire

literatuur. Een opdeling maken is niet gemakkelijk, aangezien alles steeds overlapt en verschillende

invloeden door elkaar heen lopen. Omdat ik de beeldvorming in een groter kader wil plaatsen en niet

gewoon de origines wil nagaan groepeer ik mijn categorieën bewust niet volgens historiografische

invloeden. Geïnspireerd door Svátek deel ik het discours op in drie clusters die op basis van steeds

terugkomende aspecten samen tot één organisch geheel lijken te behoren. Ze groeien dan ook elk

voort uit een bepaalde historiografische tradities die vaak zowel middeleeuwse als antieke invloeden

combineren. De clusters dienen niet enkel om de bronnenanalyse te structureren. Ze komen steeds

overeen met processen, spanningen of functies van de auteur of zijn wereld in de extra-tekstuele

wereld. Door zo de betekener met het betekende te verbinden worden representaties die op het

eerste gezicht onbegrijpelijk en paradoxaal lijken duidelijk door hun relatie met extra-tekstuele

processen.

Een eerste cluster wil de Turk classificeren en situeren. Hierin groepeer ik de representaties

die de Ander positioneren in de fysieke en mentale wereld via karaktertrekken, kenmerken en

gewoontes. De twee reizigers proberen het onbekende te ‘vertalen’ naar het bekende via eenzelfde

soort categorisatie. Deze cluster valt op als een geheel door gelijkaardige kenmerken die aan de Turk

gegeven worden en niet toevallig vaak net het omgekeerde zijn van hoe de schrijver zichzelf ziet. Als

categorisatiemethode kiest de auteur gewenste stereotypen uit de voorraad gevormd door een rijke

representatiegeschiedenis. De cluster correspondeert met het extra-tekstuele motief de Turk een

plaats te geven. De tweede cluster omvat idealen en waardepatronen. Waar voordien ridderlijkheid als

verzamelend moraliserend thema een grote invloed had op het schrijven, spelen nu elementen als

persoonlijke eruditie en een verheven humanistische moraal een grote rol. Eigen kwaliteiten worden 13

J. Svátek, Discours et récits de nobles voyageurs à la fin du Moyen Age : Ogier d’Anglure, Nompar de Caumont, Guilbert de Lannoy et Bertrandon de la Broquière, Onuitgegeven doctoraatsthesis, promotor B. Schnerb en M. Nejedly (Rijsel: Universiteit Charles de Gaulle, 2012). Bij deze wil ik Jaroslav Svátek ook bedanken voor het doorsturen van zijn doctoraatsthesis.

Page 14: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

13

in de verf gezet door de Turk als een morele en maatschappelijke spiegel te gebruiken of

humanistische eruditie op het Turkse landschap te laten botvieren.

De derde cluster is het kruistochtdiscours. Het discours groeide de voorbije vijfhonderd jaar en

kende de eeuw voordien een vernieuwing. Deze vernieuwde versie leeft door maar kent op zijn beurt

haar eigen veranderingen. Deze veranderingen corresponderen met de wens te beantwoorden aan

een transformerende geopolitieke situatie en het verschuivende belang van religie daarbinnen. Deze

cluster lijkt zich op een ander niveau te bevinden dan de eerste twee clusters, die beiden draaien rond

identiteit en de relatie tussen eigen identiteit en de Turk. De eerste geeft de Turk een identiteit, terwijl

de tweede net de eigen identiteit in de verf zet. Het kruistochtdiscours weerspiegelt als cluster echter

ook deze spanningen tussen verbanning en verwevenheid, maar dan op politiek vlak. De cluster

behandelt de evolutie van het kruistochtdenken, wat dus ook richting verdwijning zou kunnen gaan.

Zowel rasechte kruistochtoproepen als terloopse politieke weetjes, die dit discours net zouden

ontkrachten, komen aan bod. Kruistochtdiscours is daarnaast nog iets anders dan kruistochtideologie:

de oude, specifieke structuur van het kruistochtdiscours komt soms voor met een andere inhoud.

Vanzelfsprekend zijn elementen uit de drie clusters steeds op een andere manier aan- of

afwezig in de vier verschillende bronnen, niet in het minst afhankelijk van hun sterk variërende

context. Voordat we tot de analyse in clusters kunnen komen, moeten we de extra-tekstuele context

begrijpen via een uiteenzetting van evenementiële en discursieve geschiedenis in deel twee en de

leefwerelden van de auteurs in deel drie.

Page 15: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

14

2. Het ‘imago Turci’: een geschiedenis14

Onderzoekers van ‘cross-culturele perceptie’ worstelen altijd met paradoxen. In onderzoek

naar representatie van de Turk worden deze paradoxale eigenschappen meestal uitgelegd door

botsende ambities van de schrijver. Carl Thompson beschrijft in zijn inleidend werk over reisverslagen

hoe schrijvers in dit genre altijd twee mogelijks tegengestelde rollen hebben: deze van ‘de reporter’

die zo correct mogelijk moet informeren over bevindingen onderweg, naast deze van

‘verhaalverteller,’ die heel onderhoudend en licht verteerbaar hoort te zijn.15 Meserve beschrijft hoe

humanisten die de Turkse geschiedenis in kaart willen brengen ook verschillende doelen voor ogen

hebben. Ze willen hun patroon paaien of er één vinden, heel elegant schrijven, de Turk in negatief

daglicht plaatsen en dan nog eens geloofwaardig en overkomen. Dit eindigt vaak in

bronnenmanipulatie en gebruik van teksten die door de auteur zelf als minderwaardig afgeschreven

worden.16 Om de paradoxen begrijpelijk te maken probeert de onderzoeker soms één hiërarchisch

doel te vinden in de auteur, een soort achterliggende waarheid die het gebruik van andere

beschrijvingen verklaart. Zo beschrijft Meserve hoe individuele ambitie datgene is wat de

humanistische auteur écht drijft in het schrijven van de ‘Turkse’ geschiedenis en superieur is aan

andere motivaties.17 Norman Daniel maakt om dezelfde reden een opdeling tussen ‘geleerde’ teksten

over de islam die vrij realistisch zijn en ‘populaire’ teksten die via denkbeeldige voorstellingen moslims

zo zwart mogelijk maken (figuurlijk zwart, maar soms ook letterlijk).18 In hetzelfde rijtje passen de

kruistocht retorische werken aan het Bourgondische hof die vaak als pure politieke propaganda

afgedaan worden, om het religieuze slechts als een vlag te zien die de lading amper bedekt.19

Het doel en het publiek van de schrijver zijn inderdaad van onmiskenbaar belang, maar

discoursanalyse pretendeert niet een mechanisme van rechtlijnige, feitelijke processen te vinden. Heel

vaak vallen bepaalde motieven inderdaad op en verklaren gedeeltelijk of zelfs volledig de keuze voor

(of tegen) een bepaald discours, maar door te zoeken naar een logische gedachtegang achter het

discours worden sommige mogelijkheden onterecht afgeschreven. Zo ontdekt Akbari dat Daniel’s

opdeling tussen geleerde teksten die de waarheid willen doorgeven en populaire, demoniserende

teksten niet absoluut of zelfs onbestaand is: beiden doelen waren verbonden en hetzelfde publiek was

geïnteresseerd in de twee van elkaar afwijkende visies.20 Met hetzelfde idee ijvert Housley ervoor

14

Ik breed hier ‘imago Turci’ uit naar de voorgangers van ‘de Turk,’ zoals ‘de barbaar’ en ‘de Saraceen.’ 15

C. Thompson, Travel writing (London: Routledge, 2011), 27. 16

Meserve, Empires of Islam, 110-6. 17

Meserve, Empires of Islam, 97-115. 18

Daniel, Islam and the West, 67-99 (voor het ‘populaire’); 100-130 (voor het ‘geleerde’). 19

Wrisley, The Loss of Constantinople; Paviot, Les ducs des Bourgogne; Caron, Les voeux du Faisan; D.J. Wrisley, “Burgundian Ideologies and Jehan Wauquelin’s Prose Translation,” in The Ideology of Burgundy. The Promotion of National Consciousness, 1364-1560, eds. D’A.J.D.Boulton en J. Veenstra (Leiden: Brill, 2006) 130-150. 20

Akbari, Idols in the East, 200-203.

Page 16: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

15

religie niet als bijkomend mobilisatiemiddel van de hand te doen wegens hun propagandagehalte,

maar de mogelijkheid open te laten om religieuze oorlogsmotieven naast de politieke te laten

bestaan.21 De historicus die puurheid van religieuze intentie als een criterium voor Heilige Oorlog kiest

past zelf een moralistische methode toe.22 Het feit dat de Osmanen deel waren van vele politieke

allianties en oorlogen met en in het Europese continent moet dus niet betekenen dat de Turk als deel

werd gezien van de mentale constructie ‘Europa’.

Om deze soms onverzoenbaar lijkende motieven bloot te leggen en te begrijpen moet de

volledige context van het schrijven gekend zijn, zowel de toenmalige context als oudere opvattingen

waarop ze eventueel voortbouwt. De context is een verweven geschiedenis van politieke, religieuze,

sociale, geografische, theologische en intellectuele ideeën, feiten of zelfs fictie.23 Ik deel deze

voorgeschiedenis en contextualisering in volgens politieke data die een grote invloed hebben op

beeldvorming. Veranderingen in beeldvorming vallen op door het anders afbakenen van de grens

tussen ‘wij’ en ‘zij’ en tegelijk in het veranderen van benamingen van ‘de Ander’. Gezien het

herhaaldelijk teruggrijpen naar oude discursieve praktijken gaat deze historische inleiding terug tot

aan de Oudheid, hetzij minder gedetailleerd. Ik ga dieper in op tendensen in de contreien van de

bronnen die ik gebruik gezien hun grotere invloed op hun discours. Het bespreken van deze

veranderingen gaat automatisch ook over het al dan niet bestaan van een dichotomie tussen oost en

west en naar de aan- of afwezigheid van continuïteit binnen de beeldvorming.

2.1. Antieke ideeën over “het Barbaarse Oosten”

In antiek discours over ‘de Ander’ herontdekken zestiende-eeuwse schrijvers de term

‘barbaar’. De oudste betekenis van het woord is linguïstisch: bar-bar is een onomatopee om

onbegrijpelijke niet-Griekse talen te imiteren en er vervolgens de niet-Griekssprekende volkeren mee

te benoemen.24 Na de Perzische oorlogen, die een wij-zijgevoel en zelfs xenofobie meebrengen, krijgt

barbaros de betekenis van ruw en brutaal.25 Gedurende de vijfde eeuw voor Christus worden extra

opties zoals ‘laf’ en ‘luxueus’ toegevoegd aan het woord, dat nu een groot publiek bereikt via

tragedies. Het gebruik van de term slinkt terug in de Hellenistische periode, wanneer enkel de elite

zich met deze zaken bezighoudt. Stoïstische ideeën verzachten ook het harde veroordelende van het

gehele barbaaridee. Zestiende-eeuwse humanisten, op zoek naar inspiratie, maken gebruik van zowel

21

N. Housley, Religious Warfare in Europe 1400-1536 (Oxford: Oxford University Press, 2002) 1-13. 22

Housley, Religious Warfare, 7. 23

Zie voor het belang van geografie: M.C. Frank, “Imaginative geography as a travelling concept, Foucault, Said and the spatial turn,” in: European journal of English studies 13, nr. 1 (2009) 61-77. 24

In Turkije ontdekte ik dat zelfs vandaag nog het woord ‘vırvır’ of ‘varavara’ (naargelang regio) nog steeds als onomatopee gebruikt wordt voor een onbegrijpelijke manier van praten. 25

H.G. George Liddell,“βάρβαρος,” in: A Greek-English Lexicon, ed. H. Stuart Jones <www.perseus.tufts.edu> (Oxford: Clarendon Press, 1940).

Page 17: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

16

het pre-stoïstische verdoemende als van het stoïstische zachtere barbaarbeeld. Dit valt vooral op bij

Ogier van Busbeke, die enerzijds alle mogelijke stereotypen van “het Barbaarse Oosten”26

reproduceert maar anderzijds ook duidelijk stoïstische waarden van de barbaren benadrukt, zoals de

uithouding en standvastigheid van Turkse soldaten27 en het sobere van onder andere hun kledij en

voedsel.28 Hij voorspelt op een bepaald moment zelf hoe ‘de Turk’ zal overwinnen door dit geheel aan

tucht, standvastigheid, geestkracht, orde en soberheid.29

De Romeinen gebruiken het stereotyperen van de barbaar slechts af en toe in tijden van

oorlog, waarbij de noordelijke barbaren grove oorlogslustigen zijn en de oosterse barbaren eerder

zachte lafaards. Tot deze laatste behoort ‘de Saraceen,’ een term die oorspronkelijk Grieks is en in

deze tijd gebruikt word om noord-Arabische nomaden te beschrijven.30 De benaming zal nog lang

doorleven en wordt onder andere door Robert Macquériau gebruikt.

Bisaha beschrijft deze geschiedenis tot in de tijd van Justinianus, om daarna over te gaan naar

hoe de humanisten hieruit hun inspiratie halen om ‘de Turk’ te beschouwen. Op deze manier slaat ze

echter een kleine duizend jaar over alsof het klassieke discours over de barbaren in één klap en zonder

reden begraven werd om te wachten tot humanistische historici het vanonder het stof zouden halen.

In het millennium tussen de antieke oudheid en het humanisme bestaat het discours over de

barbaarse, oosterse of islamitische Ander echter uit meer dan kruistochtideologie en

ridderlijkheidsidealen. Het antieke discours leeft verder doorheen de tijd en oefent zo ook invloed uit

op het humanistisch discours op een indirectere manier. De betekenisverandering van steeds opnieuw

gerecycleerde termen voor moslims of Turken en geografische beeldvorming spelen hier een grote rol.

Herodotus ziet de Perzische oorlogen, de periode waarin ook het woord ‘barbaar’ meer wordt

dan een linguïstisch begrip, als de uiting van een diep conflict tussen Europa en Azië. Onder andere

Hippocrates en Aristoteles verbinden deze opdeling met klimatologische stereotypen. Aziatische

volkeren zijn inferieur door hun gemakkelijk stabiel klimaat dat hen lui en zwak maakt. Het Europese

koude klimaat zou haar inwoners mentaal en fysiek meer uitdagen.31 Aristoteles verwoordt het zo: “De

volkeren die de koude plaatsen en Europa bevolken zijn vol van geest maar soms vrij gebrekkig qua

intelligentie en vaardigheid. In vergelijking zijn ze dus vrij, maar ze missen politieke organisatie en de

capaciteit om te heersen over hun buren. De volkeren van Azië, aan de andere kant, zijn intelligent en

vaardig in temperament, maar ze missen een goede geest en verkeren bijgevolg in voortdurende

26

Busbeke, Vier brieven, 72-3, 318-9, 124-5, 286-7. 27

Busbeke, Vier brieven, 262-3, 390-1. 28

Busbeke, Vier brieven, 14-5, 92-3, 102-5. 29

Busbeke, Vier brieven, 178-9. 30

Bisaha, Creating East and West, 90-110. 31

Bisaha, Creating East and West, 46.

Page 18: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

17

onderwerping en slavernij.32 Deze uitspraak komt verrassend overeen met het algemene beeld dat

Busbeke schetst van de verschillen tussen ‘oost’ en ‘west’: een militair georganiseerd oosten dat haar

discipline en kracht niet volledig gebruikt door irrationele verstrooiingen, tegenover een rationeel

westen dat deze kracht en discipline mist.33 Hij zegt daarnaast ook expliciet op zijn terugreis dat hij blij

is weer in zijn eigen contreien te zijn wegens het koelere, verkwikkende klimaat tegenover het warme

en verzwakkende Turkse klimaat.34 De andere auteurs, die overigens veel minder antieke verwijzingen

maken, verwijzen niet specifiek naar dit klimatologisch-geografische kader maar dragen er wel

impliciete sporen van mee.

Voor de Grieken bestaat er (door politieke redenen) dus een geografische dichotomie tussen

Oost en West, samenvallend met klimatologische kenmerken. Dit uit zich in lichamelijke en mentale

kenmerken waarmee ze de verschillende categorieën ‘barbaren’ mee classificeren. Naast de

continenten Europa en Azië is er Afrika, meestal als te klein en te onvruchtbaar gezien om veel

woorden aan vuil te maken. Zijzelf bevinden zich in het middelpunt van hun geografie en behoren net

nog tot Europa, waarvan de grenzen min of meer bepaald worden door de Egeïsche/Middellandse

Zee, de Zwarte Zee en de Nijl. Deze geografie is echter niet absoluut. Ze wordt op verschillende

manieren geïnterpreteerd en vaak bekritiseerd. De Romeinen met hun expansie- en incorporatiedrang

wat later hebben af te rekenen met volkeren uit alle windstreken. Ze gebruiken de woorden ‘Europa’

en ‘Azië’ meestal voor militaire of praktische redenen.

2.2. Geboorte van de Turkse eigenschappenparadox (6e tot 14e à 15e eeuw)

Het gebruik van het woord ’barbaar’ sterft uit, maar de antieke driedelige geografie leeft door.

De indeling en haar klimatologische relatie met fysieke eigenschappen wordt versterkt in de zevende

eeuw dankzij het verhaal van de drie zonen van Noah. Zij kregen van hun vader een continent en

stichtten er elk een volk. Waar Griekse filosofen de geografische opdeling vaak in vraag stelden, doet

de gemythologiseerde middeleeuwse versie dit niet. Op theologische kaarten wordt de driedelige

wereld verdeeld door een kruisvormige T met oostelijke oriëntatie en met Jeruzalem als

vanzelfsprekend centrum. In natuurfilosofische kaarten vinden we de vier windstreken en

klimaatzones terug. De driedelige en de vierdelige indelingen komen samen door Europa als

noordwestelijk, Afrika als zuidwestelijk en Azië als oostelijk (van noord tot zuid) te beschrijven. De

kaarten verbinden eigenschappen aan de volkeren volgens de noord-zuidas. Het warme zuiden

creëert een laf volk waarvan de lichamelijke warmte naar buiten gericht is, herkenbaar aan hun

zwartgeblakerde huid, terwijl het koude noorden voor een ruwe geest zorgt, de huid wit laat en

32

M. Lewis en K. Wigen, Myth of continents, A Critique of Metageography (Berkeley: University of California Press, 1997) 214 voetnoot 7. 33

Zie deel 5. 34

Busbeke, Vier brieven, 372-3.

Page 19: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

18

lichamelijke warmte inwaarts richt. Het oosten bevindt zich in het midden en wordt als gunstig gezien

voor menselijke ontwikkeling. Het is het land van origine en mysterie.35

‘De Saraceen’ wordt al vroeg door christenen gerecycleerd om ‘moslim’ te betekenen en krijgt

zelfs een etymologische ontstaansmythe mee. Saracenen zijn zogezegd zij die claimen af te stammen

van Sara, maar eigenlijk de slavenvrouw Hagar als moeder hebben. Het ‘volk’ wordt negatief

afgeschilderd vanwege haar religieuze (en ingebeeld genealogische) ‘inferioriteit’, die hen tot een

algemene vijand van God of zelfs gewoon van ‘de goede maatschappij’ maakt. Als monotheïstische

religie vormt ze namelijk automatisch een bedreiging voor het universaliteitsprincipe van het

christendom.36

Geografisch is de positie van ‘de Saraceen’ ambigue. ‘De Saraceen’ wordt net naast het

centrale, oosterse Heilige land gesitueerd (wat zijn falen als monotheïsme-imitatie benadrukt) en leeft

dus noch in het verzwakkende zuiden, noch in het verhardende noorden. Dit resulteert in het

zichtbare begin van een eigenschappenparadox wanneer de middeleeuwse schrijver klimatologische

eigenschappen toepast. Zowel aantrekkelijke, rijzige, blanke Saracenen als donkere beestachtige

varianten bevolken genres als chansons de geste en vorstenspiegels. Deze etnische verschillen

corresponderen met religieuze en culturele verschillen. De Europeesachtige Saraceen is het object van

bekeringspogingen tot het christendom en bezit de culturele en intellectuele rijkdom waarop auteurs

uit het geografische Europa azen.37

De periode tussen de elfde en de dertiende à veertiende eeuw wordt gekenmerkt door

toenemend reëel contact tussen Saraceen, moslim of oosterling en ‘het Westen’ via pelgrimstochten,

handel en voornamelijk kruistochten. Echter, om het met Housley te zeggen: “During the First Crusade

and those that followed, the conduct of the war brought most crusaders into close contact with

Muslims, but it was perfectly possible to fight and indeed negotiate with them without becoming

familiar with their beliefs.”38 Vriendschappen met individuele moslims betekenen niet dat de islam

plots aanvaardbaarder, of het volk waartoe het individu behoort humaan hoeft te zijn. De kruistochten

zorgen eerder voor het uitvergroten van verschillen: in traktaten worden christelijke normen en

waarden aangehaald om heilige grond uit de klauwen van de minderwaardige moslims te bevrijden.39

Gedurende de dertiende en veertiende eeuw overstijgen kaarten hun didactische en culturele

functies: ze worden ook werkinstrumenten. Akbari noteert hier een shift in het culturele en

geografische denken. Het oosten verliest haar centrale plek. De oriëntatierichting verandert naar het

noorden omwille van toenemend kompasgebruik. Militaire kruistochtcontacten verminderen,

35

Lewis en Wigen, Myth of continents, 21-26 en Akbari, Idols in the East, 20-50. 36

Beckett, Anglo-Saxon perceptions of the Islamic World, 90-110 ; Tolan, Saracens. 37

Akbari, Idols in the East, 155-199. 38

Housley, “The Crusades and Islam,” 198. 39

Housley, “The Crusades and Islam,” 189-208.

Page 20: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

19

intellectuele uitwisseling slinkt en doordat het belang van religie op de kaart vermindert, wordt het

oosten niet meer centraal gesteld als het ‘land van origine’. Europa komt langzaam op als het

dominante continent met het grootste klimatologische potentieel vanwege haar ‘uitdagende’

noordelijke eigenschappen. Het occidentale neemt het rationele en sobere van het noorden over als

antagonistische spiegel voor het oosten dat het zuiderse, dorre en hete beeld van het zuiden met zich

meekrijgt. ‘De Saraceen’ blijft bestaan als benaming en wordt het prototype mens dat gedijt in het

oosterse klimaat: het is naast een religieus-ethisch nu ook een etnisch tegenbeeld.40

2.3. Vijftiende-eeuwse vernieuwingen in het kruistochtdiscours

2.3.1. Geopolitieke achtergrond: van ‘Saraceen’ naar ‘Turk’

Rond de vijftiende eeuw lijkt de religieuze wereld zich in blokken op te stellen. Het

Jeruzalemse Kruisvaardersrijk in het oosten en de Andalusische Taifa-koninkrijken in het westen waren

al verdwenen, en nu gaat ook het Byzantijnse rijk ten onder. Dit versterkt de associatie tussen

klimatologische, etnische en religieuze kenmerken. De geografische opdeling tussen oost en west die

al lichtjes zichtbaar werd in de dertiende en veertiende eeuw krijgt een vastere plaats. Daarbij trekken

de oprukkende Osmanen de Westerse aandacht door hun schrikbarende overwinningen. Al snel

worden ze zo de belichaming van ‘de Ander’. ‘De Turk’ neemt de plaats van ‘de Saraceen’ in als meest

geliefde term, soms ook vervangen door ‘Scyth’ wanneer inspiratie gezocht wordt in het klassieke

verleden. Hoewel religie belangrijk blijft, benadrukt de verschuiving in terminologie hoe lichamelijk en

statelijk, politiek verschil op de voorgrond treedt. ‘Saracenen’ buiten het Osmaanse Rijk transformeren

tot ‘Moren’ in het discours. Een ander gevolg van het ontstaan van de dichotomie is de creatie van

een grensgebied tussen beiden, dat in het voormalige Constantinopel komt te liggen. Kaarten met

Jeruzalem als centrum worden bijzonder schaars: het christendom verhuist voorgoed naar Europa.41

De oosterse, islamitische Ander, nu Turk of Moor in de plaats van Saraceen, is oppositioneel op

religieus-ethisch, etnisch en nu ook geografisch vlak.

Dit verdelingsproces in de imaginaire geografie, de terminologische verschuiving van

‘Saraceen’ naar ‘Turk’ en de opkomst van een soort statelijke indeling waren al een halve eeuw aan de

gang toen de ‘Val’ van Constantinopel ze consolideerde. De Slag bij Nicopolis in 1396 vormt het

beginpunt: ze schudde West-Europa wakker door de verpletterende Osmaanse overwinning en werd

gevolgd door tonnen Franse en Bourgondische literatuur over ‘de Turk’. Daarbij betekende ze het

40

Akbari, Idols in the East, 20-50. 41

I. Kalmar en D. Penslar, Orientalism and the Jews (Waltham: Brandeis University Press, 2004) xxiii – xxiv; I. Kalmar, Early Orientalism: Imagined Islam and the Notion of Sublime Power (London: Routledge, 2012), 42 en Akbari, Idols in the East, inleiding

Page 21: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

20

begin van intensieve diplomatische contacten tussen beide zijden.42 De groeiende literaire productie is

vooral zichtbaar aan het Bourgondische hof, dat met de slag gehoopt had zowel interne als externe

onzekerheden op te lossen. Het hernieuwde kruistochtdiscours dat hierdoor ontstaat wordt sterk

gestimuleerd onder Filips de Goede (1419-1467) die via deze staatsideologie zijn royale ambities wil

invullen. Hij zendt onderzoeksreizigers richting het Osmaanse Rijk.43 In 1454 vraagt de paus Filips de

Goede als kruistochtspecialist een expeditie te organiseren om de Osmanen tegen te houden, waarop

hij op het grootse ‘Banket van de Fazant’ de koningen van de Bourgondische landen uitnodigt aan de

rijkelijk gevulde tafel aan te schuiven. Ze zweren er de ‘Eed op de Fazant’: samen zullen ze op

kruistocht gaan. Dit komt er uiteindelijk niet van wegens interne problemen.44

Na de dood van Filips in 1467 krijgt Bourgondië nog meer problemen. Karel de Stoute toont

interesse in de kruistochtpolitiek maar heeft eerst en vooral af te rekenen met de directe dreiging van

de groeiende Franse druk. De kruistochtideologie wordt in stand gehouden door hen die door hun

geopolitieke positie niet anders kunnen dan de Osmanen bestrijden.45 De Franse kant die net als de

Bourgondische dynastie een rijk kruistochtverleden heeft stelt teleur wanneer Louis XI zijn

propaganda niet uitvoert. Dit verandert wanneer zijn zoon Charles VIII op de troon komt, die

daadwerkelijk een poging doet ze uit te voeren. In 1494 start hij een Italiaanse expeditie om Napels te

veroveren, om van daaruit gemakkelijk de Osmanen te verslaan. Commynes, onze eerste auteur,

vergezelde Charles op deze expeditie.

Wanneer de Osmanen in 1499 Venetië aanvallen, lukt het de paus ondanks zijn harde

inspanningen niet om geallieerden te vinden voor de staat in nood, iets wat Bayezid wél lukt: hij krijgt

Milaan en Napels aan zijn kant. Vanaf nu zal de Osmaanse dynastie meer en meer allianties aangaan

met Europese staten. Dit betekent echter niet dat de kruistochtideologie begraven wordt: de snelle

Osmaanse expansie blijft deze ideeën voeden en de tijdelijke bondgenoot wordt gemakkelijk mee

verwerkt als eerste hindernis in het kruistochtproject, vaak geleid door de paus.46 Zo was het eerste

Europese pamflet dat door de alleroudste boekdrukker het licht te zien kreeg er één dat de Turk

zwartmaakte.47

42

H. Kaçar en J. Dumolyn, “The Battle of Nicopolis (1396), Burgundian Catastrophe and Ottoman Fait Divers,” Revue Belge de philologie et d’histoire 91, nr. 4 (2013) 905-934; N. Housley, The Later Crusades, 1274-1580: From Lyons to Alcazar (Oxford: Oxford University Press, 1992) 76-81. Wrisley, The loss of Constantinople. 43

A. Vanderjagt, “Qui desirent veoir du monde? Bourgondiërs en de Oriënt,” in De Oriënt - Droom of dreiging: Het Oosten in Westers perspectief, (eds.) H. Bakker en M. Gosman (Kampen: Kok Agora, 1988) 18-37; Paviot, Les ducs des Bourgogne, 13, 199. 44

Paviot, Les ducs des Bourgognes; Vanderjagt, “Qui desirent veoir du monde,” 18-37; Wrisley,“Burgundian Ideologies,” 130-150; Caron, Les voeux du Faisan. 45

Housley, Later Crusades, 109-11. 46

Housley, Later Crusades, 112-126. 47

M. Wunder, “Western travelers, Eastern antiquaties, and the Image of the Turk in Early Modern Europe,” in: Journal of Early Modern History 7, 2003, 93.

Page 22: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

21

2.3.2. Ideaal of hoftheater?

Tijdens ‘het Banket van de Fazant’ in 1454 komen alle aspecten van de Bourgondische

staatsideologie naar boven, zijnde het ridderlijkheidsideaal, de morele en politieke verplichting achter

de kruistocht, de literaire en mythologische motieven en de heldhaftigheid om het eigen leven te

riskeren.48 Deze ideologische kenmerken zijn in deze tijd ook de kenmerken van het algemene discours

over ‘de Turk’. De explosie aan narratieven over de Turk doet zich immers eerst voor aan het

Bourgondische hof. Jean Froissart en Philippe de Mézières schrijven over Nicopolis in de veertiende

eeuw en worden in de vijftiende eeuw gevolgd door Bertrandon de la Broquière, Chastellain, Olivier

de la Marche, Jean Molinet, Mathieu d’Escouchy, Jean de Wavrin… Traditionele kruistochtideeën,

ridderlijkheidsidealen en oude stereotypen als de wrede en lustige Turk (overgenomen van ‘de

Saraceen’) worden doorheen de vijftiende en zestiende eeuw aangevuld door realistische politieke en

militaire analyses van de Osmanen. Het gebruik van de Osmaanse Ander als ‘spiegel’ voor het eigen

beleid wil de gefragmenteerde Christelijke staten hervormen en verenigen tegen de aanvaller.49 In het

genre van de reisverhalen valt een tendens op richting een individuelere beleving en minder citaten

van bestaande geschiedenissen, legendes of Bijbelse passages. Deze tendens is echter, net als alle

andere veranderingen, niet uniform of rechtlijnig.50 Een ander nieuw element dat opvalt in het

discours over ‘de Turk’ is de groei van een statelijk gevoel. Leiders roepen bijna emotioneel op tot

‘nationale’ solidariteit. Etnische verschillen tussen volkeren, benoemd met statelijke namen, worden

sterker aangevoeld.51 Deze en andere kenmerken worden in detail besproken in de discoursanalyse

van de bronnen.

Continue onenigheid binnen de christenheid zorgt ervoor dat van werkelijke militaire actie

weinig in huis komt, ondanks de continue vloed van projecten en kruistochtideeën, die blijft doorgaan

tot ver in de zestiende eeuw.52 Is dit discours en deze gehele ideologie dan slechts ‘een hoftheater’?

Volgens Caron zou de politieke realiteit duidelijk aangetoond hebben dat een effectieve kruistocht de

totale vernietiging zou betekenen, en was participatie aan het ‘hoftheater’ Filips’ grootste of zelfs

enige zorg. Paviot besluit gelijkaardig dat prestige en internationale erkenning waarschijnlijk zijn

grootste drijfveren waren.53 Ook David Wrisley beschrijft Filips als “a ruler with both crusading

48

Caron, Les voeux du Faisan, 19-27, 106; C. Mérindol,“Jérusalem et l’esprit de croisade hors de la Bourgogne à la veille de la prise de Constantinople” in: Le banquet du Faisan, 1454, l’Occident face au défi de l’Empire Ottoman. eds. M. Caron en D. Clauzel (Artois: Artois Presses Université, 1997) 83; Paviot, Les ducs des Bourgogne, 292. 49

Kaçar en Dumolyn, The battle of Nicopolis, 915-9; Meserve, Empires of Islam, 13; Housley,“The Crusades and Islam,” 204-205 en Caron, Les voeux de Faisan, 88-100. 50

Svátek, Discours et récits, 349. 51

Housley, Religious Warfare, 26-32. 52

Housley, Later crusades, 99-109. 53

Caron, Les voeux du Faisan, 106 en Paviot, Les ducs des Bourgognes, 291-295.

Page 23: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

22

pretentions in Mediterranean and Turkey and state building aspirations in his home Burgundy.”54 Het

waardeverschil tussen ‘pretentie’ en ‘aspiratie’ vat Wrisley’s opinie over Filips’ ‘werkelijke doelen’

mooi samen. Maar misschien zijn de historici die werkelijke doelen denken te achterhalen wel de

echte pretentieuzen in dit verhaal. In persoonlijke beslissingen naar simpele structuren en drijfveren

zoeken doet af aan de complexiteit die waarschijnlijk ook achter middeleeuwse breinen schuilgaat.55

Filips de Goede – net als veel andere prinsen die een individuele rol spelen in dit eeuwenlange

kruistochtverhaal – werd grootgebracht aan een hof waar kruistocht zowel idee als werkelijkheid

aanwezig was. Hij moest zijn vader een lange tijd missen toen die in Osmaanse gevangenschap leefde

en kwam al vroeg in zijn jeugd in contact met Oriëntaalse kostuums en verhalen.56 Deze kleine hints

doen vermoeden dat dit gehele kruistochtdiscours waarschijnlijk toch meer dan façade, toneel of

pretentie was. Met hetzelfde idee wijst Housley op het idealisme, de gelovigheid en het

ridderlijkheidsverlangen van Charles VIII van Frankrijk die zijn kruistochtidealen achter zijn Italiaanse

expeditie daarom misschien wel meent.57 Het is dus zeker de moeite dit discours te beschouwen als

een verzameling van ideeën die niet afgewezen moeten worden door oppositioneel lijkende ‘feiten’.

2.4. Het zestiende-eeuwse spanningsveld

Rond 1520 lijkt het kruistochtenthousiasme te dalen. Het idee leeft nog bij de elite en Keizer

Karel V wou waarschijnlijk oprecht het christendom verdedigen en erfde een kruistochtideologie van

zijn voorouders, maar de Reformatie en strubbelingen met Frankrijk vormen grotere problemen.58

Zelfs volgens Housley, die steeds de historische waarde van de verbeelding en gedachten benadrukt, is

alle Franse kruistochtinteresse na de verkiezing van Karel V als Roomse Keizer in 1519 steeds ofwel

propaganda, ofwel vermomming van anti-Habsburgse initiatieven. Deze kruistochtinteresse van zowel

het Habsburgse Rijk, Frankrijk als andere partijen blijft dus wel bestaan als militaire

organisatiestructuur (via paus, allianties, taxaties …) en als propaganda, zelfs al is ze eventueel

geveinsd.59 Parallel met deze kruistochtplannen wordt het Osmaanse Rijk deel van het Europese

politieke schaakbord via allianties met Frankrijk en doordringing tot aan Wenen, in het grondgebied

van Karels broer koning Ferdinand. Deze contacten brengen veel ontmoetingen met ‘de Turk’ met

zich mee, zowel militair als diplomatisch. Cornelius de Schepper en Ogier van Busbeke zijn

voorbeelden van deze laatste soort contacten. De kruistochtplannen sterven uit rond 1580, wanneer

54

Wrisley,“Burgundian Ideologies”, 150. 55

Housley, Religious Warfare, 1-13. 56

Kaçar en Dumolyn, The battle of Nicopolis, 919. 57

Housley, Later Crusades, 114-5. 58

C.D. Rouillard, The Turk in French history, thought and literature (1520-1660) (Parijs: Boivin & Cie, 1938) 34-37; Caron, Les voeux du Faisan, 102-104; R. Vaughan, Philip the Good: the apogee of Burgundy (Londen: Longman, 1970) 372. 59

Housley, Later Crusades, 118-136.

Page 24: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

23

het Osmaanse Rijk stabiliseert. Tot dan hebben ze net als de politieke contacten veel invloed op

representaties van de Turk. In de vorige eeuw werden die al uitgebreid met realistischere politieke

analyses, om nu ook meer humanistische opvattingen te omvatten. Robert Macquériaus schrijven is

aan de andere kant een voorbeeld van hoe deze humanistische discoursuitbreiding allesbehalve

uniform is.

Enkele klassieke elementen komen opvallender naar boven, na gedeeltelijk verzonken te zijn

in de zee van representaties, geografische verbeeldingen en recyclages. De drie termen ‘Europa’,

‘Azië’ en ‘Afrika’ worden weer frequent gebruikt en zorgen nogmaals voor een herbevestiging van de

imaginaire geografie die duizend jaar lang zonder veel kritiek aanvaard in het ‘westerse’ denken, mits

enkele klimatologische en etnische verschuivingen. De starheid van dit beeld is zichtbaar in de

geografische omgang met de ontdekking van Amerika. Columbus’ vondst volstaat namelijk niet om

geografische ideeën in de war te brengen. De landmassa werd op kaarten niet aangeduid omdat het

niet als volwaardig continent gezien werd, ofwel werd het los van de driedelige wereld afgebeeld,

ergens bengelend onderaan.60 Ook Busbeke schrijft in 1589 over “de drie werelddelen waarin onze

aarde verdeeld wordt.”61

De notie ‘Europa’ wordt veel gangbaarder in geschriften. Het symboliseert een gebied dat

ongeveer dezelfde grenzen heeft als ‘het christendom’ in de vorige eeuw, maar krijgt nu een culturele

betekenis. Het past ook goed in het conflict met ‘de Turk’ dat geografisch gegroeid is en zich nu ook

afspeelt in Mediterraan gebied, naast de Balkan,. Dit zorgt ervoor dat men gaat vrezen voor Rome: wie

weet zou de Turk naast de hoofdstad van het Oost Romeinse ook deze van het West Romeinse Rijk

willen veroveren? Dit alles past heel erg goed in het humanistische discours dat in deze eeuw de

overhand neemt wanneer het over representatie van ‘de Turk’ gaat. Binnen dit geheel dat men met

veel zwier ‘Europa’ noemt, heerst er allesbehalve politieke of religieuze eenheid, zeker met de komst

van de Reformatie. De dreiging van de Turk benadrukken of de interne vijand met de Turk vergelijken

worden handige strategieën binnen het discours. Aan de hand van politieke interactie lijkt de

tegenstelling tussen oost en west sterk verminderd door verweven allianties en het verdwijnen van

eenheid in wat voordien een christelijk blok was.62 Onze auteurs schrijven dus in een periode waarin

een spanningsveld bestaat tussen toegenomen reële, politieke interactie met de Turk en de

handigheid van een externe vijand in propaganda.

60

Lewis en Wigen, Myth of continents, 21-26. 61

Busbeke, Vier brieven, 390-391. 62

Wunder, “Western travelers, Eastern antiquaties,” 89-119.

Page 25: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

24

2.5. Verbredingen 15e en 16e eeuw: naar een vroegmodern Oriëntalisme?

Eerder al beschreef ik een geografische oppositie tussen oost en west en polarisering door

politieke propaganda. Dit alles ruikt naar Oriëntalisme; Saids concept dat studies over de Oriënt

beschrijft als een ingebeelde wetenschap die via dominantie, projectie en herstructuratie het denken

begrenst. Dit zou resulteren in continue politieke beïnvloeding van elke representatie en sluit zo

‘juiste’ informatie uit.63 het debat over of het Osmaanse Rijk al dan niet georiëntaliseerd werd bestaat

er als het ware een meta-debat met de vraag of er wel nog over dit debat gedebatteerd moet worden.

Critici vermelden het concept totaal niet, of slechts in enkele zinnen om het vervolgens te verwerpen.

Voorstanders proberen de term te historiseren. Ze beseffen dat het ‘zuivere’ concept niet past voor de

premoderne periode door haar hegemonie, eenvormigheid en gebrek aan dynamiek. Ze houden uit

Said de noties over van (ingebeelde) superioriteit en projecties met een indirecte maar brede

invloed.64

Tegenstanders in het ‘meta-debat’ (het grootste deel van de historici die schrijven over het

premoderne Turkenbeeld) gebruiken het concept niet en beschuldigen de historici die dat wel doen

ervan dat ze zelf de weinige polariserende krachten boven de vele verenigende te benadrukken. Deze

historici wijzen meestal op geografische, politieke, intellectuele en culturele feitelijke uitwisseling,

interactie of integratie.65 Ze vergeten het belang van het imaginaire, dat wél verdeelt. Daarbij hoort

een discoursanalist zich niet bezig te houden met het benadrukken van eender wat: men moet de

bronnen laten spreken.66 Het is hierbij alweer van belang te realiseren hoe een gemotiveerd

premodern betoog, zelfs al bevat het persoonlijk doelen, door de (post)moderne historicus niet als

pure en/of bewuste propaganda als deel van een verweven politiek spel mag worden weggewuifd.

63

E. Said, Orientalism (New York: Vintage, 1994) 2-12. 64

K. Biddick, “Coming Out of Exile: Dante on the Orient(alism) Express,” The American Historical Review 105, nr. 4 (2000) 1234-1249; Tolan, Saracens, 280 – 283; Lockman, Contending visions of the Middle East, 39-45: Kalmar, Early Orientalism, 1-26, 40-45; Akbari, Idols in the East, 1-19; D. Goffman, The Ottoman empire and early modern Europe, (Cambridge: Cambridge University Press, 2002) 5-7, 231; D.J. Vitkus, “Early Modern Orientalism: Representations of Islam in sixteenth- and seventeenth century Europe,” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. M. Frassetto en D. Blanks (New York: St. Martin’s Press) 207-30; D. Blanks, Images of the other, Europe and the Muslim world before 1700 (Caïro: American University in Cairo Press, 1996). 65

C. Finkel, “The treacherous cleverness of hindsight’: myths of Ottoman decay,"in Re-Orienting the Renaissance, eds. G. MacLean (Palgrave Macmillan UK, 2005) 154. Zie onder meer ook Meserve, Empires of Islam; G. MacLean, "Introduction: Re-Orienting the Renaissance," in Re-Orienting the Renaissance, eds. G. MacLean (Palgrave Macmillan UK, 2005) 1-28; P. Mansel, "The French Renaissance in Search of the Ottoman Empire," in Re-Orienting the Renaissance, eds. G. MacLean (Palgrave Macmillan) 1-28; N. Matar, "Arab Views of Europeans, 1578–1727: The Western Mediterranean," in Re-Orienting the Renaissance, eds. G. MacLean (Palgrave Macmillan) 126-147; W. Dalrymple, “Foreword: The Porous Frontiers of Islam and Christendom: A Clash or Fusion of Civilizations?,” in Re-Orienting the Renaissance, eds. G. MacLean (Palgrave Macmillan UK, 2005) ix-xxiii. 66

Hierbij is de aflijning van het bronnencorpus van enorm belang.

Page 26: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

25

Toch, zoals David Blanks zegt: “More than anything else, our attempts to recover past attitudes

desperately lack a sufficient theoretical framework. Said spotted the trail but fell into the trap.”67 Derek

Bryce brengt een oplossing voor dit gebrek en voor de onenigheid in het debat door het Osmaanse

Rijk als gedeeltelijk Europees te zien en door op het verschil tussen actie en verbeelding te focussen.

Hij legt uit dat een oppositie en zeker haar absolute status geen voorwaarde hoeft te zijn voor

Oriëntalisme. Oriëntalisme gaat uiteindelijk meer over de eigen identiteit dan over ‘de Ander’ en moet

dus niet overeenkomen met een werkelijke ander. Oriëntalistisch denken wil enkel een eigen

(‘Europese’) identiteit afbakenen, die niet hoeft te corresponderen met de werkelijkheid. De fysieke

nabijheid van het religieus verschillende rijk moet op een bepaalde manier ‘verwerkt’ worden, wat lukt

via imaginaire oppositie. Daarnaast zorgt net de feitelijke uitwisseling en integratie ervoor dat

verbeelding en exteriorisering van eigenschappen die niet als wenselijk worden gezien voor de eigen

identiteit gemakkelijk geëxterioriseerd kunnen worden.68 Onze auteurs hadden net door de Europese

verwevenheid met het Osmaanse Rijk de kans te schrijven over ‘de Turk’. De twee diplomaten zouden

zonder politieke interactie nooit in het Rijk beland zijn. De thuisblijvers op hun beurt schrijven elk een

eerder persoonlijke of lokale geschiedenis, die ook ‘de Turk’ vermeldt juist doordat deze nu eenmaal

een deel is geworden van deze eigen geschiedenis en haar duiding.

Ik historiseer Oriëntalisme door het als een dynamisch concept te zien en hegemonie achterwege

te laten. Het hoeft niet absoluut te zijn in haar (ingebeelde) superioriteit en projecties. Bryce brengt in

zijn artikel bruikbare tools aan voor de analyse van zestiende-eeuwse beeldvorming van de Turk. Om

de Oriëntalistische trekken van deze beeldvorming te onderzoeken maak ik gebruik van het idee van

exteriorisering. Ik hou in gedachten dat de Oriëntalistische Ander (de eventueel antithetische Turk)

niet met een werkelijke ander overeen hoeft te komen (het verweven Osmaanse Rijk). Er zou

gediscussieerd kunnen worden over in welke mate het discours over de Oosterse Ander nog verschilt

van het discours over bijvoorbeeld de Amerikaanse Ander. Waarschijnlijk vinden met andere Anderen

gelijkaardige exterioriseringsprocessen plaats. Toch is ‘de Turk’ geen ‘gewone Ander’: ondanks de

ontdekking van Amerika en de kennis over Afrika en Oost-Azië is er doorheen de geschiedenis een

echte obsessie waarneembaar met de Oriënt – een begrip dat overigens af en toe wel eens van

identiteit wisselt.69 Het discours over de Oosterse Ander verdient daarom apart onderzoek

waarbinnen Oriëntalisme een bruikbaar concept vormt.

67

D. Blanks, “Western Views of Islam in the Premodern Period: A Brief History of Past Approaches,” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. M. Frassetto en D. Blanks (New York: St. Martin’s Press) 38. 68

D. Bryce, "The Absence of Ottoman, Islamic Europe in Edward W. Said’s Orientalism," Theory, Culture & Society 30, nr. 1 (2013) 99-121. 69

J.G. Harper, “Introduction,” in The Turk and Islam in the Western eye, 1450-1750: visual imagery before orientalism, ed. J.G. Harper (Farnham: Ashgate, 2011) 3. Ook Meserve benadrukt dat er geen Oriëntalisme zou

Page 27: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

26

3. Vier individuen en hun leefwereld

Naast het verleden van de beeldvorming en de historische omstandigheden hebben ook de

tijdelijke en individuele omstandigheden van elk van onze vier schrijvers een enorme invloed op hun

representatie van de Turk. Elke auteur leeft en schrijft binnen een bepaalde context, die net zo goed

door ambities als door opvoeding gekleurd is. Dit mag niet te ver gaan: sommige onderzoekers

ondernemen bijna een psychoanalyse van de tekst. Ze leggen ieder woord van Commynes uit met zijn

zogenaamd verraad aan Bourgondië en zien in alles wat Busbekes pen voortbracht een wens om zijn

identiteit als bastaardkind te overstijgen. In dit deel geef ik al een korte eerste interpretatie van de

teksten van de vier auteurs. Ik onderzoek of er verbanden zijn tussen hun persoonlijk leven en hoe ze

de Turk representeren. Ik focus op hun sociale cirkel, eerdere ervaringen of ideeën en werk dat het

inspireerde. Het is mijn bedoeling om hierin contradicties naar voren te halen, of blijvende debatten.

Op basis daarvan formuleer ik telkens enkele vragen die ik in de discoursanalyse terug opneem.

3.1. Philippe de Commynes, Mémoires (1488-1498)

Wie schrijft over Philippe de Commynes noemt hem steevast een buitengewoon man. Hij

werd al gekroond tot schrijver van de eerste moderne tekst en ook de vergelijking met Machiavelli is

ondertussen een echt cliché.70 Het kan interessant zijn om Commynes’ vernieuwend karakter in vraag

te stellen. Desondanks maakt deze discussie hem tot een interessant onderwerp in een zoektocht naar

verschuivingen in beeldvorming tussen de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Tussen 1497 en

1501 schrijft hij zijn Mémoires met een verrassend directe toon. Samen met zijn voordien ongezien

persoonlijk perspectief doet dit grenzen tussen genres als de prinsenspiegel, de kroniek of financiële

nota’s vervagen. Net als over de moderniteit van de schrijver, heerst er een debat over de historische

juistheid van de Mémoires. Aan de ene kant denkt Joël Blanchard dat Commynes vooral de waarheid

wou neerschrijven om iets bruikbaars na te laten aan de toekomst.71 De historicus Karl Bittmann

gelooft dit allesbehalve, net als Jean Dufournet en Ruth Kleimann. Zij denken dat de mémorialist de

feiten manipuleerde om zijn ‘verraad’ tegenover het Bourgondische hof goed te praten.72 Ik sluit me

op dit punt aan bij Frédérique Chabaud, die de verificatie van de door Commynes' beschreven feiten

zijn doordat de focus op de Turk ligt en niet op andere islamnaties. Toch legt ze dit niet uit: Meserve, Empires of Islam, 10-4. 70

C.A. Saint-Beuve, Causeries du lundi (Parijs: Garnier Frères, 1857). 71

J. Blanchard, “Introduction,” in Mémoires, P. Commynes, vertaald door J. Blanchard (Genève: Droz, 2007) i-clxxii. 72

K. Bittman, Ludwig XI und Karl der Kühne. Die Memoiren des Philippe de Commynes als historische Quelle (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1964); J. Dufournet, La Destruction des mythes dans les" mémoires" de Philippe de Commynes (Genève: Droz, 1966).

Page 28: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

27

van minder belang vindt: “la sémantique du mot ‘vérité’ permet diverses interpretations.”73 Voor deze

studie is het niet van belang of Commynes feit dan wel fictie schreef: ik ga niet op zoek naar een soort

diepere waarheid. Ik wil begrijpen hoe hij tot zijn representatie is gekomen. Ik beperk me tot wat

invloed kan hebben op Commynes’ schrijven over de Turk.

Commynes leeft in verschillende omgevingen die zijn denken en zijn Mémoires beïnvloeden:

hij groeit op aan het Bourgondische hof, leeft later dichtbij de Franse koning en bezoekt Italië

verschillende keren. Volgens Dufournet wilt hij zich na zijn verraad afzetten tegen het Bourgondische

hof, waar hij zijn jonge jaren doorbracht. Hij zou dit onder andere doen door prinselijke weelde te

negeren en ook zelf in een onversierde stijl te schrijven.74 Aan de andere kant leidt Blanchard

Commynes’ financiële focus en bij uitbreiding ook zijn utilitaire denken terug naar zijn Vlaamse

origine.75 Ondanks dat ze het niet eens zijn over de oorsprong, komen de historici overeen dat

Commynes’ utilitaire denken en zijn voorliefde voor simpliciteit en gematigdheid de Mémoires

doordringen - en dus ook zijn beeld over de Turk. Jan Dumolyn heeft een interessante verklaring voor

de eenvoudige schrijfstijl. Commynes’ directe en onversierde discours zou volgens hem al lang oraal of

in diplomatieke nota’s circuleren, wat de zogenaamde grote breuk met het middeleeuws schrijven

teniet kan doen.76 Het zorgt ervoor dat Commynes niet per se tegenover schrijvers als Molinet,

Froissart of Chastellain geplaatst moet worden. Hij bevindt zich slechts in de marge van dit genre. Dit

maakt het begrijpelijk dat ook andere kenmerken van de historiografische traditie zoals het ridderlijk

discours en beschrijvingen van hoofse pracht en praal volledig ontbreken. Daarbij was het werk ook

niet bedoeld voor een brede publicatie.77 Mogelijks voelde Commynes door een klein en bekend

publiek geen nood om te conformeren met een voorgaand discours.

Door zijn lange periode aan het Franse hof ziet Commynes Louis XI als ideale absolute

soeverein. In hem vindt hij de pragmatische vorstenkwaliteiten die hij onder andere ook toepast op de

Turk. Het hoogste doel van een vorst is het stabiel voortbestaan van zijn rijk. Chabaud ziet dit doel als

de basis voor Commynes’ waardesysteem. Ze merkt op dat dit waardesysteem op zo’n manier

aanwezig is dat de Mémoires gelijkenissen vertonen met het genre van de prinsenspiegel. De gouden

combinatie van politieke kwaliteiten zijn bons sens en saigesse. Bon sens staat voor een gezond

verstand en saigesse voor de pragmatieke wijsheid waarmee de heerser het hoort te gebruiken. Dit

73

F. Chabaud, “Les ’Mémoires’ de Philippe de Commynes : Un ’miroir aux princes’ ?” Francia - Forschungen zur westeuropäischen Geschichte 19, nr. 1 (1992) 95-114. 74

J. Dufournet, “Philippe de Commynes et l’historiographie Bourguignonne: l’envers des fastes princiers,” ," in Mémoires de la société d’histoire de Comines, Warneton et de la region, ed. J. Blanchard (Genève: Droz, 2012) 55-62. 75

J. Blanchard, Philippe de Commynes (Parijs: Fayard, 2006) 19-33. 76

J. Dumolyn, "Philippe de Commynes et les discours politiques en Flandre médiévale," in Mémoires de la société d’histoire de Comines, Warneton et de la region, ed. J. Blanchard (Genève: Droz, 2012) 33-55. 77

Blanchard, “Introduction,” lxxxiv-ci.

Page 29: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

28

moet vervolgens gematigd en rechtvaardig toegepast worden om een goed effect te hebben op de

lange termijn. Dit waardesysteem staat volgens Chabaud in tegenstelling met de traditionele

middeleeuwse erecode waarin ridderlijkheid, wijze en intentie van het grootste belang zijn.

Commynes schrijft daarentegen dat aan wie aan het eind van het verhaal de meeste voordelen krijgt,

ook de eer ten beurt zal vallen. De zogenaamde a-moraliteit van dit systeem is zichtbaar doordat het

toepasbaar is op tirannen, zoals Turkse sultans. Zelfs zij kunnen met de goede porties sens en saigesse

imposante heersers worden.78

Als diplomaat komt Commynes in aanraking met verschillende politieke en financiële

structuren en situaties waar hij aantekeningen van neemt, steeds op zoek naar nut. Zoals Blanchard

aantoont gebruikt hij de term ‘Europa’ daar waar tijdsgenoten zoals Chastellain en Molinet over ‘de

christenheid’ schrijven. Religie speelt toch nog een grote rol in Commynes’ wereldbeeld. Volgens

Commynes heeft God de wereld met een bepaald soort evenwicht gecreëerd. Dit “bilancia”-idee heeft

hij via zijn Italiaanse contacten.79 Dit evenwicht speelt tussen steden en staten, maar evengoed tussen

mensen en dieren. Alles heeft een tegengestelde “pour le tenir en humilité et en craincte.”80 Deze

craincte of vrees is een belangrijk thema in de Mémoires. God is almachtig en straffend. Godvrees is

dus terecht en zelfs aan te moedigen. Het zorgt dat mensen en prinsen zich aan bepaalde normen

houden. Hieraan verbonden is ook gematigdheid één van Commynes’ op handen gedragen waarden.

Vrees voor een ander is dus ook een soort uiting van godsvrees, maar dan op een ander niveau binnen

het grotere plaatje.81

Volgens Dumolyn hoort Granada niet thuis in deze goddelijke opdeling omdat de inwoners

“ennemys de la foi” zijn, zoals Commynes ze zelf benoemt.82 De Turk zou naar analogie hiermee ook

buiten Commynes’ goddelijke orde staan door zijn ongelovigheid. Na Commynes’ uiteenzetting over

dit evenwicht legt hij echter uit dat deze orde ook op Azië en Afrika toepasbaar is: “Je n’ay parlé que

de Europpe, car je ne suis point informé des deux aultres pars […] mais bien orrons nous dire qu’ilz ont

guerres et divisions comme nous.”83 Ook de niet-christelijke rijken passen in deze orde. Dat houdt

steek, want volgens het christendom heeft God de hele wereld geschapen en niet enkel het deel van

de schepping dat hem ook als dusdanig erkent. Deze passage over Granada kan dan ook anders

uitgelegd worden. Na het geciteerde 'je ne veulx pas dire Grenade, car ceulx la sont ennemys de la foi”

78

Chabaud, “Les ’Mémoires’ de Philippe de Commynes," 95-114. 79

J. Blanchard, Commynes l 'Européen. L'invention du politique (Genève: Droz, 1996) 297-312; Blanchard, Philippe de Commynes, 423-3. 80

Commynes, Mémoires, V. 1, V, 18, 400-401. 81

Chabaud,“Les ’Mémoires’ de Philippe de Commynes,” 109-112. 82

Dumolyn, Philippe de Commynes et les discours politiques en Flandre médiévale, p. 47; Commynes, Mémoires, V. 1, V, 18, 401. 83

Commynes, Mémoires, V. 1, V, 18, 403.

Page 30: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

29

volgt “toutesfoiz jusques icy ledict pays de Grenade a donné grans troubles audict pays de Castille."84

Het is logisch dat hij Granada niet op dezelfde manier als Spanje tegenover Portugal stelt, onder

andere omdat Portugal en Spanje samen tegen de Moren vechten op dat moment.

De eerste zes boeken van de Mémoires zijn geschreven tussen 1489 en 1491 en bevatten

opmerkingen over Commynes’ ideeën en ervaringen tot aan de dood van Louis XI.85 In de eerste vier

boeken komt geen enkele Turk aan bod. In het vijfde boek bespreekt hij de goddelijke wereldorde,

waarna hij voor het eerst de Turk vermeldt. In het zesde boek bespreekt hij onder andere Mehmet de

Veroveraar op basis van zijn politiek-moreel systeem. De laatste twee boeken zijn geschreven tussen

1497 en 1498 en Commynes bespreekt er de Turk op een andere manier. Waar de Turk voordien

eerder theoretisch aan bod kwam binnen het grotere politieke kader, is deze nu verweven in het

actuele politieke spel.

Deze tweespalt roept vragen op die ik in de discoursanalyse terug zal opnemen. Verschilt de

theoretische van de praktische Turk? In zijn werk gooit Commynes de traditionele middeleeuwse

erecode overboord en daarmee ook de ridderlijke idealen. Dit was de traditie waarin tot dan toe ook

het kruistochtdiscours bijna volledig ingebed zat. Hoe gaat hij dan om met het kruistochtaspect van de

expeditie?

3.2. Robert de Macquériau, Histoire générale de l’Europe pendant les années

1527-1529 (± 1530)

Robert de Macquériau schrijft vanuit een heel ander perspectief dan Commynes. Ook hij

groeit op in een Bourgondische context, maar probeert deze nooit te ontsnappen. Integendeel, hij is

de grootste Bourgondische patriot van onze vier schrijvers. Hij leeft in een periode waarin de

Bourgondische Nederlanden al deel waren van het Habsburgs Huis, maar de soevereinen de

Bourgondische titel bleven voeren. Hij schrijft net voor zijn overlijden rond 1530 en noemt het werk

“Grand recueil de la maison de Bourgongne.” De titel Histoire générale de l’Europe werd gegeven door

de editeurs van het werk in de negentiende eeuw en is ook de titel waarnaar Henri Pirenne verwijst in

zijn Bibliographie de l'histoire de Belgique.86 Het werk is vrij onbekend en weinig bestudeerd. Dit is

mogelijks omdat hij, verkeerd geïnformeerd, soms onwaarheden neerschrijft, waarvan hij desondanks

steeds beweert ooggetuige te zijn. Zo schrijft hij onder andere dat Süleyman de Prachtlievende sterft

in 1527, hoewel die in realiteit zijn laatste adem pas uitblaast in 1566. Hij beweert dat iemand

genaamd Théseus Süleymans zoon is en deze ook opvolgt als sultan. 87 Barrois, de editor van dit deel

84

Commynes, Mémoires, V. 1, V, 18, 401. 85

Blanchard, “Introduction,” in Mémoires, cxvii. 86

H. Pirenne, Bibliographie de l'histoire de Belgique. Catalogue méthodique et chronologique des sources et des ouvrages principaux relatifs à l'histoire de Belgique jusqu'en 1830 (Gent, 1893). 87

Macquériau, Histoire générale, 29-30.

Page 31: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

30

schrijft dat de persoon Théseus in werkelijkheid overeenkomt met Ibrahim Paşa, de eerste vizier van

het rijk.88 Dit is geloofwaardig, aangezien Süleyman zich rond deze tijd klaarmaakte om Wenen te

belegeren en hij in de vooravond van deze expeditie het rijk aan Ibrahim Paşa toevertrouwde door

hem als ‘Serasker’ aan te stellen.89 Toch citeert hij uit deze Théseus’ speechen alsof hij zelf op

onderhandelingen in Istanboel was. Vanzelfsprekend moet dit alles dus met een grote korrel zout

genomen worden.

Macquériaus mécénas was Willem II van Croÿ-Chièvres tot aan diens dood in 1521. De Histoire

générale wordt opgedragen aan Willems neef Filips II van Croÿ.90 Zijn verbintenis met de familie van

Croÿ legt voor een groot deel Macqueriaus liefde voor Bourgondië uit, die de Histoire générale diep

doordringt. De familie van Croÿ had zeer dichte banden met het Bourgondische huis en waren bij de

belangrijkste leden van de Orde van het Gulden Vlies. Toevallig was het ook deze familie die na

Commynes’ vertrek zijn geconfisqueerde bezittingen ontving: de totaal tegenovergestelde belangen

vallen hier al op. Willem was onder andere deel van de hofhouding van Filips de Schone en werd later

ook een belangrijk adviseur van keizer Karel. De familie verloor veel bezittingen aan Frankrijk aan het

einde van de Bourgondische tijd, wat hun liefde voor Bourgondië en afkeer van Frankrijk waarschijnlijk

nog meer doet toenemen. Willem was net als zijn neef Filips II ridder in de Orde van de Gulden Vlies.91

In deze orde leefde de Bourgondische staatsideologie heel sterk met al haar morele

ridderlijkheidsidealen.92

Macquériau was een echte hofkronikeur. Hij volgde de familie wanneer ze zaken te doen

hadden in Engeland, Spanje of Italië. Hierdoor heeft hij inderdaad een bepaalde legitimiteit om als

ooggetuige te spreken. Deze positie wil hij heel duidelijk maken door enorm veel details te

verschaffen, gaande van het exacte uur tot het precieze aantal aanwezige stoelen. Chronologie wordt

stipt gevolgd. Hij hemelt de familie van Croÿ op waar het kan. Zijn publiek zijn duidelijk mensen die zijn

voorliefde voor Bourgondië delen. Hij schrijft in een ruw, Waals Frans dat vermengd is met oude

88

Macquériau, Histoire générale, 36, zie voetnoot. 89

H. Jenkins, Ibrahim Pasha: Grandvizir of Suleiman the Magnificent (Columbia: Columbia University, 1911) 98-100. 90

J. Barrois, “Préface,” in Histoire générale de l’Europe Durant les années 1527, 1528, 1529, ed. J. Barrois, Techner, 1841, i-xlvi. xiii-xiv 91

G. Guillaume, "Van Croÿ," in Nationaal Biografisch Woordenboek, ed. H. Thiry-Van Buggenhoudt (Brussel: Paleis der Academiën, 1987) vol. 4, kol. 528-540 ; B. Sterchi, “The importance of reputation in the theory and practice of Burgundian chivalry: Jean de Lannoy, the Croys, and the Order of the Golden Fleece,” in The Ideology of Burgundy. The Promotion of National Consciousness, 1364-1560, eds. D’A.J.D. Boulton en J. Veenstra (Leiden: Brill, 2006) 99-115. 92

Zie Veenstra en Boulton, The Ideology of Burgundy. Vooral de essays van Boulton en Sterchi zijn hier interessant: D’A.J.D.Boulton, “The Order of the Golden Fleece and the creation of Burgundian national identity,” in: The ideology of Burgundy: the promotion of national consciousness, 1364-1565, eds. D’A.J.D.Boulton en J. Veenstra (Leiden: Brill, 2006) 21-97 en Sterchi, “The importance of reputation,” 99-115.

Page 32: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

31

Latijnse woorden. Barrois benoemt zijn taaltje als iets van een vorige generatie.93 Zijn werk leest

inderdaad alsof het honderd jaar geleden geschreven werd in de bloeiperiode van de Bourgondische

staatsideologie, compleet met alle kenmerken. De gelijkenissen met Froissart en Molinet rijken veel

verder dan hun gezamenlijke regio, Valenciennes. ‘Europe’ uit de nieuwe titel is een woord dat hij

geen enkele keer in de mond neemt.

Dat Macquériau over de Turk geen theoretische politieke analyse brengt komt dus niet als een

verrassing. Liever roept hij de christenheid op tot kruistocht. Bourgondië en het Habsburgse Rijk

hebben echter andere zorgen aan het hoofd. De reformatie en de vijandelijke relaties met Frankrijk

vormen primaire problemen. Toch betrekt Macquériau ook in deze interne problemen de Turk: de

Turk wordt overal bijgehaald als uiteindelijk doel. Zijn hele discours lijkt dus een eeuw vooraf te zijn

bepaald. Is hij dan de ‘achterkomer’ van onze vier schrijvers, of vormen zijn opinies en inspiratie nog

steeds een structureel deel van de representatie van de Turk in de zestiende eeuw?

3.3. Cornelius de Schepper, Missions Diplomatique (± 1533)

Onze twee volgende auteurs, Cornelius de Schepper en Ogier van Busbeke, zijn beiden

diplomaat in het Osmaanse Rijk. Ze representeren de Turk volledig anders dan de auteurs die vanop

afstand over de Turk schrijven. Commynes en Macquériau bespreken de Turk in de marge. Het

vermelden van de Turk is voor hen een keuze. In een verslag over een reis naar het Osmaanse Rijk is

de Turk daarentegen een vanzelfsprekendheid. Het aantal reisverslagen neemt sterk toe in de

zestiende eeuw door toenemend diplomatiek verkeer en Renaissancistische interesse in etnografie,

natuur en de oudheid. Reizigers verbreden de blik op ‘de Ander.’ Verbreding houdt niet per se

verband met objectivering. De perceptie van de Ander is individueel bepaald: de reizigers schrijft op

wat hem interesseert. Zo zijn De Schepper en Busbeke heel verschillend in hun werk. Busbeke vertoeft

vele jaren tussen Turken. Verveeld en nieuwsgierig laat hij zijn humanistische interesses vrij spel op

fauna en flora, Turkse gewoonten of Oudgriekse resten. De Schepper verblijft voor veel kortere tijd in

het Osmaanse Rijk. Hij laat zich weinig afleiden van zijn diplomatieke doelen.

Cornelius de Schepper bevindt zich in Istanboel van mei tot juli 1533 als diplomaat voor koning

Ferdinand, samen met zijn collega’s Hiëronimus van Zara en Vespasianus. Hij heeft een geheime

missie van Karel V om Niet alleen voor Ferdinand maar ook voor Karel informatie in te winnen. In 1534

vertrekt hij opnieuw, maar het verslag van deze reis ging verloren. Het doel van beide missies was een

vredesakkoord in de problemen tussen Ferdinand en Süleyman over de betwiste heerschappij van

Hongarije en Osmaanse invasies in Oostenrijk, waar hij effectief in slaagt.94 De exacte datum van zijn

93

Macq préface 94

J.J. De Smet, "De Schepper," in Nationaal Biografisch Woordenboek, ed. H. Thiry-Van Buggenhoudt (Brussel: Paleis der Academiën, 1987) vol. 5, 709-718.

Page 33: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

32

schrijven is ongekend. De details en vooral de politieke actuele wetenswaardigheden doen denken dat

dit niet lang na zijn reis kan zijn. Hoewel zijn missie in dezelfde periode valt als Macquériaus schrijven,

zijn de verschillen groot. De Schepper leunt qua stijl dichter aan bij Commynes: hij schrijft vrij

pragmatisch en zijn focus is politiek. Aan de andere kant maakt hij geen analyse en blijft een algemeen

oordeel ook uit. Het dagboekgenre is chronologisch en thematisch strenger dan een menggenre als de

Mémoires.

Je zou De Schepper een humanist kunnen noemen. Als telg uit een belangrijke adellijke familie

leert hij van jongs af aan Latijn. Wat later wordt hij naar de Sorbonne gestuurd, waar hij afstudeert als

primus. Hij leert verschillende talen en specialiseert zich zowel in wetenschappen als in geschiedenis.

Vervolgens studeert hij aan het nieuw opgerichte Collegium Trilingue in Leuven. Hij heeft nauwe

banden met Erasmus, die de jonge geletterde prijst voor zijn eerste werk waarin hij van leer trekt

tegen het bijgeloof in de astrologie. Al snel wordt hij opgemerkt door de Deense koning Christiaan II

die op zoek is naar een retorische kracht om zijn onschuld te bepleiten. Na drie jaar dienst als

secretaris en vicekanselier wordt hij op 23-jarige leeftijd diplomaat aan het hof van Karel V.95

Als adviseur voor Karel V probeert hij onder andere de religieuze verdeeldheid in het Roomse

Rijk te overbruggen. Net als Erasmus is hij van mening dat de Lutheranen overdrijven maar dat

hervormingen toch welkom zijn.96 Mogelijks dacht hij ook over de Turk hetzelfde als Erasmus en

andere humanisten uit dezelfde kring. In Erasmus’ wijd gedeelde opinie waren de christenen niet

christelijk genoeg en belichaamde de Turk Gods straf, die pas zou wegebben wanneer berouw

getoond werd.97

Een aan Erasmus gelijkaardig gedachtegoed over de Turk is aannemelijk voor De Schepper

gezien zijn andere opvattingen en sociaal netwerk. Ook een brief aan een vriend doet hetzelfde

vermoeden.98 Toch wordt dit niet in zijn dagboek bepleit, maar ook niet tegengesproken. Hij vermijdt

algemene opvattingen en ook zijn wereldbeeld blijft onduidelijk. Zijn humanistische achtergrond valt

niet op voor lezers van het werk. In zijn dagboek vinden we vooral dialogen uit politieke

onderhandelingen. De dialogen bevatten ook Cornelius’ eigen woorden, die hem niet toevallig als een

heel kundige diplomaat doen overkomen. Hij vermeldt veel politieke feiten die hij onderweg van

collega’s of buitenlandse reizigers verneemt en die bruikbaar lijken voor het thuisland. Missions

95

A. Welkenhuysen-Gybels, Kruistocht, Turkenvrees en diplomatie : aspecten van een confrontatie tussen Karel V en Süleyman de Prachtlievende : Corneille Duplicius De Schepper : koninklijk en keizerlijk gezant te Constantinopel in de jaren 1533-1534, onuitgegeven licentiaatsverhandeling. (Leuven: KULeuven, 1997) 87-143, De Smet, "De Schepper," 709-718. 96

Welkenhuysen-Gybels, Kruistocht, Turkenvrees en diplomatie, 87-143. 97

J. Van Herwaarden, “Erasmus en de Turk: hoe aanvaardbaar is oorlog?” in Erasmus center for early modern studies, <http://www.erasmus.org/index.cfm?itm_name=texts-NL>, 2011, 1-19. 98

Welkenhuysen-Gybels, Kruistocht, Turkenvrees en diplomatie, 119. Welkenhuysen-Gybels citeert uit Der Briefwechsel des Justus Jonas en leidt eruit af dat De Schepper inderdaad deze opinie deelde. Dit wijst inderdaad in die richting maar is niet voldoende om dit met zekerheid te kunnen zeggen.

Page 34: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

33

diplomatique is geen humanistisch traktaat dat eloquentie wil tentoon spreiden. Het is een

verzameling diplomatieke nota’s die moeten informeren en ernaast ook de verdiensten van de

schrijver in de verf zetten. Niet onlogisch, dit werk was waarschijnlijk eerder voor zijn meerderen dan

voor algemene publicatie bedoeld.

Soms verwerkt De Schepper zijn persoonlijke ideeën onrechtstreeks, bijvoorbeeld via de

indirecte rede. Hij schrijft feiten en gesprekken neer die vooraf een eigen selectie ondergingen. In

tegenstelling tot Busbeke besteedt hij weinig aandacht aan achterliggende informatie of verklaringen

voor zijn ervaringen. Plaatselijke gebruiken en tradities krijgen terloops een plaatsje in zijn dagboek.

De Scheppers beeld over de Turk komt naar boven via beschrijvingen van karaktertrekken en

gebruiken die, voor wie wat aandachtiger kijkt, niet altijd neutraal zijn. In de discoursanalyse is het

interessant deze tekst, met een vrij direct diplomatisch doel, te vergelijken met de andere die allemaal

iets gestileerder en doordachter overkomen.

3.4. Ogier van Busbeke, Vier brieven (jaren 1580, over 1555-1564)

Ogier van Busbekes brieven zijn een vanzelfsprekende keuze voor een onderzoek naar 16e-

eeuws schrijven over de Turk in de Bourgondische regio. Zijn uitvoerige en originele beschrijvingen van

het Osmaanse Rijk maakten hem een internationaal veelbesproken figuur. Busbeke was acht jaar lang

als gezant van Ferdinand aanwezig in het Osmaanse Rijk. Deze uitzonderlijk lange periode maakt hem

tot één van de weinigen die de Turkse cultuur iets uitgebreider beschrijft. Verder ondernam hij ook de

uitzonderlijke tocht naar Amasya, een gebied dat hij als eerste bespreekt. Het grootste deel van zijn

verblijf is hij opgesloten in het huis van de Habsburgse ambassadeurs. Toch beschrijft hij vrolijk reisjes

en ontmoetingen.99

Busbekes brieven kabbelen van opmerking naar gewaarwording naar gesprek. Hun

levendigheid spreekt ook vandaag nog menig geschiedenisstudent aan. De eeuwenlange interesse in

zijn leven en werk creëerde een voorraad aan biografieën, waarvan de één al betrouwbaarder is dan

de andere. Zweder von Martels ontrafelde dit kluwen in zijn doctoraatsverhandeling van 1989.100 Hij

combineerde en verifieerde vier eeuwen van historiografie met al het bronnenmateriaal dat hij kon

vinden van Busbekes hand. In 1996 zette hij de kroon op het werk met een Nederlandse vertaling van

Busbekes vier brieven, die uitblinken in duidelijkheid en volledigheid qua verklarende voetnoten.

Helaas kunnen de meeste historici geen Nederlands en bouwen ze dus moeilijk voort op Martels’

monnikenwerk. Hij schreef enkele artikels die sommige van zijn bevinding samenvatten in het

99

Z. Martels, Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote (Groningen: Universiteit van Groningen, 1989) 22-401; I. Dalle, Un européen chez les Turcs: Auger Ghislain de Busbecq (Paris: Fayard, 2008). 100

Martels, Augerius Gislenius Busbequius, 101-219.

Page 35: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

34

Engels.101 Desondanks blijft de Engelstalige historiografie over Busbeke verwarrend. Ze bevat veel

halve waarheden die Martels al lang achterhaalde. Zo schrijft Barnaby Rogerson in 2005 een artikel

waarin hij beweert dat er tussen de tweede en derde brief een andere vermist zou zijn – wat niet

verzoenbaar is met het groeiend besef in de laatste decennia dat Busbekes brieven voornamelijk in

zijn laatste levensjaren samengesteld zijn.102

De vier brieven zijn waarschijnlijk gebaseerd op notities uit de tijd van zijn gezantschap (1555-

1564) aangevuld met herinnering en eventueel met een reële briefwisseling. Ze zijn samengesteld en

gestileerd tussen 1580 en 1589. Dit zorgt ervoor dat Busbekes werk eigenlijk als ‘memoires’ bekeken

kan worden in de plaats van als een reisverslag. De brief is een door hem heel bewust uitgekozen

genre dat zeer rekbaar is. “Ik vind echter dat ik me in een brief niet zo strikt hoef te houden aan de

chronologische volgorde,” zo dekt hij zichzelf in voor eventuele fouten aan het einde van zijn tweede

brief.103 Naar klassieke stijl verontschuldigt hij zich aan het einde van iedere brief voor zijn stijl en

benadrukt hij de vrijheid die hij zichzelf verleent door de keuze van zijn genre: “In dagelijkse omgang

mag men zeggen wat voor de mond komt. Hetzelfde is toegestaan aan vriendschappelijke brieven: als

zij te behoedzaam spreken, schijnt het dat ze hun rechten verliezen.”104 Het genre past bij de Attische

stijl, de laatste nieuwste mode. Hij volgde deze stijl als één van de eersten geïnspireerd door de

pionier Lipsius. Het is een levendige stijl die haar teksten liefst kort maar krachtig houdt. 105 Doordat hij

zijn brieven baseert op zijn geheugen springt hij heel vrij om met chronologie en creëert hij voor

zichzelf de ruimte om verhalen naar eigen wens te vertellen en zijn eigen accenten te brengen. Het

losse genre geeft hem de mogelijkheid om net als Commynes eigen meningen en analyses te brengen

over politiek en de Ander. Net als bij Commynes leidt deze losheid ook tot discussies over de feitelijke

waarde van het werk.106 Alweer is dit niet echt ons probleem: subjectiviteit kan zelfs positief zijn

omdat het soms de toenmalige denkbeelden beter kan weergeven.

Hoewel de eerste brief waarschijnlijk buiten Busbekes medeweten gepubliceerd werd, zijn de

laatste brieven door Busbeke zelf voor publicatie bewerkt. Hij schrijft bewust voor een groot,

intellectueel publiek. In tegenstelling tot De Schepper wil hij vooral zijn humanistische eloquentie

101

Z. Martels, “On his Majesty’s Service. Augerius Busbequius, Courtier and Diplomat of Maximilian II.,” in Kaiser Maximilian II. Kultur und Politik im 16. Jahrhundert, eds. Edelmayer (F.) en Kohler (A.), (Wenen: Verlag für Geschichte und Politik, 1992) 169-181; Z. Martels, “Impressions of the Ottoman Empire in the Writings of Augerius Busbequius (1520/1-1591),” Journal of Mediterranean Studies 5, nr. 2 (1995), 209-221; Z. Martels, “The colouring effect of Attic style and stoicism in Busbequius's Turkish letters," in Travel Fact and Travel Fiction, eds. A. Winterhalder en Z. Martels (Leiden: Brill, 1997) 140-157. 102

B. Rogerson, "A Double Perspective and a Lost Rivalry: Ogier de Busbecq and Melchior Lorck in Istanbul," in Re-Orienting the Renaissance, eds. G. MacLean (Palgrave Macmillan UK, 2005) 88-95. 103

Busbeke, Vier brieven, 200-203. 104

Busbeke, Vier brieven, 287. 105

Martels, “The colouring effect of Attic style,”140-57; M. Croll, "Attic Prose in the Seventeenth Century," Studies in Philology 18, nr. 2 (1921), 79-128. 106

Zie bijvoorbeeld Mansel, "The French Renaissance,” 104; Bisaha, Creating East and West, 174-5.

Page 36: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

35

tentoon stellen.107 Hij doet dit niet alleen via een zeer gepolijste stijl maar ook via verwerking van

humanistische thema’s zoals de Oudheid en stoïstische idealen. De Stoa is als het ware zijn Bijbel:

doorheen zijn brieven vormen waarden als zelfopoffering, beheersing, afzondering, liefde voor

wetenschap en literatuur, soberheid en loyaliteit een rode draad voor zijn ethische oorden van alles

en iedereen. Het verhaal van Bayezids troonopvolging vertelt hij als een ware Griekse tragedie en op

haast iedere pagina staat een verwijzing naar klassieke teksten.108

Busbeke wil een moraliserend en humanistisch werk schrijven. De Turk als onderwerp lijkt

ondergeschikt aan de vereisten qua stijl en inhoud. Zo pleit hij via waardering van de zogenaamde

Turkse meritocratie voor sociale mobiliteit in zijn eigen samenleving. Door historici wordt dit meestal

uitgelegd als een wil om het voor bastaardkinderen als hemzelf gemakkelijker te maken hogere

posities te behalen, maar het is niet toevallig ook een populair humanistisch en stoïstisch thema.

Busbekes religieuze ideeën hebben, net als bij onze andere auteurs, een indirecte invloed op zijn werk.

Net als De Schepper was hij voorstander van enkele hervormingen in de kerk, waarvoor hij graag wat

ideetjes meepikt uit het Osmaanse Rijk.109

In de Turkse samenleving beoordeelt hij bepaalde aspecten als ‘goed’. Zo lijkt hij toch vooral

zichzelf te willen loven, zij het op een bescheiden manier, door zijn eigen waardevolle oordelen over

anderen in de verf te zetten. In de geschiedschrijving wordt hij door zijn positieve houding tegenover

de Turk vaak aangehaald als een voorbeeld voor goede en verstandelijke cross-culturele relaties.110 Ze

zien echter over het hoofd dat Busbekes tolerante opstelling in zijn brieven misschien meer met

intentie dan met attentie te maken heeft. Zo is hij van de vier schrijvers ook degene die de Turk het

meest als barbaars benoemt, wat haaks staat op zijn interesse in Turkse gewoonten. Toch hoeft dit

niet paradoxaal te zijn: de Ander als barbaar beschrijven was heel normaal in de antieke tijd. Een

andere tegenstrijdigheid is het traktaat met de titel “Exclamatio, sive de Re militari contra Turcam

instituenda consilium.”111 Met zijn oproep tot oorlog brengt het traktaat een iets minder

genuanceerde boodschap dan wat over het algemeen van zijn brieven uitgaat.

Desondanks verruimen zijn interesses zeker het beeld van de Turk. Hoe Busbeke het ook

bedoeld heeft, uiteindelijk beschrijft hij wel de Turkse kledij, eet- en drinkgewoonten,

geloofsovertuigingen, omgang met fauna en flora en nog veel meer. Zijn bewondering voor het Turkse

militaire en sociale systeem zijn ongezien. Lezers van zijn brieven leerden bijna zeker nieuwe dingen

107

Martels, Augerius Gislenius Busbequius, xiv-xlv. 108

Z. Martels, “Inleiding,” in Vier brieven over het gezantschap naar Turkije, O.G. Busbeke (Hilversum: Verloren, 1994) xiv-xlv. 109

Martels, “Inleiding,” xiv-xlv. 110

K.A. Roider, “Introduction,” in Turkish Letters, O.G. Busbecq (Louisiana: LSU Press, 2005) i-xvi; Bisaha, Creating East and West, 174-5. 111

O.G. Busbeke, Exclamatio, sive de Re militari contra Turcam instituenda consilium (München, Beierse staatsbibliotheek, 1663).

Page 37: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

36

bij over het Osmaanse Rijk. Karl Roider schrijft in zijn voorwoord voor een recente vertaling van de

brieven het volgende: “whereas many nineteenth- and twentieth- century Western travelers and

scholars viewed the Ottoman Empire and its legacy as backward, impoverished, irrational, sensual and

anti-modern, Busbecq, in a much earlier time, spoke of the Empire’s willingness to adapt, to learn, and

to lead. ”112 Betekent dit dan dat hij, als chronologisch laatste schrijver in ons rijtje, het pad aanvat

richting crossculturele tolerantie? Omvat zijn opmerkingsgave het einde voor de these van het

vroegmodern Oriëntalisme?

112

Roider, “Introduction,”ix.

Page 38: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

37

Page 39: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

38

4. Situeringsdiscours

Hier bespreek ik de representaties van de Turk die deel uitmaken van een ‘situeringsdiscours’.

De auteurs verwerken informatie over de Turk via beschrijvingen die de Turk duidelijker afbakenen en

situeren op de lezers mentale wereldkaart. Visueel voorgesteld neemt ‘het Zelf’ de centrale plek in op

deze mentale kaart. Wat onze auteurs als ‘Zelf’ zien hangt af van met wie en wat ze zich identificeren

en waarom. Commynes identificeert zich religieus met de christenheid en cultureel met Europa,

vanuit een socio-politiek Frans adellijk en eventueel ook Bourgondisch perspectief. Macquériaus

identiteit wordt voornamelijk bepaald door de christenheid en door Bourgondië. De Schepper en

Busbeke zien zichzelf in de eerste plaats als humanistische Europeanen. Daarnaast voelen ze zich

gematigd christelijk en identificeren ze zich ook enigszins met de Habsburgse of Bourgondische

Nederlanden. Natuurlijk bestaat identiteit uit veel meer lagen. Ze wordt hier gesimplificeerd

voorgesteld om te kunnen schetsen welke grenzen van belang zijn op deze mentale kaart.

Deze grenzen hebben namelijk ook een andere kant: daar waar ‘De Ander’ zich bevindt, die

nodig is om ‘het Zelf’ te definiëren.113 Het bepaalde lidwoord en de hoofdletter van ‘De Ander’, een

veelgebruikte term in postkoloniale theorieën, suggereren dat alles wat niet tot de eigen identiteit

behoort op één enkele cultuur geprojecteerd wordt. Volgens Oriëntalistische theorieën houdt het

proces van ‘ver-andering’ een resem strategieën in, die een andere cultuur niet enkel als verschillend,

maar ook als minderwaardig beschrijven.114 Het idee van ‘ver-andering’ zal op een minder radicale

manier gebruikt worden in deze analyse. Het is niet de bedoeling a priori aan te nemen dat de Turk ‘de

Ander’ is. In dit geval is het meer aangewezen te vertrekken vanuit dat wat onderzocht wordt: of de

Turk inderdaad als een volledig tegenovergestelde entiteit afgebeeld wordt. Deze thesis concipieert de

Turk bijgevolg als ‘een Ander’, of als ‘de Osmaanse Ander.’115

Onze auteurs schrijven in tijden van reformatie en interstatelijke strubbelingen. De Osmaanse

Ander wordt steeds meer deel van de feitelijke Europese politieke interactie. Daardoor kunnen de

auteurs de mentale grenzen van hun eigen identeit als bedreigd aanvoelen. De waarschijnlijkheid om

de Turk dan te ver-anderen wordt groter. Via ver-andering kan de Turk geëxterioriseerd worden uit de

eigenlijke interactie en verder weg van het centrum geplaatst worden, met als doel de

identiteitsgrenzen te behouden.

113

Filosofisch over hoe de Ander nodig is om het Zelf te definiëren: zie onder andere G. Hegel en A. Miller, Force and the Understanding: Appearance and the Supersensible World: Phenomenology of Spirit, ed. J. Hoffmeister (New York: Oxford University Press) en J.P. Sartre, Being and Nothingness: An Essay on Phenomenological Ontology, vertaald door H. Barnes (New York: Philosophical Library, 1956). 114

Mijn persoonlijke vertaling van ‘othering’. Thompson, Travel writing, 132. 115

Wanneer ik schrijf over de Turk als ‘een Ander’ of als ‘de Osmaanse Ander’ gebruik ik nog steeds een hoofdletter om duidelijk te maken dat ik naar het hele idee verwijs rond Ander, Zelf en identiteit.

Page 40: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

39

Het proces van ver-andering hangt af van het genre van de bron. Busbeke wil entertainen en

zal dus automatisch iets nieuws, iets anders willen vertellen. De Schepper heeft een praktischer doel;

zijn situering moet dus niet per se een ver-andering beslaan. Hetzelfde geldt voor Commynes en

Macquériau. Bij hen is de Turk niet het hoofdonderwerp van hun schrijven.

Sowieso zullen de auteurs de Turk een plek toeschrijven die niet correspondeert met het Zelf.

Door over situeren te spreken kan deze plek wel nog gedeeltelijk overlappen, of net iets verder of

dichter liggen bij het centrum van de mentale kaart. De mentale kaart is eigenlijk ook een fysieke

kaart. Als een ander centraal of perifeer ingebeeld wordt, zal deze gelijkaardig op de kaart verschijnen.

In deze context is onder andere het gebruik van de term ‘Europa’ interessant en de vraag of het

Osmaanse Rijk hier al dan niet deel van uitmaakt. Ook de karakteristieke verschillen die aan noordelijk

en zuidelijk of westelijk en oostelijk klimaat worden toegeschreven spelen hierin een rol.

Om de Turk in de fysieke en mentale wereld te situeren maken de auteurs graag gebruik van

stereotypen uit oudere historiografische tradities. Dit maakt het voor de lezer gemakkelijker

informatie te verwerken en de Turkse Ander te plaatsen. Deze stereotypen dragen dus elk een

verantwoordelijkheid voor bepaalde nuances en variëteiten in de voorraad aan kenmerken die

gebruikt worden om ‘de Turk’ een plaats te geven. Deze variëteiten komen zo samen dat er twee

afwijkende groepen van kenmerken ontstaan. Aan de ene kant hebben we het stereotiep van de

onbeschaafde primitieveling en aan de andere kant is er de decadente despoot. In sommige aspecten

komen ze samen, zoals in grote seksuele lust en gewelddadigheid. Op andere vlakken staan ze echter

lijnrecht tegenover elkaar, zoals simpliciteit versus luxe of impulsieve irrationaliteit versus

voorbereide, slinkse kwaadaardigheid. De auteurs selecteren uit beide stereotypen alsof het twee

dozen lego zijn waaruit ze de eigen barbaar naar persoonlijke wens en creativiteit samenstellen.

Vanzelfsprekend sijpelt dit situeringsdiscours door in bijna alle representaties aangezien alles

wat gezegd wordt over de Turk hem in een bepaalde context inbedt. Deze cluster omvat enkel die

representaties die de Turk actief indelen en typologiseren. De clusters in de latere delen hebben een

andere specifieke terugkomende structuur en voorgeschiedenis. Om beter te begrijpen hoe die een

plaats geven aan ‘de Turk’, verdeel ik hun situerende representaties verder onder op basis van wat ze

percipiëren: politiek en militair gedrag, innerlijk en denken en tenslotte uiterlijk en gewoontes. Voor

dit alles ga ik kort in op de kenmerken die meestal gebruikt worden om de Turk te beschrijven, met als

doel de gedeelde voorstelling van de Turk waarop de auteurs hun eigen versies baseren hebben te

beschrijven. Hierbij wordt ook onderzocht waar op de fysieke zestiende-eeuwse wereldkaart de

auteurs deze ‘basisbarbaar’ situeren.

Page 41: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

40

4.1. De basisbarbaar en zijn stekje op de wereldkaart

‘Barbaar’ is een woord dat het beeld oproept van de onbeschaafde bruut die aan de poorten

van het rijk zijn opwachting maakt om alles te vernielen. Historici argumenteren dat de Turk, door

humanisten ingeschreven in het klassieke discours, de nieuwe barbaar wordt en rechtstreeks

kenmerken van sommige klassieke barbaren zoals de Scythen meekrijgt.116 Het is een beeld dat ook

onze auteurs vaak suggereren. Toch gebruiken ze het woord ‘barbaar’ minder frequent om ‘de Turk’

te identificeren. In Commynes’ tijd was het woord nog niet opnieuw geïntroduceerd. De Schepper

gebruikt het woord maar één keer, wanneer hij Ibrahim Paşa’s redevoering gedeeltelijk herhaalt

waarin deze zijn eigen goede daden in de verf zet; “pour ce que lesdicts Turcqz n’estoyent si barbares,

inhumains et cruelz que les Crestiens estimoyent, mais qu’entre eux y avoit aussy des bons, comme l’on

en trouve partout.”117 Hij gebruikt het dus enkel via de indirecte rede. Zijn algemene beeldvorming van

Ibrahim Paşa (die we later uitgebreider zullen behandelen) maakt duidelijk dat hij niet akkoord gaat

met deze uitspraak. Macquériau spreekt één keer over “les Turcs barbares.” Hij gebruikt het in een

context waarin hij over verschillende volkeren spreekt, om in contrast met de andere volkeren aan te

tonen dat de Turken de barbaren zijn.118 In Busbekes brieven komt de term het meeste voor. Dit is niet

verbazend aangezien zijn brieven uiteindelijk de enige van onze bronnen zijn die door historici als

rasechte humanistische teksten geclassificeerd zouden worden. Toch is hij ook degene is die in het

algemeen ‘de Turk’ het minst als een brute woesteling beschrijft. Hij gebruikt het woord als een

verzamelterm om heel algemeen over het gehele volk of land te spreken en daarbinnen het

onbeschaafde te benadrukken, zonder de keuze voor de term te beargumenteren. Het lijkt met

andere woorden eerder een stijlfiguur dan een benaming met betekenis. In andere gevallen hanteert

Macquériau immers de neutrale term ‘de Turk’.119

Busbeke is naast de frequentste gebruiker van het woord ‘barbaar’ ook niet toevallig degene

die het meeste refereert naar antieke teksten. De inspiratie en achtergrond van de auteurs is zichtbaar

in hoe ze naar ‘de Turk’ verwijzen. Behalve Macquériau schrijven ze allemaal over “les Turcs,” de

gangbare benaming voor de vijftiende en zestiende eeuw. Macquériau daarentegen gebruikt naast

“les Turcs” ook heel vaak “les Sarrasins” of “les paiiens,” niet toevallig termen die ook gebruikt werden

door Bourgondische hofschrijvers als Chastellain en Molinet, die hun wortels hebben in de periode en

116

Bisaha en Meserve benoemen elk een hoofdstuk met ‘barbaar’, zie Meserve, Empires, 66 en Bisaha, Creating East and West, 43, 93; L. Ben Rejeb, “’The general belief of the world’: Barbary as genre and discourse in Mediterranean history,” European Review of history 19, nr. 1 (2012), 15-31. 117

De Schepper, Missions diplomatiques, 121. 118

Macquériau, Histoire générale, 232. 119

Zie onder andere Busbeke, Vier brieven, 72-3, 318-9, 124-5, 286-7

Page 42: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

41

bijgevolg ook de schrijfstijl die hijzelf prefereert. Commynes, een tijdgenoot van deze schrijvers,

gebruikt “les Sarrasins” maar één keer.120

Doorheen de beeldvormingsgeschiedenis werden karakteristieke verschillen toegeschreven

aan het noordelijk en zuidelijk of westelijk en oostelijk klimaat. In de Oudheid bepaalde dit of de Ander

dan wel ‘ruw’ en ‘brutaal’ of ‘laf’ en ‘luxueus’ was. De middeleeuwse ‘Saraceen’ bevond zich tussen

beide klimaten, wat ondanks de negatieve religieuze representatie toch leidde tot een zekere

keuzevrijheid in beschrijvende kenmerken. Wanneer geopolitieke omstandigheden een duidelijker

‘oosten’ en ‘westen’ creëerden, schreef Europa zichzelf een positieve versie van de noordelijke

eigenschappen toe om de zuidelijke op Azië en ‘de Turk’ te projecteren. Dit alles heeft een invloed

gehad op het zestiende-eeuwse discours en haar relatie met klimaat en windstreek. Naast de

lichamelijke en geestelijke eigenschappen uit warme klimaten, sijpelen er nog steeds enkele resten

door van de middeleeuwse keuzevrijheid (tussen noordelijke of zuidelijke elementen) in het

typologiseren van ‘de Ander’.

Deze keuzevrijheid wordt weerspiegeld in ambigue representaties van de Turk. Onze reizigers

verbinden klimatologisch-lichamelijke aan geestelijke eigenschappen. De van uiterlijk minst oosterse

inwoners krijgen soms ‘noordelijke’ eigenschappen mee, zoals redelijkheid. Ze worden mooier geacht

dan hun meer oosterse tegenhangers. Wanneer De Schepper op zijn reis naar huis een woord voor

‘mooi’ gebruikt, is dit uitsluitend voor christelijke plekken, mensen of gedrag. Zo beschrijft hij “ung

homme de belle apparence, accoustré en turcq, mais chrestien de foy.”121 In Istanbul gebruikt hij het

adjectief ‘mooi’ ook voor Turken, maar enkel als het gepaard gaat met goede persoonlijke

eigenschappen of sporen van het christendom. Hoe mooier en langer van gestalte, hoe dichter bij de

christelijke moraal de Turken zich volgens De Schepper bevinden, zo blijkt uit zijn beschrijving van Ayas

Paşa en Kasım Paşa. “Ayas Bassa est d’une forme assez belle: il a la face assez longue, entre le gras et

le maigre, bien proportionné. Cassim Bassa a la face plus grande et rouge, et n’est si grand que ledict

Ayas. Ilz sont tous deux venuz de chrestiens; mais Ayas semble plus meur et prudent.”122

Een rood gezicht blijkt in het algemeen te wijzen op slechte zelfbeheersing, een ‘zuiders’

temperament. Ook Busbeke bedient zich van deze tweedeling. Hij beschrijft Süleyman als “sober en

beheerst”, zijn voorkomen als “waardig” en zijn fysieke verschijning als “in overeenstemming met de

grootheid van zijn rijk”.123 Hij supportert in de naderende troonstrijd voor Süleymans zoon Bayezid, die

“op zijn gelaat de trekken van zijn vader droeg”, wiens uiterlijk contrasteert met dat van zijn broer en

tegenstander Selim “waarbij niets te bespeuren viel van enige gelijkenis met hem.” Hij beschrijft zijn

“uitpuilende onderbuik, pafferige wangen en een gelaat dat ontsierd werd door een hoogrode kleur, 120

Commynes, Mémoires, V.1, V, 18, 403. 121

De Schepper, Missions diplomatiques, 200, voor de volledige reis, zie: 187-207. 122

De Schepper, Missions diplomatiques, 169. 123

Busbeke, Vier brieven, 108-9.

Page 43: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

42

zodat hij met typische soldatenhumor ‘de papzak’ genoemd werd.” Verder is hij “lui” en

“onvriendelijk”.124 Dezelfde tweespalt is zichtbaar in de representatie van de Paşa’s waarmee hij

onderhandelt. Ali Paşa is “hoffelijk en redelijk,” wat overeenkomt met zijn uiterlijk: “Zijn gestalte is

rijzig en gezet, zijn gezicht beminnelijk en van een zekere ernst.”125 Ali Paşa vervangt Rüstem Paşa, die

in tegenstelling tot zijn opvolger “hebzuchtig” en “grimmig” is, en daarnaast zijn doel probeert te

bereiken “met barsheid, intimidatie en dreigementen”.126

De beschreven lange, lichte en mooie Turken zijn niet toevallig allemaal individuen. Bij de

bespreking van individuen wordt afgeweken van de algemene ‘basisbarbaar’ en wordt naar de

gemiddelde Turk verwezen. Busbeke maakt soms heel algemene opmerkingen over ‘het Turkse volk’.

Volgens hem is de doorsnee Turk “buitensporig in wrok én in vriendschap,”127 “opportuun,”128

“roekeloos,129” “onverantwoordelijk,130” “verwoestend en machtig,131” “onbeschaamd en

hooghartig,132” “wispelturig,133” “ijdel,134” verwend,135” “immoreel”136 en “wantrouwig.137” Overmaat

(in lust, hebzucht, woede …) is voor alle vier de auteurs de meest gebruikte eigenschap om ‘de

gemiddelde Turk’ te classificeren. Voor algemene kenmerken maken de auteurs dus gebruik van

kenmerken uit de (voormalig zuiderse) decadente, despotische ‘legodoos’. De voormalige noordelijke

kenmerken worden gebruikt bij individuele uitzonderingen.

De auteurs maken geen gebruik van kaarten en leggen niet duidelijk uit hoe ze de Turk

geografisch plaatsen. Waar op de wereldkaart de auteurs de Osmaanse Ander situeren hangt af van

de situering van het Zelf en hun impliciete wereldbeelden.

Blanchard noemt Commynes een Europeaan. Europa, gaande van Frankrijk en Bourgondië tot

Engeland en Italië, is het gebied waarin hij reist en waar hij mensen kent. Hij is er vertrouwd met de

mentaliteit en politieke gebruiken en komt in contact met vroege humanistische ideeën en de voor

hem niet zo onbekende stadsstaat.138 Het is een term die hij gebruikt als hij het over culturele,

mentale of politieke ruimte heeft. Hiernaast heeft hij echter ook de notie van een religieuze ruimte die

124

Busbeke, Vier brieven, 242-243. 125

Busbeke, Vier brieven, 318-9. 126

Busbeke, Vier brieven, 318-21. 127

Busbeke, Vier brieven, 11, 105. 128

Busbeke, Vier brieven, 11, 99. 129

Busbeke, Vier brieven, 25. 130

Busbeke, Vier brieven, 25, 287. 131

Busbeke, Vier brieven, 29, 41. 132

Busbeke, Vier brieven, 35. 133

Busbeke, Vier brieven, 223. 134

Busbeke, Vier brieven, 205. 135

Busbeke, Vier brieven, 127. 136

Busbeke, Vier brieven, 363-5. 137

Busbeke, Vier brieven, 227. 138

Blanchard, “Introduction,” i-clxxii, Blanchard, Commynes l’Européen, Blanchard, Philippe de Commynes.

Page 44: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

43

hij als la crestienté benoemt. ‘Europa’ is geen geleidelijke vervanging van ‘christenheid’, maar wordt

toegevoegd om de niet-religieuze identiteit af te bakenen.

Voor Commynes vormen moslims het tegengewicht voor christenen in de goddelijke

wereldbalans. De islam en ook de Turk zijn dus een noodzakelijk en permanent kwaad. Wanneer

Commynes deze goddelijke wereldorde bespreekt, schrijft hij dat deze ook geldt voor Afrika en Azië,

waar sommige zaken er nog veel erger aan toe zijn. Daarbij vraagt hij zich toch af of we niet te veel

aan de Turk verwijten - “je doubte que ne les devons point trop reprocher aux Sarrasins, et qu’il y a des

parties a la chrestienté qui en font autant; mais ilz sont situés soubz le pouvoir du Turc, ou fort voisins,

comme en aulcune partie de la Grece.”139 De Turk is dus niet echt inferieur. Hij vormt een soort

antithese die tegenover het Zelf bestaat op een gelijkwaardig niveau. In Commynes’ laatste twee

boeken is dit beeld dan weer heel anders. Die gaan vooral over de Italiaanse expeditie, die naast de

verovering van Napels eigenlijk een kruistocht als uiteindelijk doel had.140 Dit maakt de Turk tot een

speelbal van politieke interactie die terloops opduikt als discussieonderwerp tussen de Fransen en de

Italianen of in militaire plannen. Commynes beschrijft de Turk dus op twee manieren: aan de ene kant

vormt hij een (niet-inferieure) antithese voor de eigen groep, cultureel afgebakend als ‘Europa’,

religieus als christenheid en aan de andere kant is de Turk ook verweven in Commynes’ dagelijkse

bestaan wanneer die op expeditie vertrekt. Deze kant zal besproken worden in deel 6 over het

kruistochtdiscours.

Macquériau schrijft niet over de plaats van de Turk. Wel is zijn beeld van het Zelf duidelijk

gelijk aan ‘de christenheid’. Een niet-inferieur Turkenbeeld zoals Commynes beschrijft – zelfs al is het

antithetisch – heeft geen plaats in het Bourgondisch discours van Macquériau. De Turk is geen

tegenbeeld voor het Zelf (‘de christenheid’) maar een te vermijden bedreiging.

De Schepper heeft, net als Commynes, een vrij ‘Europese’ kijk. ‘Europees,’ moet daarbij niet

begrepen worden zoals we de term vandaag hanteren, maar als een term die een aantal

vroegmoderne mentale en fysieke staatsgrenzen overbrugt. In tegenstelling tot Macquériau, die door

het feit dat hij verbonden blijft aan hetzelfde hof maar een stukje van de wereld ziet, wisselt De

Schepper als jongeling al vele malen van leider en land. Zijn wereldbeeld valt niet expliciet op in zijn

dagboek. Wel vermeldt hij veel ontmoetingen en uitwisselingen met collega’s en eenmaal gebruikt hij

de term ‘L’Europe.’ 141 Waarschijnlijk is de Turk voor De Schepper ‘Gods straf’,142 wat doet denken aan

Commynes’ eerder becommentarieerde conceptie van de Turk als een noodzakelijk kwaad. Toch

bestaat er een belangrijk verschil: voor Commynes is de Turk een permanent aanwezig element dat de

139

Commynes, Mémoires, V. 1, V, 18, 403. 140

Housley, Later Crusades, 112-126. 141

De Schepper, Missions diplomatiques, 183. 142

Zie 3.3.

Page 45: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

44

wereld in evenwicht houdt. De Turk is voor Erasmus, en waarschijnlijk ook voor De Schepper, een

tijdelijk kwaad, wat hem minderwaardig maakt aan het permanente idee van het Zelf.

Busbeke is net als De Schepper en Commynes een man die gemakkelijk over grenzen heen kan

en veel buitenlandse contacten heeft. Hij ziet ‘Europa’ als de geografische identiteit waarin hij leeft.

Eenmaal refereert hij op een opvallend geografische manier naar de Turkse dreiging: “Süleyman staat

voor ons, schrikwekkend door eigen krijgsdaden en die van zijn voorouders. Hij vertrapt de Hongaarse

bodem met tweehonderdduizend ruiters, hij dreigt ieder ogenblik Oostenrijk binnen te vallen, hij

bedreigt de overige delen van Duitsland, hij sleept achter zich aan al wat er aan volkeren is vanaf de

grenzen van Perzië. Hij voert een leger aan dat voorzien is van de hulpmiddelen van talrijke

koninkrijken. Van de drie werelddelen waarin onze aarde verdeeld wordt, is er geen dat geen bijdrage

levert tot onze vernietiging.” Deze passage dient om Ferdinands “herculische standvastigheid” aan te

tonen tegenover Süleymans verschrikkingen. Het Turks leger begint waar Perzië eindigt. Uit de laatste

zin valt af te leiden dat de Turk ‘Azië’ bevolkt en ook Afrika op de hielen zit. 143

Commynes ziet de Turk als een evenwichtige antithese voor het Zelf, wat voor hem een

samensmelting is van Europa en de christenheid. Macquériau identificeert zich met de christenheid en

met Bourgondië en geen woorden vuil aan de plaats van de inferieure Turk. De Schepper en Busbeke

reizen naar de Turk, wat hen sowieso een ander geografisch idee geeft. Busbeke situeert hem

bijvoorbeeld in een ander werelddeel. Dit suggereert een gelijkaardige evenwichtigheid die we ook bij

Commynes terugvinden. De Turk wordt door de vier auteurs als een Ander gezien die zich niet in

Europa bevindt. Deze Ander is bij de ene auteur gelijkwaardiger dan bij de andere. Hun geografische

beschrijvingen blijven echter vaag. Of dit als exteriorisering of ver-andering gezien kan worden hangt

af van hoe ze de Turk situeren via karakteriseringen. Daarom ga ik nu in op verschillende vormen van

typologiseringen. Hierbij moet steeds rekening gehouden worden met de verschillen tussen de

algemene basisbarbaar en de individuele Turk die in dit deel duidelijk werden. Ook de

keuzemogelijkheid tussen de twee representatiebouwpakketten uit de geschiedenis van de

discursieve praktijk moet in het achterhoofd gehouden worden.

143

Busbeke, Vier brieven, 391. Het derde, eigen werelddeel Europa draagt in Busbekes opinie waarschijnlijk bij tot vernietiging via morele ontucht of een gebrek aan eenheid.

Page 46: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

45

4.2. Politiek en militair gedrag, nulle cruaulté n’y demoura a y estre faicte

De beschrijvingen van het Turkse politiek en militair gedrag vormen één geheel doordat ze

onoverkomelijk zijn voor zestiende-eeuwse schrijvers. De Turk komt immers politiek en militair in

aanraking met het Zelf. Op militair vlak wordt ‘de Turk’ afgebeeld als een verpletterende, goed

geoliede oorlogsmachine of een pletwals voor onschuldige christenen. Politiek beschrijven onze

schrijvers ongeduldige, bedreigende tirannen. Dit beeld is echter allesbehalve statisch.

Ivan Kalmar neemt in zijn werk over vroegmodern oriëntalisme een transformatie waar van

‘hard’ naar ‘zacht oriëntalisme.’ Hij situeert deze rond de mislukte poging Wenen te veroveren in

1683: daarna zou er geen motivationele retoriek meer nodig zijn en kan het discours dus verzachten

en plaatsmaken voor appreciatie. Deze evolutie gaat volgens mij al vroeger van start. Wanneer er

minder onverwachte rampzalige verliezen worden geleden en politieke allianties met het Osmaanse

Rijk gangbaar worden, kan de militair-politieke demonisering al verzachten. Er is meer kennis dankzij

interactie, die verwerkt maar evengoed genegeerd kan worden. Sommige auteurs verkiezen ervoor

aan het demonenbeeld vast te houden. Zij die voor verzachting opteren neigen ook niet naar een

opname van het Osmaanse Rijk in het Europees geheel. ‘De Turk’ zal doorheen de zestiende eeuw

steeds meer ‘cultureel’ (als een geheel van waarden en normen) dan ‘politiek’ vervreemd worden,

omdat het gemakkelijker is cultureel een identiteit af te baken in een steeds meer verweven wereld.

De sterkste schetsen van alles vernielende wreedheid en onmenselijkheid zijn vindbaar bij

Macquériau, wiens schrijven voor het grootste deel inpasbaar is in het kruistochtdiscours uit de

Bourgondische context van een eeuw terug. Op verschillende plaatsen rapporteert hij hoe de Turk

overal op zijn weg onschuldige christenen in een bloedbad betrekt, iets waar in het deel

‘kruistochtdiscours’ dieper op ingegaan wordt. Daarnaast geeft hij voorbeelden van wreed

machtsvertoon. Hij beschrijft met welke woorden ‘le Grand-Turcq’ Ferdinand bedreigt: “se il ne se

déportoit de fouler son pais de Honghuerie, que il y descenderoit sy poissant que de le aresducet de

Austrice feroit une campagne, et que son corpz feroit rôtir en vye.”144 Hij schetst ook de terugkeer van

twee ambassadeurs die niet gedacht hadden nog voor Ferdinand te mogen verschijnen. Ze vertellen

vol vrees over “des menaces que il faisoit à le empereur son frère et à luy de les rostir sur le feu,

avoecque leurs gens.”145

Hij vertelt hoe ‘le Grand-Turcq’ zichzelf als zeer machtig ziet “Fernandin a peur de ma

poissance” 146 en ondertussen Ferdinand niet serieus neemt: “il escoustant ces menaces, se anima

merveilleussement.”147 De Turk neemt er plezier in zijn krachten te bezingen, onder andere via

144

Macquériau, Histoire générale, 156. 145

Macquériau, Histoire générale, 159. 146

Macquériau, Histoire générale, 157. 147

Macquériau, Histoire générale, 158.

Page 47: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

46

demonstraties van zijn grote leger tegenover Engelse ambassadeurs.148 . De bepochte macht blijkt ook

reëel – dit doet de eigen zijde door het ‘nog steeds niet bezwijken’ ook sterker voor de dag komen. Zo

schrijft hij op een bepaald moment: “mais les Turcqz se trouvèrent tant poissant que ilz [les

Vénissiiens] ne y porent riens faire.”149 Ook citeert hij de Hongaarse graaf Christophe die de Grote Turk

als “ung homme magnanimme et corageux150 ziet. Samengevat presenteert hij de Turk als een

arrogante en machtige slachter.

Deze beschrijvingen worden door geen van de andere auteurs geëvenaard wat

kwaadaardigheid betreft. Commynes typeert de Turk op een gelijkaardige manier wanneer hij

beschrijft hoe deze vrouwen en kinderen meeneemt; “nulle cruaulté n’y demoura a y estre faicte.”151

Commynes gaat er echter nooit zo diep op in. Reizigers die in effectief contact komen met inwoners

van het Osmaanse Rijk zijn zeker niet zo demoniserend. De Schepper schrijft dat hij veel gehoord heeft

over “la cruauté de Sélim Sultan”152 en Busbeke durft wel eens het woord ‘wreed’ te laten vallen.

Beide bronnen missen echter voorbeelden of beschrijvingen van die wreedheid. Hun gebruik van dit

begrip is eerder iets dat kleur moet geven aan hun beschrijvingen.

De Schepper en Busbeke focussen wel op het vertoon van politieke macht. De Scheppers

verslag, dat vooral van politiek nut moet zijn, bevat zelden zijn directe mening. Door gesprekken neer

te schrijven kan hij wel naar believen accenten aanbrengen in andermans redevoeringen zonder

expliciet subjectief te worden. Hij schrijft pagina’s vol over hoe Ibrahim Paşa, de vizier waarmee hij

steeds onderhandelt, vertelt over zijn persoonlijke macht en die van het Osmaanse Rijk.153 “Ce que,

dict-il, je donne est et demeure donné, ce que je ne donne n’est donné, combien que le mesme grand

Empereur veuille donner et ayt donné, s’il ne me plaist, ne sortira aulcun effect. Car toutes choses sont

en mes mains: guerre, paix, richesse.”154 Ibrahim Paşa pocht dat hij troepen heeft “suffisantz pour

destruire tout le monde,”155 en dat ze keizer Karel kunnen vernietigen, “en peu de temps et de manière

qu’il ne retienne rien à luy.”156 Dit is voor De Schepper duidelijk een vorm van haantjesgedrag, “les

susdits propos avoyent par le susdict Ibrahim esté tenus pour démonstrer …”157 Hij ervaart ongemak

vanwege dit machtsvertoon in zijn onderhandelingen, waarin hij zich voelt als de enige partij die vrede

wilt. De Turk lijkt geweld en oorlog als een gemakkelijkere en eervollere oplossing te zien.158

148

Macquériau, Histoire générale, 193. 149

Macquériau, Histoire générale, 238. 150

Macquériau, Histoire générale, 257. 151

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 509. 152

De Schepper, Missions diplomatiques, 126. 153

De Schepper, Missions diplomatiques, 121-2, 124, 133, 139-141, 146, 179. 154

De Schepper, Missions diplomatiques, 122. 155

De Schepper, Missions diplomatiques, 121. 156

De Schepper, Missions diplomatiques, 146. 157

De Schepper, Missions diplomatiques, 149. 158

De Schepper, Missions diplomatiques, 121, 128, 140.

Page 48: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

47

Busbeke op zijn beurt ziet Rüstem Paşa, de barse, bedreigende en intimiderende vizier (die we

nog kennen uit het vorige deel) als de typische Turkse despoot. Hij contrasteert hem met Ali Paşa, “de

enige Turk in dat barbaarse land die werkelijk niets barbaars heeft.”159 Naast zijn ergernis aan ‘typisch

barbaars’ machtsvertoon is hij vooral onder de indruk over hoe goed hun oorlogsmachine in elkaar zit.

De politieke en militaire organisatie, die De Schepper koud laat, inspireert Busbeke om zijn stoïstische

idealen op ‘de Turk’ toe te passen en hen militair als meerdere te zien.160 Deze twee manieren om ‘de

Turk’ te beschrijven komen duidelijk uit te twee verschillende types van representatie, resulterend in

een sobere, georganiseerde Turk die parallel bestaat met een arrogante Turk die alles verwoest wat

op zijn pad komt.

Commynes apprecieert ook een groot deel van de Turkse militaire politiek.161 Dit wordt, zowel

bij Busbeke als bij Commynes, gebruikt als ‘spiegel’ om heersers aan de eigen kant te inspireren beter

te doen. Het wordt dus in de derde cluster besproken. Toch hoort het ook thuis in het

situeringsdiscours: Commynes geeft deze politiek-militaire orde en discipline een bepaalde plaats

binnen zijn moreel systeem. Hij bewondert hoe Mehmet aan speedtempo gebieden veroverde, maar

zijn saigesse en sens alleen kunnen de stabiliteit van het land – volgens Commynes het hoogste doel –

niet in stand houden.162 Tirannieke macht is namelijk altijd onrechtvaardig en er wordt niet in

geloofd.163 Deze macht kan niet groeien, is afhankelijk van de leider en bijgevolg van korte duur.164 Dit

wordt bewezen door de traag- en domheid van Bajezid die de kracht van het rijk doet verzwakken.165

De plaats die hij de Turk toekent is dus wel binnen zijn wereldbeeld – de Turk wordt besproken

volgens dezelfde kenmerken en verdient lof voor zijn succes – maar bevindt zich toch in de marge van

deze wereld door zijn van het ideaal afwijkende tirannie.

Commynes toont ons zowel het politiek sterke als het wrede achter het Turkse politieke en

militaire gedrag, waar Macquériau enkel het wrede beschrijft. Bij De Schepper verzacht afschuw voor

wreedheid naar afkeuring voor teveel machtsvertoon. In Busbekes brieven zien we dezelfde

verzachting. Hij vult deze aan met deugdelijke aspecten. Met uitzondering van Macquériau zijn er dus

twee evoluties zichtbaar. Ten eerste wordt het wrede monster een machtslievende despoot. Ten

tweede ontstaat er, bij wie aandachtig is voor militaire mechanismen, appreciatie voor de orde en het

verstand achter de politiek. Deze appreciatie is niet nieuw, in de eeuwen voordien werden positieve

elementen soms benadrukt in chansons de geste of prinsenspiegels.166 Nu kan ze echter meer naar

159

Busbeke, Vier brieven, 318-9. 160

Busbeke, Vier brieven, 178-9 en zie 5.2. 161

Zie 5.2. en Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 506-9 162

Hij beschrijft de Turk met deze woorden op Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 506-508. 163

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 510, impôts 164

Chabaud,“Les ’Mémoires’ de Philippe de Commynes,” 106-110. 165

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 5, 532-3. 166

Akbari, Idols in the East, 155-199.

Page 49: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

48

boven komen door de genoemde verzachting en door het simpele feit dat meer interactie ervoor

zorgt dat het systeem achter ‘de oorlogsmachine’ zichtbaarder wordt – iets wat ook uitlegt waarom de

verandering vooral opvalt bij onze reizigers. Commynes is actief op zoek naar pragmatisme in politieke

systemen, zijn aanwezigheid in het rijtje verbaast dus niet. Appreciatie en verzachting zijn

verschuivingen in het discours, maar duiden niet op identificatie in de plaats van ‘ver-andering’. Er

wordt aan de Turk, met zijn ongekende discipline die nog steeds samengaat met absolutisme, nog

steeds een vrij ver plekje toegekend in de mentale wereldkaart.

4.3. Binnenin het Turkse hoofd: over moraal en religie

De verzachting in politieke representatie is eigenlijk ook een verinnerlijking: uitwendig wreed

gedrag wordt inwendige machtswellust. De Turk wordt afgebeeld als irrationeel, impulsief en

overmatig in alles wat hij doet. Dit is niet nieuw, maar doordat interactie eerdere oppervlakkige

representaties tegenspreekt, krijgen deze ‘diepere’ kenmerken proportioneel meer aandacht.

Commynes ziet Mehmet de Veroveraars als één van de drie grootste heersers van de voorbije

eeuw en plaatst hem zelfs op dezelfde hoogte als zijn eigen heer Louis. Hij legt het Osmaans succes uit

via Mehmets innerlijke saigesse en grand esperit.167 Dezelfde Mehmet kent echter geen mate en dit

zou wel eens de oorzaak van zijn ziekte en overlijden kunnen zijn: “ne jamais cirurgien n’y sceut

entendre que c’estoit, mais bien disoit l’on que sa grant gormandie y aidoit bien et pouvoit estre

quelque punition de Dieu.”168 Commynes’ tijdgenoot sultan Bayezid daarentegen bezit geen innerlijke

kwaliteiten, “le Turc qui regne est de petite valeur.”169 Hij wijdt bijzonder weinig aandacht aan zijn

persoon en komt er een tweede en laatste keer op terug louter met de woorden “encore vif et nulle

valeur du monde.”170 Commynes is de enige van onze vier auteurs die succes in het Osmaanse huis op

dezelfde manier als bij Westerse heersers aan innerlijke kwaliteiten toedicht.

Macquériau kan sowieso al geen positief woord kwijt over de Turk. Volgens hem is de Turk erg

onbetrouwbaar in politieke zaken.171 Dit heeft te maken met zijn lichtgeraaktheid en wispelturigheid.

Hij beschrijft hem tot driemaal toe als enragié172 en laat niet na zijn krankzinnigheid, die hem tot

wreedheid aanzet, in de verf te zetten: “le turc […] fesist par tropt du mauvais, toujours en sa folle

opinion”173 of “lequel turcq, par son moiien, y ariva en grosse foulle.”174 Met de woorden ‘toujours’ en

167

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 508-510 168

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 510. 169

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 5, 532. 170

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 17, 582. 171

Macquériau, Histoire générale, 224, 242-3. 172

Macquériau, Histoire générale, 137, 218, 231. 173

Macquériau, Histoire générale, 156. 174

Macquériau, Histoire générale, 136.

Page 50: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

49

‘par son moiien’ benadrukt hij hoe deze ‘grosse foulle’ de Turk typeert. Ferdinand verwijt Süleyman

“du mal que il avoit perpétré sur son réalme et sur ses bonnes gens, sans raison.”175

De Schepper vindt Turken achterdochtig. Ze zoeken altijd sporen van verraad of vijandigheid.

Hij beschrijft zijn onderhandelingen als een lange poging om de Turk van hun goede bedoelingen te

overtuigen met brieven en redevoeringen. Iedere kleine verkeerde beweging kan de Turk doen

ontaarden in boosheid, gevolgd door beledigingen en bedreigingen aan Keizer Karels adres.176 Karel

zou zich verlagen tot “dire quelque chose et poinct le faire.”177 Vijf pagina’s lang houdt Ibrahim een

speech met “ung farouche visaige”. Hij uit zijn woede over Karel die zich in zijn brieven titels toemeet

die niet de zijne zijn. Via indirecte rede laat De Schepper Ibrahim zichzelf tegenspreken. In zijn

boosheid zegt hij metaforisch “que jamais n’y arouroit paix entre l’homme et la couleuvre,”178 terwijl

hij wat later zichzelf verdedigt: “nous donnons la paix à tous ceux qui la demandent.”179 Net voor hij

zijn eigen macht bezingt zou Ibrahim ook het volgende gezegd hebben: “J’ai salvé plusieurs milliers de

femmes, enfanse et aultres”180 Door het contrast met De Scheppers eigen beschrijvingen als koppig en

geweldlievend komt Ibrahim hypocriet over.

Busbeke tenslotte gebruikt ook de woorden wispelturig, wreed, roekeloos, buitensporig en

wantrouwig, maar zonder er al te diep op in te gaan. In de verschillen tussen Rüstem en Ali Paşa zagen

we al hoe hij deze innerlijke kenmerken individueel verdeelt. Een individuele Turk zoals Ali kan

rationeel zijn, maar deze vormt zoals Busbeke schrijft een uitzondering: hij is “de enige onder de

Turken die ik in dat barbaarse land ontmoet heb, die werkelijk niets barbaars heeft.”181 In algemene

uitspraken overheerst de irrationaliteit, zoals bij het onderwerp tijdsinzicht: “Turken hebben geen idee

van tijdrekening en het verloop van tijdperken. Op wonderlijke wijze verwarren ze historische

gebeurtenissen en halen deze door elkaar, wanneer het in hun kraam te pas komt. Wanneer het in hun

kraam te pas komt, zullen ze zonder aarzeling verklaren dat Job de hofmeester is geweest van koning

Salomo, Alexander de Grote de aanvoerder van diens leger, of met nog dwazere beweringen

aankomen.”182

De Turk is voor Busbeke innerlijk fundamenteel anders door één eigenschap die alle

irrationaliteit samenbrengt: de Turk kent geen moraal. De Turk gelooft in het noodlot en schrijft dus

ondernemingen met een goed resultaat toe aan God of aan het lot. Hierdoor is de deugdelijkheid van

175

Macquériau, Histoire générale, 40-41. 176

Voorbeelden van beledegingen naar karel toe: zie De Schepper, Missions diplomatiques, 142-4, 145-9, 158-9. 177

De Schepper, Missions diplomatiques, 142-4 178

De Schepper, Missions diplomatiques, 140 179

De Schepper, Missions diplomatiques, 143. 180

De Schepper, Missions diplomatiques, 121 – andere gelijkaardige beschrijvingen van de Turk van zichzelf: 125, 141-3. 181

Busbeke, Vier brieven, 318-9. 182

Busbeke, Vier brieven, 96-7.

Page 51: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

50

handelingen voor hen afhankelijk van het eindresultaat en niet van de aard en bedoelingen van de

acties. Dit immoreel systeem creeert onvoorzichtigheid, gelatenheid en onverantwoordelijkheid.183

Deze gelatenheid vat samen hoe Busbeke de Turk ziet. Militaire en maatschappelijke

kwaliteiten schrijft hij toe aan orde, organisatie, doorzetting en soberheid. Bij de Turk komen deze

kwaliteiten niet voort uit de wil om het goede te doen, zoals bij de deugdelijken uit Busbekes eigen

samenleving.184 Ze zijn vanzelf, ‘per ongeluk’ aanwezig in hun persoonlijkheid, net zoals

onrechtvaardigheid en onmatigheid intrinsiek deel zijn van de Turk. Dit doet denken aan het verband

tussen geografie en karakter, en hoe dit doorheen de geschiedenis als automatisch werd gezien:

bepaalde types gedijen in bepaalde klimaten. De kwaliteiten zijn naast onopzettelijk ook

ongecontroleerd. Ze monden bijgevolg soms uit in negatieve eigenschappen of worden overmatig

gemanifesteerd.185

Dit staat in opvallend contrast met hoe Commynes zowel oosters als westers succes met

hetzelfde deugdenkader uitlegt. Commynes bekritiseert de Turkse moraal niet. Hij ziet geen reden ze

politiek anders te analyseren. Voor Commynes is de Turk sowieso al anders door haar afwijkende

religie, wat voor hem de belangrijkste manier is om de wereld in te delen. Hij gelooft zelf ook in een

straffende god en onderlijnt meermaals het belang van godsvrees.186 Deze straffende tirannieke god is

niet die van Busbeke. Busbeke exterioriseert deze god naar ‘de Ander,’ om zijn ideeën omtrent zijn

eigen, humanistische versie van het geloof te verduidelijken en af te bakenen. Kalmar ziet dit

exterioriseringsproces als “exaggerating the East-West difference so that what we suspect may be

true of ‘our’ Lord is true only of ‘theirs.’”187 Dit vormt de essentie van Kalmars vroegmodern

oriëntalisme. Het christendom gebruikt de Turk om de eigen religie aantrekkelijker te maken. In het

Oude Testament heerst er een almachtige straffende God, die in het Nieuwe Testament wat zachter

en barmhartiger uit de hoek komt. Het christendom projecteert deze tirannieke en vreeswekkende

god op Allah en daarmee op een nieuwe rivaliserende cultuur. Volgens hem gaat dit vroegmodern

Oriëntalisme van start ergens in de late middeleeuwen rond de val van Constantinopel.188 Het verschil

183

Busbeke, Vier brieven, 278-9, 306-7, 338-9, 362-5. 184

De discussie rond vrije wil is een belangrijk thema voor humanisten. Busbeke staat met dit standpunt aan dezelfde kant als Erasmus, die de intentie om goed te doen veel belangrijker acht dan het uiteindelijke resultaat. P. Watson, "Erasmus, Luther and Aquinas" in Concordia Theological Monthly 40, nr. 11 (1969), 747–758. 185

Voor onrechtvaardigheid, zie: Busbeke, Vier brieven, 326-7, voor onmatigheid als de Turks eigen grootste vijand: 178-9, hoe hij niets toeschrijft aan ‘goede wil’ bij de Turk (wat hij wel doet bij mensen uit eigen maatschappij) is zichtbaar doorheen alle brieven, hij zegt dit niet expliciet. Opvallende voorbeelden zijn onder andere een beschrijving van deugden bij Ferdinand: 380-5; discipline en simpliciteit van de Turk als ‘automatisch’: zie 5.1. De uitzondering van Ali Paşa is eerder om contrast te tonen, om zijn eigen idealen in de verf te zetten, zie 5.2. 186

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 510, Chabaud,“Les ’Mémoires’ de Philippe de Commynes,” 110-1. 187

Kalmar, Early Orientalism, 12. 188

Kalmar, Early Orientalism, 2.

Page 52: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

51

tussen de vier bronnen kan Kalmars concept van een geëxterioriseerde God en haar vage afbakening

verduidelijken.

Macquériau doet geen expliciete theologische of morele uitspraken over de Turk maar ziet zijn

God en deze van de Turk wel als fundamenteel verschillend. De Turkse God beschrijft hij steevast als

almachtig: “se son Dieu tout-poissant le consentoit.”189 Via indirecte rede drukt hij uit hoe de Turk ook

volgens hem verantwoordelijkheid aan zijn God overlaat: “ma poissance que je ay soulx mon Dieu”190

en “non force, mais par le Dieu tout-poissant, le remède sera misse.”191 Dat deze almacht hem niet

aanstaat valt op met contrasterende vermeldingen naar zijn eigen God, die samengaan met woorden

als hulp, gift of dankbaarheid.

De Schepper zou, met zijn vrij tolerante katholieke houding en banden met Erasmus, in

hetzelfde rijtje moeten passen als Busbeke. Hij beschrijft soms ceremonies maar gaat bitter weinig in

op theologie. Af en toe schetst hij ideeën die we vandaag als bijgeloof zouden classificeren. De

Schepper classificeert deze niet als dusdanig. Hij beschrijft met veel interesse voorspellingen zoals de

toekomstige vernieling van het Osmaanse huis door zwarte mannetjes of het ontdekken van de

overwinnaar in oorlogsstrijd via een lettertelspelletje.192 Trots vertelt hij hoe hij getuige was van een

mirakel: hij zag een standbeeld dat vanzelf 180 graden draaide bij de inname van Constantinopel.193

Er zijn ook bijna geen verborgen oordelen te vinden, die er wel waren op karakteristiek vlak. Zijn

zwijgen is opvallend voor een strijder tegen astrologisch bijgeloof, zeker omdat Busbeke keer op keer

lacht met Turkse superstitie. Busbeke spreekt minachtend over wat volgens hem te strikte religieuze

gewoonten zijn. Papiertjes in de muur steken, het mijden van kikkers, slakken en schildpadden of de

toekomst voorspellen via kleuren zijn volgens Busbeke tekenen van stompzinnigheid.194 Dit bijgeloof

past bij het thema van God’s almacht en het noodlot. Het versterkt het beeld van de irrationele Turk.

Onze auteurs ‘ver-anderen’ de Turk dus elk via andere strategieën. Commynes ziet geen

noodzaak een ander moreel kader toe te passen: in zijn wereldbeeld dat sterk bepaald is door religie

bevolkt de Turk immers sowieso het tegengewicht voor de Europese christenheid. Voor Busbeke en

Macquériau zit de Turk echter moreel compleet anders in elkaar: hun almachtige noodlottige God

maakt de Turk onverantwoordelijk en allesbehalve rechtvaardig. Het innerlijk van de Turk wordt zo

minderwaardig. Een bijkomend gevolg van deze exteriorisering is het effect op het beeld van de eigen

God, die zachter en menselijker wordt. De Schepper meldt geen theologische standpunten. Hij focust

189

Macquériau, Histoire générale, 231. 190

Macquériau, Histoire générale, 223. 191

Macquériau, Histoire générale, 219. 192

Voor het tellen van letters bij voorspellingen, zie De Schepper, Missions diplomatiques, 196; voor de vernieling van het Osmaanse huis, zie 135. 193

De Schepper, Missions diplomatiques, 136. 194

Busbeke, Vier brieven, 46-49, 62-3, 78-9, 90-1, 340-3.

Page 53: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

52

enkel op irrationaliteit, wat Busbeke en Macquériau ook benadrukken. Over het algemeen krijgt het

Turkse innerlijk meer aandacht dan voordien.

4.4. Reisverslagen, het leven zoals het is?

Irrationaliteit en gebrek aan verantwoordelijkheid vallen ook op in overmaat. Commynes, die

geen inherent Turkse morele onbekwaamheid ziet, spot toch deze karaktertrek. “Quant aux plaisirs du

monde, ce Turc en a prins a cueur saoul et y a usé grant partie de son temps; et eust encores faict

beaucop plus de maulx qu’il n’a, s’il ne se fust tant occupé […] mais bien disoit l’on que sa grant

gormandie y aidoit bien et pouvoit estre quelque punition de Dieu.”195 Voor Commynes is overmaat

echter iets universeels, het punt waarop ook Westerse heersers falen en door God gestraft worden.196

De andere auteurs exterioriseren deze eigenschap. Overmaat wordt voor hen iets typisch Turks.

Mogelijks doen ze dit net doordat ze overdadigheid liever uit de eigen maatschappij houden, juist

zoals Commynes. Overmaat komt voort uit innerlijke problemen, maar wordt het gemakkelijkst

beschreven via gedrag en gewoonten. De auteurs beschimpen de Turk liefst subtiel voor zijn

overmatig gedrag via beelden van het dagelijks leven, die daarom hier apart besproken worden. Het

dagelijks leven is iets wat enkel de reizigers meemaken. Daarom bespreek ik in dit deel vooral de

representaties van De Schepper en Busbeke.

Het meest geliefde voorbeeld van overmaat is de Turkse lust. Busbeke amuseert zich pagina’s

lang met het beschrijven van de seksuele appetijt van vrouwen die bewaking ook bij andere vrouwen

broodnodig maakt en beklaagt “hoe een man die een minnaar heeft weten te vermijden, toch niet van

alles af is.”197 Hij aanschouwt met afkeuren hoe mannen zich wel eens aan elkaar vergrijpen.198 Zowel

Busbeke als De Schepper zien dit buitengewone libido als de verklaring voor hoofddoeken en

verhullende kledij. Zonder deze zouden ze elkaar waarschijnlijk onophoudelijk bespringen.199

Commynes schrijft met hetzelfde idee over Mehmet: “en nul vice de la chair il ne deffailloit”200 Ook

Macquériau suggereert grote seksuele lust: “Le Turcq […] enmena vint mille femmes que filles, oussy

gentilles le plus, et belles que pour en faire en son païs à sa volente.”201

De Turkse appetijt is niet enkel op seksueel vlak ongewoon. Volgens Commynes was Mehmet

een echte ‘Bourgondiër’ – niet met die woorden gesteld natuurlijk. Naast zijn vleselijke zonde

195

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 510. 196

Chabaud,“Les ’Mémoires’ de Philippe de Commynes,” 95-114. 197

Busbeke, Vier brieven, 186-191. 198

Busbeke, Vier brieven, 344-5. 199

De Schepper, Missions Diplomatique, 130 en Busbeke, Vier brieven, 186-191. 200

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 510. 201

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 146.

Page 54: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

53

bediende hij zich namelijk ook naar groot believen wat spijs en drank betrof.202 Busbeke vervolgens

beschrijft ons een avond in Buda wanneer het Janitsarencorps zijn wijnvoorraad ontdekt. Busbeke

wordt moe en gaat slapen, de Janitsaren “staakten hun braspartij pas wanneer ze, door wijn beneveld,

onderuit gingen.”203 Eet- en drinkgewoonten bakenen identiteit af doorheen de hele geschiedenis van

de reisliteratuur: je bent wat en waar je eet. Volgens Dursteler gebruikten Westerse reizigers voedsel

om zich te onderscheiden van de Osmaanse cultuur. In zijn artikel vallen onze twee types ‘barbaren’

op: de sobere barbaar is geen chef-kok maar eet simpel, ruw en rauw. De decadente despoot op zijn

beurt houdt van een uitgebreide maaltijd geserveerd op zilveren servies.204

Onze reizigers bespreken vooral ruwe, simpele gerechten. De Schepper is niet onder de indruk

van het eten of het servies. Hij bespreekt het neutraal in detail zonder enige uiting van appreciatie.

Integendeel, het enige waar hij wat langer bij stilstaat is het weinige bestek “les Turcqz n’usoyent

d’aultres cuillieres que de bois” en zijn gebrek aan eetlust: “Imbrahim Bassa nous fist commandement

de manger: ce que je fis, encore que mon apetit fust très-petit.” Hij eet zo weinig dat Ibrahim Paşa het

opmerkt: “Imbrahim me pressa souvent affin que je mangasse.”205 De Scheppers misprijzen voor het

Turkse voedsel past binnen wat Dursteler beschrijft als een revival van het antieke discours, waar

gebrek aan beschaving via voedsel in de verf wordt gezet.206

Busbeke bewondert de eenvoud van het eten en hoe weinig geld ze verspillen aan hun

maaltijden en stelt dit in contrast met Westerse riante spijzen.207 Dit bouwt ook voort op het antieke

discours. Busbeke ziet dit als positief door zijn liefde voor stoïstische simpliciteit. Ondanks hun simpele

gerechten blijven ze gulzig: Vaak namen ze van mijn tafel zakdoeken vol lekkere hapjes mee en

schroomden niet een zijden gewaad te besmeuren met druppels saus, terwijl reinheid toch het eerste

gebod is bij hen.”208 De schijnbaar terloops opmerking over het reinheidsgebod zet het gebrek aan

logica in het Turkse brein weer in de verf.

Overdadigheid illustreren ze qua eten en drinken vooral via alcoholgebruik. Busbeke legt uit

hoe Turken aangelokt worden door wijn: “Hoe minder ze daarvan hebben, des te feller is hun begeerte

en des te overvloediger gieten ze zich vol, zodra de gelegenheid zich voordoet.”209 Hij zoekt het morele

systeem achter deze zuiperij – en vindt er natuurlijk geen. Alweer is het een zonde die door God

gestraft wordt in het volgende leven. Aangezien God een vaste straf heeft voor alcohol voorkomt deze

202

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 510. 203 Busbeke, Vier brieven, 18-21. 204 E. Dursteler, "Bad Bread and the Outrageous Drunkenness of the Turks: Food and Identity in the Accounts of

Early Modern European Travelers to the Ottoman Empire," Journal of World History 25, nr. 2 (2014), 205-13. 205

De Schepper, Missions diplomatiques, 170. 206

Dursteler, “Bad Bread,” 205-213 207

Busbeke, Vier brieven, 93, 175. 208

Busbeke, Vier brieven, 355. 209

Busbeke, Vier brieven, 19-21.

Page 55: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

54

almacht weer een persoonlijke, verinnerlijkte moraal: “ze zondigen als het ware straffeloos, want ze

hebben hun straf al binnen, en dronkenschap rekenen ze als winst.”210 De Schepper klaagt hoe men

tijdens de drie dagen Bayram niets anders ziet dan “notable multitude d’ivroignes courantz par touttes

les rues.”211 De klassieke invloed valt hier op in de binaire opdeling tussen beschaving en barbarij. In de

Oudheid demonstreerden beschaafde drinkers hun ‘drinkmeesterschap’ door gematigde consumptie,

die ze contrasteerden met de ongecontroleerde braspartijen van de barbaren.212 Beide ambassadeurs

klagen ook over overdreven strenge regels voor alcoholgebruik. Ze begrijpen de nood eraan voor het

Turkse plebs dat zichzelf niet kan bedwingen, maar ze willen niet dat het henzelf beïnvloed, zij die

immers met matigheid kunnen consumeren.213

De ambiguïteit tussen overmaat en overdreven simpliciteit manifesteert zich ook in het

materiële. Onze reizigers beschrijven magnifieke interieurs en spreken vol bewondering over

schitterende tapijten en prachtige paleizen van de beste materialen.214 Aan de andere kant legt

Busbeke uit hoe Turken weinig geven om de inrichting van hun huizen: “Bovendien zijn Turken volgens

traditie afkerig van praal bij de bouw van huizen; ze vinden dat het getuigt van hoogmoed en

inbeelding, en van een geest die zich niet bewust is van eigen beperktheid, te hechten aan mooie

woningen […]. Zo zul je bijna nergens in heel Turkije een huis vinden, al is de eigenaar nog zo machtig

of rijk, dat enigszins smaakvol is ingericht.”215

Ook kledij is een middel om identiteit af te bakenen. Wunder merkt op hoe Westerse artiesten

die het Osmaanse Rijk bezoeken, zoals Pieter Coecke van Aelst en Melchior Lorck, heel goed de

integrerende of vervreemdende kracht van kostuums begrijpen. Pieter Coecke probeert zichzelf

volgens zijn biograaf Karel van Mander volledig onder te dompelen in ‘de Turkse cultuur.’ Niet

toevallig schildert hij zichzelf in Turkse outfit op zijn schilderijen. Lorck daarentegen contrasteert zijn

Westerse zelf sterk met zijn Oosterse omgeving in zijn werk.216 Onze reizigers differentiëren zich van

de Turk via klederdracht. De Schepper vergelijkt de kleding van de Janitsaren met deze van Franse

vrouwen: “les janitzaires portent tel accoustrement de teste faict de linge blancq que plusieurs femmes

en France sont accoustumé porter; lequel accoustrement pend par derrière jusques aux espaules, et

pardevant couvre le front comme ung bonnet; les solaches, que nous appellons archiers, portent sur

210

Busbeke, Vier brieven, 21. 211

De Schepper, Missions diplomatiques, 181. 212 Dursteler, “Bad Bread,” 205-213. 213

Busbeke, Vier brieven, 302-5 en De Scheppers, Missions diplomatiques, 130. 214

De Schepper, Missions diplomatiques, 119-120, 169-171 en Busbeke, Vier brieven, 100-1, 252-3, 354-5. 215

Busbeke, Vier brieven, 20-21. 216

Wunder, “Western travelers, Eastern antiquaties,” 114-5. Over de afbeeldingen van Pieter Coecke van Aelst van de Turk, zie: A. Born, “The Moeurs et fachons de faire de Turcs,” in The Habsburgs and their courts in Europe, 1400-1700, between cosmopolitism and regionalism, eds. H. Karner, I. Ciulisová en B.J. García García ( Wenen: Palatium, 2014) 283-303 en Het rijk van de sultan, de Ottomaanse wereld in de kunst van de Renaissance. Tent.cat., BOZAR (Brussel: Uitgeverij Lannoo, 2015). Schilderkunst is een belangrijke aanvulling voor onderzoek naar de perceptie van de Ander, maar is helaas te uitgebreid om hier te bespreken.

Page 56: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

55

leur teste ung long et hault bonnet.”217 Busbeke beschrijft dezelfde kledij van de Janitsaren, maar ziet

er geen Franse vrouwen in: “Janitsaren hullen zich in een mantel, die tot op de enkels reikt. Als

hoofddeksel dragen ze een muts in de vorm van een mantelmouw. […] Een deel ervan omsluit het

hoofd, terwijl de rest van achteren afhangt en tegen de nek bungelt. Op hun voorhoofd steekt een

langwerpige zilveren kegel omhoog, die verguld is en met goedkope edelstenen bezet.”218 Deze vrij

neerbuigende vervrouwelijking van De Schepper is wel vindbaar bij Busbeke wanneer deze wat

lacherig beschrijft hoe Süleyman rouge gebruikt om een eventuele ziekte te verbergen.219

De Schepper keurt de klederdracht en zitgewoonten van de Turkse vrouw sterk af met

opvallende, voor zijn werk zeldzame subjectiviteit: “Les femmes des Turcqz usent d’ung accoustrement

assez semblable à cestuy des hommes, réservé que sur leur capthan, c’est-à-dire leur robe, elles

portent une chemise blanche, et sur leur chef, ung drap de linge pendant jusques à leur cul, et devant

leurs yeux ung linge noir très-cler; elles sont à cheval les jambes esparses et séparées, come les

hommes: qu’est une chose, selon mon advis, fort laidde et abhominable.“220 Busbeke, met zijn

humanistische achtergrond, besteedt naar etnografische parallel met zijn geliefde Ouden ook genoeg

aandacht aan klederdracht. Aan de ene kant blaast de weelde van de kostuums hem totaal omver: hij

ziet iets uitzonderlijk in “die ontzaglijke menigte van met tulbanden getooide hoofden, gewikkeld in

vele windingen van zuiver witte zijde, die schitterende kleding van allerlei soort en kleur, alles stralend

van goud, zilver, purper, zijde en satijn. Het zou te ver voeren een volledig beeld te schetsen, trouwens

woorden zouden toch te kort schieten om dit ongewone schouwspel te beschrijven. Ik heb nog nooit

iets gezien, waarvan ik zoveel heb genoten.” Aan de andere kant, naar stoïstische idealen en gezien de

continue ambiguïteit der beschrijvingen, heeft hij ontzag voor de eenvoud: “Elk kledingstuk, tot welke

stand de drager ervan ook behoorde, was van hetzelfde model, geen aangenaaide stroken, geen

tierlantijnen, zoals bij ons gewoonte is.” Busbeke besluit dit betoog met een zin die kledij beslist tot

een wederzijdse duider van identiteit maakt: “Zij verbaasden zich over onze kledij niet minder dan wij

ons over die van hen.”221

De Schepper en Busbeke beschrijven dezelfde fenomenen soms op een volledig andere

manier, wat de persoonlijke invloed op de representaties aantoont. Over het offerfeest kan De

Schepper niets kwijt behalve dat iedereen permanent dronken is en dat het veel nadelen heeft voor

de joden, terwijl Busbeke het feest meemaakt in een legerkamp en het uitgebreid en met waardering

beschrijft.222 Beiden vermelden ook een dervishceremonie. De Schepper beschrijft hen als “quasy

217

De Schepper, Missions diplomatiques, 168. 218

Busbeke, Vier brieven, 19. 219

Busbeke, Vier brieven, 102-3. 220

De Schepper, Missions diplomatiques, 185-6. 221

Busbeke, Vier brieven, 102-5. 222

De Schepper, Missions diplomatiques, 180-1 Busbeke, Vier brieven, 272-5.

Page 57: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

56

toutz nudts et très-mal en ordre. […] Ils chantantz assez barbarement. […] Lesdictz dervictz sont

abhorrez, et grandement hayz des Turcqz en horreur et hayne.”223 Busbeke kan hun vertoning meer

smaken. Hij amuseert zich kostelijk met hun mythes en hoewel hij hun zogezegd bovennatuurlijke

krachten als bedriegerij afdoet kan hij er de grap van inzien en blijft hij er enkele pagina’s vrolijk over

verderschrijven.224 Vooral Busbekes wens om te entertainen veroorzaakt het persoonlijke verschil. Het

maakt aspecten van het Turkse leven voor hem interessanter dan voor De Schepper die er met zijn

diplomatische doelen en korte bezoektijd snel overheen gaat. Dit verschil is zomaar geen

toevalligheid: het genre van de reisverhalen wordt steeds meer gesmaakt. De vraag voor

entertainment groeit doorheen de tijd.225 Bij Busbeke zijn nog veel voorbeelden te vinden van neutrale

maar grondige beschrijvingen van gewoontes en rituelen.226 Ook De Schepper beschrijft sommige

gebruiken vrij uitgebreid.227 Dit wijst op een evolutie naar langere en minder veroordelende

beschrijvingen van gedrag en gebruiken.

Als reiziger in een onbekend land is het onoverkomelijk verschillen in gedrag en gewoontes te

noteren. Binnen deze verschillen focussen de schrijvers echter op overmaat, onder andere in seksuele

lust, eet- en drinkgewoontes, interieur en kledij. Dit correspondeert met de beschrijvingen van het

irrationele Turkse innerlijk. Naast overmaat komt in de representaties van gewoontes soms ook een

schijnbaar tegengestelde soberheid of zelfs primitiviteit naar boven. Beide kanten representeren iets

wat tegengesteld is aan het Zelf: een aspect van gebrekkige beschavingsgraad. In al zijn primitiviteit

heeft de Turk geen kennis van sommige geneugten van het leven. Wanneer hij deze wel kent, kent hij

op zijn beurt geen maat of grenzen. Toch mag niet alles binnen dit kader geplaatst worden: de reiziger

wil ook entertainen en informeren naast ver-anderen.

223

De Schepper, Missions diplomatiques, 191-2. 224

Busbeke, Vier brieven, 97, 342-345. 225

Svátek, Discours et récits, 349. 226

Busbeke, Vier brieven, 148-151, 188-9, 164-5, 154-5, 262-3. 227

De Schepper, Missions diplomatiques, 120, 130, 134, 136, 160, 185, 191, 195.

Page 58: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

57

4.5. Conclusie: exteriorisering en verinnerlijking

Om de situering van de Turkse Ander te begrijpen helpt het een mentale kaart in te beelden

die de wereld en haar identiteiten representeert. De identiteit van het Zelf neemt het centrum in. In

het eerste deeltje werd duidelijk hoe dit centrum voor alle auteurs de christenheid, Europa of een

overlapping van beiden betekent. De Turk is geen deel van dit mentale centrum, hoewel hij zich puur

geografisch gezien in de zestiende eeuw wel in Europa bevindt. Hij is dus een Ander die verder

ingebeeld wordt dan hij werkelijk is – maar hoe wordt hij dan ingebeeld, en waar?

De definiëring van het Zelf gebeurt door kronikeurs en humanisten steeds meer volgens

culturele en statelijke grenzen. Deze grenzen komen er dus ook steeds meer bij in de afbakening van

de Turkse Ander. De Turk werd in oudere discourspraktijken gedemoniseerd op basis van zijn ongeloof

en politiek-militaire doen en laten. Door meer culturele identificatie en integratie van het politiek-

militaire Turkse gebeuren wordt het politiek-militaire gedrag een minder belangrijke duider van

verschil. Hierdoor verzacht het beeld van de verwoestende Turk naar dat van een strategisch sterke,

machtsbeluste en licht ontvlambare despoot. Het belang als duider van verschil wordt overgenomen

door het Turkse innerlijk. De woede en liefde voor macht leeft hierin door en kan, in tegenstelling tot

politiek-militair gedrag, niet zomaar ontkracht worden door grotere kennis in tijden van politieke

verwevenheid.

De auteurs beschrijven het Turkse innerlijk als irrationeel. Het innerlijk neemt ook de

religieuze duider van verschil in zich op. De Turkse almachtige God en geloof in het lot maken de Turk

immoreel en zo ook minderwaardig, aangezien moraal voor deze schrijvers van grote waarde is. De

Schepper ziet de Turk als een despotisch en tijdelijk kwaad. Busbeke ziet hem als een barbaar zonder

geweten of verantwoordelijkheid. Macquériau representeert de Turk als een dreiging die boven de

christenheid hangt en het ultieme doel is voor veel van de eigen acties. Deze drie schrijvers maken de

Turk zo tot een Ander in de marge, tot iets wat op de mentale kaart geen aan het Zelf gelijkaardige

plek inneemt. Commynes schrijft hem wel zo een plek toe: hij beoordeelt de Turk met dezelfde morele

en politieke kaders die hij op Europese heersers toepast en wijst op een wereldlijk evenwicht. Net

doordat hij de Turk expliciet als een tegenbeeld benoemt buiten de eigen identiteit, neemt hij hem als

het ware op binnen zijn grotere wereldbeeld. De Turk neemt een mentale ruimte in tegenover het

Zelf. Bij de andere drie neemt de Turk als het ware een kleinere en lagere ruimte in. Macquériau, De

Schepper en Busbeke exterioriseren delen van een innerlijk dat ze zelf niet willen, zoals irrationaliteit

en een almachtige God, naar de Turk. Zo zijn ze af van deze eigenschappen in het zelfbeeld en tegelijk

ook van de Turk in hun territorium van identiteit.

De grenzen van dit territorium van identiteit worden afgebakend met beschrijvingen van

dagelijks gedrag. De representaties brengen de verschillende oude discourstradities over noord

Page 59: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

58

(primitief) en zuid (excessief) samen in één volk. De keuze tussen beiden wordt gemaakt in relatie tot

de eigen maatschappij: het algemene gedrag van de Turk moet aan het geëxterioriseerde innerlijk

beantwoorden. Grote seksuele lust, dronkenschap en excessieve decoratie getuigen van irrationele

overmaat, terwijl primitieve gerechten en heel sobere huizeninrichting net een gebrek aan beschaving

aantoont. Naast dagelijks gedrag is ook de indirecte rede een geliefd middel van onze schrijvers om de

Turk zijn irrationele kantjes in de verf te zetten. Een identiteit afbakenen via dagelijks gedrag en

indirecte rede is subtieler dan via verdoemenis. Deze subtiliteit draagt is een deel van de genoemde

verzachting.

Onze schrijvers gaan met de fysieke nabijheid van de Turk om door hem verder in te beelden

dan hij werkelijk is. Via zijn gedrag en innerlijk ver-anderen ze hem. De eerder gestelde verzachting

spreekt deze ver-andering niet tegen: anders is niet per se negatief. Anders lijkt in drie van de vier

gevallen tot nu toe wel inferieur, wat net als de aanwezigheid van exterioriseringsprocessen op een

vorm van Oriëntalisme wijst.228 Commynes doet dit niet en Macquériau bleef ook wat steken in

politiek-militaire demonisering: deze processen zijn dus niet uniform. Tot hier toe onderzocht ik

representaties die kenmerken en gedrag van de Turk beschrijven en hem zo typologiseren. De aard

van de representatie van de Turkse Ander en of dit Oriëntalisme genoemd kan worden hangt echter

ook af van hoe de schrijvers via de Turk naar zichzelf refereren. Binnen hun werk hebben ze een eigen

kader van waarden en normen, een persoonlijk doel en een beeld van de eigen maatschappij – welke

rol speelt de Turk hierin als Ander?

228

Bryce, "The Absence of Ottoman,” 99-121.

Page 60: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

59

Page 61: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

60

5. Didactisch en demonstrerend discours: verwijzen naar het Zelf

In dit deel bespreek ik hoe onze auteurs via de Turk naar zichzelf refereren. Ten eerste zetten

ze hun eigen kwaliteiten in de verf. Waar auteurs in de vijftiende eeuw vooral hun ridderlijkheid

wilden tentoonspreiden, bepalen andere zaken nu hun prestige. Dit gaat van diplomatische

koppigheid tegenover de Turk tot kennis van de antieke literatuur. De auteurs verwijzen hiernaar via

klassieke elementen die hun pad kruisen. Ten tweede gebruiken ze de Turk als spiegel voor zaken die

ze liever anders zien in hun eigen politiek of maatschappij.

Deze cluster heeft gemeenschappelijk met de vorige dat ze een geheel van waarden en

normen centraal stelt. In de vorige cluster probeerden de auteurs de Turk en de informatie over de

Turk een plaats te geven binnen dit geheel. Ze verwezen niet expliciet naar hun eigen identiteit,

hoewel die wel steeds als impliciet referentiepunt aanwezig was. In deze cluster groepeer ik alle

elementen waarmee de auteurs wel expliciet naar zichzelf verwijzen in relatie tot de Turk. Met deze

elementen worden de delen uit de bronnen bedoeld waarin de eigen persoon of ‘cultuur’ uitdrukkelijk

vermeld wordt. Het is niet meer dan logisch dat schrijvers kennis tentoonspreiden en visies

verwerken: daarom analyseer ik enkel die delen van de bronnen die dit doen via de Turk. Welke

invloed heeft dit op de representaties van de Turk? Als de auteurs zichzelf willen verheerlijken, doen

ze dit dan door de Turk in contrast nog negatiever af te beelden, of is deze – voor velen een moreel

inferieur wezen – geen goed referentiepunt? In welke mate is ‘de Turk’ betrokken in hoe de auteur

een beeld over zichzelf vormt in zijn tekst? Om bepaalde problemen in hun eigen maatschappij te

duiden gebruiken ze de Turk als ‘spiegel’ die ze hun lezerspubliek voorhouden. Hoe staat dit dan in

relatie tot de ‘verdere’ plek die ze via beschrijvingen van gedrag en gewoontes aan de Turk

toekenden? Om de situering van de Turk te begrijpen doken termen op als ver-andering en

exteriorisering. In welke mate zijn deze nog bruikbaar als onze auteurs de Turk ook als spiegel voor de

eigen maatschappij gebruiken?

Ik bespreek eerst hoe de auteurs zichzelf in een positief daglicht stellen en later hoe ze de

eigen cultuur bekritiseren via de Turk. Samen zal dit een antwoord bieden op de net gestelde vragen

en tonen hoe de Turk gebruikt wordt om expliciet een zelfbeeld te schetsen.

Page 62: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

61

5.1. Demonstrerend discours: opscheppen in opdracht

Los van de delen van de bronnen die expliciet naar het persoonlijke van de schrijver refereren,

zetten ook een aantal impliciete aspecten de kwaliteiten van de auteur in de verf. De schrijfstijl

doorheen de hele bron speelt hier een grote rol en ook in het algemeen kan het volgen van

historiografische tradities en het conformeren van het discours de vakbekwaamheid van een auteur

bewijzen. Volgens Meserve is dit het enige wat humanisten echt interesseert en is hun enige doel een

geschiedenis conform de norm te schrijven – zijnde autoritair, elegant, geloofwaardig en zo slecht

mogelijk over de Turk.229

Deze wil om het eigen kunnen te benadrukken valt inderdaad meer op in het werk van de

humanisten De Schepper en Busbeke. Het persoonlijke is dan weer minder belangrijk in middeleeuwse

genres, waarvan Macquériaus Histoire générale deel uitmaakt. In het werk van Commynes, die vooral

een pionier is in het overstijgen van genreafbakeningen, wordt het persoonlijke meer geaccentueerd.

Zijn eigen kwaliteiten komen aan bod in het werk, maar worden niet specifiek via de Turk geuit. Door

het hybride genre van de mémoires hoeft Commynes de Turk niet zwart te maken om ‘erbij te horen’:

hij hoeft niet te conformeren noch moet hij één of andere heer paaien.

Volgens Macquériau is zijn hoedanigheid als ooggetuige zijn belangrijkste troef. Hij vermeldt

heel precieze details om te bewijzen dat hij effectief aanwezig was en herhaalt woorden van de

actoren in zijn geschiedenis, onder andere uitspraken van ‘le Grand-Turcq’. Dit laatste is niets

speciaals: eeuwenlang beschreven kronikeurs situaties via de indirecte rede. Bij Macquériau valt

echter iets op: hij quoteert op verschillende plaatsen een onbestaande Turk, ‘Théseus’. Zo stelt hij het

doel zichzelf als kronikeur te bewijzen boven de eigenlijk inhoud van het verleden.

Meer nog dan de andere auteurs gebruikt De Schepper gebruikt de Turk om zijn eigen

kwaliteiten in de verf te zetten. Hij herhaalt zijn eigen woorden wanneer die veel indruk maken en

toont hoe goed hij, als diplomaat, de mensen kan paaien met wie hij moet onderhandelen.230 Hij geeft

veel van de onderhandelingen in Istanboel bijna letterlijk weer, waarbij zijn eigen goed geformuleerde

antwoorden vaak meer plaats krijgen dan de vragen van de Turk. Hij beschrijft een resem

imponerende pocherijen van Ibrahim Paşa, gevolgd door een paar uitlatingen waarin hij zegt te weten

hoeveel vrees De Schepper heeft om hem van repliek te dienen: “afin que je Cornille prinse

couraige.”231 Pagina’s lang bespreekt hij hoe de brieven van Karel en Ferdinand geïnterpreteerd

moeten worden. Ibrahim Paşa was namelijk zeer verontwaardigd over het feit dat ‘koning van

Jeruzalem’ een onderdeel vormde van de door Karel gebruikte titels. Daarnaast stelt Ferdinand zich in

zijn brieven voor als evenwaardig aan de sultan, terwijl hij volgens Ibrahim Paşa nog veel minder land

229

Meserve, Empires, 86. 230

De Schepper, Missions diplomatiques, 122, 127. 231

De Schepper, Missions diplomatiques, 122

Page 63: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

62

bezit dan een gewone Osmaanse vizier.232 Zo toont hij aan zijn lezers hoe hij de bijna faliekant

verkeerd afgelopen zaak weet te redden door zijn diplomatieke kwaliteiten. De Schepper verlegt ook

heel subtiel enige schuld van foute interpretatie: hij schrijft hoe zijn tolk eigenlijk “ny le turcq ny

l’italien” begrijpt.233 Niet toevallig schrijft hij dit op als de woorden van Aloisio Grity, de Venetiaan aan

het Turkse hof: zo is hij zelf niet degene die de tolk als zwakke schakel in de communicatie aanwijst.

Ook vindt hij het nodig zijn eigen geduld te vermelden, wat hij opnieuw via een opmerking van iemand

anders doet. Dezelfde Aloisio is bijvoorbeeld “grandement esmerveillé de ce que n’estions encoires

déspéchés.”234

Aan het einde van zijn bezoek aan het Turkse hof krijgt De Schepper ook brieven mee om thuis

aan Karel en Ferdinand te geven. Hij mag deze niet openen. In zijn verslag schrijft hij tot driemaal toe

dat hij vraagt en zelfs smeekt “que du moings il nous accordast une copie desdictes lettres.” Dit was

echter onmogelijk omdat de Turken er erg op stonden ze gesloten te houden, dit was immers “la

coustume des Turcqz.”235 Zo toont hij aan hoe hij zijn best heeft gedaan en verwijdert hij enige schuld

op zijn blazoen. Dit doet vermoeden dat zijn verslag bewerkt is na zijn terugkomst, aangezien in deze

brieven inderdaad lichtelijk iets anders stond dan wat de vizier en de sultan beweerden dat ze

betekenen.236

Deze retorische kwaliteiten en zijn verlangen naar vrede stelt hij in contrast met de genoemde

irrationaliteit van de Turk, die door het minste in boosheid ontaardt. De Schepper schrijft hoe de Turk

ondanks al zijn goede pogingen weigert te geloven in zijn goede bedoelingen en maar beledigingen

blijft spuien aan het adres van keizer Karel.237 Hij noteert driemaal hoe Ibrahim Paşa suggereert dat

vrede en akkoorden niet zo belangrijk zijn: het is altijd mogelijk om dingen met geweld op te lossen.

Als antwoord blijft De Schepper, als goede diplomaat, natuurlijk hameren op brieven en woordelijke

bemiddelingen.238

Behalve zijn retorische kwaliteiten beschrijft De Schepper hoe goed hij begrijpt wat wel en niet

van hem verwacht wordt aan het Turkse hof en hoe goed hij de gedragscode assimileert. De meeste

gewoontes van de Turk die hij beschrijft in zijn Missions diplomatique zijn dan ook degene die van pas

komen voor een diplomaat of ambassadeur. Het is duidelijk dat zijn beschrijvingen van gedrag

inderdaad voornamelijk die functie hebben doordat hij expliciet vraagt hoe hij zich hoort te

232

De Schepper, Missions diplomatiques, 145-9, 156-7 233

De Schepper, Missions diplomatiques, 156 234

De Schepper, Missions diplomatiques, 182. De tolk maakt een gelijksoortige uitspraak op 185. 235

De Schepper, Missions diplomatiques, 167, 177-9 236

Welkenhuysen-Gybels, Kruistocht, Turkenvrees en diplomatie, 375-9. 237

Voor ongeloof ten opzichte van De Schepper, zie: De Schepper, Missions diplomatique, 128-133; Negatieve uitspraken tegenover keizer Karel, zie: 142-4 en 158-9. 238

De Schepper, Missions diplomatiques, 121, 128, 140.

Page 64: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

63

gedragen.239 Hij beschrijft hoe hij op verschillende plekken ontvangen wordt en noteert met veel

details de soorten eerbetoon, het aantal kussen dat men elkaar geeft en dat onder andere je rug

tonen uit den boze is.240 Ook wanneer hij de exotische maaltijd aan het hof beschrijft, heeft hij vooral

aandacht voor de speciale volgorde van eten en de rituelen waarvan verwacht wordt dat ook hij ze

volgt.241

Deze kennis van de Turkse gedragscode stelt hij in contrast met die van zijn medegezant

Hiëronymus, die eerder dan hem in het Osmaanse Rijk aanwezig was. Hij beschrijft een blunder van

Hiëronymus bij het rituele vredesdiner: “Hiérosme mettant de costé tout respect requist qu’on luy

apportast de rechef à boire, dont les aultres se prindrent à rire, ordonnantz qu’on apportast à boire; et

Ibrahim Bassa me dict que le seigneur Hiérosme avoit esté pardeçà plus longtemps que moy, et que

partant la raison voulloit qu’il sceust mieux leur coustume.”242 Wanneer Ibrahim Paşa hen probeert te

imponeren en De Schepper zegt hoe hij zijn moed bij elkaar schraapt, vermeldt hij ook hoe zijn

medegezant zo aan het bibberen was van vrees “qu’il ne sceut prononcher une seulle parolle.”243 Op

een ander moment onderbreekt dezelfde Hiëronymus Ibrahim Paşa in zijn rede. De Schepper staat

Ibrahim bij in zijn verontwaardiging over deze tussenkomst: “Je l’admonestay qu’il laissast parler

Ibrahim.”244

In de Osmaanse omgang geldt een bepaalde code die vereist een bepaalde verhouding tot de

sultan uit te spreken. De Schepper vermeldt deze code op verschillende plaatsen. Om dezelfde reden

schiet Ibrahim Paşa in een furie wanneer Ferdinand zich in brieven op dezelfde hoogte als de sultan

stelt. De sultan remedieert deze verhouding snel tot een vader-zoonrelatie, waarin hij zelf

vanzelfsprekend de vaderrol inneemt.245 Als ambassadeurs worden ze verwacht ook een bepaalde

positie in te nemen: deze van zoon of zelfs slaaf. De Schepper beschrijft deze gewoonte meerdere

malen.246 Bij het afscheid van de sultan doet hij alle eerbetonen vanwege Ferdinand die van hem

verwacht worden “saulf que je n’usay pas de terme d’esclave,” zo meldt hij trots.247 Hiëronymus

verlaagt zich wel tot dit niveau: “Le seigneur Hiérosme se rescommanda à luy comme son filz, mais je

ne me suis rescommandé ny comme filz ny comme esclave.”248

De Schepper is blij over de bereikte vrede. Hij stelt zijn kunnen tegenover het falen van de

vroegere Habsburgse ambassadeurs. Zo schrijft hij hoe alle Turken enorm verbaasd zijn “de ce que

239

De Schepper, Missions diplomatiques, 166-7. 240

De Schepper, Missions diplomatiques, 120, 126, 172-5. 241

De Schepper, Missions diplomatiques, 123, 170-1. 242

De Schepper, Missions diplomatiques, 171. 243

De Schepper, Missions diplomatiques, 122. 244

De Schepper, Missions diplomatiques, 178. 245

De Schepper, Missions diplomatiques, 175. 246

De Schepper, Missions diplomatiques, 155-6, 166, 173-4, 179. 247

De Schepper, Missions diplomatiques, 173. 248

De Schepper, Missions diplomatiques, 179.

Page 65: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

64

nous avions esté sy longtemps près du grand Empereur, et d’aultant plus que les aultres ambassadeurs,

[…] n’estoient accoustumez d’y estre plus d’une demy-heure; et néantmoings nous y avions estez trois

heures continuelles…”249 Hij schrijft hoe zij de vrede konden verwezenlijken “laquelle six aultres qu’ont

icy estez, n’ont pu impétrer.”250 De Schepper beschrijft de slechte indruk die de vorige ambassadeurs

maakten, “lesquelz avoient exploicté leur charge tant superbement qu’ilz n’avoient rien obtenu de ce

qu’ilz demandoyent”.251 Hun mindere prestaties hebben ook invloed op zijn eigen missie: Ibrahim Paşa

wantrouwt hem doordat zijn voorgangers brieven verborgen en zo de indruk gaven te liegen.252

Ook Busbeke laat het niet na via de Turk op zijn eigen verdiensten te wijzen. Hij schrijft hoe hij

de Spaanse bevelhebber De Sande uit de gevangenis bevrijdde – “waar een gezant van de koning die

een oude vriend was van de sultan onlangs nul op het rekest had gekregen”253 en beschrijft zijn

koppigheid, die de vrede nog gunstiger maakte. Deze koppigheid maakt hem zelfs veeleisender dan

zijn opdrachtgever: “Mijn keizer had de voorwaarden al enige malen onder ogen gehad en er zijn

welwillende goedkeuring aan gehecht, zelf echter was ik niet geheel tevreden en wenste er steeds iets

aan toe te voegen dat nog meer in ons voordeel zou zijn.”254 Hij wil geen akkoord sluiten voordat de

brieven en punten eerst bij zijn vorst arriveren om niet dezelfde fout te maken als De Schepper.255

Toch gaat hij, gezien de lange brieven, relatief weinig in op zijn diplomatische kwaliteiten.

Bescheidenheid is een hooggewaardeerde eigenschap volgens de Stoa.

Dit leidt ons naar de volgens Busbeke na te streven stoïstische kwaliteiten. Over zijn

persoonlijke stoïstische eigenschappen schrijft hij niet rechtstreeks via de Turk. Het zijn namelijk

allemaal kwaliteiten zonder al te veel interactie, zoals zelfopoffering, zelfbeheersing, doorzetting,

afzondering, simpelheid en soberheid. Wel contrasteert hij zijn eigen positieve stoïstische

eigenschappen onrechtstreeks met de niet-stoïstische eigenschappen van de Turk die besproken

werden in 4.1. Zijn gehele werk kan bijgevolg begrepen worden als een verwerking van de Stoa, net

zoals Macquériau nog steeds ridderlijke idealen hoog in het vaandel draagt, zij het zonder er

rechtstreeks de Turk in te mengen.

Wat Busbeke wel doet, is via de Turk zijn kennis over actuele thema’s etaleren. De eerder

besproken Turkse gewoontes omtrent wijn zijn namelijk ook actueel: er heerste rond die tijd een

humanistische discussie rond de geneugten en gevaren van wijn waar men soms via besprekingen van

de Turk aan deelnam.256 Hetzelfde geld voor Busbekes grote interesse in en afkeer van ‘het lot’ waar

249

De Schepper, Missions diplomatiques, 176. 250

De Schepper, Missions diplomatiques, 175, dit wordt nog eens herhaald op p. 177. 251

De Schepper, Missions diplomatiques, 125. 252

De Schepper, Missions diplomatiques, 143-4. 253

Busbeke, Vier brieven, 352-3. 254

Busbeke, Vier brieven, 366-7. 255

Busbeke, Vier brieven, 368-9. 256

Dursteler, “Bad bread,” pp. 214-5.

Page 66: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

65

de Turken in geloven: het bestaan van een vrije wil was ook een stoïstisch thema en een humanistisch

discussiepunt.257 Busbeke neemt dus deel aan humanistische, “Europese” discussies door er “niet-

Europese” Turken bij te betrekken.

De schrijvers betrekken dus de Turk bij hun positief zelfbeeld wanneer dit past bij het genre en

het doel. Zo is het meer waarschijnlijk dat humanisten zichzelf promoten via de Turk omdat dit typisch

in het discours vervat zit. Reizigers betrekken de Turk, omdat deze nu eenmaal centraal staat in hun

werk. Het doel van het schrijven is het meest bepalend voor de betrokkenheid van de Turk in de

zelfschets. De Schepper, die zichzelf als goede diplomaat wil profileren, heeft hiervoor de Turk nodig:

deze is immers degene waarmee hij moet onderhandelen. Busbeke betrekt hem ook om goed in het

humanisme te passen. Commynes en Macquériau betrekken hem niet, omdat de Turk minder centraal

staat en omdat ze ook andere persoonlijke doelen hebben dan zichzelf profileren als een goed

diplomaat of een eloquent humanist.

De Schepper hecht effectief waarde aan het oordeel van de Turk. Dit valt op doordat hij

schrijft over Turkse lof aan zijn adres. Daarnaast beeldt hij zichzelf ook af als beter dan zijn

medegezanten, waarin het Turkse oordeel opnieuw een vrij grote rol speelt. Het belang dat De

Schepper aan zijn oordeel hecht maakt hem meer geïnteresseerd in het Turkse gedrag zodat hij het

beter kan assimileren en beschrijven. Om zichzelf in te dekken tegen eventuele fouten contrasteert hij

evenwel zijn vredeswens met Turkse machtlust. Toch brengt De Scheppers wens zich als goede

diplomaat te profileren het beeld van de Turk over het algemeen ‘dichter’ bij het zelfbeeld. De

exterioriseringsprocessen uit het vorige deel worden dus gedeeltelijk tegengesproken.

Busbeke hecht minder belang aan het Turks oordeel van zijn gedrag. Een goede diplomaat zijn

is dan ook niet zijn grootste zorg: hij wil voornamelijk als een gekwalificeerde humanist overkomen.

Om dit te bereiken verwerkt hij de Turk in actuele humanistische thema’s en debatten. De Turk in

Europese discussies betrekken lijkt omgekeerd aan ‘ver-anderen’. Toch heeft de Turk in deze

discussies geen inspraak: zijn mening is onderworpen aan Busbekes gebruik. De positie van de Turk is

dus vrij ambigue in Busbekes zelfbeeld. Misschien kan zijn gebruik van het spiegeldiscours dit

verduidelijken?

257

Martels, “Inleiding,” in: Busbeke, Vier brieven, xiv-xlv.

Page 67: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

66

5.2. Spiegeldiscours: de Turk als voorbeeld

De auteurs spiegelen zich aan de Turk volgens hetzelfde geheel aan waarden en kwaliteiten

dat ze in zichzelf wilden beklemtonen. Op dezelfde manier werden vroeger in de historiografische

traditie enkele ridderlijke idealen gespiegeld in de Turk. Zo werd Saladin als een moedige, eervolle

man afgebeeld, de waardige tegenhanger van Richard Leeuwenhard in een man-op-mangevecht. In

een laat dertiende-eeuws Florentijns werk wordt Saladin zelfs tot ridder geslagen.258 In het vroeger

extreem populaire Fierabras, een oud chanson de geste, is de held een Saraceen die alle innerlijk en

uiterlijke kwaliteiten van een ridder bezit en zich uiteindelijk bekeert tot het christendom.259 Er

werden dus mooie, Europeesachtige en succesvolle figuren gekozen of gefingeerd om als morele

spiegel te dienen voor de lezers.

Voor Commynes is Mehmet de Veroveraar een figuur van die orde. Hij bewondert het feit dat

Mehmet Constantinopel reeds innam op zijn vierentwintigste. Mehmets kwaliteiten als leider zijn

blijkbaar zichtbaar aan zijn uiterlijk, net zoals Saladin en Fierabras zichtbaar moedig waren: “je l’ay vue

painct de cest aage, et sembloit bien qu’il feust homme de grand esperit.”260 Macquériau kan, in lijn

met de rest van zijn discours, geen goed woord kwijt over eender welke Turk. De Scheppers

lievelingsturk is Ayas Paşa, zoals we zagen in de lichamelijke verschillen tussen Ayas Paşa en Kasim

Paşa.261 Busbeke heeft ook een overduidelijke favoriet, zijnde Ali Paşa. Daarnaast kan hij Süleyman ook

wel appreciëren.

De Scheppers voorkeur voor Ayas Paşa manifesteert zich enkel in een korte beschrijving van

zijn schoonheid en de aanwezigheid van de kwaliteiten “meur et prudent.”262 Behalve deze ene

beschrijving gebruikt hij de Turk niet als spiegel. Iets educatief achterlaten voor het volk is dan ook niet

zijn doel. Commynes en Busbeke zijn de enthousiastelingen op dit vlak, Busbeke nog meer dan

Commynes. Niet toevallig zijn dit de twee auteurs die zichzelf van een hybride genre bedienen en zo

de ruimte creëren om hun eigen moraal te verwerken. Commynes, met zijn politieke focus, kiest niet

meer dan één Turkse heerser uit om zijn idealen te verduidelijken. Busbeke wil zijn lezers van de

volledige humanistische moraal overtuigen en heeft aan één persoon niet genoeg. Zijn sociale en

maatschappelijke kritiek verwerkt hij dan ook via het gehele Turkse volk.

Commynes’ uitlatingen over Mehmet zijn een toepassing van zijn bredere politieke

denkpatronen, op dezelfde manier zoals hij deze patronen op andere heersers toepast. Door hem

naast Mathias van Hongarije te plaatsen als een van de “un des deux vaillans et saiges princes” van zijn

258

G. Allaire, “Noble Saracen or Muslim Enemy? The Changing Image of the Saracen in Late Medieval Italian Literature,” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. M. Frassetto en D. Blanks (New York: St. Martin’s Press, 1999) 181, 184 voetnoot 44. 259

Akbari, Idols in the East, 164-199. 260

De Schepper, Missions diplomatique, 508. 261

Zie 4.1. 262

De Schepper, Missions diplomatique, 169.

Page 68: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

67

tijd, meet hij de spiegelfunctie niet specifiek toe aan Mehmet.263 In tegenstelling tot Busbeke die

ermee rondstrooit alsof het rijst is op een bruiloft, maakt Commynes slechts eenmaal een expliciete

vergelijking. Hij schrijft hoe Mehmet in zijn testament, dus na zijn dood, kennis geeft van “ung impost

que nouvellement il avoit mys sus.” Hij stelt dit in contrast met “que doit faire prince chrestien qui n’a

auctorité fondee en raison de riens imposer sans leur congié.”264 “Leur congié” verwijst hier naar de

toestemming van ‘het volk’.

In deze paragraaf bekritiseert Commynes Mehmets autoritaire heerschappij. Hij contrasteert

die met hoe christelijke prinsen (ook hier gebruikt hij ‘christelijk’ om zijn eigen identiteit af te bakenen)

wel rekening moeten houden met ‘het volk’.265 Dit is de enige keer dat de Turk als negatieve spiegel

voorkomt in de bronnen. Doorgaans worden negatieve eigenschappen van de Turk enkel impliciet

gebruikt om ‘het Zelf’ in een positief daglicht te stellen, zoals we zagen in het situeringsdiscours. Zo’n

expliciete vergelijking met negatieve eigenschappen van de Turk suggereert dat het Zelf en de Turk op

‘hetzelfde niveau’ staan – iets wat De Schepper, Busbeke en zeker Macquériau nooit zouden

onderschrijven.

Commynes beschrijft Mehmet als “saige” en als ”une homme de grand esperit.” Hij legt uit

hoe hij meer “de sens et de cautelle que de vaillance et hardiesse” gebruikt.266 Commynes’

spiegelingen zijn voornamelijk impliciet en niet specifiek op de Turk gericht. De manier waarop hij

spiegelt sluit beter aan bij de oude prinsenspiegels en de chansons de geste, waar de ‘spiegel’ eerder

een genre dan een stijlfiguur is en dan ook het volledige werk beslaat. Toch geldt dit alles niet voor de

volledige Mémoires. Er is een groot verschil zichtbaar tussen de eerste twee en de laatste zes boeken.

De laatste twee, die een zestal jaar later geschreven werden, hebben minder moralistische en

didactische kenmerken dan de eerste zes boeken. Commynes past er minder zijn politieke patronen

toe op de Turk. De Turk is enkel een (impliciete) spiegel in de eerste zes boeken.

Net zoals de Turk onderdeel is van het hogere didactische doel in Commynes’ eerste zes

boeken, is de Turk onderdeel van het hogere humanistische doel van Busbekes brieven. Niet politieke

bekwaamheid maar humanistische waarden zijn van het grootste belang voor de schrijver. Wanneer

hij bepaalde aspecten van de Turkse maatschappij uitdrukkelijk positief bespreekt, volgt daar heel

vaak een contrasterend negatief aspect op van zijn eigen maatschappij. Zijn waardering van de Turk is

maatschappijkritisch en heeft een duidelijke spiegelfunctie voor zijn lezers. Hij is zich er zich van

bewust dat deze spiegelende zelfkritiek gevoelig kan liggen. Zo dekt hij zichzelf in door naar de

intimiteit van zijn briefgenre te verwijzen vlak na soortgelijke spiegelingen of kritiek met zinnen als “Dit

is alleen voor jouw oren bestemd. Wellicht zou iemand het ongeoorloofd kunnen achten de vinger te 263

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 506. 264

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 510. 265

Commynes, Mémoires, V. 2, VI, 12, voetnoot 387-392. 266

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 506-8.

Page 69: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

68

leggen op de tekortkomingen in de levensstijl van deze tijd”267, “Beschouw deze enkele woorden als

slechts voor jouw oren bestemd,”268 en “Maar beschouw dit enkel door mij gezegd als iets om mijn

gedachten de vrije loop te laten.”269

Busbekes spiegelingen zijn geen toevallige resultaten van momenten waarin hij zin heeft om

kritiek te spuien op het leven thuis: het zijn doordachte opmerkingen over welbepaalde aspecten van

de maatschappij die hij in vraag wil stellen. Zijn spiegelingen groeperen zich rond twee thema’s die

perfect aansluiten bij Busbekes stoïstisch denkkader dat ook in 5.1. behandeld werd: aan de ene kant

wordt kritiek geleverd op de oude adellijke structuren en aan de andere kant wordt het belang van

discipline en soberheid benadrukt.

Het eerste thema is sociale mobiliteit en kritiek op de adel en ridderlijkheid. “Hier valt mij de

gedachte in, hoe onbestendig en onzeker datgene is, wat men aanziet voor adellijke afstamming. […]

Want de Turken beoordelen iemand, ook eigen mensen, uitsluitend naar persoonlijke verdienste.”270 In

de secundaire literatuur over Busbekes brieven wordt zijn liefde voor de Osmaanse sociale mobiliteit –

die in de realiteit overigens minder uitdrukkelijk aanwezig was dan Busbeke doet uitschijnen –

steevast uitgelegd door zijn eigen afkomst als bastaardzoon en zijn wanhopig wensen hieraan te

ontsnappen. Dit lijkt inderdaad waarschijnlijk bij uitspraken als “Overigens genieten kinderen van

bijvrouwen en minnaressen bij Turken hetzelfde aanzien als die van wettige vrouwen, en zij hebben

evenveel recht op het vaderlijk erfgoed.”271 Toch is Busbekes bastaardidentiteit waarschijnlijk minder

bepalend dan meestal gezegd wordt. Hoewel zijn vader een voornaam en intelligent man was, stelt hij

ook de kwaliteitenuitwisseling van vader naar zoon in vraag: “Geen enkele kunde, aldus hun

redenering, muziek niet en rekenkunde niet en meetkunde niet, gaat van vader op zoon over. Zo is ook

kwaliteit niet erfelijk en wordt iemands geest niet bepaald door het vaderlijk zaad, zodat de zoon

noodzakelijkerwijs geboren wordt als een evenbeeld van zijn vader. Maar hij wordt vanuit de hemel in

het lichaam gestort.” Deze observaties over de Osmaanse sociale mobiliteit worden gevolgd door een

terugkoppeling naar het eigen systeem en zelfs het falen ervan: “Daarom floreren zij bij hun

ondernemingen, vormen een grote mogendheid en breiden de grenzen van hun rijk iedere dag uit. Bij

ons wordt geleefd volgens een ander patroon. Voor kwaliteit is geen plaats, alles draait om afkomst.

Toegang krijgt men tot een ambt alleen dank zij de reputatie van een aanzienlijke afkomst. Maar

hierover later misschien andermaal meer. Beschouw deze enkele woorden als slecht voor jouw oren

bestemd.”272

267

Busbeke, Vier brieven, 72-3. 268

Busbeke, Vier brieven, 102-3. 269

Busbeke, Vier brieven, 166-7. 270

Busbeke, Vier brieven, 39. 271

Busbeke, Vier brieven, 49. 272

Busbeke, Vier brieven, 102-3 en ander uitgebreid voorbeeld is vindbaar op 388-9.

Page 70: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

69

Busbekes lof voor de Osmaanse sociale structuur staat haaks op enkele van zijn andere

opmerkingen. Volgens Busbeke menen de Turken dus dat kwaliteit “niet aangeboren of erfelijk is en

niet kan worden doorgegeven,” en integendeel, “deels heeft men haar te danken aan God, deels

bereikt men haar door een goede leerschool en noeste inspanning en vlijt.”273 Deze goede leerschool,

noeste inspanning en vlijt is iets wat hij totaal niet aan de Turken toeschrijft. In het situeringsdiscours

zagen we hoe Busbeke de Turk net verwijt dat hij geen moreel kader bezit en alles volledig – en dus

niet deels – toedicht aan het lot en de almachtige God. Buiten deze passage is noeste inspanning en

vlijt dan ook iets wat Busbeke allesbehalve met de Turk associeert. Deze eigenschappen haalt hij enkel

aan om zijn publiek een betere spiegel te kunnen voorhouden.

Wanneer hij later de positieve kanten van de slavernij bespreekt, iets waaruit de Turken veel

winst halen, lijkt de sociale mobiliteit op zijn beurt ook wat verder te zoeken. Toch vindt Busbeke het

een interessant systeem dat veel verdiensten heeft en had, wat op zijn beurt weer in het antieke

kader past: “Nergens evenaren wij de pracht van antieke bouwwerken. Hoe kan dat ook anders, het

ontbreekt ons aan handen, dat wil zeggen slavenhulp.”274 Zo is de Turk niet enkel een spiegel voor de

eigen maatschappij, maar ook een manier om naar de Oudheid te verwijzen.

Busbekes afkeer van de geveinsde erfelijkheid van kwaliteiten gaat samen met een afkeer van

het oude ridderlijke waardenpatroon. Hij vertelt het verhaal van een Turkse heer die zijn ruzie met een

nabije heer moet uitleggen in de Divan. De heer wil op zijn superieure waardigheid wijzen door uit te

leggen dat de andere zijn uitnodiging tot tweegevecht afsloeg. De pasa’s reageren echter afwijzend:

“Heb jij het gewaagd een medestrijder op te roepen tot een tweegevecht? Er waren natuurlijk geen

christenen tegen wie jij kon strijden? Jullie leven beiden van het brood van onze sultan. Niettemin

maakten jullie je op voor een strijd op leven en dood. Met welk recht, volgens welk voorbeeld? Zagen

jullie voorbij aan het feit dat, wie van jullie ook zou vallen, hij zou vallen ten koste van de sultan?”

Busbeke beschrijft waarmee de heer gestraft werd en gebruikt het verhaal graag om zijn eigen

omgeving in vraag te stellen: “Bij ons gaan velen, die nog nooit een landsvijand gezien hebben, door

voor beroemdheden en vooraanstaande lieden, alleen om het feit dat ze het zwaard getrokken hebben

tegen een medeburger of kameraad. Hoe kun je ook anders met zulke zeden, waarbij misdragingen de

plaats innemen van deugd, en gedrag dat straf verdient, wordt verdraaid tot iets dat roem brengt en

eervol is?”275

Dat hij zich wil verwijderen van oude ridderlijke gewoontes is ook zichtbaar in een verwijzing

naar Roland uit de befaamde Karolingische chanson de geste, die ook de Colchiërs kennen: “Ik begrijp

niet hoe hij tot hier is doorgedrongen, of het moest zijn dat hij over zee naar hier is verhuisd samen met

273

Busbeke, Vier brieven, 103. 274

Busbeke, Vier brieven, 164-7. 275

Busbeke, Vier brieven, 206-7.

Page 71: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

70

Godfried van Bouillon. Over deze Roland vertellen ze veel wonderlijke verhalen, zelfs nog dwazer dan de

sprookjes die de bedenker ervan.”276 Toch ziet hij er geen graten in de vorm van het spiegeldiscours,

dat toch doorleefde dankzij middeleeuwse genres als het chanson de geste, verder te gebruiken. Hij

geeft zijn spiegelingen af en toe een extra antiek tintje door de wensbare Turkse eigenschappen te

vergelijken met Romeinen.277

Het tweede thema waarin Busbeke zijn eigen maatschappij aan de Turk spiegelt is discipline

en soberheid. De soberheid kwamen we onder andere al tegen in Busbekes beschrijvingen van Turkse

kledij- en eetgewoonten.278 Hij haalt ook hun manier van wonen aan om uit de Stoa te prediken:

“Bovendien zijn Turken volgens traditie afkerig van praal bij de bouw van huizen; ze vinden dat het

getuigt van hoogmoed en inbeelding, en van een geest die zich niet bewust van eigen beperktheid, te

hechten aan mooie woningen, alsof iemand zich onsterfelijkheid voorstelt en een eeuwig bestaan in dit

leven.”279

Hij bewondert hoe Turken zelfs het opdienen van schotels heel correct regelen: “Dat is nu ten

voeten uit de ordelievendheid van Turken, ook in zaken van minder belang, terwijl wij die zelfs in zaken

van groot gewicht verwaarlozen.”280 Hij is vol ontzag over de discipline in de Turkse militaire kampen

en wijdt er dan ook vele pagina’s aan, gaande van onbeweeglijke opstellingen tot voedselgewoonten:

“Door taai geduld, een sober gebruik van voedsel en zuinigheid weten de Turken op deze manier te

vechten onder de moeilijkste omstandigheden en zich er doorheen te slaan. Hoe anders is dat bij onze

soldaten, die hun neus ophalen voor de dagelijkse kost in het kamp en delicate lekkernijen verlangen

als lijsters en vijgesnippen en alles wat bij een feestmaal hoort. Als hen dat niet wordt voorgezet, slaan

ze aan het muiten en dat betekent dan het einde. Maar als ze wel hun zin krijgen, is dat evengoed het

einde. Want ieder is de grootste vijand van zichzelf en er bestaat geen gevaarlijker tegenstander dan

de eigen onmatigheid: zij keelt hem, ook al aarzelt de vijand.”281

Deze passage is het beste voorbeeld van Busbekes spiegelgebruik van de Turk. Een klein Turks

voorbeeld wijst op een algemene eigenschap die in contrast staat met een Westers probleem en uit

dit alles wordt een stoïstische les getrokken.282 Doordat hij hiervoor stoa-achtige gebruiken van de

Turken als volk aanhaalt lijken deze beschrijvingen vaak paradoxaal naast de opmerkingen over

overmaat en irrationaliteit, die de Turk een plaats aan de rand van het wereldbeeld willen geven zoals

we zagen in het situeringsdiscours. Bij Commynes komt dit echter niet paradoxaal over: naar oudere

tradities en door zijn fysieke afstand kiest hij maar één persoon uit het Turkse volk om voor politieke

276

Busbeke, Vier brieven, 212-3. 277

Busbeke, Vier brieven, 164-7, 354-5, 386-7. 278

Zie 4.4. 279

Busbeke, Vier brieven, 21. 280

Busbeke, Vier brieven, 107. 281

Busbeke, Vier brieven, 176-9. 282

Busbeke, Vier brieven, 256-267, 216-7, 180-1, 198-201.

Page 72: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

71

spiegel te spelen. Hij plaatst Mehmet bijna op dezelfde hoogte als zijn andere voorbeelden als Mathias

van Hongarije en Louis van Frankrijk. Wanneer hij als het ware afdaalt van zijn hogere morele doelen

naar de reële politiek-diplomatische wereld is de Turk weer een vrij verderfelijke actor vergelijkbaar

met Macquériaus Turk, zoals we zullen zien in het kruistochtdiscours. Het feit dat Macquériau en De

Schepper geen gebruik maken van het spiegeldiscours is gemakkelijk verklaarbaar door hun onvrije

genre: hun schrijfdoel is immers niet didactisch. Het spiegeldiscours ontstaat niet omdat de tekst de

Turk behandelt, maar omdat er een intentie bestaat de eigen maatschappij te verbeteren via een

voorbeeld.

Page 73: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

72

5.3. Conclusie: een discoursverbreding

Het persoonlijk schrijfdoel van de vier auteurs bepaalt hoe ze naar zichzelf verwijzen in hun

werk. Ze willen hun schrijfkunde aantonen maar dit gebeurt niet altijd even expliciet of via de Turk.

Macquériau wil de wereld overtuigen van de Bourgondische superioriteit en herneemt de traditionele

discourspraktijken zonder over zichzelf of zijn wereldbeeld te schrijven. De Schepper kent zichzelf wel

een belangrijke plek toe in zijn discours: hij wil als diplomaat positief uit zijn verslag tevoorschijn

komen en hecht om die reden belang aan het oordeel van de Turk waarmee hij onderhandelt. De

overige twee auteurs, Commynes en Busbeke, willen vooral hun ideeën over de wereld kwijt en

verwerken hierin ook de Turk, die zo in een didactische maar vrij passieve spiegel verandert.

De geciteerde passages over de Turk uit dit deel zijn een stuk positiever dan de passages uit

het vorige deel die focusten op overmaat en irrationaliteit. Niet zelden zijn ze zelfs compleet

tegenstrijdig. De opdeling tussen ‘situeren’ en ‘naar zichzelf refereren’ legt de paradoxale

representaties uit. De iets verdere plek die de Turk via het situeringsdiscours toegekend kreeg in het

mentale kader zorgt ervoor dat hij geen echt vergelijkingsmateriaal is: de superioriteit van de eigen

deugden wordt vanzelfsprekend. Wanneer de auteurs expliciet naar zichzelf en de eigen maatschappij

verwijzen zou een negatieve representatie van de Turk als tegenbeeld suggereren dat ze zich op

hetzelfde deugdelijk niveau bevinden. De eigen superioriteit en de hoedanigheid van de Turk als

‘Ander’ zou niet vanzelfsprekend zijn. Dit is dan ook iets wat enkel Commynes durft te insinueren

omdat zijn begrip van de bilancia geen nood heeft aan een Ander.

Hoewel de ver-andering dus invloed heeft om de manier van spiegelen en kwaliteitsvertoon,

zorgt deze invloed er niet voor dat de Turk negatiever uit dit discours tevoorschijn komt. Over het

algemeen krijgen de lezers hierdoor verbreed discours voorgeschoteld met een Turk met meer

positieve eigenschappen. Bij De Schepper is de Turk meer geïntegreerd in zijn wereld doordat zijn

zelfbeeld afhankelijk is van Turks oordeel. Commynes bespreekt de Turkse sultan alsof het een van zijn

favoriete Europese leiders is, wat ook in zijn tekst brengt de Turk dichter brengt. Busbekes toepassing

van Europese actuele discussies op de Turk neemt hem op in een globaal humanistisch denken.

Page 74: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

73

Page 75: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

74

6. Kruistochtdiscours

“The Crusades are only one phase of a vast and widespread Crusade Movement,” schrijft Aziz

Atiya.283 De idee dat de houdbaarheidsdatum van kruistochten in de zestiende eeuw nog niet

overschreden was, wordt bewezen door kenners als Kenneth Setton en Norman Housley. De

kruistochten overleefden institutioneel en de Osmaanse opkomst wakkerde de ideologische kant weer

aan. Bisaha en Meserve zijn het volmondig eens met dit idee, zoals blijkt uit hun analyses van

zestiende-eeuwse representaties van de Turk.

Meserve onderzoekt hoe de humanisten omgaan met ‘het probleem van de islam’. Volgens

haar is dit probleem eigenlijk ‘het probleem van de kruistocht’: het probleem dat ze er niet meer in

slagen deze te lanceren.284 Het Osmaanse Rijk is voor veel rijken een te machtige vijand om alleen te

verslaan. De groeiende fragmentatie van de christelijke staten en ook de verzwakkende economie

zouden wel varen bij een kruistocht. Humanisten voeren propaganda voor gezamenlijke actie. Bisaha

noteert, net als Housley, dat het nut van deze propaganda toch haar oprechtheid niet uit hoeft te

sluiten.285 Volgens Housley wordt er wel bewuster omgegaan met de kruistochtthema’s: latere

schrijvers staan verder van de onstaanscontext van dit discours en kunnen opvattingen selecteren uit

een rijkere voorraad aan inspirerende kruistochtwerken.286

Tot zover leek Macquériau een laatkomer wat zijn representaties over de Turk betrof: hij

herneemt een eeuwenoud ridderlijk discours en lijkt de trends van realistische politieke analyses en

spiegelingen compleet te negeren. Terugvallen op het traditionele kruistochtdiscours blijkt echter ook

een structureel deel van het nieuwere discours: misschien was Macquériau in al zijn ouderwetsheid op

een bepaalde manier toch mee met zijn tijd? Ook in de werken van de andere auteurs zijn

kruistochtpatronen waarneembaar. Commynes ging zelfs op nationale expeditie ter voorbereiding van

een kruistocht.

In dit deel onderzoek ik hoe ideeën van kruistocht in de zestiende-eeuwse bronnen verwerkt

zijn. Zijn ze aanwezig als zijdelingse, later toegevoegde propaganda of bevinden ze zich in de kern van

de bron? Kruistochtideeën kunnen voorkomen als rechtstreekse verwijzingen en als minder zichtbare

structuren op de achtergrond. Ze kunnen ook niet voorkomen, wat toch een evolutie weg van het

kruistochtdenken zou betekenen. Het kruistochtdenken wordt gezien als polariserend en moeilijk

verdedigbaar in een tijd van politieke allianties. De aan- of afwezigheid en de hoedanigheid van het

283

A. Atiya, The Crusade: Historiography and Bibliography (Bloomington: Indiana University Press, 1962) 13. 284

Meserve, Empires, 13. 285

N. Bisaha, “New Barbarian or Worthy Adversary? Humanist Constructs of the Ottoman Turks in Fifteenth-Century Italy” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. M. Frassetto en D. Blanks (New York: St. Martin’s Press, 1999) 186; Housley, Later crusades, 377-387. Meserve suggereert dit wel, zie Meserve, Empires, 67. 286

Housley, Later crusades, 377-389.

Page 76: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

75

kruistochtdiscours in onze bronnen zullen zo de spanning tussen polarisatie en integratie

verduidelijken.

De auteurs komen allemaal uit een Bourgondische context, wat deze vraag nog interessanter

maakt gezien de productieve anti-Turkse hofschrijverij een eeuw eerder. De tijden zijn veranderd: het

christendom is niet meer zo unificerend en ook Bourgondië is niet meer de staat die ideologisch naar

erkenning streeft; de zestiende-eeuwer maakt zich immers zorgen om andere problemen. Ik

onderzoek hoe de auteurs invloeden ervaren van hun regionale voorlopers.

Eerst bespreek ik de rol en identiteit van ‘de heilige stad’ die zowel aan Jeruzalem,

Constantinopel als Rome gegeven wordt en zo verschuivende wereldbeelden symboliseert. Vervolgens

onderzoek ik de klassieke kruistochtpatronen: de christenheid die de wapens moet opnemen tegen de

ongelovigen. Tegenover deze traditionele externe kruistochtpatronen wordt ook een idee van interne

kruistocht uiteengezet, wat ik als derde bespreek. Deze interne kruistocht wordt geïnspireerd door

problemen binnen de christelijke rijken zoals de reformatie en een toename van interstatelijke

strubbelingen. Ten slotte stel ik de vraag of er ook elementen zijn die wijzen op het wegebben van het

kruistochtdiscours.

6.1. De heilige stad en haar verhuis naar het westen

De aard van de heilige stad toont aan hoe het kruistochtdiscours van structuur verandert. De

kruisvaarders hadden vanzelfsprekend de Heilige stad Jeruzalem als bestemming. De opmars van de

Osmanen en de versmelting van zowel islamitische als christelijke rijken rond 1450 zorgt er echter

voor dat het centrum van de christelijke wereld naar het westen verhuist. Kruistochtpropaganda na

1453 maakt dankbaar gebruik van het gevallen Constantinopel als christelijke stad die heroverd moet

worden op de ongelovigen.287 Kruistochtideologie en humanisme overlappen in de retoriek over het

belang de christelijke en antieke stad terug te winnen. Een andere stad deelt ook een gelijkaardig

politiek en humanistisch belang: Rome. Ze wordt net als Constantinopel ingeschreven in het

kruistochtdiscours.

Jeruzalem wordt uit traditie nog steeds gerekend tot de lange lijst gebieden waar keizer Karel

over heerst. Zowel Macquériau als De Schepper noteren dat Turken hier niet mee kunnen lachen.

Macquériau schrijft woorden neer die zogenaamd deze van de sultan zijn: “Comment-ce le eslut se dict

roy de Jérusalem, et je le suis!”288 Ook Ibrahim Paşa voelt zich diep gekrenkt in zijn eer wanneer hij van

De Schepper een brief ontvangt waarin Karel zichzelf heerser van Jeruzalem noemt: “Pourquoy

présume il, en mespris de mon seigneur, de se dire roy de Hiérusalem et non pas luy? Et se tournant

287

Kalmar, Early Orientalism, 42. 288

Macquériau, Histoire générale, 158.

Page 77: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

76

vers moy ‘ung farouche visaige: Dictes moy, dict-il, veult-il oster à mon seigneur, les terres qui sont

siennes, et en luy escrivant, le mespriser, en s’attribuant ce qu’il sçait appartenir à cestuy auquel il

escrit?”289 Dit toont aan dat Jeruzalem in de zestiende eeuw nog steeds een twistpunt is, zelfs al zijn

effectieve oorlogen er al lang verdwenen. Macquériau schrijft op hoe Ferdinand vertelt over een

profetie die voorspelt dat de Turken verslagen zullen worden door “ung filz, lequel quand les murs de

Constantinoble seroient tous de fers sse seroit-elle remise avoecque les crestiens et la cité de

Jérusalem.”290

Constantinopel is dus het tweede Jeruzalem. Dit valt ook op wanneer Commynes de

verantwoordelijkheid van de gehele christenheid bespreekt bij de inname van de stad: “ce fut une

grand honte de tous les chrestiens de la laisser perdre.”291 Wat later betreurt hij de afloop van de

Italiaanse expeditie, “cette bonne et glorieuse adventure, dont tant fussent advenus de biens et

d’honneurs a toute la crestienté.” Vervolgens kan hij het niet nalaten te beschrijven hoe dichtbij

Constantinopel op dat moment was. Hij berekent hoelang het zou duren ernaar te reizen en heeft spijt

van de afbraak van het avontuur want “tant de milliers de chrestiens estoient prestz a se rebeller que

nul ne le sauroit penser.”292 Het verlies van Constantinopel gaat dus, net zoals eerder het geval was

met Jeruzalem, alle christenen aan. Dit wordt ook politiek zo gebruikt: Macquériau noteert een

toespraak van de Franse koning, die klaagt over de huidige en vorige keizers en zegt dat hij een betere

kandidaat zou zijn: “la crestiennetés en vaulroit mieulx, […] car de leur tempz la cité de Constantinoble

avoit estés perdue, et le réalme de Honghuerie ocupés à ce jourd’hui des Turcz, Persans, Suriiens et

Indoix, que yceluy de la maison et segneur de Austrice laissera perdre, ce est le Fernandin, par sa

maleureté que il ha en soy. Dont je vous advertis du contraire que qand les royx très-chrestiens de

France avoient le empire en leurs mains, la chose aloit tout aultrement, aquestant journellement les

hiretages des infidelles et Sarasins; parquoy je prie que vous me voelliés accepter pour estres vostre

chief et empereur eslut de Romme.” Als Constantinopel het tweede Jeruzalem is, is Rome het derde.

De inname van Rome zou het derde grote verlies betekenen voor het christendom en de

Europese cultuur. Volgens Macquériau helpt de kroning in Rome de christenheid vooruit, en de

Turken achteruit: “désirant le empereur de estre couronnés en la cité de Romme pour le bien de la

crestiennetes, affin de plus tost envair le thirant parvers Sarasin…”293 De stad vormt na Jeruzalem en

Constantinopel namelijk een belangrijk punt van conflict: “Romme, où le Turcq dict que bien l’en

garderoit, et que, à le aide de Dieu, duquel il estoit le parent, que luy-mesmes yroit à Romme, et que il

289

De Schepper, Missions diplomatiques, 145. 290

Macquériau, Histoire générale, 159. 291

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 508-9. 292

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 17, 583. 293

Macquériau, Histoire générale, 251.

Page 78: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

77

luy seroit le empereur.”294 Macquériau schrijft neer hoe de stad bedreigd wordt in handen te vallen

van de Turk, die hen zou bekeren tot het gelogen geloof: “il (le Turc) luy (Charles) feroit une telle

ghuerre que ce faisant luy r’osteroit la volenté de estre couronnés empereur à Romme; et que il l’en

garderoit, en tant que luy-mesmes le seroit, en jurant par les quatre musafils descendut du ciel…295” De

waarde die Macquériau aan Rome hecht, toont hoe hij niet louter het oude kruistochtdiscours

overneemt. Het bewijst dat zijn discours vol met kruistocht en ridderlijkheid, hoe ouderwets het ook

lijkt, ook uitermate representatief is voor zijn tijd.

Het feit dat Jeruzalem als (theoretisch) discussiepunt opgevoerd wordt, toont aan hoe ook de

oude versie van het kruistochtdiscours nog doorleeft in de zestiende eeuw. Niet enkel Macquériau

maakt hier een punt van; ook bij onze humanist-reiziger Cornelius De Schepper ligt het gevoelig. Het

verschuiven van het ‘praktisch’ discussiepunt naar Constantinopel of Istanboel toont hoe de oude

identiteitsgrens naar het Westen opschuift. Dat het nog altijd gedeeltelijk dezelfde identiteit is en niet

gewoon een nieuwe grens van een compleet nieuwe identiteit is zichtbaar doordat bijvoorbeeld

Commynes nog steeds hetzelfde kruistochtverhaaltje brouwt rond Constantinopel. Rome is het

nieuwe, te beschermen centrum van deze identiteit. Busbeke, chronologisch gezien onze laatste

auteur, spreekt echter niet over een heilige stad: sterft het kruistochtdiscours dan toch uit?

6.2. Externe kruistocht: van heilige graal tot antieke munt

De benaming van de ongelovige is de eerste duider van spanning tussen integratie en polarisatie.

Macquériau schrijft over “les Turcs, Indoix, paiiens et Sarrasins” of over “Indoix, Surriens, Mamelus…”

en vult dit rijtje soms aan met “les Persans.” Vaak genoeg schrijft hij enkel over ‘les Turcs’. Dit alles

plaatst hij in al zijn variaties telkens tegenover ”les chrestiens.” De andere auteurs hebben het enkel

over ‘de Turk’. Volgens Meserve bewijst dit dat de Turk deel is van het politieke schaakbord: als de

schrijvers hun kruistochtdiscours in al hun vroomheid oprecht zouden menen, zouden ze naast de

Turk ook andere zogenaamd ongelovigen, zoals de Perzen en de Arabieren, eveneens negatief

representeren.296

De afbakening van het voorwerp van de kruistocht is inderdaad meer statelijk en cultureel (Turk)

dan puur religieus, zoals vroeger het geval was (Saraceen, infidel). Toch hoeft dit niet te betekenen dat

deze statelijke afbakening een religieus en polariserend kruistochtdiscours in de weg zit. Deze

institutioneel overlevende erfenis komt te goed van pas om door een verschuiving van religieuze naar

culturele vijandsafbakening teniet gedaan te worden. Het discours leeft door, maar een andere vijand

294

Macquériau, Histoire générale, 147. 295

Macquériau, Histoire générale, 135-6. 296

Meserve, Empires, 9-10.

Page 79: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

78

en een nieuwe politieke realiteit zorgen ook voor een vernieuwing in inhoud van het oude

kruistochtdiscours. Ook de humanisten gebruiken een antiek afkooksel van het discours.

Macquériau maakt het meest opvallend gebruik van het klassieke kruistochtdiscours. Hij is

persoonlijk betrokken bij wat nog rest van de Bourgondische kruistochtaspiraties. De Bisschop van

Kamerijk, de broer van Macquériaus nieuwe mecenas Filips II van Croy, reist namelijk af naar Hongarije

waar hij de koning van Hongarije spreekt: “Le évecque […] luy disant pour nouvelle que sa volenté

estoit que de ester homme de ghuerre, pour deffendre la foy catolicque à l’encontre des Turcqz, à le

aide du don Fernand.”297 Ook al is de afbakening van de ongelovige niet meer puur religieus, het

katholieke geloof kan nog steeds haar antithese zijn. Macquériau legt Théseus, de zogezegde opvolger

van Süleyman, antichristelijke woorden in de mond: “Théseus ne cessa de penser que à nuire et grever

les bons et loiaulx crestiens.”298

De voorbeelden van kruistochtretoriek zijn talrijk. In het situeringsdiscours viel al op hoe

Macquériau de Turk als een wrede boeman beschrijft. De slachtoffers van zijn mateloze

boosaardigheid zijn onschuldige weerloze christenen. Hij schrijft hoe de voorman van het Turkse leger

zijn weg maakt doorheen de christelijke gebieden: “lequel a destruict et brûlés tout ce que il a trouvés,

et a prins prisonniers bieucoup de gens, tant de femmes que de enfans, lesquelz il a piteusement tous

détrenchiés fort menus par petites pièches.”299 Wanneer de Turk doorheen het christelijke Hongarije

trekt ontneemt hij het land van “quarante mille Hongroix les plus gentis et aultres filz de biens et de

honneur, et vint mille femmes que filles, oussy gentilles le plus, et belles que pour en faire en son païs à

sa volenté.”300 Vrouwen en kinderen in kleine stukjes hakken of hen meenemen naar het eigen land

‘om ermee te doen naar zijn wil’ is iets wat niet over andere medegelovige staten gezegd wordt, zelfs

in tijden van oorlog.

Macquériau ziet de Turk als de vanzelfsprekende vijand van verenigde christelijke koningen. Bij

een ceremonie is hij de vereenzelviging van het slechte dat verslagen moet worden. “Ces sirimonnies

faicte, le roy de Bohême et de Honghuerie cevaulcha sur une petite mote, estant assis sur son ceval,

tira son espée, lequel en fist une signe par-devers le Turcquie, et encore par troix foix vers les parties du

monde, en signe que le mesme roy veult deffendre son réalme et garder contre les Turcz et contre tous

aultres enemis.”301 Hij beschrijft wat verder een aanval van een groep van acht- à negenhonderd

walen waarbij hij steeds hun vroomheid benadrukt en zelfs een pagina lang een heel religieuze speech

quoteert waarmee de voorman zijn troepen aanmoedigt. Hij herinnert hen aan het lijden van Jezus en

297

Macquériau, Histoire générale, 161; Guillaume, "Van Croÿ," 99-115. 298

Macquériau, Histoire générale, 29-30. 299

Macquériau, Histoire générale, 234. 300

Macquériau, Histoire générale, 146. 301

Macquériau, Histoire générale, 28.

Page 80: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

79

drukt hen op het hart dat wanneer ze hun leven in de strijd zouden verliezen, ze zeker in het paradijs

belanden. De oorlog tegen de Turk in de zestiende eeuw was er zeker ook een heilige.

In de context van strijd met de Turk wil Macquériau zijn lezers een hart onder de riem steken.

Hij maakt een korte opmerking dat hoewel er ook strijders in het christelijke kamp sterven, zij sterven

voor het geloof en dat zijn lezers “de Roland et de Ollivier” niet mogen vergeten. Olivier en Roland zijn

hoofdpersonages van oude middeleeuwse genres die ook streden met de Turk. Hij verwijst zo expliciet

naar het oude kruistochtdiscours dat hij zelf ook in stand wil houden. Het voortzetten van de

kruistochtretoriek is dus heel bewust. Macquériaus opmerking staat in fel contrast met Busbeke die

vijftig jaar later minstens even bewust de draak steekt met dezelfde verhalen over Roland. Dit bewijst

alweer hoeveel de representatie van de Turk afhangt van persoonlijke ideeën en schrijfdoelen.

In zijn laatste twee boeken beschrijft Commynes de Italiaanse expeditie waaraan hij zelf

deelnam. Hij schrijft Ludovico Sforza’s aanmoediging neer van dit plan: “et chasserons le Turc hors de

ceste empire de Constantinople aisement, quand vous aurez ce royaulme de Naples.”302 Deze expeditie

volgt kort op de kruistochtoproep van paus Innocentius om dringend iets aan de expansie der

ongelovigen te doen. De ideeën om kruistocht te verwezenlijken draaiden in deze tijd allemaal rond

Cem, sultan Bayezid’s broer die op de troon van deze laatste aasde en ondertussen in gevangenschap

van de paus leefde. De Franse kruistochtliefhebbers zagen in hem een prachtig middel om tegen de

heersende sultan te gebruiken en ze krijgen hem mee op expeditie. Hij sterft en het hele gebeuren

slaat om in een anti-Franse alliantie, die als haar eerste punt natuurlijk weer ‘het verslaan van de

ongelovige Turken’ op het programma heeft staan. 303

In deze laatste twee boeken beschrijft Commynes dus eigenlijk de voorbereidingen van een

kruistocht. Dit bestaat ten eerste uit zeer praktische zaken zoals gesprekken met de paus over Cem en

onderhandelingen met de Turk of met Venetië over hun mogelijke bijdrage in de expeditie.304 Hoewel

deze allemaal bijdragen tot de expeditie is hun toon eerder neutraal en niet anders dan over naburige

christelijke staten. Ten tweede maakt hij ook rasechte kruistochtopmerkingen. Een voorbeeld daarvan

is hoe Commynes de afbraak van de expeditie betreurt doordat er zoveel christenen klaarstonden om

te rebelleren, of hoe hij het alle christenen verwijt dat Constantinopel verloren ging. Dit werd al

besproken in het deel over de heilige stad. Ook na het falen van de expeditie blijft het

kruistochtdenken overeind. De Fransen moeten gebieden afstaan maar behouden ‘Tarante,’ want dit

is “en lieu pour servir contre le Turc.”305 Een ander voorbeeld hiervan is hoe hij Mathias van Hongarije

302

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 6, 543 303

Housley, Later crusades, 112-126 304

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 9, 484; VII, 5, 532; VII, 15, 575; VII, 17, 584; VII, 19, 592; VIII, 1, 605. 305

Commynes, Mémoires, V. 1, VIII, 19, 686-7.

Page 81: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

80

looft om zijn “belles victoires” en “grans batailles contre les Turcs.”306 Ten derde past hij het

kruistochtdiscours toe op de Italianen, omdat het project omslaat in een anti-Franse alliantie. Dit

laatste wordt besproken wanneer het gaat over interne kruistocht.

Deze kruistochtretoriek lijkt vreemd gezien Commynes’ eerdere ophemeling van sultan

Mehmet.307 Het kruistochtdiscours bevindt zich echter op een ander niveau dan Mehmets kwaliteiten.

Ze hoeven elkaar niet tegen te spreken. Kruistochtverdiensten, die hij terugvindt in Mathias van

Hongarije, acht hij hoog en nuttig. Commynes’ beschrijvingen van de expeditie tonen dat hij de Turk

liefst uit de buurt houdt van christelijke staten. Dit moet niet betekenen dat Mehmets verstand en

territoriale expansie geen voorbeeld kunnen zijn om andere kwaliteiten aan te moedigen.

De Schepper reproduceert niet hetzelfde kruistochtdiscours, maar veel van zijn opmerkingen

getuigen van een gelijkaardig denkbeeld. Wanneer hij zijn terugreis uit Constantinopel beschrijft, heeft

hij in de omliggende landen bijna enkel oog voor de inwonende, slecht behandelde en klagende

christenen. Hij ontmoet christelijke dorpelingen “qui priantz que quelques jours les voulussions

délibvrer, et nous asseurantz que les armes ne les défauldroyent, moyennant que quelque ung

commençast.” Onderweg beschrijft hij “ung homme de belle apparence, accoustré en turcq, mais

chrestien de foy” die klaagt over de “intollérable servitude” hen opgelegd door de Turken. De Schepper

schrijft het statement neer, dat hij ondanks dit juk toch maakt; “Je suis et veulx mourir chrestien.” Een

pagina later vertelt hij een verhaal over een bepaalde inheemse christen “duquel touz les enfans

estoyent turcqz, et néantmoings persistoit au christianisme.”308

Ook in Constantinopel bespreekt hij uitvoerig de klachten van christelijke dienaars die leven

onder het Turkse juk. Hij beschrijft hoe een zekere Sigismondus Gentsch zweepslagen krijgt omdat hij

wijn dronk, en hoe Venetianen in het algemeen als minderwaardig behandeld worden.309 Telkens

benadrukt hij hun christenheid en hun hoop voor verandering. Los van de smeekbeden tot bevrijding

creëert hij een sterk contrast tussen alles wat Turks of christelijk is: enkel christelijke huizen, mensen

en zelfs velden hebben een schoonheid die het waard is te bespreken.310 Deze verhalen zijn niet per se

onwaar. Toch nemen ze verhoudingsgewijs een groot deel in van De Scheppers verslag en komen ze

niet voor bij Busbeke, onze andere reiziger. Malcolm Yapp toont aan dat De Schepper niet alleen staat

in de nadruk die hij legt op de christelijke elementen in Constantinopel en erbuiten. Hij toont aan dat

het normaal was dat ambassadeurs de christelijke inwoners van het Osmaanse Rijk op een bepaalde

306

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 506. Mathias is immers de enige die in de late vijftiende eeuw effectief ten strijde trekt tegen de Turk en is de voornaamste reden voor Commynes om hem als één van de drie grootste heersers van de eeuw te zien. 307

Zie 5.2. 308

De Schepper, Missions diplomatiques, 200-1. 309

De Schepper, Missions diplomatiques, 129, 151. 310

De Schepper, Missions diplomatiques, 187-207.

Page 82: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

81

manier proberen te behoeden.311 Deze nadruk creëert een wij-zij gevoel tussen de christenheid en het

Osmaanse Rijk met noties van religieus verschil en bevrijding.

Bij Busbeke valt weinig terug te vinden van dit traditionele kruistochtdiscours. Het enige wat in

de buurt komt is een korte opmerking over de Slag bij Nicopolis en Varna als zijn enige verwijzing naar

een vroegere gebeurtenis. Toch leven er delen van de kruistochtstructuur voort in zijn brieven, zij het

in een humanistisch jasje. In de plaats van Macquériaus weerloze vrouwen en kinderen heeft hij

medelijden met oude munten en boeken die niet naar waarde worden geschat. Zoals De Schepper

onderdrukte christenen wil redden, wil Busbeke graag antieke monumenten beschermen. Hij schaamt

zich niet, zoals Commynes, dat de christenen Constantinopel lieten gaan: hij betreurt de staat van de

mooie natuur en voorgeschiedenis van de plaatsen die “lijken te vragen om de helpende hand van

christenen om ze in cultuur te brengen. […] Nu schijnt het de beschaving, die het ons heeft

doorgegeven, weer terug te vragen en om hulp te smeken bij alles wat ons heilig is en samenbindt

tegen de barbaarsheid van het Oosten.”312 Vooral de laatste woorden gaan opvallend door op

kruistochtgedachten.

Op andere momenten betreurt hij de staat van antieke overblijfselen. Hij roept met veel vuur

op hen te redden of hij verzamelt ze zelf.313 De beschrijvingen van dit gedrag hebben minder

kenmerken van het kruistochtdiscours. Toch blijven ze aanwezig door op een bepaalde manier

dezelfde roeping in te houden en aan de christenheid te verbinden. Amanda Wunder en Eric Dursteler

beschrijven hoe antieke overblijfselen voortdurend bijna obsessief verzameld, beschreven en

getekend worden sinds de vroege vijftiende eeuw. Iedere Westerse reiziger van een zekere klasse en

afkomst, onafhankelijk van land van herkomst of politieke missie, zou het Osmaanse Rijk door de ogen

van een antiquair zien.314

Antieke verzamelwoede is minder ‘nieuw’ dan het lijkt. Onder Filips de Goede namen

Bourgondische reizigers oude Trojaanse relieken mee uit de Osmaanse gebieden, omdat het thema

van de Trojaanse afstamming een belangrijk aspect was van de vijftiende-eeuwse Bourgondische

kruistocht- en staatsideologie.315 Deze verzamelwoede is gelijkaardig: relieken die de eigen identiteit

symboliseren moeten ‘thuisgebracht’ worden. Wat een heilige graal was, werd een gulden vlies en is

nu een verzameling van antieke monumenten. Het idee van ‘thuisbrengen’ wijst alweer op de

311

M.E. Yapp, "Europe in the Turkish mirror," in: Past & Present 137 (1992) 134-155. 312

Busbeke, Vier brieven, 70-3. 313

Hiervan zijn nog talloze voorbeelden vindbaar bij Busbeke. Voor munten, zie Busbeke, Vier brieven, 26-7, 84-

5, 86-7; voor boeken zie 404-5; voor zoektochten naar overblijfselen zie 28-9,30-1,64-5,78-9, 84-5, 88-9; voor meegebrachte dieren en planten zie 403. 314

Wunder, “Western travelers, Eastern antiquaties,” 90-91; E. Dursteler, “Describing or distorting the “Turk”?” Acta Histriae 19, nr. 1-2 (2011) 231-248. 315

Vanderjagt, “Qui desirent veoir du monde,” 32; Paviot, Les ducs des Bourgognes, 13, 199; M. Cheyns-Condé, “L’épopéé Troyenne dans la ‘librairie’ ducale Bourguignonne au XVe siècle,” in A la cour de Bourgogne. Le duc, son entourage, son train, ed. J. Cauchies (Turnhout: Brepols, 1998) 85-113.

Page 83: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

82

verschuivende imaginaire geografie. Ook De Schepper heeft dit antiquarisch gevoel. “En ladicte Sophia

y at ung temple édifiée par les Grecqz, ayant une tour de telle grandeur que mille meschites ne la

peuvent esgaller. On maintenoit que les Turcqz ont plusieurs fois tasché d’égaler ladicte tour, mais que

ce at esté en vain.”316

Het kruistochtdiscours uit de vorige eeuw dat een wij-zijgevoel creëert tussen christenheid en

Turk leeft zeker nog door. De auteurs zien christenen als de geroepen bevrijders van onschuldigen, of

dit nu mensen of relieken zijn. De actualiteit van het discours valt op door de manier waarop het

steeds hernieuwd wordt, zelfs bij een traditieliefhebber als Macquériau. Schrijvers vervangen de

heilige stad en haar relieken. Ze passen het discours aan aan de politieke context. Humanisten geven

een antieke draai aan wat nog voor hen bruikbaar is. Het gebruik van het discours lijkt bewuster

doordat ze verschillende eeuwen aan kruistochttraditie voor zich hebben en eruit kunnen selecteren

naar believen. Daarbij tonen de Mémoires aan dat dit bijna verdoemend kruistochtdiscours kan

bestaan naast een verheerlijkend spiegeldiscours, zonder dat ze elkaar teniet doen.

6.3. Interne kruistocht: een zoektocht naar rotte appels

Erasmus schrijft in 1530 een traktaat over de mogelijkheid van een Turkse oorlog, waarin hij

hij enkele bedenkingen neerschrijft. “Als wij willen slagen om de Turken van ons af te schudden,

moeten wij eerst zelf die afschuwelijke Turkse gesteldheid uit ons hart bannen, namelijk hebzucht,

ijverzucht, heerszucht, zelfzucht, goddeloosheid, bandeloosheid, wellust, bedrog, toorn, haat en nijd; en

nadat we dat alles met het zwaard des geestes hebben beteugeld, kunnen wij ons de ware christelijke

ziel eigen maken.”317 Bisaha noemt Erasmus hierom “unique in challenging the very ideals of crusade”

en noemt zijn ideeën “a fresh and introspective approach” en “questioning earlier humanist dismissals

of the Turks as inhuman barbarians.” Vervolgens kan ze niet goed plaatsen waarom en hoe Erasmus

het ondertussen toch heeft over een barbaars ras en uiteindelijk preekt voor de oorlog tegen de

Turk.318

Dit komt overeen met de tegenstelling die ook vervat zit in Busbekes brieven tussen barbarij

bestempelingen en appreciatie. Een bepaalde passage toont een treffende gelijkenis met Erasmus’

woorden. Wanneer Busbeke klaagt dat de mooie Turkse landen hulp smeken bij alles wat heilig is en

hen samenbindt tegen de Oosterse barbaarsheid schrijft hij het volgende: “Tevergeefs, de aandacht

van de christenvorsten gaat uit naar alles behalve juist dat. Op de Grieken drukt per slot van rekening

316

De Schepper, Missions diplomatiques, 194. 317

Zie Consultatio de bello Turcis inferendo, geciteerd door Van Herwaarden, “Erasmus en de Turk,” 5. Zie ook zijn brief naar Paul Volz, gepubliceerd in D. Erasmus, Christian Humanism and the Reformation: Selected Writings of Erasmus, eds. B. Rhenanus en J. Olin (Fordham: Fordham University Press, 1987) 109. 318

Bisaha, Creating East and West, 174-5.

Page 84: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

83

de Turkse overheersing niet erger dan dat wij beheerst worden door onze ondeugden, overdaad,

brasserij, leegloperij, genotzucht, aanmatiging, eerzucht, hebzucht, haat, afgunst en naijver.” Hij

verbindt dit aan de winstlust van reizigers die buit maken aan eenvoudige mensen: “Daarbij dient het

geloof als dekmantel, het goud is de ware reden.” Dit alles wordt gevolgd door een redevoering over

verloren kwaliteiten, plichtbesef en eer die nu vervangen zijn door eigenbelang.319

Busbeke verbindt op deze bladzijden zijn geliefde stoïstische waarden niet enkel aan de Turk,

maar ook aan ‘de christenvorsten’. Om de redding van antieke monumenten mogelijk te maken moet

de Turks aandoende, niet-stoïstische moraal eerst intern overwonnen worden. Tegelijk bekritiseert hij

politieke verdeeldheid onder de christenvorsten, wat ook een van de enige keren is dat hij een

politieke identiteit religieus afbakent. In één klap verwijt hij ook hoe het geloof als dekmantel gebruikt

wordt. Naast de antiquarische versie van het externe kruistochtdiscours leven de religieuze en

politieke aspecten van het traditionele kruistochtdenken nog steeds voort bij Busbeke, maar dan naar

binnen gericht.

Bisaha kan uit haar verwarring over Erasmus’ schijnbare tegenstellingen geholpen worden.

Kruistochtideeën leven door bij Busbeke en Erasmus en lijken nog steeds politiek en religieus oprecht.

Ernaast bestaat gewoon een discours van zelfkritiek dat soms ook via hetzelfde kruistochtdiscours

beargumenteerd wordt. Deze manier van schrijven heeft weer een spiegelfunctie in zich, zij het van

omgekeerde aard aan deze beschreven in het vorige deel. In het licht van een naderende kruistochten

moeten eigen problemen opgelost worden om overwinning mogelijk te maken: een kleine interne

kruistocht is nodig om de ongelovige te verslaan. Deze interne kruistocht is zowel moreel als politiek

en religieus.

Het viel al op dat De Schepper weinig ambities heeft om zijn maatschappij te verheffen. Bij

hem vinden we dit interne kruistochtdiscours dan ook weinig terug. Via een citaat van Ibrahim Paşa

waarin hij lacht met Karels mislukte vredes is toch een subtiele kritiek duidelijk op het verdwijnen van

christelijke politieke eenheid.320 Commynes maakt geen rechtstreeks gebruik van het interne

kruistochtdiscours maar verwijt de Italiaanse staten dit discours tegen Frankrijk te gebruiken. Deze

beschuldigen de Franse koning ervan dat hij nu toont “de vouloir prendre tout ce qu’il pourroit en

Ytallie et ne demander riens au Turc.”321 De hertog van Venetië beweert dat “si le Roy vouloit

entreprendre contre ledict Turc, qu’il auroit assés places […] et que toute l’Ytalie y contribueroit, et que

le roy des Romains feroit la guerre de son cousté aussi, et que le Roy et eulx tiendroient toute l’Ytalie et

que nul n’y contrediroit a ce qu’ilz en ordonneroient, et que, pour leur part, serviroient le Roy avecques

cent gallees a leurs despens, et cinq mil chevaulx par terre.” De beschuldiging van schijnheilige

319

Busbeke, Vier brieven, 72-3. 320

De Schepper, Missions diplomatiques, 132. 321

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 19, 596.

Page 85: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

84

kruistochtambities is volgens Commynes “une tres meschante mention, car c’estoit mensonge et a

Dieu ne peult l’on celer les pensees.” 322 Uit de slecht bevallen expeditie ontstaat de anti-Franse

alliantie waarvan het eerste doel is “pour desfendre la chrestienté contre le Turc.”323

De geallieerden hebben Commynes verzekerd “qu’il n’y avoit riens contre le Roy, mais pour se

garder de luy; et qu’ilz ne vouloient point qu’il abusast ainsi le monde de parolles de dire qu’il ne vouloit

que le royaulme et puis aller contre le Turc, et qu’il montroit tout le contraire, et vouloit destruire le duc

de Millan et Florentins, et tenir les terres de l’Eglise.”324 Commynes lijkt dit zelf ook te geloven want

dezelfde gedachte komt nogmaals voor: “ilz n’avoient jamais pensé faire ligue contre le Roy, ne jamais

oÿ parler, mais au contraire qu’ilz desiroient faire ligue entre le Roy et ces aultres deux roy et toute

l’Ytallie, et qu’elle fust contre le Turc.”325 De strubbelingen tussen Frankrijk en Italië lijken dus diep

doordrongen van het kruistochtdenken. De Turk wordt er te pas en te onpas bijgehaald.

Volgens Housley verbindt kruistochtideologie de tweelingspolen van exceptionalisme en

universalisme: de Turk moet samen aangevallen worden, maar er is ook een exceptioneel land dat de

kruistocht zal leiden. Het oudtestamentische gevoel dat één natie uitverkoren is voor de religieuze

oorlog speelt volgens hem sterk in deze eeuw.326 In de Mémoires zien we hoe de Italiaanse alliantie de

kruistochtroeping van Frankrijk overneemt na het falen van de expeditie. Net zoals in de

Bourgondische tijd wordt het statelijk gevoel aan de Turk verbonden. Dit is vanzelfsprekend dus iets

wat Macquériau niet laat liggen in zijn Histoire générale.

Macquériau maakt op dezelfde patriottistische manier gebruik van de Turk als Commynes,

maar keert zich tegen Frankrijk. Hij vermeldt steeds de connectie tussen de Turken en de Fransen om

aan te tonen hoe verdorven en vooral niet-christelijk deze laatsten wel zijn. “Le roy de France prendoit

aliance au Grant-Turcq, sultam Soliman-Pach, défuncq, chose merveilleuse contre la foy de Jésu-

Crist.”327 Hij beschrijft de Fransen als “lesquelz se dissent crestiens, et que sans à ce pourvoir plus tost

seriemmes tributaires aulx Sarasins, Persant et Suriiens.”328

Via de Turk keert hij zich ook tegen de protestanten, een niet zeldzaam thema in de zestiende-

eeuwse literatuur over de Turk.329 Hij schrijft een dialoog neer van drie pagina’s waarin koning

Ferdinand tevergeefs probeert de lutheranen te overhalen hen te hulp te snellen.330 Hij noteert ook

een uitspraak van Karel tegen de paus: “Ha, Père-Sainct! Il ne soufiroit pas aulx Allemaignes, lesquelz

322

Commynes, Mémoires, V. 1, VIII, 19, 687 + V. 2, 1305, XIX, voetnoot 46-49. 323

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 19, 599. 324

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 19, 601. 325

Commynes, Mémoires, V. 1, VII, 19, C 596. 326

Housley, Religious warfare, 26-30. 327

Macquériau, Histoire générale, 33. 328

Macquériau, Histoire générale, 163. Voor andere voorbeelden, zie: 33, 41, 136, 156-7, 163, 223. 329

Bisaha, Creating East and West, 174-5. 330

Macquériau, Histoire générale, 163-5.

Page 86: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

85

ceulx du païs me ont faict savoir après que je eulx en Plaisance la deffiance du Turcq, et que je leur

renvoïay savoir affin de savoir se je seroie de par eulx secourus et aidiés, respondirent que ilz ne se

hongeroient pas pour moy ne pour mon frère le don Fernant.”331 Als aanhanger van Keizer Karel wil hij

toch samenzitten met allen “pour redhuire la crestiennetés en la vraie union” – de Bourgondische

dynasie is uitverkoren om de christenheid weer één te maken tegen de Turk.

De auteurs wijzen via het interne kruistochtdiscours de rotte appels aan die uit de mand

gehaald moeten worden. De rotte appels zijn de staten of facties die niet vroom genoeg zijn, geen

oprechte moraal hebben of politieke eenheid in de weg staan. Dat de bekritiseerden (de rotte appels)

afgekeurd worden omwille van gelijkaardige redenen duidt erop dat er toch een eenheid is met een

gelijklopende identiteit (de mand) waarin de staten (de appels) ingebed zitten. Deze eenheid is

mogelijks imaginair of bestaat enkel in het geschreven discours, maar ze is en blijft een eenheid. De

Turk vormt in dit interne kruistochtdiscours zeer duidelijk de overkant. Hij wordt ‘ver-anderd’ en

vormt het ultieme doel van interacties binnen de eigen kant. De interne kruistocht moet hindernissen

verwijderen. Het is een geheel van voorbereidingen op de ware veldslag met de ongelovige Ander, een

veldslag die er nooit zal komen.

Ondanks de eenheid is de zoektocht naar rotte appels er toch een van patriottistische aard: de

eigen staat is de gezondste appel die het voortouw moet nemen in de kruistocht. Dit wordt duidelijk

zowel bij Commynes als bij Macquériau. Het anti-lutheraans en anti-Frans kruistochtdiscours van deze

laatste toont alweer aan dat hij niet zomaar een discours van honderd jaar eerder overneemt maar dit

inpast in zijn eigen context. Busbeke is, net als zijn vriend en medehumanist Erasmus, niet

patriottistisch maar wel verheerlijkend op basis van moraal, waarbij de Stoa de gezondste appel in de

mand bepaalt en enkel een verwezenlijking van deze waarden een humanistische kruistocht mogelijk

kan maken.

6.4. Het kruistochtdiscours, sneeuw voor de humanistische zon?

Het kruistochtdiscours leeft dus duidelijk voort bij onze zestiende-eeuwse auteurs. Maar in

welke mate? Zijn er ook elementen die wijzen op het uitsterven van dit discours? Er zijn momenten

van interactie met de Turk waarbij de mogelijkheden voor een kruistochtdiscours een open doel zijn,

maar waar de schrijvers toch vrij neutraal blijven.

Commynes negeert in zijn delen over de Italiaanse expeditie veel kansen om de oorlog met de

Turk als heilig af te beelden. Hij vermeldt terloops wat politieke ontwikkelingen, veroveringen of

331

Macquériau, Histoire générale, 253.

Page 87: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

86

onderhandelingen met de Turk en blijft daarbij zeer neutraal.332 Één opmerking doorbreekt de

dichotomie tussen christenheid en de Turk: “Et si ses conquestes ont eté grandes sur les chrestiens,

aussi ont elles esté sur ceula de sa loy propre, et y a destruict maint grant seigneuries, comme le

Carmain et aultres.”333 Hij lijkt echt te willen benadrukken dat de Turk niet zomaar tegenover de

christenheid te plaatsen valt. Deze opmerking volgt na de bewondering over Mehmet en zijn

veroveringen. Het kan gelezen worden als een depolarisering zodat Mehmets kwaliteiten ondanks zijn

Turkse identiteit toch door de lezer in achting worden genomen.

Ook De Schepper vult een groot deel van zijn verslag met zeer neutrale politieke opmerkingen,

gaande van gevangennemingen tot reizen, aanvallen of onderhandelingen.334 Hij bedient zich enkel

van een kruistochtachtig discours wanneer hij christenen tegenkomt die je met wat verbeelding

onderdrukt kunt noemen. In verhouding met het aantal situaties waarin hij interageert met de Turk en

de vele dingen die hij te weten komt, is het kruistochtachtig aandeel klein en gematigd. Dit is iets dat

van Macquériau niet gezegd kan worden: deze grijpt elke gelegenheid met de Turk aan om zijn

kruistochtideeën bij te staan. Busbeke ten slotte noteert net als De Schepper veel terloopse

waarnemingen en gedachten. Dit alles toont aan hoe de verweven kant van het spanningsveld tussen

integratie en ver-andering niet enkel bij politiek contact maar ook in de discourspraktijken

tevoorschijn komt.

332

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 9, 484; VII, 5, 532-3; VII, 6, 538 VII, 15, 575; VII, 17, 584; VII, 19, 592; VIII, 1, 603. 333

Commynes, Mémoires, V. 1, VI, 12, 509 334

De Schepper, Missions diplomatiques, 118, 134-5, 150, 152-3, 161-3, 166, 182-4.

Page 88: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

87

6.5. Conclusie: verruiming, verzachting en ver-andering

Het kruistochtdiscours is aanwezig bij alle vier de schrijvers. Alle vier zetten ze de

Bourgondische traditie van kruistochtdenken en –schrijven voort, zij het elk op hun manier en in

verschillende mate. Het kruistochtdiscours draait voor een groot deel rond eenheid en identiteit. Als

‘de christenheid’ één is kan ze samen vechten, veroveren en bekeren om de eenheid in stand te

houden of verloren mensen en objecten terug te brengen. De eenheid en haar identiteit moeten

verdedigd worden tegen ‘de Ander’ – dit discours is duidelijk ver-anderend.

Deze identiteit bestaat uit politieke en religieuze eenheid, waaraan de laatste decennia ook

humanistische, culturele waarden worden toegevoegd. De afbakening van de eenheid gebeurt steeds

meer cultureel – aan het idee van ‘de christenheid’ wordt ‘Europa’ toegevoegd. Deze verschuiving uit

zich ook in de objecten onderhevig aan het kruistochtdiscours: de te redden relieken en slachtoffers

worden aangepast aan de veranderende actuele context. Ook het centrum van de identiteit

kristalliseert steeds in een andere stad. Naast deze veranderingen blijven enkele aspecten van het

kruistochtdiscours in stand. Religie blijft een basis, stereotypen komen terug en de vormen en

structuren blijven voor een groot deel ongewijzigd. Door eeuwen van traditie wordt wel bewuster en

selectiever naar dit oude discours gegrepen. Over schrijvers die verwijzen naar kruistocht in de

zestiende eeuw kan dus niet gezegd worden dat ze bleven steken in de tijd: het discours wordt

geüpdatet, zelfs bij een auteur als Macquériau die op het eerste zicht zeer ouderwets blijft.

De schrijvers bedienen zich van het kruistochtdiscours samen met andere discourspraktijken.

Hun samenvallen lijkt soms paradoxaal: Commynes en Busbeke loven te Turk en prediken twee zinnen

verder de kruistocht. Bij een dichtere analyse wordt zichtbaar dat ze naast elkaar kunnen bestaan.

Beide discourspraktijken komen voort uit verschillende oudere tradities en staan voor andere

manieren om kwaliteiten te tonen die door de auteur gewaardeerd worden, zoals eenheid en

bescherming. Ondanks een opvallende vermindering en verruiming van themata blijft de kruistocht

dus een belangrijk onderdeel van het zestiende-eeuws discours over de Turk en leidt het tot ver-

andering.

Page 89: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

88

7. Conclusie

De geanalyseerde representaties van de Turk bevinden zich op een spanningsveld tussen

verweving en ver-andering. Enerzijds wordt het Osmaanse Rijk in de zestiende eeuw steeds meer een

speler in het Europese politiek spel. Anderzijds grijpt de christenheid in tijden van interne onenigheid

naar de Osmaanse dreiging als tegenbeeld om de identiteit te versterken. Verbeelding is ook een vorm

van realiteit. Om de identiteit af te bakenen wordt de fysieke nabijheid en de verweving van de

Europese politiek met het Osmaanse Rijk ontkend: de Turk wordt buiten Europa gesitueerd. Schrijvers

kunnen ongewilde elementen uit hun identiteit, zoals overmaat, irrationaliteit of een toornige God,

filteren door ze naar de Turkse Ander te exterioriseren. Zo boetseren de meeste schrijvers uiteindelijk

een Turkenbeeld dat door deze ongewenste karakteristieken inferieur is aan het eigenbeeld.

Dit discours is echter niet eenvormig. De geanalyseerde bronnen verschillen onderling in hun

representaties en ook binnenin de bronnen lijken er paradoxen schuil te gaan. De auteurs willen de

Turk immers niet enkel situeren: ze willen aan de lezer ook iets didactisch meegeven en hun kunnen

demonstreren. De Turk dient daardoor ook als spiegel voor de eigen maatschappij of als referentie

voor persoonlijke diplomatieke kunsten. Zo wordt hij toch opgenomen in het denkkader en soms meer

verweven dan ver-anderd. Hiermee blijven de auteurs echter voorzichtig. Ze stellen enkel individuen

en niet de hele maatschappij als voorbeeld of bespreken de Turk als het passief subject en niet als de

veroorzaker van zijn voorbeeldige kwaliteiten. Zo houden ze de verweving beperkt en de eigen

identiteit ongemengd. Daarnaast eisen de aan belang winnende reisverhalen ook hun aandeel op van

het discours. Hun entertainende en informerende opmerkingen hebben de tendens neutraler te zijn

dan hofkronieken of geschiedenissen. Nieuwe menggenres geven de auteurs ervan meer keuzevrijheid

in hun beeldvorming dan oudere genres.

Het discours over de Oosterse Ander is zowel stug als dynamisch. Oude klimatologische

opvattingen en ideeën over barbaren en Saracenen leven verder: een lezerspubliek accepteert

gemakkelijk wat het herkent. Deze recyclages worden echter door elkaar gehaspeld en geselecteerd

naargelang de geopolitieke en persoonlijke situatie transformeert. Hiermee representeren de auteurs

zowel de verweven als de ver-anderde Turk. Het kruistochtdiscours lijkt een dergelijke oude

discourspraktijk maar is nog heel actueel voor de zestiende eeuw in de Bourgondische contreien. Dit

discours helpt de eenheid van de christenheid te bewaren in moeilijke tijden. Het identificeert de Turk

nog meer als Ander door te pretenderen dat de verweven aspecten (Griekse voorgeschiedenis en

relieken, veroverde Europese gebieden) gered moeten worden omdat ze tot de eigen identiteit

behoren (door bijvoorbeeld christelijke of aan humanistische waarden erin te benadrukken).

De politieke verweving met het Osmaanse Rijk veroorzaakt een verzachting in het ver-

anderende situerings- en kruistochtdiscours. Het haalt demoniserende politieke en militaire aspecten

Page 90: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

89

immers voor een groot deel uit het rijk der verbeelding. Tegelijk – of misschien wel net ook hierom -

krijgt de identiteit van een veranderend Europa culturele grenzen. De Turk wordt eerder door zijn

irrationele innerlijk dan door de vroegere harde gruweldaden getypeerd. Hoewel het

kruistochtdiscours als structuur goed stand houdt, nemen humanistische waarden voor een groot deel

de vroeger religieuze en ridderlijke inhoud over. De ver-andering is naast zachter ook subtieler.

Verwijzingen naar kruistocht zijn vaker beschrijvingen van verre toekomstdromen dan verheerlijkingen

van de heilige strijd tegen de Turkse ketterij. Situeren en classificeren gebeurt niet via veroordelingen

maar via de indirecte rede of beschrijvingen van gedrag. De verweving zorgt er dus voor dat de ver-

andering eerder heterogeen en impliciet gebeurt. De discourspraktijk lijkt daardoor geen bewust

proces van polariserende propaganda in een eigenlijk nauw verbonden wereld. De auteurs willen

simpelweg de nabijheid van de Turk zonder schade verwerken in hun wereldbeeld en hebben

ondertussen hun andere schrijfdoelen te verwezenlijken.

Deze analyse van de het Turkenbeeld brengt Oriëntalistische trekjes naar boven. Dat deze

representaties van de Turk uit een erfenis van oude discourspraktijken ontspringen, onderschrijft het

bestaan van verbanden tussen discourspraktijken over de Oosterse Ander door de eeuwen heen en

het nut van een concept als Oriëntalisme – ten minste, wanneer Oriëntalisme met een grote korrel

zout in zijn historisch en in zijn geabstraheerde vorm gebruikt wordt. De zestiende-eeuwse

representatie van de Turk in de Bourgondische contreien is begrijpelijker door dit (aangepaste)

concept, met haar exteriorisering, ingebeelde superioriteit en projecties. Uit de exteriorisering van

ongewenste karakteristieken volgt een hiërarchische relatie van een (ingebeeld) moreel superieur

Europa met de inferieure Turk. De ver-andering van de Turk zakt zachtjes terug naar minder

opvallende zinnen en uitdrukkingen van morele superioriteit. Zo komt de ver-andering op een minder

bewust niveau terecht. Hoewel het Osmaanse Rijk in werkelijkheid met het Zelf verweven is, wordt de

Turk antithetisch ingebeeld als de Oriëntaalse Ander.

Page 91: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

90

8. Epiloog: schrijven over cross-culturele perceptie

Deze masterproef en de kronkels die mijn brein ervoor moest maken hebben mij enkele

dingen duidelijk gemaakt over het schrijven van een geschiedenis van cross-culturele perceptie. Drie

zaken lijken me nog steeds ondergewaardeerd in de hedendaagse historiografie. Ze vormen alle drie

pistes voor verder onderzoek.

Ten eerste wil ik wijzen op het belang van continuïteit en de rekbaarheid van concepten.

Wetenschappers zijn bang voor teleologie en gebruiken weinig theorieën door de eeuwen heen. Ze

negeren daardoor sommige verbanden. Jammer, want in de kern van cross-culturele

discourspraktijken heerst een immanente traagheid: als er een Zelf is, zal er altijd een Ander zijn die

via een herkenbaar discours gemakkelijker uit de eigen identiteit geëxterioriseerd kan worden.

Hopelijk kon ik met deze masterproef aantonen dat angst voor de postkoloniale middeleeuwen niet

altijd terecht hoeft te zijn. Het kan interessant zijn cross-culturele perceptie van de gelijkaardige Ander

doorheen de eeuwen te vergelijken via een concept als Oriëntalisme in gehistoriseerde vorm. Het lijkt

mij ondenkbaar dat bijvoorbeeld het Verlichtings- en het kolonisatiediscours het voor hen zeer

recente discours over de Ander volledig over boord zouden gooien, als elementen eruit in hun kraam

van identiteitsvorming passen.

Ten tweede wil ik nog eens wijzen op de waarde van interdisciplinariteit. Om belangrijke

details en bepaalde complexiteiten niet over het hoofd te zien lijkt de historicus bang uit het specifieke

te treden. In mijn onderzoek ontmoette ik enerzijds enorm nuttige, gedetailleerde werken zoals

Paviots beschrijvingen van Bourgondische kruistochtretoriek of Martels’ taalkundige analyses van

Busbeke en anderzijds interessante theoretische ideeën zoals Bryces interpretatie van Oriëntalisme of

Akbari’s verwijzingen naar geografie. In het veld van cross-culturele discoursgeschiedenis moeten

historici een veel prominentere plek toekennen aan geografie en taalkunde. Ook kunstgeschiedenis

kan zeer waardevol zijn. Onderzoekers moeten gedetailleerde studies plaatsen in bestaande

theoretische kaders en debatten. Daarnaast is het zeker ook interessant discourspraktijken van én

over de Ander naast elkaar te plaatsen. Pas wanneer we de eigen identiteitsconstructie van de

Osmanen onderzoeken kunnen we cross-culturele perceptie van de Turk ten volle begrijpen en

plaatsen. In dit kader wil ik ook even wijzen op het belang van een divers en groot geheel aan

bronnen.

Ten slotte wil ik het belang van verbeelding benadrukken. Onder andere religie bleek in het

domein van deze studie veel meer invloed te hebben dan aanvankelijk gedacht. De relatie tussen

verbeelding en realiteit is begrijpelijk via parallellen met vandaag. In de hedendaagse cross-culturele

perceptie hechten we veel belang aan waarden, normen en religie. Culturele polarisatie is een

veelgebruikte term in het discours op tv en in de krant. Wanneer historici echter binnen vijf eeuwen

Page 92: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

91

deze periode zouden onderzoeken, zouden ze waarschijnlijk ook wijzen op een eigenlijke

achterliggende eenentwintigste-eeuwse verwevenheid en een groter belang van politieke en socio-

economische factoren in de interactie tussen culturen. Dit is voor de zestiende eeuw dus niet anders.

Reële uitwisseling met en verbeelding van de Ander komen niet altijd overeen. Verbeelding

onderzoeken is een lastig taakje vijfhonderd jaar na datum, maar discoursanalyse blijkt een goede

hulp.

Page 93: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

92

9. Bibliografie

9.1. Bronnen

Busbeke (O.G.). Vier brieven over het gezantschap naar Turkije. Vertaald door Martels (Z.). Hilversum: Verloren, 1994.

De Commynes (P.). Mémoires, ed. Blanchard (J.). Genève: Droz, 2007.

De Schepper (C.) . Missions diplomatiques de Corneille Duplicius de Schpper, dit Scepperus: ambassadeur de Christiern II, de Charles V, de Ferdinand Ier et de Marie, reine de Hongrie, gouvernante des Pays-Bas, de 1523 à 1555, ed. De Schepper (G.A.). Brussel: l'Académie Royale des Sciences,des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1857.

Macquériau (R.). Histoire générale de l’Europe Durant les années 1527, 1528, 1529, ed. Barrois (J.). Techner, 1841.

9.2. Secundaire literatuur

Akbari (S.C.). Idols in the East: European representations of Islam and the Orient, 1100-1450. Londen: Cornell University Press, 2009.

Allaire (G.). “Noble Saracen or Muslim Enemy? The Changing Image of the Saracen in Late Medieval Italian Literature,” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. Frassetto (M.) en Blanks (D.), 173-184. New York: St. Martin’s Press, 1999.

Atiya (A.). The Crusade: Historiography and Bibliography. Bloomington: Indiana University Press, 1962.

Barrois (J.), “Préface,” in: Histoire générale de l’Europe Durant les années 1527, 1528, 1529, ed. Barrois (J.), i-xlvi. Techner, 1841.

Beckett (K.). Anglo-Saxon Perceptions of the Islamic World. Cambridge: Cambridge University Press, 2003.

Bell (D.) en Gill (V.). Consuming Geographies: We Are Where We Eat. Londen: Routledge, 1997.

Ben Rejeb (L.), “’The general belief of the world’: Barbary as genre and discourse in Mediterranean history,” European Review of history 19, nr. 1 (2012) 15-31.

Biddick (K.), “Coming Out of Exile: Dante on the Orient(alism) Express,” The American Historical Review 105, nr. 4 (2000) 1234-1249.

Bisaha (N.), “New Barbarian or Worthy Adversary? Humanist Constructs of the Ottoman Turks in Fifteenth-Century Italy” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. Frassetto (M.) en Blanks (D.), 185-206. New York: St. Martin’s Press, 1999.

Bisaha (N.). Creating East and West: Renaissance humanist and the Ottoman Turks. Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2004.

Page 94: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

93

Bittman (K.). Ludwig XI und Karl der Kühne. Die Memoiren des Philippe de Commynes als historische Quelle. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1964.

Blanchard (J.), “Introduction,” in Mémoires, Commynes (P.), vertaald door Blanchard (J.), i-clxxii. Genève: Droz, 2007.

Blanchard (J.). Commynes l 'Européen. L'invention du politique. Genève: Droz, 1996.

Blanchard (J.). Philippe de Commynes. Parijs: Fayard, 2006.

Blanks (D.), “Western Views of Islam in the Premodern Period: A Brief History of Past Approaches,” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. Frassetto (M.) en Blanks (D.), 11-54. New York: St. Martin’s Press, 1999.

Blanks (D.). Images of the other, Europe and the Muslim world before 1700. Caïro: American University in Cairo Press, 1996.

Born (A.), “The Moeurs et fachons de faire de Turcs,” in The Habsburgs and their courts in Europe, 1400-1700, between cosmopolitism and regionalism, eds. Karner (H.), Ciulisová (I.) en García García (B.J.), 283-303. Wenen: Palatium, 2014.

Boulton (D’A.J.D.), “The Order of the Golden Fleece and the creation of Burgundian national identity,” in: The ideology of Burgundy: the promotion of national consciousness, 1364-1565, eds. Boulton (D’A.J.D.) en Veenstra (J.), 21-97. Leiden: Brill, 2006.

Bryce (D.), "The Absence of Ottoman, Islamic Europe in Edward W. Said’s Orientalism," Theory, Culture & Society 30, nr. 1 (2013) 99-121.

Busbeke (O.G.). Exclamatio, sive de Re militari contra Turcam instituenda consilium. München, Beierse staatsbibliotheek, 1663.

Caron (M.). Les voeux du Faisan, noblesse en fête, esprit de croisade. Turnhout: Brepols, 2003.

Cavafy (C.P.), “Waiting for the Barbarians,” in: Collected Poems. Vertaald door Edmund Keeley en Philip Sherrard. Princeton: Princeton University Press, 1992.

Chabaud (F.), “Les ’Mémoires’ de Philippe de Commynes : Un ’miroir aux princes’ ?” Francia - Forschungen zur westeuropäischen Geschichte 19, nr. 1 (1992) 95-114.

Cheyns-Condé (M.), “L’épopéé Troyenne dans la ‘librairie’ ducale Bourguignonne au XVe siècle,” in A la cour de Bourgogne. Le duc, son entourage, son train, ed. Cauchies (J.), 85-113.Turnhout: Brepols, 1998.

Croll (M.), "Attic Prose in the Seventeenth Century," Studies in Philology 18, nr. 2 (1921), 79-128.

Dalle (I.). Un européen chez les Turcs: Auger Ghislain de Busbecq. Paris: Fayard, 2008.

Dalrymple (W.), “Foreword: The Porous Frontiers of Islam and Christendom: A Clash or Fusion of Civilizations?,” in Re-Orienting the Renaissance, eds. MacLean (G.), ix-xxiii. Palgrave Macmillan UK, 2005.

Daniel (N.), Islam and the West: the making of an image. Oxford: Oneworld, 1960.

Page 95: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

94

De Saussure (F.), Baskin (W.) en Meisel (P.). Course in general linguistics. New York: Columbia University Press, 2011.

De Smet (J.J.), "De Schepper," in Nationaal Biografisch Woordenboek, ed. H. Thiry-Van Buggenhoudt, vol. 5, 709-718. Brussel: Paleis der Academiën, 1987.

Dufournet (J.), “Philippe de Commynes et l’historiographie Bourguignonne: l’envers des fastes princiers,” in Mémoires de la société d’histoire de Comines, Warneton et de la region, ed. Blanchard (J.), 55-62. Genève: Droz, 2012.

Dufournet (J.). La Destruction des mythes dans les" mémoires" de Philippe de Commynes. Genève: Droz, 1966.

Dumolyn (J.), "Philippe de Commynes et les discours politiques en Flandre médiévale." in Mémoires de la société d’histoire de Comines, Warneton et de la region, ed. Blanchard (J.), 33-55. Genève: Droz, 2012.

Dursteler (E.), "Bad Bread and the Outrageous Drunkenness of the Turks: Food and Identity in the Accounts of Early Modern European Travelers to the Ottoman Empire," Journal of World History 25, nr. 2 (2014) 203-228.

Dursteler (E.), “Describing or distorting the “Turk”?” Acta Histriae 19, nr. 1-2 (2011) 231-248.

Erasmus (D.). Christian Humanism and the Reformation: Selected Writings of Erasmus, eds. Rhenanus (B.) en Olin (J.). Fordham: Fordham University Press, 1987.

Fairclough (N.). Discourse and social change. Cambridge: Cambridge University Press, 1992.

Finkel (C.), “The treacherous cleverness of hindsight’: myths of Ottoman decay,"in Re-Orienting the Renaissance, eds. MacLean (G.), 148-74. Palgrave Macmillan UK, 2005.

Foucault (M.). The archaeology of knowledge . Vertaald door A. Sheridan Smith. New York: Pantheon Books, 1972.

Frank (M.C.), “Imaginative geography as a travelling concept, Foucault, Said and the spatial turn,” in: European journal of English studies 13, nr. 1 (2009) 61-77.

George Liddell (H.G.),“βάρβαρος,” in: A Greek-English Lexicon, ed. Stuart Jones (H.) <www.perseus.tufts.edu>. Oxford: Clarendon Press, 1940.

Goffman (D.). The Ottoman empire and early modern Europe. Cambridge: Cambridge University Press, 2002.

Guillaume (G.), "Van Croÿ,’ in Nationaal Biografisch Woordenboek, ed. H. Thiry-Van Buggenhoudt, vol. 4, 528-540. Brussel: Paleis der Academiën, 1987.

Harper (J.G.). “Introduction,” in The Turk and Islam in the Western eye, 1450-1750: visual imagery before orientalism, ed. Harper (J.G.), 1-18. Farnham: Ashgate, 2011.

Hegel (G.) en Miller (A.) Force and the Understanding: Appearance and the Supersensible World: Phenomenology of Spirit, ed. Hoffmeister (J.). New York: Oxford University Press.

Page 96: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

95

Het rijk van de sultan, de Ottomaanse wereld in de kunst van de Renaissance. Tent.cat., BOZAR, Brussel: Uitgeverij Lannoo, 2015

Housley (N.). “Crusades and Islam,” in Medieval Encounters 13 (2007), 189-208.

Housley (N.). Religious Warfare in Europe 1400-1536. Oxford: Oxford University Press, 2002.

Housley (N.). The Later Crusades, 1274-1580: From Lyons to Alcazar. Oxford: Oxford University Press, 1992.

Jenkins (H.). Ibrahim Pasha: Grandvizir of Suleiman the Magnificent. Columbia: Columbia University, 1911.

Kaçar (H.) en Dumolyn (J.), “The Battle of Nicopolis (1396), Burgundian Catastrophe and Ottoman Fait Divers,” Revue Belge de philologie et d’histoire 91, nr. 4 (2013) 905-934.

Kalmar (I.) en Penslar (D.). Orientalism and the Jews. Waltham: Brandeis University Press, 2004.

Kalmar (I.). Early Orientalism: Imagined Islam and the Notion of Sublime Power. London: Routledge, 2012.

Kleiman (I. R.). Philippe de Commynes: Memory, Betrayal, Text. Toronto: University of Toronto Press, 2013.

Lewis (M.) en Wigen (K.), Myth of continents, A Critique of Metageography. Berkeley: University of California Press, 1997.

Lockman (Z.). Contending visions of the Middle East: the history and politics of Orientalism. Cambridge, Cambridge University Press, 2004.

MacLean (G.), "Introduction: Re-Orienting the Renaissance." in Re-Orienting the Renaissance, eds. MacLean (G.), 1-28. Palgrave Macmillan UK, 2005.

Mansel (P.), "The French Renaissance in Search of the Ottoman Empire," in Re-Orienting the Renaissance, eds. MacLean (G.), 96-107. Palgrave Macmillan UK, 2005.

Marlier (G.). La Renaissance flamande. Pieter Coecke d'Alost. Brussel: Finck, 1966.

Martels (Z.), “Inleiding,” in Vier brieven over het gezantschap naar Turkije, Busbeke (O.G.), xiv-xlv. Hilversum: Verloren, 1994.

Martels (Z.), “The colouring effect of Attic style and stoicism in Busbequius's Turkish letters," in Travel Fact and Travel Fiction, eds. Winterhalder (A.) en Martels (Z.), 140-57. Leiden: Brill, 1997.

Martels (Z.). “Impressions of the Ottoman Empire in the Writings of Augerius Busbequius (1520/1-1591),” Journal of Mediterranean Studies 5, nr. 2 (1995), 209-221.

Martels (Z.). “On his Majesty’s Service. Augerius Busbequius, Courtier and Diplomat of Maximilian II.,” in Kaiser Maximilian II. Kultur und Politik im 16. Jahrhundert, eds. Edelmayer (F.) en Kohler (A.), 169-181. Wenen: Verlag für Geschichte und Politik, 1992.

Martels (Z.). Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote. Groningen: Universiteit van Groningen, 1989.

Page 97: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

96

Matar (N.), "Arab Views of Europeans, 1578–1727: The Western Mediterranean," in Re-Orienting the Renaissance, eds. MacLean (G.), 126-147. Palgrave Macmillan UK, 2005.

Mérindol (C.),“Jérusalem et l’esprit de croisade hors de la Bourgogne à la veille de la prise de Constantinople” in Le banquet du Faisan, 1454, l’Occident face au défi de l’Empire Ottoman. eds. Caron (M.) en Clauzel (D.), 71-83. Artois: Artois Presses Université, 1997.

Meserve (M.). Empires of Islam in Renaissance Historical Thought. Cambridge: Harvard University Press, 2008.

Paviot (J.). Les ducs des Bourgogne, la croisade et l’Orient (fin XIVe siècle-XVe siècle). Parijs: Paris-Sorbonne, 2003.

Pirenne (H.). Bibliographie de l'histoire de Belgique. Catalogue méthodique et chronologique des sources et des ouvrages principaux relatifs à l'histoire de Belgique jusqu'en 1830. Gent, 1893.

Rogerson (B.), "A Double Perspective and a Lost Rivalry: Ogier de Busbecq and Melchior Lorck in Istanbul," in Re-Orienting the Renaissance, eds. MacLean (G.), 88-95. Palgrave Macmillan UK, 2005.

Roider (K.A.), “Introduction,” in Turkish Letters, Busbecq (O.G.), i-xvi. Louisiana: LSU Press, 2005.

Rouillard (C.D.). The Turk in French history, thought and literature (1520-1660). Parijs: Boivin & Cie, 1938.

Said (E.). Orientalism. New York: Vintage, 1994.

Saint-Beuve (C.A.). Causeries du lundi. Parijs: Garnier Frères, 1857.

Sarton (G.). "Brave Busbecq (1522-1592)," Isis 33 (1941), 557-575.

Sartre (J.P.) Being and Nothingness: An Essay on Phenomenological Ontology. Vertaald door Barnes (H.). New York: Philosophical Library, 1956.

Schwoebel (R.). The Shadow of the Crescent: the Renaissance Image of the Turk (1453-1517). New York: St. Martin’s Press, 1967.

Setton (K.). The Papacy and the Levant. Philadelphia: The American Philosophical Society, 1984.

Severi (B.), “‘Denari in loco delle terre…’Imperial Envoy Gerard Veltwijck and Habsburg Policy towards t!e Ottoman Empire,” in Acta Orientalia 54, nr. 2-3 (2001) 211-56.

Severi (B.), “Representation and Self-Consciousness in 16th Century Habsburg Diplomacy in the Ottoman Empire,” in Akten des internationalen Kongresses zum 150-jährigen Bestehen des Instituts für Österreichische Geschichtsforschung, (ed.) Institut für Österreichische Geschichtsforschung, 22-25. Wenen, 2004.

Silver (L). “East is East: Images of the Turkish nemesis it Habsburg world,” in The Turk and Islam in the Western eye, 1450-1750: visual imagery before orientalism, ed. Harper (J.G.), 185-215. Farnham: Ashgate, 2011.

Sterchi (B.), “The importance of reputation in the theory and practice of Burgundian chivalry: Jean de Lannoy, the Croys, and the Order of the Golden Fleece,” in The Ideology of Burgundy. The Promotion

Page 98: Promotor: Jan Dumolyn Vakgroep Middeleeuwse …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/303/943/RUG01-002303943...- C.P.Cavafy, Waiting for the barbarians2 De achttiende-eeuwse dichter C.P.

97

of National Consciousness, 1364-1560, eds. Boulton (D’A.J.D.) en Veenstra (J.), 99-115. Leiden: Brill, 2006.

Svátek (J.). Discours et récits de nobles voyageurs à la fin du Moyen Age : Ogier d'Anglure, Nompar de Caumont, Guilbert de Lannoy et Bertrandon de la Broquière. Onuitgegeven doctoraatsthesis, promotor B. Schnerb en M. Nejedly. Rijsel: Universiteit Charles de Gaulle, 2012.

Thompson (C.). Travel writing. London: Routledge, 2011.

Tolan (J.), Saracens: Islam in the Medieval European Imagination. New York: Columbia University Press, 2002.

Van Herwaarden (J.), “Erasmus en de Turk: hoe aanvaardbaar is oorlog?” in Erasmus center for early modern studies, <http://www.erasmus.org/index.cfm?itm_name=texts-NL> , 2011.

Vanderjagt (A.), “Qui desirent veoir du monde? Bourgondiërs en de Oriënt,” in: De Oriënt - Droom of dreiging: Het Oosten in Westers perspectief, eds. Bakker (H.) en Gosman (M.), 18-37. Kampen: Kok Agora, 1988.

Vaughan (R.). Philip the Good: the apogee of Burgundy. Londen: Longman, 1970.

Veenstra (J.) en Boulton (D’A.J.D.). The Ideology of Burgundy. The Promotion of National Consciousness, 1364-1560. Leiden: Brill, 2006.

Vitkus (D.J.). “Early Modern Orientalism: Representations of Islam in sixteenth- and seventeenth century Europe,” in Western Views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perceptions of Other, eds. Frassetto (M.) en Blanks (D.), 207-30. New York: St. Martin’s Press, 1999.

Watson (P.), "Erasmus, Luther and Aquinas" in Concordia Theological Monthly 40, nr. 11 (1969), 747–758.

Welkenhuysen-Gybels (A.). Kruistocht, Turkenvrees en diplomatie : aspecten van een confrontatie tussen Karel V en Süleyman de Prachtlievende : Corneille Duplicius De Schepper : koninklijk en keizerlijk gezant te Constantinopel in de jaren 1533-1534. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven: KULeuven, 1997.

Wrisley (D.J.),“Burgundian Ideologies and Jehan Wauquelin’s Prose Translation,” in The Ideology of Burgundy. The Promotion of National Consciousness, 1364-1560, eds. Boulton (D’A.J.D.) en Veenstra (J.), 130-150. Leiden: Brill, 2006.

Wrisley (D.J.). The Loss of Constantinople and Imagining Crusade at the Fifteenth-Century Court of Burgundy. Beirut: American University of Beirut, 2008.

Wunder (M.), “Western travelers, Eastern antiquaties, and the Image of the Turk in Early Modern Europe,” in: Journal of Early Modern History 7, 2003, 89-119.

Yapp (M. E.), "Europe in the Turkish mirror," in: Past & Present 137 (1992) 134-155.