Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van...

78
Academiejaar 2014-2015 Eerstekansexamenperiode Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren met een verstandelijke beperking. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde 01007695 Linde Van Parys

Transcript of Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van...

Page 1: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

Academiejaar 2014-2015

Eerstekansexamenperiode

Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve

factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

met een verstandelijke beperking.

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde

01007695

Linde Van Parys

Page 2: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren
Page 3: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren
Page 4: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

Samenvatting

Jongeren met een verstandelijke beperking zijn oververtegenwoordigd in het justitieel systeem

wegens het plegen van criminele feiten. Dit lijkt voort te vloeien uit de onevenwichtige balans tussen

risico- en protectieve factoren voor delinquentie. Het herstellen van deze balans wordt in onderzoek

erkend als een belangrijke doelstelling in de ondersteuning van deze kwetsbare doelgroep.

Het doel van deze masterproef is het in kaart brengen van wetenschappelijke kennis over risico- en

protectieve factoren voor delinquent gedrag bij jongeren met een verstandelijke beperking. In een

volgende fase wordt op zoek gegaan naar manieren om deze kennis te bundelen en te

implementeren in de forensische outreachwerking 4HOBO.

Daarvoor werd een systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd aan de hand van 27 geselecteerde

bronnen. Om aan de integratie- en implementatievraag tegemoet te komen, werd een

praktijkinstrument ontwikkeld en vervolgens kwantitatief en kwalitatief van praktijkervaring

voorzien.

Het literatuuronderzoek levert evidentie voor de overdaad aan risicofactoren op diverse

levensdomeinen bij de doelgroep, doch ontbreekt er consensus over een aantal risicofactoren. De

relevantie van twee toonaangevende rehabilitatiemodellen, namelijk het Risk-Need-Responsivity

Model en het Good Lives Model, werd eveneens onderbouwd. Het praktijkinstrument werd, mits een

aantal aanpassingen, positief onthaald door het team van 4HOBO en wordt in de toekomst

geïmplementeerd in het proces van handelingsplanning. Dit onderbouwt de wenselijkheid en de

bruikbaarheid van het systematisch in rekening brengen van risico- en protectieve factoren in de

ondersteuning van jongeren met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd of

risicovol gedrag vertonen.

In het vijfde hoofdstuk worden er een aantal aanbevelingen geformuleerd naar theorie, praktijk en

beleid. Eén van de belangrijkste aanbevelingen bestaat uit het belang van sensibilisering en bijgevolg

erkenning van deze kwetsbare doelgroep in het Vlaamse hulpverleningslandschap.

Page 5: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren
Page 6: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

Voorwoord

Deze masterproef stel ik aan u voor als het sluitstuk van mijn vijfjarige opleiding pedagogische

wetenschappen, optie orthopedagogiek. Vanuit een aantal opleidingsonderdelen werd de

problematiek van personen met een verstandelijke beperking die in aanraking komen met justitie

toegelicht, en vooral de rapportage van Panorama rond internering bij personen met een

verstandelijke beperking in het gevangeniswezen (‘Te gek om los te lopen’) wekte mijn interesse op.

Toen ik kennis had genomen van de mogelijke onderwerpen van een masterproef, twijfelde ik niet

om te kiezen voor een onderwerp binnen de forensische orthopedagogiek. Het masterproefvoorstel

van 4HOBO zag ik als een mooie kans om mij gedurende twee jaar te verdiepen in de raakvlakken

tussen gehandicaptensector, bijzondere jeugdzorg en forensische invalshoeken. Het op punt stellen

van de concrete probleemstelling en bijhorende onderzoeksvragen was een proces van veelvuldig

brainstormen met mijn promotor professor Stijn Vandevelde en de projectverantwoordelijke van

4HOBO, Leen Bollaert. Tijdens deze momenten werden steeds de praktijkgerichte en

wetenschappelijk verantwoorde belangen tegenover elkaar afgewogen.

Hier wil ik dan ook vooreerst mijn oprechte dank betuigen aan mijn promotor, professor Stijn

Vandevelde, die steeds opnieuw met vol enthousiasme mij een duwtje in de juiste richting gaf en

mijn masterproefwerk talrijke keren van erg waardevolle feedback heeft voorzien. Daarnaast wil ik

mijn dank betuigen aan het team van 4HOBO, David Bollaert en Rody Verhaeghe, om mij te helpen

met het verwezenlijken van deze masterproef. Speciale dank gaat uit naar Leen Bollaert, de

projectverantwoordelijke van 4HOBO. Haar enthousiasme en bemoedigende woorden zorgden

ervoor dat ik deze masterproef in goede banen kon leiden.

Tenslotte wil ik ook mijn broer en moeder bedanken voor het nalezen en corrigeren van deze

masterproef, en mijn vriend, vriendinnen en familie voor het luisteren naar mijn eindeloze verhalen

over deze masterproef.

In deze masterproef wordt gerefereerd volgens de APA-normen (APA, 10th edition).

Page 7: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren
Page 8: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

Inhoudstafel

1. Inleiding ........................................................................................................................... 1

1.1. Verstandelijke beperking ................................................................................................1

1.2. Verstandelijke beperking en delinquent/antisociaal gedrag .........................................2

1.3. Jongeren met een verstandelijke beperking en delinquent/antisociaal gedrag ............3

1.4. Risico- en protectieve factoren.......................................................................................4

1.5. Risk-Need-Responsivity Model .......................................................................................5

1.6. Good Lives Model ...........................................................................................................6

1.7. Naar een complementair perspectief ............................................................................6

2. Probleemstelling en onderzoeksvragen ............................................................................. 8

3. Methodologie .................................................................................................................. 9

3.1. Systematisch literatuuronderzoek, kwantitatief en kwalitatief onderzoek ...................9

3.2. Setting ............................................................................................................................9

3.3. Onderzoekspopulatie................................................................................................... 10

3.4. Onderzoeksopzet ......................................................................................................... 10

3.5. Instrumenten ............................................................................................................... 11

3.6. Analyse ......................................................................................................................... 12

4. Resultaten ...................................................................................................................... 13

4.1. Risicofactoren: algemene bundeling en ‘central eight’ van het RNR-model .............. 13

4.1.1. Individuele factoren ........................................................................................ 13

4.1.2. Factoren op het niveau van de buurt- of woonomgeving .............................. 18

4.1.3. Factoren op het niveau van de vriendengroep............................................... 18

4.1.4. Factoren op het niveau van de school en/of werk ......................................... 19

4.1.5. Factoren op gezinsniveau ............................................................................... 20

4.2. Protectieve factoren .................................................................................................... 21

4.2.1. Algemene jeugdpopulatie ............................................................................... 21

4.2.2. Jongeren met een verstandelijke beperking .................................................. 22

4.3. Het Good Lives Model ................................................................................................. 23

4.4. Integratie en implementatie in de forensische outreachwerking 4HOBO .................. 24

4.4.1. Inleiding .......................................................................................................... 24

4.4.2. Kwantitatief onderzoek .................................................................................. 24

4.4.3. Kwalitatief onderzoek ..................................................................................... 26

Page 9: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

5. Discussie ......................................................................................................................... 28

5.1. Conclusies ............................................................................................................................. 28

5.2. Beperkingen van het onderzoek ......................................................................................... 29

5.3. Aanbevelingen voor onderzoek ........................................................................................... 30

5.4. Aanbevelingen voor praktijk en beleid ............................................................................... 31

6. Referentielijst................................................................................................................................... 33

7. Appendix ......................................................................................................................... 42

7.1. Zoektermen systematisch literatuuronderzoek ................................................................ 42

7.2. Selectiecriteria systematisch literatuuronderzoek ............................................................ 43

7.3. Onderzoeksproces volgens het IDI-model ......................................................................... 44

7.4. Overzicht geïncludeerde bronnen onderzoeksvraag 1 ..................................................... 46

7.5. Overzicht geïncludeerde bronnen onderzoeksvraag 2 ..................................................... 50

7.6. Overzicht risico- en protectieve factoren .......................................................................... 54

7.7. Overzicht RNR-factoren ..................................................................................................... 56

7.8. Illustratie praktijkinstrument ............................................................................................. 57

7.9. Informed consent .............................................................................................................. 66

7.10. Boomstructuur thematische analyse .............................................................................. 67

Page 10: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren
Page 11: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren
Page 12: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

1

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1. Verstandelijke beperking

De AAIDD levert een internationaal toonaangevende definitie van een verstandelijke beperking.

Belangrijk is om dit ruimer te zien dan louter een beperking in cognitief functioneren, maar eveneens

in sociale zelfredzaamheid en adaptief gedrag.

‘A disability characterized by significant limitations both in intellectual functioning and in

adaptive behavior, which covers many everyday social and practical skills. The disability

originates before the age of 18.’ (Schalock et al., 2010, p. 1).

Een verstandelijke beperking wordt klassiek ingedeeld volgens het classificatiesysteem van de DSM-

IV, op basis van verschillende niveaus van verstandelijke beperking (tabel 1). De inclusie van

borderline verstandelijke beperking is hierin belangrijk. Het is immers deze subgroep die op veel

vlakken het meeste problemen ervaart (Verstegen & Moonen, 2011). In de DSM-5, gepubliceerd in

2013, wordt ietwat afgestapt van deze subtypes die enkel gebaseerd zijn op het intelligentiequotiënt

(IQ) en verschuift de nadruk naar adaptief disfunctioneren op academisch, sociaal en praktisch

domein (Harris, 2013). Dit wordt in kaart gebracht door ‘specifiers’ die de klinische beoordeling

aangeven over de ernst en uiting van het adaptief disfunctioneren op deze drie domeinen(Regier,

Kuhl, & Kupfer, 2013).

Niveau IQ

Borderline VB 70 – 85

Licht VB 45/50 – 70

Matig VB 35/40 - 50/55

Ernstig VB 20/25 – 35/40

Diep VB IQ < 20/25

Tabel 1: classificatiesysteem volgens DSM-IV (Verstegen & Moonen, 2011).

Een verstandelijke beperking houdt een aantal kenmerken in die het leven van alledag kunnen

belemmeren. Beperkingen op cognitief vlak uiten zich in een specifieke leer- en denkstijl (Kaal,

Overvest & Boertjes, 2014). De volgende kenmerken komen hierbij voor (Ten Wolde, Le Grand,

Slagter, & Storms, 2006; De beer, 2011; De wit, Moonen, & Douma, 2011; Roos, 2011 geciteerd in

Kaal et al., 2014).

Moeite met abstract denken

Minder ontwikkeld taalgebruik en begrip van taal

Moeilijk leren

Lager denktempo en minder flexibiliteit in denken

Problemen met (sociale) informatieverwerking

Page 13: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

2

Moeite met perspectief nemen

Tabel 2: consequenties van cognitieve beperkingen (Kaal et al., 2014).

Naast moeilijkheden met betrekking tot cognitieve ontwikkeling, zijn er ook vaak problemen met

betrekking tot de emotionele ontwikkeling. Een discrepantie tussen cognitieve en sociaal-emotionele

mogelijkheden maakt hen kwetsbaar voor gedrags- en psychiatrische problemen (Claes et al., 2012).

Gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling uit zich in onvoldoende ontwikkelde functies en

vaardigheden (Lever, 2007; De Beer, 2011 geciteerd in Kaal et al., 2014). Volgende kenmerken komen

hierbij voor:

Onvoldoende ontwikkelde empathie

Onvoldoende ontwikkelde sociale vaardigheden en onaangepast sociaal gedrag

Moeite met het herkennen, onderscheiden en gepast uiten van emoties

Beperkte gewetensontwikkeling

Onderontwikkelde impulscontrole

Onaangepast seksueel gedrag

Moeite met zelfsturing

Beïnvloedbaarheid

Tabel 3: consequenties van achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling (Kaal et al., 2014).

1.2. Verstandelijke beperking en delinquentie

Er is reeds uitvoerig onderzoek gevoerd naar de verhoogde prevalentie van volwassenen met een

verstandelijke beperking in het strafrechtelijk systeem. Zowel het empirisch in kaart brengen van dit

fenomeen, als het doorgronden van mogelijke oorzaken, genoten reeds de nodige aandacht

(Holland, Clare, & Mukhopadhyah, 2002). Door methodologische belemmeringen is het moeilijk om

tot exacte prevalentiegegevens te komen of een profiel op te stellen van de doelgroep (Holland et

al., 2002; Lindsay, 2011). Doorheen wetenschappelijke publicaties betreffende deze problematiek,

worden immers verschillende definities gehanteerd omtrent verstandelijke beperking,

delinquent/crimineel gedrag en antisociaal gedrag. Tenslotte wordt een waaier van verschillende

methodologieën gebruikt, wat het vergelijken van de bekomen resultaten bemoeilijkt (Simpson &

Hogg, 2001; Holland, et al., 2002). Er is daardoor weinig consensus over de prevalentie, of de aard

van delinquent gedrag, door personen met een verstandelijke beperking (O’Brien et al., 2010).

Desondanks wijst onderzoek op het risico dat mensen met een verstandelijke beperking lopen op het

stellen van delinquent gedrag en het in aanraking komen met justitie. Vlaams onderzoek van Vanden

Hende, Caris en De Block-Bury (2005) besluit dat één vijfde van de geïnterneerden in een

correctionele setting, gediagnosticeerd kan worden met een verstandelijke beperking en 20 procent

met een borderline verstandelijke beperking. Ook internationaal wijzen prevalentieonderzoeken op

een overrepresentatie in het gerechtelijk systeem. Lindsay (2011) schat op basis van een meta-

analyse dat de prevalentie varieert tussen 2 en 10 procent in verschillende onderdelen van het

gerechtelijk systeem.

Page 14: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

3

1.3. Jongeren met een verstandelijke beperking en delinquent/antisociaal

gedrag

Antisociaal gedrag lijkt, voor een aanzienlijke groep jongeren, deel uit te maken van een algemene

tijdelijke gedragswijziging die zich voordoet tijdens de pubertijd (Loeber, Slot, & Sergeant, 2001).

Moffitt (1993) stelt in haar duale ontwikkelingstaxonomie dat er een belangrijk onderscheid bestaat

tussen tijdelijk antisociaal gedrag gedurende de adolescentie (‘adolescence-limited’) en hardnekkig

antisociaal/crimineel gedrag dat zich uitstrekt doorheen de levensloop (‘life-course persistent’). In

later onderzoek geven Moffitt, Caspi, Harrington en Milne (2002) aan welke factoren het life-course

persistent verloop bepalen. Typische kenmerken zijn onder andere gedragsproblemen op vroege

leeftijd, vroege start van antisociaal/delinquent gedrag, lage intelligentie, een impulsieve

persoonlijkheid en problemen met executieve functies1. Dit zijn net factoren waar jongeren met een

verstandelijke beperking meer risico op lopen (zie verder).

Onderzoek toont aan dat jongeren met een verstandelijke beperking een verhoogd risico lopen op

het plegen van feiten en het in aanraking komen met justitie (Dickson, Emerson, & Hatton, 2005;

Rayner, Kelly, & Graham, 2005; Zhang, Barrett, Katsiyannis, & Yoon, 2011; Simonoff et al., 2004).

Methodologische moeilijkheden verhinderen ook bij jongeren het verkrijgen van exacte

prevalentiegegevens, maar internationaal zijn er een aantal studies die trachten vat te krijgen op de

omvang van deze problematiek. Prevalentiegegevens in de Vlaamse context ontbreken tot op heden.

Nederlands onderzoek van Douma, Dekker, de Ruiter, Tick en Koot (2007) brengt de prevalentie van

antisociale en delinquente gedragingen in kaart bij jeugdigen van 11 tot 18 jaar met een licht tot

borderline verstandelijke beperking. Men vergelijkt daarna de bekomen gegevens met data uit een

steekproef van jongeren zonder verstandelijke beperking. Elke onderzochte vorm van antisociaal of

delinquent gedrag, zoals gemeen zijn naar anderen toe, fysieke agressie, diefstal, beschadigen van

andermans bezit en het ondermijnen van autoriteit, wordt in de steekproef van de jongeren met een

verstandelijke beperking bij minstens 10 tot 20 procent aangegeven. Bij de steekproeven van jongens

is dit een significant verschil, bij de meisjes echter niet.

Chitsabesan et al. (2007) gaan omgekeerd te werk in vergelijking met Douma et al. (2007). Zij

vertrekken vanuit een steekproef van 301 jeugddelinquenten in England en Wales en onderzoeken

intelligentiegegevens met de Wechslcher Abbreviated Scale of Intelligence (WASI). 60 procent van

de steekproef voldoet aan een IQ-score van minder dan 84 en aldus aan het criterium van een

(borderline) verstandelijke beperking.

De relatie tussen IQ en delinquentie is niet eenduidig lineair. Het zijn vooral jongeren met een licht of

borderline verstandelijke beperking die risico lopen op delinquent gedrag (Chitsabesan et al., 2007;

Lindsay, 2011). De relatie tussen IQ en delinquentie kan omschreven worden als curvilineair, waarbij

personen met zeer lage en gemiddeld tot bovengemiddelde intelligentie er minder risico op lopen

(Lindsay, 2011; Langdon, Clare, & Murphy, 2011).

In het Nederlandse onderzoeksgebied wordt de laatste jaren (wetenschappelijke en praktijkgerichte)

aandacht besteed aan de zogenaamde ‘LVG-jongeren’, waarbij verwezen wordt naar jongeren met

1Cognitieve functies die men nodig heeft voor doelgericht, efficiënt en sociaal aangepast gedrag

(Wiersema, 2014).

Page 15: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

4

een licht of borderline verstandelijke beperking en bijkomende (gedrags-)problemen (Teeuwen,

2012; Kaal, 2013). Volgend citaat is treffend om de kwetsbaarheid van de doelgroep te illustreren:

Jongeren die niet alleen moeilijker dan gemiddeld leren, maar die ook meer dan gemiddeld

problemen hebben op het gebied van sociale contacten en alledaagse vaardigheden, en die

zich als gevolg daarvan minder goed staande weten te houden in onze maatschappij.

Jongeren die doorgaans een veelheid aan problemen hebben, vaak als gevolg van hun

beperking, maar vaak ook los daarvan. Jongeren die de wet overtreden en als gevolg daarvan

al dan niet in aanraking komen met het justitiële systeem. (Kaal, 2013, p. 7).

Een heikel punt is dat deze jongeren vaak niet als dusdanig erkend of herkend worden, waardoor ze

niet de gepaste ondersteuning (kunnen) krijgen (Kaal, 2013). De beperking is uiterlijk weinig

zichtbaar, waardoor deze jongeren overschat kunnen worden door hun omgeving. Ze hebben vaak

ook geleerd om hun beperking te verbloemen en willen er niet mee geassocieerd worden (Teeuwen,

2012).

1.4. Risico- en protectieve factoren

Onderzoek toont aan dat jeugddelinquenten meer blootgesteld worden aan risicofactoren voor

delinquentie op individueel, gezins-, school- en buurtniveau (Stouthamer-Loeber et al., 2002;

Hawkins et al., 2000). De aard van de relatie tussen een verstandelijke beperking en delinquent of

antisociaal gedrag is dan ook grotendeels gekenmerkt vanuit een hogere prevalentie van

risicofactoren (Emerson & Halpin, 2013; Dickson et al., 2005; Emerson & Hatton, 2012; Douma et al.,

2005, Kaal et al., 2012) en een lagere prevalentie van protectieve factoren (Noom, van der Veldt,

Houdt, & Slot, 2009). Een aantal risicofactoren zijn tevens een direct gevolg van de verstandelijke

beperking, zoals slechte schoolprestaties en beperkte sociale vaardigheden (Moonen, Wit, &

Hoogeveen, 2011).

Kennis over deze risico- en protectieve factoren is van belang om zicht te krijgen op wat ertoe leidt

dat jongeren zich in delinquent gedrag gaan engageren of wat net niet. Ook al ligt de relatieve

prevalentie van delinquent of antisociaal gedrag hoger ten aanzien van de gewone populatie, er is

nog steeds een aanzienlijk deel van jongeren met een verstandelijke beperking die geen delinquent

gedrag vertoont.

In de wetenschappelijke literatuur bestaat er eensgezindheid over het belang om een balans te

vinden tussen het elimineren van de risico’s en het verbeteren van protectieve factoren over

verschillende levensdomeinen heen (Luthar, Cicchetti & Becker, 2000). Meerdere meta-analyses

geven aan dat, om delinquent gedrag te verminderen, interventies zich moeten richten op

dynamische risicofactoren2 en protectieve factoren, gerelateerd aan delinquentie en recidive

(Andrews & Bonta, 2010). Om interventies en rehabilitatie van personen die delicten gepleegd

hebben te kaderen, werden een aantal rehabilitatiemodellen ontwikkeld.

2 Dynamische risicofactoren zijn factoren die vatbaar zijn voor verandering (Borum, 2000).

Page 16: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

5

1.5. Het Risk-Need-Responsivity Model

In de jaren tachtig ontwikkelden Andrews en Bonta het Risk-Need-Responsivity model (RNR)

(Andrews & Bonta, 2010). Het RNR-model is op wetenschappelijk onderzoek gestoeld en wordt

vanuit deze brede empirische basis ook als een evidence-based model beschouwd (Ogloff & Davis,

2004).

De ‘what-worksprincipes’ geven mee aan welke voorwaarden interventies moeten voldoen om

effectief te zijn. Het includeert onder andere 8 risicofactoren die een empirisch gestaafde predictieve

validiteit kennen voor recidive( Andrews & Bonta, 2010)

Het risicoprincipe slaat op de voorwaarde dat de interventie afgestemd is op het (recidive)risico van

de persoon.

Het behoefteprincipe stelt voorop dat een interventie moet ingrijpen op de dynamische

risicofactoren die gerelateerd zijn aan delinquentie (ook wel criminogene behoeftes genaamd). Deze

worden door Andrews en Bonta (2010) op basis van meerdere meta-analyses gespecifieerd in 8

risicofactoren. Die worden in het model verder opgesplitst in de ‘big four’ en de ‘moderate four’,

waarbij de eerste vier het sterkst voorspellend zijn voor delinquentie. Er wordt ook notie gemaakt

van de protectieve factoren waarin de risicofactoren dienen omgezet te worden (Andrews & Bonta,

2010).

Geschiedenis van antisociaal gedrag

Antisociale persoonlijkheidsstijl

Antisociale cognities

Antisociale peers

Gezinsomstandigheden/huwelijksomstandigheden

School – en werkomstandigheden

Vrije tijd

Middelenmisbruik

Tabel 4: Central Eight Criminogene behoeftes (Andrews & Bonta, 2010)

Het derde principe is het responsiviteitsprincipe. Dit bestaat uit enerzijds het algemene

responsiviteitsprincipe met sterke empirische evidentie voor cognitieve gedragsmatige en sociaal

leren strategieën en anderzijds het specifieke responsiviteitsprincipe dat wijst op de afstemming van

de behandeling op de mogelijkheden en leerstijlen van het individu. Volgens de grondleggers van het

RNR-model (Andrews & Bonta, 2010) zijn onder andere intelligentie en leeftijd kenmerken waaraan

Page 17: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

6

de behandeling dient afgestemd te worden. Daarnaast zijn er nog twee andere principes namelijk het

integriteits- en het professionaliteitsprincipe. Voor een uitgebreidere omschrijving wordt verwezen

naar Andrews en Bonta (2010).

1.6. Good Lives Model

Ward en Stewart ontwikkelden, deels vanuit kritiek op het RNR-model, het Good Lives Model (GLM)

dat zich profileert als een op sterkte gebaseerd perspectief (Ward, Göbbels, & Willis, 2014). Het RNR-

model focust volgens dezelfde auteurs namelijk enkel op het verminderen van de dynamische

risicofactoren door de toepassing van hun principes. Het GLM stelt dat de focus op het verminderen

van de criminogene behoeftes noodzakelijk, maar niet voldoende is voor de rehabilitatie van

delinquenten (Ward, Yates, & Willis, 2011). Het Good Lives Model wordt vooral toegepast bij

seksuele delinquenten, maar wint de laatste tijd aan invloed binnen de forensische psychiatrie en

andere sectoren (To, De Smet, Boers, & Vandevelde, 2013).

Het basisuitgangspunt van het GLM is dat personen die misdrijven gepleegd hebben, net zoals

iedereen, kernwaarden en levensprioriteiten nastreven (Purvis, Ward, & Willis, 2011). Dit wordt

binnen het GLM geconceptualiseerd door 11 categorieën van primaire levensbehoeftes, namelijk

leven, kennis, voortreffelijkheid in spel, voortreffelijkheid in werk, voortreffelijkheid in ‘agency’

(autonomie), innerlijke vrede, vriendschap, gemeenschap, spiritualiteit, geluk en creativiteit. Het

gewicht dat aan elk van die primary goods wordt gegeven, wordt individueel bepaald en reflecteert

de waarden van het individu. Naast de ‘primary goods’, zijn er ook de ‘secondary goods’. Dit zijn

hulpmiddelen die de primaire levensbehoeftes verzekeren (Purvis et al., 2011).

Delinquentie wordt geconceptualiseerd als een onaangepaste manier om de primaire

levensbehoeftes te verzekeren (Ward et al., 2014). Behandeling krijgt op die manier een holistische

oriëntatie, waarbij vooral nadruk wordt gelegd op het kernidee dat risicofactoren voor delinquent of

antisociaal gedrag het best ingeperkt worden door de personen bij te staan in hun welzijn en het

uitbouwen van een betekenisvol leven (Ward et al., 2014). Alle risicofactoren worden

geconceptualiseerd als interne of externe obstakels in het streven naar de primaire levensbehoeftes.

Zo wordt beperkt cognitief functioneren expliciet vooropgesteld als een interne barrière (Purvis et

al., 2011).

In tegenstelling tot het RNR-model is empirische evidentie over de effectiviteit van het GLM veel

minder voorhanden. Een aantal onderzoeken geven wel gunstige effecten op het

behandelingsverloop, de motivatie, de therapietrouw, het vervolledigen van de behandeling en

tenslotte de samenwerkingsrelatie bij de toepassing van het GLM bij (seksuele) delinquenten in de

gewone populatie (Simons, McCullar, & Tyler, 2006, geciteerd in Willis, Ward, & Levenson, 2014;

Pomp, 2009).

1.7. Naar een complementair perspectief

In het GLM is de detectie van criminogene behoeftes een belangrijke eerste stap, daar deze

geconceptualiseerd worden als barrières in het streven naar de primary goods (Ward et al., 2014). De

eerste stap is dus een raakvlak met het need-principe van het RNR-model. Pomp (2009) stelt dat het

RNR-model en het GLM-model elkaar principieel ook aanvullen. Waar het RNR-model immers

inspeelt op de criminogene behoeftes van een individu, richt het GLM zich meer op de positieve

Page 18: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

7

factoren van een individu met beiden als doelstelling om risicogedrag te ‘behandelen’ en terugval te

vermijden. To et al. (2013) pleiten eveneens voor een integratie van beide modellen, waarbij men op

een complementaire wijze aandacht heeft voor zowel risicobeheersing als voor het nastreven van de

primaire levensbehoeftes. Willis, Ward, & Levenson (2014) wijzen er op dat een adequate

operasionalisatie van het GLM in een behandeling zich richt op het verminderen van risico’s volgens

het RNR-kader en het aanreiken van manieren om de cliënten een betekenisvol leven te laten

opbouwen. Zij onderstrepen dat, wanneer risicoreductie uit het oog verloren wordt, dit kan leiden

tot ineffectieve behandeling en uiteindelijk hogere mate van recidive.

Andrews, Bonta en Wirmith (2011) gaan ervan uit dat een ondersteuning volgens het RNR-kader zich

eveneens richt op het algemeen welzijn van het individu en het versterken van diens protectieve

factoren. Daarnaast gaan ze er ook van uit dat het RNR reeds voldoende aandacht geeft aan

protectieve factoren en dat het GLM niets van effectiviteitswaarde aanbrengt (Andrews et al., 2011).

Ward, Yates en Willis (2011) nuanceren voorgaande kritiek door er op te wijzen dat het GLM

evenveel aandacht schenkt aan de criminogene behoeftes dan aan de promotie van de primaire

levensbehoeftes. Verder wijzen Purvis et al. (2011) op de overlap tussen beide modellen en stelt men

dat het GLM steeds de interne en externe barrières includeert in het behandelingsplan, maar dat de

link dient gelegd te worden met de primaire levensbehoeftes die de persoon daarmee dient te

bereiken.

Page 19: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

8

Hoofdstuk 2: Probleemstelling en onderzoeksvragen

In deze masterproef zal getracht worden een antwoord te geven op volgende probleemstelling:

Wat is de wetenschappelijke stand van zaken met betrekking tot de kennis over risico- en protectieve

factoren voor delinquentie bij jongeren met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd

of hier risico op lopen?

Operationaliseren van bovenstaande probleemstelling mondt uit in de volgende onderzoeksvragen:

Wat is internationaal aan kennis voorhanden rond risico- en protectieve factoren voor het

plegen van feiten en de aanraking met justitie bij jongeren met een verstandelijke

beperking?

Wat is de wetenschappelijke kennis rond de factoren uit het RNR-model en het GLM-model

bij jongeren met een verstandelijke beperking?

Op welke manier kan deze kennis gebundeld worden en geïmplementeerd worden in een

outreachwerking?

Page 20: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

9

Hoofdstuk 3: Methodologie

3.1.Systematisch literatuuronderzoek, cross-sectioneel onderzoek en

kwalitatief onderzoek

Voor het beantwoorden van de eerste 3 bovenstaande onderzoeksvragen wordt een systematische

literatuurstudie uitgevoerd. Hart stelt volgende definitie voorop:

The selection of available documents on the topic, which contain information, ideas, data

and evidence written from a particular standpoint to fulfill certain aims or express certain

views on the nature of the topic and how it is to be investigated, and the effective evaluation

of these documents in relation to the research being proposed (Hart, 1998, p. 13).

In navolging van Neuman (2011) kan dit verder gespecifieerd worden in het type van een

integratieve literatuurstudie waarbij de kennis van een bepaald onderwerp onderzocht wordt. Er

werd voor deze onderzoeksmethode gekozen omdat dit tegemoetkomt aan de vraag om

wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis te bundelen. Er bestaat op heden geen onderzoek die

de kennis systematisch bij elkaar brengt over de onderzoeksdoelgroep. Op basis daarvan werd een

praktijkinstrument opgesteld om tegemoet te komen aan hoger beschreven derde onderzoeksvraag

omtrent de integratie en implementatie van deze kennis in een outreachwerking. Een voorstelling

van het onderzoeksproces op basis van het IDI-model (Valcke, 2010) bevindt zich in bijlage.

In de tweede fase werd de wetenschappelijke kennis, geïntegreerd in het praktijkinstrument,

getoetst aan de praktijk van de forensische outreachwerking. De eerste stap was het invullen van het

instrument met de 3 individuele begeleiders over de jongeren die ze op heden begeleiden. Hier is er

sprake van een cross-sectioneel onderzoeksopzet (n=14) omdat er beoogd wordt om zicht te krijgen

op de prevalentie van de criminogene behoeftes en de protectieve factoren.

Een volgende fase bestond uit een kwalitatief onderzoekdesign waarbij de reflecties van de

professionals van 4HOBO omtrent het praktijkinstrument in het algemeen en de implementatie in

hun werking in het bijzonder, gebundeld en geanalyseerd werden. Op die manier konden mogelijke

aanpassingen van het instrument op maat van 4HOBO gemaakt worden, aanbevelingen naar

implementatie en gebruik geformuleerd worden, en kan er tenslotte zicht gekregen worden op de

bruikbaarheid en wenselijkheid van dergelijk instrument in de outreachwerking 4HOBO.

3.2. Setting

Centrum OBRA heeft sinds een aantal jaar een werking voor volwassenen met een verstandelijke

beperking die geïnterneerd zijn in de gevangenis van Gent. Sinds november 2013 hebben zij een

project dat zich aan de andere kant van het continuüm situeert. Forensisch outreachwerking 4HOBO

spitst zich namelijk toe op jongeren met een (vermoeden van) een verstandelijke beperking die

risicovol gedrag vertonen of reeds feiten hebben gepleegd. Men beoogt door outreachende

ondersteuning aan deze jongeren en hun professioneel/natuurlijk netwerk, de instroom in het

justitiële kader te beperken en uiteindelijke detentie te voorkomen (Vanden Hende, 2013).

Page 21: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

10

4HOBO bestaat uit 3 begeleiders die individueel een aantal jongeren ondersteunen. Men werkt

outreachend omdat er ondersteuning geboden wordt in het natuurlijk leefmilieu van de jongere,

waar de finaliteit er in bestaat om met alle betrokken actoren een nieuw engagement te creëren

(Morisse, De Neve, & Roets, 2014). Men legt er de nadruk op dat de aanmelding voor de leeftijd van

16 jaar dient te gebeuren, maar leeftijd in se wordt niet aangewend als een exclusiecriterium.

Aanmelding gebeurt doorgaans door personen uit het professioneel netwerk van de jongere. Deze

schatten immers in dat het risico op verderzetting van delinquent gedrag na het bereiken van de

meerderjarigheidsgrens een reële mogelijkheid is.

In de loop van 2013 stelde 4HOBO de vraag om systematisch de kennis rond risico- en protectieve

factoren voor delinquentie te bundelen op maat van de doelgroep en op zoek te gaan naar manieren

om deze te integreren in hun werking, teneinde hun klinische beoordeling over risico- en protectieve

factoren en het handelen volgens hun buikgevoel (L. Bollaert, persoonlijke mededeling, 2014), aan te

vullen met wetenschappelijk gebaseerde kennis.

3.3. Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie in het literatuuronderzoek is gelijklopend aan de doelgroep van 4HOBO,

namelijk jongeren met een (licht of borderline) verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd

of hier risico op lopen. De zoekcriteria om onder andere deze doelgroep te specifiëren in het

selectieproces van de literatuurstudie bevinden zich in bijlage 1.

Voor de tweede fase van het masterproefonderzoek, namelijk het cross-sectioneel onderzoek,

werden de 14 lopende cases in de maand februari 2015 geselecteerd als steekproef. Er waren geen

exclusiecriteria.

Het kwalitatief onderzoek werd uitgevoerd op basis van de reflecties van de 3 professionals die

outreachend de 15 jongeren begeleiden.

3.4. Onderzoeksopzet

3.4.1. Systematisch literatuuronderzoek

In september werd het literatuuronderzoek opgestart. De eerste fase bestond uit het definiëren van

de relevante concepten met betrekking tot de probleemstelling en de onderzoeksvragen. Bijlage 1

geeft een overzicht van de gebruikte zoektermen en onderlinge combinaties. De geraadpleegde

databanken zijn Web of Science en PubMed.

Vervolgens werden alle potentiële bronnen gelokaliseerd (n=115). Om deze bronnen te screenen

werden per onderzoeksvraag criteria ontwikkeld, die in acht genomen werden bij het lezen van de

titel en de abstract. Deze criteria bevinden zich in bijlage 2. Dit resulteerde in een totaal van 27

geïncludeerde bronnen. Om Nederlandstalige studies en andere bronnen die niet uit een Engelstalige

wetenschappelijk tijdschrift komen, te includeren, werd google.scholar.be eveneens geraadpleegd.

Tenslotte werden ook de referentielijsten van de bronnen gescreend.

Een volgende stap was het identificeren en bijhouden van relevante informatie voor elke bron. Alle

bruikbare onderzoeken werden geïnventariseerd in een persoonlijke databank op basis van het

programma Mendeley. Daarvoor werden fiches opgesteld waarin de onderzoeksvraag,

Page 22: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

11

methodologie, conclusie, eigen kritische bemerkingen en link met de probleemstelling van deze

masterproef genoteerd werden.

De resultaten van het literatuuronderzoek worden in hoofdstuk 4 beschreven. Daarbij wordt steeds

een inleiding gegeven van de onderzochte risicofactoren op basis van onderzoek uit de algemene

populatie, waarna de bronnen van het systematisch literatuuronderzoek besproken worden.

3.4.2. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek

Op basis van de eerste fase van het onderzoek werd een praktijkinstrument opgesteld dat als

leidraad kan dienen om risico- en protectieve factoren in rekening te brengen bij de doelgroep van

4HOBO. Specifiek kan dit aangewend worden als enerzijds een assessmenttool om een beeld te

schetsen van de aanwezigheid van de risicofactoren- en protectieve factoren bij de jongeren die

outreachende ondersteuning genieten door 4HOBO. Anderzijds is het een document dat in de

toekomst geïntegreerd kan worden in het handelingsplan.

Om de bruikbaarheid van dit document aan de praktijk te toetsen, wordt volgend cross-sectioneel en

kwalitatief onderzoek vooropgesteld.

Als eerste stap werd bij de 14 lopende cases van jongeren het formulier systematisch ingevuld.

Daardoor wordt een individueel profiel opgesteld van de jongere en de aanwezige risico- en

protectieve factoren. Eveneens kan op die manier een algemeen zicht gekregen worden op de

prevalentie van die factoren in de huidige doelgroep van 4HOBO.

Een tweede stap bestond uit een kwalitatief interview aan de hand van halfgestructureerde vragen

met de afzonderlijke begeleiders. Op die manier werden hun reflecties naar bruikbaarheid en

wenselijkheid over de tool en de implementatie ervan in hun werking, gebundeld. De begeleiders

ondertekenden, voorafgaand aan het onderzoeksmoment, een ‘informed consent’. Dit bevindt zich

in bijlage 9. Na het onderzoek werd voor de participanten de mogelijkheid gecreëerd om kennis te

nemen van de resultaten van dit onderzoek. Initieel was het de bedoeling dat dit met het volledige

team van 4HOBO gebeurde, maar omwille van professionele verplichtingen kon enkel de

projectverantwoordelijke, Leen Bollaert, participeren.

3.5. Instrumenten

Aan de hand van het praktijkinstrument, op basis van de criminogene behoeftes en protectieve

factoren van het RNR-model, werd in kaart gebracht welke factoren bij de n=14 jongeren aanwezig

waren. Dit gebeurde door samen met de begeleider voor elke jongere (geanonimiseerd) het

formulier in te vullen. De naam van de jongeren werd niet vermeld en niet genoteerd, waardoor de

identiteit van de jongeren voor de onderzoeker louter als numeriek gezien werd.

Bij het kwalitatief luik werd gebruik gemaakt van een halfgestructureerd interview als

dataverzamelingsmethode. Volgende vragen stonden daarbij centraal:

Hoe verliep in het algemeen het invullen van het instrument bij jullie cases? Wat waren de

knelpunten? Wat dient aangepast te worden?

Wat is uw mening of bedenking specifiek per criminogene behoefte en/of protectieve factor?

Op welke wijze kan het geïntegreerd worden in het ondersteuningsverloop van de jongeren?

Page 23: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

12

o Wat is uw mening over de wenselijkheid van de implementatie in de werking?

o Op welk moment in het traject van de jongere ziet u het instrument werkbaar? Hoe

ziet u dit werkbaar?

o Hoe ziet u dit mogelijk in een outreachwerking?

3.6. Analyse

De prevalentie van de risico- en protectieve factoren werd in kaart gebracht op basis van descriptieve

statistiek. Door de beperkte grootte van de steekproef kunnen deze resultaten niet veralgemeend

worden naar de volledige onderzoekspopulatie (Moerkerke, 2013).

De halfgestructureerde interviews werden geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse.

Onder een thematische analyse wordt een analyse van de hoofdthema’s, gevonden in interviews en

andere kwalitatieve data, verstaan. Het identificeren, onderscheiden en verfijnen van de

verschillende thematieken mondt uit in een boomstructuur waar de thema’s weergegeven worden

(Van Hove & Claes, 2011).

Page 24: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

13

Hoofdstuk 4: Resultaten

4.1.Risicofactoren: algemene bundeling en de ‘central eight’ van het

RNR-model.

De resultaten van het systematisch literatuuronderzoek met betrekking tot risicofactoren worden

opgesplitst in individuele factoren, omgevingsfactoren, gezinsfactoren en school- en

vriendengroepfactoren. Deze worden gekaderd binnen het RNR-model.

4.1.1. Individuele factoren

Demografisch lopen jongeren met een verstandelijke beperking een hoger risico op delinquent

gedrag. Holland et al. (2002) bestuderen, aan de hand van een meta-analyse, karakteristieken van

delinquenten met een verstandelijke beperking, in vergelijking met niet- delinquente personen met

een verstandelijke beperking. Daaruit komt naar voor dat jong en man zijn de belangrijkste

predictoren zijn in de aanraking met justitie. Verder kent een verstandelijke beperking een hogere

prevalentie bij jongens, waardoor de risicofactor ‘man zijn’ een significant hogere prevalentie kent

(Dickson, et al., 2005; Emerson & Hatton, 2005). Uit Nederlands onderzoek van Douma et al. (2007)

komt naar voor dat jongens met een licht of borderline verstandelijke beperking significant meer

delinquent gedrag stellen dan jongens zonder verstandelijke beperking. Bij meisjes met en zonder

verstandelijke beperking is dit verschil echter niet significant. Zij concluderen bijgevolg dat vooral

jongens met een licht of borderline verstandelijke beperking risico lopen op antisociaal gedrag en het

plegen van feiten.

Onderzoek van Simonoff et al. (2004) exploreert welke factoren antisociaal gedrag in de adolescentie

en latere levensloop voorspellen. Daaruit blijkt dat bij jongeren onder de 17 jaar een significante

directe relatie is tussen een laag IQ en delinquentie. In andere periodes van de levensloop is deze

relatie in hun onderzoek indirect via andere variabelen zoals delinquente vrienden en de

aanwezigheid van een conductstoornis.

In het RNR-model wordt één statische risicofactor geïncludeerd, namelijk een geschiedenis van

antisociaal gedrag. Dit bestaat uit een vroege eerste arrestatie, een groot aantal eerdere delicten en

een jonge leeftijd van eerste delict, maar niet de ernst van het delict (Andrews & Bonta, 2010).

Koolhof et al. (2007) onderzoeken, op basis van een secundaire analyse van de Pittsburgh Youth

Study, verschillen tussen jongens van 14 tot 23 jaar die feiten hebben gepleegd met en zonder een

verstandelijke beperking. Ook vergelijkt men een aantal variabelen in vergelijking met niet-

delinquente jongens met een verstandelijke beperking. In hun onderzoek wordt een verstandelijke

beperking gedefinieerd door een IQ-score onder 85, waardoor borderline verstandelijke beperking

geïncludeerd wordt. Delinquentie wordt in kaart gebracht op basis van twee zelfrapportageschalen

en officiële registreerde delinquentiegegevens. Vooreerst brengt men verschillen in kaart op het vlak

van de beginleeftijd en frequentie van delinquentie. De resultaten op basis van de informatie die de

jongeren zelf verstrekken, geven aan dat de twee steekproeven niet significant verschillen op het

vlak van deze twee variabelen. Echter, dezelfde analyse met officiële gegevens resulteert wel in een

significant verschil. Concreet houdt dit in dat, hoewel de jongeren van beide steekproeven gelijke

Page 25: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

14

frequenties van voorafgaande feiten aangeven, de jongeren met een verstandelijke beperking meer

officieel geregistreerde veroordelingen achter de rug hebben.

Later grootschalig cohortonderzoek van Zhang et al. (2011) in Noord-Amerika sluit daar bij aan. Via

zelfrapportage bij ruim 5000 jongeren met en zonder beperking blijkt dat onder andere de leeftijd

van de eerste aanraking met het jeugdrechtsysteem significant eerder is bij jongeren met een

beperking. De kans op recidive is significant groter en de ‘survival times’ tussen veroordelingen zijn

tot 3 keer korter, wat wijst op een verhoogd risico op meer veroordelingen die elkaar sneller

opvolgen.

Deze studies lijken er op te wijzen dat, hoewel er geen evidentie is voor een groter aantal delicten of

een vroegere aanvang, de contacten met het jeugdrechtsysteem vroeger en vaker voorkomen bij

jongeren met een verstandelijke beperking. Dit wijst op een grotere “pakkans” bij jongeren met een

verstandelijke beperking.

Impulsiviteit is een belangrijke risicofactor in de ontwikkeling van delinquentie in de algemene

populatie (Farrington, Loeber, & Ttofi, 2012). Een recente meta-analyse van Bexkens et al. (2014)

brengt in kaart dat het hebben van een verstandelijke beperking gekenmerkt wordt door een deficit

in inhibitievaardigheden.

In de studie van Koolhof et al. (2007) worden twee constructen op het vlak van impulsiviteit

gemeten, namelijk cognitieve en gedragsmatige impulsiviteit. Cognitieve impulsiviteit slaat op de

mate waarin iemand de eigen cognities en aandacht kan reguleren (White et al., 1994). Dit wordt

gemeten door de Eysenck Impulsivity Scale, Trail Making Test, Stroop Color Test en Word

Association Test. Gedragsmatige impulsiviteit slaat verder op de mate waarin iemand controle

uitoefent op het eigen gedrag (White et al., 1994). Dit wordt in kaart gebracht door zelf-, ouder- en

leerkrachtrapportage, het uitvoeren van taken en bijhorende observeergegevens. Daaruit blijkt dat

jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking significant meer gedragsmatige en cognitieve

impulsiviteit vertonen dan jeugddelinquenten zonder verstandelijke beperking.

Later onderzoek van Asscher, van der Put, & Stams (2012) tracht eveneens om verschillen tussen

jeugddelinquenten met en zonder verstandelijke beperking in kaart te brengen, dit op basis van een

secundaire analyse van de Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA) Validation Study. In

hun onderzoek wordt gebruik gemaakt van de “klassieke definitie” van een verstandelijke beperking,

namelijk een IQ onder de 70. Op het vlak van attitude concludeert men eveneens dat de jongeren

met een verstandelijke beperking impulsiever zijn. Onderzoek van Kaal et al. (2012) spreekt dit

tegen. Daarin worden een aantal functionerings- en persoonlijkheidskarakteristieken bij Nederlandse

jeugddelinquenten onderhevig aan een PIJ-maatregel onderzocht. Deze ‘Plaatsing in een Inrichting

voor Jeugdigen’ is bedoeld voor jongeren met een ontwikkelings- of psychische stoornis die feiten

hebben gepleegd. Men gebruikt de ‘Juvenile Forensic Profile’, een instrument dat een arsenaal aan

risicofactoren op 7 levensdomeinen in kaart brengt. Er worden 3 groepen onderscheiden, namelijk

jongeren met een IQ onder de 70, jongeren met een borderline verstandelijke beperking (IQ tussen

de 70 en de 85) en tenslotte jongeren zonder verstandelijke beperking. Dit onderzoek vindt geen

significant verschil op het vlak van impulscontrole tussen jeugddelinquenten met of zonder

(borderline) verstandelijke beperking. Alle jeugddelinquenten uit dit onderzoek tonen een gelijkmatig

gebrek aan impulscontrole, ongeacht het intelligentieniveau. Een kanttekening is wel dat alle

jongeren onderhevig aan een PIJ-maatregel, ontwikkelings- of psychische problemen hebben.

Page 26: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

15

Impulsiviteit is een belangrijk kenmerk van een antisociale persoonlijkheid, wat de tweede

criminogene behoefte van het RNR-model inhoudt. Deze houdt, naast impulsiviteit, een

persoonlijkheid in gekarakteriseerd door volgende kenmerken: genotzoekend, rusteloos, laag

probleemoplossend vermogen, moeite met planning, zich tekort gedaan voelen, agressieve

handelingen (verbaal en/of fysiek) en tenslotte vervreemding van anderen en de ruimere

samenleving (Andrews & Bonta, 2010). Het zijn deze kenmerken die ook centraal staan in de

risicofactoren voor een life-course persistent verloop van delinquentie bij jongeren (Andrews &

Bonta, 2010; Mofitt et al., 2002). Een aantal karakteristieken van deze risicofactor zijn verweven met

de adolescentenleeftijd. Jongeren zijn immers avontuurlijker aangelegd, impulsiever en op zoek naar

risico’s (Steinberg, 2005). Asscher et al. (2012) geven aan dat, naast een hogere mate van

impulsiviteit, de jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking minder controle hebben over

hun antisociaal gedrag, een lagere frustratiedrempel tonen en tenslotte meer verbale en fysieke

agressie tonen dan jeugddelinquenten zonder verstandelijke beperking. Lösel en Farrington (2012)

draaien de probleemstelling om en stellen dat, vanuit de verstandelijke beperking, protectieve

factoren zoals praktisch probleemoplossend vermogen, sociale competenties en het kunnen plannen

significant minder aanwezig zijn.

Jongeren met een verstandelijke beperking hebben verder ook problemen op het vlak van sociale

informatieverwerking en sociale probleemoplossingsvaardigheden. Onderzoek van Van

Nieuwenhuijzen et al. (2005) toont aan dat kinderen uit de lagere school met een licht verstandelijke

beperking moeite hebben met het verwerken van sociale informatie, het interpreteren van

andermans gedrag, het reguleren van emoties en het formuleren van gepaste gedragsalternatieven.

Dit werkt dan ook delinquent en antisociaal gedrag in de hand (Van Nieuwenhuijzen et al., 2005; Van

Nieuwenhuijzen et al., 2006).

Naast problemen met sociale informatieverwerking, zijn er nog een aantal factoren op het vlak van

cognitieve en sociale vaardigheden. Kaal et al. (2012) tonen aan dat jongeren met een verstandelijke

beperking (IQ onder de 85) significant meer problemen hebben op het vlak van sociale vaardigheden

in vergelijking met jeugddelinquenten zonder verstandelijke beperking. Onderzoek van Asscher et al.

(2012) brengt in kaart dat jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking meer problemen

hebben met het overzien van de gevolgen van hun gedrag. Verder hebben ze minder

probleemoplossende vaardigheden en moeite in het omgaan met anderen en moeilijke situaties.

Tenslotte ervaren ze ook problemen met het reguleren van hun emoties. Vervolgonderzoek van Van

der Put, Asscher, Stams en Moonen (2014) neemt de impact van een aantal risicofactoren voor

recidive onder de loep. Een onverwacht resultaat is dat, de risicofactoren op het vlak van

vaardigheden die in hun eerder onderzoek significant meer aanwezig zijn, op vlak van recidive

significant minder voorspellend zijn bij jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking. Hoe

minder vaardigheden jongeren met een verstandelijke beperking hebben, hoe significant minder de

kans op recidive. Van der Put et al. (2014) verklaren dit door te wijzen op de verminderde kans die

jongeren met een matige of ernstige verstandelijk beperking hebben op delinquentie. Het zijn vooral

jongeren met licht en borderline verstandelijke beperking die risico op recidive lopen.

Verder zijn er ook een aantal risicofactoren op het vlak van psychopathologie, namelijk in de

aanwezigheid van ontwikkelingsstoornissen, gedrags- of emotionele stoornissen of psychiatrische

problemen. Gedrags- en emotionele problemen zijn factoren die delinquent en antisociaal gedrag

voorspellen bij jongeren in de algemene populatie (Burke, Loeber, & Birmaher, 2002; Pechorro et al.,

Page 27: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

16

2014). Psychopathologie kent een hogere prevalentie bij jongeren met een verstandelijke beperking.

Elke psychiatrische ICD-10 stoornis, een conductstoornis, angststoornis, ADHD en een pervasieve

ontwikkelingsstoornis (autismespectrumstoornis) kent een significant hogere prevalentie onder

kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking (Emerson, 2003). Dekker, Koot, van der Ende

en Verhulst (2002) besluiten dat bijna 50 procent van de jongeren met een verstandelijke beperking

in Nederland in het klinische gebied scoort van de Child Behavior Checklist (CBCL) en de Teachers

Report Form (TRF), wat wijst op één of meerdere gedrags- of emotionele stoornissen. Dit is

significant meer dan het algemene gemiddelde bij jongeren van 18 procent. Later onderzoek van

Douma et al. (2007) bestudeert de voorspellende waarde van gedrags- en emotionele problemen op

antisociaal gedrag. Dit wordt in kaart gebracht door de Nederlandse versie van de CBCL en de TRF bij

jongeren van 11 tot 24 jaar met een licht of borderline verstandelijke beperking. Vooral

externaliserend probleemgedrag en de subschalen sociale -, agressie- en aandachtsproblemen

voorspellen antisociaal gedrag. Dickson et al. (2005) concluderen aan de hand van zelfrapportage bij

jongeren met een verstandelijke beperking, dat antisociaal gedrag bij hen significant meer voorkomt

in vergelijking met jongeren zonder verstandelijke beperking. In een volgende fase onderzoekt men

welke predictoren voorspellend zijn voor het antisociaal gedrag en aldus de relatie met een

verstandelijke beperking modereren. Daaruit blijkt dat de aanwezigheid van een ICD-10stoornis een

significant hogere prevalentie kent bij de doelgroep én voorspellend is voor het antisociaal gedrag.

Een conductstoornis hangt nauw samen met antisociaal en delinquent gedrag, daar veel delinquente

handelingen klinische criteria van een conductstoornis zijn (Murray & Farrington, 2010). Een

conductstoornis komt significant meer voor bij jongeren met een verstandelijke beperking (Emerson,

2003). Simonoff et al. (2004) geven aan dat een lager IQ indirect gerelateerd is met delinquentie,

daar een lager IQ direct geassocieerd is met een conductstoornis.

Onderzoek uit de algemene populatie associeert ADHD in de kindertijd met antisociaal en delinquent

gedrag in de adolescentie en verdere levensloop (Belcher, 2014). Sibley et al. (2011) tonen aan dat

jongens met ADHD slechter scoren op alle delinquentie-uitkomsten van de Self-Reported

Delinquency Questionnaire (SRD) dan jongens zonder ADHD. Zo hebben ze meer en ernstigere feiten

gepleegd in het afgelopen jaar en zijn ze vroeger begonnen met delictgedrag. De comorbiditeit van

ADHD en een verstandelijke beperking is hoog (Emerson, 2003; Emerson & Hatton, 2005) waardoor

te verwachten is dat ook deze risicofactor een hogere prevalentie kent. Douma et al. (2007)

erkennen de hogere prevalentie van ADHD en concluderen dat aandachtsproblemen bij jongeren

met een licht of borderline verstandelijke beperking antisociaal gedrag voorspellen. Ander

onderzoek geeft aan dat ADHD niet vaker aanwezig is. Zo resulteert het onderzoek van Koolhof et al.

(2007) in de bevinding dat ADHD niet significant verschillend voorkomt bij de jeugddelinquenten met

een verstandelijke beperking. Zij vergelijken verder ook verschil in prevalentie van ADHD tussen de

jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking en de controlegroep van jongeren met een

verstandelijke beperking die geen feiten hebben gepleegd. Ook hier was er geen significant verschil

in de aanwezigheid van ADHD, wat een tegenindicatie is voor de hypothese dat ADHD een

significante risicofactor is bij jongeren met een verstandelijke beperking. Ook Kaal et al. (2012) geven

aan dat de prevalentie van ADHD niet significant verschilt tussen jongeren met of zonder een

verstandelijke beperking.

Antisociale cognities en attitude zijn uit onderzoek in de algemene populatie voorspellend voor

delictgedrag (Andrews & Bonta, 2010). Dit is tevens de derde risicofactor van het RNR-model en

Page 28: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

17

houdt een identificatie met criminele personen, een negatieve attitude tegenover de wet en het

geloof dat misdaad loont, in (Andrews & Bonta, 2010).

Op basis van ‘the Perception of Antisocial Behavior Scale’, een vragenlijst die aan de hand van

zelfrapportage de attitude tegenover antisociaal gedrag in kaart brengt, komt uit de studie van

Koolhof et al. (2007) naar voor dat de jongeren met een verstandelijke beperking significant meer

antisociaal gedrag bewonderen, dit in vergelijking met jeugddelinquenten zonder verstandelijke

beperking. Later onderzoek van Asscher et al. (2012) weerlegt dit echter. De risicofactor

‘bewondering voor antisociaal gedrag’ komt in hun onderzoek immers significant minder voor bij

jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking. Het is mogelijk dat het ontbreken van

consensus over deze risicofactor te wijten is aan de verschillende definities van een verstandelijke

beperking. Waar Koolhof et al. (2007) een bovengrens van een IQ-score van 85 hanteren, ligt dit bij

het onderzoek van Asscher et al. (2012) op een IQ-score van 70.

Invulling van de vrije tijd is een volgende factor die een risicocomponent kan hebben en het is een

criminogene behoefte in het RNR-model (Andrews & Bonta, 2010). In het RNR-model wordt dit

omschreven als een onzinvolle invulling van de vrije tijd en weinig deelname aan georganiseerde

recreationele activiteiten. Vanuit onderzoek in de algemene jeugdpopulatie is geweten dat een

ongestructureerde vrije tijd een risicofactor is voor de ontwikkeling en in standhouding van

delinquentie (Van der Laan & Blom, 2006).

De invloed van de vrijetijdsinvulling bij jeugddelinquentie door jongeren met een verstandelijke

beperking wordt onderbelicht in wetenschappelijk onderzoek. Wel toont een studie dat kinderen en

jongeren met een verstandelijke beperking zich minder vaak engageren in recreationele activiteiten,

wat wijst op een hogere prevalentie van de RNR-risicofactor (Solish, Perry, & Minnes, 2010).

Onderzoek van Asscher et al. (2012) concludeert dat er geen significant verschillen zijn in

risicofactoren op het niveau van de vrijetijdsinvulling. Op basis daarvan kan (voorzichtig)

geconcludeerd worden dat de risicofactor vrije tijd evenveel meespeelt bij jongeren met een

verstandelijke beperking.

Het gebruik en/of misbruik van middelen is een volgende risicofactor. Dit is tevens een geïncludeerde

criminogene behoefte in het RNR-model (Andrews & Bonta, 2010). In de algemene jeugdpopulatie is

er een samenhang tussen middelenmisbruik en delinquentie (Rayner et al., 2005; van der Put,

Creemers, & Hoeve, 2014).

Systematisch literatuuronderzoek van McGillicuddy (2006) toont aan dat de prevalentie van

middelengebruik bij adolescenten en volwassenen met een verstandelijke beperking iets lager ligt

dan in de algemene populatie. Het gebruik van alcohol of illegale drugs bij personen met een

verstandelijke beperking resulteert wel vaker in alcohol- of middelenmisbruik en negatieve gevolgen

van het gebruik (McGillicuddy, 2006; Didden, Embregts, van der Toorn, & Laarhoven, 2009). De

associatie tussen middelenmisbruik en delinquentie wordt bij personen met een verstandelijke

beperking sterk onderbouwd (Holland et al., 2002; McGillivray & Moore, 2001; Tenneij & Koot, 2007;

To et al., 2014).

Asscher et al. (2012) besluiten dat, hoewel de prevalentie van alcohol- en druggebruik minder hoog

is, de risicofactor een gelijke invloed heeft op delinquentie. Onderzoek van Kaal et al. (2012)

onderstreept het risico dat jongeren met een borderline verstandelijke beperking hebben op

Page 29: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

18

druggebruik. Zij vinden in hun onderzoek wel een significant hogere prevalentie van druggebruik.

Kaal et al. (2012) includeren echter een borderline verstandelijke beperking, waar Asscher et al.

(2012) het klassieke criterium hanteren (IQ-score onder 70). Dit geeft, in lijn met Van der Nagel en

Kea (2013), evidentie voor het groter risico van middelengebruik of –misbruik bij jongeren met een

borderline verstandelijke beperking.

4.1.2. Risicofactoren in de sociale- of woonomgeving

Onderzoek in de algemene populatie toont aan dat buurtfactoren risicovol kunnen zijn in de

ontwikkeling en instandhouding van jeugddelinquentie. Deze factoren kunnen immers zowel direct

als indirect gekoppeld worden aan delinquent gedrag. De afwezigheid van sociale controle,

verarming van de buurt en delinquente personen in de sociale omgeving werkt crimineel gedrag in

de hand (Loeber et al., 2011; Chung & Steinberg, 2006).

Dickson et al. (2005) stellen een indirecte relatie vast tussen een lage intelligentie en antisociaal

gedrag. Jongeren met een verstandelijke beperking leven immers significant vaker in armoede en

hebben vaker een moeder met een laag opleidingsniveau dan jongeren zonder verstandelijke

beperking. Deze buurtfactoren zijn in dit onderzoek voorspellend voor antisociaal gedrag. Emerson

en Halpin (2013) onderzoeken via ouder- en zelfrapportage antisociaal gedrag en bijhorende

risicofactoren bij jongeren met een licht tot matige verstandelijke beperking. Een opmerkelijk

resultaat is dat, wanneer gecontroleerd wordt voor buurtfactoren zoals leven in een eenoudergezin,

achtergestelde buurt of het ervaren van sociaaleconomische deprivatie, een verstandelijke beperking

fungeert als een protectieve factor voor antisociaal gedrag. Ook Koolhof et al. (2007) concluderen

dat jongeren met een verstandelijke beperking die feiten gepleegd hebben vaker in een slechte buurt

wonen en dat dit bovendien voorspellend is voor delinquentie.

Verder oefenen sociale buurtfactoren een invloed uit op andere risicofactoren. Zo illustreren

Emerson en Hatton (2007) hoe buurtfactoren de relatie tussen intelligentie en een conductstoornis

modereren. Immers, bij het controleren voor een aantal omgevingsfactoren (leven in een

eenoudergezin, leven onder de armoedegrens en tenslotte werkloosheid van een ouder) daalt het

risico van een conductstoornis bij jongeren met een verstandelijke beperking met 31 procent.

4.1.3. Factoren op het niveau van de vriendengroep

Uit onderzoek in de algemene populatie (Farrington, Ttofi, & Coid, 2009; Haynie & Osgood, 2005)

wordt een gebrek aan vrienden, antisociale vrienden en gevoeligheid aan groepsdruk geïdentificeerd

als risicofactoren. Dit houdt de vierde risicofactor van het RNR-model in, namelijk ‘antisociale peers’

(Andrews & Bonta, 2010).

Ook bij deze risicofactor is er een sterke verwevenheid met de adolescentenleeftijd. Jongeren plegen

meer delicten in groep dan volwassenen en zijn gevoeliger voor groepsdruk (Cunneen & White, 2007

in Richards, 2011). Verder zijn er een aantal onderzoeken die analyseren in welke mate jongeren met

een verstandelijke beperking onderhevig zijn aan deze risicofactoren en hoe dit in relatie staat met

delinquentie.

Uit de studie van Simonoff (2004) komt naar voor dat, in de transitie naar de volwassenheid (17 tot

21 jaar), een verstandelijke beperking indirect gerelateerd is met delinquentie. Een lager IQ staat

immers significant in relatie met meer delinquente peers, wat op zijn beurt significant het plegen van

Page 30: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

19

feiten voorspelt. Onderzoek van Koolhof et al. (2007) geeft aan dat jeugddelinquenten met een

verstandelijke beperking minder prosociale vrienden hebben en vaker optrekken met delinquente

peers dan jongeren zonder verstandelijke beperking of jongeren met een verstandelijke beperking

die geen feiten hebben gepleegd. Kaal et al. (2012) besluiten daartegenover dat jeugddelinquenten

met een verstandelijke beperking significant minder gefocust zijn op delinquente peers. Ook Asscher

et al. (2012) geven aan dat antisociale vrienden en intieme relaties met antisociale personen

significant minder aanwezig zijn bij jongeren met een verstandelijke beperking. Een volgende

risicofactor op het niveau van de vriendengroep is de gevoeligheid aan groepsdruk. Eén van de

factoren die Kaal et al. (2012) in kaart brengen bij jeugddelinquenten met en zonder een

verstandelijke beperking, is problemen op het vlak van ‘strength of character’, wat slaat op een

gevoeligheid aan groepsdruk en andermans opinie. Ongeveer 70 procent van de jeugddelinquenten

met een verstandelijke beperking (IQ onder de 85) ervaren serieuze problemen op dit vlak, wat

significant meer is dan de 50 procent bij jongeren zonder verstandelijke beperking. Eerder

onderzoek van Koolhof et al. (2007) sluit daar bij aan en stelt dat jeugddelinquenten met een

verstandelijke beperking minder resistent zijn tegen groepsdruk.

4.1.4. Schoolse en/of werkgerelateerde factoren

Verder zijn er ook een aantal factoren die zich op het schoolse domein situeren. Vanuit onderzoek in

de algemene populatie blijkt er een relatie te bestaan tussen zwakke schoolprestaties, drop-out,

spijbelen, demotivatie voor onderwijs en delinquentie (Andrews & Bonta, 2010). Deze aspecten zijn

kenmerken van de vijfde risicofactor van het RNR-model, namelijk risicovolle school- of

werkomstandigheden.

Door de cognitieve en sociale beperkingen valt het te verwachten dat jongeren met een

verstandelijke beperking hier onderhevig zijn aan risicofactoren. Een verstandelijke beperking houdt

immers problemen in op het vlak van het verwerken van informatie, executieve functies,

probleemoplossende vaardigheden en het veralgemenen van kennis (Moonen et al., 2011).

Koolhof et al. (2007) onderbouwen de hogere prevalentie van risicofactoren op schoolniveau. Ze

geven immers aan dat jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking significant vaker een

schooljaar blijven zitten en slechtere prestaties behalen dan jeugddelinquenten zonder

verstandelijke beperking of jongeren met een verstandelijke beperking die geen feiten hebben

gepleegd. Ook onderzoek van Kaal et al. (2012) illustreert de problemen op het vlak van

schoolprestaties die jongeren met een verstandelijke beperking ervaren. Jongeren met een

verstandelijke beperking lijken ook meer vroegtijdig school te verlaten. Chitsabesan et al. (2007)

concluderen dat 50 procent van de jongeren met een verstandelijke beperking die feiten hebben

gepleegd tijdelijk of permanent uit het onderwijs geschorst zijn. Daartegenover zouden jongeren met

een verstandelijke beperking minder problemen ervaren in het aansluiting vinden met de school

(Kaal et al., 2012).

Op het vlak van werk zijn er ook een aantal risicofactoren geïdentificeerd, doch enkel op basis van

onderzoek met volwassenen. Wheeler, Clare en Holland (2013) besluiten dat personen met een

verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd minder werk of regulier geplande

weekactiviteiten hebben, dit in vergelijking met personen met een verstandelijke beperking die geen

delinquent gedrag vertonen. Meer nog, volwassenen zonder gestructureerde dagroutine hebben 30

maal meer kans om feiten te plegen. Systematisch literatuuronderzoek van Ball en Fazil (2013) draait

Page 31: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

20

de vraagstelling om en concludeert voorzichtig dat een zinvolle dagbesteding bij mensen met een

verstandelijke beperking risicovol gedrag vermindert.

4.1.5. Gezinsfactoren

De vijfde factor in het RNR-model zijn risicovolle gezins- of huwelijksomstandigheden (Andrews &

Bonta, 2010). In deze masterproef worden de huwelijksomstandigheden achterwege gelaten. Het

slaat aldus op het perspectief dat het gezin heeft op antisociaal gedrag en de bijhorende

verwachtingen daaromtrent naar hun kind toe. Een lage kwaliteit van interpersoonlijke relaties

binnen het gezin en een gebrek aan sturing/toezicht vallen ook onder de risicovolle

gezinsomstandigheden.

Uit een meta-analyse van Hoeve et al. (2009) in de algemene jeugdpopulatie blijkt dat een slechte

relatie met de ouders, een onveilige hechtingsbasis van het kind, zwakke opvoedingspraktijken,

ouderlijke verwaarlozing en familiale stress, delinquent gedrag in de adolescentie en verdere

levensloop voorspellen. In het bijzonder het gebrek aan supervisie en monitoring blijkt een sterke

voorspellende factor te zijn voor delinquentie. Leschied, Chiodo, Nowicki en Rodger (2008) voegen

meta-analytisch een straffende en/of inconsistente opvoedingsstijl en het getuige zijn of ervaren van

huiselijk geweld toe als risicofactoren voor de ontwikkeling van delinquentie.

Schuiringa, van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro en Matthys (2014) onderzoeken ouderschap en

de ouder-kindrelatie bij kinderen en jongeren van 9 tot 16 jaar met een licht tot borderline

verstandelijke beperking die externaliserend probleemgedrag vertonen, dit in vergelijking met

kinderen met een LVB die geen externaliserend probleemgedrag vertonen. Daaruit blijkt dat de

ouders van de kinderen met externaliserend probleemgedrag minder betrokken zijn, minder positief

ouderschap hanteren, minder toezicht houden en tenslotte ook meer fysieke straffen toepassen. De

ouders van de kinderen met externaliserend probleemgedrag rapporteren verder een minder hechte

ouder-kindrelatie. De risicofactoren op gezinsniveau zijn aldus bij kinderen en jongeren met een

verstandelijke beperking die externaliserend probleemgedrag vertonen significant meer aanwezig.

Het is echter onmogelijk om daar een causaliteitsrelatie aan toe te schrijven.

Dickson et al. (2005) proberen vat te krijgen op de mate waarin factoren op het niveau van het gezin

antisociaal gedrag bij jongeren met een verstandelijke beperking voorspellen. Daarvoor meet men

‘ongezond familiefunctioneren’ aan de hand van The General Functioning Scale of the MacMaster

Family Activity Device (FAD-GFS). Deze subschaal brengt 12 stellingen in kaart met betrekking tot

inadequaat gezinsfunctioneren (Byles, Byrne, Boyle, & Offord, 1988). Daaruit blijkt dat een klinische

score op deze subschaal voorspellend is voor het antisociaal gedrag van de jongeren.

Delinquentie binnen de familie is een risicofactor voor de ontwikkeling en instandhouding van

jeugddelinquentie. Koolhof et al. (2007) concluderen dat jongeren met een verstandelijke beperking

die feiten hebben gepleegd significant meer antisociale familieleden hebben dan jeugddelinquenten

zonder verstandelijke beperking. Dit wordt in kaart gebracht op basis van informatie verkregen van

de moeder. Kaal et al. (2012) onderbouwen dit eveneens. Uit hun onderzoek blijkt dat er bij jongeren

met een verstandelijke beperking (IQ onder de 70) significant meer criminaliteit in de familiale

context is. Ook bij jongeren met een borderline verstandelijke beperking (IQ tussen 70-85) is er meer

criminaliteit in de familie dan bij jeugddelinquenten zonder verstandelijke beperking, doch is dit

verschil niet significant.

Page 32: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

21

Koolhof et al. (2007) bestuderen verder de antisociale houding van de ouders, in kaart gebracht door

de afname van de ‘Perception of the Child Behaviour Scale’. Daaruit blijkt dat een antisociale attitude

van één van de ouders niet significant verschillend voorkomt in vergelijking met jeugddelinquenten

zonder verstandelijke beperking. Dezelfde onderzoekers brengen tenslotte in kaart dat

jeugddelinquenten met een verstandelijke beperking minder steun van de thuissituatie, minder

sturing en toezicht en meer fysieke straffen krijgen. Ook is er een lagere kwaliteit van relatie met de

moeder, het tonen van affect en ouder-kindcommunicatie en tenslotte hogere mate van ouderlijke

stress.

4.2 Protectieve factoren

Daarnaast groeit het bewustzijn dat protectieve factoren van jongeren of hun omgeving opdat men

niet engageert in delinquent of antisociaal gedrag minstens even belangrijk zijn (Rennie & Dolan,

2010).

Protectieve factoren worden echter niet uitvoerig besproken in de wetenschappelijke literatuur.

Farrington, Loeber en Ttoffi geven aan dat dit te maken heeft met de impliciete veronderstelling dat

de afwezigheid van een risicofactor protectief is. Er is echter nood aan meer prospectief

longitudinaal onderzoek over protectieve factoren omtrent de aanraking met justitie (Laub &

Sampson, 2001; Farrington et al., 2012). Bijgevolg is er ook zeer weinig wetenschappelijk onderzoek

over protectieve factoren voor het vermijden of stopzetten van delinquent gedrag bij volwassenen of

jongeren met een verstandelijke beperking. Hieronder volgt eerst een overzicht van protectieve

factoren bij jongeren in de algemene populatie en vervolgens een bundeling van de kennis over de

protectieve factoren bij personen met een verstandelijke beperking.

4.2.1. Algemene jeugdpopulatie

Noom et al. (2009) geven een overzicht van protectieve factoren op individueel-, gezins-, relatie-,

school- en buurtniveau doorheen de levensloop van jongeren, waarbij in de adolescentie en

jongvolwassenheid volgende factoren als voornaamste beschermingsfactoren fungeren: het hebben

van werk of het genieten van een opleiding, goede arbeidskwalificaties, verwachting gepakt te

worden bij delinquent gedrag, goede sociale vaardigheden, geen sociaal isolement, geen

ontwikkelingsachterstanden, goede leerprestaties, positieve levenservaringen, consistente

opvoeding, ondersteuning door ouders, lage criminaliteit van leeftijdsgenoten en een motivatie om

naar school te gaan. Van der Laan en Blom (2006) voeren een grootschalig onderzoek naar risico- en

protectieve factoren voor jeugddelinquentie in Nederland. Daarbij worden jongeren tussen de 10 en

17 jaar bevraagd over hun delictgedrag en werden 42 factoren op verschillende niveaus in kaart

gebracht. Een belangrijke protectieve factor is de aanwezigheid van cognitieve en sociale

vaardigheden. Op het vlak van vrijetijdsinvulling is een gestructureerde vrijetijdsinvulling een sterke

protectieve factor. Het verkrijgen van emotionele steun van een ouder is een protectieve factor op

gezinsniveau, alsook het ervaren van supervisie. Leven in een gezin waar beide ouders nog aanwezig

zijn, is een volgende protectieve factor. Goede schoolprestaties, geen schorsing of spijbelgedrag de

laatste 6 maanden zijn protectieve factoren op schools vlak. Op het niveau van de vriendengroep zijn

niet-delinquente vrienden en het minder tijd doorbrengen met vrienden door de week en in het

weekend protectieve factoren. In lijn met ander onderzoek (Andrews & Bonta, 2010) heeft de factor

middelenmisbruik of -gebruik geen protectieve component.

Page 33: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

22

Lösel en Farrington (2012) stellen een overzicht samen op basis van wetenschappelijke onderzoeken

over protectieve factoren in de ontwikkeling van jeugddelinquentie in de algemene jeugdpopulatie.

Zij besluiten meta-analytisch dat een bovengemiddelde of hoge intelligentie een direct protectief

effect heeft op de ontwikkeling van jeugddelinquentie. Positieve schoolomstandigheden en een

hogere educatie sluiten daar bij aan. Ook praktisch probleemoplossend vermogen, sociale

competenties en planningsvaardigheden zijn dat een protectieve factor zijn voor antisociaal gedrag.

Daarnaast spitst ander wetenschappelijk onderzoek zich toe op factoren die ‘desistance’ voorspellen,

namelijk factoren die ervoor zorgen dat een jongere ophoudt met delictgedrag. Van Domburgh,

Loeber, Bezemer, Stallings en Stouthamer-Loeber (2009) onderzoeken welke protectieve factoren in

de kindertijd voorspellend zijn voor het stopzetten van delinquentie, dit bij jongens die reeds voor de

leeftijd van 12 jaar delictgedrag vertoonden. De afwezigheid van ADHD en een negatieve attitude

tegenover delinquentie zijn significante individuele predictoren voor ‘desistance’. Daarbovenop zijn

het vooral familiale factoren die significant het stopzetten van delinquentie bij adolescenten

voorspellen, zoals betrokkenheid in familiale activiteiten, beide ouders die aanwezig zijn en kleine

gezinsgrootte. Tenslotte voorspellen ook positieve peerrelaties desistance.

4.2.2. Volwassenen/jongeren met een verstandelijke beperking

Onderzoek over protectieve factoren is zeer schaars bij personen met een verstandelijke beperking.

De nadruk ligt in onderzoek op het identificeren van de risicofactoren, waarbij protectieve factoren

in hoofdzaak besproken worden in de context van het ontbreken er van. De hierboven gegeven

samenvatting van protectieve factoren uit de algemene populatie in combinatie met de uiteenzetting

rond risicofactoren (hoofdstuk 5.1.) maakt echter duidelijk dat heel wat protectieve factoren bij

jongeren met een verstandelijke beperking minder aanwezig zijn. De hogere prevalentie van

risicocomponenten van factoren onderbouwt immers de lagere prevalentie van de protectieve

component. Ter illustratie zorgt de hogere prevalentie bij de doelgroep van gedrags- en emotionele

problemen als risicofactor ervoor dat de protectieve factor ‘weinig gedrags- en emotionele

problemen’ (Van der Laan & Blom, 2006) minder aanwezig is. Bovendien wordt een hoge

intelligentie als een belangrijke individuele protectieve factor gezien (Lösel & Farrington, 2010).

Sommige onderzoeken geven expliciet notie van een aantal protectieve factoren. Noom et al. (2009)

wijzen er op dat alle protectieve factoren significant minder aanwezig zijn bij jongeren met een licht

of borderline verstandelijke beperking. Asscher et al. (2012) geven aan dat er geen wezenlijke

verschillen zijn in protectieve factoren bij jongeren met een verstandelijke beperking, maar dat die

significant minder voorkomen bij jongeren met een verstandelijke beperking.

Page 34: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

23

4.3. Het Good Lives Model

Empirische evidentie over de toepassing van GLM-principes is schaars ten opzichte van het RNR-

model (Ward et al., 2011) en onbestaande bij personen met een verstandelijke beperking. Het GLM

kan en wordt toegepast bij ‘normaal ontwikkelde’ jeugddelinquenten en bij volwassenen met een

verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd (www.goodlivesmodel.com), maar tot op heden

is er geen onderzoek over het GLM bij de doelgroep.

Uit ander wetenschappelijk onderzoek, dat niet specifiek over het GLM gaat, maar wel over

volwassenen en/of jongeren met een verstandelijke beperking, kan kennis afgeleid worden over de

‘interne of externe barrières’ in het streven naar de primary goods en andere inzichten gerelateerd

aan het GLM. Elke criminogene behoefte kan gekoppeld worden aan één of meerdere ‘primary

goods’ (Purvis et al., 2011). Er wordt niet uitgebreid gespecifieerd welke criminogene behoeftes net

welke primary goods blokkeren. Ter illustratie geven Purvis et al. (2011) aan dat impulsiviteit een

interne barrière kan zijn in het streven naar ‘agency’ en dat emotionele problemen een interne

barrière kunnen zijn in het streven naar innerlijke vrede. Beperkt cognitief functioneren wordt

eveneens gezien als een intern obstakel in het streven naar de primary goods (Purvis et al., 2011).

Vanuit de hogere prevalentie of intensiteit van risicofactoren, kan er geconcludeerd worden dat

jongeren met een verstandelijke beperking geblokkeerd worden in het verzekeren van hun primaire

levensbehoeftes.

Het overwicht van risicofactoren bij jongeren met een verstandelijke beperking verhindert het

streven naar de primary goods. Ter illustratie worden een aantal opvallende zaken besproken. Een

belangrijke kanttekening is dat dit geen eindige ‘opsomming’ is van interne en externe barrières en

dat elke factor een unieke werking heeft op het verzekeren van de primary goods.

Zo zorgt de hogere prevalentie van de risicofactor ‘leven in armoede’ en sociaaleconomische

deprivatie bij jongeren met een verstandelijke beperking (Dickson et al., 2005; Emerson & Halpin,

2013) dat het verzekeren van de primaire levensbehoefte van ‘leven’ verhinderd wordt. Armoede

kan er immers voor zorgen dat het voorzien in basisbehoeftes bemoeilijkt wordt, wat een aspect is

van deze levenscategorie (Ward, 2010). Een tweede levensbehoeftecategorie is de

‘voortreffelijkheid in spel’, wat slaat op de behoefte aan hobby’s en recreationele activiteiten (Purvis

et al., 2011). Solish et al. (2012) illustreren hoe jongeren met een verstandelijke beperking zich

minder engageren in recreationele activiteiten. Delinquenten met een verstandelijke beperking

geven verder ook blijk van minder regulier geplande weekactiviteiten of het hebben van werk

(Wheeler et al., 2013; Isherwood, Burns, Naylor, & Read, 2007). Dit zorgt ervoor dat deze personen in

mindere mate de mogelijkheid hebben om succeservaringen op het werk te ervaren en er betekenis

aan te ontlenen, wat de primaire levensbehoefte van ‘werk’ omvat (Purvis et al., 2011). Verder zorgt

de hoge prevalentie van psychiatrische, gedrags- en emotionele problemen bij jongeren met een

verstandelijke beperking (Dickson et al., 2005; Emerson, 2002; Asscher et al., 2012) ervoor dat het

streven naar de levensbehoefte van ‘innerlijke vrede’ belemmerd wordt. Innerlijke vrede slaat

immers op het vrij zijn van emotionele problemen en stress (Purvis et al., 2011). Tenslotte kan ook

geïllustreerd worden hoe het verzekeren van de primaire levensbehoefte ‘verbondenheid’

geproblematiseerd wordt bij de doelgroep (Ward & Willis, 2011). Jongeren met een verstandelijke

beperking hebben minder vrienden en problematischere familiale relaties (Schuiringa, 2014).

Page 35: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

24

Verder is er bij jongeren met een verstandelijke beperking ook een zogenaamd ‘lack of scope’, daar

veel van de primary goods in mindere mate verzekerd kunnen worden, veroorzaakt door de hoge

prevalentie van interne en externe barrières. Dit resulteert in een negatieve impact op psychologisch

en algemeen welzijn (Purvis et al., 2011).

4.4. Implementatie van risico- en protectieve factoren in de

forensische outreachwerking 4HOBO

4.4.1. Inleiding

Op basis van bovenstaande tekst werd besloten om het RNR-model als kader te gebruiken om

risicofactoren (geconceptualiseerd als criminogene behoeftes) te implementeren in de

outreachwerking. De criminogene behoeftes en bijhorende signalen zijn gebaseerd op Andrews &

Bonta (2010). De vertaling in het Nederlands gebeurde door de onderzoeker. Om de aandacht op

protectieve factoren in een forensische outreachwerking niet uit het oog te verliezen, werd bij elke

criminogene behoefte de protectieve factor omschreven. Dit is in deze opzet steeds het omgekeerde

of het ontbreken van de criminogene behoefte om de tool bondig en praktisch bruikbaar te houden.

Om tegemoet te komen aan de terechte stelling dat een protectieve factor meer is dan de

afwezigheid van een risicofactor (Lindsay, Hastings, & Beech, 2011) werd ervoor gekozen om ook hier

de factor beschrijvend in kaart te brengen, wat ruimer kan zijn dan de bijhorende signalen van de

protectieve factor. De beschrijvende aard van de tool was een bewuste keuze, waardoor het RNR-

kader en bijhorende risico- en protectieve factoren in kaart gebracht kan worden en in het handelen

met jongeren geïntegreerd kan worden maar met de nodige individuele beschrijvende informatie.

Zoals hierboven toegelicht, beschouwen we het RNR en het GLM als complementair. Ook hier wordt

beoogd om, naast de criminogene behoeftes van het RNR-model, het GLM integratief in de werking

binnen te brengen. De eerste stap van het GLM is immers het detecteren van de criminogene

behoeftes (interne/externe barrières). De praktijktool sluit aan bij de eerste stap, waarbij er gekozen

werd om de RNR-factoren als kader te nemen. Een integratieve visie van het RNR en GLM houdt in

verdere stappen in dat, naast het beheersen van de risico’s, er aandacht dient besteed te worden

aan de sterktes, de invulling van ‘een goed leven’ en kwaliteit van leven van de jongeren. Dit zijn

uitgangspunten die 4HOBO toepast in de ondersteuning van hun jongeren (L. Bollaert, persoonlijke

mededeling, 4 maart, 2015).

Een belangrijke kanttekening is dat de verdere integratie in het handelingsplan gebeurt door het

team van 4HOBO. Een illustratie van de praktijktool aan de hand van een case bevindt zich tenslotte

in de bijlage 8.

4.4.2. Kwantitatief onderzoek

In de bespreking van de prevalentie wordt volgend onderscheid gemaakt:

De aanwezigheid van de criminogene behoefte primeert maar er zijn aspecten van de

protectieve factor op het domein aanwezig

Page 36: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

25

De aanwezigheid van de criminogene behoefte primeert waarbij de protectieve factor niet

gescoord wordt

Afwezigheid van de criminogene behoefte en aanwezigheid van de protectieve factor

Het eerste onderscheid wordt gemaakt vanuit de bevinding bij het voorzien van practice-based

knowledge dat het geen of/of-verhaal is. Dit maakt duidelijk dat er, ondanks een overdaad aan

risicofactoren, sterktes aanwezig zijn die aangewend kunnen worden. Het tweede onderscheid wordt

gemaakt om aan te geven dat er een onevenwicht is tussen risico- en beschermingsfactoren bij de

doelgroep van 4HOBO. Bij het eerste onderscheid lijkt het immers alsof er (min of meer) een

evenwicht is, terwijl de protectieve factoren nauwelijks aanwezig zijn in de afwezigheid van de

risicofactor (onderscheid 3).

De steekproef bestaat uit 14 cases: 12 jongens en 2 meisjes. De gemiddelde leeftijd bij aanmelding is

15 jaar en 5 maand. De gemiddelde huidige leeftijd is 16 jaar en 5 maand. IQ-gegevens zijn slechts bij

3 van de 14 cases beschikbaar (TIQ van 54, 69 en 74). Bij alle cases is er wel een vermoeden van een

verstandelijke beperking. 13 van de 14 jongeren zijn al in aanraking gekomen met het

jeugdrechtsysteem, 11 met een MOF-dossier en 2 met een POS-dossier.

Onderstaande histogram geeft de frequentie weer van de criminogene behoeftes, protectieve

factoren en aspecten van de protectieve factoren:

Toelichting bij de codes

1. geschiedenis van antisociaal gedrag – geschiedenis van prosociaal gedrag

2. antisociale– prosociale persoonlijkheid

3. antisociale – prosociale cognities

4. antisociale - prosociale peers

5. risicovolle – protectieve gezinsomstandigheden

6. risicovolle– protectieve school- of werkomstandigheden

7. risicovolle – protectieve vrije tijd

8. middelengebruik/misbruik

1 2 3 4 5 6 7 8

0

2

4

6

8

10

12

14

16

Criminogene behoefte

Protectieve factor

Aspecten van protectieve factor

Page 37: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

26

4.4.3. Kwalitatief onderzoek

De boomstructuur die gehanteerd wordt bij de analyse van de interviews is deels gebaseerd op de

opbouw van het kwalitatief interview en bevindt zich in bijlage 10. Omwille van de opzet van dit

onderzoek, wordt de thematiek rond de concrete risico- en protectieve factoren bij de rapportering

van de resultaten achterwege gelaten.

4.4.3.1. Sterktes en zwaktes

Het team vindt de descriptieve aard van de tool een sterkte én een noodzaak. De risico- en

protectieve factoren kunnen op die manier individueel beschreven worden. Uit het kwantitatief

onderzoek en vanuit de ervaring van het invullen van de tool blijkt immers dat het geen of/of verhaal

is. Wanneer er criminogene behoeftes aanwezig zijn, zijn er namelijk vaak ook een aantal protectieve

aspecten op dat domein aanwezig. De lay-out van het document wordt positief geëvalueerd. De

visuele voorstelling van de protectieve en risicofactoren leent zich er toe om een duidelijk beeld te

schetsen. De focus op sterktes, naast risico’s is een belangrijk aspect van het document. De

begeleiding vindt het erg waardevol dat er protectieve factoren geïncludeerd worden.

Er wordt als zwakte aangegeven dat er geen ruimte voorzien wordt om de motieven van het

gedrag/de feiten te beschrijven. Het is immers belangrijk om te weten waarom de jongere het

delictgedrag gesteld heeft.

De tool komt verder , in zijn huidige vorm, niet tegemoet aan de variërende aard van de assessment

van de jongeren. Twee begeleiders geven immers aan dat het invullen van de tool een

momentopname is en dat de tool er in het verleden én in de toekomst anders zal uitzien.

4.4.3.2. Bruikbaarheid

Initieel was het de bedoeling om de tool in de aanmeldingsfiche te includeren. Na de eerste

bijeenkomst op het team van 4HOBO, bleek dit echter geen evidentie. Ook uit het kwalitatief

onderzoek komt dit naar voor. Consensus bestaat er over dat het niet wenselijk is om de tool bij

aanmelding in te laten vullen door de outreachbegeleider op basis van de doorgekregen informatie.

Dit vanuit hun overtuiging dat de informatie vaak niet strookt met de werkelijkheid en/of dat de

aanmeldingsvraag verschilt van de hulpvraag van de jongere en zijn/haar context. De eerste

doelstelling bestaat er immers uit om de jongere te leren kennen, de hulpvraag te exploreren en een

vertrouwensband te creëren. Daarna kan geleidelijk aan de tool ingevuld worden en doelstellingen

op basis van de tool geformuleerd worden.

De tool leent zich er toe om als een vorm van globale beeldvorming/assessment gebruikt te worden.

Naast het dossier met verkregen informatie, ontbreekt het bij 4HOBO aan een gecentraliseerde

beeldvorming. De tool met de risico- en protectieve factoren kan, uiteraard aangevuld met ruimere

beeldvormingsinformatie, een globaal beeld schetsen van de jongeren. De integratie van de tool in

het handelingsplan lijkt de voornaamste functie en meerwaarde te zijn. Daar 4HOBO op heden een

experimenteel project is, staan aspecten zoals een handelingsplan en een dossier (nog) niet op punt.

De integratie in het proces van handelingsplanning maakt het mogelijk om doelstellingen en concrete

acties wetenschappelijk onderbouwd te formuleren, namelijk het inwerken op de dynamische

risicofactoren en het versterken van de protectieve factoren. Op die manier kan het handelen minder

vanuit een buikgevoel en meer planmatig en doelgericht gebeuren.

Page 38: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

27

Uit de reflecties van de begeleiders blijkt ook dat het handelen volgens het ‘behoefteprincipe’ van

het RNR en tegelijkertijd het versterken van de protectieve factoren reeds impliciet gebeurt in de

outreachondersteuning. Tegelijkertijd wordt aangegeven dat het tegemoet kan komen aan ‘blinde

vlekken’ bij het opstellen van de doelstellingen.

Belangrijk is dat het als actief werkinstrument aangewend wordt en dat het ook als evaluatietool kan

gebruikt worden. Mogelijkheden voor dit laatste bestaat uit meerdere versies van de tool

(bijvoorbeeld om het halfjaar –jaar) of één centraal document waar er met verschillende kleuren

gewerkt wordt.

De tool sluit tenslotte aan bij de forensische outreachondersteuning van 4HOBO, net omdat hun

werking zich niet laat beperken tot één levensdomein.

Page 39: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

28

Hoofdstuk 5: Discussie

5.1.Conclusies

Het systematisch literatuuronderzoek was gericht op het in kaart brengen van wetenschappelijke

kennis omtrent risico- en protectieve factoren in de ontwikkeling of instandhouding van delinquentie

en de aanraking met justitie bij jongeren met een verstandelijke beperking. Dit resulteert in een

onderkenning van groot aantal risicofactoren waardoor de hypothese van een hogere prevalentie en

voorspellende aard van risicofactoren op individueel-, buurt-, gezins-, vrienden-, en school of

werkniveau bij jongeren met een verstandelijke beperking onderbouwd wordt. Sommige

risicofactoren blijken ook specifieke kenmerken van een verstandelijke beperking. Een verstandelijke

beperking houdt immers problemen in op het vlak van sociale vaardigheden, cognitieve

moeilijkheden, schoolse leren en executieve functies (Schallock et al., 2010; Kaal et al., 2012, Kaal,

2013; Moonen et al., 2011; Bexkens et al., 2014). Bijlage 5 omvat een tabel van de verschillende

risicofactoren en de geïncludeerde bronnen die de relevantie van de risicofactor onderbouwen.

Over een aantal risicofactoren en hun invloed op delinquentie bij de doelgroep, zoals antisociale

peers, antisociale cognities en antisociale familieleden, bestaat geen consensus over de verschillende

onderzoeksresultaten heen. Deze tegenstrijdigheden kunnen gewijd worden aan variaties in de

gehanteerde methodologieën, die erkend worden als problematisch in onderzoek rond delinquentie

bij jongeren met een verstandelijke beperking (Holland et al., 2002; Lindsay, 2011; Simpson & Hogg,

2001).

Op het vlak van onderzoek over protectieve factoren is er een grote lacune. Het is plausibel dat door

de evidentie van de hogere aanraking met risicofactoren, de lagere prevalentie van protectieve

factoren impliciet wordt aangenomen (Lindsay et al., 2011). Onderzoek vanuit de algemene

jeugdpopulatie identificeert protectieve factoren zoals een hoge intelligentie, goede schoolse

vaardigheden, prosociale cognities, goede opvoedingscontext en dergelijke (Van Domburgh et al.,

2009; Noom et al., 2009). Deze zijn het omgekeerde van de risicofactoren die een hogere

prevalentie kennen bij de doelgroep. Onderzoek dat de specifieke invloed op of de relatie van een

aantal protectieve factoren met delinquentie of antisociaal gedrag onder de loep neemt bij de

doelgroep van deze masterproef, ontbreekt volledig. Toch kan uit bovenstaande analyse afgeleid

worden dat er een onevenwichtige balans is tussen risico- en protectieve factoren bij jongeren met

een verstandelijke beperking. De jongeren zijn kwetsbaar om (nogmaals) delinquent gedrag te stellen

en bijgevolg in aanraking te komen met justitie. Deze kwetsbaarheid manifesteert zich het meest bij

jongeren met een licht of borderline verstandelijke beperking, daar veel risicofactoren net bij hen

een grotere prevalentie kennen (Kaal et al., 2012; Kaal, 2013; van der Nagel & Kea, 2013).

Verder werd er ingezoomd op twee toonaangevende rehabilitatiemodellen die onder andere een

conceptualisering van risico- en protectieve factoren aanbrengen. Vooreerst werden de acht

criminogene behoeftes (risicofactoren) van het RNR-model van Andrews en Bonta (2010)

systematisch in kaart gebracht. Ook hier gelden een aantal tegenstrijdigheden, maar kan

geconcludeerd worden dat de factoren van het RNR-model een gelijkaardige of hogere prevalentie

kennen bij jongeren met een verstandelijke beperking, waardoor de relevantie en de bruikbaarheid

Page 40: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

29

van de ‘central eight’ onderbouwd wordt. Bijlage 6 geeft een overzicht van de factoren en de

bronnen die deze relevantie aantonen. Buurtfactoren worden in het RNR-model niet geïncludeerd en

louter als responsiviteitsfactoren beschouwd (Andrews & Bonta, 2010), doch toont onderzoek de

relevantie van buurtfactoren bij de doelgroep aan (Dickson et al., 2005; Emerson & Halpin, 2013;

Koolhof et al., 2007). Ook begeleiding van 4HOBO stelt vanuit hun praktijkexpertise dat

buurtfactoren wel degelijk belangrijk zijn, waardoor dit geïncludeerd wordt in het praktijkinstrument.

Het GLM is moeilijker in kaart te brengen bij de doelgroep, aangezien ‘de’ risicofactoren die als

barrières geconceptualiseerd worden niet gedefinieerd worden. Ook is er nog geen onderzoek over

het GLM bij de doelgroep. Er werden ter illustratie een aantal risicofactoren gelinkt met één of

meerdere categorieën van de primaire levensbehoeftes. Vanuit de hogere prevalentie van de meeste

risicofactoren, kan wel geconcludeerd worden dat het streven naar de primaire levensbehoeftes bij

de doelgroep verhinderd wordt en dat de kans op delictgedrag daarbij aldus verlaagd kan worden

door zich te richten op deze barrières en het streven naar de primaire levensbehoeftes (Ward et al.,

2014).

Vanuit, in het algemeen de hogere prevalentie van risicofactoren en de relevantie van beide

rehabilitatiemodellen in het bijzonder, kan het volgende geconcludeerd worden. Interventies en

ondersteuningstrajecten met jongeren met een verstandelijke beperking die delictgedrag gesteld

hebben, dienen zich te richten op risicoreductie en het versterken van protectieve factoren. Vanuit

het complementair perspectief van het RNR en het GLM, dient naast de focus op criminogene

behoeftes, aandacht besteed worden aan het uitbouwen van een betekenisvol leven. Het

ontwerponderzoek integreerde de kennis van het systematisch literatuuronderzoek in een

praktijktool. Dit werd in een verdere fase van het onderzoek van practice-based knowledge voorzien

bij 4HOBO. Een eerste stap was het in kaart brengen van de prevalentie van criminogene en

protectieve factoren. Daaruit bleek, in lijn met het systematisch literatuuronderzoek, de overhand

van de criminogene behoeftes van het RNR-model bij de doelgroep van 4HOBO. Naast de hoge mate

van risicofactoren waren er ook op veel domeinen sterktes aanwezig. Dit illustreert hoe er bij elke

jongere aanwendbare veerkracht aanwezig is (Luthar et al., 2000). De reflecties naar implementatie,

gebruik, sterktes en zwaktes van de tool werden bevraagd en thematisch geanalyseerd. Daaruit bleek

de wenselijkheid om de praktijktool te integreren in het handelingsplan. Deze praktijkervaring

onderbouwt de relevantie en het belang om planmatig de ondersteuning te richten op risico- en

protectieve factoren, geïdentificeerd vanuit onderzoek.

5.2.Beperkingen van het onderzoek

In dit literatuuronderzoek kan er niet om de methodologische belemmeringen van de geïncludeerde

onderzoeken heen. Deze trekken zich aldus door naar de (conclusies van) deze masterproef. Een

verstandelijke beperking wordt vooreerst verschillend gedefinieerd. Koolhof et al. (2007) hanteren

een IQ-score onder de 85, in kaart gebracht met de WISC-R; Asscher et al. (2012) hanteren

daartegenover een IQ-score onder de 70, een deficit in adaptief gedrag en een aanvang in de

kindertijd als criteria. Zhang et al. (2007) conceptualiseren een verstandelijke beperking op basis van

de aanwezigheid in een bepaald onderwijstype. Ook studies, die aan de hand van de statistiek,

voorspellende risicofactoren identificeren (cf. onafhankelijke variabelen), variëren in de mate waarin

gecontroleerd wordt voor modererende variabelen (Koolhof et al., 2007; Douma et al., 2007;

Emerson & Halpin, 2013). Tenslotte worden de risicofactoren verschillend geconceptualiseerd. Zo

Page 41: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

30

wordt de risicofactor ‘antisociale peers’ in de studie van Koolhof et al. (2007) gemeten door de ‘Peer

Delinquency Scale’, waar Kaal et al. (2012) dit in kaart brengen door een persoonlijkheids- of

functioneringskenmerk van ‘de Juvenile Forensic Profile’. Deze variërende constructen in onderzoek

komen bij nagenoeg elke risicofactor voor, waardoor het moeilijk is om standvastige conclusies te

trekken.

Verder sluiten de geïncludeerde studies niet steeds volledig aan bij de doelgroep van deze

masterproef. Doorgaans zijn de steekproeven immers jongeren met een verstandelijke beperking die

reeds omwille van veroordelingen door het justitieel apparaat ondersteund worden (Asscher et al.,

2012; Kaal et al., 2012). Er zijn ook onderzoeken geïncludeerd waarin men vertrekt vanuit de

algemene populatie van jongeren met een verstandelijke beperking, nagaat wat de prevalentie is van

delictgedrag en hoe dit tenslotte in verhouding staat met een aantal gemeten constructen (Dickson

et al., 2005; Douma et al., 2007). Omtrent dit laatste wordt een interessant inzicht geleverd door

Asscher, Wissink, Dekovic, Prinzie en Stams (2014). Hun studie onderzoekt verschillen in de invloed

van risicofactoren bij twee verschillende steekproeven, namelijk jongeren uit de algemene populatie

en jongeren die omwille van delictgedrag ondersteuning krijgen. De risicofactoren linkt men

vervolgens met zelf- en oudergerapporteerde delinquentie. Daaruit blijkt dat de risicofactoren zich

anders manifesteren bij de twee steekproeven. Asscher et al. (2014) pleiten bijgevolg voor

voorzichtigheid bij het trekken van conclusies over ‘klinische’ steekproeven op basis van gegevens

vanuit de algemene populatie. Het lijkt alsof de jongeren die in de praktijk tussen de mazen van het

net vallen en niet ‘in het lappendeken van het huidige hulpverleningslandschap passen (L. Bollaert,

persoonlijke mededeling, 21 april, 2015), evenzeer in de wetenschappelijke literatuur moeilijk te

definiëren en te includeren zijn.

Het onderzoek waarin het praktijkinstrument van practice-based knowledge voorzien werd, dient

louter als verkennend gezien te worden. Een beperking is dat bij het kwantitatief onderzoek de

steekproef slechts uit 14 cases bestond, waardoor generalisatie naar de totale onderzoekspopulatie

onmogelijk is (Moerkerke, 2013). Bij het kwalitatief onderzoek werden de drie professionals van het

4HOBO-team bevraagd met betrekking tot een aantal thema’s. Dit onderzoek beperkt zich tot het

team van 4HOBO, omdat het immers de implementatie in hun specifieke werking tracht te

bewerkstelligen. Ook hier is het aantal participanten gering, waardoor voorzichtigheid aangewezen is

bij het trekken van conclusies. Tenslotte werd, omwille van de praktische haalbaarheid en de

verkennende aard, geen follow-up onderzoek uitgevoerd. Doordat 4HOBO outreachend werkt, is het

immers niet mogelijk om op een tijdspanne van een aantal maanden iets in hun handelen of werking

te evalueren.

5.3.Aanbevelingen voor onderzoek

Er is geen zicht op de omvang van jongeren met een verstandelijke beperking die feiten hebben

gepleegd in de Belgische of Vlaamse context. Bijgevolg is het wenselijk dat deze prevalentiegegevens

in kaart worden gebracht zodat de omvang van de problematiek duidelijk wordt. Op die manier

kunnen beleidsmakers gesensibiliseerd worden omtrent de nood aan aangepaste

hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen.

Verder is er ook meer onderzoek nodig naar factoren die als bescherming fungeren en hun

voorspellende waarde en eigenheid bij de doelgroep. Een belangrijke kanttekening is immers dat

Page 42: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

31

steeds meer erkend wordt dat een protectieve factor meer is dan louter de afwezigheid of het

omgekeerde van de risicofactor (Sampson & Laub, 2001; Farrington, Loeber & Ttoffi, 2012).

Het systematisch literatuuronderzoek over de factoren van het RNR-model en het GLM slaagt er in

om de relevantie bij de doelgroep te illustreren. Effectiviteitsonderzoeken over een interventie

volgens beide modellen bij de doelgroep ontbreken echter volledig. Verder onderzoek is bijgevolg

nodig.

In de wetenschappelijke literatuur wordt aandacht besteed aan het vermijden van recidive bij

personen met een verstandelijke beperking. In deze optiek wordt uitgebreid onderzoek gevoerd over

risicofactoren voor recidive (Lindsay, 2011; Lindsay et al., 2011) en worden risicotaxatie-

instrumenten ontwikkeld en gevalideerd voor de doelgroep, om op die manier behandeling af te

stemmen (Lindsay et al., 2011; Gray, Fitzgerald, Taylor, MacCulloch, & Snowden, 2007; Van den Berg

& Vogel, 2011). Er is echter een lacune op het vlak van proactieve instrumentaria, zowel voor

volwassenen als voor jongeren met een verstandelijke beperking. Instrumenten die anticiperend de

kans op delictgedrag in kaart brengen zijn onbestaande, doch vanuit de praktijk erg wenselijk.

Vanuit de beperkingen van dit masterproefonderzoek, kunnen een aantal aanbevelingen

geformuleerd worden voor vervolgonderzoek. Zo kan er in de toekomst, wanneer 4HOBO voldoende

dossiers heeft om als data te gebruiken, grootschaliger kwantitatief onderzoek uitgevoerd worden

naar de prevalentie van risico- en protectieve factoren. Ook kan er follow-up onderzoek uitgevoerd

worden naar de implementatie van de praktijktool in het handelingsplan en de meerwaarde daarvan.

Daarbij zouden ook meerdere externe partners van het uitgebouwd intersectoraal in Oost-

Vlaanderen van 4HOBO bevraagd kunnen worden. Tenslotte is onderzoek dat de doelgroep van

jongeren met een (licht) verstandelijke beperking en risicovol gedrag, onder de loep neemt in het

bredere hulpverleningslandschap wenselijk. Zo zou aan de hand van actie-onderzoek bij

voorzieningen van diverse sectoren en onderwijsinstellingen, de herkenning en sensibilisering van

deze doelgroep onderzocht en bewerkstelligd kunnen worden.

5.4.Aanbevelingen voor praktijk en beleid

De transitie naar de volwassenheid die deze jongeren meemaken, situeert zich ook op macroniveau.

Wanneer men de leeftijdsgrens van 18 of 21 bereikt vindt er een institutionele transitie plaats. Men

wordt geacht zich te richten naar het volwassenenaanbod, wat naast strengere toelatingscriteria,

niet georiënteerd is naar de specifieke noden van jongvolwassenen (Davis, 2003). Daarnaast zijn

jongeren die in hun kindertijd en/of jeugd herhaaldelijk in contact gekomen zijn met de

hulpverlening, bemoeienissen van derden beu en is men gedemotiveerd om ondersteuning of

begeleiding na die leeftijdsgrens alsnog te aanvaarden (Stas, Serrien, & Van Menxel, 2008). Dit heeft

als gevolg dat er bij een groot deel van deze groep na het bereiken van de meerderjarigheid geen of

nauwelijks begeleiding gegeven wordt. Het zijn verder ook deze jongeren in het huidige

hulpverleningslandschap ‘tussen wal en schip’ bevinden. Hun problematiek situeert zich namelijk op

de raakvlakken tussen de gehandicaptensector, de geestelijke gezondheidszorg, de bijzondere

jeugdzorg en dergelijke (Van den Hende, 2013; L. Bollaert, persoonlijke mededeling, 4 maart, 2015).

Dit vereist samenwerking tussen sectoren die elkaar van nature niet steeds weten te vinden (Poort,

Bosker, & Agema). Daarbovenop zorgt de chroniciteit van de problemen van deze doelgroep ervoor

dat elke aanpak moet uitgaan van de behoefte aan langdurige ondersteuning (Van den Hende, 2013;

Page 43: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

32

Kaal, 2013). Een verstandelijke beperking is immers geen te behandelen problematiek. 4HOBO tracht

aan deze nood aan intersectorale en langdurige zorg tegemoet te komen. Door outreachende en

aanklampende ondersteuning probeert men de brug naar de volwassenenzorg te maken (Vanden

Hende, 2013). Om tegemoet te komen aan de knelpunten op macroniveau zijn enerzijds dergelijke

projecten in andere provincies erg wenselijk. Anderzijds kunnen de knelpunten op zich aangepakt

worden en kan een sensibilisering van de problematiek op beleidsmatig niveau ervoor zorgen dat de

jongeren wel een plaats kennen in het hulpverleningslandschap en de verschillende sectoren over de

juiste expertise en middelen beschikken. In Nederland wordt reeds veel aandacht besteed aan

personen met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen binnen de sectoren van

justitie, geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptensector. Initiatieven van het

Trimbosinstituut, de William Schrikker Groep en Trajectum Kenniscentrum sensibiliseren en

onderzoeken de problematiek van de doelgroep en trachten aangepaste hulpverleningsinitiatieven te

ontwikkelen (Didden, 2010). Dergelijke initiatieven, naast de sensibiliseringsfunctie die 4HOBO

opneemt (L. Bollaert, persoonlijke mededeling, 10 februari 2015), zijn in Vlaanderen ook

aangewezen.

Page 44: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

33

Referentielijst

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (5th edition). New Jersey:

LexisNexis

Andrews, D.A., Bonta, J., & Wirmith, J.S. (2011). The Risk-Need-Responsivity (RNR) Model: Does

adding the Good Lives Model contribute to effective crime prevention? Criminal Justice and Behavior,

38(7), 735-755. doi: 10.1177/0093854811406356

Asscher, J.J., van der Put, C., & Stams, G.J.J.M. (2012). Differences between juvenile offenders with

and without intellectual disability in offense type and risk factors. Research in Developmental

Disabilities, 33(6), 1905-1913. doi: 10.1016/j.ridd.2012.05.022

Asscher, J.J., Wissink, I.B., Dekovic, M., Prinzie, P., & Stams, G.J.J.M. (2014). Delinquent behavior,

poor relationship quality with parents, and involvement with deviant peers in delinquent and

nondelinquent adolescents: Different processes, informant bias, or both? International Journal of

Offender Therapy and Comparative Criminology, 58(9), 1001-1019. doi: 10.1177/0306624X13491389

Belcher, J. (2014). Attention deficit hyperactivity disorder in offenders and the need for early

intervention. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 58(1), 27-40.

doi: 10.1177/0306624X12465583

Bexkens, A., Ruzzano, L., Collot d’Escury-Koenigs, A.M.L., Van der Molen, M.W., & Huizenga, H.M.

(2014). Inhibition deficits in individuals with intellectual disability: A meta-regression analysis. Journal

of Intellectual Disability Research, 58(1), 3-16. doi: 10.1111/jir.12068

Borum, R. (2000). Assessing violence risk among youth. Journal of Clinical Psychology, 56(10), 1263-

1288. Geraadpleegd via http://www. work.bepress.com

Burke, J., Loeber, R., & Birmaher, B. (2002). Oppositional defiant disorder and conduct disorder: A

review of the past 10 years, part II. Journal of the American Academy of Child and Adolescent

Psychiatry, 41(11), 1275-1293. doi: 10.1097/00004583-200211000-00009

Byles J., Byrne C., Boyle M. H., & Offord D. R. (1988). Ontario child health study: Reliability and

validity of the General Functioning Scale of the MacMaster Family Assessment Device. Family

Process, 30, 116–23.

Chapman, S.L.C., & Wu, L. (2012). Substance abuse among individuals with intellectual disabilities.

Research in Developmental Disabilities, 33(4), 1147-1156. doi: 10.1016/j.ridd.2012.02.009

Page 45: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

34

Chitsabesan, P., Bailey, S., Williams, R., Kroll, L., Kenning, C., & Talbot, L. (2007). Learning disabilities

and educational needs of juvenile offenders. Journal of Children’s Services, 2(4), 4-17.doi:

10.1108/17466660200700032

Chung, H.L., & Steinberg, L. (2006). Relations between neighborhood factors, parenting behaviors,

peer deviance, and delinquency among serious juvenile offenders. Developmental psychology, 42(2),

319-313. doi: 10.1037/0012-1649.42.2.319

Claes, L., Declercq, K., De Neve, L., Jonckhere, B., Marrecau, J., Morisse, F., Ronsse, E., &

Vangansbeke, T. (2012). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking.

Antwerpen-Appeldoorn: Garant

Cockram, J. (2005). Careers of offenders with an intellectual disability: The probabilities of rearrest.

Journal of Intellectual Disability Research, 49(7), 525-536. doi: 10.1111/j.1365-2788.2005.00707.x

Davis, M. (2003). Addressing the needs of youth in transition to adulthood. Administration and Policy

in Mental Health, 30(6), 495-509. Geraadpleegd via http://www.search.proquest.com

Dekker, M., Koot, H., van der Ende, J., & Verhulst, F. (2002). Emotional and behavioral problems in

children and adolescents with and without intellectual disability. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 43(8), 1087-1098. doi: 10.1111/1469-7610.00235

Dickson, K., Emerson, E., & Hatton, C. (2005). Self-reported anti-social behaviour: Prevalence and risk

factors amongst adolescents with and without intellectual disability. Journal of Intellectual Disability

Research, 49(11), 820-826. doi: 10.1111/j.1365-2788.2005.00727.x

Didden, R. (2010). Tussen wal en schip: Inaugurele rede door prof. Dr. Robert Didden. Nijmegen:

Radboud. Geraadpleegd via http://repository.ubn.ru.nl

Didden, R., Embregts, P., van der Toorn, M., & Laarhoven, N. (2009). Substance abuse, coping

strategies, adaptive skills and behavioral and emotional problems in clients with mild to borderline

intellectual disability admitted to a treatment facility: A pilot study. Research in Developmental

Disabilities, 30(5), 927-932. doi: 10.1016/j.ridd.2009.01.002

Douma, J.C.H., Dekker, M.C., de Ruiter, K.P., Tick, N.T., & Koot, H.M. (2007). Antisocial and delinquent

behaviors in youths with mild or borderline disabilities. American Journal of Mental Retardation,

112(3), 207-220. Geraadpleegd via http://www.aaiddjournals.org

Emerson, E. (2003). Prevalence of psychiatric disorders in children and adolescents with and without

intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 47(1), 51-58. doi: 10.1046/j.1365-

2788.2003.00464.x

Page 46: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

35

Emerson, E., & Halpin, S. (2013). Anti-social behaviour and police contact among 13- to 15-year old

English adolescents with and without mild/moderate intellectual disability. Journal of Applied

Research in Intellectual Disabilities, 26(5), 362-369. doi: 10.1111/jar.12041

Emerson, E., & Hatton, C. (2005). Mental health of children and adolescents with intellectual

disabilities in Britain. The British Journal of Psychiatry, 191, 493-499. doi: 10.1192/bjp.bp.107.038729

Farrington, D.P., Loeber, R., & Ttofi, M.M. (2012). Risk and protective factors for offending. In Welsh,

D. & Farrington, D.P. (red). The Oxford Handbook of Crime Prevention. Oxford: Oxford University

Press

Farrington, D.P., Ttofi, M.M., & Coid, J.W. (2009). Development of adolescence-limited, late-onset,

and persistent offenders from age 8 to age 48. Aggressive Behavior, 35(2), 150-163. doi:

10.1002/ab.20296

Gray, N.S., Fitzgerald, S., Taylor, J., MacCulloch, M.J., & Snowden, R.J. (2007). Predicting future

reconviction in offenders with intellectual disabilities: The predictive efficacy of VRAG, PCL-SV and

the HCR-20. Psychological Assessment, 19(4), 474-479. doi: 10.1037/1040-3590.19.4.474

Harris, J.C. (2013). New terminology for mental retardation in DSM-5 and ICD-11. Current Opinion In

Psychiatry, 26(3), 260-262. doi: 10.1097/YCO.0b013e32835fd6fb

Hart, C. (1998). Doing a literature review. London: Sage Publications

Hawkins, J.D., Herrenkohl, T.I., Farrington, D.P., Brewer, D., Catalano, R.F., Harachi, T.W., & Cothern,

L. (2000). Predictors of Youth Violence. Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention.

Geraadpleegd via http://www.crim.cam.ac.uk

Haynie, D.L., & Osgood, D.W. (2005). Reconsidering peers and delinquency: How do peers matter?

Social Forces, 84(2), 1109-1130. doi: 10.1353/sof.2006.0018

Hoeve, M., Dubas, J.S., Eichelsheim, V.I., van der Laan, P.H., Smeenk, W., & Gerris, J.R.M. (2009). The

relationship between parenting and delinquency: A meta-analysis. Journal of Abnormal Child

Psychology, 37, 749-775. doi: 10.1007/s10802-009-9310-8

Holland, T., Clare, C.H., & Mukhopadhya, T. (2002). Prevalence of ‘criminal offending’ by men and

women with intellectual disability and the characteristics of ‘offenders’: Implications for research and

service development. Journal of Intellectual Disability Research, 46(1), 6-20. doi: 10.1046/j.1365-

2788.2002.00001.x

Isherwood, T., Burns, M., Naylor, M., & Read, S. (2007). Getting into trouble: A qualitative analysis

of the onset of offending in the accounts of men with learning disabilities. Journal of Forensic

Pscchiatry & Psychology, 18(2), 221-234. doi: 10.1080/14789940601111011

Page 47: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

36

Kaal, H. (2013). Ongewoon moeilijk: jeugdige delinquenten met een LVB als voortdurende bron van

zorg. Den Haag: Boom Lemma. Geraadpleegd via http://www.hsleiden.nl

Kaal, H., Overvest, N., & Boertjes, M. (2014). Beperkt in de keten: mensen met een licht verstandelijke

beperking in de strafrechtsketen. Den Haag: Boom Lemma

Kaal, H.L., Brand, E.F.J.M., & van Nieuwenhuijzen, M. (2012). Serious juvenile offenders with and

without intellectual disabilities. Journal of Learning Disabilities and Offending Behaviour, 3(2), 66-76.

doi: 10.1108/20420921211280051

Koolhof, R., Loeber, R., Wei, E., Pardini, D., & Collot d’Escury, A. (2007). Inhibition deficits of serious

delinquent boys of low intelligence. Criminal Behaviour and Mental Health, 17, 274-292. doi:

10.1002/cbm.661

Langdon, P.E., Clare, I.C.H., & Murphy, G.H. (2010). Developing an understanding of the literature

relating to the moral development of people with intellectual disabilities. Developmental Review,

30(3), 273-293. doi: 10.1016/j.dr.2010.01.001

Laub, J.H., & Sampson, R. (2001). Understanding desistance from crime. Crime and Justice, 28, 1-69.

doi: 0192-3234/2001/0028-0001

Leschied, A., Chiodo, D., Nowicki, E., & Rodger, S. (2008). Childhood predictors of adult criminality : A

meta-analysis drawn from the prospective longitudinal literature. Canadian Journal of Criminology

and Criminal Justice, 50(4), 435-467. doi: 10.1353/ccj.0.0027

Levine, S. (2011). Elaboration on the association between IQ and parental SES with subsequent

crime. Personality and Individual Differences, 50(8), 1233-1237. doi: 10.1016/j.paid.2011.02.016

Lindsay, W. R., Hastings, R. P., & Beech, A. R. (2011). Forensic research in offenders with

intellectual developmental disabilities 1: Prevalence and risk assessment. Psychology Crime

& Law, 17(2), 3–7. doi: 10.1080/1068316X.2011.534913

Lindsay, W.R. (2011). People with intellectual disability who offend or are involved with the criminal

justice system. Current Opinion in Psychiatry, 24(5), 377-381. doi: 10.1097/YCO.0b013e3283479dc9

Loeber, R., Slot, N.W., & Sergeant, J.A. (2001). Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie: omvang,

oorzaken en interventies. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum

Lösel, F., & Farrington, D.P. (2012). Direct protective and buffering protective factors in the

development of youth violence. American Journal of Preventive Medicine, 43(1), 8-23. doi:

10.1016/j.amepre.2012.04.029

Page 48: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

37

Luthar, S. S., Cicchetti, D., & Becker, B. (2000). The construct of resilience: A critical evaluation and

guidelines for future work. Child Development, 71(3), 543–562. doi: 10.1111/1467-8624.00164

Mcgillicuddy, N. (2006). A review of substance use research among those with mental retardation.

Mental Retardation and Developmental Disabilities Research Reviews, 12, 41-47. doi: 10.1002/mrdd

McGillivray, J.A., & Moore, M.R. (2001). Substance use by offenders with mild intellectual disability.

Journal of Intellectual Disability Research, 26(4), 297-310. doi: 10.1080/1366825012008731

Moerkerke, B. (2013). Onderzoeksmethoden I. Gent: Academia Press

Moffitt, T.E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behaviour: A

developmental taxonomy. Psychological review, 100(4), 674-701. doi : 0033-295X/

Moffitt, T.E., Caspi, A., Harrington, H., & Milne, B.J. (2002). Males on the life-course-persistent and

adolescence-limited antisocial pathways: Follow-up at age 26. Development and Psychopathology,

14(1), 179-207. doi: 10.1017/S0954579402001104

Moonen, X., de Wit, M., & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht verstandelijke beperking in

aanraking met politie en justitie. PROCES, 90(5), 235-250. Geraadpleegd via

http://www.bjutijdschriften.nl

Morisse, F., De Neve, L., & Roets, G. (2014). Outreach bij personen met een verstandelijke beperking:

bemoeizorg of het betere detectivewerk? In Cahier Outreach (red.), Handboek Integrale jeugdhulp,

(pp. 27-45). Brussel: Politeia

Murray, J., & Farrington, M. (2010). Risk factors for conduct disorder and delinquency: Key findings

from longitudinal studies. Canadian Journal of Psychiatry, 55(10), 633-642.

Neuman, W.L. (2011). How to review the literature and conduct ethical studies? In Van Hove, G. &

Claes, L. (red.), Qualitative Research and Educational Sciences (pp. 1-26). Harlow: Pearson Education

Nieuwenhuijzen, M., Bijman, E., Lamberix, I.C.W., Wijnroks, L., Orobio de Castro, B., Vermeer, A., &

Matthys, W. (2005). Do children do what they say? Responses to hypothetical and real-life social

problems in children with mild intellectual disabilities and behaviour problems. Journal of Intellectual

Disability Research, 49(6), 419-433. doi: 10.1111/j.1365-2788.2005.00674.x

Noom, N.J., van der Veldt, M.C.A.E., van Houdt, M.A.T., & Slot, N.W. (2009). Profielen van

delinquente jongeren en bijpassende interventies: een onderzoek naar een betere afstemming tussen

delinquente jongeren en interventies in Amsterdam. Amsterdam: Colofon. Geraadpleegd via

https://www.piresearch.nl

Page 49: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

38

O’Brien, G., Taylor, J.L., Lindsay, W.R., Holland, A.J., Carson, D., Steptoe, L., … Wheeler, J. (2010). A

multi‐centre study of adults with learning disabilities referred to services for antisocial or offending

behaviour: Demographic, individual, offending and service characteristics. Journal of Learning

Disabilities and Offending Behaviour, 1(2), 5-15. doi: 10.5042/jldob.2010.0415

Pechorro, P., Gonçalves, R.A., Maroco, J., Gama, A.P., Neves, S., & Nunes, C. (2014). Juvenile

delinquency and psychopathic traits: An empirical study with Portuguese adolescents. International

Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 58(2), 174-189. doi:

10.1177/0306624X12465584

Pomp, E. (2009). Het Good Lives Model: een literatuurstudie. Expertisecentrum forensische

psychiatrie. Geraadpleegd via http://www.efp.nl

Poort, R., Bosker, J.,& Agema, M. (2011). De reclassering en licht verstandelijk beperkte cliënten.

PROCES, 90(5), 262-279. Geraadpleegd via http://www.boomlemmatijdschrijften.nl

Purvis, M., Ward, T., & Willis, G.M. (2011). The Good Lives Model in practice: Offence pathways and

case management. European Journal of Probation, 3(2), 4-28. Geraadpleegd via

http://www.ejprob.ro

Rayner, J., Kelly, T., & Graham, F. (2005). Mental health, personality and cognitive problems in

persistent adolescent offenders require long-term solutions: A pilot study. Journal of Forensic

Psychiatry & Psychology, 16(2), 248-262. doi: 10.1080/14789940512331309821

Regier, D.A., Kuhl, E.A., & Kupfer, D.J. (2013). The DSM-5: Classification and criteria changes. World

Psychiatry, 12(2), 92-98. doi: 10.1002/wps.20050

Rennie, C., & Dolan, M. (2010). Predictive validity of the Youth Level of Service/Case Management

Inventory in custody sample in England. Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 21(3), 407–

425. doi: 10.1080/14789940903452311

Richards, K. (2011). What makes juvenile offenders different from adult offenders? Trends and Issues

in Crime and Criminal Justice, 409, 1-8. Geraadpleegd via http://www.aic.gov.au

Schalock, R.L., Sharon A. Borthwick-Duffy, S.A., Bradley, V.j., Buntix, W., Coulter, D.L., Craig, E.M., …

Yeager, M.H. (2010). Intellectual Disability: Definition, Classification, and Systems of Supports (11th

edition). Washington: American Association on Intellectual and Developmental Disabilities.

Schuiringa, H., van Nieuwenhuijzen, M., Orobio de Castro, B., & Matthys, W. (2014). Parenting and

the parent-child relationship in families of children with mild to borderline intellectual disabilities and

externalizing behavior. Research in Developmental Disabilities, 36, 1-12. doi:

10.1016/j.ridd.2014.08.018

Page 50: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

39

Sibley, M.H., Pelham, W.E., Molina, B.S.G., Gnagy, E.M., Waschbusch, D.A., Biswas, A. & Maclan,

M.G., Babinski, D.E., & Karch, K.M. (2010). The delinquency outcomes of boys with ADHD with and

without comorbidity. Journal of Abnormal Child Psychology, 39(1), 21-32. doi: 10.1007/s10802-010-

9443-9

Simonoff, E., Elander, J., Holmshaw, J., Pickles, A., Murray R., & Rutter, M. (2004). Predictors of

antisocial personality: Continuities from childhood to adult life. British Journal of Psychiatry, 184,

118-127. doi: 10.1192/bjp.184.2.118

Simpson, M.K., & Hogg, J. (2001). Patterns of offending among people with intellectual disability: A

systematic review. Part I: Methodology and prevalence data. Journal of Intellectual Disability

Research, 45(5), 384-396. doi: 10.1046/j.1365-2788.2001.00345.x

Solish, A., Perry, A., & Minnes, P. (2009). Participation of children with and without disabilities in

social, recreational and leisure activities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 23(3),

226-236. doi: 10.1111/j.1468-3148.2009.00525.x

Stas, K., Serrien, L., & Van Menxel, G. (2008). Beleidsdossier. Jongvolwassenen: tussen wal en schip?

Leuven: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Geraadpleegd via http://www.steunpunt.be

Steinberg, L. (2005). Cognitive and affective development in adolescence. Trends in Cognitive

Sciences, 9(2), 69-74. doi: 10.1016/j.tics.2004.12.005

Stouthamer-Loeber, M., Loeber, R., Wei, E., Farrington D.P., & Wikström P.O.H. (2002). Risk and

promotive effects in the explanation of persistent serious delinquency in boys. Journal of Consulting

and Clinical Psychology, 70(1), 111-123. doi: 10.1037/0022-006X.70.1.111

Taggart, L., McLaughin, D., Quinn, B., & McFarlane, C. (2007). Listening to people with intellectual

disabilities who misuse alcohol and drugs. Health and Social Care in the Community, 15(4), 360-368.

doi: 10.1111/j.1365-2524.2007.00691.x

Teeuwen, M. (2012). Verradelijk gewoon: licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en

hun plaats in het strafrecht. Amsterdam: SWP

Tenneij, N., & Koot, H. (2007). Doelgroep in beeld: een nauwkeurige omschrijving van mensen met

een licht verstandelijke beperking en meervoudige complexe problematiek. Vrije Universiteit

Amsterdam: De Borg. Geraadpleegd via www.google.scholar.be

To, W., Neirynck, S., Vanderplasschen, W., Vanheule S., & Vandevelde, S. (2014). Substance use and

misuse in persons with intellectual disabilities (ID): results of a survey in ID and addiction services in

Flanders. Research in Developmental Disabilities, 35(1), 1-9. doi: 10.1016/j.ridd.2013.10.015

To, W.T., De Smet, S. Boers, A., & Vandevelde, S. (2013). Behandeling van geïnterneerden. In

Page 51: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

40

Vandevelde, S., De Smet, S., Vanderplasschen W. & To, W.T. (red.), Oude Uitdagingen, Nieuwe

Kansen! (pp. 47-94). Gent: Academia Press

Valcke, M. (2010). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap: een inleiding voor ontwikkelaars van

instructie en toekomstige leerkrachten. Gent: Academia Press

Van Den Berg, J.W., & De Vogel, V.(2011). Risicotaxatie bij forensisch psychiatrische patiënten met

een licht verstandelijke handicap: hoe bruikbaar zijn risicotaxatieinstrumenten? Tijdschrijft voor

Psychiatrie, 53(2), 83-93. Geraadpleegd via http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl

Van der Laan, A.M., & Blom, M. (2006). Jeugddelinquentie: risico’s en bescherming: bevindingen uit

de WODC Monitor Zelfgerapporteerde jeugdcriminaliteit 2005. Meppel: Boom Juridische Uitgevers.

Geraagpleegd via http://www.wodc.nl

Van der Nagel, J., & Kea, R. (2013). Jonge delinquenten van 16-23 jaar met een licht verstandelijke

beperking en problematisch middelengebruik: een verkenning op basis van literatuur en ervaringen

van experts van de (jeugd)reclassering. Amsterdam: Tactus SVG/Expertisecentrum William Schrikker.

Geraadpleegd via http://www.lvbenverslaving.nl

Van der Put, C., Asscher, J., Stams, G., & Moonen, X. (2014). Differences between juvenile offenders

with and without intellectual disability in the importance of static and dynamic risk factors for

recidivism. Journal of intellectual disability research, 58(11), 992-1003. doi: 10.1111/jir.12078

Van der Put, C.E., Creemers, H.E., & Hoeve, M. (2014). Differences between juvenile offenders with

and without substance use problems in the prevalence and impact of risk and protective factors for

criminal recidivism. Drug and Alcohol Dependence, 134, 267-274. doi:

10.1016/j.drugalcdep.2013.10.012

Van Domburgh, L., Loeber, R., Bezemer, D., Stallings, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2009). Childhood

predictors of desistance and level of persistence in offending in early onset offenders. Journal of

Abnormal Child Psychology, 37, 967-980. doi: 10.1007/s10802-009-9327-x

Van Hove, G. & Claes, L. (2011). Qualitative Research and Educational Sciences: a reader about useful

strategies and tools. Harlow: Pearson Education

Van Nieuwenhuijzen, M., Orobio de Castro, B. & Matthys, W. (2006). LVG jeugdigen: Specifieke

problematiek en behandeling. Landelijk Kenniscentrum LVG: Universiteit Utrecht. Geraadpleegd via

http://www.scholar.google.be

Vanden Hende, M. (2013). Hobo Forensische outreach jongeren. Geraadpleegd via

http://www.vzwobra.be

Page 52: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

41

Vanden Hende, M., Caris, K., & De Block-Bury, L. (2005). Ontgrendeld. Beschrijvend wetenschappelijk

onderzoek naar geïnterneerden met een verstandelijke handicap en hun verblijf in de Vlaamse

gevangenissen. Gent: Academia Press

Verstegen, D., & Moonen, X. (2011). Van debilitas mentis naar licht verstandelijke beperking.

Onderzoek & Praktijk, 8(2), 8-16. Geraadpleegd via http://www.canonsociaalwerk.be

Vreugdenhil, C., Doreleijers, T., Vermeiren, R., Wouters, L., & Van Den Brink, W. (2004). Psychiatric

disorders in a representative sample of incarcerated boys in the Netherlands. Journal of the American

Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 43(1), 91-104. doi: 10.1097/00004583-200401000-

00019

Ward, T., Göbbels, S., & Willis, G.M. (2014). Good Lives Model. Encyclopedia of Criminology and

Criminal Justice, 1966-1976. doi :10.1007/978-1-4614-5690-2_343

Ward, T., Yates, P.M., & Willis, G.M. (2011). The Good Lives Model and the Risk Need Responsivity

Model: A critical response to Andrews, Bonta, and Wormith (2011). Criminal Justice and Behavior,

39(1), 94-110. doi: 10.1177/0093854811426085

Wheeler, J.R., Clare, I.C.H., & Holland, A.J. (2013). What can social and environmental factors tell us

about the risk of offending by people with intellectual disabilities? Psychology, Crime & Law, 20(7),

635-658. doi: 10.1080/1068316X.2013.854789

White, J.L., Moffit, T.E., Caspi, A., Bartusch, D.J., Needles, D.J., & Stouthamer-Loeber, M. (1994)

Measuring impulsivity and examining its relationship to delinquency. Journal of Abnormal Psychology

103, 192–205.

Wiersema, R. (2014). Inleiding op de ontwikkelings- en gedragsstoornissen [PowerPoint-presentatie].

Geraadpleegd via http://www.minerva.ugent.be

Willis, G.M., Ward, T., & Levenson, J.S. (2014). The Good Lives Model (GLM): An evaluation of GLM

operationalization in North American Treatment Programs. Sexual Abuse: A Journal of Research and

Treatment, 26(1), 58-81. doi: 10.1177/1079063213478202

Zhang, D., Barrett, D.E., Katsiyannis, A., & Yoon, M. (2011). Juvenile offenders with and without

disabilities: risks and patterns of recidivism. Learning and Individual Differences, 21(1), 12-18. doi:

10.1016/j.lindif.2010.09.006

Page 53: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

42

Appendix

Bijlage 1: Zoektermen systematisch literatuuronderzoek

Zoekterm

Mogelijke variatie/combinatie

Intellectual disability

Verstandelijke beperking

Verstandelijke handicap

Low IQ

Cognitive functioning

Mild intellectual disability Licht verstandelijke beperking

Licht verstandelijke handicap

Borderline intellectual disability

Adolescents Youngsters

Jongeren

Delinquent

Criminal behavior

Juvenile (offenders)

Delinquentie

To offend

Offending

Antisociaal

Anti-social

Risk-taking

Behavior problems

Antisocial behavior

Challenging behavior

Risk factors

Risicofactoren

Criminogenic factors

Risk

Protective factors Beschermingsfactoren

Page 54: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

43

Buffering factors

Promotive factors

Desistance

RNR-model Risk Need Responsivity

What works

Bijlage 2: Selectiecriteria systematisch literatuuronderzoek

Selectiecriteria onderzoeksvraag 1 en 2

Enkel bronnen in het tijdsbestek 2000-2015 werden geselecteerd. Er werd rekening mee gehouden dat de meest recentste bronnen prioritair waren.

Geen exclusie op basis van onderzoekscontext.

Priorisering van onderzoeken of gebundelde kennis van de Vlaamse en Nederlandse context

Geen exclusie op basis van aangewende methodologie (doch priorisering van meta-analyse)

Selectie van bronnen waar jongeren met een verstandelijke beperking de onderzoekspopulatie zijn en waarbij de onderzoeksvraag betrekking heeft op delinquent, antisociaal gedrag en/of het plegen van feiten.

Wetenschappelijke onderzoeken die handelen over jongeren met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd

Wetenschappelijke onderzoeken over volwassenen met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd waarbij retrospectief informatie kan ingewonnen worden over de doelgroep van deze masterproef en risico- of protectieve factoren

Nederlandstalige bronnen over jongeren met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd of hier risico toe lopen. Specifieker bronnen die handelen over de zogenaamde LVG/LVB (licht verstandelijke handicap – licht verstandelijke beperking) jeugd.

Wetenschappelijk onderzoek over het RNR-model bij volwassenen met een verstandelijke beperking

Wetenschappelijk onderzoek over het RNR-model bij jongeren met een verstandelijke beperking

Wetenschappelijk onderzoek over het GLM bij volwassenen/jongeren met een verstandelijke beperking

Page 55: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

44

Bijlage 3: Onderzoeksproces volgens het IDI-model

Om het onderzoeksproces in zijn verschillende facetten toe te lichten wordt deels gebruik gemaakt

van het IDI Model. Dit model is ontwikkeld door het Consortium for Instructional Development and

Technology (UCIDT, 1973 in Valcke, M, 2010). De clusters van activiteiten van het IDI-model, namelijk

definieeractiviteiten, ontwikkelactiviteiten en evaluatieactiviteiten worden als kapstok gebruikt om

het onderzoeksproces visueel voor te stellen.

Definieeractiviteiten:

4HOBO handelt, zowel bij de selectie van jongeren als bij het uitstippelen van de ondersteuning in

hoofdzaak vanuit een buikgevoel (L. Bollaert, persoonlijke mededeling, 10 februari, 2015). Men heeft

notie van een aantal risicofactoren en protectieve factoren, maar geen manier om dit systematisch in

kaart te brengen en te implementeren in de werking. Daar 4HOBO tot op heden een experimenteel

project is, heeft het verder ook geen handelingsplan. Uit communicatie met de professionals bleek

het belang van algemeen een handelingsplan en in het bijzonder iets om dit op te stoelen. Belangrijk

is dat dit op maat is van de specifieke doelgroep van jongeren met een beperking die feiten hebben

gepleegd of hier risico toe lopen en de ondersteuning om aanraking met justitie te vermijden. Vanuit

deze behoefteanalyse, op basis van communicatie met Leen Bollaert in het kader van masterproef I

werden de onderzoeksvragen geformuleerd. De integratieve implementatie van wetenschappelijke

kennis over risico- en protectieve factoren bij jongeren met een verstandelijke beperking zou aan

deze behoefte van 4HOBO kunnen voldoen.

Bij de ontwikkeling van het praktijkinstrument dient rekening gehouden worden met de structurele

en functionele organisatie van de instructiecontext. Zo is door veelvuldig overleg tot de consensus

gekomen dat een praktijkinstrument ter aanmelding bij 4HOBO minder wenselijk is, daar de

verkregen informatie vaak onvoldoende betrouwbaar is. 4HOBO is een outreachwerking, waarbij de

begeleiders erg laagdrempelig met de jongeren en diens context handelen. De outreach maakt de

brug tussen de hulpverlening, in die zin dat bij de jongeren ofwel het bestaand professioneel netwerk

versterkt wordt of dat er op zoek gegaan wordt naar andere mogelijke externe partners, opdat de

jongere niet loslaat/losgelaten wordt eens de meerderjarigheidsgrens bereikt is. Dit zorgt er voor dat

4HOBO een brede reikwijdte kan hebben op vlak van ondersteuning en dienstverlening, waarbij het

dus belangrijk is om een handelingsplan en mogelijke ondersteuningstrajecten daarin op een brede

assessment of vraagverduidelijking te kunnen baseren.

Definëeractiviteiten

1. vaststellen van probleem

2. context analyseren

3. organiseren van ontwerpactiviteiten

Ontwikkelactiviteiten

4. doelen opstellen

5. methoden specifiëren

6. prototypes construeren

Evaluatieactiviteiten

7. Testen van prototypen

8. Analyseren van resultaten

9. Reviseren - implementeren

Page 56: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

45

Deze stap bestaat uit het opstellen van een gefaseerd stappenplan. Het stappenplan van dit

onderzoek ziet er als volgt uit:

Literatuuronderzoek oktober-februari (en gecontinueerd ter aanpassing/her-evaluatie).

Februari: voorstelling prototype aan team van 4HOBO

Februari-maart: gebruiken van prototype en reflecties van professionals van 4HOBO

bevragen

Maart-april: resultaten verwerken – aanpassingen uitvoeren

April: terugkoppeling resultaten – aanbevelingen naar implementatie formuleren

Ontwikkelactiviteiten

Het einddoel is het aanreiken van een wetenschappelijk gebaseerd systematische praktijktool dat én

aangepast is aan de doelgroep van 4HOBO én kan geïmplementeerd worden in hun werking, door dit

specifiek als basis van een handelingsplan te gebruiken.

Om het einddoel te bereiken werd de methodologie van de masterproef op punt gesteld. Het

praktijkinstrument wordt ontwikkeld op basis van een systematische literatuurstudie. Dit is het

grootste deel van dit onderzoek. De toetsing wordt opgezet door middel van een kwantitatief

onderzoek en een kwalitatief onderzoek, waarbij het prototype getest wordt en de reflecties naar

bruikbaarheid/wenselijkheid van algemeen de tool en specifiek de implementatie in 4HOBO

gebundeld en geanalyseerd worden. Door middel van een focusgroep wordt tenslotte de resultaten

teruggekoppeld, waarbij de nadruk ligt op eventuele aanpassingen en aanbevelingen naar

implementatie van de tool in de werking. Voor een uitgebreidere duiding wordt verwezen naar het

onderdeel methodologie van de masterproef.

Op basis van het systematisch literatuuronderzoek werd het eerste prototype van het

praktijkinstrument opgesteld. De evaluatie-instrumenten om dit klinisch van ervaring te voorzien en

aanpassingen te maken, bestond vooreerst uit de voorstelling van het instrument op een

teamvergadering van 4HOBO. Daar werd de opzet van het praktijkinstrument en hoe het best kan

gebruikt worden, overlopen. Verder wordt de bruikbaarheid er van getoetst door het samen in te

vullen en de wenselijkheid, reflecties, … over het instrument en de implementatie er van worden

kwalitatief bevraagd.

Evaluatieactiviteiten

Aan de hand van 14 cases werd het prototype ingevuld met de individuele begeleider. Dit werd

enerzijds als data beschouwd om descriptief de prevalentie van de criminogene behoeftes en

protectieve factoren in kaart te brengen en anderzijds dient het ook als klinische ervaring om de

valkuilen, aanpassingen, reflecties, … gepercipieerd door de professionals uit te lokken. Deze worden

door middel van het kwalitatief interview bevraagd en gebundeld. Het gaat dus om een combinatie

van enerzijds een beproeving van het uitgewerkte praktijkinstument en anderzijds het verzamelen

van evaluatieve data.

De kwantitatieve en kwalitatieve data worden geanalyseerd. Dit mondt uit in aanpassingen van de

tool en aanbevelingen naar implementatie.

Page 57: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

46

Bijlage 4: Overzicht geïncludeerde bronnen onderzoeksvraag 1

Auteurs

Titel Jaartal Context Onderzoeksvraag

Holland, Clare, & Mukhopadhyay

Prevalence of 'criminal offending' by men and women with intellectual disability and the characteristics of 'offenders': Implications for research and service development

2002 England Zicht krijgen (door review) op prevalentie en aard van delinquent gedrag door personen met een verstandelijke beperking, dit in vergelijking met personen met een verstandelijke beperking die geen feiten hebben gepleegd.

Dickson, Emerson, & Hatton

Self-reported anti-social behaviour : Prevalence and risk factors amongst adolescents with and without intellectual disability

2005 England, Wales & Schotland

Kwantitatief onderzoek naar verschillen in prevalentie van antisociaal gedrag en bijhorende risicofactoren bij adolescenten met en zonder een verstandelijke beperking.

Emerson & Hatton

Mental health of children and adolescents with intellectual disabilities in Britain

2007 Groot-Brittanië

Kwantitatief onderzoek naar de prevalentie van psychiatrische ICD-10 stoornissen bij kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking in Groot-Brittanië en de relatie met een aantal sociale- en omgevingsrisicofactoren.

Douma, Dekker, de Ruiter, Tick, & Koot

Antisocial and delinquent behaviors in youths with mild or borderline disabilities

2007 Nederland (Zuid-Holland)

Kwantitatief onderzoek naar antisociale en delinquente gedragingen bij jongeren met een licht tot borderline verstandelijke beperking. Daarvoor werd de Child Behavior Checklist, de Teachers Report Form en de Youth Self Report afgenomen om zicht te krijgen op antisociaal en delinquent gedrag. Dit werd tenslotte in relatie gebracht tot 7 predictoren/risicofactoren.

Simonoff, Elander, Holmshaw, Pickles, Murray, & Rutter

Predictors of antisocial personality: Continuities from childhood to adult life

2004 England Kwantitatief onderzoek naar voorspellende predictoren tijdens de kindertijd en adolescentie van antisociaal gedrag doorheen de adolescentie en latere levensloop.

Koolhof, Loeber, Wei, Pardini, & Collot d’Escury

Inhibition deficits of serious delinquent boys of low intelligence

2007 Amerika (Pittsburgh, Denver & Rochester)

Cross-sectioneel en longitudinaal onderzoek op basis van een secundaire analyse van de Pittsburgh Youth Study om de voorspellende waarde van een arsenaal aan risicofactoren op

Page 58: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

47

delinquent gedrag bij jongeren met een verstandelijke beperking in kaart te brengen.

Asscher, van der Put, & Stams

Differences between juvenile offenders with and without intellectual disability in offense type and risk factors

2012 Verenigde Staten

Kwantitatief onderzoek naar eventuele verschillen tussen jeugddelinquenten met en zonder een verstandelijke beperking, op basis van een secundaire analyse van de Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA).

Kaal, Brand, & van Nieuwenhuijzen

Serious juvenile offenders with and without intellectual disabilities

2012 Nederland Kwantitatief onderzoek naar de verschillen tussen jeugddelinquenten met en zonder een verstandelijke beperking, onderhevig aan een PIJ-maatregel. Aan de hand van de Juvenile Forensic Profile worden 70 persoonlijkheids- en functioneringskarakteristieken in kaart gebracht op 7 domeinen en vergeleken tussen jongeren met een verstandelijke beperking (IQ onder de 70), jongeren met een borderline verstandelijke beperking (IQ 70-85) en jongeren zonder verstandelijke beperking.

Van Nieuwenhuijzen, Bijman, Lamberix, Wijnroks, Orobio de Castro, Vermeer, & Matthys

Do children do what they say? Responses to hypothetical and real-life social problems in children with mild intellectual disabilities and behaviour problems

2005 Nederland Onderzoek naar sociale probleemoplossingsvaardigheden bij kinderen met een licht verstandelijke beperking en bijkomende gedragsproblemen, dit in hypothetische en reële situaties.

Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, & Matthys

LVG jeugdigen: specifieke problematiek en behandeling

2006 Nederland Literatuurstudie naar de problematiek van jongeren met een licht verstandelijke beperking in Nederland.

Van der Put, Asscher, Stams & Moonen

Differences between juvenile offenders with and without intellectual disability in the importance of static and dynamic risk factors for recidivism

2014 Verenigde Staten

Kwantitatief onderzoek naar verschillen in impact van statische en dynamische risicofactoren op recidive bij jongeren met en zonder een verstandelijke beperking. Dit op basis van de Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA) Validation Study.

Page 59: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

48

Emerson Prevalence of psychiatric disorders in children and adolescents with and without intellectual disability

2003 Groot-Brittanië

Kwantitatief onderzoek naar de prevalentie van ICD-10stoornissen bij kinderen en jongeren met en zonder verstandelijke beperking. Dit op basis van een kwantitatieve secundaire analyse van 1999 Office for National Statistics Survey of the Mental Health of Children and Adolescents.

Dekker, Koot, van der Ende, & Verhulst

Emotional and behavioral problems in children and adolescents with and without intellectual disability

2002 Nederland Kwantitatief onderzoek naar emotionele- en gedragsstoornissen bij kinderen en jongeren met en zonder verstandelijke beperking.

Emerson & Halpin

Anti-social behaviour and police contact among 13- to 15-Year-old English adolescents with and without mild/moderate intellectual disability

2013 England Kwantitatief onderzoek naar de predictoren van antisociaal gedrag bij adolescenten met en zonder een licht tot matig verstandelijke beperking, op basis van een secundaire analyse van de Longitudinal Study of Young People in England.

McGillicuddy A review of substance use research among those with mental retardation

2006 Internationaal Een systematische literatuurstudie naar middelengebruik en –misbruik bij personen met een verstandelijke beperking.

Van der Nagel & Kea

Jonge delinquenten van 16-23 jaar met een licht verstandelijke beperking en problematisch middelengebruik

2013 Nederland Een praktijkonderzoek naar de aard en de omvang van middelengebruik en –misbruik bij jongeren met een LVB die delinquent gedrag vertonen.

Lösel & Farrington

Direct protective and buffering protective factors in the development of youth violence.

2012 Internationaal Systematisch literatuuronderzoek over directe en indirecte protectieve factoren in de ontwikkeling van jeugddelinquentie in de algemene jeugdpopulatie

Schuiringa, van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, & Matthys

Parenting and the parent-child relationship in families of children with mild to borderline intellectual disabilities and externalizing behavior.

2014 Nederland Kwantitatief onderzoek, bij kinderen en jongeren van 9 tot 16 jaar en hun families met een licht en borderline verstandelijke beperking, naar de relatie tussen ouderschap, ouder-kindrelatie en externaliserend probleemgedrag.

Page 60: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

49

Chitsabesan, Bailey, Williams, Kroll, Kenning, Talbot, & Manchester

Learning disabilities and educational needs of juvenile offenders

2007 England

Kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen intelligentiegegevens en ondersteuningsnoden op het vlak van onderwijs bij jeugddelinquenten.

Solish, Perry, & Minnes

Participation of children with and without disabilities in social, recreational and leisure activities

2010 Canada Kwantitatief onderzoek naar de sociale en recreationele vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een autismespectrumstoornis en/of een verstandelijke beperking.

Wheeler, Clare, & Holland

What can social and environmental factors tell us about the risk of offending by people with intellectual disabilities

2013 Verenigd Koninkrijk

Kwantitatief onderzoek naar verschillen in contextuele factoren tussen personen met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd en personen met een verstandelijke beperking die geen feiten hebben gepleegd.

Page 61: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

50

Bijlage 5: Overzicht geïncludeerde bronnen onderzoeksvraag 2

Auteurs

Titel Jaartal Context Onderzoeksvraag + methodologie

Dickson, Emerson & Hatton

Self-reported anti-social behaviour : Prevalence and risk factors amongst adolescents with and without intellectual disability

2005 England, Wales & Schotland

Kwantitatief onderzoek naar verschillen in prevalentie van antisociaal gedrag en bijhorende risicofactoren bij adolescenten met en zonder een verstandelijke beperking.

Douma, Dekker, de Ruiter, Tick & Koot

Antisocial and delinquent behaviors in youths with mild or borderline disabilities

2007 Nederland (Zuid-Holland)

Kwantitatief onderzoek naar antisociale en delinquente gedragingen bij jongeren met een licht tot borderline verstandelijke beperking. Daarvoor werd de Child Behavior Checklist, de Teachers Report Form en de Youth Self Report afgenomen om zicht te krijgen op antisociaal en delinquent gedrag. Dit werd tenslotte in relatie gebracht tot 7 predictoren/risicofactoren.

Simonoff, Elander, Holmshaw, Pickles, Murray en Rutter

Predictors of antisocial personality: Continuities from childhood to adult life

2004 England Kwantitatief onderzoek naar voorspellende predictoren tijdens de kindertijd en adolescentie van antisociaal gedrag doorheen de adolescentie en latere levensloop.

Bexkens, Ruzzano, Collot d’Escury-Koenigs, Van der Molen & Huizenga

Inhibition deficits in individuals with intellectual disability: A meta-regression analysis.

2014 Internationaal Meta-analyse over deficiten in inhibitievaardigheden bij personen met een verstandelijke beperking.

Koolhof, Loeber, Wei, Pardini & Collot d’Escury

Inhibition deficits of serious delinquent boys of low intelligence

2007 Amerika (Pittsburgh, Denver & Rochester)

Cross-sectioneel en longitudinaal onderzoek op basis van een secundaire analyse van de Pittsburg Youth Study om de voorspellende waarde van een arsenaal aan risicofactoren op delinquent gedrag bij jongeren met een verstandelijke beperking in kaart te brengen.

Asscher, van der Put & Stams

Differences between juvenile offenders with and without intellectual disability in offense type and risk factors

2012 Verenigde Staten

Kwantitatief onderzoek naar eventuele verschillen tussen jeugdige delinquenten met en zonder een verstandelijke beperking op basis van een secundaire analyse van de Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA).

Page 62: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

51

Kaal, Brand, & van Nieuwenhuijzen

Serious juvenile offenders with and without intellectual disabilities

2012 Nederland Kwantitatief onderzoek naar de verschillen tussen jeugddelinquenten met en zonder een verstandelijke beperking, onderhevig aan een PIJ-maatregel in Nederland. Aan de hand van de Juvenile Forensic Profile worden 70 persoonlijkheids- en functioneringskarakteristieken in kaart gebracht en vergeleken tussen jongeren met een verstandelijke beperking (IQ onder de 70), jongeren met een borderline verstandelijke beperking (IQ 70-85) en jongeren zonder verstandelijke beperking.

Van Nieuwenhuijzen, Bijman, Lamberix, Wijnroks, Orobio de Castro, Vermeer, & Matthys

Do children do what they say? Responses to hypothetical and real-life social problems in children with mild intellectual disabilities and behaviour problems

2005 Nederland Onderzoek naar sociale probleemoplossingsvaardigheden bij kinderen met een licht verstandelijke beperking en bijkomende gedragsproblemen, dit in hypothetische en reële situaties.

Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, & Matthys

LVG jeugdigen: Specifieke problematiek en behandeling

2006 Nederland Literatuurstudie naar de problematiek van jongeren met een licht verstandelijke beperking in Nederland.

Van der Put, Asscher, Stams & Moonen

Differences between juvenile offenders with and without intellectual disability in the importance of static and dynamic risk factors for recidivism

2014 Verenigde Staten

Kwantitatief onderzoek naar verschillen in impact van statische en dynamische risicofactoren op recidive bij jongeren met en zonder een verstandelijke beperking. Dit op basis van de Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA) Validation Study.

Zhang, Barrett, Katsiyannis, & Yoon

Juvenile offenders with and without disabilities: risk and patterns of recidivism

2011 Amerika (South-Carolina)

Kwantitatief cohortonderzoek bij jeugddelinquenten met een beperking (n=5016 ) en jeugddelinquenten zonder beperking (n=5016) naar gelijkenissen en verschillen op een aantal niveaus en patronen in het plegen van feiten.

McGillicuddy A review of substance use research among those with mental retardation

2006 Internationaal Een systematisch literatuuronderzoek naar middelengebruik en –misbruik bij personen met een verstandelijke beperking.

Page 63: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

52

Van der Nagel & Kea

Jonge delinquenten van 16-23 jaar met een licht verstandelijke beperking en problematisch middelengebruik

2013 Nederland Een praktijkonderzoek naar de aard en de omvang van middelengebruik en –misbruik bij jongeren met een LVB die delinquent gedrag vertonen.

Lösel & Farrington

Direct protective and buffering protective factors in the development of youth violence.

2012 Internationaal Een systematisch literatuuronderzoek over directe en indirecte protectieve factoren in de ontwikkeling van jeugddelinquentie in de algemene jeugdpopulatie.

Schuiringa, van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro & Matthys

Parenting and the parent-child relationship in families of children with mild to borderline intellectual disabilities and externalizing behavior.

2014 Nederland Kwantitatief onderzoek, bij kinderen en jongeren van 9 tot 16 jaar met een licht en borderline verstandelijke beperking, naar de associatie tussen ouderschap, ouder-kindrelatie en externaliserend probleemgedrag.

Wheeler, Clare & Holland

What can social and environmental factors tell us about the risk of offending by people with intellectual disabilities

2013 Verenigd Koninkrijk

Kwantitatief onderzoek naar verschillen in contextuele factoren tussen personen met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd en personen met een verstandelijke beperking die geen feiten hebben gepleegd.

Solish, Perry, & Minnes

Participation of children with and without disabilities in social, recreational and leisure activities

2010 Canada Kwantitatief onderzoek naar de sociale en recreationele vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met ASS en/of een verstandelijke beperking.

Ball & Fazil Does engagement in meaningful occupation reduce challenging behaviour in people with intellectual disabilities? A systematic review of the literature.

2013 Internationaal Een systematisch literatuuronderzoek naar de relatie tussen een zinvolle invulling van de vrije tijd en risicovol gedrag bij personen met een verstandelijke beperking.

Page 64: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

53

Chitsabesan, Bailey, Williams, Kroll, Kenning, Talbot, & Manchester

Learning disabilities and educational needs of juvenile offenders

2007 England en Wales

Kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen intelligentiegegevens en ondersteuningsnoden op het vlak van onderwijs bij jongeren die feiten hebben gepleegd.

Isherwood, Burns, Naylor, & Reed

‘Getting into trouble’: A qualitative analysis of the onset of offending in the accounts of men with learning disabilities

2007 Verenigd Koninkrijk

Kwalitatief onderzoek naar de geschiedenis van mannen met een verstandelijke beperking die feiten hebben gepleegd.

Purvis, Ward, & Willis

The good lives model in practice: Offence pathways and case management

2011 Internationaal Een uiteenzetting over het Good Lives Model in de praktijk

Page 65: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

54

Bijlage 6: Overzicht risico- en protectieve factoren

Risicofactoren Literatuur

Jonge leeftijd Holland, Clare, & Mukhopadhyay (2002)

Mannelijke sekse Holland et al. (2002) Dickson, Emerson, & Hatton (2005) Emerson & Hatton (2007)

Transitie naar de volwassenheid Simonoff, Elander, Holmshaw, Pickles, Murray en Rutter (2004)

Impulsiviteit Koolhof, Loeber, Wei, Pardini, & Collot d’Escury (2007) Bexkens, Ruzzano, Collot d’Escury-Koenigs, Van der Molen, &

Huizenga (2014) Asscher, van der Put, & Stams (2012)

Problemen met consequentieel denken (oorzaak-gevolg overzien)

Asscher et al. (2012)

Gebrek aan probleemoplossende vaardigheden

Asscher et al. (2012)

Moeilijkheden in het omgaan met anderen

Asscher et al. (2012)

Moeilijkheden in het omgaan met moeilijke situaties

Asscher et al. (2012)

Moeilijkheden in het omgaan met gevoelens

Asscher et al. (2012)

Middelengebruik Holland et al. (2002) Kaal, Brand, & van Nieuwenhuijzen (2012)

Middelenmisbruik Holland et al. (2002) Asscher et al. (2012) Kaal et al. (2012)

Geestelijke gezondheidsproblemen (aanwezigheid ICD-10 stoornis)

Dickson, Emerson & Hatton (2005)

Conductstoornis Simonoff et al. (2004) Levine (2011)

Externaliserende gedragsproblemen (subschaal agressief en delinquent gedrag).

Douma, Dekker, de Ruiter, Tick, & Koot (2007)

Leven in armoede – laag opleidingsniveau van de moeder (cf. lage SES)

Dickson et al. (2005) Levine (2011) Emerson & Hatton (2007)

Page 66: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

55

Eenoudergezin – achtergestelde buurt – sociaaleconomische deprivatie (cf. lage SES)

Emerson & Halpin (2013) Levine (2011)

Gevoeligheid aan groepsdruk Koolhof et al. (2007) Kaal et al. (2012) Asscher et al. (2012)

Slechtere schoolprestaties Koolhof et al. (2007) Kaal et al. (2012)

Drop-out (vroegtijdig schoolverlaten) Chitsabesan et al. (2007) Polloway et al. (2007)

Demotivering voor school Koolhof et al. (2007)

Ongezond familiefunctioneren Emerson & Hatton (2005)

Gebrek aan supervisie Leschied, Chiodo, Nowicki, & Rodger (2008) Schuiringa (2014)

Straffende opvoedingsstijl Leschied, Chiodo, Nowicki & Rodger (2008) Schuiringa (2014)

Antisociale peers

Koolhof e.a., 2007

Vrijetijdsinvulling Asscher et al. (2012) Sibley et al. (2014)

Protectieve factoren Literatuur

Positieve schoolomstandigheden Lösel & Farrington (2012)

Probleemoplossend vermogen Lösel & Farrington (2012)

Sociale competenties Lösel & Farrington (2012)

Goed kunnen plannen Lösel & Farrington (2012)

Goede relatie met prosociale volwassenen

Asscher et al. (2012)

Resistentie tegen groepsdruk

Asscher et al. (2012)

Page 67: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

56

Bijlage 7: Overzicht criminogene behoeftes van het RNR-model

Criminogene behoefte Literatuur

1. Geschiedenis van antisociaal gedrag

Koolhof et al. (2007)

Zhang et al. (2011)

2. Antisociale persoonlijkheid Steinberg (2002)

Koolhof et al. (2007)

Asscher et al. (2012)

Kaal et al. (2012)

Lösel & Farrington (2012)

3. Antisociale cognities Koolhof et al. (2007)

Kaal et al. (2012)

4. Antisociale peers Simonoff et al. (2004)

Koolhof et al. (2007)

Asscher et al. (2012)

Kaal et al. (2012)

5. Risicovolle gezinsomstandigheden Dickson et al. (2005)

Koolhof et al. (2007)

Kaal et al. (2012)

Schuiringa et al. (2014)

6. Risicovolle school of – werkomstandigheden Koolhof et al. (2007)

Kaal et al. (2012)

Chitsabesan et al. (2007)

Wheeler et al. (2013)

7. Risicovolle vrije tijd Solish et al. (2012)

Asscher et al. (2012)

8. Middelengebruik, -misbruik McGillicuddy (2006)

Kaal et al. (2012)

Asscher et al. (2012)

Van der Nagel & Kea (2013)

Page 68: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

57

Bijlage 8: Illustratie praktijktool aan de hand van een case

A. is een meisje van 18 jaar en 11 maand, ze werd ruim een jaar geleden bij 4HOBO aangemeld door

de jeugdrechter. Ze verbleef toen noodgedwongen in een gemeenschapsinstelling, omdat ze steeds

wegliep uit een voorziening van de bijzondere jeugdzorg, waar ze door de jeugdrechter geplaatst was

in het kader van een POS3-dossier. Ze stelde daar destructief gedrag naar zichzelf en anderen toe,

wat de aanleiding was voor de aanmelding bij 4HOBO.

Er zijn geen intelligentiegegevens van A. beschikbaar, maar de begeleidster vermoedt dat ze een licht

of borderline verstandelijke beperking heeft. Verder heeft ze een hechtingsstoornis. Haar moeder

heeft een verstandelijke beperking, haar vader is recent gestorven en had ook een verstandelijke

beperking. Alle 4 de kinderen zijn van kleins af aan geplaatst door de jeugdrechtbank. Ze heeft nog 3

zussen waarvan er bij twee zussen ook (een vermoeden van) een verstandelijke beperking is. De

huidige ondersteuning bestaat uit 4HOBO en straathoekwerk, budgetbeheer door het OCMW voor

het gezin en een consulent van de jeugdrechtbank die toezicht houdt.

A. stelt vooral externaliserend probleemgedrag en zelfdestructief gedrag vanuit de gestagneerde

emotionele ontwikkeling. Er is nog geen SEO-inschaling gebeurd, maar begeleiding vermoedt dat A.

zich rond fase 2 situeert (cf. hechtingsstoornis). De ingevulde praktijktool bevindt zich in de bijlage.

Alle criminogene behoeftes zijn aanwezig met uitzondering van middelengebruik of –misbruik. Van

jongs af aan stelt ze al heel wat antisociale gedragsproblemen, vermoedelijk vanuit haar

hechtingsstoornis. Ze verbleef al in talrijke voorzieningen waar ze agressie en ander externaliserend

probleemgedrag vertoonde. Doordat ze herhaaldelijk wegliep en geseind stond, is ze talrijke keren in

contact gekomen met de politie. Ook is de politie een aantal keer ingeschakeld omdat ze agressief

gedrag stelde. De antisociale persoonlijkheid is sterk aanwezig. Ze is zeer impulsief, leeft in het hier

en nu en kan geen gevolgen van haar of andermans gedrag overzien. Volgens haar begeleidster is dit

te wijten aan haar verstandelijke beperking en haar hechtingsstoornis. A. heeft omwille van haar

beperking meer antisociale cognities, maar haar begeleidster nuanceert dat dit niet zo bewust

ervaren wordt door haar. Haar vrienden zijn zeer wisselend en tot voor kort had ze prosociale

vrienden, iets dat volgens begeleiding een erg positieve invloed op haar had. Ze is erg gevoelig voor

groepsdruk. In de gezinscontext zijn de relaties conflictueus en wordt er niet de gepaste sturing of

omkadering gegeven. Dit deels vanuit de eigen beperkingen van de mama en haar zussen. Protectief

is wel dat de moeder het antisociaal gedrag van A. afkeurt en zelf geen antisociale houding heeft. A.

gaat al een tijdje niet meer naar school en is gedemotiveerd om (terug) naar school te gaan. Dit is

deels ook te begrijpen, omdat A. ernstig gepest werd op school. Haar prestaties waren niet goed en

ze heeft op veel verschillende scholen gezeten, waar ze veel spijbelde. Er is ook sprake van

schooluitval. Protectief is dat ze (soms) gemotiveerd is om te gaan werken, maar omwille van haar

beperkingen geraakt ze er niet toe (bijvoorbeeld niet opstaan om naar de VDAB te gaan). A. heeft

een onzinvolle en ongestructureerde invulling van de vrije tijd en geeft zelf aan dat ze haar verveelt

en daarom maar op straat gaat rondhangen. Ondanks dat A. vaak in contact komt met drugs,

gebruikt ze zelf niet. Vanuit haar impulsiviteit en gevoeligheid aan groepsdruk, drinkt ze sporadisch

wel overmatig alcohol.

Haar begeleidster gaf aan dat aan veel van de risicofactoren op heden reeds (vanuit het buikgevoel)

gewerkt wordt. Zo probeert men prosociale vrienden in haar sociaal netwerk te introduceren en

3 Problematische opvoedingssituatie

Page 69: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

58

tegelijkertijd de invloed van de antisociale figuren in te perken. Ook tracht men haar te motiveren

om werk te zoeken en ondersteunt haar in dit proces. De begeleidster vindt het ook belangrijk om

haar een zinvolle vrijetijd te geven en werkt daar al een eindje (stapsgewijs) aan. Vanuit haar

discrepantie tussen haar cognitieve en emotionele ontwikkeling (cf. hechtingsstoornis) is het

belangrijk om gepast responsief reageren op haar emotionele noden. De begeleidster gaf immers

aan dat veel van haar externaliserend probleemgedrag te wijten is aan een aanpak dat niet op haar

emotioneel niveau afgestemd is. 4HOBO tracht dan ook te sensibiliseren en geeft aan dat veel van A.

haar sterktes kunnen aangewend worden mits de juiste omkadering en juiste begeleiding.

Page 70: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

59

Ingevulde praktijktool 4

Criminogene behoeftes en protectieve factoren (Andrews & Bonta, 2010).

DUIDING/BESCHRIJVING SIGNALEN RISICOFACTOR PROTECTIEVE FACTOR SIGNALEN DUIDING/BESCHRIJVING

Nog geen geregistreerde feiten gepleegd.

Niet zozeer delinquentie op zich, eerder antisociale handelingen vanuit gestagneerde emotionele ontwikkeling

- Oudere leeftijd van

eerste feiten

- Weinig eerdere

risicovolle gedragingen/delinquente gedragingen

Geschiedenis van prosociaal gedrag

Geschiedenis van antisociaal gedrag

- Jonge leeftijd van

eerste feiten

- Groot aantal risicovolle/delinquente gedragingen

Van jonge leeftijd altijd al problemen gehad (cf. hechting). Melding van veel gedragsproblemen als kind (antisociale gedragsproblemen).

Talrijke keren (!) weggelopen uit voorzieningen (geseind – teruggebracht).

Voor de rest geen geregistreerde feiten. Politie wel ingeschakeld voor eventuele agressie.

- Niet impulsief - Niet op zoek naar

risico’s/kicks

Prosociale persoonlijkheid

Antisociale persoonlijkheid

- Impulsief gedrag

! Zeer impulsief meisje

4 Enkel het luik met de risico- en protectieve factoren wordt geïncludeerd ; de rest wordt door 4HOBO op maat van hun handelingsplan/fiche opgesteld

Page 71: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

60

Indien aangepaste bejegening (responsief handelen) is agressie te vermijden ondanks veel testgedrag.

Ook al beschikt ze zelf niet over de vaardigheden om problemen op te lossen, stelt ze haar hulpvraag naar personen (indien er een goede vertrouwensband is!). Het is een overlever.

Ze neemt deel aan de samenleving door op uitstapjes te gaan

- Geen agressie

- Probleemoplossende vaardigheden

- Inclusie in de

samenleving

- Avontuurlijk, genotzoekend

- Agressief (verbaal en/of fysiek)

- Laag probleemoplossend vermogen

- Moeite met plannen

Ja. Cf. emotionele-relationele. Impulsief meegaan naar Parijs, Brugge, … Tijdens uitgaan ook grenzeloos drinken. Ja. Agressie in het verleden (nu zelf nog niet ervaren, omgeving is aangepast – responsief op gevoelens). Maar vroeger bijten, kloppen, slaan… Naar leeftijdsgenoten, volwassenen. Maar naar anderen die niet gepast responsief zijn, zou ze agressief zijn.

Vanuit haar hechting stelt ze veel antisociaal testgedrag naar anderen toe, waaronder ook agressie (verbaal en fysiek). Ja. Geen oorzaak- gevolg kan overzien. Heeft beperkte vaardigheden op dit vlak!

Beperkte vaardigheden op dit vlak. Ze leeft in het hier en

Page 72: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

61

- Zich tekort gedaan voelen

- Vervreemding van anderen en ruimere samenleving

nu.

Vooral op gezinsniveau naar haar moeder toe

Voelt zich algemeen ook wel benadeeld (cf. facebook ‘waarom moet het leven zo moeilijk zijn voor mij’).

Ze neemt deel aan de samenleving (bijvoorbeeld naar Brugge trekken, naar de winkel gaan). Maar niet één met de samenleving. Vanuit haar hechting is de wereld geen veilige plaats voor haar, ze denkt negatief over de anderen.

Als ze prosociale personen vertrouwt, identificeert ze zich met hun (hangt haar "karreke" ook aan

- Identificatie met

prosociale personen

Prosociale cognities Antisociale cognities

- Identificatie met criminele personen

Als ze haar niet goed voelt, wordt ze aangetrokken door delinquente personen en antisociale milieus.

Page 73: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

62

prosociale personen).

Neutrale attitude. Ze vertrouwt wel op begeleiding haar zeg over wat wel en niet mag.

Pas achteraf besef dat ze in de miserie zit, niet bewust mee bezig. In hier en nu, afhankelijk van wie of wat en wat er in haar pad kruist (geen bewuste delinquente handelingen).

- Positieve attitude tegenover de wet

- Geloof dat misdaad

schaadt

- Negatieve attitude

tegenover de wet

- Geloof dat misdaad loont

Ze is geen fan van “de flikken” maar dit is ook met de paplepel ingegeven door haar opvoedingscontext. Niet bewust negatief.

/

In het verleden heeft ze al prosociale vrienden en een lief gehad, dit was zeer protectief voor haar (personen die haar over haar ontfermen).

/

- Prosociale vrienden

- Deel van vriendengroep waar delinquentie

Prosociale peers Antisociale peers

- Delinquente, antisociale vrienden

- Gevoelig aan groepsdruk

Op vandaag weer veel antisociale vrienden (veel wisselende vriendschappen en nu jammer genoeg weer antisociale figuren).

! zeer gevoelig aan groepsdruk (hangt haar

Page 74: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

63

/

afgekeurd wordt

- Resistentie tegen groepsdruk

karreke aan hen).

Gezin is zelf niet delinquent en keurt dit ook wel af. Moeder laat blijken dat ze met het gedrag van haar dochter niet gediend is, maar is niet in staat om er iets aan te doen.

- Gezin identificeert zich niet met delinquent gedrag

- Hoge kwaliteit van interpersoonlijke relaties

- Sturing en toezicht van opvoedingscontext

Sterke gezinsomstandigheden

Risicovolle gezinsomstandigheden

- Gezin identificeert zich met delinquent gedrag

- Lage kwaliteit van interpersoonlijke relaties (veel conflicten)

- Weinig sturing, gebrek aan toezicht

/

Veel conflicten in het gezin

Aanwezig. Omwille van beperkingen veel conflicten, aantrekken/afstoten, roddelen, … Gans het gezin snappen interpersoonlijke dynamieken niet.

Vanuit zwakte van de moeder, niet mogelijk om gepaste sturing/toezicht/bejegening te bieden.

Soms heeft ze wel de motivatie om te werken en wilt ze haar eigen geld verdienen.

- “Bonding” met school - Goede schoolprestaties

– academische vaardigheden

- Motivatie in school - Motivatie om te werken

Sterke school- of werkomstandigheden

Risicovolle school- of werkomstandigheden

- Lage kwaliteit van

relaties op vlak van school

- Lage prestaties op

Ze gaat niet meer naar school en werkt ook niet. Ze werd gepest op school en is daarom nooit graag naar school geweest.

Page 75: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

64

- Zinvolle dagbesteding school, slechte punten

- Lage tevredenheid en slecht idee over school (demotivering)

- Drop-out, spijbelen

Slechte schoolprestaties

Heeft een erg slecht idee over school. Haatte school, zeer gedemotiveerd. Is ook algemeen “liever lui dan moe”.

Geen diploma behaald, veel verschillende scholen (drop-out).

Protectieve buurtfactoren

Risicovolle buurtfactoren

/ - Deelname aan

recreationele activiteiten in de samenleving

- Zinvolle invulling van vrije tijd

Goede vrijetijdsinvulling

Risicovolle vrije tijd

- Weinig zinvolle invulling van de vrije tijd

- Lage betrokkenheid en tevredenheid bij recreationele activiteiten

Ze verveelt haar veel en geeft zelf aan daarom veel op straat rond te hangen. Ze slaapt heel veel, zit op facebook e.d. (voor haar niet zinvol).

Geen hobby’s

/ Middelenmisbruik

- Middelengebruik - Middelenmisbruik

Ondanks contact met drugs in het familiaal milieu (zus heeft verslavingsproblemen), geen problemen met druggebruik.

Page 76: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

65

Als ze uitgaat (sporadisch) overmatig alcoholgebruik.

Page 77: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

66

Bijlage 9: Informed consent

Ik, ondergetekende ……………………………..……….. verklaar hierbij dat ik als participant aan het

masterproefonderzoek van Linde Van Parys:

(1) Over de nodige informatie van het onderzoek beschik. Op elk ogenblik wordt me de

mogelijkheid geboden om bijkomende informatie te verkrijgen

(2) Op de hoogte ben van en mijn toestemming gegeven heb over het opnemen van

onderzoeksmomenten op een bandrecorder

(3) Totaal vrijwillig deelneem aan het onderzoek

(4) De toestemming geef aan Linde Van Parys om mijn resultaten op anonieme wijze te

bewaren, te verwerken en te rapporteren.

(5) Op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder

moment stop te zetten

(6) Ervan op de hoogte ben dat ik een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen.

Gelezen en goedgekeurd te …………………………………… op ……………………………………… (datum)

Handtekening participant

Page 78: Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve ......Onderzoek naar het onderkennen van risico- en protectieve factoren in een forensische outreachwerking voor jongeren

67

Bijlage 10: Boomstructuur thematische analyse

Criminogene behoeftes en protectieve factoren

Geschiedenis van antisociaal – prosociaal gedrag

Antisociale persoonlijkheid – prosociale persoonlijkheid

Antisociale cognities – prosociale cognities

Antisociale peers – prosociale peers

Gezinsomstandigheden

School- of werkomstandigheden

Vrije tijd

Middelengebruik

o Middelengebruik

o Middelenmisbruik

Sterktes van de praktijktool

Descriptieve aard

Flexibiliteit

Lay-out

Sterktegebaseerd

Zwaktes van de praktijktool

Motieven van gedrag

Momentopname

Belang van kritische blik

Bruikbaarheid

Aanmelding

Beeldvorming -assessment

Handelingsplanning

Wenselijkheid

Forensische outreach